Tentamen Business Law 2014-2015 (Versie 1) 28 oktober 2014 18:30 – 21:30 uur
1. Tijdens het tentamen mogen zich alleen de aan u uitgereikte formulieren, uw collegekaart, een potlood en een gum op uw tafel bevinden. Het gebruik van wettekstenbundels is toegestaan mits deze niet zijn voorzien van aanvullende teksten c.q. schema's. Elke geconstateerde toevoeging wordt als fraude gekwalificeerd en heeft tot gevolg dat de student onmiddellijk het tentamen moet verlaten. 2. Vult u, alvorens met de beantwoording te beginnen, eerst alle op het antwoordformulier gevraagde gegevens in. Wanneer dit niet zorgvuldig gebeurt dan is uw tentamen onverwerkbaar en is de organisatie voor de gevolgen niet aansprakelijk. 3. Van het MC - tentamen bestaan 4 versies. Op het antwoordformulier moet u een “groepsnummer” invullen. Dit nummer correspondeert met de versie die aan u wordt uitgereikt. 4. Streep op het antwoordformulier duidelijk zichtbaar uw collegekaartnummer aan in de daarvoor bestemde ruimte en gaat u a.u.b. niet gummen. 5. Het tentamen bestaat uit 40 meerkeuzevragen en 2 open vragen. Ten aanzien van de MC-vragen dient u het juiste, c.q. het beste antwoord te geven. De met dit antwoord corresponderende letter dient op het antwoordformulier te worden aangestreept. Bij de open vragen dient u elk antwoord te motiveren met een verwijzing naar de relevante wettekst. 6. Tijdens de duur van het tentamen mag u niet zonder toestemming de zaal verlaten. 7. Gedurende het tentamen mogen zich geen mobiele telefoons op uw tafel bevinden. 8. Aan het einde van het tentamen dient u het antwoordformulier in te leveren; de opgaven mag u meenemen. Het antwoordformulier dient u af te geven aan de docent of een van de surveillanten. 9. De sleutel zal na het tentamen via Nestor bekend worden gemaakt. 10. Over de uitslag van het tentamen worden geen telefonische inlichtingen verstrekt en evenmin zal er gereageerd worden op vragen via e-mail. 11. Via Nestor zal plaats en datum van de nabespreking bekend worden gemaakt. Succes !
1. Door de gemeente Hoogeveen wordt een onderhoudscontract voor de kopieermachines afgesloten met Ricoh NV. Een daartoe strekkende overeenkomst wordt op 1 oktober 2014 door wethouder de Vries van Hoogeveen en dhr. Bosman van Ricoh NV ondertekend. De gemeente Assen koopt op die dag voor de gemeentelijk milieustraat een nieuwe aangepaste vrachtauto bij autohandel Bol BV. Wat is op basis van deze twee situaties rechtens ? A. In beide gevallen gaat het om situaties die privaatrechtelijk van aard zijn. B. In beide gevallen gaat het om situaties die publiekrechtelijk van aard zijn. C. De casus in Hoogeveen is publiekrechtelijk van aard, die in Assen privaatrechtelijk. D. De casus in Hoogeveen is privaatrechtelijk van aard, die in Assen publiekrechtelijk. 2. Wat geldt in de heersende rechtsopvatting niet als een bron van nationaal recht ? A. Wetten in formele zin. B. De rechterlijke macht. C. De gewoonte. D. Verdragen. 3. In zijn artikel over ethische aspecten van tax planning maakt de auteur Prof. Gribnau een onderscheidt tussen belastingontwijking en belastingontduiking. Welke van onderstaande situaties sluit aan bij het leerstuk van de belastingontduiking ? A. Een elektrische auto aanschaffen omdat daardoor geen motorrijtuigenbelasting hoeft te worden betaald. B. Het omzetten van een eenmanszaak in een BV enkel vanwege de fiscale voordelen die dit biedt. C. Bepaalde kosten die een ondernemer in privé heeft gemaakt, boekhoudkundig aanmerken als bedrijfskosten om zodoende de fiscale winst te minimaliseren. D. De intellectuele eigendomsrechten van de composities van U2 in Nederland laten registreren om zodoende zo min mogelijk belasting te betalen. 4. Omdat Marcel moet werken, kan hij het concert van Caro Emerald helaas niet bezoeken. Hij baalt ontzettend want hij had via een kennis een VIP-kaart gekregen. Marcel heeft zijn kaartje aan Tanja verkocht die nu in zijn plaats gebruik zal maken van het speciale arrangement. Het concertkaartje is een roerende zaak, maar als wat kan het kaartje nog meer worden aangemerkt ? A. Als een zekerheidsrecht. B. Als een niet voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. C. Als een beperkt eigendomsrecht. D. Als een vermogensrecht.
5. Stelling I:
Door beneficiair te trouwen wordt voorkomen dat boedelvermenging tussen partners zal optreden. Stelling II: Het is denkbaar dat iemand in juridische zin eigenaar van een zaak wordt, enkel door deze mee te nemen. A. Beide stellingen zijn juist. C. Beide stellingen zijn onjuist B. Stelling I is juist en stelling II is onjuist. D. Stelling I is onjuist en stelling II is juist. 6. Waarom kan een huurder door verkrijgende verjaring na 10 jaar geen eigenaar worden van het pand waarin hij woont ? A. Omdat het eigendom van onroerende zaken niet kan worden verkregen middels verjaring. B. Omdat de huurder als houder wordt gezien en dus geen bezitter is. C. Omdat een huurder geen rechtspersoon is. D. Omdat voor een registergoed een termijn geldt van 20 jaar. 7. Welk van onderstaande vormen van eigendomsverkrijging geldt niet als een voorbeeld van een verkrijging onder algemene titel ? A. Maarten erft een schilderij van zijn grootmoeder. B. Jaap koopt dat schilderij van Maarten. C. Nicolle trouwt met Floris in gemeenschap van goederen. D. BV X fuseert met BV Y. 8. Welk van onderstaande stellingen is niet juist ? A. Een aanbod kan vervallen wanneer het een mondeling aanbod betreft en het niet onmiddellijk is aanvaard. B. Een aanbod is onherroepelijk wanneer het is aanvaard. C. Een aanbod is herroepelijk wanneer het een schriftelijk aanbod betreft en niet binnen een redelijke termijn is aanvaard. D. Een aanbod is vervallen wanneer het wordt verworpen.
9. Henk-Jan is bedrijfsleider bij de C1000 in Hengelo. Hij overweegt om het bedrijf over te nemen. De gevraagde koopsom is echter dusdanig dat hij daardoor het pand niet kan kopen maar het is mogelijk om dat te huren. Stel dat de plannen van Henk-Jan doorgang vinden, wat kan dan van de onderhavige overeenkomsten gezegd worden ? A. Omdat Henk-Jan nog twijfelt, kunnen we hier spreken van een koop op proef ex art. 7:45 lid 2 BW. B. Bij de overname van het bedrijf gaat het om een openbare verkoop en bij de huur om een benoemd contract. C. Omdat bij de bedrijfsovername het pand niet wordt gekocht, is hier sprak van een koop met eigendomsvoorbehoud. D. Hier zijn twee benoemde contracten in het geding. 10. De ondernemer die gebruik wil maken van algemene voorwaarden moet rekening houden met een strikt regime aan voorschriften ten aan zien van de verplichting om de wederpartij te informeren over de inhoud van zijn algemene voorwaarden. Wat is er in dit verband rechtens ? A. Een gebruiker hoeft de algemene voorwaarden pas ter hand te overhandigen aan de wederpartij, zodra deze aangeeft daar behoefte aan te hebben. B. Een gebruiker kan in principe volstaan met het deponeren van de algemene voorwaarden bij de KvK of bij de griffie van een rechtbank. C. In beginsel dient de gebruiker de algemene voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst ter hand te stellen van de wederpartij en is dit redelijker wijze niet mogelijk dan is deponering en toezending op verzoek, een acceptabel alternatief. D. In beginsel dient de gebruiker de algemene voorwaarden op zijn bedrijf ter inzage te hebben, mocht dit echter niet mogelijk zijn dan moet hij deze deponeren bij de KvK of de griffie van een rechtbank. 11. In de reader is een artikel opgenomen over buurwegen en de auteur wijst er herhaaldelijk op dat een buurweg niet mag worden verward met een erfdienstbaarheid. Welke verschillen noemt hij in dit verband ? A. Een buurweg is niet meer opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, een erfdienstbaarheid is dat wel. B. Erfdienstbaarheid ontstaat door hetzij een notariële akte, hetzij door verjaring; bij een buurweg is bestemming tot gemeenschappelijk gebruik doorslaggevend. C. Een erfdienstbaarheid geldt als een zakelijk recht, een buurweg is dat niet. D. De onder A, B en C genoemde punten zijn allemaal juist.
12. Hub Schobben is een detaillist in witgoed. Hij biedt via een raamposter een nieuwe Miele wasmachine aan voor de prijs van € 1050,-. Dat is zeer voordeling want elders kost deze machine rond de € 1500,- . Mevr. Haagen, is al enige tijd op zoek naar een nieuwe wasmachine en zij is inmiddels goed geïnformeerd over de gangbare prijzen. Zij wil de Miele wel kopen voor € 1050,Schobben weigert echter: hij beweert dat er een vergissing in het spel is, hij had natuurlijk € 1500,- bedoeld en geen € 1050,-.! Hoe zijn de kansen voor mevr. Schobben, wanneer zij dit aan een rechter zou voorleggen ? A. Zij heeft een goede kans dat de rechter haar in het gelijk zal stellen: van Schobben mag verwacht worden dat hij juiste informatie aan de consumenten verstrekt en geen domme fouten maakt. B. Zij maakt een kleine kans, nml. alleen dan wanneer zij kan aantonen dat Schobben reeds eerder Miele wasmachines voor die prijs heeft verkocht. C. Mevr. Haagen was goed op de hoogte en wist, of kon in ieder geval weten, dat deze prijs verre van gebruikelijk was. Schobben wordt hier beschermd door het vertrouwensbeginsel. D. Geen van bovenstaande opties geeft aan waarom mevr. Haagen wel of niet een kans zou kunnen maken bij de rechter. 13. Gea drijft een kunstgalerij. Zij verkoopt en verhuurt aan ondernemers en particulieren kunstvoorwerpen van allerlei aard. Een half jaar geleden heeft zij aan dhr. Nefkens een schilderij verkocht voor een bedrag van € 2200,- Bij de aankoop gaf Nefkens aan dat hij niet in staat was de koopprijs in één keer te betalen. Gea en Nefkens kwamen daarop overeen dat hij bij de levering van het schilderij € 1000,- zou aanbetalen en de resterende € 1200,- in termijnen van € 100,- maandelijks zou voldoen. Dit alles werd op papier gezet en door partijen ondertekend. Andere afspraken werden niet gemaakt. Gea heeft nu geconstateerd dat Nefkens de laatste drie maanden niets heeft betaald en vraagt zich af wat zij kan doen. Wat zijn op dit moment haar juridische mogelijkheden ? A. B. C. D.
Zij zou zich met succes kunnen beroepen op het retentierecht. Haar enige mogelijkheid is om ontbinding van de overeenkomst te eisen. Zij kan alleen nakoming van de overeenkomst eisen. Zij kan nakoming eisen en mogelijk ook aanvullende schadevergoeding. 14. In zijn artikel aangaande de consument en het non-confomiteitsbewijs betoogt Prof. Jac. Hijma dat art. 7:18 BW en het daar geformuleerde over de bewijsvoering voor de praktijk betekent dat A. een verkoper bij de rechter kan volstaan met het zaaien van twijfel aangaande het verwijt dat de zaak niet conform zou zijn. B. een verkoper, die slechts aangeeft dat het defect ook bij de koper kan zijn ontstaan, bij de rechter geen schijn van kans heeft. C. deze niet speelt voor tweedehands gekochte goederen. D. indien sprake is van een schade die duidelijk bij de consument moet zijn ontstaan, alleen dan het vermoeden buiten toepassing blijft en de verkoper buiten schot blijft.
15. Cor werkt als verwarmingsmonteur voor installatiebedrijf Haanstra. Verleden week was hij samen met een collega aan het werk op het kantoor van assurantiebedrijf van der Ploeg. Omdat het werk snel afmoest, wilden ze de dinsdag doorwerken tot 18.30. Tegen 18.00 uur, vernielde Cor per ongeluk de hoofdschakelaar van de stroomtoevoer. De gevolgen zijn nogal ingrijpend: meteen zaten ze in het donker en al snel wordt duidelijk dat de schade pas op donderdagmiddag helemaal hersteld kan zijn. Van der Ploeg laat daarop telefonisch zijn personeel weten dat er op woensdag niet zal worden gewerkt: in verband met de stroomuitval zullen zij op die dag het geplande bedrijfsuitje naar Den Haag houden. Welke schade kan van der Ploeg verhalen op Haanstra ? a. Helemaal geen, want bij Cor was er geen sprake van opzet. b. Alleen de vernielde hoofdschakelaar, de rest van de schade komt voor rekening van de verzekering van vd. Ploeg. c. De vernielde hoofdschakelaar, de gederfde winst en de reis naar Den Haag. d. De vernielde hoofdschakelaar, de gederfde winst maar niet de reis naar Den Haag. 16. Tijdens een personeelsfeest van transportbedrijf Peek BV, ging het personeel, hun partners en ook de voltallige directie een avond bowlen. Na het bowlen bood de directie het personeel nog een barbecue aan in een partycentrum. Rond de barbecue stonden tafels met daarop olielampjes, gevuld met lampolie. Bij één tafel zaten een aantal medewerkers, waaronder een van de directeuren van de BV, die elkaar opjuinden om olie op de barbecue te gooien. Onder invloed van de nodige drank gooiden uiteindelijk twee medewerkers inderdaad lampolie op het nog hete barbecuerooster. Dit had een dusdanige steekvlam tot gevolg dat er een brand uitbrak waardoor uiteindelijk het restaurantgedeelte met inpandige keuken van het partycentrum afbrandde. De schade bedroeg ruim € 2.653.000,--. Slechts een deel van de schade wordt door de verzekering vergoed. De eigenaars van het partycentrum willen, zowel de werknemers als ook de werkgever (in dit geval dus de BV), aansprakelijk stellen voor de niet door de brandverzekering gedekte schade. Hoe beoordeelt u de kans dat de BV, als werkgever, in dit geval met succes aansprakelijk kan worden gesteld ? A. Die kans is nihil omdat het een activiteit betrof die buiten werktijd plaatsvond. B. Die kans is erg klein omdat de werknemers niet in opdracht van de werkgever handelden. C. Die kans is klein omdat er alcohol in het spel was en de betrokkenen niet met opzet het partycentrum in brand hebben gestoken. D. Die kans is zeer wel aanwezig omdat in dit geval de directeur van de BV het personeel mede heeft aangezet waardoor de kans op de schade is vergroot.
17. Om beter in haar keukenkastje te kunnen kijken, gaat Andrea op een van haar keukenstoelen staan die zij een week geleden heeft gekocht bij een keukenspeciaalzaak in Groningen. Tot haar grote schrik zakt zij door de zitting van de stoel en breekt daarbij haar enkel. Wat is in deze juist ? A. In verband met haar gebroken enkel zou Andrea met succes de keukenspeciaalzaak in Groningen kunnen aanspreken voor de gevolgschade. B. Omdat de keukenstoel niet is bedoeld om als opstapje te gebruiken maar Andrea deze wel als zodanig heeft gebruikt, komt de schade voor haar eigen rekening. C. In het bovenstaande geval heeft Andrea wel recht op schadevergoeding maar deze vordering zal zij moeten neerleggen bij de producent van de stoel en niet bij de winkelier waar zij de stoel heeft gekocht. D. In deze casus is geen sprake van productaansprakelijkheid maar alleen van wanprestatie van de kant van de producent.
18. Willen activiteiten van een ondernemer als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt, dan moeten zij op grond van het WvK aan bepaalde criteria voldoen. Welke omstandigheid is daarbij volgens het WvK niet relevant ? A. Bij de activiteiten moet er sprake zijn van een zekere regelmaat. B. De activiteiten moet in de openbaarheid plaatsvinden. C. Het optreden moet min of meer zelfstandig gebeuren. D. De activiteiten moeten door de ondernemer fulltime worden verricht. 19. Welke ondernemingsvorm is geschikt voor de situatie dat een ondernemer alleen een onderneming wil drijven alsook voor de situatie dat hij samen met anderen een onderneming wil beginnen ? A. De BV B. De CV C. De VOF D. De Maatschap 20. In zijn artikel over samenwerken in een BV stelt de auteur van den Bergh vast dat deadlocks zich vaak bij twee-partijen BV’s voordoen en dat deze zich op alle denkbare niveaus manifesteren. Wanneer wordt de kans op een deadlock aanmerkelijk groter ? A. Zodra de zeggenschap en de eigendom bij beide partijen 50% is. B. Wanneer een der partijen een duidelijk meerderheidsbelang heeft. C. Zodra de RvC tevens grootaandeelhouder is. D. Wanneer de AV geen unanimiteit in haar besluitvorming kan creëren
21. In de statuten van de Lidior BV is vastgelegd dat bestuursleden van de BV worden benoemd tijdens een AV middels een bindende voordracht van de prioriteitsaandeelhouders. Voor de RvC voorzien de statuten in een adviesrecht bij de benoemding van nieuwe bestuursleden. Voor de OR zijn, behalve de wettelijke voorschriften, geen bijzondere voorzieningen getroffen. Stel dat een van de bestuurders moet worden ontslagen, wie is dan bevoegd om de arbeidsrelatie te beëindigen ? A. De AV samen met de RvC. B. De prioriteitsaandeelhouders. C. De AV. D. De AV samen met de prioriteitsaandeelhouders. 22. Welke juridische status hebben personen die participeren in een onderlinge waarborgmaatschappij ? A. Voor de wet zijn dit vennoten van een VOF. B. Zij worden lid van een vereniging. C. Zijn hebben de status van aandeelhouder gekregen. D. Zij worden aangemerkt als bestuurders. 23. In zijn artikel over stemrechtloze aandelen wijst de auteur, mr. H. Koster, op de argumenten die op 01-10-2012 hebben geleid tot de invoering van dit soort aandelen. Wat noemt Koster in dit verband niet als een argument ? A. Bij het aangaan van internationale samenwerkingsverbanden kan het van nut zijn om stemrechtloze aandelen te hanteren omdat ze in internationaal verband erg gebruikelijk zijn. B. De in Nederland bekende figuur van de certificering en de participatiebewijzen zijn voor internationale toepassing niet geschikt. C. Men kan er een kapitaalinjectie mee bewerkstelligen zonder dat de in de vennootschap bestaande stemverhoudingen wijzigen. D. Stemrechtloze aandelen kunnen zowel worden gehanteerd bij een BV als bij een NV.
24. Stelling I: Stelling II:
A. B. C. D.
Een Joint Venture is naar haar aard steeds een ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid. Franchising is geen ondernemingsvorm maar een wijze van samenwerking tussen twee zelfstandige ondernemers.
Stelling I is juist maar stelling II is onjuist. Stelling I is onjuist maar stelling II is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
25. Welke twee hoofdstromen worden er in het Nederlandse mededingingsrecht onderscheiden ? A. Het ene stelsel dat werkt met ontheffingen tegenover het andere stelsel dat opgebouwd is rondom vrijstellingen. B. Het verbodsstelsel aan de ene kant en het misbruikstelsel aan de andere kant. C. Het stelsel van Europeesrechtelijke regelingen tegenover het autonome stelsel van Nederlandse regelingen. D. Het stelsel ene waarbij concentraties en kartels wel en het andere stelsel waarbij concentraties en kartels juist niet zijn toegestaan. 26. Welke van onderstaande overwegingen geeft het verschil aan tussen het Europees mededingingsrecht en de Nederlandse Mededingingswet ? A. Het Europees Mededingingsrecht komt pas in beeld wanneer de handel tussen Europese verdragstaten ongunstig wordt beïnvloed of de onderlinge concurrentie ernstige hinder ondervindt. B. In tegenstelling tot de Nederlandse Mededingingswet geldt in het Europees recht alleen een horizontale overeenkomst als een ongeoorloofde vorm van kartelvorming. C. Het Europees recht kent, in tegenstelling tot het Nederlandse Mededingingsrecht geen collectieve ontheffingen. D. Geen van bovenstaande stellingen geeft het juiste antwoord op de vraag. 27. Maurice Schellekens somt in zijn artikel over de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s een aantal bezwaren op tegen softwareoctrooien. In dit kader schrijft hij ook over NPE’s, patent trolls of PAE’s. Waarom vormen zij in de ogen van de auteur een probleem ? A. Hij zijn bedrijven die computerprogramma’s ontwerpen maar vervolgens geen octrooi aanvragen. B. Dit zijn bedrijven die softwareoctrooien verhandelen via stromannen. C. Het betreft ondernemingen die zelf niets produceren maar wel een octrooiportefeuille hebben en op basis daarvan andere bedrijven beschuldigen van inbreuk. D. Hierbij gaat het om bedrijven die vindingen van programmeurs opkopen voordat er een octrooi op is gevestigd. Vervolgens weigeren ze een vergoeding aan de uitvinder(s) te betalen. 28 Een intellectueel eigendomsrecht kan op verschillende wijzen ontstaan. Welke wijze van ontstaan kent de wet niet ? A. Door verlening, na een inhoudelijk onderzoek. B. Door vererving. C. Door verkrijging middels het verrichten van bepaalde formaliteiten. D. Door een verkrijging van rechtswege.
29. Op welk terrein van het intellectueel eigendomsrecht doet zich collosie voor ? A. Op het terrein van het auteursrecht. B. Bij het merkenrecht. C. Uitsluitend in relatie tot het handelsnaamrecht. D. Bij het octrooirecht. 30. Een van de voorwaarden om een octrooi te kunnen verkrijgen is dat de vinding nog niet tot de stand der techniek mag behoren. Wat wordt precies met deze eis bedoeld ? A. Op de uitvinding mag nog niet elders in de wereld een octrooi zijn verleend. B. Alleen wanneer het om een technische vinding gaat, is het mogelijk om er octrooi op te vestigen. C. Op het moment van de aanvraag mag de uitvinding nog niet openbaar toegankelijk zijn gemaakt voor derden, bijvoorbeeld door een demonstratie of beschrijving in de pers. D. Wanneer iemand anders voor de betreffende vinding reeds een octrooi-aanvraag heeft ingediend, is een verdere beoordeling niet meer aan de orde. 31. Welke formaliteiten moet een ondernemer in acht nemen wil hij de naam van zijn onderneming onder de bescherming van de Handelsnaamwet kunnen brengen ? A. Hij moet de handelsnaam laten registreren bij de Kamer van Koophandel. B. Hij moet zijn naam hebben gedeponeerd bij de Belastingdienst. C. Hij moet de naam als merk hebben aangemeld bij het Benelux-Merkenbureau. D. Hij moet naar het publiek toe op een duidelijke wijze aangeven dat hij een bepaalde handelsnaam voert, anders niets. 32. Door Ellen Gevers wordt in haar artikel over de versterking van merkrecht door modelregistratie uitgelegd hoe de registratie van logo’s als model verloopt. Wat is volgens dit artikel rechtens ? Stelling I: Om in aanmerking te komen voor een modelbescherming hoeft een logo niet nieuw te zijn, belangrijker is dat het een eigen karakter heeft. Stelling II: Wordt een logo geaccepteerd voor een modelregistratie, dan betekent dit dat het logo daardoor ook van rechtswege in aanmerking komt voor een merkregistratie. A. B. C. D.
Stelling I is juist en stelling II is ook juist. Stelling I is onjuist en stelling II is ook onjuist. Stelling I is juist maar stelling II is onjuist. Stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
33. Accountantkantoor Laan & Nijholt komt met begrafenisondernemer Asmans BV overeen om voor hem, tegen het gebruikelijke tarief, diens boekhouding te controleren, de jaarstukken op te maken en de jaarlijkse belastingaangiftes te verzorgen. Hoe moet de tussen de twee ondernemers gesloten overeenkomst worden gekwalificeerd ? A. Het gaat daarbij om een arbeidsovereenkomst. B. Het betreft een overeenkomst van opdracht. C. Het is een duidelijk voorbeeld van aanneming van werk. D. De overeenkomst kan worden gekwalificeerd als een onbenoemd contract. 34. Yvonne werkt al een jaar als oproepkracht in de winkel van dhr. Dokker. Zij heeft geen schriftelijke arbeidsovereenkomst en er is geen cao van kracht. Gemiddeld heeft zij het afgelopen jaar 1 dag per week gewerkt. Hoe zit het met haar recht op betaalde vakantiedagen ? A. Zij heeft recht op vier dagen betaalde vakantie. B. Dat is niet te zeggen omdat dit afhankelijk is van wat tussen haar en dhr. Dokker is afgesproken. C. Die heeft zij niet want die zitten standaard bij een oproepkracht in het uurloon. D. Omdat ze geen schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft, heeft ze wel recht op vakantie maar die wordt niet doorbetaald. 35. Marcel sluit een arbeidsovereenkomst met Koeriersbedrijf Turbo in Groningen. Het gaat om een oproepcontract met uitgestelde prestatieplicht en is aangegaan voor onbepaalde tijd. Als Marcel bij het bedrijf langsgaat om zijn arbeidsovereenkomst op te halen blijkt dat in het arbeidscontract een proeftijdbeding staat waarvan de duur nog niet is ingevuld. Marcel stelt voor om de proeftijd op tien weken te bepalen. De werkgever kan zich hier wel in vinden. Wat is rechtens ? a. Zodra partijen het arbeidscontract hebben ondertekend geldt er, ondanks de afgesproken tien weken, een proeftijd van twee maanden. b. Doordat de duur van de proeftijd in strijd is met het bepaalde in art. 7:652 BW, maakt het proeftijdbeding geen deel uit van de arbeidsovereenkomst. c. Omdat Marcel zelf heeft aangeboden om de proeftijd op een langere termijn dan twee maanden te zetten, is het beding geldig. d. Doordat het proeftijdbeding niet rechtsgeldig is, is er formeel helemaal geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
36. De 16-jarige Bart van der Molen sluit, zonder medeweten en toestemming van zijn ouders, een arbeidscontract voor een jaar af met de exploitant van de plaatselijke Mac.Donalds. Bart zal er elke vrijdag vanaf 17.00 uur tot sluit en elke zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur werkzaam zijn. De eerst vier weken werkt Bart in de keuken en is belast met het snijden van sla en augurken. In zijn vijfde week komen zijn ouders er pas achter dat hij bij Mac.Donalds werkt en zijn geheel ontdaan. Zij willen dat Bart onmiddellijk stopt met zijn werk. De door Bart gesloten arbeidsovereenkomst is: a. nietig, omdat zij is aangegaan door een minderjarige en zijn ouders geen goedkeuring hebben gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. b. vernietigbaar, omdat Bart nog geen 18 jaar is en zijn ouders geen goedkeuring hebben gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. c. formeel juridisch niet aantastbaar. d. in beginsel niet aantastbaar; de door Bart te verrichten werkzaamheden zijn van een dusdanige aard dat een verweer van de ouders steeds zal worden afgewezen. 37. Werkgever Jansen heeft enkele medewerkers in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In deze arbeidsovereenkomsten zijn geen nadere bedingen opgenomen ten aanzien van de wijze van opzegging. Hoe eindigen deze arbeidsovereenkomsten ? a. De werkgever zal voer ieder van de werknemers een vergunning moeten aanvragen bij het UWV-WERKbedrijf. b. De werkgever moet ieder van de werknemers schriftelijk laten weten dat de arbeidsovereenkomsten niet zal worden verlengd. c. De werkgever hoeft niets te doen; een dergelijke arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege. d. De werkgever moet bij ieder van de werknemers een opzeggingstermijn in acht nemen van 1 maand. 38. In zijn overzicht van het herziene ontslagrecht geeft de auteur, mr. W. Wetzels, aan op welke punten het ontslagrecht in de naaste toekomst zal worden gewijzigd. Welk van onderstaande vier punten zal geen doorgang vinden ? A. Voor een opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever moet in de toekomst sprake zijn van een redelijke grond en is herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk. B. Voor de berekening van een ontslagvergoeding zal worden uitgegaan van de duur van de arbeidsovereenkomst, de hoogte van het salaris en de leeftijd van de werknemer. C. Een proeftijd kan niet worden overeengekomen voor een arbeidsovereenkomst korter dan zes maanden. D. Een concurrentiebeding is in beginsel alleen nog maar mogelijk bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
39. Welk van onderstaande sancties geldt in strafrechtelijk zin niet als een straf ? A. De geldboete. B. De verbeurdverklaring. C. TBS. D. De hechtenis. 40. Stelling I:
Voor het aannemen van functioneel daderschap eist de Hoge Raad dat de leidinggevende bevoegd was om in te grijpen maar dat hij dat heeft nagelaten. Stelling II: De maximale geldboete die in het strafrecht aan een rechtspersoon kan worden opgelegd is hoger dan die, die aan een natuurlijk persoon kan worden opgelegd. A. Stelling I is juist en stelling II is onjuist. B. Stelling I is onjuist en stelling II is juist. C. Stelling I en stelling II zijn beiden onjuist. D. Stelling I en stelling II zijn beiden juist.
Antwoorden Bedrijfsrecht. Rechtsbronnen & Rechtsgebieden 1. Door de gemeente Hoogeveen wordt een onderhoudscontract voor de kopieermachines afgesloten met Ricoh NV. Een daartoe strekkende overeenkomst wordt op 1 oktober 2014 door wethouder de Vries van Hoogeveen en dhr. Bosman van Ricoh NV ondertekend. De gemeente Assen koopt op die dag voor de gemeentelijk milieustraat een nieuwe aangepaste vrachtauto bij autohandel Bol BV. Wat is op basis van deze twee situaties rechtens ? E. In beide gevallen gaat het om situaties die privaatrechtelijk van aard zijn. F. In beide gevallen gaat het om situaties die publiekrechtelijk van aard zijn. G. De casus in Hoogeveen is publiekrechtelijk van aard, die in Assen privaatrechtelijk. H. De casus in Hoogeveen is privaatrechtelijk van aard, die in Assen publiekrechtelijk. Het gaat hier niet om een rechtshandeling die uitsluitend toekomt aan een overheid, dus geen publiekrecht
2. Wat geldt in de heersende rechtsopvatting niet als een bron van nationaal recht ? E. Wetten in formele zin. F. De rechterlijke macht. G. De gewoonte. H. Verdragen. Zie pag. 28 ev. Jurisprudentie geldt wel als een bron, de rechterlijke macht echter niet.
3. In zijn artikel over ethische aspecten van tax planning maakt de auteur Prof. Gribnau een onderscheidt tussen belastingontwijking en belastingontduiking. Welke van onderstaande situaties sluit aan bij het leerstuk van de belastingontduiking ? E. Een elektrische auto aanschaffen omdat daardoor geen motorrijtuigenbelasting hoeft te worden betaald. F. Het omzetten van een eenmanszaak in een BV enkel vanwege de fiscale voordelen die dit biedt. G. Bepaalde kosten die een ondernemer in privé heeft gemaakt, boekhoudkundig aanmerken als bedrijfskosten om zodoende de fiscale winst te minimaliseren. H. De intellectuele eigendomsrechten van de composities van U2 in Nederland laten registreren om zodoende zo min mogelijk belasting te betalen. Zie het artikel
Particulier Eigendomsrecht 4. Omdat Marcel moet werken, kan hij het concert van Caro Emerald helaas niet bezoeken. Hij baalt ontzettend want hij had via een kennis een VIP-kaart gekregen. Marcel heeft zijn kaartje aan Tanja verkocht die nu in zijn plaats gebruik zal maken van het speciale arrangement. Het concertkaartje is een roerende zaak, maar als wat kan het kaartje nog meer worden aangemerkt ?
E. F. G. H.
Als een zekerheidsrecht. Als een niet voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Als een beperkt eigendomsrecht. Als een vermogensrecht.
Het verschaft een op geld waardeerbaar recht, nml. om het concert te mogen bijwonen. Collegestof, zie ook pag. 42
5. Stelling I:
Door beneficiair te trouwen wordt voorkomen dat boedelvermenging tussen partners zal optreden. Stelling II: Het is denkbaar dat iemand in juridische zin eigenaar van een zaak wordt, enkel door deze mee te nemen. A. Beide stellingen zijn juist. C. Beide stellingen zijn onjuist B. Stelling I is juist en stelling II is onjuist. D. Stelling I is onjuist en stelling II is juist. College 2; beneficiair trouwen bestaat niet ! Stelling II: dat heet: in bezitneming, zie art. 5:4 BW.
6. Waarom kan een huurder door verkrijgende verjaring na 10 jaar geen eigenaar worden van het pand waarin hij woont ? E. Omdat het eigendom van onroerende zaken niet kan worden verkregen middels verjaring. F. Omdat de huurder als houder wordt gezien en dus geen bezitter is. G. Omdat een huurder geen rechtspersoon is. H. Omdat voor een registergoed een termijn geldt van 20 jaar. Zie art. 3:99 BW en besproken tijdens college.
7. Welk van onderstaande vormen van eigendomsverkrijging geldt niet als een voorbeeld van een verkrijging onder algemene titel ? E. Maarten erft een schilderij van zijn grootmoeder. F. Jaap koopt dat schilderij van Maarten. G. Nicolle trouwt met Floris in gemeenschap van goederen. H. BV X fuseert met BV Y. Zie par. 3.1 boek en art. 3:80 BW.
Overeenkomstenrecht 8. Welk van onderstaande stellingen is niet juist ? E. Een aanbod kan vervallen wanneer het een mondeling aanbod betreft en het niet onmiddellijk is aanvaard. F. Een aanbod is onherroepelijk wanneer het is aanvaard. G. Een aanbod is herroepelijk wanneer het een schriftelijk aanbod betreft en niet binnen een redelijke termijn is aanvaard. H. Een aanbod is vervallen wanneer het wordt verworpen. Zie pag. 111 ev. & art. 6:219 BW / onderwerp tijdens werkcollege
9.
Henk-Jan is bedrijfsleider bij de C1000 in Hengelo. Hij overweegt om het bedrijf over te nemen. De gevraagde koopsom is echter dusdanig dat hij daardoor het pand niet kan kopen maar het is mogelijk om dat te huren. Stel dat de plannen van Henk-Jan doorgang vinden, wat kan dan van de onderhavige overeenkomsten gezegd worden ? E. Omdat Henk-Jan nog twijfelt, kunnen we hier spreken van een koop op proef ex art. 7:45 lid 2 BW. F. Bij de overname van het bedrijf gaat het om een openbare verkoop en bij de huur om een benoemd contract. G. Omdat bij de bedrijfsovername het pand niet wordt gekocht, is hier sprak van een koop met eigendomsvoorbehoud. H. Hier zijn twee benoemde contracten in het geding. Zie pag. 106 e.v.; een openbare verkoop ? die vindt op een veiling plaats; de huur heeft niets te maken met de koop van het bedrijf. Eigendomsvoorbehoud speelt hier helemaal geen rol.
10. De ondernemer die gebruik wil maken van algemene voorwaarden moet rekening houden met een strikt regime aan voorschriften ten aan zien van de verplichting om de wederpartij te informeren over de inhoud van zijn algemene voorwaarden. Wat is er in dit verband rechtens ? E. Een gebruiker hoeft de algemene voorwaarden pas ter hand te overhandigen aan de wederpartij, zodra deze aangeeft daar behoefte aan te hebben. F. Een gebruiker kan in principe volstaan met het deponeren van de algemene voorwaarden bij de KvK of bij de griffie van een rechtbank. G. In beginsel dient de gebruiker de algemene voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst ter hand te stellen van de wederpartij en is dit redelijker wijze niet mogelijk dan is deponering en toezending op verzoek, een acceptabel alternatief. H. In beginsel dient de gebruiker de algemene voorwaarden op zijn bedrijf ter inzage te hebben, mocht dit echter niet mogelijk zijn dan moet hij deze deponeren bij de KvK of de griffie van een rechtbank. Zie art. 6:234 BW en pag. 126 ev.
11. In de reader is een artikel opgenomen over buurwegen en de auteur wijst er herhaaldelijk op dat een buurweg niet mag worden verward met een erfdienstbaarheid. Welke verschillen noemt hij in dit verband ? E. Een buurweg is niet meer opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, een erfdienstbaarheid is dat wel. F. Erfdienstbaarheid ontstaat door hetzij een notariële akte, hetzij door verjaring; bij een buurweg is bestemming tot gemeenschappelijk gebruik doorslaggevend. G. Een erfdienstbaarheid geldt als een zakelijk recht, een buurweg is dat niet. H. De onder A, B en C genoemde punten zijn allemaal juist. Zie het artikel op de eerste vier pagina’s
Niet-nakoming van contractuele afspraken 12. Hub Schobben is een detaillist in witgoed. Hij biedt via een raamposter een nieuwe Miele wasmachine aan voor de prijs van € 1050,-. Dat is zeer voordeling want elders kost deze machine rond de € 1500,- . Mevr. Haagen, is al enige tijd op zoek naar een nieuwe wasmachine en zij is
inmiddels goed geïnformeerd over de gangbare prijzen. Zij wil de Miele wel kopen voor € 1050,Schobben weigert echter: hij beweert dat er een vergissing in het spel is, hij had natuurlijk € 1500,- bedoeld en geen € 1050,-.! Hoe zijn de kansen voor mevr. Schobben, wanneer zij dit aan een rechter zou voorleggen ? E. Zij heeft een goede kans dat de rechter haar in het gelijk zal stellen: van Schobben mag verwacht worden dat hij juiste informatie aan de consumenten verstrekt en geen domme fouten maakt. F. Zij maakt een kleine kans, nml. alleen dan wanneer zij kan aantonen dat Schobben reeds eerder Miele wasmachines voor die prijs heeft verkocht. G. Mevr. Haagen was goed op de hoogte en wist, of kon in ieder geval weten, dat deze prijs verre van gebruikelijk was. Schobben wordt hier beschermd door het vertrouwensbeginsel. H. Geen van bovenstaande opties geeft aan waarom mevr. Haagen wel of niet een kans zou kunnen maken bij de rechter. Zie ook art. 3:35 BW: het prijsverschil is bijna 30%, zij was op de hoogte, dus wordt Schobben beschermd.
E. F. G. H.
13. Gea drijft een kunstgalerij. Zij verkoopt en verhuurt aan ondernemers en particulieren kunstvoorwerpen van allerlei aard. Een half jaar geleden heeft zij aan dhr. Nefkens een schilderij verkocht voor een bedrag van € 2200,- Bij de aankoop gaf Nefkens aan dat hij niet in staat was de koopprijs in één keer te betalen. Gea en Nefkens kwamen daarop overeen dat hij bij de levering van het schilderij € 1000,- zou aanbetalen en de resterende € 1200,- in termijnen van € 100,- maandelijks zou voldoen. Dit alles werd op papier gezet en door partijen ondertekend. Andere afspraken werden niet gemaakt. Gea heeft nu geconstateerd dat Nefkens de laatste drie maanden niets heeft betaald en vraagt zich af wat zij kan doen. Wat zijn op dit moment haar juridische mogelijkheden ? Zij zou zich met succes kunnen beroepen op het retentierecht. Haar enige mogelijkheid is om ontbinding van de overeenkomst te eisen. Zij kan alleen nakoming van de overeenkomst eisen. Zij kan nakoming eisen en mogelijk ook aanvullende schadevergoeding. 14. In zijn artikel aangaande de consument en het non-confomiteitsbewijs betoogt Prof. Jac. Hijma dat art. 7:18 BW en het daar geformuleerde over de bewijsvoering voor de praktijk betekent dat E. een verkoper bij de rechter kan volstaan met het zaaien van twijfel aangaande het verwijt dat de zaak niet conform zou zijn. F. een verkoper, die slechts aangeeft dat het defect ook bij de koper kan zijn ontstaan, bij de rechter geen schijn van kans heeft. G. deze niet speelt voor tweedehands gekochte goederen. H. indien sprake is van een schade die duidelijk bij de consument moet zijn ontstaan, alleen dan het vermoeden buiten toepassing blijft en de verkoper buiten schot blijft. A is fout want dat blijkt uit paragraaf 4; C is onzin want precies daar speelt deze kwestie, zie laatste zin paragraaf 5; D is fout omdat het niet “alleen dan is” er zijn ook ander situaties denkbaar, zie de samenvatting in paragraaf 9.
Producentengedrag en wettelijke aansprakelijkheid 15.
Cor werkt als verwarmingsmonteur voor installatiebedrijf Haanstra. Verleden week was hij samen met een collega aan het werk op het kantoor van assurantiebedrijf van der Ploeg. Omdat het werk snel afmoest, wilden ze de dinsdag doorwerken tot 18.30. Tegen 18.00 uur, vernielde Cor per ongeluk de hoofdschakelaar van de stroomtoevoer. De gevolgen zijn nogal ingrijpend: meteen zaten ze in het donker en al snel wordt duidelijk dat de schade pas op donderdagmiddag helemaal hersteld kan zijn. Van der Ploeg laat daarop telefonisch zijn personeel weten dat er op woensdag niet zal worden gewerkt: in verband met de stroomuitval zullen zij op die dag het geplande bedrijfsuitje naar Den Haag houden. Welke schade kan van der Ploeg verhalen op Haanstra ? e. Helemaal geen, want bij Cor was er geen sprake van opzet. f. Alleen de vernielde hoofdschakelaar, de rest van de schade komt voor rekening van de verzekering van vd. Ploeg. g. De vernielde hoofdschakelaar, de gederfde winst en de reis naar Den Haag. h. De vernielde hoofdschakelaar, de gederfde winst maar niet de reis naar Den Haag. De reis was immers al gepland, tussen deze en de onrechtmatige daad bestaat geen causaal verband.
16. Tijdens een personeelsfeest van transportbedrijf Peek BV, ging het personeel, hun partners en ook de voltallige directie een avond bowlen. Na het bowlen bood de directie het personeel nog een barbecue aan in een partycentrum. Rond de barbecue stonden tafels met daarop olielampjes, gevuld met lampolie. Bij één tafel zaten een aantal medewerkers, waaronder een van de directeuren van de BV, die elkaar opjuinden om olie op de barbecue te gooien. Onder invloed van de nodige drank gooiden uiteindelijk twee medewerkers inderdaad lampolie op het nog hete barbecuerooster. Dit had een dusdanige steekvlam tot gevolg dat er een brand uitbrak waardoor uiteindelijk het restaurantgedeelte met inpandige keuken van het partycentrum afbrandde. De schade bedroeg ruim € 2.653.000,--. Slechts een deel van de schade wordt door de verzekering vergoed. De eigenaars van het partycentrum willen, zowel de werknemers als ook de werkgever (in dit geval dus de BV), aansprakelijk stellen voor de niet door de brandverzekering gedekte schade. Hoe beoordeelt u de kans dat de BV, als werkgever, in dit geval met succes aansprakelijk kan worden gesteld ? E. Die kans is nihil omdat het een activiteit betrof die buiten werktijd plaatsvond. F. Die kans is erg klein omdat de werknemers niet in opdracht van de werkgever handelden. G. Die kans is klein omdat er alcohol in het spel was en de betrokkenen niet met opzet het partycentrum in brand hebben gestoken. H. Die kans is zeer wel aanwezig omdat in dit geval de directeur van de BV het personeel mede heeft aangezet waardoor de kans op de schade is vergroot. Zie art. 6:170 BW; boek op pag. 165/166; gebaseerd op een uitspraak van de Hoge Raad
17. Om beter in haar keukenkastje te kunnen kijken, gaat Andrea op een van haar keukenstoelen staan die zij een week geleden heeft gekocht bij een keukenspeciaalzaak in Groningen. Tot haar grote schrik zakt zij door de zitting van de stoel en breekt daarbij haar enkel. Wat is in deze juist ? E. In verband met haar gebroken enkel zou Andrea met succes de keukenspeciaalzaak in Groningen kunnen aanspreken voor de gevolgschade.
F. Omdat de keukenstoel niet is bedoeld om als opstapje te gebruiken maar Andrea deze wel als zodanig heeft gebruikt, komt de schade voor haar eigen rekening. G. In het bovenstaande geval heeft Andrea wel recht op schadevergoeding maar deze vordering zal zij moeten neerleggen bij de producent van de stoel en niet bij de winkelier waar zij de stoel heeft gekocht. H. In deze casus is geen sprake van productaansprakelijkheid maar alleen van wanprestatie van de kant van de producent. Casus staat letterlijk op pag. 173
De juridische organisatie van een onderneming 18. Willen activiteiten van een ondernemer als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt, dan moeten zij op grond van het WvK aan bepaalde criteria voldoen. Welke omstandigheid is daarbij volgens het WvK niet relevant ? E. Bij de activiteiten moet er sprake zijn van een zekere regelmaat. F. De activiteiten moet in de openbaarheid plaatsvinden. G. Het optreden moet min of meer zelfstandig gebeuren. H. De activiteiten moeten door de ondernemer fulltime worden verricht. Dat is een criterium dat niet door de wet wordt gesteld; zie ook pag. 182 en 183
19. Welke ondernemingsvorm is geschikt voor de situatie dat een ondernemer alleen een onderneming wil drijven alsook voor de situatie dat hij samen met anderen een onderneming wil beginnen ? E. De BV F. De CV G. De VOF H. De Maatschap Collegestof week 4
20. In zijn artikel over samenwerken in een BV stelt de auteur van den Bergh vast dat deadlocks zich vaak bij twee-partijen BV’s voordoen en dat deze zich op alle denkbare niveaus manifesteren. Wanneer wordt de kans op een deadlock aanmerkelijk groter ? E. Zodra de zeggenschap en de eigendom bij beide partijen 50% is. F. Wanneer een der partijen een duidelijk meerderheidsbelang heeft. G. Zodra de RvC tevens grootaandeelhouder is. H. Wanneer de AV geen unanimiteit in haar besluitvorming kan creëren 21. In de statuten van de Lidior BV is vastgelegd dat bestuursleden van de BV worden benoemd tijdens een AV middels een bindende voordracht van de prioriteitsaandeelhouders. Voor de RvC voorzien de statuten in een adviesrecht bij de benoemding van nieuwe bestuursleden. Voor de OR zijn, behalve de wettelijke voorschriften, geen bijzondere voorzieningen getroffen. Stel dat een van de bestuurders moet worden ontslagen, wie is dan bevoegd om de arbeidsrelatie te beëindigen ?
E. F. G. H.
De AV samen met de RvC. De prioriteitsaandeelhouders. De AV. De AV samen met de prioriteitsaandeelhouders.
Vraag is letterlijk besproken tijdens college.
22. Welke juridische status hebben personen die participeren in een onderlinge waarborgmaatschappij ? E. Voor de wet zijn dit vennoten van een VOF. F. Zij worden lid van een vereniging. G. Zijn hebben de status van aandeelhouder gekregen. H. Zij worden aangemerkt als bestuurders. Zie pag. 205
23. In zijn artikel over stemrechtloze aandelen wijst de auteur, mr. H. Koster, op de argumenten die op 01-10-2012 hebben geleid tot de invoering van dit soort aandelen. Wat noemt Koster in dit verband niet als een argument ? E. Bij het aangaan van internationale samenwerkingsverbanden kan het van nut zijn om stemrechtloze aandelen te hanteren omdat ze in internationaal verband erg gebruikelijk zijn. F. De in Nederland bekende figuur van de certificering en de participatiebewijzen zijn voor internationale toepassing niet geschikt. G. Men kan er een kapitaalinjectie mee bewerkstelligen zonder dat de in de vennootschap bestaande stemverhoudingen wijzigen. H. Stemrechtloze aandelen kunnen zowel worden gehanteerd bij een BV als bij een NV. Zie 2de pagina van het artikel
24. Stelling I: Stelling II:
E. F. G. H.
Een Joint Venture is naar haar aard steeds een ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid. Franchising is geen ondernemingsvorm maar een wijze van samenwerking tussen twee zelfstandige ondernemers.
Stelling I is juist maar stelling II is onjuist. Stelling I is onjuist maar stelling II is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Zie voor de Joint Venture: pag. 227 en Franchising pag. 225
Concurrentie en mededingingsrecht 25. Welke twee hoofdstromen worden er in het Nederlandse mededingingsrecht onderscheiden ? E. Het ene stelsel dat werkt met ontheffingen tegenover het andere stelsel dat opgebouwd is rondom vrijstellingen.
F. Het verbodsstelsel aan de ene kant en het misbruikstelsel aan de andere kant. G. Het stelsel van Europeesrechtelijke regelingen tegenover het autonome stelsel van Nederlandse regelingen. H. Het stelsel ene waarbij concentraties en kartels wel en het andere stelsel waarbij concentraties en kartels juist niet zijn toegestaan. Zie pag. 170 boek
26. Welke van onderstaande overwegingen geeft het verschil aan tussen het Europees mededingingsrecht en de Nederlandse Mededingingswet ? E. Het Europees Mededingingsrecht komt pas in beeld wanneer de handel tussen Europese verdragstaten ongunstig wordt beïnvloed of de onderlinge concurrentie ernstige hinder ondervindt. F. In tegenstelling tot de Nederlandse Mededingingswet geldt in het Europees recht alleen een horizontale overeenkomst als een ongeoorloofde vorm van kartelvorming. G. Het Europees recht kent, in tegenstelling tot het Nederlandse Mededingingsrecht geen collectieve ontheffingen. H. Geen van bovenstaande stellingen geeft het juiste antwoord op de vraag. Zie pag. 177
Intellectueel eigendomsrecht 27. Maurice Schellekens somt in zijn artikel over de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s een aantal bezwaren op tegen softwareoctrooien. In dit kader schrijft hij ook over NPE’s, patent trolls of PAE’s. Waarom vormen zij in de ogen van de auteur een probleem ? E. Hij zijn bedrijven die computerprogramma’s ontwerpen maar vervolgens geen octrooi aanvragen. F. Dit zijn bedrijven die softwareoctrooien verhandelen via stromannen. G. Het betreft ondernemingen die zelf niets produceren maar wel een octrooiportefeuille hebben en op basis daarvan andere bedrijven beschuldigen van inbreuk. H. Hierbij gaat het om bedrijven die vindingen van programmeurs opkopen voordat er een octrooi op is gevestigd. Vervolgens weigeren ze een vergoeding aan de uitvinder(s) te betalen. Zie paragraaf 2 van het artikel
28 Een intellectueel eigendomsrecht kan op verschillende wijzen ontstaan. Welke wijze van ontstaan kent de wet niet ? E. Door verlening, na een inhoudelijk onderzoek. F. Door vererving. G. Door verkrijging middels het verrichten van bepaalde formaliteiten. H. Door een verkrijging van rechtswege. Collegestof
29. Op welk terrein van het intellectueel eigendomsrecht doet zich collosie voor ? E. Op het terrein van het auteursrecht.
F. Bij het merkenrecht. G. Uitsluitend in relatie tot het handelsnaamrecht. H. Bij het octrooirecht. Collegestof
30. Een van de voorwaarden om een octrooi te kunnen verkrijgen is dat de vinding nog niet tot de stand der techniek mag behoren. Wat wordt precies met deze eis bedoeld ? E. Op de uitvinding mag nog niet elders in de wereld een octrooi zijn verleend. F. Alleen wanneer het om een technische vinding gaat, is het mogelijk om er octrooi op te vestigen. G. Op het moment van de aanvraag mag de uitvinding nog niet openbaar toegankelijk zijn gemaakt voor derden, bijvoorbeeld door een demonstratie of beschrijving in de pers. H. Wanneer iemand anders voor de betreffende vinding reeds een octrooi-aanvraag heeft ingediend, is een verdere beoordeling niet meer aan de orde. D zou wel kunnen, maar als enig is het niet goed, er is immers meer aan de hand.
31. Welke formaliteiten moet een ondernemer in acht nemen wil hij de naam van zijn onderneming onder de bescherming van de Handelsnaamwet kunnen brengen ? E. Hij moet de handelsnaam laten registreren bij de Kamer van Koophandel. F. Hij moet zijn naam hebben gedeponeerd bij de Belastingdienst. G. Hij moet de naam als merk hebben aangemeld bij het Benelux-Merkenbureau. H. Hij moet naar het publiek toe op een duidelijke wijze aangeven dat hij een bepaalde handelsnaam voert, anders niets. Zie pag. 282
32. Door Ellen Gevers wordt in haar artikel over de versterking van merkrecht door modelregistratie uitgelegd hoe de registratie van logo’s als model verloopt. Wat is volgens dit artikel rechtens ? Stelling I: Om in aanmerking te komen voor een modelbescherming hoeft een logo niet nieuw te zijn, belangrijker is dat het een eigen karakter heeft. Stelling II: Wordt een logo geaccepteerd voor een modelregistratie, dan betekent dit dat het logo daardoor ook van rechtswege in aanmerking komt voor een merkregistratie. E. F. G. H.
Stelling I is juist en stelling II is ook juist. Stelling I is onjuist en stelling II is ook onjuist. Stelling I is juist maar stelling II is onjuist. Stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
Zie pag. 87 van het artikel; het moet zowel nieuw zijn en een eigen karakter hebben. Het is juist niet zo dat het automatisch in aanmerking komt voor een merkregistratie.
Arbeidsrecht 33.
Accountantkantoor Laan & Nijholt komt met begrafenisondernemer Asmans BV overeen om voor hem, tegen het gebruikelijke tarief, diens boekhouding te controleren, de jaarstukken op te maken en de jaarlijkse belastingaangiftes te verzorgen. Hoe moet de tussen de twee ondernemers gesloten overeenkomst worden gekwalificeerd ? E. Het gaat daarbij om een arbeidsovereenkomst. F. Het betreft een overeenkomst van opdracht. G. Het is een duidelijk voorbeeld van aanneming van werk. H. De overeenkomst kan worden gekwalificeerd als een onbenoemd contract. Collegestof.
34. Yvonne werkt al een jaar als oproepkracht in de winkel van dhr. Dokker. Zij heeft geen schriftelijke arbeidsovereenkomst en er is geen cao van kracht. Gemiddeld heeft zij het afgelopen jaar 1 dag per week gewerkt. Hoe zit het met haar recht op betaalde vakantiedagen ? A. Zij heeft recht op vier dagen betaalde vakantie. B. Dat is niet te zeggen omdat dit afhankelijk is van wat tussen haar en dhr. Dokker is afgesproken. C. Die heeft zij niet want die zitten standaard bij een oproepkracht in het uurloon. D. Omdat ze geen schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft, heeft ze wel recht op vakantie maar die wordt niet doorbetaald. Zie pag. 305 ev.
35. Marcel sluit een arbeidsovereenkomst met Koeriersbedrijf Turbo in Groningen. Het gaat om een oproepcontract met uitgestelde prestatieplicht en is aangegaan voor onbepaalde tijd. Als Marcel bij het bedrijf langsgaat om zijn arbeidsovereenkomst op te halen blijkt dat in het arbeidscontract een proeftijdbeding staat waarvan de duur nog niet is ingevuld. Marcel stelt voor om de proeftijd op tien weken te bepalen. De werkgever kan zich hier wel in vinden. Wat is rechtens ? e. Zodra partijen het arbeidscontract hebben ondertekend geldt er, ondanks de afgesproken tien weken, een proeftijd van twee maanden. f. Doordat de duur van de proeftijd in strijd is met het bepaalde in art. 7:652 BW, maakt het proeftijdbeding geen deel uit van de arbeidsovereenkomst. g. Omdat Marcel zelf heeft aangeboden om de proeftijd op een langere termijn dan twee maanden te zetten, is het beding geldig. h. Doordat het proeftijdbeding niet rechtsgeldig is, is er formeel helemaal geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. zie art. 7:652 BW
36. De 16-jarige Bart van der Molen sluit, zonder medeweten en toestemming van zijn ouders, een arbeidscontract voor een jaar af met de exploitant van de plaatselijke Mac.Donalds. Bart zal er elke vrijdag vanaf 17.00 uur tot sluit en elke zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur werkzaam zijn. De eerst vier weken werkt Bart in de keuken en is belast met het snijden van sla en augurken. In zijn vijfde week komen zijn ouders er pas achter dat hij bij Mac.Donalds werkt en zijn geheel ontdaan. Zij willen dat Bart onmiddellijk stopt met zijn werk.
De door Bart gesloten arbeidsovereenkomst is: e. nietig, omdat zij is aangegaan door een minderjarige en zijn ouders geen goedkeuring hebben gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. f. vernietigbaar, omdat Bart nog geen 18 jaar is en zijn ouders geen goedkeuring hebben gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. g. formeel juridisch niet aantastbaar. h. in beginsel niet aantastbaar; de door Bart te verrichten werkzaamheden zijn van een dusdanige aard dat een verweer van de ouders steeds zal worden afgewezen. zie art. 7:612 lid 2 BW / stof werkcollege en pag. 299
37. Werkgever Jansen heeft enkele medewerkers in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In deze arbeidsovereenkomsten zijn geen nadere bedingen opgenomen ten aanzien van de wijze van opzegging. Hoe eindigen deze arbeidsovereenkomsten ? e. De werkgever zal voer ieder van de werknemers een vergunning moeten aanvragen bij het UWV-WERKbedrijf. f. De werkgever moet ieder van de werknemers schriftelijk laten weten dat de arbeidsovereenkomsten niet zal worden verlengd. g. De werkgever hoeft niets te doen; een dergelijke arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege. h. De werkgever moet bij ieder van de werknemers een opzeggingstermijn in acht nemen van 1 maand. 38. In zijn overzicht van het herziene ontslagrecht geeft de auteur, mr. W. Wetzels, aan op welke punten het ontslagrecht in de naaste toekomst zal worden gewijzigd. Welk van onderstaande vier punten zal geen doorgang vinden ? E. Voor een opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever moet in de toekomst sprake zijn van een redelijke grond en is herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk. F. Voor de berekening van een ontslagvergoeding zal worden uitgegaan van de duur van de arbeidsovereenkomst, de hoogte van het salaris en de leeftijd van de werknemer. G. Een proeftijd kan niet worden overeengekomen voor een arbeidsovereenkomst korter dan zes maanden. H. Een concurrentiebeding is in beginsel alleen nog maar mogelijk bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zie het artikel op diverse plaatsen in de tekst.
Strafrecht 39. Welk van onderstaande sancties geldt in strafrechtelijk zin niet als een straf ? E. De geldboete. F. De verbeurdverklaring. G. TBS. H. De hechtenis.
Zie art. 9 Sr. en pag. 363 ev boek. De geldboete en de hechtenis zijn hoofdstraffen, de verbeurdverklaring is een bijkomende straf. TBS geldt als “maatregel” is wel een sanctie maar geen straf in strafrechtelijke zin.
40. Stelling I:
Voor het aannemen van functioneel daderschap eist de Hoge Raad dat de leidinggevende bevoegd was om in te grijpen maar dat hij dat heeft nagelaten. Stelling II: De maximale geldboete die in het strafrecht aan een rechtspersoon kan worden opgelegd is hoger dan die, die aan een natuurlijk persoon kan worden opgelegd. A. Stelling I is juist en stelling II is onjuist. B. Stelling I is onjuist en stelling II is juist. C. Stelling I en stelling II zijn beiden onjuist. D. Stelling I en stelling II zijn beiden juist. Stelling I: zie pag. 379; stelling II: art. 23 lid 4 Sr