Thomas Piketty. Is de 21ste eeuw op weg naar een nieuw rentenierskapitalisme? Geschreven door Paul Everaert - maandag, 12 mei 2014
Thomas Piketty, Le capital au XXI° siècle, Seuil, 2013 1. De hoofdstelling van het boek1 Het kapitalisme evolueert in de eenentwintigste eeuw naar een nieuw rentenierskapitalisme. Het is niet het Europees rentenierskapitalisme, maatgevend tot het begin van de twintigste eeuw. Deze keer wordt de weg getoond door de VS, die model staat voor zeer hoge arbeidsinkomens aan de top van de inkomensverdeling. In één generatie wordt een groot kapitaalbezit opgebouwd. Op die manier wordt de basis gelegd van een nieuwe bezittende klasse. Deze nieuwe bezittende klasse van superrijken baseert haar rijkdom niet op omvangrijk grondbezit, zoals in het Europa van de overgang naar de industriële revolutie. Het kapitaalbezit veranderde van karakter. Nu gaat het om vastgoed (en huuropbrengsten), om opbrengsten van aandelen en beleggingen in staatschuld en (opbrengsten van) industrieel bezit. De explosie van de (arbeids)inkomens van de 1 % toplaag en nog meer de 0,1 % aan de top in de VS sinds 1970-1980 is minder groot in Europa. Europa volgt evenwel het traject van de VS op enige afstand. De vermindering van de ongelijkheid de thesis van Kuznets2, kenmerkend voor de periode van de korte twintigste eeuw - van 1917 tot 1975 - maakt onmiskenbaar een ommekeer sinds de jaren 80-90. De “prime mover” van de koerswending richting nieuw rentenierskapitalisme is
te zoeken in een stijging van de kapitaalopbrengsten die groter is dan de groei van de economie. Dat is de gelijkenis met het kapitalisme dat van de 18de eeuw tot de “Belle Epoque” in Europa de maatschappelijke orde kenmerkte. De economie van de 21ste eeuw zal een eveneens een langere periode van stagnatie doormaken. De “golden sixties” of “les trente glorieuses”3zijn immers geen regel, maar uitzondering. Het belangrijkste debat dat Piketty aanzwengelt, draait rond de vraag: zal de opbrengst (het rendement) van het kapitaalbezit gedurende een langere periode groter zijn dan de economische groei, of r > g? De ideologie van het nieuwe kapitalisme is meritocratisch - talent en verdienste moeten worden beloond - maar in een volgende generatie kan door overerving van dit grote kapitaalbezit de meritocratie juist ondergraven worden. Het nieuwe kapitalisme ligt aan de basis van de erosie van haar eigen fundamenten.
2. De verdiensten van het boek Het nieuwe boek van de Franse economist Thomas Piketty is geen (neo)klassiek economisch traktaat. Het koppelt omvangrijke historische feitenkennis van de ongelijkheid van inkomen en bezit aan een theorie over de keerpunten van het kapitalisme. De historische vergelijkingen zijn vooral gebaseerd op de verschillen tussen het oude Europa van de “Belle Epoque” en de nieuwe wereld van de VS. De richtingwissel van het karakter en de omvang van de ongelijkheid in arbeidsinkomen en bezit tussen de VS en Europa bieden een analyse van de dynamiek van het nieuwe kapitalisme dat volop aan het ontbolsteren is op
de vooravond en in het begin van de eenentwintigste eeuw. De grootste verdienste van het boek is de focus op de toplagen van de hiërarchie van inkomen en bezit. De studie van de grote ongelijkheid wordt ernstig verwaarloosd in de economische en sociale wetenschap. Meestal bestuderen de sociale wetenschappers de armoede en de kleine ongelijkheid. Armoede is 40 % van het mediaaninkomen. Dan gaat het over de vergelijking met wie in het midden van de rij van inkomens staat. Dit vergelijkingspunt is lager dan het gemiddelde inkomen. De vergelijking tussen middelste
inkomen en gemiddeld inkomen is al een sterkere benadering van het verschijnsel van de ongelijkheid. Piketty spitst zijn aandacht toe op de grote ongelijkheid. Zijn vragen: over hoeveel van het globale inkomen en bezit beschikken de bovenste 10 % (het bovenste deciel), de toplaag van 1 % (het top percentiel) en de opperste top van 0,1 %?
Dit zien de verdedigers van de topinkomens of van de bestaande inkomenshiërarchie niet zo graag. Een bekende vermogensbeheerder en media-econoom zuchtte onlangs op Twitter: nu bestrijden ze zelfs rijkdom in plaats van armoede.
3. Een stevige feitenbasis Het boek van Piketty is niet de eerste stap in zijn studie van ongelijkheid in relatie tot de ontwikkelingsgang van het kapitalisme. In 2001 verscheen een grondige studie over Frankrijk.4 In 2007 en 2010 verschijnen studies over de evolutie van de topinkomens in de 20ste eeuw.5 Piketty werkt hierbij samen met de Britse hoogleraar Atkinson en een hele groep verspreid over de wereld. Niet alleen Frankrijk, maar eveneens het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten (samen met Saez) passeren de revue. Ook studies over Duitsland, Nederland, Spanje, Zweden,
Noorwegen, Japan, India, enz. In deze bundels wordt ook ingegaan op de methodologie en het ontwerpen van een database6 die lange termijnvergelijkingen moet toelaten, verder uitdiepen en actualiseren. Deze sterke feitenbasis en de opvatting dat economie onderdeel is van een bredere sociale wetenschap, waarin geschiedenis, sociologie, enz… een belangrijke rol spelen om de evolutie van de samenleving te begrijpen, maakt dit boek tot een trendzetter, de moeite van een wetenschappelijk en publiek debat waard.
4. De accumulatie van rijkdom zonder einde gestopt vanaf het interbellum Het rentenierskapitalisme van de “Belle Epoque” in Europa betekende niet alleen de concentratie van kapitaalbezit in handen van een beperkte groep. De basis van die concentratie van bezit is het grote gewicht van bezit in de economie en in de samenleving. Het accumulatieproces van kapitaalbezit heeft als gevolg dat bezit meerdere keren het nationaal inkomen vertegenwoordigt. De evolutie van de ratio bezit/nationaal inkomen wordt door Piketty in de tijd en tussen landen gevolgd. In het Europa van de Belle Epoque is het globale kapitaalbezit zes maal het nationaal inkomen. Accumulatie van kapitaal betekent opbouw van bezit over meerdere generaties. Door deze opeenhoping van rijkdom ontstond een renteniersklasse die leefde van de opbrengsten van de grote erfenissen. Kapitaalbezit was vooral grondbezit (leven van de pachten en de opbrengsten van het grondbezit) en ook investeren in staatsschuld, maar vooral niet te vergeten in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, (opbrengsten van) koloniaal kapitaalbezit. Dat laatste was niet het geval in Duitsland. De bovenste 10 % beschikten over 90 % van het bezit en de supertop van 1 % over 50 à 60 % van het totale bezit. Deze ongelijkheid nam nog toe einde 19de-begin 20ste eeuw. Piketty grijpt terug op “Le Père Goriot” van Balzac om het karakter van de Europese maatschappij van de Belle Epoque te beschrijven: het is beter en het voorkomt veel ongemakken om een rijke erfgename te versieren dan om te investeren in een rechten- of een artsenstudie. Het is het dilemma van de begaafde maar verarmde edelman Rastignac. Piketty maakt een uitvoerige vergelijking tussen de evolutie in Frankrijk en Engeland, met aandacht voor gelijkenissen en verschillen.
De accumulatie van kapitaalbezit kon zonder einde doorgaan: de Apocalyps tegemoet. Dat is de diagnose van Marx7 bij de opgang van het industrieel kapitalisme en verwijlend bij 1848. Het kapitalisme van de oneindige accumulatie zal ineenstorten, brengt zijn eigen doodgravers voort. De oneindige accumulatie werd echter gestopt. Door de economische en maatschappelijke schokken die de wereldoorlogen meebrachten. Vernietiging van fysiek kapitaal in Europa, de revolutie van 1917 (waardoor heel wat beleggingen van de Franse bezittende klasse verloren gingen), de inflatie van de jaren 20, de crisis van de jaren dertig, de dekolonisatie na WO II, de politieke maatregelen inzake loonvorming, sociale zekerheid en progressieve fiscaliteit. Geliquideerd kapitaal wordt zomaar niet opnieuw opgebouwd. Dat vraagt tijd, vandaar dat het Europa na de Belle Epoque minder kapitaal(concentratie) kent. De grote ongelijkheid wordt compacter. De consequenties van de schokken van het interbellum verzwakte de rentenierselite in Europa. De afzwakking van ongelijkheid had ook te maken met het onderhouden van een levensstijl, tijdens de crisissen van het interbellum, die niet meer kon gefinancierd worden door de kapitaalopbrengsten. Niet alleen de kapitaalaccumulatie kwam in een neergaande beweging terecht, maar ook het kapitaal erodeerde. De volgende generatie moest het dan ook stellen met minder kapitaal en de kapitaalopbrengsten aanvullen met een arbeidsinkomen, zich integreren in de meritocratische samenleving in volle opgang. De VS maakten een andere ontwikkeling door. De Engelse kolonie was een land van migranten waardoor kapitaalbezit moest opgebouwd worden en kapitaalsaccumulatie gaat niet zo snel, het vraagt een paar generaties. Koloniaal bezit was niet aanwezig in de
VS. Er was wel een groot verschil tussen het Noorden en het Zuiden, door het systeem van de slavernij in het Zuiden.8 De VS ondergingen de wereldoorlogen op een andere manier dan Europa. Ze werden minder getroffen door de vernietiging van fysieke productiecapaciteit en woningen. De VS zaten echter ook in een andere startpositie. De ratio kapitaalbezit/nationaal inkomen was lager: het kapitaal vertegenwoordigde 4 x het nationaal inkomen in plaats van 6 à 7 x het nationaal inkomen/ jaar zoals in Europa. Na de tweede wereldoorlog kende Europa een terugval. Wat voor
Europa een reductie was, bleef voor de VS een continue ontwikkeling. Amerikaanse economen hebben die verhouding kapitaal/inkomen steeds als een constante beschouwd. De schokken van de wereldoorlogen brachten formules van progressieve inkomstenbelasting voort in Europa, maar de VS liepen op dit gebied voorop, met de invoering van een progressieve belasting op inkomsten in 1913. De Amerikaanse “Gilded Age” kende immers accumulatie van industrieel kapitaalbezit en de strijd tegen grote concentraties ontbrandde in de VS.9
5. De verschillende ontwikkeling in de “Oude Wereld” en de “Nieuwe Wereld” Bij de opsplitsing van kapitaalbezit en arbeidsinkomen is het kapitaalbezit in alle maatschappijen en in alle periodes meer ongelijk verdeeld. Maar het Europa van de Belle Epoque kent wel een zeer ongelijke verdeling van kapitaalbezit, veel meer dan de VS in dezelfde periode. Zelfs in het tijdperk van de “Gilded Age” in de VS is er minder concentratie van kapitaalbezit. Na 1945 verandert het plaatje: de VS en Europa kennen ongeveer een even grote ongelijkheid. Het gewicht van het kapitaalbezit is in Europa niet weggesmolten, maar toch fel verminderd. De grote wijziging is het ontstaan van een nieuwe bezittende middenklasse. Deze middenklasse heeft vooral betere arbeidsinkomens, maar kan ook bezit opbouwen. De supertop blijft wel bestaan, maar kan minder grote surplussen binnenhalen en het renteniersbestaan verdampt bijna volledig. Opbrengst van kapitaal moet bijna steeds voor kortere of langere periodes aangevuld
worden met arbeidsinkomen. Men moet ook hoger in de inkomenshiërarchie klimmen om een overwicht van de component kapitaalbezit en kapitaalopbrengst te vinden. De brede bezittende middenklasse kan zijn arbeidsinkomen in meerdere of mindere mate aanvullen met opbrengsten van sparen, van kapitaalbezit. Dit patroon is zowel in het Europa van “Les trente glorieuses” te vinden, als in de naoorlogse periode in de VS. De elite is niet meer een aristocratische rentenierselite, de technocratie doet haar intrede, een meritocratische elite: een nieuw patroon van ongelijkheid, in ieder geval ook een totaal andere legitimatie van ongelijkheid wordt diep in de samenleving gegrift. De meritocratische ideologie is zo diep geworteld dat er ontkenning is van de overwoekering van deze rationaliteit door andere factoren, zoals veranderende machtsverhoudingen en wijzigende maatschappelijke coalities.
6. Van een maatschappij van erfgenamen naar een maatschappij van “superkaders” en/of “erfgenamen”? Na de tweede wereldoorlog neemt het inkomen op basis van arbeid in betekenis toe. Het aandeel van kapitaalbezit ten aanzien van het nationaal inkomen neemt af. Van ongeveer 6 x het nationaal inkomen, is het geaccumuleerd kapitaalbezit verminderd tot ongeveer 4 x het nationaal inkomen. In de jaren 80-90 wordt het terug groter. De verschillen tussen arbeidsinkomens worden gerechtvaardigd op basis van een meritocratische ideologie: talent en verdienste. De economen halen de leer van de marginale productiviteit van stal: beloning volgens de (economische) bijdrage. De verworven kwalificaties (kenmerken van personen) zijn afhankelijk van de uitbouw van het onderwijs en de deelname aan het onderwijs: de mobilisatie van verborgen talent.10 De geschiedenis van de democratisering van het onderwijs is de historie van de maatschappelijke speurtocht naar verborgen talent. De ongelijkheid op basis van overgeërfde posities naar verworven posities: posities op basis van talent en verdienste, niet meer op basis van sociale herkomst. Het onderwijs moet de rol vervullen van sociale lift, de economie en de verbetering van de samenleving zijn afhankelijk van de maatschappelijke stijging van talent
uit de lagere sociale klassen naar de top. Sociologen schrijven: “sociale klassen worden vervangen door opleidingsstanden”.11 De vereiste kwalificaties - kennis en kunde - zijn afhankelijk van de technologische evolutie. De technologische evolutie bepaalt de kenmerken van de banen. De maatschappelijke ontwikkeling wordt bepaald door de wedren tussen technologische ontwikkeling (vooruitgang) en onderwijs. Deze wedren bepaalt de kansen op economische groei (vooruitgang). De tweede helft van de twintigste eeuw is de eeuw van het menselijk kapitaal (“human capital”). Het is de “American Century”.12 Maar de leer van de marginale productiviteit kan niet alles verklaren. De verschillen tussen de verschillende landen valt eerst op als niet te verklaren door het theorema van de marginale productiviteit. Dit theorema kan al helemaal niet de grote sprong voorwaarts verklaren in de jaren 70-80 wat betreft het verschil tussen de toplaag van de 1 % en de andere percentielen. Deze explosie op het gebied van inkomensongelijkheid is helemaal niet terug te voeren
op verschillen in verworven kwalificaties. Nog nooit was de deelname aan het hoger onderwijs zo massaal. De verklaring moet eerder gezocht worden in de machtsposities van de technostructuur13van de grote bedrijven en hun holdings. Ze bepalen zelf hun vergoedingen en het normatief klimaat in de
samenleving legitimeert dergelijke grote verschillen in arbeidsinkomen.14 Er komt wel revolte op gang, maar geen revolutie. Het rechtvaardigingsapparaat is stevig en is verankerd in de bestaande machtsstructuren.
7. Erfgenamen en/of superkaders: over Steve Jobs, Bernard Arnault en Forbes Forbes stelt ieder jaar een lijst op van de rijkste mensen ter wereld.15 Piketty gaat niet voorbij aan die lijst, ook al heeft hij veel methodologische bedenkingen. Er is echter niets beters. Zijn stelling is dat de presentatie van deze lijst de perceptie van een meritocratische evolutie suggereert. De meritocratische suggestie is volgens hem nogal kort door de bocht. Sommige topverdieners zoals Steve Jobs van Apple hebben de status gekregen van cultfiguren. Ook Bill Gates van Microsoft is zo een type. In deze lijst staan veel topinkomens die in één generatie opgebouwd zijn, andere die een combinatie van erfenissen en carrière als ondernemer vertegenwoordigen zoals de gebroeders Koch (Charles Koch, David Koch, erfgenamen van Fred Koch die startte in de olie-industrie, nu is Koch Industries ook in andere sectoren actief) en de erfgenamen van Wal-Mart, de Walton familie (in de top 100: Christy Walton, de weduwe van John Walton, Jim Walton, Alice Walton, Robson Walton allen erfgenamen van Sam Walton, de stichter van de supermarktketen Wal Mart). Bernard Arnault, de rijkste man van Frankrijk, op plaats 10 van de Forbes lijst van 2013, exponent van een imperium opgebouwd via erfenissen in de luxeindustrie. De kinderen, Antoine (36) en Delphine (38), van Bernard Arnault zijn onlangs benoemd op
managementposities van het concern. Het concern LVMH kwam de voorbije jaren hier te lande in het nieuws omdat Arnault hoofdkwartieren van zijn imperium in België wilde vestigen. Het merkwaardige van deze lijst is dat niet meer ingegaan wordt op de maatschappelijke structuur die deze topinkomens genereert. In het geval van de innovaties op het gebied van de informatietechnologie: de rol van het wetenschappelijk onderzoek in een samenspel tussen het Pentagon, de Stanford University en de kleine bedrijven, waarvan sommige giganten werden, in Silicon Valley.16 Onderzoek naar de verhouding tussen Apple en zijn hoofdleverancier Foxconn17, het Taiwanese bedrijf dat voor 40 % van zijn zakencijfer afhankelijk is van Apple, met een tewerkstelling van één miljoen arbeiders in China, wordt niet zo vaak in het daglicht gesteld. Ook niet dat deze leverancier in concurrentie gesteld wordt met Petragon dat in China tegen lagere lonen kan produceren. Het is ongetwijfeld zo dat de topkaders van Apple behoren tot de meritocratische elite, maar dat Steve Jobs gedurende jaren de lijst van wereldtopinkomens van Forbes aanvoerde hangt ook samen met de tweede globalisering.
8. Dynastieën van grote rijkdom en het kapen van de democratie Is het dan zo een probleem dat het kapitaalbezit meer geconcentreerd wordt? Moeten we ons daar druk om maken? De grote ongelijkheid is (ook) een gevolg van politieke krachten en de grote ongelijkheid heeft ook invloed op de politieke besluitvorming, rechtstreeks en onrechtstreeks. De financiering van denktanks, de media in handen van grote kapitaalgroepen, het optreden van vermogensbeheerders als opinievormende instituten in combinatie met publieke media, … zijn vormen van het meespelen in de strijd om de publieke opinie18. Het gaat in de meeste gevallen niet om rechtstreekse steun aan politieke partijen - in de VS wel, maar om het scheppen
van een maatschappelijk klimaat dat de belangen van grote kapitaalbezitters veilig stelt. In de publieke beïnvloeding wordt eveneens gespeeld voor een maatschappelijke coalitie tussen de supertop van de 10 % hoogste inkomens en de nieuwe bezittende (meritocratische) middenklasse van de 40 % onder het hoogste deciel. In deze machtsstructuur van inkomen en bezit worden (delen van) de onderste lagen geschandvlekt. Dat is een merkwaardige ontwikkeling van de laatste decennia. De culturele affiniteit tussen de verspreiding van maatschappelijke en politieke ideologieën die de belangen van de bovenste lagen van vermogen en bezit ongemoeid laten, loopt over partijgrenzen heen.
9. r > g? De rendementen op kapitaal zijn verschillend. Kapitaal is immers een compositie van diverse vormen. De opbrengsten van de staatsobligaties zijn in veel landen laag. Het nagaan van de rendementen van vastgoed, aandelen, enz… en op één noemer brengen is niet zo eenvoudig.
Piketty gaat op basis van historische gegevens uit van een gemiddeld rendement van 4 %. De rendementen zijn echter heel ongelijk verdeeld naargelang de omvang van de kapitalen. De grotere kapitalen hebben toegang tot beleggingen - waartoe minder groot kapitaal geen toegang heeft - die heel winstgevend zijn en bovendien kan groter kapitaalbezit beter omkaderd worden door
een staf van deskundigen. De holding van Warren Buffet, Berkshire Hathaway (38 % van de aandelen), is beter uitgerust dan een coöperatieve, en de grotere belegger die zich kan laten bijstaan door vermogensbeheerders is beter af dan de burger met een beetje spaarcenten, die “het volkskapitalisme achterna” advies krijgt in de Vlaamse beleggersfederatie van Paul Huybrechts. Ook al kan deze laatste ruimschoots aan het woord komen in de media om ideologische statements te maken.
ook in een demografische fase na de hoge geboortecijfers. Het gaat bij die steeds grotere concentratie van bezit niet om steeds hogere opbrengsten, maar om systematisch hogere opbrengsten dan de economische groei, wetende dat de telgen van de rijke familie reeds in de frontlinies van een dure levensstijl staan, meestal toch. Voor deze kringen zijn de vrijheidsgraden inzake “dure” levensstijlen groter, niet door financiële beperkingen gehinderd.
Piketty brengt empirisch materiaal voor die stelling aan op basis van de opbrengsten die de “foundations” van Amerikaanse universiteiten realiseren.
De doorstroom van (de macht over) het kapitaalbezit tussen de generaties zal wegens de hogere levensverwachting later gebeuren en zelfs een generatie overslaan, als het om de overdracht van beschikkingsmacht gaat.
De groei van de ongelijkheid tijdens de Belle Epoque had vooral te maken met het trage groeitempo van de economie. De ongelijkheid werd compacter door de maatschappelijke schokken in het interbellum, maar ook door de uitzonderlijk grote groei in het West-Europa in de periode van de “trente glorieuses”. Vandaag leeft vooral Europa in de nostalgie van die uitzonderlijke periode - vooral een inhaalfase op de VS, waar de evolutie veel gelijkmatiger was. Vanaf 1975 en de opmars van het Angelsaksisch neoliberalisme19 van Reagan en Thatcher, gecombineerd met een trage groei, wordt de ongelijkheid terug groter. Als de rendementen op kapitaalbezit gedurende een langere periode lager zijn dan de economische groei en de overschotten gespaard en geïnvesteerd worden, ook bij een riante levensstijl van de rijke families, dan neemt de concentratie van het kapitaalbezit toe en de erfenissen
Maar de toekomstige generaties van de bovenste 10 % zijn er systematisch beter aan toe dan de komende generaties van de onderste vijf decielen van de inkomensverdeling. Als er strijd komt zal het geen generatiestrijd zijn, maar wel een strijd om een betere verdeling. De generatiestrijd prediken is een afleidingsmanoeuvre dat verborgen agenda’s dient. Is een verdere opgang van sociale ongelijkheid onvermijdelijk? Piketty is pessimistisch, maar onderlijnt dat van een determinisme geen sprake is. Diverse toekomsten zijn mogelijk, afhankelijk van de maatschappelijke opvattingen, de machtsverhoudingen in de samenleving en de politiek. En op dit gebied zijn allerlei keerpunten en zwenkingen mogelijk.
10. Remedies? Belasting op bezit, inflatie op rentenierskapitaal of Europese austeriteit? Europa is de weg ingeslagen van de competitieve austeriteit om de staatsschuld tot een redelijk niveau te brengen. Blijvende staatsschuld is geen oplossing: het is alleen “zeker” rendement voor de maatschappelijke groepen die hun inkomenssurplus kunnen investeren in staatsleningen. Die staatsschuld is wat merkwaardig. Ze bedraagt ongeveer 1 jaar BBP in de meeste Europese landen. Het kapitaalbezit is ongeveer 5 x het BBP. Europa is een continent met veel rijke burgers maar arme overheden. De beste oplossing is volgens Piketty een belasting op het vermogen, progressief naargelang de omvang ervan. De staatsschuld terugbrengen naar 60 % van het BBP, zoals het Europese groei- en stabiliteitspact vraagt, ziet hij als een mogelijk pad. Het moet daarom niet in één stap, maar gespreid over een aantal jaren. In veel gevallen is de staatsschuld in het verleden gereduceerd door de inflatie. Voor Piketty is inflatie niet het meest ideale middel, ook al wordt dit mechanisme aangeprezen door onder meer Olivier Blanchard, de hoofdeconoom van het IMF. In ieder geval is de inflatieobsessie sinds de stagflatie geen gemak om de schuldencrisis een eind weg te ruimen. De lage inflatie
en de dreiging van een deflatie maakt het saneren van de schuld moeilijker. Piketty is zeer genuanceerd over inflatie. Het is een weinig gericht instrument, de overheid krijgt de inflatie ook niet zo gemakkelijk opwaarts en het kan eindigen in een inflatiespiraal. Piketty verdedigt vooral een progressieve belasting op vermogen. Het laatste deel van het boek van Piketty behoort niet meer tot de sfeer van de analyse. Hij verlaat de wereld van de descriptie en de verklaring en stapt in de wereld van de prescriptie, van de politieke voorstellen: hij verdedigt de verzorgingsstaat, een hervormde progressieve inkomensbelasting20 en een voorstel om een crisisbelasting op de grote vermogens in te voeren, zoveel mogelijk gecoördineerd op wereldvlak. Hij noemt deze laatste een nuttige utopie. Deze progressieve belasting op grote vermogens is in te voeren binnen de grote economische blokken, in een streven om de fiscale concurrentie tussen landen en continenten in te dijken, in het inperken van het verstoppen van bezit in belastingsparadijzen.21
Nawoord 1. “Secular stagnation”-discussie Over de kwestie van de economische groei is niet alleen de relatie ecologische crisis en het verderzetten van een economie van verspilling (grondstoffen) aan de orde, die steeds meer tot grotere kosten leidt ten gevolge van de extreme weersomstandigheden: overstromingen en extreme droogte hebben steeds hoger oplopende kosten tot gevolg, leiden tot voedselcrises en toenemende gezondheidsklachten. De destructie van de economie van de verspilling wordt steeds meer zichtbaar, maar de creatie gaat traag (transformatie van het energie- en transportsysteem). Los van de discussie over de ecologische crisis woedt in economische kringen het debat over een langdurige stagnatie van de economie, wegens uitputting van grote innovaties en verzadiging van afzetmarkten (sommigen
noemen dit toenemend groeipessimisme, het is eerder het in zicht komen van de “steady state” van de economie). De verhouding tussen deze debatlijn en de ideeën over het ontwikkelen van nieuwe arbeidsbesparende productietechnologie is nog niet zo goed uitgeklaard. Of we vooral met een langdurende crisis van de arbeid te maken krijgen zal ook afhangen van het tempo van invoering van die nieuwigheden. Dit is een bijkomende factor die de discussie over herverdelingsagenda’s urgenter maakt. Vooral in maatschappijen en tijdperken die de calvinistische arbeidsethiek steeds hoger in het vaandel dragen. We zullen Max Weber weer van stal moeten halen.22
2. De opkomende economieën Piketty stelt dat de angst over de overheersing van de wereldeconomie door de opkomende landen nogal een loopje neemt met de feiten. De grote ongelijkheid binnen landen is van veel groter belang dan de vrees voor nieuwe dominante heerschappijen in de wereldeconomie. De aanwezigheid van oligarchieën, plutocratieën en dynastieën van gefortuneerde klassen is veel belangrijker. Het samenspel (en ook de tegenstellingen) tussen deze topelites om hun fortuinen te beschermen zou de basis moeten vormen voor een nieuwe derde wereldbeweging in het Westen. Eén jaar na de ramp in Rana Plaza - offerplaats van de globalisering - zou een oproep voor meer aandacht en steun voor het arbeidsprotest in Azië, voor meer veilige gebouwen, voor minimumlonen, luider moeten klinken. De bewegingen in de kledingindustrie in Cambodja, de dreiging met sluitingen en verhuis van de werkgelegenheid naar Bangladesh en Birma heeft niet alleen te maken met verhoudingen binnen deze gebieden, maar ook met de verhoudingen tussen producenten en de ketens die de producten afnemen. Een economisch regime waarin de werkende bevolking de
producten niet kan afnemen die ze zelf produceert, is een scheefgetrokken economische globalisering. Behoudens de steun aan de opbouw van vrije vakbonden zou meer aandacht voor de werking van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) een steentje kunnen bijdragen. Een herlevende derdewereldbeweging kan een bijdrage leveren tot een zinvol engagement voor een andere globalisering. Deze kwestie speelt ook voor “hippe producten” zoals de productie van nieuwe communicatietechnologieën, waar de creatieve destructie (op het gebied van verdringing van het ene hippe product door een ander hip product) volop aan de gang is, maar de verhoudingen tussen toelevering uit de opkomende landen en de hoofdkwartieren in de VS worden minder geanalyseerd en aan de orde gesteld. De steun aan de strijd voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden bij de toeleveranciers in de opkomende landen is eveneens een bijdrage aan het bestrijden van bezitsconcentratie zonder einde.
-----------------Het (lijvig) boek (970 pagina’s) van Thomas Piketty is in september 2013 verschenen bij Seuil als “Le Capital au XXI° siècle”. In maart 2014 is het verschenen bij Belknap, Harvard University Press als “Capital in the Twenty First century”. Het boek bestaat uit 4 delen. Deel 1 tot 3 zijn analyse, deel 4 zijn politieke voorstellen. Deel 1 Revenu et capital (p. 70-179), deel 2 La dynamique du rapport capital/revenu (p.183371), deel 3 La structure des inégalités (p.375747 ), deel 4 Réguler le capital au XXI° siècle. De technische fiches zijn te vinden op het net: http://piketty.pse.ens.fr/capital21c. 2 Kuznets formuleerde als voorzitter van de “American Economic Association” de stelling dat naarmate de industrialisatie vorderde, de inkomensongelijkheid zou verminderen. Dit was niet zomaar een stelling. Hij steunde op onderzoek van de belastingsaangiften in de VS tussen 1913 en 1948 en op schattingen van het nationaal inkomen, waarvan Kuznets een van de grondleggers is. In zijn onderzoek ziet het er 1
gecompliceerder uit, maar in het “Presidential Adress” van 1955 stelt Kuznets het voor als een automatische ontwikkeling, resultaat van de gang door de economische sectoren. Het optimisme dat de stelling uitstraalde werd gezien als een soort “determinisme”. Na het pessimistisch determinisme van Marx kwam het optimistisch determinisme van Kuznets. Deze these impliceerde ook een convergentie van een compacter wordende inkomensongelijkheid in landen die economisch moderniseren, industrialiseren. Zie voor een bespreking James K. Galbraith, Pay inequality and world development, in Inequality and instability. A study of the world economy just before the Great Crisis, Oxford University Press, 2012, p. 47-80. 3 Jean Fourastié, Les trente glorieuses ou la révolution invisible de 1946 à 1975, Fayard, 1979. 4 Thomas Piketty, Les hauts revenus en France au XX° siècle. Inégalités et redistributions. 19011998, Grasset, 2001, 807 p.
5
A.B. Atkinson and Thomas Piketty, Topincomes over the 20th century. A contrast between continental European and English-speaking countries, Oxford University Press, 2007, 585 p. A.B. Atkinson and Thomas Piketty, Topincomes. A global perspective, Oxford University Press, 2010, 776 p. Veel recent verschenen studies leunen sterk op deze database. Onder meer: Joseph E. Stiglitz, The prize of inequality. How today’s divided society endangers our future, Norton 2012. Timothy Noah, The Great Divergence. America’s growing inequality crisis and what we can do about it, Bloombury Press, 2012. Pierre Rosanvallon, La société des égaux, Seuil, 2011. 6 The World Top Incomes Database 7 Het eerste deel van “Das Kapital” verschijnt in 1867. Voor de discussie van de stellingen van
Marx over de ontwikkeling van het kapitalisme is vooral de geschiedenis van de Duitse sociaaldemocratie van belang. Op theoretisch vlak zijn de geschriften van Eduard Bernstein van de meest bekende. Over deze materie Peter Friedemann (Hrsg), Materialen zum politischen Richtungsstreit in der deutschen Sozialdemokratie 1890-1917, Band I und II, Verlag Ullstein, 1978. In het bijzonder de inleiding van Hans Mommsen. Ook Till SchelzBrandenburg (Hg), Eduard Bernsteins Briefwechsel mit Karl Kautsky (1895-1905), Internationales Institut für Sozialgeschichte Amsterdam, Campus Verlag 2003. 8 Dit verschil blijft doorspelen in de VS. Een boeiende analyse over het compromis waarop de “New Deal” berust is van de hand van Ira Katzelson, Fear itself. The New Deal and the origins of our time, Liveright Publishing Corporation, 2013. 9 Alfred D. Chandler Jr., Scale and Scope. The dynamics of industrial capitalism, Belknap Press, Harvard University Press, 1990 behandelt in deel II de processen van verticale en horizontale concentratie in de industriële geschiedenis van de VS vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw. Hier werd de basis gelegd van het managerial capitalism, waarbij een scheiding ontstond tussen management en eigendom, via de formule van het aandeelhouderschap en de beloning van aandeelhouders via dividenden. Deze concentratie van industrieel kapitaal werd niet zo maar ondergaan. Tijdens de administraties van Theodore Roosevelt en William Howard Taft kwamen anti-trustwetten tot stand en werd de basis gelegd van progressieve belastingen op het inkomen. Het ging gepaard met een hevige strijd om de richting van de Republikeinse partij. Bekend in dit verband is: “The New Nationalism
Speech” van Theodore Roosevelt in de zomer van 1910 waar hij niet alléén progressieve belastingen op het inkomen, maar ook een belasting op de erfenis van grote fortuinen aan de orde stelde. Zie Doris Kearns Goodwin, The Bully Pulpit. Theodore Roosevelt, William Howard Taft and the golden age of Journalism, Simon & Schuster, New York, 2013. Voor “The New Nationalism Speech”, hoofdstuk 25, p. 643647. 10 Van Heek F, Het verborgen talent, Boom, Meppel, 1968. Zie ook Van Heek, Van Hoogkapitalisme naar verzorgingsstaat. Een halve eeuw sociale verandering. 1920-1970, Boom Meppel, 1973, vooral hoofdstuk 11, Onderwijssysteem en verticale sociale mobiliteit, p. 180-202. 11
De meritocratische ideologie is diep ingeworteld in onze samenleving. Een zeer vroege waarschuwing voor de keerzijde van de meritocratie is Michael Young, The rise of the meritocracy, 1870-2033. An essay on Education and equality, 1967 (1958), Penguin Books. Het boek schetst een dystopie van de mobilisering van talent via het onderwijs. Hij schetst in een soort rapport over onlusten die in 2033 uitbraken in Petterloo een maatschappij die opgedeeld wordt in winnaars en verliezers op basis van succes in het onderwijs. De verliezers en de winnaars leven in andere werelden, de enen met een geschonden zelfbeeld, de winnaars met een groot zelfvertrouwen gebaseerd op hun door het onderwijs ontwikkeld talent en neerkijkend op de verliezers. 12 Claudia Goldin, Lawrence F. Katz, The race between education and technology, Belknap, Harvard University Press, 2009 (2008). 13 J.K. Galbraith, The New Industrial State, Signet Book, 1968 (1967), hoofdstuk VI, p. 71
e.v. 14 Bauman Zygmunt, Does the richness of the few benefit us all? Polity Press, 2013. 15 Door Forbes te googlen kun je de rangschikking vinden, met een korte nota per figuur en zelfs artikels in Forbes over de betrokkenen. 16 In dit verband Mariana Mazzucato, The entrepreneurial state. Debunking public versus private sector myths, Anthem Press, 2013. 17 Le Monde, 1 avril 2014. Zie mijn bijdrage op deze blog “Heartland Institute Fakegate?” (27 april 2012), waarin onder meer de politieke actie van de gebroeders Koch geanalyseerd wordt in relatie tot de klimaatproblematiek en de ontkenning van deze grote uitdaging. 18
19
In dit geschrift blijf ik niet stilstaan bij de aanpassing van wat met een verzamelterm “links” genoemd wordt, aan het Thatcherisme. Kort door de bocht: “new labour” als de zonen van Thatcher. Het sterk matigen of het opgeven van de herverdelingsagenda is het meest kenmerkende. 20 Voor Frankrijk: Camille Landais, Thomas Piketty, Emmanuel Saez, Pour une révolution fiscale. Un impôt sur le revenu pour le XXI° siècle, La république des idées, Seuil, 2011. 21 Gabriel Zucman, La richesse cachée des nations. Enquête sur les paradis fiscaux, La république des idées, Seuil, 2013. Nicholas Shaxson, Treasure Islands. Tax havens and the men who stole the world, Vintage Books, 2012 (2011). 22 Erik Brynjolfsson, Andres McAfee, The second machine age. Work, progress and prosperity in a time of brilliant technologies, Norton, 2014.
Overgenomen uit: http://oikos.be/component/k2/item/638-thomas-piketty-is-de-21ste-eeuw-op-weg-naar-een-nieuw-rentenierskapitalisme