T e c h n i s c h e U n i v e r s i t e i t Delft
Tentamen Principes van Asset Trading (WI3418TU) 21 januari 2015 van 18.30 - 21.30 Het tentamen bestaat uit twee delen, die gelijk gewicht hebben. Het eerste deel bestaat uit 20 multiple choice vragen en het tweede deel uit open vragen. In de tekst worden obligatie en bond door elkaar gebruikt. Een aantal formules staat op de laatste pagina van dit tentamen. Je mag wei een (grafische) rekenmachine gebruiken, je mag niet je boek gebruiken en ook geen zelfgemaakte aantekeningen.
Deel 1 - Multiple Choice / Korte open vragen
Vraag 1. Bij het bekijken van kasstromen (cash flows) delen we de kasstromen in naar deterministische en stochastische kasstromen. Welke van onderstaande alternatieven is juist? A) B) C)
D)
E)
Deterministische kasstromen worden gegenereerd door eenvoudige assets als aandelen en obligaties. Stochastische kasstromen door meer complexe assets als derivaten. Stochastische kasstromen worden gegenereerd door eenvoudige assets als aandelen en obligaties. Deterministische kasstromen door meer complexe assets als denvaten. Deterministische kasstromen komen bijvoorbeeld voort uit investeringen in staatsobligaties, terwijl investeringen in aandelen eerder stochastische kasstromen oplevert. stochastische kasstromen komen bijvoorbeeld voort uit investeringen in staatsobligaties, terwijl investeringen in aandelen eerder deterministische kasstromen oplevert. Deterministische kasstromen gebruik je vooral in de numerieke wiskunde, terwijl stochastische kasstromen meer wordt toegepast in de kansrekening.
Vraag 2. stel dat je nu een project doet waarbij je aan het begin van de jaren 1 en 2 telkens EUR 1.000,= moet investeren en dat aan het eind van het tweede jaar EUR 2.200 opbrengt. Daarna is het project afgesloten. Alex verdisconteert met 5% en Evi met 1 0 % . Welke van de onderstaande beweringen is juist: A) Voor Alex is de contante waarde positief, voor Evi negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe lager de contante waarde. B) Voor Evi is de contante waarde positief, voor Alex negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe lager de contante waarde. C) Voor Alex is de contante waarde positief, voor Evi negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe hoger de contante waarde. D) Voor Evi is de contante waarde positief, voor Alex negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe hoger de contante waarde. E) Voor Alex is de netto contante waarde positief, voor Evi negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe lager de contante waarde. F) Voor Evi is de netto contante waarde positief, voor Alex negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe lager de contante waarde. G) Voor Alex is de netto contante waarde positief, voor Evi negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe hoger de contante waarde. H) Voor Evi is de netto contante waarde positief, voor Alex negatief en er geldt hoe hoger de disconteringsvoet, hoe hoger de contante waarde.
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-1-
II'
iHili
Technische Universiteit Delft
Vraag 3. Ten aanzien van het begrip opportunity een nieuw project het volgende: A) B)
C)
D) E) F)
cost of capital geldt voor wat betreft het investeren in
De opportunity cost of capital wordt bepaald door het bedrijf dat het project doet en hangt niet af van het specifieke project. De opportunity cost of capital is dat rendement wat gemiddeld behaald wordt indien een investering gedaan wordt die qua risico vergelijkbaar is met het risico van het project. Op het moment dat je als bedrijf een investering wilt doen in een project is de opportunity cost of capital het rendement d a t j e zou willen maken als je in een bedrijf zou investeren dat vergelijkbaar is met je eigen bedrijf. De opportunity cost of capital zijn niet van belang bij het beoordelen van een project, het gaat juist om de cost of equity capital. Op het moment dat je als bedrijf een investering wilt doen in een project is de opportunity cost of capital de rente die je betaalt om het te investeren bedrag te lenen. Op het moment dat je als bedrijf een investering wilt doen in een project is de opportunity cost of capital gelijk aan de weighted average cost of capital (WACC).
V r a a g 4. Stel voor een project heb je een aantal berekeningen gemaakt om te bepalen of het zinvol is om er als bedrijf mee verder te gaan en daarbij zijn zowel de internal rate of return (IRR) als netto contante waarde (NCW) berekend. Hoe verhouden deze waarden zich tot elkaar? A) B) C) D) E) F) G) H)
De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de opportunity cost of capital, dan is de NCW altijd groter dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de opportunity cost of capital, dan is de NCW altijd kleiner dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de weighted average cost of capital (WACC), dan is de NCW altijd groter dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de weighted average cost of capital (WACC), dan is de NCW altijd kleiner dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de opportunity cost of capital, dan is de NCW meestal groter dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de opportunity cost of capital, dan is de NCW meestal kleiner dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de weighted average cost of capital (WACC), dan is de NCW meestal groter dan nul. De IRR geeft het een indruk van het rendement op de investering. Als die groter is dan de weighted average cost of capital (WACC), dan is de NCW meestal kleiner dan nul.
V r a a g 5. Zowel bank A als bank B verstrekken beide krediet tegen 5% nominale rente per jaar. Bij bank A betaal je per maand en bij B per kwartaal. Welke van de onderstaande beweringen is juist? A) B) C) D) E) F) G) H)
Bij Bij Bij Bij De Bij Bij Bij
A is de effectieve rente 5.24% en bij B 5.13%. A is de effectieve rente 5.12% en bij B 5.09%. A is de effectieve rente 0.42% en bij B 1.25%. A en B zijn de effectieve rentes gelijk aan 5%. effectieve rentes moeten voor zowel A als B kleiner zijn dan 5%. B is de effectieve rente 5.24% en bij A 5.13%. B is de effectieve rente 5.12% en bij A 5.09%. B is de effectieve rente 0.42% en bij A 1.25%.
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-2-
'If mm. Technische Universiteit Delft
V r a a g 6. Stel de nominale rente is 1.2% en er is deflatie van 0.5%. Wat is dan de reële rente? A) - 1 . 6 8 % B) - 0 . 5 %
C) 0.7% D) 1.2%
E) F)
1.70% 1.71%
V r a a g 7. Ten aanzien van de begrippen spot rate en forward rate geldt het volgende: A)
B)
C) D) E) F)
De n-jaars spot rate is de rente die ieder jaar geldt indien je een investering of lening voor n jaar afspreekt. De forward rate is de rente die geldt tijdens een toekomstige periode indien je je nu al vastlegt om gedurende die periode te investeren of te lenen. De n-jaars forward rate is de rente die ieder jaar geldt indien je een investering of lening voor n jaar afspreekt. De spot rate is de rente die geldt tijdens een toekomstige periode indien je je nu al vastlegt om gedurende die periode te investeren of te lenen. Spot rate en forward rate zijn synoniemen van elkaar. Om die yield curve te kunnen bepalen, moet je zowel de spot rates als de forward rates weten. Forward rates zijn onzeker omdat ze over de toekomst gaan, terwijl je spot rates nu direct kunt vastleggen. Spot rates gaan over korte periodes, forward rates over de lange termijn.
V r a a g 8. Stel, je hebt de volgende obligaties uitgeven door dezelfde staat: Obligatie X heeft een coupon. Obligatie Y is een zero coupon met looptijd 2 jaar. Obligatie Z is een zero coupon met looptijd 10 jaar. In de onderstaande grafiek zie je de price yield curve van deze obligaties. 160
O
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
18%
Welke obligatie hoort bij welke curve? A) X=A, Y=B, Z = C B) X=A, Y=C, Z = B
C) X=B, Y=A, Z=C D) X=B, Y=C, Z=A
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
E) X=C, Y=A, Z = B F) X=C, Y=B, Z=A
-3-
T
Delft
Technische U n i v e r s i t e i t Delft
V r a a g 9, In de grafiek hieronder zijn de yieldcurves van obligaties 1, 2 en 3 getekend.
Yield Curve 140
40
7 —
0%
4%
2%
6%
8%
10%
12%
yield
Over de hoogte van de coupons van deze obligaties het volgende: A) Obligatie 3 heeft de langste looptijd, obligatie 1 heeft de grootste coupon. B) Om deze te achterhalen had de yieldcurve voor 0% yield getekend moeten zijn. C) Obligatie 1 heeft zowel een kortere looptijd als obligaties 2 en 3 als een kleine dan obligaties 2 en 3. D) Obligatie 3 heeft de langste looptijd, obligatie 2 iets korter en obligatie 1 de looptijd. Obligatie 2 en 3 hebben dezelfde coupon, de coupon van 1 is groter. E) Obligatie 3 heeft de langste looptijd, obligatie 2 iets korter en obligatie 1 de looptijd. Obligatie 2 en 3 hebben dezelfde coupon, de coupon van 1 is kleiner. F) Obligatie 1 heeft de langste looptijd, obligatie 2 iets korter en obligatie 3 de looptijd. Obligatie 2 en 3 hebben dezelfde coupon, de coupon van 1 is groter. G) Obligatie 1 heeft de langste looptijd, obligatie 2 iets korter en obligatie 3 de looptijd. Obligatie 2 en 3 hebben dezelfde coupon, de coupon van 1 is kleiner.
coupon kortste kortste kortste kortste
V r a a g 10 t / m 12. Stel dat van een bedrijf een eigen vermogen per aandeel heeft van EUR 75,= en een return on equity van 2 5 % . Het bedrijf betaalt een dividend van EUR 10, = . De WACC is 7% en de cost of equity capital is 8%. V r a a g 10. Wat zijn de earning per share (EPS)? A) B)
EUR 0.00 EUR 10.00
C) EUR 18.75 D) EUR 22.50
E) F)
8% 7%
Vraag 11. Bereken de plow-back ratio (PB) en de groei (g): A) PB = 13.3%, g = 25.0% B) PB = 25.0%, g = 13.3% C) PB = 4 6 . 7 % , g = 11.7%
D) PB = 53.3%, g = 11.7% E) PB = 4 6 . 7 % , g = 13.3% F) PB = 53.3%, g = 13.3%
V r a a g 12. Stel dat het bedrijf niet zou investeren in groei, want is dan de waarde per aandeel van het bedrijf? A) EUR 10.00 B) EUR 75.00
C) EUR 125.00 D) EUR 142.86
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
E) F)
EUR 234.38 EUR 267.86
-4-
'r
IIJGift
Vraag 1 3 . In de portefeuille theorie spelen correlatie en volatility een belangrijke rol. In de onderstaande Bloomberg diagrammen zijn de dagrendementen uitgezet van twee aandelen A en B uitgezet tegen de AEX-Index.
•5.0
1.0
3.0
2.0
1.0
0.0
1.0
2.0
3.0
t.O
Het volgende valt uit de diagrammen af te leiden: A) B) C) D) E) F)
De beta duidelijk De beta duidelijk De beta verschil De beta duidelijk De beta duidelijk De beta verschil
van aandeel A is hoger dan die van B. De corelatie van A met de index is hoger dan de corelatie van B met de index. van aandeel A is hoger dan die van B. De corelatie van A met de index is lager dan de corelatie van B met de index. van aandeel A is hoger dan die van B. Er zit geen duidelijk afleesbaar tussen de corelatie van A met de index en de corelatie van B met de index. van aandeel A is lager dan die van B. De corelatie van A met de index is hoger dan de corelatie van B met de index. van aandeel A is lager dan die van B. De corelatie van A met de index is lager dan de corelatie van B met de index. van aandeel A is lager dan die van B. Er zit geen duidelijk afleesbaar tussen de corelatie van A met de index en de corelatie van B met de index.
V r a a g 14. Over het CAPM model in relatie tot de Markowitz portefeuille theorie het volgende: A) Wat bij Markowitz one-fund theorem de efficient frontier is, is in CAPM de security market line. De richting coefficient van die lijn is de market price of risk. B) Wat bij Markowitz one-fund theorem de efficient frontier is, is in CAPM de capital market line. De richting coefficient van die lijn is de market price of risk. C) In CAPM wordt correlatie met de markt beloond met rendement, bij Markowitz speelt de correlatie binnen een portefeuille geen enkele rol. D) Markowitz kan ook omgaan met short posities, CAPM kan dat niet. E) CAPM is eigenlijk een eenvoudige versie van Markowitz, omdat daar alleen naar de beta wordt gekeken. F) Markowitz is voor opties, CAPM voor aandelen en obligaties.
Tentamen Principes van Asset Trading Januari
2015
11
inm:
T c c h r i s c l i c Universiteit Delft
Vraag 15. Bij de uitgifte van 200 miljoen aan staatsobligaties heb j e de volgende biedingen van beleggers X, Y en Z: • • •
X : 75 miljoen voor EUR 101.30 Y : 150 miljoen voor EUR 101.10 Z : 200 miljoen voor EUR 100.70
Wat gebeurt er met de uitgifte prijs in geval van een uniforme prijs veiling (UPA) en een discriminerende prijs veiling (DPA)? A)
Bij DPA betaalt X 101.30 en krijgt maar 125 miljoen, Z krijgt niets. betalen ze beiden 101.30. B) Bij UPA betaalt X 101.30 en krijgt maar 125 miljoen, Z krijgt niets. betalen ze beiden 101.30. C) Bij DPA betaalt X 101.30 en krijgt maar 125 miljoen, Z krijgt niets. betalen ze beiden 101.10. D) Bij UPA betaalt X 101.30 en krijgt maar 125 miljoen, Z krijgt niets. betalen ze beiden 101.10. E) Bij DPA betaalt X 101.30 en krijgt maar 125 miljoen, Z krijgt niets. betalen ze beiden 100.70. F) Bij UPA betaalt X 101.30 en krijgt maar 125 miljoen, Z krijgt niets. betalen ze beiden 100.70.
hij zijn hele 75 miljoen, Y betaalt 101.10 en krijgt In geval van UPA krijgen X en Y hetzelfde, maar hij zijn hele 75 miljoen, Y betaalt 101.10 en krijgt In geval van DPA krijgen X en Y hetzelfde, maar hij zijn hele 75 miljoen, Y betaalt 101.10 en krijgt In geval van UPA krijgen X en Y hetzelfde, maar hij zijn hele 75 miljoen, Y betaalt 101.10 en krijgt In geval van DPA krijgen X en Y hetzelfde, maar hij zijn hele 75 miljoen, Y betaalt 101.10 en krijgt In geval van UPA krijgen X en Y hetzelfde, maar hij zijn hele 75 miljoen, Y betaalt 101.10 en krijgt In geval van DPA krijgen X en Y hetzelfde, maar
V r a a g 16. Ten aanzien van de green shoe option in relatie met het uitgeven van aandelen geldt het volgende: A)
De green shoe option is een optie die het uitgevende bedrijf heeft om extra aandelen in de markt te zetten. Dit zal het doen als de koers op de eerste handelsdag hoger is dan de uitgifteprijs. B) De green shoe option is een optie die het uitgevende bedrijf heeft om extra aandelen in de markt te zetten. Dit zal het doen als de koers op de eerste handelsdag lager is dan de uitgifteprijs. C) De green shoe option is een optie die de underwriter heeft om extra aandelen van het bedrijf te kopen tegen de uitgiftekoers. Dit zal zij doen als de koers op de eerste handelsdag hoger is dan de uitgifteprijs. D) De green shoe option is een optie die de underwriter heeft om extra aandelen van het bedrijf te kopen tegen de uitgiftekoers. Dit zal zij doen als de koers op de eerste handelsdag lager is dan de uitgifteprijs. E) De green shoe option is een optie die de IPO klant heeft om extra aandelen in het bedrijf te kopen van de underwriter tegen de uitgiftekoers. Dit zal de klant doen als de koers op de eerste handelsdag hoger is dan de uitgifteprijs. F) De green shoe option is een optie die de IPO klant heeft om extra aandelen in het bedrijf te kopen van de underwriter tegen de uitgiftekoers. Dit zal de klant doen als de koers op de eerste handelsdag lager is dan de uitgifteprijs.
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-6-
T e c h n i s c h e U n i v e r s i t e i t Delft
Vraag 17. Ten aanzien van de proposities 1 en 2 van jviodigliani en Miller geldt het volgende: A) Volgens propositie 1 kun je door een optimale schuldstructuur in het bedrijf te kiezen op basis van de tax shield de waarde vergroten. Volgens propositie 2 zal het verwachte rendement in geval van leverage toenemen. B) Volgens propositie 1 kun je door een optimale schuldstructuur in het bedrijf te kiezen op basis van de tax shield de waarde vergroten. Volgens propositie 2 zal het verwachte rendement in geval van leverage afnemen. C) Volgens propositie 1 wordt de waarde van een bedrijf niet beïnvloed door de schuldstructuur. Volgens propositie 2 zal het verwachte rendement in geval van leverage toenemen. D) Volgens propositie 1 wordt de waarde van een bedrijf niet beïnvloed door de schuldstructuur. Volgens propositie 2 zal het verwachte rendement in geval van leverage afnemen. E) Volgens propositie 2 kun j e door een optimale schuldstructuur in het bedrijf te kiezen op basis van de tax shield de waarde vergroten. Volgens propositie 1 zal het verwachte rendement in geval van leverage toenemen. F) Volgens propositie 2 kun je door een optimale schuldstructuur in het bedrijf te kiezen op basis van de tax shield de waarde vergroten. Volgens propositie 1 zal het verwachte rendement in geval van leverage afnemen. G) Volgens propositie 2 wordt de waarde van een bedrijf niet beïnvloed door de schuldstructuur. Volgens propositie 1 zal het verwachte rendement in geval van leverage toenemen. H) Volgens propositie 2 wordt de waarde van een bedrijf niet beïnvloed door de schuldstructuur. Volgens propositie 1 zal het verwachte rendement in geval van leverage afnemen.
V r a a g 18. Ten aanzien van de cost of financial distress geldt het volgende: A) B)
C)
D) E) F)
Deze kosten bestaan uit het waarde verlies dat het bedrijf maakt omdat de economie in financial distress is. Deze kosten kunnen geplitst worden in directe en indirecte kosten. De directe kosten betreft de kosten voor b.v. het betalen van de curator, de indirecte kosten uit het niet meer op krediet kunnen kopen van leveranciers. Deze kosten kunnen geplitst worden in directe en indirecte kosten. De indirecte kosten betreft de kosten voor b.v. het betalen van de curator, de directe kosten uit het niet meer op krediet kunnen kopen van leveranciers. Deze kosten ontstaan doordat de tax shield minder goed werkt als gevolg van een daling van het vennootschapsbelastingtarief. Deze kosten kunnen vermeden worden op het moment dat een bedrijf waarde creëert door de tax shield te gebruiken. Financial distress komt alleen voor in de financiële sector: daar heb je namelijk kernkapitaal nodig en als dat te weinig blijkt in een zogenoemde stress test, kun je je dienstverlening niet meer uitbreiden.
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-7-
II
IHMt
Technische U n i v e r s i t e i t Delft
Vraag 19. Indien we de volgende manieren van financiering van bedrijven onderscheiden: I. II. III.
Aantrekken van vreemd vermogen, b.v. door uitgifte van obligaties. Aantrekken van eigen vermogen, b.v. door uitgifte van aandelen. Gebruik van interne financiering, b.v. verkleinen dividenden.
IV.
Aantrekken van hybride vermogen, b.v. door uitgifte van converteerbare obligaties.
Dan is de volgorde volgens de pecking order theory: D) I I , I, IV, I I I A) I, I I , I I I , IV E) I I I , I, I I , IV B) I, I I , IV, I I I F) I I I , I, IV, I I C) I I , I, I I I , IV
G) IV, I, I I , I I I H) IV, I I , I, I I I I) IV, I I , I I I , I
Vraag 20. Er zijn, volgens de corporate finance theorie, goede en slechte redenen om een fusie te doen. Welke van de onderstaande alternatieven bevat alleen goede redenen? A) B) C) D) E) F)
Schaalvoordelen, Complementaire Resources, Consolidatie, Diversificatie. Schaalvoordelen, Complementaire Resources, Overschot aan Funding, Consolidatie. Schaalvoordelen, Consolidatie, Lagere financieringskosten, toename Winst per aandeel. Complementaire Resources, Diversificatie, toename Winst per aandeel. Overschot aan Funding, Consolidatie, Lagere financieringskosten. Diversificatie. Lagere financieringskosten. Diversificatie, toename Winst per aandeel.
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-8-
T e c h n i s c h e U n i v e r s i t e i t Delft
Deel 2 - Open v r a g e n In dit onderdeel behoor je al je antwoorden argumenten.
Je mag uiteraard
te
ofwel door berekeningen
motiveren,
gebruik maken van het formuleblad
en een
ofwel door
rekenmachine
Vraag 1 Je investeert in een staatsobligatie die 5 jaar loopt en die 2x per jaar een coupon betaalt van 2.5%. De yield voor deze staatsobligatie is 1.5%. A) Bereken de prijs van de staatsobligatie. B) Bereken de duration van de staatsobligatie. C) Gebruik de in (B) gevonden duration om te schatten wat de prijs is van de staatsobligatie als die yield stijgt naar 2 % . Neem aan dat de volatility (standaard deviatie op jaarbasis) van de yield 5% bedraagt. D) Bereken de volatility van de prijs van de staatsobligatie. E) Stel dat de marktprijs EUR 101.50 is, bepaal dan de bijbehorende yield van deze obligatie.
Vraag 2 Drie beursgenoteerde aandelen X, Y en Z hebben onderlinge correlaties van allemaal 0.7 en verder de volgende eigenschappen: X : gem rendement 8 % , standaard deviatie 1 2 % Y : gem rendement 1 2 % , standaard deviatie 15% Z : gem rendement 14%, standaard deviatie 2 0 % Beantwoord de volgende vragen. A)
Bereken de standaard deviatie en het rendement indien j e in ieder van de aandelen X, Y en Z een derde van j e portefeuille investeert
(wi=W2=W3).
B) Bereken de minimale standaard deviatie (en de gewichten die daarbij horen) indien je een porteuille maakt die alleen bestaat uit de aandelen X en Y. Bepaal ook het rendment dat bij deze portefeuille hoort. C) Teken al deze punten in een Mean Standard Deviation Diagram en probeer op basis daarvan zo goed als mogelijk de feasible set, de minimal variance set en de efficient frontier te tekenen. Geef duidelijk de waarden op de assen aan in dit diagram. Neem nu aan dat de risico vrije rente 2,5% is. D) Teken op basis van het one-fund theorem de efficient frontier indien je ook in de risico vrije asset mag investeren. L E T OP : E R ZIJN 3 OPEN V R A G E N , Z I E ACHTERKANT
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-9-
TUDelft Technische U n i v e r s i l e i t D e l f l
Vraag 3 Je mag gedurende het komende jaar een bedrijf kopen voor 2.5 miljoen. Het bedrijf is nu 2.6 miljoen waard. Aan het eind van het jaar is het bedrijf of 2 0 % meer waard of 2 0 % minder waard. Als je het bedrijf nu al koopt, ontvang je 0.1 miljoen dividend in het eerste jaar. De risico vrije rente is 2 % per jaar. A) Leg uit waarom dit een real option is en wat voor soort real option dit is. B) Teken de boom die bij dit real option probleem hoort. Teken hierin ook de payoff van de optie. C) Bereken de waarde van de real option. D) Wat wordt nu je investeringsstrategie? E)
Wat is de invloed op je investeringstrategie als het dividend in het eerste jaar omhoog gaat?
Formuleblad De contante waarde P van een oneindige annuïteit die iedere periode een bedrag A betaalt, beginnend aan het eind van de eerste periode is:
P = ^ r
Een annuïteit die aan het eind van de eerste periode begint met het uitbetalen van een bedrag A gedurende in totaal n periodes heeft een contante waarde P van :
1 -
1
Omgekeerd geldt v o o r / 1 :
r(l+r)"P (1 + r)" - 1
Tentamen Principes van Asset Trading januari
2015
-10-