lOMoARcPSD
t e n t a m e n T B 1 1 2 a : Systeemmodellering 1 — januari 2015 — d e e l 1: m e e r k e u z e v r a g e n • Dit tentamen bestaat uit 7 5 meerkeuzevragen (deze bladen) en 20 open vragen (deel 2). • De meerkeuzevragen vormen tweederde van het tentamencijfer. • De antwoorden op de meerkeuzevragen dienen op het antwoordformulier te worden beantwoord. Let erop dat de letters A, B, C en D per vraag door elkaar staan op het antwoordformulier. invullen:
C A
H D
CJ B
corrigeren:
Cle
(MA)
MD
ÜJB
» Succes!
1. Deze eerste vraag dient enkel om vast te stellen welke versie van het tentamen jij maakt. Voor jou is dit versie B. Vul daarom op het antwoordblad bij vraag 1 als antwoord [ B ] in. 2. Hoe kan de donker aangegeven deelverzameling in het onderstaande Venndiagram worden aangeduid? [A]
G =
{ X G D U E | X G F }
[B] G = { x e D n E | x e F } [C] G = { x G D U E | x ^ D n E n F } [D] G = { x e D n E | x ^ D n E n F } 3. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Sommige onderzoeksvragen kunje m.b.v. een conceptueel model beantwoorden. (ii) Een onderzoeksvraag moet duidelijk maken op welk systeem hij betrekking heeft. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 4. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een model met één stochastische variabele is probabilistisch. (ii) Een MNL-model is een probabilistisch model. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
5. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een balansvergelijking is een geoperationaliseerd model. (ii) Een balansvergelijking is een conceptueel model. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
6. Van deze vier uitspraken m.b.t. de gang van zaken tijdens een algemene ledenvergadering is er maar één die een institutie beschrijft volgens het ADICO-model. Welke? [ A ] Een eenmaal weggestemde motie mag niet opnieuw in stemming worden gebracht. [ B ] Als een motie is aangenomen moet de voorzitter er op toezien dat de leden die voor die motie hebben gestemd hem ook ondertekenen. [C] Een motie wordt slechts aangenomen indien deze schriftelijk is ingediend en een meerderheid van de aanwezigen vóór die motie heeft gestemd. [ D ] Alle aanwezige leden mogen hun stem uitbrengen. 7. Volgens het ADICO-model is de bij de vorige vraag bedoelde institutie: [ A ] niet-geïnstitutionaliseerd gedrag. [ B ] een sociale norm. [C] een gebruikelijke routine. [ D ] een formele regel. 8. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een replicatie \s een run met een simulatiemodel. (ii) In een modelleercontext is een experimenteel ontwerp eeu ontwerp dat zich nog in het experimentele stadium bevindt. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
lOMoARcPSD
9. Welke uitspraak over een processchema is onjuist? [ A ] Producten worden door rechthoeken voorgesteld, en processen door pijlen. [ B ] Pijlen kunnen zich splitsen of zich samenvoegen. [C] Een rechthoek in het schema kan als een b/ack box worden opgevat. [ D ] Een blok kan meerdere inkomende en meerdere uitgaande pijlen hebben. 10. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Het model van Mendelejev was een kenmodel. (ii) Het model van Mendelejev was een beschrijvend model. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
11. Welke bewering m.b.t. de rechts afgebeelde graaf G = (V, E) is onjuist? [ A ] (V X V)\E = 0 [B] E cVxV [C] V i ^ i , V2 e V: ( V l , V2)EE
^
{V2, v{)
E E
[ D ] #E = 6
12. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) In een SMART-model geven de gewichten het relatieve belang van de alternatieven aan. (ii) In een score card worden de laagste waarden met rood aangegeven. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 13. Hoe kan c i n onderstaande waarheidstabel worden aangeduid? a
b
c
0 0 1 1
0 1 0 1
1 0 1 1
[ A ] c = a A (a V 6) [ B ] c = ( 5 V Z?) A
-1
(5 A
b)
[C] c = a V - . ( 5 v Z?) [D]
C=
( 5 V Z?) A ( 5 A
b)
14. Als we de eerste dag van een willekeurig schrikkeljaar prikken, wat kunnen we dan zeggen over P (de kans dat dit een zondag is) en Q (de kans dat dit de eerste dag van het jaar is)? [ A ] P = V52, Q = 1
[ B ] P = V52, Q = V366 [C] P = V 7 , Q = 1 [D]
P = V 7 ,
Q
=
V366
15. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De empirische cyclus werkt volgens dezelfde principes als Darwin's evolutietheorie, (li) Darwins evolutietheorie was een blackbox-moóe\. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 16. [A] [B] [C] [D]
Welke bewering is juist? De newton (N), de meter (m) en de newton-meter (Nm) zijn eenheden in het Sl-stelsel. De Newton (N), de meter (m) en de Newton-meter (Nm) zijn eenheden in het Sl-stelsel. De Newton (N), de Meter (m) en de Newton-meter (Nm) zijn eenheden in het Sl-stelsel. De Newton (N), de Meter (m) en de Newton-Meter (Nm) zijn eenheden in het Sl-stelsel.
17. Welke van de volgende uitspraken is onjuist? [ A ] Gustav Kirchhoff (1824-1887) formuleerde slechts twee wetten met betrekking tot elektrische netwerken. [ B ] Volgens een van de wetten van Kirchhoff is in een netwerk zonder opslag de som van de stromen in een knooppunt gelijk aan nul. [C] Volgens een van de wetten van Kirchhoff is in een gesloten lus in een netwerk het product van de elektrische potentiaal en de stroom constant. [ D ] Volgens een van de wetten van Kirchhoff is de som van de elektrische potentiaalverschillen in een gesloten lus in een netwerk gelijk aan nul.
lOMoARcPSD
18. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Emergent gedrag is moeilijk terug te leiden tot regels op een lager systeemniveau. (ii) Emergent gedrag is gedrag dat moeilijk te voorspellen is. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 19. [A] [B] [C] [D]
Het gedrag van een zwerm spreeuwen die zich als één organisme gedraagt, is een voorbeeld van: padafhankelijkheid internodale communicatie evolutionair gedrag emergent gedrag
20. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De knopen (ovalen) in een causalerelatiediagram moeten grootheden weergeven. (ii) Een causalerelatiediagram mag geen factoren bevatten. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 21. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Agendavorming is aan strikte regels gebonden. (ii) De binnen de beleidscyclus onderscheiden actoren zijn aparte groepen mensen, dus bijv. Burger n Bestuur = 0 . [ A ] Alleen (i) is waar.
[ B ] Alleen (ii) is waar.
[C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
22. Welke van de volgende beweringen is waar met betrekking tot het aantal verplaatsingen ND tussen Den Haag en Delft en het aantal verplaatsingen NR tussen Den Haag en Rotterdam? (Neem voor het gemak aan dat Delft ongeveer 100 duizend inwoners heeft en Rotterdam ongeveer 600 duizend, en dat Rotterdam twee keer zover van Den Haag afligt als Delft.) [ A ] Hier is met de gegeven informatie geen uitspraak over te doen. [ B ] NR/ND K
0,67
[C]
NR/ND ^
1,0
[D]
NR/ND ~ 1,5
23. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Interpolatie en extrapolatie zijn het nauwkeurigst als ze lineair worden toegepast. (ii) Interpolatie geeft een grotere onzekerheid in de verkregen waarde dan extrapolatie. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 24. Als N het aantal transistors op een chip is, t de tijd en C een constante, geldt volgens de wet van Moore deze relatie: [ A ] N = 2C-t2 [ B ] N = 2C-t [C] N = C ' 2 ' [ D ] N = C-t2 25. Als Vl en V2 gegevensverzamelingen zijn met exact hetzelfde gemiddelde maar verschillende varianties G I en 02, waarbij oi < 02Welke van de volgende twee uitspraken zijn dan zeker waar? (i) Vl bevat meer elementen dan V2. (ii) Het maximum van Vi is kleiner dan het maximum van V2. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 26. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De scheefheid van de driehoeksverdeling T ( l , 5,10) is nul. (ii) De kurtosis van de uniforme verdeling U(0, 1) is negatief. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. 27. [A] [B] [C] [D]
Wat moet iedere klasse in een klassendiagram ten minste hebben? Een naam, een attribuut en een methode. Een naam en een methode. Een naam en een attribuut. Een naam.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
lOMoARcPSD
28. Om de verdeling van gasten over de drie restaurants (A, B en C) in een provinciestadje te voorspellen is een MNL-model geconstrueerd. De tabel hieronder links laat de genormeerde effectscores zien voor de drie criteria waar het model rekening mee houdt. Het cirkeldiagram rechts laat de uitvoer van het model zien. Restaurants Criterium
A
B
C
Prijs
0.00
0.25
1.00
Eten
0.50
1.00
0.00
Ambiance
1.00
0.25
0.00
Welke van de volgende uitspraken is correct? [ A ] Pr/js weegt half zo zwaar als Eten en Ambiance, en a > 1 [ B ] De drie criteria wegen even zwaar, en a > 1 [C] Prijs weeqt half zo zwaar als Eten en Ambiance, en a = 1 [ D ] De drie criteria wegen even zwaar, en a = 1 29. Als onderstaande matrix een gedeeltelijk gevulde afstandstabel is, welke van de volgende twee
s T U V
s T X 100 - e>6 y. t c 80
U jo
130
]0
-^0
V 70
60 70 y
(i) Van U naar V via S is even lang als van S naar V via U. (ii) Van S naar T via U is korter dan van S naar T via V. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
30. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De interne opbrengstvoet is een efficiëntiemaat voor een investeringsproject. (ii) De efficiëntie van een systeem bereken je door de output te delen door de input. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 31. Welke van onderstaande beweringen m.b.t. een correct ingevuld modelschema is waar? (i) Elke verklarende variabele is een onafhankelijke variabele. (ii) Elke endogene variabele is een afhankelijke variabele. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 32. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Als de cash flow negatief wordt, moet het project verworpen worden. (ii) Als de discontovoet toeneemt, neemt de zekerheid dat het project winstgevend wordt, ook toe. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 3 3 . Hoeveel experimenten moetje minimaal met je model uitvoeren als je de gevoeligheid voor n variabelen wilt bepalen? [ A ] 2" [ B ] n^ [C] 2n [D] n 34. [A] [B] [C] [D]
Welke van de volgende hiërarchische lijnen vinden we terug in de hiërarchie van wetgeving? Europees Unierecht Algemene Maatregel van Bestuur Gemeentelijke verordeningen Europees Unierecht Wetten in formele zin Ministeriële regelingen Algemene Maatregel van Bestuur Wetten in formele zin Provinciale verordeningen Algemene Maatregel van Bestuur Ministeriële regelingen Waterschapsverordeningen
3 5 . Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Als een model probabilistisch is, dan moet de uitvoervariabele X een binaire variabele zijn. (ii) Als een model probabilistisch is, dan moetje om de onderzoeksvraag te beantwoorden meer experimenten uitvoeren dan met een deterministisch model. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
lOMoARcPSD
3 6 . Voor t « 0 kan het gedrag van de grootheid in de grafiek hiernaast het best omschreven worden als [ A ] Stabiel [ B ] Periodiek [C] Instabiel [ D ] Chaotisch 37. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een doelenboom geeft een partiële ordening van doelen. (ii) Een doel legt een relatie tussen een factor en het door de actor gewenste waardebereik voor die factor. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
\
^ 1
i
-
ill
-5.
38. Op welk systeem hebben de gegeven voorbeeld-onderzoeksvragen respectievelijk betrekking? (1) Hoeveel studenten zitten er in deze tentamenzaal? (2) Wat is je favoriete vraag van dit tentamen? [ A ] (1) de tentamenzaal, (2) jij [ B ] (1) de tentamenzaal, (2) het tentamen [C] (1) het aantal studenten, (2) jij [ D ] (1) het aantal studenten, (2) het tentamen 39. Stel d a t j e tijdens de implementatiestap moet constateren d a t j e modeluitkomsten totaal niet overeenkomen met het empirisch waargenomen systeemgedrag. Welke stap(pen) in de modelleercyclus moet je dan overdoen? [ A ] Alleen de conceptualisatie. [ B ] Alleen de operationalisatie. [C] Eerst de operationalisatie en dan later misschien nog de conceptualisatie. [ D ] Geen van beide. In plaats daarvan moetje nieuwe waarnemingen doen aan het systeem. 40. [A] [B] [C] [D]
Bij welke van de volgende modellen is geen sprake van aggregatie? Een spreidingsdiagram. Een histogram. De netto contante waarde van een investeringsproject. De centraliteit van een actor in een actornetwerk.
41. In het dertientallig stelsel wordt het getal 14io weergegeven als: [A] A [B] B [C] 10 [ D ] 11 4 2 . De interne opbrengstvoet (Engels: Internal Rate of Return, afgekort tot IRR) is een maat voor het rendement op een investeringsproject. Welke van de volgende formules geeft weer hoe je de IRR van een investeringsproject berekent? N.B. In deze formules staat CFt voor de cash flow, en Court voor de uitgaven (cash out) in tijdstap t.
[D]
IRR
=
(l+r)'
4 3 . Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Dat Moore zijn waarnemingen in een empirische wet vastlegde, heet generalisatie. (ii) Dat Moore concludeerde dat chips elke 2 jaar twee keer zoveel transistoren bevatten, is een voorbeeld van hypothesevorming. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
lOMoARcPSD
44. [A] [B] [C] [D]
Welke van onderstaande concepten kan een factor zijn als we een schip als systeem beschouwen? De planken van het dek. De naam van de kapitein. De wet van Archimedes. De ketting van het anker.
45. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De handhaving van een sociale norm vereist formele regels. (ii) Een formele regel kan twee cfeo/7/7(:5 bevatten. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [ C ] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
46. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) In het diagram van een eindigetoestandsautomaat moeten pijlen altijd van een toestand naar een toestand wijzen. (ii) Een Markov-keten is een deterministische eindigetoestandsautomaat. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 47. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Als bij dezelfde intensiteit de snelheid op een wegvak toeneemt, neemt de dichtheid af. (ii) Als bij dezelfde dichtheid de snelheid op een wegvak toeneemt, neemt de intensiteit toe. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 48. [A] [B] [C] [D]
Welke van de onderstaande variabelen in een eenvoudig wachtrijmodel is exogeen? het gemiddelde aantal entiteiten dat per tijdseenheid aankomt. het aandeel van de tijd dat een bedieningseenheid niets te doen heeft. de gemiddelde lengte van de wachtrij bij een bedieningseenheid. de kansverdeling van de tijd dat entiteiten moeten wachten op bediening.
49. Welke uitspraak is juist? [ A ] De gemiddelde drukte op Nederlandse spoortrajecten kun je weergeven in een staafdiagram. [ B ] De relatie tussen vooropleiding en vervolgopleiding kun je weergeven in een XY-diagram. [C] De verandering in elektriciteitsproductie per energiemaatschappij in Nederland kun je weergeven in een cirkeldiagram. [ D ] De toename in het aantal vliegbewegingen op Schiphol kun je weergeven in een Sankey-diagram. 50. [A] [B] [C] [D]
Wat is geen voorbeeld van een schematische kaart? Een kaart van het hoogspanningsnetwerk waarop de lijnen langs een rechthoekig raster lopen. Een kaart waarop de grootte van landen hun inwonertal weerspiegelt. Een kaart waarop provincies een kleur hebben afhankelijk van hun bevolkingsdichtheid. Een kaart waarop de breedte van de rivieren evenredig is met hun waterdebiet.
51. [A] [B] [C] [D]
Voor welke modelleerstap maak je een experimenteel ontwerp? Toepassing. Operationalisatie. Implementatie. Conceptualisatie.
52. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een factor moet in een eenheid uit te drukken zijn. (ii) Een factor mag geen constante waarde hebben. [ A ] Alleen (1) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [ C ] Zowel (i) als (ii) is waar.
[ D ] Noch (i) noch (ii) is waar.
53. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Bij regressieanalyse worden de horizontale afstanden van de punten tot de regressielijn geminimaliseerd. (ii) Een regressielijn wordt gebruikt bij lineaire interpolatie. [ A ] Alleen (i) is waar. [ B ] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [ D ] Noch (i) noch (ii) is waar. 54. Bij relatieve schaling van de getallen -10, 40 en 15 worden deze weergegeven als respectievelijk: [ A ] 10; 40 en 15 [ B ] 0; 1 en 0,5 [C] 0; 100 en 50 [ D ] 0; 50 en 25
lOMoARcPSD
55. Welke van de volgende twee uitspraken over de kaart van de Londense Underground (zie detail rechts) zijn waar? (i) De kleuren in de kaart representeren een nominale schaal. (ii) De kaart is een analoge weergave van een gebied. [Al Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [Cl Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar.
| j L^f L Tg-j-gal.-' [iZ.. *""""*| '°iit^5;^tEj~T f i s a j y ^ ^ ^ S T ' ; ' ; ' , ,, 'jc„^„,
-s'"
" ' «ss t^ïï"--
X,.
56. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) In een stroomdiagram geven de pijlen opeenvolgingsrelaties aan. (ii) In een stroomdiagram is de breedte van de pijlen evenredig met de numerieke waarde van de stroom. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[D] Noch (i) noch (ii) is waar.
57. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Het model van Copernicus is niet valide. (ii) Verificatie van dit model vereist astronomische waarnemingen. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[D] Noch (i) noch (ii) is waar.
58. [A] [B] [C] [D]
Keyto
..>...:~'T-— -2:^ '^^^
i?„
-—•h.,.^«.„
117 =
Hoe heten deze Griekse letters? X heet ks/, T] heet eta \|/ heet psl, n heet mu / heet ch/, p. heet eta (\> heet phi, T| heet mu
59. Welke van onderstaande beweringen is waar? (i) In een natuunwetenschappelijke context is het voortschrijdend gemiddelde op tijdstip t het gemiddelde van de waarden op enkele tijdstippen gecentreerd rond t. (ii) In een economische context is het voortschrijdend gemiddeld op tijdstip t het gemiddelde van alle waarden tot en met t. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 60. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (1) De Likertschaal is een intervalschaal. (ii)Als de snelheid van een auto met een digitale meter wordt gemeten, noemen we de schaal discreet. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 61. Welke van de volgende uitspraken is een voorbeeld van systeemafbakening? (i) We geven onze resultaten slechts weer in de kleuren rood, groen en blauw. (ii) Ons model heeft een tijdshorizon van slechts tien jaar. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 62. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Als je een aankomstproces met een binomiale verdeling modelleert, is het aantal aankomsten per uur beperkt. (ii) Een grotere tussenaankomsttijd leidt tot meer aankomsten per uur. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 63. Gegeven de volgende twee uitspraken: X: Dit is een fietspad. Y: Op dit pad mag gefietst worden. Welke van de volgende beweringen is dan correct? [A]
^ X
[B] -.Y => -iX [C] X
Y
[D] X =*• -.Y 64. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Mendelejev kon drie elementen nog geen goede plaats in het periodiek systeem geven. (ii) Het periodiek systeem van de elementen laat zien hoe chemische reacties kunnen worden verklaard uit de fysische wetten. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar.
lOMoARcPSD
65. Stel d a t j e voor elk van de onderstaande vier grafieken G, (voor i =1 t/m 4) de bijbehorende correlatiecoëfficiënt p; zou berekenen. Wat zou dan de rangorde van die vier coëfficiënten zijn?
G4
3 T
•••
1
O4
[A] p4 > P2 > p3 > pl [B] P4 > P l > P3 > p2 [C] p2 > P3 > P l > P4 [D] p l > P3 > P2 > P4 66. [A] [B] [C] [D]
Welke van de volgende termen verwijst niet naar de in vraag 65 getoonde grafieken? XY-diagram Spreidingsdiagram Scatter plot Puntenwolk
67. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) De ultvoervariabelen van een model zijn een deelverzameling van de exogene variabelen van dat model. (ii) De grootheden binnen een systeem zijn een deelverzameling van de factoren binnen dat systeem. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 68. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Om de waarde van een exogene variabele te bepalen heb je altijd een computationeel model nodig. (ii) Na berekening van een computationeel model hebben de ultvoervariabelen van dat model altijd dezelfde waarde. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar. [D] Noch (i) noch (ii) is waar. 69. [A] [B] [C] [D]
Wat is de mediaan van de waarnemingsreeks ( 2,5; 4,5; 1,5; 1,5; 4,5; 4,5 )? 4,5 3,5 3,1667 1,5
70. [Al [Bl [€] [D]
In de vergelijking voor een vallend voorwerp, s(t) = SQ -H Vot - y2gt^ geldt: So, Vo en g zijn variabelen; s en t zijn parameters So en vo zijn variabelen; s, t en g zijn parameters s, t en g zijn variabelen; So en VQ zijn parameters s en t zijn variabelen; So, VQ en g zijn parameters
71. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Een geografische kaart mag geen symbolische elementen bevatten. (ii) Een geografische kaart mag geen iconische elementen bevatten. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [ C ] Zowel (i) als (ii) is waar.
[D] Noch (i) noch (ii) is waar.
72. Welke van de volgende twee uitspraken zijn waar? (i) Elk systeem is een model. (ii) Elk model is een systeem. [A] Alleen (i) is waar. [B] Alleen (ii) is waar. [C] Zowel (i) als (ii) is waar.
[D] Noch (i) noch (ii) is waar.
lOMoARcPSD
De vragen 73 t / m 75 hebben betrekking op de modelleersituatie in box 1: Een aankomstproces wordt als een continuetijdmodel weergegeven. De aankomsttijden worden daarin gerepresenteerd door de variabele A met eenheid h (uur). De tijd van een aankomst wordt bepaald door bij de tijd van de vorige aankomst een tussenaankomsttijd op te tellen. Deze tussenaankomsttijd X (ook met eenheid h) is een stochast. De vergelijkingen voor A zijn dan: Al = O (1) A^+i =
+ X
(2) Box 1. Modellering van een aankomstproces
73. [A] [B] [C] [D]
Welke kansverdeling zou X moeten hebben? een Poissonverdeling. een normale verdeling. een exponentiële verdeling. een binomiale verdeling.
74. Welke eigenschap van het aankomstproces in box 1 wordt volgens de onderstaande formule berekend als N het aantal aankomsten weergeeft?
(=2
[A] [B] [C] [D]
de variantie van de tussenaankomsttijd. de variantie van de aankomsttijd. de gemiddelde tussenaankomsttijd. de gemiddelde aankomsttijd.
75. Stel dat de tussenaankomsttijden m.b.v. een histogram weergegeven zouden worden. Op welk van de onderstaande grafieken lijkt dat histogram dan het meest?
[A]
iCBit
[^ri!
Einde van deel 1
[Dl