Terreinverkenning archief voor Limburgs literair erfgoed Door Sanne Thomas
Provincie Limburg, Huis voor de Kunsten Limburg, Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap Maastricht, juli 2014
Dit onderzoek werd gefinancierd door: Provincie Limburg
Het onderzoek kwam tot stand in samenwerking met: Huis voor de Kunsten Limburg Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG)
Met dank aan: Historisch Centrum Limburg (RHCL/SHCL) Rijckheyt EHC Gemeentearchief Roermond Gemeentearchief Weert Gemeentearchief Venlo Letterkundig Museum Den Haag Universiteitsbibliotheek Maastricht Stadbibliotheek Maastricht/ Centre Ceramique De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) L1 Media Groep Limburg Antiquariaat Boom Roermond Antiquariaat Coriovallum Letterkundig Centrum Limburg
Inhoud
Inleiding
1
Deel 1. Situatie
5
1.
Beleid nieuw erfgoed
6
1.1
De archiefinstellingen
6
1.2
De schrijver en de literatuurverzamelaar
14
2.
Bestaand erfgoed in gevaar
20
2.1
De archiefinstellingen
20
2.2
Antiquariaten
25
2.3
De media-instellingen
28
Deel 2. Oplossingen
43
3.
Een fysiek of een digitaal archief
44
4.
Bronnengids
50
4.1
DBNL
50
Concept Bronnengids
54
4.2
Mogelijkheden en aanvullingen
62
4.3
Limburgserfgoed.nl
65
Besluit
67
Bijlagen
79
Inleiding
Voor u ligt het rapport van een terreinverkennend onderzoek dat ik van juni 2013 tot augustus 2014 deed. Een terreinverkenning naar de mogelijkheden en onmogelijkheden, de obstakels en voorwaarden voor de realisering van een toekomstig (digitaal) Limburgs Letterkundig Archief. Een initiatief van de Commissie Literatuurgeschiedenis van het Limburgs Geschiedkundig en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) in samenwerking met het Huis voor de Kunsten Limburg te Roermond. Om het initiatief in historisch perspectief te plaatsen zal ik inleiden met de geschiedenis van het Letterkundig Centrum Limburg (LCL), vandaag de dag onderdeel van het Huis voor de Kunsten Limburg te Roermond. Het LCL is het eerste initiatief tot het uitdragen van de Limburgse literatuur en tot vereniging van Limburgs literair erfgoed geweest, dat tot uitvoering werd gebracht. Eerdere plannen vanuit o.a. de Pierre Kemp Stichting in de jaren zestig kwamen nooit voorbij de fase van ideevorming. De geschiedenis van het LCL begint bij schrijver Paul Haimon (pseudoniem van L.C.W. Laugs) uit Ohé en Laak. ‘Het is voorjaar 1981, wanneer hij [Paul Haimon] een plan lanceert, met de verwezenlijking waarvan kasteel Oost een nieuwe en waardige bestemming krijgt: de vestiging van een nieuw te stichten Letterkundig Centrum Limburg in het oude “Oost op Geul” in Valkenburg aan de Geul.’ (Notten, 1982, p. 15). Op 24 juli 1981 werd de stichtingsakte opgesteld, op 28 september 1981 besloot de gemeente Valkenburg het hoofdgebouw van Kasteel Oost te verhuren aan het LCL. En in oktober 1982 kwam het er dan eindelijk van, het LCL vestigde zich naar een lang gekoesterde wens van Haimon en vele schrijvers en anderen in kunst en letteren geïnteresseerden Limburgers, in Kasteel Oost te Valkenburg. Het kasteel zou het eerste Letterkundig Museum huisvesten en een centrum ter stimulering en activering van de letteren in Limburg vormen, zo had Paul Haimon bedacht. Literatuurliefhebbers waren verheugd dat er een centrum zou komen voor ontmoetingen, waar ideeën uitgewisseld en deskundige adviezen verkregen konden worden, , ‘een plaats waar de literatuur als een levend gemeengoed wordt ervaren’ (Notten, 1982, p. 15). De stichting kreeg de naam ‘De Candelaer’ mee, naar de grote, veelarmige kastanjeboom die voor het kasteel stond. Jacques Graus beschrijft de bestemming voor Kasteel Oost zoals Haimon die destijds voor ogen had als volgt: ‘Zijn heiligste doel was te komen tot een bibliotheek, een archief en een museum, vol interessante voorwerpen, toebehorend aan uit Limburg afkomstige of in Limburg woonachtige auteurs. Aanvankelijk sprak hij zelfs van een Historisch Letterkundig Centrum, ‘…waarin alle schrijvers die in Limburg hebben gewerkt maar zijn overleden, van Henric van Veldeke tot Robert Franquinet in een soort ere-loge… met hun herinneringstekens… zijn vertegenwoordigd…’. Ook een lees- en studiezaal zou er moeten komen. En een regelmatig verschijnend bulletin, waarin alle werken van Limburgse schrijvers konden worden opgenomen. Daarnaast zouden er in het kasteel alle mogelijke literaire activiteiten georganiseerd gaan worden. Waarbij vooral jonge Limburgse auteurs een kans dienden te krijgen.’ 1
(Graus, 1999, p. 11). Vanaf de officiële ingebruikneming van het Kasteel werden er tentoonstellingen, een boekenbal en literaire avonden georganiseerd, uitgaven door het LCL gepubliceerd en gepresenteerd, vergaderingen gehouden, een bibliotheek bijgehouden en een verzameling bijzondere objecten uitgestald. Paul Haimon had het volste vertrouwen in alles dat hij regelde. En hij regelde bijna alles graag zelf. De besprekingen betreffende subsidiering met de gemeente Valkenburg aan de Geul en met de provinciale overheden verliepen echter met wisselend succes. Uiteindelijk heeft het LCL het Kasteel tot 1991 in gebruik gehad. Vanaf dat moment leidde het centrum als het ware een zwervend bestaan. Veel tentoonstellingsmateriaal is toen (1992) bij Stichting Kunst en Cultuur Limburg te Maastricht opgeslagen geworden, ander materiaal (kunstobjecten) werd ook door bestuursleden mee naar huis genomen. Bestuurslid Tina Ruyters kocht als mecenas/ verzamelaar veel materiaal van Limburgse schrijvers op. Foto’s waarover het LCL beschikte, werden aan de betreffende schrijvers cadeau gegeven. Intussen droeg het bestuur zorg voor een reizende tentoonstelling. Ook werd er vanaf 1995 veel materiaal bij Symbiose te Roermond en in het streekmuseum in Valkenburg geplaatst. Hier is tot spijt van velen nogal wat materiaal na verloop van tijd kwijt geraakt. Kortom, nadat het LCL het kasteel had moeten verlaten, raakte zijn materiaal volledig verspreid en ging het gedeeltelijk verloren. In 2005 vond het LCL ondanks alles en dankzij enkele trouwe leden uiteindelijk weer aansluiting, dit maal bij het Huis voor de Kunsten Limburg in Roermond. Vanuit hier richt het zich vandaag de dag op het bevorderen van literatuur (in het ABN) van hoogstaande kwaliteit in de provincie Limburg. De organisatie heeft niet langer een archief- of museale taak maar houdt zich onder andere bezig met het geven van opdrachten aan auteurs, het uitgeven of doen uitgeven van speciale boekuitgaven, het (mede)organiseren van literaire activiteiten, de financiële ondersteuning van letterkundige activiteiten, de ontwikkeling van schoolprojecten, het onderhouden van een interactieve website voor jonge dichters (www.youngpoets.nl) en het promoten van de Limburgse literatuur via haar website. Activiteiten die nog altijd overeenkomen met het doel dat het LCL zich bij de oprichting in 1981 stelde: ‘het kweken van belangstelling voor en het bevorderen van de kennis van de Limburgse literatuur in zo breed mogelijke kring … auteurs in de gelegenheid te stellen hun werk te introduceren en hun steun te verlenen bij het in druk laten verschijnen van hun werk, zowel proza als poëzie, alsmede bij de voorbereiding van herdrukken van hun werk.’ (Notten, 1982, p. 18). Intussen laat de wens om een historisch centrum voor archivering en museale presentatie van Limburgs literair erfgoed, drie decennia na de oprichting van het LCL door Paul Haimon, in literaire kringen nog geregeld van zich horen. De Commissie Literatuurgeschiedenis van het Limburgs Geschiedkundig en Letterkundig Genootschap werkt momenteel aan een tweedelige Geschiedenis van de literatuur in Limburg, te verschijnen in 2015. De auteurs van deze geschiedenis werden met regelmaat geconfronteerd met het ontbreken van een orgaan of een publicatie, die een overzicht biedt van de verschillende plaatsen waar de nalatenschap van Limburgse auteurs tegenwoordig vindbaar is. Tegen de achtergrond van deze beschrijving van de geschiedenis van de literatuur in Limburg kreeg de al jarenlang sluimerende behoefte aan een inventarisering van het literaire erfgoed, zoals dat met name bij schrijvers, boekverzamelaars, archiefinstellingen en antiquariaten opgeslagen ligt, opnieuw urgentie. Van veel Limburgse schrijvers die in de afgelopen decennia overleden zijn, is de literaire erfenis nauwelijks gecategoriseerd en geïnventariseerd, en voor zover dat 2
wel gebeurde, is die erfenis verspreid opgeslagen. Vaak kunnen schrijvers vóór hun sterven nergens heen met hun collectie. Nu hun dood wordt het erfgoed daarom vernietigd. In de komende decennia zullen nogal wat Limburgse auteurs overlijden en elke keer zal zich het probleem voordoen, hoe hun literaire erfenis te boekstaven en te bewaren, zodat wetenschappers, publicisten, journalisten en andere belangstellenden er toegang toe hebben. De Commissie Literatuurgeschiedenis van het LGOG heeft daarom besloten om in samenwerking met het Huis voor de Kunsten Limburg een verkenning voor een (digitaal) archief voor Limburgs literair erfgoed te starten. Ik heb mij het afgelopen jaar met deze terreinverkenning bezig gehouden. Het resultaat daarvan is in dit rapport opgetekend.
Literatuur Graus, J. (red.) (1999). Hier gebeurt het. Visies op Paul Haimon. Letterkundig Centrum Limburg, Roermond. Notten, Jan G.M. (1982). Kasteel Oost. Valkenburg aan de Geul. Letterkundig Centrum Limburg, De Candelaer, Valkenburg aan de Geul.
3
4
Deel 1. Situatie
1.
Beleid nieuw erfgoed
Om een antwoord te krijgen op de vraag hoe het beleid met betrekking tot de aanname van nieuwe, particuliere schrijverscollecties er vandaag de dag uit ziet, ging ik op bezoek bij de gemeentearchieven en andere archiefinstellingen in Limburg en Den Haag die collecties van particulieren aannemen. Heeft men er inderdaad geen ruimte, geld en mankracht meer voor, zoals we inmiddels van enkele schrijvers te horen hadden gekregen? En als dat zo is, beschouwen die instellingen dit dan ook als een problematische ontwikkeling? Werken ze aan een oplossing? En zien ze een oplossing in de oprichting van een (digitaal) archief voor Limburgs literair erfgoed? De instellingen die ik in verband met deze vragen benaderde waren: het Historisch Centrum Limburg (RHCL en SHCL) te Maastricht, gemeentearchief Rijckheyt in Heerlen, Euregionaal Historisch Centrum te Sittard, Gemeentearchief Roermond, Gemeentearchief Weert en Gemeentearchief Venlo, Universiteitsbibliotheek Maastricht, en het Letterkundig Museum Den Haag. Daarnaast onderzocht ik de geschiedenis van de persoonlijke collecties van een schrijver en een literair verzamelaar, Leo Herberghs en Gert Boonekamp. Hun verhalen en de inhoud van hun collecties geven inzicht in de praktijk van het huidige beleid en illustreren de gevolgen ervan. ________ 1.1 De archiefinstellingen Historisch Centrum Limburg (RHCL en SHCL) Als ik bij het Historisch Centrum Limburg (bestaande uit het Regionaal Historisch Centrum, waarin het provinciale Rijksarchief en het Gemeentearchief Maastricht zijn ondergebracht, en het Sociaal Historisch Centrum) vraag naar hun beleid met betrekking tot aanname van particuliere schrijversarchieven, reageert rijksarchivaris Jacques van Rensch aanvankelijk kritisch. Hij legt me uit: ‘We hebben een strikt en formeeldenkend beroep met een nogal nauwkeurige definitie van wat een archiefstuk is, en daar vallen literatoren over het algemeen niet onder. Maar stel: we nemen het archief van de Maastrichtse toneelvereniging op en er zitten stukken van Fons Olterdissen tussen: om het verband niet te verbreken, kan men dan inderdaad kiezen om Olternissen daar in te laten zitten. Maar om die stukken over Olterdissen er later uit te filteren is niet eenvoudig. Als je het archief van een schrijver overneemt, neem je correspondentie over, officiële stukken, hypotheekaktes, diploma’s, een paspoort. Zijn gedrukte werken vallen daar normaal niet onder. Toch wordt zo’n collectie vaak in zijn geheel beschreven en overgenomen. Dat komt, we zijn strikt in de leer aan de ene kant en heel rekkelijk in de toepassing anderzijds. Omdat het dus een afweging tussen regels en persoonlijke inschatting van historisch belang is, die deze archieven in de loop der tijd heeft gevormd, tref je van de ene schrijver andere of meer stukken 6
aan dan van de andere.’ Het aannemen van schrijversarchieven lijkt aanvankelijk dus eerder uitzondering dan regel voor gemeentearchieven. Later geeft van Rensch echter aan, als archivaris wel degelijk begaan te zijn met het lot van particuliere archieven zoals schrijvers- en kunstenaarsarchieven en bij verder online onderzoek blijkt al snel dat het RHCL ook over diverse schrijversarchieven beschikt. Van Rensch geeft ons echter een waardevol inzicht in het algemene huidige archiefbeleid. Het probleem van behoud van schrijverscollecties houdt volgens van Rensch namelijk verband met een nog groter probleem: dat van de positie van particuliere archieven algemeen. Hij zegt: ‘De overheid heeft sinds de negentiende eeuw de taak om particuliere archieven te verzamelen: zodoende is vijftig procent van het rijks-, en stadsarchief particulier archief (instellingen, vooral kerkgenootschappen, verenigingen, personen en families.). Maar het archiefwezen is de afgelopen decennia inhoudelijk/bedrijfskundig erg veranderd. Studenten archivistiek leren geen archiefvakken meer. Er wordt geen waarde meer gehecht aan inventarissen omdat archivering steeds meer digitaal gebeurt’. De nadruk is volgens van Rensch dus ook in de opleiding komen te liggen op digitalisering. Bovendien is het aantal archivarissen dat afstudeert en bij overheidsarchieven in de provincie komt werken, sterk gedaald, meent hij. Door dit alles is de achterstand in selectie en beschrijving van particuliere archieven erg groot geworden. Vroeger verzorgden stagiaires namelijk als afstudeerproject de beschrijving en ontsluiting van particuliere archieven. Maar nu het beleid van zowel overheid als archiefwezen gericht is op digitalisering, wordt de kans dat de ontstane achterstand wordt ingehaald steeds kleiner. ‘Daarom eisen rijksarchieven tegenwoordig van iedere particulier (al dan niet instelling) dat hij zijn archieven zelf schoont, terugbrengt tot enkele meters en van een nette inventaris voorziet. Ook voor overheidsinstellingen, universiteiten en parochies geldt deze regel tegenwoordig. Maar dit kun je van een particulier persoon niet verwachten’, aldus van Rensch. De gemiddelde schrijver zou de tijdrovende, dure en specialistische taak van het selecteren en vernietigen van zijn eigen werk waarschijnlijk niet kunnen regelen. Dat duurt namelijk drie kwart jaar volgens van Rensch. Ook door een slinkende hoeveelheid beschikbare archiefruimte wordt dit probleem voor particuliere archieven steeds nijpender. Als gevolg van een en ander is het aantal categorale instellingen dat zich onafhankelijk van de overheidsarchieven toelegt op particuliere archieven, zoals het SHCL vijftig jaar geleden, het Katholieke Documentatiecentrum in Nijmegen of het Naim voor architectuur, de afgelopen jaren behoorlijk in aantal toegenomen, zo legt van Rensch uit. Mijn vraag naar het beleid rondom opname van particuliere schrijverscollecties wordt door van Rensch dus in een instellingoverstijgende context geplaatst en weinig optimistisch beantwoord. Er blijkt inderdaad als gevolg van beleidsveranderingen, hoofdzakelijk vanuit de overheid, een gebrek aan ruimte, geld en mankracht met betrekking tot opslag van particulier archief te zijn. En de archivaris maakt zich zorgen over de toekomst van deze archieven. Rijckheyt Als ik archivaris Roelof Braad van gemeentearchief Ryckheyt in Heerlen vraag naar het beleid van Rijckheyt rond aanname en ontsluiting van schrijversarchieven, vult hij het verhaal van van Rensch aan. Hij zegt: ‘Er worden steeds minder inventarissen gemaakt en er wordt beknibbeld op personeel. Je moet het dus met de bestaande archieven doen. Veel meer inventarisatie zal er waarschijnlijk in de toekomst namelijk niet meer komen. Niet alle archieven zijn dus toegankelijk, en dat zal grotendeels zo 7
blijven. Wel ordenen we reeds geïnventariseerde archieven nog om ze toegankelijker te maken. In Heerlen is 95 procent van de archieven toegankelijk. Soms middels een goede inventaris, maar soms ook alleen met behulp van een plaatsingslijst. Die met de plaatsingslijst zijn niet helemaal te vertrouwen’, aldus Braad. Dat het inventariseren van archief bepaald geen sinecure is en heel wat arbeidsuren beslaat, blijkt uit een aantal ´kerngetallen´ die Braad zegt in de loop van zijn carrière als archivaris te hebben vastgesteld: ‘De tijd voor het maken van een inventaris met redelijk goed geordende mappen bedraagt gemiddeld een dag voor een halve (0,6) meter archief, mits je een bewerkt archief hebt. En dan maak je slechts een rubrieksgewijze inventaris. Een meter archief bevat gemiddeld 100 archiefbestanddelen. Dus als iemand heel snel is kan hij 60 beschrijvingen per dag maken. Ongestructureerd archief inventariseert men daarentegen slechts met een snelheid van 1,5 meter per week (0,3 meter per dag)’. Er zijn dus al drie dagen nodig voor een specialist om een meter ongestructureerd schrijversarchief te beschrijven. (Deze archieven omvatten meestal onbewerkt vele meters) De selectie die vooraf gaat aan inventarisering en die hoogstnoodzakelijk is om de collectie tot een redelijke afmeting terug te brengen is hierbij nog niet inbegrepen. Maar zegt Braad: ‘Als je alleen al uitgaat van de hoeveelheid te beschrijven meters aan archief, weet je als archivaris hoeveel medewerkers je daarvoor nodig hebt’. En dat die medewerkers alles behalve vanzelfsprekend zijn, blijkt opnieuw wanneer Braad de bezuinigingen op zijn archief bespreekt: ‘Er is een bezuiniging op de uitzendkrachten geweest. En daar leven wij van. De balie bijvoorbeeld, en de noodzakelijke bezetting om open te zijn. (…) Maar nu daar in gesneden wordt, wordt open blijven moeilijk. Hopelijk volgen er niet meer bezuinigingen op de gemeentelijke instellingen,’ zegt hij. Braads opgeruimde manier van uiteenzetten verraadt over het algemeen weinig bezorgdheid of pessimisme aangaande de toekomst van particulier archief. Het ziet ernaar uit dat de archivaris zich daarbij al lang heeft neergelegd. Rijckheyt heeft dan ook met een percentage van 95 % geïnventariseerd archief haar zaakjes goed op orde. Toch bevestigen Braads uitspraken het beeld dat er voor het selecteren en veiligstellen van nieuwe schrijverscollecties in de toekomst op zijn minst veel geld en mankracht noodzakelijk zijn. Geld dat er momenteel voor archivering amper is en mankracht die vanwege beleidsveranderingen zelfs steeds minder voorhanden zal zijn in de toekomst. Desgevraagd licht Braads toe dat er in de wereld van de archivarissen, bibliothecarissen en historici daarom wel degelijk onvrede is over het huidige archiefbeleid: ‘Particuliere archieven zijn altijd een bijproduct geweest van gemeentearchieven. En in bibliotheken is er veel weggegooid als het niet meer gelezen werd. Een openbare bibliotheek heeft niet tot doel te bewaren zoals een letterkundig centrum dat heeft. Er is geen wet die zich met dit papieren erfgoed bezig houdt. Het is wellicht wel waardevol als die er komt. Maar daarover is men het onderling niet eens. Ook over de algemene kaders en selectieprocedures is er momenteel veel discussie tussen historici en archivarissen,’ legt Braad uit. Later in het gesprek blijkt dat de archivaris genoodzaakt is ‘diepgaande werkzaamheden’ zoals selectie en inventarisering regelmatig te verruilen voor ‘verbreding‘: de start van steeds weer andere, innovatieve projecten. Ook dit gebeurt in verband met de bezuinigingen. Braad zegt: ‘Men wil wel in nieuwe projecten investeren, maar niet in bestaande. Dus voeren we steeds nieuwe projecten op en moeten we bestaande projecten vaak voortijdig afsluiten. Daar is tussen medewerkers en management discussie over. Maar zo haal je via een achterdeur toch mogelijkheden binnen. Als je niet aan vernieuwing doet, ga je als instelling eraan. Je moet heel goed over marketing nadenken, het is een gevecht om gezien te worden. De 8
bazen willen niet snijden in personeel en daar ben ik het mee eens. We kregen een eenmalige korting, dus dan moeten er wat projecten in de koelkast. Ook aan communicatie en PR doen wij nu veel minder: geen advertenties of publieksactiviteiten meer, alleen ‘low cost’ activiteiten’. Laten het nu net de procedures van selectie en inventarisering zijn, zonder welke nieuwe schrijverscollecties niet kunnen worden opgenomen en ontsloten, die plaats moeten maken voor dit soort innovatief beleid. Bij nader onderzoek van het archief van Rijckheyt blijkt tot mijn verbazing dat Heerlen in het verleden weinig tot geen archieven van literatoren heeft overgenomen. Hoewel de bestaande archieven van Heerlense schrijvers daarom amper zullen lijden onder het innovatieve beleid van Reyckheyt is het toch algemeen alarmerend dat literair erfgoed in een stad als Heerlen, die altijd zo rijk is geweest aan schrijvers en dichters, kennelijk niet geacht wordt. Heerlense literatuurkenners, -liefhebbers en verzamelaars maken zich er zorgen over. De uitgebreide collectie van de Heerlense kunstenaar, architectuurkenner ex-politicus en verzamelaar Nic Tummers is in de ogen van velen van hen een schrijnend en typerend voorbeeld. Zijn leven lang heeft Tummers zijn collectie literaire en architectuurboeken bij hem thuis zorgvuldig onderhouden. Maar sinds hij op leeftijd is en zijn huis heeft moeten verlaten voor een seniorenwoning, zoekt de man vergeefs naar een veilig onderkomen voor zijn verzameling of een nieuwe bestemming voor zijn huis, mogelijk als museum. Tot nu toe heeft de gemeente Heerlen in dit geval nog niets voor de literatuurliefhebber kunnen betekenen. Er is één manier waarop het innovatieve beleid van Rijckheyt in de toekomst wellicht in het voordeel van de schrijversarchieven kan zijn: het gemeentearchief heeft besloten te verhuizen naar een kerkgebouw in Vriehei, zo vertelt Braad me. Half april 2014 verhuisde het depot naar deze compleet aangepaste en gerenoveerde locatie. Hiermee komt er veel nieuwe archiefruimte beschikbaar, waarin hopelijk ook voor Heerlens literaire nalatenschap plaats is. Aan geld ontbreekt het de gemeente in ieder geval niet. Het Thermenmuseum, waarmee het archief tot nog toe altijd het depot deelde, zal de komende jaren, als alles volgens plan verloopt, op grootse wijze worden uitgebreid. Met conferentiezalen, een geheel nieuwe museumzaal, een cafetaria en een hotel. De archivaris vertelt: ‘Het toerisme in Parkstad zit in de lift. Een verbouwing van dit culturele centrum is dus een heel aantrekkelijke investering’. Aan geld dus geen gebrek in Heerlen, alleen het archiefbeleid lijkt het literaire erfgoed tot nog toe niet goed gezind te zijn geweest hier. Men denkt vooralsnog eerder aan vernieuwing dan behoud. EHC Na mijn bezoeken aan het RHCL, SHCL en Rijckheyt was het beeld van het huidige algemene archiefbeleid me helder geworden. In het vervolg heb ik er bij archiefbezoeken in Limburg ook niet meer zo algemeen naar gevraagd. Wel heb ik uiteraard iedere archivaris naar het beleid van zijn eigen gemeentearchief gevraagd. Heeft men nog de middelen om schrijverscollecties aan te nemen? Het gemeentearchief van Sittard-Geleen (het Euregionaal Historisch Centrum) hecht klaarblijkelijk een grote waarde aan de archieven van wat zij noemen hun ‘cultuurdragers’. Zo beschikt Sittard onder anderen over de zeer uitgebreide, goed geordende en ontsloten archieven van de Limburgse literatoren Charles Beltjens, Felix Rutten, Jacques Schreurs, Henri Gerversman en Jacob Kritzraedt. Verder zijn er veel ‘losse’ archiefstukken naast deze volledige collecties met betrekking tot 9
Limburgse (vaak Sittardse) auteurs. Zo weet archivaris Peter Schulpen me te attenderen op archiefstukken van liedschrijvers als Jo(chem) Erens en Toon Hermans. Dat het EHC nog steeds actief archiefcollecties van (tekst)schrijvers zoekt en aanneemt, blijkt uit een gesprek met de archivaris. Hij geeft aan dat het EHC hoopt binnenkort het archief van Sittards liedschrijver Herman Veugelers te ontvangen. Het EHC wil dit archief graag van de zonen van Herman, die er geen bestemming voor hebben en het graag schenken, overnemen. Blijkbaar neemt het EHC nog archieven van schrijvers aan als ze die van belang vinden voor de geschiedenis van Sittard en Geleen. Ook kinderboekenschrijver Paul van Loon en de negentiende-eeuwse zanger Nilolas Reubsaet waren in dit opzicht van belang. Het EHC heeft van hen daarom ook archiefstukken. Maar Reupsaet heeft zelf volgens Peter Schulpen geen teksten geschreven, dat maakt dit archief minder van belang voor dit onderzoek. Gemeentearchief Roermond Archivaris Marc Lemmens van Gemeentearchief Roermond lijkt opvallend genoeg weinig bezorgd over ruimtegebrek of bezuinigingen. Hij geeft aan dat het archief in principe altijd open staat voor opname van schrijverscollecties. Op eigen initiatief doen ze echter geen navraag naar collecties bij schrijvers. Als iemand interesse heeft er iets te brengen, nemen ze dat graag aan. Wellicht zal het Gemeentearchief de schrijver vragen om zijn werk al in omvang terug te brengen, zegt de archivaris, want ‘we hebben allicht geen plek voor honderden meters archief’. Of het Gemeentearchief zeelf de middelen heeft (geld, tijd, personeel) om het te inventariseren is niet zeker. Lemmens geeft gelukkig aan dat het werk van een schrijver in zijn ogen altijd van historische waarde is en daarom het bewaren waard. Een ‘Klapper op werken van Roermondse dialektschrijvers’ bevat alleen krantendocumentatie, maar bevestigt de interesse voor literatuur in dit archief. Ook een uitgebreid archief als dat van Jacob Hiegentlich duidt op animo. Het is wel maar de vraag in hoeverre er überhaupt nog nieuwe stukken binnen komen, het is namelijk duidelijk dat dit archief niet actief op zoek is naar literair erfgoed. UB Maastricht (erfgoed collectie) Het wat pessimistische toekomstbeeld voor het erfgoed wordt ook bevestigd wanneer blijkt dat ook een universiteitsbibliotheek als die in Maastricht, waar in de laatste decennia maar liefst twee Pierre Kempcollecties werden opgeslagen en ontsloten, geen middelen noch de taak heeft om in de toekomst meer schrijverscollecties op te nemen. In een gesprek met Odin Essers (conservator), Guy Jaegers (assistentconservator) en Jacqueline Klinkenberg (clusterbibliothecaris) blijkt dat de Universiteitsbibliotheek Maastricht weliswaar een erfgoedcollectie heeft, maar in principe gericht is op behoud van universitair erfgoed alleen. De literaire erfgoedstukken waarover de UB tegenwoordig beschikt, zoals de handschriftencollectie en bibliotheek van Pierre Kemp zijn er terecht gekomen dankzij Prof. dr. emeritus Wiel Kusters. De hoogleraar letterkunde bezorgde de universiteitsbibliotheek halverwege de jaren negentig de bibliotheek van Kemp, zoals die tot dan toe door de Pierre Kemp Stichting beheerd was. De handschriften volgden later ook op zijn verzoek. Verder is hij bezig geweest met de voorbereidingen voor opname van een collectie van Jan Hanlo. Jaegers legt uit: ‘Als een faculteit aangeeft dat ze iets heel graag wil hebben, verwerven we het materiaal graag, zoals in het geval van Pierre Kemp, maar in ieder ander geval kunnen we niet zomaar iets aannemen.’ 10
Jacqueline Klinkenberg vult dit aan: ‘Zo was er twee jaar geleden een oud-leraar uit Maastricht die zijn jarenlang zorgvuldig opgebouwde collectie aan de universiteitsbibliotheek wilde afstaan. We hebben zijn aanbod helaas moeten weigeren.’ Het is nu eenmaal niet de taak of bedoeling van de UB om een Regionaal Centrum van Limburgse Literatuur te worden. En het kost allemaal veel tijd en geld, zo laat men hier weten. Ze vermijden bovendien nadrukkelijk het beleid van vroeger: een archief aannemen dat men niet verwerken kan en dan jaren bewaart en laat verstoffen. Voor de bibliotheek is Limburgse literatuur vanwege haar wetenschappelijke invalshoek allicht geen categorie van betekenis. De andere erfgoedcollecties (Jezuïetencollectie, Pierre Debije-collectie en Charles Eyckcollectie) zijn dan ook niet van literaire aard. Essers, Jaegers en Klinkenberg geven aan de zorgen om behoud van particulier erfgoed te begrijpen en het belang van ingrijpen te zien. Verder geeft Essers aan dat hij van mening is dat het zonde is om collecties van schrijvers te laten versnipperen. Als men een schrijverscollectie aanneemt, moet men hem in zijn geheel opnemen, vindt hij. Dat geldt voor literair erfgoed, zoals het voor iedere andere vorm van erfgoed geldt. Maar het is duidelijk dat de UB Limburgs literaire nalatenschap niet structureel zal gaan herbergen. Gemeentearchief Venlo In Venlo blijkt hier evenmin sprake van te zijn. Archivaris Jos de Jong van Gemeentearchief Venlo gaf per email aan dat het archief niet gericht is op aanname van de literaire nalatenschap van schrijvers in Limburg maar wel in sommige gevallen bereid is met de weinige middelen die het momenteel ter beschikking heeft, bij te dragen aan behoud van dit erfgoed. De Jong schrijft hierover: ‘Ik wil je niet erg teleurstellen, maar op het Gemeentearchief Venlo is niets te vinden (of bijna niets). Wij doen wel een kleine poging om letterkunde voor, van of uit Venlo en NoordLimburg op te nemen in onze bibliotheek. Schrijvers- en auteursarchieven behoren niet tot ons collectie- en acquisitieprofiel. Als een (belangrijke of toonaangevende) schrijver zijn archief wil plaatsen kan er altijd contact worden opgenomen voor een afspraak. Actief acquireren zit niet in onze plannen voor de komende jaren, zeker niet gezien alle bezuinigingen en ombuigingen’. Gemeentearchief Weert Gemeentearchief Weert heeft op mijn voorstel voor het maken van een afspraak gereageerd met een informatieve email over de inhoud van het archief. Het ziet er naar uit dat het archief haar bijdrage aan dit onderzoek als minimaal beschouwt, aangezien archivaris Jac Lemmens via een medewerker liet weten dat het aandeel literair erfgoed in Weert nihil is. Medewerker Theo Schers schrijft in een email: ‘In het Gemeentearchief Weert hebben we weinig archiefmateriaal van Limburgs literair erfgoed, laat staan het archief van een schrijver.’ Schers beschrijft in deze reactie kort de literaire inhoud van het archief. Deze reactie geeft het beeld van een bescheiden aandeel aan literair erfgoed in het gemeentearchief van Weert. Het betreft een enkele kinderboekenschrijver en documentatie. Maar na zelfstandig onderzoek in het onlinearchief blijkt de collectie van Gerard Reve waarover Schers daarnaast rept, van behoorlijke omvang. Ondanks nieuwe pogingen archivaris Jac Lemmens te bereiken voor het maken van een afspraak heb ik geen reactie meer mogen ontvangen. Op de vraag of het archief (nog) nieuwe schrijverscollecties aanneemt, heb ik zodoende 11
helaas met betrekking tot gemeentearchief Weert geen antwoord gekregen. Letterkundig Museum Den Haag Na deze weinig tot vreugde stemmende rondvraag bij de Limburgse (gemeente)archieven wendde ik mijn schreden tenslotte naar de grootste nationale instantie voor behoud van literair erfgoed, het Letterkundig Museum in Den Haag. Hoofdconservator Salma Chen reageert, tot mijn verbazing, bevestigend als ik vraag of het museum (Limburgse) schrijverscollecties aanneemt. Ze geeft aan dat ze in principe materiaal van alle schrijvers, bekend of minder bekend, uit de regio zowel als de Randstad opnemen in hun collectie. Ze streven ernaar de enige archiefinstelling op literair gebied te zijn, dus nemen ze ook alles graag zoveel mogelijk aan om te verkomen dat materiaal ergens anders dan in het LM terecht komt. Dit vanuit het idee dat het materiaal anders verspreid raakt. Chen kan ook precies inhoudelijk aangeven wat het museum aanneemt en wat niet. Volgens Salma streeft het LM ernaar een zo compleet mogelijk archief van de schrijvers te bemachtigen. Men acquireert dan brieven, handschriften, foto’s (ook persoonlijke (familie)kiekjes), portretten (het LM beschikt over meer dan 300 portretten van schrijvers in haar galerij en daarnaast ook gebeeldhouwde koppen), drukproeven met correcties, manuscripten, publicaties van de schrijver die aantekeningen, correcties of opdrachten bevatten (het zijn dan immers unieke stukken die een beeld geven van het tot stand komen van het werk van de schrijver en over zijn leven, aldus Chen), door de schrijver geschreven columns en artikelen in kranten en tijdschriften, persoonlijke documenten zoals paspoorten, diploma’s enz. (parafernalia algemeen), recensies van boeken en interviews. Krantenknipsels verzamelde het LM in principe ook altijd, maar in 2011 is het hiermee gestopt. Dit krantenarchief van het LM is bijzonder groot geworden, en is nog steeds openbaar toegankelijk voor iedereen die bereid is naar Den Haag te komen. Maar aangezien er in 2011 inmiddels genoeg archieven voor kranten, zoals dat van de Koninklijke Bibliotheek, bestonden en makkelijk raadpleegbaar waren, koos het LM ervoor met deze verzameling te stoppen. Er kwam daardoor veel geld en tijd vrij. Zeldzame artikelen die auteurs schreven in kranten en tijdschriften worden overigens wel nog gesorteerd op basis van krantnaam, maar verder vaak niet. Chen vat het beleid als volgt samen: ‘we nemen alles aan dat niet de publicatie zelf is’. De primaire publicaties van de schrijver zelf worden dus niet aangenomen als het geen unieke exemplaren betreft. Toch blijkt bij nader navraag dat ook de bibliotheek van een schrijver normaal niet van hem overgenomen wordt. En zeldzame artikelen die auteurs schreven in kranten en tijdschriften worden wel nog gesorteerd op basis van krantnaam, maar verder vaak niet. En dan moeten deze artikelen al door de schrijver zelf in zijn archief bewaard zijn. Als ik vraag of het Letterkundig Museum wel eens schrijvers moet weigeren in verband met ruimtegebrek in het archief, tekort aan geschikte werknemers of geldgebrek, wijst Chen erop dat het museum de afgelopen tijd zwaar gekort is, 30 % van de medewerkers is ontslagen, daardoor is de afdeling dus veel kleiner geworden en moeten men anders gaan werken. Men kan bijvoorbeeld niet meer zo vergaand (diep) ontsluiten als vroeger. Men gaat daarom bijvoorbeeld dus niet meer actief naar krantenartikelen over schrijvers op zoek. En men categoriseert de krantenartikelen die men aantreft niet meer zo correct op krantnaam. Er komt iets meer dan vroeger terecht in de categorie ‘niet nader gecatalogiseerde archivalia’, de geïnteresseerde zal zelf moeten langskomen om te zien wat zich in die dozen archiefstukken bevindt. Verder is het LM tegenwoordig kritisch in wat het van een schrijver opneemt wanneer het op 12
het criterium ‘literatuur’ aankomt. Wat men opneemt moet strikt literair van aard zijn. Men neemt tegenwoordig bijvoorbeeld sneller het besluit dat zeker fotomateriaal in het fotomuseum thuis hoort, en neemt het dan niet op in de eigen collectie, op zelfde wijze wordt gehandeld met architectuurboeken. De schrijver moet bovendien nadrukkelijk een literair schrijver zijn om in aanmerking te komen voor een plek in het Letterkundig Museum. In principe zal het museum dan weer niet snel een literaire schrijver weigeren, ook niet als hij afkomstig is uit de provincie of wanneer zijn werk van mindere bekendheid is. Maar men zal dan weer minder vaak ruimte vrijhouden voor een nog niet opgenomen schrijver die in de correspondentie van een andere schrijver voorkomt, van wie het LM de collectie in huis heeft. Het LM streeft er tegenwoordig naar, zegt Salma, om collecties zoveel mogelijk intact te houden en dus ook niet verder uit te spitten op eventuele interessante andere schrijvers. Ook het Letterkundig Museum kan tegenwoordig dus niet langer naar hartenlust acquireren en verwerken, en daarom betekent aanname van collecties vandaag de dag blijkbaar de uitkomst van een reeks van nieuwe overwegingen. Het gevolg van bezuinigingen is, zo blijkt uit Chens verhaal, dat er vooral in het proces dat volgt op aanname van een nieuwe collectie globaler, minder uitgebreid te werk wordt gegaan. Dat bleek bijvoorbeeld uit de keuzes die gemaakt zijn met betrekking knipsels of krantendocumentatie. Maar vooralsnog kent het LM in tegenstelling tot bijvoorbeeld het rijksarchief RHCL nog geen maatregel die gebiedt dat de schrijver zijn eigen collectie moet inventariseren voordat hij hem aanlevert bij het archief. Een maatregel die in gemeentearchieven noodzaak is geworden sinds er sprake van geldgebrek is. Wellicht is dit ook de toekomst van het LM, maar momenteel is het nog in de gelegenheid om te inventariseren en zelfs om bij de schrijvers zelf thuis langs te gaan om samen een archief door te nemen, waardoor deze nationale literaire erfgoed-instelling in het voordeel blijkt te zijn ten opzichte van gemeente- en rijksarchieven. Een Limburgs schrijver kiest er met het huidige beleid waarschijnlijk liever voor een gift aan het Letterkundig Museum dan aan een plaatselijk archief te doen. Als ik schrijver was en mijn collectie ergens kwijt moest, zou ik namelijk onder het huidige beleid voor het LM kiezen omdat het collecties van iedereen aanneemt, landelijke bekendheid en dus bescherming in voortbestaan geniet en ook nog eens komt helpen inventariseren. De Limburgse gemeentearchieven lijken geen keuze te hebben: zodra er bezuinigd wordt, zijn ze genoodzaakt hun investering in bepaalde materialen, zoals het particuliere archief, in te trekken. Ze grijpen hierbij begrijpelijkerwijs terug op de strikte regels van de archiefwet. En helaas doet die wet weinig voor de bescherming van literair erfgoed. Wil je je collectie dus als Limburgs auteur kwijt bij lokale archieven, dan staat je met het huidige beleid een hoop zelfstandig inventarisatiewerk, versplintering van je nalatenschap en weinig zekerheid op ontsluiting te wachten. Gemeentearchieven als het EHC in Sittard of het Historische Centrum Limburg in Maastricht bieden je oeuvre dan nog de beste toekomst, maar waar het EHC en Gemeentearchief Roermond zich vooral op talent uit de eigen stad richten, vraagt het Historisch Centrum Limburg om een complete professionele selectie, vernietiging en inventarisatie van de eigen collectie. Een taak waarvoor de meeste schrijvers op leeftijd waarschijnlijk onvoldoende lichamelijke of geestelijke vitaliteit, laat staan archivistische kennis of vaardigheid hebben. Het is daarom waarschijnlijk dat het Limburgse literaire erfgoed in de toekomst steeds vaker buiten de Provincie bewaard of zelfs vernietigd zal worden als er geen maatregelingen met betrekking tot het huidige geld-, ruimte- en kennisgebrek bij de gemeentearchieven met betrekking tot 13
particuliere archieven worden getroffen. De bestaande archiefwet is met betrekking tot dit specifieke erfgoed ook bepaald niet steunend. ________ 1.2 De schrijver en de literatuurverzamelaar Voordat literaire collecties archieven bereiken worden ze jarenlang in de huizen van schrijvers en verzamelaars opgebouwd. Ik noemde eerder al kunstenaar, architectuurkenner, ex-politicus en verzamelaar Nic Tummers, maar ook schrijver en dichter Leo Herberghs en gerenommeerd literair verzamelaar Gert Boonekamp bouwden in de loop van jaren grote persoonlijke collecties op. Herberghs en Boonekamp geven ons inzicht in de zorg waarmee zij hun archieven thuis opbouwden en de overwegingen en gevolgen van de keuze hun persoonlijke collectie op hoge leeftijd af te staan aan een archiefinstelling. De rijke inhoud en het lot van deze collecties geven inzicht in de urgentie van hernieuwde beleidsoverwegingen met betrekking tot aanname van het erfgoed van literatoren in archiefinstellingen. Leo Herberghs De Heerlense schrijver en dichter Leo Herberghs bouwt al sinds 1946 aan een indrukwekkend oeuvre van dichtbundels, proza en kinderliteratuur. Ook werkte hij lange tijd als journalist voor dagbladen in de regio en leverde hij een bijdrage aan een groot aantal literaire tijdschriften, waaronder Roeping, Raam, Kentering, De Gids en De Revisor. De dichter is vooral bekend en geliefd in het zuiden van ons land en in Vlaanderen. Met dichtbundels als Avond (1989), Ochtend (1990), Middag (1992) en Nacht (1993) won hij begin jaren negentig veel nieuwe lezers voor zich. Ook buiten de landgrenzen leest men Herberghs’ werk. Poëzie van hem is vertaald in het Frans, Duits en Spaans. Zijn werk is ook bepaald niet onbesproken gebleven. Bladen als de Groene Amsterdammer, de Volkskrant, het Fries Dagblad en het NRC wijdden vaak uitgebreide artikelen vol lovende kritiek aan zijn werk. Critici prezen hem vaak als dichter van het kleine, 'een notulist van het veronachtzaamde'. Gerrit Komrij nam werk van Herberghs op in zijn befaamde canon, de bloemlezing Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw (Amsterdam 1996/2004, 13e-14e vermerderde druk). Leo Herberghs werd in 2010 in Maastricht tot Limburger van Verdienste benoemd door het provinciebestuur. Een man van belang in de Limburgse cultuurgeschiedenis dus, deze literator. Herberghs besloot een paar jaar geleden, inmiddels op hoge leeftijd, contact op te nemen met het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) te Nijmegen om te zien of hij de geweldige collectie literatuur en het persoonlijk opgebouwde archief daar veilig ter bewaring en ontsluiting onder kon brengen. Leo en zijn vrouw Cis hadden contact met een medewerker van het KDC maar het duurde erg lang voordat zij antwoord ontvingen op hun voorstel. Toen is er eveneens aan Roelof Braad, archivaris van Rijckheyt (het gemeentearchief van Heerlen, woonplaats van Herberghs), gevraagd of het archief interesse had in de collectie. Braad was voornemens na te gaan of er ruimte en mogelijkheden waren voor opname van de collectie maar had het, naar eigen zeggen, te druk om daar vaart achter te kunnen zetten. Leo en Cis hoorden er opnieuw niets meer over en besloten schrijver, letterkundige en goede vriend Wiel 14
Kusters (tot voor kort hoogleraar letterkunde aan de Universiteit Maastricht) te benaderen voor advies over de toekomst van de collectie. Dankzij Kusters was er eerder namelijk ook al een groot deel van de nalatenschap van Pierre Kemp in de erfgoedcollectie van de Universiteitsbibliotheek in Maastricht opgenomen. Het lukte maar niet om de collectie in haar geheel ergens af te staan, iedereen gaf aan slechts een deel te kunnen gebruiken, en Herberghs was hier allicht niet blij mee, want het zou versplintering van een literair corpus (verzamelwerk) betekenen. En opslag buiten de provincie had niet zijn eerste aandacht of voorkeur. Ten slotte heeft Herberghs toch besloten een groot deel van de collectie aan het Letterkundig Museum te Den Haag af te staan. Het bleek de enige optie. Zoals gezegd tracht het Letterkundig Museum een collectie zo volledig mogelijk te houden en heeft het daarvoor momenteel ook nog de middelen. Het Letterkundig Museum heeft desondanks een belangrijk deel van de collectie in huis laten staan, waaronder enkele bijzondere portretten, de krantendocumentatie, primaire publicaties van Herberghs en zijn bibliotheek. De rest heeft het van hem overgenomen en opgenomen in de eigen collectie en catalogus. Dit heeft een breuk in de archiefcollectie Herberghs betekend. Wat het Letterkundig Museum in Herberghs’ huis liet staan, heb ik met hulp van Ben van Melick geïnventariseerd. (Zie de bijlage voor een uitgebreidere inventaris van Herberghs archief thuis) Deze inventaris laat zien hoe versplintering van materiaal momenteel onontkoombaar is als het gaat om behoud van literair erfgoed. Maar ook wat de gevolgen zijn van dit beleid. Wat in het huis van Herberghs achter is gebleven, vormt een ‘fundgrube’ voor ieder die het werk van Herberghs vanuit zijn achtergrond, zijn inspiratiebronnen wil begrijpen. Een geweldig rijke bron van informatie zonder welke onze kennis over dit oeuvre in de toekomst niet verder zal rijken dan wat we leren uit enkele losse brieven, handschriften en foto’s bij het Letterkundig Museum. Want we troffen heel wat waardevol materiaal aan in het Heerlense huis van de auteur. Alleen al Herberghs’ bibliotheek geeft ons inzicht in zijn literaire denktrant. In een kleine met boekenplanken begroeide werkkamer treffen we vijfentwintig meter aan (Nederlandstalige, Duitstalige, Latijnse en Griekse) Klassieken, twintig meter aan vooral negentiende-eeuwse Duitse literatuur, maar ook Nederlandse en Franse literatuur, negen edities van de Divina Commedia van Dante en een manuscript van de schrijver aan. De woonkamer van Herberghs bevat een muurgrote boekenverzameling van achtendertig planken van elk vijfenzeventig centimeter breed. In totaal is dit een dikke achtentwintig meter aan boeken, waaronder werk van een grote hoeveelheid dichters uit de Engelse, Franse en Duitse Romantiek. We stuitten er op maar liefst vijftieneneenhalve meter aan door Herberghs intensief gelezen wereldliteratuur waaronder werken van Friedrich Hölderlin, R.M. Rilke, J.W. von Goethe, William Shakespeare, William Wordsworth, P.B. Shelley, John Keats, T.S. Elliot, Stéphane Mallarmé, S.T. Coleridge, W.H. Auden, Eduard Mörike, Fernando Pessoa, Giacomo Leopardi, Gottfried Benn, Ezra Pound, K.P. Kaváfis, Paul Celan, Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud en Heinrich Heine. Naast deze uitgebreide bibliotheek bevinden er zich in Herberghs woonhuis anderhalve meter bundels met bijdragen van de dichter en ruim een meter aan primaire publicaties. In dozen vinden we partituren geschreven op het werk van Herberghs, personalia zoals een diploma van het gymnasium uit 1952 en trouwfoto’s van de schrijver en zijn vrouw, secundaire literatuur over Herberghs met krantenknipsels/ artikelen over zijn werk of met interviews of recensies, brieven die hij ontving en 15
twee bibliografieën van het werk van Herberghs samengesteld door Rob Molin en mijzelf. Aan muren treffen we ten slotte enkele bijzondere portretten van Herberghs aan. Daarbij een groot portret van de dichter gezeten in een Romantisch landschap, 100 x 125 cm groot, geschilderd door Ger Boosten in 1984, een houtskooltekening door Toon Willemsen uit1975, en een fotoportret door Theo Jennissen uit 1989. Stuk voor stuk betekenisvolle archiefstukken die in combinatie met de stukken die wel zijn overgenomen door het Letterkundig Museum een continuïteit vormden en een lijn in het oeuvre van Herberghs zichtbaar maakten die nu verbroken is. Deze unieke combinatie aan verzameld (achtergrond)materiaal en respons op een kunstenaarsbestaan kan niet meer hersteld worden. Wat niet bij het Letterkundig Museum terecht kwam, wordt nu onder vrienden en familie verspreid of zal bij het overlijden van de schrijver vrijwel zeker vernietigd worden. Tal van liefhebbers van Herberghs’ werk hebben delen van zijn nalatenschap veilig gesteld. Zo beschikt schrijver, activist en goede vriend Ben van Melick over vele typoscripten van werk van Herberghs vanaf de jaren tachtig, de briefwisseling tussen hem en Herberghs en mappen vol door de jaren verzamelde documentatie over Herberghs. En ook de persoonlijke archieven van Paul van der Velden, Peter Smits, Nic Tummers, Hennie Jetzes en Gert Boonekamp bevatten veel materiaal van Herberghs, omdat ze zijn werk verzamelden of betrokken waren bij de uitgave ervan. Maar de inspanningen van liefhebbers zullen de fragmentatie van Herberghs’ oeuvre helaas niet tegen gaan. Zeker omdat ook de archieven van deze mensen niet blijvend zijn (gebleken). Zo bezit Ben van Melick naast de correspondentie, typoscripten en documentatie met betrekking tot Herberghs ook een archief van meer dan veertien meter aan Limburgse literatuur in het Nederlands en dialect (2 meter), een belangrijk deel van het archief van uitgeverij Huis Clos, manuscripten van tijdschrift QM en vele meters aan zorgvuldig verzamelde documentatie over anderen en over eigen werk van de afgelopen vier decennia waarvan hij vreest veel te zullen moeten vernietigen gezien de huidige stand van zaken rondom literair erfgoed. Leo Herberghs blijkt het toonbeeld van een schrijnende situatie rond behoud van Limburgs literair erfgoed in de provincie. Een reden ook tot hernieuwde beleidsoverwegingen met betrekking tot de huidige beleid aangaande financiering en aanname van het erfgoed van literatoren in archiefinstellingen. Gert Boonekamp Er zijn velen die in een vergelijkbare situatie als die van Leo Herberghs hebben verkeerd of nog steeds verkeren. Niet alleen schrijvers en dichters maar vaak ook verzamelaars moeten hun levenslange verzamelwerk nog voor hun sterven verloren zien gaan. De Maastrichtse literatuurkenner en -verzamelaar Gert Boonekamp is er daar een van. Gert Boonekamp beheerde jarenlang op zeer zorgvuldige wijze een verzameling van Nederlands literair erfgoed bestaand uit meer dan 32600 archiefstukken, waaronder interviews met auteurs, tijdschriftartikelen van of over auteurs, vertalingen door of van auteurs, brieven of kaarten die Gert ontving van auteurs, foto’s of posters van auteurs en nog meer. Boonekamp hield de ontwikkelingen in zijn collectie zorgvuldig bij. Hij zegt: ‘Ik maakte hem (de lijst) tussen turbulente werkzaamheden in vrije halve uurtjes tussen mijn 60ste en 62ste met als eerste doel een overzicht te krijgen van de inhoud van mijn tijdschriften en essaybundels. Daarna vulde ik hem aan.’ 16
Van enkele bekende Nederlandse literatoren bezat Boonekamp zoveel materiaal dat de officiële archieven er wellicht schril bij af steken. Zo trof ik in de door Boonekamp aan mij gestuurde inventaris van zijn verzameling een overweldigende collectie en documentatie van de auteurs W.F. Hermans (1359 stukken!), Leo Vroman, L.H. Wiener, Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Jan Wolkers, Ad Zuiderent, Jan Willem Otten, Sybren Polet, A.L. Snijders, Simon Vestdijk, Simon Vinkenoog, Joost Zwagerman, Willem van Toorn, A.F.Th. v.d. Heijden, Jeroen Brouwers, H.H. ter Balkt, H.C. ten Berge, J. Bernlef, Benno Barnard, Eva Gerlach, Rutger Kopland, Anton Korteweg, Gerrit Kouwenaar, Gerrit Krol en Kees Fens aan. Het betreft soms meer dan 1300 stukken per persoon. Gert Boonkamp beschikte daarnaast over een verzameling Limburgs literair erfgoed van maar liefst 114 Limburgse auteurs. De hoeveelheid materiaal per Limburgse schrijver loopt uiteen van 1 stuk tot rond de 400 stukken met een gemiddelde van 43 archiefstukken per schrijver. Van sommige van deze literatoren beschikte Boonekamp over een uitzonderlijk grote collectie zoals van Manuel Kneepkens, Pierre Kemp en Jan Hanlo (elk zo’n 70 a 80 archiefstukken), van Harry G.M. Prick (125 stukken), Huub Beurskens (205 stukken), Gerard Reve ( 223 stukken), Leo Herberghs (225 stukken), Hans van de Waarsenburg (maar liefst 279 stukken!). Aan het tellen van de hoeveelheid materiaal van Wiel Kusters heb ik aanvankelijk niet eens durven beginnen, het bleken maar liefst 382 stukken te zijn! Om een beeld te krijgen van de grote diversiteit aan Limburgse auteurs in Boonekamps collectie, hierbij een opsomming van veelal klinkende namen uit de wereld van de literatuur: Berthus Aafjes, Marianne Aartsen, Pierre Bakkes, Pieter Beek, Charles Beltjens, Hans Berghuis, Ger Bertholet, Huub Beurskens (veeeel!), Rob Bindels, Gert Boonekamp zelf, Chrétien Breukers, Frans Budé, Pieter Caljé, Antoon Coolen, Leonie Cornips, Therese Cornips, Willem K. Coumans, Emma Crebolder, Job Creighton, Frits Criens, A.H.J. Dautzenberg, Jules Dister, Peter Drehmanns, Tonie Ehlen, Fons Erens, Frans Erens, Marko Fondse, Robert Franquinet, Harrie Geelen, Elke Geurts, Tim Gladdiness, Leon Gommers, Adri Gorissen, Huub Graus, Jacques Graus, Patricia de Groot, Quirien van Haelen, Paul Haimon, Jan Hanlo (veel! 83 stuks), Pé Hawinkels, Leo Herberghs (veel! 225 stuks), Paul Hermans, Lou Heynens, Jacob Hiegentlich, Rouke van der Hoek, Emile Hollman (1), Piet-Hein Houben, Lucas Husgen, Pierre Huyskens, Ad van Iterson, Miriam Janssen, Paul Janssen, Sasja Janssen, Matthias Kemp, Pierre Kemp (veel! 73 stuks), Yves van Kempen, Koos van den Kerkhof, Marie Kessels, Manuel Kneepkens (veel! 76), Wim Kuipers, Willem Kurstjens, Wiel Kusters (283 stuks!), Arnold Labrie, Harrie Lemmens, H.G. Liebentrau, Paul van Loon, Loe Maas, Nop Maas, Marita Mathijsen, Paul Meeuws, Ben van Melick, Jan van Mersbergen, Rob Molin, Edmond Nicolaas, Peter Nissen, Jef Notermans, Cyrille Offermans, Connie Palmen, E. du Perron, Jos Perry, H.J. Peters, Harry G.M. Prick, Ser Prop, Henk Pröpper, G. Rapaille, Ton van Reen, Gerard Reve, Jo Ritzen, Bas Rompa, Jacques Schreurs, Harrie Sevriens, Kees Simhoffer, John Slangen, Lou Spronck, Rosalie Sprooten, A.A.M. Stols, Jan Stormen, Lambert Tegenbosch, Ger Thijs, Oscar Timmers, Nic Tummers, Thomas Vaessens, Miel Vanstreels, Henric van Veldeke, Mariet Verbong, Jos Versteegen, Jacques Vriens, Hans van de Waarsenburg, Joseph Wachelder, Lulu Wang, Jo Wijnen, Peter Winkels en Peter Winnen. Kortom, Gerts verzameling was op zichzelf een geschiedenis van de literatuur in Limburg. De situatie van Gert is weliswaar vergelijkbaar met die van vele schrijvers op leeftijd, maar werpt ook nog een ander licht op het probleem van behoud van particulier 17
(literair) erfgoed, aangezien de verzamelaar vaak vanuit liefde voor een literair corpus naar een volledigheid in zijn verzameling en bijbehorende documentatie aangaande de schrijver streeft. En daarnaast vaak heel geordend te werk gaat bij het opslaan en bijhouden van zijn collectie. Zowel die volledigheid als de nauwgezette registratie van het bezit zijn in de meeste archieven van schrijvers ver te zoeken, zelfs als het op het eigen werk aankomt. Dat geeft de collectie van een verzamelaar een bijzondere meerwaarde. Evenals de plek die het oeuvre van een literator in zo’n verzameling inneemt tussen dat van tijdgenoten. Onderlinge connecties tussen literatoren en werken worden zo op een bijzondere wijze, via de interesse van de verzamelaar, zichtbaar. In het geval van Gert Boonekamp is er bovendien een (intensieve) correspondentie onderhouden tussen de verzamelaar en enkele van de literatoren die hij graag las. Zo’n correspondentie is een uniek stuk secundaire documentatie met betrekking tot een aantal belangrijke literatoren, die met de dood van de verzamelaar voor altijd verloren zou gaan. Ten slotte is ook de overweldigende hoeveelheid aan materiaal en de grote diversiteit aan literatoren in een collectie als die van Gert Boonekamp, eigen aan de verzamelaar. Het gemiddelde gemeentearchief in Limburg herbergt nog niet een kwart van het aantal verschillende schrijvers uit Gerts collectie. Behalve in grootte streven verzamelaarscollecties het gemiddelde archief in een archiefinstelling vaak ook in zorgvuldigheid van opslag voorbij, en zijn daarom van unieke historische waarde. Zo registreerde Gert niet alleen soorten materiaal en hun omvang maar beschreef de werken of documentatiematerialen van iedere schrijver ook stuk voor de stuk op titel en jaartal. Helaas is de verzamelaarscollectie tegenwoordig nog minder zekerheid van voortbestaan gegund dan het schrijversarchief. Zo gold het ook voor de collectie van Gert Boonekamp. Op verzoek lichtte Gert Boonekamp mij per email in over de geschiedenis van zijn verzameling en zijn pogingen die veilig te stellen. Hij schreef: ‘Toen ik twee jaar geleden contact legde met de universiteitsbibliotheek, Limburg Museum, Centre Céramique en andere instellingen dat ik 'mijn' relatief unieke collectie van de hand wilde doen omdat mijn gezondheidstoestand zo was verslechterd dat ik zeker nooit meer aan herlezen toe zou komen, wees iedereen dat aanbod van de hand om allerlei plausibele en minder plausibele redenen. Ik schrok van het gebrek aan enthousiasme maar heb me erbij neergelegd dat het boek in de ogen van velen zijn beste tijd heeft gehad. (…) Een groot deel van mijn boekenbezit 19.000 - heb ik aan mijn kinderen gegeven, laten veilen bij Burgersdijk & Niermans in Leiden en aangeboden aan Antiquariaat Fokas Holthuis. Het bijzondere van mijn verzameling was dat ik een schrijver helemaal las / lees of niet, en helemaal betekende voor mij ook recensies enz. Veel boeken, artikelen, marginale drukken enz. waren gesigneerd en met bijzondere regels verlucht. Met veel schrijvers correspondeerde ik vanaf mijn 60ste. Ik heb 'mijn' bezit wel geregistreerd en die registratie bezit ik nog. Van Leo Herberghs bezit ik nog zeer veel. (…) Ik ben blij van Burgersdijk te hebben vernomen dat veel werk naar marginale drukkers en verzamelaars is gegaan. (…)’. Momenteel heeft Gert Boonekamp nog maar 2500 stukken in zijn bezit. De grootste deel van de 32600 materialen is dus aan bekenden weggegeven (19000 stukken). Boonekamp heeft er dus niets voor ontvangen. Een ander deel is geveild en de rest is aan antiquariaten geschonken en daarna bij liefhebbers en andere verzamelaars terecht gekomen. De onderlinge coherentie tussen de stukken is verloren 18
gegaan en de toekomst van de stukken is onzeker. Het werk dat Boonekamp deed, had een geweldige bron kunnen betekenen voor scholieren, studenten, publicisten en wetenschappers die zich in de toekomst met een van deze Limburgse schrijvers hadden willen bezig houden. In geen enkel gemeentearchief zullen ze een dusdanig grote hoeveelheid informatie aangaande deze auteurs kunnen vinden. Deze informatie is opnieuw verspreid geraakt en loopt het risico in handen van de verkeerde vernietigd te worden. Aanname in een archiefinstelling had bij een beter beleid daarentegen bescherming en ontsluiting betekend voor dit bijzondere stuk letterkundig erfgoed uit Limburg. Daar waar schrijvers nog een kleine kans hebben hun werk in een regionale archiefinstelling te mogen onderbrengen en altijd nog bij het Letterkundig Museum terecht kunnen, kan een verzamelaar klaarblijkelijk op geen van beide opties rekenen, en dat terwijl de collectie van de verzamelaar zoals gezegd in omvang en nauwkeurigheid vaak veel verder reikt dan die van de schrijver. Erfgoed gaat verloren bij de verzamelaar. De weinig rooskleurige geschiedenis van een verzameling als die van Gert Boonekamp vraagt evenals die van schrijvers als Leo Herberghs daarom om een opnieuw in overweging nemen van de huidige aanpak van literair erfgoed in onze provincie. Want er zijn velen als hen.
19
2.
Bestaand erfgoed in gevaar
Niet alleen de aanname van ‘nieuw’ erfgoed, maar ook de ontsluiting van bestaand erfgoed vraagt om aandacht. Wanneer we kijken naar de verzameling en inhoud van literaire collecties in de eerder genoemde Limburgse archiefinstellingen blijkt te meer hoe nijpend het probleem van de huidige ontwikkelingen in het beleid rond particulier erfgoed is. Stuk voor stuk beschikken de (gemeente)archieven over vaak uitgebreide collecties van bekende en gerenommeerde Limburgse literatoren. Maar gemiddeld genomen is de helft ervan niet geïnventariseerd, dus niet ontsloten, laat staan digitaal raadpleegbaar. In een tijd van verregaande digitalisering in bijvoorbeeld het onderwijs, is (digitale) ontsluiting van deze archieven hoogstnoodzakelijk om het in vergetelheid raken van deze literaire erfenis in de toekomst te voorkomen. Momenteel liggen in de meeste gemeentearchieven echter veel activiteiten met betrekking tot ontsluiting van bestaande, ongeïnventariseerde particuliere archieven stil. Om een beeld te krijgen van de rijkdom aan letterkundig erfgoed in de Limburgse (gemeente)archieven zal ik de inhoud van het grootste (RHCL/SHCL) en van een klein regionaal archief (Rijckheyt) op het gebied van literair erfgoed globaal weergeven. Literair erfgoed ligt zoals eerder aangegeven niet alleen in archiefinstellingen opgeslagen. Verspreid over de hele provincie zijn er vele schrijvers en verzamelaars die thuis in de loop van hun leven een literair archief opbouwden maar ook antiquariaten die vaak een speciale en soms zeer omvangrijke verzameling ‘Limburgensia‘ bezitten. En ook regionale kranten, televisie- en radiostations herbergen vaak een schat aan regionale cultuur- en literatuurhistorie. Ook van het literaire erfgoed in de antiquariaten (Antiquariaat Coriovallum te Heerlen en Antiquariaat Boom, Roermond) en in de archieven van media-instellingen zoals het Limburgs Dagblad/ De Limburger en L1, zal ik in dit hoofdstuk globaal een overzicht geven en daarna ingaan op het lot dat deze collecties momenteel beschoren is. ________ 2.1 De archiefinstellingen RHCL en SHCL Het Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL) is het resultaat van een fusie tussen het Rijksarchief in Limburg (archieven van rijk en provincie) en het Gemeentearchief Maastricht, die in 2005 plaatsvond. Het RHCL beschikt momenteel over 18 kilometer archief. In de eerste plaats zijn dit archieven van de overheid: het Rijk (de rijksinstellingen in de provincie), de Provincie, de Gemeente Maastricht en de Gemeente Margraten. Daarnaast heeft het RHCL belangrijke particuliere archieven in huis: van kerkgenootschappen, verenigingen, stichtingen, bedrijven, kastelen, families en personen. In principe zijn deze archieven openbaar. Behalve archieven heeft het RHCL omvangrijke verzamelingen handschriften, almanakken, foto’s, (land)kaarten, tekeningen, affiches, bidprentjes, briefhoofden. Het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) is een kenniscentrum voor 20
regionale geschiedbeoefening. Het centrum verricht wetenschappelijk onderzoek, beheert een omvangrijke bibliotheek en verzamelt archieven en documentatiemateriaal. Het is gespecialiseerd in de sociaaleconomische en sociaalculturele geschiedenis van Limburg in de 19e en 20e eeuw. Het SHCL is openbaar toegankelijk en werkt intensief samen met het Regionaal Historisch Centrum Limburg. Sinds 2008 zijn beide instellingen gehuisvest onder één dak, in het Historisch Centrum Limburg aan de Sint Pieterstraat 7 in Maastricht. Het Historisch Centrum Limburg zou dus in principe de belangrijkste en grootste collectie Limburgs literair erfgoed in onze provincie ter beschikking moeten stellen. Het RHCL en SHCL delen een gemeenschappelijke online databank. In deze databank ben ik op zoek gegaan naar Limburgs letterkundig erfgoed en vond er inderdaad een omvangrijke collectie. Bij een zoektocht door het digitale archief van het RHCL en het SHCL stuit men op veel mooie en verrassende stukken. Zo bevinden er zich in het Historisch Centrum Limburg bijvoorbeeld een vijftiende-eeuws handschrift met de levensbeschrijving van Sint Servaas, schetsen en een staaltje Crêpe de Chine van Pierre Kemp, een stel muziekoefeningen van broer Mathias Kemp, evenals een door hem bijgehouden wapenboekje vol pentekeningen met korte beschrijvingen van blazoens van heraldische wapens. Maar ook een stapel nieuwjaarsbrieven die Mathias Kemp schreef aan zijn ouders, gedichten in het handschrift van Auguste Clavereau en de geboorteakte van Joseph Endepols kunnen hier gevonden worden. In totaal is er hier minstens 25 meter aan schrijversarchieven beschikbaar. Hiervan is een uitzonderlijk groot gedeelte geïnventariseerd, namelijk 15 meter. Toch is 40 procent van de schrijversarchieven ook hier in het Historisch Centrum Limburg nog volledig ongeïnventariseerd, en dat zal waarschijnlijk zo blijven. Meer gespecificieerd treft men in het Historisch Centrum Limburg onder andere de volgende schrijversarchieven aan: Een 0.4 meter lang volledig geïnventariseerd archief van H.J.E. (Joseph) Endepols, bestaande uit 28 beschreven archiefstukken. Stukken betreffende het leven en werk van H.J.E. Endepols. Daarnaast een 0.8 meter en een 0.12 meter lang ongeïnventariseerd archief. Hierin knipsels, brieven en foto's enz. omvattende besprekingen van het werk van en eerbetuigingen aan dr. H.J.E. Endepols. Een ongeïnventariseerd archief van 1,5 meter lang van Bèr Essers. Een ongeïnventariseerd archief van G.M.L. (Lou) Heynens van 6 meter lang. Een ongeïnventariseerd archief van L.C. (Bèr) Hollewijn van 0.4 meter lang. Bevat handgeschreven, getypte en gestencilde werken (boeken, gedichten, verhalen en toneelstukken). Een 2 meter lang volledig geïnventariseerd archief van M.H. (Matthias) Kemp en echtgenote A.M.H. Dassen. 180 beschreven en gedigitaliseerde archiefstukken. Het archief bevat van Kemp manuscripten en typoscripten en stukken betreffende de publicaties van eigen werk zoals gedichten en toneelstukken, romans, mengelwerk, artikelen voor diverse periodieken, redactiewerkzaamheden, comités waarvan hij deel uitmaakte, lezingen en causerieën, foto’s, krantenartikelen geschreven door Kemp, 21
informatie over boekhandel Schmitz en Kemp te Maastricht, werkzaamheden voor antiquariaat, uitgeverij en reclamebureau door Kemp, schetsen, tekeningen en landschapsstudies van Kemp, persoonlijke stukken zoals brieven, muziekoefeningen, sollicitaties, uitnodigingen, portretfoto’s, oorkondes en erfrecht. Een 3 meter lang volledig geïnventariseerd archief van P.J. (Pierre) Kemp. 301 beschreven en geïnventariseerde archiefstukken. Het archief bevat heel veel geschreven en ontvangen brieven, typoscripten en manuscripten van poëzie, proza en toneel; tekeningen, schetsen, lidmaatschappen, contracten, prijzen, een staaltje crêpe de Chine, stukken van hemzelf over leven en gezondheid, artikelen uit periodieken, aantekeningen (marginalia), een bibliografie door A. de Roover opgesteld, stukken over tentoonstellingen van werk van Kemp, letterkundige werken van derden met opdrachten aan Pierre Kemp, stukken over zijn ouders en briefwisseling met hen. 0,5 meter geïnventariseerd archief van L.H.J. (Louis) Lamberts Hurrelbrinck. 41 beschreven archiefstukken. Bevat naast een beperkt aantal archivalia, voornamelijk manuscripten van artikelen, romans en toneelwerken van mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck (1855-1941), letterkundige en publicist. Een 1,3 meter lang geïnventariseerd archief van J.M.G. (Jef) Notermans. Jef Notermans was dichter en schrijver en lid van diverse culturele verenigingen. Dit archief bevat ook archivalia van het Werkcomité ter huldiging van de meesterdrukker J.W. Veltman, 1958. Van deze drukker bevind zich ook een archief in het Historisch Centrum Limburg. Van Jef Notermans is er echter ook een 0.25 meter lang ongeïnventariseerd archief. Een 1 meter lang geïnventariseerd archief van G. (George) Nypels (broer van Charles Nypels), bestaand uit 10 beschreven archiefstukken. Bevat diverse handschriften en andere documentatie van de journalist George Nypels (1885-1977), hoofdzakelijk betreffende zijn reizen. Een 0.3 meter lang ongeïnventariseerd archief van M.A.V. (Vic) Reinders. Het archief bevat onder andere handschriften en gedrukte werken van de letterkundige. Een 0.1 meter lang geïnventariseerd archief van M.H. (Michael) Smiets. Michaël Henricus Smiets (1830-1885) was priester, leraar Nederlandse literatuur, Grieks en Latijn en pastoor te Oud-Valkenburg; hij genoot bekendheid als orator en dichter. Zijn verzameling omvat naast correspondentie ook een groot aantal gedichten en manuscripten. Een 0.8 meter lang geïnventariseerd archief van A.A.M. (Alexander) Stols. Prof. Stols (1900-1973). Hij was o.a. boekdrukker en uitgever. Het betreft voornamelijk correspondentie van genealogische aard en genealogische en heraldische aantekeningen. 0.1 meter geïnventariseerd archief van J.W. (Wim) Veltman. J.W. Veltman (18981966) was meester-drukker; het archief bevat voornamelijk door hem ontworpen en gedrukt gelegenheids-drukwerk. 6 meter geïnventariseerd archief van Loe Maas en Mya Maas-Brennenraedts. 22
Maas,Loe, pseudoniem van Leonardus Gerardus Marie Snackers, journalist, schrijver, dichter en criticus te Maastricht en M.M.J. (Mya) Maas-Brennenraedts, journaliste, schrijfster, dichteres en recensent te Maastricht. Bevat documenten m.b.t. briefwisselingen, opleiding, manuscripten, publicaties, voordrachten en krantenknipsels over beiden. En verder een uitgebreide handschriftencollectie van het rijks- (RAL) en gemeentearchief (GAM) met daarin bijvoorbeeld het handschrift van een middeleeuwse ridderroman, brieven van J.T.H. (Theodoor) Weustenraad, gedichten van A.J.T.A. (Auguste) Clavereau, een collectie liedjes, voordrachten en toneelstukken als ook prozawerken van A. (Alphonse) Olterdissen, een werk van M.H.C. (Jacques) Schreurs en een rede gehouden door F. (Felix) Rutten. Daarnaast zijn er een aantal archieven van boekdrukkerijen aanwezig in het Historisch Centrum Limburg. Zoals dat van Stoomboekdrukkerij en registerfabriek Boosten & Stols Maastricht, Ernest van Aelst, Drukkerij Gebroeders van Aelst en Grafische Kunstindustrie 'Ernest van Aelst' Maastricht en drukkerij Wed. A.H. Roberts Maastricht. Hoewel deze collectie Limburgs literair erfgoed dus inderdaad zo omvangrijk is als je van het grootste archief van Limburg mag verwachten, laat de toegankelijkheid van deze archieven te wensen over. In gesprek met rijksarchivaris Jacques van Rensch blijkt bovendien dat de kans dat de achterstand die het RHCL heeft in het inventariseren van zijn particuliere archieven nog maar moeilijk in te halen zal zijn in de nabije toekomst. Van Rensch geeft namelijk aan dat het aantal archivarissen dat afstudeert en bij overheidsarchieven in de provincie komt werken, sterk is gedaald en er minder of geen waarde meer wordt gehecht aan inventarissen. Daardoor is de achterstand in selectie en beschrijving van particuliere archieven van bijzonder grote omvang geworden. Vroeger verzorgden stagiaires namelijk als afstudeerproject de beschrijving en ontsluiting van particuliere archieven. Maar nu het beleid van zowel overheid als archiefwezen gericht is op digitalisering, wordt de kans dat de ontstane achterstand wordt ingehaald steeds kleiner. Daarom eisen rijksarchieven tegenwoordig van iedere particuliere instantie (persoon of instelling) dat ze haar archieven zelf schoont, terugbrengt tot enkele meters en van een nette inventaris voorziet. Ook voor overheidsinstellingen, universiteiten en parochies geldt deze regel tegenwoordig. Voor de bestaande ongeïnventariseerde archieven is dat echter geen goed nieuws. De 40 procent ongeïnventariseerde schrijversarchieven zullen in de nabije toekomst, als ik van Rensch goed begrijp, niet snel toegankelijk gemaakt worden. Als het grootste archief in Limburg niet meer dan 60 procent van haar literaire erfgoed in geïnventariseerde vorm beschikbaar kan stellen, dan zullen de kleinere gemeentearchieven dat met de huidige financiële middelen al helemaal niet kunnen. Ook digitaliseringsactiviteiten staan momenteel bij het Historisch Centrum Limburg op een laag pitje. Het RHCL digitaliseert wel, maar het gebeurt vanwege geldgebrek slechts mondjesmaat. De vraag naar schrijverscollecties is klein, zo stelt van Rensch vast. Maar zodra er iets gedigitaliseerd wordt of er wordt over een schrijver gepubliceerd, zoals door Wiel Kusters over Pierre Kemp, dan stijgt die vraag vaak tijdelijk. Bij gebrek aan geld zullen Joseph Endepols, Vic Reinders, Bèr Essers, Lou Heynens en Bèr Hollewijn echter nog lange tijd genoegen moeten nemen met de vergetelheid waarin hun samen 10 meter lange archief is geraakt, nu investering in inventarisering onmogelijk is. 23
Rijckheyt Bij Rijckheyt is de stand van zaken bij schrijverscollecties begrijpelijkerwijs niet veel anders. Het gemeentearchief van Heerlen bevat überhaupt weinig materiaal van Limburgse literatoren maar de enige volwaardige collectie op dat gebied, namelijk de collectie Wiel Knipa, de Limburgse carnavalsliedjesschrijver, is ook nog eens ongeïnventariseerd. Verder beschikt het archief wel over een goede, digitaal toegankelijke documentatiecollectie met betrekking tot een groot aantal Limburgse auteurs zoals Hans Berghuis, Willem K. Coumans, Johann Michaël Dautzenberg, Peter Ecrevisse, Frans Erens en Edmond Franquinet. Maar de gedichten en verhalen van Johan Michaël Dautzenberg (in het Heerlens dialect), Driessen, Hameleers, Leufkens en Stienstra dan weer niet geïnventariseerd of digitaal raadpleegbaar. Ook is er geen ingang op gerenommeerd (stads)dichter Leo Herberghs. Het archief beschikt over mooi maar ontoegankelijk materiaal en heeft op dit vlak heel wat inhaalwerk te doen. Archivaris Roelof Braad zegt daaromtrent weinig goede vooruitzichten te hebben. ‘Er worden steeds minder inventarissen gemaakt en er wordt beknibbeld op personeel. Je moet het dus met de bestaande archieven doen. Veel meer inventarisatie zal er waarschijnlijk in de toekomst niet meer komen. Er is dus niet tot alle archieven toegang’. Ook wat betreft digitalisering van bestaand erfgoed verschilt Rijckheyt niet van het RHCL en SHCL. Als ik vraag of het volledige archief online staat, zegt Braad: ‘Nee, daar zijn we blijven steken. Een archiefbeschrijving kan heel algemeen zijn. Dan weet je niet wat er in zit. Bijvoorbeeld ‘1 pak correspondentie’. Eigenlijk zou een archief daarom vergezeld moeten gaan van een algemene contentinfo. Pas met informatie over de inhoud is het waardevol om een archief te digitaliseren’. Zowel voor inventarisering als voor digitalisering is tijd nodig, arbeidsuren, en arbeidsuren kosten het archief geld. Zo kan het voorkomen dat de archivarissen in tijden van bezuiniging het mes regelmatig in het varken moeten laten steken als het om ontsluiting van bestaande particuliere archieven gaat. Braad zegt: ‘Men kent tegenwoordig weinig geld toe aan Rijckheyt, maar wil wel in nieuwe projecten van het archief investeren. Dus voeren we steeds nieuwe projecten op en moeten we bestaande projecten vaak voortijdig staken’. Mijn onderzoek bij Rijckheyt brengt nog een andere tendens met betrekking tot bestaand erfgoed aan het licht, die eveneens voortkomt uit het huidige geldgebrek. Roelof Braad geeft aan dat men tegenwoordig namelijk wacht tot er vraag ontstaat voordat materiaal ontsloten wordt. Het is een omgekeerd proces dus. Voor wie bijvoorbeeld veel interesse toont in genealogie, inventariseert en digitaliseert het archief de genealogische archieven die men graag gebruikt. En als een onderzoeker een transcriptie maakt, vraagt het archief hem of haar de transcriptie met het archief te delen. Soms maken onderzoekers ook nog een vertaling. ‘Dan heeft het archief het geluk er alleen nog jaartallen en een titel aan toe te hoeven voegen’, aldus Braad. Het nadeel is allicht dat deze onderzoeken toevalstreffers zijn. Braad zegt dan ook: ‘Er is nog nooit een heel archief ontsloten op die manier. Vaak mag je blij zijn dat er een index op gemaakt is.’ Veel archieven beginnen volgens Braad zelfs al met ‘digitalisering on demand‘. De geïnteresseerde stuurt een email naar de archiefinstelling en voor een zeker bedrag begint de instelling op dat moment het door hem gewenste archiefstuk te inventariseren en digitaliseren. Ten slotte krijgt de geïnteresseerde het stuk opgestuurd. Voor de archiefbezoeker is deze service van 24
bijvoorbeeld het archief van Amsterdam een omslachtige manier van informatie vergaren. Bovendien is de financiële vergoeding die er van hem gevraagd wordt, in feite niet in overeenstemming met de archiefwet die stelt dat iedere bezoeker de in het archief aanwezige informatie gratis moet kunnen raadplegen. Dit omgekeerde proces van vraag naar ontsluiting is een teken dat er steeds minder kans is op ontsluiting voor bestaande (vaak reeds oudere) particuliere archieven zoals die van literatoren. Delen van deze archieven zullen op basis van willekeur beschikbaar worden gemaakt, andere delen zullen nog lang in het duister verkeren. EHC Het Euregionaal Historisch Centrum in Sittard vormt in dit onderzoek een uitzondering. Het centrum beschikt wel over een tamelijk uitgebreide en erg goed ontsloten groep schrijverscollecties. Het archief herbergt een aantal prachtige en soms zeldzame of zelfs ietwat curieuze stukjes Limburgs literair erfgoed. De collectie loopt uiteen van fotoportretten van Charles Beltjens en zijn familie tot manuscripten van Felix Rutten en uitzonderlijke voorwerpen als een kelkdoekje, een operatief verwijderde blaassteen en een buisje met de laatste tranen van Jacques Schreurs. Het archief bevat in totaal minstens 12 meter grotendeels (88%) geïnventariseerd schrijversarchief. En het EHC acquireert nog steeds nieuwe schrijverscollecties. Helaas is dit archief een uitzondering. Met meer geld zouden meer Limburgse gemeentearchieven uit kunnen zien als het EHC. Archiefinstellingen als het RHCL/SHCL en Rijckheyt blijken tijdens mijn onderzoek representatief te zijn voor de situatie van veel Limburgse archiefinstellingen. Enkelen nemen zoals Rijckheyt amper meer nieuwe collecties aan, bestaande archieven inventariseren ze niet, anderen hebben één goed beschreven schrijverscollectie maar zijn verder moeilijk toegankelijk, zoals Gemeentearchief Roermond (collectie Jacob Hiegentlich) en Gemeentearchief Weert (collectie Gerard Reve). Er ligt op deze manier een hoeveelheid bestaand en zeer waardevol literair erfgoed te verstoffen in de archieven, een ander groot deel is inmiddels vernietigd. Grote delen van collecties als die van bijvoorbeeld Harry G.M. Prick, die ik in gemeentearchief Roermond verwachtte aan te treffen, zijn naar verluidt compleet verdwenen. Als er niet meer geld vrij komt, is de toekomst van bestaande literaire archieven in onze provincie er een van willekeur, ontoegankelijkheid en onvolledigheid. Helaas geldt voor deze collecties dat als ze eenmaal verloren gaan, ze voor altijd verloren zullen blijven. Onze omgang met bestaande collecties vormt bovendien de basis voor onze houding ten opzichte van nieuwe collecties. Als ‘digitalisering on demand’ de toekomst wordt, zullen archiefinstellingen met betrekking tot particulier erfgoed niet meer zijn dan opslaghokken. En als er alleen in innovatie wordt geïnvesteerd, blijven de bestaande literaire archieven exquise, half aangevreten kazen. ________ 2.2 Antiquariaten Wanneer schrijvers en verzamelaars hun collectie boeken en hun handschriften aan het eind van hun leven niet aan archieven kunnen schenken, verkopen zij hun materiaal en komt het in handen van particulieren en bij antiquariaten terecht, zo bleek eerder al uit de verhalen van Leo Herberghs en Gert Boonekamp. In antiquariaten vindt men zodoende bijzondere materialen zoals bibliofiele werken, 25
handschriften en prenten. Voor een goed zicht op de toekomst van bestaand Limburgs literair erfgoed zocht ik daarom ook contact met enkele antiquariaten in de provincie. Door de collecties te bestuderen en de antiquaren naar de toekomst van het antiquariaat te vragen, trachtte ik een antwoord te krijgen op de vraag: kan het antiquariaat als bemiddelaar papieren letterkundig erfgoed veilig stellen als het archief dat niet meer kan? Wanneer archieven literair erfgoed weigerden, was het antiquariaat immers vaak de eerstvolgende aangewezen plaats in de provincie voor schrijvers en verzamelaars om hun collectie aan over te doen. Wie de catalogus van Antiquariaten Coriovallum in Heerlen of Boom in Roermond bestudeert onder het kopje ‘Limburg’ stuit er op een bonte verzameling aan Limburgse literatoren en verschillende materiaalsoorten. Antiquariaat Coriovallum (Heerlen) Antiquariaat Coriovallum heeft een uitgebreide collectie variërend van filosofie tot bergsport. Onder de ‘limburgensia’ treft men vervolgens zo’n 1650 aan Limburg gerelateerde publicaties aan. Een breed scala aan materialen: van jaarkronieken tot literaire romans, van oude ansichten tot gesigneerde bibliofiele werken, van kunst- en architectuur uit de regio tot oorlogsverhalen, van geologie tot kerkbouw, van de legenden van de Bokkenrijders tot psychiatrie in Oostelijk Zuid-Limburg, van reisverslagen tot Sittards Carnaval, van provinciale wegen tot schildersportretten en van kloosters tot staatsmijnen. De publicaties in het antiquariaat blijken bovendien van de hand van een veelheid aan Limburgse literatoren, waaronder Bertus Aafjes, Hans Berghuis, Jef Bonten, Jo Caris, Willem K. Coumans, Emma Crebolder, Frans Dieteren, Pieter Ecrevisse, H.J.E. Endepols, Robert Franquinet, Paul Haimon, Leo Herberghs, Bèr Hollewijn, Mathias Kemp en Manuel Kneepkens. Uit het schijnbaar eindeloos lange overzicht van ’limburgensia’ op de website kan men concluderen dat Antiquariaat Coriovallum een belangrijk deel van het behoud van Limburgs literair erfgoed voor haar rekening neemt. Voor een uitgebreider overzicht, zie de catalogus, onder ‘Limburg’ op de website: http://www.coriovallumboeken.nl/. Boekhandel en Antiquariaat Boom (Roermond) Antiquaar Theo Boom stuurde mij desgevraagd een lijst van publicaties uit of in Limburg, zoals hij er eind 2013 in zijn Antiquariaat over beschikte. Ook Antiquariaat Boom herbergt een rijke collectie limburgensia die Theo Boom zelf onderverdeelde in de categorieën ‘taalkundige woordenboeken van Limburgse dialecten‘, ‘literaire dialectteksten‘, en Nederlandstalige letterkunde in of uit Limburg. Hierin vindt men opnieuw een hoeveelheid klinkende namen zoals Felix Rutten, Marie Koenen, Pierre Kemp, Mya Maas, Pé Hawinkels, J.M. Dautzenberg, Emma Crebolder, Dr. H.H. Knippenberg, Ad van Iterson, Jo Peters en Paul Frische en een grote diversiteit aan materialen waaronder culturele tijdschriften, prozawerken, liedteksten, reisverhalen en veel dichtbundels. Naast Boom en Coriovallum benaderde ik nog andere antiquariaten in Limburg: Antiquariaat Hesselink en Antiquariaat Emile Kerssemakers te Heerlen, Antiquariaat Librairie Stille, Antiquariaat De Bovenste Plank, Antiquariaat Lilien (Joodse boeken) en Paul Bremmers Antiquariaat (gespecialiseerd in antieke kaarten) te Maastricht en Antiquariaat Calliope te Roermond. Een een aantal van hen beschikte niet of slechts in geringe mate over limburgensia, zoals in het geval van Antiquariaat Emile 26
Kerssemakers. De andere bleken bijzonder moeilijk bereikbaar. Toch geven antiquariaten Coriovallum en Boom reeds een goed beeld van het soort erfgoed van literaire aard dat terecht komt bij antiquariaten. Zoals gezegd betreft het voornamelijk bibliofiele werken, handschriften en prenten, publicaties over een grote diversiteit aan onderwerpen van een grote hoeveelheid verschillende Limburgse literatoren. Hoewel een antiquariaat het inherente verband van een collectie niet kan waarborgen, is het vaak het enige alternatief voor schrijvers als zij hun collectie niet bij archieven kwijt kunnen. Het antiquariaat biedt immers op zijn minst een directe toegang voor literatuurliefhebbers, bijvoorbeeld de groep verzamelaars die enthousiast speurt in antiquariaatskasten naar die specifieke uitgave die nog ontbreekt in hun verzameling. De afscheidsemail die Roeland Gordijn van Antiquariaat De Bovenste Plank herfst 2013 aan zijn trouwe klanten stuurde, gaf echter een pijnlijk inzicht in de voorbijgaande aard van ook dit fenomeen. Gordijn was een veel bezochte antiquaar in de Rechtstraat in Maastricht, waar menig liefhebber kwam speuren naar literaire of historische schatten. Volgens Gordijn is de crisis slechts een van de factoren die het lot van zijn antiquariaat bepalen. ‘Een hoofdrolspeler is het snel veranderende koopgedrag van ons allen. (…) De komst van particuliere boekhandeltjes op de diverse sites en fora blijkt de grootste concurrent te zijn van het gevestigd etablissement’. Als gevolg hiervan besloot het antiquariaat de deuren van haar fysieke winkel in de Rechtstaat op 1 oktober 2013 te sluiten en zijn meer dan dertigduizend boeken voortaan via diverse websites aan te bieden. Theo Boom schetst desgevraagd een vergelijkbaar beeld van het toekomstperspectief van antiquariaten. Hij schrijft: ‘Voor de toekomst verwacht ik een verdere vermindering van antiquariaten, en de overblijvers zullen op internet zitten. De behoefte aan papieren informatie neemt af door wat non-fictie betreft groeiende beschikbaarheid op internet, en wat fictie betreft het beschikbaar komen van steeds meer e-boeken. Ook de mogelijkheid van downloaden groeit. Mogelijk wordt de verkrijgbaarheid hiervan gecommercialiseerd. Voor zover er toch nog een (niche) behoefte aan papieren boeken bestaat, wordt die op internet gezocht, gevonden en verhandeld. Het algemeen aanbod wordt steeds groter, ook door particulieren verzorgd middels diverse sites, zoals Boekwinkeltjes, Marktplaats, enz. Het aanbod aan mijn winkel is nog steeds groot (kwantitatief); de vraag wordt daarentegen steeds minder’. Deze ontwikkelingen hebben ontegenzeggelijk voordelen, maar voor het veiligstellen van literair erfgoed zijn antiquariaten klaarblijkelijk niet (meer) geschikt. Hun commerciële aard maakte ze al niet de beste behoeders van de onderlinge samenhang in erfgoed. Maar wanneer antiquariaten het hoofd ook niet langer boven water kunnen houden, zien we dat ze hun huisraad zelfs tegen scherpe kortingen van de hand doen. De Bovenste Plank bood een groot deel van haar inventaris te koop aan met 30 % korting. In principe gaat het erfgoed hier al verloren, het raakt namelijk versnipperd. En bij een leegverkoop komt het materiaal bovendien niet langer voornamelijk in handen van verzamelaars maar ook in die van mensen die de literaire waarde ervan niet kennen of waarderen. Zo wordt een origineel manuscript mogelijk tot onderzetter voor koffiekopjes of tot kladpapier. Men kan haast niet anders dan concluderen dat antiquariaten onmogelijk een goed alternatief kunnen zijn voor archieven als het aankomt op het behoud, het bewaken van de samenhang en het ontsluiten van Limburgs literair erfgoed. Ze waren lange tijd 27
noodgedwongen een alternatief voor het veiligstellen van schrijverscollecties in archieven, maar zijn gezien hun huidige situatie vaak genoopt hun collectie tegen spotprijzen te verkopen of zelfs weg te geven. Vreemd genoeg wordt er in Den Haag tegenwoordig meer geïnvesteerd in behoud van Limburgs literair erfgoed dan in Limburg zelf. Daar waar Limburgse archieven nog slechts sporadisch collecties aannemen, onder de voorwaarde dat de schrijver zelf de tijdrovende en specialistische klus van het inventariseren en in omvang drastisch terugbrengen van de eigen collectie op zich neemt, doen de medewerkers van het Letterkundig Museum in Den Haag vaak nog de moeite om speciaal bij de schrijvers thuis langs te komen voor selectie en om het materiaal in korte tijd digitaal via de catalogus te ontsluiten. En waar steeds meer Limburgse antiquaren hun fysieke winkels sluiten, werkt de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren in Den Haag al lange tijd aan een steeds verder uitdijende verzameling literaire teksten, waaronder Limburgse publicaties die nu direct digitaal opvraagbaar en integraal raadpleegbaar zijn; een verzameling die sinds enkele jaren wordt uitgebouwd in het DBNL-Limburgportaal. Maar het gevolg van een en ander is dat het literaire erfgoed langzaam uit onze provincie verdwijnt. Daarmee verliest het erfgoed zijn context, een omgeving van gerelateerde erfgoedstukken die onontbeerlijk is voor een goed begrip van de plaats in en betekenis voor de regionale cultuur. Juist regionale instellingen bewaken de regionale waarde en samenhang van materialen, ze houden het materiaal levend. Nationale instituten kunnen daarentegen alleen tot een vergeten bewaarplaats van onsamenhangende knipsels worden, vergelijkbaar met de boekenkasten en zolders van veel particuliere antiekopkopers. Als er niet ingegrepen wordt, is dat de staat waarin bestaand literair erfgoed uit Limburg voortaan permanent verkeert. ________ 2.3 De media-instellingen Terwijl in archiefinstellingen en antiquariaten talloze schrijverscollecties onbeschermd blijven, ligt er in Limburgse media-instellingen een schat aan Limburgs literair erfgoed in de vorm van documentatie-, geluid- en beeldmateriaal. En hoewel er bij wet bepaald is dat archiefinstellingen openbaar toegankelijk moeten zijn voor iedereen en antiquaren die vanuit hun commerciële hoedanigheid vanzelfsprekend daarin geïnteresseerd zijn, waren de archieven van deze omroepen en kranten nooit verplicht een openbare status te hebben . Hoewel een gesubsidieerde omroep als L1 wel toegankelijk moet zijn, heeft het niet de taak haar archief te ontsluiten. Zo ontstonden buiten het oog van het publiek twee geweldige bronnen van grote regionale cultuurhistorische waarde: bij omroep L1 en Media Groep Limburg. De Media Groep Limburg wordt in deze tijden van financiële moeilijkheden zelfs bedreigd in haar voortbestaan, dus nog voordat de buitenwereld voldoende kennis heeft genomen van de cultuurhistorische schatten, die zij in haar archief bewaart. Het werd de grootste tijd, deze te verkennen. L1 Een van de meest verrassende bronnen in mijn onderzoek was L1. Limburgs grootste regionale omroep was zowel verrassend toegankelijk al verrassend rijk aan materiaal. De omroep heeft sinds zijn ontstaan in 1945 (toen R.O.Z. geheten) een groot archief van beeld- en geluidsbestanden opgebouwd (beeldmateriaal vanaf 1997). En hoewel dit archief tot nog toe nooit openbaar is geweest en altijd alleen door de medewerkers 28
van L1 is gebruikt, werd mij als onderzoeker alle tijd en zelfs begeleiding verleend bij het bezichtigen en bestuderen van zijn inhoud. Programmamaker Tom Doesborg zette voor mij op een rijtje met wat voor opnamemateriaal het archief van L1 door de jaren zoal vorm kreeg. Vanaf de oprichting van de omroep in 1945 was het gebruikelijk het geluidsmateriaal op glasplaten op te slaan. In 1955 ging men over op een minder kwetsbare vorm van opslag: magnefoon-opnamen op NA-banden. Rond 1989 heeft de omroep een half jaar tot een jaar compact cassettes gebruikt. Enkele daarvan zijn helaas verloren gegaan bij de verhuizing van het bedrijf van de ene naar de andere kant van Maastricht. En omdat de cassettes in 1989 al van slechte kwaliteit bleken, zijn ze maar kort gebruikt. Men ging dus al snel over op het DAT-bandje. Deze geluidsdrager is vervolgens tien jaar lang gebruikt tot er in 1999 gebruik kon worden gemaakt van een nog betere kwaliteit drager: de CD. Vandaag de dag geschiedt de opslag vaak nog steeds op CD, maar soms ook al direct digitaal. Van het beeldmateriaal is veel opgeslagen in POP-bestanden, speciaal voor videomateriaal. De inhoud van deze grote diversiteit aan dragers is, aldus Doesburg, nog niet zo lang geleden door een ICT-er opgenomen in een digitaal archief, te gebruiken door de medewerkers van L1. Het archief is nu voor een groot deel digitaal te beluisteren en bekijken. Toch zijn er ook nog steeds glasplaten en allerlei banden waarvan L1 een fysiek archief bijhoudt en die digitaal nog niet raadpleegbaar zijn. Doesborg geeft aan zich persoonlijk te hebben ingezet voor de komst van dit digitale archief en zich ook sterk te maken voor eventuele toekomstige openbaarmaking van dit archief voor onderzoekers en andere geïnteresseerden. Zoals de cassetteopnames uit 1989 verloren gingen, zo zou het ook met de DAT-bandjes kunnen aflopen, zo realiseerde Doesborg zich terecht. De banden kunnen namelijk alleen met een speciale recorder beluisterd worden en daarvan heeft L1 er nog maar twee. Zodra deze recorders de geest geven, gaat er opnieuw waardevol materiaal verloren, zo bedacht Doesborg. Daarom is er mede dankzij hem veel materiaal centraal in het digitale archief samengebracht de afgelopen jaren. Het is duidelijk dat geluids- en beeldbestanden een prachtige aanvulling zijn op het papieren materiaal uit de gemeentearchieven, voor iemand die onderzoek doet of wil schrijven over Limburgse schrijvers. Verval van opnamemateriaal en de cultuurhistorische waarde van dit archief zijn twee goede redenen voor ontsluiting. Zowel voor de instelling als voor het erfgoed zelf. Een weblink naar het archief van L1 vindt Doesborg daarom een geweldig toekomstplan, waar ook L1 volgens hem bij is gebaat. De realisering van ontsluiting heeft echter nogal wat voeten in de aarde. Doesborg nam al eerder contact op met Ben van Melick en Wiel Kusters om initiatief op dit gebied te stimuleren, maar geld blijkt voor zo’n onderneming het grootste obstakel. Het is bij wet geregeld dat L1 haar materiaal beschikbaar moet stellen voor geïnteresseerden. De omroep draait voor een groot deel op subsidie, haar programma’s zijn daarom gedeeltelijk openbaar bezit. Dit in tegenstelling tot een commerciële instelling als Media Groep Limburg van het Limburgs Dagblad/ Dagblad de Limburger, waar de geïnteresseerde per artikel moet betalen. L1 is dus al toegankelijk. Het staat geïnteresseerden vrij contact op te nemen en kosteloos bestanden aan te vragen. En hoewel men nooit zeker kan zijn van het beleid van toekomstig bestuur, toont L1 momenteel grote interesse voor het openbaar maken van zijn archief. Er is wel een hoeveelheid geld voor nodig die de omroep momenteel niet ter beschikking heeft, aldus Doesborg. Dat dit geld het besteden waard zou zijn, blijkt als ik het archief begin te onderzoeken. Hoewel er in de zoekmachine van het L1-archief het beste op 29
onderwerp (schrijversnaam) kan worden gezocht, kom ik bij het zoeken langzaam steeds meer klinkende programmanamen tegen zoals De Onderstroom, Festival, Profiel, Journaal van de Kunst en zo…, Het Geheim en dito programmamakers als Fred van Leeuwen (presentator kunst en literatuur), Wiel Kusters, Ben van Melick, Fernand Lodewick (literaire radiocauserieën), Pieter Beek, Hans Op de Coul, Peter Winkels, Hans van de Waarsenburg en Jules Dister. De rijkdom aan literair erfgoed is werkelijk overweldigend. Met een druk op de knop luister ik naar Pierre Kemp die ergens in de jaren vijftig met de radio over zijn dichtwerk en muziek spreekt. Even gemakkelijk beluister ik later een hoorspel uit de jaren zeventig, uitgevoerd door Jan Hanlo op de toneelacademie in Amsterdam, of Wiel Kusters als programmamaker in een uitzending van Het Geheim. Maar om te kunnen beoordelen hoeveel literair waardevol erfgoed L1 herbergt, moest ik een goede zoekstrategie hebben. Ik vond vaak veel resultaten als ik op een naam zocht, van 6 op de naam ‘Ger Thijs’ tot 395 op de naam ‘Wiel Kusters‘, maar gemiddeld een stuk of 45 resultaten per auteur. Een enkele keer vond ik niets (Celine Klinkenberg, Piet Broos). Ik koos ervoor om een zo bont mogelijke combinatie van mensen te zoeken in dit archief ter verrijking van de al gevonden materialen. Maar het archief bleek nog meer diversiteit voor me in petto te hebben dan ik van te voren had kunnen bedenken. Gewaarschuwd als ik was door Doesborg voor de oeverloze hoeveelheid informatie in dit archief en de onmogelijkheid volledig te zijn, besloot ik voor mijn steekproefsgewijze onderzoek in te zetten op deze diversiteit. Het archief bleek daar in het bijzonder geschikt voor. Ten eerste was dit materiaal nieuw en anders dan het andere, vanwege zijn soort: geluid (en beeld). Daarnaast vond ik een grote hoeveelheid schrijvers die ik nog nergens anders in archieven had aangetroffen. Vervolgens bleek er van veel auteurs materiaal uit allerlei tijden aanwezig te zijn. Ik koos ervoor een korte rapportage te maken van mijn verkenning in dit archief aan de hand van een steekproef met enkele oude bekende namen uit mijn onderzoek (categorie 1) en enkele nog niet regelmatig in archiefinstellingen gevonden auteursnamen (categorie 2). En ik besloot van zoveel mogelijk uiteenlopende decennia (jaren ‘50,‘60,‘70,‘80,‘90,‘00) iets in mijn onderzoek op te nemen. Daarnaast koos ik ervoor verschillende onderwerpen rond de schrijver zoals bijvoorbeeld een voordracht, een gesprek, deelname aan een rubriek over een andere auteur en secundaire behandeling van de auteur en zijn werk (soms na zijn dood) te noteren. Ten slotte noteerde ik opnamen uit verschillende (literaire) programma’s, gemaakt door verschillende programmamakers. Behalve naar diversiteit ben ik ook voornamelijk naar oude, uit de actualiteit verdwenen fragmenten gaan zoeken. Hoewel ik graag tv-fragmenten had aangetroffen, bevatte het archief met betrekking tot deze literatoren voornamelijk geluidbestanden (radio). Desalniettemin kan ik wel zeggen dat het resultaat van mijn steekproef uniek en divers materiaal van hoge geluidskwaliteit opleverde en voldoende representatief is geworden voor de rijkdom aan literair erfgoed bij L1. Al snel werd duidelijk dat L1 als omroep een overweldigende hoeveelheid materiaal herbergt. Deze steekproef, waarvan hieronder het verslag, gaf mij een kijkje in de tot nu toe slecht ontsloten geschiedenis van wat wellicht een van de grootste bronnen van cultuur- en literatuurhistorie van Limburg mag heten: het archief van L1, een regionale media-instelling.
30
Steekproefsgewijs onderzoek L1 Categorie 1: Twaalf auteurs die ik al in andere instellingen had gevonden, maar van wie ik hier ook graag wat geluid en beeldmateriaal laat zien die het beeld van een auteur voor de onderzoeker, publicist of anderszins geïnteresseerde enorm kan verlevendigen en verdiepen.
Wiel Knipa 50 resultaten, waarvan: Verloedering van het Carnavalslied 1982 Carnavalsprogramma door Winkbulle 1962. Hierin o.a. Schlager 1962 gezongen door Wiel Knipa, Buutteredners en Globetrotters met achtereenvolgens liedjes over oude en nieuwe burgemeester (v.Grunsven en v.Rooy), het liedje La Cloche en parodie op "Och was ik maar.” Let op meerdere storingen. 18-02-1962, prog. Carnavalsprogramma, plaats: Nieuwe Schouwburg, 29.40 duur, radio raadpleegbaar.
Bertus Aafjes: 42 resultaten, waarvan: Aafjes Bertus copie cassettebandje uit 1984; met interview met Cyriel Gielen. Gast: Aafjes Bertus, onderwerp LITERATUUR, presentator: Gielen, Bart+Cyriel, plaats: Swolgen, programma Festival, 30-08-1995, DAT bestand, opvragen, radfio. Limburgse Schrijvers over Limburg. Limburgse Schrijvers over Limburg Literaire Enquete m.m.v. Paul Haimon, Edmond Nicolas, Pierre Kemp, Leo Herberghs, Willem K. Coumans, Bertus Aafjes en Hans Berghuis. Attentie; dit zijn glasplaten en zijn nog niet op cd gezet. Gasten: Haimon, Paul, Nicolas Edmond, Kemp, Pierre, Herberghs, Dhr.Leo, Coumans Willem K. Dhr., Aafjes Bertus, Berghuis Dhr. Hans, 26-08-1957, programma: Literaire Enquete, Maastricht, radio raadpleegbaar. Duur 10.35
Pe Hawinkels 25 resultaten, waarvan: De dichter Pe Hawinkels....... Anno Toen de Hoensbroekse dichter en vertaler Pé Hawinkels, die 10 jaar geleden op 36-jarige leeftijd overleed in NijmegenPé Hawinkels over poëzie (met gedicht)Pé Hawinkels over kunst en over "de gewone man" en fragment uit de bundel "Soma"gelezen door… Gasten: Hawinkels Pé, Krabbé Dhr. Jeroen, Schunck Mevr. Marie-José, 8-10-87, prog. Anno Toen, 31
Maastricht, Nijmegen, maker: Hans op de Coul, 28.34 duur. Raadpleegbaar, radio Hard Leven De waarde van Pe Hawinkels. Portret van de in 1977 overleden dichter, schrijver en vertaler Pé Hawinkels. Deskundigen en vrienden. 03-08-2003. Programma: Trefpunt, maker: Eugene Baak. Duur 55.46, radio raadpleegbaar.
Pierre Kemp 50 resultaten, waarvan: Pierre Kemp aan het woord deel 1 en ander bestand deel 2 Opname van glasplaat uit de jaren '50. Gast: Kemp, Pierre. Datum onbekend. Duur: 04.27 en 04.09. Vindbaar op datum 01-01-1900. Pierre over zijn dichtwerk en muziek.
Felix Rutten 22 resultaten, waarvan: Gesprek met Dr. Felix Rutten. Persoonlijk: Sjef Vink in gesprek met Dr. Felix Rutten, Rome. (Overleden december 1971). Gast: Rutten Dr. 14-01-1972. Progr. Persoonlijk. Plaats: Rome, maker: Sjef Vink. Duur 22.45, radio raadpleegbaar
Herman Veugelers 46 resultaten, waarvan: Herman Veugelers 50 jaar. Plat Eweg; Herman Veugelers 50 jaarDialect; Limbrichts. Een interview rond 4 nieuwe liedjes;Antocha Antonia (over een Poolse vrouw in Obbicht)De Kanarie (longkanker)Soldatenkerkhof YsselsteinNormen over politieke fouten. Gasten: Veugelers, Dhr. Herman, 19-09-1987. Progr. Plat Eweg, maastricht, maker: Mathieu Schlijper. Duur: 30.59.radio raadpleegbaar.
Gerard Reve 23 resultaten, waarvan: Gesprek met Gerard Reve. Gast: Reve Gerard, schrijver. 13-12-73, Weert, maker: Mathieu Schlijper. Duur 07.27, radio raadpleegbaar. Ton van Reen 30 resultaten, waarvan: Ton van Reen. a;Vraaggesprek door Fred van Leeuwen met Ton van Reenb; Vraaggesprek door Hans Op de Coul. Gasten: Reen, Dhr. Ton van. 14-051989,programma: Festival, Venlo/ Maastricht, makers: Fred van Leeuwen, Hans Op 32
de Coul. Duur: 57.18, raadpleegbaar, radio. Wiel Kusters 395 resultaten totaal. Met het woord ‘gesprek’ toegevoegd geeft de zoekmachine er een wat overzichtelijker overzicht van 163 resultaten, hoewel er nog steeds natuurlijk interviews met zowel als door Wiel Kusters tussen zitten. Nieuwste dichtbundel Wiel Kusters. Het Geheim;Jules Dister in gesprek met Wiel Kusters n.a.v. zijn nieuwste dichtbundel"Het leven op stoomschepen"en andere zaken. Gast: Kusters, Dhr. Wiel. 28-08-1986, maker: Jules Dister, prog. Het Geheim.duur 46.13. Radio raadpleegbaar.
Paul Haimon 34 resultaten, waarvan: Gesprek met Paul Haimon (2 gedichten) Journaal van de kunst en zo.....Gesprek met Paul Haimon (65) rep. Wiel Kusters en Hans van de Waarsenburg/2 gedichten: "Voor de bard" en "Chanson noire". Gast: Haimon, Paul. 14-12-1978. Prog. Journaal van de kunst en zo..... makers: Wiel Kusters en Hans van de Waarsenburg, Maastricht. Duur: 37.14, radio raadpleegbaar.
Marie Koenen 9 resultaten, waarvan: 70ste verjaardag van Marie Koenen. 70ste verjaardag van Marie Koenen(schrijfster).m.m.v. Mr. Dr. F. Houben, Dr. Jos Gielen, Dr. H.J.E.Endepols, J. Droogmans, Dr. M. van Can, Dr. Houben kondigt de benoeming aan van Marie Koenen tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Gasten: Houben F. Mr. Dr. comm. der Kon. in Limburg, Gielen Dhr. Jos, Endepols Dr. H.J.E., Droogmans Dh. 19-091949. Prog. Klankbeeld. 11.41 duur, Maastricht, radio raadpleegbaar. Gedichten van Marie Koenen. Tekst over "Verzen" (1923) van schrijfster Marie Koenen, met archieffragmenten uit 1949: kinderliedkinderlied en toespraak van Henric van Veldeke (dr. Jos Gielen). 2-10-1999, prog. De Onderstroom. Makers: Sijben, Ine / Op de Coul, Hans… helaas error
Jacques Schreurs 4 resultaten, waarvan: Nieuwe Gedichten van Jacques Schreurs. Aankondiging van de "Nieuwe Gedichten"van Jacques Schreurs. Gast: Schreurs, Jacques. 31-05-79. Her geheim, maker Wiel Kusters. Duur 02.48,radio raadpleegbaar.
33
Categorie 2 Acht auteurs van wie ik nog weinig of geen materiaal gevonden had bij andere archiefinstellingen:
Jan Hanlo 45 resultaten totaal, allemaal radiomateriaal. Soms toneel, dan weer een radiogesprek over Hanlo. Het meeste materiaal is direct digitaal raadpleegbaar. Uitzending Inleiding bij tentoonstelling van Marijke Stultiens, 30-05-1964, 8 min 48, radio, een voordracht door Hanlo. In Memoriam Jan Hanlo, gasten: Louvick de Ferdinand, voorzitter Pierre Kempstichting, Hanlo Jan, dichter, programmamaker: Fernand Louvic, 19-06-69, programma Journaal van de kunst en zo..., radio, De Brieven van Jan Hanlo, 16-02-1989, Anno Toen; De Brieven van Jan Hanlo Peter Winkels in gesprek met Barbara Hanlo en Ser Prop over de binnenkort te verschijnen brieven van Jan Hanlo. Programma met vele oude archiefopnamen, radio, gasten: Hanlo Jan, dichter, Hanlo, Mevr. Barbara, Prop, Ser, programmamaker Peter Winkels, duur 29.37 Biografie Jan Hanlo van Hans Renders, programmamaker Tom Doesborg, gasten: Bergen Henegouwen, Michel van, Berg, Michael, Jimmy Dee, Renders, Hans, plaats: Venlo, Limburgs Museum, uitzendtitel: Cultuurcafé, 2-6-2012, duur 53.42 Uitzending Roermond en de literatuur, Literaire Avond te Roermond; m.m.v. Harjo Wong; Adriaan Roland Holst; Jan Hanlo; Willem K. Coumans, Gasten: Wong Mevr. Harjo, Holst Dhr. Adriaan Roland, Hanlo Jan, dichter, Coumans Willem K. Dhr., datum 15-03-1959, duur 11 min en 46 sec., ROZ, programmamaker Fred van Leeuwen Uitzending Jan Hanlo toneelacademie Amsterdam, ,maker: Jan Hanlo (een toneelvoorstelling in geluid (hoorspel?) door o.a. Hanlo en een onbekende vrouw (tegenspeelster), 01-01-1972, 6 min en 18 sec., radio De zoekresultaten voor Jan Hanlo zijn divers van jaartal en qua rol die de schrijver erin speelt.
Hans Berghuis Totaal 79 resultaten, allemaal radiomateriaal, sommige DAT-banden: ze zijn niet raadpleegbaar in het archief, maar moeten apart opgevraagd worden. Geen beeldmateriaal gevonden. Een enkele keer gaat het programma specifiek over Berghuis, voor de rest is hij een van de gasten of besprokenen. Veel ‘In Memoriam Hans Berghuis‘, enkele programma’s door Berghuis zelf gemaakt. 34
Programma Literair Profiel, Uitzending Literair Profiel m.m.v. Leo Herberghs, Paul Haimon, Hans Berghuis, Pierre Kemp, Willem K.Coumans, Edmond Nicolas, Bertus Aafjes en Robert Franquinet. Attentie; dit zijn glasplaten en zijn nog niet op cd gezet. ze staan in Elsloo, gasten: Herberghs, Dhr.Leo, Haimon, Paul, Berghuis Dhr. Hans, Kemp, Dhr. Pierre dichter, Coumans Willem, 1-8-1956. Niet ter plaatse te luisteren want op glasplaat., radio Uitzending In memoriam Hans Berghuis, Programma: De Onderstroom; dichters tijdens crematie en ruwe opnamen archief 130389, gast: Budé Frans, presentator: Op de Coul Hans, 7-1-1995, DAT-archief, audiobestand, opvragen, duur onbekend, radio Programma: Literaire Enquête, uitzending: Limburgse schrijvers over Limburg, met Hans Berghuis: gasten: Haimon, Paul, Nicolas Edmond, Kemp, Pierre, Herberghs, Dhr.Leo, Coumans Willem K. Dhr., Aafjes Bertus, Berghuis Dhr. Hans, uitzending Limburgse Schrijvers over Limburg Literaire Enquete m.m.v. Paul Haimon, Edmond Nicolas, Pierre kemp?, 26-08-1957, 10.35 duur, Over de geschiedenis van Limburgse mijnen. Monument voor mijnwerkers door kunstenaar gemaakt. Hulde aan de mijnwerker, drager van Nederlands en Limburgs welvaart., radio Uitzending Schrijver Hans Berghuis, interview in programma Het Geheim; De Schrijver Hans Berghuis in lange tijd in de anonimiteit ondergedoken geweest. In het najaar van 83 zal er opnieuw werk van hem worden gepubliceerd. In het geheim kijkt de nu in Midden-Limburgs Haelen wonende auteur nog eens terug op…plaats Haelen, maker Pieter Beek, 11-08-1983, duur 31:56, radio. We keren met Hans Berghuis terug naar zijn reizen van weleer. Copla’s vertaald door Hans Berghuis, Gesprek met de schrijver Hans Berghuis over de door hem vertaalde copla's.24-07-1980,maker: Wiel Kusters, Het geheim programma, duur 14.19, plaats Haelen, radio, gesprek met schrijver Hans Berghuis over de door hem vertaalde Spaanse volk poëzie. Te beluisteren in archief. (Copla’s zijn Spaanse volksgedichtjes)
Ger Thijs Deze zoekterm geeft veel verkeerde resultaten zoals voor ‘Ger’ of voor ‘Thijs‘. Het gaat hier echter niet over de auteur Ger Thijs. Het zijn totaal 88 resultaten waarvan sporadisch een uitzending met Ger Thijs: Programma Cultuurcafe, uitzending De Kus toneelstuk. Gasten: Ger Thijs, Huub Stapel, Carine Crutzen. De Kus, toneelstuk gemaakt door Ger Thijs, regisseur én schrijver. Toneelstuk is te zien in het Parkstad Limburg Theater in Heerlen. Makers: Frans Pollux / Tim op het Broek. 5-2-2011, 52 min 17 sec. LIMLAAT: Ger Thijs, acteur Het Toneel Speelt: Voorstelling van Het Toneel "Beneden de RIvieren" foto's, 11-08-2002, NIEUWS / PROVINCIALE ZAKEN, tv, niet beschikbaar via archief, pop-bestand Bij het zoeken op ‘Ger Thijs’ en ‘Het geheim’, behaalt men in deze zoekmachine 35
goede resultaten: 3 in totaal: Uitzending Schrijver Ger Thijs, programma: Het Geheim onderwerp; Gesprek met Ger Thijs over zijn onlangs verschenen roman "de huilende man”. Gast: Thijs, Dhr. Ger, maker: Wiel Kusters, 24-05-1984, radio, raadpleegbaar, duur 39.12, plaats a’dam Uitzending: Boek van Ger Thijs Paul Beers e.a., programma Het Geheim diverse onderwerpen; o.a.Gesprek met Ger Thijs (winnaar van de Mathias Kempprijs 1985) over zijn nieuwe boek “Grote gevoelens. Culturaustausch in Aken. Gesprek met vertaler Paul Beers. Gasten: Thijs, Dhr. Ger, Beers Dhr. Paul. Makers: Jules Dister, Hans v.d. Waarsenburg. 05-12-1985, Maastricht, duur 39.25, raadpleegbaar, radio Uitzending Toneelstuk De Kwekelingvan Globe, Gesprek met de regisseur en toneelschrijver Ger Thijs n.a.v. de premiere van zijn toneelstuk "De Kwekeling", toneelgroep Globe. Gast: Thijs, Dhr. Ger, maker: Wiel Kusters, 14-02-1980, Arnhem, duur 15.12, radio raadpleegbaar. Deze zoekterm (Ger Thijs) illustreert het belang van een uitgebreidere zoekmachine met meer zoekopties zoals programmanaam en –maker, aangezien een geïnteresseerde hier door de bomen het bos niet meer zou zien: er zijn te veel ‘Gers’ en ‘Thijsen’! Tom Doesborg geeft aan dat het momenteel nog niet mogelijk is om het archief op programmanaam of maker te doorzoeken, zelfs het zoeken op jaar geeft geen bijzonder exacte uitkomst. L1 heeft een licentie nodig om het archief met deze mogelijkheden uit te breiden en daarvoor is geld nodig, aldus Doesborg.
Miel Vanstreels Zoeken op Miel Vanstreels en Het Geheim geeft 1 resultaat. Miel Vanstreels gedichtenbundel.... Gesprek met Miel Vanstreels over nieuwe gedichtenbundel "Klein Journaal". uitg. Corrie Zelen, Maasbree. Gast: Vanstreels Miel, maker: Hans v.d. Waarsenburg, 15-11-1979, Het geheim, Maastricht, duur 16.25, radio raadpleegbaar. Alleen Miel Vanstreels: 6 resultaten: Impressie literatuur- en muziekavond.... Impressie literatuur- en muziekavond in Café "De Karthuis", Roermond / m.m.v.:Leo Herberghs, Jacques Graus, Ed van der Ha [sic], Miel Vanstreels, Paul van Mook, Joep Pohlen / muziek: John van Schayck. Gasten: Herberghs, Dhr.Leo, Graus, Jacques, Ha van der Ed, Vanstreels Miel, Mook van Paul, Pohlen Joep, 19-10-78, programma: Journaal van de kunst en zo .......Maastricht, maker: Wiel Kusters, duur: 36.42, radio, raadpleegbaar.
Dichters in de Redoute te Maastricht. "Dichters in de Redoute" te Maastricht, samenstelling Fred van Leeuwen. Medew. : Hans van de Waarssenburg, Miel Vanstreels, Suzanne Vise, Wiel Kusters, Erika Dedinsky, Louis Ferron, Ankie Peypers, Theun de Vries, Kees Simhoffer. Gasten: Waarssenburg van de Hans, 36
Vanstreels Miel, Vise Suzanne, Kusters, Dhr. Wiel, Dedinsky Erika, Ferron Louis e.a., 11-12-1975, maker: Fred van Leeuwen, duur: 35.50, radio raadpleegbaar. Opname van voordrachten en interviews bij Redoute waaronder Vanstreels.
Harry Prick Deze naam geeft 17 resultaten, waaronder 4 tv8 banden (tv) en de rest radiobestanden die digitaal raadpleegbaar zijn. Harry Prick is vooral vaak te gast. Hij voert er gesprekken over Nescio, de Tachtigers, Boudewijn Buch en Felix Rutten. Over Prick zelf: Uitzending Deyssel, Lodewijk van, n.a.v. 1e deel biografie Van Deyssel, In de zekerheid van eigen heerlijkheid, gast: Prick, Harry G.M., 10-11-1997, programma, Boekenberg, Rolduc plaats, onderwerp: literatuur, maker: Winkels, Peter J.A., DATbestand, onbekende omvang, op te vragen, radio. Harry G.M.Prick over briefwisseling. Gesprek met Harry G.M. Prick over briefwisseling van Lodewijk van Deyssel met de acteur Arnold Ising. Gast: Prick Harry, 23-10-1968, Heerlen, programma: Parterre, maker: Fred van Leeuwen, radio, raadpleegbaar, duur: 08.39 H.G.M. Prick over heruitgave De Kleine. Gesprek met Harry G.M. Prick over heruitgave "De Kleine Republiek" van Lodewijk van Deyssel. Gasten: Prick, H.G.M., Sarneel Ko criticus v/d ROZ en enkele bladen.18-09-1975, programma Journaal van de kunst en zo, Maastricht, maker: Fred van Leeuwen, duur: 27.31, radio raadpleegbaar.
Manuel Kneepkens De naam levert 27 resultaten op. Het betreft allemaal radio/ audio. 7 DAT-banden en 20 digitaal raadpleegbare bestanden. Deel 1 Kneepkens en Deel 2 Janssen Kneepkens Janssen (2 bestanden) BUITENBEENTJES Werner Janssen en Manuel Kneepkens zijn allebei buitenbeentjes in de Limburgse kunstwereld. Janssen, leraar Duits en filosofie, organiseert jaarlijks zijn Euriadefestival in de Parkstad en de regio Aken. Muziek, literaire ontmoetingen, te…, Gasten: 3-Tone-Us, Melick, Dhr. Ben van, Kneepkens, Manuel, Janssen, Werner, Weelen, Dhr. Paul, Bergers Dhr. Frans, 28-10-2006, programma Cultuurcafé, Maastricht, L1vetime Café, makers: Hans Op de Coul / Emil Szarkowicz, duur: 27.10, radio raadpleegbaar. De Provincie Deel 2. De Provincie Deel 2 onderwerp;Gesprek met Manuel Kneepkens, Pierre Heyboer en Sjef Diederen. Gasten: Kneepkens, Manuel, Heyboer Dhr. Pierre, Diederen,Sjef. 11-04-1983, programma De Provincie, Roermond, makers: Jules Dister en Lei Meisen, 46.42 duur, radio raadpleegbaar. Programma Stemmingmnakers, uitzending Stemmingmakers Manuel Kneepkens. 37
Interview. Dichter, jurist en politicus Kneepkens over zijn jeugd, poezie, natuur en Pim Fortuyn. Gast: Kneepkens, Manuel, 24-08-2008, maker: Fons Geraets, plaats Rotterdam, duur 48.49, radio raadpleegbaar
Huub Beurskens De naam levert 44 resultaten op. 5 tv opnamen en zo’n 40 radio-opnamen. 3 popbestanden, en een aantal DAT-banden. Beurskens Huub, lezing Stadsbibl. over religiositeit in gedicht 'Krullen in de avondlucht', Gast: Bronzwaer Wim, 22-03-1997, programma De Onderstroom, Maastricht, onderwerp LITERATUUR/RELIGIE, Dat bestand, niet raadpleegbaar. Gesprek met Huub Beurskens.......... Gesprek met Huub Beurskens, dichter-schilder bij verschijnen van de bundel "Cirkelgang", Gast: Beurskens, Dhr. Huub, 27-011977, programma: Journaal van de kunst en zo......., maker: Fred van Leeuwen, Maastricht, duur 21.55 radio, raadpleegbaar Discussie met Huub Beurskens schrijver, Discussie met Huub Beurskens, schrijver en schilder; Cyrille Offermans, literatuurkriticus en theoreticus; en Wanda Reiff, galeriehoudster over de relatie schilderen-schrijver.Gasten: Offermans, Dhr. Cyrille, Reiff, Wanda, Beurskens, Dhr. Huub, 29-01-1981, makers: Wiel Kusters en Hans v.d. Waarsenburg, het geheim programma, Hulsberg plaats, 30.02 duur, raadpleegbaar
Leo Herberghs 99 resultaten op de naam ‘Leo Herberghs‘. Daarvan een deel radiowerk van Leo (minstens 9 resultaten), alles audio, geen beeldmateriaal vindbaar. Verder ook programma’s met Leo erin als auteur: Leo Herberghs 60 jaar e.a. onderw. Het Geheim;a; Pieter Beek in gesprek met de 65jarige Roermondse beeldend kunstenaar Piet Schoenmakers+ opn. opening door Henri Haenenb; Leo Herberghs 60 jaargesprekken met Jos Stijfs en Wiel Kusters n.a.v. de bundels;Weggelegde gedichten (samenst. Gasten: Schoenmakers Dhr. Piet, Herberghs, Dhr.Leo, 18-10-1984, programma: Het Geheim, plaats Roermond/ Heerlen, makers: Pieter Beek, Hans van de Waarsenburg, duur: 41.22, radio raadpleegbaar. Deel 1 Heerlense schrijvers. janss1= Paul Janssen, dichter+ Ben van Melick, Han Hos, Harrie Sevriens.Heerlense dichters en schrijvers lezen werk van oude plaatsgenoten. Gasten: Janssen, Mr. Karel de Limpens, Winkels Dhr. Peter, Kousen, Margriet, Sijben Mevr. Ine, Herberghs, Dhr.Leo, 15-10-2005, prog Signaal, maker Hans Op de Coul, 51.31, radio raadpleegbaar. Leo Herberghs dichter... ...en Harry op de Laak, schilder.Gasten: Herberghs, Dhr.Leo, Laak op de Harry, schilder. 20-10-1960, maker: Fred van Leeuwen, duur: 19.11, radio raadpleegbaar.
38
Leo Herberghs over zijn stemmenspel. Over het stemmenspel :Limburg mijn Vaderland,b.g.v.Limburg 100 jaar bij Nderland. Gast. 10-05-1967, prog. Parterre, theaterkroniek, maker: Sjef Vink, duur: 05.14, radio raadpleegbaar.
Deze rapportage van mijn onderzoeksresultaten licht slechts een tipje van de sluier op als het gaat om waardevol Limburgs letterkundig erfgoed dat in deze media-instelling opgeslagen ligt. Maar er blijkt wel uit hoe omvangrijk, divers, uniek maar ook hoe slecht ontsloten het materiaal bij L1 is: documentatiemateriaal in de vorm van boekbesprekingen, lezingen en interviews over een grote hoeveelheid bekende Limburgse auteurs, maar ook geluidmateriaal uit allerlei tijden en in allerlei vormen die samen het beeld van reeds gestorven auteurs en hun werk geweldig verlevendigen. Media-archieven spelen een unieke rol in de registratie van een regionale literatuurgeschiedenis, maar deze registratie is in Limburg met betrekking tot Limburgs literair erfgoed nog geen taak voor deze instellingen. Die taak wordt vooral door archieven vervuld, hoewel zij dat officieel niet hoeven. Het materiaal wordt er bijgevolg teveel aan willekeur overgelaten. Een gemeentearchief beschikt niet eens over een dusdanig groot archief aan geluids- en beelddragers als media-instelling L1. Als we dit erfgoed veilig willen stellen, moet er dus gehandeld worden. Het digitale archief van L1 is, zoals het er nu uit ziet, duidelijk niet ingericht op bezoekers, alleen op medewerkers die oud materiaal in nieuwe programma’s willen hergebruiken. De zoekterm ‘Ger Thijs’ illustreert het belang van een uitgebreidere zoekmachine met meer zoekopties zoals het zoeken op programmanaam en –maker, aangezien een geïnteresseerde hier door de bomen het bos niet meer zou zien: te veel ‘Gers’ en ‘Thijsen‘! Evenzo gaf de term ‘Joseph Endepols’ 0 resultaten, terwijl zijn achternaam enkele zoekacties later onder invoering van andere trefwoorden toch echt bleek te verwijzen naar de literatuurhistoricus-taalkundige. Een medewerker kent zijn weg, maar een leek vindt lang niet alles wat beschikbaar is. Doesborg bevestigt dat het momenteel nog niet mogelijk is om het archief op programmanaam of -maker te doorzoeken, en dat zelfs het zoeken op jaar een weinig exacte uitkomst geeft. Omdat de zoekmachine zo weinig verfijnd is, is een nieuwe licentie voor het behoud van dit erfgoed van belang, zo vindt ook Tom Doesborg. Bij aanwezigheid van de benodigde middelen zou men bij L1 in ieder geval graag energie steken in verbetering van deze ontsluiting.
MGL Evenals omroep L1 is ook Media Groep Limburg als persorgaan een grote, hoewel officieuze, actor in de registratie van onze regionale geschiedenis. Deze mediainstelling beheert de grootste Nederlands-Limburgse kranten in de vorm van Dagblad De Limburger, Limburgs Dagblad en Limburger.nl. Al sinds 1918 brengt het Limburgs Dagblad als regionale krant nieuwsitems en achtergrondreportages met betrekking tot de provincie. Dagblad de Limburger doet dit sinds de fusie van Dagblad voor Noord-Limburg en De Limburger in 1996. Dat maakt de kranten tot een grote bron van Limburgs politieke en culturele historie. Er zijn maar weinig instellingen die de ontwikkelingen in de regionale literatuur zo consequent en over een dusdanig lange tijd geboekstaafd hebben, als Media Groep Limburg (MGL). Het archief van deze regionale kranten moet wel bol staan van de interviews met bekende Limburgse auteurs, boekbesprekingen, feuilletons, rapportages van literaire 39
evenementen in Limburg, artikelen over literaire kringen, berichten over toekenning van literaire prijzen zoals er in de loop van de afgelopen eeuw over bericht is, maar ook van journalistiek werk van bekende Limburgse auteurs en bovenal: uniek fotomateriaal. Onder andere met dit idee in gedachten zocht ik contact met Adri Gorissen. Gorissen heeft immers als journalist voor Dagblad de Limburger en Limburgs Dagblad, als auteur van diverse boeken over Limburgse literaire onderwerpen maar bovenal als schrijver van het Limburgs Literatuur Lexicon (2007) kennis van de Limburgse literaire geschiedenis zoals die in de loop der tijd in deze dagbladen opgetekend is. Als ik hem ernaar vraag, bevestigt Gorissen dat er een geweldige hoeveelheid literaire historie in de archieven van de krant opgeslagen ligt. Hij laat me weten dat men er bij het Limburgs Dagblad ooit ook een mooie collectie knipselmappen, geordend ook op Limburgse literatoren, over bijhield. Maar Gorissen is van mening dat de toekomst van deze archieven niet erg rooskleurig is en geeft aan dat het hem zorgen baart. Hij geeft aan dat de krant momenteel financieel in zwaar weer verkeert en overweegt te bezuinigen op archivering. Dit zou kunnen betekenen dat delen van het archief (waaronder ook het stuk literatuurhistorie) in de toekomst vernietigd worden. Gorissen zegt: ‘Ik ken de manier waarop kranten met hun archieven omgaan. In het verleden heb ik zo al eens het foto-archief van het Dagblad voor Noord-Limburg moeten en kunnen redden. De vernietiging van alle Roermondse krantenleggers tegenhouden, is me echter niet gelukt. Je begrijpt hieruit dat ik zal proberen ook de literaire archieven van MGL te redden, voor zover dat nodig is’. Gorissen trekt zich de toekomst van dit archief dus persoonlijk aan en heeft zich er eerder al sterk voor gemaakt. Het persorgaan toont zich daarentegen weinig bewust of geïnteresseerd in de historische waarde van zijn archieven. In een telefoongesprek met archivaris Peter de Vreede van MGL blijkt bijvoorbeeld al snel dat de commerciële instelling haar archieven niet openbaar beschikbaar stelt en ook niet nadenkt over eventuele (commerciële) mogelijkheden om dat op basis van hun historische waarde in de toekomst te doen. De Vreede wijst me erop dat je slechts toegang hebt tot de online archieven als je abonnee bent en dat de instelling voor specifieke aanvraag van artikelen een prijs rekent. Als abonnee bezocht ik dit online archief met de bedoeling het te onderzoeken op literair erfgoed, maar moest mijn onderzoek al snel staken in verband met de zeer weinig geavanceerde zoekfunctie en dus bijzonder slechte toegankelijkheid van dit archief. Bovendien kan men er geen materiaal van vóór 2003 terugvinden. In het gesprek met De Vreede wordt ook duidelijk dat Media Groep Limburg weinig welwillend staat tegenover een eventuele beschrijving van de inhoud van dit archief, ook voor de geschiedenis van de literatuur in Limburg. Althans, niet zonder een financiële investering. Dat een commerciële organisatie als dit persorgaan op basis van auteursrecht geld vraagt voor haar materiaal, is in principe begrijpelijk. Maar uit het gesprek met Adri Gorissen en Peter de Vreede ontstaat de impressie dat MGL weinig hecht aan de verzorging of ontsluiting van haar archief en dat een teloorgang, ja zelfs vernietiging van dit archief tot de mogelijkheden behoort. Wanneer Adri Gorissen bij navraag besluit het onderwerp met collega Peter de Vreede te bespreken, blijkt dat Gorissen binnen MGL toch niet de enige is die de historische waarde van het archief van de media-instelling onderkent. Hoewel het gevaar van willekeur en teloorgang hiermee nog niet geweken is, zo blijkt. Gorissen schrijft: ‘Ik heb 22 april 2014 een gesprek gehad met onze archivaris Peter de Vreede. Hij bezweerde me dat er op dit moment geen gevaar dreigt voor de 'literaire archieven' van de Media Groep Limburg.’ (…) ‘Volgens De Vreede wordt erover 40
gedacht om de dagbladarchieven te digitaliseren. Bovendien heeft de nieuwe directeur Loek Radix er interesse voor, vooral met het oog op commerciële exploitatie. Dat klinkt dus goed, alhoewel de archivaris vertelde dat het al dan niet bewaren van het materiaal afhangt van de waarde die de topman van het moment (hoofdredacteur of directeur) eraan hecht. Ziet iemand het nut er niet van, dan is evengoed alles zo weg’. Bij een organisatie als MGL blijkt ons regionale literaire erfgoed dus overgeleverd te zijn aan grillige factoren als beleidsschommelingen en commerciële exploitatiemogelijkheden. Zonder financiële investering lijkt dit unieke stuk Limburgs literair erfgoed waarvan deze organisatie de auteursrechten zo streng bewaakt, van behoud en ontsluiting weinig verzekerd. Hetgeen vooral voor het fotoarchief zeer spijtig zou zijn. Meer nog dan bij een gesubsidieerde omroep als L1 valt of staat de bescherming van dit kranten-erfgoed daarom met het daarvoor beschikbare geld, zo blijkt.
De media-instelling (MGL/ L1) getuigt zo van een weinig bekende, zorgwekkende ontwikkeling met betrekking tot literair erfgoed in onze provincie. De algemene bezuinigingen treffen literair erfgoed blijkbaar niet alleen op het gebied van aanname en ontsluiting van nieuw literair erfgoed, maar ook op dat van behoud van bestaand erfgoed en niet alleen in gemeentelijke archiefinstellingen en antiquariaten, maar ook in (commerciële) media-instellingen, en wel zodanig dat het voortbestaan van de archieven van een regionaal media-concern als Media Groep Limburg bedreigd wordt, nog voordat de buitenwereld kennis heeft genomen van hun inhoud. Dit klemt te meer daar dit erfgoed in media-instellingen van een dusdanig ongeëvenaarde omvang en een dusdanig unieke vorm is (zie L1), dat het voor de kennis van het Limburgse literaire erfgoed mogelijk van groter belang is dan het erfgoed in gemeentearchieven, die op basis van de archiefwet officieel relatief weinig literair erfgoed beheren. Aandacht voor deze ontwikkelingen is van groot belang, te meer omdat voor dit literaire erfgoed geldt dat het, eenmaal vernietigd, niet meer hersteld kan worden. Omgang met bestaand literair erfgoed heeft op deze manier ook weer gevolgen voor de toekomst van nieuw erfgoed. De context van zijn geschiedenis is in veel opzichten namelijk onmisbaar voor een goed begrip van de plaats in en betekenis voor de regionale cultuur die dit nieuwe materiaal heeft. Bij vernietiging verdwijnt deze geschiedenis en bij opslag buiten de provincie vervaagt de context. Zonder beleidsveranderingen geeft de nijpende situatie van het bestaande literaire erfgoed bovendien een voorproef van wat er met toekomstig materiaal zal gebeuren. De situatie van MGL schetst de toekomst van de in commerciële instellingen opgeslagen en momenteel volledig onbeveiligde erfgoedstukken wanneer er geen financiële middelen voor komen. Naast heroverweging van beleid staan daarom vooral ook financiën centraal in oplossing van deze problematiek, zowel voor gemeentearchieven als voor media-instellingen, zo blijkt.
41
42
Deel 2. Oplossingen
3.
Een fysiek of een digitaal archief
Om het in het vorige hoofdstuk uitgebreid geschetste probleem van behoud van Limburgs literair erfgoed op te lossen, bedacht de Commissie Literatuurgeschiedenis van het Limburgs Geschiedkundig en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) dat kennis van het letterkundig leven in Limburg toegankelijk gemaakt zou kunnen worden op een manier, vergelijkbaar met die van Tresoar in Friesland. Dit Fries historisch en letterkundig centrum beheert een grote wetenschappelijke bibliotheek, een collectie archieven van en over Friesland maar ook een omvangrijke verzameling documentatie en objecten met betrekking tot de Friese literatuur. Tresoar vormt zo het centrale punt voor iedereen die informatie wil over Friese literatuur, haar auteurs en hun nalatenschap. Het centrum verzekert het behoud van Fries literair erfgoed. Limburg zou bij een dergelijk fysiek centrum voor Limburgse literatuur erg gebaat zijn. Het zou de ideale manier zijn om het Limburgs literair erfgoed zoals dat vrij komt in de komende decennia bij het overlijden van een groot aantal schrijvers, veilig te stellen. Bovendien zorgt zo een centrum voor een goede bekendheid en bereikbaarheid van het materiaal voor publicisten, wetenschappers en andere geïnteresseerden. Omdat de Commissie Literatuurgeschiedenis, zich goed bewust van de financieel weinig rooskleurige situatie in de huidige kunst- en cultuurwereld, problemen voorzag bij het oprichten van een fysiek literair centrum, dacht zij ook na over alternatieven, zoals een digitale variant. Een digitaal archief voor Limburgs literair erfgoed zou echter een oplossing van een ander kaliber zijn. Ze zou het hoofd bieden aan een definitieve verdwijning van materiaal, maar niet aan het verloren gaan van papieren erfgoed. Toch zou een digitaal archief de bereikbaarheid van materiaal voor velen aanzienlijk verbeteren en daarmee wellicht het gebruik bevorderen, mits het overgrote deel van de beschikbare documenten en foto’s gedigitaliseerd zou kunnen worden. Om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden, onmogelijkheden, obstakels en alternatieven van een fysiek of digitaal archief voor Limburgs literair erfgoed, heb ik met archivarissen in verschillende archiefinstellingen gesproken. Zij konden me een beeld geven van de bestaande activiteiten op dit gebied en een inschatting geven van wat er zoal komt kijken bij initiatieven als deze. In het gesprek met rijksarchivaris Jacques van Rensch van het RHCL bleek al snel dat er nogal wat obstakels de oprichting van een fysiek archief bemoeilijken. Het eerste obstakel heeft te maken met de huidige wetgeving met betrekking tot papieren erfgoed en het gevolg daarvan voor particulier archiefmateriaal. Het direct daaruit voortkomende tweede obstakel wordt volgens van Rensch gevormd door een gebrek aan geld. Daar waar er voor het beheren van overheidsarchieven algemene richtlijnen en modellen bestaan, daar is er voor de huidige problematiek rond fysieke opslag van papieren particuliere archieven bij de overheid nog geen planmatige aanpak, zo stelt 44
van Rensch. De overheid heeft sinds de negentiende eeuw de taak om particuliere archieven te verzamelen: zodoende is vijftig procent van het rijksarchief particulier archief, waaronder instellingen, vooral kerkgenootschappen en verenigingen, personen en families. Maar het archiefwezen is de afgelopen decennia inhoudelijk/bedrijfskundig erg veranderd: studenten archivistiek leren geen archiefvakken meer en de nadruk is komen te liggen op digitalisering. Het aantal archivarissen dat afstudeert en bij overheidsarchieven in de provincie komt werken, is sterk gedaald en er wordt in de opleiding geen waarde meer gehecht aan het maken van inventarissen. Daardoor is de achterstand in selectie en beschrijving van particuliere archieven van bijzonder grote omvang geworden. En nu het beleid van zowel overheid als archiefwezen gericht is op digitalisering, wordt de kans dat de ontstane achterstand wordt ingehaald steeds kleiner. Ook door een slinkende hoeveelheid beschikbare archiefruimte wordt dit probleem voor alle particuliere archieven steeds nijpender. Als gevolg van dit beleid is het aantal categorale instellingen dat zich onafhankelijk van de overheidsarchieven toelegt op particuliere archieven, zoals het SHCL vijftig jaar geleden, het Katholieke Documentatie Centrum in Nijmegen of het NAiM/ Bureau Europa voor architectuur in Maastricht de afgelopen jaren behoorlijk in aantal toegenomen. Je zou een nieuwe categorale instelling kunnen oprichten voor literatuur in Limburg, maar je richt volgens van Rensch de zoveelste zieltogende instelling op. Want het kost geld: je hebt materiële voorzieningen, personeel, een gebouw en zo nog meer nodig. En dat is niet voorhanden tenzij iemand bereid is dat persoonlijk te financieren. Wat wellicht wel nog kans van slagen zou kunnen hebben volgens van Rensch is het onderbrengen van dit archief in een bestaande instelling, zoals men dat met de stichting Limburgs Film en Video Archief (LIFVA) deed in het Limburg Museum. Maar momenteel heeft de overheid zelfs geen geld voor extra bewaarruimte voor de bestaande particuliere archieven van het RHCL, zo stelt hij. Dus het oprichten van nog een nieuw centrum voor particuliere archieven valt niet aan te raden als de bestaande centra het in deze tijd al amper redden, aldus van Rensch. Als ik echter de ernst van deze zaak nogmaals benadruk en doorvraag, geeft van Rensch aan dat er op dit moment wel degelijk door archivarissen wordt nagedacht over het behoud van de verenigings-, kunstenaars- en kerkarchieven. Er moet een plan worden bedacht om het probleem beleidsmatig aan te pakken, zo stelt hij. Jacques denkt daarbij wel eens aan het Restauratieatelier Limburg zoals dat zo’n 30 jaar geleden is gesticht. ‘Men wilde de kunst in gemeentehuizen en kerken niet verloren laten gaan maar had geen geld voor restauratie. Het restauratieatelier is toen opgezet. Deze kunstwerken konden zo met financiële bijdrage van de eigenaar gerestaureerd worden door restaurateurs die met behulp van overheidsfinanciering in het atelier werden opgeleid’. Van Rensch zegt dat hij wel eens gedacht heeft dat dit tegenwoordig zeer gerenommeerde atelier wellicht model kon staan voor een toekomstige particuliere archiefinstelling die met financiële overheidssteun de taak van het opleiding van archivarissen, en selectie en inventarisering van archiefstukken kon overnemen. ‘Maar op dit moment is er voor zo een onderneming nog geen infrastructuur aanwezig.’ Wat daarvoor namelijk noodzakelijk is volgens van Rensch, is een algemene regelgeving die bepaalt dat behoud van papieren erfgoed verloopt zoals dat van monumenten. De monumentenwet legt strakke regels voor behoud van monumenten vast, waarvoor vervolgens een overheidsbudget wordt gereserveerd. Over een dergelijke planmatige aanpak van papieren erfgoedbehoud denkt men momenteel na, volgens van Rensch. Het zou voor Nederland wel uniek zijn, zo’n papieren erfgoedwet, maar als men het belangrijk genoeg vindt dit particuliere 45
erfgoed te behouden, dan is dit de aanpak, meent van Rensch. Ook aan historicus Emile Ramakers van de Maastrichtse stadsbibliotheek (in Centre Ceramique) legde ik de vraag naar de mogelijkheden en onmogelijkheden, obstakels en alternatieven van een fysiek archief voor. Hij zegt: ‘Om het Limburgs literair erfgoed zoals dat vrij komt in de komende decennia veilig te stellen, zou men allereerst eens kunnen gaan inventariseren bij familie van schrijvers, de schrijvers zelf voor zover ze nog leven en bij literaire verenigingen hoeveel meter archief er totaal opgeslagen ligt’. Een fysieke instelling oprichten lijkt ook Ramakers echter financieel in deze tijd onhaalbaar. Beter zou men volgens Ramakers zodra er een beeld is ontstaan van de omvang van het huidige erfgoed in instellingen en bij schrijvers(families) thuis, een poging doen het erfgoed bij een bestaande regionale archiefinstelling te plaatsen. Een uitgebreide inventaris is dan nodig, omdat je dan van een heldere omvang kunt spreken, aldus Ramakers. Een fysiek archief voor literatuur zoals dat bij Tresoar zal volgens Ramakers echter geen optie zijn in Limburg omdat Tresoar ontstaan is uit de fusie van een bibliotheek met een archiefinstelling. Dat is in Limburg nu eenmaal voor het stadsarchief en de bibliotheek anders gelopen, legt hij uit. Zij besloten in 1977 gescheiden verder te gaan. Ook gemeentearchivaris Roelof Braad, van Heerlen, geeft aan dat het oprichten van een fysiek archief in zijn ogen weinig toekomst zou hebben. Het opsporen van alle literaire erfgoed zou op zichzelf al een tijdrovende en dus dure aangelegenheid zijn. Vanuit zijn eigen ervaringen met particulier archief is ook Braad eerder een voorstander van samenwerken met bestaande archiefinstellingen. Braad denkt dan net als de Commissie Literatuurgeschiedenis van het LGOG aan het opstellen van een digitaal archief. Naar volledigheid moet men hierbij volgens Braad echter niet willen streven. Hij stelt: ‘Er worden steeds minder inventarissen gemaakt en er wordt beknibbeld op personeel. Je moet het dus met de bestaande archieven doen. Veel meer inventarisatie zal er waarschijnlijk in de toekomst niet meer komen.’ Vele archiefbezoeken in Limburg volgden, en telkens werd mij duidelijk gemaakt dat men geen toekomst zag in de oprichting van een nieuw fysiek archief voor literair erfgoed uit de Provincie. Terwijl het overgrote deel van de archivarissen hun zorg met betrekking tot behoud van particulier erfgoed van kunstenaars, verenigingen en literatoren uit Limburg aan mij kenbaar maakte, dacht geen van hen dat er met het huidige beleid en de huidige financiële middelen plek kon zijn voor een ‘gezonde’ nieuwe archiefinstelling. Maar omdat ik al menig keer te horen had gekregen dat veel schrijvers hun archieven naar het Letterkundig Museum in Den Haag brachten en ik op internet gezien had dat hun collectie Limburgs literair erfgoed behoorlijk uitgebreid was, besloot ik deze instelling te vragen naar haar manier van omgaan met opslag van dit erfgoed en haar ideeën over de kansen van een dergelijk literair archief in Limburg. Over het idee van de oprichting van een regionaal fysiek archief sprak ik daarom met Salma Chen, hoofdconservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. Chen geeft al snel aan weinig vertrouwen te hebben in het slagen van een regionale organisatie van literair erfgoed. Ze zegt: ‘Het is er de tijd niet naar, financieel lijkt het me momenteel bijzonder moeilijk te realiseren.’ Al snel blijkt dat het Letterkundig Museum juist voor het veilig stellen van literair erfgoed bijzonder weinig vertrouwen heeft in regionale opslag. Chen legt uit: ‘Het materiaal raakt door regionale opslag in onze ogen alleen maar verspreid. We streven ernaar de enige archiefinstelling op literair gebied te zijn, en nemen graag 46
zoveel mogelijk aan, om te voorkomen dat materiaal ergens anders dan in het Letterkundig Museum terecht komt. Dit moet ervoor zorgen dat men bij het Letterkundig Museum de literatuurgeschiedenis in haar geheel kan komen overzien’, aldus Chen. Als alle materiaal van een schrijver in het Letterkundig Museum aanwezig is, kan een onderzoeker of publicist bijvoorbeeld verbanden gaan zien met de andere schrijvers uit die tijd doordat hij er zowel de correspondentie van zijn auteur als de archieven van een andere auteur in kan zien. Het Letterkundig Museum vindt het daarom ook niet bevorderlijk voor het erfgoed dat bijvoorbeeld ook de universiteitsbibliotheek van Amsterdam schrijversarchieven heeft. In de ogen van het Letterkundig Museum is de enige manier om literair erfgoed veilig te stellen, centrale nationale opslag. Het is duidelijk dat er op de steun van het Letterkundig Museum bij de oprichting van een Limburgs archief voor literair erfgoed niet gerekend hoeft te worden. Toch kan het Letterkundig Museum in haar poging te centraliseren niet voorkomen dat het gebruik en de bekendheid van regionaal literair erfgoed in de provincie zelf achteruit loopt. Juist om dat gebruik te bevorderen, zou men moeten streven naar regionale opslag. De stormvloed aan negatieve reacties op het idee van het regionale fysieke archief verraste me aanvankelijk en zette mij als terreinverkenner al snel aan tot het verder onderzoeken van het alternatief: digitale archivering van literair erfgoed. Emile Ramakers en Roelof Braad hadden het er al over: samenwerken met bestaande regionale archiefinstellingen bij het opstellen van een gezamenlijk digitaal archief. Braad gaat daarbij uit van een netwerkconstructie. Hij legt me uit dat Rijckheyt haar catalogus heeft gekoppeld aan die van het archief in Brunssum zodat er een algemene databank voor de kleinere gemeenten ontstaat bij de gemeente Heerlen. Archiefstukken uit Brunssum kunnen zo dus direct via de website van Rijkheyt ingezien worden. Iets soortgelijks zou ook wellicht voor heel Limburg gemaakt kunnen worden, stelt Braad. Je maakt dan een algemene databank door de bestaande catalogi van de verschillende regionale archiefinstellingen op een nog nader te onderzoeken computertechnische manier aan elkaar te koppelen. Vervolgens spreek je als archiefinstellingen af om alle nieuw binnengekomen stukken op frequente basis te melden, om de databank actueel te houden. Braad kan zich voorstellen dat het kan werken, als er een som geld is om het te realiseren. Want er zullen arbeidskrachten nodig zijn die regelmatig acquisitie plegen. Eens per jaar moeten alle erfgoedinstellingen en archiefdiensten dan aanschreven worden om te vragen naar nieuwe aanwinsten. Die informatie moet dan verwerkt worden. Dat maakt de digitale databank met weinig geld moeilijk te onderhouden, zo stelt Braad. Bovendien waarschuwt hij: ‘Volledig kun je nooit zijn. Dat zou oeverloos worden’. De vraag rijst of deze aanpak een oplossing kan bieden voor ontsluiting van de huidige archieven. Aangezien een groot deel van de bestaande archieven niet geïnventariseerd en niet ontsloten is via de catalogi, zou er in Braads voorbeeld eerder sprake zijn van een gezamenlijke catalogus, een digitale databank dan van een digitaal archief. Er kan namelijk amper iets digitaal geraadpleegd worden via deze catalogi. Vooral foto’s en prenten worden tot nog toe in beeldbanken integraal raadpleegbaar gemaakt, maar ander materiaal over het algemeen slechts sporadisch. Om van een algemene databank voor Limburgs literair erfgoed een digitaal archief te maken, zal er dus ook op grote schaal gedigitaliseerd moeten gaan worden in de bestaande archieven. Voor digitalisering, zo had ik al van velen begrepen, is er echter vaak amper meer geld beschikbaar dan voor inventarisatie bij deze instellingen. Als ik Jacques van Rensch van het RHCL vraag naar zijn kijk op de mogelijkheden voor 47
digitale archivering, wijst hij me er inderdaad op dat het RHCL wel digitaliseert, maar dat het slechts mondjesmaat gebeurt vanwege geldgebrek. Desgevraagd laat hij weten dat het op eigen initiatief gaan digitaliseren, om zo het volledige Limburgse literaire erfgoed zoals dat in archiefinstellingen aanwezig is integraal raadpleegbaar te maken via een website, een utopie is. De archivaris plaatst enkele voor de totstandkoming van een digitaal archief ingrijpende kanttekeningen. Hij stelt: ‘Ten eerste heeft het digitaliseren van ongeordend archief altijd een slecht product tot gevolg. Van ongeordend materiaal krijg je digitaal een reeks plaatsjes zonder structuur. Het onderlinge verband gaat namelijk verloren. Op papier heeft de lezer overzicht van wat er voor hem ligt. De kaften, de dikte van een boek en dergelijke zorgen ervoor dat de lezer zich in het geval van een boek bijvoorbeeld als het ware kan ‘oriënteren’.’ Maar bij presentatie op een scherm is dat heel lastig na te bootsen. Gezien dat zo’n groot deel van de huidige literaire archieven die ik globaal inventariseerde niet eens geïnventariseerd is, zou de voorbereiding van digitalisering alleen al vooraf moeten worden gegaan door inventarisering en ordening en dat kost zoals gezegd een niet te overziene hoeveelheid geld en tijd. Vanwege hun gebonden toestand zijn registers en boeken dan nog tamelijk goed te digitaliseren. Maar het digitaliseren van in dozen opgeslagen losse papieren kost nog veel meer voorbereiding, en marginalia zijn weer van een heel andere categorie. Om daar een verband in te houden, is digitalisering eigenlijk geen optie. ‘Een fysieke orde die onverbreekbaar is, is van cruciaal belang voor behoud van de intrinsieke waarde van de archiefstukken’, stelt van Rensch. Het onderlinge verband gaat verloren bij digitalisering. Er is dus bijzonder veel tijd en geld nodig om digitalisering goed voor te bereiden, zodat de waarde van de stukken niet verloren gaat. Men onderschat dat volgens van Rensch vaak. Van Rensch herinnert eraan, dat eenieder die digitaliseert te maken krijgt met auteursrechten. Dat kan ook bij literatoren een probleem zijn. Ook dit onderdeel van digitalisering wordt volgens van Rensch vaak onderschat. Er is al snel sprake van. In het geval van een foto of geschilderd portret is er bijvoorbeeld het portretrecht: de fotograaf, de schilder en eventueel ook de geportretteerde moet om toestemming gevraagd worden als men het archiefstuk op internet wil zetten. Zelfs bij krantenartikelen geldt er voor vijfenzeventig jaar lang auteursrecht, stelt van Rensch. Het digitaliseren van jong materiaal kan dus voor allerlei juridische obstakels zorgen. Zeker als men de rechthebbende daarin niet kent. En in het geval van zo’n grote hoeveelheid ongeïnventariseerde, ongeordend en niet-gedigitaliseerd archiefmateriaal wordt het kennen van alle rechthebbenden bepaald geen sinecure. Het verhaal van van Rensch geeft een dusdanig groot aantal obstakels te zien voor het digitaal centraliseren en integraal raadpleegbaar maken van Limburgs literair erfgoed, dat mijn onderzoek kortstondig onderbroken moest worden voor het herijken van doelen en het brainstormen over alternatieven. Zowel een fysiek als een digitaal archief voor het literaire erfgoed van deze provincie blijkt op basis van de ervaringen en inzichten van Ramakers, Braad en van Rensch met het huidige beleid een te tijdrovende, arbeidsintensieve en daarom dure oplossing voor het probleem van het dreigende verloren-gaan van dit erfgoed. Tegelijk zijn juist uitvoerige plannen als deze volgens de deskundigen die aan dit onderzoek deelnamen de enige volwaardige oplossing voor het vergaan van een belangrijk stuk literatuurgeschiedenis. Van Rensch’ idee van een archiefopleidingsinstituut is daar een ander voorbeeld van. Alleen heroverweging van beleids- en wetvorming met betrekking tot bestaand zowel als nieuw papieren particuliere erfgoed van overheidswege lijkt dit erfgoed daarom 48
nog te kunnen redden. Er is namelijk voor alle plannen meer geld nodig dan er momenteel beschikbaar is. Dat neemt niet weg dat er op korte termijn tussenoplossingen zullen moeten komen voor dit verloren gaan van literatuurgeschiedenis. Met iedere schrijver die sterft, gaat er namelijk onherroepelijk erfgoed verloren.
49
4.
Bronnengids
________ 4.1
DBNL
Wanneer ik tijdens mijn onderzoek met archivarissen sprak over de inhoud van hun archieven en meer zicht probeerde te krijgen op het aandeel literair erfgoed dat zich in deze gemeentearchieven bevond, raadden zij mij wel eens aan een bronnengids te raadplegen: een door eerdere geïnteresseerden of archiefonderzoekers opgestelde gids voor wie meer wil weten over de vindplaatsen van materiaal rond een bepaald thema: een compact thematisch overzicht als handleiding voor de Nederlandse archieven dus. Ik leerde dat er bronnengidsen bestaan over de meest uiteenlopende onderwerpen: van Joodse graven tot Utrechtse bedrijvengeschiedenissen. Enkele archivarissen waren zelfs aanvankelijk in de vooronderstelling dat ik een bronnengids voor Limburgs literair erfgoed kwam opstellen. En toen ik een tijd vergeefs op zoek was geweest naar zo een gids, begon ik te denken dat het literair erfgoed wellicht inderdaad gebaat zou zijn bij het alsnog opstellen ervan. Als men nu zoekt naar schrijversarchieven, komt men via internet terecht op websites als www.archieven.nl. Hoewel deze website online toegang biedt tot een grote hoeveelheid Nederlandse archieven, zijn nog steeds niet alle archieven erin opgenomen. Gemeentearchief Weert komt er bijvoorbeeld in zijn geheel niet in voor. Bovendien levert de zoekoptie ‘personen’ op deze website weinig zoekresultaten als men er namen van bekende Limburgse literatoren zoals Pierre Kemp in invoert. De meerwaarde van een Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed zou dus liggen in het feit dat men er behalve op archief ook op persoon zou kunnen zoeken, en daarvoor niet alle websites van archiefinstellingen apart zou hoeven raadplegen, zo bedacht ik. Hij biedt dan de mogelijkheid om in één oogopslag de verschillende archiefinstellingen te kunnen overzien waarin zich erfgoed met betrekking tot een specifieke auteur bevindt. De gids zou de zo noodzakelijke directe conservering van het erfgoed niet kunnen bewerkstelligen maar met zijn doorverwijsfunctie de toegankelijkheid van het materiaal aanzienlijk kunnen vergroten en zo bovendien op den duur het draagvlak voor behoud van dit erfgoed verstevigen. Maar dan zou hij wel digitaal moeten zijn zodat iedereen de archieven ook daadwerkelijk met een druk op de knop zou kunnen bezoeken op basis van de verwijzingen in de gids. Men zou er per schrijver en per archiefinstelling in kunnen zoeken. En er zou zelfs plaats zijn voor enkele beeld- of geluidsbestanden zoals die van L1, die de voorstelling van een auteur en zijn werk bij de onderzoeker of leerling die zijn publicaties zoekt, aanzienlijk kunnen verlevendigen. Een belangrijk voordeel daarbij is dat problemen als auteursrecht en digitalisering van ongeïnventariseerd en ongeordend archief in een Bronnengids nog omzeild kunnen worden, aangezien hij slechts een doorverwijsfunctie heeft. Ik begon dit idee verder te doordenken en herinnerde me dat archivaris Roelof Braad gesproken had over ‘trefwoorden’ en ‘triggers’ die in websites verwerkt 50
worden, waarmee men databanken van verschillende archiefinstellingen wel eens aan elkaar koppelt, zoals die van Brunssum aan die van Heerlen bijvoorbeeld. Veranderingen in de inhoud van de ene databank zijn dan direct ook zichtbaar in de andere databank. Zo bedacht ik dat zo een Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed het best onderdeel kon uitmaken van een bestaande databank met een bestaande structuur. Dat zou de tijd, arbeidsuren en dus het geld besparen die nodig zijn om zelf een systeem voor de gids te ontwerpen en de inhoud van de archiefinstellingen stuk voor stuk in te voeren. Voor de vindbaarheid van informatie is centraliseren tegenwoordig niet meer altijd nodig. Zolang men bestanden en websites maar aan elkaar kan koppelen is dat voor de vindbaarheid op internet juist beter. Het zoeken van aansluiting bij een bestaande databank zoals de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) en het vormgeven naar de bestaande formats en achterliggende systemen van zo’n databank is dan dus een beter idee dan het zelf opzetten van een nieuwe catalogus. De Commissie Literatuurgeschiedenis van het LGOG had voor het creëren van een digitaal archief eveneens gedacht aan eventuele samenwerking met de DBNL aangezien de ontsluiting van secundair literair erfgoed in de lijn ligt van de recente inspanningen van de DBNL voor het opzetten van een ‘Limburgportaal’ in de website voor Limburgs primair literair erfgoed. Hoewel het digitaliseren nu zo veel complicaties met zich mee blijkt te brengen, is het principe van het onderbrengen van een gids bij een bestaande databank nog steeds een goede oplossing. De Bronnengids zou zo ook een mooie aanvulling op het bestaande Limburgportaal zijn, aangezien hij de vindplaats van interviews, achtergrondartikelen, foto’s, parafernalia en radio-opnamen met betrekking tot de Limburgse auteurs en hun publicaties in het portaal met een druk op de knop toegankelijk maakt voor verder onderzoek. De Bronnengids zou met allerlei hyperlinks in het indrukwekkende netwerk van met elkaar verbonden pagina’s van de DBNL kunnen worden geïntegreerd: verbonden met de bibliografieën, gedigitaliseerde teksten en de ‘atlas’ die aan de hand van toponiemen afkomst van de schrijvers op de kaart van Nederland zichtbaar maakt. Op een zelfde manier zouden ook archiefinstellingen waar zich materiaal bevindt van de schrijver op de kaart overzichtelijk gemaakt kunnen worden, zodat geïnteresseerden in een oogopslag zien waar ze voor hun onderzoek zijn moeten. Ik overlegde het idee met Lou Spronck, Ben van Melick (LGOG) en Maaike Frencken (Huis voor de Kunsten Limburg) en we werden het erover eens dat de Bronnengids een mogelijke opstap kon zijn naar verdere ontsluiting en veilig stellen van het literaire erfgoed en dat de in deze terreinverkenning verkregen gegevens over de vindplaatsen van het materiaal er een eerste aanzet voor zouden kunnen zijn. Het leek ons goed als een dergelijke Bronnengids zich uiteindelijk in het Limburg-portaal zou kunnen bevinden of eraan gekoppeld kon worden, aangezien het portaal op die manier een centrale plek zou worden voor onderzoek in primair zowel als secundair literair materiaal uit Limburg. De vraag ontstond of de DBNL even enthousiast zou zijn als wij over deze plannen. Ik nam contact op met directeur Cees Klapwijk om hem te vragen of hij in de toekomst mogelijkheden zag voor de uitvoering van een dergelijke Bronnengids en welke voorwaarden, benodigde voorbereidingen en of obstakels hij daar voorzag. Hij antwoordde door een aantal aandachtspunten te noemen. Klapwijk wees onder andere op het feit dat de detailleringsgraad van de gids vooraf vastgesteld zou moeten worden. Tijdens mijn terreinverkenning was ik er al meerdere malen op gewezen, door verschillende archivarissen, dat men verzandt in oeverloos onderzoek als men archieven niet heel helder afbakent. Conservator bijzondere collecties Guy Jaegers van Universiteitsbibliotheek Maastricht drukte me zoals veel anderen op het hart niet 51
verder te gaan dan het ‘collectieniveau’, dat wil zeggen volledige schrijverscollecties zoals ze in de catalogi van instellingen beschreven staan. Losse documenten van geboorteaktes tot brieven van deze Limburgse schrijvers bevinden zich weliswaar vaak verspreid over bevolkingsregisters en collecties van anderen, maar leiden tot oeverloos zoeken. De archivarissen bleken zelf vaak niet eens op de hoogte van het bestaan of de locatie van deze stukken. Ik kan het advies van Klapwijk, Jaegers en de archivarissen uit eigen ervaring tijdens het onderzoek onderschrijven. Voor de Bronnengids zou dit betekenen dat hij opgebouwd zou worden uit een beginpagina waarin men kan kiezen voor het zoeken op schrijversnaam of op Limburgse archiefinstelling en een vervolgpagina met een lijst aan namen van auteurs of instellingen. Per archiefinstelling zouden de schrijversnamen vervolgens aangeklikt kunnen worden en per schrijver de archiefinstellingen waarin achtergrondmateriaal met betrekking tot zijn werk vindbaar is. Voor iedere auteur zou er dan het soort materialen kunnen worden opgesomd dat er te vinden is en een globale hoeveelheid in meters of stuks worden toegevoegd. De onderzoeker kan zo snel zien waar hij voor welk materiaal terecht kan. Een hyperlink brengt de onderzoeker vervolgens naar de website van de archiefinstelling zelf, en de pagina (met de inventaris) van de schrijverscollectie die over de details en de locatie in het archief informeert. Verder zou de Bronnengids per archiefinstelling korte informatie over de manier van zoeken en aanvragen van materiaal binnen de catalogus zowel als in het depot moeten verschaffen. En ten slotte kan de gids eventueel per schrijversnaam een beeld- of geluidsfragment met betrekking tot de auteur beschikbaar stellen ter beeldvorming en illustratie van het materiaal aanwezig bij L1. De detaillering gaat zo niet verder dan het collectieniveau terwijl de onderzoeker wel een zo breed mogelijke waaier aan vindplaatsen op overzichtelijke wijze beschikbaar wordt gesteld. Een ander aandachtspunt waarop Klapwijk me wees, was de onderhoudbaarheid van de gids. Hier had ik zoals vermeld al eens met Roelof Braad over gesproken. Trefwoorden en ‘triggers’ in de website zouden databanken van verschillende archiefinstellingen aan elkaar koppelen, zo zouden websites elkaar als het ware actueel houden. Verder adviseerde Braad om iemand jaarlijks contact te laten opnemen met de instellingen om hun ‘nieuwe aanwinsten‘ van dat jaar door te geven. Dit zou volgens Braad de efficiëntste manier zijn om de gids actueel te houden. Ten slotte betekent ook de opname van de gids in een bestaande databank dat er een structuur is om actualisering te vergemakkelijken. Hoewel deze manier van onderhoud nog steeds wat arbeidsuren vergt, lijkt het de efficiëntste. Ik informeerde ook naar het format dat de DBNL hanteert voor onderdelen van haar site als deze gids en Klapwijk liet weten dat hij daarbij een eenvoudige lopende tekst in gedachten had. Hyperlinks en andere manieren om de gids op te nemen in het bestaande informatienetwerk van de digitale bibliotheek waren volgens Klapwijk vanzelfsprekend goed te realiseren. Mits de websites waarnaar verwezen wordt een goede structuur hebben. Klapwijk gaf terecht aan geen heil te zien in het doorverwijzen van de bezoeker naar een website waarop hij zijn weg niet kan vinden. Naar mijn ervaring zijn juist de websites van de gemeentearchieven echter erg degelijk en ook heel toegankelijk. Dat mag ook worden verwacht aangezien dat hun functie is: informatie toegankelijk maken. Dat zou dus geen problemen moeten opleveren. Zelfs beeld- en geluidfragmenten zoals die van L1 konden volgens Klapwijk heel goed worden geïntegreerd in de digitale bibliotheek. De DBNL werkt momenteel aan iets vergelijkbaars met geluidsbestanden van het VPRO radioprogramma ‘Knetterende letteren‘. En op de webpagina valt te zien bij de audio en video van dichters in ‘De langste dag’ dat de DBNL daar ook met betrekking tot 52
Nederlandse literatuur al mee bezig is. Met deze aandachtspunten in het achterhoofd en op uitnodiging van Cees Klapwijk stuurde ik een concept van een Bronnengids aan de hand van negen Limburgse schrijversnamen uit mijn onderzoek op naar Klapwijk. Ik vermeld de inhoud van deze eerste opzet voor een gids op de volgende pagina’s. Bij iedere auteur staan nog slechts enkele bronnen en bijbehorende links. Ik noem er kort de manier van zoeken en de inhoud van de collecties/ archiefstukken in de verschillende archiefinstellingen, zoals ik zou verwachten in de Bronnengids te doen. De links naar L1 kunnen nog niet gemaakt worden omdat dit archief momenteel niet openbaar toegankelijk is. Hopelijk komt daar in de toekomst verandering in. Klapwijk bevestigde dat de opbouw en insteek van deze conceptversie goed als voorbeeld kan dienen voor een toekomstige Bronnengids, hoewel de DBNL er dan allicht wel voor publicatie nog haar eigen format aan zal geven. Hij gaf aan dat de DBNL interesse heeft in het opnemen van een Bronnengids zoals ik die voorstelde, en bereid is er, als de inventarisatie ooit rond is, ‘nog een kleine redactieslag overheen te laten gaan’.
53
Concept Bronnengids Charles Beltjens – 1832 - 1890 EHC Sittard Digitaal inzien: Via de website van EHC Sittard, Archievenoverzicht Euregionaal Historisch Centrum Sittard-Geleen, niet-overheidsarchieven, Persoonlijke archieven en collecties, Schrijver/dichter, Collectie Charles Beltjens, Sittard, 1832-1890. Of gebruik voor de inventaris van de Collectie Charles Beltjens de link: http://ehc.sittard-geleen.eu/zoeken-in-de-archievenresultaat?mivast=111&mizig=210&miadt=111&micode=263&miview=inv2&milang =nl Inhoud in het kort: 749 archiefstukken in 0,36 meter (1 archiefdoos) volledig geinventariseerd en ontsloten archief. Gedichten: bevat bundels van Beltjens, vertalingen van andermans werk door Beltjens en handschriften. Artikelen: bevat 8 artikelen, uitspraken van Victor Hugo over werk Charles Beltjens, artikelen van Beltjens in De Gids en La Revue Belge, een briefkaart van Charles Fuster uit Parijs, gedichten gepubliceerd in de krant L'Impartial de Nice en secundaire literatuur. Correspondentie: zes briefwisselingen met Beltjens en krantenartikelen rond de honderdste sterfdag van Beltjens. Overlijden: Rouwbrief, bidprentjes, schrijven van comité ter oprichting van een gedenkteken. Herdenkingen: 2 stuks op papier. Overige: rekening van Beltjens. Foto’s: fotoportretten van Beltjens en zijn familie in zijn woonhuis.
Rijckheyt Heerlen Digital inzien: Via de website van Rijckheyt, Archieven toegang, zoek op Charles Beltjens en selecteer 352-B Collectie bidprentjes, B, ca. 1800-heden. Of volg de link: http://www.rijckheyt.nl/sjablonen/rijckheyt/pagina.asp?subsite=100&pagina=163 Inhoud Doodsprentje van Charles Beltjens, gestorven op 20-06-1890.
Paul Haimon - 1963 – 1985 Idealiter online te vertonen in de digitale gids bij de naam Paul Haimon: een gesprek met Paul Haimon voor het programma ‘Journaal voor de kunst en zo’ van L1. De andere genoemde bronnen zijn slechts verwijzingen naar archiefsites: 54
Uitzending: Gesprek met Paul Haimon, 2 gedichten: "Voor de bard" en "Chanson noire". Programma: Journaal van de kunst en zo..... Programmamakers: Wiel Kusters en Hans van de Waarsenburg. Gast: Haimon, Paul. Datum: 14-12-1978. Plaats: Maastricht. Duur: 37.14, radio, raadpleegbaar in het archief. L1 Digitaal inzien: Zoek binnen archief L1 op de naam ‘Paul Haimon’, door met een rechtermuisklik ‘open with asset manager’ te kiezen, kom je bij een volledige beschrijving van de uitzendingsdatum, naam programmamaker, naam van de uitzending en het programma en de duur van de opname. Dan door met een rechtermuis ‘preview’ te kiezen, is het bestand te beluister/ bekijken. Het archief van L1 is helaas nog niet openbaar toegankelijk. Zodra het dat wordt, staat hier een link. Inhoud in het kort: De zoekterm Paul Haimon levert 34 resultaten op. Deze uitzending: Uitzending: Gesprek met Paul Haimon, 2 gedichten: "Voor de bard" en "Chanson noire". Programma: Journaal van de kunst en zo..... Programmamakers: Wiel Kusters en Hans van de Waarsenburg. Gast: Haimon, Paul. Datum: 14-12-1978. Plaats: Maastricht. Duur: 37.14, radio, raadpleegbaar in het archief.
Rijckheyt Heerlen Digitaal inzien: Onder stamboomonderzoek, genealogieën: Persoonsdocumentatie: Collectie persberichten Heerlenaren vanaf 1945: Persoonsdossiers gemaakt van nieuwsitems over maatschappelijk belangrijke Heerlenaren vanaf 1954. Of volg de link. Inhoud in het kort: 22 pagina’s secundaire literatuur, foto’s (slechte kwaliteit) en portret (tekening) http://www.rijckheyt.nl/upload/100/pdf/persoonsdocumentatie/Haimon,Paul.pdf Elders, in bibliotheek 8 tijdschriftartikelen en 2 boeken geschreven door Haimon, http://www.rijckheyt.nl/sjablonen/rijckheyt/pagina.asp?subsite=100&pagina=163 Beeldbank: 630-B Beeldende Kunst, Affiche houdende de aankondiging van een expositie beeldende kunst door Paul Haimon geëxposeerd in het cultureel centrum Kasteel Hoensbroek van 7 maart t/m 31 maart 1986, 1986.
Jacob Hiegentlich - 1907- 1940 Gemeentearchief Roermond Digitaal inzien: Zoek op de website van de Gemeente Roermond,via’ zoeken in archieven en 55
collecties’, op naam ‘Jacon hiegentlich’, kies: Collectie Hiegentlich, 1907-1940. Of volg voor de inventaris van de collectie Hiegentlich de link: http://www.archieven.nl/nl/zoeken?mivast=0&mizig=210&miadt=103&micode=700 9&miview=inv2#inv3t1 Inhoud in het kort: 31 geïnventariseerde archiefstukken. De collectie bevat literatuur van Hiegentlichs hand, secundaire literatuur over Hiegentlich, een foto van Hiegentlich en krantenknipsels, documentatie over joden in het zuiden, correspondentie over Hiegentlich door diverse personen, correspondentie door Hiegentlich (brieven aan o.a. zijn neef Koen Vos), Hiegentlich persoonlijk (gegevens over Hiegentlichs gezin), aantekeningen over Hiegentlich (door Huub Graus), overige stukken, waaronder een overzicht van de werken geschreven over Hiegentlich en documentatie rond de onthulling van een gedenkplaat, en ten slotte 8 boeken opgenomen in de bibliotheek (primair en secundair).
Matthias Kemp - 1890 – 1964 RHCL Maastricht Digitaal inzien: Zoek via ‘Archievenoverzicht’ bij ‘Huizen, families, personen‘, onder ‘personen‘, ‘Kemp, M.H. en echtgenote A.M.H. Dassen’, daar vind je de kenmerken en de inventaris van het archief van Matthias Kemp. Of gebruik voor de inventaris de link: http://www.rhcl.nl/page.asp?id=1443&xtabx=zoektab1&mivast=38&mizig=210&mi adt=38&micode=21.153&miview=inv2&milang=nl#inv3t1 Inhoud in het kort: 2 meter geïnventariseerd archief,180 beschreven en gedigitaliseerde stukken. Manuscripten en typoscripten en stukken betreffende de publicaties van eigen werk zoals Gedichten en toneelstukken, Romans, Mengelwerk, Artikelen voor diverse periodieken, Redactiewerkzaamheden, Comités waarvan hij deel was, lezingen en causerieën, Foto;s, krantenartikelen geschreven door Kemp, informatie over boekhandel Schmitz en Kemp te Maastricht, werkzaamheden voor antiquariaat, uitgeverij en reclamebureau door Kemp, schetsen, tekeningen en landschapsstudies van Kemp, persoonlijke stukken zoals brieven, muziekoefeningen, sollicitaties, uitnodigingen, portretfoto;s, oorkondes en erfrecht. Alle archiefstukken van Mathias Kemp gedigitaliseerd!!
Pierre Kemp - 1886 – 1967 Idealiter online te vertonen in de digitale gids bij de naam Pierre Kemp: twee radioopnamen uit de jaren ‘50 waarop Pierre Kemp te horen is over zijn werk en de muziek. De andere genoemde bronnen zijn ook hier weer slechts verwijzingen naar archiefsites:
56
Pierre Kemp aan het woord deel 1 en ander bestand deel 2. Opname van glasplaat uit de jaren '50. Gast: Kemp, Pierre. Datum onbekend. Duur: 04.27 en 04.09. Vindbaar op datum 01-01-1900. Pierre over zijn dichtwerk en muziek. L1 Digitaal inzien: Zoek binnen archief L1 op de naam ‘Pierre Kemp’, door met een rechtermuisklik ‘open with asset manager’ te kiezen, kom je bij een volledige beschrijving van de uitzendingsdatum, naam programmamaker, naam van de uitzending en het programma en de duur van de opname. Dan door met een rechtermuis ‘preview’ te kiezen, is het bestand te beluister/ bekijken. Het archief van L1 is helaas nog niet openbaar toegankelijk. Zodra het dat wordt, staat hier een link. Inhoud in het kort: Zoekterm Pierre Kemp levert 50 resultaten op. Deze uitzendingen: Pierre Kemp aan het woord deel 1 en ander bestand deel 2. Opname van glasplaat uit de jaren '50. Gast: Kemp, Pierre. Datum onbekend. Duur: 04.27 en 04.09. Vindbaar op datum 0101-1900. Pierre over zijn dichtwerk en muziek.
RHCL Digitaal inzien: Zoek op de website in archieven en collecties RHCL en SHCL naar ´kemp´. De collectie Kemp, PJ heeft een omvang van 3 meter en bevat documentatie, poëzie, proza, toneel en brieven van en aan Pierre Kemp. Bekijk de inventaris via: http://www.rhcl.nl/page.asp?id=1443&xtabx=zoektab1&mivast=38&mizig=210&mi adt=38&micode=21.154&milang=nl&mizk_alle=kemp&miview=inv2#inv3t1
UB Digitaal inzien: Zoek op de website van de Universiteit Maastricht bij library in de collecties bij erfgoed collecties. Of volg de links bij de afzonderlijke collecties. Achtergrond: In de loop van het jaar 2002 is de Universiteit Maastricht in het bezit gekomen van een reeks brieven die de dichter Pierre Kemp in de periode 28 januari 1958 - 29 december 1966 verzonden heeft aan Dr. Harry G. M. Prick, voormalig conservator van het Letterkundig Museum In Den Haag. Naast de brieven bestond de aankoop uit handschriften een aantal en typoscripten met bijbehorende stukken. In 2004 is deze collectie toegankelijk gemaakt via een inventaris (door drs. Frank Hovens). Daarnaast was de Universiteitsbibliotheek al eerder in het bezit (bruikleen) van de eigen huisbibliotheek van Pierre Kemp en het Liber Amicorum dat hij in 1956 ter ere van zijn 70e verjaardag kreeg aangebonden van zijn vele dichters- en kunstenaarsvrienden. De handschriften en typoscripten met bijbehorende stukken zijn ook digitaal beschikbaar via de inventaris. Dit geldt ook voor het Liber Amicorum. 57
Inzage Deze collectie is niet te leen. De originele brieven en handschriften kunt u inzien in de studiezaal kostbare werken in de binnenstadslocatie.
Brieven- en handschriftencollectie Inhoud in het kort: De brieven- en handschriftencollectie heeft een omvang van 1 meter, en is opgeslagen in 6 archiefdozen. Voor een overzicht van de 321 brieven en 15 handschriften en typoscripten uit deze collectie, Zie de platte inventaris van de brieven en handschriftencollectie van Pierre Kemp: http://onlinelibrary.maastrichtuniversity.nl/UBpages/start/PierreKemp/Inventarisatie.htm Verder beschikt de UB over wat tekeningen en 1 object, namelijk een door Kemp beschilderd ei, al dan niet aanwezig in de collectie. Ze zijn online niet vindbaar maar wel aanwezig.
De bibliotheek van Kemp Inhoud in het kort: De bibliotheek van Pierre Kemp bevat 906 items. Er bevind zich o.a. secundaire literatuur over Pierre Kemp zelf. Het zijn achthonderdnegenennegentig boeken, drie artikelen, een partituur en twee geluidsbestanden, op elk drie grammofoonplaten. De collectie bestrijkt onderwerpsgebieden als sprookjes, mythen, sagen, kunstgeschiedenis, muziek, kinderspeelgoed en bevat veel dichtbundels en bloemlezingen. Veel van zijn boeken hebben tevens een museale waarde vanwege een aantal marginalia en omdat de dichter zelf opdracht heeft gegeven om ze in speciaal gekleurd vliegerpapier te laten kaften. De collectie is integraal opgenomen in de bibliotheekcatalogus, en hierbinnen tevens apart op te roepen > Catalogue UM). Een overzicht van de in de UB aanwezige bibliotheek van Pierre Kemp is te vinden op: http://opcubm.oclc.org:8180/xslt/DB=1/CMD?ACT=SRCHA&IKT=4&SRT=YOP&TRM=KEY +zauzs*&REC=*
Marie Koenen - 1879 – 1959 KDC Nijmegen Digitaal inzien: Zoek op de website van het Katholiek Documentatie Centrum via de catalogus KDC58
Rapide op algemeen trefwoord ´Marie Koenen´. Of gebruik voor een overzicht van de 361 stukken over Marie Koenen de link: http://kdc-app.hosting.kun.nl/adlib-opac.html Inhoud in het kort: 361 stukken in een ongeïnventariseerde archief. Bidprentje, toneelscript bewerkt door MK, Brieven van MK aan diverse personen, doktersrecepten voor MK, veel artikelen over MK, meer dan 100 afbeeldingen van MK op klein formaat, stukken betreffende radio-uitzendingen over MK, P.A.M. Geurts (biograaf?) over MK, Rede bij overlijden van MK, aantekeningen over de nagelaten paperassen van MK, gedichten en een partituur op tekst van MK.
Gerard Reve - 1923 – 2006 Gemeentearchief Weert Digitaal inzien: Zoek via archieven en collecties op de website bij Gerard Reve en open de augustini revianum. De inventaris is online in de vorm van een pdf-bestand raadpleegbaar: http://archief.erfgoedhuisweert.nl/ Inhoud in het kort: De archiefcollectie was in het bezit van Reve’s halfbroer Guus van Bladel. De totale omvang is onbekend. Guus van Bladel stelde een inventaris van de collectie samen en stond hem af aan het gemeentearchief. De collectie bevat primaire en secundaire werken, hierbij zelfstandige zowel als niet-zelfstandige werken en bijzondere exemplaren, vertalingen, door Reve zowel als van het primaire werk van Reve, 8 dichtbundels, brieven, hierbij 30 originele door Reve geschreven brieven aan Guus van Bladel, 113 fotokopieën van door Reve geschreven brieven aan zijn huisarts, 32 fotokopieën van door huisarts dr. J.Groothuijse geschreven brieven aan Reve, diverse briefkaarten en telegrammen, 50 curiosa, audio, waarvan 1 cassette en 9 cd’s, video, waarvan 10 videocassettes, en ten slotte documentatie over het boek De Avonden. Roofdrukken zijn om principiële redenen niet opgenomen.
Felix Rutten - 1882 – 1971 Idealiter online te vertonen in de digitale gids bij de naam Felix Rutten: een radioopname waarop Felix Rutten te horen is in gesprek met programmamaker Sjef Vink. De andere genoemde bronnen zijn ook hier weer slechts verwijzingen naar archiefsites: Uitzending: Sjef Vink in gesprek met Dr. Felix Rutten, Rome. (Overleden december 1971). Gast: Rutten Dr. Datum: 14-01-1972. Programmanaam: Persoonlijk. Plaats: Rome. Programmamaker: Sjef Vink. Duur 22.45, radio, raadpleegbaar. L1
59
Digitaal inzien: Zoek binnen archief L1 op de naam ‘Felix Rutten’, door met een rechtermuisklik ‘open with asset manager’ te kiezen, kom je bij een volledige beschrijving van de uitzendingsdatum, naam programmamaker, naam van de uitzending en het programma en de duur van de opname. Dan door met een rechtermuis ‘preview’ te kiezen, is het bestand te beluister/ bekijken. Het archief van L1 is helaas nog niet openbaar toegankelijk. Zodra het dat wordt, staat hier een link. Inhoud in het kort: Zoekterm Felix Rutten levert 22 resultaten op. Uitzending: Sjef Vink in gesprek met Dr. Felix Rutten, Rome. (Overleden december 1971). Gast: Rutten Dr. Datum: 14-011972. Programmanaam: Persoonlijk. Plaats: Rome. Programmamaker: Sjef Vink. Duur 22.45, radio, raadpleegbaar.
EHC Sittard Digitaal inzien: Via de website van EHC Sittard, Archievenoverzicht Euregionaal Historisch Centrum Sittard-Geleen, niet-overheidsarchieven, Persoonlijke archieven en collecties, Schrijver/dichter, Collectie Felix Rutten, Sittard, 1882-1971. De collectie is in 2007 aangevuld. Hij valt op de website van het EHC in te zien via: http://ehc.sittard-geleen.eu/zoeken-in-de-archievenresultaat?mivast=111&mizig=210&miadt=111&micode=313&miview=inv2&milang =nl Inhoud in het kort: 1203 beschreven archiefstukken in 7 meter volledig geïnventariseerd en ontsloten archief van Felix Rutten. Archivalia, manuscripten en losse stukken: stukken van en over Felix Rutten bestaande uit door hem verzonden brieven en andere stukken aan derden, recensies, vertaalwerk, lyrisch, dramaturgisch en prozawerk , uitgaven over zijn leven en werk en tenslotte lezingen (voordrachten) Gedrukte publicaties, inclusief overdrukken, bevat lyriek, drama, proza en didactiek. Documentatiemateriaal, variërend van foto's en prentbriefkaarten tot complete boekwerken (bibliotheek). Voorwerpen of 'fysieke' documenten. Niet tot de collectie behorende stukken of stukken waarvan het verband met de collectie niet kon worden vastgesteld.
Emile Seipgens – 1837 – 1896 Gemeentearchief Roermond Digitaal inzien: Zoek op de website van de Gemeente Roermond,via’ zoeken in archieven en collecties’, op naam ‘Emile Seipgens’, kies Bibliotheek. Of volg de link: http://www.archieven.nl/nl/search60
modonly?mivast=103&mizig=260&miadt=103&milang=nl&mizk_alle=emile%20sei pgens&miview=ldt Kies Collectie Huysmans [o.a. pastoor van Haelen], [20e eeuw], of volg de link: http://www.archieven.nl/nl/searchmodonly?mivast=103&mizig=210&miadt=103&micode=7002&milang=nl&mizk_all e=emile%20seipgens&miview=inv2 Kies Collectie geluid en video. Of volg de link: http://www.archieven.nl/nl/searchmodonly?mivast=103&mizig=210&miadt=103&micode=7011&milang=nl&mizk_all e=emile%20seipgens&miview=inv2 Of zoek via de website van gemeente Roermond in de uitgebreide Beeldbank Roermond, op de naam Seipgens. Of volg de link: http://www.archieven.nl/nl/zoeken?miadt=103&mizig=269&miview=ldt&milang=nl &micols=1&mires=0&mizk_alle=seipgens Inhoud in het kort: Bibliotheek: 1 artikel, 34 boeken en tijdschriftartikel van zowel als over Emile Seipgens. Collectie Huysmans: Gevelsteen van het huis van Emile Seipgens en herdenking van de schrijver. Collectie beeld en geluid: CD: Schinderhannes, Opera Bouffe van Emile Seipgens. Beeldbank Roermond: Portret van Emile Seipgens, foto van een geschilderd portret.
61
________ 4.2 Mogelijkheden en aanvullingen Voor verdere ideeën voor de inhoud en opzet van een Bronnengids verwees Cees Klapwijk me door naar het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in den Haag. Hoofdconservator Salma Chen bleek inderdaad inspiratiebronnen voor de Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed te kunnen aandragen. Ze adviseerde me een voorbeeld te nemen aan Geheugen van Nederland (www.geheugenvannederland.nl). De website bevat namelijk onder andere een categorie ‘literatuur’. Daarin is bijvoorbeeld een grote collectie (299 objecten) kinderboeken uit de bibliotheek van Rotterdam opgenomen. Daarnaast nog veel meer, maar deze collectie uit de bibliotheek Rotterdam is een goed voorbeeld van hoe men een archiefinstelling in de Bronnengids zou kunnen behandelen. Verder geeft de website ook ideeën voor hoe men een auteur in de gids kan behandelen (zie voorbeeld Nynke van Hichtum). Meer specifiek met betrekking tot de behandeling van de literaire erfenis van schrijvers is ook de Ebooks Eregalerij van de Bibliotheek, die Chen me aanraadde, een inspiratiebron.
Geheugen van Nederland en de archiefinstelling of auteur in de Bronnengids De website www.geheugenvannederland.nl geeft een goed voorbeeld voor de behandeling van de archiefinstelling in de gids. Zoals gezegd bevat de website een grote collectie (299 objecten) kinderboeken uit de bibliotheek van Rotterdam. Al de kinderboeken uit de Rotterdamse collectie zijn voorzien van uitgebreide bibliografische informatie en volledig gedigitaliseerd. Ze worden in Windows Live Photo Gallery geopend op de computer zodra men ze inzoomt of download (als jpgbestand). Daarin is bladeren en zoomen naar hartenlust mogelijk. De scans zijn van hoge kwaliteit. Hoewel deze integrale vertoning van gedigitaliseerd materiaal geen onderdeel van de Bronnengids zal zijn, het wordt immers geen digitaal archief, kan de bibliografische informatie wel inspireren. Ter illustratie van de mogelijkheden deze hyperlink naar het jongensboek Aan den Stroom geschreven door A.M. de Jong in 1924: http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/GBR02:801035236 Er wordt op de website veel met beeldmateriaal gedaan: (oude) foto’s en retro prenten maken de website aantrekkelijk. Daarnaast staat er bij iedere algemene beschrijving van een collectie of onderdeel van een collectie een leuke afbeelding en een geluidsfragment van een van de kinderboeken dat men kan aanklikken zodat men via een link naar de website van de Koninklijke Bibliotheek wordt gebracht. Dit deel van de website geeft direct een voorbeeld van een slechte hyperlink, want het fragment is via deze link niet vindbaar of beluisterbaar. Daarop moet in een Bronnengids dus goed gelet worden. Verder kan men met een zoekmachine ‘bladeren’ binnen de collectie door te zoeken op genre, titel of vervaardiger. Op een zelfde manier zou men bij een grote hoeveelheid informatie binnen een enkele instelling, bijvoorbeeld een grote collectie bestanden van L1, als men die ooit in de Bronnengids zou kunnen opnemen, een zoekoptie binnen de subpagina L1 voor deze tv en radiofragmenten mogelijk kunnen maken. Beter is dan wellicht (want makkelijker) om een link naar de, hopelijk tegen die tijd reeds bestaande, databank van L1 op hun eigen website te 62
maken. Maar het is wellicht toch een idee om in gedachten te houden. Ieder onderdeel van de categorie ‘literatuur’ in Geheugen van Nederland bevat bovendien wat ze noemen ‘extra informatie’: Extra informatie: Introductie (korte info), Over de collectie (lange info inhoud), Bibliotheek Rotterdam (functies en omvang in cijfers, zoeken en lenen in de bibliotheek), Bibliografie (Een selectie van belangrijke naslagwerken over (Rotterdamse) jeugdliteratuur), Meer over het kinderboek (links naar websites Kinderboekenweek en DBNL enz), Colofon (makers beschrijving van collectie voor deze website), Copyright bepalingen (met betrekking tot de informatie op website). Als de Bronnengids onderdeel zou kunnen uitmaken van een bestaande databank als de DBNL, zouden deze links naar reeds bestaande pagina’s in de digitale bibliotheek en dergelijke verwijzen, zoals de atlas, bibliografieën, audio/videobestanden en ebooks met betrekking tot de literator die men zoekt. Naast archiefinstellingen zullen ook auteursnamen een ingang vormen in de Bronnengids. Bij Geheugen van Nederland is er een collectie van de Friese schrijfster Nynke van Hichtum opgenomen afkomstig van Tresoar, die daarvoor een illustratie van vormgeving en technische mogelijkheden geeft. http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/collecties/nynke_van_hichtum Er staat kort wat informatie over de (bekendheid van) de schrijfster zelf, het archief waaruit de collectie afkomstig is en een foto van de schrijfster. Ook hier is bladeren mogelijk, dit maal in de collectie publicaties van deze literator. En de boeken kunnen ook hier weer via een link in de vorm van een kaftafbeelding van een van haar boeken (een van de 10 ‘topstukken’ zoals de website ze digitaal beschikbaar heeft gesteld) op bibliografische informatie en inhoud geraadpleegd worden. Nogmaals, integrale vertoning van publicaties zal geen doel zijn van de Bronnengids, zij heeft slechts een doorverwijsfunctie. Maar het netwerk en de daaruit voortkomende mogelijkheden van een databank als deze, valt goed te vergelijken met die van bijvoorbeeld de DBNL en geven zo een beeld van de mogelijke opbouw en hyperlinks naar eventuele reeds binnen de DBNL of in archiefinstellingen gedigitaliseerde materialen uit de nalatenschap van een auteur. Ook op deze schrijverspagina van Nynke van Hichtum kan men onder het kopje ‘extra informatie’ meer vinden, zoals informatie over het leven en werk van Nynke van Hichtum, over de collectie (omvang, soort stukken en afkomst (Fries Museum)) en titels van biografieën. Een mooi voorbeeld van het scala aan mogelijkheden rondom het beschrijven van de vindplaatsen van secundair erfgoed van Limburgse auteurs.
Ebooks Eregalerij van de Bibliotheek en de behandeling van literair erfgoed De EBooks eregalerij van de Bibliotheek bevat een selectie van meesterwerken van schrijvers uit Het Pantheon, de permanente tentoonstelling in het Letterkundig Museum met hoogtepunten uit 1.000 jaar Nederlandstalige literatuur. Ze kwam tot stand in samenwerking met de DBNL en het Letterkundig Museum in Den Haag. Uit de 100 schrijvers in Het Pantheon kozen zij er 25 die vóór 1941 zijn overleden en van 63
wie de teksten momenteel rechtenvrij zijn. Van elke schrijver werd één, het ook nu nog meest tot de verbeelding sprekende, boek gekozen dat op de website kosteloos kan worden gedownload en gelezen. Voor een blik op dit initiatief, bezoek: https://www.bibliotheek.nl/eregalerij De drie instellingen hebben hun krachten tevens gebundeld om daarbij over de schrijvers van de boeken uitgebreide en gevarieerde dossiers aan te bieden, in woord en beeld. Bij elk van de schrijvers is die informatie gebundeld in de volgende rubrieken: Het leven Het werk Lof & Blaam De erfenis Een selectie van foto- en videomateriaal Voor de Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed is het interessant hoe de schrijverspagina’s van deze Ebooks Eregalerij zijn opgebouwd en natuurlijk in het bijzonder hoe men omgaat met de literaire ‘erfenis’ bij iedere auteur. Van elke van de vijfentwintig auteurs worden ‘genootschappen en stichtingen’, ‘huizen en gedenkplaatsen’, ‘archieven, bibliotheken en musea’ (waar zich materiaal van de schrijver bevindt), ‘toeristische routes’, ‘media’ en ‘websites’ (met informatie over de schrijver) behandeld. Dit zou ook kunnen werken in de Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed. Men kan naast een foto van de schrijver, een geluidsfragment en een korte biografie, de vindplaatsen van archiefmateriaal alleen nog noemen, maar men kan daar ook de huizen van de schrijvers, de gedenkplaatsen, de toeristische routes m.b.t. deze schrijvers en de websites gewijd aan deze schrijvers aan toevoegen. De gids hoort door te verwijzen naar plaatsen waar men informatie vindt over de auteur. Huizen, stichtingen, musea en websites horen daar dus ook bij. De vermelding van deze erfgoedelementen kan echter pas plaatsvinden als de basis van de Bronnengids al vorm heeft gekregen. De geïnteresseerde kan deze extra informatie namelijk in principe zelf vinden aan de hand van de basisbronnen in de gids. De Ebook Eregalerij toont slechts de diversiteit aan mogelijkheden van een digitale Bronnengids voor de toekomst. Specifiek omdat het literatoren uit een regio (Limburg) betreft, kunnen de genoemde erfgoedplaatsen (huizen, gedenkplaatsen, musea, routes) helpen het verband van de secundaire erfgoedmaterialen in de context van de samenleving waaruit de schrijver afkomstig is te plaatsen. Het zijn aanvullingen die juist in een digitale Bronnengids en in de omgeving van een bestaande databank als de DBNL (denk aan de Atlas) kunnen worden gemaakt zodra de basis voor de gids eenmaal vorm gekregen heeft. Ze hebben een bijzondere toegevoegde waarde voor de ontsluiting van regionaal erfgoed. Ten slotte laat de eregalerij zien dat hoe meer informatie er wordt opgenomen in een Bronnengids, hoe belangrijker het is rekening te houden met auteursrecht. Geheugen van Nederland en Ebooks Eregalerij van de Bibliotheek tonen dat een Bronnengids met doorverwijsfunctie in dit digitale tijdperk indirect veel meer kan ontsluiten, dan de oorspronkelijke papieren archiefgids. Opname in een op literatuur gerichte databank als de DBNL betekent veel meer dan het ontsluiten van tot nog toe in depots van archieven verstopte documentatie, parafernalia, marginalia en objecten 64
verbonden aan Limburgse literatoren. Het onderlinge verband tussen schrijvers, literaire stromingen, regio’s, primaire en secundaire materialen wordt hersteld, daar waar zij momenteel vaak voor Limburgse literatoren zoek is. De gids zal conservering van het erfgoed niet kunnen bewerkstelligen. Er is veel meer nodig om het behoud ervan veilig te stellen. Maar de gids kan wel een eerste opstap vormen aangezien ze met haar doorverwijsfunctie de toegankelijkheid van het materiaal aanzienlijk kan vergroten, verbanden tussen materialen kan herstellen en zo bovendien op den duur het draagvlak voor behoud van dit erfgoed verstevigen. Een eerste redmiddel dus, omdat er in deze tijden klaarblijkelijk haast is bij maatregelen ter bescherming van de nalatenschap van Limburgse literatoren. ________ 4.3 Limburgserfgoed.nl Behalve bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren deed ik ook bij de website www.limburgserfgoed.nl navraag naar de mogelijkheden voor het plaatsen van een digitale Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed. De website heeft het doel ‘dé verzamelplek voor alles dat iets vertelt over Limburg’ te zijn. Het gaat dan om ‘Limburg in al zijn facetten: bevolking, werk(gelegenheid), gewoontes & gebruiken, natuur, gebouwde objecten, infrastructuur, infrastructurele werken & vervoersmiddelen, bestuur, vrije tijdsbesteding, religies, eten & drinken.’, zo valt op de homepage van de site te lezen. Men vindt er bovendien subcategorieën zoals monumenten, objecten, musea en literatuur. Hiermee lijkt de website een zeer geschikte en toepasselijke ingang voor het toegankelijk maken van literair erfgoed uit de provincie. Nog eens te meer aangezien de site momenteel doorverwijst naar de vindplaatsen van primaire literaire werken uit de provincie. Een additionele doorverwijzing naar vindplaatsen van bijbehorende secundaire erfgoedmaterialen rondom de Limburgse auteurs en hun werk lijkt hier daarom volledig op zijn plaats. De Bronnengids zou op die manier een prachtige aanvulling kunnen zijn en het portaal voor Limburgs literair erfgoed tot dé centrale zoekplaats voor literatuur uit Limburg kunnen maken (zowel primair als secundair materiaal). Dat is waarom ik besloot contact op te nemen met de projectadviseur van Cubiss, het bedrijf dat de website creëerde. Deze bleek bijzonder moeilijk per email bereikbaar en toen ik na lange tijd en een aantal zeer uitgebreide e-mails telefonisch contact opnam, bleek dat hij binnenkort door iemand anders vervangen zou worden als projectadviseur van de website. Hij gaf aan desondanks navraag te willen doen bij de Provincie over de mogelijkheden van het opnemen van een digitale Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed in de bestaande website. Al snel daarna liet een medewerkster van de Provincie hem echter weten dat er op limburgserfgoed.nl voor zo een initiatief geen plek is. Hij schreef: ‘Ik heb uitsluitsel van de provincie Limburg gekregen en moet je helaas teleurstellen. Hoe waardevol het initiatief ook is, literair erfgoed past niet binnen de doelstellingen van het Limburgs erfgoedportal’. Het feit dat het materiaal op basis van haar hoedanigheid als literair erfgoed volgens de Provincie geen plek heeft op de website, laat helaas ook weinig tot geen ruimte voor alternatieven. Het gaat immers om literair erfgoed, hoe men het ook wendt of keert. De mogelijkheden tot ontsluiten van dit erfgoed blijven daarom voor alsnog het best via de DBNL.
65
66
Besluit
De opzet van dit onderzoek was het verkennen van de mogelijkheden en onmogelijkheden, de obstakels, voorwaarden en/ of alternatieven voor het opzetten van een fysiek of digitaal archief voor Limburgs literair erfgoed. En hoewel deze terreinverkenning aanvankelijk veel obstakels te zien gaf, heeft zij ten slotte helderheid verschaft over de benodigde stappen die vooraf gaan aan het bereiken van een volledige boekstaving en veiligstelling van de literaire nalatenschap in deze provincie. Het erfgoed lijkt allereerst gebaat te zijn bij het opstellen van een digitaal raadpleegbaar overzicht van vindplaatsen in (gemeente)archieven in en buiten de provincie, een Bronnengids. Een eerste aanzet voor een dergelijke Bronnengids is door middel van dit onderzoek gemaakt. In de bijlagen bevinden zich de resultaten van deze inventarisatie inclusief aanwijzingen voor verder onderzoek binnen de bezochte instellingen. Er is een zekere urgentie geboden bij deze ontsluiting aangezien een grote hoeveelheid literair erfgoed uit Limburg zowel in huis bij schrijvers en verzamelaars als in antiquariaten en archiefinstellingen op de rand van de afgrond balanceert of zelfs al verloren is geraakt. Ontsluiting van de vindplaatsen belooft immers te leiden tot een betere bekendheid en een groter gebruik van het secundaire literaire materiaal. Hetgeen op zijn beurt weer een opstap zou kunnen zijn naar het creëren van een centrale fysieke of digitale opslagplaats voor het veiligstellen van nieuw literair erfgoed. Het oprichten van een fysiek archief is, zo blijkt in het onderzoek, op de korte termijn een weinig reële oplossing. De reden is voornamelijk een gebrek aan geld en arbeidskrachten maar is nog omvangrijker dan dat. Een fysiek archief vraagt om materiële voorzieningen, personeel, een gebouw en zo meer. En dat is niet voorhanden tenzij met behulp van een grote particuliere investering. Een betere oplossing voor het verloren gaan van fysiek erfgoed is dan het onderbrengen van dit archief in een bestaande instelling, zoals men dat met de stichting Limburgs Film en Video Archief (LIFVA) deed in het Limburg Museum. Het verloren gaan van literair erfgoed van schrijvers en verzamelaars kan zo wellicht tijdelijk worden tegengegaan. Het loont daarom de moeite verder te onderzoeken welke instellingen in Limburg ruimte en mogelijkheden zouden hebben voor het stallen van dit materiaal. Het gaat dan nadrukkelijk om een tussenoplossing. Veel materiaal is wellicht voorlopig het best op zijn plaats in het Letterkundig Museum in Den Haag. Maar voor al het materiaal dat de selectieprocedure van het LM niet doorstaat of om een andere reden niet geplaatst kan worden, zoals de collecties van verzamelaars als Gert Boonekamp of Nic Tummers, is een dergelijke regionale opslagmogelijkheid op de korte termijn noodzaak. Het is niet uitgesloten dat deze tijdelijke opslag met wat financiële ondersteuning in een bestaande archiefinstelling als het RHCL/SHCL of Gemeentearchief Roermond kan plaatsvinden. Een uitgebreide inventaris is dan nodig, omdat er dan van een helder afgebakende omvang kan worden gesproken. Zoals rijksarchivaris Jacques van Rensch al aangaf, denkt men in de archiefwereld momenteel al na over oplossingen met betrekking tot opslag en ontsluiting van particulier erfgoed. Aangezien dit probleem mede veroorzaakt wordt 67
door een tekort aan nieuw opgeleide archivarissen en kennis van inventarisatie, wordt onder andere wel eens gedacht aan een oplossing vergelijkbaar met die voor kunstrestauratie zoals die een halve eeuw geleden werd uitgevoerd. Toen werd het Restauratieatelier Limburg opgericht. Dit tegenwoordig zeer gerenommeerde Restauratieatelier Limburg kan volgens de archivaris wellicht model staan voor een toekomstige particuliere archiefinstelling die met financiële overheidssteun de taak van het opleiden van archivarissen, en selectie en inventarisering van archiefstukken kan overnemen. Om oplossingen als deze op de lange termijn mogelijk te maken is het van groot belang dat er een algemene regelgeving komt die bepaalt dat behoud van papieren erfgoed verloopt zoals dat van monumenten. De monumentenwet legt strakke regels voor behoud van monumenten vast, waarvoor vervolgens een overheidsbudget wordt gereserveerd. Over een dergelijke planmatige aanpak van papieren erfgoedbehoud denkt men momenteel na, volgens van Rensch. Het valt aan te raden meer intensief over deze regelgeving te gaan overleggen en de archivarissen daarmee in hun al bestaande initiatief te volgen. De oprichting van een digitaal archief wordt zoals genoemd bijzonder bemoeilijkt door factoren als de grote hoeveelheid ongeïnventariseerd literair archief in de Limburgse archiefinstellingen, het auteursrecht dat geldt voor veel nog niet gedigitaliseerd materiaal en tegengestelde belangen bijvoorbeeld tussen erfgenamen en de initiatiefnemers van het digitaal archief met betrekking tot de bestemming van het materiaal van de literator. Zowel een fysiek als een digitaal archief voor het literaire erfgoed van deze provincie blijkt op basis van de ervaringen van archivarissen/ historici Ramakers, Braad en Van Rensch met het huidige beleid een te tijdrovende, arbeidsintensieve en daarom dure oplossing voor het probleem van het vergaan van dit erfgoed. Tegelijk zijn juist uitvoerige plannen als deze volgens de deskundigen die aan dit onderzoek deelnamen de enige volwaardige oplossing voor het vergaan van een belangrijk stuk literatuurgeschiedenis. Deze plannen kunnen nu niet gerealiseerd worden. Dat neemt niet weg dat er op korte termijn tussenoplossingen zullen moeten komen voor dit verloren gaan van literatuurgeschiedenis. Met iedere schrijver die sterft, gaat er namelijk onherroepelijk erfgoed verloren. Dit is waarom de komende jaren geld en arbeidskrachten zouden moeten worden ingezet voor de oprichting van een digitale Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed. De gids zou de zo noodzakelijke directe conservering van het erfgoed niet kunnen bewerkstelligen maar met haar doorverwijsfunctie de toegankelijkheid van het materiaal aanzienlijk kunnen vergroten en zo bovendien op den duur het draagvlak voor behoud van dit erfgoed verstevigen. Het idee is kort samengevat als volgt: Men creëert een gids zoals die vroeger door geïnteresseerden of archiefonderzoekers in papieren vorm werd opgesteld, voor wie meer wilde weten over de vindplaatsen van materiaal rond een bepaald thema: een compact thematisch overzicht als handleiding voor de Nederlandse archieven dus. Deze Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed wordt echter digitaal vervaardigd en geïntegreerd in de databank van de DBNL, zodat iedereen de online archieven ook daadwerkelijk met een druk op de knop zou kunnen bezoeken op basis van de verwijzingen in de gids. De gids zou een op zichzelf staand onderdeel van het DBNLLimburgportaal kunnen zijn met een eigen hyperlink op de startpagina van het Limburgportaal. Vanuit die positie kan ernaar verwezen worden in andere delen van het portaal zoals de auteursbeschrijvingen, de atlas met toponiemen en de primaire integraal raadpleegbare primaire teksten van de Limburgse literatoren. De Bronnengids vormt zo een mooie aanvulling op het bestaande Limburgportaal, aangezien ze de vindplaats van interviews, achtergrondartikelen, foto’s, parafernalia 68
en radio-opnamen met betrekking tot de Limburgse auteurs en hun publicaties in het portaal direct toegankelijk maakt voor verder onderzoek. In de gids zelf zou men per schrijver en per archiefinstelling moeten kunnen zoeken. De gids wordt dan opgebouwd uit een beginpagina waarin men kan kiezen voor het zoeken op schrijversnaam of op Limburgse archiefinstelling en een vervolgpagina met een lijst aan namen van auteurs of instellingen. Per archiefinstelling zouden de schrijversnamen vervolgens aangeklikt kunnen worden en per schrijver de archiefinstellingen waarin achtergrondmateriaal met betrekking tot het werk van de auteur vindbaar is. Voor iedere auteur kan er dan het soort materialen dat er te vinden is, worden benoemd en een globale indicatie van de hoeveelheid in meters of stuks worden gegeven. De onderzoeker kan zo snel zien waar hij voor welk materiaal terecht kan. Een hyperlink brengt de onderzoeker vervolgens naar de website van de archiefinstelling zelf, en de pagina (met de inventaris) van de schrijverscollectie die over de details en de locatie in het archief informeert. Verder zou de Bronnengids per archiefinstelling korte informatie over de manier van zoeken en aanvragen van materiaal binnen de catalogus zowel als in het depot van de instelling verschaffen. En ten slotte zal de gids idealiter per schrijversnaam een beeldof geluidsfragment met betrekking tot de auteur beschikbaar stellen ter beeldvorming en illustratie van het materiaal aanwezig bij L1. De detaillering gaat zo niet verder dan het collectieniveau terwijl de onderzoeker wel een zo breed mogelijke waaier aan vindplaatsen op overzichtelijke wijze beschikbaar wordt gesteld. Het valt dus aan te raden niet verder in te gaan op de specifieke inhoud van schrijverscollecties in de vorm van archiefstukken. Daarvoor kan de geïnteresseerde verder zoeken in de archiefwebsites. Losse documenten van geboorteaktes tot brieven van deze Limburgse schrijvers bevinden zich weliswaar vaak verspreid over bevolkingsregisters en collecties van anderen en leiden daarom tot oeverloos zoeken. Opname van deze materialen in de gids, voert te ver. Er zijn enkele factoren waarover goed zal moeten worden nagedacht bij de oprichting van deze digitale Bronnengids. De DBNL vond de gids een goed idee en heeft een aantal aandachtspunten gegeven om rekening mee te houden bij het vormgeven van de gids. Cees Klapwijk (DBNL) adviseert ook om dit nauwkeurig te doen alvorens het materiaal aan de DBNL te overhandigen. Detaillering is er daar een van. Maar ook over het onderhoud van de Bronnengids zal moeten worden besloten. Zoals eerder genoemd, zouden trefwoorden en ‘triggers’ in de website databanken van verschillende archiefinstellingen aan elkaar kunnen koppelen, zodat de websites elkaar als het ware actueel houden. Archivaris Roelof Braad adviseerde verder om iemand jaarlijks contact te laten opnemen met de instellingen om hun ‘nieuwe aanwinsten‘ van dat jaar door te geven. Dit zou de meest efficiënte manier zijn om de gids actueel te houden. Ten slotte betekent ook de opname van de gids in de bestaande databank van de DBNL dat er een structuur is om actualisering te vergemakkelijken. Hoewel deze manier van onderhoud nog steeds wat arbeidsuren vergt, lijkt ze de meest efficiënte. Het Huis voor de Kunsten Limburg en Letterkundig Centrum Limburg geven aan dit initiatief in principe te willen leiden in samenwerking met andere betrokken instellingen maar hebben absoluut niet de financiële middelen om onder andere de daarvoor benodigde mankracht te betalen. Het gaat dan om de realisering van een systeem dat de Bronnengids aan bestaande archiefwebsites koppelt en ontwikkelingen op die manier direct in de gids zichtbaar maakt of om een jaarlijkse actualisering door contact met de verschillende instellingen. Aangezien de DBNL in principe bereid is de Bronnengids op te nemen in het Limburg-portaal is het niet nodig zelf een systeem 69
voor de gids te ontwerpen en de inhoud van de archiefinstellingen stuk voor stuk in te voeren. Dat bespaart al veel arbeidsuren en geld. Wat het format van de Bronnengids betreft kan men volgens Klapwijk het beste de vorm van een eenvoudige lopende tekst aanhouden. De conceptbronnengids in dit onderzoek kan daarvoor als leidraad dienen. Klapwijk bevestigde dat de opbouw en insteek van deze conceptversie goed als voorbeeld kan dienen voor een toekomstige Bronnengids, hoewel de DBNL er dan allicht wel voor publicatie nog haar eigen format aan zal geven. Hyperlinks en andere manieren om de gids op te nemen in het bestaande informatienetwerk van de digitale bibliotheek waren volgens Klapwijk vanzelfsprekend goed te realiseren. Mits de websites waarnaar verwezen wordt, een goede structuur hebben. Klapwijk gaf terecht aan geen heil te zien in het doorverwijzen van de bezoeker naar een website waarop hij zijn weg niet kan vinden. Naar mijn ervaring zijn juist de websites van de gemeentearchieven echter erg degelijk en ook heel toegankelijk. Dat zou dus niet te veel problemen moeten opleveren. Zelfs beeld- en geluidfragmenten zoals die van L1 konden volgens Klapwijk heel goed worden geïntegreerd in de digitale bibliotheek. Het materiaal van L1 is van een dusdanig divers en uniek karakter dat het een belangrijke aanvulling op het papieren erfgoed vormt. De DBNL werkt momenteel aan iets vergelijkbaars met geluidsbestanden van het VPRO radioprogramma ‘Knetterende letteren‘. Voor de beeld- en geluidsfragmenten van L1, kan er het best worden overlegd met de omroep over mogelijkheden en eventuele kosten. De omroep staat open voor het initiatief maar kan maar op kleine schaal materiaal delen. Er zullen dus goede afspraken moeten komen tussen de initiatiefnemers van de gids en L1 over auteursrechten en de praktische mogelijkheden tot overdracht van de fragmenten. Verder is het maken van hyperlinks naar een digitaal archief van L1 op den duur een mooi doel. Daarvoor zal allereerst met L1 moeten worden gekomen tot de openbaarmaking hiervan. Bij gebruik van materiaal van L1 dient te allen tijde door middel van een logo verwezen te worden naar de omroep als de eigenaar van het materiaal. Zodra de basis voor de gids is gelegd, kan er worden nagedacht over de verdere invulling. Daarbij kunnen de Ebooks Eregalerij van de Bibliotheek en de website Geheugenvannederland.nl als voorbeeld worden genomen. Het netwerk van deze databanken valt goed te vergelijken met dat van de DBNL. Specifiek omdat het literatoren uit een regio (Limburg) betreft, kunnen erfgoedplaatsen (huizen, gedenkplaatsen, musea, routes), zoals in de Eregalerij genoemd, helpen het verband van de secundaire erfgoedmaterialen met hun ontstaansomgeving inzichtelijk te maken. De Provincie besloot dat het idee om het erfgoed via de website www.liburgserfgoed.nl te ontsluiten geen toekomst had. Literair erfgoed blijkt niet binnen de doelstellingen van het Limburgs erfgoedportal te passen. Het feit dat het materiaal op basis van haar hoedanigheid als literair erfgoed geen plek heeft op de website, laat helaas ook weinig tot geen ruimte voor alternatieven. De mogelijkheden tot ontsluiten van dit erfgoed blijven daarom voor alsnog het best via de DBNL. Deze digitale Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed zou de eerste stap kunnen zijn richting centralisering van regionaal literair erfgoed. Het onderlinge verband tussen schrijvers, literaire stromingen, regio’s, primaire en secundaire materialen wordt hersteld, daar waar zij momenteel vaak bij de nalatenschap van Limburgse literatoren zoek is. De gids zal conservering van het erfgoed niet kunnen bewerkstelligen. Er is veel meer nodig om het behoud ervan veilig te stellen. Maar de 70
gids kan wel een eerste opstap vormen, aangezien hij met zijn doorverwijsfunctie de toegankelijkheid van het materiaal aanzienlijk kan vergroten, verbanden tussen materialen kan benadrukken en zo bovendien op den duur het draagvlak voor behoud van dit erfgoed verstevigt. Een eerste redmiddel dus, omdat er in deze tijden dringend behoefte is aan maatregelen ter bescherming van de nalatenschap van Limburgse literatoren. Het valt verder aan te raden te investeren in de inventarisering van de bestaande schrijversarchieven van het RHCL en het SHCL. Het Historisch Centrum Limburg is zoals beschreven de grootste archiefinstantie in de Provincie en beschikt er over de grootste collectie Limburgs literair erfgoed. Het feit dat veertig procent van deze archieven ongeïnventariseerd en daarmee digitaal slecht ontsloten is, is zorgwekkend. Nu is het Letterkundig Museum in Den Haag nog de beste optie voor behoud. Investering in de grootste archiefinstelling van de Provincie loont de moeite, aangezien het als zodanig de beste kans op toekomstig behoud van literair erfgoed in de regio vormt. Regionale opslag geniet immers de voorkeur boven nationale opslag. De context van de geschiedenis van Limburgs literair erfgoed is in veel opzichten namelijk onmisbaar voor een goed begrip van de plaats in en betekenis voor de regionale cultuur die dit materiaal heeft. Maar bij vernietiging verdwijnt deze geschiedenis en bij opslag buiten de provincie vervaagt de context. Zoals ik al eerder aangaf, is het algemeen alarmerend dat literair erfgoed in een stad als Heerlen, die altijd zo rijk is geweest aan schrijvers en dichters, kennelijk geen plaats heeft. Het innovatieve beleid van Rijckheyt kan in de toekomst wellicht in het voordeel van de schrijversarchieven werken. Aangezien het depot van het gemeentearchief april 2014 is verhuisd naar een compleet gerenoveerd kerkgebouw in Vrieheide, komt er veel nieuwe archiefruimte beschikbaar, die hopelijk met wat steun ook aan Heerlens literaire nalatenschap een veilige plaats kan bieden. Het lijkt nodig om specifiek in Heerlen gebruik te maken van deze nieuwe archiefruimte om literair erfgoed van de vele schrijvers en verzamelaars uit Parkstad te gaan bewaren en ontsluiten. Hierbij kan wellicht een voorbeeld worden genomen aan de nauwkeurige gearchiveerde en goed ontsloten schrijversarchieven van het EHC te Sittard. Ook het voornemen van Gemeentearchief Venlo de literaire nalatenschap van Noord-Limburg veilig te stellen, verdient steun. Het gemeentearchief van Venlo geeft aan wel al een kleine poging te doen om letterkunde voor, van of uit Venlo en NoordLimburg op te nemen in de bibliotheek. Schrijvers- en auteursarchieven behoren momenteel echter niet tot hun collectie- en acquisitieprofiel. De collectie van Gerard Reve uitgezonderd, geldt dit ook voor gemeentearchief Weert. Aangezien deze archiefinstellingen de belangrijkste van Noord-Limburg zijn, is het behoud van literair erfgoed uit deze regio grotendeels afhankelijk van initiatieven als deze. Financiële steun is hier wellicht voldoende om veiligstelling mogelijk te maken aangezien men wijst op bezuinigingen als reden voor de weinig actieve houding op het gebied van acquisitie. Gemeentearchief Venlo geeft aan altijd open te staan voor nieuw aanbod van schrijverscollecties. Terwijl er in archiefinstellingen talloze schrijverscollecties onbeschermd blijven, ligt er in Limburgse media-instellingen een schat aan Limburgs literair erfgoed in de vorm van documentatie-, geluid- en beeldmateriaal. Uit dit rapport komt naar voren hoe omvangrijk, divers, uniek maar ook hoe beperkt ontsloten het materiaal bij L1 is. Programmamaker Tom Doesborg geeft aan zich in het verleden persoonlijk te hebben ingezet voor de komst van een digitaal L1-archief. Mede dankzij hem is er veel 71
materiaal centraal in het digitale archief samengebracht de afgelopen jaren. Momenteel maakt hij zich sterk voor eventuele toekomstige openbaarmaking van dit archief voor onderzoekers en andere geïnteresseerden. Alleen al vanwege de grote hoeveelheid uniek materiaal en de bereidheid van L1 tot ontsluiten zou de omroep in dit streven gesteund moeten worden. Omdat de zoekmachine van L1 zo weinig verfijnd is, is een nieuwe licentie voor het behoud van dit erfgoed van belang, zo blijkt. Indien de benodigde middelen er zijn, steekt men bij L1graag energie in verbetering van deze ontsluiting. Zoals omroep L1 is ook Media Groep Limburg (MGL) als persorgaan een grote, hoewel officieuze, actor in de registratie van onze regionale geschiedenis. Deze media-instelling beheert de grootste Nederlands-Limburgse kranten in de vorm van Dagblad De Limburger, Limburgs Dagblad en Limburger.nl. Zoals gezegd zijn er maar weinig instellingen die de ontwikkelingen in de regionale literatuur zo consequent en over een dusdanig lange tijd geboekstaafd hebben, als Media Groep Limburg. Om te voorkomen dat deze geweldige bron van regionale cultuurhistorie haar archieven binnenkort niet langer kan onderhouden en hen moet vernietigen, zal er geïnvesteerd moeten worden in ontsluiting en dus in arbeidskrachten die deze ontsluiting mogelijk maken. Volgens medewerker Peter De Vreede wordt er over gedacht om de dagbladarchieven te digitaliseren. De nieuwe directeur Loek Radix heeft er interesse voor, vooral met het oog op commerciële exploitatie. Financiële steun is hier mede urgent aangezien een nieuwe directie volgens De Vreede ieder moment kan besluiten de archieven te vernietigen. Vanwege de huidige positieve initiatieven van MGL zelf en om te voorkomen dat factoren als beleidsschommelingen en commerciële exploitatiemogelijkheden het lot van dit erfgoed op den duur zullen bepalen, is dit het goede moment om te investeren in behoud van de vele interviews, boekbesprekingen, feuilletons, het journalistieke werk en bovenal fotomateriaal dat alleen in de archieven van Media Groep Limburg bewaard is gebleven. Het erfgoed in media-instellingen is van een dusdanig ongeëvenaarde omvang en een dusdanig unieke vorm, dat ze voor kennis van het Limburgse literaire erfgoed in bepaalde opzichten van nog groter belang is dan het erfgoed in gemeentearchieven, dat op basis van de archiefwet officieel relatief weinig literair erfgoed behelst. Aandacht voor deze ontwikkelingen is van groot belang, te meer omdat voor dit literaire erfgoed geldt dat het eenmaal vernietigd, niet meer hersteld kan worden. Hetgeen vooral voor het enkelvoudig opgeslagen fotoarchief opgaat. Een goede archivering en ontsluiting van de archieven van L1 en MGL leidt op den duur tot een zich steeds verder uitbreidend netwerk van secundair achtergrond-, geluid- en beeldmateriaal met betrekking tot Limburgse literatuur zodra de ‘infrastructuur’ ervoor eenmaal vorm heeft gekregen. Een goed, digitaal beschikbaar zoeksysteem vergemakkelijkt en verlevendigt ieder toekomstig onderzoek naar Limburgse literatuur en stimuleert het zodoende. In dit rapport deed ik verslag van de inzichten die het onderzoek opleverde in de vragen en (on)mogelijkheden van het creëren van een (digitaal) archief. Evenals van de obstakels tot ontsluiten van een dergelijk (digitaal) archief. Als alternatief zette ik het idee van een digitale Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed uiteen, inclusief de mogelijkheden tot ontsluiten van deze gids bij bestaande initiatieven zoals www.limburgserfgoed.nl en de DBNL. Het rapport bevat zodanig een overzicht van de globale literaire inhoud van en de manier van zoeken in een groot deel van de Limburgse archieven, informatie over verdere onderzoeksmogelijkheden en -locaties voor het vinden van meer materiaal over Limburgse literatoren, en een goed 72
uitgewerkt stappenplan met ingangen, tips en ideeën voor de realisering van een digitale Bronnengids, een wegwijzer voor ieder die op zoek is naar het werk en de achtergrond van Limburgse literatoren. Ten slotte bevat het rapport tips en aanbevelingen voor het fysiek veiligstellen van literair erfgoed in de toekomst.
Verder onderzoek Om de digitale Bronnengids vorm te kunnen gaan geven zijn er onderzoeksgebieden die een verdere verkenning waard zijn. Hoewel ik in dit onderzoek al talrijke instellingen en particulieren bezocht en hun collecties globaal inventariseerde, zijn er nog genoeg instellingen onontgonnen gebleven. In sommige gevallen omdat een te diepgravende inventarisering te ver zou voeren voor een terreinverkenning in andere gevallen had de bron geen prioriteit vanwege de beperkte tijd van een jaar die beschikbaar was voor dit onderzoek. Ik zal hier enkele mogelijk interessante bronnen voor verder onderzoek noemen. Natuurlijk zijn er nog veel meer te vinden, maar dat laat ik aan mijn opvolger over. Allereerst is het de moeite waard de collectie Limburgensia van de stadsbibliotheek van Maastricht verder onder de loep te nemen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw verzamelt de Stadsbibliotheek Maastricht zoveel mogelijk publicaties over Limburg. Het gaat daarbij om alle vakgebieden: geschiedenis, aardrijkskunde, recht, kerkgeschiedenis, literatuur, kunst, planologie en dergelijke. De Stadsbibliotheek Maastricht ontvangt voor het uitvoeren van deze functie jaarlijks subsidie van de Provincie Limburg. De bibliotheek beheert tevens de collectie van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap; ook in deze collectie bevindt zich een grote hoeveelheid Limburgensia. Grote delen van de totale collectie zijn verder toegankelijk gemaakt dan in een gewone bibliotheek gebruikelijk is. Ook omvat de Limburgcollectie een grote serie Limburgse dag- en weekbladen. Vanaf 1799 is er vrijwel steeds minimaal één krant aanwezig. Deze kranten staan deels op microfiche en zijn eenvoudig te raadplegen. Een groot deel van de kranten is op Limburgse onderwerpen speciaal ontsloten. De stadsbibliotheek van Maastricht overschrijdt dus met betrekking tot deze collectie ‘limburgensia’ grotendeels de grenzen van het gangbare takenpakket van een bibliotheek en vormt daarmee bij uitzondering een interessante bron voor archiefonderzoek naar Limburgs literair erfgoed. Onder de boekpublicaties bevinden zich volgens Emile Ramakers een groot aantal bibliofiele of bijzondere uitgaven waarvan hij persoonlijk jarenlang een lijst bij hield. Deze lijst stelt Ramakers naar eigen zeggen bij verder onderzoek graag ter beschikking. Hier heeft men dus toegang tot de bibliotheken van de schrijvers zelf voor zover als die in het CC aanwezig zijn. Verder gaat het hier dus om een aanzienlijke hoeveelheid tijdschriften- en krantendocumentatie. Voor verdere informatie over het zoeken binnen de stadsbibliotheek voegde ik de bijlage over het Centre Ceramique toe. De daarin beschreven aanwijzingen kunnen bij vervolgonderzoek worden gebruikt. Ook archiefinstellingen buiten de provincie kunnen meer Limburgs literair erfgoed bevatten en zijn grotendeels onaangeraakt gebleven in deze terreinverkenning. Ik heb me immers beperkt tot de Limburgse (gemeente)archieven en de grootste nationale literaire erfgoedinstelling, het Letterkundig Museum in Den Haag. Tijdens mijn zoektocht stuitte ik echter wel kort op een uitgebreide collectie werk van Marie Koenen in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen (KDC). Het KDC bleek meer dan 360 archiefstukken variërend van toneelscripten tot brieven 73
en foto’s van de Limburgse schrijfster te beheren. Zoals de collectie van Marie Koenen zijn er wellicht nog andere binnen het KDC. Ook andere niet-Limburgse instellingen zoals de universiteitsbibliotheek van Amsterdam en het Meertens Instituut evenals het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven te Antwerpen vormen zeer waarschijnlijk interessante bronnen om te onderzoeken. Voor verder onderzoek is bovendien de gids De archieven in Limburg uit 1986 van belang, hoewel enigszins gedateerd. Die kan worden geleend bij de stadsbibliotheek in Maastricht. Men krijgt dan een idee van wat er zoal aan materiaal aanwezig kan zijn in de archieven en waar men nog meer naar kan vragen. Ook het Almanak voor het Nederlands Archiefwezen is van belang. Het geeft onder andere een overzicht van instellingen in Nederland die literair erfgoed bewaren. Het almanak is alleen via Archiefwiki te raadplegen indien men over een paswoord beschikt, maar ook online te koop voor 35 euro of in de bibliotheek van Voorburg te lenen. Ik las dat er online voorstellen werden gedaan om het Almanak te digitaliseren in de toekomst. Wellicht is het binnenkort dus digitaal beschikbaar. Emile Ramakers raadt aan ook bij de literaire vereniging VLAM te Maastricht (Jet van Aalst) en bij het Letterkundig Centrum Limburg (Jacques Graus, Pia Spaan) onderzoek te doen. Zij zijn druk bezig met literatuur in Limburg en kunnen waarschijnlijk veel directer verwijzen naar de juiste vindplaatsen voor Limburgse literatoren. Via de link ‘literatuur’ en de literatuurkaart op de website van het Huis voor de Kunsten Limburg kan men al veel literaire instanties van velerlei soort terugvinden voor verder onderzoek. Ook Stichting Poëzie Festival Landgraaf en uitgever Hennie Jetzes kunnen in dit verband een belangrijke informatiebron zijn, zo heb ik van archivaris Roelof Braad gehoord. Voor informatie over Limburgs literator Paul Haimon (pseudoniem van L.C.W. Laugs) lijkt er geen betere bron te zijn dan zijn dochter Hadewijch Laugs. Zij beschikt over veel onuitgegeven werk. Haar huis is een bibliotheek van het werk van Paul Haimon geworden en daarmee een belangrijke vindplaats voor dit erfgoed. Hadewijch Laugs is zeer gedreven in het uitdragen van het werk van haar vader en zal wellicht bereid zijn met informatie over Paul Haimon bij te dragen aan de totstandkoming van de Bronnengids. Ook de reeds eerder genoemde kunstenaar, architectuurkenner en verzamelaar Nic Tummers (86) beschikt nog steeds over een imposante verzameling Limburgs (literair) erfgoed die voor verder onderzoek bestudeerd zou moeten worden. Allereerst vanwege de omvang ervan (8000 boeken), maar ook vanwege het feit dat dit een collectie is die op het punt staat verloren te gaan. Nic Tummers woonde met zijn vrouw Vera van Hasselt (beeldhouwster, 90) aan de kop van de Schoolstraat in Heerlen (rotonde). In dit huis breidde hij jarenlang zijn boekencollectie uit. Zijn werkkamer staat bol van goedgevulde boekenplanken, archiefkasten, kunstwerken en stapels papier. In 2012 had Tummers het plan zijn grote verzameling een veilig onderkomen te bieden door zijn woning met daarin de grote boekenverzameling onderdeel te laten maken van een historische route door de stad. De gemeente Heerlen zou het huis inclusief de verzameling over moeten nemen om dit plan te laten slagen. Het geheel is immers het fundament van het architectuurcentrum Vitruvianum, waarvan Tummers medeoprichter is geweest. Twee jaar later lijkt de gemeente Heerlen nog geen aanstalten te hebben gemaakt om het huis van Tummers over te nemen en een nieuwe functie te geven. De toekomst van dit stuk erfgoed kan daarom voor het verdere verloop van het onderzoek rond de Bronnengids het best op de voet gevolgd worden. Bovendien is een inventarisering ervan interessant. De boeken van Tummers staan niet op alfabet geordend, maar zijn gecategoriseerd op onderwerpen zoals ‘beeldende kunst’, ‘architectuur’, en 74
‘filosofische denkbeelden’. Naar verluidt heeft iemand reeds een aanvang gemaakt met het inventariseren van de collectie. Het is wellicht de moeite waard bij de familie naar de uitkomst daarvan te informeren, of wellicht naar het bestaan van een categorie ‘(Limburgse) literatuur’. Bovendien weet de familie ongetwijfeld meer over de huidige stand van zaken rondom de toekomst van het woonhuis. Verder is er een aantal individuen met veel kennis van de Limburgse literatuur, met wie een gesprek met betrekking tot de locatie van materiaal voor de Bronnengids zeer de moeite waard schijnt te zijn. Ik werd door archivaris Marc Lemmens geattendeerd op een onderzoek van neerlandicus en streektaalfunctionaris Pierre Bakkes naar Sociëteit Dramatique in Roermond. Voor meer informatie over archiefmateriaal over dit gezelschap, kan Bakkes wellicht geraadpleegd worden. Verder valt er aan te raden contact op te nemen met Anton Korteweg, voormalig directeur van het Letterkundig Museum in Den Haag, voor meer informatie over de aanname van werk van Leo Herberghs en andere Limburgse auteurs waarmee hij zich in zijn tijd als directeur bezig hield. Ook de uit Epen afkomstige schrijfster en streektaalambassadeur Rosalie Sprooten kan wellicht meer informatie bieden. Meer algemeen is Prof. dr. Emeritus Wiel Kusters een belangrijke bron bij verder onderzoek. Hij is zo verweven geraakt in de wereld van de Limburgse zowel als Nederlandse literatuur dat hij wellicht nog het meest van allemaal weet over vindplaatsen en vanuit zijn positie als emeritus professor Letterkunde (UM) ook ongetwijfeld over verdere onderzoeksmogelijkheden kan meedenken. De uit Hoensbroek afkomstige Nederlands literatuurhistoricus Nop Maas schreef de driedelige biografie van Gerard Reve. Hij schreef ook ‘Werken voor de eeuwigheid’ in 2004, een geschiedenis van het Letterkundig Museum (Stadsbibliotheek Maastricht, Letterkunde Nederlands 850.5, Maas). De boeken zowel als de man zelf kunnen wellicht geraadpleegd worden. Hans Op de Coul en Ine Sijben zijn een goede informatiebron voor verder onderzoek binnen L1. Zij maakten er programma’s. Voor meer informatie over de vindplaats van literair erfgoed in Venlo en haar gemeentearchief kan men het best contact op nemen met Annemarie Staaks en Frans Pollux. Wellicht vindt men in Venlo meer over carnavalsvereniging Jocus en de liedteksten van de vereniging en Jos van Weel, een jezuïet die Pierre Kemp en Felix Rutten ooit steunde in hun literaire aspiraties. Bovendien bevat het archief waarschijnlijk liedteksten van Venlo’s liedschrijver Frans Boermans. (Adri Gorissen publiceerde over Boermans en deed hiervoor onderzoek in het Gemeentearchief, hij weet wellicht ook meer over de vindplaatsen van het archiefmateriaal). Het huis van schrijver Ton van Reen zou nogal wat verassingen in petto kunnen hebben. Van Reen schijnt een grote collectie Limburgse literatuur en eigen documentatie te bezitten. De toekomst van dit erfgoed moet in de gaten gehouden worden zodat ze kan worden veilig gesteld. De schrijver heeft al aangegeven open te staan voor een afspraak. Ten slotte schijnt Peter Nissen veel te weten over de geschiedenis van Roermond. Een gesprek met hem kan dus ook interessante informatie voor in de Bronnengids opleveren. De gemeentearchieven van Venlo en Weert zullen algemeen dus verder moeten worden onderzocht. Hoewel men aangaf niet over veel Limburgs literair erfgoed te beschikken, levert een bezoek aan de archieven en een onderzoek van het depot wellicht toch nog enkele interessante stukken op. Ook de inhoud van de archieven van media-instellingen L1 en Media Groep Limburg zullen zoals gezegd verder geïnventariseerd moeten worden alvorens ze (beter) ontsloten kunnen worden. De zoekresultaten uit mijn onderzoek bij L1 zijn in de bijlagen te vinden en kunnen als eerste aanzet dienen. Programmamaker Tom Doesborg (
[email protected]) is 75
daarbij tot nu toe zeer welwillend geweest en zal wellicht ook bij verder onderzoek beschikbaar zijn. Ten slotte valt bezoek aan en overleg met de medewerkers van Fries historisch en letterkundig centrum Tresoar of het Drents archief zeer aan te raden. Tresoar beheert zoals gezegd een grote wetenschappelijke bibliotheek, een collectie archieven van en over Friesland maar ook een omvangrijke verzameling documentatie en objecten over de Friese literatuur. Tresoar vormt zo het centrale punt voor iedereen die informatie wil over Friese literatuur, haar auteurs en hun nalatenschap. Het centrum verzekert het behoud van Fries literair erfgoed. Limburg zou bij een dergelijk fysiek centrum voor Limburgse literatuur evenzeer zijn gebaat. Contact met zijn medewerkers is daarom de ideale manier om de mogelijkheden en plannen voor een Bronnengids zowel als voor de eventuele toekomstige oprichting van een archief te testen aan de ervaring van kenners en uit te breiden met nieuwe of alternatieve ideeën. Medewerker Jelle Krol (
[email protected]) gaf reeds aan beschikbaar te zijn voor vragen en bereid te zijn een rondleiding door Tresoar te geven. Collega Annemieke Nijdam (
[email protected]) zou daarbij graag meedenken over vervolgstappen. Henk Nijkeuter (
[email protected]), afdelingshoofd collectie en publiek van het Drents Archief, gaf zelfs aan persoonlijk aan de basis te hebben gestaan van de oprichting van het Drents Letterkundig Documentatiecentrum en zeer bereid te zijn om te helpen bij het beantwoorden van de vragen waar hij destijds zelf voor stond bij de oprichting van het documentatiecentrum. De ervaring en inspiratie van deze mensen zou zeer van pas komen bij het ondernemen van actie van elke soort om het Limburgs literair erfgoed zoals dat de komende decennia bij het sterven van veel schrijvers vrijkomt, veilig te stellen. Het valt aan te raden om bij verder onderzoek beter te specificeren wat wel en wat niet opgenomen dient te worden in een digitale Bronnengids voor Limburgs literair erfgoed. Een aantal vragen zal nog moeten worden beantwoord met betrekking tot de detailleringsgraad: neemt men bijvoorbeeld bladmuziek van bekende Limburgse componisten wel of niet op? En geschreven liedteksten? Toneelteksten? Kinderliteratuur? Goed geschreven dagboeken (oorlogsdagboeken)? Of geschreven cabaretteksten? En wanneer is de literatuur of de auteur Limburgs? Als de auteur uit Limburg afkomstig is? Als hij in Limburg bleef? Als het werk in het Nederlands geschreven is? Of ook als het in het dialect geschreven is? Als het werk over Limburg gaat? En neemt men een door de uit Roermond afkomstige minister president Charles Ruys de Beerenbrouck geschreven proefschrift op in een gids over literair erfgoed? Pas als de grenzen wat helderder worden gedefinieerd, kan de Bronnengids meer worden dan een toevallig samenraapsel van aan willekeurige publicaties en auteurs gerelateerde stukken erfgoed. Bovendien heb ik in dit onderzoek geleerd dat hoe breder de onderzoeksvraag is, hoe minder men in de archieven vindt.
76