TOESPRAAK IN DE AMSTERDAMSE STUDENTENEKKLESIA OP 14 MAART 2010 DOOR ALEX VAN LIGTEN RECHTVAARDIGING EN VERZOENING Lezing uit het boek Leviticus Leviticus 4:1-4 Hij riep Mozes, JHWH sprak het woord tot hem vanuit de Tent der Ontmoeting: Spreek het woord tot de kinderen van Israël, zeg tot hen: ‘Als een mens, een van u, naderen doet een toenaderingsgave voor uw toenaderingsgave die gij naderen doet, zal bestaan uit tamme dieren, uit runderen en schapen.
JHWH,
Als zijn toenaderingsgave een opgangsgave is, een rund, laat hij dan een mannelijk dier, zonder gebrek, doen naderen, naar de opening van de Tent der Ontmoeting zal hij het doen naderen, hem ten goede voor het aangezicht van JHWH. Hij legt zijn hand op de kop van de opgangsgave, dat zal hem ten goede zijn, dat zal hem zijn tot verzoening. Toespraak HAFMO Over de behoudzucht van de macht ging zijn verhaal. Montesquieu kwam er natuurlijk in voor, en de Spaanse maatschappijfilosoof Savater die een boekje had geschreven waarin hij voor jonge mensen goed uitlegt wat het wezen is van democratie, en hoe kostbaar en breekbaar zij is. Precies tien jaar geleden hield Hans van Mierlo, na zijn ministerschap en kort voor zijn levertransplantatie, een lezing in de Martinikerk in Sneek. Een verhaal dat klonk als een klok, en dat, in boekvorm verschenen, staat als een huis. Stilistisch goed, met een logische opbouw, beter dan de producten van de mensen die in de afgelopen dagen zeiden dat hij het louter moest hebben van zijn presentatie. Zijn binnenkomer was al meteen raak: ‘Hier in Sneek moet ik denken aan een beroemd geworden verhaal over Koningin Wilhelmina, die voor de oorlog een bezoek bracht aan Friesland. Het was nog in de tijd dat het verboden was om de Koningin tegen te spreken. Je mocht niet zeggen: “Nee, majesteit.” Dat deed ook niemand. En de Koningin werd door de Commissaris van de Koningin boven op de toren van Leeuwarden gebracht, en daar waren in het verre verschiet alle kerkdorpen en steden te zien. En eigenzinnig als ze was, wees ze met een gehandschoeid vingertje een torentje aan en zei: “Kijk, daar ligt Sneek.” Waarop de Commissaris zei: “Inderdaad, Majesteit, men noemt het ook wel Dokkum hier.” Dat is nog eens macht.’ 1
EN HIJ RIEP Machtsdenken, en het denken in termen van macht, ligt ten grondslag aan al onze verhoudingen. Als wij het, in het kielzog van de bede uit het Onze Vader om schuldvergeving hebben over termen als rechtvaardiging en verzoening, komen we meteen uit bij het beeld dat zich gevormd heeft van God als oppermachtige, almachtige instantie, bij wie wij aankloppen om een aantal zaken gedaan te krijgen. Uit de eerste verzen van het derde Toraboek kun je opmaken dat dat denken daar al ondergraven wordt. Wayyiqra' heet het boek in de Hebreeuwse bijbel, naar het eerste woord: ‘En hij riep’. Het hele boek gaat over offers, over priesters en levieten, dus, hebben ze ooit bedacht, dan noemen we het daar maar naar. Ook in de joodse traditie zijn er zulke aanduidingen voor dit boek, maar in de Hebreeuwse bijbel heet het naar de eerste woorden: ‘Hij roept’. Wie is die hij, die roept? Daar staat de Naam. ‘Ik ben met je, overal en altijd.’ Hij roept Mozes, het volk, zijn mensenkinderen. En de mensen? Wat doen die als Hij roept? De eerste verzen staan vol met het werkwoord ‘naderen’. De mensen naderen. Zeven keer hoor je het klinken. Waarom roep je iemand? Bij machthebben hoort een hoop lawaai. Hoe dictatorialer overheden zijn, hoe harder ze schreeuwen. Maar je kunt iemand ook roepen uit enthousiasme, zoals je iemand roept aan de overkant van de straat. En hoe nader je iemand? Je kunt dreigend naderen, als een onweersbui die los gaat barsten. Of juist hartelijk, met uitgestrekte armen. En je kunt iemand zo naderbij roepen dat het uitermate intimiderend is, maar het kan ook het tegenovergestelde zijn, zoals in Leviticus 1. Hier heeft het wat heel vertrouwelijks. God roept de mens, adam staat er, en spreekt tot de mens alsof hij een geheimpje met hem wil delen. En zo, omdat er iets vertrouwelijks gehoord gaat worden, naderen de mensen in vertrouwen. En dan gaat het over offergaven, cadeaus van de mens voor God. Geen offers zoals bij de heidenen, die bedoeld zijn God te paaien, maar iets waarmee ze hun dankbaarheid en blijdschap willen uiten. Daar moeten we het even over hebben, zegt God. Over wat jullie precies doen als je heilige handelingen verricht, of ze laat verrichten door de priesters. Want voordat je het weet, krijgen we misverstanden. Jullie hebben nu die magnifieke tent gebouwd (aan het eind van het vorige bijbelboek, Exodus), een plaats van ontmoeting. Maar daarvoor hadden we dat akkefietje met het gouden kalf, en het grote kwaad van die hele toestand was dat alle verhoudingen uit het oog werden verloren en dat jullie iets ‘god’ gingen noemen dat het niet was. Daar werd de macht en het kapitaal aanbeden en aangeduid met de letters van de heilige Naam, JHWH. Dus als jullie naderen tot mij, zegt Hij die tot Mozes roept, dan moeten we wel zorgen dat we die ongelukken vermijden. Vier verzen lazen we, aan het eind waarvan het woord verzoening vreemd uit de lucht komt vallen. Ik denk dat het hier staat, in de eerste zinnen van dit boek, omdat alles hierom draait in dit middelste boek van de Tora, in het midden waarvan de grote Verzoendag beschreven staat. Verzoening is het hart van de zaak. 2
DE SFEER Als we zo'n serie als over het Onze Vader voorbereiden en de taken en de toespraakbeurten verdelen, dan bedenken we wat thema's, termen en kreten, soms al definitief, soms voorlopig. En zo kan het geschieden dat Kees of Huub belt en zegt: ‘Zou jij bij de bede om schuldvergeving wat kunnen doen met rechtvaardiging en verzoening?’ En ach, dan is het nog ver weg, en ik zeg ja. En dan komt het dichterbij en ik denk: dat zijn, geloof ik, termen waar Paulus erg mee bezig is. En dan stort ik me erop en ontdek dat Paulus er helemaal niet zo mee bezig is, dat wil zeggen: hij zegt er zinnige dingen over, maar die gaan allemaal terug op dat denken in het middelste boek van de Tora. Maar na Paulus, toen de kerk haar eigen geleerden produceerde, toen zijn ze er heel erg mee aan de haal gegaan. Kijk, dat begin van Leviticus, dat ademt een vriendelijke sfeer, intiem bijna, van de een tot de ander, ik en jij. Een God die zegt: ‘Als je graag een gave wilt brengen, doe het dan zo en zo.’ Bijna op de toon van: ‘Van mij hoeft het niet, maar als jij dat nou perse wilt...’ De toon bij de fles wijn van iemand die bij je komt eten: ‘Ach, dat had toch niet gehoeven,’ zeg je dan, ‘maar toch bedankt.’ In die sfeer valt ook het woord verzoening. Er is nog iets tussen ons. Er moet nog wat worden uitgesproken tussen ons, rechtgezet. Daar moet je een vorm voor bedenken. Dat wordt in het jodendom de viering van de verzoendag. Eén dag per jaar in het groot, alle overige dagen zet het zich in het klein voort. Als je tot God wilt naderen, als je bij benadering weten wilt waar die Naam ‘Ik zal er zijn’ voor staat en waar hij mee verbonden kan worden, dan zul je eerst rechtzetten wat er is scheef gegaan tussen jou en anderen. Wil je werkelijk beseffen wat goedheid, genade, gerechtigheid, liefde betekenen, ruim dan eerst op wat je tussen jezelf en die grote woorden hebt opgestapeld. Overal en altijd, tot in de kleinste haaltjes van de weerbarstige Hebreeuwse en de sierlijke Griekse letters van de Schrift, is het de taal der liefde die hier gesproken wordt. Zangers en dichters hebben gesproken en gezongen, mensen vol van geest hebben het opgeschreven. SYSTEEMDENKEN Maar toen gebeurde datgene waar lieve woordjes en opgetogen zinnen nooit tegen bestand zijn: ze vielen in handen van strakke, fantasieloze en vermoedelijk ook liefdeloze lezers. Formalistische en juridiserende denkers, die geen oog hadden voor de dichterlijke vrijheid, maar die meenden dat ze hier te maken hadden met het beleidsplan van het Koninkrijk van God. Leviticus als schets van de ontwikkeling tot dusverre, de Profetenboeken als stappenplan en de Romeinenbrief als implementatie. Woorden als rechtvaardiging en verzoening gingen een andere betekenis krijgen. In de bijbel moet ‘rechtvaardiging’ iets betekenen als: de mogelijkheid krijgen om als een rechtvaardige te leven, kans zien om anderen gerechtigheid te verschaffen. Maar als je dat van de letteren naar de juristerij sleept, dan wordt 3
het: voor een rechtbank je onschuld bewijzen. En dan komt de hele constructie eromheen van God als rechter, satan als aanklager en Jezus als advocaat. Verzoening betekent in de bijbel dat er iets rechtgezet wordt, dat iemand die niet goed behandeld is door een ander, kans ziet om zijn hand uit te steken, of de ander met open armen te ontvangen, zoals Esau Jacob, twintig jaar nadat de oplichter hem had bestolen. Wat gebeurd is, is gebeurd. Dat kunnen we niet wegdenken. We kunnen het wel toedekken. Niet met de mantel der liefde bedekken, dat is huichelachtige ontkenning. Maar het onder ogen zien, benoemen, spijt betuigen, en bedenken hoe het voortaan anders kan. Dan sluit je het af. Maar heb je er een zaak van gemaakt van vergoeding, terugbetaling voor aangedaan onrecht, dan groeit daaromheen, als schimmel op oud brood, het hele systeem van boetedoening en genoegdoening: God moet genoegdoening krijgen voor onze zonden. En wij zijn zo slecht dat we dat niet eens zouden kunnen bieden, al zouden we het willen. Dus moet Jezus geofferd worden aan het kruis. Daardoor wordt dan de woede van het Opperwezen gestild. Het is de hele kerkgeschiedenis door alsof datgene ‘wat vrolijk over ons geschreven staat’ de muzische mensen die aan de basis van de teksten stonden uit handen is geslagen, en gekaapt door theologen die meer weg hebben van letselschadeadvocaten dan van schrijvers en dichters. Kerkvader Anselmus, die ook de vader van de verzoeningsleer was, had het bijna uitsluitend over Gods toorn. Om die te stillen moest er verzoend worden. Daar ging het fout. De verzoening in Christus is dan het gevolg van Gods behoefte aan vergelding. De verzoening is niet wat ze in de bijbel van meet af aan is: gevolg van Gods eindeloze liefde voor de mens. De makers van de alle catechismussen zijn in het spoor voortgegaan van vergelding van Gods kant en de vraag hoe mensen aan die vergelding zouden kunnen ontkomen, hoe er toch nog genade kan komen. Je kunt zeggen: de bijbel spreekt genadiger en liefdevoller over de mens dan dat de kerkleer dat heeft gedaan. ‘Wat hoor je in dat woord verzoening?’ vroeg mijn collega Elly eens aan de kinderen in de kerk. 't Duurde even, maar toen durfde er eentje: ‘Zoenen.’ De hele kerk lachen. Maar mooi dat het goed was. Dat is verzoening. God zoent het af met de mensen. Maar dat ene kind in de kerk was een late uitzondering. Eerdere kerkgangers hoorden er allerminst iets vrolijks of frivools in. Zij hoorden ‘het leerstuk der verzoening’, een dogma dat diende om anderen onverzoenlijk de maat te nemen. De anderen moesten er precies zo over denken als wij. Want zoals wij het zagen, was het goed. Het eigen geloof als maatstaf voor alles. Dus als mensen bijvoorbeeld keken naar wat we onder die verzoening verstonden, en zich afvroegen of dat eigenlijk wel klopte met wat er in de bijbel zelf stond, dan kregen ze van alles over zich heen, alsof ze in een dictatuur woonden en van de partijlijn afweken. Ze hadden niet de pretentie het oude geloof door iets nieuws te vervangen. Ze wilden vragen stellen, een belangrijk bijbelwoord serieus nemen. 4
Maar de partijlijn zei: verzoening kon louter en alleen aan Christus gekoppeld worden en wie er anders over dacht, moest zijn mond houden of zijn biezen pakken. Die onverzoenlijkheid maakte dat ook andere mensen afgeschrikt werden en misschien niet hun geloof, maar wel het vertrouwen in hun al te felle medegelovigen verloren. LIEFDESVERKLARING Als de grote woorden van de bijbel aan de orde komen, dan gaat het er nooit om dat we het over alles helemaal eens worden, of één lijn trekken. Er zitten, terwijl het over het grote geheel gaat, over alle mensen, heel de wereld, ook heel persoonlijke kanten aan. Jij staat als gelovige met je persoonlijke geloofservaring en levenservaring in dat grote geheel. Je kunt iets hebben meegemaakt dat jou zo geschokt heeft, dat je je er niet mee kunt verzoenen. Dat vergeving een stap te ver, een trede te hoog is. Dan onderga je zulke begrippen heel anders dan iemand voor wie het leven veel milder en geleidelijker is geweest. Dat is niet iets tussen jou en de kerk, maar tussen jou en God. Want als het erop aan komt, speelt het zich af in de intimiteit, de beslotenheid. Dat is er misschien ook de betekenis van dat God in zijn eerste zin in het middelste Toraboek niet zegt: ‘Mensen!’ Maar: ‘Adam, jij, mens...’ Van meet af aan doet God het: zich verzoenen, zich aanbieden om met ons verder te gaan, ons vrij te maken van alles wat ons gebonden houdt en in ongeluk gevangen. Dat was de vreugdevolle ontdekking van Jezus’ discipelen na Pasen, van de eerste christenen in de tijd daarna: in Jezus hebben wij dit wezenskenmerk van God pas goed ontdekt. Zoals hij zijn weg gegaan is, ten einde toe, onschuld met schuld beladen, dat is een leven zoals het geschreven staat. Wij voelen ons bevrijd dankzij hem. Evangelisten en apostelen beschrijven hoe Jezus zo het naderen tot God mogelijk maakt. Hun taal is niet leerstellig, het klinkt eerder als een liefdesverklaring, volgend op een liefdeservaring: ‘Dat alles is uit God, die ons met zichzelf verzoend heeft door de gezalfde, en aan óns gegeven heeft de dienst van de verzoening. [...] Aan onze misstappen gaat Hij voorbij en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd’ (2 Korinthiërs 5). DE VALREEP En na al dit voorwerk zijn we nu pas, op de valreep, toe aan waar het om gaat. Dat is dat wij de verzoening binnenhalen in ons dagelijks leven. Bij alles wat er aan haat en vijandschap gezaaid wordt, de onverzoenlijke houding die mensen, partijen, religies en staten tegenover elkaar ten toon spreiden, is dat de vraag. Hoe kom je tot een krachtige, standvastige houding van verzoening? Daar is het al een ander woord dan in de vermaledijde kerkgeschiedenis. Wij denken eerder aan de manier waarop we in ons door hatelijkheid en wrokkigheid verdeelde land de boel bij elkaar moeten houden. De laatste burgemeester van deze stad heeft dat hier met hart en ziel geprobeerd, negen jaar lang. En niet zonder succes. Je hoopt dat het hem, als het hem hier al 5
is gelukt, ook daar verderop in Den Haag goed zal afgaan. Verzoening is natuurlijk niet te reduceren tot thee drinken en knuffelen. Dat wordt dan ook alleen maar beweerd door mensen die geen thee drinken maar azijn pissen. Het begínt wel met thee drinken, de hand uitsteken naar anderen en hun recht van bestaan erkennen. Maar het houdt ook in dat je onverzoenlijk blijft tegenover onrecht, bedreigingen van de goede verhoudingen, alles wat het leven van mensen schendt. HET WATER ZAL STENEN BREKEN Waar dient dit alles toe? Het priester- en levietenboek waarin de verzoening centraal staat, zit aan het einde vol geboden over hoe je met de aarde, het land omgaat. Dat je het om de zoveel tijd met rust moet laten. Dat je het niet moet uitputten. Hoe je met andere mensen omgaat en wat die voor plaats innemen. Niet als wezens om aan te verdienen of om uit te buiten, maar om in waarachtigheid mee samen te leven. En hoe je met je tijd omgaat. Dat je niet alleen maar moet slaven en sloven, maar ook op adem moet komen, rust moet nemen. Bij alle discussies over de wel of niet geëmancipeerdheid van politici en hun papadag, heeft niemand nog gezegd dat het vreemd is dat mensen naar hun zeggen negentig tot honderd uur per week werken. Aan die eis die ‘de politiek’ kennelijk stelt, wordt niet getornd. Daarom wil ik graag opmerken dat ik me zeer ongerust voel over het feit dat over belangrijke zaken wordt beslist door mensen die geen enkel maatgevoel hebben, die zichzelf en anderen uitwonen en misschien wel uitgeput zijn op het moment dat ze moeten beslissen over straaljagers, pensioenen en militaire missies. Dat is onverantwoord. Als negentig tot honderd uur per week de eis van het systeem is, dan moet dat systeem snel op de helling. Leven in concentratie op gerechtigheid, toekomst, vrede, dat kun je doen met je volle inzet, en met meer effect als je dat ontspannen doet en met mate, in geloof, vol vertrouwen. Nog één keer dus als kroongetuige een politicus die maar doorlas en -dacht. En dronk en beminde. Hans van Mierlo koos ooit voor een boekje vol favoriete gedichten van kamerleden (Ons poëtisch Binnenhof heette het) een gedicht van de Nicaraguaanse dichteres Michèle Najlis uit. Wanneer je handen ver van je weg zijn en je de afdruk van je voeten niet herkent, wanneer je het gezicht dat je nadert bent vergeten, wanneer je niets ziet dan dode buitenkanten, ga dan als de zalm tegen de stroom in met alle razernij van je woede. Wanhoop niet. Het water zal stenen breken. 6
Zo zal het zijn.
7