UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
De toetreding van Turkije tot de Europese Unie: Een “EU-topie”?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie
Katrien Vercruyssen onder leiding van Prof. dr. Bruno Merlevede
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
De toetreding van Turkije tot de Europese Unie: Een “EU-topie”?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie
Katrien Vercruyssen onder leiding van Prof. dr. Bruno Merlevede
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Katrien Vercruyssen
Voorwoord Om deze masterproef tot een goed einde te kunnen brengen, kon ik beroep doen op een aantal personen die ik bij deze wens te bedanken. Een eerste dankwoord is gericht naar mijn promotor Prof. dr. Bruno Merlevede. Hij reikte steeds goede ideeën aan en was ook bereid al mijn vragen te beantwoorden. Tevens gaat mijn dank uit naar mijn familieleden. In eerste instantie naar mijn ouders die mij de kans hebben gegeven om te studeren en mij ook steeds aanmoedigden in mijn studie. Tot slot verdienen ook mijn twee oudere zussen Ellen en Dorien een dankbetuiging, respectievelijk voor het nalezen van dit werk en de technische ondersteuning.
v
Inhoudsopgave Inleiding
1
Van een Westerse oriëntatie tot onderhandelingen met de Europese Unie…
2
…naar een uiteindelijke toetreding?
5
Turkije en de toetredingsvoorwaarden
7
Het Toetredingspartnerschap
9
Politieke hervormingen
9
Economische hervormingen
10
Vermogen om aan de verplichtingen van het lidmaatschap te voldoen
10
Turkije: Economische bedreiging of opportuniteit?
11
Migratie
11
Gevolgen voor het EU budget
14
Energie
15
De economische criteria van Kopenhagen Het bestaan van een functionerende markteconomie
16 17
Macro-economische stabiliteit
18
Vrije marktmechanisme
21
Betreden en verlaten van de markt
22
Rechtsstelsel
23
Ontwikkeling van de financiële sector
23
Vermogen om het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de EU
24
Functionerende markteconomie
25
Menselijk en fysiek kapitaal
25
Structuur van sectoren en bedrijven
27
Invloed van de Staat op de competitiviteit
28
Economische integratie met de EU
28
De politieke criteria van Kopenhagen Democratie en de rechtsstaat
31 31
Civiele controle op de veiligheidsdiensten
31
Anticorruptiebeleid
33
Mensenrechten en de bescherming van minderheden
34
Foltering
35
Vrijheid van meningsuiting
36
Godsdienstvrijheid
36 vi
Vrouwenrechten
37
Rechten van het kind
37
Culturele rechten
38
Regionale vraagstukken en internationale verplichtingen
38
De kwestie Cyprus
38
Vreedzame regeling van grensconflicten
39
Het acquis communautaire
40
Besluit
45
Literatuurlijst Bijlagen
i xvi
vii
Lijst van afkortingen AKP
Adalet ve Kalkinma Partisi (Gerechtigheids- en Ontwikkelingspartij)
BBP
Bruto Binnenlands Product
BDI
Buitenlandse Directe Investeringen
BMI
Business Monitor International
BRSA
Turkish Banking Regulation and Supervisory Agency
CAP
Common Agricultural Policy
EEG
Europese Economische Gemeenschap
EGKS
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
EU
Europese Unie
EURATOM
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
EURES
European Employment Services
EVRM
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
GRECO
Groups of States Against Corruption
IMF
Internationaal Monetair Fonds
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
PKK
Partiya Karkerên Kurdistan (Koerdische Arbeiderspartij)
viii
Inleiding De wens van Turkije om tot de Europese Unie (en haar voorlopers) te behoren, dateert al van vele jaren terug. Echter, vandaag zien we dat de toetreding nog steeds geen feit is en er controverse blijft bestaan. Het aanslepen van de kwestie heeft tot gevolg dat velen niet meer weten welke historie er achter het verhaal zit, aan welke voorwaarden voldaan moet worden en waar nu juist de knelpunten liggen. In deze masterproef wensen we dan ook een overzicht te bieden van deze zaken opdat we kunnen begrijpen waarom het toetredingsproces zo moeizaam verloopt en waarom we het woord “EU-topie” gebruiken. De masterproef start met de geschiedenis die gezorgd heeft voor de huidige situatie. Hierin bekijken we welke banden Turkije opbouwde met het westen, hoe het land een relatie opbouwde met de EU en de voorlopers ervan, welke problemen daarbij speelden en wanneer het uiteindelijk tot onderhandelingen kwam. Vervolgens stellen we ons de vraag of Turkije zal toetreden en wanneer dit eventueel zou kunnen plaatsvinden. We bekijken hierbij in hoeverre de onderhandelingen gevorderd zijn en hoe men in de literatuur en in de EU tegenover de toetreding staat. Een volgend onderdeel heeft betrekking op de toetredingsvoorwaarden. In dit deel gaan we in op de criteria van Kopenhagen en op de inhoud van het Toetredingspartnerschap. Daarna overlopen we welke economische bedreigingen er uitgaan van een toetreding en welke opportuniteiten ermee gepaard gaan. De laatste onderdelen bespreken de vorderingen en huidige stand van zaken met betrekking tot de criteria van Kopenhagen. In eerste instantie komen de economische criteria aan bod, vervolgens bespreken we de politieke criteria en nadien gaan we in op het acquis communautaire.
1
Van een Westerse oriëntatie tot onderhandelingen met de Europese Unie… De aanvraag tot toetreding tot de Europese Unie (EU) vanwege Turkije mag, gezien de reeds bestaande banden, geen verwondering wekken. Reeds honderden jaren is er sprake van een band tussen Turkije en Europa. Het vroegere Ottomaanse Rijk vormde voor Europa een brug naar het oosten, een rol die nu vervuld wordt door de Turkse Republiek. De Europese cultuur werd sterk beïnvloed door de Ottomaanse cultuur en had (heeft) op haar beurt een impact op het Turkse gedachtegoed. Want Turkije mag dan wel een Islamitische staat zijn, haar nationale structuren (o.a. het rechtssysteem en de administratie) zijn doorspekt van Europese waarden. Het verlangen om tot Europa te behoren, dateert reeds van 1923, het jaar waarin de staat zoals we ze nu kennen, werd gevestigd door Atatürk (en, 2004, p. 2). In de jaren na de vestiging van de Turkse Republiek werden verdere inspanningen geleverd tot het integreren van Westerse waarden en meer bepaald via de aansluiting tot verschillende organisaties. Zo werd Turkije medeoprichter van de Verenigde Naties, lid van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de Raad van Europa en de OESO en buitengewoon lid van West-Europese Unie (Sertoglu, K. & Ozturk, I., 2003, p. 16). Een eerste stap tot een economische relatie met het Europese continent kwam tot stand in 1959, het jaar waarin de ministerraad van de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (EEG) de aanvraag tot een geassocieerd lidmaatschap aanvaardde (Erdemli, 2003, p. 4). In 1963 werd een associatieovereenkomst (Ankara overeenkomst) gesloten met als doel onder andere
de
commerciële
en
economische betrekkingen te
bevorderen
(Europese
Economische Gemeenschap, 1963). De overeenkomst was gebaseerd op artikel 238 van het Verdrag van Rome waarin gesteld werd dat ieder Europees land, gekenmerkt door een stabiele democratie en markteconomie, lid kon worden van de EEG (Nicola, 2009, p. 742). Teneinde de doelstellingen te kunnen bereiken, werd in het akkoord een driestappenplan voorzien. De eerste fase betrof een voorbereidende fase waarin de Turkse economie moest versterkt worden. De twee fase (overgangsfase) voorzag in het geleidelijk tot stand brengen van een douane-unie en een toenadering tussen het economisch beleid van de twee partijen. De definitieve fase betrof een versterkte coördinatie van het economisch beleid van beide partners. Verder was er ook sprake van een toekomstige toetreding tot de Gemeenschap (Europese Economische Gemeenschap, 1963). In de jaren ‘70 kwam er een aanvullend protocol bij de Ankara overeenkomst. Hiermee werd het einde van de eerste fase officieel aangekondigd en startte de overgangsfase. Het protocol had tot doel de douane-unie tussen de twee partijen tot stand te brengen en wilde, naast het afschaffen van beperkingen op het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en
2
werkkrachten, ook zorgen voor een vrij verkeer van Turkse burgers en wenste daarbij ook het Turkse recht te harmoniseren met de richtlijnen van de EEG (Nicola, 2009, pp. 743-744). Allerlei politieke ontwikkelingen in de jaren ’70 en de vroege jaren ’80 stonden echter een verdergaande samenwerking in de weg (Grigoriadis, 2006, p. 148). Zo werd de associatieovereenkomst bevroren omwille van een staatsgreep die plaatsvond in 1980. Midden jaren ’80, onder Eerste Minister Özal, toonde Turkije dan toch terug interesse (McLaren & Müftüler-Baç, 2003, p. 197) en deed in 1987 een aanvraag tot toetreding tot de Europese Gemeenschappen (Grigoriadis, 2006, p. 148) – een samenvoeging van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de EEG (Europese Centrale Bank, n.d.). Dit verzoek werd echter om meerdere redenen geweigerd. In de periode van de aanvraag bevond de Gemeenschap zich in een cruciale fase in haar ontwikkeling en stelde toen alles in het werk om de doelstellingen van de zogenaamde Single Act te bereiken. De belangrijkste doelstelling betrof de voltooiing van één Europese markt, wat gepaard ging met een substantiële vooruitgang richting een economische en monetaire unie en een politieke unie. Teneinde zich volledig te kunnen concentreren op deze objectieven vond de Commissie het onverstandig om nieuwe toetredingsonderhandelingen aan te gaan vóór 1993, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden. Eventuele onderhandelingen konden enkel plaatsvinden wanneer men overtuigd was van een positieve afloop binnen een aanvaardbare periode. Dit betekende ten eerste dat de kandidaat-lidstaat capabel moest worden bevonden om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die de toenmalige lidstaten moesten vervullen en dit om te vermijden dat de verdere ontwikkeling van de Gemeenschap in het gedrang zou komen. Ten tweede moest de Gemeenschap in staat zijn om de problemen die gepaard gaan met integratie het hoofd te bieden. De Commissie meende dat deze twee aspecten in het geval van Turkije extra van toepassing waren, gezien de grootte en de populatie van het land en het lage ontwikkelingsniveau (ten opzichte van het Europese gemiddelde). De Turkse economische en politieke situatie werden als onvoldoende beschouwd om op middellange termijn de aanpassingsproblemen die zich zouden stellen bij toetreding, op te lossen. De Commissie erkende wel de economische vooruitgang die sinds 1980 was gemaakt, maar wees op de substantiële ontwikkelingskloof tussen de Gemeenschap en Turkije, de hoge werkloosheid gepaard gaande met een hoge bevolkingsgroei en het gebrek aan macro-economisch evenwicht. Ook vreesde men voor een te grote financiële last en een overvloedige arbeidsmigratie. Wat de politieke context betreft, werd er op gewezen dat allerlei hervormingen wel hadden geleid tot een parlementaire democratie die nauwer aansloot bij die van de Gemeenschap, maar dat de mensenrechten en de rechten van minderheden nog niet het niveau hadden bereikt van een democratie. Voorts werd ook de kwestie Cyprus aangehaald (cfr. infra). Hoewel geen toetredingsonderhandelingen werden 3
aangevat, concludeerde de Commissie wel dat de samenwerking met Turkije, gezien de openstelling van het land naar Europa toe, voortgezet diende te worden en dat de Gemeenschap een substantiële bijdrage zou leveren tot politieke en economische modernisering. De maatregelen die in het vooruitzicht werden gesteld betroffen de realisering van de douane-unie, de hervatting en intensivering van de financiële hulp, de bevordering van industriële en technologische samenwerking en de versterking van de politieke en culturele link. Deze maatregelen dienden gezien te worden in het kader van de associatieovereenkomst (Commission of the European Communities, 1989). Op 31 december 1995 was de douane-unie voor industriële producten en verwerkte landbouwproducten met de, sinds het Verdrag van Maastricht ontstane, Europese Unie een feit. Vermeldenswaardig is het feit dat Turkije het enige land is dat een dergelijke unie kent met de Europese Unie, voorafgaand aan (eventueel?) volledig lidmaatschap (McLaren & Müftüler-Baç, 2003, p. 198; Eder, 2003, p. 228). Gökalp en Ünsar (2008, p. 98) voegen hier aan toe dat de intrede zelfs plaatsvond zonder vastlegging van een toetredingsdatum. Ülgen en Zahariadis (2004, p. 2) beschouwen het tot stand komen van deze douane-unie als het hoogtepunt van de ver teruggaande relatie tussen de twee partijen en als een succesvolle consolidatie van 40 jaar commerciële associatie. Later in deze verhandeling gaan we uitgebreider in op deze douane-unie. Een terugval in de relatie tussen Turkije en de Europese Unie kwam er in 1997, het jaar van de Europese top in Luxemburg. Turkije werd niet erkend als kandidaat-lidstaat, hoewel verschillende andere staten in Oost-Centraal Europa wel deze status kregen (Grigoriadis, 2006, p. 148). De afwijzing deed bij velen de idee rijzen dat een Christelijke ‘club’ zoals de EU nooit een land met zoveel moslims zou toelaten. Echter, op de top van Helsinki twee jaar later werd Turkije dan toch officieel erkend als kandidaat-lidstaat (Avci, 2003, p. 150). De Europese Raad verklaarde hier tevreden te zijn met de positieve ontwikkelingen en met de ambitie van Turkije om verdere hervormingen in het werk te stellen, teneinde te kunnen voldoen aan de criteria van Kopenhagen (cfr. infra). Ons inziens was deze top een belangrijke stap voorwaarts aangezien de Raad het volgende verklaarde:
“Turkey is a candidate State destined to join the Union on the basis of the same criteria as applied to the other candidate States. Building on the existing European strategy, Turkey, like other candidate States, will benefit from a pre-accession strategy to stimulate and support its reforms.” (Helsinki European Council, 1999, 1011 december)
De Europese Raad voorzag ook in een “Partnerschap voor de toetreding” met daarin een omschrijving van de prioritaire hervormingen die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan 4
de toetredingsvoorwaarden en de opstelling van een “Nationaal programma met betrekking tot de aanname van het acquis” (Helsinki European Council, 1999). Het “Partnerschap voor de toetreding” kwam er in 2001, alsook het “Nationaal programma”. Dit bevatte een omschrijving van de concrete politieke en economische hervormingen die Turkije in het vooruitzicht stelde (Alexander, Brenner & Krause, 2008, p. 221). In 2002 vond de top van Kopenhagen plaats. De Europese Unie herhaalde hier tevreden te zijn met de inspanningen van Turkije en verklaarde de toetredingsonderhandelingen te willen aanvangen in 2004 indien voldaan werd aan de politieke criteria van Kopenhagen. Verder wenste men ook de toetredingsstrategie te verbeteren (onder andere via een herzien partnerschap), de douane-unie uit te breiden en de financiële pretoetredingssteun te verhogen (Copenhagen European Council, 2002). Op 3 oktober 2005, wat Müftüler-Baç (2008a, p. 201) omschrijft als een historisch moment, startten de toetredingsonderhandelingen met de Europese Unie. In dat jaar keurden alle EUlidstaten het “Negotiating Framework Document” goed. Hierin wordt duidelijk gesteld dat toetreding het uiteindelijk doel van de onderhandelingen is, maar men houdt niettemin rekening met een kans op mislukking. De Europese Commissie drukt hierbij wel de wens uit de banden met Turkije te behouden: “…. it must be ensured that Turkey is fully anchored in the European structures through the strongest possible bond” (European Commission, 2005a). In het document wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheid tot schorsing van de onderhandelingen en dit in geval van een ernstige en aanhoudende schending van de beginselen met betrekking tot vrijheid, democratie, respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden en het recht waarop de Unie is gebaseerd. De mate waarin Turkije erin slaagt om aan de vereisten voor toetreding te voldoen, bepaalt de snelheid van de onderhandelingen. Deze vereisten betreffen: de criteria van Kopenhagen, het principe van goed nabuurschap, een akkoord met betrekking tot de kwestie Cyprus, het vervullen van de verplichtingen die voortkomen uit de associatieovereenkomst en het additioneel protocol en de implementatie van het (regelmatig herziene) “Partnerschap voor de toetreding” (cfr. infra).
…naar een uiteindelijke toetreding? Tot op de dag van vandaag blijft de mogelijke toetreding van Turkije een controversieel onderwerp. Grigoriadis (2006) noemt het zelfs “the most difficult enlargement ever”. Enkele prominente figuren, waaronder Nicolas Sarkozy, blijven fel gekant tegen een Turkse toetreding. De Europese identiteit die de Franse president beoogt, is er één waarbij een centrale rol is weggelegd voor religie en het christendom. Hierdoor wordt Turkije, als moslimland, door hem a priori uitgesloten (Kirişci, 2008, p. 29). Samen met Duitsland heeft 5
Frankrijk zich dan ook fel gekant tegen de toetreding met het argument dat Turkije geen Europees land is. Wel hebben zij een zogenaamd “privileged partnership” voorgesteld (Yilmaz, 2009, p. 79). Deze status zou Turkije vrije handel en een nauwe integratie in veiligheids- en militaire kwesties verschaffen. Turkije is hier echter geen voorstander van, aangezien het de meeste voordelen waartoe dit zou leiden reeds geniet via de douane-unie en het lidmaatschap van de NAVO (Phillips, 2004, p. 96). Hoewel noch Sarkozy, noch Duits Bondskanselier Merkel vandaag nog openlijk pleiten voor het geprivilegieerd partnerschap blijft toch een groot deel van hun onderdanen gekant tegen een verdere uitbreiding van de EU (Barysch, 2010). Uiteraard zijn er ook landen die voorstander zijn van een Turkse toetreding. Zowel Polen als Roemenië steunen de toetreding, maar zijn zich bewust van de competitie die hierop zal volgen met betrekking tot het EU budget. Ook Italië, Spanje en Portugal juichen de kandidatuur toe, maar erkennen wel de globale bekommernissen (Redmond, 2007, p. 309). Ongeacht het standpunt dat zij innemen, beseffen alle partijen (ook Turkije zelf) wel dat het onderhandelingsproces met Ankara niet hetzelfde is en ook nooit hetzelfde zal zijn als voorgaande en toekomstige uitbreidingen (Aydin, 2009, p. 171). De onderhandelingsgesprekken startten in 2005, maar tot op de dag van vandaag is er maar weinig vooruitgang geboekt (“Road to EU is paved with good intentions”, 2009, p. 4). Er werden gesprekken gestart omtrent twaalf hoofdstukken en slechts één werd gesloten. Bovendien zijn er van de overblijvende acht geschorst omwille van de niet-naleving van het Ankara Protocol en worden sommige geblokkeerd door nationale overheden. Zo zouden Duitsland en Oostenrijk samen de gesprekken omtrent drie hoofdstukken belemmeren en blokkeert Cyprus er twee, tengevolge van bilaterale onenigheden met betrekking tot energie en cultuur. Daarenboven dreigde Cyprus ermee om er nog vier extra te blokkeren. Sommige van de nationale veto’s overlappen elkaar, maar als we alles bij elkaar optellen, zouden er momenteel met betrekking tot achttien hoofdstukken moeilijkheden zijn. De gesprekken over de hoofdstukken die wel toegankelijk zijn, verlopen zeer moeizaam. Turkije verwijt de EU de vertraging, terwijl deze meent dat Turkije gewoonweg niet voldoende hervormingen doorvoert. De EU maakt Turkije er attent op dat er verscheidene hoofdstukken zijn die geopend zouden kunnen worden indien de nodige hervormingen worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de weigering van Turkije om het verbod op staken in de publieke sector op te heffen, waardoor de EU op haar beurt weigert om het hoofdstuk omtrent werkgelegenheid te openen (Barysch, 2010). Bovendien kan, ten gevolge van de nietnaleving van de verplichten die volgen uit het additionele protocol, geen enkel hoofdstuk (voorlopig) worden gesloten (European Commission, 2009a). De vraag stelt zich nu of en wanneer Turkije zal toetreden. Redmond (2007, p. 139) gelooft alleszins niet dat de toetreding in de nabije toekomst zal plaatsvinden. Hij beschouwt onder andere het gebrek aan fervente voorstanders, de tegenstand van Duitsland en Frankrijk en 6
het scepticisme van de Commissie met betrekking tot de geschiktheid van Turkije als de oorzaken hiervan. Wat de Turkse bevolking zelf betreft, kunnen we stellen dat de meesten nog steeds tot de EU wensen te behoren. Velen geloven echter dat ze niet toegelaten zullen worden, niettegenstaande ze aan de criteria zouden voldoen (Barysch, 2010). Ook MüllerBrandeck-Bocquet (2007, p. 115) gelooft niet in een volledig lidmaatschap. Zij haalt aan dat, sinds de uitbreiding van 2004 en 2007, de integratiecapaciteit van de EU onder druk staat en er spanningen bestaan tussen sommige oude en nieuwe lidstaten ten gevolge van verschillen in welvaart, waarden en politieke traditie. De Unie heeft dan ook moeite om de huidige lidstaten op dezelfde golflengte te krijgen. Er zijn recent wel al vele inspanningen hiertoe geleverd, maar zij acht het te riskant om deze op het spel te zetten en pleit voor alternatieven in de relatie met Turkije. De Commissie Uitbreiding (European Commission, n.d.a) benadrukt op haar website dat een effectieve toetreding nooit gegarandeerd is, maar dat het voeren van de onderhandelingen wel gebeurt met toetreding als doelstelling. Deze onderhandelingen zijn volgens de Commissie streng, maar wel rechtvaardig. Net als alle andere kandidaten zal Turkije moeten aantonen dat aan de criteria is voldaan. Wanneer het lidmaatschap eventueel zou kunnen plaatsvinden, is grotendeels afhankelijk van Turkije zelf en van de vooruitgang die zij boeken. De Commissie voorspelde reeds dat het geen makkelijk proces zou worden, aangezien Turkije nog heel veel aanpassingen moet leveren. Bovendien heeft de EU zelf ook tijd nodig om ervoor te zorgen dat de toetreding probleemloos verloopt en succesvol is. Toetreding zal sowieso niet plaatsvinden voor 2014. We haalden aan dat de Commissie rekening houdt met een mogelijke mislukking van de onderhandelingen. Ücer (2006, p. 209) en Wood & Quaisser (2005, p. 154) zijn het er over eens dat de EU hierdoor aan geloofwaardigheid zal verliezen. Müftüler-Baç (2008b) ziet dit gevaar ook, maar meent dat dit zich enkel zal voordoen als de mislukking het gevolg is van interne discussies en niet omwille van het falen van Turkije in de voldoening aan de criteria. Een weigering naar Turkije toe zal, volgens Wood & Quaisser (2005, p. 154) hoe dan ook de relatie tussen de EU en de moslimwereld schade toebrengen.
Turkije en de toetredingsvoorwaarden Krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan iedere Europese staat die voldoet aan de in artikel 6, lid 1 vernoemde beginselen, een aanvraag indienen tot lidmaatschap van de Unie. Dit artikel luidt:
7
“De Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.” (Europese Unie, 2002).
Echter, nadat besloten werd om uit te breiden naar het oosten, bleken deze artikelen niet voldoende als juridische basis. De voormalige Oostbloklanden moesten heropgebouwd worden, aangezien het communisme heel wat schade had toegebracht. Om deze transformatie en verdere integratie te vergemakkelijken, werden de criteria van Kopenhagen opgesteld (Serdar, 2003, p. 63). Zij vormden een gerechtelijke procedure die verzekerde dat de landen effectief klaar waren om toe te treden (Kochenov, 2007, p. 55). De criteria werden vastgelegd door de Europese Raad van Kopenhagen (1993, 21-22 juni) en kunnen onderverdeeld worden in drie blokken:
Politieke criteria: “Het lidmaatschap vereist dat het kandidaat-land zover is gekomen dat het beschikt over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen.”
Economische criteria: “…over een functionerende markteconomie [beschikken] alsook over het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden.”
“Het lidmaatschap veronderstelt dat de kandidaten in staat zijn om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven.”
Dit laatste komt neer op de mogelijkheid tot aanname van het acquis communautaire (Üçer, 2006, p. 200; Grabbe, 2005, p. 12). Dit is het geheel van wetten, beleid en gebruiken in de Europese Unie (Jovanović, 2005, p. 34). De Europese Unie was van mening dat deze criteria ook specifiek relevant waren voor Turkije. Dit had alles te maken met de drie staatsgrepen die er plaatsvonden sinds 1960 en bijgevolg ook met de nood aan een democratiseringsproces. Aan Turkse zijde werd dit standpunt allerminst met gejuich onthaald, aangezien de relaties tussen Turkije en de EU deze criteria lang voorafgingen en zij bovendien niet gelijkgesteld wensten te worden met de voormalige Oostbloklanden. Er was namelijk in Turkije, in tegenstelling tot deze landen, “reeds” sprake van een democratie sinds de jaren ’20. Toch verklaarde het land zich
8
akkoord, meer bepaald omdat het hiertoe verplicht werd en omdat de overtuiging heerste dat de vervulling ervan zou leiden tot volledig lidmaatschap (Serdar, 2003, p. 63). Intussen moeten alle landen aan deze criteria voldoen om te kunnen toetreden. De Europese Commissie evalueert sinds 1998 jaarlijks de vooruitgang van Turkije op dit vlak in haar zogenaamde voortgangsrapporten (progress reports). De bedoeling is dat elke kandidaatlidstaat op zijn eigen tempo hervormingen doorvoert. Het is dus perfect mogelijk dat een kandidaat-land verder staat in de onderhandelingen dan een ander land, hoewel dit laatste eerder de onderhandelingen aanvatte (Üçer, 2006, p. 200).
Het Toetredingspartnerschap
Opdat kandidaat-lidstaten erin zouden slagen de criteria van Kopenhagen te vervullen, wordt een “Partnerschap voor de toetreding” opgesteld. Een dergelijk partnerschap werd voor Turkije goedgekeurd in 2001, 2003, 2006 en 2008. Hierin wordt een overzicht geboden van de prioritaire maatregelen, die worden onderverdeeld op basis van de criteria van Kopenhagen. Daarenboven wordt onderscheid gemaakt tussen prioriteiten op korte termijn en prioriteiten op middellange termijn. Deze moeten respectievelijk binnen 1 tot 2 jaar en binnen 3 tot 4 jaar tot een goed einde worden gebracht (Council of the European Union, 2008). In wat volgt, sommen we enkele punten op uit het laatst herziene partnerschap.
Politieke hervormingen Van politieke hervormingen wordt enkel melding gemaakt op korte termijn. Deze betreffen ten eerste de democratie en de rechtsstaat. Hierin pleit de Raad van de EU onder andere voor een aanpassing van de civiele controle op de veiligheidsdiensten en voor nietinmenging van het leger in politieke kwesties. Wat het rechtssysteem betreft, verwacht de Raad een consistente interpretatie van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en van de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Ook de onafhankelijkheid van justitie ten aanzien van andere overheidsinstellingen moet gegarandeerd worden. Tot slot beschouwt de Raad een beleid met betrekking tot corruptie als een prioriteit. Concreet beoogt men hier het opzetten van een alomvattende strategie ter bestijding ervan. Een tweede onderdeel van de politieke hervormingen zijn de mensenrechten en de bescherming van minderheden. Turkije wordt ertoe verplicht om te zorgen voor een onafhankelijk toezicht op de gevangenissen, wat wettelijk wordt geregeld via goedkeuring van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering. Ook moet het land het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden naleven en moet een instituut worden opgericht 9
voor de rechten van de mens. Zowel foltering als straffeloosheid met betrekking tot diegenen die zich hieraan schuldig maken, moeten vermeden worden. De wetgeving betreffende vrije meningsuiting (waaronder persvrijheid) dient herzien te worden en godsdienstvrijheid moet geëerbiedigd worden. Zo moeten bijvoorbeeld ook niet-islamitische geloofsgemeenschappen rechtspersoonlijk kunnen bekomen en moeten Turkse en buitenlandse inwoners op dezelfde manier behandeld worden wat betreft vrije godsdienstuitoefening. De bestaande wetgeving omtrent vrouwenrechten dient beter te worden uitgevoerd en geweld tegen vrouwen (inclusief eremisdrijven) moet aangepakt worden. Ook de rechten van het kind komen aan bod. Turkije wordt er toe aangezet om kinderarbeid en kinderarmoede te bestrijden en de omstandigheden waarin de straatkinderen zich bevinden, te verbeteren. Voorts bestaat de verplichting tot implementatie van een wet op de kinderbescherming en bescherming van kinderrechten en dit conform de EU- en internationale normen. Tot slot vermelden we de verplichting tot het opstellen van een antidiscriminatiebeleid wat betreft het uitoefenen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden door elk individu. Regionale vraagstukken en internationale verplichtingen vormen het laatste onderdeel van de prioritaire politieke hervormingen. Hieronder valt allereerst de kwestie Cyprus. Turkije dient onder meer de bepalingen uit het akkoord van 8 juli 2006, die moeten leiden tot een oplossing van het Cypriotische probleem, uit te voeren en de bilaterale betrekkingen met Cyprus te herstellen. Tenslotte moeten nog bestaande grensconflicten vreedzaam geregeld worden en dienen de verplichtingen uit de associatieovereenkomst uitgevoerd te worden.
Economische hervormingen Wat de economische hervormingen op korte termijn betreft, wordt Turkije aangemoedigd om de macro-economische stabiliteit en voorspelbaarheid te behouden (via een doeltreffend fiscaal en monetair beleid) en te zorgen voor een adequate sociale zekerheid. Voorts dienen onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt verholpen te worden, pleit de Raad voor een verschuiving
van
een
landbouw-
naar
een
diensteneconomie
via
onderwijs
en
beroepsopleiding en moeten middelen worden geïmplementeerd ter bestijding van de informele economie. Op middellange termijn verwacht men onder meer een verbetering van het onderwijs en de gezondheidszorg, met daarbij speciale aandacht voor jongeren en vrouwen en zekerheid wat betreft de betaalbaarheid van de overheidsfinanciën. Om het economische concurrentievermogen te verbeteren, dient de infrastructuur met betrekking tot energie en vervoer aangepast te worden.
Vermogen om aan de verplichtingen van lidmaatschap te voldoen Een laatste onderdeel van het partnerschap focust op het vermogen om aan de verplichtingen van lidmaatschap te voldoen (acquis). Met uitzondering van hoofdstukken 17, 10
25 en 33, werden met betrekking tot alle hoofdstukken prioriteiten opgesteld en dit op korte en/of middellange termijn. Op korte termijn wordt onder andere vrij verkeer van goederen aangehaald, waarbij Turkije ertoe aangezet wordt om de maatregelen die ingaan tegen artikels 28 tot 30 van het EG-verdrag in kaart te brengen en op te heffen (Council of the European Union, 2008, 18 februari). Deze artikelen betreffen het verbod op kwantitatieve invoer- en uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten en de uitzonderingen op deze regel (Europese Unie, 2002). In het onderdeel vrij verkeer van kapitaal is voornamelijk de vraag tot het beëindigen van de beperkingen voor buitenlandse directe investeringen uit de Europese Unie van belang. Onder het hoofdstuk sociaal beleid en werkgelegenheid worden onder meer het respecteren van vakbondsrechten en het verhelpen van zwartwerk als prioriteiten naar voor geschoven. In hoofdstuk 24 betreffende recht, vrijheid en veiligheid wijst de Raad er op dat de strijd tegen de misdaad dient opgedreven te worden. Ten slotte halen we het onderdeel externe betrekkingen aan waarin meer inspanning wordt gevraagd om vrijhandelsakkoorden af te sluiten met derde landen. Op middellange termijn vraagt de Raad onder andere coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (vrij verkeer van werknemers) en toezicht op de arbeidsmarkt en sociale ontwikkelingen (sociaal beleid en werkgelegenheid) (Council of the European Union, 2008).
Turkije: Economische bedreiging of opportuniteit? De economische situatie in Turkije is een fel besproken onderwerp, zowel in de academische literatuur als in de documenten van de Europese Unie. Tegenstanders van Turkse toetreding zien mogelijke bedreigingen, maar voorstanders wijzen op hun beurt op de vele opportuniteiten. Chislett (2008, p. 73) beschouwt de grootte van het land, de armoede die er heerst, de macro-economische instabiliteit en de kosten als de belangrijkste economische tegenargumenten. Barysch (2005) en Gangloff (2008, p. 37) voegen hier nog de term achtergesteldheid aan toe.
Migratie
Het eerste argument heeft zowel betrekking op de oppervlakte van het land als de populatiegrootte. Zo kent Turkije een bevolking van meer dan 70 miljoen, wat bijna even groot is als de bevolking van de 10 landen die toetraden in 2004. Indien Turkije EU-lid wordt, zal de totale oppervlakte van de EU met 18% toenemen en de populatie met 15%. Echter, dit zal niet veel impact hebben op de grootte van de EU-economie aangezien de Turkse 11
economie slechts 3% uitmaakt van het BBP van EU-25 (Chislett, 208, p. 73). De bedreiging die volgens Teitelbaum en Martin (2003, p. 102-105) uitgaat van een grote Turkse populatie is de arbeidsmigratie. Aangezien de Turkse economie onproductief en onstabiel is, is de kans groot dat een substantieel deel van de Turkse bevolking binnen de EU, en meer bepaald in Duitsland, op zoek gaat naar jobs en hogere lonen. Binnen Europa leeft de gedachte dat de minderheden die hierbij zullen migreren, moeite zullen hebben om zich aan te passen, wat een bedreiging kan vormen voor de openbare orde en stabiliteit. Bovendien bestaat ook de kans op illegale migratie en hebben de Turkse arbeiders vaak weinig scholing genoten, wat leidt tot armoede en werkloosheid. McLaren (2007, p. 257-258) haalt aan dat in het algemeen de inwoners van het gastland immigranten en minderheden als een bedreiging beschouwen omdat men vreest dat zij jobs zullen afpakken en de druk op het sociale zekerheidssysteem zullen verhogen. Aangezien reeds in het verleden een sterke arbeidsstroom vanuit Turkije naar de EU ontstond, acht zij de kans groot dat EU-burgers het Turkse kandidaatschap als een bedreiging beschouwen. Nas (2008, p. 178) erkent het bestaan van de angst voor migratie, maar wijst op de mogelijkheid dat, op het moment dat Turkije geaccepteerd wordt als lid, de economie reeds substantieel verbeterd kan zijn. Dit kan leiden tot een efficiëntere arbeidsmarkt, wat migratie zal beletten. Escobar, Hailbronner, Martin & Meza (2006, p. 708-709) wijzen eveneens op de mogelijkheid dat emigratie net verhinderd kan worden indien Turkije EU-lid wordt. De Turkse overheid hoopt namelijk dat Turkije, als lid van de EU, vele hervormingen zal kennen die zullen leiden tot moderne infrastructuur en goedbetaalde jobs. De auteurs merken echter op dat de job- en loongroei lager kan uitvallen dan optimisten voorspellen wat, gecombineerd met de snelle bevolkingsgroei in Turkije, toch kan leiden tot een sterke migratiestroom. Erzan, Kuzubaş & Yildiz (2004, p. 13-14) menen dat er geen angst moet zijn voor een migratiestroom. De ervaring met Griekenland, Portugal en Spanje heeft namelijk geleerd dat een succesvolle toetredingsperiode met een hoge groei en doeltreffende invoering van de hervormingen, migratie tegen gaan. Zij zien a priori geen reden waarom deze ervaring niet gelijkaardig zal zijn voor Turkije. Bovendien benadrukken zij welke nefaste gevolgen een vertraging of opschorting van het toetredingsproces kan hebben. Dit zou leiden tot een lagere
groei,
stijgende
werkloosheid
en
een
vertraging
of
omkering
van
het
hervormingsproces. Deze geven op hun beurt aanleiding tot een hoger aantal potentiële migranten, waarvan er veel de EU als bestemming zullen kiezen. Indien de vooruitzichten op een toetreding verdwijnen, achten de auteurs de kans groot dat de EU te maken zal krijgen met meer immigranten, dan wanneer een vrij verkeer van arbeid zou bestaan (wat één van de consequenties is bij toetreding). Daarenboven zou deze vorm van migratie minder gunstig zijn voor de Europese arbeidsmarkt en voor de integratie in de gastlanden. Op een Europese
12
beleidstop1 haalt Hisarciklioglu2 (2004) aan dat Turkije zich in de laatste 30 jaar heeft omgevormd tot een moderne democratische staat en nu een sterke industriële en commerciële maatschappij is geworden. De vrees voor een aanzienlijke migratiestroom is dan ook volgens hem onterecht. Hij ondersteunt zijn visie door een vergelijking te maken met de toetreding door andere landen gelegen aan de Middellandse Zee, waar dit evenmin het geval was. Vanuit optimistische hoek ziet men de positieve gevolgen die migratie kan hebben voor de EU. Hughes3 (2004) beschouwt dit als één van de positieve economische gevolgen van Turkse toetreding. Zij wijst er op dat het voornamelijk de actieve bevolking is die toeneemt en dit terwijl binnen de EU de bevolking net veroudert. Migratie vanuit Turkije naar West-Europa kan bijdragen tot het verminderen van het arbeidstekort en de bijdragen aan de sociale zekerheid verhogen (Grigoriadis, 2006, p. 153). De Europese Commissie (European Commission, 2004a) stipt in dit verband het belang van hervormingen en investeringen in het onderwijs en opleiding in Turkije aan. Ook MacLennan (2009, p. 23) beschouwt de jonge Turkse bevolking als een oplossing voor het “demografische probleem” in Europa, maar benadrukt dat deze ontwikkeling zich pas op lange termijn zal manifesteren. In de literatuur vinden we nog een ander argument waarom de grote Turkse populatie positief
kan
zijn.
Een
grote
bevolking
betekent
namelijk
ook
een
groot
consumentenpotentieel (Müftüler-Baç, 2008a, p. 210; Lundgren, 2006, p. 130). En een grote afzetmarkt voor de EU leidt tot meer handel en economische groei (Lundgren, 2006, p. 128). In het voorgaande kwam voornamelijk de arbeidsmigratie aan bod. Voor de volledigheid dienen we echter ook te wijzen op de bezorgdheid van de EU wat betreft illegale migratie en de asielkwestie. Deze twee thema’s hebben een grote impact op de relatie tussen Turkije en de EU. Dit is sowieso onvermijdelijk gezien het verlangen van Turkije om tot de EU te behoren, maar wat hier specifiek van belang is, is de geografische locatie van Turkije. Deze zorgt ervoor dat de bezorgdheid aangescherpt wordt, aangezien het land deels gelegen is in Azië. Men vreest dat Turkije zal fungeren als transitland voor illegale migratie. Om dit te vermijden wordt Turkije ertoe verplicht om de illegale migratiestroom te beheersen en om een systeem in te voeren dat ervoor zorgt dat erkende vluchtelingen in Turkije kunnen blijven (Kirişci, 2003, p. 99-100).
1
Turkey’s EU end-game? Europese beleidstop van 17 juni 2004, georganiseerd door Friends of Europe, the Turkish Exporters’
Assembly and the Istanbul Textile and Apparel Exporters’ Association. 2 3
Hisarciklioglu is voorzitter van de Union of Turkish Chambers of Commerce and Commodity Exchanges (TOBB). A Friends of Europe working paper, naar aanleiding van “Turkey’s EU end-game?” Europese beleidstop van 17 juni 2004,
georganiseerd door Friends of Europe, the Turkish Exporters’ Assembly and the Istanbul Textile and Apparel Exporters’ Association.
13
Gevolgen voor het EU budget
Aan het begin van deze paragraaf beschouwden we de kosten als een belangrijk economisch tegenargument. Hiermee beogen we de impact van Turkse toetreding op het EU budget. Philippidis & Karaca (2009, p. 1707) menen dat Turkse integratie zal leiden tot aanzienlijke tranfers van het EU budget naar het land. Meer bepaald zal Turkije een nettoontvanger worden van de EU fondsen. Dit leidt tot angstgevoelens bij sommige lidstaten, want dit betekent natuurlijk een nettokost voor hen (Lejour & de Mooij, 2005, p. 88). Saatçioğlu (2009, p. 560) gaat zelfs verder dan voorgaande auteurs door te stellen dat Turkije de duurste EU-kandidaat is. Flam (2003) specificeert dat de grootte van Turkije, de uitgebreide landbouwsector en het lage inkomen verantwoordelijk zijn voor de grote last op het EU budget en haalt eveneens aan dat de transfers niet enkel aanzienlijk zijn, maar dat Turkije de grootste netto-ontvanger zou zijn van het EU budget. Dit budget wordt gedomineerd door twee zaken: de CAP (Common Agricultural Policy) en structurele fondsen die bedoeld zijn voor lidstaten met een BBP/capita (in koopkrachtpariteit) dat kleiner is dan 75% van het EU-gemiddelde (Derviş, Gros, Öztrak & Işik, 2004). De CAP werd geïntroduceerd in 1962 door de zes stichtende landen van de EEG en had als doel het subsidiëren van de landbouwsector om de zelfvoorziening en de voedselzekerheid veilig te stellen in tijden van Koude Oorlog (Schmitz, T.G., Giese, C.R. & Shultz, 2008, p. 555). Vandaag de dag bestaat het nog steeds en de belangrijkste doelstellingen van dit gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn: het verhogen van de productiviteit in de landbouw, het verzekeren van een redelijke levensstandaard voor de landbouwbevolking, het stabiliseren van de markten, het veilig stellen van de voorziening en zorgen voor redelijke prijzen (European Union, 2008). De CAP is al sinds haar ontstaan het duurste beleid van de EU (Ludlow, 2005, p. 347) en neemt zelfs vandaag de dag bijna de helft in van het budget (Staab, 2008, p. 101; Gorton, Hubbard & Hubbard, 2009, p. 1306). Aangezien geen enkele populatie uit de EU-25 (= EU na uitbreiding van 2004) zo arm is als de Turkse en een zeer groot deel van deze laatste populatie tewerkgesteld is in de landbouwsector zal, gezien de belangrijkste posten in het EU budget, Turkije hier een substantieel deel van innemen (Grabbe, 2005, p. 14). Bovendien is de landbouwsector in Turkije achtergesteld ten opzichte van de meeste EU-lidstaten (Barysch, 2005) wat de nodige investeringen natuurlijk nog verhoogt. We weten nu waar het (tegen)argument van het kostenplaatje vandaan komt, maar vaak wordt dit motief ook genuanceerd. Zo wijst Grabbe (2005, p. 14) er op dat onder andere internationale handelsregels en de impact van de uitbreiding in 2004 ertoe leiden dat de Unie haar financiën en landbouwbeleid zal moeten aanpassen. Zij acht de kans klein dat het huidige regionale beleid en landbouwbeleid nog zal bestaan op het moment dat Turkije 14
toetreedt. Ook Chislett (2008, p. 77) deelt deze mening en voegt er aan toe dat we de bijdragen die Turkije aan de EU zal leveren, niet uit het oog mogen verliezen. Aangezien Turkije vandaag de dag drie tot vier keer zo snel groeit als de EU, kan het aandeel tegen 2010 ongeveer negen miljard euro bedragen. De nuancering van Derviş et al. (2004) ligt in dezelfde lijn als die van vorige auteurs. Zij halen aan dat het berekenen van de kosten voor de dragende landen zeer speculatief is, aangezien zowel Turkije als de EU constant evolueren en de regels met betrekking tot het budget veranderd kunnen zijn op het moment van toetreding. In hun artikel berekenden ze wat Turkije zou kosten aan de EU indien het in 2004 lid zou geweest zijn en hoeveel dit zal zijn in 2015, onder de assumptie dat de huidige regels stand houden. Wanneer ze de som maakten voor 2004, rekening houdende met de uitgaven aan Turkije via CAP, structurele fondsen (maximum 4% van het BBP) en andere programma’s en de bijdragen van Turkije, bekwamen ze een bedrag van ongeveer 16 miljard euro (0,16% van het EU BBP). Wat het jaar 2015 betreft, berekenden ze dat Turkije 20 miljard euro (0,20% van het EU BBP) zal ontvangen. De auteurs maken er ons attent op dat deze bedragen slechts gelden na een zekere overgangsperiode. Uitgaande van de veronderstelling dat Turkije lid wordt in 2015 en rekening houdende met het feit dat het volgende financieel kader de periode 2013-2018 zal beslaan, betekent dit dat de financiële vooruitzichten voor de eerste drie jaar na toetreding bepaald zijn door de EU-28 (= EU-25 plus Bulgarije, Roemenië en Kroatië). Turkije zal dus pas kunnen deelnemen aan de onderhandelingen over het financieel kader voor de periode 2018-2024. Echter, er verstrijken nog vijf à tien jaar vooraleer een nieuwe lidstaat volledig kan genieten van de ondersteuningsprogramma’s. Dit betekent dat Turkije pas na 2020 de volledige voordelen van de budgettaire ondersteuningsprogramma’s kan genieten. Het aandeel dat zij tegen dan zullen hebben in het budget, zal bepaald worden door de regels die dan gelden en het ontwikkelingsniveau dat op dat moment bereikt is in de EU en in Turkije. Tot slot stelt zich de vraag of de berekende 20 miljard euro een hoog bedrag is of niet. Wat Turkije betreft, stellen de auteurs dat dit een belangrijk bedrag is. Ook vanuit het standpunt van de EU is het een aanzienlijk bedrag, maar het is wel beheersbaar. We kunnen het zelfs beschouwen als verwaarloosbaar wanneer we het vergelijken met de som van alle nationale budgetten in de gehele EU-economie.
Energie
Tot slot van dit onderdeel wijzen we op Turkije als een belangrijke speler voor de Europese energiebevoorrading, ondermeer op vlak van olie. Goedkope, betrouwbare en duurzame energie is van groot belang voor elke internationale grootmacht. De ligging van Turkije, dicht 15
bij de energieproducerende landen, speelt in het voordeel van de EU en bovendien bestaan er belangrijke akkoorden met deze landen (Laçiner, 2005, p. 77-78). Zo is de pijpleiding die loopt van Bakoe in Azerbeidzjan, via Georgië naar Ceyhan in Turkije (Chislett, 2008, p. 76; Walt, 2007) een strategisch belangrijke, noch in Rusland, noch in het Midden-Oosten gelegen, oliebron voor Europa. En wat belangrijk is, is dat ze de rol van Turkije als een energieverbinding tussen het Oosten en het Westen benadrukt. Bovendien speelt Turkije ook een belangrijke rol als energieleverancier tengevolge van het bestaan van de Nabuccogaspijpleiding. Het akkoord omtrent het Nabucco project werd in 2009 getekend door Oostenrijk, Bulgarije, Hongarije, Roemenië en Turkije (“Europe. Nabucco agreement”, 2009, p. 7) en zorgt voor de constructie van een gaspijpleiding die Oost-Turkije verbindt met Centraal-Europa. Op deze manier kan gas vanuit de Kaspische regio (Kazachstan, Turkmenistan en Azerbeidzjan), Iran en na verloop van tijd ook Irak naar de Europese markten vervoerd worden (The struggle for gas, 2008, p. 6). Aangezien energieprijzen vaak de hoogte in gaan en de Europese Unie sterk afhankelijk is van een beperkt aantal energiebronnen, beseft de Unie maar al te goed dat Turkije een belangrijke rol kan spelen. Turkije kan bijdragen tot een grotere diversificatie van energieleveranciers en kan ervoor zorgen dat de Unie een grotere invloed krijgt op energieproducerende regio’s en op landen die van belang zijn voor de energievoorziening. De Unie kan deze energiezekerheid ook bereiken zonder een Turks lidmaatschap, maar dit zou meer kosten met zich meebrengen, zowel op politiek als op economisch vlak. Ook Turkije zelf beseft het belang van deze strategische positie en gebruikt ze om Europa er attent op te maken dat verschillende controversiële kwesties zoals de kwestie Cyprus een toetreding van Turkije niet zullen kunnen tegenhouden (Tekin & Williams, 2008, p. 419-420, 430). De vraag blijft hier natuurlijk in welke mate de energiebelangen van de Europese Unie bepalend zullen zijn in het onderhandelingsproces.
De economische criteria van Kopenhagen In wat volgt overlopen we de economische problemen die nog bestaan in Turkije. De titelindeling die we hiervoor gebruiken is gebaseerd op de verschillende voortgangsrapporten van de Europese Commissie. Om de economische hervormingen in Turkije te evalueren, kijkt de Europese Commissie naar de mate waarin het land over een functionerende markteconomie beschikt en naar het vermogen om het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de EU. Deze twee betreffen de economische criteria van Kopenhagen, zoals geformuleerd op de Europese Raad van Kopenhagen (cfr. supra) en werden opgesteld om 16
economische ontwikkeling in de kandidaat-lidstaten te bevorderen. Ook leggen ze de basis voor een toename in transacties met de EU (Macmillan, 2009, p. 794-795). Vaak wordt de economische conditie voor toetreding als het minst problematisch beschouwd voor Turkije (zie bv Üçer, 2008, p. 202). Maar ondanks het feit dat Turkije veel ervaring heeft met een vrijmarkteconomie en grotendeels over de capaciteit beschikt om te concurreren met Europese landen, zijn er nog vele dilemma’s en uitdagingen die het land dient te overwinnen (Eder, 2003, p. 219). Daarenboven heeft ook de mondiale crisis in 2009 haar sporen nagelaten (Kucukakin, 2010).
Het bestaan van een functionerende markteconomie
In haar strategiedocument van 2005 met betrekking tot de uitbreiding, noemt de Commissie (European Commission, 2005b) Turkije een functionerende markteconomie. Echter, dit onder voorwaarde dat de toenmalige prestaties op vlak van stabilisatie en hervormingen in stand werden gehouden.
In Agenda 2000 specificeert de Europese Commissie (European Commission, 1997) wat we eigenlijk dienen te verstaan onder een functionerende markteconomie.
“The existence of a functioning market economy is assessed on the basis of whether:
-
equilibrium between demand and supply is established by the free interplay of market forces; prices, as well as trade, are liberalized;
-
significant barriers to market entry (establishment of new firms) and exit (bankruptcies, liquidations) are absent;
-
the legal system, including the regulation of property rights, is in place; laws and contracts can be enforced;
-
macroeconomic stability has been achieved including adequate price stability and sustainable public finances and external accounts;
-
there is broad consensus about the essentials of economic policy;
-
the financial sector is sufficiently well developed to channel savings towards productive investment.” 17
Macro-economische stabiliteit In navolging van Faucompret en Konings (2008, p. 55) bekijken we economische groei, werkgelegenheid, inflatie en de betalingsbalans. Sinds de late jaren ’50 heeft de Turkse economie vaak schade geleden als gevolg van macro-economische instabiliteit. Het land werd getroffen door verschillende crisissen en meer bepaald in de periodes 1958-1960, 1978-1980, 1994 en in 2001-2002. Bovendien werd het land gekenmerkt door macro-economische volatiliteit, wat ervoor zorgt dat een aanhoudende groei moeilijk te realiseren valt (Dervis, Emerson, Gros & Ülgen, 2004, p. 89, 101). Zo werden jaren van hoge groei opgevolgd door jaren van crisis (Faucompret en Konings, 2008, p. 56). Tijdens de jaren ’60 was er sprake van macro-economische stabiliteit, kende het reëel BBP een gemiddelde jaarlijkse groei van 5,4% (Ismihan & Metin-Ozcan, 2009, p. 5) en was de gemiddelde inflatie 5,2%, wat zeer weinig was in vergelijking met de decennia die volgden (Ismihan, Metin-Ozcan & Tansel, 2005, p. 242). Ook de jaren ’70 startten positief, en meer bepaald met een snelle economische groei en een lage inflatie, maar in het midden van dit decennium stak de oliecrisis hier echter een stokje voor (Kopits, 1987, p. 2). Dit kwam uiteraard de balans niet ten goede (er was namelijk een groot tekort) en bovendien was er sprake van een te grote afhankelijkheid van buitenlandse leningen. Het gevolg hiervan was een periode van grote macro-economische instabiliteit. Het decennium werd dan ook afgesloten met een hevige economische crisis, die aanleiding gaf tot een belangrijk keerpunt in de jaren ’80 (Ismihan et al., 2005, p. 242). Het besef van de ernst van de crisis en de nood aan internationale ondersteuning leidden tot hervormingen die een markt- en exportgericht beleid tot gevolg hadden (Akat, 2000, p. 266). In de voorafgaande jaren werd de Turkse economie namelijk gekarakteriseerd door dirigisme en een tariefsysteem dat import uit Europa zeer duur maakte (De Vylder, 2008, p. 61), wat aangeduid wordt met de term “inward-oriented” (Ismihan & Metin-Ozcan, 2009, p. 5; Onder, 2007, p. 229). De structurele hervorming had tot doel twee fundamentele problemen op te lossen, namelijk de hoge inflatiegraad en het tekort op de betalingsbalans (Gürbüz, Jobert & Tuncer, 2007, p. 343). Het economisch programma, daterende van 1980, werd ondersteund door het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en het OESO consortium (Ismihan et al., 2005, p. 242) en hielp Turkije in het verminderen van de macro-economische instabiliteit (Ismihan & Metin-Ozcan, 2009, p. 7). Hoge intrestvoeten en bevriezing van de lonen slaagden erin de inflatie in bedwang te houden (Faucompret & Konings, 2008, p 56). In de jaren ’80 kon Turkije zelfs beschouwd worden als een toonbeeld van Westerse economische ontwikkeling, gekenmerkt door hoge groeipercentages, een liberaal en open economisch beleid en een grote kapitaalinstroom (De Vylder, 2008, p. 61). Echter, macro-economische instabiliteit wordt niet voor niets door Ismihan et al. (2005, p. 242) als een chronisch probleem voor de 18
Turkse economie beschouwd. Nog voor het decennium ten einde was, zorgden onder meer politieke
factoren
(waaronder
politieke
instabiliteit
en
polarisatie),
het
daarmee
samenhangende populisme en kortetermijnbeleid en onevenwichtigheden in de openbare sector opnieuw voor instabiliteit (Ismihan et al., 2005, p. 242). Inflatie en fiscale onevenwichtigheden staken de kop op en dit ten gevolge van het overheidstekort, dat op zijn beurt onder meer veroorzaakt werd door inefficiënte belastingen en de verliezen geboekt door de overheidsbedrijven (Faucompret & Konings, 2008, p. 56). De jaren ’90 werden gekenmerkt door een nog lagere groei (3,96% t.o.v. 5,22%), wat volgens Akat (2000, p. 269) te wijten was aan inflatie. In 1994 raakte het land opnieuw in een (financiële) crisis en moest het beroep doen op het IMF. Echter, de hervormingen uit het stabiliseringsprogramma werden niet doorgevoerd, waardoor de structurele tekorten en inflatie bleven bestaan. In 1999 werd, in nauwe samenwerking met het IMF, een nieuw stabiliseringsprogramma opgezet waarbij inflatiebestrijding en een vermindering van de intrestvoeten de hoofddoelen waren. Dit programma bleek succesvol, aangezien inflatie en intrestvoeten een dalende trend vertoonden en de economische groei hoog was. Echter, in 2001 kende het land een nieuwe crisis en daalde het BBP met 7,5% (Gürbüz et al., 2007, p. 343). Gelukkig volgden er in de periode 2002-2006 betere tijden, waarin de jaarlijkse gemiddelde groei 7,1% bedroeg (Telli, Voyvoda & Yeldan, 2008, p. 229), voor het eerst sinds de jaren ’60 de inflatie onder de 10% daalde (namelijk 8% in 2005) en het overheidstekort daalde tot 2% van het BBP in 2005. Turkije was in deze periode één van de snelst groeiende economieën (Chislett, 2008, p. 75). Deze hoge groeicijfers betekenden evenwel niet dat voldoende werkgelegenheid kon worden gecreëerd om het werkloosheidsprobleem op te lossen (Ismihan & Metin-Ozcan, 2009, p. 7). Dit wordt in de literatuur aangeduid met de term “jobless growth” (Telli et al., 2008, p. 232; Berument, Dogan & Tansel, 2006, p. 605). Ingaande op de recente economische ontwikkelingen, kunnen we niet voorbij aan de mondiale financiële crisis. Deze liet ook in Turkije haar sporen na en leidde tot een inkrimping van de economie. Zo daalde de groei van het BBP van 4,6% in 2007 naar 1,9% in 2008 en nam de werkloosheidsgraad toe tot 13,6% in januari 2009. De economische inkrimping kan hoofdzakelijk worden toegeschreven aan twee factoren. De daling in de binnenlandse vraag, ten gevolge van een afgenomen consumenten- en producentenvertrouwen, vormt een eerste verklarende factor. Daarnaast daalden ook de buitenlandse vraag en de buitenlandse kapitaalinvesteringen (Bakir, 2009, p. 74). De lage binnenlandse vraag leidde logischerwijze tot een zwakke import. Dit had, samen met een sterke daling van de olieprijzen, een positief gevolg voor de lopende rekening. De Europese Commissie (European Commission, 2009a) stelde in haar recentste voortgangsrapport dan ook: “Once considered as the main risk to the economy, given the implicit high financing needs, the current account deficit has become less of a concern” (p. 34). Zij hield echter wel rekening met de gevolgen van een verdere stijging van 19
de olieprijs. Vandaag kent de Turkse economie een sterke opleving. Zo nemen de consumenten terug leningen op, kent de uitvoer opnieuw een opmars en stijgt de industriële productie (Kucukakin, 2010). Voor de periode 2010-2011 verwacht men een gemiddelde groei van 3,9% (Republic of Turkey, 2009). Echter, deze groei kent ook een schaduwzijde. Aangezien Turkije voor grondstoffen sterk afhankelijk is van het buitenland en de olieprijs stijgt, zal het tekort op de lopende rekening opnieuw oplopen. De toename van de export kan dit enigszins tegenhouden, maar nooit volledig (Kucukakin, 2010). Wat de inflatie betreft, kunnen we stellen dat deze in het laatste kwartaal van 2009 is toegenomen als gevolg van een prijsstijging van voedsel en andere basisproducten, van olie en van een belastingverhoging. Meer bepaald bedroeg de inflatie in deze periode 6,53%. Wat 2010 betreft, verwacht men een gemiddelde inflatie van 7,15% (Central Bank of the Republic of Turkey, 2010), wat iets boven de doelstelling van 6,5% ligt (Republic of Turkey, 2009). De gemiddelde jaarlijkse inflatieverwachtingen voor het jaar 2011 en 2012 zijn respectievelijk 5,2% en 4.9% (Central Bank of the Republic of Turkey, 2010). Aan het einde van de periode 2014-2019 wordt een daling verwacht tot 4% (Business Monitor International, 2010a, p. 33). Inflatiebestrijding zal de komende jaren in Turkije een hot topic blijven, aangezien het hoofddoel van de centrale bank prijsstabiliteit is (Central Bank of the Republic of Turkey, 2010). Tot slot bekijken we de recente ontwikkelingen op het vlak van werkgelegenheid. Wanneer we de voortgangsrapporten van de Europese Commissie bekijken, merken we dat het werkloosheidsprobleem al enkele jaren aansleept. De bevolking op beroepsactieve leeftijd neemt elk jaar toe met ongeveer 600 000 personen, wat grote uitdagingen stelt voor de absorptiecapaciteit van de arbeidsmarkt (European Commission, 2009a). Echter, de arbeidsmarktvoorwaarden zijn nog steeds problematisch en de werkloosheid is significant gestegen. Het scheppen van werkgelegenheid verloopt moeizaam omwille van discrepanties tussen aanbod en vraag van en naar vaardigheden, de relatief hoge sociale bijdragen en strenge aanwervingspraktijken (European Commission, 2009b). In 2009 bedroeg de werkloosheidsgraad 13,5%, waarvan 24,1% in de leeftijdscategorie 15-24 (Turkish Statistical Institute, 2010a). De verwachting is dat deze geleidelijk aan zal dalen tot 8% in 2014 (Business Monitor International, 2010b, p. 4). Het verhogen van de werkgelegenheid wordt in het “Ninth Development Plan” voor de periode 2007-2013 naar voor geschoven als één van de hoofddoelstellingen (Prime Ministry, State Planning Organization, 2006). Samenvattend stelt de Wereldbank (World Bank, 2008) dat macro-economische stabiliteit een noodzakelijke (maar niet voldoende) voorwaarde is voor duurzame groei en dat Turkije er sinds enkele jaren, onder andere via adequaat fiscaal en monetair beleid, in geslaagd is om macro-economische stabiliteit te bereiken. Echter, de hoge werkloosheidsgraad, het tekort op de lopende rekening en de inflatie vormen een belangrijk risico voor deze stabiliteit.
20
In haar recentste voortgangsrapport besluit de Commissie (European Commission, 2009a) dat de macro-economische stabiliteit tijdens de globale economische recessie stand heeft gehouden, maar dat ze wel kwetsbaar blijft. Voorts concludeert ze dat de verbeterde veerkrachtigheid van de economie bewezen is. Wat 2010 betreft, voorspelt Business Monitor International (BMI) (2010c, p. 20,23) dat Turkije zal behoren tot één van de best presterende economieën in Centraal- en Oost-Europa en dat het voordeel zal kunnen halen uit de stabilisatie van de internationale kredietmarkt en uit het globale economische herstel. BMI wijst er op dat onderhandelingen over een nieuwe “Stand-by Arrangement” met IMF in maart van dit jaar op niets uitliepen en verwacht geen nieuwe financiële overeenkomst. Deze ontwikkeling blijft niet zonder (negatieve) gevolgen. Zo zal het macro-economisch risicoprofiel van het land verhogen en zal dit het groeipotentieel op lange termijn beperken. Toch meent BMI (Business Monitor International, 2010a, p. 33) dat er in de periode 20142019 sprake zal zijn van een positieve trend. Zo verwacht men dat de reële groei van het BBP gemiddeld 4,6% zal bedragen, dat het begrotingstekort gemiddeld 2,3% van het BBP zal bedrage en dat het tekort op de lopende rekening beheersbaar zal zijn, namelijk 2,8% van het BBP.
Vrije marktmechanisme Om het vrije marktmechanisme te laten werken, legt de Commissie voornamelijk de nadruk op de noodzaak van een privatiseringsproces. Turkije beschouwt privatisering als één van de essentiële elementen van het economisch programma en onderkent daarmee de voordelen ervan. De doelstellingen betreffen onder andere het aanmoedigen van ondernemerschap door het verminderen van het aandeel van de staat in de economie en het verzekeren van vrije marktvoorwaarden. Door privatisering wil men de economische rol van de staat beperken tot haar belangrijkste taak, namelijk monitoring en regulering. Deze kan zij immers het best uitvoeren zonder dat ze zelf al te veel goederen en diensten aanbiedt. De laatste jaren heeft Turkije al vele privatiseringsoperaties doorgevoerd. Een piekperiode was het jaar 2005, waarin de opbrengsten van privatiseringsoperaties 13,5 miljard dollar opbrachten (ten opzichte van 1,3 miljard het jaar ervoor). Ook het jaar daarop bleek succesvol aangezien de overheid zich terugtrok uit bepaalde sectoren, zoals de petroleumraffinaderij, distributie en transport en textiel en confectie (Republic of Turkey, 2008). Hoewel in 2008 de privatisering zich verder zette, bleef het aandeel van de private sector in het BBP vrijwel constant op ongeveer 89%. Ten opzichte van de piekjaren 2005-2006 was er slechts een kleine terugval en enkele grote privatiseringen, waaronder die van het petrochemische bedrijf Petkim, werden doorgevoerd. De Commissie concludeerde dan ook dat de voortgang van het privatiseringsproces aanzienlijk was (European Commission, 2008). In 2009 concludeerde de Commissie dat privatisering werd voortgezet met enkele omvangrijke transacties, onder 21
andere in de energiesector (European Commission, 2009b), maar dat het proces vertraagde en er bovendien geen vooruitgang was in de privatisering van overheidsbanken (European Commission, 2009a). In 2009 werd ook de zogenaamde “Tender Regulation” geamendeerd waardoor het privatiseringsproces voor bepaalde instituties en faciliteiten in de sector van het onroerend goed en de mijnbouw sneller zal kunnen verlopen (“Privatisations in 2010”, 2009, p. 50). Op 18 februari 2010 verkocht de Privatisation Administration, via veiling, vier elektriciteitsnetten aan lokale firma’s, wat volgens Business Monitor International beschouwt kan worden als een positief signaal met betrekking tot het engagement van de overheid voor economische liberalisering. Op lange termijn verwacht BMI dat door de verkoop de elektriciteitscapaciteit zal uitgebreid worden, wat de economische groei zou moeten versterken (Business Monitor International, 2010d, p. 52). Bovendien wenst de Privatisation Administration de Nationale Loterij en twee belangrijke gasdistributievoorzieningen te privatiseren en zou ook de privatisering van de grootste bank (Ziraat Bank) plaatsvinden in 2010 (“Privatisations in 2010”, 2009, p. 50).
Betreden en verlaten van de markt Het opheffen van barrières voor toe- en uittreding is van belang in het reallocatieproces in een economie. Wanneer barrières verwijderd worden, zal de markt er voor zorgen dat de meest efficiënte bedrijven blijven overleven, wat de efficiënte vergroot en een positief effect heeft op de welvaart. Wil men dus de voordelen die gepaard gaan met handelsliberalisering en privatisering volledig kunnen genieten, is het vrij kunnen betreden en verlaten van de markt noodzakelijk (Faucrompret & Konings, 2008, p. 68). Vanaf 2000 vermeldt de Commissie in haar voortgangsrapporten cijfers omtrent het aantal nieuw gevestigde bedrijven en het aantal faillissementen. Dit schept een beeld over de flexibiliteit van de Turkse ondernemers en over het bestaan van een liberaal regime wat markttoegang betreft (European Commission, 2000). Zo stelt de Commissie in haar voortgangsrapport van 2006 vast dat in 2005 100 000 ondernemingen werden opgezet en er meer dan 26 000 failliet gingen, aantallen die 5% hoger liggen dan het jaar ervoor (European Commission, 2006). Dit wijst er op dat reeds vele inspanningen werden geleverd om marktbarrières op te heffen. Deze inspanningen situeren zich voornamelijk op het vlak van markttoegang. Zo stelde men in 2003 vast dat vele nieuwe ondernemingen werden opgezet (European Commission, 2003) en bleek in 2004 dat vooruitgang werd geboekt in het openen van markten die vroeger door de overheid werden gedomineerd en dat registratieprocedures werden vereenvoudigd (European Commission, 2004b). Bovendien zorgde de oprichting van een zogenaamde onestop shop voor een aanzienlijke afname van toegangsbarrières (European Commission, 2005c) en duurt het sinds 2007 slechts gemiddeld 9 dagen om een bedrijf op te richten, wat één van de snelste registratieprocedures in de wereld is (European Commission, 2007). Ook 22
in de meeste recente periode werden hervormingen doorgevoerd, waaronder aanpassingen aan de wet die het makkelijker maakten om licenties te verkrijgen (European Commission, 2008), maar de procedures hieromtrent blijven echter omslachtig. Hoewel nieuwe wetgeving verbetering heeft gebracht voor het toetreden tot de markt blijven imperfecties bestaan, zoals restricties met betrekking tot buitenlands eigenaarschap en het feit dat toegang tot bank- en kapitaalmarkten beperkt blijft tot fusies (European Commission, 2009a). Bovendien heeft de economische crisis de problemen die kleine en middelgrote ondernemingen ondervinden met betrekking tot leningen, versterkt (European Commission, 2009b). Uittreding uit de markt is nog steeds onderworpen aan significant aanwezige barrières. Zowel in 2005 als in 2006 stelde de Commissie vast dat marktbarrières prominent aanwezig bleven (European Commission, 2005c, 2006). Zo is het sluiten van een onderneming kostelijk en tijdrovend (European Commission, 2008). De Commissie is dan ook van mening dat gerechtelijke procedures praktische problemen veroorzaken en daarenboven een obstakel vormen voor het ondernemingsklimaat.
Rechtsstelsel In haar voortgangsrapport van 2009, stelt de Europese Commissie dat Turkije reeds verschillende jaren beschikt over een tamelijk goed functionerend rechtsstelsel, inclusief wat eigendomsrechten betreft. Echter, de problemen die het stelsel kent, blijven aanslepen. Naast de bekendmaking van een wetsontwerp van het “Judicial Reform Strategy Action Plan”, waarin de geplande prioritaire hervormingen werden vastgelegd, werd nog niet veel vooruitgang geboekt (European Commission, 2009a). De implementatie van wetten en overeenkomsten moet verbeterd worden. Het blijkt voornamelijk dat de handelsrechtbanken te traag werken en dat het tijdsverloop tussen de aanname van de wetgeving waarin de kaders worden vastgelegd en de uiteindelijke implementatie te lang is. Bovendien is de uitvoerbaarheid van beslissingen die werden genomen door autonome autoriteiten nog steeds moeilijk, inclusief met buitenlandse investeerders. Daarenboven is het gerechtelijk personeel onvoldoende opgeleid, waardoor een snelle overeenkomst met betrekking tot handelszaken belemmerd wordt (European Commission, 2007).
Ontwikkeling van de financiële sector In Turkije maakt de banksector het grootste deel uit van de financiële sector (Bakir, 2009, p.77), wat het een belangrijke speler maakt. In het begin van deze eeuw zaten de banken in slechte papieren. Onder andere ten gevolge van politieke inmenging, chronisch hoge inflatie en een gebrek aan toezicht, werden zij beschouwd als structureel zwak (European Commission, 2001). Ten gevolge hiervan werden hervormingen doorgevoerd, zoals de oprichting van de Turkish Banking Regulation and Supervisory Agency (BRSA) (European 23
Commission, 2004b). Bovendien kende het land in deze periode een bankcrisis, wat aanleiding gaf tot een uitbreiding van de hervormingen. Onder andere de lancering van het “Rehabilitation Program” door de BRSA kunnen we hier in kaderen. Dit programma herstructureerde de staats- en private banken en inefficiënte banken werden gesloten of fuseerden met sterkere banken. Geleidelijk aan nam de rendabiliteit en stabiliteit in het banksysteem toe (Aysan & Ceyhan, 2008, p. 1593-1594, 1601). In 2005 werd een nieuwe bankwet van kracht, waarvan de belangrijkste doelstelling luidt: “The objective of this law is to regulate the principles and procedures of ensuring confidence and stability in financial markets, the efficient functioning of the credit system and the protection of the rights and interests of depositors” (The Banks Association of Turkey, 2008). Maar naast het zorgen voor een meer betrouwbare, stabiele en transparante banksector had de wet ook tot doel om de sector aan te passen aan de EU bankstandaarden en om de sector beter te laten integreren in het internationale financiële systeem. Het hele herstructureringsproces had uiteindelijk tot gevolg dat de banksector veerkrachtiger en financieel gezond werd (Nas, 2008, p. 167-168). Ook vandaag nog kunnen we stellen dat deze sector gezond en robuust is. Zo robuust zelfs dat Turkije erin slaagde om de effecten van de globale financiële sector te beperken (Businnes Monitor International 2010c, p. 21; Bakir & Önis, 2010, p. 103) en BMI de Turkse banksector beschouwt als de meest stabiele in Europa (Business Monitor International, 2010c, p. 21). In haar voortgangsrapport stelt de Commissie dat de gehele financiële sector zich opmerkelijk veerkrachtig heeft getoond ten gevolge van de hervormingen aan het begin van dit millennium (European Commission, 2009a).
Ter afronding van dit gedeelte kunnen we stellen dat het losbarsten van de crisis de werking van de marktmechanismen niet in gevaar heeft gebracht, waardoor Turkije dan ook nog steeds beschouwd kan worden als een functionerende markteconomie (European Commission, 2009a).
Vermogen om het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de EU
In haar strategiedocument van 2005 met betrekking tot de uitbreiding, stelt de Commissie (European Commission, 2005b) dat Turkije op middellange termijn in staat moet worden geacht om het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de markkrachten binnen de EU, indien het stabiliseringsbeleid verder wordt voortgezet en nog meerdere structurele hervormingen worden doorgevoerd. In 2009 is de mening van de Europese Commissie
24
(European Commission, 2009b) hieromtrent ongewijzigd gebleven. Dit maakt duidelijk dat nog steeds niet voldoende werd hervormd. In Agenda 2000 specificeert de Commissie (European Commission, 1997) de voorwaarden waaraan voldoen moeten worden opdat sprake kan zijn van het tweede economische criterium.
“This sub-criterion is assessed on the basis of the following: -
the existence of a functioning market economy, with a sufficient degree of macroeconomic stability for economic agents to make decisions in a climate of stability and predictability;
-
a sufficient amount, at an appropriate cost, of human and physical capital, including infrastructure (energy supply, telecommunications, transport, etc.), education and research and future developments in this field;
-
the extent to which government policy and legislation influence competitiveness through trade policy, competition policy, State aids, support for SMEs, etc;
-
the degree and the pace of trade integration a country achieves with the Union before enlargement. This applies both to the volume and the nature of goods already traded with Member States;
-
the proportion of small firms, partly because small firms tend to benefit more from improved market access, and partly because a dominance of large firms could indicate a greater reluctance to adjust.”
Functionerende markteconomie Vandaag beschikt Turkije over een functionerende markteconomie en is macro-economische stabiliteit bereikt via een adequaat fiscaal en monetair beleid (cfr. supra).
Menselijk en fysiek kapitaal Wat menselijk kapitaal betreft, is voornamelijk educatie van belang. Succesvolle hervormingen op dit vlak zijn belangrijk voor de economische en sociale ontwikkeling in Turkije en bovendien is educatie cruciaal voor de integratie van Turkije in de EU (Aydagül, 2006, p. 94). Turkije dient onderwijshervormingen dan ook te beschouwen als een fundamenteel element van de sociale, economische en gezondheidsinitiatieven die worden
25
genomen (OECD, 2007). De invoering van de “Basic Education Law” in 1997 voerde het aantal verplichte schooljaren op van vijf tot acht jaar, waardoor schoolplicht ontstond vanaf de leeftijd van zes jaar tot veertien jaar. Het inschrijvingspercentage in het basisonderwijs steeg dan ook sterk. Echter, het aantal inschrijvingen in het secundair onderwijs ligt veel lager. In de leeftijdscategorie 14-18 jaar zijn slechts 61% van de jongens en 56% van de meisjes ingeschreven (“Education”, 2008, p. 15). Bovendien wordt het onderwijssysteem gekenmerkt door een ongelijke toegang. Gender, regio en socio-economische status spelen hierin een rol. Meisjes en vrouwen in het zuidoosten van het land worden het meest benadeeld. Zo is één op vijf vrouwen ongeletterd, gaan één op tien meisjes niet naar het basisonderwijs en volgen er drie op tien geen secundair onderwijs (Aydagül, 2006, p. 98; 2008, p. 403-404). Bovendien zijn tienduizenden kinderen uit arme huishoudens niet ingeschreven in het basisonderwijs en is de toegang tot secundair onderwijs nog ongelijker verdeeld (Aydagül, 2006, p. 98). De lage inschrijvingsgraad van meisjes en armen in het secundair
onderwijs
bezorgt
niet
alleen
deze
jonge
mensen
geen
positieve
toekomstperspectieven, maar hebben een effect op de toekomst van de gehele natie. Zij worden namelijk gekenmerkt door een lage arbeidsproductiviteit en dragen daardoor minder bij tot de economische ontwikkeling en groei van Turkije (World Bank, 2005). Vaak laat ook de kwaliteit van het onderwijs te wensen over (Aydagül, 2006, p. 98; World Bank 2005; “Education”, 2008, p. 15). Wanneer bijvoorbeeld een vergelijking wordt gemaakt van de verworven vaardigheden met betrekking tot wiskunde, geletterdheid, wetenschap en het oplossen van problemen, blijken alle landen van de EU Turkije vooraf te gaan en scoort Turkije enkel beter dan Mexico binnen de OESO (Aydagül, 2006, p. 98). Ook aangaande de overheidsuitgaven aan onderwijs scoort Turkije, met 4,2% van het BBP, laag ten opzichte van de meeste Europese en OESO-landen (Education”, 2008, p. 16). Onmiddellijke onderwijshervormingen dringen zich op, wil Turkije de voordelen die de jonge bevolking biedt, maximaliseren (Aydagül, 2009, p. 401) en wil de verouderende bevolking binnen in Europa ook de vruchten plukken van de jeugdige populatie (Davutyan, Demir & Polat, 2010, p. 35). Wat fysiek kapitaal betreft, kunnen we stellen dat de infrastructuur in vele domeinen eerder oud is. Het jarenlang verhinderen van de private sector in het deelnemen aan grote infrastructuurprojecten, via politieke en wettelijke obstakels, en het leggen van de verantwoordelijkheid in de handen van incapabele politici hebben geleid tot een gebrekkige infrastructuur. Maar het herstel van de economie en het wegebben van politieke tegenstand met betrekking tot de werkzaamheid van de private sector in infrastructuurprojecten bieden Turkije de mogelijkheid om de verloren tijd in te halen (“Running to catch up”, 2008, p. 8). Turkije beschikt over een bescheiden 8697 km spoorweg waarvan de meeste lijnen bovendien eensporig en omslachtig zijn. Daarenboven verzorgen de spoorwegen slechts 4% 26
van het goederentransport en 2% van het reizigerstransport (“Infrastructure, 2008, p. 17). Het transportnetwerk tussen de drie grootste steden is wel efficiënt, maar daarbuiten verslechtert de kwaliteit van het wegennet. Positief is wel dat de overheid nu miljarden lira’s investeert om op lange termijn de infrastructuur te verbeteren. Zowel directe budgettaire injecties als een groots privatiseringsinitiatief waarbij het eigendomsrecht van belangrijke verkeerswegen, bruggen en havens wordt verkocht, kaderen in dit project. Een substantieel deel van de investeringen is bovendien bestemd voor de afgelegen zuidoostelijke regio van het land. De verwachting leeft dat niet enkel transportinfrastructuur, maar ook de infrastructuur op vlak van elektriciteit, telecommunicatie, behuizing en energie een aanzienlijke transformatie zal ondergaan in de komende vijf jaar, aangezien de Turkse economie convergeert naar die van de EU. Het versoepelen van de mogelijkheid tot buitenlandse
directe
investeringen
in
infrastructuur,
regulatieve
hervormingen
en
privatisering zullen hier een belangrijke rol in spelen (Business Monitor International, 2010d, p. 55).
Structuur van sectoren en bedrijven Dit onderdeel heeft betrekking op de structurele transformatie van de economie. We bekijken hier ten eerste welke rol landbouw en diensten spelen in de economie. In het “Partnerschap voor de toetreding” wordt de overgang van een landbouw- naar een diensteneconomie immers als een prioriteit beschouwd (Council of the European Union, 2008). Daarnaast zijn ook kleine- en middelgrote ondernemingen van belang (cfr. supra) De overgang van een landbouw- naar diensteneconomie zet zich geleidelijk aan door. Gedurende de periode 1997-2001 daalde het aandeel van de landbouw in het BBP van 13,8% tot 12,1% en steeg het aandeel van de dienstensector van 56,3% tot 59,3%. Eenzelfde trend werd vastgesteld op vlak van tewerkstelling. Het aandeel van de dienstensector steeg tot 41%, maar het aandeel van de landbouw (35,4%) bleef hoog (European Commission, 2002). In de periode 2004-2008 daalde het aandeel van de landbouw in het BBP van 10,9% tot 8,6% (World Bank, n.d.a), steeg het aandeel van de diensten van 60,6% tot 63,7% (World Bank, n.d.b) en daalde het aandeel van de landbouw in de totale tewerkstelling van 34% tot 26,2% (World Bank, n.d.c). De Commissie hecht veel belang aan de aanwezigheid van kleine en middelgrote ondernemingen (cfr. supra). Dit vormt geen probleem voor Turkije: zij maken 95 à 97% uit van de ondernemingen (Alp & Ustundag, 2009, p. 693) en nemen dan ook een groot deel van de tewerkstelling voor hun rekening. Echter, ze hebben niet voldoende toegang tot financiering, worden vaak gekenmerkt door een gebrek aan deskundigheid en zijn dikwijls werkzaam in de informele sector (European Commission, 2008). Opdat ze zouden kunnen overleven in een omgeving waar de competitiviteit steeds toeneemt, moet de productiviteit 27
stijgen (European Commission, 2005c). Daarenboven is de kans groot dat velen onder hen problemen zullen ondervinden bij het zich aanpassen aan EU standaarden, zoals arbeidswetgeving en gezondheidsmaatstaven (European Commission, 2002). Globaal gezien heeft de economische crisis gezorgd voor een vertraging van de sectorale transformatie (European Commission, 2009a).
Invloed van de Staat op de competitiviteit Staatsinterventies beïnvloeden de competitie en competitiviteit nog steeds aanzienlijk, hoewel de rol van de Staat als actieve speler op de markt afneemt (European Commission, 2008). Een aantal hervormingen dringen zich op: de oprichting van een mechanisme ter controle van de staatssteun, eliminatie (of controle over) van door de staat gecreëerde commerciële ondernemingen die een monopolieconcessie verkregen of een privilege kregen dat hen een concurrentievoordeel biedt, een beslissende rol voor the Turkish Competition Authority in de herziening van wetten en voorschriften en een wijziging van de “Competition Act” (OECD, 2006, p. 179).
Economische integratie met de EU Economische
integratie
heeft
betrekking
op
het
afschaffen
van
discriminerende
handelsbelemmeringen tussen minstens twee naties en op het tot stand brengen van bepaalde vormen van coördinatie en coöperatie tussen deze partijen (El-Agraa, 2007, p. 1). De Europese Commissie meent dat handel en economische integratie in het algemeen belangrijke elementen zijn voor het scheppen van vrede en veiligheid (Lundgren, 2006, p. 131). Al sinds haar ontstaan in de jaren ’50 vormde de Europese Economische Gemeenschap de voornaamste belangrijke handelspartner voor Turkije. Zij zette haar markten open voor exporten uit Turkije, lang voordat er sprake was van de douane-unie. Zo bouwde zij gedurende de jaren ’70 en ’80 geleidelijk de tariefbarrières ten opzichte van Turkije af, waardoor deze aan het begin van de jaren ’90 voor de meeste producten afgeschaft waren (Ülgen & Zahariadis, 2004, p. 3). De omvang van de handel (zowel importen als exporten) tussen Turkije en de EEG nam steeds toe en de economische band werd versterkt door de intrede van Turkije in de douane-unie in 1996 (Yilmaz, 2002, p. 64). De oprichting hiervan werd reeds voorzien in de Ankara overeenkomst (Europese Economische Gemeenschap, 1963) en de hervormingen die Turkije na 1980 doorvoerde (cfr. supra) dienen dan ook deels in het kader hiervan gezien te worden. Deze lieten Turkije namelijk toe om te voldoen aan de verplichtingen uit het aanvullend protocol en bereidden de economie voor op de douane-unie en op volledig lidmaatschap (Müftüler, 1995, p. 96). Aangezien de douane-unie geen betrekking had op de producten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) kwam in 1996 een vrijhandelsakkoord tot stand, 28
waardoor sinds 1999 ook deze producten vrij circuleren (Togan, 2005, p. 1230). De douaneunie is voor Turkije de eerste stap naar een volledige integratie in de Europese eenheidsmarkt (Ülgen & Zahariadis, 2004, p. 3). Ze heeft betrekking op industriële goederen en verwerkte landbouwproducten en heeft tot doel:
“… de gestadige en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de Partijen te bevorderen, met volledige inachtneming van de noodzaak de versnelde ontwikkeling van de economie van Turkije en de verruiming van de werkgelegenheid en de verbetering der levensomstandigheden van het Turkse volk te verzekeren.” (Europese Economische Gemeenschap, 1963)
Ze voorzag onder meer in een afschaffing van zowel douanerechten als kwantitatieve invoeren uitvoerbeperkingen tussen de Gemeenschap en Turkije. Ook werd Turkije ertoe verplicht om, ten aanzien van landen die geen lid zijn van de Gemeenschap, dezelfde handelspolitiek toe te passen als de Gemeenschap (EC-Turkey Association, 1995). Gökalp en Ünsar (2008, p. 98) merken hier op dat, aangezien Turkije geen lid is van de EU, zij echter geen zeggenschap hebben in deze aangelegenheid. Bovendien heeft de douane-unie ook betrekking op de harmonisatie van technische wetgeving, de afschaffing van monopolies en de bescherming van intellectuele eigendom. Dit maakt dat de overeenkomst met Turkije verder gaat dan een normale douane-unie (Lejour & de Mooij, 2005, p. 91). Aangezien de importtarieven ten aanzien van Turkse producten reeds waren afgeschaft, zorgde de toetreding tot de douane-unie niet voor een aanzienlijke toename van de export uit Turkije naar de EU (Taymaz & Yilmaz, 2007, p. 133; Sertoglu & Ozturk, 2003, p. 11; Ülgen & Zahariadis, 2004, p. 3). Toch neemt de bilaterale handel sterk toe sinds de jaren ’90 en dit in het bijzonder na de voltooiing van de douane-unie. Zo namen zowel de importen als exporten met meer dan de helft toe in de periode 1994-2004 (Ülgen & Zahariadis, 2004, p. 4). In haar voortgangsrapport van 2009 stelde de Commissie (European Commission, 2009a) vast dat in 2008 de importen vanuit de EU met slechts 9% stegen, terwijl importen uit andere landen toenamen met 25%. De exporten naar de EU namen slechts toe met 5%, terwijl exporten naar andere (buur)landen toenamen met 49%. Dit had tot gevolg dat het aandeel van de EU in het totale aandeel daalde van 56% naar 48%. Deze daling heeft te maken met de afname van de vraag ten gevolge van de mondiale crisis. Turkije werd minder afhankelijk van markten uit de Europese Unie en diversifieerde de handel. Toch stelt de Commissie dat de handels- en economische integratie met de EU hoog blijft. Zo concludeerde het Turkish Statistical Institute (2010b) dat in maart 2010 de vier belangrijkste exportlanden allemaal EU-landen waren. Dit waren Duitsland (917 miljoen dollar), Italië (593 miljoen dollar), Frankrijk (589 miljoen dollar) en het Verenigd Koninkrijk (561 miljoen dollar). 29
In de periode januari - maart 2010 namen de exporten naar de EU, ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor, toe met 7,3%. De importen stegen met 1,4% (zie bijlage 1). Barysch (2010) ziet echter een belangrijke ommekeer. Zij meent dat er geen twijfel over kan bestaan dat Turkse fabrikanten, energiebedrijven en constructiegroepen expanderen naar het oosten en meer bepaald naar het Midden-Oosten, Rusland, Centraal-Azië en de gebieden rond de Zwarte Zee. Turkije ziet zichzelf namelijk als een transport- en economisch middelpunt omringd door verscheidene regio’s met veel potentieel. Bovendien is het zo dat, hoewel Turkije reeds een sterke integratie met de EU vertoont, er nog steeds handelsbarrières bestaan, ook al voorziet de douane-unie in een afschaffing ervan. In het bijzonder dient Turkije nog steeds maatregelen met betrekking tot het verwijderen van technische handelsbarrières in te voeren, moet het commerciële beleid nog geharmoniseerd worden en moeten staatsmonopolies nog afgeschaft worden (Lejour & de Mooij, 2005, p. 92). Daarnaast zijn er ook administratieve barrières en bestaat de mogelijkheid tot antidumping maatregelen (Faucompret en Konings, 2008, p. 99, 101). Overigens heeft de unie, in de jaren na haar implementatie nagenoeg geen effect gehad op de instroom van buitenlandse directe investeringen (BDI) in Turkije (Hughes, 2004, p. 11; Karataş & Uz, 2009, p. 540). Dit was nochtans één van de verwachtingen aangezien onder andere de competitiviteit van de Turkse economie was toegenomen (Hadjit & MoxonBrowne, 2005, p. 323). Bovendien was een toename aan buitenlandse directe investeringen noodzakelijk vermits Turkije, ten opzichte van vergelijkbare landen, slechts een beperkte toevloed kende (Loewendahl & Ertugal-Loewendahl, 2000). Dit was onder andere het gevolg van economische instabiliteit (gekenmerkt door inflatie), ineffectief belastingsbeleid, bureaucratie en corruptie (Hadjit & Moxon-Browne, 2005, p. 336). Wat in het kader van deze verhandeling vooral van belang is, is het feit dat de EU de belangrijkste bron is van BDI’s in Turkije (Tatoglu & Glaister, 1998, p. 205; Loewendahl & Ertugal-Loewendahl, 2000; Hadjit & Moxon-Browne, 2005, p. 324). In de periode 1980-2002, waren Frankrijk, Duitsland en Nederland de landen die het meest investeerden in Turkije, gevolgd door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Italië. Ook wat het aantal bedrijven betreft, neemt de EU een belangrijke plaats in. Zo was in 2003 Duitsland op dit vlak de leider, met Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk als achtervolgers (Hadjit & Moxon-Browne, 2005, p. 324). Ook vandaag speelt de EU een hoofdrol op vlak van BDI’s. Hoewel in de periode 2006-2008 het aandeel van de EU in het totaal afnam, bleef ze toch de belangrijkste investeerder (European Commission, 2008). De instroom aan BDI’s vanuit de EU naar Turkije bedroeg in de eerste vijf maanden van 2009 maar liefst 88% van het totaal. Dit is een indicatie van de sterke economische interdependentie tussen de EU en Turkije. De laatste jaren slaagt Turkije er in om meer BDI’s naar zich toe te trekken. Vooral het toetredingsproces, met hervormingen tot gevolg, heeft hier een belangrijke rol in gespeeld. Dit overtuigt 30
investeerders er namelijk van dat de meest problematische institutionele, wettelijke en gerechtelijke obstakels voor BDI’s verholpen zullen worden (Izmen & Yilmaz, 2009). Vandaag bereikt Turkije recordhoogtes wat BDI’s betreft (“FDI reaches record levels”, 2009, p. 6) en men verwacht dat toetreding tot de EU zal leiden tot een verder toename (Loewendahl & Ertugal-Loewendahl, 2000; Basar & Tosunoglu, p. 126). Ook de geleidelijke aanname van het acquis heeft betrekking op economische integratie met de EU. Hier komen we later op terug.
De politieke criteria van Kopenhagen Faucompret & Konings (2008, p. 151) stellen dat de politieke criteria voor het grootste deel tot uiting komen in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie:
1. De Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben. 2. De Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. (Europese Unie, 2002)
Men is het erover eens dat de AKP succesvol geweest is in het doorvoeren van een groots hervormingsproces. Op basis van deze hervormingen concludeerde de Commissie in oktober 2004 dat Turkije voldoende voldeed aan de politieke criteria. Echter, Turkije is er nog niet in geslaagd om volledig tegemoet te komen aan deze criteria (Kirişci, 2008, p. 22). In wat volgt, bekijken we enkele politieke problemen die nog aanwezig zijn in Turkije.
Democratie en de rechtsstaat
Civiele controle op de veiligheidsdiensten Sinds de stichting van de republiek in 1923 kent het leger een sterk dominante rol in Turkije en heeft het staatsgrepen gepleegd tegen vier democratisch verkozen regeringen (Akyol, 31
2010, p. 7). Het leger is reeds vaak het onderwerp van kritiek geweest bij de EU omwille van het gebrek aan democratisch toezicht op deze institutie. De autonome rol die het speelt in het politieke leven wordt beschouwd als een belangrijk beletsel voor de stabilisatie van een democratie. Officieren ondersteunen hun recht op autonomie ten opzichte van civiele overheden door te stellen dat zij altijd al een speciale relatie hebben gehad met het volk, wat hen een machtsbasis verschaft. Een dergelijke opvatting is duidelijk is strijd met de civielmilitaire relaties die bestaan in een liberale democratie. Omwille van de directe en indirecte interventies in het politieke leven wordt het Turkse leger dan ook beschouwd als een politiek leger (Güney & Karatekelioglu, 2005, p. 441). De Turkse maatschappij onderhoudt reeds lang een directe relatie met het leger. De gewapende macht werd beschouwd als de belangrijkste beschermer van de veiligheid en bovendien was het vertrouwen in de politici en de politiek in het algemeen zeer klein. Er was sprake van een “army in society approach”. Echter, sinds het begin van jaren ’90 is het vertouwen in de politici gegroeid en zijn er tekens te bespeuren van een groeiende onenigheid met betrekking tot verwachtingen die de maatschappij heeft van het leger. Deze ontwikkeling is in het bijzonder een gevolg van de voortgang die werd geboekt met betrekking tot het toetredingsproces, maar is recent ook toe te schrijven aan de relatieve politieke stabiliteit en het sterk politiek leiderschap (Aydinli, 2009, p. 585-587). Meerdere bronnen geven aan dat stilaan de macht van het leger aan het afnemen is en dat de AKP hier een belangrijke rol in heeft gespeeld (Akyol, 2010, p. 7; Matthews, 2009, p. 8; “Marching along”, 2009, p. 49). Zo werd in juni 2009 door het parlement (gedomineerd door AKP) een baanbrekende wet aangenomen die civiele rechtbanken toelaat om militaire beambten gerechtelijk te vervolgen, wat beschouwd wordt als de belangrijkste poging om de immuniteit van het leger te ondergraven (deze werd echter nietig verklaard, cfr. infra). Bovendien werd de rol van de National Security Council, via de welke de generaals hun buitenlands en binnenlands beleid dicteerden, ingeperkt tot een adviserende bevoegdheid (“Marching along”, 2009, p. 49). Ook de Turkse bevolking verzet zich meer en meer tegen de inmenging van het leger in politieke kwesties (Matthews, 2009, p. 8). De opvattingen uit de literatuur geven de indruk dat de macht van het leger stilaan op zijn einde loopt. Echter, vanuit Europa blijft men sceptisch. De Europese Commissie (European Commission, 2009a) meent wel dat er vooruitgang werd geboekt, meer bepaald met betrekking tot het beperken van de rechtspraak van militaire rechtbanken, maar ziet nog vele obstakels. Ze is van mening dat de gewapende macht nog steeds overmatig politieke invloed uitoefent via formele en informele mechanismen. Hooggeplaatste figuren gaan nog al te vaak hun boekje te buiten door het uiten van hun mening met betrekking tot niet-militaire aangelegenheden. Voorts is er nog steeds te weinig controle op het militaire budget en de uitgaven en baart de vermeende betrekking van militair personeel in anti-overheidsacties grote zorgen. Het Europees Parlement (European Parliament, 2010) betreurt dan weer de 32
beslissing
van
het
grondwettelijk
hof
om
de
wetgeving
ter
inperking
van
de
rechtsbevoegdheid van de militaire rechtbanken nietig te verklaren (cfr. supra), wat opgevat wordt als een grote tegenslag voor de Turkse hervormingspogingen. Datgene wat door de Commissie als belangrijkste vooruitgang werd beschouwd, werd dus ongedaan gemaakt.
Anticorruptiebeleid Wetenschappers en beleidsexperten zijn het erover eens dat corruptie een serieuze bedreiging vormt voor de democratie, ontwikkeling en veiligheid. Het vormt een bedreiging voor het goed functioneren van de politiek-economische instituties in een staat, tast de morele beginselen van een gemeenschap aan, staat de vorming van een rechtvaardige maatschappij in de weg en tast het vertrouwen in de overheid aan (Acar & Emek, 2008, p. 185-186). Corruptie vormt in Turkije een significant probleem (Üçer, 2006, p. 202; European Commission, 2004a, 2004b; Doig, 2010, p. 9) en dit in bijna alle gebieden van de economie en de overheid (European Commission, 2004c). Het probleem is zodanig omvangrijk dat zelfs inflatie en budgettaire tekorten erdoor veroorzaakt werden en sommige bronnen menen dat het bestaan ervan één van de belangrijkste obstakels vormt voor toetreding tot de EU (Bryane, 2004, p. 2, 10). De sectoren die het meest vatbaar zijn voor corruptie zijn volgens de Commissie (European Commission, 2003) de media, de overheid en de bouw- en gezondheidssector . Bovendien gaan in Turkije privatisering en corruptie vaak hand in hand (Acar & Emek, 2008, p. 187). Zo werd in het privatiseringsproces in de periode 1985-2002 vaak beroep gedaan op zogenaamde “block sales” waarbij het geheel verkocht werd. Dit leidde tot wijdverspreide beschuldigingen van fraude, corruptie en onderwaardering van de activa (Yeldin, 2005). Volgens Bryane (2004) verschilt Turkije op vlak van corruptie (zowel wat niveau en hoeveelheid betreft) echter niet veel van andere kandidaat-lidstaten of van de landen die in 2004 toetraden. Het verschil bestaat er enkel in dat er minder anticorruptieprogramma’s worden ingevoerd. Dit betekent evenwel wel niet dat er helemaal geen inspanningen werden geleverd in Turkije. Zo werd in 2003 een anticorruptiecomité opgericht, wat resulteerde in enkele aanbevelingen en werd een actieplan door de overheid bekendgemaakt waarin zij de prioriteiten met betrekking tot corruptiebestrijding opsomde. In 2004 werd een wet van kracht die de toegang tot de documenten en informatie van de overheid voor burgers verhoogde. Echter, de waarde en reikwijdte ervan worden beperkt ten gevolge van de vele uitzonderingen, waaronder staatsgeheimen. Daarnaast wordt Turkije gekenmerkt door de aanwezigheid van inspectieraden die sterk ingebed zijn in het administratief systeem (zo heeft elk ministerie er minstens één). Zij genieten een goede naam wat hun rol in corruptiebestrijding betreft en hebben reeds vele corruptiezaken aan het licht gebracht en rechtszaken aangespannen. Toch wordt hun werking door sommigen in 33
vraag gesteld (Acar & Emek, 2008, p. 190-192). Bovendien meent de Europese Commissie (European Commission, 2005c) dat zij niet voldoende aangepast zijn aan internationale standaarden en dat hun onafhankelijkheid verhoogd moet worden. Op internationaal vlak neemt Turkije deel aan verschillende verdragen, waaronder de “OECD Convention on Combating Bribery of Foreign Public Officials in International Business Transactions” en “the Council of Europe Criminal Law Convention on Corruption”. Bovendien is het land toegetreden tot de “Group of States against Corruption (GRECO), een organisatie die tot doel heeft om de leden te helpen in het bestrijden van corruptie (Acar & Emek, 2008, p. 193). Echter, Turkije voerde slechts 1/3 in van de aanbevelingen die GRECO formuleerde in haar rapport (European Commission, 2008). Algemeen genomen, kunnen we volgens Doig (2010, p. 14) stellen dat Turkije beschikt over een geheel aan beleids- en institutionele middelen die corruptie betreffen. Ons inziens is dit op het eerste zicht wel waar, maar het lijkt wel alsof elk initiatief gepaard gaat met een “maar-clausule”. In het Toetredingspartnerschap formuleerde de Europese Unie enkele aanbevelingen omtrent het corruptieprobleem. In de eerste plaats wordt Turkije ertoe verplicht een allesomvattende strategie ter bestrijding ervan op te stellen (met inbegrip van corruptie op hoog niveau) en een centraal orgaan op te zetten om de uitvoering ervan te controleren. Ten tweede moet de verordening aangaande de beginselen van ethisch gedrag voor ambtenaren gegarandeerd worden en moeten de bepalingen eruit uitgebreid worden tot het gerecht, academici en militairen. Tot slot dient de onschendbaarheid van politici en ambtenaren beperkt te worden en moet de wetgeving met betrekking tot de transparantie van de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes aangepast worden (Council of the European Union, 2008). De Commissie (European Commission, 2009a) besluit in haar voortgangsrapport evenwel dat aan geen enkele van deze verplichtingen werd voldaan en dat corruptie op vele gebieden een gangbare praktijk blijft.
Mensenrechten en de bescherming van minderheden
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vormt de belangrijkste wetgeving met betrekking tot het verdedigen van de mensenrechten in Europa en werd door de leden van de Europese Raad ondertekend. Dit betekent dat ook Turkije het verdrag goedkeurde, zij het eerder schoorvoetend. Bovendien erkende het land in 1987 de bekwaamheid van de Europese Commissie op vlak van de mensenrechten en aanvaardde het de rechtsbevoegdheid van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in 1990. Naast het Europees Verdrag vormt bovendien ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens één van de belangrijkste verdragen op 34
basis waarvan de EU de mensenrechten beoordeelt (Kassimeris & Tsoumpanou, 2008, p. 329-330). Wat mensenrechten en de bescherming van minderheden betreft, maakt de Commissie een onderscheid
tussen
“naleving
van
de
internationale
mensenrechtenwetgeving”,
“burgerrechten en politieke rechten”, “economische en sociale rechten” en “rechten van minderheden, culturele rechten en bescherming van minderheden”. Onder de sectie “burgerrechten en politieke rechten” worden het voorkomen van foltering en slechte behandeling,
vrijheid
van
meningsuiting,
vrijheid
van
vergadering
en
vereniging,
maatschappelijke organisaties en godsdienstvrijheid bekeken. De sectie “economische en sociale rechten” bespreekt onder andere vrouwenrechten, rechten van het kind en antidiscriminatiebeleid en de laatste sectie handelt ondermeer over culturele rechten en de situatie in het oosten en zuidoosten. Dat in de voorbije jaren veel vooruitgang werd geboekt met betrekking tot de bescherming van de mensenrechten in Turkije, zullen weinigen in twijfel trekken. Echter, nog minder mensen zullen betwijfelen dat er nog vele serieuze problemen op dit vlak blijven bestaan (Falk, 2007, p. xii). Ook Gates (2009, p. 411) stelt dat Turkije aanzienlijke inspanningen heeft geleverd op dit vlak en wijst er bovendien op dat deze samenvallen met de toetredingsonderhandelingen. Deze auteur meent eveneens dat echter niet voorbij kan gegaan worden aan de vele problemen die blijven bestaan, waaronder foltering, misbruik en de begrenzing van vrouwenrechten. Gates benadrukt wel dat het aanhoudende bestaan van deze problemen niet enkel te wijten is aan interne of binnenlandse factoren, maar wijst ook met een beschuldigende vinger naar de EU. De Unie verwijst vaak naar de tekortkomingen en mislukkingen op dit vlak, maar biedt niet voldoende hulp opdat hervormingen zouden kunnen plaatsvinden.
Foltering Turkije werd vaak bekritiseerd voor het routineus gebruik van foltering, onder andere door het Turkse leger bij het ondervragen van leden van de PKK en sympathisanten ervan. Volgens Amnesty International stierven sinds 1980 al meer dan 400 gevangenen ten gevolge van foltering. Medewerkers van mensenrechtenorganisaties, journalisten die verslag brengen over de burgeroorlog en dokters die medische hulp bieden aan gewonde Koerden worden regelmatig gearresteerd en gefolterd (Kassimeris & Tsoumpanou, 2008, p. 337). Hoewel Turkije over een voldoende wettelijk kader beschikt met waarborgen ter voorkoming van foltering en slechte behandeling, worden niet voldoende inspanningen geleverd om dit te implementeren en wordt het nultolerantiebeleid ten aanzien van foltering niet voldoende in de praktijk gebracht. De vele aantijgingen met betrekking tot foltering, slechte behandeling en de straffeloosheid vormen een grote bron van bezorgdheid (European Commission, 2009a). 35
Het Europese Parlement (European Parliament, 2010) maant Turkije aan tot de publicatie van het rapport van het Comité van de Raad van Europa betreffende de voorkoming van foltering en dringt aan op een ratificatie van het facultatief protocol bij het Verdrag.
Vrijheid van meningsuiting Wat de vrijheid van meningsuiting betreft, stelt het Europese Parlement (European Parliament, 2010) dat artikels 301 en 318 van de “Turkish Criminal Code” ingetrokken dienen te worden. Het eerste artikel bestraft iedereen die publiekelijk “Turkishness”, de Republiek of de Grote Nationale Vergadering denigreert en iedereen die publiekelijk de overheid, de rechterlijke macht, het leger of de politie kleineert. Overtreding hiervan heeft een gevangenisstraf tot gevolg. Artikel 318 veroordeelt het verspreiden van propaganda (of het aanzetten tot) dat leidt tot een ontmoediging met betrekking tot het vervullen van de militaire dienst. De gevangenisstraf bedraagt 6 maanden tot 2 jaar en indien de handeling gepleegd wordt via de pers en publicaties wordt de straf verhoogd (Democratic Turkey Forum, 2010, n.d.). De Europese Commissie (European Commission, 2009a) juicht wel toe dat artikel 301 niet langer systematisch wordt gebruikt om de vrijheid van meningsuiting te beperken en stelt vast dat vandaag meer debat mogelijk is met betrekking tot gevoelige kwesties. Echter, de Commissie wijst erop dat andere artikelen uit de Code nog steeds aanleiding geven tot processen en veroordelingen. Daarenboven garandeert de Turkse wet nog niet voldoende de vrijheid van meningsuiting overeenkomstig het EVRM en stelt ze vast dat politieke druk op de media en wettelijke onduidelijkheden de persvrijheid belemmeren. Het Europese Parlement (European Parliament, 2010) uit ook bezorgdheid omtrent persvrijheid. Het Parlement meent dat dit een belangrijke indicator is van politieke cultuur in een pluralistische samenleving en raadt aan een nieuwe mediawet aan te nemen.
Godsdienstvrijheid Faucompret en Konings (2008, p. 164) beschouwen de godsdienstvrijheid als zijnde de meest gevoelige van de burger- en politieke rechten. Het overgrote deel van de Turkse bevolking bestaat uit moslims, waarvan de meeste Sunni moslim zijn. Daarbuiten zijn er onder andere nog de Armeense orthodoxe christenen, Grieks orthodoxe christenen en joden. Ondanks de secularisatie is de Turkse overheid er niet in geslaagd de segregatie tussen de meerderheid en minderheden te overwinnen (European Parliament, 2008). Religieuze minderheden mogen hun religie wel vrij beoefenen, maar hun vrijheid wordt vaak beperkt. Zo hebben ze geen rechtspersoonlijkheid en hebben ze goedkeuring nodig van de overheid voor het openen van scholen of het bouwen van kerken of synagogen (Faucompret en Konings, 2008, p. 166). In haar voortgangsrapport stelt de Commissie (European Commission, 2009a) dat de vrijheid van godsdienstuitoefening gerespecteerd blijft en ze 36
juicht de toenaderingspogingen van de overheid naar de alevieten (niet-Sunni moslims) toe, toe. Echter, ondermeer de verplichte ethicalessen (die neerkomen op het onderwijzen in de principes van het moslimgeloof), het gebrek aan rechtspersoonlijkheid en de vermelding van geloofsovertuiging in persoonlijke documenten blijven een doorn in het oog van de Commissie. Aanvallen op religieuze minderheden komen nog steeds voor en een wettelijk kader in lijn met het EVRM is noodzakelijk, opdat alle geloofsgemeenschappen kunnen functioneren zonder beperkingen.
Vrouwenrechten Turkije is op vlak van vrouwenrechten een paradoxaal land. Enerzijds zijn 30% van de academici vrouwen, maar anderzijds bestaan er regio’s waar de helft van de vrouwen ongeletterd is. Gelijke rechten tussen mannen en vrouwen was één van de grondvesten van de Turkse Republiek, maar tot de jaren ’80 en ’90 was er niet veel vordering te bespeuren met betrekking tot vrouwenrechten. De Top van Helsinki in 1999 vormde een keerpunt. Het vooruitzicht van EU lidmaatschap leidde tot een verhoging van de inspanningen van vrouwenbewegingen. In de voorbij jaren is de wetgeving dan ook in sterke mate verbeterd en werd de problematiek één van de belangrijkste elementen in het toetredingsproces. Het wettelijke kader werd dan wel aangepast, het wordt echter niet vaak toegepast in de praktijk. Vrouwen in Turkije worden nog steeds geconfronteerd met een lager scholingsniveau, huiselijk geweld, eremisdaden, een lage participatie op de arbeidsmarkt en een lage politieke representatie (Bozkurt, 2007, p. 24-25). Ook het Europese Parlement (European Parliament, 2010) ziet dat er nog veel werk aan de winkel is en maant de regering aan tot het in de praktijk brengen van de door de wet gewaarborgde gelijkheid. Het Parlement pleit voor bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld, eerwraakmoorden en gedwongen huwelijken en ijvert voor een verhoging van de vrouwelijke arbeidsparticipatie opdat de economische rechten en onafhankelijkheid van de vrouwen gewaarborgd zouden zijn.
Rechten van het kind Niet enkel vrouwenrechten, maar ook de rechten van het kind worden aanhoudend geschonden. Er bestaat wel degelijk wetgeving met betrekking tot de bescherming van het kind, maar opnieuw worden moeilijkheden ondervonden bij de implementatie ervan (Faucompret & Konings, 2008, p. 167). Vele kinderen leven in armoede, hebben niet voldoende toegang tot onderwijs en bovendien worden niet voldoende inspanningen geleverd ter bestrijding van kinderarbeid. Wat voornamelijk zorgen baart, is het feit dat kinderen tussen 15 en 18 jaar berecht kunnen worden als volwassenen, een clausule die vaak wordt toegepast (European Commission, 2009a). De Turkse Grote Nationale Vergadering neemt zich wel voor deze schrappen (European Parliamant, 2010). 37
Culturele rechten In het Toetredingspartnerschap wordt Turkije er onder de sectie culturele rechten toe aangemaand om de toegang tot radio- en tv-uitzendingen in andere talen dan het Turks te verbeteren (Council of the European Union, 2008). Op dit vlak hebben zij vooruitgang geboekt aangezien restricties op het uitzenden in de Koerdische taal door zowel publieke als private zenders werden opgeheven. Ook de aanname van wetgeving met betrekking tot het gebruik van de Koerdische taal in gevangenissen stemt gunstig. Echter, culturele rechten worden nog niet voldoende gegarandeerd. Zo dienen ondermeer nog maatregelen getroffen te worden die waarborgen dat Koerdisch kan aangeleerd worden in het onderwijs en die het gebruik van Koerdisch toestaan in de politiek en contacten met de overheid (European Parliament, 2010).
Regionale vraagstukken en internationale verplichtingen
De kwestie Cyprus De
kwestie
Cyprus
wordt
door
velen
als
een
belangrijk
probleem
in
het
onderhandelingsproces gezien. Üçer (2006, p. 204) meent dat een oplossing voor het probleem zeer belangrijk is om een Turks lidmaatschap te verwezenlijken en een andere bron stelt dat een akkoord een serieuze boost zou betekenen (“Road to EU is paved with good intentions”, 2009, p. 4). Müftüler-Baç (2008a, p. 209) beschouwt de kwestie als één van de meest beslissende factoren aangezien ze de onderhandelingen blokkeert en Barysch (2010) omschrijft de huidige (onopgeloste) stand van zaken als een tijdbom onder de weg naar toetreding. Tot slot stellen Müftüler-Baç & Güney (2005, p. 281) dat de kwestie de al niet zo beste relaties tussen Turkije en de EU verslechtert. De geschiedenis met betrekking tot de relatie tussen Cyprus en de voorgangers van de EU gaat reeds enkele jaren terug (Müftüler-Baç & Güney, 2005), maar wij pikken in in 1974, het jaar waarin Cyprus werkelijk een verdeeld eiland werd. Sindsdien bestaat het uit drie delen: een neutrale zone (3,7%), een Grieks-Cypriotisch deel (60%) en een Turks-Cypriotisch deel (36,3%), dat zichzelf in 1983 bovendien uitriep tot de Turkse Republiek Noord-Cyprus. Echter, zij worden als dusdanig enkel erkend door Turkije (Üçer, 2006, p. 203). Aan het begin van deze eeuw koesterde men de hoop dat het EU-lidmaatschap van Cyprus een oplossing zou brengen. Om dit te bereiken, kwamen de VN op de proppen met het Annan Plan, betreffende de hereniging van het eiland. De meerderheid van de Turks-Cyprioten stemde voor het plan, maar de meerderheid van de Grieks-Cyprioten stemde tegen. Dit had tot gevolg dat enkel de Grieks-Cyprioten in 2004 toetraden tot de EU, waardoor zij nu over de macht beschikken om het Turkse lidmaatschap te hinderen (Müftüler-Baç, 2008a, p. 208) 38
Voorafgaande aan de opening van de onderhandelingen stemde Turkije er, via de ondertekening van het Ankara Protocol van 2005, in toe om de douane-unie uit te breiden naar alle nieuwe leden. Dit betekent dat Turkije ertoe verplicht is om de havens en luchthavens open te stellen voor schepen en vliegtuigen uit Cyprus. Echter, tot heden heeft Turkije dit steeds geweigerd. Zij willen enkel aan deze verplichting voldoen op voorwaarde dat de EU het noordelijke deel van Cyprus toelaat directe handel te drijven met de EUlidstaten. De EU had dit beloofd in 2004, maar dit proces wordt geblokkeerd door de (Grieks-) Cypriotische overheid. In 2006 werd Turkije een sanctie opgelegd. Deze houdt in dat acht van 35 hoofdstukken worden geblokkeerd. Bovendien kan van de andere hoofdstukken geen enkel gesloten worden. Sommige EU-politici beschouwden 2009 als de deadline en meenden dat, indien Turkije dan nog niet aan de verplichtingen voldeed, de onderhandelingen helemaal opgeschort moesten worden. Echter, in december 2009 beslisten
de
EU-leiders
om
de
bestaande
sanctie
te
behouden
en
het
onderhandelingsproces te laten doorgaan. Deze beslissing is er gekomen omdat men vreesde dat Turkije de onderhandelingen betreffende een permanente akkoord omtrent Cyprus anders niet langer zou ondersteunen. De EU-leiders beloofden de situatie te herbekijken in 2010, hopende dat er tegen dan een oplossing gevonden wordt. Als de Cyprioten erin slagen dit jaar tot een overeenkomst te komen, zal Turkije de havens openstellen, zal de EU de sanctie opheffen en zal de Grieks-Cypriotische regering haar veto niet langer gebruiken. Echter, indien geen consensus wordt bereikt, is de kans groot dat het eiland permanent verdeeld blijft en de Turken en Grieks-Cypriotische regering voet bij stuk houden. Dit geeft de tegenstanders van het Turkse lidmaatschap een perfect excuus om de onderhandelingen tot stilstand te brengen. Bovendien zullen de voorstanders hier niet veel tegen in kunnen brengen, aangezien het voor hen steeds moeilijker wordt om de toetredingsaanvraag te verdedigen (Barysch, 2010).
Vreedzame regeling van grensconflicten De EU verwacht van Turkije dat ze hun relaties met buurlanden normaliseren vooraleer toetreding plaatsvindt. De Unie wil namelijk niet dat Turkije nieuwe territoriale conflicten binnen de Unie brengt (Faucompret & Konings, 2008, p. 172). De geografische ligging van het land heeft reeds vele malen aanleiding gegeven tot discussie. Tegenstanders stellen dat een Turkse toetreding het einde zou betekenen van de EU en dit onder andere omwille van de grenzen die het land heeft met politiek onstabiele landen in het Midden-Oosten. Voorstanders beschouwen de geografische ligging dan weer als een voordeel. Deze zou namelijk de veiligheid binnen de EU verhogen ten gevolge van de brug die gevormd wordt met het deze regio (Hadjit & Moxon-Browne, 2005, p. 322).
39
Turkije heeft door de jaren heen de relaties met buurlanden aangescherpt en is nu een invloedrijk land ten opzichte van de nabije gelegen landen. Het (neutrale) beleid met betrekking tot de oorlog in Irak heeft hier in grote mate toe bijgedragen. Het verdedigen van de veiligheid en de regionale stabiliteit in dat land heeft namelijk veel sympathie opgewekt. De oorlog en de gemeenschappelijk gevaren die deze voortgebracht heeft, heeft ondermeer Syrië dichter bij Turkije gebracht. De leiders van de twee landen hebben bovendien inspanningen geleverd om onder andere het handelsvolume en de Turkse investeringen in Syrië te verbeteren. Meer bepaald hebben de landen zich zelfs ontwikkeld van vijanden tot nauwe partners (Laçiner, 2005, p. 24, 60-61). Hoewel reeds vele inspanningen werden geleverd, zijn er nog steeds problemen met betrekking tot de buurlanden. Het Europese parlement (European Parliament, 2010) prees in haar resolutie betreffende het voortgangsverslag de inspanningen die werden geleverd om de betrekkingen met Armenië te normaliseren. Echter, de grens met het land werd nog niet opengesteld en de relevante protocollen, die zullen leiden tot meer veiligheid en stabiliteit in de zuidelijke Kaukasus, dienen nog bekrachtigd te worden. De bilaterale betrekkingen tussen Turkije en Griekenland kenden in het afgelopen jaar maar weinig vooruitgang. Turkije blijft zich schuldig maken aan schending van het Griekse luchtruim en de Turkse Grote Nationale Vergadering behoudt haar casus belli-dreigement (European Parliament, 2010). Tot slot worden de verbeterde relaties met Irak en de Koerdische regionale regering geprezen. Het Parlement (European Parliament, 2010) blijft echter oproepen om de territoriale integriteit van Irak, de mensenrechten en het internationale recht te respecteren bij elke antiterroristische operatie. Bovendien is het van belang dat hierbij geen burgerslachtoffers vallen.
Het acquis communautaire Het acquis heeft betrekking op het geheel van verdragen, de door de Europese Gemeenschappen opgestelde rechtsregels en de jurisprudentie van het Hof van Justitie (Baas & Winter, 2009, p. 21). Het implementeren van dit acquis is de belangrijkste verplichting die wordt opgelegd aan de kandidaat-lidstaten. In het verleden was het vaak zo dat landen die toetraden er niet volledig aan voldeden, maar vandaag kan dit niet meer. Vooraleer toetreding kan plaatsvinden, moeten de landen er zich volledig aan aanpassen. Bovendien was het acquis vroeger minder uitgebreid (Faucompret & Konings, 2008, p. 95), waardoor landen die nu willen toetreden voor een grotere uitdaging staan dan hun voorgangers. Over de precieze omvang van het acquis is men het niet eens. De ene bron 40
spreekt van 100 000 pagina’s (Grigoriadis, 2006, p. 155), de andere van 90 000 pagina’s (Faucompret en Konings, 2008, p. 96). Hoe dan ook, men is het erover eens dat het alleszins omvangrijk is en dat de implementatie ervan leidt tot hoge kosten (Flam, 2003; Grigoriadis, 2006, p. 155). Omwille van de douane-unie was Turkije reeds verplicht zich aan te sluiten bij een deel van het acquis betreffende de binnenmarkt, waaronder het vrije verkeer van industriële goederen en intellectuele en industriële eigendomsrechten, maar de effectieve toetreding tot de EU vergt verdergaande aanpassingen (European Commission, 2004a). De volledige aanpassing aan het acquis kan fungeren als een katalysator voor het verbeteren van de instituties, die in Turkije minder marktgericht zijn dan in EU-lidstaten of andere kandidaat-landen. Een hervorming van deze instituties komt de economie ten goede, aangezien de competitiviteit zal toenemen. Bovendien leidt een volledige toetreding tot de binnenmarkt tot een toename van de handel, en dit omwille van drie redenen. Ten eerste zullen administratieve handelsbarrières afgeschaft worden of op zijn minst gelijkgesteld worden aan die tussen de huidige EU-lidstaten. Ten tweede zullen ook de technische handelsbarrières afnemen en dit omwille van het bestaan van minimale vereisten waaraan men moet voldoen en ten gevolge van harmonisatie van regels en regulering. Tot slot worden risico’s en onzekerheden - in het bijzonder politieke risico’s en macro-economische instabiliteit - gematigd, wat de handel ten goede komt (Lejour & de Mooij, 2005, p. 89-90, 97). De onderhandelingen spitsen zich toe op 35 hoofdstukken (zie bijlage 2) en worden elk voorafgegaan door een screening (Nas, 2008, p. 158). De Commissie brengt aan de Raad verslag uit over deze screening en adviseert. Ofwel geeft zij het advies dat de onderhandelingen geopend kunnen worden en stelt ze de sluitingsijkpunten vast, ofwel stelt ze dat eerst de benchmarks (openingsijkpunten) moeten worden behaald. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het opstellen van een extensieve hervormingsstrategie (European Commission, n.d.b). In het “Nationaal programma betreffende de aanname van het acquis” geeft Turkije weer welke stappen ondernomen zullen worden ter implementatie van het acquis (Republic of Turkey, 2008). Een groot deel van de onderwerpen die aan bod komen in het acquis communautaire werden reeds besproken in deze verhandeling. Momenteel zijn er onderhandelingen geopend over twaalf hoofdstukken. Deze zijn: vrij verkeer van kapitaal (4), vennootschapsrecht (6), wetgeving inzake intellectuele eigendom (7),
informatiemaatschappij
en
media
(10),
belastingheffing
(16),
statistiek
(18),
ondernemings- en industriebeleid (20), trans-Europese netwerken (21), wetenschap en onderzoek (25), bescherming van de consument en de gezondheid (28), financiële controle (32) (European Commission, 2009a) en milieu (27) (Volkskrant, 2009). Aangezien Turkije niet voldoet aan de verplichtingen met betrekking tot het aanvullend protocol, werd besloten acht relevante hoofdstukken niet te openen en geen enkel hoofdstuk (voorlopig) te sluiten. 41
Deze acht zijn: vrij verkeer van goederen (1), recht om zich te vestigen en vrijheid om diensten te verlenen (3), financiële diensten (9), landbouw en plattelandsontwikkeling (11), visserij (13), vervoersbeleid (14), douane-unie (29) en buitenlandse betrekkingen (30) (European Commission, n.d.c). Bovendien wordt de opening van sommige andere hoofdstukken belemmerd door enkele lidstaten. Frankrijk blokkeert de hoofdstukken landbouw en plattelandsontwikkeling (11), economische en monetaire unie (17), regionale beleid en de coördinatie van de structuurinstrumenten (22), financiële en budgettaire bepalingen (33) en instituties (34) (Ifri, 2010). Cyprus blokkeert de hoofdstukken energie en educatie (15) en cultuur (26) en Duitsland gebruikt haar veto tegen de opening van het hoofdstuk vrije verkeer van werknemers (2) (Centre for European Reform, 2008). Dit wekt geen verwondering, aangezien Duitsland een grote migratiestroom verwacht. Het enige hoofdstuk dat reeds voorlopig werd gesloten, is het hoofdstuk met betrekking tot wetenschap en onderzoek (25) (European Commission, 2009a). In wat volgt, geven we een overzicht van de belangrijkste bevindingen met betrekking tot enkele hoofdstukken. Deze opsomming is zeker niet exhaustief. Een volledige beschrijving van alle hoofdstukken zou ons te ver leiden en zou dit onderdeel te technisch maken. De bedoeling ervan is enkel om aan de lezer ons globale idee, dat op vele vlakken substantiële vooruitgang werd geboekt, maar er nog vele tekortkomingen bestaan, duidelijk te maken en te staven met voorbeelden. Met betrekking tot het vrij verkeer van goederen stelt de Europese Commissie (European Commission, 2009a) dat de wetgeving meer en meer convergeert naar de Europese, maar dat er nog verdere inspanningen geleverd moeten worden. Zo bestaan er nog te veel technische handelsbarrières (o.a. bij farmaceutische producten en textiel) en blijven er tekortkomingen ontstaan op het vlak van markttoezicht. Het vrij verkeer van personen is een gevoelig onderwerp bij de EU-lidstaten. De Unie voorziet dan ook dat vele aangelegenheden die betrekking hebben op deze vorm van verkeer behandeld zullen worden als Turkije reeds lid is, en dit in verschillende fases. Turkije zelf is echter van mening dat wetgeving noodzakelijk is die ervoor zorgt dat de Turkse bevolking legaal kan werken en verblijven in de lidstaten nog voor ze toetreden (European Commission, n.d.d). Aangaande dit hoofdstuk werd alleszins nog niet veel vooruitgang geboekt. Turkije is bijvoorbeeld nog niet klaar om toe te treden tot EURES (Europees netwerk van openbare arbeidsbemiddelingsbureaus) onder andere ten gevolge van een zwakke IT infrastructuur en heeft nog niet voldoende inspanningen geleverd om het sociale zekerheidssysteem te coördineren met dat van de EU (European Commission, 2009a). Wat de vrijheid van vestiging betreft, werd weinig vooruitgang geboekt. Zo werd de aanpassingsstrategie die voorzien werd in het Partnerschap nog niet voorbereid en moeten ondernemingen die reeds gevestigd zijn in een lidstaat nog steeds voldoen aan allerlei 42
registratie-, licentie- en vergunningsvereisten. Ook de vrijheid om diensten te verlenen bevindt zich in een vroeg stadium. Zo is er op vele vlakken geen wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en is geen vooruitgang geboekt met betrekking tot de vrijheid van postdiensten (European Commission, 2009a). In het Toetredingspartnerschap vraagt de Europese Unie (Council of the European Union, 2008) onder de hoofding vrij verkeer van kapitaal om de beperkingen voor BDI’s uit Europa verder af te bouwen en de wetgeving inzake betaalsystemen in overeenstemming te brengen met het acquis. Aan geen van deze twee voorwaarden werd reeds voldaan. Wel werd enige vooruitgang geboekt, meer bepaald met betrekking tot de preventie van witwassen van geld en de liberalisering van de assurantiewetgeving. Maar de aanpassingen inzake kapitaalbewegingen en betalingen zijn echter beperkt. Zo is het voor buitenlanders nog steeds moeilijk om onroerend goed te verkrijgen en werd een nieuwe wet geïmplementeerd die
bijkomende
discriminerende
beperkingen
oplegt
aan
buitenlandse
kapitaalsondernemingen (European Commission, 2009a). Met betrekking tot het recht inzake intellectuele eigendom meent de Commissie (European Commission, 2009a) dat de aanpassing aan het acquis redelijk ver gevorderd is. De
relevante
instellingen
zijn
beter gaan samenwerken
en hebben
zich
meer
gespecialiseerd. Echter, het is nu noodzakelijk dat wetgeving inzake intellectuele en industriële eigendomsrechten wordt aangenomen. De succesvolle betrokkenheid van Turkije in de dialogen met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten en een substantiële vermindering in de export van vervalste en gepirateerde goederen naar de EU zijn sluitingsijkpunten (EC-Turkey Customs Union Joint Committee). Met betrekking tot landbouw en plattelandsontwikkeling is de aanpassing van de wetgeving aan het acquis beperkt. Het landbouwsteunbeleid en de strategische beleidsvorming wijken steeds meer af van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Bovendien moeten de technische handelsbarrières betreffende producten van runderen die strijdig zijn met de bilaterale verplichtingen, dringend worden afgeschaft (European Commission, 2009b). Onder de sectie belastingen werd er in het Toetredingspartnerschap op aangedrongen de discriminerende belasting op alcohol, geïmporteerde tabak en sigaretten aanzienlijk te verminderen (Council of the European Union, 2008). Inzake alcoholische dranken werd vooruitgang geboekt, maar er blijven nog vele tegenstrijdigheden bestaan die verholpen moeten worden vooraleer de aanpassing compleet is (European Commission, 2009b). Wat de economische en monetaire unie betreft, werd enige vooruitgang geboekt. De aanpassing aan het acquis is goed gevorderd, maar het juridische kader vertoont nog verschillende tekortkomingen. Zo is de centrale bank niet volledig onafhankelijk en is er geen
43
verbod op monetaire financiering en bevoorrechte toegang van de overheidssector tot de financiële markten (European Commission, 2009b). Met betrekking tot sociaal beleid en werkgelegenheid werd beperkte vooruitgang gemaakt. De oprichting van een parlementaire commissie voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen wordt als positief onthaald, maar er blijven vele tekortkomingen. Zo voldoet de wetgeving betreffende arbeid, gezondheid en veiligheid op het werk en discriminatie niet aan de EU-normen, is de arbeidsparticipatie van vrouwen nog gering en moeten meer inspanningen geleverd worden om ongeregistreerde arbeid en sociale uitsluiting te bestrijden (European Commission, 2009b). Tot slot vermelden we de douanewetgeving. Deze is in grote mate aangepast aan het acquis ten gevolge van de douane-unie. Er blijven echter punten van zorg bestaan met betrekking tot vrijhandelszones, intellectuele eigendomsrechten en de vrijstelling van douanerechten. (European Commission, 2009a).
44
Besluit
Reeds honderden jaren kent Turkije een toenadering naar het westen toe. Na de oprichting van de Turkse Republiek in 1923 werden verdere inspanningen geleverd om de banden met het westen aan te halen, meer bepaald via het lidmaatschap van allerhande organisaties. In 1959 werd Turkije geassocieerd lid van de Europese Economische Gemeenschap en in 1963 werd een associatieovereenkomst getekend, waarin de oprichting van de douane-unie voorzien werd. Allerhande politieke ontwikkelingen en de conclusie dat Turkije niet klaar was voor toetreding tot de Europese Gemeenschappen stonden een verdere samenwerking een tijdje in de weg. Pas in 1995 werd de douane-unie een feit en pas in 1999 werd het land erkend als kandidaat-lidstaat. Vervolgens duurde het nog zes jaar vooraleer de onderhandelingen met de Europese Unie van start gingen. Het hele aanslepende proces lijkt wel een voorbode te zijn voor de moeizame onderhandelingen vandaag. Deze moeizaamheid is onder andere het gevolg van de controverse die er bestaat met betrekking tot het land. Zo zien velen de economische dreigingen die uitgaan van een mogelijke migratiestroom, terwijl andere de opportuniteiten ervan beschouwen. Nog anderen stellen dat deze migratiestroom helemaal niet op gang zal komen, of toch in mindere mate dan vaak gedacht wordt. Ook de verwachte gevolgen die een toetreding zal hebben voor het EU budget doet velen doemdenken. Echter, anderen kunnen deze verwachting dan weer nuanceren. Tot slot leeft bij velen de idee dat Turkije een belangrijke rol kan spelen met betrekking tot de energiebevoorrading van de EU. Ook het land zelf is zich hiervan bewust en speelt deze positie uit. Echter, of zij hierin zullen slagen, is afhankelijk van de mate waarin deze energiebelangen een rol zullen spelen in het onderhandelingsproces. Wat de economische criteria van Kopenhagen betreft, kunnen we ten eerste besluiten dat Turkije over een functionerende markteconomie beschikt. Voornamelijk op vlak van macroeconomische stabiliteit werd door de jaren heen veel vooruitgang geboekt en dit ten gevolge van adequaat fiscaal en monetair beleid. Het inflatiepercentage werd sterk afgebouwd en het land doorstond de mondiale crisis betrekkelijk goed, wat in grote mate te danken is aan de veerkrachtigheid van de financiële sector. Echter, de groei die het land kent, blijft een zogenaamde “jobless growth”, wat samen met het tekort op de lopende rekening en de inflatie een risico voor de stabiliteit vormt. Op korte termijn worden wel positieve groeicijfers verwacht, maar het feit dat onderhandelingen betreffende het “Stand-by Agreement” op niets uitliepen, kan het groeipotentieel op lange termijn beperken. Wat het privatiseringsproces betreft, werd een piek bereikt in de periode 2005-2006. In 2009 was er nog sprake van een vertraging van het proces, maar de (verwachte) ontwikkelingen van dit jaar tonen het engagement van de overheid aan. Het intreden tot de markt kan relatief vlot verlopen (hoewel er imperfecties blijven bestaan), terwijl uittredingsbarrières een belangrijk obstakel 45
blijven voor het ondernemingsklimaat. Aangaande het rechtsstelsel kunnen we concluderen dat een goed functionerend stelsel werd ontwikkeld, maar dat de implementatie van wetten en overeenkomsten op zich laat wachten en dat het personeel vaak onvoldoende opgeleid is. Betreffende het tweede onderdeel van het economische criterium luidt de conclusie dat, mits het verder doorvoeren van het hervormingsprogramma, het land op middellange termijn in staat wordt geacht het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentiedruk en marktkrachten binnen de EU. Met betrekking tot menselijk kapitaal dienen echter dringend inspanningen geleverd te worden. Onmiddellijke onderwijshervormingen dringen zich op. Het fysieke kapitaal kent vandaag nog vele gebreken, maar in de toekomst verwacht men een aanzienlijke transformatie aangezien de Turkse economie convergeert naar die van de EU. De overgang van een landbouw- naar een diensteneconomie zet zich geleidelijk door, maar de kleine en middelgrote ondernemingen blijven problemen ondervinden. De competitie en competitiviteit worden nog aanzienlijk beïnvloed door staatsinterventies en belangrijke hervormingen dringen zich dan ook op. Tot slot kunnen we stellen dat Turkije en de EU, meer bepaald ten gevolge van de douane-unie, een aanzienlijke economische integratie vertonen. De EU is de belangrijkste handelspartner van Turkije en is bovendien de belangrijkste bron van buitenlandse directe investeringen in Turkije. De integratie is echter nog niet compleet, aangezien er nog administratieve en technische barrières bestaan en gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot anti-dumping maatregelen. Betreffende de politieke criteria kunnen we stellen dat de AKP belangrijke hervormingen heeft doorgevoerd. Meerdere bronnen geven aan dat de macht van het leger aan het afnemen is en dat de Turkse bevolking zich meer en meer verzet tegen de inmenging van het leger in politieke kwesties. Echter, vanuit Europa blijft men sceptisch. De gewapende macht oefent nog teveel politieke invloed uit en de wet die de rechtsbevoegdheid van militaire rechtbanken inperkt, werd nietig verklaard. Een ander probleem is het voorkomen van corruptie en dit in verscheidene gebieden van de economie en de overheid. Elk van de inspanningen lijkt te worden gevolgd door een “maar-clausule”, wat de bestrijding ervan bemoeilijkt. Verder wordt Turkije vaak bekritiseerd omwille van de schending van de mensenrechten en de bescherming van minderheden. Meer bepaald het voorkomen van foltering, het beperken van de vrije meningsuiting, de godsdienstvrijheid, vrouwenrechten, rechten van het kind en culturele rechten blijven, ondanks de doorgevoerde hervormingen, problematisch. Voorts vormt de kwestie Cyprus een significant obstakel voor de onderhandelingen. Wat de grensconflicten betreft, kunnen we stellen dat Turkije met vele landen de relaties heeft aangescherpt en een invloedrijk land is binnen haar regio. Echter, de bilaterale
betrekkingen met
onder
andere Armenië,
Griekenland
en
Irak
blijven
tekortkomingen vertonen. 46
Een laatste criterium betreft het acquis communautaire. Dit zijn de hoofdstukken waarover de eigenlijke onderhandelingen worden gevoerd. Echter, omwille van de kwestie Cyprus en allerhande nationale veto’s lijkt hier geen schot in de zaak te komen. De hoofdstukken waarover men kan onderhandelen, raken stilaan uitgeput. Een oplossing met betrekking tot Cyprus kan hier zeker en vast soelaas brengen, maar deze mag niet te lang meer op zich laten wachten. Algemeen kunnen we stellen dat er door de jaren heen substantiële hervormingen werden doorgevoerd op vele gebieden, maar dat deze helemaal niet voldoende zijn om de EU en haar burgers tevreden te stellen. Op de vraag of Turkije zal toetreden, kunnen we uiteraard niets met zekerheid zeggen. Dit is zowel afhankelijk van Turkije zelf als van de EU. Bij de Unie spelen zowel de absorptiecapaciteit als de nationale veto’s een rol. Turkije zelf dient natuurlijk ook de bilaterale onenigheden, en in het bijzonder die met Griekenland en Cyprus, op te lossen. Ons inziens is het noodzakelijk dat Turkije erin slaagt om binnen een redelijke termijn aan de verplichtingen te voldoen. Dit zal tot gevolg hebben dat de nationale veto’s niet langer houdbaar zijn en de EU, zelfs indien er interne problemen zijn, Turkije niet langer kan weerhouden. Het blijft echter de vraag of Turkije in deze opdracht zal slagen. De hervormingen mogen alleszins niet te lang meer aanslepen, anders zou de wens tot toetreding inderdaad wel eens een “EU-topie” kunnen worden.
47
Literatuurlijst
Boeken
Alexander, Y., Brenner, E.H. & Krause, S.T. (2008). Turkey. Terrorism, civil rights and the European Union. Oxon: Routledge.
Aydin, A.I. (2009). Imagining the EU in the Turkish mirror. In K. Arvanitopoulos (Ed.), Turkey’s accession to the European Union. An unusual candidacy (pp. 171-182). Berlijn: Springer.
Baas, A. & Winter, J.A. (2009). Verdrag betreffende de EU/Verdrag tot oprichting van de EG. Verdragen van Amsterdam en Nice. Deventer: Kluwer.
Chislett, W. (2008). Socio-economic arguments for and against Turkey’s EU membership. In C. Timmerman, D. Rochtus & S. Mels (Eds.), European and Turkish voices in favour and against Turkish accession to the European Union (pp.73-82). Brussel: P.I.E. Peter Lang.
Dervis, K., Emerson, M., Gros, D. & Ülgen, S. (2004). The European transformation of modern Turkey. Brussel: Centre for European Policy Studies.
De Vylder, G. (2008). The Ottoman and Turkish economies and their integration into Europe: 1453-2006. In C. Timmerman, D. Rochtus & S. Mels (Eds.), European and Turkish voices in favour and against Turkish accession to the European Union (pp. 73-82). Brussel: P.I.E. Peter Lang.
El-Agraa, A.M.(2007). European Union. Economics and policies. Cambridge: Cambridge University Press.
Falk, R. (2207). Foreword. In Z.F.K. Arat (Ed.), Human rights in Turkey (pp. xii-xviii). Pennsylvania: Pennsylvania Press.
Faucompret, E. & Konings, J. (2008). Turkish accession to the EU. Satisfying the Copenhagen criteria. Oxon: Routledge.
i
Gangloff, S. (2008). Turkey’s accession to the EU. The flexible reality underlying the debate. In C. Timmerman, D. Rochtus & S. Mels (Eds.), European and Turkish voices in favour and against Turkish accession to the European Union (pp. 33-41). Brussel: P.I.E. Peter Lang.
Grabbe, H. (2005). From drift to strategy: The case for Turkey’s accession. In K. Barisch, S. Everts & H. Grabbe (Eds), Why Europe should embrace Turkey (pp. 11-21). London: Centre for European Reform.
Jovanović, M.N. (2005). The economics of European integration. Limits and prospects. Cheltenham: Edward Elgar Publishing.
Kirişci, K. (2008). Religion as an argument in the debate on Turkish EU membership. In D. Jung & C. Raudvere (Eds.), Religion, politics and Turkey’s EU accession (pp. 19-39). New York: Palgrave Macmillan.
Kochenov, D. (2008). EU enlargement and the failure of conditionality. Pre-accession conditionality in the fields of democracy and the rule of law. Alphen aan den Rijn: Kluwer Law International.
Kopits, G. (1987). Structural reform, stabilization and growth in Turkey. Washington, D.C.: International Monetary Fund.
Laçiner, S. (2005). Possible impacts of Turkey’s full membership to EU’s foreign policy. In S. Laçiner, M. Özcan & I. Bal (Eds.), European Union with Turkey. The possible impacts of Turkish membership on the European Union (pp. 15-86). Ankara: International Strategic Research Organization.
Lundgren, A. (2006). The case of Turkey : Are some candidates more "European" than others? In H. Sjursen (Ed.), Questioning EU enlargement. Europe in search of identity (pp. 121 -141). London: Routledge.
MacLennan, J.C. (2009). The EU-Turkey negotiations: Between the siege of Vienna and the reconquest of Constantinople. In K. Arvanitopoulos (Ed.), Turkey’s accession to the European Union. An unusual candidacy (pp. 21-30). Berlijn: Springer.
Nas, T. (2008). Tracing the economic transformation of Turkey from the 1920s to EU accession. Leiden: Martinus Nijhoff. ii
Serdar, A.S. (2003). The new European security architecture and Turkey. In T.Y. Ismael & M. Aydin (Eds.), Turkey’s foreign policy in the 21st century. A changing role in world politics (pp. 59-76). Aldershot: Ashgate Publishing Limited.
Staab, A. (2008). The European Union explained. Bloomington: Indiana University Press.
Yilmaz, H. (2009). Turkish identity on the road to the EU: Basic elements of French and German oppositional discourses. In S. Verney & K. Ifantis (Eds.), Turkey’s road to European Union membership : national identity and political change (pp. 79-91). Abingdon: Routledge.
Internet
Barysch (2010, januari). Can Turkey combine EU accession and regional leadership? Centre for European Reform policy brief. Geraadpleegd op 16 april 2010 op http://www.cer.org.uk/pdf/pb_barysch_turkey_25jan10.pdf
Barysch (2005, juni). The economics of Turkish accession. Centre for European Reform essays. Geraadpleegd op 14 april 2010 op http://www.cer.org.uk/pdf/essay_economics_turkey_july_05.pdf
Central Bank of the Republic of Turkey (2010). Inflation report 2010-1. Geraadpleegd op 13 april 2010 op http://www.tcmb.gov.tr/research/parapoli/inflation2010I.pdf
Centre for European Reform (2008, 10-11 oktober). Turkey and the EU. Building ties of mutual benefit. Key conclusions of the 5th Bosphorus Conference. Geraadpleegd op 10 mei 2010 op http://www.cer.org.uk/pdf/bosphorus_conclusions_2008.pdf
Commission of the European Communities (1989, 20 december). Commission opinion on Turkey’s request for accession to the Community. Sec (89) 2290 final/2. Geraadpleegd op 15 maart 2010 op http://aei.pitt.edu/4475/01/001842_1.pdf
Copenhagen European Council (2002, 12-13 december). Presidency Conclusions. Geraadpleegd op 19 maart 2010 op http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=DOC/02/15&format=HTML&aged= 1&language=EN&guiLanguage=en
iii
Council of the European Union (2008, 18 februari). Council decision of 18 February 2008 on the principles, priorities and conditions contained in the Accession Partnership with the Republic of Turkey and repealing decision 2006/35/EC (2008/157/EC). Geraadpleegd op 26 maart 2010 op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:051:0004:0018:EN:PDF
Democratic Turkey Forum (2010, n.d.). Translation of selected articles of the Turkish Penal Code. Geraadpleegd op 4 mei 2010 op http://www.tuerkeiforum.net/enw/index.php/Translation_of_selected_Articles_of_the_Turkish _Penal_Code
Derviş, K., Gros, D., Öztrak, F. & Işik, Y. (2004). Turkey and the EU budget. Prospects and issues. Centre for European Policy Studies. EU-Turkey working papers. Geraadpleegd op 21 april 2010 op http://www.ceps.eu/book/turkey-and-eu-budget-prospects-and-issues
EC-Turkey Association (1995, 22 december). Decision No 1/95 of the EC-Turkey Association Council of 22 December 1995 on implementing the final phase of the Customs Union. Geraadpleegd op 17 maart 2010 op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri= CELEX:21996D0213%2801%29:EN:HTML
European Commission (n.d.a). Turkey. Geraadpleegd op 26 april 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/questions_and_answers/turkey_en.htm
European Commission (n.d.b). Screening and monitoring. Geraadpleegd op 7 mei 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/the-policy/process-of-enlargement/screening-andmonitoring_en.htm
European Commission (n.d.c). EU-Turkey relations. Geraadpleegd op 7 mei 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/candidate-countries/turkey/relation/index_en.htm
European Commission (n.d.d). Executive summary of the Turkish national programme for the adoption of the acquis. Geraadpleegd op 12 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/turkey/summary_en.pdf
European Commission (1997). Agenda 2000. For a stronger and wider Union. Geraadpleegd op 12 april 2010 op http://aei.pitt.edu/3137/01/000033.PDF
iv
European Commission (2000, 8 november). Regular report from the Commission on Turkey’s progress towards accession. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2000/tu_en.pdf
European Commission (2001, 13 november). Regular report on Turkey’s progress towards accession. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2001/tu_en.pdf
European Commission (2002, 9 oktober). Regular report on Turkey’s progress towards accession. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2002/tu_en.pdf
European Commission (2003). Regular report on Turkey’s progress towards accession. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2003/rr_tk_final_en.pdf
European Commission (2004a, 6 oktober). Issues arising from Turkey’s membership perspective. Geraadpleegd op 6 april 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2004/issues_paper_en.pdf
European Commission (2004b). Regular report on Turkey’s progress towards accession. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2004/rr_tr_2004_en.pdf
European Commission (2004c). Recommendation of the European Commission on Turkey’s progress towards accession. Geraadpleegd op 2 mei 2010 op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2004:0656:FIN:EN:PDF
European Commission (2005a, 3 oktober). Negotiating Framework. Geraadpleegd op 22 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/st20002_05_tr_framedoc_en.pdf
European Commission (2005b, 9 november). 2005 enlargement strategy paper. Geraadpleegd op 12 april 2010 op http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2005:0561:FIN:EN:PDF
v
European Commission (2005c, 9 november). Progress report. Geraadpleegd op 24 maart 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/archives/pdf/key_documents/2005/package/ sec_1426_final_progress_report_tr_en.pdf
European Commission (2006, 8 november). Progress report. Geraadpleegd op 7 april 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/key_documents/2006/nov/tr_sec_1390_en.pdf
European Commission (2007, 6 november). Progress report. Geraadpleegd op 7 april 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/key_documents/2007/nov/turkey_progress_reports_en.p df
European Commission (2008, 5 november). Progress report. Geraadpleegd op 7 april 2010 op http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/press_corner/key-documents/reports_nov_2008/ turkey_progress_report_en.pdf
European Commission (2009a, 14 oktober). Progress report. Geraadpleegd op 16 november 2009 op http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/key_documents/2009/tr_rapport_2009_en.pdf
European Commission (2009b, 14 oktober). Enlargement strategy and main challenges 2009-2010. Geraadpleegd op 16 november 2009 op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0533:FIN:EN:PDF
European Parliament (2008, februari). Religious freedom in Turkey: Situation of religious minorities. Geraadpleegd op 4 mei 2010 op http://www.tepsa.eu/docs/religious_freedom.pdf
European Parliament (2010, 10 februari). European Parliament resolution of 10 February 2010 on Turkey's progress report 2009. Geraadpleegd op 12 maart 2010 op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-20100025+0+DOC+XML+V0//EN
European Union (2008, 9 mei). Consolidated version of the treaty on the functioning of the European Union. Geraadpleegd op 21 april 2010 op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=OJ:C:2008:115:0047:0199:EN:PDF
Europese Centrale Bank (n.d.). Mijlpalen van de Europese integratie (1950-2007). Geraadpleegd op 12 maart 2010 op http://www.ecb.int/ecb/history/ec/html/index.nl.html vi
Europese Economische Gemeenschap (1963, 23 december). Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. Geraadpleegd op 10 maart 2010 op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=CELEX:21964A1229%2801%29:NL:HTML
Europese Raad van Kopenhagen (1993, 21-22 juni). Conclusies van het voorzitterschap. Geraadpleegd op 20 maart 2010 op http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/nl/ec/72923.pdf
Europese Unie (2002, 24 december). Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Geraadpleegd op 20 maart 2010 op http://eur-lex.europa.eu/nl/treaties/dat/12002M/pdf/12002M_NL.pdf
Helsinki European Council (1999, 10-11 december). Presidency conclusions. Geraadpleegd op 17 maart 2010 op http://www.europarl.europa.eu/summits/hel1_en.htm
Hisarciklioglu, R. (2004, 17 juni). Turkey’s EU end-game? A one day international high-level European Policy Summit. Geraadpleegd op 6 april 2010 op http://www.friendsofeurope.org/Portals/6/Documents/Reports/2004_EPS_TurkeyEUEndgam e.pdf
Hughes, K. (2004, 17 juni). Turkey and the European Union: Just another enlargement? Exploring the implications of Turkish accession. Geraadpleegd op 6 april 2010 op http://www.friendsofeurope.org/Portals/6/Documents/Reports/Turkey%20and%20the%20Eur opean%20Union%20-%20Working%20Paper%20%20FoE.pdf
Ifri (2010, 7 mei). Turkey’s “French problem”. Geraadpleegd op 10 mei 2010 op http://www.ifri.org/?page=detail-contribution&id=6044
Izmen, Ü & Yilmaz, K. (2009, maart). Turkey’s recent trade and foreign direct investment performance. Tüsiad-Koç University Economic Research Forum working paper series. Geraadpleegd op 26 april 2010 op http://www.ku.edu.tr/ku/images/EAF/erf_wp_0902.pdf
Kucukakin, S. (2010). Turkije. Geraadpleegd op 8 april 2010 op http://www.abnamro.nl/nl/images/Generiek/PDFs/020_Zakelijk/04_Service/ Economisch_bureau/Economisch_Perspectief_(NL)/Economisch_perspectief.pdf
vii
Loewendahl, H. & Ertugal-Loewendahl, E. (2000, november). Turkey’s performance in attracting foreign direct investments: Implications of EU enlargement. Centre for European Policy Studies. Geraadpleegd op 12 april 2010 op http://aei.pitt.edu/11686/01/67.pdf
OECD (2008). Reviews of national policies for education - Basic education in Turkey. Executive summary. Geraadpleegd op 30 april 2010 op http://www.oecd.org/dataoecd/35/42/39640568.pdf
Prime Ministry, State Planning Organization (2006, 28 juni). Ninth Development Plan 20072013. Geraadpleegd op 13 april 2010 op http://www2.dpt.gov.tr/konj/DPT_Tanitim/pdf/Ninth_Development_Plan.pdf
Republic of Turkey (2008). National Programma of Turkey for the adoption of the EU acquis. Geraadpleegd op 28 april 2010 op http://digm.meb.gov.tr/uaorgutler/AB/AB%20BELgELER/AB_2008_ulusal_prog_english.pdf
Republic of Turkey (2009, april). Pre-accession economic programme 2008. Geraadpleegd op 13 april 2010 op http://www.dpt.gov.tr/DocObjects/View/4444/PEP2008_130409.pdf
The Banks Association of Turkey (2008, september). Banking Law No. 5411. Geraadpleegd op 30 april 2010 op www.tbb.org.tr/english/5411.doc
Turkish Statistical Institute (2010a, 15 maart). Household labour force survey for the period of December 2009 (November, December 2009 and January 2010). Geraadpleegd op 13 april 2010 op http://www.turkstat.gov.tr/PreTablo.do?tb_id=25&tb_adi=Labour%20Force%20Statistics&ust _id=8
Turkish Statistical Institute (2010b, 30 april). Foreign trade statistics March 2010. Geraadpleegd op 11 mei 2010 op http://www.turkstat.gov.tr/Start.do
Volkskrant (2009, 21 december). Turkije wil af van visumplicht EU. Geraadpleegd op 7 mei 2010 op http://www.volkskrant.nl/buitenland/article1329771.ece/Turkije_wil_af_van_visumplicht_EU
World Bank (2005, 31 december). Turkey-Education sector study. Sustainable pathways to an effective, equitable, and efficient education system for preschool through secondary viii
school education. Executive summary. Geraadpleegd op 30 april 2010 op http://siteresources.worldbank.org/INTTURKEY/Resources/361616-1142415001082/ ESS_Executive_Summary.pdf
World Bank (2008, 10 april). Turkey. Country economic memorandum. Sustaining high growth: Selected issues. Volume I – Main Report. Geraadpleegd op 13 april 2010 op http://siteresources.worldbank.org/TURKEYEXTN/Resources/361711-1209153236622/ Volume_I_Final.pdf
World Bank (n.d.a). Agriculture, value added (% of GDP). Geraadpleegd op 1 mei 2010 op http://data.worldbank.org/indicator/NV.AGR.TOTL.ZS
World Bank (n.d.b). Services, etc., value added (% of GDP). Geraadpleegd op 1 mei 2010 op http://data.worldbank.org/indicator/NV.SRV.TETC.ZS/countries/latest?display=default
World Bank (n.d.c). Employment in agriculture (% of total employment). Geraadpleegd op 1 mei 2010 op http://data.worldbank.org/indicator/SL.AGR.EMPL.ZS
Yeldin, A.E. (2005). Assessing the privatization experience in Turkey: Implementation, politics and performance results. Bilkent University. Geraadpleegd op 2 mei 2010 op http://www.bilkent.edu.tr/~yeldane/EPI_Report2005_Yeldan.pdf
Ongepubliceerde bronnen EC-Turkey Customs Union Joint Committee (2009, 26 oktober). 23nd meeting. Intern document.
Wetenschappelijke- en vaktijdschriften
Acar, M. & Emek, U. (2008). Building a clean government in Turkey: Pillars, perils and prospects. Crime, Law and Social Change, 49(3), 185-203.
Akat, A.S. (2000). The political economy of Turkish inflation. Journal of International Affairs, 54(1), 265-2837.
ix
Akyol, M. (2010). Turkey’s muzzled military. Newsweek, 155(12), 7-7.
Alp, A. & Ustundag, S. (2009). Financial reporting transformation: The experience of Turkey. Critical Perspectives on Accounting, 20(5), 680-699.
Avci, G. (2003). Turkey's slow EU candidacy: Insurmountable hurdles to membership or simple Euro-skepticism? Turkish Studies, 4(1), 149-170.
Aydagül, B. (2006). Education: an overarching ‘acquis’ for Turkey. Turkish Policy Quarterly, 5(1), 93-103.
Aydagül, B. (2008). No shared vision for achieving education for all: Turkey at risk. Prospects, 38(3), 401-407.
Aydinli, E. (2009). A paradigmatic shift for the Turkish generals and an end to the coup era in Turkey. The Middle East Journal, 63(4), 581-596.
Aysan, A.F. & Ceyhan, S.P. (2008). What determines the banking sector performance in globalized financial markets? The case of Turkey. Physica A: Statistical Mechanics and its Applications, 387(7), 1593-1602.
Bakir, C. (2009). Wobbling but still on its feet: The Turkish economy in global financial crisis. South European Society and Politics, 14(1), 71-85.
Bakir, C. & Önis, Z. (2010). The regulatory state and Turkish banking reforms in the age of post-Washington consensus. Development and change, 41(1), 77-106.
Basar, M & Tosunoglu, S. (2006). EU integration process: Will Turkey overcome the FDI obstacles? Managing Global Transitions, 4(2), 115-128.
Berument. H., Dogan, N. & Tansel, A. (2006). Economic performance and unemployment: Evidence from an emerging economy. International Journal of Manpower, 27(7), 604-623.
Bozkurt, E. (2007). Women’s human rights; Turkey’s way to Europe. Turkish Policy Quarterly, 6(1), 23-28.
x
Bryane, M. (2004). The role of anti-corruption in the Turkish accession to the EU. Turkish Policy Quarterly, 3(4), 1-12.
Business Monitor International (2010a, 2de kwartaal). 10-year forecast. Turkey Business Forecast Report, 33-34.
Business Monitor International (2010b, 2de kwartaal). Macroeconomic data and forecasts. Turkey Business Forecast Report, 4-5.
Business Monitor International (2010c, 2de kwartaal). Economic outlook. Turkey Business Forecast Report, 19-30.
Business Monitor International (2010d, 2de kwartaal). Business environment. Turkey Business Forecast Report, 49-60.
Davutyan, N., Demir, M. & Polat, S. (2010). Assessing the efficiency of Turkish secondary education: Heterogeneity, centralization, and scale diseconomies. Socio-Economic Planning Sciences, 44(1), 35-44.
Doig, A. (2010). Asking the right questions? Addressing corruption and EU accession. The case study of Turkey. Journal of Financial Crime, 17(1), 9-21.
Eder, M. (2003). Implementing the economic criteria of EU membership: How difficult is it for Turkey? Turkish Studies, 4(1), 219-244.
Education (2008). Country Profile. Turkey, 15-17.
Erdemli, Ö. (2003). Chronology: Turkey’s relations with the EU. Turkish Studies, 4(1), 4-8.
Erzan, R., Kuzubaş, U. & Yildiz, N. (2004). Growth and immigration scenarios: Turkey-EU. Turkish Policy Quarterly, 3(4), 1-14.
Escobar, A., Hailbronner, K., Martin, P. & Meza, L. (2006). Migration and development: Mexico and Turkey. The International Migration Review, 40(3), 707-718.
Europe. Nabucco agreement (2009). International Construction, 48(6), 7-7.
xi
FDI reaches record levels (2009). Foreign Affairs, 88(1), 6-7.
Gates, A. (2009). Mixes messages and mixed results: The EU’s promotion of human rights in Turkey. European Law Journal, 15(3), 401-411.
Gökalp, D. & Ünsar, S. (2008). From the myth of European Union accession to disillusion: Implications for religious and ethnic politicization in Turkey. Middle East Journal, 62(1), 93116.
Gorton, M., Hubbard, C. & Hubbard, L. (2009). The folly of European Union policy transfer: Why the Common Agricultural Policy (CAP) does not fit Central and Eastern Europe. Regional Studies, 34(10), 1305-1317.
Grigoriadis, I.N. (2006). Turkey’s accession to the European Union: Debating the most difficult enlargement ever. SAIS Review, 26(1), 147-160.
Güney, A. & Karatekelioglu, P. (2005). Turkey’s EU candidacy and civil-military relations: Challenges and prospects. Armes Forces and Society, 31(3), 439-463.
Gürbüz, Y., Jobert, T. & Tuncer, R. (2007). Public debt in Turkey: Evaluation and perspectives. Applied Economics, 39(3), 343-359.
Hadjit, A. & Moxon-Browne, E. (2005). Foreign direct investments in Turkey: The implications of EU accession. Turkish Studies, 6(3), 321-340.
Infrastructure (2008). Country Profile. Turkey, 16-21.
Ismihan, M. & Metin-Ozcan, K. (2009). Productivity and growth in an unstable emerging market economy: The case of Turkey, 1960-2004. Emerging markets, Fianance and Trade, 45(5), 4-18.
Ismihan, M., Metin-Ozcan, K. & Tansel, A. (2005). The role of macroeconomic instability in public and private capital accumulation and growth: The case of Turkey 1963-1999. Applied Economics, 37(2), 239-251.
Karataş, C. & Uz, I. (2009). Turkey’s accession to the European Union and the macroeconomic dynamics of the Turkish economy. Turkish Studies, 10(4), 539-557. xii
Kassimeris, C. & Tsoumpanou, L. (2008). The impact of the European convention on the protection of human rights and fundamental freedoms on Turkey’s EU candidacy. The International Journal of Human Rights, 12(3), 329-345.
Kirişci, K. (2003). The question of asylum and illegal migration in European Union-Turkish relations. Turkish Studies, 4(1), 79-106.
Lejour, A.M. & de Mooij, R.A. (2005). Turkish delight: Does Turkey’s accession to the EU bring economic benefits? Kyklos, 58(1), 87-120.
Ludlow, N.P. (2005). The making of the CAP: Towards a historical analysis of the EU’s first major policy. Contemporary European History, 14(3), 347-371.
Macmillan, C. (2009). The application of neofunctionalism to the enlargement process: The case of Turkey. Journal of Common Market Studies, 47(4), 789-809.
Marching along (2009). Economist, 392(8638), 49-49.
Matthews, O. (2009). Turkey’s military has trust issues. Newsweek, 154(5), 8-8.
McLaren, L.M. (2007). Explaning opposition to Turkish membership of the EU. European Union Politics, 8(2), 251-278.
McLaren, L.M. & Müftüler-Baç, M. (2003). Turkish parliamentarians' perspectives on Turkey's relations with the European Union. Turkish Studies, 4(1), 195-218.
Müftüler-Baç, M. (2008a). Turkey’s accession to the European Union: The impact of the EU’s internal dynamics. International Studies Perspective, 9(2), 201-219.
Müftüler-Baç, M. (2008b). The European accession negotiations with Turkey from a foreign policy perspective. Journal of European Integration, 30(1), 63-78.
Müftüler-Baç, M. & Güney, A. (2005). The European Union and the Cyprus problem 19612003. Middle Eastern Studies, 41(2), 281-293.
Müftüler, M. (1995). Turkish economic liberalization and European integration. Middle Eastern Studies, 31(1), 85-98. xiii
Müller-Brandeck-Bocquet, G. (2007). Turkey’s full EU membership – Still a realistic perspective? Intereconomics, 42(3), 114-116.
Nicola, F.G. (2009). Promises of accession: Reassessing the trade relationship between Turkey and the European Union. American University International Law Review, 24(4), 739784.
OECD (2006). Structural reform in the rail industry. OECD Journal of Competition Law & Policy, 8(2), 67-79.
Onder, N. (2007). The Turkish political economy: Globalization and regionalism. Perspectives on Global Development and Technology, 6(1), 229-259.
Philippidis, G. & Karaca, O. (2009). The economic impacts of Turkish accession to the European Union. The World Economy, 32(12), 1706-1729.
Phillips, D.L. (2004). Turkey’s dream of accession. Foreign affairs, 83(5), 86-98.
Privatisations in 2010 (2009). International Financial Law Review, 28(11), 50-50.
Redmond, J. (2007). Turkey and the European Union: Troubled European or European trouble? International Affairs, 83(2), 305-317.
Road to EU is paved with good intentions (2009). Business Middle East, 17(14), 4-4.
Running to catch up. Business Middle East, 16(16), 8-9.
Saatçioğlu, B. (2009). How closely does the European Union’s membership conditionality reflect the Copenhagen Criteria? Insights from Turkey. Turkish Studies, 10(4), 559-576.
Schmitz,T.G., Giese, C.R. & Shultz, C.J. (2008). Welfare Implications of EU Enlargement under the CAP. Canadian Journal of Agricultural Economics, 56(4), 555-562.
en, F. (2004). The impact of a Turkish entry in the EU. Turkish Policy Quarterly, 3(3), 1-6.
Sertoglu, K. & Ozturk, I. (2003). Turkey and European Union relations: Concept of customs union. Pakistan Horizon, 56(3), 15-28. xiv
Tatoglu, E. & Glaister, K.W. (1998). An analysis of motives for western FDI in Turkey. International Business Review, 7(2), 203-230.
Taymaz, E. & Yilmaz, K. (2007). Productivity and trade orientation: Turkish manufacturing industry before and after the customs union. The Journal of International Trade and Diplomacy, 1(1), 127-154.
Teitelbaum, M.S. & Martin, P.L. (2003). Is Turkey ready for Europe? Foreign Affairs, 82(3), 97-112.
Tekin, A. & Williams, P.A. (2008). Turkey and the EU energy security: The pipeline connection. East European Quarterly, 42(4), 419-435.
Telli, C., Voyvoda, E. & Yeldan, E. (2008). Macroeconomics of twin-targeting in Turkey: Analytics of a financial computable general equilibrium model. International Review of Applied Economics, 22(2), 227-242.
The struggle for gas (2008). Business Middle East, 16(18), 6-7.
Togan, S. (2005). Turkey: Trade policy review. World Economy, 28(9), 1229-1262.
Üçer, E. (2006). Turkey’s accession to the European Union. Futures, 38(2), 197-211.
Ülgen, S. & Zahariadis, Y. (2004). The future of Turkish-EU trade relations. Deepening vs widening. Turkish Policy Quarterly, 3(4), 1-35.
Walt, V. (2007). A rising power in oil. Time International (South Pacific Edition), (2), 32-37.
Wood, S. & Quaisser, W. (2005). Turkey’s road to the EU: Political dynamics, strategic context and implications for Europe. European Foreign Affairs Review, 10(2), 147-173.
Yilmaz, B. (2002). The role of trade strategies for economic development. A comparison of foreign trade between Turkey and South Korea. Russian and East European Finance and Trade, 38(2), 59-78.
xv
Bijlagen
Bijlage 1: Foreign trade by country groups
Bron: Turkish Statistical Institute, 2010b
xvi
Bijlage 2: De 35 hoofdstukken van het acquis communautaire.
1. Free movement of goods 2. Freedom of movement for workers 3. Right of establishment and freedom to provide services 4. Free movement of capital 5. Public procurement 6. Company law 7. Intellectual property law 8. Competition policy 9. Financial services 10. Information society and media 11. Agriculture and rural development 12. Food safety, veterinary and phytosanitary policy 13. Fisheries 14. Transport policy 15. Energy 16. Taxation 17. Economic and monetary policy 18. Statistics 19. Social policy and employment 4 20. Enterprise and industrial policy 21. Trans-European networks 22. Regional policy and coordination of structural instruments 23. Judiciary and fundamental rights 24. Justice, freedom and security 4
This chapter includes also anti-discrimination and equal opportunities for women and men.
xvii
25. Science and research 26. Education and culture 27. Environment 28. Consumer and health protection 29. Customs union 30. External relations 31. Foreign, security and defence policy 32. Financial control 33. Financial and budgetary provisions 34. Institutions 35. Other issues
Bron: European Commission, 2005a
xviii