De actualiteit van Tinbergen j. kol Het wordt tijd dat de PvdA zich bewust wordt van een bijna vergeten gedachtegoed. Na het afschudden van de ideologische veren door partijleider W. Kok, moet de partij het nu vooral hebben van het norse of jeugdige gezicht van de lijsttrekker. Een povere vertoning derhalve. Het is tijd voor een post-ideologisch fundament. Een actueel voorbeeld kan duidelijk maken waar het om gaat. Er is momenteel grote verontwaardiging over de enorme inkomens die topmanagers zich toe-eigenen. In 2001 was die verontwaardiging er ook. Toen zei premier Kok in de Tweede Kamer die hoge inkomens ‘bedenkelijk’ te vinden (vanwege de samenhang in de samenleving). Rosenmöller eiste op hoge toon dat de regering wat zou ‘dóén’. Vakbondsleider Lodewijk de Waal sprak toen van ‘excessieve zelfverrijking’, die gestopt moet worden. Machteloze woorden. Ook de voorstellen van de commissie Tabaksblatt en meer zeggenschap voor aandeelhouders zijn weinig concreet. Professor Jan Tinbergen had ¬ veel eerder al ¬ een veel betere benadering. In de jaren ’70 onderzocht hij op basis van cijfers de bijdragen van diverse beroepsgroepen aan het nationale inkomen in een aantal westerse landen. Op basis van deze cijfers en van econometrische berekeningen kon worden vastgesteld dat de bijdrage van boeren negatief was ¬ de landbouw is immers een grotendeels beschermde sector ¬ van productiewerkers, kantoorpersoneel, staffunctionarissen en van kleine zelfstandigen positief, en van topmanagers nihil, of ¬ in econometrisch Over de auteur J. Kol is verbonden aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Hij was student van prof. Tinbergen en later diens onderzoeksassistent Noten Zie pagina 48 s & d 4 | 2004
jargon: niet significant van nul te onderscheiden. Dit betekent, concludeerde Tinbergen1 verder, dat het inkomen van managers helemaal niet wordt bepaald door de werking van de markt, zoals vaak wordt geclaimd; integendeel, managers schuiven de inkomens naar zichzelf en naar elkaar toe vanuit hun positie van macht in de bureaucratische hiërarchieën van grote bedrijven. Tinbergen beveelt dan ook aan dat deze topzware hiërarchieën worden ontmanteld, dat decentralisatie plaats vindt, waardoor tevens arbeidsproductiviteit en arbeidsvreugde zouden toenemen. Wat een enorm verschil in benadering van de socialistische voormannen en die van Tinbergen. Machteloos gepraat in het ene geval en constructieve analyse in het andere. Ook het dreigement van FNV-voorman Lodewijk de Waal, dat hij elk overleg met werkgevers en met ‘politiek Den Haag’ opschort, zolang er ‘niets wordt gedaan’ aan het ‘graaien door het topmanagement’, is niet meer dan het stampvoeten van een mokkend kind. De eis van de Waal, dat de salarissen van topmanagers ‘gemiddeld’ niet sterker mogen stijgen dan de ‘maximale loonstijging’ is natuurlijk wat concreter, maar het waarom is toch wat weinig gefundeerd. Bij de aanpak van Tinbergen is er geen sprake van boze woorden en machteloze verzuchtingen. Tinbergen begint een cijfermatige analyse en rekent uit wat een ieder toekomt op basis van zijn productiviteit.2 De feiten liggen dan op tafel en de emoties kunnen achterwege blijven. En het overleg kan dan pas goed beginnen; op basis van feiten, niet van macht. Over dit fundamentele verschil in inzicht en in aanpak gaat dit artikel. Jan Tinbergen (1903-1994) zou uitgroeien tot de meest vooraanstaande econoom die Nederland ooit heeft gehad. Aanvankelijk studeerde hij
43
J. Kol De actualiteit van Tinbergen
44
natuurkunde in Leiden (1921-1925), maar hij verlegde zijn werkterrein naar de economie. Om zich heen zag hij de armoede van de arbeidersgezinnen, veroorzaakt door de conjunctuurschommelingen en vervolgens sterk verergerd door de Grote Depressie van de jaren ’30. Tinbergen wilde bijdragen aan de oplossing van deze problemen en verruilde daarom de natuurkunde voor de economie.3 Tinbergen ging daarbij innoverend te werk. Tot dan toe was de economische wetenschap vooral beschouwend, theoretisch. Tinbergen ging ervan uit dat het menselijk brein niet beveiligd is tegen het maken van denkfouten; het was nodig het denken te confronteren met de realiteit. Hij gebruikte empirisch feitenmateriaal als een check op de gedachtevorming, en kwantificeerde de economische verbanden met statistische methoden. Daardoor werd het mogelijk om beleid te voeren. De methode van Tinbergen stelde in staat niet alleen te dénken dat de rentestand de investeringen zou beïnvloeden, maar vast te stellen met hoeveel. Tinbergen bracht daarmee de economie, zoals hijzelf zei ‘tot volwassenheid’, van een theoretisch-verbale aanpak naar een operationele wetenschap, waarmee men beleid kon maken. De Volkenbond (de voorloper van de VN) hoopte, dat met de nieuwe methodiek de economische depressie effectief kon worden bestreden en nodigde Tinbergen uit om de bestaande economische (verbale) theorieën op hun geldigheid te toetsen met behulp van vergelijkingen en statistisch materiaal. In 1929 publiceerde de Volkenbond de resultaten: Statistical Testing of Business Cycle Theories. Er waren twee delen: deel I analyseerde de dynamiek van investeringen in individuele sectoren; deel II gaf een dynamisch model voor de economie van de Verenigde Staten. Keynes was nogal sceptisch over de nieuwe aanpak van Tinbergen en omschreef in 1939 diens werkwijze als ‘alchemie’. Tinbergen weerlegde de kritiek zo goed hij kon en in zijn antwoord bleek Keynes in ieder geval overtuigd van de integriteit van Tinbergen bij de toepassing van zijn methode en gaf hem uiteindelijk het s & d 4 | 2004
voordeel van de twijfel: ‘So, let him continue’. En dat heeft professor Tinbergen met veel overtuiging en met veel resultaat gedaan. In 1969 werd de Eerste Nobelprijs voor Economie toegekend aan professor Jan Tinbergen vooral op basis van zijn werk voor de Volkenbond in de jaren ’30. Het is van belang stil te staan bij de functie die meten heeft in de wetenschap en daarmee in beleid.4 Tinbergen gaf het voorbeeld van warmte. In dezelfde ruimte kan de één zich koud voelen en een ander warm. De uitvinding van de thermometer maakte precieze vaststelling van de temperatuur mogelijk. En in plaats van ruzie te krijgen over de vraag of het raam open of dicht moest, werd de vraag nu waarom voel ik mij bij deze temperatuur koud, en de ander warm? Meting is objectief, gevoelens subjectief. Voorafgaand aan de komst van de Euro moesten landen voldoen aan de zogenaamde convergentiecriteria. Daarbij was de richtlijn niet: ‘de nationale overheden dienen discipline te betrachten in hun begrotingsbeleid’; dit had beslist niet gewerkt. Wat wel werkte was: ‘het overheidstekort moet lager zijn dan 3% van het nationaal inkomen’. Meten bevordert de objectiviteit. En dit was volgens Tinbergen de wezenlijke taak van de wetenschap: het terugdringen van de subjectiviteit ten gunste van de objectiviteit. In het vervolg van dit artikel wordt de objectieve benadering van Tinbergen verder toegelicht aan de hand van een aantal maatschappelijke vraagstukken en beleidsterreinen, waarmee professor Tinbergen zich in zijn onderzoek heeft bezig gehouden. de methode van tinbergen toegepast Bij een bezoek aan India in 1951 werd Tinbergen geschokt door de armoede die hij er zag. ‘En’, schreef hij, ‘hoewel de hongerwinter van 19441945 ook armoede en nood had betekend, was hier, in India, armoede de normale toestand. Deze ervaring leidde tot een verandering in mijn denken en activiteiten.’5 In 1955 nam Tinbergen afscheid van het Centraal Planbureau en zijn part-time hoogleraarschap aan de Nederlandse
J. Kol De actualiteit van Tinbergen Economische Hogeschool (later Erasmus Universiteit) werd omgezet in een full-time positie, om bij te kunnen dragen aan de economische ontwikkeling in de arme landen, een werkterrein met de hoogste prioriteit vanuit menselijk oogpunt, vond Tinbergen. Voor een effectieve ontwikkeling was planning onontbeerlijk, volgens Tinbergen. Aan de ene kant om vermorsing van de zeer schaarse middelen in ontwikkelingslanden tegen te gaan, maar ook omdat planning meer vrijheid biedt dan marktkrachten; immers bij planning kan men de uitkomst bepalen, bij marktkrachten moet men die afwachten. Zeer vaak besteedde Tinbergen aandacht aan de norm voor ontwikkelingsoverdrachten. De herkomst van de VN-norm van 0,7 procent van het bruto nationaal product (bnp) vastgesteld in het begin van de jaren ’70 was onduidelijk. Tinbergen stelde vervolgens voor ¬ een voor hem kenmerkende aanpak ¬ om de norm afhankelijk te maken van 1) de relatieve rijkdom van elk van de donorlanden, en 2) van een doelstelling aangaande de snelheid waarmee de kloof tussen arm en rijk zou worden gedicht of tenminste substantieel verkleind. Zeer veel hogere normen bleken nodig om de snelheid van kloofdemping aanvaardbaar te houden. ‘Politiek onhaalbaar’, wist Tinbergen, ‘maar toch voor wie naar de toekomst kijkt is het verlicht eigenbelang voor de donorlanden. De immigranten worden steeds talrijker, omdat zij niet zo lang willen wachten voordat zij in eigen land wat meer welvaart deelachtig worden. Aan deze immigratie moet meer aandacht worden gegeven, het leidt immers tot sociale spanningen. Voor de immigranten moet werkgelegenheid gecreëerd worden in hun eigen land, bijvoorbeeld door meer ontwikkelingshulp. Regeren is vooruitzien!’6 In 1973 ging Tinbergen met emeritaat bij de Erasmus Universiteit Rotterdam na een 40-jarig hoogleraarschap. Hij keerde terug naar de universiteit, waar zijn wetenschappelijke werk begon: Leiden. Tijdens zijn 2-jarig gasthoogleraarschap aldaar en ook daarna hield hij zich vooral bezig met vraagstukken rond de inkomensverdeling. Daarmee bouwde hij voort op eerder s & d 4 | 2004
werk in de jaren ’50. Tinbergen achtte de theorievorming inzake inkomensverdeling tot dan toe onbevredigend. Gebrek aan aandacht voor het individu en voor de vraagzijde van de arbeidsmarkt stond de formulering van beleid voor een meer gelijke inkomensverdeling in de weg.7 Hij probeerde de theorie in dit opzicht aan te vullen. Ook stelde Tinbergen voor om belastingen niet meer op inkomen maar op talent te heffen. Vanuit welvaartsoogpunt is zo’n belasting te prefereren: men zou zijn arbeid in een productieve richting aanwenden en verder de beloning voor extra inspanningen in zijn geheel kunnen behouden. Dit was toekomstmuziek gaf Tinbergen toe, immers de bestaande psychologische tests waren nog ontoereikend. In deze periode onderzocht Tinbergen ook de bijdragen van diverse beroepsgroepen in de rijke landen aan het nationale inkomen, waarmee dit artikel opende. Was de aanpak van Tinbergen gevolgd, dan zouden we veel verder zijn met een gewenste inkomensverdeling, en was ook de huidige economische neergang beduidend minder geweest, omdat men de lonen eveneens niet ’excessief’ had laten stijgen. vrede, veiligheid en planning Jan Tinbergen was dienstweigeraar, iets wat in zijn tijd nog moed vereiste. Het laatste gedeelte van zijn vervangende dienstplicht werkte hij bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Tijdens de Tweede Wereldoorlog prepareerde Tinbergen een boek over internationale economische samenwerking, dat vlak na de oorlog uitkwam. Tinbergen concludeerde dat de Tweede Wereldoorlog tenminste voor een deel was ontstaan uit een gebrek aan internationale samenwerking.8 In de jaren ’30 voerde elk land zijn eigen handels- en wisselkoersbeleid, vaak tot schade van zijn handelspartners, en zo ook bedoeld. Tinbergen was dan ook van mening dat internationale economische relaties niet op hun beloop moesten worden gelaten, maar onderwerp moesten zijn van internationaal beleid onder toezicht van internationale organen, waarbij doelstellingen van welvaart, stabiliteit en vrede
45
J. Kol De actualiteit van Tinbergen
46
dienden te worden nagestreefd. Op kleinere schaal werd zulke samenwerking gerealiseerd in Benelux-verband en later in de EEG. Tinbergen was enthousiast over de economische integratie en droeg veel bij aan de analyse van de vraagstukken die de integratie stelde.9 Mede door de toenemende kracht van de bewapening keerde Tinbergen veel later in zijn leven terug naar het thema van oorlog en vrede. In 1990 verscheen zijn boek World Security and Equity. Daarin worden bewapening en ontwikkelingssamenwerking samengebracht. In een wereldmodel met enkele regio’s (West, Oost en Zuid) en enkele onderverdelingen, zijn militaire uitgaven en ontwikkelingsoverdrachten opgenomen en fungeren veiligheid en inkomensgelijkheid ¬ naast groei ¬ als na te streven doeleinden. De uitkomsten geven aan dat er een overbesteding is aan bewapening, vooral aan agressieve wapens, en een tekort aan ontwikkelingsoverdrachten. Bij de voorstellen voor verder onderzoek wordt prioriteit gelegd bij het zoeken naar een structuur in de wereld voor besluitvorming, die de mensheid in staat zal stellen om volledige veiligheid te bereiken en daarmee het bereiken en voortbestaan van een humane maatschappij zeker te stellen, wereldwijd.10 De Tweede Kamerverkiezingen van 15 mei vorig jaar boden eindelijk een uitlaatklep voor de onvrede over de aanzwellende minderheden. Pim Fortuyn stelde het vraagstuk aan de orde en won veel stemmen. Maar ruim 30 jaar eerder, in 1970, had Tinbergen betoogd, dat de instroom van gastarbeid ¬ toen nog bestaande uit Spanjaarden en Joegoslaven ¬ veel sociale spanningen zou geven. En dat een beter alternatief voorhanden was. Door overdracht van ons geld, kapitaal, zou in de armere landen zelf werkgelegenheid worden gecreëerd, en de groei worden bevorderd. Dan zouden de bevolkingen in ontwikkelingslanden niet ongeduldig behoeven te worden en ‘hun welvaart hier komen halen.’ Bovendien rekende Tinbergen voor, was het goedkoper. Immers de kapitaalinvesteringen per arbeidersplaats zijn in de rijke landen veel hoger dan in de arme. Anders gezegd, de productiviteit van een s & d 4 | 2004
geïnvesteerde gulden daar is in termen van werkgelegenheid veel hoger dan hier.11 Dit was 1970. Het kabinet Den Uyl moest nog komen, maar geluisterd werd er niet. Het gebruik van het woord ‘planning’ bij Tinbergen houdt zeker geen eenzijdige visie in. Dit blijkt trouwens ook overduidelijk uit de geschriften van Tinbergen zelf, wanneer hij er bijvoorbeeld op wijst dat de noodzaak tot planning niet impliceert dat planning tot in details noodzakelijk is of wanneer hij aangeeft dat een teveel aan planning verstikkend kan werken voor het particulier initiatief en inefficiëntie tot gevolg kan hebben. Maar ook, dat in beginsel planning superieur is aan de blinde krachten van de marktwerking. Er is bij planning immers keuze mogelijk aangaande de uitkomst, bij marktwerking moet dit worden afgewacht. Velen zijn van mening dat de ineenstorting van de Sovjet Unie en zijn vazalstaten betekent dat duidelijk is geworden dat planning uit de tijd en achterhaald is. Dit is een vorm van slordig denken. Wat is aangetoond ¬ waarschijnlijk ¬ is dat compleet centrale planning in een één-partij dictatuur niet werkt, althans niet voor een meer ontwikkelde economie. Maar een dergelijke planning heeft Tinbergen nooit voorgestaan. Bij hem gaat het altijd om een optimale combinatie van planning en marktkrachten.12 Het criterium daarbij is efficiëntie en de bijdrage aan andere doelstellingen. Het gaat dus bij de keuze tussen planning en marktkrachten niet om een ideologisch bepaald of-of, maar om een pragmatische mengverhouding en-en. De planning dient zo te zijn dat maximaal profijt van marktkrachten kan worden getrokken. Overigens is het te verwachten dat de balans in de toekomst naar planning zal verschuiven. Technologische ontwikkeling is daarbij een factor. Aan het eind van de 19e eeuw waren de vissersboten klein en wrak (Herman Heyermans’ Op Hoop van Zegen, 1900), nu hebben de trawlers een veel grotere capaciteit en is overbevissing een reëel gevaar. Marktkrachten waarschuwen daar onvoldoende voor en dus grijpt de Europese Commissie in door het opleggen van quota. Ook dat is
J. Kol De actualiteit van Tinbergen planning. Het kappen van wouden is een ander voorbeeld waar planning is vereist. De lange-termijn effecten van technische ontwikkelingen vormen een andere factor die een verschuiving richting planning zal vereisen, omdat het prijsmechanisme deze onvoldoende reflecteert. De economische ontwikkeling wereldwijd zou bevorderd worden door een internationale arbeidsverdeling; dat is wat Tinbergen herhaaldelijk bepleitte. Ieder land zou zich moeten richten op de productie van goederen overeenkomstig het niveau van ontwikkeling en deze ruilen met de specialisaties van andere landen.13 Helaas, constateerde Tinbergen, werkte de EEG belemmerend voor de internationale arbeidsverdeling door het beschermen van een aantal niet-concurrerende bedrijfstakken (landbouw, textiel en kleding) en het tegenhouden van concurrerende importen van deze producten vanuit de ontwikkelingslanden. Dit belemmerde de ontplooiing van ontwikkelingslanden, maar ook de groei van onze eigen wel-concurrerende bedrijfstakken. In dit opzicht, schreef Tinbergen, schaam ik mij een burger van de EEG te zijn. Tinbergen deed ook voorstellen voor verbetering van het functioneren van de VN. De stemverhouding zou meer het gewicht van een land moeten weerspiegelen dan bij het één-land-éénstem systeem het geval is. Omvang van bevolking en economie zouden een rol moeten spelen.14 Voor een goede organisatie zou de VN ook over eigen middelen dienen te beschikken en niet afhankelijk van bijdragen moeten zijn. Daartoe was een Ministerie van Financiën op wereldniveau nodig, dat zelfstandig belastingen zou kunnen innen. Het IMF en de Wereldbank zijn een weergave van een Centrale Bank en een Investeringsbank op nationaal niveau, maar een Ministerie van Financiën ontbreekt nog. Ook stond Tinbergen een eigen gewapende politiemacht van de VN voor. In een van zijn laatste publicaties Global Governance for the 21st Century (opgenomen in het ‘Human Development Report 1994’) constateerde Tinbergen nogmaals dat de problemen waar de mensheid voor staat niet meer door nationale regeringen alleen kunnen s & d 4 | 2004
worden opgelost. Een Wereldregering is nodig om op een aantal centrale terreinen een mondiale aanpak mogelijk te maken: veiligheid, armoede en ontwikkeling, milieubehoud en beheer van de oceanen. Een paar jaar eerder analyseerde Tinbergen de snelheid waarmee economische integratie zich voltrok. Historisch gezien ging het in de EEG/EU sneller dan eerder binnen een land als Frankrijk of Zwitserland. Maar, constateerde hij, de snelheid was toch nog te laag om een integratie op wereldniveau nog tijdig tot stand te laten komen.15 het socialisme van tinbergen Professor Tinbergen stond een betekenisvolle toekomst voor de Socialistische Beweging voor in het verlengde van wat reeds was bereikt.16 In afwijking van het echte, oude kapitalisme bepleitte hij: 1. de noodzaak van ingrijpen in het vrije bestel door sociale verzekeringen en voorzieningen; 2. belasting op vermogens en winsten; 3. erkenning van de taak van de vakbeweging; 4. toegang tot onderwijs voor een ieder; 5. marktregelingen voor labiele markten; 6. conjunctuurpolitiek. Primitief socialistische opvattingen dienden te verdwijnen. Het ging dan om de volledige socialisatie van het economisch leven, een geheel gecentraliseerde planning en om beloning uitsluitend naar behoefte en zonder verband met prestatie. Meer in algemene zin zou de socialistische beweging zich dienen te richten op drie hoofdterreinen: 1. de verdere hervorming van de sociale orde in de meest ontwikkelde landen; 2. een zuiverder discussie voeren met de communistische landen ¬ ter vermijding van ons aller ondergang; 3. bijdragen tot de noodzakelijke ontwikkeling van de ontwikkelingslanden. In 1978 besprak Tinbergen het nieuwe beginselprogramma van de PvdA.17 Onder meer bepleitte hij: • onderzoek en voorlichting aangaande de meest belovende economische activiteiten in de toekomst voor Nederland (en overig West-Europa);
47
J. Kol De actualiteit van Tinbergen • verdeling van onaangenaam werk; nader onderzoek naar een burgerlijke dienstplicht; • een inkomensbeleid om ¬ in overeenstemming met de marktkrachten ¬ de salarissen van de hoger opgeleiden te matigen; • veel meer rekening te houden met wat 70% van de bevolking verontrust: de toenemende onveiligheid, gewelddaden en andere misdaden; • bezorgdheid over het toenemend egoïsme en het verwaarlozen van de belangen en behoeften van zulke zwakke groepen als jonge kinderen. Tinbergen signaleerde een culturele crisis. Hij stelde slapte en onverstandigheid van menige opvoeder vast, die het nodig maken dat de politie de gevolgen moet opknappen van wat de opvoeders aan jonge mensen hebben bedorven. Hij constateerde de negatieve houding tegenover de politie ondersteund door de ‘eigenaardige’ media die wij tegenwoordig hebben (1978) en bepleitte bescherming van tram- en treinpersoneel tegen zwartrijders en vernielers, waaronder voetbalsupporters. Zoals het er nu naar uitziet, bewegen wij ons niet naar een aantrekkelijke, maar naar een uitermate verschraalde cultuur, concludeerde Tinbergen. Professor Tinbergen voorzag een grote taak voor Noten 1
2 3
48
4
5
J. Tinbergen, Production, Income and Welfare, The Search for an Optimum Social Order, Wheatsheaf, England, 1985. Voor hen die niet kunnen werken geldt dit natuurlijk niet. J. Tinbergen,‘Recollections of Professional Experiences’, Banca Nazionale del Lavoro Quarterly Review, Jrg. 131, 1979, blz. 331-360. J. Tinbergen,‘Over meten in de menswetenschappen’, Jaarboek Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1970-1971, Leiden, 1972, blz. 11-26. J. Tinbergen,‘Development Cooperation as a Learning Process’, in: G.M. Meier and D. Seers (red.), Pioneers in Development,
s & d 4 | 2004
6
7
8
9
10
11
de Socialistische Beweging bij de vormgeving van een betere toekomst. Het gaat daarbij, in zijn opvatting, niet primair om ideologische bevlogenheid. De onderliggende motivering is de wens tot een betere samenleving, met meer efficiency en gelijkheid. Bij de aanpak gaat het om helderheid en consistentie. Meten, cijfers, kwantitatieve onderbouwing bij afwegingen, concentratie op vastgestelde doeleinden zijn daarbij instrumenteel. Met Karl Marx was Tinbergen van mening dat het socialisme wetenschappelijk zou moeten zijn. Tinbergen benadrukte de internationale rol van de socialistische beweging. Hoge prioriteit zou het tekort aan internationale besluitvorming ten opzichte van wat noodzakelijk is moeten hebben. De socialistische partijen zouden een gemeenschappelijk internationaal programma moeten ontwikkelen. De objectief-constructieve aanpak, zoals door professor Tinbergen bepleit, is in dit artikel voor een reeks van onderwerpen toegelicht. Die aanpak is van groot belang voor een meer volwassen politieke besluitvorming. Het zou dan ook goed zijn als de huidige politiek leider van de PvdA, de heer Wouter Bos, een reactie zou geven. Hij verschuile zich niet.
Oxford Univ. Press, New York, 1984, blz. 315-331. J. Tinbergen,‘De tijdsduur van het ontwikkelingsproces’, ESB, 7 november 1990, blz. 1053-1054. J. Tinbergen, Income Distribution: Analysis and Polices, North-Holland, Amsterdam, 1975. J. Tinbergen,‘International Economic Co-operation’, Elsevier, Amsterdam, 1945. J. Tinbergen,‘International Economic Integration’, Elsevier, Amsterdam, 1954. J. Tinbergen, World Security and Equity, Edward Elgar, Aldershot, England, 1990. J. Tinbergen,‘Moet aan buitenlandse arbeiders hier of thuis arbeid worden geboden?’, Peilingen, Jrg. V, juni 1970, blz. 93-94.
12 J. Tinbergen,‘Do Communist and Free Economies Show a Converging Pattern?’, Soviet Studies, Jrg. XII, 1961, blz. 333-341. 13 J. Tinbergen,‘The Optimal International Division of Labour’, Acta Oeconomica Ac. Sc. Hung., Jrg. 3, 1968, blz. 257-282. 14 J. Tinbergen, 1987, op. cit. 15 J. Tinbergen,‘The Velocity of Integration’, De Economist, Jrg. 139, 1991, blz. 1-11. 16 J. Tinbergen,‘De toekomstige sociale orde en onze beweging’, S&D, Jrg. 22, Nr. 11, 1965, blz. 728-743. 17 J. Tinbergen,‘PvdA en het nieuwe beginselprogramma’, S&D, Jrg. 35, Nr. 2, 1978, blz. 5967.