~atwijk
Voorstel
Aan
: Burgemeester en Wethouders
Zaaknummer
: Î-I,)'l - j6bb
Status
: Openbaar / Ter besluitvorming
Dotum
: 1 mei 2012
Afdeling
: Sociale Zaken
Medewerk(st)er
: R.F.J.M. van Hest
Telefoonnummer
: 071 406 5341
Or
: Nee
portefeuillehouder
: Mostert, l.G.
Communicatie:
:Ja
Bijlage(n)
:4
Evaluatie
: Nee
Raad:
:Ja
ter kennisgeving
Onderwerp:
Wet maatschappelijke ondersteuning; eigen bijdrage en eigen aandeel
Samenvatting:
Bij de verstrekking van individuele voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning worden, in voorkomende gevallen, eigen bijdragen en eigen aandelen geheven. Het beleid daaromtrent is neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012. Met deze nota wordt voorgesteld wijzigingen, vanuit de uitvoeringspraktijk ingegeven, in dat beleid aan te brengen.
Gevraagde. beslissing:
Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012 en de toelichting daarop wijzigen, als aangegeven in deze nota.
I8llntern
advies
Circuleren
8&W
Seer.
Burg.
Weth.1
Weth.1I
Weth.1II
Exte rn advies Weth. IV
p.~
Akkoord: Bespreken
181
FlN/CONTROL
Datum besluit B&WjBurgemeester
08 MEI 2012
B&W-
verqadertnq
Besluit:
Overeenkomstig het voorstel besloten 25 april 2012
Geen
Nr. (,
Zaaknummer Onderwerp
: : Wet maatschappelijke ondersteuning; eigen bijdrage en eigen aandeel
Inleiding De gemeente voert de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uit. Onderdeel van die wet vormt het verstrekken van individuele voorzieningen, ter compensatie, aan mensen met een beperking. Voor deze voorzieningen kunnen, afhankelijk van het inkomen, eigen bijdragen of eigen aandelen gevraagd worden. Een eigen bijdrage kan gevraagd worden als de voorziening in natura of als een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, een eigen aandeel als een financiële tegemoetkoming wordt gegeven. Tot 1 januari 2012 werd in Katwijk alleen maar een eigen bijdrage gevraagd bij de voorziening ‘hulp bij het huishouden’. Voor andere voorzieningen werden geen eigen bijdragen of eigen aandelen gevraagd. In het kader van de ombuigingsoperatie ‘Scherp aan de wind’ zijn vanaf 1 januari 2012 ook voor andere voorzieningen eigen bijdragen en eigen aandelen ingevoerd. Daar gaat deze nota over. Beoogd resultaat Op een zorgvuldige en correcte wijze uitvoering geven aan de mogelijkheden om in het kader van de Wmo eigen bijdragen en eigen aandelen op te leggen. Inhoudelijke aspecten De navolgende inhoudelijke aspecten spelen een rol. Ombuiging in het kader van ‘Scherp aan de wind’ Een van de ombuigingsmaatregelen in het kader van ‘Scherp aan de wind’ bestaat uit het opleggen van eigen bijdragen bij meer (individuele) voorzieningen, die op basis van de Wmo worden verstrekt. Tot januari 2012 werd alleen maar een eigen bijdrage en een eigen aandeel gevraagd bij de voorziening ‘hulp bij het huishouden’. Vanaf 1 januari 2012 gebeurt dat bij veel meer voorzieningen. Dat is vastgelegd in het vanaf 1 januari 2012 geldende lokale Besluit maatschappelijke ondersteuning. Vastlegging eigen bijdrage- en eigen aandeelbeleid in lokaal Besluit Met uw besluiten van 18 oktober (nr. 14) en 29 november (nr. 7) 2011 (zaaknummer 2011-021141) is het eigen bijdrage- en eigen aandeelbeleid geformuleerd en vastgesteld. Aanpassing Besluit aan uitvoeringspraktijk en -mogelijkheden Bij de verdere uitwerking en implementatie van het eigen bijdrage- en eigen aandeelbeleid zijn we tegen enkele uitvoeringsaspecten aangelopen, die het noodzakelijk maken dat het Besluit moet worden aangepast. Wij volstaan hier met een opsomming van de aanpassingen. Voor een uitgebreider beeld en de onderbouwing verwijzen wij naar de bijgevoegde ‘Notitie Bredere invoering eigen bijdrage/eigen aandeel voorzieningen Wmo’. 1. Geen eigen bijdrage/eigen aandeel opleggen voor voorzieningen, aangebracht in gemeenschappelijke ruimten (toevoeging onderdeel c bij lid 3 van artikel 6 van het Besluit). 2. De termijn van de eigen bijdrage/het eigen aandeel beperken tot 39 perioden van 4 weken (3 jaar) bij: - het verschaffen in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een roerende zaak en - het verschaffen in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een bouwkundige of woontechnische aanpassing (wijziging lid 5 van artikel 6 van het Besluit).
25 april 2012
3. Geen eigen bijdrage opleggen voor voorzieningen, die zijn toegekend vóór 1 januari 2012 (vervallen van huidig artikel 7 van het Besluit). Kanttekeningen De navolgende kanttekening is te maken. Dit is de derde wijziging in korte tijd De eerste wijziging (eind 2011) was het gevolg van de ombuigingsoperatie ‘Scherp aan de wind’ en de doorvoering van het zogenoemde ‘Kantelingsprincipe’ in de Wmo, de tweede wijziging (maart 2012) had te maken met recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de (correcte) uitvoering van de Wmo. Met deze (derde) wijziging worden verfijningen vanuit de uitvoeringspraktijk aangebracht met betrekking tot het eigen bijdrage- en het eigen aandeelbeleid van de gemeente. De verwachting is dat met deze wijziging het Besluit voor de komende tijd staat. Middelen In het kader van ‘Scherp aan de wind’ is door de invoering van meer eigen bijdragen in de Wmo een besparing geraamd van structureel € 50.000 op jaarbasis, vanaf 2012. Dit zal, mede als gevolg van de voorgestane aanpassingen, niet gerealiseerd worden. Op andere onderdelen is de verwachting evenwel dat bij de afdeling Sociale Zaken zich (in/vanaf 2012) al dan niet structurele financiële meevallers zullen gaan voordoen. Daarbij valt te denken aan besparingen op de uitgaven voor hulpmiddelen in het kader van de Wmo vanwege minder gebruik van scootmobielen en lagere huurprijzen voor uitstaande voorzieningen. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat de afdeling Sociale Zaken in totaal de financiële taakstelling in het kader van ‘Scherp aan de wind’ nog zal halen. De afdeling zal een en ander nauwlettend monitoren en hier binnen de planning & control cyclus en zo nodig afzonderlijk over rapporteren. Daarnaast zal specifiek op dit onderdeel in juli de ‘tussenbalans’ worden opgemaakt. Uitvoering Conform uw besluit zal worden gehandeld. Na vaststelling van de wijziging zal deze gepubliceerd worden. Bijlage(n) - Gewijzigd Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012 - Gewijzigde Toelichting bij Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012 - Wijzigingsoverzicht Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012 - Notitie Bredere invoering eigen bijdrage/eigen aandeel voorzieningen Wmo
3
BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KATWIJK 2012
Artikel 1. Bedragen persoonsgebonden budget Lid 1. De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden in categorie 1 bedragen: a. voor hulp bij het huishouden door een persoon die niet werkzaam is voor een instelling: € 14,50 per uur; b. voor hulp bij het huishouden door een daartoe opgeleid persoon werkzaam voor een instelling: € 18,90 per uur. Lid 2. De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden in categorie 2 bedragen: a. voor hulp bij het huishouden door een persoon die niet werkzaam is voor een instelling: € 17,50 per uur; b. voor hulp bij het huishouden door een daartoe opgeleid persoon werkzaam voor een instelling: € 23,00 per uur. Lid 3. Voor zover de indicatie heeft plaatsgevonden op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk, zoals deze golden van 1 april 2009 tot 1 januari 2012, vindt, zolang de omstandigheden ongewijzigd blijven en de indicatietermijn nog niet verstreken is dan wel nog geen indicatie op de nieuwe categorie-indeling heeft plaatsgevonden, de vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats, uitgaande van de tot 1 januari 2012 geldende categorie-indeling: a. hulp bij het huishouden in categorie 1: er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 14,85; b. hulp bij het huishouden in categorie 2: er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 17,92; c. hulp bij het huishouden in categorie 3: er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 17,92. Lid 4. De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een zaak, worden bepaald als tegenwaarde van de zaak die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Artikel 2. Overwegende bezwaren persoonsgebonden budget Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats als: a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget; b. er sprake is van een vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoonsgebonden budget in het verleden; c. er sprake is van een belanghebbende met aanzienlijke schulden terwijl deze 1
belanghebbende medewerking weigert bij het oplossen van deze schuldenproblematiek; d. er sprake is van een zodanig instabiele of progressieve medische situatie dat het op voorhand duidelijk is dat de individuele voorziening snel niet meer adequaat zal zijn; e. er bij verstrekking van een persoonsgebonden budget sprake is van aanzienlijke kapitaalvernietiging en/of efficiencyvoordelen voor de gemeente komen te vervallen. Dit geldt onder andere in situaties bij een kortdurende verstrekking; f. er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking. Artikel 3. Bedragen vervoersvoorzieningen De bedragen voor een vervoersvoorziening zijn maximaal: a. autokostenvergoeding € 630,00 per jaar b. taxikostenvergoeding € 3.300,00 per jaar c. rolstoeltaxikostenvergoeding € 3.780,00 per jaar. Artikel 4. Bedrag primaat verhuizing Het bedrag, als bedoeld in artikel 10 lid 3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012, is € 10.000,00. Artikel 5. Bedrag verhuiskostenvergoeding Het bedrag, als bedoeld in artikel 10 lid 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012, voor een verhuiskostenvergoeding is € 2.434,20. Artikel 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel Lid 1. De persoon, aan wie een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is verleend, is een eigen bijdrage verschuldigd. Lid 2. De persoon, aan wie een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is verleend, is een eigen aandeel verschuldigd. Lid 3. Het bepaalde in de voorgaande leden blijft buiten toepassing als: a. de voorziening bestaat uit een rolstoel; b. de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft; c. het een voorziening betreft in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen; d. de voorziening een collectieve voorziening in het kader van vervoer betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; e. de voorziening een vergoeding, als gesteld in artikel 3 van dit Besluit, betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; f. de voorziening bedoeld is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar. Lid 4. De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1, lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en bedraagt nooit meer dan: a. de kostprijs van de voorziening; b. de hoogte van het persoonsgebonden budget; c. de hoogte van de verstrekte financiële tegemoetkoming.
2
Lid 5. De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is: a. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een bouwkundige of woontechnische voorziening; b. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening, zijnde een roerende zaak, in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming; c. gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura, anders dan in eigendom; d. gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget; e. gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningsbeschikking van het (eenmalig) persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld. Lid 6. In afwijking van het gestelde in lid 5 bedraagt de termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel: a. bij een voorziening met een kostprijs tot € 250 13 perioden van 4 weken; b. bij een voorziening met een kostprijs van € 250 tot € 500 26 perioden van 4 weken. Lid 7. De inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel stopt te allen tijde bij het overlijden van belanghebbende. Artikel 7. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012”.
3
TOELICHTING BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KATWIJK 2012 Inleiding Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit Besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het Besluit ingevuld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de Verordening gewijzigd hoeft te worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. Ook wordt aangegeven welke overwegende bezwaren de verstrekking van een persoonsgebonden budget in de weg staan. Vervolgens worden alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de Verordening. Daarnaast wordt concrete invulling gegeven aan de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Tot slot wordt geregeld hoe om te gaan met de eigen bijdrage en het eigen aandeel voor klanten, die al bij het in werking treden van dit Besluit over een voorziening beschikken. Artikel 1. Bedragen persoonsgebonden budget Met dit artikel worden de bedragen voor het persoonsgebonden budget (PGB) bepaald. Bij hulp bij het huishouden wordt onderscheid gemaakt tussen situaties dat er met een PGB hulp ingehuurd wordt bij instellingen en situaties waarin met een PGB hulp ingehuurd wordt bij een individueel persoon. In beide gevallen zal, op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, een bedrag beschikbaar gesteld moeten worden dat voldoende is om de hulp in te huren. Voor het inhuren met een PGB van hulp bij een instelling kan het bedrag waarvoor instellingen door de gemeente gecontracteerd zijn om hulp in natura te bieden een uitgangspunt zijn. Van dat bedrag staat immers vast dat daarmee hulp bij een instelling ingehuurd kan worden. In principe is dat bedrag daarmee dus adequaat en toereikend. Voor de situaties waarin met een PGB hulp ingehuurd wordt bij een individueel persoon moet voor een adequaat bedrag minstens gedacht worden aan het wettelijk minimumloon. In de leden 1 en 2 van dit artikel komt dit onderscheid tot uitdrukking en zijn bedragen opgenomen, die voldoende worden geacht om daarmee een PGB hulp in te kunnen huren. 1
Lid 3 betreft een overgangsregeling met betrekking tot de rechten op basis van een vorige, thans niet langer meer geldende, verordening. Hiermee worden de toen vastgelegde individuele rechten gehandhaafd. Lid 4 regelt de bepaling van het PGB bij de overige voorzieningen, anders dan hulp bij het huishouden. Daarbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van de goedkoopstcompenserende voorziening. Het persoonsgebonden budget bestaat uit het bedrag dat de tegenwaarde is van de zaak die de belanghebbende op dat moment ontvangen zou hebben als deze in natura zou zijn verstrekt. In geval dat de gemeente een voorziening in natura huurt, wordt een bedrag beschikbaar gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de eventueel daarin opgenomen kosten van onderhoud en reparatie. Hiermee wordt belanghebbende dan in principe geacht om de voorziening aan te kunnen schaffen en daarmee is de goedkoopst-compenserende voorziening gegarandeerd. Indien men met dat bedrag de voorziening wil aanschaffen, kan zo nodig een lening worden aangegaan met daarbij o.a. het betreffende huurbedrag als bedrag voor aflossing en rente. Artikel 2. Overwegende bezwaren persoonsgebonden budget Met dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan het gestelde in artikel 20 van de Verordening. De bepalingen onder a. tot en met c. zijn er met name op gericht om te voorkomen dat de kans bestaat dat het persoonsgebonden budget niet wordt aangewend waarvoor het bedoeld is, te weten het te bereiken resultaat, en dat het mogelijk gebruikt wordt voor andere doeleinden. Met het gestelde onder d. en e. wordt een efficiënte en effectieve verantwoorde inzet van gemeenschapsgelden beoogd te bewerkstelligen. Artikel 3. Bedragen vervoersvoorzieningen Met de maximale vergoedingen, als bepaald in lid 2, wordt belanghebbende in staat geacht een vervoersbehoefte van minimaal 1500 kilometer per jaar in te kunnen vullen. Dit is in overeenstemming met de daarover gevormde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Voor vervoer met de (eigen) auto wordt een kilometerprijs gehanteerd van € 0,42. Met dit bedrag wordt belanghebbende geacht niet alleen de variabele kosten voor het gebruik van de (eigen) auto te kunnen dekken, maar ook de vaste kosten zoals onderhoud en reparatie, verzekeringen, belastingen en afschrijving. Een ‘besparingsbedrag’ van minimaal € 0,08 per kilometer wordt hierbij gedeeltelijk (te weten voor € 0,07 per kilometer) buiten beschouwing gelaten. Dit is het bedrag per kilometer aan algemene kosten, verbonden aan het (regulier) openbaar vervoer, dat bij vervoer met een vergoeding vanuit de Wmo wordt bespaard. Voor vervoer met een taxi wordt een (all in) kilometerprijs van € 2,20 gehanteerd en voor vervoer met een rolstoeltaxi van € 2,52. Deze prijs vindt zijn oorsprong in de Taxiwet, waarin deze bedragen golden als maximumtarieven per kilometer, exclusief het instaptarief en het wachttarief voor de (rolstoel)taxi. Inmiddels zijn deze bedragen volgens de Taxiwet verhoogd naar € 2,29 voor de taxi en € 2,63 voor de rolstoeltaxi. Gezien de marktwerking en de 2
concurrentie in de taxiwereld wordt er echter van uit gegaan dat met de bedragen van € 2,20 en € 2,52 per kilometer nog voldaan wordt aan het compensatiebeginsel van de Wmo en dat de klant met deze vergoeding nog in staat is om 1.500 kilometers te reizen. In dit artikel staan de bedragen bij een volledige financiële tegemoetkoming. Een combinatie met andere (vervoers)voorzieningen kan leiden tot een lagere tegemoetkoming. Dit wordt verder uitgewerkt in de Beleidsregels Wmo. Artikel 4. Bedrag primaat verhuizing Artikel 10 lid 3 van de Verordening schrijft voor dat het College bepaalt vanaf welk bedrag aan aanpassingskosten van de woning beoordeling van het primaat van verhuizing aan de orde is. Met dit artikel wordt daar, wat bedrag betreft, concreet invulling aan gegeven. Artikel 5. Bedrag verhuiskostenvergoeding Artikel 10 lid 4 van de Verordening biedt de mogelijkheid van een verhuiskostenvergoeding. Met dit artikel wordt daar, wat bedrag betreft, concreet invulling aan gegeven. Artikel 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel Ingevolge artikel 23 van de Verordening is voor de op basis van de Wmo verstrekte voorziening een eigen bijdrage dan wel eigen aandeel verschuldigd. Met dit artikel wordt daar verdere vorm aan gegeven. Voor de mogelijkheid om een eigen bijdrage en een eigen aandeel te heffen zijn landelijke normen gesteld. Deze zijn vastgelegd in het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aan dat besluit conformeert het college zich in grote lijnen. Een eigen bijdrage is, gezien artikel 15 van de Wmo, mogelijk bij voorzieningen in natura en bij een persoonsgebonden budget. Een eigen aandeel is, gezien artikel 19 van de Wmo, mogelijk bij financiële tegemoetkomingen. In een aantal gevallen mag wettelijk geen eigen bijdrage en eigen aandeel worden geheven dan wel wordt dit niet opportuun geacht. Lid 3 geeft hier nadere invulling aan. Een eigen bijdrage voor een rolstoel (in natura dan wel met een persoonsgebonden budget) is, gezien artikel 4.1 lid 6 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, niet toegestaan. Een eigen aandeel (bij een financiële tegemoetkoming) mag echter weer wel. Er is – om praktische redenen – voor gekozen om in Katwijk bij een rolstoel noch een eigen bijdrage noch een eigen aandeel te heffen. De wijze van verstrekking van de rolstoel is daarmee dus niet maatgevend of door belanghebbende wel of niet aan de voorziening meebetaald moet worden. Ook aan de verhuiskostenvergoeding hoeft door belanghebbende niet meebetaald te worden. Dit om te voorkomen, dat dit een drempel voor belanghebbende opwerpt om mee te werken aan het goedkoopst-compenserende resultaat. Belanghebbende wordt met deze vergoeding om niet in staat gesteld de kosten van verhuizing (geheel dan wel gedeeltelijk) te 3
dekken. Een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte van een wooncomplex wordt in de regel niet verstrekt. Dit omdat de voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte. Van een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte kunnen ook anderen gebruik maken. Deze kunnen daarmee ook ten goede komen van andere personen met een beperking. Om die reden wordt in dat geval bij de individuele belanghebbende geen eigen bijdrage dan wel eigen aandeel geheven. Belanghebbende blijft eveneens gevrijwaard van een financiële claim op zijn inkomen bij een collectieve voorziening in het kader van vervoer en bij de vervoersvergoedingen op basis van artikel 3 van dit Besluit. Van deze vrijwaring worden evenwel personen, met een inkomen dat hoger ligt dan 1,5x de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm, uitgezonderd. Vanaf dat inkomen wordt namelijk het hebben en gebruik maken van een auto dan wel vervoer op andere wijze als ‘gewoon’ gezien, of met andere woorden gezegd: algemeen gebruikelijk geacht. Dit leidt tot de conclusie dat een persoon met beperkingen uit deze inkomenscategorie in principe geen meerkosten heeft vanwege zijn beperkingen op het gebied van vervoer ten opzichte van diegene, die geen beperkingen heeft. De gemeente hoeft in een dergelijk geval de belanghebbende dan ook niet (geheel) te compenseren en maakt in dat kader dan ook gebruik van de wettelijke mogelijkheid om vanaf dat inkomensniveau een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel te heffen. Ingevolge artikel 15 van de Wmo wordt slechts het inkomen van belanghebbende en zijn echtgenoot bij de beoordeling betrokken. Voor de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is aansluiting gezocht bij de bepalingen daaromtrent in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450. De eigen bijdragen en de eigen aandelen worden geheven conform de systematiek en de bedragen, als aangegeven in artikel 4.1 van dat besluit. Hierbij is geen toepassing gegeven aan lid 2 van dat artikel. Het totaal aan eigen bijdrage dan wel eigen aandeel mag overigens nooit hoger liggen dan de kosten, die de gemeente voor de voorziening maakt/heeft gemaakt. Bepalend voor de kostprijs is op welke wijze de gemeente de voorziening heeft afgenomen, bijvoorbeeld in koop (zoals bijvoorbeeld het geval is bij trapliften en deuropeners/-drangers/automaten) of in huur (zoals bijvoorbeeld het geval is bij scootmobielen en driewielfietsen) dan wel als periodieke persoonlijke dienstverlening (denk aan: hulp bij het huishouden). Bij huur en periodieke persoonlijke dienstverlening ligt de kostprijsbepaling redelijk simpel, dit zijn namelijk de lopende financiële verplichtingen die voor de gemeente uit de voorziening voortkomen. Bij koop door de gemeente ligt de kostprijsbepaling ingewikkelder. Daar is met name maatgevend de (eenmalige) aanschafprijs van de voorziening van de gemeente, de afschrijvingstermijn en de eventuele periodieke kosten (voor bijvoorbeeld onderhoud en reparatie). Zo geldt bijvoorbeeld voor een traplift volgens het door de gemeente met de leverancier gesloten contract een technische levensduur van minimaal 10 jaar, een garantietermijn van 2 jaar en de mogelijkheid van all-in onderhoudscontracten van 5 jaar en standaard onderhoudscontracten van 1 jaar. Bij een deuropener/-dranger/-automaat is de 4
technische levensduur volgens het door de gemeente met de leverancier gesloten contract minimaal 7 jaar en geldt een garantietermijn van 4 jaar. Na de garantietermijn kunnen zich nog kosten voor onderhoud en/of reparatie voordoen. Ook voor de duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel worden de wettelijke landelijke regels daarover, zoals neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, gevolgd. Voor een voorziening, die bestaat uit het verschaffen in eigendom van de voorziening, zijnde een roerende zaak, dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing aan de woning van belanghebbende, wordt de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel, mede gezien artikel 4.1 lid 5 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, gedurende maximaal 39 perioden van vier weken elk geheven. Voor voorzieningen in natura, anders dan in eigendom verstrekt, en in de vorm van een periodiek persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage (een eigen aandeel is hier niet mogelijk) qua duur onbeperkt geheven, zolang als gebruik gemaakt wordt van de voorziening. Voor de heffingsduur van een voorziening in de vorm van een niet-periodiek persoonsgebonden budget geldt de afschrijvingstermijn, zoals die in de toekenningsbeschikking is opgenomen. Artikel 4.1 lid 5 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, maakt onderscheid tussen twee vormen van voorzieningen in eigendom, te weten enerzijds voor een roerende zaak en anderzijds voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing (onroerende zaak). In het algemeen kan een onroerende zaak omschreven worden als: ‘De grond en alles wat zich daarin of daarop bevindt, voor zover dat aard- of nagelvast daarmee is verbonden.’ Zo zijn bijvoorbeeld het aanbrengen van een anti-slipvloer in de badkamer een bouwkundige of woontechnische aanpassing (onroerende zaak) en losse douchestoelen, toiletstoelen en badliften roerende zaken. Voor de termijnstelling van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is de vorm, waarin de voorziening wordt verstrekt, van belang. Bij een verstrekking in eigendom of in de vorm van een financiële tegemoetkoming gelden de termijnen, als gesteld onder a en b. Bij een verstrekking in (bruik)leen of als persoonlijke dienstverlening geldt de termijn, als gesteld onder c. Bij de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, waarbij een geldbedrag wordt gegeven om te gebruiken voor het te bereiken resultaat (en dus niet en voorziening in eigendom wordt verstrekt) gelden de termijnen, als aangegeven onder d en e. Een en ander leidt bijvoorbeeld tot het navolgende gedragslijn: - bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische aanpassing, anders dan in eigendom (bijvoorbeeld in bruikleen) gelden de termijnen, zoals gesteld voor natura. Dit geldt zowel voor de eigen bijdrage (woning in eigendom van belanghebbende) als voor het eigen aandeel (woning in huur door belanghebbende); - bij de verstrekking van een (eenmalig) persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing (bijvoorbeeld een traplift of een deuropener/-dranger/-automaat) geldt de afschrijvingstermijn, zoals aangegeven in de toekenningsbeschikking. Het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning maakt voor de maximale termijn van de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel bij een bouwkundige of woontechnische aanpassing, die in eigendom wordt verstrekt, onderscheid tussen woningen die in eigendom 5
zijn van de aanvrager (eigen woningen) en woningen die dat niet zijn (huurwoningen). Voor eigen woningen geldt in dat geval een wettelijke maximale termijn van 39 perioden van 4 weken en voor huurwoningen geldt deze niet. Om huurders niet in een nadeligere positie te brengen dan eigenaren van een woning hanteren wij in deze beide gevallen een maximale termijn voor de inning van de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel van 39 perioden van 4 weken. Lid 6 voorziet er in dat er geen (extreem) kleine bedragen aan eigen bijdrage en eigen aandeel gedurende een lange(re) periode worden opgelegd. Lid 7 zorgt er voor dat de eigen bijdrage en het eigen aandeel stopt bij overlijden van belanghebbende. Op deze wijze worden de erven van belanghebbende daarmee niet belast.
6
Wijzigingsoverzicht Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2012 – eigen bijdrage en eigen aandeel De bestaande tekst van artikel 6 lid 3: ‘Het bepaalde in de voorgaande leden blijft buiten toepassing als: a. de voorziening bestaat uit een rolstoel; b. de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft; c. de voorziening een collectieve voorziening in het kader van vervoer betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; d. de voorziening een vergoeding als gesteld in artikel 3 van dit Besluit betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm,als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; e. de voorziening bedoeld is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar.
wordt vervangen door: ‘Het bepaalde in de voorgaande leden blijft buiten toepassing als: a. de voorziening bestaat uit een rolstoel; b. de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft; c. het een voorziening betreft in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen; d. de voorziening een collectieve voorziening in het kader van vervoer betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; e. de voorziening een vergoeding, als gesteld in artikel 3 van dit Besluit, betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; f. de voorziening bedoeld is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar.’
De bestaande tekst van artikel 6 lid 5: ‘De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is: a. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische voorziening; b. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening in eigendom; c. gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura; d. gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget; e. gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningsbeschikking van het persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld.’
wordt vervangen door: ‘De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is: a. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een bouwkundige of woontechnische voorziening; b. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening, zijnde een roerende zaak, in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming; c. gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura, anders dan in eigendom; d. gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget; e. gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningsbeschikking van het (eenmalig) persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld.’
De bestaande tekst van artikel 7 komt te vervallen: ‘Lid 1. De persoon, aan wie voor 1 januari 2012 een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en waarop het bepaalde in artikel 6 lid 3 niet van toepassing is, is, voor zover niet al een eigen bijdrage is opgelegd, tot 1 juli 2012 geen eigen bijdrage voor die voorziening verschuldigd. Lid 2. De persoon, aan wie voor 1 januari 2012 een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is verstrekt, is geen eigen aandeel voor die voorziening verschuldigd.’
Bredere invoering eigen bijdrage/eigen aandeel voorzieningen Wmo
Algemene uitgangspunten Juridisch kader Het juridisch kader wordt gevormd door de wet (Wet maatschappelijke ondersteuning), het landelijke besluit (Besluit maatschappelijke ondersteuning), de verordening (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk) en het lokale besluit (Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk). Bevindingen 1. Eigen bijdrage mogelijk bij natura en persoonsgebonden budget (art. 15 lid 1 Wmo) 2. Eigen aandeel mogelijk bij financiële tegemoetkoming (art. 19 lid 1 Wmo) 3. Maximale duur eigen bijdrage en eigen aandeel bij eigendomsverstrekking roerende zaak of bouwkundige/woontechnische aanpassing woning in eigendom klant 39 perioden van 4 weken (3 jaar) (art. 4.1. lid 5 Bmo) 4. Onbeperkte duur eigen bijdrage mogelijk bij natura en persoonsgebonden budget 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel mogen nooit hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening 6. Eigen bijdrage voor personen jonger dan 18 jaar is niet mogelijk (art. 15 lid 1 Wmo), eigen aandeel wel 7. Eigen bijdrage voor rolstoelen is niet mogelijk (art. 4.1 lid 6 Bmo), eigen aandeel wel 8. Eigen bijdrage voor uitstaande (periodieke) voorzieningen in natura en persoonsgebonden budget kan, onder condities (CRvB 12-5-10 08/7229 WMO LJN BM7476) 9. Eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door CAK (art. 16 Wmo); voor eigen aandeel hoeft dit niet
Geen eigen bijdrage /eigen aandeel Het lokale besluit formuleert in artikel 6 lid 3 wanneer geen eigen bijdrage/eigen aandeel wordt opgelegd. Een eigen bijdrage/eigen aandeel wordt niet opgelegd als: a. de voorziening bestaat uit een rolstoel; b. de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft; c. de voorziening een collectieve voorziening in het kader van vervoer betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; d. de voorziening een vergoeding als gesteld in artikel 3 van dit Besluit betreft, tenzij het inkomen hoger ligt dan 1,5x de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als aangegeven in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand; e. de voorziening bedoeld is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar.
Hoogte eigen bijdrage/eigen aandeel Het lokale besluit regelt dit in artikel 6 lid 4. Dit luidt: De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1, lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nr. 450, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en bedraagt nooit meer dan: a. de kostprijs van de voorziening; b. de hoogte van het persoonsgebonden budget; c. de hoogte van de verstrekte financiële tegemoetkoming.
1
Termijn inning eigen bijdrage/eigen aandeel Het lokale besluit regelt dit in artikel 6 leden 5 tot en met 7. Deze luiden: Lid 5. De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is: a. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische voorziening; b. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening in eigendom; c. gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura; d. gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget; e. gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningsbeschikking van het persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld. Lid 6. In afwijking van het gestelde in lid 5 bedraagt de termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel: a. bij een voorziening met een kostprijs tot € 250 13 perioden van 4 weken; b. bij een voorziening met een kostprijs van € 250 tot € 500 26 perioden van 4 weken. Lid 7. De inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel stopt te allen tijde bij het overlijden van belanghebbende.
Praktische uitvoeringsaspecten Vraagstuk artikel 4.4 onder a. landelijk Besluit Deze bepaling luidt: ‘De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover: a. binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;’
De vraag is hoe deze bepaling gelezen moet worden. De toelichting op het landelijk Besluit en uitspraken van de Rechtbank Haarlem (o.a. AWB 11-4105, 11-4597, 11-4610 LJN: BU7579, 11-4619) bieden hierover informatie. De Rechtbank Haarlem gaat uit van de aanvang van de tweejaartermijn op het moment dat de voorziening feitelijk aan de belanghebbende is verstrekt (gemeentelijke toekenningsbeschikking voorziening). Het ligt voor de hand om in deze de interpretatie van de Rechtbank Haarlem te volgen. Voor nieuwe toekenningen vanaf 1 januari 2012 wordt dit geacht geen problemen op te leveren. Voor reeds uitstaande voorzieningen werkt dit eventueel wel door. In deze bepaalt artikel 7 van het lokale Besluit het volgende: 2
Lid 1. De persoon, aan wie voor 1 januari 2012 een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en waarop het bepaalde in artikel 6 lid 3 niet van toepassing is, is, voor zover niet al een eigen bijdrage is opgelegd, tot 1 juli 2012 geen eigen bijdrage voor die voorziening verschuldigd.
De combinatie van de bepaling van artikel 7 van het lokale Besluit en de werking van artikel 4.4 onder a van het landelijk Besluit leidt er toe dat in ieder geval bij toekenningen van vóór 1 juli 2010 (maximale terugwerkperiode van 2 jaar) geen eigen bijdrage meer opgelegd kan worden. De administratieve invoer en verwerking van het CAK voor het opleggen van de eigen bijdrage kost – zo blijkt uit informatie van het CAK – ongeveer 1 kwartaal. Voorwaarde daarbij is dat de daarvoor benodigde gegevens door de gemeente op tijd en foutloos zijn aangeleverd. De verwerkingstijd voor de gemeente wordt (gemakshalve) ook op 1 kwartaal gesteld, zodat daar in totaal een half jaar voor moet worden uitgetrokken. Dit alles leidt er toe dat de ‘terugwerkperiode’ in het kader van artikel 4.4 onder a van het landelijk Besluit zich hoogstens kan uitstrekken tot 1 januari 2011. Een ander belangrijk punt is het volgende. Er wordt in de procedures een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbenden meenden het vertrouwen, dat hen geen eigen bijdrage meer mocht/kon worden opgelegd, te mogen ontlenen aan het feit dat in de toekenningsbeschikking (nog) geen eigen bijdrage wordt aangekondigd. De conclusie van de Rechtbank hierover is dat het feit dat er niet van aanvang af een eigen bijdrage wordt geheven als zodanig geen rechtens te honoreren verwachtingen kan scheppen. Bij de becommentariëring in de vakliteratuur van de uitspraken van de Rechtbank Haarlem wordt er echter in dit verband nog wel expliciet op gewezen dat de ‘terugwerkperiode’ anders komt te liggen als er sprake is geweest van beschikkingen, waarin met zoveel woorden wordt aangekondigd dat géén eigen bijdrage wordt opgelegd. uiteraard wel rechten schept, afhankelijk van de gekozen bewoordingen. In Katwijk is in de meeste gevallen bij de verstrekking van de voorziening expliciet aangegeven dat er geen eigen bijdrage zal worden geheven. Dit werpt een juridische barrière op om in die gevallen, voor de toekomst, nog een eigen bijdrage op te leggen. Voorstel Geen eigen bijdrage opleggen voor voorzieningen, die zijn toegekend vóór 1 januari 2012.
3
Wat is de doorwerking naar het lokale Besluit? Gezien het vorenstaande moet het lokale Besluit worden aangepast. Aanpassing lokale Besluit Artikel 7 van het lokale Besluit laten vervallen en artikel 8 omnummeren naar artikel 7. Vraagstuk eigen bijdrage/eigen aandeel Artikel 11 lid 6 van de verordening stelt: ‘Het College kan de volgende voorzieningen verlenen aan gemeenschappelijke ruimten, als zonder (één van) deze voorzieningen de woning voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft: a. het verbreden van toegangsdeuren; b. het aanbrengen van elektrische deuropeners; c. het aanleggen van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel); d. het plaatsen van drempelhulpen; e. het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning; f. een opstelplaats voor een rolstoel of scootermobiel.’
Een voorziening die aangebracht wordt in een gemeenschappelijke ruimte wordt weliswaar op basis van een individuele aanvraag verstrekt, maar dient daarna ‘te algemenen nutte’. Met andere woorden ook andere personen, al dan niet met een beperking, kunnen van de gemeenschappelijke voorziening gebruik maken. Het is in die gevallen niet reëel om enkel bij de individuele aanvrager een eigen bijdrage/ eigen aandeel voor de voorziening in rekening te brengen en bij de anderen niet. Het huidige lokale Besluit voorziet hier echter niet in. Voorstel Geen eigen bijdrage/eigen aandeel opleggen voor voorzieningen, aangebracht in gemeenschappelijke ruimten. Wat is de doorwerking naar het lokale Besluit? Gezien het vorenstaande moet het lokale Besluit worden aangepast. Aanpassing lokale Besluit Artikel 6 lid 3 van het lokale Besluit onderdelen c tot en met e veranderen in onderdelen d tot en met f en een nieuw onderdeel c toevoegen: ‘c. het een voorziening betreft in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen;.
4
Vraagstuk termijnbepaling eigen bijdrage/eigen aandeel Artikel 1 lid 16 van de verordening stelt: ‘Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.’
Artikel 4.1 lid 5 landelijk Besluit luidt: ‘Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.’
Artikel 6 lid 5 van het lokale Besluit stelt: De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is: a. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische voorziening; b. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening in eigendom; c. gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura; d. gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget; e. gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningsbeschikking van het persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld
Er spelen hier drie aandachtspunten. 1. Wat is een bouwkundige of woontechnische voorziening? 2. Hoe lezen we artikel 4.1 lid 5 van het landelijke Besluit? 3. Wat is de doorwerking naar het lokale Besluit? Bouwkundige of woontechnische voorziening Een duidelijke, landelijk geformuleerde, definitie lijkt niet voor handen te zijn. De gemeente Waalwijk hanteert definities, waar in de praktijk aansluiting bij gezocht kan worden: Niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen. Dit zijn voorzieningen als een losse douchestoel, toiletstoel of een badlift. Hiervoor hoeft de woning niet aangepast te worden. Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening. Bij een bouwkundige voorziening moet de woning daadwerkelijk aangepast worden. Een voorbeeld is het aanbrengen van een anti-slipvloer in de badkamer. Voorstel Voorgesteld wordt deze definities te gebruiken. Hoe lezen we artikel 4.1 lid 5 van het landelijke Besluit? Deze bepaling beperkt de termijn van de eigen bijdrage bij een bouwkundige of 5
woontechnische aanpassing tot maximaal 39 perioden van 4 weken (3 jaar). Dit als de woning in eigendom is van de aanvrager. Daarmee geldt de beperking van de termijn niet bij een huurwoning. Ook stelt deze bepaling dat de verschaffing in eigendom moet gebeuren. De vraag is of er van uitgegaan moet/kan worden of de verschaffing in eigendom alleen geldt bij roerende zaken of ook bij een bouwkundige of woontechnische aanpassing. Er is geen reden om aan te nemen dat dit laatste niet het geval is. Dezelfde regels gelden als de verschaffing niet in eigendom plaatsvindt maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Geen onderscheid tussen eigen woningen en huurwoningen Het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning maakt voor de maximale termijn van de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel bij een bouwkundige of woontechnische aanpassing, die in eigendom wordt verstrekt, onderscheid tussen woningen die in eigendom zijn van de aanvrager (eigen woningen) en woningen die dat niet zijn (huurwoningen). Voor eigen woningen geldt in dat geval een wettelijke maximale termijn van 39 perioden van 4 weken en voor huurwoningen geldt deze niet. Om huurders niet in een nadeligere positie te brengen dan eigenaren van een woning staan wij voor om in beide gevallen een maximale termijn te hanteren voor de inning van de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel van 39 perioden van 4 weken. Voorstel De termijn van de eigen bijdrage/het eigen aandeel beperken tot 39 perioden van 4 weken (3 jaar) in geval van: - het verschaffen in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een roerende zaak en - het verschaffen in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een bouwkundige of woontechnische aanpassing. Nadere opmerkingen: •
Bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische aanpassing, anders dan in eigendom of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld in bruikleen) gelden de termijnen, zoals gesteld voor natura.
•
Bij de verstrekking van een (eenmalig) persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing (bijvoorbeeld een traplift of een deuropener/-dranger/-automaat) geldt de afschrijvingstermijn, zoals aangegeven in de toekenningsbeschikking. 6
Wat is de doorwerking naar het lokale Besluit? Gezien het vorenstaande moet het lokale Besluit worden aangepast. Aanpassing lokale Besluit Artikel 6 lid 5 van het lokale Besluit wijzigen in: ‘De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel is: a. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming van een bouwkundige of woontechnische voorziening; b. 39 perioden van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening, zijnde een roerende zaak, in eigendom dan wel in de vorm van een financiële tegemoetkoming; c. gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura, anders dan in eigendom; d. gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget; e. gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningsbeschikking van het (eenmalig) persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld.’
Termijnbepaling eigen bijdrage voorzieningen in bruikleen Voorzieningen, die in bruikleen worden verstrekt, zijn voorzieningen in natura. De termijn van de eigen bijdrage is daarmee gelijk aan de verstrekkingsduur van de voorziening (artikel 6 lid 5 onder c van het lokale Besluit). De eigen bijdrage mag per saldo nooit hoger uitkomen dan de kostprijs van de voorziening (artikel 6 lid 4 onder a van het lokale Besluit). Bepalend voor de kostprijs is op welke wijze de gemeente de voorziening heeft afgenomen, bijvoorbeeld in koop (denk aan: trapliften, deuropeners/-drangers/ -automaten) of in huur (denk aan: scootmobiels, driewielfietsen) dan wel als periodieke persoonlijke dienstverlening (denk aan: hulp bij het huishouden). Bij huur en periodieke persoonlijke dienstverlening ligt de kostprijsbepaling redelijk simpel, namelijk de lopende financiële verplichtingen die voor de gemeente uit de voorziening voortkomen. Bij koop door de gemeente ligt de kostprijsbepaling ingewikkelder. Daar is met name maatgevend de (eenmalige) aanschafprijs van de voorziening van de gemeente, de afschrijvingstermijn en de eventuele periodieke kosten (voor bijvoorbeeld onderhoud en reparatie). Zo geldt bijvoorbeeld voor een traplift volgens het contract met Otto Ooms een 7
technische levensduur van minimaal 10 jaar, een garantietermijn van 2 jaar en de mogelijkheid van all-in onderhoudscontracten van 5 jaar en standaard onderhoudscontracten van 1 jaar. Bij een deuropener/-dranger/-automaat is de technische levensduur volgens het contract met Imtech Security Solutions minimaal 7 jaar en geldt een garantietermijn van 4 jaar. Na de garantietermijn kunnen zich nog kosten voor onderhoud en/of reparatie voordoen. Voorstel Voor trapliften een afschrijvingstermijn hanteren van 10 jaar. Voor deuropeners/-drangers/-automaten een afschrijvingstermijn hanteren van 7 jaar. Voor overige voorzieningen per voorziening een afschrijvingstermijn bepalen.
Katwijk/SOC/RFvanHest/120328
8