P5_TA(2004)0274 Vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding Resolutie van het Europees Parlement over het periodieke verslag 2003 van de Commissie over de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding (COM(2003) 676 – SEC(2003) 1212 – C5-0535/2003 – 2003/2204(INI)) Het Europees Parlement, – gezien het strategiedocument van de Commissie van 5 november 2003 inzake de vorderingen op het gebied van de toetreding van Bulgarije, Roemenië en Turkije (COM(2003) 676), – gezien het periodieke verslag 2003 van de Commissie van 5 november 2003 over de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding(SEC(2003)1212), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2003 over de aanvraag van Turkije inzake toetreding tot de Europese Unie1, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2003 over 'De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden'2, – gezien de conclusies van de Europese Raad van Thessaloniki van 19-20 juni 2003 en de Europese Raad van Brussel van 12 december 2003, – gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0204/2004), A. overwegende dat, ondanks sterke tegenkrachten, na de voornoemde resolutie van 5 juni 2003 moedige stappen zijn gezet, maar dat nog op vele terreinen hervormingen en een consequente toepassing daarvan vereist zijn, B. overwegende dat Turkije in weerwil van de vastbeslotenheid van zijn regering nog niet voldoet aan de politieke criteria van Kopenhagen en overwegende dat nog geen duidelijk kader voor het waarborgen van politieke, burger-, economische, sociale en culturele rechten tot stand is gebracht en dat verdergaande inspanningen dan reparatiewetgeving en amendementen noodzakelijk zijn om de coherentie van wettelijke bepalingen en praktijken te bevorderen, omdat daardoor het ingrijpende en fundamentele karakter van de omvorming van Turkije tot een land dat klaar is voor lidmaatschap wordt beklemtoond, 1 2
P5_TA(2003)0265. P5_TA(2003)0520.
C. overwegende dat Turkije in weerwil van een aantal van de veranderingen die zijn geïntroduceerd als onderdeel van de pakketten van politieke hervormingen, die een belangrijke stap voorwaarts vormen in de richting van naleving van de politieke criteria van Kopenhagen, nog steeds een grondwet heeft die in 1982 tijdens het militaire regime is aangenomen en die de uitdrukking vormt van een voornamelijk autoritaire filosofie, D. overwegende dat een groot aantal van de landen die in mei 2004 tot de Europese Unie zullen toetreden (onder andere Polen) zijn overgegaan tot de vaststelling van nieuwe grondwetten, omdat zij van oordeel waren dat zulks een goed uitgangspunt was voor het proces van hervormingen en modernisering van samenleving en staat, E. overwegende dat de AKP-regering specifieke maatregelen heeft bespoedigd en doorgevoerd om op de weg van hervormingen voort te gaan ondanks een lastige internationale (Irakoorlog) en interne situatie (terroristische aanslagen), hetgeen laat zien dat de Turkse autoriteiten strategisch belang hechten aan de volledige vervulling van de criteria van Kopenhagen, F. overwegende dat een eventueel toetreden uiteindelijk aan de verwachtingen van de EUburgers moet voldoen en dat het democratische karakter van de hervormingen en hun tenuitvoerlegging ook voor hen overtuigend moeten zijn, G. overwegende dat de Unie zich moet voorbereiden op de toetreding van Turkije, wanneer de Raad besluit tot het openen van toetredingsonderhandelingen, door maatregelen die het ongestoord functioneren van de Unie verzekeren, H. overwegende dat een eerlijke, duurzame en praktische oplossing van het Cyprus-probleem op basis van het VN-plan van wezenlijke betekenis is voor de betrekkingen tussen de EU en Turkije en voor Turkije's aspiraties met betrekking tot het EU-lidmaatschap; overwegende dat zo’n oplossing enerzijds voldoet aan de voor alle huidige en toekomstige toetredingskandidaten geldende ‘Balladur’-principes (geen grensproblemen maar goede relaties met buurstaten, het waarborgen van minderheidsrechten); I. in de wetenschap dat het voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen een voorwaarde is voor het beginnen van toetredingsonderhandelingen, 1. is ingenomen met de sterke motivatie en de politieke wil van de AKP-regering en de grote meerderheid van de volksvertegenwoordiging om de voor Turkije revolutionaire hervormingen door te voeren, niet alleen ten einde te voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen, overeenkomstig de herhaalde verklaringen van de Turkse autoriteiten dat zij de democratie en Europa toegedaan zijn, maar ook om de economische, sociale en politieke omstandigheden van de Turkse bevolking te verbeteren; wijst erop dat deze hervormingen slechts beoordeeld kunnen worden op hun daadwerkelijke omzetting in de dagelijkse praktijk van rechtspraak en veiligheidssysteem en van zowel de civiele als de militaire administratie in alle echelons en dat ze gedragen moeten worden door de samenleving; realiseert zich dat dit een proces is van lange adem waarbij Turkije ook verder fundamentele beslissingen moet nemen waarvoor Europese hulp onontbeerlijk blijft; 2. beklemtoont dat Turkije zelf een soeverein besluit moet nemen over de vraag of het de politieke beginselen en waarden van de EU wil of zal kunnen aannemen als zijnde geschikt voor de Turkse staat en de Turkse samenleving of deze wenst te verwerpen omdat ze voor Turkije ongeschikt worden geacht; is in dit verband van mening dat het zinvol is alle
politieke en culturele maatregelen te nemen die ertoe kunnen bijdragen dat de bekendheid van de Turkse burgers met deze waarden alsook de bekendheid van de burgers van de Europese Unie met Turkije groter wordt; 3. is van mening dat, onder verwijzing naar het laatste voortgangsrapport van de Commissie, op tal van gebieden hervormingen zijn doorgevoerd die belangrijke stappen zijn, maar dat er nog vele volgende stappen moeten worden genomen; refereert daarbij aan de terughoudende formuleringen van de Commissie waarbij zij bijvoorbeeld spreekt over vermindering van de beperkingen, terwijl de politieke criteria een consequentere invulling vragen; 4. acht de recente, door de regering ingestelde Monitoring Group die als doel heeft toe te zien op de daadwerkelijke implementatie van de hervormingen en open staat voor informatie aangedragen door ambassades en mensenrechtenorganisaties, een belangrijk initiatief, vooral omdat het een belangrijk signaal is voor de bereidheid van Turkije om verdere vooruitgang te boeken met betrekking tot de verwezenlijking van de politieke criteria van Kopenhagen; 5. is ingenomen met de constitutionele veranderingen die zijn opgenomen in de 7 "harmonisatie"-pakketten en die ontegenzeggelijk verbetering hebben gebracht in de tot dan toe van kracht zijnde bepalingen; beschouwt de opstelling van een nieuwe Grondwet een verdere en wellicht noodzakelijke weerspiegeling van het zeer fundamentele karakter van de veranderingen die voor EU-lidmaatschap vereist zijn, en wijst erop dat een moderne grondwet de basis voor de modernisering van de Turkse staat kan zijn, zoals door de politieke criteria van Kopenhagen wordt verlangd; is van mening dat zo'n Grondwet expliciet gebaseerd moet zijn op de beginselen van de rechtsstaat en op democratische grondslagen, waarbij de individuele en minderheidsrechten in balans komen met de collectieve rechten, conform de in de EU gebruikelijke standaarden en met eerbiediging van het internationale recht; wenst in dit verband dat verdere belangrijke stappen worden gezet om de rol van de Nationale Veiligheidsraad te herzien, met dien verstande dat elke verwijzing in de grondwet naar de huidige rol ervan moet worden geschrapt; 5. is ingenomen met de constitutionele veranderingen die zijn opgenomen in de 7 "harmonisatie"-pakketten en die ontegenzeggelijk verbetering hebben gebracht in de tot dan toe van kracht zijnde bepalingen; beschouwt de opstelling van een nieuwe Grondwet een verdere en wellicht noodzakelijke weerspiegeling van het zeer fundamentele karakter van de veranderingen die voor EU-lidmaatschap vereist zijn, en wijst erop dat een moderne grondwet de basis voor de modernisering van de Turkse staat kan zijn, zoals door de politieke criteria van Kopenhagen wordt verlangd; is van mening dat zo'n Grondwet expliciet gebaseerd moet zijn op de beginselen van de rechtsstaat en op democratische grondslagen, waarbij de individuele en minderheidsrechten in balans komen met de collectieve rechten, conform de in de EU gebruikelijke standaarden en met eerbiediging van het internationale recht; 6. is ervan overtuigd dat Turkije, gezien de steun van politici, wetenschappers en leden van de rechterlijke macht, over de capaciteit beschikt een dergelijk omvangrijk project uit te voeren, en dringt er bij Turkije op aan nauw samen te werken met het Venetië-Comité van de Raad van Europa met oog op de aanname van een nieuwe en moderne Grondwet; 7. meent dat de pretoetredingsstrategie van de Commissie, door middel van een systematische aanpak van het rechtsstatelijke en democratische tekort, de absolute prioriteit van de politieke criteria van Kopenhagen voor EU-lidstaten bevestigt en dat zo'n aanpak kan leiden
tot de opening van de werkzaamheden betreffende de andere 31 hoofdstukken (overname van het acquis); is van mening dat in dit programma elementen kunnen worden opgenomen zoals de opstelling van een nieuwe democratische Grondwet, de positie van het leger, de staats- en rechtsfilosofie, de inrichting van het bestuur, de omgang met minderheden en vrijheid van godsdienst; 8. betreurt het dat het bezit en het gebruik van wapens in Turkije nog steeds zeer hoog is en dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan hiertegen maatregelen te nemen, daarbij rekening houdende met de bepalingen van Richtlijn 91/477/EEG1 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens; De Politieke Criteria van Kopenhagen Inrichting van de staat 9. meent dat de terugdringing van de politieke en maatschappelijke macht van het leger een zwaar, maar onontkoombaar proces is; is van mening dat de huidige opstelling van Turkije in het Cyprus-conflict mede de politieke macht van het leger weerspiegelt; spreekt zijn vertrouwen erin uit dat de AKP-regering de democratische waarden zal waarborgen en moedigt haar aan door te gaan met haar campagne tegen ultranationalistische en bureaucratische reactionaire krachten op alle niveaus in de Turkse maatschappij, weerstand te bieden aan de tegenkrachten in het leger, de rechterlijke macht, de nationale en lokale administratie en bepaalde delen van de Turkse samenleving; 10. juicht toe dat de regering doende is om de defensie-uitgaven onder parlementaire controle te brengen; wijst echter bezorgd op het (formele en informele) invloedrijke netwerk van het leger van o.a. denktanks, bedrijven en fondsen, dat een obstakel zou kunnen zijn voor de hervorming van de staat; dringt aan op volledige toepassing van de EU-normen op de gebieden vennootschapsrecht, mededingingsbeleid en financiële rekenschapsplicht op bedrijven met militaire connecties; 11. dringt er bij de regering op aan de bestaande raden voor hoger onderwijs (YÖK) en de audiovisuele media (RTÜK), functionerende als waakhondorganisaties, te transformeren tot nieuwe, geheel civiele raden, die niet onder controle van het leger vallen, op dezelfde manier en op hetzelfde niveau als in de EU-landen; onderstreept dat deze hervormingen ertoe moeten leiden dat hogeronderwijs- en wetenschappelijke instellingen onafhankelijk opereren, zonder inmenging van buitenaf, en streven naar een zo hoog mogelijke academische kwaliteit; 12. is van mening dat de overheid er alles aan moet doen een mentaliteitsverandering te bewerkstellingen in de administratie door te werken aan capacity building (o.a. door herscholing, deelnemen aan (Europese) seminars en uitwisselingsprogramma’s) en vooral de instroom van nieuwe ambtenaren met een groter inzicht in de voor het EU-lidmaatschap vereiste wetten en processen; Rechtsstaat en democratie 13. wijst opnieuw op het belang van een actief maatschappelijk middenveld ter versterking van het democratische karakter van de maatschappij en om draagvlak te creëren voor de 1
PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.
hervormingen bij de bevolking, en is van mening dat de overheid de oprichting en het functioneren van vrije maatschappelijke organisaties meer moet stimuleren; is in dit opzicht ingenomen met het recentelijk opgerichte Departement Verenigingen binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken; 14. benadrukt de noodzaak van verdere informatieverschaffing aan de gemiddelde Turkse burger (publieke opinie) over de idealen en waarden van de EU; spoort de overheidsautoriteiten aan tot een dialoog en samenwerking met vertegenwoordigers van NGO's en, via hen, met het maatschappelijk middenveld; is van mening dat deze dialoog noodzakelijk is voor de mentaliteitsverandering die de recente normatieve hervormingen moet flankeren; 15. wijst op het feit dat de vakbondsvrijheid niet volledig gewaarborgd is en dat de sociale dialoog uitermate beperkt blijft; beklemtoont de noodzaak van onmiddellijke actie door de Turkse autoriteiten om de restrictieve bepalingen op te heffen en wetgeving inzake vakbonden aan te passen aan die in andere EU-lidstaten; 16. is ingenomen met de geuite wens - binnen regering, parlement en rechterlijke macht - de staatsveiligheidshoven af te schaffen; roept de regering op het parlement zo snel mogelijk een voorstel voor te leggen; 17. juicht het Turkse lidmaatschap van GRECO (groep van staten tegen corruptie) van de Raad van Europa, toe; is evenwel van oordeel dat de inspanningen gericht op bestrijding van de corruptie moeten worden voortgezet, omdat dit verschijnsel in talloze sectoren van het openbare leven nog steeds zeer wijdverbreid is; 18. beklemtoont dat het noodzakelijk is om zowel het internationale recht te respecteren, als het beginsel te onderschrijven dat de EU-wetgeving prioriteit heeft boven de nationale wetgeving (ambiguïteit van artikel 90 van de Grondwet), aangezien het samen delen of het gedeeltelijk overdragen van soevereiniteit een essentiële voorwaarde is voor het lidmaatschap van de EU; 19. wijst met nadruk op het belang van het Internationaal Strafhof voor de Europese Unie en beveelt de Turkse autoriteiten daarom aan het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof zo spoedig mogelijk te ondertekenen en te ratificeren; 20. verzoekt Turkije nogmaals onverwijld besluiten van het Europese Hof voor de rechten van de mens uit te voeren; wijst erop dat er geen ruimte is voor een vrijblijvende houding en een eigen interpretatie; is ingenomen met de uitbetaling van een billijke genoegdoening in de langdurige zaak-Loizidou en verzoekt Turkije zonder verder dralen de eerste uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens in deze zaak uit 1996 uit te voeren en mevrouw Loizidou en alle andere verdrevenen het recht op vreedzaam gebruik van eigendom in het kader van een praktische oplossing terug te geven; 21. betreurt het verloop van de heropende rechtszaak tegen mevrouw Leyla Zana, winnares van de Sacharov-prijs, en drie andere voormalige afgevaardigden van de Partij van de Democratie (DEP); wijst erop dat deze zaak een symbool vormt van de kloof tussen het Turkse rechtssysteem en dat van de EU; spreekt nogmaals de wens uit dat politieke gevangenen (waaronder Leyla Zana en de drie andere voormalige afgevaardigden van Koerdische origine) amnestie krijgen;
22. benadrukt het belang van voortdurende inspanningen om de rechterlijke macht competent en onafhankelijk te maken; roept de autoriteiten op ervoor te zorgen dat wijzigingen in wetgeving zich vertalen in een mentaliteits- en gedragsverandering in alle geledingen van het gerechtelijk apparaat; dringt erop aan door te gaan met de uitwisselings- en trainingsprogramma’s voor Officieren van Justitie en rechters en het bijwonen van symposia betreffende het EU-recht; benadrukt het belang van het trainen van Turkse trainers, en verwelkomt de huidige, door de Raad van Europa geïnitieerde, projecten voor opleidingen Europees recht voor personen die binnen het gerechtelijk apparaat werkzaam zijn; 23. betreurt de politieke vervolgingen en het verbod van politieke partijen als de HADEP en de DEHAP, die een schending betekenen van de vrijheid van meningsuiting, organisatie en vergadering; 24. wenst dat het kiesstelsel wordt hervormd door verlaging van de kiesdrempel van tien procent, zodat meer politieke partijen vertegenwoordigd zijn in de Grote Nationale Vergadering, ook overwegend Koerdische partijen; Situatie van de mensenrechten en bescherming van minderheden 25. constateert dat er nog steeds martelpraktijken en mishandeling plaatsvinden; wijst op het zerotolerante beleid van de regering betreffende martelingen; betreurt de geringe voortgang bij het berechten van folteraars; dringt aan op opleidingsmaatregelen om een mentaliteitsverandering bij politie en ordetroepen teweeg te brengen ter waarborging van een strikte inachtneming van de wetgeving; 26. spreekt zijn veroordeling uit over de intimidatie en het dwarszitten van mensenrechtenactivisten en mensenrechtenorganisaties door sommige autoriteiten; 27. kijkt met belangstelling uit naar de toegezegde uitvoering van het recht op uitzendingen in talen anders dan het Turks; roept de Audiovisuele Raad van Bestuur (RTÜK) op ontspannen om te gaan met de aanvragen voor uitzending in de diverse talen en dialecten en om extra obstakels dan wel beperkingen achterwege te laten; 28. roept de Turkse autoriteiten op meer inspanningen te leveren voor de snelle en grondige tenuitvoerlegging van wijzigingen in de wetgeving betreffende de culturele rechten, die onderwijs in en het gebruik van andere (traditionele) talen dan het Turks in de media mogelijk maken; wijst op het belang van deze hervormingen voor de Koerdische bevolking (de grootste minderheid); verwacht van de autoriteiten dat zij de nodige middelen ter beschikking stellen voor het bevorderen van de sociaal-economische ontwikkeling van de Koerdische regio's, met name in Zuidoost-Turkije, zodat omstandigheden ontstaan die de Koerdische bevolking in staat stellen een vreedzame en welvarende toekomst op te bouwen; 29. maakt zich zorgen over het feit dat geweld in huiselijke kring en andere vormen van geweld tegen vrouwen nog steeds op grote schaal voorkomen; dringt er bij Turkije op aan om volledige wettelijke bescherming, rechtsbijstand en economische steun aan de slachtoffers te verlenen alsook te zorgen voor blijf-van-mijn-lijfhuizen en soortgelijke faciliteiten, die vrijwel ontbreken; verzoekt de Commissie door te gaan met controle op de ontwikkelingen op dit terrein;
30. verzoekt Turkije om gendergelijkheid op te nemen als onderdeel van het zesde hervormingspakket van het Wetboek van Strafrecht - wijziging van artikel 51 van de algemene bepalingen - dat handelt over misdrijven die zijn gepleegd onder extreme provocatie, van toepassing op misdrijven die van oudsher worden beschouwd als misdrijven tegen zedelijkheid; verzoekt bovendien een eind te maken aan de praktijk dat vonnissen in zaken van "eremisdrijven" worden verminderd onder verwijzing naar traditie en gewoontes (art. 462), waarbij het opmerkt dat dergelijke misdrijven zouden moeten worden beschouwd als moord met voorbedachten rade, alsook schrapping van het woord "maagdelijkheid" bij de bepalingen over aanranding en verkrachting in het Wetboek van Strafrecht; 31. spreekt de vrees uit dat het Turkse voorbehoud op artikel 27 van het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een verregaande beperking inhoudt van de reikwijdte van het recht van etnische, religieuze en taalkundige minderheden om hun cultuur te beleven, de eigen godsdienst te praktiseren of de eigen taal te gebruiken; wijst in het verlengde hiervan op de nog bestaande beperkingen van het recht op vereniging; 32. beklemtoont dat het Verdrag van Lausanne van 1923 betreffende de positie van minderheden niet minimalistisch mag worden uitgelegd, aangezien dat niet in overeenstemming is met de in de EU geldende fundamentele rechten; wijst erop dat de Grondwet in artikel 10 reeds het beginsel van gelijkheid voor de wet bevat en wijst erop dat de invoering van een nieuwe Grondwet zo’n minimalistische uitleg van "Lausanne" moet uitsluiten; 33. merkt op dat op het terrein van vrije meningsuiting een aantal aanpassingen in de wetgeving zijn doorgevoerd; betreurt echter dat aanklagers gebruik blijven maken van voorzieningen in het Wetboek van strafrecht (artikelen 312 en 169) en van alternatieven in de Antiterrorismewet (artikel 7) met als doel de vrijheid van meningsuiting toch te beperken; kijkt uit naar de herziening van het wetboek van strafrecht, overeenkomstig de recente hervormingen; 34. constateert dat Turkije nog steeds een andere interpretatie geeft aan de seculiere staat dan in de EU gebruikelijk is, en dat er veeleer sprake is van staatscontrole over de confessionele hoofdstroming en discriminatie tegen andere richtingen; 35. herhaalt zijn oproep aan de Turkse autoriteiten per direct alle discriminerende en frustrerende activiteiten te beëindigen ten aanzien van de religieuze minderheden, onder meer op het gebied van de eigendomsrechten, juridische status, intern management, milieuordeningsregels en het verbod op de opleiding van geestelijken; dringt in dit verband aan op intrekking van het dreigement van beslaglegging op het Grieks-Orthodoxe weeshuis van Priggipos (B. Ada) en op erkenning van de eigendomsrechten van de wettige eigenaar, d.w.z. de Grieks-Orthodoxe gemeenschap; herhaalt zijn verzoek betreffende de heropening van het Grieks-Orthodoxe Halki Seminarium; betreurt dat er op het gebied van de godsdienstvrijheid nog weinig is verbeterd; doet een beroep op Turkije om al deze problemen te behandelen op basis van de desbetreffende jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (zie onder andere de zaken-Kokkinakis, Manoussakis, Metropolitan Church of Bessarabia, Serif, Canea Catholic Church, Hasan en Chaush); 36. wijst erop dat tot de naleving van de politieke criteria ook de erkenning van gemeenschappelijke religieuze rechten van christelijke en niet-islamitische minderheden in Turkije hoort en dat de kwestie van de gelijke behandeling van de niet-islamitische
minderheden in Turkije moet worden opgelost in de zin van het memorandum van de Grieks-Orthodoxe, Syrische, Armeense en Rooms-Katholieke kerk van 23 september 2003 aan de commissie Mensenrechten van de Turkse Nationale Vergadering; 37. verwelkomt de dialoog tussen Turkije en de VN over de terugkeer van vluchtelingen, maar betreurt de blijvende problemen inzake de terugkeer van de intern ontheemde personen en van de, in Europa verkerende, vluchtelingen naar hun geboortegrond en dat het voor Syrisch-Orthodoxen in verband met veiligheids-, economische en sociale redenen nog steeds zeer moeilijk is zich te hervestigen in Zuidoost-Turkije; betreurt tevens de instandhouding van en de onveranderde situatie inzake de aanwezigheid van dorpswachters in Koerdische en Syrisch-Orthodoxe dorpen; 38. steunt het protest van Turkse intellectuelen (academici, historici, mensenrechtenactivisten, juristen, onderwijzers, kunstenaars en schrijvers) en NGO's tegen de circulaire van het ministerie van Onderwijs van 14 april 2003; sluit zich aan bij deze protesten tegen het gebruik van de geschiedenis als middel om de jeugd te indoctrineren met opinies die met rassenhaat zijn doorspekt; Hervormingen in de EU 39. is van mening dat de EU zelf voorbereid moet zijn op de eventuele toetreding van Turkije en in verband hiermee op een nieuwe geopolitieke situatie voor de Unie; vraagt de Commissie een uitgebreid onderzoek te doen naar de impact van toetreding tot de Unie, rekening houdende met de noodzaak het huidige beleid op een aantal belangrijke terreinen, zoals landbouw en de Structuurfondsen en ook op financieel en institutioneel vlak, te hervormen ten einde ook voorbereid te zijn op verdere uitbreidingen, en het Parlement en de Raad mee te delen welke interne transformaties er in de EU nodig zijn om effectief te functioneren met behoud van haar integratiemodel; herhaalt daarom zijn verzoek dat de lidstaten een oplossing vinden voor hun meningsverschillen over de Grondwet op basis van het ontwerp zoals voorgelegd door de Conventie, waaraan door Turkse vertegenwoordigers is deelgenomen; 40. herinnert aan de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Kopenhagen in juni 1993 betreffende de uitbreiding van de Europese Unie met de landen van Middenen Oost-Europa; wijst in dit verband met name op de opmerking dat "ook het vermogen van de Unie om nieuwe leden op te nemen zonder dat het tempo van de Europese integratie vertraagt, een belangrijke overweging is in het algemeen belang van zowel de Unie als de kandidaat-landen"; dringt erop aan dat hiermee ten volle rekening wordt gehouden alvorens de Commissie in oktober 2004 een definitief voorstel te doen toekomen betreffende de mogelijke opening van onderhandelingen met Turkije in december 2004; 41. is van mening dat in het verlengde van het voorgaande de EU een Grondwet met efficiënte besluitvormingsprocedures op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid moet hebben voordat de buitengrenzen van de EU naar een volledig nieuwe en gevoelige geopolitieke regio worden opgeschoven; is de mening toegedaan dat gezamenlijke antwoorden moeten worden gezocht inzake de positie van de EU als unie van democratische rechtsstaten in de regio; 42. is van mening dat de EU op het terrein van terrorismebestrijding Turkije te weinig tegemoet komt en dat de EU de samenwerking inzake terrorismebestrijding met Turkije moet uitbreiden; wijst erop dat een dergelijke samenwerking de hervorming van het Turkse
rechtssysteem en de desbetreffende wetgeving des te urgenter maakt en zelfs vooronderstelt; Externe betrekkingen van Turkije 43. blijft erbij dat de oplossing van het Cyprus-conflict een essentiële voorwaarde vormt voor vooruitgang met betrekking tot de Turkse kandidatuur voor EU-toetreding; verwelkomt de inzet van de nieuwe 'regering' op Noord-Cyprus voor het bereiken van een oplossing vóór 1 mei; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan te blijven bij hun constructieve houding om in de huidige onderhandelingsronde tot een oplossing te komen op basis van het Annanplan in de vorm van een eerlijke, duurzame en praktische oplossing van de kwestie-Cyprus die consistent is met de desbetreffende VN-resoluties; verzoekt Turkije overeenkomstig deze resoluties zijn bezettingstroepen volgens een vast tijdschema terug te trekken; 44. is overeenkomstig zijn vorige resoluties van mening dat Cyprus een gedemilitariseerde status moet hebben; 45. roept de regering van de Republiek Cyprus, die weldra tot de EU zal toetreden, op zich loyaal te blijven betonen ten aanzien van het Annan-plan (conform de ook voor de Cypriotische regering geldende eisen van het Balladur-initiatief) en hun uiterste best te doen om nog voor 1 mei 2004 te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing, op basis van de voorstellen van secretaris-generaal Kofi Annan; 46. moedigt de regering aan voort te gaan op de ingeslagen weg om een constructieve rol te spelen in de regio, door het belang van de lokale bevolking en de regionale economie voorop te stellen; dringt er bij Turkije op aan al het mogelijke te doen om haar beleid met betrekking tot de Zuid-Kaukasus beter met de EU te coördineren, daarbij volledig steun gevend aan het mandaat en het optreden van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor deze regio; verzoekt Turkije om de grenzen met Armenië te heropenen en zich in te zetten voor een goede nabuurschap met Armenië, gezamenlijk te werken aan het bevorderen van rechtvaardige oplossingen voor de regionale conflicten en niets te doen dat een historische verzoening in de weg staat; 47. roept de Turkse en Armeense academici, maatschappelijke organisaties en NGO's op een dialoog met elkaar aan te gaan met het oog op het verwerken van de tragische ervaringen uit het verleden, zoals uiteengezet in zijn eerdere resoluties (van 18 juni 19871, 15 november 20002, 28 februari 20023 en 26 februari 20044); 48. spoort Turkije aan om, in de context van de voortdurende verbetering van de bilaterale betrekkingen met Griekenland, zich bij haar optreden te houden aan de geest van de conclusies van Helsinki en de beginselen van het internationale recht, dat, ook in dit geval, prioriteit heeft boven het nationale recht; 49. dringt er bij Turkije op aan het Armeense en Syrische christelijke culturele erfgoed te eerbiedigen en er de nadruk op de leggen dat dit bestanddelen zijn van de nationale identiteit van Turkije; 1
PB C 190 van 20.7.1987, blz. 119. PB C 223 van 8.8.2001, blz. 182. 3 PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 89. 4 P5_TA(2004)0122. 2
50. verwacht een positieve opstelling van de Turkse autoriteiten met betrekking tot de herinrichting van de staat Irak op een wijze die leidt tot een adequate eerbiediging van de politieke, economische, sociale en culturele belangen van alle etnische en religieuze groeperingen; ° °
°
51. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Raad van Europa, het Europees Hof voor de rechten van de mens en de regering en het parlement van Turkije.