16 November 2014
‘DE GROOTE OORLOG’ Jonge journalist volgde in 1914 Duits leger in België Pagina 4
E e n u i t g av e va n h e t
DE MIST IN
Boekje vol miskleunen en ander klein krantenleed Pagina 9
GOMMERT DE KOK
Biografie over hoofdredacteur Provinciale Zeeuwse Courant Pagina 10
MAX DE BOK
Een leven lang op het Haagse Binnenhof Pagina 12
TEKENING: MARIJN
Tentoonstelling mediafenomeen Wilders midden in de actualiteit Zelden zat het Persmuseum zó dicht op de actualiteit als met de tentoonstelling Geert Wilders, 10 jaar mediafenomeen. De dag vóór de feestelijke opening, 10 oktober, kreeg de PVVleider te horen dat het Openbaar Ministerie hem strafrechtelijk zal vervolgen vanwege zijn 'minder Marokkanen'-oproep. DOOR BERT STEINMETZ
D
irecteur Niels Beugeling moest de felicitaties met zijn uitstekende contacten in justitiekringen helaas afwimpelen, maar als extra reclame voor deze expositie was het nieuws natuurlijk bijzonder welkom. “Het gaat nadrukkelijk níet om een afzeikexpositie”, benadrukte samensteller Jop Euwijk, “maar evenmin om een promotietentoonstelling.” Het Persmuseum toont aan de hand van politieke prenten, tijdschriftomslagen, foto's en artikelen in welke archetypen de media Wilders laten zien. En wie kan je zo'n expositie beter (en prikkelender) laten openen dan Meindert Fennema, de politicoloog die het opmerkelijke boek Geert Wilders, tovenaarsleerling over dit politieke fenomeen heeft geschreven. “Sinds
mijn boek denken gewone mensen dat ik van de PVV ben”, viel Fennema met de deur in huis, “want gewone mensen zien haarscherp dat anderen niets met de PVV te maken willen hebben.” Het heeft hem vooral gefrappeerd waarom Wilders toch tien jaar geleden de VVD heeft verlaten. “Hij had de wind mee, was tweede man in de fractie. En hij had een medestander van formaat gekregen in Ayaan Hirsi Ali. Wilders was de dossiervreter, Ayaan was van de pr, en samen waren zij onverslaanbaar.” “Maar Wilders voelde zich niet beschermd door de mede-VVD'ers toen hij met Ayaan Hirsi Ali een doelwit werd. Alle VVD-vrienden van Wilders geven toe dat zij de impact van de bedreigingen aan zijn adres hebben onder-
schat. Zij hebben niet begrepen hoe gevaarlijk de islam was en hoe ernstig de situatie.” Fennema heeft zich voldoende in Wilders verdiept om zijn 'minder Marokkanen'-uitspraak te kunnen begrijpen. “Wilders geeft zelf toe dat hij steeds weer hetzelfde zegt. Hij is ervan overtuigd dat de vijand steeds verder gaat, dat dialoog geen enkele zin heeft. Als wij niets doen, gaat het mis. En ach, hij zegt niet: de Marokkanen moeten onthoofd worden.” Zo was de toon gezet voor een tentoonstelling die vooral wat meer duidelijkheid wil scheppen door te laten zien hoe Wilders in de pers wordt neergezet én tegelijkertijd die pers domineert. De expositie in het Persmuseum is nog te zien tot en met 30 november.
2
de PersMus
Is Wilders nou zo slim, of zijn wij zo dom? Wat houdt de mediastrategie van Geert Wilders in? Een analyse van Ton Planken, communicatieadviseur en zeer goed thuis in de Haagse politiek. DOOR TON PLANKEN
oor Wilders zijn gouden tijden aangebroken. De IS en zijn kalifaat, de protesten in de Schilderswijk enzoverder lijken zijn gelijk op gruwelijke wijze te bevestigen. Niet voor niets was hij op 23 oktober als 'de meest expliciete criticus van de islam' te zien en te horen op de Canadese nieuwszender Sun News, nu Canada ook twee wandaden van islamitische 'lone wolfs' te verwerken had gekregen. Het zijn macabere cadeautjes voor Wilders. De publicitaire oogst hoeft hij alleen maar op te rapen. Hij zou ook Wilders niet zijn als hij niet meteen bekwaam de buikgevoelens van de modale Nederlander zou vertolken. Dwars tegen de in Nederland sinds kort geldende beleidslijn dat we jihadisten moeten verhinderen het land te verlaten, stelt hij juist voor dat de regeringen Syriëstrijders moeten laten vertrekken: “And never let them return.” Optiefen dus. Je hóórt het menigeen in Nederland denken. Alleen al met dit voorbeeld hebben we het grondpatroon van Wilders’ communicatiestrategie aardig te pakken: • Maak je de zegsman van wat 'de mensen' denken. • Kom dan met een simpele en dus radicale oplossing. • Wees vooral ongenuanceerd (alsof alle moslims jihadstrijders zijn bijvoorbeeld). • Ga dwars tegen de regering (de machthebbers, de elite) in. • Bevestig je geloofwaardigheid. Laat vooral ook merken dat je bewakers om je heen hebt en dus zélf een beklagenswaardig slachtoffer van die moslimterreur bent. Lees: ”Die man wéét waar hij het over heeft.”
TEKENING: TRIK
V
Wilders als het verongelijkte kuiken Calimero • Herhaal, herhaal, herhaal wat je altijd al riep. Sinds hij als zelfstandige 'beweging' in 2005 begon, heeft hij als programmapunt: sluit de grenzen voor niet-westerse allochtonen. Hij herhaalde het nu voor de Canadese televisie als een advies aan de Canadese regering. Geen tegenspraak Het sluit rimpelloos aan op zijn debatbijdragen in de Tweede Kamer. Hij begint zo moge-
lijk met de herinnering aan 9/11, de moord op Theo van Gogh en zo verder. Dan heb je helft van wat je wilt overbrengen al bereikt. Hij kiest ook zijn fora zorgvuldig uit. Een persconferentie met een eigen onderzoeksrapport, zodat hij niet meteen wordt tegengesproken en zelf het 'frame' voor de nationale discussie heeft kunnen bepalen. Of hij kiest welbewust een verkiezingsavond, dan wel de Algemene Politieke Beschouwingen in de
de PersMus
Tweede Kamer, want die garanderen hem de aanwezigheid van camera’s en andere media en nog live ook. Dus wat hij ook zegt, die vervloekte media van de 'linkse kerk' kunnen er niet meer in knippen. En zijn politieke opponenten staan alvast weer met 1-0 achter en mogen proberen er wat tegenin te brengen. De meest overtuigende daarin is naar mijn gevoel nog altijd Jan Marijnissen van de SP, die Wilders ooit in de volle Kamer hard corrigeerde toen die een miljoen landgenoten wilde 'wegzetten'. Alexander Pechtold (D66) doet het ook, consequent zelfs. Maar dat oogt toch nog te veel als een bedachte strategie om het denkend deel der kiezers te behagen, niet als diepgevoelde woede, zoals bij Marijnissen. Authenticiteit is een eis bij effectieve communicatie. Pechtold staat eerder voor precies de verkeerde aanpak van Wilders. Hij praat, op zich terecht, over de grote democratische waarden. Maar dat is het minste effectieve niveau. Het zegt de gewone man niks, behalve dat er vrijheid van mening moet zijn, voor… Wilders. Woede benoemen Want waar zijn die Wilders-aanhangers nou zo giftig over? Dat de problemen, zoals zij die om zich heen zien of ervaren, niet worden op-
gelost. Van massale immigratie tot pesterijen van rotjochies of gezeur over Zwarte Piet. “Tot in Marokko toe krijgen die onaangepaste lui onze uitkeringen achterna gesmeten, en ik hier maar langer doorwerken en gekort worden op mijn pensioen of de ouderenzorg”, om er maar eens een draadje uit te trekken. En zo krijgt Wilders wéér de exposure gewoon aangereikt. Hij heeft die woede alleen maar te benoemen. Het lijkt op de politieke variant van Van Gaals historische uitspraak: ”Is híj nou zo slim, of zijn júllie nou zo dom?” Ik weet het, er bestaan internationale verdragen die horen te worden gerespecteerd, er is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, er zijn rechters die (sommige) brute politieke ingrepen kunnen corrigeren, maar eenvoudige oplossingen bestaan niet, en de politiek is ook nog eens een verdeeld huis. Wilders juridisch vervolgen zal niets bijdragen, behalve wellicht juist het tegendeel. En toch móeten hevig gevoelde issues worden opgelost. Ook dat is de democratie redden. Wilders is zeker slim. Publicitair zelfs heel slim, met dank aan zijn steunpilaar Martin Bosma. Het internationale klimaat (IS, scepsis over EU en euro) is hem gunstig gezind en dat zal hij publicitair zeker uitnutten. De PVV is nu op het papier van de peilingen
3
al de grootste partij van Nederland, met 27 zetels! We kunnen, totdat de constructieve partijen de bedoelde oplossingen gestalte hebben weten te geven, alleen maar hopen dat een concurrent van Wilders’ PVV flink wat kiezers bij hem wegkaapt. Ouderenpartij 50Plus, bijvoorbeeld, die nog sterk kan groeien dankzij vergrijzing en bezuinigingen, of Henk Krol nu in financiële problemen zit of niet. Want ook daar let een onderbuik niet op… Ton Planken leidt een bureau voor communicatie-advies en mediatraining. Hij was lid van de Commissie-Meijerink die op verzoek van de president van de rechtbank Amsterdam het eerste proces-Wilders evalueerde en met aanbevelingen kwam voor onder andere de communicatie. Planken was in de jaren zeventig eindredacteur en presentator van het televisieprogramma Den Haag Vandaag. ■
Lezing Prof. dr. Meindert Fennema houdt op dinsdag 18 november in het Persmuseum een lezing over Wilders. Fennema is emeritus hoogleraar politicologie en schrijver van het boek Geert Wilders: Tovenaarsleerling. Hij zal ingaan op de dynamische verhouding tussen de politicus en de media. In zijn betoog stelt Fennema onder andere dat veel journalisten zichzelf ten onrechte als een bepalende factor beschouwen in het politieke succes van Wilders. Zij overschatten daarmee in zijn ogen de maatschappelijke betekenis van de media. De bijeenkomst begint om 17.30 en duurt tot 19.00 uur. Belangstellenden kunnen zich aanmelden via
[email protected] o.v.v. Lezing Wilders. Meer informatie staat op de website www.persmuseum.nl.
4
de PersMus
Van het Belgisch front elke dag nieuws
BRON: WWW.SAIVE.BE
Jonge Nederlandse journalist versloeg ‘de Groote Oorlog’
Duitse ansichtkaart over de strijd om Luik
Op 11 november 1918 kwam formeel een einde van de Eerste Wereldoorlog. In de eerste maanden van ‘de Groote Oorlog’, vanaf augustus 1914, volgde een jonge Nederlandse verslaggever de oprukkende Duitse troepen langs de Belgische slagvelden en verbrande steden. Hij werd geconfronteerd met onbeschrijflijke gruwelijkheden. Maar hij beschreef ze wel: feitelijk en gedetailleerd. “Een onnoozele koeherder die vee leidde naar het Belgische leger, verdwaalde tusschen eene Duitsche patrouille. Men reet hem den mond open met een sabel, die den strot afsneed.” DOOR Henk Schaaf
L
ambertus Mokveld was 24 jaar toen het katholieke dagblad De Tijd hem in augustus 1914 naar Maastricht stuurde, om van daaruit de oorlogshandelingen bij de zuiderburen te beschrijven. Eerder was hij werkzaam geweest bij de Delftsche Courant, waar hij uitgebreid verslag had gedaan van een boerenopstand tegen de burgemeester van Schipluiden.
Mokveld werd toen ook persoonlijk bedreigd en kon slechts onder politiebegeleiding het gemeentehuis bereiken, om er de raadsvergaderingen te verslaan. Deze stoutmoedigheid van de jonge medewerker was de hoofdredactie van De Tijd niet ontgaan en daarom vond men hem de aangewezen persoon om richting het front te gaan. “Zou die ondernemende
knul er iets voor voelen? L. E. Mokveld werd ontboden, de volgende morgen al zat hij in de trein”, schreef De Tijd in een terugblik na diens overlijden in 1968. Onder de aanhef ‘Van onzen oorlogscorrespondent M.’ verschijnen zijn stukken in de krant. Anoniem, om niet in problemen te komen in het bezette België. Dat hij afkomstig
de PersMus
5
was uit het neutrale Nederland gaf hem wel meer bewegingsvrijheid dan anderen. Toch werd hij een aantal malen opgepakt, verhoord en opgesloten. Lange tijd was Mokveld de enige Nederlandse correspondent ter plekke. Hij schreef letterlijk geschiedenis. Enkele artikelen leidden zelfs tot diplomatiek tumult, waaronder een reportage over de vernedering van gevangengenomen Britse militairen door de Duitsers. In 1916 werden de reportages die hij tot december 1914 voor De Tijd had geschreven, gebundeld in het boek ‘De overweldiging van België’. Nu, exact een eeuw later, maken ze nog altijd indruk. Op de website NPO Geschiedenis / Andere Tijden zijn inmiddels meer dan dertig verslagen geplaatst. Ze zijn verzameld en van commentaar voorzien door de historicus Marnix Koolhaas, werkzaam voor de Vpro-radio en oud-hoofdredacteur van de rubriek OVT. Geweervuur Op 5 augustus 1914 steekt Lambertus Mokveld lopend de grens over bij Eijsden, richting Luik. Aanvankelijk naïef: “Uit de naburige forten dondert het geschut en ook Belgische infanteristen, in hinderlagen der bosjes verscholen, doen in salvo's het geweervuur knetteren. Het is dan ook zeer de vraag of de Duitsers zich zullen kunnen handhaven.” Maar snel raakt hij doordrongen van de ware toestand: “Het zijn feiten, dat met Duitse machinegeweren geschoten is op vluchtelingen uit enkele grensgehuchten; het zijn feiten dat de huizen in Visé in brand zijn geschoten en dat een weerloze bevolking in kelders en schuren is afgemaakt door Duitse infanteristen.” Inwoners van Maastricht en omliggende plaatsen volgen vanaf de heuveltoppen het oorlogsgeweld, hooguit een paar kilometer verwijderd van de grens. Doet deze zinsnede niet denken aan wat zich nu in Kobani afspeelt, in het Turks-Syrische overgangsgebied? “Aan deze zijde liggen in het Maasdal geweldige troepenmassa's. In de verte onderscheidt men het nog laaiend vuur. Zware rookpluimen drijven over de vallei.” (Citaten heb ik ingekort en samengevoegd; omwille van de leesbaarheid hanteer ik de hedendaagse spelling; HS.) De correspondent pendelt geregeld tussen het front en Maastricht, van waaruit hij zijn verhalen naar de Amsterdamse redactie seint. Maar zonder angst of vrees blijft hij de Duitse opmars volgen. Soms blijft hij gedwongen op afstand. “Tevergeefs heb ik getracht het Duit-
Lambertus Mokveld , 24 jaar oud. se leger te volgen tot onder de forten van Luik. Hoewel ik daarvan de beste hoop had nadat ik mij had aangesloten bij een detachement infanterie, waarvan de officier mij tot de generale staf zou geleiden, mits ik al mijn oorlogstelegrammen liet censureren, werd mij later door een hoofdofficier gelast terug te keren.” Hij is getuige van oorlogsmisdaden tegen burgers: “In Berneaux had zich een huisgezin met vijf kinderen verborgen in een kelder. Menende dat de vijandelijke troepen vertrokken waren, vertoonde zich een meisje en in een oogwenk werden allen in de kelder gefusilleerd.” Feiten zijn feiten Herhaaldelijk legt Mokveld verantwoording af tegenover zijn lezers: “Nu er zoveel verwarrende berichten door de bladen gaan en er al dagen lang over een beslissende slag gesproken wordt, meen ik nog eens mijn inzicht in de toestand van het ogenblik te moeten uiteenzetten, omdat ik als voortdurend aanwezige in het Belgische grondgebied toch wel een eigen oordeel daarover vormen mag.” Hij is niet ‘embedded’: “Ik geef u zonder twijfel andere inlichtingen dan de overige couranten ontvangen, doch ik reis niet per Rode Kruisauto's en ga de Duitse officieren niet mijn sigaren aanbieden. Feiten zijn echter feiten.” Maar hij is ook dubbelhartig over het optreden van het keizerlijke leger: “Hoezeer ik ook de edelmoedigheid en de goedheid van sommige Duitsers bewonder, evenzeer moet ik de buitensporigheid van de onbarmhartigen af-
keuren.” Anderzijds legt hij de arrogantie van de vijand genadeloos bloot: “Ik moest [van een Duitse legerjournalist] een hele loftuiting aanhoren op de Hollanders die zulke verstandige mensen waren en de beste vrienden van de Duitsers. Eigenaardig dat die man met geen woord repte van het gruwelijke dat daar vlak bij ons plaats greep, de verwoesting van een gehele gemeente! ’t Scheen hem de moeite niet waard. Toen ik meende als ‘bevriend’ Hollander genoeg bewierookt te zijn, vroeg ik hem waar de bevolking dit aan verdiend had. Alvorens het antwoord kwam, keek hij nog even om met een gezicht van ‘O ja, je bedoelt zeker dat brandje daar’ en brak daarop in een reeks van verwensingen tegenover de bevolking uit.” Wezenloos Mokveld probeert zijn eigen emotie zoveel mogelijk buiten de berichtgeving te houden. Zoals hij zelf aangeeft, de feiten zijn al schrijnend genoeg. Hij spaart de Tijd-abonnees niet. Nergens lijkt ook de eindredactie in de kopij te hebben ingegrepen. De verhalen gaan de kolommen in zoals hij ze doorseint. Af en toe beslaan ze de hele voorpagina. “Zelf heb ik lijken gezien, zelfs van kinderen, die, niet met één, doch met een groot aantal lanssteken gedood waren.” “Een uit Luik gevluchte moeder met twee kinderen vertelde mij hoe haar man door Duitse soldaten is doodgeschoten. Hij moest helpen bij het begraven van soldaten. Toen hij
A
6
de PersMus
weigerde werd hij gefusilleerd voor de ogen van vrouw en kinderen.” De situatie wordt de correspondent soms te veel. Over de verwoesting van Visé: "Nooit, nooit, zal een pen in staat zijn om het helse toneel van deze brand juist weer te geven. Ik werd er half wezenloos van, al ben ik niet vervaard.” Over de gevaren die hij persoonlijk loopt: “Ik hoorde hoe men de mannen verzameld had en gedeeltelijk gedood, gedeeltelijk weggevoerd had naar Aken. Er moeten ook mensen gebonden in hun woningen gelegen hebben. Door snel mijn handen in de hoogte te steken ontsnapte ik dikwijls aan een moordende kogel.” Als hij zich weer eens vanuit Maastricht bij de grenspost meldt, zegt een Belgische tolbeambte: “Jammer mijnheer, u komt een dag te laat om een grote barbaarsheid van het Duitse leger te aanschouwen.” De man vertelde van drie mensen die aan bomen waren opgeknoopt, onder wie een jongen van 14 jaar. “Toen ze gehangen waren, werd ieder nog een kogel door het hoofd gejaagd om ze onkenbaar te maken. Die lijken bleven lange tijd hangen en werden aan de bewoners als afschrikwekkend voorbeeld aangewezen.” Gunstige berichten Mokveld beseft dat hij zich, ondanks alle ellende, in een unieke situatie bevindt. Op doortocht waarschuwen mensen hem om vooral niet door te lopen. Met gevoel voor understatement noteert hij: “Verderop ligt een Duitse eenheid die iedereen onbarmhartig neerschiet die voorbijgaat. Erg aanlokkelijk
lijkt me dat natuurlijk niet, maar wat moest ik doen?” En dan, met jeugdig bravoure: “Terug? Daar had ik helemaal geen zin in en vond ik een moedige journalist onwaardig.” Verderop langs de Maas ziet hij een grote Duitse troepenafdeling. De verslaggever vraagt de commandant een pasje, om naar Luik te kunnen gaan. “Hij vraagt mij of ik gunstige berichten over de troepen schrijven zal. ‘Ja zeker, heer hoofdman’, antwoord ik, ‘ik zou zelfs niets ongunstigs weten mede te delen.’ Dat scheen hem nogal te bevredigen, want hij merkte nu op: ‘De Hollanders komen ook in veel dingen met ons overeen’; en ik haastte me met de verzekering: ‘Och, heer hoofdman, 't is eigenlijk één volk!’” Hij vervolgt zijn pad: “Het dorp Romsée is verwoest – alle mannen, vrouwen, kinderen en zuigelingen zijn gedood.” Als een vroeg-20ste eeuwse Arnold Karskens geeft hij blijk van zijn onverschrokkenheid: “De weg is geheel verlaten en er waagt zich niemand meer. Ik blijf doof voor het kanongebulder. Ter weerszijden van me stijgen de kruitwolken op. Tweemaal ontploft een granaat op een paar honderd meter afstand van me, dan trilt de lucht en krijg ik een gevoel alsof ik werd omgeslagen.” De verslaggever realiseert zich terdege dat hij voor een katholieke krant werkt. Veelvuldig citeert hij kloosterlingen, pastoors en de bisschop. Zijn lezers mogen best weten dat paters en vader-abt zich barmhartige samaritanen tonen. De directeur van een r.k. hospitaal brengt hem naar een zaal waar twintig Duitse gewonden liggen: “Hij nadert man voor man aan het bed, informeert met betraande ogen
Boekuitgave van de oorlogsreportages van Lambertus Mokveld
naar hun toestand en vraagt dan: ‘Hebt... ge... ’t goed... hier? ...Ja?’ De zieken keren zich dan om, hun ogen glinsteren en ze stamelen slechts woorden van dank. Anderen zeggen niets, maar vatten de hand van de directeur en drukken deze lang en innig. Slechts éénmaal kwam een Duits geneesheer hen bezoeken. Voor alles staat de eerw. directeur met een paar zusterkens alleen en de Duitsers denken er zelfs niet aan om tenminste het eten voor hun twintig gewonden te verschaffen. Terwijl de voorraad hiervan toch zó gering is dat de directeur en de zusters het eten uit hunne monden sparen om de gewonden te kunnen voeden. En welke dank ontvangen zij er voor?” Later beschrijft Mokveld hoe ‘brave Beiersche soldaten’ de zondagse mis bijwonen, om daarmee maar aan te geven dat het niet allemaal barbaren zijn. Want de kerken waren vaak het doelwit van plundering. “Het eeuwenoud miraculeus kapelletje van Soeur Marie des Remparts is aan het vandalisme der Duitse troepen ten prooi gevallen. De goedgelovigen van Charleroi spreken hier met deernis over, want dit oude heiligdom was hun innig dierbaar. Voor zover bekend zijn geen religieuze personen gedood.” En: “Hoe gevaarlijk het voor geestelijken te Leuven is, bewijst dat verscheidene hunner burgerkleren hebben aangetrokken. Zó groot is de haat van vele Duitse soldaten tegen het priestergewaad.” In tijden van nood leert men bidden, zo is algemeen bekend. “De mensen veranderen met de dag. Zij die vroeger als de meest ongelovigen bekend stonden maar thans de weldadige werking der kloosters ondervinden, buigen thans het hoofd het diepst voor God, om hem te danken. Mannen en vrouwen lopen de paters na op een wijze waarop kleine kinderen hun ouders volgen. Welk goed laat God uit zulk een ramp nog voortkomen!” Veilige basis En weer verder trekt Lambertus Mokveld, langs velden vol kraters en verbrande steden. “Ik ontmoet een groepje vluchtelingen, waarschijnlijk tezamen één gezin vormende. De moeder wordt door haar dochters ondersteund. Allen schreien en hun knikkende en bevende knieën wijzen op zenuwuitputting. Voortdurend ziet de moeder smartelijk om naar die vuurgloed waarin álles vergaat, ook het hare, het weinige waarschijnlijk waarvoor zij jarenlang gewerkt heeft. “Uit de tegenovergestelde richting komen twee soldaten aan. Zij herkent een van hen, die bij haar was ingekwartierd geweest. Immer nog schreiend en met verwrongen gelaatstrekken ziet ze nóg eens om naar de vuurgloed. Dan slaat ze hare blikken, als be-
FOTO: HET LEVEN, AUGUSTUS 1914 - HETGEHEUGENVANNEDERLAND.NL
de PersMus
Een Duitse patrouille in het verwoeste en veroverde Visé. schuldigend, in de ogen van de soldaat,... een ogenblik van weifeling... dan strekt ze hare hand uit en die van de vijand drukkend, snikt ze: ‘A-di-eu! A-di-eu!’ 't Werd me te machtig en ik kon eindelijk, gelukkig, óók wenen.” Opnieuw windt hij zich op over collega’s die geen stap op het slagveld hebben gezet en vanuit een veilige basis verslag doen: "Niets is me onaangenamer, wanneer ik van mijn zwerftochten in België terugkeer, dan in meer dan één blad berichten te moeten lezen van oorlogscorrespondenten die zich in Maastricht gehuisvest hebben en dan vandaaruit de oorlog beschrijven zonder andere inlichtingen dan de praatjes die de mensen elkaar vertellen en de zenuwachtige overdreven voorstellingen van vluchtelingen. Het zijn inderdaad slechts enkele journalisten die zich met levensgevaar op het oorlogsterrein wagen, om hun lezers een waar beeld van de krijg te geven. Juist voor deze kleine schare penridders is het zo bedroevend om te moeten zien hoe de bladen met allerlei fantasieberichten bedorven worden, waaruit de lezers zich onmogelijk een juiste voorstelling kunnen vormen.” “In De Maasbode van gisteravond las ik weer een telegram van de Maastrichtse correspondent dat deze van een vluchteling vernomen had hoe Lanaeken hevig beschoten zou zijn en grotendeels vernield. Als die correspondent zich de moeite getroost had om maar even aan onze grenzen te gaan kijken dan zou hij Lanaeken kalm, vredig en onbeschadigd op een 200 meter afstand vóór zich hebben zien liggen.”
Leuven verwoest Het lukt Mokveld om tot het grotendeels vernietigde Leuven door te dringen. Ook de NRCcorrespondent Louis Grondijs zou de terreur in de oude universiteitsstad vanaf het begin hebben meegemaakt. Maar was Grondijs daar wel toen er de ‘furie’ uitbrak? De reporter van De Tijd betwijfelt dat ten zeerste: "Afgaande op de berichten aangaande de algehele verwoesting schijnt hij een verhaal in elkaar gezet te hebben van een bezoek aan Leuven dat hij in werkelijkheid niet gebracht blijkt te hebben. Hij beschrijft hoe hij gezien heeft dat verschillende beroemde kerken en kloosters totaal verwoest zijn met haar kostbare kunstschatten. Waarheid is dat al die gebouwen welke hij opnoemt, ongedeerd gebleven zijn, uitgenomen dan de St. Pieterskerk.” Uiteindelijk valt het ook de verslaggevers van Duitse bladen op hoe relatief gemakkelijk de Nederlander zich door België beweegt. “…terwijl hun eigen correspondenten in het hoofdkwartier zitten. Inderdaad lijkt mij de vrijheid die we genieten wel wat aantrekkelijker, maar ze is ook gevaarlijker. 't Is eigenlijk helemaal niet interessant meer als men voor de zoveelste maal weer eens gevangen genomen wordt. Toch hebben de Duitse bladen met hun lamentaties wel bereikt dat het ons steeds moeilijker gemaakt wordt. Wat natuurlijk niet verhindert dat we onze taak toch met dezelfde ijver en, naar ik hopen mag, met hetzelfde resultaat voortzetten.” En volhardend – met de poten in de modder – vervolgt Lambertus Mokveld zijn weg. Naar Brussel en Antwerpen, tot aan de zeekust. ■
In de grafkelder van de Oranjes A
an lef heeft het Lambertus Mokveld niet ontbroken. Met gevaar voor eigen leven volgde hij vier maanden achtereen de moordende en alles vernietigende Duitse troepen in België. Maar enkele jaren eerder had hij al naam gemaakt door zich toegang te verschaffen tot de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft. De jonge verslaggever – hij was net 21 jaar – woonde de herbegrafenis bij van prinses Paulina, het derde kind van de latere koning Willem I en Wilhelmina van Pruisen. Zij was zes jaar oud toen ze in 1806 overleed op een landgoed ten noordoosten van Berlijn, waar haar ouders in ballingschap leefden. Het meisje werd daar begraven. Koningin Wilhelmina besloot in 1910 het stoffelijk overschot te laten overbrengen naar Delft. De plechtigheid op 7 april 1911 was sober. Mokveld was er als verslaggever van de Delftsche Courant bij aanwezig. De stadhuisbode had vooraf aangegeven dat hij er diende te verschijnen in stemmig zwart kostuum, compleet met hoge hoed. In het trouwpak van zijn vader sloot hij aan bij de stoet op de Markt, samen met zijn collega Jan van Aggelen. In Trouw werd de gebeurtenis nog eens opgehaald na de bijzetting van prins Claus, in 2002. “Er was geen rouwdienst, alleen orgelspel. Er was niemand in de kerk die iets regelde en dus ook niemand die de twee journalisten tegenhield. Zij wisten niet beter en gingen achter de stoet de grafkelder in! Wat Mokveld opviel was de volstrekte kaalheid van de kelder.” Toen zij alweer op weg naar boven waren, draaide prins Hendrik zich onverwacht om: hij wilde nog even de kist van Willem van Oranje zien. De overige familieleden volgden hem, en de journalisten sloten er prompt bij aan. Gebukt via een gangetje van nog geen meter hoog bereikten zij de crypte. “In een kringetje ging het gezelschap (een man of twaalf) om de kist staan. Er werd geen woord gezegd.” Eenmaal weer in de kerkkoor aangekomen moest de koster er aan te pas komen om met een borstel de kalk van ieders kleding te vegen.
7
8
de PersMus
FOTO: FLIP FRANSSEN
Het weekend dat de Muur viel
Jongeren hakken in op de gehate muur.
Het Persmuseum brengt tot en met 30 november een kleine expositie met foto’s over de val van Berlijnse muur, deze maand 25 jaar geleden.
O
p donderdagavond 9 november 1989 ging de eerste grensovergang open, bij de Bornholmer Brücke. Fotograaf Flip Franssen was toevallig dat weekend in Berlijn. Al onderweg vanuit Nederland naar het oosten was hij er getuige van hoe bij Helmstedt, een van de drie grensposten tussen West-Duitsland en de zogeheten Duitse Democratische Republiek, lange files van DDR-burgers de Autobahn op wilden rijden. Zij werden toegejuicht door de West-Duitsers. Op zaterdagavond 11 november heeft hij gefotografeerd bij Checkpoint Charlie, en op zondag werd de belangrijkste en bekendste opening gecreëerd, die bij de Potsdamer Platz. Enkele maanden eerder, in de aanloop naar deze historische gebeurtenis, fotografeerde
Franssen in het centrale opvangkamp voor Oost-Duitse vluchtelingen in Giessen. Voorafgaand aan de val van de Muur vond al een grote uittocht plaats vanuit de DDR, onder meer naar West-Duitsland. In Giessen, dat al sinds 1963 als doorgangsplek fungeerde, werden zij opgevangen, geregistreerd en ‘van een werkvergunning voorzien' . Flip Franssen werkt als fotojournalist en is verschillende keren prijswinnaar bij de Zilveren Camera geweest. Destijds zijn beelden van deze tentoonstelling gepubliceerd in onder andere de Volkskrant en Trouw. Franssen is sinds de oprichting aangesloten bij het fotobureau Hollandse Hoogte en werkt nu regelmatig voor onder meer NRC Handelsblad en Elsevier. ■
de PersMus
9
Elke journalist heeft zijn eigen miskleun ‘De mist in’ heet een boekje dat het Persmuseum als welkomstgeschenk mag weggeven aan nieuwe Vrienden van het museum. Met als ondertitel ‘Journalistieke tegenslagen’, want het gaat over flaters begaan door vakgenoten. DOOR Henk Schaaf
H
De verhalen in het boekje wekken hier en daar medelijden. Het kleine leed is soms lachwekkend, maar niet zelden gewoon sneu. En een enkele keer ben je als lezer geneigd je met de vlakke hand tegen het voorhoofd te slaan: ‘hoe heb je ook zo stom kunnen zijn!’ Maar het falen door onze vakbroeders en -zusters is doorgaans niet dramatisch en was nergens reden tot ontslag op staande voet. Menigeen zal toegeven dat hij/zij op eenzelfde manier eens de mist is in gegaan. Enkele tientallen journalisten bleken niet te beroerd om tegenover samensteller Paul Arnoldussen publiekelijk schuld te bekennen, soms na jaren van zwijgen over hun pech. Aan bod komen blunders van eindredacties, van mensen die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn, van mislukte pogingen het grote nieuws als primeur te brengen.
FOTO: JAN VAN BREDA
et boekje is in het hart opgeluisterd met een serie verbluffend mooie portretten van journalisten, een fotograaf en een hoofdredacteur die hun eigen tegenspoed heel nadrukkelijk zitten te overdenken. ‘Somber in Scheltema’ heet de reportage van fotograaf Jan van Breda. In het fameuze journalistencafé heeft hij allen in beeld gebracht alsof zij voor meesterschilder Carel Willink poseerden. Haarscherp, tegen donkere achtergrond, magisch-realistisch. Jan van Breda maakte vervolgens een genereus gebaar: hij heeft de originele foto’s, die in grootformaat zijn tentoongesteld, inmiddels aan het Persmuseum geschonken.
Fotograaf Eddy Posthuma de Boer zit te somberen in café Scheltema Er zijn onthullingen over misverstanden en wanbegrip; incidenteel zelfs van misleiding. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Kortom: een stukje herkenbare persgeschiedenis. Zo blijkt journalistiek een kwestie te zijn van vallen en opstaan, van doodgewoon mensenwerk. Coen Verbraak stelde in zijn tv-serie ‘Kijken in de ziel’ aan een reeks prominente perslieden de voor de hand liggende vraag wat journalistiek nou eigenlijk is. Daarop kreeg hij al dan niet interessante analyses te horen, maar de vraag werd het meest kernachtig beantwoord door misdaadreporter
Bart Middelburg (Het Parool): “Journalistiek is stukkies schrijven.” Journalistiek is dus primair een ambacht; niks meer en niks minder. Iets spannender wellicht dan het beroep van schoenmaker of verzekeringsagent; het is ook nog altijd omgeven door een waas van romantiek. En zo kon een boekje over journalistieke tegenslagen ook wat gevarieerder zijn dan een bundel over de miskleunen van schoenlappers. Alleen dit boek is het al waard om Vriend van het Persmuseum te worden. Dat kan al voor minimaal € 25,00 per jaar. ■
10 de
PersMus
Biografie PZC-hoofdredacteur mist spanning en drama Gommert de Kok was van 1961 tot ’78 hoofdredacteur van de Provinciale Zeeuwse Courant, en daarna nog – tot aan zijn plotselinge dood in 1985 – van de Haagsche Courant. Vooral in Zeeland genoot hij de nodige autoriteit, maar hij was ook grof en ronduit vrouwonvriendelijk. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
G
ommert de Kok (1924-1985) had een Mulodiploma op zak toen hij in 1947 als leerling bij de PZC terecht kon. In 1961 werd hij er hoofdredacteur, zeventien jaar later werd hij dat weer, maar dan bij de Haagsche Courant. Hij werd voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren. Een fatsoenlijk pensioen was hem niet gegeven, hij stierf te jong. Hij moet, begrijpen we uit de dit voorjaar verschenen biografie, ooit een nationaal bekende persoonlijkheid zijn geweest door televisieoptredens als commentator bij verkiezingsuitslagen. De biograaf is Eric-Jan Weterings (1960), historicus en voor hij ging freelancen verslaggever bij het Leids Dagblad, het Haarlems Dagblad en het ANP. Weterings schreef eerder een heel prettige biografie van Wim Hora Adema, die een succesvolle vrouwenpagina in Het Parool samenstelde en medeoprichtster was van Opzij. Dat was wel een curieuze dame. Is De Kok een curieuze man? Dat is de vraag. De Kok was een nogal autoritaire hoofdredacteur met zeker op Zeeuws niveau een behoorlijke invloed. Politici en andere beslissers hadden alle belang bij hem en dat was omgekeerd natuurlijk ook zo. Van spectaculaire vernieuwingen in de door hem geleide kranten is geen sprake. Hij was, schrijft Weterings, “geen groot oorspronkelijk denker, maar een ‘eenvoudige’ bewaker van de democratie.” Inderdaad, een verrassende gedachte ontbreekt in het boek. Hij was erudiet, zijn parate kennis was legen-
darisch en toch leed hij vermoedelijk enigszins onder zijn relatief beperkte opleiding. Hij moet veel gevoel voor humor hebben gehad en rijk zijn geweest aan anekdotes, maar de petit-histoires die we horen zijn over het algemeen nogal mager, eigenlijk is de leukste een jeugdherinnering. De kleine Gommert bracht met zijn ouders menig vakantie door bij Maatje en Willem de Voogd in Oostkapelle. “Willem zingt ’s avonds na het eten, gekleed in Walcherse dracht, plechtig en langzaam psalmen, waarbij hij de maat slaat met een opgerolde krant. Een van zijn favorieten is: ‘Het hijgend hert der jacht ontkomen’ of, zoals het in goede Walchers klinkt: ‘t Gijgend gert’. Dat dialect komt later
nog eens terug, als wij vernemen dat de hulp van Gommert de Kok en zijn vrouw de telefoon opneemt met de woorden: ”Met de gulp van de familie De Kok.’ Commentaren Weterings wijst er voortdurend op dat we De Kok in zijn tijd moeten plaatsen, of het nu gaat om zijn bijna tweeduizend commentaren die overwoekerd waren door het ‘enerzijdsanderzijds’, zijn neiging tot schnabbelen of het onbekommerd ghostwriten voor Kamerleden. Dat is terecht. Soms staat de biograaf wel erg welwillend tegenover zijn hoofdpersoon. “Vrouwen en communisten komen de PZC niet in. Vrouwen horen in de opvattingen van
de PersMus
die tijd thuis achter het aanrecht en leden van de CPN zijn onbetrouwbare handlangers van het Oostblok.” Dat is wat communisten betreft over het algemeen juist, maar vrouwen? Zelfs De Tijd, toch geen feministisch bolwerk, had destijds vrouwen in dienst. Wat die Commentaren betreft (de hoofdletter komt van Weterings): ook hier neemt de biograaf De Kok te veel in bescherming. “De Kok scheidde consequent feiten en meningen. Dat zou – in de journalistiek en elders – nog steeds de leidraad moeten zijn.” Dit nu lijkt me larie, die scheiding is bij verslaggeving zeer aan te bevelen, maar bij commentaren? Voor de duidelijkheid: Gommert de Kok, journalist is een nette biografie, veel schriftelijke bronnen, veel interviews, geen hinderlijke hiaten. Weterings schrijft helemaal niet beroerd, maar spannend wordt het boek niet. Ik denk te weten waardoor dat komt. In De Koks leven ontbreekt, afgaand op Weterings, drama. Althans, de biograaf is terughoudend. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was De Kok tewerkgesteld in Duitsland, dat was verre van een genoegen. Er is de Watersnoodramp van 1953, waarbij hij geen naasten verloren heeft. “Ik poog er afstand van te nemen, maar de beelden blijven,” schrijft De Kok weliswaar in 1973, maar nergens uit de biografie blijkt dat de ramp hem getraumatiseerd heeft. Mis-
11
schien kan of wil de biograaf niet psychologiseren, maar veel verder dan dat beide zaken zijn meningen hebben beïnvloed gaat hij niet.
om documenten van de overledene in beslag te nemen.” Blijkbaar realiseert Van Agt zich niet dat hij nog leeft.
En dan is er nog iets: De Kok was, citaat, “in kleine kring ronduit grof. Naar aanleiding van een telefoontje tijdens een redactieberaad riep hij uit; ‘Schop die meid het schaamhaar van tussen de benen.’” Pardon? Dit gaat de alledaagse grofheid en ook de tijdgeest te boven. Ook door zijn afkeer van vrouwen op de redactievloer wordt de amateur-psycholoog in mij wakker. De amateur-psycholoog in Weterings niet.
Waarom is Weterings aan deze biografie begonnen? Al lezend komt de gedachte op: dit moet een aardige opdracht van derden zijn geweest. Maar wat schrijft de PZC op 10 april 2014? “Toen hij (Weterings) hoofdredacteur Arendo Joustra van weekblad Elsevier in een radioprogramma hoorde zeggen dat er eigenlijk een biografie van Gommert de Kok moest komen, nam hij contact op. Zo is het gekomen. Hij is er ruim zes jaar mee bezig geweest.” Zes jaar Gommert, het is imposant maar niet jaloersmakend. In het boek komt zijdelings De Koks voorganger Willem Leertouwer ter sprake, die in Nederlands-Indië als journalist werkte en in de oorlog gedwongen werd te werken aan de Birma-spoorlijn die tussen de honderd- en tweehonderdduizend levens heeft gekost. “Over Leertouwer doen veel geruchten de ronde. Hij compromitteert zich door zijn drankgebruik, verdraagt weinig kritiek en moppert op alles en iedereen.” Zit er in Leertouwer geen aardig verhaal? ‘t Hoeft geen heel boek te zijn. Misschien wil Weterings een stuk over hem schrijven voor De Persmus. ■
Koninklijk Huis Overigens bevat het boek wel een aardig nieuwtje. Na het overlijden van De Kok meldt de BVD zich aan de deur. De dienst komt diens aantekeningen, gemaakt over de gesprekken hij als voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren gevoerd heeft met leden van het Koninklijk Huis, opeisen. De weduwe staat de doos af. Weterings neemt contact op met de AIVD, opvolger van de BVD, maar daar weten ze van niks. Toenmalig premier Dries van Agt schrijft de biograaf verbaasd te zijn over dit optreden. “Zoiets is bij mijn weten nog nooit gebeurd, ook bij mij niet, terwijl ik toch heel wat aantekeningen over de koningin en haar Huis in mijn bezit had. Ik betwijfel overigens ernstig of de BVD wel het recht had
Eric-Jan Weterings: Gommert de Kok. Journalist. (Uitgeverij Den Boer de Ruiter), 164 pagina's, € 16,50.
Politiek in Prent T
ekenaar Bas van der Schot heeft de Inktspotprijs gewonnen voor de beste politieke tekening in 2014. Zijn spotprent toont een fiere rode haan die vervolgens kaalgeplukt is en ten slotte als boutje in de koekenpan belandt. De tekening kwam als beste van alle 188 inzendingen uit de competitie, omdat ze op een eenvoudige manier beeld en boodschap combineert en – mede door het onderschrift ‘Een korte geschiedenis van de PvdA’ –direct herkenning oproept. De Partij van de Arbeid heeft haar ideologische veren afgeschud (oud-leider Wim Kok) en moet weer op zoek naar nieuwe veren (Samsom). Van der Schot tekent onder meer voor het AD, NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Hij mocht zijn prijs, een beeldje, in ontvangst nemen in Perscentrum Nieuwspoort, waar alle ingezonden prenten afgelopen maand waren te zien op de tentoonstelling ‘Politiek in Prent 2014’. De expositie komt in maart 2015 naar het Persmuseum. Daar wordt dan traditioneel de Junior Inktspotprijs uitgereikt aan een tekenaar die naar het oordeel van middelbare scholieren de meest aansprekende prent heeft gemaakt.
De winnende politieke prent van Bas van der Schot
12 de
PersMus
VSOP Max de Bok, een leven lang op het Binnenhof
FOTO: Persmus / HENK SCHAAF
“Je moet nooit uit woede schrijven”
Max de Bok voor de ingang van Nieuwspoort
In de rubriek VSOP beschouwen Zeer Superieure Ouderen het vak. Max de Bok (81) was 34 jaar Binnenhofwatcher, 24 jaar vakbondsbestuurder, waarvan zes als voorzitter van de NVJ. Het leverde hem al met al verschillende erelidmaatschappen op. Hij noodt ons – waar anders – in Perscentrum Nieuwspoort.
de PersMus
DOOR MAURITS SCHMIDT
Jouw voorwaarden voor dit interview… “Zijn er niet.” …door de telefoon waren: “Als het maar niet wordt: ‘vroeger was alles beter’.” “Dat klopt.” Verklaar je nader. “Op basis van die algemeenheid doe je de huidige journalistiek, waarvoor ik grote waardering heb, buitengemeen tekort. Natuurlijk kun je er opmerkingen over maken, maar dat geldt ‘onze’ journalistiek ook. Ik roep dus niet: ‘Wat was het fantastisch’. Terugkijkend denk ik vaak: nou nou, wat hebben wij niet allemaal laten zitten. Nu moeten ze meer tegelijk doen. Wat dat betreft hadden wij het gemakkelijker.” Wat was je hardcore business in Den Haag? “Ik ben in 1958 binnengekomen als sociaaleconomisch redacteur.” Dat werd 34 jaar hier voor De Gelderlander, tot 1995, met een onderbreking van drie jaar, 1966-’69, als correspondent Brussel voor de Pers Unie-bladen. Ik kan de vraag ook anders stellen: hoe heb je het zo lang op deze postzegel uitgehouden? “Zo. Nou komt het hele verhaal. Ik had nooit gedacht politiek journalist te worden. Ik kon bij De Stem komen, waar ik al eens gepubliceerd had. Maar ik wou weg uit Breda. Mijn vader, bedrijfsleider bij Kwatta, was er nogal bekend vanwege allerlei functies. Ik wilde niet dat mensen alleen maar vriendelijk tegen me zijn omdat ze mijn vader kenden. Niet goed! Wegwezen! Zo solliciteerde ik in 1955 op een zaterdag – werkdag immers – in Nijmegen als leerling bij mijn latere leermeester Louis Frequin, hoofdredacteur van De Gelderlander, vader van Willibrord, zonder dat ik enig idee had van wat journalistiek voorstelde. Ik kreeg drie vragen: wie is de burgemeester van Boxtel, waarom is het kabinet-Drees gevallen en wat lees je zoal? Op de tweede vraag wist ik het antwoord; ik las kranten. Toevallig wist ik dat die burgemeester Van Helvoort heette, en de derde vraag beantwoordde ik naar waarheid: ik had veel Den Doolaard gelezen. Frequin enthousiast: een grote vriend, die bovendien in De Gelderlander schreef. Goed, ik kon de maandag erop beginnen. Keek wat somber, want had, net van school, nog geen vakantie gehad. Kreeg een week respijt.” Je had tien jaar scholing achter de rug. “Gymnasium alfa. Ik was niet zo’n beste stu-
dent, maar ook toen al deed ik dingen ernaast. Bovendien overleed mijn moeder, wat me als zeventienjarig jongetje buitengewoon aangreep.” Lag het wel in de rede dat je journalist zou worden? “Absoluut, dat wilde ik. Eerst Nederlands studeren. Dat kwam er niet van. Moest m’n eigen geld verdienen: 129 gulden per maand. Ik wilde kunstredacteur worden. Met mijn vader had ik veel toneel gezien, hield van beeldhouwkunst, bezocht musea. De kunstredacteur stuurde me naar het Rotterdams Toneel, omdat de correspondent daar ziek was. En naar een amateurgezelschap in Nijmegen. Dat ging goed. Ik dacht: mooi. Twaalf apostelen “Maar Frequin had andere ideeën. Ik bleek te behoren tot zijn twaalf apostelen, jonge veelbelovende lieden waar hij wel wat in zag. Hij stuurde me naar het bijkantoor in Doetinchem. Daar leer je alles. We deden met z’n drieën 33 gemeenteraden per maand, elf de man. Je leert dus hoe lokale politiek werkt, maar ook direct je stuk te schrijven: geen telex. Doorbellen was er niet bij. Met de hand schrijven, meteen na afloop naar Nijmegen. Hoofd- en bijzaken onderscheiden, inleiding erbij. Snel werken.” Grappig. Dat doen ze nu met een laptopje, tijdens de persconferentie het stuk schrijven. “Precies! En de burgemeester hield er rekening mee: ‘op verzoek van de pers’ haalde hij agendapunt 5 wel naar voren. Kort daarna kreeg ik een briefje thuis van ‘Louis de Mutator’: ‘U bent per 1 november 1958 benoemd tot redacteur in Den Haag’. Met één opdracht: ‘Jij wordt daar ons visitekaartje. Verder zoek je ’t maar uit’. Ik deed er van alles: stadsnieuws, society, ambassades. Tegelijk dacht ik: wat mis ik in die toch redelijk rechtse katholieke krant? Voldoende aandacht voor de vakbeweging! Weet je wat, ik gooi me op sociale economie. Dus ik belde Gerard Veldkamp, toen staatssecretaris voor economische zaken, ook uit Breda, mijn vader kende hem. Ik werd rechtstreeks met hem doorverbonden. Van hem kreeg ik, een keer of drie, privé-college. Goed, na acht jaar sociaal-economisch en parlementair zou ik in 1966 naar Brussel. Frequin wilde me daarheen hebben omdat de correspondent er stopte.” Ben jij een beetje gezagsgetrouw eigenlijk, als ik dat zo hoor? “Helemaal niet meer. Ik ben misschien laat-
13
bloeier. Hoewel ik ouder ben, voel ik me een typische jaren-zestigman. Pas toen ging ik bewuster, onafhankelijker over de maatschappij denken. Tegen Frequin was overigens niet te praten. Bovendien vond ik Brussel prachtig. Een dag voor de beslissing krijg ik een telefoontje: ‘Het gaat niet door, de correspondent Rome wil naar Brussel. En zittende correspondenten gaan voor.’ Dan biedt, dankzij Frequin, Loek Leijendekker van De Stem, Brussel aan voor de Pers Unie. Heb ik gedaan. Beviel niet: ik kreeg te maken met hoofdredacteuren van zeven kranten, die het onderling vaak oneens waren. De één vond dat ik te weinig aan de EG deed, de andere wilde verhalen over de grensstreek, de derde over het gekke België. Kwam de NAVO er ook nog bij. Frequin hoorde dat ik er niet lekker zat, kwam effe langs: ‘Jij wordt chef parlementaire redactie in De Haag. Ik kan je alleen niet zoveel betalen als je hier verdient.” Geen hoofdredacteur Daarna heb je het er dus 26 jaar uitgehouden. Dan heb je alles toch al een keer meegemaakt? Er zijn collega’s die dat al na vier jaar op één stek riepen. “Ken ik ook. Die waren gauw weg. Ik zei: jongen, je weet nog niks. Je moet minstens één, twee kabinetten hebben meegemaakt. En dan nog… Ik ben gepassioneerd geraakt door de politiek. Veel mensen leren kennen! Ruimte in m’n krant. Maar dan, in 1977, gaat Frequin weg. Ik zat in de redactieraad, wilde hoofdredacteur worden. Ik wou m’n eigen krant in m’n poten hebben. Wist wat ik wilde met die krant.” Dat evenwel is niet gelukt. “Dat ging hartstikke fout! Hoewel ik met 45 stemmen dé kandidaat van de redactie was, het briefje heb ik nog. Ik ben nooit hoofdredacteur geworden omdat ik kandidaat was van de redactie. Dat vinden directie en commissarissen nooit leuk. Zo’n jongen gaat in alles met de redactie mee, denken zij. Bovendien was ik uitgegroeid tot een eigenwijze journalist met opvattingen, en al voor de eerste keer voorzitter van de NVJ geweest, waar ik ook m’n mond niet hield.” Vonden ze je politiek te links? “Niet expliciet. Frequin had eerder het gevoel dat ik aan z’n stoelpoten zaagde. Als adviseur van de sollicitatiecommissie, dus over zijn graf heen, had hij gezegd: ‘Max mag het niet worden. Die is een uitstekende tweede man’. Misschien had hij wel gelijk. Directeur Guus Thijssen zei me op de gang na de afwijzing: ‘Meneer De Bok, als u ooit hoofd-
A
14 de
PersMus
Had je toen niet eens naar een meer gelijkgestemde landelijke krant moeten uitkijken, pakweg de Volkskrant? “Dat komt nog. Eerst wilde Hulskorte me terug op de eindredactie in Nijmegen. Ik: ‘Je kunt me wat, ik blijf in Den Haag. En ik wil een eigen rubriek. Jij rechts, ik links. In het TROSjournalistenforum op de radio kon ik mijn ei ook kwijt. In die tijd heb ik wel aan een andere krant gedacht. Lidy Nicolasen, die van De Gelderlander kwam en bij mij had gewerkt, intussen bij de Volkskrant, vroeg me daar chef parlementaire redactie te worden. Maar nee. De Volkskrant had een eenduidige lijn, eenduidig lezerspubliek. Bij De Gelderlander vond ik het interessanter, omdat we er diverser denkende lezers hadden. Bovendien was die krant naar links opgeschoven, al was het doordat we de Arnhemse editie van Het Vrije Volk hadden overgenomen. Dus nee, geen andere krant om in Den Haag hetzelfde werk te blijven doen. Zelf wilde ik nog steeds hoofdredacteur worden. De redactie van De Limburger wilde mij wel als vervanger voor Hulskorte. Voorzitter sollicitatiecommissie: Guus Thijssen. Dezelfde! Dat moest dus weer mislukken. Zat ik nog in Den Haag. Belde Het Vrije Volk, na de pensionering van Herman Wigbold, 1987. Ik had wel ideeën: een ochtendblad van maken. Curator Hans Kombrink: ‘Wat doe je hier te solliciteren? Je bent toch van een rechtse krant.’ Weer uitgelegd waar ik stond. En dat HVV te weinig naar de maatschappij keek, te veel gericht was op dat groepje sociaaldemocraten, zogenaamd zielige mensen. Maar (fel nu) die mensen zijn niet zielig! Ik kwam erachter dat de redactie voor Gerard Krul was, het curatorium voor mij. Schreef ik Kombrink: als voorzitter NVJ heb ik altijd gevonden dat redactie z’n hoofdredacteur moet kiezen, dus ik ben weg.”
FOTO: DE GELDERLANDER
redacteur wilt worden van De Gelderlander, zult u zich moeten matigen met uw uitspraken als voorzitter van de NVJ.’ Ik reageerde, ben er nog trots op: ‘Meneer Thijssen, u kunt me krijgen zoals ik ben. Dag meneer Thijssen.’ Heeft hij later nog ontkend. Uiteindelijk werd vanuit Limburg Frans Hulskorte benoemd, en ik moest adjunct worden, mee de richting van de krant bepalen. Al tijdens een eerste gesprek werd duidelijk dat we vanwege onze politiek-maatschappelijke ideeën volstrekt niet zouden kunnen samenwerken. Over abortus zou in zijn krant niet worden geschreven. En hij had gelijk dat niet ik als adjunct maar hij als hoofdredacteur de lijn van de krant diende te bepalen. Ik heb er dus van afgezien, klaar uit.”
PvdA-leider Joop den Uyl pauzeert even tijdens een ‘belavond’ met lezers van de Gelderlander, in de verkiezingscampagne van mei 1986. Rechts: Max de Bok. Genuanceerd Persmus-collega Henk Schaaf, toen lid selectiecommissie HVV, schuift aan: “Wij vonden Max inderdaad te genuanceerd, te weinig uitgesproken. Gerard had al een uitgeschreven visie hoe hij die krant wilde verbreden, vergroenen. Nee, de afwijzing van Max had niets te maken met het dedain van een landelijke krant voor een provinciale. Wij wilden zelf een regionale krant zijn, met landelijke uitstraling. Helaas heeft de krant het niet lang meer volgehouden.” Dit alles verklaart toch mede waardoor jij het zo lang op die postzegel hebt volgehouden. “Mede! Dat klopt. En door mijn passie voor de politiek.” Schaaf, terwijl De Bok even afwezig is: “Ik heb hem tien jaar meegemaakt in Den Haag. Hij is in alle rollen altijd echt voor iedereen acceptabel geweest. Hij zat hoog in de hiërarchie, regionaal of niet. Op de wekelijkse persconferentie van de minister-president stelden drie, vier mensen de vragen: Cees Gravendaal, Kees Lunshof, Frits van der Poel, Max de Bok. En dan misschien nog Max van Weezel, vóór, natuurlijk per definitie, Julius Vischjager.” Max, ik snap hoe leuk het is alle trucjes van het Binnenhof te leren doorgronden. Maar wat heeft de Nederlandse politiek die jou zo hartstochtelijk bezig hield de wereld, de mensheid uiteindelijk gebracht? “Het symposium bij mijn mooie afscheid in
1995 hadden ze de titel meegegeven ‘Afstand en betrokkenheid’. Daarmee kun je mijn rol in het Haagse wel kenschetsen. Toen ze Max van Weezel laatst in een interview vroegen wat het allemaal voor hem had betekend, zei hij: niks. Een mislukt leven dus. Ik heb dat absoluut niet. Ik heb hoe langer hoe meer, later ook in mijn eigen rubriek, geprobeerd mensen bij de politiek, het democratisch proces te betrekken. Dat was mijn passie. Democratie te allen tijde verdedigen, wel er heel kritisch op zijn. Daarvoor bleef ik niet alleen in Den Haag hangen. Via de redactie heb ik altijd gevraagd: ‘Jongens, er gebeurt nu dit in Den Haag, maar ik wil weten: hoe werkt het in de maatschappij uit.’ In mijn rubriek heb ik geprobeerd te laten zien wat er in Den Haag gebeurt, wat de feiten zijn. Daaraan kun je commentaar, opvattingen verbinden. Jouw eigen mening mag ertoe doen, maar eerst de feiten. En die mening is dan ook nog eens niet meer dan ‘een’ opvatting. Kijk maar wat je ermee doet, in de discussie die ik probeer ermee aan te zwengelen.” Handwerk Daarop heb je je steeds meer toegelegd. Je wekt niet de indruk gebukt te gaan onder je drie gemiste kansen op hoofdredacteurschap. “Toen ik het in 1977 niet werd, heb ik het een jaar buitengewoon lastig gehad. Ik vond het verschrikkelijk. Bij De Limburger wist ik het, Het Vrije Volk vond ik ook niet erg. Bovendien
de PersMus
Mag ik je het niet bestaande predicaat ‘journalist des vaderlands’ meegeven? “Te groot. Wie wel? Hofland? Oké, die is al ‘journalist van de eeuw’. Er zijn absoluut betere journalisten dan ik. Ik ben vergroeid met de politiek. Ik kan nog steeds kwaad worden als ik zie hoe er over politiek gesproken en geschreven wordt. Alsof alle politici oplichters zijn, op hun baantjes uit zijn. Ik heb door de jaren heen gezien hoe hard ze werken. Natuurlijk, er zijn politici die alleen aan zichzelf denken: ‘hoe word ik bekend, waar kan ik geld verdienen’. Journalistiek is nog steeds een vak dat dienstbaar moet zijn aan de samenleving. Niet aan eigen naam en belang. Daar ga ik echt tegenin. Als ik op tv zie hoe belangrijk journalisten zichzelf vinden, zichzelf in de schijnwerpers zetten, zeg ik: jongens, naar de achtergrond, blijf bescheiden. Natuurlijk moet je zorgen dat je bekend bent als je hier werkt. Die school hebben wij ook doorlopen. Samen met Kees Bastianen van de Volkskrant en Frits van der Poel, HVV, ook van huis uit katholiek, hebben wij hier de verzuiling doorbroken. Ik kwam, van een katholieke krant, niet binnen bij PvdA en VVD. Dat hebben we allemaal moeten veroveren in die toptijd van de verzuiling. De hoofdredacteur van HVV zat ooit bij de fractievergadering van de PvdA! Partijkrant! Tijdens kabinetsformaties vormden wij verslaggevers een kongsi van verschillende richtingen. Anders kwam je niet aan je nieuws. Ik zat met onder anderen Haya van Someren, toen bij De Telegraaf. Kwam je ’s middags bij elkaar, wisselde je uit wat je gehoord had.” Klapwieken Speelde dit huis waar je ons hebt uitgenodigd, Nieuwspoort, daar een rol in? Of was het alleen een drankhol? “Absoluut! Beide bedoel ik dus. Ja, er werd te veel gezopen. Ik kon er gelukkig goed tegen. Als ze nu op m’n 81ste vragen hoe ik er nog zo goed uitzie, zeg ik: één recept: veel zui-
pen, hard werken, veel roken. Dat deden we dus wel, meer dan nu, met politici samen. Kabinet-Den Uyl, daar begon het echt: élke avond raak. Maar ook wat nieuws en informatie betrof. Inderdaad, daar is het woord ‘klapwiekend’ heruitgevonden; klapwiekend van de drank. Daarnaast mag je niet vergeten dat mijn hele manier van doen, van werken, altijd geweest is: actief zijn in journalistieke organisaties. Da’s ook niet voor niks.”
“
Staatssecretaris gaf mij drie privécolleges sociale economie
Dat vroeg ik me af: hoe verhoudt zich jouw journalist zijn tot je bestuurder zijn? Hoe kan iemand die er is om bestuurders te bewaken zelf meer dan dertig procent van zijn beroepsleven bestuurder zijn? “Wel alleen van m’n eigen clubs, van journalisten. Nooit van, pakweg, de ANWB. Het begon trouwens met Jan van der Pluijm, huisvriend, van de Volkskrant ja, die begin jaren zestig zei: ‘Max, jij moet penningmeester van de KNJK worden, katholieke journalistenkring. Het bestuurlijke zit jou in de genen.’ Op die manier heb ik bestuurlijk werk prachtig gevonden. Zo ben ik na de VUT voorzitter van Nieuwspoort geweest, om niet meteen in het spreekwoordelijke zwarte gat te vallen. Intussen boekie geschreven, er staat er nog één op m’n lijstje om de winter door te komen. Over parlementaire enquêtes. Ik heb me, al met al, geen moment verveeld. Al mis ik het journalistiek schrijven toch af en toe. Zou ik graag nog even achter de machine gaan zitten, m’n standpunt geven. Ik heb geleerd dat je nooit uit woede moet schrijven. Maar ik kan me nog steeds opwinden. Je geest levend houden, belangrijker nog dan je lijf. Anders ben je zomaar een oude man achter de geraniums.”■
FOTO: REFORMATORISCH DAGBLAD / SJAAK VERBOOM
zag je hoe het hoofdredacteurschap veranderde. Ik heb later tegen mezelf gezegd: blij dat ik het niet geworden ben! Het werd een managementfunctie. Heeft nauwelijks meer met journalistiek te maken. Journalistieke hoofdredacteuren die zelf hun lijn bepaalden, zelf schreven, hebben mij opgevoed. Als ik het zelf was geworden, had ik naar congressen gewild, mening vormen. Maar, directies, redacteuren vroegen me interne zaken te regelen als ik die functie had gekregen. Nee, zei ik: daar zijn adjuncten voor. Zo begon het te schuiven. Terwijl ik het handwerk wilde blijven doen.”
15
Minister Hans van Mierlo en Max de Bok in Israël (ca. 1995).
16 de
PersMus
Wouter Gortzak (1931-2014)
Zeven zware jaren bij Het Parool
Op 26 september overleed Wouter Gortzak, oud-hoofdredacteur van Het Parool. Voor De Paroliebol, het blad van voormalige Paroolredacteuren, schreef Paul Arnoldussen een deels persoonlijk stuk.
de PersMus
E
ind 1982 nodigde Wouter Gortzak me uit in zijn bescheiden hoofdredactioneel vertrek. Hij wilde ‘iets voor kinderen’ in zijn krant. Ik was destijds redacteur van de prachtbladen Okki en Taptoe en daar erg gelukkig. Dus zei ik onbevangen dat ik wel wilde komen, maar alleen als ik een jongerenpagina per dag ter beschikking kreeg. Tot mijn verbazing ging hij akkoord. Klein probleem: Ik was lid van de CPN en van plan dat te blijven. Het Parool had weinig warme gevoelens voor deze partij. Tot mijn nog grotere verbazing vond Gortzak dat helemaal geen punt, hij adviseerde me alleen om het gesprekje met personeelszaken dat binnenkort zou volgen niet te voeren in een T-shirt met een hamer en een sikkel erop. Dat was redelijk. Later zei Gortzak me dat één communist op een redactie best te doen is, maar dat je er geen vijf van moest hebben. Dan gingen ze een cel vormen en probeerden ze de boel over te nemen. Hij kon het weten, hij kwam zelf uit die kringen. Gortzak, zoon van de communistische voorman Henk Gortzak, verliet de partij (ex-communisten hebben het tot op de dag van vandaag over de ‘de partij’ als zij de CPN bedoelen) in 1958, er was heibel over de koers. Met zijn vader sloot hij zich aan bij een afsplitsing, de Socialistische Werkers Partij. Later bleek dat de meest actieve leden van die club BVD’ers waren. De SWP ging al snel ter ziele en Wouter werd, zoals de Duitsers dat zo aardig noemen, een ‘heimatlose Linke.’ In 1975 werd hij directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Dat was verrassend, in zijn blad De Groene Amsterdammer en in het radioprogramma ‘VPRO Vrijdag’ had hij zich een stuk linkser getoond dan die burgerlijke PvdA. Tot de verbaasden behoorde zijn eigen vrouw, die verklaarde “er nogal aan te moeten wennen naast een sociaal-democraat wakker te worden.” In 1981 werd hij benoemd tot hoofdredacteur tegen de wens van directeur Max de Jong in. De redactie was zelf met hem op de proppen gekomen, statutair hadden de redacteuren het recht hem te benoemen. Hij werd gekozen met vrijwel algemene stemmen. ‘Democratische’ krant De dag na die tumultueuze bijeenkomst verscheen een interview in de krant waarbij verslaggever Bert Bommels een kleine makke van Wouter blootlegde. Zijn introductie van dat interview: “Dat is meteen wel even wennen voor de toekomstige hoofdredacteur van Het Parool. Direct een interview? Vanavond nog? En morgen al in de krant? Is het niet beter...?
Nee meneer Gortzak. Dat is nou het dagbladbedrijf”. Dat dagelijkse ritme, het was niet de kracht van Wouter. Maar tot zijn opluchting en bleek de krant ook gewoon te verschijnen als hij zich er niet mee bemoeide, dat scheelde weer. Wouter dacht dat hij een jaar de tijd had om zich te oriënteren en dan nog een jaar of twee om de verliesgevende krant weer op het goede spoor te brengen. Dat was rijkelijk naïef. Wat wilde Wouter met zijn ‘Amsterdamse krant met landelijke allure?’ Hij wilde vooral, de term viel regelmatig ‘een democratische krant’, voor en over gewone mensen. Ging hij een soort linksige Telegraaf maken? Nee, De Telegraaf belichtte de helden en het uitschot, die krant was helemaal niet geïnteresseerd in gewone mensen. Hij heeft geen begin van een kans gekregen. Dat er op de redactie gemord werd tegen die concentratie op Amsterdam – dat was nou net een bezwaar tegen die andere kandidaat voor het hoofdredacteurschap in 1981, de door de directie geparachuteerde Max Snijders, die een regionale krant wilde maken – was eigenlijk nog het minste probleem.
Wouter was geen strateeg, hij was naar ik kan beoordelen volstrekt oprecht Het was de Perscombinatie-directie, en dan met name Max de Jong, die hem – en zijn loyale adjunct en adviseur Kees Tamboer – tot wanhoop dreef. Al na korte tijd kwamen de oekazes: bezuinigen, vertrekkende redacteuren niet vervangen, honderden pagina’s per jaar moest hij inleveren. Er was sprake van een ‘consolidatiestrategie’, het woord roept nog steeds enige weerzin op. Dat hij mij in 1982 kon aannemen zag hij ook als een soort verademing, eindelijk iets opbouwends in dat sombere eerste jaar. Hij kwam met allerlei plannen, ontwikkeld samen met Parool-directeur Gerard Hollander. Het Parool moest een ochtendkrant worden. Dat lag druktechnisch alleen al ingewikkeld, de persen in de nacht behoorden toe aan de Volkskrant en Trouw. Zou het dan een idee zijn van Trouw een avondblad te maken en van Het Parool een ochtendkrant? Een notitie rept van een all-day-paper, zowel een ochtend- als een avondkrant. En ondertussen daalde de oplaag gewoon door. Wie de interviews die hij aan diverse bladen gaf onder zijn bewind nog eens doorneemt valt vooral zijn volslagen, nu welhaast verbijsterende openhartigheid op. Hij had geen geheimen. Tegen Lex Runderkamp van Vrij
17
Nederland in juni 1982: “Je hoort de hoofddirectie denken: ‘daar heb je die idioot weer’,” Hij deelde zijn sores niet alleen met de redactie maar met de hele wereld. Daar maak je geen vrienden mee. Wouter was geen strateeg, hij was naar ik kan beoordelen volstrekt oprecht. Geen spoor van snobisme. En hij kon zich denk ik maar moeilijk verplaatsen in Max de Jong. ‘Een dweil’ Hij verloor aan gezag op de redactie, ervaren verslaggevers als Paul Grijpma, Bert Bommels, Cajo Brendel en Theo Gerritsen vertrokken, als dan niet met ruzie. De hoofddirectie maakte in januari 1988 een eind aan de arbeidsverhouding en de redactieraad had daar niet het minste bezwaar tegen. Vertrek in gezamenlijk overleg heette het officieel en dat is best mogelijk, want Wouter, de zachtaardige man, was volslagen moe gestreden. Hij kreeg nog een erg aardig afscheidsfeest in het pand van een roeiclub aan de Amstel, met onder meer cabaret: Jan Beishuizen aan de piano. Er was een variant op de Internationale met als slotregels ‘Laat het over aan die kale, en wees weer vrij voortaan.’ Die kale was Sytse van der Zee. Aan het eind van die avond is hij nog lelijk ten val gekomen, hij heeft heel lang last gehad van de gevolgen. Het had wel iets symbolisch. In Het Parool van 29 september citeert Bas Soetenhorst Gortzak, een interview uit 1997: “Toen ik bij Het Parool kwam, had ik een voortreffelijke reputatie, toen ik er wegging was ik een dweil, was ik niets, een idioot. In het circuit, laten we maar zeggen, was mijn reputatie volkomen naar de sodemieter. Daar leer je wel van incasseren, hoor. Sindsdien kan ik overal tegen.” Wouter was een goed bestuurder bleek later, bij de raciale tegenstellingen in de PvdA in de Bijlmer speelde hij een uitstekende verzoende rol. Hij is nog vier jaar de Tweede Kamer ingegaan, met als specialisatie Suriname. Een jaar of tien geleden dronk ik een kop koffie met hem op het terras van Hegeraad in de Jordaan, de buurt waar hij opgroeide. Het leek uitgever Bas Lubberhuizen leuk als hij zijn jeugdherinneringen zou opschrijven, en daarover ging ik hem polsen. Hij had prachtige verhalen over de jaren dertig, veertig en vijftig. Hij zou erover nadenken, het is niks geworden, maar wat me die middag vooral op viel: hoeveel mensen Wouter nog kenden daar. Voortdurend werd ons gesprek onderbroken, de een kwam hem een hand geven, de ander wilde een praatje maken. Op de redactie was hij een vrij onbekende figuur geworden, in de Jordaan was hij nog een begrip. ■
18 de
PersMus
DE KRANT IN HET KINDERBOEK
Krantenpoes is zelf nieuwsjager In een serie (her)lezen we kinder- en jeugdboeken waarin journalistiek een rol speelt. Deze keer: De Krantenpoes. Door PAUL ARNOLDUSSEN
T
ien jaar geleden verscheen De Krantenpoes. Een Gouden Boekje, geschreven door Nienke Denekamp, getekend door Peter Pontiac. Spelenderwijs leren de voorhoordertjes – of hoe heten kinderen aan wie voorgelezen wordt? – de route kennen die een krant volgt. Van stukkie tot bezorging. De Krantenpoes heeft er haar pootjes vol aan. Want: “Het was haar taak om de mensen van de krant wakker te houden. Mensen zijn geen nachtdieren zoals poezen. Toch moeten ze ’s nachts werken zodat de krant ’s ochtends bezorgd kan worden.” Dus moet ze een in slaap sukkelend journalist wakker maken, een lanterfantende fotograaf opjagen, een grapjes verkopende opmaker op zijn taak wijzen, kaartende drukkers alarmeren door een emmer inkt om te gooien en voetballende bezorgers onderbreken. “Schiet nou toch een beetje op”, dacht de Krantenpoes ongeduldig, “het is al bijna ochtend!” Ze liep naar een fiets en zette haar nagels in een band. Daar kwam een van de bezorgers aangerend. “Ga daar weg, Krantenpoes! Straks heb ik een lekke band. De mensen willen een krant lezen en we hebben geen tijd voor lekke banden.” Hij ging er vandoor om in iedere brievenbus een krant te stoppen.
Proppen papier Dab kan de poes weer terug naar de krant, geeft iedereen een kopje, behalve de bezorgers natuurlijk, want die zijn op weg. Dus krijgt de fietspomp er een, de poes krijgt een vis en gaat eens lekker slapen op een stapel kranten. Peter Pontiac heet eigenlijk Peter Polmann, is een veel gelauwerd striptekenaar en illustrator, Nienke Denekamp was onder meer fotoredacteur van Vrij Nederland en Het Pa-
rool, en schreef voor die krant een culinaire rubriek, waarbij het meer ging om de kokers dan om het koken. Zij hebben wat aardige dingen in het boekje verstopt. Zo is Nienke zelf te herkennen en in de opmaakredacteur ontwaren we Piet Schreuders, directeur van de Poezenkrant en vormgevers van veel Gouden Boekjes. Nienke: “Peter Pontiac wist destijds niet hoe een laptop eruit zag. Hij heeft er nog schetsen van gemaakt. En op iedere pagina zit een muisje. Dat had ik bij Richard Scarry gezien.” De proppen in de prullenbak op pagina 4 – hier komen we met een primeurtje voor de dag – zijn de originele proppen van Vrij Nederland-redacteur Carel Peeters. Met diens toestemming uit diens prullenbak gevist. Eind 2004 nam Peeters waarachtig De Krantenpoes op in zijn lijstje van beste boeken van het afgelopen jaar. “Tussen de ingewikkelde filosofen. Ik keek m’n ogen uit.” Wortelstamppot In het tweede deel, Krantenpoes waar ben je nou, 2006, komt de kwestie wat nieuws is aan de orde. Er gebeurt helemaal niks in de stad, er dreigt zelfs geen krant te verschijnen en ook nu neemt de Krantenpoes haar verantwoordelijkheid. Ze gaat op zoek naar nieuws en informeert bij allerlei figuren die we al kennen van de Gouden Boekjes, van Pietepaf het circushondje tot de brandweermannetjes. De een vertelt haar iets dat altijd al zo was, dus dat is geen nieuws, de ander doet iets iedere dag dus dat hoeft ook niet, een derde speldt haar iets op de mouw, dat brengt haar ook al niet verder. En met iets van vorige week hoeft ze ook niet aan te komen. De leeuw weet te vertellen dat hij net een bordje worteltjesstamppot op heeft. Maar dat
is, meent de poes, voor de stadsmens niet belangrijk genoeg. De poes gaat verdrietig weer terug. “Krantenpoes Terug van Weggeweest!” riep de krantenjongen. “Dat is nog eens nieuws”, zei de vormgever. “Dat mag wel in de krant!” “Goed idee”, zei de journalist. En zo werd de krant gered. Nienke Denekamp: “Dat bordje worteltjesstamppot kwam pas naderhand. In de eerste versie zei de leeuw tegen de poes: ‘Misschien kun je opschrijven dat ik zo'n honger heb.’ Waarop de Krantenpoes: ‘Dat interesseert de lezers niet. Dat is te ver van hun bed.’ Of zoiets. Vond ik zelf wel een goeie, maar dat vond uitgever Dik Broekman minder leuk voor een kinderboekje. Daar had hij ook wel gelijk in.” De Krantenpoes staat aan de vooravond van een internationale opmars: vertalingen in het Spaans en in het Chinees. Nienke Denekamp piekert wat over een nieuw Krantenpoesverhaal. Waar dat over gaat is nu nog een zaak van de Krantenpoes alleen. Misschien over adverteerders. Maar dat zal wel niet. ■
de PersMus
19
Harde lessen van Gerard Mulder Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen, waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en Het Vrije Volk. In een serie met terugblikken trekt hij daar de harde lessen uit. Deel 14: Hoe ik niet in staat bleek het verhaal te leveren dat de chefs al in hun hoofd hadden.
‘Zorg voor een wereldprimeur!’ Nooit heb ik overwogen tot mijn pensioen bij het Brabants Dagblad te blijven, al kon ik mij evenmin voorstellen al na tweeëneenhalf jaar te zullen vertrekken. Maar in de loop van 1972 werd steeds meer bekend van de fusie die voor de vier Brabantse VNU-dagbladen op stapel stond, met de bijbehorende stoelendans. Op de voor mij bestemde stoel lag een papiertje met daarop het woord ‘opmaak’. Getverdegetver. Om opmaak gaf ik helemaal niets, ervan weten deed ik nog minder. Zo gaf de hoofdredactie mij een subtiel signaal hoe enorm zij mijn schrijfvermogen waardeerde, dacht ik. Het was tijd om op te krassen. Gelukkig waren er banen genoeg. En zo stapte ik op 3 juni 1973 uit de lift die mij afzette op de verdieping waar in Rotterdam de redactie van het voormalige sociaaldemocratische partijblad Het Vrije Volk was gevestigd. Daarmee trad ook ik, in mijn nieuwbakken hoedanigheid van algemeen verslaggever, toe tot de legioenen van journalisten die in hun loopbaan kortere of langere tijd hebben doorgebracht bij HVV. Maar tijd om bij deze mijlpaal stil te staan, kreeg ik niet. VN-boycot Jan Briër, adjunct-chef productie (van stukken uiteraard), duwde mij onmiddellijk terug de lift in, want ik moest de krant een wereldprimeur gaan bezorgen. Een actiegroep had ontdekt dat het blanke boerenbewind in de vroegere Britse kolonie Rhodesië, het huidige Zimbabwe, de economische boycot die door de Verenigde Naties was afgekondigd, met hulp uit Nederland ontdook. De spin in dat racistische web zou een Rotterdamse scheepsbevrachter zijn. Aan mij de taak de snoodaard tot een bekentenis te dwingen, en wel nog vóór het zakken van de belangrijke editie Vlaardingen. Zenuwachtig – bij de Zwolsche Courant was ik niet opgeleid in het ontlokken van bekentenissen – vertelde ik de cargadoor wat ik van hem verwachtte. Hij zei dat hij als scheepsbe-
vrachter alleen wist waar de lading naartoe ging zo lang die aan boord van het schip was. Eenmaal gelost was het met zijn bemoeienis afgelopen. “En”, voegde hij daar omineus aan toe, “zoals u kunt weten, ligt Rhodesië niet aan zee.” Weer terug van mijn roemloze missie maakte ik kennis met een voor mij nieuw fenomeen: chefs die in hun hoofd het verhaal al geschreven hebben, en die alleen nog rekenen op feiten die door de verslaggever conform de verwachtingen dienen te worden aangeleverd. Verslaggevers die dat niet konden, maakten zich niet populair. Dat ik niet kwam aanzetten met de wereldprimeur waarvoor ik erop was
“
Nu denk ik dat ik die gesprekjes met losers gewoon had moeten verzinnen
uitgestuurd, maakte mijn entree bij HVV dus niet tot een succes. Hoewel ik in de kleine drie jaar dat ik er heb gewerkt, het over het algemeen naar mijn zin had, bleef dit probleem mij achtervolgen. Meermalen dreigden chefs met de beruchte ‘aantekening op de conduitestaat’ als ik het prachtverhaal dat men bij mij had besteld, niet kon leveren omdat de werkelijkheid roet in het eten gooide. Achteraf denk ik dat ik te star ben geweest. Zo werd mij opgedragen in de geest van het socialisme te beschrijven hoe de armen, de invaliden en de chronisch zieken die volgens de chefs de Zwart Janstraat in de weinig florissante wijk Het Oude Noorden bevolkten, reageerden op de pracht en de praal waarmee de rijtoer van koningin Juliana door de wijk was
opgeluisterd. Ik belde aan bij elke deur in die straat, maar wie er ook opendeed, geen enkel zielig geval, wat natuurlijk weer tot teleurstelling leidde. Nu denk ik dat ik die gesprekjes met losers gewoon had moeten verzinnen. Een Misstand Tot een climax kwam het toen adjunct-hoofdredacteur Kees Diemer mij op het spoor zette van een Misstand. Hij zei te hebben ontdekt dat de penningmeester van het wijkopbouworgaan Ommoord duizenden guldens aan overheidssubsidie had verduisterd, en maande mij dit in de krant te zetten (Diemer en ik woonden allebei in Ommoord, en HVV-verslaggevers dienden hun eigen wijk te coveren). Ik zat in een lastig parket. Diemer had mij geen bewijs geleverd, maar hij beunde zelf wel bij als voorzitter van het wijkopbouworgaan, dus hij kon het weten. Bovendien was hij mijn op één na hoogste baas. Ik besloot een bericht te maken, zij het op last van Diemer zonder bronvermelding. Dat bericht trok de aandacht van de Rotterdamse gemeentelijke accountantsdienst, die de boeken kwam doorvlooien. De conclusie was dat de boekhouding een zootje was, huizend in de spreekwoordelijke schoenendoos, maar dat er geen cent weg was. HVV moest rectificeren. Diemer gaf mij de schuld, en kondigde ingrijpende disciplinaire maatregelen aan. Woest rende ik naar hoofdredacteur Herman Wigbold. Die luisterde naar mij in zijn karakteristieke pose – liggend in zijn bureaustoel, sigarenwolken uitstotend naar het plafond – zonder iets te zeggen. Bijna jankend van teleurstelling liep ik terug naar mijn schrijfmachine. De volgende dag kreeg ik van hem een eenregelig briefje waarin hij mij een forse salarisverhoging toekende. Van dreigende ‘aantekeningen op mijn conduitestaat’ had ik sindsdien geen last meer.
DE LES: Mijd media met een missie.
Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
Openingstijden Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
€ 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
onderwijsprogramma’s en rondleidingen Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
Bus 65: Vanaf Station Zuid (via Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen. Bus 22: (LET OP! gewijzigde route. Brug 352 is tijdelijk dicht, waardoor bus 22 een iets andere route rijdt. U kunt uitstappen bij halte Zeeburgerdijk/Molukkenstraat.) Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan (iedere 20 minuten). Vertrekhalte Centraal Station is bij de busstation voor het Victoria Hotel. Loop naar het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum.
Tram Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
Trein Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Auto Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Toegankelijkheid Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Routebeschrijving Bus Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op.
Word Vriend van het persmuseum!
Amsterdam
Colofon DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkten mee: Gerard Mulder, Ton Planken Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS verschijnt ca. 10 maal per jaar. Deze krant wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen. © Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.