SYLLABUS ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN THEATERWETENSCHAP 2008
Colofon De syllabus is tot stand gekomen met bijdragen van: Alice Doek, Anouk Doeven, Masha Furth, Rob van Gaal, Jaap Maat, Willem Rodenhuis, Marieke Siebrecht, Christiaan-Willem van der Sluijs, Peter Sonderen, Rudolf Valkhoff, Rob van der Zalm en Bert Zeeman Met dank aan: Arjen Florijn, Jan Hein Furnée, Deniz Karaman, Kees Mercks, Jenny Reynaerts, Herbert van Rheeden, Caroline Roset en Piet Verkruijsse Deze syllabus hoort bij de website HumoOz, gereedschap voor onderzoek in de humaniora: http://humoz.hum.uva.nl/ Copyright Faculteit der Geesteswetenschappen 2007 /2008
THEATERWETENSCHAP
INHOUDSOPGAVE INLEIDING 1. HET OPZETTEN VAN EEN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK 1.1 HET FORMULEREN VAN EEN ONDERZOEKSVRAAG OF PROBLEEMSTELLING 1.2 HET VERZAMELEN VAN INFORMATIE 1.3 HET SELECTEREN VAN RELEVANTE INFORMATIE 1.4 HET BEOORDELEN VAN DE GEVONDEN PUBLICATIES: ORIËNTEREND LEZEN 1.5 HET GEBRUIKEN VAN ELEKTRONISCHE INFORMATIE 1.6 HET VERANTWOORDEN VAN DE GEBRUIKTE INFORMATIE EN HET VOORKOMEN VAN PLAGIAAT
2. THEATERWETENSCHAP ALS ACADEMISCHE DISCIPLINE 2.1 HET ONDERZOEK BINNEN DE LEERSTOELGROEP THEATERWETENSCHAP, UVA 3. DE BIBLIOTHEEK VAN DE UVA 3.1 PRAKTISCHE INFORMATIE 3.2 UBAWEB EN DE DIGITALE BIBLIOTHEEK 3.3 EEN RONDLEIDING DOOR DE UB 3.4 VORMEN VAN PUBLICATIES 3.5 BIBLIOGRAFISCH APPARAAT 4. OPLEIDINGSBIBLIOTHEEK THEATERWETENSCHAP 4.1 BIBLIOTHEEK 4.2 BIBLIOGRAFISCH MATERIAAL 5. BIBLIOGRAFISCHE CONVENTIES 5.1 WAT ZIJN BIBLIOGRAFISCHE CONVENTIES? 5.2 DE LITERATUURLIJST 5.3 DE ‘MLA-STIJL’ 5.4 DE VORM VAN DE LITERATUURVERWIJZING: DE TITELBESCHRIJVING 5.5 AFBEELDINGEN 5.6 GEBRUIK VAN NOTEN 5.7 MLA-AANWIJZINGEN OP HET INTERNET 5.8 TEKSTCONVENTIES 6. DE TECHNISCHE VERZORGING VAN WERKSTUKKEN 6.1 ALGEMENE AANWIJZINGEN 6.2 REDACTIONELE INDELING 6.3 TYPOGRAFISCHE INDELING 7. PRESENTATIEVAARDIGHEDEN INLEIDING 7.1 HET VOORBEREIDEN VAN EEN PRESENTATIE 7.2 DE OPBOUW 7.3 PRAKTISCHE VOORBEREIDING 7.4 HET HOUDEN VAN EEN PRESENTATIE 7.5 HET GEBRUIK VAN HULPMIDDELEN
4 6 7 9 12 14 16 19 22 25 28 28 28 31 32 33 36 36 37 39 39 41 42 43 51 52 58 60 63 63 65 66 70 70 70 72 75 77 81
THEATERWETENSCHAP
7.6 HET REAGEREN OP VRAGEN 7.7 CHECKLIST VOORBEREIDING PRESENTATIE 7.8 VOORBEELD VAN EEN SPREEKSCHEMA BIJLAGEN BIJLAGE I: ZOEKEN OP INTERNET INLEIDING 1. STRUCTUUR EN FUNCTIONEREN VAN HET INTERNET 2. ZOEKEN MET BEHULP VAN ZOEKMACHINES APPENDIX: ZOEKEN MET GOOGLE BIJLAGE II: BLACKBOARD BIJLAGE III: HET DOORSTUREN VAN STUDENTENMAIL
85 87 88 89 90 90 91 95 105 109 110
THEATERWETENSCHAP
INLEIDING Aan elke universiteit wordt onderzoek verricht door de meeste docenten en door medewerkers die speciaal voor het doen van onderzoek zijn aangesteld. Naast de diverse onderwijsinstituten van de faculteit, zoals dat van Kunst- Religie- en Cultuurwetenschappen, bestaan er verschillende, soms interuniversitaire, onderzoeksscholen. Een voorbeeld is het landelijke Huizinga Instituut waarvan de UvA penvoerder is en dat zich richt op cultuurgeschiedenis. Het onderzoek dat bij elke opleiding gedaan wordt, draagt bij aan de kennis over het betreffende vakgebied: nieuwe ideeën worden getoetst aan bestaande kennis of aan de praktijk en bestaande kennis wordt kritisch bekeken en aangepast. De opgedane kennis wordt overgedragen aan de studenten. Van de studenten wordt verwacht dat zij, na afronding van hun studie, ook in staat zijn een zelfstandige bijdrage te leveren aan de bestaande kennis. Een bachelor is in staat een wetenschappelijk onderzoek op te zetten, uit te voeren en de resultaten te presenteren. Omdat onderzoek zo’n belangrijke plaats inneemt, is het zinvol dat je, als student aan een universiteit, in een vroeg stadium van de studie kennismaakt met de beginselen van onderzoek. Tijdens de opleiding krijg je de kennis en de vaardigheden mee om een eigen mening te vormen (over een bepaald onderwerp binnen het vakgebied) en anderen van je mening te overtuigen. Je leert met kritische ogen te kijken naar alle informatie waarmee je tijdens je studie, maar ook daarbuiten, wordt geconfronteerd. Het is voor een goede wetenschapper een tweede natuur om zichzelf en de omgeving - voortdurend vragen te stellen om zo meer te weten te komen. Maar ook in andere (hogere) beroepsgroepen maakt deze manier van denken - het signaleren, analyseren en oplossen van problemen - een belangrijk onderdeel uit van de praktijk. Om dit te kunnen is het nodig dat je een aantal vaardigheden beheerst. Allereerst heb je sterke argumenten nodig om anderen te overtuigen, gebaseerd op juiste informatie. Het is dus belangrijk dat je weet waar je de benodigde informatie kunt vinden en hoe je erachter komt of die juist is. Daarnaast is het van belang dat je duidelijk maakt wat je precies te weten wilt komen. Ook moet je denkwijze stapsgewijs gevolgd en gecontroleerd kunnen worden, zodat de lezer/toehoorder zelf de waarde van je uitspraken kan bepalen. Je moet dus een helder en gestructureerd mondeling of schriftelijk verslag kunnen doen van je onderzoek. De basisvaardigheden zijn in essentie universeel: overal in de wetenschappelijke wereld gelden dezelfde eisen waaraan een goede probleemstelling en een goed wetenschappelijk onderzoek, ongeacht de omvang, moet voldoen. De manier waarop het onderzoek wordt verricht en de resultaten worden gerapporteerd verschilt echter per vakgebied: elke opleiding gebruikt andere data, heeft andere invalshoeken en onderzoeksmethoden en een andere manier van het verwerken van de gevonden gegevens. Tijdens de module Onderzoeksvaardigheden leer je enkele basisregels die binnen theaterwetenschap gelden. Daarom wordt de module verzorgd door een vakdocent en is het materiaal gedeeltelijk toegespitst op de voor de opleiding relevante kennis. Deze syllabus geeft informatie over de verschillende aspecten van wetenschappelijk onderzoek (in het vakgebied). In het eerste hoofdstuk wordt beschreven hoe een ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
4
THEATERWETENSCHAP
wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de geesteswetenschappen in het algemeen wordt opgezet. In de verschillende paragrafen wordt aandacht besteed aan het formuleren van probleemstellingen, het vinden van (gedrukte en digitale) informatie en het selecteren en beoordelen van gevonden publicaties. In de hoofdstukken erna wordt vakspecifieke informatie verstrekt, zoals een beschrijving van de bibliotheek en de bibliografische conventies. Vervolgens worden algemene aanwijzingen gegeven met betrekking tot de technische verzorging van werkstukken en het houden van een presentatie. In de bijlagen ten slotte staat onder andere beschreven hoe er op het Internet gezocht kan worden.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
5
THEATERWETENSCHAP
1. HET OPZETTEN VAN EEN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Volgens de Van Dale is wetenschap: ‘het systematisch geordende geheel van het weten en van de regels waarmee verdere kennis verkregen kan worden.’ Wetenschappelijk onderzoek richt zich in het algemeen op het creëren van nieuwe vragen, kennis en inzichten over complexe verschijnselen in natuur, cultuur en maatschappij. Doel hierbij is de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen.1 Een wetenschapper (ook onderzoeker genoemd) verzamelt aan de hand van gerichte onderzoeksvragen kennis omtrent het onderwerp. Hij of zij controleert of de geboden informatie juist is, dat wil zeggen: of de geboden informatie op goede argumenten berust en/of op een zorgvuldig uitgevoerd experiment en een logische beredenering. De onderzoeker bekijkt vervolgens op welke punten deze kennis kan worden aangescherpt en/of uitgebreid. Het onderzoeksproces is een aaneenschakeling van vragen en antwoorden (en nieuwe vragen). De uit het onderzoek voortkomende inzichten en kennis moeten op hun beurt weer getoetst kunnen worden en leveren nieuwe vragen op. Controleerbaarheid is een belangrijk criterium bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De disciplines die vallen onder de geesteswetenschappen richten hun onderzoek in het bijzonder op het gebied van taal en cultuur. Het onderzoek is gebaseerd op primaire bronnen (bv. Brieven, kranten, romans, films, interviews) en - in eerste instantie - secundaire literatuur (wetenschappelijke boeken en artikelen) en niet op experimenten, zoals bijvoorbeeld in de natuurkunde. Wat wel als de gemeenschappelijke basis van het geesteswetenschappelijk onderzoek aangemerkt kan worden, is het bedenken van een onderzoeksopzet/ onderzoeksproces, dat bij alle opleidingen aan deze faculteit volgens hetzelfde stramien verloopt. De verschillende stappen in dit proces worden in dit hoofdstuk toegelicht. In de praktijk lopen de verschillende aspecten door elkaar: de probleemstelling wordt vaak in de loop van het onderzoeksproces bijgesteld op basis van gevonden informatie. Bovendien heeft de onderzoeker aan het begin van het onderzoek al een beeld van het antwoord (hypothese). In de module Onderzoeksvaardigheden wordt het proces van het opzetten van een onderzoek in zijn geheel doorlopen, om de student kennis te laten maken met de bestaande regels en methoden. De module Schrijfvaardigheden in het tweede semester geeft meer inzicht in het opzetten van een betoog dat de basis vormt van het uiteindelijke onderzoeksverslag. De te onderscheiden onderdelen in het onderzoeksproces zijn respectievelijk: 1.1 het formuleren van een onderzoeksvraag of probleemstelling 1.2 het verzamelen van literatuur: het zoeken in het bibliografisch apparaat 1.3 het selecteren van relevante informatie 1.4 het beoordelen van de gevonden literatuur: oriënterend lezen 1.5 het gebruiken van elektronische informatie 1.6 verantwoorden van de gebruikte informatie en het voorkomen van plagiaat Hieronder volgt een bespreking van deze onderdelen.
1
Meer informatie over de achtergronden van het wetenschappelijk onderzoek in de geesteswetenschappen volgt in de module Wetenschapsfilosofie. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
6
THEATERWETENSCHAP
1.1 HET FORMULEREN VAN EEN ONDERZOEKSVRAAG OF PROBLEEMSTELLING Elk wetenschappelijk onderzoek, van welke omvang ook, is begonnen met het formuleren van een onderzoeksvraag of probleemstelling. Een probleem- of vraagstelling kan kort omschreven worden als het poneren van een vraagstuk. Hiermee direct verbonden is de voorkennis. Vanuit deze voorkennis kun je tot een vraagstelling over de te onderzoeken materie komen. Iedere onderzoeker beschikt immers over voorkennis over het onderwerp dat hem of haar interesseert. Deze kan variëren van heel beperkte tot bijzonder gespecialiseerde kennis. Meestal vormt deze voorkennis ook de aanleiding en de motivatie om aan de studie te beginnen. De aard van de voorkennis kan heel verschillend zijn. Vaak heeft de onderzoeker op basis van zijn voorkennis een vermoeden van het mogelijke antwoord. De formulering hiervan wordt een hypothese (vooronderstelling) genoemd. Voorbeelden van probleemstellingen uit diverse onderzoeksgebieden zijn: a. Wat is literatuur? b. Tijdens de Renaissance was er sprake van een ‘universeel kunstenaar’; waren de kunstenaars dus vroeger creatiever dan nu? c. Waarom gaan mensen naar de film? d. Hoe kwam Emile Zola tot het naturalisme? e. Behoren de (kitscherige) beelden van Jeff Koons tot het domein van de beeldende kunst? f. Is het Russenorsk te beschouwen als een pidgin-taal? g. Zijn het Baskisch en het Catalaans verwante talen? h. Verloopt de gebarentaalverwerving bij dove kinderen via dezelfde stadia als gesproken-taalverwerving bij horende kinderen? Hoe kun je de bovenstaande vragen typeren? Er zijn vragen die beginnen met een vragend voornaamwoord (hoe, wat, waar, waarom) en vragen die dat met een werkwoord doen. Deze laatste groep vragen leidt in de praktijk meestal tot een ontkenning of een bevestiging van de vraag, voorzien van een reeks argumenten. Men noemt dit wel een gesloten vraag. Vragen met een vragend voornaamwoord noemt men open vragen. Vraag a is duidelijk een open vraag. Vraag b gaat uit van een vooronderstelling (de universele kunstenaar uit de Renaissance is waarschijnlijk creatiever dan de hedendaagse); daarna volgt pas de eigenlijke vraag. Welk antwoord verwacht deze vragensteller? Kennelijk is het de bedoeling dat er met een bevestiging of ontkenning, uitgebreid met redenen, op geantwoord wordt, bijvoorbeeld: ja, Da Vinci was creatiever dan Karel Appel, omdat… Of: nee, Michelangelo was vanwege zijn hang naar de Oudheid veel beperkter dan de hedendaagse kunstenaar die van de hele geschiedenis gebruik kan maken. De vraag naar de creativiteit is dus een gesloten vraag. Hoe kwam Emile Zola tot het naturalisme?, is een vraag waarop geen bevestigend of ontkennend antwoord is te geven. Bovendien begint de vraag met een vragend voornaamwoord en is dus een open vraag. Ook naar inhoud kunnen vragen van elkaar onderscheiden worden. Vraag a houdt zich bezig met een kwestie die net zo breed is als de vraag naar wat het menselijk leven is, wat kunst is, enzovoort. Door deze omvang en reikwijdte is de vraag niet erg geschikt als onderzoeksvraag. Vraag b over de creativiteit van de Renaissancemens is interdisciplinair, omdat ze drie vakgebieden op elkaar betrekt: de psychologie, de sociologie en de kunstgeschiedenis. De psychologie omdat creativiteit een psychologisch begrip is dat op de Renaissance wordt geprojecteerd; sociologisch omdat
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
7
THEATERWETENSCHAP
er een vooronderstelling in zit die alle Renaissancemensen creatief maakt; en kunsthistorisch omdat de vragensteller feitelijk aan veelzijdige kunstenaars denkt, zoals de ‘uomo universale’, Leonardo da Vinci. Vraag c over de motivatie van mensen om naar de film te gaan is een open vraag die niet gebaseerd is op (veel) voorkennis, omdat het een heel algemene notie is. Waar richt deze vraag zich op? Op motieven waarom mensen – een heel algemeen gedefinieerde groep – naar de film gaan. De vraag naar de motivatie van een groep mensen behoort tot het psychologische of sociologische terrein, en niet per se tot bijvoorbeeld de filmwetenschap. Door de vraag te beperken tot een bepaalde groep mensen en tot een bepaald type films (speelfilm, documentaire), kan er mogelijk een bruikbaarder vraag bedacht worden. Vraag d over Zola’s relatie tot het naturalisme is een open vraag. Maar er zit de vooronderstelling in opgesloten dat een deel van Zola’s werk tot het naturalisme gerekend wordt. Hoe hij tot het naturalisme kwam is een vraag waarin veel facetten een rol spelen: historische gebeurtenissen, vriendschappen, discussies, literaire kritiek et cetera. Het stellen van een goede, dat wil zeggen: onderzoekbare vraag is niet eenvoudig.2 Een goede formulering van de vraag leidt tot een helder en afgebakend antwoord. Hiervoor is het noodzakelijk dat je zo nauwkeurig mogelijk formuleert wat je precies wilt weten en hoe je denkt daarachter te kunnen komen. De onderzoeksvraag is op te splitsen in deelvragen die structuur geven aan je onderzoek. Je moet aangeven welke plaats het onderzoek inneemt binnen het vakgebied, welke keuzes je hebt gemaakt en van welke vooronderstellingen je bent uitgegaan. Ook dien je de lezer te overtuigen van het nut van het onderzoek. Sommige vragen zijn veel te breed geformuleerd, andere zijn weer veel te beperkt. Daarnaast speelt de beschikbare tijd een rol. Een onderzoeker die een proefschrift voorbereidt, heeft lang de tijd om (literatuur)onderzoek te doen. Een beginnend onderzoeker, zoals een propedeusestudent Geesteswetenschappen, moet zijn literatuuronderzoek zo snel maar toch zo adequaat mogelijk doen. Dit heeft natuurlijk consequenties voor de vraagstelling. Hoe gerichter de vraag, des te gerichter kan er naar relevante literatuur gezocht worden. Een vraag wordt gerichter als je het domein duidelijk afbakent. Dit is het geval als de vraag zich beperkt tot 1) het eigen vakgebied, 2) een bepaalde periode of locatie, 3) een bepaald taalgebied, 4) een omschreven groep mensen of objecten, et cetera. Vermijd het gebruik van vage termen of begrippen die op een verschillende manier geïnterpreteerd kunnen worden. Formuleer je vraag zo helder, duidelijk en precies mogelijk. Breid je voorkennis uit als blijkt dat die niet adequaat genoeg is om een heldere vraagstelling te kunnen formuleren. Daarnaast dien je je als onderzoeker bewust te worden van de aard van de vraag. Deze kan beschrijvend zijn, verklarend of interpretatief, waarderend of evaluerend, of een combinatie van deze elementen. Beschrijvend heeft meestal betrekking op vragen naar de opeenvolging van gebeurtenissen, de verschillende aspecten, onderdelen of eigenschappen van een zaak, een gebeurtenis, een kunstwerk, een institutie et cetera (voorbeeld: hoe zit de Tweede Kamer in elkaar?). Verklarend of interpretatief is een vraag wanneer naar oorzaken of redenen wordt gevraagd voor bepaalde gebeurtenissen (voorbeeld: welk verband bestaat er tussen de aanleg van de boulevards in Parijs door Hausmann en de veranderde opvattingen over militaire strategieën in de negentiende eeuw?). Evaluerend of waarderend is een vraag die zich richt op de opvattingen over bepaalde zaken in een bepaalde tijd (voorbeeld:was de inval in Irak in het licht van de
2
Gebaseerd op: Markenhof, A. en H. Oost. Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB uitgevers, 2002. Dit overzichtelijke boekje geeft stapsgewijs aan hoe je tot een goede vraagstelling kan komen. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
8
THEATERWETENSCHAP
beschikbare informatie een strategische beslissing voor de Amerikaanse veiligheidsbelangen?). Dit leidt tot een positief of negatief waardeoordeel. In het algemeen zijn vragen op geesteswetenschappelijk gebied een combinatie van deze drie soorten vragen. Zodra de probleemstelling vorm gaat krijgen, zal er gericht onderzoek naar beschikbare informatie gedaan moeten worden. 1.2 HET VERZAMELEN VAN INFORMATIE Als de onderzoeksvraag geformuleerd is, is het zaak informatie te vergaren om de vraag te kunnen beantwoorden. De wetenschap die langs methodische weg tot vondsten of ontdekkingen leert komen, noemen we heuristiek.3 Om relevante literatuur met betrekking tot een probleemstelling te vinden, zijn er verschillende methoden om te zoeken in het zogenoemde bibliografisch apparaat. Hieronder worden twee manieren beschreven die elkaar aan kunnen vullen: de sneeuwbalmethode en de systematische methode. De sneeuwbalmethode is behalve een zoekmethode ook een goede manier om je te oriënteren op de literatuur, omdat je de publicaties meteen in handen hebt. De systematische methode leidt naar publicaties via een verfijnd netwerk van onder meer catalogi en bibliografieën. Een digitaal zoekprogramma dat kan helpen bij het vinden van de juiste informatie op elk vakgebied heet GIRAF (General Information Retrieval All Faculties), dat beschikbaar is via Internet: http://cf.hum.uva.nl/nhl/Giraf/index.htm. Dit systeem laat via een soort boomstructuur zien dat je begint met: een globale oriëntatie die vervolgens overgaat op de uitgebreidere sneeuwbalmethode op basis van de reeds gevonden publicatie(s). Dit wordt aangevuld en gecompleteerd met een systematische zoekgang. De globale oriëntatie vormt feitelijk het begin van de sneeuwbalmethode. Zodra je de (voorlopige) gegevens hebt gevonden, kun je deze ook systematisch onderzoeken. Sneeuwbalmethode Naast het systematisch zoeken via de ‘bewegwijzering’ van het handboek en de encyclopedie naar de alfabetische catalogi en andere middelen waarmee elk gebied systematisch afgezocht wordt, kun je ook gebruik maken van de zogenoemde sneeuwbalmethode. Deze wordt zo genoemd naar analogie van een sneeuwbal die als een klein balletje begint maar gaandeweg steeds dikker en groter wordt. Hierbij speelt het toeval een grotere rol dan bij een systematisch zoekgang. Bij juiste toepassing kan hetzelfde resultaat bereikt worden. Het is echter beter om de beide methoden te combineren. Het is moeilijk te bepalen wanneer de sneeuwbal begint te rollen: voor elke onderzoeker kan dat moment anders liggen. Men kan op ideeën komen door handboeken door te nemen, of in een bibliotheek met een open opstelling voor een boekenkast te gaan staan en boeken ter hand te nemen en door te bladeren. Soms brengt de lezing van een uitvoerige noot de sneeuwbal op gang. De gevonden titels worden opgezocht en vervolgens wordt gekeken of er een literatuurlijst achterin staat, die de moeite van het volgen waard is. Een goed beginpunt voor deze methode is in het algemeen een – bij voorkeur recente – dissertatie of proefschrift. De auteur hiervan wordt geacht, in ieder geval op datum van 3
Denk aan Archimedes’ beroemde uitspraak die hij deed toen hij in bad zijn wet over de opwaartse druk van vloeistoffen ontdekte: ‘Eureka’ (Grieks: ik heb gevonden). ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
9
THEATERWETENSCHAP
verschijnen, het meest van dit onderwerp te weten en er het meest over te hebben gelezen. Daarom zal zijn literatuurlijst zo veel mogelijk publicaties bevatten die tot dan toe over het onderwerp zijn verschenen. De meeste dissertaties zijn bovendien voorzien van een inleiding, waarin de stand van wetenschap met betrekking tot het onderzoek wordt beschreven. Daaruit kan blijken of er een bepaalde discussie is gevoerd en of bepaalde auteurs veel over het onderwerp hebben geschreven. Let er wel op dat de promovendus literatuur verzameld heeft met zijn eigen onderzoeksvraag in het achterhoofd en die zal ongetwijfeld van de onderzoeksvragen van anderen verschillen. Wanneer er geen goede literatuurlijst voorhanden is, is het ook zinnig te kijken welke auteurs steeds terugkomen in de diverse lijsten. Blijkbaar zijn dat de echte deskundigen op dit gebied. Het verdient aanbeveling ook bij die namen weer naar publicaties te zoeken. In feite gaat dit proces steeds door: de sneeuwbal rolt verder. Het eindpunt is bereikt wanneer men geen nieuwe titels meer vindt, of wanneer men steeds dezelfde titels tegenkomt. Overigens is dit eindpunt ook afhankelijk van het gestelde doel van het onderzoek. Voor een dissertatie moet in feite alle relevante literatuur bij de auteur bekend zijn. Bij het schrijven van een essay in een krant of het maken van een werkstuk is een weloverwogen keuze veel belangrijker. Om het toeval zoveel mogelijk uit te sluiten, is het goed een paar regels in acht te nemen. De eerste regel is al genoemd: combineer deze manier van zoeken met een meer systematische. Om te controleren of de sneeuwbal gewerkt heeft, kan ook een steekproef worden gedaan in enkele jaargangen van bibliografieën: leveren zij niets nieuws op, dan mag worden aangenomen dat men via de sneeuwbalmethode de relevante literatuur heeft gevonden. Verdere aanwijzingen: probeer te voorkomen dat de literatuur die gevonden wordt eenzijdig is. Dat wil zeggen, dat zij niet uit één bepaalde periode stamt, zodat er bijvoorbeeld recente publicaties ontbreken, of uit slechts één taalgebied of land. Wees er ook attent op dat er in sommige vakgebieden verschillende scholen zijn die van elkaar afwijkende visies hebben. Wanneer er, zoals boven gezegd, specialisten zijn in dit onderwerp, zoek dan ook onder hun namen, omdat hun andere publicaties ook van belang kunnen zijn. De sneeuwbalmethode lijkt persoonlijker dan de systematische methode, die hieronder wordt beschreven, omdat de verborgen agenda van de onderzoeker meer ruimte krijgt. De systematische methode beoogt neutraliteit en objectiviteit. Dit is uiteindelijk maar ten dele zo: de systematische methode kent die verborgen agenda net zo goed; in beide gevallen is er sprake van een voortdurend selectieproces, dat persoonsgebonden is. Dat maakt iedere literatuurkeuze anders en iedere benadering van een probleemstelling uniek. Systematische methode Voor goed wetenschappelijk onderzoek is het belangrijk dat je zoveel mogelijk publicaties over je onderwerp vindt, zodat je een overzicht hebt van wat er over je onderwerp is geschreven. Hiervoor is het systematisch zoeken een goede aanvulling op de eerder beschreven sneeuwbalmethode. In de eerste plaats dien je de (toevallige) kennis over je onderzoeksvraag aan te vullen. Dit betreft bijvoorbeeld algemene kennis over het onderwerp zoals data, personen en objecten, met andere woorden feitelijke informatie. Hiervoor gebruik je handboeken, dat wil zeggen: overzichtsboeken, encyclopedieën en lexica. Een overzichtsboek is een, vaak lijvig, boekwerk waarin het vakgebied of een deel ervan in vogelvlucht behandeld wordt. Een specialistische studie is het tegenovergestelde van een handboek: hierin wordt een deel van een onderwerp uit een ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
10
THEATERWETENSCHAP
handboek bestudeerd. Voor de oriënterende fase is deze minder geschikt, omdat vaak nog niet helemaal duidelijk is wat je zoekt. Encyclopedieën bieden informatie over allerlei zaken, en zijn soms algemeen (Grote Winkler Prins encyclopedie) en soms specifiek (Encyclopedia of world art). Het lexicon ten slotte is een soort woordenboek met annotaties (= korte omschrijvingen). In handboeken staat meestal ook een lijst met literatuur over het onderwerp, die je mogelijk kunt gebruiken. Bedenk dat handboeken meestal al wat ouder zijn en dus niet de meest recente informatie bevatten. Om na het verzamelen van de basisgegevens verder te kunnen zoeken (je komt overigens tijdens je literatuuronderzoek vaak weer terug bij de handboeken omdat je telkens weer nieuwe gegevens vindt), kun je aan de hand van trefwoorden systematisch gaan zoeken in de UvA-Catalogus van de universiteitsbibliotheek (UB) en in bibliografieën. Hoe je precies kunt zoeken naar publicaties in de UB en andere binnenlandse en buitenlandse bibliotheken kun je nalezen in het hoofdstuk over de bibliotheken. Daar zie je ook hoe je in de bibliotheken kunt leren zoeken via de online webcursus ‘Informatie zoeken’ die speciaal is ontwikkeld voor studenten Geesteswetenschappen en bovendien hoe je publicaties kunt aanvragen uit het magazijn. De UB heeft namelijk een gesloten magazijn, in tegenstelling tot de meeste vakbibliotheken die een open opstelling hebben. Daar zijn de publicaties meteen in te zien. Een bibliografie is eenvoudig gezegd een geordende lijst met publicaties met één gezamenlijke noemer. De titels zijn geselecteerd op grond van het onderwerp, de taal, de periode, et cetera. Vaak is dit een lijst met of index van bepaalde namen of publicaties, zoals Het Nederlands Repertorium van Familienamen, dat de familienamen en de aantallen dragers van die familienamen bevat, zoals opgegeven bij de Volkstelling van 31 mei 1947. In tegenstelling tot de catalogus van de UB geeft een bibliografie echter niet aan waar de publicatie zich bevindt en is zij dus niet bezitsgebonden. Een bibliografie geeft alleen aan wat er over een bepaald onderwerp (in een bepaalde periode) is geschreven. De opgenomen titels zijn vaak geannoteerd, zodat snel duidelijk wordt of een titels relevant is voor je onderzoek. Sommige bibliografieën zijn afgesloten (eenmalige uitgave) en andere zijn lopend, wat betekent dat ze nog telkens (meestal per jaar) worden aangevuld en geactualiseerd. Lopende bibliografieën worden ook wel een repertorium genoemd. Kijk altijd goed welke publicaties in een bibliografie zijn opgenomen, want sommige bevatten alleen boeken en geen artikelen, of andersom. De titel of de inleiding van een bibliografie geeft meer informatie over de precieze afbakening (van periode, onderwerp en soorten publicaties) van de opgenomen titels. Afgesloten bibliografieën, zoals een bibliografie van films over kunst: Films on art bibliography: 1994 edition, zijn actueel tot een paar maanden voor het verschijnen in druk (in verband met de productietijd van het boek). Voor meer recente titels zul je dus ook lopende bibliografieën moeten raadplegen. Het is raadzaam om met de laatste jaargang van een bibliografie te beginnen, omdat je zo bijvoorbeeld ook recente gespecialiseerde literatuur over je onderwerp kunt tegenkomen. Steeds meer bibliografieën zijn digitaal raadpleegbaar. Kijk via de Digitale Bibliotheek welke databases er in je eigen vakgebied beschikbaar zijn.4 Via deze weg kun je overigens ook digitaal gepubliceerde tijdschriften direct raadplegen. Neem voor details de hoofdstukken over de bibliotheken goed door en zorg dat je minstens één keer de hele webcursus ‘Informatie zoeken’ hebt gedaan.5 Welke bibliografieën van belang 4
http://www.uba.uva.nl/gw. Klik op Vakgebieden en kies je eigen vakgebied. Klik daarna op
Vakgebiedsportaal. 5 Zie hiervoor het hoofdstuk over de universiteitsbibliotheek. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
11
THEATERWETENSCHAP
zijn op je eigen vakgebied kun je nalezen in het hoofdstuk over de opleidingsbibliotheek. Een lijst van de door de auteur gebruikte literatuur, vaak opgenomen achterin een boek of artikel en/of verspreid in de noten te vinden, is géén bibliografie, maar een literatuurlijst (literatuuropgave).
1.3 HET SELECTEREN VAN RELEVANTE INFORMATIE Nadat je een overzicht hebt verkregen van de publicaties die relevant kunnen zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag, ga je over tot het selecteren van de gevonden informatie. De hoeveelheid en diversiteit van informatie neemt voortdurend toe. Niet alle informatie is echter bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek en bovendien is niet alle informatie even relevant voor het beantwoorden van jouw specifieke onderzoeksvraag. Daarom is het nodig de gevonden informatie te selecteren op bruikbaarheid voor het specifieke onderzoek. Bedenk dat je bij je literatuuronderzoek zowel artikelen in (elektronische) tijdschriften, bundels, catalogi en dergelijke moet zoeken, als boeken, (elektronische) tekstuitgaven en gespecialiseerde websites. Bij het opstellen van de uiteindelijke literatuurlijst maakt de onderzoeker dus voortdurend keuzes. Dat gebeurt in eerste instantie op basis van de titelbeschrijving en/of een annotatie. Wanneer er vervolgens uit de lijst een aantal publicaties wordt gekozen om nader te bekijken, vindt er opnieuw een selectie plaats. Na de volgende fase, het oriënterend lezen, volgt de laatste selectie. Het is vaak moeilijk te beredeneren waarom bepaalde publicaties worden gekozen en andere niet, omdat de keuze vaak intuïtief plaatsvindt. Toch let je onbewust wel op een aantal zaken en is het goed om dit minstens één keer duidelijk te formuleren. Je bent je dan bewust van de stappen die in het vervolg als vanzelf worden genomen. De eerste selectie van (de meest) bruikbare informatie vindt plaats op basis van de titel en/of de auteur(s), maar ook de uitgever, de publicatiedatum of overige in de titelbeschrijving of annotatie gegeven informatie kan bepalen waarom je voor je onderzoek de ene publicatie verkiest boven een andere. De gevonden informatie moet aan een aantal criteria voldoen, die in veel gevallen uit de titelbeschrijving af te lezen zijn. Zo moet zij: aansluiten op de onderzoeksvraag toegankelijk zijn: in een taal zijn geschreven die de onderzoeker beheerst en aanwezig zijn in een toegankelijke bibliotheek een ‘wetenschappelijk gehalte’ hebben: wetenschappelijke publicaties geven een overzicht van eerder verschenen relevante publicaties op het betreffende gebied en bevatten een verantwoording van de gebruikte informatie (zijn controleerbaar). Het is van belang onderscheid te maken in soorten vakliteratuur. In het bovenstaande is al sprake geweest van dissertaties, van artikelen in bundels en tijdschriften, van tentoonstellingscatalogi en van recensies. Een grove scheiding zou gemaakt kunnen worden tussen wetenschappelijke studies en meer journalistieke essays, tussen onderzoeksverslagen en overzichtswerken, tussen teksten voor een groot geïnteresseerd publiek en dissertaties voor specialisten. Het is noodzakelijk de diepgang van een tekst ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
12
THEATERWETENSCHAP
te bekijken, de doelgroep te bepalen en de wijze te doorzien waarop het onderwerp is benaderd. Bij de keuze van de te gebruiken informatie spelen deze eerste indrukken een grote rol. En nogmaals: om een goede keuze te kunnen maken, moet de eigen vraagstelling helder en nauwkeurig geformuleerd zijn. Er zijn grofweg twee soorten selectiecriteria: meer technische en meer inhoudelijke. Met technische selectiecriteria bedoelen we vragen als: is de publicatie geschreven in een taal die de onderzoeker beheerst? is de publicatie aanwezig in een toegankelijke bibliotheek? bevat de publicatie een wetenschappelijke of juist een journalistieke tekst? bevat de titel minstens een van de geformuleerde trefwoorden?6 De inhoudelijke selectiecriteria concentreren zich op dit laatste punt. Als voorbeeld gebruiken we hier een vraag over Picasso: Vormt het werk Les Demoiselles d’Avignon inderdaad het beginpunt van de ontwikkeling van de kubistische stijl bij Picasso? Trefwoorden kunnen dus zijn: Picasso, Les Demoiselles d’Avignon, en kubisme/cubisme/cubism (let op het gebruik van meertalige trefwoorden!). Als voorbeeld van een literatuurlijst is hier het lijstje publicaties uit het bekende handboek van Horst W. Janson (A History of Art) overgenomen: Barr, A.H. (ed.). Cubism and Abstract Art. New York, 1966 [1936]. Barr, A.H. Picasso, Fifty Years of his Art. New York, 1966 [1946]. Daix, P. Cubists and Cubism. New York, 1982. Rosenblum, R. Cubism and Twentieth Century Art. New York, 1976. Rubin, W. Pablo Picasso. A Retrospective. New York, 1980. Een eerste selectie geschiedt op basis van de trefwoorden ‘Picasso’ en ‘kubisme’. Slechts twee komen in de titels voor. De combinatie van beide komt nergens voor. Het is dus moeilijk in één oogopslag te zeggen of de boeken relevant zijn voor de gestelde vraag. Op zo’n moment is het goed om duidelijk te formuleren wat er verwacht wordt van de literatuur: moet Picasso’s plaats in het kubisme behandeld worden of moet de plaats van het kubisme in Picasso’s oeuvre centraal staan? Moet de literatuur gaan over de ontwikkeling die het kubisme als stroming heeft doorgemaakt of over de ontwikkeling van Picasso als kunstenaar? Zo redenerend wordt het waarschijnlijk duidelijk dat het niet gaat om de verhouding tussen kubisme en abstracte kunst (Barr, 1966) maar wel om de ontwikkeling van de kunstenaars in het kubisme (Daix, 1982). Er mag worden aangenomen dat Picasso en Les Demoiselles d’Avignon in dit boek zullen worden genoemd. Afhankelijk van de vraag kan het belangrijk zijn juist ‘oudere’ literatuur op te nemen. Voor een probleem als het hierboven gestelde is het nuttig te onderzoeken of de meningen over bijvoorbeeld Les Demoiselles d’Avignon en het kubisme in de loop van de tijd zijn veranderd. De titels moeten zo worden geselecteerd, dat er publicaties uit verschillende tijden worden opgenomen. Wat het bovenstaande lijstje betreft heeft die selectie eigenlijk al plaatsgevonden: Barr als representatieve titel van vóór de Tweede Wereldoorlog en Daix als een recente titel. Hetzelfde zou moeten gelden voor de taal en de plaats van uitgave van de publicatie. Uitsluitend publicaties selecteren die zijn verschenen in New York of in de Engelse taal kan geen evenwichtig beeld geven. Het is eveneens belangrijk om de specialist in het onderwerp te achterhalen: daarvan moet minstens één uitgave op de lijst staan. In het lijstje van Janson staan twee titels van Barr, daarom is het goed er een van hem te kiezen. Verder is de lijst te kort om 6
Sommige titels bevatten niet de gebruikte trefwoorden maar kunnen wel degelijk bruikbaar zijn. Gebruik dit criterium dus met enige voorzichtigheid! ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
13
THEATERWETENSCHAP
er echte deskundigen uit af te kunnen lezen; daarvoor moeten andere literatuurlijsten gezocht worden. Ook bij het gebruik van de sneeuwbalmethode is het belangrijk de literatuurkeuze te verantwoorden. Dat een boek thuis in de boekenkast staat, is geen goed selectiecriterium; dat twee hoofdstukken een deel van de gestelde vraag behandelen wel. De toevalsfactor die bij het ‘sneeuwballen’ nog een rol speelde, moet dus bij het selecteren verdwenen zijn. Selecteren is geen toeval. De aard van het document kan ook bepalend zijn bij de keuze van te gebruiken informatie. Globaal worden drie soorten publicaties onderscheiden: 1. Primaire bronnen. Dit zijn de onderwerpen van onderzoek zelf. Bijvoorbeeld: voorwerpen, kunstwerken, brieven, autobiografieën. 2. Naslagwerken. Dit zijn algemene informatiebronnen. Bijvoorbeeld: woordenboeken, encyclopedieën, bibliografieën, handboeken. 3. Secundaire bronnen. Dit zijn meer of minder uitvoerige uitweidingen over het onderwerp van onderzoek. Bijvoorbeeld: populair wetenschappelijke werken, koffietafelboeken, krantenartikelen, tijdschriftartikelen, monografieën, biografieën. 1.4 HET BEOORDELEN VAN DE GEVONDEN PUBLICATIES: ORIËNTEREND LEZEN De laatste selectie wordt gedaan bij het ‘doorbladeren’ van de literatuur. In dit stadium moet een beeld gevormd worden van de inhoud van de teksten, om te kunnen beoordelen welke publicatie geschikter is dan de andere. Dit wordt ook wel oriënterend lezen genoemd: een efficiënte korte analyse van wat het boek, het artikel, of de website te bieden heeft. Door op een aantal punten te letten, kan een publicatie in vrij korte tijd worden gekarakteriseerd. De verschillende punten geven allemaal informatie die van belang is voor de selectie. Formele karakterisering Na de feitelijke gegevens (auteur, titel, plaats en jaar van uitgave et cetera) volgt het eerste deel van de karakterisering: het formele gedeelte. Dit betreft de meer uiterlijke kanten van de publicatie. Welk type literatuur is het: een artikel of een boek, een bundel of een catalogus, een overzichtsboek of een speciale studie, een website of een elektronische publicatie? Hoe uitgebreid is de inhoudsopgave? Is er een register of index waardoor de publicatie makkelijk toegankelijk is? De hoeveelheid illustraties maakt duidelijk waar de nadruk van de auteur ligt en de verhouding tekst en afbeelding vertelt mogelijk iets over de diepgang van de publicatie. Het gebruik van noten maakt de tekst controleerbaar. Dit geldt ook voor de literatuurlijst. Zijn er daarnaast nog andere hulpmiddelen, zoals een glossarium (verklarende woordenlijst), chronologische of andere tabellen? Inhoudelijke karakterisering Voor de inhoudelijke analyse kan niet meer worden volstaan met het bekijken van het uiterlijk en de indeling van de publicatie, nu moeten er stukken gelezen worden. Ook ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
14
THEATERWETENSCHAP
hierin moeten economische keuzes gemaakt worden. Per slot van rekening moet een karakterisering bij wijze van spreken staande bij de boekenkast uitgevoerd kunnen worden. Om de inhoud van een tekst snel en globaal te doorzien, kan men veelal volstaan met het begin en het einde te lezen. In het geval van vakliteratuur zijn dat – vaak, maar lang niet altijd – de geëigende plaatsen voor de inleiding met de probleemstelling en de conclusie en samenvatting. Uit de inhoudsopgave kan worden opgemaakt of de publicatie op deze wijze is ingedeeld. Wanneer er geen sprake is van een duidelijke inleiding, dan is het lastiger te achterhalen waar de auteur het precies over heeft en waarom dit boek is geschreven. Soms kan de conclusie opheldering geven, wanneer daarin in één adem wordt beschreven wat de bedoeling van het onderzoek was en wat de resultaten zijn. Niet iedere publicatie is voortgekomen uit een duidelijke vraagstelling. Bij overzichtsboeken bijvoorbeeld zit het doel van het boek al in de opzet besloten. Bij artikelen over bijvoorbeeld taalonderzoek kun je de zogenaamde abstract doorlezen. Deze staat aan het begin van het artikel en geeft een samenvatting. De inhoudsopgave, waarin de titels van de verschillende hoofdstukken zijn vermeld, vertelt iets over hoe het betoog is opgebouwd. Het is prettig als de hoofdstukken veelzeggende titels hebben; titels als ‘Hoofdstuk I, II en III’ geven geen informatie. In dit laatste geval kan men het beste de eerste en de laatste alinea van het hoofdstuk lezen. Een zeer handig hulpmiddel is een register of index. Hierdoor kan op trefwoord worden gezocht – dikwijls alleen op persoonsnaam, maar soms ook op zaaknaam. Probeer weer zoveel mogelijk trefwoorden te formuleren: de auteur heeft waarschijnlijk een andere benadering en gebruikt mogelijk andere termen. Wanneer een boek gebruikt wordt om heel specifieke informatie te vinden, is het register het eerste dat men raadpleegt. De inhoud van de noten laat zien welke bronnen de auteur heeft gebruikt. Gebruikt de ene auteur voornamelijk bronnen (bijvoorbeeld brieven en archiefstukken) en de andere veel vakliteratuur, dan kunnen beide publicaties elkaar goed aanvullen. Dit is ook uit de eventuele literatuuropgave op te maken. Het taalgebruik maakt duidelijk voor welk publiek de publicatie bedoeld is. Zuiver wetenschappelijke publicaties bezitten een wetenschappelijk niveau dat soms te herkennen is aan het gebruik van vaktermen en aan citaten in de moderne talen die niet vertaald zijn. Maar er zijn ook andere vormen van taalgebruik die verraden met wat voor soort uitgave men te maken heeft. Denk maar aan een bundeling van brieven, dagboekaantekeningen, kunst- en literaire kritieken, manifesten van schrijvers, kunstenaars en interviews. Als laatste is de visie van de auteur op zijn onderwerp een belangrijke aanwijzing. Onder visie of uitgangspunt wordt verstaan de wijze waarop de wetenschapper zijn onderwerp benadert en daarmee samenhangend de gebruikte onderzoeksmethode. Dit is vaak niet te achterhalen door alleen maar diagonaal of oriënterend te lezen. Sommige auteurs geven hun visie duidelijk aan in hun inleiding. Ook de uitgever kan dit in de flaptekst of op de achterkant van een publicatie verwoord hebben. En ten slotte kan de context van de publicatie ook inzicht geven in de benaderingswijze, bijvoorbeeld wanneer een boek deel uitmaakt van een serie, of wanneer het tijdschrift waarin het artikel gepubliceerd is een bepaalde thematische of filosofische ‘kleur’ heeft. Een benaderingswijze is vaak makkelijker uit een artikel te destilleren dan uit een groter onderzoek. Een kortere tekst dwingt een auteur het gekozen uitgangspunt snel duidelijk te maken.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
15
THEATERWETENSCHAP
1.5 HET GEBRUIKEN VAN ELEKTRONISCHE INFORMATIE Steeds meer informatie wordt ook of uitsluitend op het Internet gepubliceerd. In de universiteitsbibliotheek komen er bijvoorbeeld bijna elk week nieuwe elektronische tijdschriften bij, die volledig nieuw zijn, de gedrukte tijdschriften vervangen of naast deze worden uitgegeven. De informatie verschilt dan niet tussen beide media, maar wel de toegankelijkheid. Het elektronische tijdschrift is nooit uitgeleend (soms is wel het aantal gebruikers op hetzelfde moment gelimiteerd) en je kunt het vaak eenvoudig op woorden doorzoeken. Naast de gemoderniseerde, of gedigitaliseerde, ‘oude media’, wordt er natuurlijk ook buiten de wetenschappelijke instellingen informatie gepubliceerd, die slechts ten dele door de universiteitsbibliotheken wordt geïnventariseerd. Wetenschappers houden bijvoorbeeld eigen websites bij, maar ook allerlei andere personen of instellingen doen dat. Via zoekmachines als Google (zie bijlage Zoeken op Internet) kom je daar terecht. Deze informatie is soms heel bruikbaar, maar toch moet je vooral bij de niet systematisch gecontroleerde informatie (zoals dat bij universiteitsbibliotheken meestal wel gebeurt) extra alert zijn op de betrouwbaarheid van de informatie. 7 Inmiddels is er al een heel corpus aan controlemiddelen ontwikkeld, om informatie op het Internet kritisch te bekijken en te analyseren. Omdat het Internet een nauwelijks gecontroleerde informatiebron is, is het raadzaam extra voorzichtig te zijn met het interpreteren en gebruiken van de gegevens die we daar aantreffen. Niet alleen verdwijnen websites bijvoorbeeld opeens spoorloos, ook de gegevens zelf veranderen razendsnel. We kennen dit probleem van het verdwijnen of veranderen van informatie natuurlijk al langer. Er gaan immers manuscripten en boeken verloren; banden en videotapes die gebruikt zijn voor bijvoorbeeld ‘oral history’ verdwijnen of worden onleesbaar; beeldmateriaal, zoals dia’s achter glas, gaat kapot en wordt niet meer hersteld; 5 ¼ inch floppy’s kunnen niet meer gelezen worden omdat de benodigde diskdrives niet meer bestaan, et cetera. Het beeldscherm waar wij steeds vaker onze informatie aan ontlenen heeft bovendien geen drager of achterliggende laag die zelf de informatie vasthoudt die ze representeert. Er is niet meer dan er staat, er is maar één laag. Dat is heel handig maar het geeft de tevoorschijn getoverde informatie ook iets vluchtigs en onzekers. Alles wat in digitale vorm vertaald kan worden, kan immers op het beeldscherm terechtkomen en onder je ogen veranderen of verdwijnen. Een afbeelding van een schilderij of prent wordt bijvoorbeeld op dezelfde manier geproduceerd en weergegeven als diakritische tekens (zoals É, ç). Het beeldscherm geeft als drager van de informatie dus geen enkel houvast over het werkelijk bestaan van de informatie waar het naar verwijst. De informatie die je nu op dit gedrukte blad leest, staat er daarentegen werkelijk en degene die het geschreven heeft - wie dat ook mag zijn - kan daar op dit moment niets meer aan veranderen. Bovendien verwijzen de kop- en voetteksten naar de producent van de informatie en weet je van wie je deze informatie in handen hebt gekregen. Informatie die je op een beeldscherm aantreft is daarom veel onzekerder. Althans, zo lang we niet via allerlei criteria hebben vastgesteld waar de informatie vandaan komt en door wie deze geproduceerd is. 7
Niet alle boeken en tijdschriften worden door universiteitsbibliotheken aangeschaft, maar alleen die
publicaties over onderwerpen waarin de bibliotheek gespecialiseerd is en die bovendien een voldoende wetenschappelijk gehalte hebben. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
16
THEATERWETENSCHAP
Beoordelen van informatie op het Internet8 Voordat je het Internet op gaat, dien je je - net als bij het zoeken naar literatuur - in de eerste plaats altijd af te vragen wat je precies wilt weten. Ben je op zoek naar bepaalde feiten, meningen of opvattingen, statistische gegevens, of misschien naar beeldmateriaal, verslagen, et cetera? Ben je op zoek naar nieuwe ideeën, naar ondersteuning van de eigen vooronderstellingen met betrekking tot je onderzoeksvraag of zoek je iets geheel anders? Vervolgens moet je bedenken wat voor instellingen de gewenste informatie in huis zouden kunnen hebben. Door dit van te voren te doen, kun je bij gevonden websites vrij snel beslissen welke in ieder geval niet de moeite waard zijn. Ook al is het beoordelen een kwestie van ervaring, dit neemt niet weg dat je nu in ieder geval wel dergelijke vragen in het achterhoofd hebt. Om internetsites en de informatie die daarop aangeboden wordt, te beoordelen kun je verschillende criteria hanteren. Deze zijn onder te verdelen in inhoud en vorm. Bedenk dat dit slechts aanwijzingen zijn. Je eigen achtergrond en (voor-)kennis spelen ook mee, maar die verschillen per persoon. Hoe je precies kunt zoeken op Internet en hoe zoekmachines werken wordt besproken in bijlage I: Zoeken op Internet. Inhoud van de website Om anderen te overtuigen van een bepaalde mening, moeten je argumenten - en daarmee je mening - gebaseerd zijn op betrouwbare informatie. Je moet dus ook bij het gebruik van Internet allereerst nagaan hoe betrouwbaar de gevonden informatie is. De geloofwaardigheid van een site berust dus op de vraag hoe de inhoud ervan onderbouwd en aannemelijk is gemaakt. Globaal kun je de inhoud van een website beoordelen aan de hand van drie criteria: 9 Status van de auteur Accuratesse en controleerbaarheid Context van de website. Status van de auteur (deskundige) De status van de auteur geeft informatie over de betrouwbaarheid van de degene die de informatie heeft verstrekt. Om te achterhalen hoe deskundig de auteur is op het betreffende gebied, dien je het volgende na te gaan: Is er informatie bekend over de auteur(s), zoals naam, titel, opleiding en werkplek? Kan er contact worden opgenomen met de auteur(s) via e-mail, per post of telefoon? Heeft de auteur meer gepubliceerd over het onderwerp? Kun je diens naam ook bijvoorbeeld vinden in de catalogi van (internationale) universiteitsbibliotheken? Komt de naam ook op andere sites voor en wordt er vaker naar de auteur verwezen? Accuratesse en controleerbaarheid Criteria die nauw gerelateerd zijn aan de betrouwbaarheid van de inhoud, zijn accuratesse en controleerbaarheid. Accuratesse verwijst naar zaken als de stijl van de tekst, het voorkomen van spelfouten en grammaticale onjuistheden. Hoe nauwgezet is de tekst uitgewerkt? Is de stijl van een tekst bijvoorbeeld erg onregelmatig en komen er 8
De hieronder uitgewerkte lijst met criteria is mede gebaseerd op: Harris, Robert. “Evaluating Internet
Research Sources.” VirtualSalt. 17 Nov. 1997. 27 juli 2004. http://www.virtualsalt.com/evalu8it.htm. 9
Meer informatie over het beoordelen van internetsites kun je vinden op: http://www.kb.nl/coop/detective. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
17
THEATERWETENSCHAP
veel (schrijf-) fouten in voor, dan is de tekst waarschijnlijk zonder redactie of controle van anderen tot stand gekomen. De waarde van de informatie neemt hiermee bepaald niet toe. Daarnaast is het belangrijk de geboden informatie te kunnen controleren: hoe komt de auteur aan de informatie? Hoe is de verantwoording van de geboden informatie? Wanneer (net als bij gedrukte informatie) geen bronverwijzingen voorkomen, draagt dit niet bij aan de betrouwbaarheid omdat er geen wetenschappelijke controle mogelijk is. Let daarom op: de aanwezigheid van literatuurverwijzingen (noten, een bibliografie of literatuurlijst), of op de vermelding ‘About this site’, waarin bruikbare informatie kan staan over de herkomst van de informatie. de verantwoording van de herkomst van andere gebruikte informatie, zoals links naar andere (betrouwbare) sites de vermelding van onderzoeksmethoden of de gebruikte bronnen ook beschikbaar zijn via een ander medium? wanneer de website voor het laatst geactualiseerd is. Wanneer een site bijvoorbeeld uit 1996 dateert en ook sindsdien niet meer is aangepast kan dit twee dingen betekenen. Het is mogelijk dat de inhoud van de site sinds 1996 niet meer aangepast is en dus min of meer stabiel is (maar je weet niet zeker of dat morgen alsnog gaat gebeuren). De informatie lijkt dus vrij betrouwbaar. Het is ook mogelijk dat de site nauwelijks meer gebruikt wordt en de informatie sterk verouderd is. De site kan dan onbetrouwbaar zijn of op zijn minst niet meer actueel. Let wel op dat de afzonderlijke pagina’s of subsites van een website afzonderlijk geactualiseerd kunnen zijn. Vaak zie je dat de hoofdpagina met de indeling van de site nauwelijks meer is aangepast, maar dat de onderdelen daarvan wel uiterst actueel zijn. Context van de website Probeer altijd vast te stellen in welk kader de website gemaakt is. Zoek hiervoor naar de homepage van de site. Probeer aan de hand hiervan vast te stellen wat de doelgroep van de website is: wetenschappelijk publiek of geïnteresseerde leken? Hoewel dit criterium nauw gerelateerd is aan de vorm, kan de inhoud van een website sterk beïnvloed worden door allerlei reclame-uitingen. Wanneer bij het openen van een website meteen allerlei vensters worden geopend met reclameboodschappen, kan dit betekenen dat de site van een commerciële onderneming is of dat de website betaald wordt uit ‘commercials’. Vorm van de website Ook de vorm van een website kan van belang zijn bij de analyse van bronnen op het Internet. Denk daarbij aan de aanwezigheid van navigatiehulpmiddelen en gebruikersondersteuning maar ook aan het uiterlijk. Deze geven meestal een beeld van de (gewenste) kwaliteit van een website. Navigatiehulpmiddelen zijn bijvoorbeeld links en afbeeldingen. De aanwezigheid van goed werkende, duidelijke en relevante links en het gebruik van relevant beeldmateriaal geven een website een betrouwbaar aanzien. Op veel professionele sites, zoals die van de overheid, musea, et cetera, zijn speciale helpfuncties aanwezig, waarmee de mogelijkheid wordt geboden om binnen de website zelf naar bepaalde termen te zoeken. Soms wordt er ook online documentatie
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
18
THEATERWETENSCHAP
aangeboden. Dit soort vormen van gebruikersondersteuning bestaat verder bijvoorbeeld uit de mogelijkheid om contact op te nemen met een deskundige medewerker van de organisatie. Het beoordelen van het uiterlijk van een website is in eerste instantie esthetisch. Probeer echter wel vast te stellen waardoor deze aantrekkelijk is (of juist het tegenovergestelde). Mooie animaties in de nieuwste versie van Flash, of somber of sober weergegeven informatie, zeggen beide op zich niets over de kwaliteit van de geboden informatie. Kijk dus door de vormgeving heen, tenzij deze je het zicht belemmert op de inhoud. Websites met veel toeters en bellen hebben in ieder geval hun gezicht tegen. Een constante en eenduidige vormgeving wekt meer vertrouwen en is handiger omdat je op elke pagina kunt zien dat je op nog dezelfde website bent (zoals bijvoorbeeld de UvA-site). In het algemeen dien je dus bij het beoordelen van websites als het ware automatisch de volgende vragen te stellen: hoe is de informatie gepresenteerd en wie zit er achter? is de informatie betrouwbaar op basis van de gestelde criteria (auteur, verwijzingen, datum van laatste wijziging e.d.)? is de informatie wel een vervanging of verbetering van of aanvulling op de informatie in gedrukte bronnen?10 Dit laatste aspect is niet onbelangrijk: probeer je altijd af te vragen waar de informatie die je van Internet hebt, op gebaseerd is. Een verantwoording als: ‘maar het stond op Internet’, is dus in feite net zo waardevol als wanneer je zegt: ‘ik heb water gevonden in de oceaan’. 1.6 HET VERANTWOORDEN VAN DE GEBRUIKTE INFORMATIE EN HET VOORKOMEN VAN PLAGIAAT
Na het oriënterend literatuuronderzoek vindt er verslaglegging plaats van de gevonden resultaten. In het hoofdstuk over Bibliografische conventies kun je lezen volgens welke regels je dat in je eigen vakgebied precies moet doen. Bij wetenschappelijke teksten is het gebruikelijk om de publicaties die voor het onderzoek zijn gebruikt nauwkeurig te verantwoorden en er dus duidelijk via noten en literatuurlijst naar te verwijzen. De lezer moet immers in staat gesteld worden om alle gedane beweringen te controleren. Zo wordt meestal vermeld op welke auteur men zich baseert, wat de titel is van een publicatie, in welk jaar en bij welke uitgever deze is verschenen, en ten slotte welke pagina’s zijn gebruikt. De verantwoording via literatuurverwijzingen en noten is historisch gezien nog vrij jong. Vóór de negentiende eeuw werden er ook wel verwijzingen opgenomen, maar pas vanaf de negentiende eeuw werd het standaard om in wetenschappelijke publicaties alle bronnen en gebruikte literatuur uitgebreid te verantwoorden. Hedendaagse tekstbezorgers van bijvoorbeeld zeventiende-eeuwse auteurs als de filosoof Baruch de Spinoza, die zich weinig gelegen liet liggen aan literatuurverwijzingen, hebben vaak veel werk om de teksten te annoteren. Elke zin wordt daarom door hen omgekeerd en geanalyseerd, om de exacte bronnen van zijn gedachten te bepalen.11 Een van de mogelijke redenen waarom Spinoza niet consequent verwijzingen maakte, kan zijn dat 10
Het kan natuurlijk wel handig zijn om ter voorbereiding van het literatuuronderzoek bepaalde termen van
je probleemstelling alvast op internet te bekijken. Bedenk dan wel dat de status van deze informatie vaak een voorlopig karakter heeft. 11 Vaak kun je zien dat bepaalde teksten van anderen zijn overgenomen omdat er eenzelfde fout in staat. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
19
THEATERWETENSCHAP
hij de oorsprong van bepaalde ideeën en beweringen als algemeen bekend vooronderstelde (althans bij het geleerd publiek). Daarnaast speelde in zijn tijd het aspect van oorspronkelijkheid van ideeën niet zo’n sterke rol, zoals dat later met het denken in termen van genieën en originaliteit vanaf de achttiende eeuw gebruikelijk ging worden.12 Wanneer je andere auteurs of bronnen (zoals archiefmateriaal en andere originele stukken) wel gebruikt hebt, maar je vervolgens verzuimt de vindplaats te vermelden, is dat wetenschappelijk gezien niet professioneel. Hoe is immers vast te stellen of je als auteur de waarheid spreekt? Bovendien is in dat geval sprake van plagiaat: het zonder bronvermelding gebruiken van andermans teksten of ideeën (intellectueel eigendom).13 Dit wordt tegenwoordig als fraude beschouwd en is strafbaar. Als je als wetenschapper plagieert, kan dat grote gevolgen hebben voor je carrière. 14 Een belangrijk verschil met het gebruik van gedrukte bronnen is dat digitale informatie vrijwel direct en naadloos naar je tekstverwerker overgezet kan worden. De verleiding om deze informatie zonder verwijzing te gebruiken blijkt dan ook vrij groot te zijn. Menig scriptieschrijver op de middelbare school weet feilloos op het Internet werkstukken te vinden, waarvan hele delen overgezet worden in een ‘nieuw’ werkstuk. Wanneer je echter wetenschap bedrijft, is zoiets volstrekt taboe. Niet alleen houd je jezelf voor de gek omdat je de illusie geeft zelf de auteur en bedenker te zijn, maar je pleegt bovendien fraude. Je gebruikt immers ten onrechte andermans geestelijk eigendom. Het probleem van plagiaat is overigens helemaal niet nieuw, want je kan en kon ook hele stukken uit boeken overschrijven; het verschil is vooral dat het nu wel erg gemakkelijk is geworden. Bovendien zijn steeds minder mensen zich er bewust van. Wanneer je tegenwoordig een wetenschappelijk werkstuk moet schrijven, dan dien je je bronnen dus goed te documenteren. Het maakt hierbij niet uit of je informatie uit gedrukte of digitale bronnen gebruikt. Bedenk dat je je bij het doen van onderzoek altijd baseert op de gedachten van anderen. Nieuw verkregen data (zoals interviews, enquêtes, experimenten, et cetera) worden ook altijd gebruikt binnen een context die mede door anderen is bepaald. Geef dus heel precies aan waar de informatie vandaan komt. Hoe je naar gevonden bronnen verwijst, hangt af van de bibliografische conventies die in de eigen opleiding gebruikt worden. Het zijn conventies omdat de notatiewijze per vakgebied – en vaak zelfs daarbinnen – sterk verschilt. Welke conventies ook gebruikt worden, ze verwijzen alle naar de oorspronkelijke bron. Zolang die gemakkelijk gevonden kan worden, valt het moderne systeem van het bibliografisch apparaat niet uit elkaar en blijft het fijne weefsel van de wetenschap intact.
12
Een dergelijke vrijheid van schrijven zien we nog terug in het essay. Dit is vaak niet gericht op
wetenschappelijke nauwkeurigheid maar op het creëren van een vrij gedachtespel. Essays zijn dan ook niet direct op een wetenschappelijk publiek gericht, maar op een geïnteresseerd lekenpubliek. Essays kunnen echter wel degelijk als literatuur voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt worden, omdat ze de mening van een bepaalde tijd en auteur weergeven. 13
http://www.plagiarism.org/faq.html. Zie voor meer informatie over plagiaat, onder andere: http://www.rug.nl/noordster/schriftelijkevaardigheden/voorstudenten/plagiaat en http://courses.eurlib.nl/course.cfm?course=Verwijzen+en+citeren&page=Plagiaat+en+auteursrecht. 14 Bekend is de affaire rond de Leidse hoogleraar psychologie, René Diekstra. Tegenwoordig dienen ook romans verantwoord te worden. Zo heeft A. van Dis vrijwel letterlijk stukken overgenomen uit een andere bron, zonder daarnaar te verwijzen. Zoek via Google op Adriaan van Dis en plagiaat. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
20
THEATERWETENSCHAP
Meer informatie over het opzetten van een wetenschappelijk onderzoek kun je vinden in de volgende publicaties: Boekhorst, A., D. Koers en I. Kwast. Informatievaardigheden. 3de druk. Utrecht: Lemma, 2003. Buck, de P. e.a. Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk. Tiende druk. Baarn: HB Uitgevers 2002. Markenhof, A. en H. Oost. Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers, 2002. Oost, H. Een onderzoek uitvoeren. Baarn: HB Uitgevers, 2002.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
21
THEATERWETENSCHAP
2. THEATERWETENSCHAP ALS ACADEMISCHE DISCIPLINE Theaterwetenschap is een relatief jonge academische discipline. Tot aan het eind van de 19e eeuw viel de studie van het theater binnen het domein van de literatuurwetenschap. Object van onderzoek was tot die tijd niet zozeer het theater als wel de toneeltekst. Dat primaat van de geschreven tekst dat zo lang geheerst heeft, is eigenlijk al terug te voeren op Aristoteles (384-322 v. Chr.). In zijn Poëtica, de oudste en een van de meest invloedrijke verhandelingen over theater, schreef hij al: ‘Het schouwspel van de opvoering sleept de ziel weliswaar me, maar […] de werking van de tragedie komt ook tot stand zonder opvoering en acteurs.’ Die opvatting werd pas laat in de 19e eeuw bijgesteld. Toen kwam er ook belangstelling voor en ging men onderzoek doen naar (de geschiedenis van) het acteren, decors, kostuums en dergelijke. Een motor achter die ontwikkeling was de geboorte en onweerstaanbare opkomst van de film. Naast die eindeloos te reproduceren en herhaalbare nieuwe kunstvorm, bleek ineens duidelijk wat een theatervoorstelling zo uniek maakt: het transitorisch karakter ervan. Men werd zich ervan bewust dat een voorstelling definitief verdwenen was, als het doek voor de laatste keer gevallen was. Tegelijkertijd realiseerde men zich dat je met film de werkelijkheid veel beter kon representeren dan met een theatervoorstelling. Theatermakers gingen dus op zoek naar nieuwe, vaak niet-realistische uitdrukkingsvormen. Alles bij elkaar was dat reden genoeg om een eigen, volwaardige status te claimen. Er kwamen tijdschriften gewijd aan theater, tentoonstellingen, collegereeksen, musea en in de jaren twintig in Berlijn ook het eerste Instituut voor Theaterwetenschap. Nederland moet daar dan nog even op wachten. Pas in 1964 wordt in Amsterdam het Instituut voor Dramatische kunst opgericht. Utrecht volgt twee jaar later. Overigens werd er in 1967 in Nederland nog een heel nummer van het tijdschift Forum der Letteren gewijd aan de vraag of een aparte studie Theaterwetenschap wel bestaansrecht had. Kon theater niet net zo goed onder literatuurwetenschap vallen. Op dat moment was dat nog steeds een begrijpelijke vraag. Ondanks alle ontwikkelingen rond 1900, bleven veel theaterwetenschappers zich tot 1970 nadrukkelijk bezighouden met de toneeltekst. Pas gaandeweg de jaren zestig kwam daar langzaam enige verandering in, ook al omdat er toen pas goede en betaalbare mogelijkheden kwamen om voorstellingen op bewegend beeld vast te leggen.. Daarnaast dienden er zich toen een aantal nieuwe theoretische kaders aan die ook voor de theaterwetenschap grote waarde leken te kunnen hebben. Een van die kaders was dat van de communicatiewetenschap. Het inzicht drong door dat theater een vorm van communicatie was, met een zender (de makers), een boodschap (de voorstelling) en een zaal vol ontvangers (het publiek). Vooral naar het publiek ging veel aandacht uit: hoe ervoeren en interpreteerden zij dat wat erop het podium te zien was. Om daar achter te komen werd en er van nieuwe onderzoeksmethodieken gebruik gemaakt, vaak afkomstig uit de psychologie . Omdat de vragen die nu gesteld werden ook voor media als film en televisie relevant waren, werd het domein van het onderzoek belangrijk uitgebreid en ontstonden er vakgroepen voor theater-, film- en televisiewetenschap. In Amsterdam kwam daar in 1990 weer een aparte vakgroep voor Film- en Televisiewetenschap uit voort. Minstens zo bepalend voor de moderne theaterwetenschap is vanaf ongeveer 1970 de theatersemiotiek geweest. Binnen deze benadering wordt theater gezien als een
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
22
THEATERWETENSCHAP
‘systeem van betekenisproductie’. Een voorstelling valt uiteen in een verzameling van dertien (of vijftien) soorten tekens die allemaal hun eigen betekenis genereren en die betekenissen moeten door de toeschouwer ontcijferd en geduid worden. Semiotiek is niet exclusief toepasbaar op theater, maar theatrale tekens bezitten wel een aantal specifieke eigenschappen. De belangrijkste daarvan zijn iconiciteit, polyfunctionaliteit en mobiliteit. Het inzicht dat een theatervoorstelling niet een opzichzelfstaand fenomeen is, maar deel uitmaakt van een heel systeem betekende een volgende stap. De voorstelling die we op een willekeurige avond in een bepaalde schouwburg te zien krijgen, is het resultaat van een complex samenspel van factoren. Lang niet alle producties die gezelschappen op hun verlanglijstje hebben staan, worden ook daadwerkelijk gerealiseerd. Net zo bepalend is de vraag of er voor een bepaald project subsidie te krijgen is, of er wel of geen publiek voor zal zijn en of stuk past in het profiel van de betreffende schouwburg. Het proces waarin een bepaald productie tot stand komt val uiteen in vier zogenaamde ‘handelingsrollen’: productie (de makers), reproductie (de acteurs en technici die op een bepaalde avond de voorstelling verzorgen), bemiddeling (schouwburgen) en de verwerking (critici). In moderne terminologie gaat het hier om vragen die raken aan zaken als kunstbeleid, kunstmanagement en marketing, maar natuurlijk zijn soortgelijke factoren vroeger net zo zeer aan de orde geweest. De allerlaatste ontwikkeling is de inbedding van theaterwetenschap binnen het onderzoeksveld van culturele performance studies geweest. Het theater krijgt hier een brede, algemeen culturele en cultuurhistorische context en kan bijvoorbeeld worden verbonden met fenomenen als rituelen, optochten en sport, maar natuurlijk ook met de eigentijdse tendens om van allerhande openbare gebeurtenissen theatrale spektakelstukken te maken. Ook het actuele vraagstuk van de interculturaliteit is iets wat onder deze vlag aan de orde kan worden gesteld. Dit alles overziend zou je kunnen zeggen dat het theaterwetenschappelijke onderzoeksdomein uit vijf concentrische cirkels bestaat. De binnenste, kleinste cirkel is die waarbinnen men zich richt op de dramatekst; de buitenste en grootste cirkel is die van de culturele studies. Daartussen bevinden zich achtereenvolgens de voorstelling, het communicatieproces en het theatrale systeem. Een laatste punt van aandacht betreft wat wel de ‘Januskop van de theaterwetenschap’ is genoemd. Aan de ene kant is de blik gericht op de wetenschap; aan de andere kant op de theaterpraktijk. Ook omdat veel studenten een carrière in die theaterpraktijk ambiëren, voorzien opleidingen vaak in cursussen die de studenten voorbereiden op (mogelijke) toekomstige werkzaamheden als dramaturg, criticus of beleidsmedewerker. Ook de stages die deel uitmaken van de opleiding dienen daar natuurlijk toe. Meer weten, zie: H. Schoenmakers. Filosofie van de theaterwetenschap. Leiden: Uitgeverij Martinus Nijhoff, 1989. H. Schoenmakers: 'Between reasonless passion and pasionless reason. Theatre Studies in the nineties.' In: E. Zürcher & T. Langendorff (red.): The Humanities in the nineties. A view from the Netherlands. Amsterdam 1990, pp. 175-207. Christopher Balme. Einführung in die Theaterwissenschaft. 2e überarbeitete Auflage. Berlijn: Erich Schmidt Verlag, 2001.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
23
THEATERWETENSCHAP
Enkele jaartallen Internationaal 1891 Litzmann begint de reeks Theatergeschichtliche Forschungen (t/m 1942) 1892 Internationale Ausstelllung für Musik und Theaterwesen (Wenen) 1893 Creizenach: Geschichte des neueren Dramas 90-er jaren: colleges over theater Alexander von Weilen (Wenen); George Pierce Baker (Harvard); Eugène Lintilhac (Parijs/ Histoire generale du theatre en France); Gustave Lanson 1901 Colleges theatergeschiedenis Max Hermann (Berlijn) 1902 Gesellschaft für Theatergeschichte opgericht (+ publikatiereeks) 1909 Kutscher privaatdocent (München) 1910 Theatermuseum München 1913 Theatermuseum Scala Milaan 1921 Afdeling theatergeschiedenis Keulen; Institut für Literatur- und Theatergeschichte Kiel 1922 Theatermusea te Drottningholm en Kopenhagen 1923 Eerste zelfstandige instituut voor Theaterwetenschap, Berlijn (Julius Petersen, Max Hermann) 1926 Institut für Theaterkunde München (Borcherdt) 1927 Institut für Theaterwisenschaft Keulen (vanaf 1929: C. Niessen) 1940 Theaterhistorisch Institut Kopenhagen 1943 Institut für Theaterwissenschaft Wenen (Kindermann) 1947 Dramadepartment Bristol 1953 leerstoel theaterwetenschap Kopenhagen 1955 leerstoel theaterwetenschap Milaan; oprichting vaktijdschrift Maske und Kothurn 1957 leerstoel theaterwetenschap Stockholm; oprichting FIRT/IFTR (Federation Internationale pour la Recherche Theatrale/International Federation for Theatre Research) 1959 Institut d'Etudes Theatrales Parijs Nederland 1918 J.L. Walch privaatdocent in de geschiedenis van drama en theater te Leiden 1922 Internationale theatertentoonstelling Amsterdam (Wijdeveld) 1924 B. Verhagen colleges dramatische compositieleer Amsterdam (tot 1939) 1925 Toneelmuseum Amsterdam 1953 W. Ph. Pos privaatdocent UvA 1961 Afdeling Theaterwetenschap Utrecht opgericht 1964 Instituut voor dramatische kunst, UvA (prof. dr. B. Hunningher) 1966 Instituut voor theaterwetenschap Utrecht (prof. dr. H.H.J. de Leeuwe); afdeling dramaturgie Leiden (bijvak) 1975 Instituut voor dramatische kunst, UvA krijgt nieuwe naam: Instituut voor theaterwetenschap 1983 Theatrale mediakunde afstudeerrichting binnen theaterwetenschap, UvA 1990 verzelfstandiging theatrale mediakunde tot Vakgroep Film en Televisiewetenschap, UvA 1993 Hoogleraar geschiedenis Film en Televisie Utrecht (binnen Instituut voor Theater, Film- en Televisiewetenschap) ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
24
THEATERWETENSCHAP
2.1 HET ONDERZOEK BINNEN DE LEERSTOELGROEP THEATERWETENSCHAP, UVA De staf van de leerstoelgroep Theaterwetenschap is de afgelopen jaren tamelijk ingrijpend veranderd. Het afgelopen jaar is er een aantal colloquia georganiseerd om nieuwe onderzoekslijnen helder te krijgen. Het merendeel van de onderzoeksstaf is aangesloten bij het ASCA (Amsterdam School for Cultural Analysisi), maar een aantal valt onder het Instituut voor Cultuur & Geschiedenis. Looking at spectators/spectatorship Onderzoek naar de receptie van theater: theorievorming en/of toetsing betreffende de perceptieve, cognitieve en emotionele verwerking van theatrale stimuli. Het gaat daarbij om vragen wat er zich in hoofd en lichaam van de toeschouwer afspeelt wanneer het theatrale frame geaciveerd is. Bijvoorbeeld: Wat is de theatrale ervaring en in hoeverre komt deze overeen met andere esthetische ervaringen? Waarin verschillen theatrale emoties van ‘gewone’ emoties? Uitwerking van concepten als theatraliteit, narrativiteit, performativiteit, vision and visuality, vocal and aural spaces in het theater, etc. Onderzoekers: - Peter Eversmann: Audience and reception research in the theatre The project explores spectatorship as re-creative cognition. Within the project there is a special emphasis on the methodology of (empirical) audience- and reception research. De geschiedenis van het Nederlandse theater (na 1945) O.a. oral history, vastleggen van theatervoorstellingen, voorstellingsanalyse, repertoireanalyse en analyse van de breukvlakken binnen de recente theatergeschiedenis. Onderzoekers: - Rob van der Zalm: Analysis of post-war repertoire; Oral History and the Performing Arts (cooperation with the Theater Instituut Nederland), The canon of Dutch Theatre - Cock Dieleman (ASCA, PhD): This research project aims at the analysis of the role of theatre within the secondary school subject CKV1. The goal is to analyse the different players that are involved in the establishment and continuation of drama education within the context of CKV. An important aspect of the research is the role of the canon in theatre education. - Erik Lint: (digital) documentation of theatre and dance performances
(De verbeelding van) het theater in de geschiedenis Onderzoekers: - Peter Eversmann: Function and meaning of theatre spaces in history. - Rob van Gaal, Rob van der Zalm: Geschiedenis van het Nederlandse theater (binnen een internationale context). Bouwt voort op Een theatergeschiedenis der Nederlanden waarvan de 2e druk in voorbereiding is. Van belang is daarbij ook het verdergaande onderzoek naar en digitaal beschikbaar stellen van theatericonografisch materiaal in Nederland.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
25
THEATERWETENSCHAP
- Bram van Oostveldt: concentreert zich in zijn onderzoek op podiumkunsten uit de Lage Landen in de vroegmoderne en moderne tijd. Momenteel spitst hij zich toe op de traumatische ervaring van de Franse Revolutie en de manier waarop die wordt gerepresenteerd in theatrale fenomenen uit de late achttiende en vroege negentiende eeuw. Contemporary Music Theatre Onderzoekers: - Mieke Kolk: The Theatricalization of Music and the Musicalization of Theatre (ASCA) This project explores the processes of interchange between the previous separate genres of dramatic and music theatre. Theater and Visual Culture Onderzoekers: - Kati Röttger a) Beeldpolitiek op toneel: Transatlantic Image Streams. Towards a new Politics of the Image between Global Icons and Iconoclash: Intermedial and Intercultural Perspectives: Images are progressively taking on a central position as phenomena of global cultural communication and confrontation in the media politics concomitant with globalization. Images are thus increasingly becoming objects and triggers for a repositioning of cultural power relations. On the one hand, media such as television and the internet supply us with a transculturally perceived and perceivable repertoire of images [Global Icons]; on the other hand, through and about these images arises more and more disagreement about cultural (or religious) identity and integrity [Iconoclash]. The cartoons controversity might be considered one of the most recent examples of such a clash. With this development in mind, the project proposes an intercultural and intermedial analysis of the “transatlantic image streams” that are regularly associated with a unilateral image monopoly on the side of the industrial powers (especially the USA). To guarantee an intermedial and intercultural point of view, the research focuses on theatre, film and television productions in Europe, the Americas and Arabic-Africa. This constellation challenges to revisit the old binaries of New World and Old World, Orient and Occident, center and periphery for new (symbolic) formations that manifest themselves in the “image streams”. The goal of the research is to analyze the power of images and their global (re-)distribution under special consideration of the artistic potential of a (culture and media specific) critique of images; this interdisciplinary and intercultural approach aims to critically examine the increasing cultural issues accompanying economic globalization that have not yet been comprehensively researched in the humanities. b) Theater - en Mediageschiedenis (met bijzondere aandacht voor melodrama) Explorations in theatre antropology and Intercultural performing arts Onderzoekers: - Saskia Kersenboom: Performing Arts operate in an increasingly intercultural world. The historical aspect of such cultural exchange as well as comparative aesthetics and continuous transformation underlie her contribution to the development op an MA in Intercultural Performance. Saskia Kersenboom's main interest are the "Performing
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
26
THEATERWETENSCHAP
Arts"; her focus is on two aspects: the interdisciplinary internal relationships and dynamics of the verbal, audial and visual modes of artistic expression, their coherence, inner contrasts and overlaps. Related problems of representation continue to challenge her to search for New, Interactive Media as tools for study and education. - Sruti Bala: the research of Struti Bala focuses on contemporary performance practices in violent conflict zones of South Asia. ‘I seek to explore the relationship between performance and the aftermath of war and violent conflict, and the ways in which the performing arts respond to conflict. The research will look into the repercussions of violent conflict on performance practices, processes and traditions in a comparative study of cases in India, Sri Lanka and Nepal.’ - Kati Röttger: theater in Latin America; post colonial theorie, gender theorie - Mieke Kolk: Theatre and theatricality in the Arab world The stage and the visual arts Onderzoek naar de relaties tussen beeldende kunst en scenografie/theatervormgeving. Met name voor het historisch onderzoek is daarbij de methodologische en inhoudelijke ontwikkelingen in het veld van de theatericonografie van belang. Voor het meer contemporaine theater zijn met name de relaties tussen theater, performance, dans en nieuwe media van belang Onderzoekers: - Henk Danner, Peter Eversmann, Erik Lint
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
27
THEATERWETENSCHAP
3. DE BIBLIOTHEEK VAN DE UVA Zoals je in Hoofdstuk 1 kon lezen is wetenschap meestal opgeslagen in (wetenschappelijke) literatuur, zoals (hand-)boeken, proefschriften, tekstedities, en (elektronische) tijdschriften. Traditioneel wordt deze literatuur verzameld in wetenschappelijke bibliotheken. Een bibliotheek kan daarom wellicht het best omschreven worden als een geordende collectie informatiedragers, zoals boeken, tijdschriften, microfiches en digitale media. In toenemende mate is de UvA-bibliotheek ook een toegangspoort tot digitale informatie. 3.1 PRAKTISCHE INFORMATIE De Bibliotheek van de UvA (‘UBA’), de grootste in Nederland, is een universele wetenschappelijke bibliotheek met een collectie van ca. 4 miljoen banden. Zij bestaat uit een centrale vestiging, de Universiteitsbibliotheek of UB genoemd (Singel 425), en ca. 25 decentrale bibliotheken, zoals die van de Faculteit der Geesteswetenschappen. De collecties van de UB en de Faculteit GW vullen elkaar aan, waarbij de aanschaf bij de decentrale bibliotheken vooral is gericht op onderwijs en onderzoek. De twee grootste bibliotheekvestigingen van de Faculteit GW zijn: - het P.C. Hoofthuis (Spuistraat 134) en - het Bungehuis (Spuistraat 210). Vrijwel de gehele collectie van de centrale UB is geplaatst in voor het publiek ‘gesloten’ magazijnen. Publicaties hieruit kun je via internet aanvragen met behulp van je ‘collegekaart’. Dat kun je doen via de online catalogus op http://opc.uva.nl en vervolgens de eerste optie (Catalogus van de Universiteit van Amsterdam). Uitleenbare publicaties die in een van de magazijnen staan, kun je laten bezorgen in de bibliotheekvestiging van jouw keuze. Dit kan echter wel enkele werkdagen kosten. De collecties in de decentrale bibliotheken staan in ‘open opstelling’; die kun je zelf uit de kast pakken. Enkele collecties van Geesteswetenschappen zijn in het centrale UB-gebouw gevestigd: Moderne Nabije Oosten Klassieken en Archeologie Theologie en Religiestudies Theaterwetenschap, muziekwetenschap en mediastudies Ook bij deze bibliotheken is sprake van ‘open opstelling’. Je kunt uitleenbare publicaties zelf uit de kast halen en lenen via de uitleenbalie. Je UvA-collegekaart geldt tevens als lenerspas.
3.2 UBAWEB EN DE DIGITALE BIBLIOTHEEK De website van de Bibliotheek van de UvA is te vinden op http://www.uba.uva.nl De Bibliotheek van de Faculteit der Geesteswetenschappen is te vinden op http://www.uba.uva.nl/gw.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
28
THEATERWETENSCHAP
Via de ‘UvA-catalogus’ (zie het zoekbalkje rechtsboven op de website) kun je zien welke boeken en tijdschriften de UvA heeft en waar deze te vinden zijn. Publicaties uit gesloten magazijnen kunnen direct online aangevraagd worden. Uitgeleende publicaties kun je reserveren. De catalogus is over de hele wereld via Internet toegankelijk. De online ‘Cursus Informatie Zoeken’ is beschikbaar via de Hulp-knop op de website. Hiermee kun je je bekwamen in het gebruik van de UvA-catalogus en de ‘Digitale Bibliotheek’. Ook kun je op een interactieve manier algemene zoektrucs en vaardigheden leren via het onderdeel TILT.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
29
THEATERWETENSCHAP
Digitale Bibliotheek toegankelijk maken vanaf je thuis-pc De Digitale Bibliotheek is een onmisbare toegangspoort naar gedrukte en digitale informatie, zowel binnen als buiten de UvA. In tegenstelling tot de UvA-catalogus is de Digitale Bibliotheek wegens licentieafspraken (abonnementen op aparte databases) niet over de hele wereld toegankelijk. Op een netwerk-pc in een van de UvA-gebouwen is alles gewoon beschikbaar. Op een thuis-pc kun je de Digitale Bibliotheek raadplegen via een UvA-vpn-verbinding. Voor meer informatie hierover zie: http://www.ic.uva.nl/uvavpn. Boeken lenen uit bibliotheken buiten Amsterdam Kom je in de Digitale Bibliotheek boeken en tijdschriftartikelen tegen die niet binnen de UvA aanwezig zijn, maar wel elders in Nederland, dan kun je die aanvragen via het ‘Interbibliothecair Leenverkeer’ (IBL). Aan deze dienst zijn kosten verbonden. Om er gebruik van te kunnen maken moet je een IBL-account openen (dat kan in alle bibliotheken van de UvA). Studenten van de UvA krijgen op vertoon van een geldige collegekaart een eenmalig krediet van € 12. Bij iedere gehonoreerde aanvraag wordt een bedrag van € 3 van het krediet afgeschreven. Aangevraagde boeken worden dan opgestuurd naar de bibliotheek, tijdschriftartikelen ontvang je in gekopieerde vorm thuis of per e-mail. Hulp of advies nodig? Bel 020-5252266 of ga naar de website en stel je vraag aan UBAcoach, een collectief van informatiespecialisten: http://www.uba.uva.nl/ubacoach Je krijgt zo snel mogelijk antwoord via mail of chat. UBAcoach is ook via de bekende chatprogramma’s bereikbaar. Wie MSN Messenger, Windows Messenger of Windows Live Messenger gebruikt kan
[email protected] toevoegen aan de contactpersonenlijst en direct een vraag stellen.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
30
THEATERWETENSCHAP
Via de Hulp-knop op UBAweb vind je snelstarthandleidingen en een veelgesteldevragenrubriek. http://www.uba.uva.nl/hulp Let op: gedurende het studiejaar 2007-2008 zijn enkele bibliotheekcollecties van locatie veranderd. Mogelijk is dit nog niet in dit hoofdstuk verwerkt. Berichtgeving vindt plaats via de bibliotheken zelf en via de website van de bibliotheek. 3.3 EEN RONDLEIDING DOOR DE UB ingang rechtdoor: kantine. vóór de kantine naar links: garderobekastjes, kopieerapparaten en Chipknipoplader eerste verdieping: het Informatiecentrum rechts: 20.000 naslagwerken. Je vindt hier encyclopedieën, biografische naslagwerken, bibliografieën, vakwoordenboeken e.d. op alle mogelijke gebieden. Een veelgebruikte rubriek is groep 012 met persoonsbibliografieën, alfabetisch geordend op persoon, ongeacht het vakgebied. Persoonsbibliografieën kunnen zowel een opsomming zijn van alles wat een auteur gepubliceerd heeft, als ook een opsomming van alles wat er over die persoon gepubliceerd is. In de 012-groep staan alleen bibliografieën over één persoon; bibliografieën over meer dan één persoon staan ingedeeld bij het betreffende vakgebied. Tegen de wand staan de ladekasten met de oude systematische kaartcatalogus. Voor oudere publicaties is deze catalogus de enige manier om ze op onderwerp te kunnen vinden. links aanhouden: de informatiebalie: voor hulp, advies en ondersteuning bij het zoeken naar informatie en bij het gebruik van catalogi, databases, elektronische tijdschriften, Internet, pc’s, randapparatuur en micromaterialen. Heb je vragen op een van deze terreinen, dan ben je hier van harte welkom. de uitleenbalie, voor afhalen en inleveren 14 pc’s waarop je de catalogus en de Digitale Bibliotheek kunt raadplegen 55 pc’s voor Internet, Word, EndNote, printen etc. 2 stand-alone pc’s met een klein aantal elektronische bestanden op cd-rom die niet via de Digitale Bibliotheek te raadplegen zijn. microfiches van kranten en de apparatuur om ze te lezen en printen pc met scanner en cd-writer tweede verdieping. Algemene Leeszaal. Een grote collectie lopende tijdschriften, alfabetisch geordend op titel van tijdschrift. Dit is slechts een selectie van het totaal aantal tijdschriften waarop de UB geabonneerd is. Kijk dus altijd in de catalogus als je een bepaald tijdschrift zoekt. De oudere jaargangen moeten via de catalogus uit het magazijn worden aangevraagd. In de UB staan vooral tijdschriften die van algemeen belang zijn, zoals The New York Times Book Review, Scientific American, et cetera, en interdisciplinaire tijdschriften. In de facultaire bibliotheken vind je de meer vakgerichte tijdschriften. In de Algemene Leeszaal vind je tevens een uitgebreide collectie vertaalwoordenboeken, in het midden van de zaal. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
31
THEATERWETENSCHAP
derde verdieping studiezalen (geen collecties), waarin je met eigen materiaal kunt werken. Hier zijn ook enkele studiekabinetten voor individueel gebruik, per dagdeel te reserveren bij de portier. Alle boeken in open opstelling in het Informatiecentrum en de Algemene Leeszaal zijn bedoeld voor naslagdoeleinden en kunnen niet geleend worden. Tot de UB behoort ook de Bibliotheek Bijzondere Collecties die sinds mei 2007 aan de Oude Turfmarkt is gevestigd, naast het Allard Pierson Museum. Deze bibliotheek herbergt de bijzondere verzamelingen van de UB. De collectie omvat een groot aantal middeleeuwse handschriften, brieven en oude drukken maar ook enkele specialistische collecties. De Bibliotheca Rosenthaliana is een van de grootste collecties in Europa op het gebied van de Hebraïca en Judaïca. In de Kaartenzaal bevindt zich een grote collectie kaarten, atlassen en globes. Zowel de oude als de actuele cartografie zijn rijk vertegenwoordigd. Heel bijzonder is de collectie van Amsterdamse kaartmakers uit de Gouden Eeuw. Actuele informatie is terug te vinden op de website van de Bijzondere Collecties: http://bc.uba.uva.nl Openingstijden Uitleen en informatiedienstverlening: maandag t/m donderdag 9.30 - 18.00 uur vrijdag 9.30 - 17.00 uur zaterdag 9.30 - 13.00 uur Gebouw, informatiecentrum en studiezalen: maandag t/m vrijdag 8.30 –23.45 uur zaterdag van 9.30 - 17.00 uur zondag van 11.00 - 17.00 uur De UB zal in tentamenperiodes tijdens de weekenden langer open zijn; aankondigingen hierover zullen op de website van de UB worden geplaatst. De kantine is geopend van maandag t/m vrijdag van 9.00 - 20.00 uur. 3.4 VORMEN VAN PUBLICATIES Publicaties kunnen op twee manieren van vorm verschillen. Ten eerste in uiterlijke verschijningsvorm: gedrukt materiaal, microfiches en -films, cd-rom’s en elektronische publicaties. Ten tweede kunnen ze zelfstandig of onzelfstandig zijn. Dit bepaalt hoe een titel wordt opgenomen in literatuurverwijzingen. De interpretatie van de gegevens is belangrijk bij het vinden van een publicatie via een bibliotheekcatalogus. Hieronder volgen verschillende typen van gedrukte publicaties, hoe deze opgenomen worden in
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
32
THEATERWETENSCHAP
een bibliografie15 en via welke zoeksleutels ze te vinden zijn in een bibliotheekcatalogus: Monografie Studie over één onderwerp (zelfstandige publicatie). Voorbeeld: Eemeren F. van, R. Grootendorst, Leren argumenteren met vader en zoon: een spoedcursus in twintig lessen. Amsterdam, Contact, 1996.
Bundel
Te vinden via auteur en/of titel. Eenmalige publicatie waarin artikelen, meestal van verschillende auteurs, over een bepaald vakgebied zijn bijeengebracht. Bekende voorbeelden zijn congresbundels of feestbundels (zelfstandige publicatie). Voorbeeld: Salu, M. and R.T. Farrell (eds), J.R.R. Tolkien, scholar and storyteller: essays in memoriam. Ithaca, Cornell University Press, 1979.
Te vinden via auteur en/of titel.
Tijdschrift
Vervolgwerk dat met al of niet gelijke tussenpozen in afleveringen verschijnt, de afleveringen dragen alle dezelfde titel en worden alleen onderscheiden door volgnummer en/of jaartal, het aantal afleveringen dat zal verschijnen is onbekend. Elk nummer bevat meestal artikelen over een verscheidenheid aan onderwerpen en van verschillende auteurs (zelfstandige publicatie). Voorbeeld: Onze Taal: maandblad van het Genootschap Onze Taal. Amsterdam, Genootschap van Onze Taal, 1932-...
Artikel
Te vinden via hele tijdschrifttitel. (korte) publicatie in bundel of tijdschrift (onzelfstandige publicatie). Voorbeeld: Dowie, W., ‘The gospel of Middle-Earth according to J.R.R. Tolkien’, J.R.R. Tolkien, scholar and storyteller: essays in memoriam, ed. by M. Salu and R.T. Farrell. Ithaca, Cornell University Press, 1979, 265-285.
Te vinden via auteur en/of titel van de zelfstandige publicatie. 3.5 BIBLIOGRAFISCH APPARAAT Binnen het bibliografisch apparaat onderscheidt men zoals we in Hoofdstuk 1 zagen, bibliografieën en naslagwerken. Een bibliografie16 is een niet bezitsgebonden lijst van bibliografische beschrijvingen over een bepaald onderwerp die binnen een bepaalde periode zijn gepubliceerd. Dit kan een opsomming van bijvoorbeeld 10 titels onder aan een artikel zijn, of een 4-delige publicatie. Onder naslagwerken verstaat men encyclopedieën, handboeken e.d. Zij geven informatie over een bepaald onderwerp, met vaak ook literatuurverwijzingen.17 De voornaamste hulpmiddelen binnen het bibliografisch apparaat zijn:
15
Deze vorm van annoteren komt niet per se over met de bibliografische conventies van de betreffende
opleiding 16 Voor het verschil tussen een bibliografie en een literatuurlijst zie hoofdstuk 1. 17
Voor een uitgebreid overzicht zie A.O. Kouwenhoven (red.), Handboek bibliografie, Assen, Van Gorcum,
1995.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
33
THEATERWETENSCHAP
Nationale bibliografie
Speciale bibliografie Referaattijdschrift Encyclopedie
Biografisch naslagwerk
overzicht van alle publicaties van een bepaald land, meestal per jaar. Het streven is alle publicaties op te nemen die in een land worden uitgegeven, in de landstaal of in een andere taal. Sommige nemen ook buitenlandse titels op die gaan over het betreffende land of uitgegeven zijn in de taal van dat land. overzicht van publicaties over een bepaald onderwerp of vakgebied, in een bepaalde periode. samenvattingen en/of korte besprekingen van artikelen en boeken over een specifiek vakgebied. overzicht van alle terreinen van de menselijke kennis of delen ervan. Bij de artikelen worden vaak de standaardwerken over een bepaald onderwerp genoemd. overzicht van personen binnen een bepaald vakgebied, uit een bepaald land e.d., met informatie over leven en werk.
Speciale bibliografieën en referaattijdschriften onderscheiden zich met name van de nationale bibliografieën doordat zij zowel titelbeschrijvingen van artikelen (onzelfstandige publicaties) als boeken (zelfstandige publicaties) opnemen. In de titelbeschrijvingen van artikelen wordt vaak een afkorting gebruikt voor de bronpublicatie, dat wil zeggen de publicatie waarin het artikel is opgenomen. Daarom behoren bibliografieën en referaattijdschriften altijd een lijst van gebruikte afkortingen te bevatten. Omdat ze vrijwel altijd systematisch ingedeeld zijn, bevatten zij veelal ook indexen op trefwoord en auteur. Voor recente literatuur zijn in het bijzonder van belang: overzicht van gepubliceerde en nog te publiceren titels van een Uitgeversfondslijst bepaalde uitgeverij. overzicht van door de boekhandel leverbare titels. Boekhandelsfolder Boekbespreking
recensie in literatuurbijlage van krant of in tijdschrift (in wetenschappelijke tijdschriften vaak niet onmiddellijk na publicatie).
Hieronder staat een lijst met een aantal belangrijke bibliografieën en naslagwerken. - Nederland: Brinkman’s Catalogus (let op het verwarrende Nationale gebruik van ‘catalogus’ hier) bibliografieën - Duitsland: Deutsche Nationalbibliographie - Engeland: British National Bibliography - Frankrijk: Bibliographie Nationale Française - Verenigde Staten: National Union Catalog (is eigenlijk de Centrale Catalogus van de VS) - Book Review Index Speciale - Cumulative Book Index bibliografieën - Historical Abstracts - Internationale Bibliographie der Zeitschriftenliteratur aus allen Gebieten des Wissens (IBZ) - Index Translationum: een jaarlijks overzicht van vertalingen in alle talen - Internationale Bibliographie der Rezensionen wissenschaftlicher Literatur
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
34
THEATERWETENSCHAP
-
Encyclopedieën
Biografische naslagwerken Woordenboeken
-
LLBA: Linguistics and Language Behavior Abstracts MLA International Bibliography (Modern Language Association) Periodicals Index Online Web of Science Winkler Prins Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie (of Franse versie) Brockhaus Enzyklopädie Encyclopaedia Britannica Current Authors International Who’s Who World Biographical Index Van Dale Webster’s Dictionary
Veel van bovengenoemde werken zijn beschikbaar in het Informatiecentrum in de UB en/of in een decentrale bibliotheek. Een groot aantal is ook in elektronische vorm beschikbaar via de Digitale Bibliotheek.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
35
THEATERWETENSCHAP
4. OPLEIDINGSBIBLIOTHEEK THEATERWETENSCHAP 4.1 BIBLIOTHEEK De bibliotheek Theaterwetenschap / Mediastudies is een gecombineerde studie- en onderzoeksbibliotheek, die gesticht is in 1968, tegelijk met de oprichting van het Instituut voor Dramatische Kunst. Vanaf 1984 is er ook gericht verzameld op het terrein van de film- en televisiewetenschap en de (nieuwe) media in bredere zin. Voor beide vakgebieden geldt dat er literatuur wordt bijeen gebracht die gericht is op de historische context, terwijl er ook ruime aandacht is voor de verschillende theoretische benaderingen van de vakgebieden. Het theater, de film, de (niet-gedrukte) media en de televisie worden als fenomeen bestudeerd in hun artistiek inhoudelijke ontwikkeling. Dit houdt in dat er in de eerste plaats secundaire literatuur wordt aangeschaft en dat primaire bronnen, zoals toneelstukken en scenario's, minder prominent aanwezig zijn. Er wordt bij de collectieopbouw nauw samengewerkt met verwante, ook nietuniversitaire, collecties die in Amsterdam actief zijn, zoals het Theater Instituut Nederland, de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, het Nederlands Filmmuseum, maar in landelijk verband bijvoorbeeld ook het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum. Als zwaartepunten in de collectie kunnen worden genoemd: Voor theaterwetenschap: de ontwikkeling van het toneel in Nederland en Europa, het Angelsaksische toneel, inclusief de Verenigde Staten, scenografie, theaterbouw, de theorie van het toneel, gezichtsbepalende opvattingen over regie en acteren, stijlen en genres, waarbij zowel de westerse als niet-westerse conventies in de belangstelling staan. Voor mediastudies: de ontwikkeling van de filmkunst in zijn historische context, de cinematografie van de Verenigde Staten, geheel Europa en delen van Azië, Afrika en Zuid-Amerika, de theorie van de filmkunst, televisiedrama, nieuwe media, stijlen en genres. De bibliotheek neemt actief deel aan landelijk beraad over collectievorming (SCTC), en internationaal als lid van de SIBMAS, FIRT, FIAF, TLA en ASTR. De collectie omvat momenteel zo'n 18.000 banden en er is een lopend tijdschriftenbestand van ongeveer 60 abonnementen. Het bestand aan digitale bronnen wordt voortdurend uitgebreid en is te raadplegen via de Digitale Bibliotheek. Voor de theaterwetenschap zijn er, naast een reeks meer algemene bestanden, ook speciale databases beschikbaar zoals IIPA (International Index to the Performing Arts) en de World Shakespeare Bibliography Online. Mediastudies heeft bovendien de beschikking over de FII (Film Index International), Internet Movie Database, Communication and Massmedia Complete, Cinema in Context en de FIAF International Film Archive Database. In de vorm van een E-Book is een aantal belangrijke naslagwerken beschikbaar zoals de History of the American Cinema en de International Dictionary of Films and Filmmakers. Ook wordt er een groot bestand aan wetenschappelijke vaktijdschriften via de Digitale Bibliotheek aangeboden. Tenslotte wordt er voortdurend ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
36
THEATERWETENSCHAP
gewerkt aan een meer gedetailleerd overzicht van internetbronnen, dat wordt aangeboden op de betreffende vakgebiedpagina van de Bibliotheek Geesteswetenschappen. Deze is via een rolvenster direct te bereiken vanaf de homepage van de UBA.
Medewerkers: Vakreferent: de heer drs. W.N. Rodenhuis Senior medewerker: mevrouw E. Roost Medewerker: mevrouw V.E. Wille 4.2 BIBLIOGRAFISCH MATERIAAL Handboeken - Theaterwetenschap d'Amico, Silvio ed. Enciclopedia dello Spettacolo. 11 vols. Roma: Le Maschere, 1954. Brandt, George W., ed. Modern Theories of Drama. A Selection of Writings on Drama and Theatre, 1840-1990. Oxford: Oxford UP, 1998. Van Maanen, H., and S.E. Wilmer eds., Theatre Worlds in Motion. Structures, Politics and Developments in the Countries of Western Europe. Amsterdam/Atlanta: Rodopi, 1998. Brockett, Oscar G. en Franklin J. Hildy, History of the Theatre. 9th rev. ed. Boston: Allyn and Bacon, 2002. Clark, Barrett H., European Theories of the Drama, with a Supplement on the American Drama. rev ed. New York: Crown, 1965. Dukore, Bernard ed. McGraw-Hill Encyclopedia of World Drama. 4 vols. New York: McGraw-Hill, 1972. Erenstein, Robert L. ed. Een Theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien Eeuwen Drama en Theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam: Amsterdam UP, 1996. Kindermann, Heinz. Theatergeschichte Europas. 10 vols. Salzburg: Otto Mueller, 1957. Maanen, H. van, en S.E. Wilmer eds., Theatre Worlds in Motion. Structures, Politics and Developments in the Countries of Western Europe. Amsterdam/Atlanta: Rodopi, 1998. Rubin, Don ed. The World Encyclopedia of Contemporary Theatre. 5 vols. London: Routledge, 1994 – 2000. Russell Brown, John. The Oxford Illustrated History of the Theatre. Oxford: Oxford UP 2001. Kennedy, Dennis ed. The Oxford Encyclopedia of Theatre and Performance. Oxford: ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
37
THEATERWETENSCHAP
Oxford UP 2003. Balme, Christopher. Einführung in die Theaterwissenschaft. 3. rev ed. Berlin: Erich Schmidt Verlag 2003. Cremona, Vicky Ann e.a. eds., Theatrical Events. Borders, Dynamics, Frames. Amsterdam/New York: Rodopi 2004. Lehmann, Hans Thies. Postdramatic Theatre. London: Routledge 2006 [Engelse editie van Postdramatisches Theater. Frankfurt am Main: Verlag der Autoren 1999]. Schechner, Richard. Performance Studies. An Introduction. 2nd ed. London: Routledge 2006. Instellingen, waar men aanvullende informatie kan vinden: TIN, Theater Instituut Nederland Herengracht 168 - 1016 BP Amsterdam Boekmanstichting; Studiecentrum voor Kunst, Cultuur en Beleid Herengracht 415 - 1017 BP Amsterdam Bibliotheek Theaterschool / Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten Jodenbreestraat 3 - 1011 NG Amsterdam
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
38
THEATERWETENSCHAP
5. BIBLIOGRAFISCHE CONVENTIES 5.1 WAT ZIJN BIBLIOGRAFISCHE CONVENTIES? Stel je voor dat je in een tekst leest: ‘Plato zegt ergens dat alles uit zijn tegendeel voortkomt’. Vervolgens merk je dat de schrijver van de tekst uitvoerig uitlegt waarom deze bewering van Plato niet klopt. Je zult je dan al snel afvragen: waar zegt Plato dat eigenlijk en hoe zegt hij dat precies en in welke context? Zeker als je wilt beoordelen of de schrijver al dan niet gelijk heeft. Om die reden vermijd je als schrijver van academische teksten zulke vage aanduidingen als ‘Plato zegt ergens’. Het is een goed gebruik om nauwkeurig aan te geven waar Plato een en ander zegt en bij voorkeur ook zo precies mogelijk hoe hij dit precies verwoordt en in welke context deze uitspraak voorkomt. Een verslag van wetenschappelijk onderzoek onderscheidt zich van een ‘alledaagse’ tekst doordat de lezer onder andere de mogelijkheid wordt geboden de beweringen van de auteur te verifiëren. Dit gebeurt door verwijzingen naar gebruikte informatie (primaire of secundaire bronnen, maar ook digitale informatie) in het verslag op te nemen, de zogenaamde bronvermelding. In de geesteswetenschappen is het vaak nodig om, als men tot een weloverwogen kritisch oordeel wil komen, andere teksten waarnaar verwezen wordt er op na te lezen. De lezer is zodoende in staat zich een oordeel te vormen over de aard en betrouwbaarheid van de tekst. Bronvermelding is een essentieel onderdeel van het wetenschappelijk bedrijf. Het stelt lezers van een tekst (of onderzoeksverslag) niet alleen in staat om het betoog van de auteur op specifieke onderdelen te controleren, maar ook om te bepalen in hoeverre een auteur eigen inzichten en oordelen presenteert dan wel vooral gebruik maakt van de ideeën van anderen. Als schrijver van een wetenschappelijke tekst heb je de plicht om een kritische benadering van je tekst zoveel mogelijk te vergemakkelijken. Dit doe je in de eerste plaats door heldere presentatie en goede argumentatie, maar ook door je bronnen consciëntieus te documenteren. Op zich is er niets op tegen om gebruik te maken van andermans ideeën, maar dat moet dan wel op een juiste wijze verantwoord worden. Dat geldt zowel voor het (letterlijk) citeren van een andere auteur als het parafraseren, het in eigen woorden weergeven van de gedachtegang van die andere auteur. In beide gevallen is bronvermelding vereist. Als er geen bron wordt vermeld bij een bepaalde uitspraak of beschrijving van een gedachtegang, gaat de lezer ervan uit dat de uitspraak of bewering van de auteur zelf is. Het zonder bronvermelding gebruiken van citaten of geparafraseerde teksten is plagiaat en dus strafbaar. Dat geldt ook voor het ‘knippen-enplakken’ uit internetbronnen. Bronvermelding mag alleen achterwege gelaten worden als het gaat om feiten (Pim Fortuyn is op 6 mei 2002 doodgeschoten) en meningen die gemeengoed zijn geworden (Nederland was in de eerste helft van de twintigste eeuw een verzuilde samenleving).18 Om een tekst te verantwoorden, beschikt de auteur over verschillende middelen. In de inleiding van de tekst geeft de auteur vaak aan op welke vraagstelling het onderzoek is gebaseerd, waar de beperkingen en grenzen van het onderzoek liggen en op welke soort bronnen het onderzoek is gebaseerd. Soms wordt ook de stand van de wetenschap in een 18
Zie ook hoofdstuk 1 van deze syllabus. Meer informatie over plagiaat kun je vinden via Blackboard en
onder andere in de boeken Citaat en Plagiaat van Sander Schroevers (2005) en Citeren en refereren: schriftelijke, mondelinge, audiovisuele en elektronische bronnen van Chris Willocx (1998). ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
39
THEATERWETENSCHAP
aparte paragraaf vermeld, evenals een beknopte historiografie: wie heeft er eerder over dit onderwerp geschreven en op welke wijze? Via de voet- of eindnoten of in de tekst zelf verwijst de auteur naar de vindplaats van specifieke inzichten, gebeurtenissen, etc. en kan gecontroleerd worden of een auteur een bron of publicatie juist citeert of parafraseert. In de literatuurlijst die volgt op de tekst, worden op precieze, consciëntieuze en consistente wijze alle relevante documenten (zgn. ‘ bronnen’) vermeld waar in de tekst naar wordt verwezen. Dit hoofdstuk richt zich op de laatste twee onderdelen: de verwijzing naar de gebruikte bronnen. Er zijn verschillende manieren waarop je de informatie over de literatuur die je gebruikt hebt, kunt opschrijven. Hoe het precies moet, wordt door bibliografische conventies bepaald. Dit zijn geen wetten zoals het begrip conventie al aangeeft, maar in de wetenschap (of een specifieke discipline) ontstane gewoontes om lezers in te lichten over gebruikte bronnen zoals boeken, artikelen in tijdschriften, catalogi, feestbundels, films en video’s, en tegenwoordig steeds vaker: internetbronnen. In die conventie is vastgelegd op welke wijze gegevens als de auteursnaam, de titel van een tekst, plaats en jaar van uitgave, de vindplaats op het World Wide Web, kortom: alle gegevens die een lezer nodig heeft om iets terug te kunnen vinden, worden vastgelegd en geordend. In feite is het vooral een soort lay-out afspraak, die het de lezer zo gemakkelijk mogelijk maakt om de gebruikte informatie terug te vinden. Een bibliografische conventie is dus een afspraak om op een bepaalde, gestandaardiseerde wijze verantwoording af te leggen over de gebruikte informatie, zodat verificatie mogelijk is en plagiaat kan worden voorkomen. Er bestaat echter geen universeel toegepaste bibliografische conventie, die in alle disciplines overal ter wereld op dezelfde wijze wordt toegepast. Integendeel, per discipline kunnen bibliografische conventies verschillen en zelfs binnen disciplines is dat vaak het geval. Daarnaast kunnen bibliografische conventies verschillen per taalgebied, per uitgever en per tijdschrift. Het is dus altijd belangrijk om voor het schrijven van een tekst duidelijkheid te krijgen over welke bibliografische conventie gebruikt moet worden en er vervolgens ook voor te zorgen dat je deze bibliografische conventie op een consequente wijze toepast. Binnen de Faculteit der Geesteswetenschappen wordt door een aantal (historisch-letterkundige) opleidingen gebruik gemaakt van de zogenoemde MLA-stijl (vernoemd naar de Amerikaanse Modern Language Association), maar het is zeker niet de enige. Andere bekende voorbeelden zijn de bibliografische conventies van de APA (American Psychological Association for scholarly manuscripts, gebruikt bij opleidingen moderne letterkunde, taalkunde en taalbeheersing), van Harvard en van Oxford. 19 Soms zijn de verschillen klein, maar de beschrijving van één en hetzelfde boek levert toch steeds een ander resultaat op. Zie bijvoorbeeld onderstaande voorbeelden waarin het boek Citaat en plagiaat van Sander Schroevers uit 2005 beschreven wordt volgens vijf verschillende conventies: APA: Schroevers, S. (2005). Citaat en plagiaat. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Harvard: Schroevers, S 2005, Citaat en plagiaat, Kluwer, Alphen aan den Rijn.
19
Voor een uitgebreide uitleg over de verschillende conventies kun je de volgende sites raadplegen: http://www.usq.edu.au/library/help/ehelp/ref_guides/default.htm en http://owl.english.purdue.edu/owl. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
40
THEATERWETENSCHAP
MHRA: Schroevers, Sander, Citaat en plagiaat (Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2005) MLA: Schroevers, Sander. Citaat en Plagiaat. Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2005. Oxford: SCHROEVERS, Sander. Citaat en plagiaat. Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005. Alhoewel in alle vijf gevallen precies die informatie wordt gegeven die noodzakelijk is om de betreffende publicatie op te zoeken, zijn er steeds kleine verschillen in de volgorde van de elementen in de beschrijving en in de interpunctie. Het door elkaar gebruiken van verschillende conventies is dan ook uit den boze. Een eenmaal gemaakte keuze moet consequent toegepast worden. Bibliografische conventies hebben niet alleen betrekking op de wijze waarop gebruikte bronnen in een literatuurlijst worden opgenomen, maar ook op de wijze waarop in een tekst verwijzingen (ook wel referenties of noten genoemd) naar geciteerde of geparafraseerde literatuur of andere bronnen worden opgenomen. Soms gebeurt dat in de tekst (APA stijl: bijv. Schroevers, 75), maar vaker gebeurt dat door het gebruik van voet- of eindnoten (zoals gebruikelijk bij de MLA stijl). Vuistregel is hier: in de literatuurlijst staat de volledige beschrijving, in de noten staat een korte verwijzing. Voetnoten staan onderaan de pagina waarop ze betrekking hebben; eindnoten staan integraal aan het slot van de tekst vermeld. Hoe voet- en eindnoten zijn samengesteld hangt vervolgens weer af van de gekozen bibliografische conventie. Samengevat: voet- en eindnoten en een literatuurlijst vormen essentiële onderdelen van een wetenschappelijke tekst. De vormgeving van deze onderdelen wordt bepaald door de bibliografische conventie die door de publicerende of oordelende instantie (docent) wordt gevraagd. Belangrijker dan de keuze voor de ene of de andere conventie, is het consequent toepassen van een eenmaal gekozen conventie. 5.2 DE LITERATUURLIJST 5.2.1 Wat en waar De literatuurlijst bevat een opgave van alle bronnen en literatuur die in het werkstuk, artikel of boek waar de lijst onderdeel van uitmaakt, genoemd zijn. Elke informatiebron wordt hierbij zodanig beschreven dat de bibliografische naspeurbaarheid optimaal wordt gediend. De literatuurlijst staat in de regel helemaal achteraan (in werkstukken en artikelen) of bijna helemaal achteraan, vlak voor de index (in boeken), en in ieder geval na de hoofdtekst en eventuele eindnoten. 5.2.2 Titel van de lijst De literatuurlijst is een apart onderdeel (dus niet een hoofdstuk of paragraaf) van het werkstuk of de publicatie, en heeft een eigen, ongenummerde, titel. Een gebruikelijke en ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
41
THEATERWETENSCHAP
goede titel is: ‘Literatuur’. Een minder goede titel is ‘Bibliografie’, omdat een bibliografie strikt genomen iets heel anders is, namelijk een op zichzelf staande uitgave die als doel heeft om alles wat over een bepaald onderwerp gepubliceerd is (binnen zekere grenzen), te catalogiseren. Hoewel het in Engelstalige publicaties niet ongebruikelijk is om ‘Bibliography’ boven een literatuurlijst te zetten, zullen zorgvuldige uitgevers dit veranderen in ‘Selective Bibliography’ of ‘References’. 5.2.3 Volgorde Omtrent de volgorde van de titelbeschrijvingen in de literatuurlijst, gelden de volgende regels: De publicaties in een literatuurlijst worden alfabetisch geordend op de achternaam van de (eerste) auteur; Als er geen auteur bekend is (anonieme werken, publicaties van instellingen, andere dan persoonlijke websites) wordt alfabetisch geordend op het eerste hoofdwoord van de titel; Als verschillende publicaties van dezelfde auteur in de lijst voorkomen, dan rangschik je de publicaties op de titel, en voeg je letters (a, b, c enz.) aan het jaartal toe worden ze geordend op jaar van publicatie; Als van dezelfde auteur zowel publicaties voorkomen die deze alleen heeft geschreven als publicaties waar hij of zij de eerste auteur van is, noem je eerst alle publicaties van de eerste soort en dan die van de tweede; Soms worden literatuurlijsten in secties verdeeld, waarbij bijvoorbeeld eerst boeken, dan artikelen, dan overige bronnen worden vermeld. Dit kun je beter niet doen. De hoofdregel: ‘maak het de lezer zo gemakkelijk mogelijk’ wordt hier meestal niet door gediend. Dit dient weer het gemak van het terugvinden: in de noten worden achternaam en jaar vermeld. 5.3 DE ‘MLA-STIJL’ Om studenten een flexibele notatiemethode aan te bieden die ook geschikt is voor toepassing in digitale bibliografieën zoals EndNote, is besloten de zogenoemde MLAstijl te gebruiken.20 De afkorting ‘MLA’ staat voor The Modern Language Association (of America). De MLA geeft onder meer twee handboeken uit waarin uitgebreid de regels beschreven staan voor het maken van titelbeschrijvingen, voor het citeren van bronnen en bijvoorbeeld voor de indeling van werkstukken. Het MLA style manual and guide to scholarly publishing is een handleiding die bedoeld is voor afgestudeerden, wetenschappers en professionele auteurs. Het MLA handbook for writers of research papers is iets eenvoudiger en minder uitgebreid (hoewel beide publicaties dezelfde regels hanteren) en richt zich specifiek op studenten die schriftelijk verslag moeten doen 20
Er bestaan speciale softwareprogramma’s die bedoeld zijn om bibliografische gegevens te verwerken. Zo
kunt u met EndNote diverse (internationale) bibliotheken raadplegen en automatisch geselecteerde titels downloaden. Deze kunnen vervolgens naar wens opgemaakt worden. Deze soort software is vooral handig bij uitgebreid literatuuronderzoek en bij publicatie van (een deel van) de literatuurlijst als bijlage van artikelen in verschillende tijdschriften. Zie de website van de universiteitsbibliotheek (www.uba.uva.nl) voor meer informatie. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
42
THEATERWETENSCHAP
van onderzoek. Het is deze laatste publicatie die binnen ons onderwijsinstituut veel gebruikt wordt. Het wordt dan ook aanbevolen dit boek aan te schaffen. Op het internet is een aantal websites te vinden waarin nadere informatie over de MLA-stijl gevonden kan worden en waar de helpende hand geboden wordt bij het oplossen van problemen met vormgeving, bronvermeldingen en dergelijke. In § 6 is een korte bespreking van enkele van deze websites opgenomen. Zie ook blackboard. Op sommige punten wijkt deze handleiding af van de MLA-conventies. Wij hebben er voor gekozen om het systeem zo veel mogelijk in het Nederlands te doen. In plaats van ed. (editor) gebruiken we bijvoorbeeld de afkorting red. (redactie). De gedachte hierachter is dat de meeste werkstukken in het Nederlands geschreven zullen worden. De MLA kiest voor dubbele aanhalingstekens bij verwijzing naar titels van artikelen. Wij hebben er voor gekozen om dit met enkele aanhalingstekens te doen omdat dit internationaal steeds gebruikelijker wordt. 5.4 DE VORM VAN DE LITERATUURVERWIJZING: DE TITELBESCHRIJVING 5.4.1 De drie basiselementen: auteur, titel, overige informatie Elke beschrijving van een gedrukte publicatie bevat als regel drie elementen. De gegevens voor de titelbeschrijving worden overgenomen van de titelpagina van de publicatie en niet van het omslag, omdat dit laatste soms afwijkt. Elk werk wordt geïdentificeerd aan de hand van drie basiselementen: (1) de naam van de auteur(s) (2) de titel van het werk of de bron (3) informatie over plaats en tijd van publicatie Deze elementen worden in een titelbeschrijving in deze volgorde genoemd. De elementen worden gescheiden door een punt: Auteur. Titel. Publicatie-informatie. Als de titelbeschrijving meer regels omvat, dan wordt vanaf de tweede regel ingesprongen. 21 Ad 1. De naam van de auteurs(s)
Hoofdregel: plaats de achternaam van de auteur vooraan, gevolgd door een komma, daarna de voornaam of -letter(s), en dan het eventuele voorvoegsel van de achternaam zoals ‘van’ of ‘den’. Eindig met een punt. Neem de naam ongewijzigd over van de titelpagina. Gebruik alleen initialen als de titelpagina dat ook doet. Laat titels en academische graden achterwege. Guilbaut, S. of Freedberg, David.
Ad 2. De titel van het werk of de bron
21
Hoofdregel: noem de hele titel, inclusief de ondertitel. Scheid een eventuele ondertitel van de hoofdtitel door een punt in plaats van een dubbele punt zoals de MLA voorschrijft. Sluit af met een punt tenzij de titel eindigt op een ander Je kunt hiervoor de functie verkeerd-om instellen in Word. Dit kun je op twee manieren doen. Ten eerste
kun je met je muis het onderste pijltje links in de lineaal slepen naar de plaats waar je de inspringing wilt hebben. Je kunt ook onder Opmaak – Alinea – Inspringingen – Speciaal de functie ‘Verkeerd-om” instellen. In het vak Met kun je de afstand van de inspringing bepalen. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
43
THEATERWETENSCHAP
leesteken, zoals een vraagteken. Vermijd hoofdletters als die niet strikt door de spelling worden voorgeschreven. Titels worden typografisch onderscheiden van andere informatie. Titels worden gecursiveerd. Onderstrepen mag ook, maar niet beide tegelijk, tenzij een deel van de titel zelf ook gecursiveerd is. In het MLA-handboek worden alle titels onderstreept. Dit is in de praktijk een aanwijzing voor drukkers/zetters dat de tekst hier schuin gedrukt moet worden. In een geprinte tekst kan het beste italic (cursief) worden gebruikt. How New York stole the idea of modern art. of: How New York stole the idea of modern art. Er is een typografisch onderscheid tussen boektitels en titels van artikelen: deze laatste worden tussen (enkele) aanhalingstekens geplaatst. Gebruik in tegenstelling tot wat de MLA voorschrijft bij (Engelse) titels bij voorkeur geen hoofdletters voor zelfstandige naamwoorden. Ook hier geldt weer de regel: wees consequent. Titels in een andere taal dan een van de drie moderne talen (Duits, Frans, Engels) worden eerst in de oorspronkelijke taal genoemd, daarna volgt tussen vierkante haakjes de vertaling. Deze wordt niet gecursiveerd of onderstreept.
Ad 3. Informatie over de publicatie
Hoofdregel: noem de stad waar het werk is gepubliceerd, gevolgd door een dubbele punt, (eventueel) de naam van de uitgever, komma en het jaar van uitgave. Gebruik voor de naam van de steden zo veel mogelijk de Nederlandse namen en volg de officiële spelling. Waar het boek twee of meer plaatsen vermeldt, alleen de eerste of voornaamste plaats noemen, gevolgd door ‘enz.’ of ‘etc.’. Is geen plaatsnaam bekend, dan wordt dit aangeduid met ‘z.pl.’, ‘n.p.’ of ‘s.l.’(sine loco). De naam van de uitgever wordt niet altijd in literatuurlijsten genoemd, maar het wel noemen heeft de voorkeur. De keuze van het vermelden moet voor alle publicaties hetzelfde zijn. Wanneer de uitgever achterwege blijft, wordt een komma geplaatst tussen plaats en jaar van uitgave. New York: Knopf, 1991. of: New York, 1991. Noteer de uitgeversnaam in de kortst mogelijke, maar nog steeds herkenbare vorm. Dus: ‘Harcourt’ in plaats van ‘Harcourt, Brace and World’. Het jaar van uitgave wordt genoteerd in Arabische cijfers. Noteer het vroegste jaar , tenzij sprake is van een herziene editie. Neem dan het jaar waarin de nieuwe editie is uitgegeven als jaar van uitgave en geef informatie over de druk na de titel. Is geen jaar bekend, dan: ‘z.j.’, ‘s.d.’ of ‘s.a.’(sine dato of sine anno) vermelden. Vermeld om welke druk van een boek het gaat wanneer dat staat vermeld. Noem eventuele informatie over de druk na de titel en vóór de plaats van uitgave. Newcomb, Horace, red. Television. The critical view. 5e druk. New York: Oxford UP, 1994. Soms wordt extra informatie genoemd, bijvoorbeeld wanneer een boek onderdeel uitmaakt van een serie. De naam van de serie volgt dan na de titel van het boek.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
44
THEATERWETENSCHAP
5.4.2 Voorbeelden van titelbeschrijvingen van boeken en bundels Achternaam auteur, Initialen of voornamen. Titel. Druk. Stad: Uitgever, Jaar van uitgave. Anonieme werken
Hoofdregel: Anonieme werken worden gealfabetiseerd op het eerste hoofdwoord van de titel. Macmillan encyclopedia of architects. New York, 1982. Boek met één auteur
Hoofdregel: van werken met één auteur worden voornamen of initialen geheel overgenomen van het titelblad. Geel, Rudolf. Hoe zet ik mijn gedachten op papier. Het schrijven van essays, wetenschappelijke teksten en groepsverslagen. Muiderberg: Coutinho, 1977. Boek met twee of drie auteurs
Hoofdregel: noteer de namen zoals vermeld op de titelpagina – dit is niet per se alfabetisch! Draai voor- en achternaam van de eerstgenoemde auteur om, dan een komma. Vermeld daarna voor- en achternaam – in die volgorde – van de andere auteur(s). Thompson, Kristin, David Bordwell. Film history. An introduction. New York: McGraw-Hill, 1994. Rabkin, Eric S., Martin H. Greenberg, Joseph D. Olander, red. No place else. Explorations in utopian and dystopian fiction. Carbondale: Southern Illinois UP, 1983. Boek met meer dan drie auteurs:
Hoofdregel: bij meer dan drie auteurs: vermeld alleen de eerste auteur met toevoeging van ‘e.a.’ of ‘et al.’ (et alii). Na de (laatste) afkortingspunt van ‘e.a.’ of ‘et al.’ volgt geen tweede punt. Buck, Pieter de, e.a. Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk. 6e herziene druk. Den Haag: Nijgh en Ditmar, 1992. Vertaald boek:
Hoofdregel: zet de naam van de vertaler na de titel, met de toevoeging ‘Vert.’ ervoor. Het genoemde jaartal is dat van de vertaling, niet van het origineel. Geef eerst de auteur van het origineel. Kant, Immanuel. Critique of Pure Reason. Vert. Norman Kemp Smith. New York: St. Martin’s Press, 1965. Proefschriften (dissertaties)
Hoofdregel: na de punt van de gecursiveerde titel van het boek volgt de omschrijving ‘Diss.’ Vermeld dan de universiteit en het jaartal van de promotie. Hierna volgen de gegevens van de uitgave. Bij niet gepubliceerde proefschriften wordt de titel niet gecursiveerd maar tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. Vermeld dan de universiteit en het jaartal van de promotie. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
45
THEATERWETENSCHAP
Vermeld alleen diss. wanneer dit expliciet uit de titelpagina of andere gegevens blijkt. Sonderen, Peter C. Het sculpturale denken. De esthetica van Frans Hemsterhuis. Diss. Universiteit van Amsterdam, 2000. Leende: Damon, 2000. Bundels van met name genoemde redacteur(-en)
Hoofdregel: plaats na de naam van de redacteur een komma en vervolgens ‘red.’ Na de afkortingspunt van ‘red.’ volgt geen tweede punt Sneeuw, Arie, red. Moderne Middenamerikaanse verhalen. Amsterdam: Van Gennep, 1984. Niet-Nederlandstalige bundels Dittmann, Lorenz, red. Kategorien und Methoden der deutschen Kunstgeschichte 1900-1930. Stuttgart: Franz Steiner, 1985. Foster, Hal, red. The Anti-Aesthetic. Essays on postmodern culture. Washington: Bay Press, 1983. Sollers, Philippe, red. Théorie d’ensemble. Parijs: Du Seuil, 1968. Bundel zonder met name genoemde redacteur Kunst van nu. Encyclopedisch overzicht vanaf 1960. Amsterdam: Bezige Bij, 1971. Deelwerken Encyclopedia of world art, 16 vols. New York etc., 1959-1968. Publicatie van een instelling
Indien het een publicatie betreft die niet door een of meer auteurs is samengesteld maar door een instantie: commissies, departementen e.d. In dat geval wordt achter de titel de instantie vermeld die voor de inhoud verantwoordelijk is. Rapport van de Commissie van advies voor de integratie geïnstalleerd op 8 april 1976 door de minister van Buitenlandse Zaken. Departement van Buitenlandse Zaken. ‘s-Gravenhage, 1976. Bronnenpublicatie, collectie-, tentoonstellings-, museum- of veilingcatalogus
Net zoals een boek, met of zonder auteur of redacteur. Eventueel nadere toelichting achter de titel. Hetzelfde geldt voor een fotomechanische herdruk. Bozo, Dominique. ‘Introduction’. La collection du Musée National d’Art Moderne. [mus.cat.] Parijs, 1986. Plaats eventueel een nadere toelichting, zoals museumcatalogus [mus.cat.], achter de titelbeschrijving. De vierkante haken geven aan dat het genoemde niet tot de titelgegevens behoort. Le beau idéal, ou l’art du concept. [tent.cat.] Parijs: Musée du Louvre, 1989. Plaats bij een tentoonstellingscatalogus [tent.cat.] achter de titel. Vaak is een catalogus op naam van een auteur of redacteur gesteld, zodat de toevoeging duidelijk maakt dat het hier om een tentoonstellingscatalogus gaat. Vermeld na de plaats om welk museum het gaat. Bij een reizende tentoonstelling worden de plaatsen genoemd, onderscheiden door een schuine streep. De namen van de musea worden vermeld achter de plaats. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
46
THEATERWETENSCHAP
Dalrymple Henderson, L. ‘Mysticism, romanticism and the fourth dimension’. The spiritual in art. Abstract painting 1890-1985. [tent. cat.] Los Angeles: County Museum of Art/ Chicago: Museum of Contemporary Art / ‘s-Gravenhage: Haags Gemeentemuseum. (1986-1987): p. 219-237.
5.4.3 Voorbeelden van titelbeschrijvingen van artikelen Artikelen in een tijdschrift
Hoofdregel: na de naam van de auteur wordt de titel van het artikel tussen enkele aanhalingstekens weergegeven. Dan volgt de gecursiveerde naam van het tijdschrift, de jaargang, het deelnummer, tussen haakjes het jaar van uitgave en, na een dubbele punt, de paginanummers. Wanneer de delen van een jaargang niet doorgenummerd zijn of geen doorlopende paginanummering hebben, vermeld dan de datum, maand of het seizoen van verschijnen, bijvoorbeeld: (lente 2005). Achternaam auteur, Initialen of voornaam. ‘Titel artikel.’ Titel tijdschrift, jaargang, nummer (jaar van uitgave): paginanummers. Plaats van uitgave, uitgever, redacteuren en dergelijke worden nooit genoemd. Voeg eventueel ‘nr.’ of ‘jrg.’ toe. Wees consequent in het gebruik. Paginanummers mogen aangegeven worden zonder ‘p.’, met één ‘p.’ of met twee ‘p’s’, dus: 28-34, p. 28-34 of pp. 28-34. Tussen ‘p.’ en cijfer altijd een spatie. Verwijzingen na een dubbele punt. Wees ook hier consequent. Altman, Rick. ‘The future of sound studies.’ Iris, nr. 27 (Spring 1999): p. 3-9. Lipkin, Stephen N. ‘Real emotional logic: persuasive strategies in docudrama.’ Cinema Journal, jrg. 38, nr. 4 (1999): p. 68-86. Waardenburg, André. ‘Los amantes del circulo polar: gevangen in hun eigen cirkel.’ Skrien, 237 (oktober 1999): p. 18-19. Artikelen in een bundel met één of meer auteurs of redacteuren
Achternaam auteur. Initialen of voornamen. ‘Titel.’ In: Achternaam redacteur, Initialen of voornamen, red. Titel. Druk. Stad: Uitgever, Jaar van uitgave: paginanummers. Dit is vergelijkbaar met de notering van een artikel uit een boek. Voor de duidelijkheid kun je na de titel van het artikel het woordje ‘In’ toevoegen. Lotman, Jurij Michajlovic. ‘Teksttypologie en de typologie van de tekstexterne verbanden.’ In: Bronzwaer, W.J.M. e.a., red. Tekstboek algemene literatuurwetenschap. Baarn: Ambo, 1977: p. 107-120. Als de bundel apart in de literatuurlijst staat, wordt dikwijls in plaats van de volledige titelbeschrijving alleen de auteur en het jaar van uitgave vermeld. Lotman, Jurij Michajlovic. ‘Teksttypologie en de typologie van de tekstexterne verbanden.’ In: Bronzwaer 1977: p. 107-120. Artikel van twee of meer auteurs in tijdschrift of bundel Zie hierboven bij de boektitelbeschrijvingen en de beschrijving van een artikel. Krantenartikel Boogaard, Raymond van den. ‘Sovjet-Unie weer terug naar sociaal-realistische kunst.’ NRC/Handelsblad, 13.10.1984: p. 8, kolom 6-8. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
47
THEATERWETENSCHAP
Datum mag ook als ‘13 oktober 1984’ aangegeven worden. Paginanummers en kolomnummers mogen weggelaten worden (soms noodgedwongen, wanneer informatie uit knipselmappen of uit gedigitaliseerde versies komt). Interview
Achternaam respondent, Initialen of voornamen. Soort interview. Datum van interview. Met ‘soort interview’ wordt bedoeld: persoonlijk interview, telefonisch interview, e-mail-interview, enzovoorts. Recensie Hogenbirk, Kees. ‘In de schoenen van de daders.’ Recensie van TU RIDI, reg. Paolo en Vittorio Taviani. Skrien, 237 (1999): 65. ‘Chick Flicks.’ Editorial. Sight and Sound, jrg. 9, nr.10 (1999): 3.
5.4.4 Voorbeelden van elektronische en andere uitgegeven bronnen Cd-rom
Hoofdregel: de titelbeschrijving van een cd-rom volgt die van een boek. Vermeld na de titel dat de publicatie een cd-rom betreft. Braunmuller, A.R., red. Macbeth. Door William Shakespeare. CD-ROM. New York: Voyager, 1994. Compositie
Hoofdregel: de beschrijving van een compositie begint met de naam van de componist. De naam van het werk mag cursief. Dit geldt niet voor de vorm, het opusnummer of de toonsoort. Beethoven, Ludwig van. Symfonie nr. 8 in F, op. 93. Een gepubliceerde partituur wordt beschreven als een boek. Beethoven, Ludwig van. Symphony nr. 8 in F, op. 93. 1812. New York: Dover, 1989. Bij mineur-toonsoorten wordt de toonsoort met een kleine letter aangeduid. Film
Hoofdregel: in een filmografie wordt de (oorspronkelijke) filmtitel aangegeven in 22 KLEIN KAPITAAL , daarna volgen de regisseur, de productiemaatschappij en het jaar van première. TITEL. Reg. Voornaam regisseur Achternaam regisseur. Productiemaatschappij, het jaar van première. Indien relevant kunnen ook de belangrijkste acteurs worden genoemd na de regisseur. Wanneer een film in de lopende tekst wordt genoemd, worden bij de eerste vermelding genoemd: oorspronkelijke titel, het land van herkomst, eventueel de
22
KLEIN KAPITAAL kun je instellen via: Opmaak – Lettertype. Klik onder ‘Effecten’ op ‘Klein kapitaal’ en vervolgens op OK. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
48
THEATERWETENSCHAP
regisseur en het jaar van première. Voorbeeld: CITIZEN KANE (USA: Orson Welles, 1941). Indien een film- of televisieprogramma uitvoerig wordt behandeld, noteer dan ook de zogenaamde credits in een bijlage. Deze bevatten achtereenvolgens: titel, land, jaar, productiemaatschappij, producent, scenario, regie, camera, montage, muziek en voornaamste acteurs. IT’S A WONDERFUL LIFE. Reg. Frank Capra. RKO, 1946. Geluidsopname
Hoofdregel: vermeld componist, dirigent of uitvoerend artiest (wie als eerste genoemd wordt, hangt af van de gewenste nadruk), titel van de opname, de uitgever en het jaar van uitgave. Artiest. Titel. Geluidsdrager. Uitgever, jaar van uitgave. Noem de geluidsdrager vóór de uitgever als het geen cd is cd (audiocassette, lp). Een specifiek nummer of lied wordt tussen aanhalingstekens vermeld:Geef hierbij ook de datum van de opname. Artiest. ‘Nummer.’ Rec. Datum opname. Titel van het volledige werk. Geluidsdrager. Uitgever, jaar van uitgave. Holiday, Billie. ‘God bless the child.’ Rec. 9 mei 1941. The essence of Billie Holiday. Columbia, 1991. Simon, Paul. The rhythm of the saints. Warner Bros., 1990. Filmscore/soundtrack Elfman, Danny. Men in black: the score. Columbia, 1997. Various. Pulp Fiction soundtrack. Reg. Quentin Tarantino. EMI, 1997. Dion, Celine. ‘My heart belongs to you.’ Perf. Dion. Titanic soundtrack. reg. James Cameron. Columbia, 1996. Internetbron23
Hoofdregel: noem eerst de naam van de auteur of samensteller (achternaam eerst). Geef – indien bekend – respectievelijk: tussen enkele aanhalingstekens de naam van het artikel, het onderdeel van de website of de titel van de e-mail. Vermeld daarna cursief de naam van de website, de datum van publicatie of de laatste herziening of posting (welke het meest recent is). Noem de bron, als dit geen website is (bv. e-mail of online posting). Geef vervolgens de naam van het instituut of de organisatie die de website faciliteert (zie hiervoor het kopje copyright op de betreffende site), de datum waarop je de site bekeken hebt en tenslotte tussen < > de URL. Naam auteurs/samensteller informatie. ‘Naam artikel/onderdeel website/titel email’ Naam van de website. Datum van publicatie, versie of update. Naam instituut betrokken bij website. Datum van bezoek
. Waarschijnlijk zul je maar weinig internetbronnen hebben waarvan je alle informatie weet, maar je bronvermelding moet in ieder geval de volgende basis informatie bevatten: Naam auteur/samensteller informatie. Naam van de website. Datum van
23
Deze informatie is gebaseerd op de richtlijnen van de MLA-stijl die te vinden zijn op http://www.bedfordstmartins.com/online/cite5.html. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
49
THEATERWETENSCHAP
publicatie. Datum van bezoek . Neem de URL zo nauwkeurig en uitgebreid mogelijk over – verwijs naar de precieze pagina die je hebt gebruikt binnen de website, zodat de door jou gebruikte informatie snel terug te vinden is. De datum van bekijken van de site vermeld je omdat de informatie voortdurend aangepast kan worden en de door jou bekeken versie snel verouderd – en daarmee niet meer traceerbaar kan zijn. Zet geen punt tussen de datum van bekijken en de URL. De URL moet volgens de MLA-stijl niet in Word-opmaak staan. Dat betekent dat je de URL niet als hyperlink in je stuk mag zetten. Een URL hoort tussen <> haakjes, wordt officieel niet onderstreept en heeft geen een andere kleur. The Internet Movie Database (IMDb). Amazon.com. Dagelijkse update. 7 juli 2007 . Drudge, Bob. My virtual reference desk. A one-stop site for all things internet. Versie 19 september 1999. ICNet. 7 juli 2007 . Een vermelding van een persoonlijke site begint met de naam van de eigenaar: Hulstijn, Jan. Jan Hulstijn, chair professor of Second Language Acquisition. 29 augustus 2002. 7 juli 2007 . Een beschrijving van een artikel in een tijdschrift dat op het internet verschijnt, volgt de regels voor in druk verschenen artikelen. De beschrijving wordt, waar nodig, aangepast aan het karakter van de bron. Voorbeeld: Zeman, Josh. ‘Sins of the father. Josh Zeman talks to Paul Schrader about his new film Affliction’ Filmmakermag jrg. 6, nr. 2 (Winter 1998). 7 juli 2007 . Wanneer in de tekst een specifiek document aangehaald wordt, wordt in de noot de uitgebreide URL genoemd, met vermelding van de datum van bezoek. Zie: 7 juli 2007. Zie voor meer informatie over de beschrijving van elektronische bronnen o.a.: http://www.bedfordstmartins.com/online/cite5.html en http://owl.english.purdue.edu/owl/resource/557/09. Televisieprogramma
Hoofdregel: neem achtereenvolgens op: titel van de aflevering (tussen aanhalingstekens), titel van het programma (cursief of onderstreept), titel van de serie (indien van toepassing), naam van de omroeporganisatie (zonder puntjes) en de datum van uitzending Als het programma in het buitenland is uitgezonden kan de naam van de stad waar de (lokale) omroep is gevestigd, vermeld worden na de naam van de omroeporganisatie. ‘Schansspringen en filmrestauratie’ Jules unlimited. VARA. 9 september 1999. Voorstelling (dans, toneel)
Hoofdregel: een voorstelling (toneelstuk, opera, ballet, concert) wordt achtereenvolgens beschreven met een titel, gegevens zoals die ook bij ‘film’ worden opgenomen, de plaats en de datum van uitvoering. Hamlet. Door William Shakespeare. Reg. John Gielgud. Act. Richard Burton. Shubert Theatre, Boston. 4 maart 1964.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
50
THEATERWETENSCHAP
5.5 AFBEELDINGEN 5.5.1. Algemene regels Wanneer in het onderzoeksverslag gebruik wordt gemaakt van afbeeldingen, moet ook hiervan de herkomst verantwoord worden. De verantwoording van foto’s of afbeeldingen afkomstig uit een museum verschilt van die afkomstig uit publicaties of uit eigen bezit (als u zelf de foto heeft gemaakt). Achter in het werkstuk dient een lijst met afbeeldingen opgenomen te worden. 5.5.2. Voorbeelden van vermeldingen van originele afbeeldingen Vermelding bij de afbeeldingen (onderschrift) Originele foto Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een originele foto (die bijvoorbeeld besteld is bij een museum), dan is de verantwoording als volgt: Hoofdregel: vermeld de naam van de schilder, de titel van het schilderij, het jaartal van toeschrijving, het materiaal en het formaat (eerst hoogte, dan breedte) en de plaats waar het kunstwerk zich bevindt. Maker. Titel. Jaartal van toeschrijving. Materiaal. Hoogte x breedte. Plaats waar het zich bevindt. Rogier van der Weyden. Lezende Magdalena. Ca.1440-50. Olieverf met tempera, fragment. 61,5 x 54,5. Foto: Londen, National Gallery (NG 654). Niet-originele foto Wanneer de foto niet afkomstig is uit het museum waar het kunstwerk zich bevindt, of wanneer er, zoals bij architectuur, apart een foto is gemaakt, moet ook dit vermeld worden: P. Kramer, ontwerp. Woningen van ‘De Dageraad’, hoek P.L. Takstraat en Burgemeester Tellegenstraat, 1920. Foto: collectie Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam. Of: foto auteur (wanneer u de foto zelf heeft gemaakt). Vermelding in een aparte afbeeldingenlijst Vaak (in het bijzonder bij scripties en werkgroepverslagen) wordt een afbeelding niet van een originele foto gereproduceerd, maar van een reproductie in een boek. Dan moet de verantwoording ook naar dat boek verwijzen en niet naar het origineel. Dit dient in ieder geval te gebeuren in de lijst van afbeeldingen, achter in het werkstuk. Als onderschrift worden dan alleen de gegevens van het kunstwerk vermeld: afb. 1. Kasimir Malevich. Suprematisme. 1915. Olieverf op doek, 44,5 x 34,5. Collectie Stedelijk Museum te Amsterdam. Bij kunstnijverheid kan eventueel de functie vermeld worden voorafgaand aan de naam van de maker. Gaat het om een detail, vermeld dit dan tussen ronde haken achter de titel van het kunstwerk. Vergeet na de datum niet het materiaal of de techniek te vermelden en de afmetingen van het werk (hoeft niet bij architectuur). Als het bekend is dient ook de fotoverantwoording erbij gezet te worden, mits het niet afkomstig is van een fotodienst van een museum of instelling die ook het originele werk in bezit heeft. Speciale collecties of archieven kunnen tussen ronde haken vermeld worden achter de verblijfplaats.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
51
THEATERWETENSCHAP
Afbeeldingenlijst afb. 1. Kasimir Malevich. Suprematisme. 1915. Olieverf op doek, 44,5 x 34,5. Collectie Stedelijk Museum te Amsterdam, afkomstig uit Kasimir Malewich. Amsterdam: Stedelijk Museum, 1993: 112. Verwijzingen in de tekst In de tekst moet duidelijk worden verwezen naar de afbeeldingen. Dit kan door ‘afb.1.’ tussen haakjes achter een relevante zin te plaatsen, of door dezelfde tekst in de kantlijn te plaatsen. Dit vereist een ruime marge aan de linkerkant. Ook hier is het weer belangrijk consequent te zijn: als in de lijst met afbeeldingen sprake is van afb.1 moet u in de tekst niet verwijzen naar fig.1. De titel van een kunstwerk in een tekst wordt gecursiveerd. 5.5.3 Voorbeelden van titelbeschrijvingen van afbeeldingen in gedrukte bronnen Cartoon
Hoofdregel: vermeld de naam van de maker, de eventuele titel (tussen enkele aanhalingstekens), ‘Cartoon’ en besluit met informatie over de publicatie. Vermeld tot slot het paginanummer. Wit, Peter de. ‘Sigmund.’ Cartoon. De Volkskrant. 21 september 1999: 25. Paginanummer mag weggelaten worden (soms noodgedwongen, wanneer informatie uit knipselmappen of uit gedigitaliseerde versies komen). Foto, schilderij, kunstnijverheid et cetera
Hoofdregel: vermeld de naam van de maker, de eventuele titel (cursief), soort afbeelding en besluit met informatie over de publicatie. Vermeld tot slot het paginanummer. Hoheisel, Horst. Negative-form, Aschrott-Brunnen Monument, Kassel, 1987. Foto: James Young. At Memory’s Edge. After-Images of the Holocaust in Contemporary Art and Architecture. New Haven-Londen: Yale University Press, 2000: p. 100.
Tabellen en grafieken Tabellen en grafieken moeten voorzien zijn van een nummer en een titel erboven en van een bronvermelding eronder. Wanneer de gegevens geheel nieuw zijn en in het werkstuk voor het eerst worden gepubliceerd, blijft bronvermelding achterwege. 5.6 GEBRUIK VAN NOTEN 5.6.1. Algemene regels Noten zijn onopvallende cijferverwijzingen in de tekst. Ze worden gebruikt voor mededelingen die onontbeerlijk zijn, maar die storend zouden werken als ze in de lopende tekst worden opgenomen. Dat geldt vooral voor literatuurverwijzingen. Voetnoten en eindnoten worden veel gebruikt. Ook noten in de kantlijn komen voor. Voor een werkstuk moet voor één soort gekozen worden.24 24
Bij tekstedities worden soms voet- en eindnoten tegelijkertijd gebruikt.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
52
THEATERWETENSCHAP
Noten hebben over het algemeen twee functies: A. een explicatieve functie: in de noot worden zaken vermeld die de lopende tekst zouden storen, maar die toch noodzakelijk zijn voor de meningsvorming. Een explicatieve noot kan men gebruiken om: extra informatie te geven. Deze informatie moet wel rechtstreeks betrekking hebben op de lopende tekst. een bewering of mening te nuanceren. Tijdens het onderzoek komt men verschillende meningen tegen, die in de noot gewaardeerd of afgewezen kunnen worden. te verwijzen naar andere auteurs die zich met het onderwerp hebben beziggehouden. Men kan ook een vergelijking maken met een ander hoofdstuk of alinea in hetzelfde betoog. vertalingen te geven van een citaat of juist de oorspronkelijke onvertaalde tekst als het een niet gangbare moderne taal betreft. B. een verwijzende functie: de noot verwijst naar de gebruikte literatuur of bronnen. Dit is noodzakelijk wanneer je citeert of parafraseert, een specifieke opvatting ontleent aan een schrijver of een document. Kortom, je dient aan te geven op welke literatuur het betoog is gebaseerd. Noten worden niet gegeven bij feiten waarvan men mag aannemen dat die behoren tot de algemene ontwikkeling van de lezers. De volgende regels dienen als leidraad voor het gebruik van noten: Noten dienen spaarzaam gebruikt te worden. Meer dan één noot per zin is ongewenst. Wanneer verschillende bronnen of teksten worden gebruikt voor een alinea of paragraaf, kunnen die alle in één noot worden opgenomen. Wanneer in een alinea of paragraaf literatuur wordt geparafraseerd, wordt ook daar een noot bij geplaatst: de informatie komt immers ergens vandaan, al wordt het in eigen woorden verteld. Het is wel mogelijk te volstaan met één noot aan het einde van de alinea of paragraaf. Niet alle afzonderlijke opeenvolgende parafraseringen van één bron moeten in een aparte noot worden vermeld. Geef één verwijzing. Verwijs niet naar een vorige noot met ‘zie noot 1’, maar herhaal de gegevens uit de vorige noot. Het notenapparaat verwijst in de eerste plaats naar de tekst, niet naar zichzelf. Wanneer een citaat van auteur A wordt gebruikt, dat je in een tekst van auteur B hebt gevonden (en dus niet in de oorspronkelijke bron), verwijs dan als volgt: citaat van A, geciteerd naar B [paginanummer]. Na een citaat volgt altijd een noot. Voor de juiste wijze van citeren, zie de Tekstconventies. Een nootcijfer in de tekst bevindt zich over het algemeen aan het einde van de zin, dus ná de punt. Indien een bepaalde term in de tekst genoemd wordt die meteen uitleg behoeft, kan het nootcijfer ook direct na de term volgen. Soms is het van belang aan te geven dat de aangehaalde literatuur juist niet de bevestiging levert voor het beweerde. Men voegt dan de verwijzing toe: ‘Vgl. (= vergelijk) echter…’ indien verwezen wordt naar een auteur die een andere mening is toegedaan, dan wel gegevens verstrekt die niet stroken met de inhoud van de geannoteerde passage. Teksten in de drie moderne talen Frans, Duits en Engels worden steeds in de oorspronkelijke taal geciteerd. Een vertaling mag gebruikt worden wanneer de
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
53
THEATERWETENSCHAP
tekst niet in de oorspronkelijke taal te verkrijgen is. In de noot wordt dan verwezen naar de uitgave die men daadwerkelijk heeft geraadpleegd. Indien een zelfde vindplaats in achtereenvolgende noten genoemd wordt, hoeft de verkorte titel niet te worden herhaald: men gebruikt dan het woord ‘ibidem’, dat ‘op dezelfde plaats’ betekent. Indien naar dezelfde pagina wordt verwezen vervalt ook de pagina-aanduiding.
5.6.2 Praktische aanwijzingen Het gebruik van noten zonder aparte literatuurlijst achter in de tekst Een noot moet op zo efficiënt mogelijke wijze naar gebruikte bronnen en literatuur verwijzen. Wanneer een aparte literatuurlijst ontbreekt in een tekst – zoals vaak het geval is bij een artikel – moet de volledige titel in de noot worden opgenomen. In dit geval bevat de noot dus alle informatie die anders in de literatuurlijst had gestaan. Dat hoeft echter niet elke keer, éénmaal is genoeg. Wel is het dan een aardige handreiking aan de lezer om bij elke volgende keer dat u een titel verkort vermeldt, aan te geven in welke noot de volledige informatie staat. Verderop in deze paragraaf wordt de situatie besproken als er wel een aparte literatuurlijst is. Dit systeem is in ieder geval afdoende voor artikelen en kleinere werkstukken. Hieronder een aantal veelvoorkomende soorten beschrijvingen. Werken met verkorte titels in voetnoten: een gangbare variant Hoewel de manier van verwijzen die hiervoor is uitgelegd systematisch is en binnen de sociale wetenschappen algemeen aanvaard wordt, is het belangrijk te weten dat er ook andere systemen zijn. Er zijn veel uitgevers van boeken en tijdschriften – met name op het terrein van kunst, cultuur, geschiedenis en andere geesteswetenschappen – die een vollediger verwijzing in de voetnoten eisen. Dat is niet zo verwonderlijk: bij een enigszins omvangrijk notenapparaat (waarin bijvoorbeeld ook verwijzingen naar andersoortige bronnen voorkomen) is eenvoud niet altijd een voordeel. Je mist het directe inzicht in de bron. In het geval dat een literatuurlijst ontbreekt en er verschillende hoofdstukken zijn, moet je soms zelfs zoeken naar de oorspronkelijke vermelding, en dan is er nog het probleem van verschillende publicaties van één auteur met hetzelfde publicatiejaar. Buiten de sociaal-wetenschappelijke literatuur wordt dan ook veel vaker gewerkt met een verkorte titelomschrijving: bij de eerste vermelding wordt de volledige titel vermeld, bij de tweede verwijzing niet het jaartal, maar de verkorte titel. In de volgende voorbeelden wordt deze regel voor de volledigheid eenmaal geïllustreerd – de rest kun je zelf beredeneren. Maar ook hier geldt: volg je deze regel, dan moet je deze systematisch blijven volgen! Boek met één auteur In de eerste noot (bijvoorbeeld noot 1): 25 1. Lodder, Christina. Russian Constructivism. New Haven-Londen: Yale University Press, 1983: 56. [volledige titelgegevens. paginanummer.] In een volgende noot, bijvoorbeeld noot 14: 14. Lodder 1983: 112 (zie noot 1). 25
Met de meeste tekstverwerkers kan men zogenoemde kruisverwijzingen maken, die naar het nootnummer verwijzen. Wanneer de nummering van de noten verandert, wordt de verwijzing automatisch aangepast. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
54
THEATERWETENSCHAP
[verkorte titelgegevens: auteursnaam jaartal: paginanummer (noot verwijzing).] of – bij de variant van de verkorte titel: 14. Lodder. Russian Constructivism: 112. [verkorte titelgegevens: auteursnaam. verkorte titel: paginanummer.] Boek met twee of drie auteurs In de eerste noot: 1. Rosenblum, R., H. W. Janson. Art of the nineteenth century. Londen: Thames and Hudson, 1984: 33. [volledige titelsgegegevens. paginanummer.] In een volgende noot: 14. Rosenblum en Janson 1984: 335 (zie noot 1). [auteursnamen jaartal, paginanummer (noot verwijzing).] of – bij de variant van de verkorte titel: 14. Rosenblum en Janson. Art of the nineteenth century: 335. [verkorte titelgegevens: auteursnaam. verkorte titel: paginanummer.] Artikel In de eerste noot: 1. Nowell-Smith, Geoffrey. ‘Facts about films and facts of films.’ Quarterly Review of Film Studies, jrg. 1, nr. 3 (August 1967): 272-275. [volledige titelgegevens, paginanummer.] In een volgende noot: 14. Nowell-Smith 1967: 272-275 (zie noot 1). [auteursnaam jaartal, paginanummer (noot verwijzing).] of – bij de variant van de verkorte titel: 14. Nowell-Smith. ‘Facts’: 272-275. [verkorte titelgegevens: auteursnaam. verkorte titel: paginanummer.] Tentoonstellingscatalogus: In de eerste noot: 1. Door beeldhouwers gemaakt. [tent.cat.] Amsterdam: Stedelijk Museum, 1978: 23. [volledige titelgegevens, paginanummer of catalogusnummer] In een volgende noot: 14. Door beeldhouwers gemaakt 1978: 23. Of bijvoorbeeld: cat.nr. 8 (zie noot 1). [titel of trefwoord, jaartal, paginanummer of catalogusnummer (nootverwijzing)].
Het gebruik van noten met aparte literatuurlijst achter in de tekst Als gebruik gemaakt wordt van een literatuurlijst (zoals in een scriptie), dan kan in de noot worden volstaan met de meest basale informatie: auteursnaam, jaartal van de uitgave en het paginanummer. Op basis van deze gegevens kan een lezer de volledige
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
55
THEATERWETENSCHAP
titel opzoeken in de literatuurlijst. Hieronder een aantal veelvoorkomende soorten beschrijvingen: Boek met één auteur Dilly, Heinrich. Kunstgeschichte als Institution. Studien zur Geschichte einer Disziplin. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1979. Notatie in de noot: 1. Dilly 1979: 112. [auteursnaam jaartal, paginanummer.] of – bij de variant van de verkorte titel: 1.
Dilly. Kunstgeschichte: 112. [verkorte titelgegevens: auteursnaam. verkorte titel: paginanummer.] Boek met twee of drie auteurs
Rosenblum, R., H. W. Janson. Art of the nineteenth century. Londen: Thames and Hudson, 1984. Notatie in de noot: 1. Rosenblum en Janson 1984: 335. [auteursnamen jaartal, paginanummer.] of – bij de variant van de verkorte titel: 1.
Rosenblum en Janson. Art of the nineteenth century: 335. [verkorte titelgegevens: auteursnaam. verkorte titel: paginanummer.] Artikel
Dooren, Frans van. ‘De Nederlandse vertalingen van Dante’s Divina Commedia.’ De Revisor, jrg. 5, nr. 2 (1978): 34-38. Notatie in de noot: 1. Van Dooren 1978: 34-38. [auteursnaam jaartal, paginanummer.] of – bij de variant van de verkorte titel: 1.
Van Dooren. ‘Nederlandse vertalingen’: 34-38. [verkorte titelgegevens: auteursnaam. verkorte titel: paginanummer.] Tentoonstellingscatalogus
Door beeldhouwers gemaakt. [tent.cat.] Amsterdam: Stedelijk Museum, 1978. Notatie in de noot: 1. Door beeldhouwers gemaakt 1978: 110. Of bijvoorbeeld: cat.nr. 8. [titel of trefwoord jaartal, paginanummer of catalogusnummer]
Voorbeelden van verwijzingen naar archiefbronnen De tot nu toe beschreven regels hadden – met uitzondering van de regels voor de vermelding van oorspronkelijke afbeeldingen – allemaal betrekking op algemeen toegankelijke bronnen in bibliotheken, musea, kranten of internet. Veel onderzoek is evenwel gebaseerd op bronnen die minder toegankelijk zijn, opgeslagen in depots van ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
56
THEATERWETENSCHAP
archieven van overheden, bedrijven en andere instellingen, maar ook van particulieren: brieven, notulen, dagboeken, processtukken, intern drukwerk, videobanden, foto’s, 8mm-films e.d. De stukken in deze collecties zijn dikwijls op vergelijkbare manier geordend als een computer, met hoofdbestanden, bestanden en subbestanden. Je hebt dan de instelling waar verzamelingen worden bewaard de verzamelingen (‘collecties’ of ‘archieven’) zelf de afdelingen van de verzamelingen de afzonderlijke stukken. In veel instellingen zijn de mappen en stukken genummerd en in dat geval is er vaak ook een register aanwezig. Dat is makkelijk, want die kun je dan gewoon overnemen. A.1 Algemene regels In feite gelden voor de vermelding van archiefbronnen dezelfde beginselen als voor de algemeen toegankelijke bronnen: wees systematisch en zo helder mogelijk. In principe dienen alle gegevens waar je je op hebt gebaseerd, ook voor andere onderzoekers makkelijk naspeurbaar te zijn. Vooral onderzoekers uit de historische hoek hebben daartoe heel verfijnde verwijzingssystemen ontwikkeld, waarvan de methode van de eerder genoemde P. de Buck in (cultuur-)historische kringen in Nederland als richtinggevend geaccepteerd wordt. Het is gebruikelijk om naast lijsten van geraadpleegde literatuur en periodieken, van afbeeldingen of van bijvoorbeeld mondelinge bronnen, ook een aparte lijst te maken van ‘Archivalia’ – ook wel, afhankelijk van het materiaal, aangeduid als ‘Ongepubliceerde bronnen’, ‘Onuitgegeven bronnen’, ‘Niet-gedrukte bronnen’. Het is niet bedoeling in zo’n lijst alle geraadpleegde stukken afzonderlijk te vermelden: geef alleen aan welke verzamelingen of collecties in een archief zijn geraadpleegd. In de verwijzingen in de noten verwijs je wel zo precies mogelijk naar de stukken waar het om gaat. A.2 Voorbeelden van titelbeschrijvingen van geraadpleegde collecties en archieven in afzonderlijke lijst van onuitgegeven bronnen Eerst noem je de instelling waar de bron bewaard wordt en vervolgens de geraadpleegde archieven of collecties, dan de eventuele onderafdelingen. Een paar voorbeelden van vermelding van collecties in een lijst aan het einde van een artikel of scriptie. Openbare collecties, bedrijfscollecties etc. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam - Archief van de Radio-omroep Controle-commisie en andere radiocommissies 1930-1941 [hierna kan eventueel het inventarisnummer worden vermeld] - Archief van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) 1894-1940 (idem) - enz. Particuliere collecties Particulier Archief P. Everts te Haarlem - Stukken betreffende de geschiedenis van de lokale omroep Haarlem
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
57
THEATERWETENSCHAP
- Correspondentie met bestuursleden omroep Haarlem A.3 Voorbeelden van verwijzingen naar geraadpleegde stukken in collecties en archieven in notenapparaat Voor het verwijzen naar documenten en andere stukken (foto’s, geluidsopnamen) is geen volledige handleiding op te stellen, omdat de conventies van de archieven zelf verschillen. Houd je daarom aan enkele algemene richtlijnen: probeer vooral adequate verwijzingen te maken, wees systematisch, maar ga ook economisch om met de ruimte en met de energie van de lezer; volg altijd de benamingen en nummering van de instelling! wanneer een tweede keer in de noten wordt verwezen naar dezelfde collecties, kan worden volstaan met afkortingen; gebruik cursief, klein kapitaal et cetera volgens de hiervoor beschreven conventies voor geluidsbanden, illustraties en dergelijke. Verwijzingen in het notenapparaat hebben een vaste structuur: Eerst benoem je het stuk, dan volgen de vindplaats met de collectie, het nummer van de collectie (inventarisnummer), de dozen of mappen en het betreffende stuk (en/of bladzijde). Eerste vermelding naar een collectie Bestuur Lokale Omroep aan Gemeente Haarlem 1 maart 1993, Gemeentearchief Haarlem (GAH), Collectie Lokale Omroep 1980-1994 (LO), inv.nr. 220, doos 8 map 5 f. 2 p. 3 Tweede vermelding uit dezelfde collectie College van B&W Haarlem aan bestuur Lokale Omroep 5 maart 1993, GAH, LO, inv.nr. 220, doos 8 map 7 f.22 Vermelding van een eerste vermelding niet-schriftelijke bron W. Ruigrok. Fotoreportage jubileum Rob Wout (Opland) (5 maart 1974). Katholiek Documentatiecentrum (KDC) te Nijmegen, Coll. de Volkskrant, voorlopig inv.nr. 320, map L 2.12 (Bijzondere Gelegenheden).
5.7 MLA-AANWIJZINGEN OP HET INTERNET Op het internet tref je een aantal nuttige websites aan waar meer informatie over en hulp bij de MLA-stijl gevonden kan worden. Ten eerste is er een handige en bijgewerkte verkorte handleiding voor de MLA-stijl op het web te vinden: http://owl.english.purdue.edu/owl/resource/557/01/. Het betreft hier een ‘Purdue Owl Hand-out’ die kan fungeren als vraagbaak om de meest voorkomende problemen met de MLA-stijl op te lossen. Hier vind je informatie over het weergeven van citaten en het noteren van verwijzingen naar gedrukte en elektronische bronnen. Onder het kopje Additional Resources onder aan de pagina wordt verwezen naar andere gedrukte en elektronische informatie over de MLA-stijl. Onder het kopje Research and citation in de centrale navigatie (rechts) is meer informatie te vinden over onder andere
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
58
THEATERWETENSCHAP
(het voorkomen van) plagiaat. Je kunt voor specifieke problemen per e-mail contact opnemen met het Writing Lab van de Purdue Universiteit in West Lafayette (Indiana, Amerika). http://www.mla.org Dit is de officiële website van de MLA met onder andere informatie over ontstaan, doelstellingen en activiteiten van deze organisatie. Een apart onderdeel is gewijd aan de MLA-stijl (MLA-style). Hier zijn bijvoorbeeld de herziene richtlijnen voor het documenteren van internetbronnen te vinden (deze zijn ook opgenomen in de zesde editie van het MLA-handboek). Ook in deze sectie zijn antwoorden op veel gestelde vragen (‘FAQ’s’) over de MLA-stijl te vinden, bijvoorbeeld: How do I document sources from the World Wide Web in my works-cited list? I am using a source on the World Wide Web that has no page numbers. How do I cite it? Should I use underlining or italics? My word processor omits angle brackets and turns URLs into links in my workscited list. Is that OK? http://www.geocities.com/Athens/Oracle/4184/ De titel van deze site: How to Organize a Research Paper and Document It with MLA Citations, dekt de lading goed. Na de introductie wordt uitgelegd hoe een onderzoek opgebouwd kan worden volgens een specifieke boomstructuur. Daarna volgt een gedeelte, getiteld Resources, dat bestaat uit secties over Research Sites for Current Events, Literary and History Links, Library of Congress en On-Line Dictionary. De site besluit met een gedeelte dat Citing and Writing heet, met de volgende secties: Citing Conventional Sources, Citing Online Material, Citing CD-ROMS and CD Databases, Writer’s Checklist en Words of Advice. Belangrijke websites waarnaar verwezen wordt zijn die van de Library of Congress (http://catalog.loc.gov/) en die van Webster’s Online Dictionary (http://www.mw.com/netdict.htm) met zowel een woordenboek- als een thesaurusmodus. http://www.ccc.commnet.edu/mla/index.shtml Deze Guide for Writing Research Papers based on Modern Language Association (MLA) Documentation is een zeer nuttige en uitgebreide website die veel praktisch gerangschikte informatie biedt. De site bestaat uit twee delen. Het eerste, algemene gedeelte betreft informatie en raadgevingen over opzet en vormgeving van een onderzoeksverslag. Hier worden onderwerpen behandeld als: het verzamelen van materiaal, het gebruik van zogenoemde ‘outlines’, het werken met citaten, de lay-out van werkstukken, voetnoten en/of eindnoten, e.d. Ook plagiaat komt hier uitgebreid aan de orde, met voorbeelden. Het tweede gedeelte bestaat uit afzonderlijke secties over allerlei soorten bronnen. Voor elk van deze soort bronnen wordt vermeld hoe er zowel in de bibliografie/lijst van bronnen als in de tekst van het onderzoeksverslag naar moet worden verwezen. Bijzonder handig is, dat al deze secties weer een ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
59
THEATERWETENSCHAP
link hebben naar de List of Resources, die te vinden is door de muis te bewegen over Citing sources in het linkermenu. Twee zeer uitgebreide websites met allerlei voorbeelden van (problematische) bronvermeldingen volgens MLA-stijl zijn: http://www.dianahacker.com/resdoc/p04_c08_s2.html en http://www.english.uiuc.edu/CWS/wworkshop/writer_resources/citation_styles/mla/mla .htm Voor de cultuurhistorische varianten kan men nuttige aanwijzingen vinden in: Buck, Pieter de, e.a. Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk. 10e druk. Baarn: HBuitgevers, 2002. Voor kunsthistorische varianten kan men goed terecht in: Becker, J. Boekenwijsheid. Inleiding in de kunsthistorische bibliografie. 2e herziene druk. Leiden: Primavera Pers, 1997. 5.8 TEKSTCONVENTIES Bij het schrijven van wetenschappelijke teksten is het belangrijk om aandacht te besteden aan de vormgeving en afwerking ervan. Een goede verzorging van de vormgeving maakt de structuur van de tekst duidelijk en draagt bij tot een beter begrip. Wetenschappelijke teksten dienen daarnaast vrij van spel- en stijlfouten te zijn. Richtlijnen voor de verzorging wetenschappelijke tekst – hieronder vallen alle werkstukken en onderzoeksverslagen die je tijdens je opleiding schrijft – vind je in het hoofdstuk De technische verzorging van werkstukken. Hieronder vind je praktische instructies met betrekking tot veelvoorkomende schrijf- en spelfouten. Handboeken spelling en interpunctie De voorkeurspelling die bij wetenschappelijke Nederlandse teksten gangbaar is, kan opgezocht worden in de Woordenlijst Nederlandse Taal (het zogenoemde ‘Groene Boekje’). Het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale volgt gewoonlijk het Groene Boekje. Een praktische gids voor taalgebruik, spelling, naamvallen en schrijfwijzen is J. Renkema. Schrijfwijzer. (’s-Gravenhage, 1979) en herziene drukken. Een ander praktisch hulpmiddel bij veel voorkomende problemen is het de Volkskrant Stijlboek (’s-Gravenhage, 1992). Zie ook: Tiggeler, E. Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005. Het is aan te bevelen om de spellingcontrole van je tekstverwerker te gebruiken. De spellingcontrole laat echter ook veel fouten staan en dus moet je zelf de tekst nog eens kritisch doorlezen. Zorg altijd voor een aparte leesronde om spelfouten te vinden. Zodra je de tekst ‘echt’ gaat lezen richt je je op de inhoud en zie je spelfouten veel minder goed. Als je geneigd bent veel fouten over het hoofd te zien, is het een goed idee de tekst door iemand anders te laten lezen. De Nederlandse spelling is door de vele uitzonderingen op de regels lastig. Het gaat te ver om nu een complete handleiding te geven. Daarom behandelen we hier alleen de hoofdpunten. Woordgeslacht Het Groene Boekje geeft ook het woordgeslacht. Enkele vuistregels zijn: voor verreweg de meeste woorden is de hij-vorm correct; woorden op -ing en -heid zijn vrouwelijk; namen van steden, dorpen, landen en verenigingen zijn onzijdig, behalve wanneer er ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
60
THEATERWETENSCHAP
een vrouwelijk woord aan voorafgaat (de stad Arnhem en haar omgeving). Voor een onzijdig woord dient de hij-vorm gehanteerd te worden; de tegenwoordig vaak gebruikte zij- of haar-vorm is onjuist. Synoniemen Herhaling van termen kan op den duur slaapverwekkend werken. Bij het zoeken naar synoniemen en zinverwante woorden kan L. Brouwers’ Het juiste woord (8e druk. Antwerpen, 1989) van nut zijn. Tekstverwerkingsprogramma’s als Word hebben een synoniementhesaurus die ook uitkomst kan bieden. Let er op dat het gebruik van een synoniem geen verwarring teweegbrengt of een gezocht effect heeft. Schrijfwijzen van namen van stromingen, instellingen en personen Als een persoon voor het eerst in een tekst wordt genoemd, is enige introductie nodig. Vermeld de eerste keer dat iemand voorkomt de functie, de achternaam en voor- of roepnaam of initialen. Wanneer iemand in het betoog een belangrijke plaats inneemt, met name kunstenaars, wordt bovendien het geboorte- en eventueel het overlijdensjaar vermeld. Namen van stromingen worden niet met een hoofdletter geschreven (expressionisme, neoclassicisme). Eeuwen en decennia schrijft men voluit: de negentiende eeuw (negentiende-eeuwse, twintigste-eeuwse), de jaren twintig (twintiger jaren is een germanisme). De eerste keer dat de naam van een instelling/organisatie of bedrijf voorkomt, wordt deze voluit geschreven met daarachter tussen ronde haken de gebruikte afkorting. Daarna kan worden volstaan met de afkorting. Voorbeelden: Architecture et Amicitia (A et A); N.V. Hollandsche Deurenfabriek C. Bruynzeel en Zonen (Bruynzeel). Wees consequent in het vermelden van namen van instellingen en bedrijven en dergelijke. Wanneer een instelling in de loop der tijden verschillende benamingen heeft gehad, vermeld die namen met de bijbehorende periodes in een noot of in de hoofdtekst als dat van belang is voor bijvoorbeeld het begrijpen van citaten. Getallen Getallen worden in cijfers gezet wanneer het jaartallen, data, exacte hoeveelheden boven de twintig of een uitgesproken nummering betreft, maar voluit geschreven in andere gevallen. Voorbeelden zijn: zeventien schrijvers van ongeveer dertig boeken 47 machines de serviesnummers 2, 8 en 13 250.000 bezoekers circa tachtigduizend kuikens en dertienhonderd mestvarkens negentiende-eeuwse schilders de zesde dag van de twaalfde maandag op 3 oktober In breuken worden de teller en de noemer los van elkaar geschreven: twee zevende, twee derde, drie en een half, maar: anderhalf, driekwart Meervouds- en genitiefvormen Voor de s van meervouds- en genitiefvormen die men anders ten onrechte met een gedekte klinker zou lezen, wordt de apostrof gebruikt: Michelangelo’s David,
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
61
THEATERWETENSCHAP
Vantongerloos ski’s. In alle overige gevallen blijft zij achterwege: Hommes Hoest, Berlages Gemeentemuseum.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
62
THEATERWETENSCHAP
6. DE TECHNISCHE VERZORGING VAN WERKSTUKKEN De huidige tekstverwerkingsprogramma’s maken het mogelijk teksten op een professionele manier op te maken. De vele mogelijkheden brengen echter ook het risico met zich mee dat de tekst er onrustig en onoverzichtelijk uit komt te zien. Bij het schrijven van wetenschappelijke teksten is het belangrijk om aandacht te besteden aan de vormgeving. Een goede vormgeving maakt de tekst overzichtelijker en zorgt ervoor dat de inhoud beter overkomt bij de lezer. Het gaat er niet om dat je laat zien wat je allemaal met je tekstverwerker kunt doen: de opmaak van de tekst moet de structuur van de tekst verduidelijken. Eenduidigheid is hierbij een voorwaarde. Wetenschappelijke teksten dienen daarnaast vrij van spel- en stijlfouten te zijn. De praktijk leert echter dat bepaalde problemen regelmatig terugkeren. Vaak schiet de technische verzorging er door tijddruk bij in. Plan daarom vooraf tijd in voor de opmaak van je werkstuk. Dit hoofdstuk bevat richtlijnen die een goede en consequente vormgeving bewerkstelligen. Voor richtlijnen omtrent spelling en taalgebruik, kun je het woordenboek raadplegen, alsmede: Renkema, J. Schrijfwijzer. Vierde herziene druk. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005. Zie ook: Tiggeler, E. Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005. 6.1 ALGEMENE AANWIJZINGEN Een werkstuk dient getypt te worden ingeleverd en bestaat uit verschillende onderdelen. De titelpagina Plaats altijd een aantal kenmerken op de eerste pagina (de titelpagina) van het werkstuk of langere teksten, zodat de tekst gemakkelijk te identificeren is. Zorg ervoor dat deze gegevens altijd duidelijk leesbaar voor op het werkstuk staan, ook als je een omslag of een voorkant met afbeelding gebruikt. De titelpagina dient de volgende kenmerken te bevatten: titel eventueel ondertitel onderdeel (naam van de module en het onderdeel) naam van de verantwoordelijke docent opleiding
Universiteit van Amsterdam datum van voltooiing naam auteur studentnummer, e-mailadres en telefoonnummer
Volgorde van de onderdelen De volgorde van de onderdelen van een werkstuk is als volgt: (Voorwoord) Inhoudsopgave Tekst (Inleiding en/of hoofdstukken, met als laatste hoofdstuk de conclusie) ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
63
THEATERWETENSCHAP
(Notenlijst – tenzij je voetnoten gebruikt)
Literatuurlijst (Bijlagen) (Afbeeldingen) (Afbeeldingenlijst) Voorwoord
Een voorwoord of woord vooraf wordt in werkstukken meestal achterwege gelaten. De belangrijkste functies van het voorwoord zijn het bedanken van mensen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de tekst en het in het algemeen aanduiden van het doel en het beoogde lezerspubliek geven. Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft de opbouw van het verslag weer. Bij korte teksten kan ook de inhoudsopgave achterwege worden gelaten. In de inhoudsopgave dienen de hoofdstuktitels (kopjes) met de nummering tegen de linkermarge geplaatst te worden en de paginanummering rechts, onder elkaar (met behulp van tabstops). Onderscheid subkopjes (bijv. paragraaftitels) door in te springen en structureer de kopjes met een consequente nummerindeling. Je kunt de Inleiding nummeren als Hoofdstuk 1, maar het is ook mogelijk de Inleiding niet te nummeren en hierna met de hoofdstukindeling te beginnen. Bijvoorbeeld: Inleiding 1 1. De Middeleeuwen 2 1.1 Economische factoren 4 1.2 Sociale factoren 5 Notenlijst Het verdient de aanbeveling voetnoten in plaats van eindnoten te gebruiken. De lezer hoeft dan niet te bladeren en er hoeft geen aparte notenlijst te worden opgenomen. Gebruik zeker geen eindnoten en voetnoten door elkaar. Nummer de noten doorlopend, begin niet elk hoofdstuk opnieuw met noot 1. Als je eindnoten gebruikt, komt de notenlijst vóór de literatuurlijst. In taalkundige publicaties worden noten doorgaans vermeden. Literatuurlijst Een literatuurlijst is een alfabetisch geordende lijst van geraadpleegde literatuur die in een schriftelijk werkstuk genoemd, aangehaald of geparafraseerd wordt. Deze lijst bevat dus alleen titels waarnaar in de tekst wordt verwezen (via de noten). Deze literatuur wordt zo precies mogelijk beschreven, zodat de lezer de literatuur terug kan vinden. De literatuurlijst wordt aan het eind van de tekst, achter de lijst met noten geplaatst en moet volgens een eenduidig systeem zijn opgebouwd (zie bibliografische conventies). Bijlagen Bijlagen in tekstvorm geven extra informatie die niet in de lopende tekst past, maar die wel relevant is voor het onderzoek, zoals bijvoorbeeld een biografie. In de tekst moet naar de bijlagen worden verwezen.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
64
THEATERWETENSCHAP
Afbeeldingen Men kan op de titelpagina eventueel een afbeelding opnemen, maar voor afbeeldingen en figuren in de tekst bestaan regels. Een afbeelding of figuur (tabel, grafiek) mag nooit zomaar ter opsiering worden opgenomen maar moet een specifieke functie hebben: de tekst moet verduidelijkt worden door middel van de afbeelding. Een vuistregel is dat men in de tekst naar de afbeelding moet verwijzen. Grote figuren en landkaarten kan men het beste in een bijlage opnemen. Zorg bij elke afbeelding en figuur voor een nummer en een titel, zodat duidelijk is wat de afbeelding of figuur behelst. In de tekst kan dan naar het nummer van de afbeelding worden verwezen. Ook als er maar één afbeelding is opgenomen, wordt er genummerd. Grafieken en tabellen moeten behalve een titel ook legenda bevatten, zodat ze onafhankelijk van de tekst interpreteerbaar zijn. Afbeeldingenlijst Wanneer in een schriftelijk verslag gebruik wordt gemaakt van afbeeldingen of figuren moet ook hiervan de herkomst verantwoord worden. Deze dient achter in het werkstuk te worden opgenomen volgens bepaalde richtlijnen (zie bibliografische conventies). De nummers van de afbeeldingen komen overeen met de nummers in de afbeeldingenlijst. Hierin staan gegevens over de afbeelding voor zover deze niet bij de afbeelding zelf worden genoemd (naam maker, datum) en een verwijzing naar de bron waaruit de afbeelding is overgenomen. 6.2 REDACTIONELE INDELING Om de structuur van de tekst verder te verduidelijken en een onderscheid te maken tussen delen van de tekst worden in de opmaak van de tekst een aantal hulpmiddelen gebruikt. Hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen Een omvangrijke tekst wordt ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen. Kortere teksten worden vaak alleen ingedeeld in paragrafen. Paragrafen mogen sub- en bij langere teksten ook subsubparagrafen bevatten. Een verdere onderverdeling (2.3.1.3) komt de overzichtelijkheid van de tekst niet ten goede. Hoofdstukken, paragrafen, sub- en subsubparagrafen worden genummerd en moeten van een titel (kopje) zijn voorzien. Kopjes Maak kopjes vet of onderstreep ze en hanteer daarbij een consistent systeem, waarbij het onderscheid tussen hoofdstuktitels (belangrijk, bv. vet en in kapitalen) en paragraaftitels (minder belangrijk, bv. alleen vet) duidelijk is. Maak dit onderscheid eveneens met behulp van (een of meer) witregels. Zet nooit een punt of dubbele punt achter een kopje. Zet ook geen punt tussen het laatste cijfer van het kopje en de titel. Het is niet altijd nodig elk nieuw hoofdstuk op een nieuwe pagina te beginnen. Laat in dat geval boven het kopje van een nieuw hoofdstuk altijd meer regels wit, zodat duidelijk is dat er een nieuw deel begint. Bij langere teksten wordt een nieuw hoofdstuk
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
65
THEATERWETENSCHAP
vaak wel op een nieuwe pagina gezet. Maak hierin zelf een keuze, maar wees consequent in de toepassing. Het weergeven van alinea’s Alinea’s worden gevormd door meerdere zinnen die inhoudelijk bij elkaar horen. Sluit een alinea af door een harde return en gebruik een tab aan het begin van de nieuwe regels van de volgende alinea. Laat tussen de nieuwe en de vorige alinea geen regel wit, maar juist wel één witregel tussen grotere gehelen alinea’s. Spring niet in na een witregel, bij de eerste alinea op een pagina of bij de eerste alinea na een kopje. Voorbeelden en citaten Wanneer een voorbeeld of een citaat kort is, moet dit - tussen enkele aanhalingstekens geplaatst - in de lopende tekst opgenomen worden. Langere voorbeelden of citaten dienen visueel te worden onderscheiden van de rest van de tekst. Spring hiertoe een tabstop in en gebruik een enkele regelafstand. Laat boven en onder het ingesprongen citaat één regel wit. Bij een dergelijk ingesprongen tekstblok hoeft het citaat niet tussen aanhalingstekens te staan: In Nederland wordt deze richting in de architectuur gewoonlijk aangeduid met de term ‘Delftse School’, omdat zij op de afdeling bouwkunde van de TH in Delft tot ontwikkeling komt onder leiding van prof. ir. M.J. Granpré Molière. Deze architect krijgt bekendheid door zijn ontwerp van het tuindorp Vreewijk in Rotterdam.
Schrijf- of spelfouten in een citaat worden meestal omwille van de authenticiteit niet gecorrigeerd en - indien verwarring over de juiste weergave kan ontstaan – worden aangeduid met [sic]. Indien de fouten wel gecorrigeerd zijn, of de spelling is bijvoorbeeld gemoderniseerd, dan kan dit in een aparte noot bij de eerstvolgende gelegenheid worden vermeld. Afhankelijk van de aard en het belang van het citaat kan een nietNederlandstalig citaat in het Nederlands worden vertaald. In dat geval dient ook de vertaler of vertaling te worden verantwoord. Citaten in een van de drie moderne talen (Frans, Duits en Engels) kunnen in het algemeen onvertaald worden weergegeven. De keuze is tussen de oorspronkelijke taal of de eigen taal, niet de taal waarin het citaat toevallig is aangetroffen. Door veelvuldig citeren wordt de eenheid van stijl in een betoog te vaak onderbroken, wat de leesbaarheid niet ten goede komt. Vermijd het veelvuldig gebruik van andermans teksten. Gebruik citaat en parafrase slechts indien ze nodig zijn voor het betoog of om de tekst te verlevendigen. Citeer en parafraseer zoveel mogelijk (naar) de oorspronkelijke tekst. Voor de verwijzing naar de bronnen, zie de Bibliografische Conventies. 6.3 TYPOGRAFISCHE INDELING Het lettertype Hoewel de huidige tekstverwerkingsprogramma’s vaak ongekende mogelijkheden hebben op het gebied van lettertypes, is het beter je in je tekst te beperken tot één lettertype. Lettertypes zijn te verdelen in schreefloze letters en letters met een schreef.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
66
THEATERWETENSCHAP
De schreefloze letters zoals Arial hebben geen zijstreepjes. Schreefloze letters ogen modern maar zijn bij het gebruik in lopende tekst minder duidelijk dan letters met schreef. Lettertypes met schreef zoals Courier en Times New Roman worden beter herkend. Gebruik dus bij voorkeur een letter met schreef. Voor de titelpagina kan eventueel gebruik worden gemaakt van een schreefloze letter. Kies een 11- of 12- punts letter. Velen vinden de 10-punts letter te klein. Regelafstand Gebruik altijd een regelafstand van 1,5. [Microsoft Word, Opmaak, Alinea, Regelafstand: anderhalf]. Laat een regel wit voor de eerste regel van de tekst. Marges Houd links en rechts een brede marge aan van ongeveer drie centimeter. [Microsoft Word: Bestand, Pagina-instelling, Marges]. De tekst dient links te worden uitgelijnd. Als wordt uitgevuld, moet om gaten in de regels te voorkomen, automatisch afbreken worden aangezet. [Microsoft Word: Extra, Taal, Woordafbreking]. Paginanummering Zet het paginanummer bovenaan of onderaan in het midden of aan de buitenkant van het blad. Plaats het niet tussen koppeltekens en zet er geen punt achter. In een korte tekst worden de pagina’s doorlopend genummerd met Arabische (1, 2, 3, ...) cijfers. Op de eerste pagina (de pagina met de ‘kop’, meestal de inleiding) wordt het cijfer ‘1’ niet vermeld. De aanduiding van de paginanummers begint dus pas op de tweede pagina, die het cijfer ‘2’ krijgt. In langere teksten en in werkstukken wordt de titelpagina niet genummerd en begint de nummering bij of na de inleiding. Eventueel voorwerk (bijvoorbeeld een woord vooraf) kan doorlopend worden genummerd met kleine Romeinse cijfers: ii, iii, iv, v, vi. Dat is echter niet noodzakelijk [Microsoft Word, Invoegen, Paginanummers] Kop- of voetteksten Je kunt kop- of voetteksten gebruiken. Al ligt dat voor langere teksten meer voor de hand dan voor een kort werkstuk. Zorg ervoor dat de kop- of voettekst duidelijk onderscheiden is van de tekst. Zie de kop- en voettekst van deze pagina. Vet, onderstreping en cursivering Gebruik vet en eventueel onderstreping voor kopjes. Gebruik cursief voor: titels van boeken, tijdschriften, kranten en kunstwerken. Namen van kunstenaarsvereniging, gebouwen en dergelijke niet cursiveren. Het tijdschrift De Stijl dus wel gecursiveerd, maar De Stijl als stroming niet. Titels van kunstwerken, gebouwen en namen van verenigingen met een kapitaal beginnen. woorden die extra nadruk moeten krijgen (maar doe dit niet te vaak); woorden in een citaat die in de bron cursief gedrukt zijn; woorden in een andere taal (raison d’être). woorden in een zelfnoemfunctie (het woord maakbaarheid is uit de tijd geraakt)
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
67
THEATERWETENSCHAP
Spaties Elk leesteken wordt gevolgd door een spatie. Voor het leesteken, dus na het woord waar het leesteken achter komt, wordt geen spatie getypt. Typ geen spatie: na een punt in een afkorting (t.a.v.); na een punt tussen iemands voorletters (F.W.P.L. Dirksen); na een apostrof (’s-Gravenhage); tussen twee leestekens (‘Ik heb hard gelopen’, zei hij.); Typ wél een spatie voor en na een liggend streepje dat als gedachtestreep wordt gebruikt (Bijvoorbeeld: Het tempo waarin het financieringstekort – overigens geheel volgens afspraak – wordt teruggedrongen, geeft geen aanleiding tot optimisme.). Leestekens bij aanhalingen en citaten Leestekens worden bij de weergave van aanhalingen en citaten als volgt geplaatst: Zet een kort citaat in de lopende tekst tussen enkele aanhalingstekens:
Hij zei: ‘Ik reed precies vijftig kilometer per uur’.
Zet citaten binnen citaten tussen dubbele aanhalingstekens: Hij zei: ‘Mijn vrouw vroeg: “Wat ga je nu doen?”’
Zet een komma na een citaat na het afsluitende aanhalingsteken: ‘Ik ga in beroep tegen het vonnis’, antwoordde hij. Gebruik geen komma als het citaat met een vraag- of een uitroepteken eindigt: ‘Zou je dat nu wel doen?’ vroeg zij. Geef weglatingen uit een citaat aan door drie punten tussen vierkante haken: ‘In een leesverslag wordt [...] verslag gedaan van de in een tekst of in meerdere teksten aangetroffen [...] informatie.’
Zet eigen opmerkingen in een citaat tussen vierkante haken. Voeg aan zulke opmerkingen je initialen toe: ‘Het leesverslag [in de zojuist vermelde betekenis, BG] dient vaak ter inleiding van een discussie over een bepaald probleem.’
Wanneer een zin eindigt met een citaat dat eindigt met een punt, wordt een punt na het aanhalingsteken geplaatst: Hij zei: ‘Ik reed precies vijftig kilometer per uur’.
Afkortingen Afkortingen worden als volgt weergegeven: Tussen de afgekorte delen van een afkorting wordt een punt geplaatst, dus: a.u.b., m.a.w. Probeer overigens zo min mogelijk afkortingen te gebruiken. Schrijf ‘gewone’ woorden als in plaats van, namelijk, bijvoorbeeld, ten aanzien van, et cetera voluit. Afgekorte namen van instanties, instellingen, bedrijven en partijen worden met hoofdletters zonder punt geschreven. Dus: EEG, ANWB, NS, NOVIB, VVD. Wanneer een naam van een minder bekende instelling of bedrijf regelmatig in de tekst voorkomt, kan deze ook afgekort worden. Zie voor de juiste schrijfwijze (hoofdletters of niet, wel of geen punten) van alle afkortingen (maten, gewichten en organisaties) de lijsten aan het begin van elke nieuwe letter in het woordenboek. Wanneer de laatste letter van het woord ook in de afkorting als zodanig functioneert, wordt er geen punt gebruikt. Dus: nr, maar wel: mevr. Om het extra lastig te maken geldt deze regel niet voor maten en titels, dus: mm, cm en: drs., ing. et cetera.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
68
THEATERWETENSCHAP
Literatuurlijst: Renkema, J. Schrijfwijzer. Vierde herziene druk. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
69
THEATERWETENSCHAP
7. PRESENTATIEVAARDIGHEDEN INLEIDING Van academici wordt steeds vaker verwacht dat ze in staat zijn om voor een publiek een presentatie te houden. Ze moeten bijvoorbeeld een lezing kunnen geven op een congres of een symposium. Of ze moeten hun onderzoeksresultaten kunnen presenteren aan vakgenoten. Maar ook van afgestudeerden die niet in de wetenschap maar in het bedrijfsleven werkzaam zullen zijn, verwacht men vroeg of laat dat ze een presentatie geven of een publiek toespreken. Een presentatie heeft als belangrijkste doel om een boodschap over te brengen op de luisteraars. De spreker moet daarom zijn boodschap op zo’n manier overbrengen dat de luisteraars die boodschap begrijpen en aanvaarden. De begrijpelijkheid van de boodschap is afhankelijk van de opbouw van de presentatie, de samenhang en de formulering. De aanvaardbaarheid is afhankelijk van de gekozen stijl en de argumenten die worden aangevoerd. Wie een publiek gaat toespreken dient voor ogen te houden dat een gemiddelde luisteraar slechts ongeveer 10% onthoudt van wat er verteld wordt. Een presentatie leent zich daarom beter voor het uitzetten van grote lijnen dan om gedetailleerde informatie over te brengen. Tijdens dit onderdeel oefenen studenten in het geven van presentaties voor een publiek. Alle onderwerpen die bij het presenteren van een verhaal van belang zijn, komen in de syllabus aan bod. Allereerst wordt aandacht besteed aan de voorbereiding op een presentatie. Dan komen de zaken aan bod die de presentatie zelf beïnvloeden, zoals houding en stemgebruik. Vervolgens worden tips gegeven voor het gebruik van audiovisuele hulpmiddelen. Tot slot worden tips gegeven om na een presentatie vragen te beantwoorden. Er is een lijst opgenomen met literatuur over mondeling presenteren. Aansluitend tref je nog een checklist aan voor de voorbereiding van de presentatie en een voorbeeld van een spreekschema.
7.1 HET VOORBEREIDEN VAN EEN PRESENTATIE Om een effectieve voordracht te kunnen houden, is de voorbereiding van essentieel belang. De voorbereiding van een presentatie bestaat uit het kiezen van een onderwerp, het bepalen van het doel, het structureren van de tekst en het afstemmen op een publiek van luisteraars. Verder bestaat de voorbereiding uit een aantal praktische zaken, zoals het maken van een spreekschema, het oefenen en timen van de voordracht en het verkennen van de locatie. In dit hoofdstuk zullen de aspecten van de voorbereiding van een presentatie aan bod komen. Een onderwerp kiezen Wie ergens een voordracht moet houden, weet vaak al waarover het moet gaan. Een spreker wordt immers meestal uitgenodigd met een bepaalde reden: een onderzoek presenteren, een lezing over een thema houden, specifieke ervaringen overbrengen. Zelden komt het voor dat een spreker helemaal vrij is in de keuze voor een onderwerp. Als je helemaal vrij bent in de keuze voor een onderwerp, is het aan te raden om een onderwerp te kiezen dat je interesse heeft. Als je een onderwerp interessant vindt, kun je dat makkelijker op boeiende en enthousiaste manier overbrengen. Ook is de voorbereiding dan makkelijker: je hebt al enige basiskennis waarop je kunt steunen. Stem de keuze van het onderwerp ook af op de interesse van het publiek. Luisteraars ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
70
THEATERWETENSCHAP
komen met een bepaalde reden naar een presentatie luisteren: ze zijn nieuwsgierig naar een onderwerp of ze willen juist op de hoogte blijven van recente ontwikkelingen. Neem de voorkennis van de luisteraars als uitgangspunt en probeer je te verdiepen in wat zij graag van jou zouden willen vernemen. Niemand gaat naar een lezing om daar reeds bekende zaken te vernemen. Daarom moet een presentatie niet alleen aansluiten op voorkennis van de luisteraars, een presentatie moet hun ook iets nieuws kunnen bieden: nieuwe informatie, een nieuwe invalshoek, nieuwe methoden. Probeer wel een juiste verhouding te vinden tussen al bekende en nieuwe informatie: een presentatie met te veel bekende informatie is al gauw saai en een presentatie met te veel nieuwe informatie niet te volgen. Samenvattend: kies een onderwerp dat je interesse heeft stem af op de interesses van het publiek sluit aan op de voorkennis van het publiek zorg voor nieuwswaarde Het doel bepalen Nu het onderwerp van de presentatie bekend is, moet het doel vastgesteld worden. Het doel van de presentatie is niet hetzelfde als het onderwerp. Wie bijvoorbeeld een presentatie houdt met als onderwerp ‘studieverenigingen’, kan verschillende doelen nastreven. Zo kan hij voor aankomende studenten een overzicht geven van bestaande studieverenigingen en hun specifieke eigenschappen. De spreker heeft dan tot doel de luisteraars te informeren over studieverenigingen en belangenorganisaties. Maar ook kan hij een bepaalde conclusie verdedigen tegenover een publiek. Hij kan bijvoorbeeld betogen dat het zinvol is om lid te worden van een studievereniging. De spreker heeft dan tot doel de luisteraars te overtuigen van een stelling of conclusie. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is het doel van de presentatie dus niet gelijk aan het onderwerp. Ook de invalshoek kan verschillen: je kunt betogen dat het je studie ten goede komt om lid te worden van een vereniging, maar ook juist dat het je studie niet ten goede komt. Het is kortom van essentieel belang van tevoren vast te stellen welke boodschap overgebracht gaat worden en met welk doel: informeren of overtuigen. Houd rekening met de beschikbare tijd bij het vaststellen van onderwerp en doel van de presentatie. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om in tien minuten een overzicht te geven van de Westerse kunstgeschiedenis van de afgelopen 2000 jaar. Zorg ervoor dat onderwerp en doel passen bij de beschikbare tijd, zodat de presentatie niet te globaal en daardoor te vaag wordt. Samenvattend: stel het doel van je presentatie vast: informeren of overtuigen kies een invalshoek kies onderwerp en doel passend bij de beschikbare tijd De tekst structureren Als je wilt dat luisteraars jouw voordracht goed kunnen volgen, moet je ervoor zorgen dat de presentatie goed gestructureerd is. Een goed gestructureerde voordracht is voor luisteraars namelijk veel beter te volgen dan een presentatie waarin geen logische lijn te vinden is. Wanneer luisteraars de logische lijn goed kunnen volgen, begrijpen ze de inhoud beter en komt ze de boodschap aan die de spreker wil overbrengen. Bij slecht gestructureerde presentaties dwalen luisteraars vaak af met hun gedachten.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
71
THEATERWETENSCHAP
Een goed gestructureerde presentatie bevat uitsluitend informatie die relevant is voor het doel van de presentatie. Irrelevante informatie leidt de aandacht van de luisteraars af: ze gaan zich afvragen waarom de spreker deze informatie verstrekt. Aan de andere kant mogen relevante onderdelen niet ontbreken. Als een luisteraar noodzakelijke informatie moet ontberen, zal de inhoud van de presentatie hem deels ontgaan. 7.2 DE OPBOUW Een presentatie heeft altijd de logische lijn: inleiding - kern - slot. Elk onderdeel kent specifieke eisen die hieronder in aparte paragrafen besproken zullen worden. De inleiding De inleiding van een presentatie heeft verschillende functies: in de inleiding moet de aandacht van het publiek worden getrokken en moeten de luisteraars op de hoogte worden gebracht van onderwerp, doel en aanpak van de voordracht. Daarnaast kunnen luisteraars tijdens de inleiding wennen aan de spreker en vormen ze zich een beeld van het verdere verloop; ze bepalen grotendeels of ze de spreker sympathiek vinden of niet en of ze de voordracht geboeid gaan beluisteren of niet. Met andere woorden: tijdens de inleiding worden veel zaken vastgelegd die bepalend zijn voor het slagen van de presentatie. Een spreker heeft invloed op het beeld dat luisteraars zich van hem en de toespraak vormen. In de inleiding horen de volgende elementen thuis: 1. groet het publiek 2. stel jezelf voor (als dat niet door iemand anders is gedaan) 3. trek de aandacht van het publiek met een pakkende opening 4. introduceer het onderwerp en het doel van de presentatie 5. kondig de aanpak en lengte van de presentatie aan Deze volgorde hoeft niet per se aangehouden te worden: wie bijvoorbeeld eerst met een pakkende opening wil komen voordat hij zichzelf voorstelt, kan 2. en 3. omdraaien. Er hoeft ook geen herkenbare scheiding aangebracht te worden tussen de onderdelen. Wie bijvoorbeeld zegt: ‘De komende tien minuten wil ik benutten om u over te halen om geheelonthouder te worden’, heeft onderwerp, doel en lengte van de presentatie in één zin aangekondigd. Een spreker kan dus variëren in de volgorde. Een spreker kan op verschillende manieren de aandacht van de luisteraars trekken. Hieronder volgen enkele voorbeelden. De retorische vraag: Wat zou u ervan vinden als uw naam in de krant komt?
De spreker geeft een verrassende wending aan de voordracht: eerst lijkt het aantrekkelijk om je naam in de krant te krijgen. Echter, de voordracht gaat over het gebruik van veiligheidsgordels in de auto: zonder gordels is de kans groter dat je een auto-ongeluk niet overleeft en dat je naam dus in de krant verschijnt, bij de rouwadvertenties wel te verstaan.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
72
THEATERWETENSCHAP
Een andere opening is de anekdote: Ik zat laatst in de trein naast een mevrouw die schijnbaar zeer geboeid zat te lezen in De vriendschap van Connie Palmen. Ik vroeg me juist af ...
Een onderhoudende of verrassende anekdote heeft altijd de aandacht van de luisteraars. Let er wel op dat de anekdote relevant is voor het onderwerp en dat het verband tussen anekdote en de rest van de presentatie niet vergezocht is. Dat kan namelijk juist averechts werken. Een spreker kan ook de belangstelling wekken door de luisteraars bij het onderwerp te betrekken: Binnen 48 uur zal een van de aanwezigen in de zaal het slachtoffer zijn van een misdrijf.
of door het onderwerp te betrekken op een persoonlijke ervaring: Als student heb ik niet veel geld te besteden. Ik leef van een basisbeurs en moet regelmatig aan het einde van de maand de keuze maken of ik liever een studieboek aanschaf of de rest van de maand nog vlees en fruit kan eten. Toch ga ik nu € 25,storten op rekening van de kankerstichting. Een vriend van mij heeft pas geleden namelijk te horen gekregen dat hij botkanker heeft. Daardoor ben ik gaan beseffen wat het betekent om kanker te hebben. De kankerstichting kan veel goeds doen met ons geld. In het komende halfuur zal ik u vertellen welke onderzoeken worden gesubsidieerd door de kankerstichting.
Tot slot kan de spreker zijn publiek ook schokken of provoceren: Vandaag is er om 13.00 uur een man vergast. Het duurde 21 minuten en 6 seconden voordat hij helemaal dood was. Hij kreeg de doodstraf acht jaar geleden, omdat hij werd veroordeeld voor een misdrijf dat hij niet had gepleegd. Hij is onschuldig om het leven gebracht, hij is vermoord.
Er zijn natuurlijk nog talloze manieren om de aandacht van het publiek te trekken. De opening moet in elk geval passen bij het onderwerp en niet een te ver verwijderd verband leggen. Begin niet met een sheet of een dia. De aandacht van de luisteraars is in het begin van de presentatie gericht op de spreker: die heeft iets te vertellen. Vermijd ook liever de clichés, zoals het citaat (Hamlet zei het al: ‘To be or not to be, that’s the question’), de oudheid (De Grieken/Romeinen wisten het al ...), het huidige bestaan (De wereld wordt steeds sneller/complexer/et cetera.) of de anekdote over hoe de spreker hier verzeild raakte (Toen ik werd uitgenodigd om hier te komen spreken, dacht ik...). Zulke openingen worden zo vaak gebruikt dat ze nauwelijks aandacht trekken, maar eerder verveling opwekken. De kern In de kern wordt het onderwerp uitgewerkt dat in de inleiding is aangekondigd. Doel van een presentatie is dat luisteraars begrijpen en onthouden wat de spreker vertelt. Daarom is het van belang dat de kern goed gestructureerd is: de informatie kan dan beter worden opgenomen en onthouden. De opbouw van de kern moet voldoen aan twee eisen: eenvoud overzichtelijkheid De kern voldoet aan de eis van eenvoud als het onderwerp wordt opgedeeld in een aantal kernpunten. De informatie wordt opgedeeld in een aantal kleinere ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
73
THEATERWETENSCHAP
deelonderwerpen. Let erop dat je de presentatie niet versnippert tot talloze details. Hoe minder kernpunten een presentatie heeft, hoe beter de informatie overkomt. Elk kernpunt moet zo eenvoudig mogelijk worden gehouden en in elk geval worden geïllustreerd met voorbeelden. De kern moet ook overzichtelijk zijn voor de luisteraars. Deze eis houdt in dat de kernpunten in een logische volgorde worden gepresenteerd. Overzichtelijkheid hangt ook af van het doel van de presentatie. Wie luisteraars wil informeren over een bepaald onderwerp kiest een indeling die het meest geschikt is voor het onderwerp. Een presentatie over het ontstaan van de Renaissance kan bijvoorbeeld geografisch worden ingedeeld: de ontwikkelingen worden dan per land beschreven. Maar ook zou de spreker voor een thematische indeling kunnen kiezen per kunstvorm: literatuur, muziek, beeldende kunst. Een chronologische ordening is eveneens denkbaar: de spreker zet uiteen hoe de Renaissance zich ontwikkelde per tijdvak. Kortom, het is afhankelijk van het onderwerp en de invalshoek hoe een informatieve presentatie wordt ingedeeld. Voor een presentatie die tot doel heeft de luisteraars te overtuigen van een bepaalde visie of een standpunt, is het van belang dat de argumenten overzichtelijk worden gepresenteerd. Luisteraars zullen niet gauw overtuigd raken door een reeks argumenten die onderling geen enkele samenhang vertonen en waarvan niet duidelijk is op welke manier ze het standpunt onderbouwen. Argumenten zijn effectiever wanneer ze in een logische volgorde en met een duidelijke samenhang op de luisteraar worden overgebracht. De structuur van de presentatie wordt voor de luisteraar nog duidelijker wanneer de spreker expliciet aangeeft dat hij overgaat op een nieuw kernpunt van de voordracht. De spreker moet dus niet alleen in de inleiding aankondigen hoe de presentatie is opgebouwd, maar dit ook steeds herhalen tijdens de presentatie: Hiervoor heb ik uiteengezet hoe eenvoudig iemand besmet kan raken met het AIDSvirus. Nu wil ik meer vertellen over hoe de eerste symptomen zich openbaren.
Luisteraars onthouden de informatie veel beter wanneer de hoofdpunten worden geïllustreerd met voorbeelden en concretiseringen. Zo kunnen luisteraars zich een beeld vormen van het onderwerp. Ga bij het verzinnen van voorbeelden altijd uit van het menselijk voorstellingsvermogen. De uitspraak ‘Het is belangrijk dat we de auto zo veel mogelijk laten staan’ is te abstract om echt te gaan leven bij het publiek. Het publiek gelooft wel dat het belangrijk is, maar de volgende uitspraak spreekt meer tot de verbeelding: ‘Als wij niet het autogebruik tot de helft terugdringen voor het jaar 2000, dan is de atmosfeer binnen 25 jaar zodanig vervuild dat wij niet meer zonder zuurstofmasker de straat op kunnen’. Wie statistieken of cijfermatige gegevens moet presenteren, doet er zeker goed aan de getallen te concretiseren. Getallen blijven vaak niet in het geheugen hangen. De uitspraak ‘Een topsporter eet dagelijks 4000 tot 5000 calorieën’ is minder concreet dan: Een topsporter eet dagelijks 4000 tot 5000 calorieën. Dat komt overeen met tien boterhammen met kaas, drie glazen melk, drie bananen, twee appels, drie borden spaghetti met saus, twee patat-met en drie repen chocolade.
De luisteraar kan nu op basis van eigen ervaring inschatten of 4000 tot 5000 calorieën veel is of niet.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
74
THEATERWETENSCHAP
Het slot Een spreker mag het slot van zijn presentatie niet ‘afraffelen’. Afsluiten met een opmerking als: ‘Dat was het’, of ‘Ik zie dat ik geen tijd meer heb, dus ik zal het hier maar bij laten’ is niet alleen fantasieloos, de spreker laat zo ook een kans liggen om zijn presentatie kracht bij te zetten. In de afsluiting moet de spreker in elk geval het doel en de kernboodschap van de presentatie herhalen, en een kort overzicht geven van de kernpunten. De luisteraars onthouden zo beter waar de presentatie over ging, en welke informatie van belang was. Vaak doen sprekers ook een appèl op de luisteraars. Dat is het geval bij overtuigende presentaties. Wie een duidelijk appèl doet op de luisteraars brengt daarmee nogmaals de kern over: Als je dus stage wil lopen in buitenland, denk dan aan mijn betoog en zorg ervoor dat je de ambassade en andere belangrijke instanties weet te vinden.
Zoals bij de inleiding werd aangeraden om te beginnen met een ‘aandachtstrekker’, is het ook aan te bevelen om te eindigen met een pakkend slot. Een pakkend slot zet de boodschap nog eens kracht bij, en zorgt ervoor dat de presentatie een evenwichtig geheel vormt. Er zijn verschillende manieren om een presentatie af te sluiten. Hierboven is al het appèl genoemd. De spreker kan ook eindigen met een vraag aan het publiek: Wilt u nu nog steeds graag uw naam in de krant zien?
De technieken voor een pakkende opening gelden eveneens voor het afsluiten van de presentatie. Deze paragraaf wordt afgesloten met nog een voorbeeld van een pakkend slot, uitgesproken door Nelson Mandela bij zijn vrijlating van Robbeneiland: Tot slot wil ik terugkomen op mijn eigen woorden tijdens het verhoor bij mijn arrestatie in 1964. Ze gelden vandaag nog evenzeer als toen: ‘Ik heb gevochten tegen blanke overheersing, en ik heb gevochten tegen zwarte overheersing. Ik heb het ideaal gekoesterd van een democratische en vrije samenleving waarin iedereen in harmonie en met gelijke kansen samenleeft. Dat is een ideaal waarvoor ik leef en dat ik hoop te bereiken. Maar als het nodig is, is het ook een ideaal waarvoor ik bereid ben te sterven.’
7.3 PRAKTISCHE VOORBEREIDING Een spreekschema maken Op congressen en symposia zijn er dikwijls sprekers die hun hele presentatie voorlezen. Vaak gebeurt dat omdat de spreker nerveus is, bang om de lijn van het verhaal kwijt te raken of om delen weg te laten die van belang zijn. Maar het gebeurt ook uit gewoonte of uit luiheid: uit het hoofd spreken vergt meer voorbereiding. Om een boodschap op het publiek te laten overkomen, is het van belang dat een spreker op natuurlijke wijze spreekt en oogcontact met het publiek kan maken. Natuurlijk hoeft iemand niet de hele presentatie uit het hoofd te leren om dit te bereiken. Het is het beste om gebruik te maken van een spreekschema. Een spreekschema is een schematische weergave van de presentatie. In een spreekschema worden de volgende elementen opgenomen: ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
75
THEATERWETENSCHAP
de inleiding, deels of helemaal uitgeschreven de kern met de kernpunten, aangeduid met steekwoorden de overgangen tussen de verschillende kernpunten details die moeilijk zijn te onthouden, zoals cijfers en citaten aanwijzingen voor het gebruik van hulpmiddelen, zoals sheets de afsluiting, aangeduid met steekwoorden of deels uitgeschreven
Let erop dat uitgeschreven delen in spreektaal zijn opgenomen; gebruik dus geen lange, ingewikkelde zinnen of abstracte termen die niet toegelicht worden. Zorg er ook voor dat het spreekschema in een grote letter is geschreven of uitgeprint. Als de letters te klein zijn, loopt de spreker het risico toch te veel naar het blaadje te turen. De aantekeningen moeten goed leesbaar zijn, zodat de spreker slechts een korte blik erop hoeft te werpen. Een spreekschema kan op één of twee vellen A4 uitgeschreven worden, zodat het op een katheder of tafel gelegd kan worden. Sommige sprekers maken een spreekschema op losse kaartjes, die ze tijdens het spreken gemakkelijk in de hand kunnen houden. Er bestaat geen voorkeur voor een van beide. Een spreker kan zelf kiezen voor een systeem waar hij zich het prettigst bij voelt. Aan het eind van dit hoofdstuk is een voorbeeld van een spreekschema opgenomen. De presentatie oefenen Het is zeer nuttig om de presentatie eerst een paar maal te oefenen, omdat je zo een aantal zaken kunt nagaan voordat je voor een publiek gaat spreken. Ten eerste kun je nagaan of de tekst goed is uit te spreken: struikel je niet over woorden (‘deontische praxiologie’) of zinnen (‘In die tijd poetste de koetsier de postkoets zelf’)? Ten tweede kun je nagaan of je alle informatie hebt om een vloeiend verhaal te vertellen: ontbreekt er geen belangrijke informatie, gaan de overgangen tussen inleiding, kern en slot soepel, en tussen de kernpunten, ga je makkelijk met de hulpmiddelen om? Tot slot kun je bij het oefenen nagaan of je de tijd vult, of dat je te kort of juist te lang aan het woord zult zijn. De presentatie is grondig voorbereid als de volgende fasen zijn doorlopen:
korte doorloop zonder publiek bijstellen van het spreekschema volledige doorloop met iemand als publiek
Tijdens de korte doorloop zonder publiek oefen je door de presentatie voor jezelf hardop uit te spreken. Ga na of de voordracht compleet is en of het verhaal enigszins vloeiend verteld kan worden. Neem de tijd op. Bedenk wel dat sprekers voor een publiek vaak sneller praten door de spanning. Oefen daarom ook in rustig spreken, normaal doorademen tijdens het spreken en pauzes inlassen. Op basis van de ervaringen uit de eerste fase kan het spreekschema bijgesteld worden als dat nodig is gebleken. Kijk ook nog eens kritisch naar de opening (is die pakkend en passend?), de voorbeelden (ondersteunen die de kernpunten?) en het slot (komt de boodschap duidelijk over? Is de afsluiting pakkend?). Vraag bij de volledige doorloop of iemand bereid is kritisch naar het verhaal te luisteren. Oefen de presentatie volledig, dus ook met de hulpmiddelen. Natuurlijk ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
76
THEATERWETENSCHAP
hebben de meeste mensen thuis geen overhead- of diaprojector, maar probeer de situatie zo goed mogelijk na te bootsen. Neem de tijd op. Eventueel kun je jezelf opnemen op cassette- of videorecorder. De locatie verkennen Probeer vooraf de locatie te verkennen. Het is prettig om alvast een beeld te hebben van de zaal, omdat dat ook een deel van de zenuwen kan wegnemen. Bovendien kun je zo nagaan of er apparatuur aanwezig is, of dat er apparatuur besteld moet worden. Je kunt kijken hoe groot de zaal is waar je gaat spreken, en vaststellen of het nodig is om een microfoon te gebruiken. Wie in het buitenland gaat spreken doet er goed aan om vanuit Nederland al te informeren welke faciliteiten er in het gastland aanwezig zijn. Zo is het in veel Afrikaanse landen niet mogelijk om te kopiëren en zijn er geen overheadprojectors aanwezig. Het is in zo’n geval beter om hier alvast de hand-outs te kopiëren en te besluiten het gebruik van sheets achterwege te laten. Wie zich vooraf goed laat informeren, komt niet voor verrassingen te staan. 7.4 HET HOUDEN VAN EEN PRESENTATIE In het vorige hoofdstuk is aandacht besteed aan de voorbereiding van een presentatie. Maar het slagen van een presentatie is niet alleen afhankelijk van een goede voorbereiding, hoewel die zeker niet achterwege mag blijven. Ook de manier waarop de spreker zijn verhaal brengt, is van invloed op het succes van de presentatie. In dit hoofdstuk komen de verschillende aspecten aan bod die een rol spelen bij de presentatie: het omgaan met zenuwen, de houding, het stemgebruik en het maken van contact met het publiek. Omgaan met zenuwen De meeste mensen hebben last van zenuwen wanneer ze een publiek moeten toespreken. Ze krijgen last van natte handen, een onbestemd gevoel in de buik, of ze gaan trillen. Zelfs ervaren sprekers zijn nog regelmatig nerveus vlak voordat ze op gaan treden, en vinden het zelfs een slecht voorteken wanneer ze niet een lichte spanning voelen. Een zekere mate van nervositeit hoort dus bij het spreken in het openbaar. Zenuwen hebben niet altijd een slechte uitwerking. Ze helpen je op cruciale momenten beter te presteren en ze zorgen ervoor dat je je beter concentreert op de prestatie. Vervelend is het wanneer de zenuwen zo hoog gaan opspelen dat ze je ‘verlammen’: je komt niet meer uit je woorden of krijgt zelfs een black-out. Er zijn manieren om de zenuwen de baas te blijven. In deze paragraaf volgen enkele tips om met nervositeit om te gaan: Zorg voor een goede voorbereiding Of de presentatie een succes wordt, hangt niet af van het toeval of ‘een goede bui’. Als je je toespraak goed voorbereidt, dan heb je de situatie beter onder controle. Zorg er daarom voor dat je goed nagedacht hebt over wat je gaat vertellen en in welke volgorde, maak een duidelijk spreekschema, oefen zo veel mogelijk en zorg ervoor dat je de zaal kent waar je gaat spreken. Zo kun je je een beeld vormen van het verloop van de presentatie en voorkom je dat je in paniek raakt van onverwachte zaken. Wijk niet af van de dagelijkse routine Doe op de dag van de presentatie alle dingen die je normaal gesproken ook zou ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
77
THEATERWETENSCHAP
doen: de krant lezen, naar college gaan, sporten. Sla ook geen maaltijden over. Wie last heeft van spreekangst, krijgt waarschijnlijk geen hap door zijn keel. Toch is het beter om jezelf wel te dwingen iets te eten: honger kan zenuwachtigheid namelijk versterken en daarmee ben je verder van huis. Licht eten kan geen kwaad, maar niet eten is uit den boze. Probeer de zenuwen te benutten Zorg ervoor dat de zenuwen niet de overhand krijgen door ze te benutten. Zenuwen zijn geen teken van zwakte; ze kunnen je juist tot betere prestaties drijven. Probeer de zenuwen niet te associëren met angst, maar met opwinding of ‘aangename’ spanning (zoals je dat kunt voelen bij een spannende film). Sta jezelf toe fouten te maken Iedere spreker verspreekt zich wel eens, ook in gewone conversaties gebeurt dat zeer frequent. Het is daarom geen schande als je even niet uit je woorden komt; de meeste toehoorders zullen het niet eens merken, zo gewend zijn ze eraan. Ga ervan uit dat je altijd wel iets vergeet te vertellen. Zowel ervaren als beginnende sprekers laten altijd wel per ongeluk iets weg uit hun verhaal. Als dat gebeurt, berust dan in de situatie: het valt de luisteraars toch niet op, want die kennen jouw spreekschema niet. Het valt juist meer op als je zegt: ‘Oh, dat was ik net vergeten te zeggen...’. Laat stiltes toe tijdens de presentatie Wees niet bang voor korte rustpauzes of stiltes. Het kan zijn dat je even naar woorden moet zoeken, of op je spreekschema wilt kijken. Het is natuurlijker om dan een korte stilte in te lassen, dan alsmaar door te praten. Zo geef je de toehoorders ook de tijd om te verwerken wat je tot dan toe verteld hebt. Een korte stilte is dus niet erg, maar laat het niet te lang duren. Realiseer je dat het publiek de zenuwen niet waarneemt Zelf neem je elke verandering onmiddellijk waar: je handen trillen, je stem vervormt, je knieën knikken. Wees je ervan bewust dat het grootste deel van deze symptomen alleen voor jezelf merkbaar is. Het publiek heeft meestal niet door dat de spreker zenuwachtig is. Alleen wanneer je zelf je zenuwen gaat benadrukken door er expliciet opmerkingen over te maken (‘Ik ben op van de zenuwen’, ‘Ik ben zo nerveus’), merkt het publiek dat er iets aan de hand is. Doe ontspanningsoefeningen Het kan zijn dat de spanningen ondanks alle bovenstaande tips toch nog hoog opspelen. In dat geval is het zinvol om een paar ontspanningsoefeningen te doen. a) Ga zo ontspannen mogelijk staan of zitten en zet beide voeten op de grond. Adem rustig in door je neus en houd de adem enkele tellen vast. Zet tijdens het inademen je buik uit, zodat de adem goed laag komt (buikademhaling). Adem vervolgens weer rustig uit, het liefst door de mond. Herhaal dit enkele malen totdat je wat kalmer bent. b) Ga op een stoel zitten en zet beide voeten op de grond. Laat je armen op je schoot rusten. Ontspan nu bewust langzaam elk deel van het lichaam. Begin bij je gezicht, dan nek en schouders, armen en handen, benen en voeten. Adem ondertussen rustig door. Blijf tijdens de oefening wel rechtop zitten; zak niet in.
Houding Je houding vertelt het publiek al veel over jezelf. In je houding geef je non-verbale informatie over jezelf, informatie over wat voor een persoon je bent zonder dat je daarover iets hebt verteld. Een spreker die zijn schouders laat afhangen, alleen naar zijn
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
78
THEATERWETENSCHAP
aantekeningen of naar het plafond staart of die steeds op één been wiebelt, komt minder overtuigend over. Je kunt het beste rechtop gaan staan en op beide voeten. Zo kom je zeker over en kun je makkelijker oogcontact maken met het publiek. Bewegen of lopen tijdens het spreken is niet erg: dat maakt je houding juist natuurlijker dan wanneer je stokstijf op één punt blijft staan. Hulpmiddelen maken het bewegen makkelijker: dan kun je eens naar het bord of de flip-over lopen om iets op te schrijven, of naar de overheadprojector om een sheet neer te leggen. Ga liever niet zitten, dan is de kans groot dat de aandacht van het publiek al gauw verslapt. In een klein gezelschap (maximaal 10 mensen) is het niet zo erg, maar een groter publiek bereik je makkelijker met je stem wanneer je staat, en het komt enthousiaster over. Veel sprekers weten zich geen raad met hun handen. Ineens blijken de handen erg in de weg te zitten. Je kunt vaak je woorden kracht bijzetten door ondersteunende gebaren te maken tijdens het spreken. Ook kun je meetellen met je handen bij een opsomming, of dingen aanwijzen. Ga echter niet te veel stilstaan bij wat je precies met je handen doet, want dan komen gebaren onnatuurlijk over. Houd je handen onder controle: ga niet met een ballpoint klikken of ergens aan ‘frommelen’; dat leidt de luisteraars af van het verhaal. In sommige zalen is een katheder aanwezig. Het kan handig zijn om gebruik te maken van een lessenaar, omdat je daarop aantekeningen kwijt kunt. Omdat het blad van een katheder schuin is, hoef je dan niet ver te buigen met je hoofd om de aantekeningen te kunnen lezen. Veel sprekers gaan zich echter ‘vastklampen’ aan het katheder en laten het niet meer los totdat de voordracht ten einde is. Doe dat niet, het maakt een gespannen indruk en biedt de toehoorders weinig afwisseling. Stemgebruik Stemgebruik is een belangrijk onderdeel van de presentatie. Luisteraars kunnen al veel horen aan de stem van een spreker: betrokkenheid, spanning, enthousiasme en mate van zelfvertrouwen. Mensen horen graag een duidelijk, natuurlijk stemgeluid. De populariteit van Philip Bloemendal bewijst dat: de naam zegt misschien weinigen iets, maar als stem van het Polygoon-journaal is hij zeer beroemd geworden. Hieronder worden enkele tips gegeven om de stem goed te gebruiken: Bereid de stem voor op de presentatie Het klinkt misschien vreemd, maar je kunt je stem ook voorbereiden op het spreken. Wie zijn stem voorbereidt, voorkomt een zogenaamde ‘koude start’: je begint wel met spreken, maar er komt geen geluid. Je kunt je stem voorbereiden door vanaf een dag voor de presentatie weinig of niet te roken en geen alcohol te drinken. Rook en alcohol prikkelen de slijmvliezen en zorgen voor taai slijm en een droge mond. Drink een glas water voor de presentatie en houd een glas water bij de hand tijdens de presentatie. Uitrusten doet de stem ook goed. Zorg daarom voor een goede nachtrust voor de dag van de voordracht. Probeer zo ontspannen mogelijk te spreken, zodat de stem natuurlijk klinkt. Daarvoor kun je een ontspanningsoefening doen (zie de tekst over Omgaan met zenuwen). Let op houding en ademhaling Zorg ervoor dat je rechtop staat, de stem op het gehoor richt en dat je een rustige buikademhaling hebt. Zo kan het lichaam als ‘klankkast’ dienen en wordt je stem vanzelf versterkt. Articuleer duidelijk Een goede articulatie betekent dat je niet binnensmonds praat, lettergrepen inslikt of klanken afvlakt. Spreek de woorden goed uit en let daarbij vooral op ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
79
THEATERWETENSCHAP
termen die je vaak gebruikt. Veel sprekers hebben namelijk de neiging die deels in te slikken: ‘hstries bsef’ in plaats van ‘historisch besef’. Een spreker die duidelijk articuleert, heeft een stem die beter ‘draagt’, waardoor hij niet zo hard hoeft te spreken en de stem dus niet hoeft te forceren. Articuleer echter ook niet te nadrukkelijk, want dat kan overdreven overkomen. Spreek niet te zacht of juist te luid Je stem moet achterin de zaal ook verstaanbaar zijn, dus het is belangrijk dat je zo luid spreekt dat iedereen je kan horen. Je hebt hierboven al gelezen dat je stem al beter ‘draagt’ als je een goede houding en ademhaling hebt en duidelijk articuleert. Forceer de stem niet, want dan houd je het spreken niet lang vol. Bovendien kan heel luid spreken intimiderend werken. Varieer in intonatie Een monotone stem is vaak slaapverwekkend en houdt de aandacht van het gehoor niet lang vast. Probeer daarom te variëren in de toonhoogte van de stem. Als je duidelijk articuleert, gaat dat meestal al vanzelf. Let er op dat je met toonhoogte belangrijke zaken benadrukt. Zo verlevendig je de presentatie en houd je makkelijker de aandacht van de luisteraars vast. Spreek niet te snel of juist te langzaam Veel sprekers gaan door zenuwen sneller en sneller spreken. Dat is voor de luisteraars niet prettig: zo moeten ze moeite doen om het verhaal te volgen. Tijdens een presentatie spreek je langzamer dan je tijdens een gewoon gesprek zou doen. Dat komt in het begin misschien wat onnatuurlijk over, maar voor de luisteraars is dat niet merkbaar. Wie rustiger spreekt dan normaal, kan ook zenuwen en ademhaling beter onder controle krijgen. Spreek niet té langzaam: luisteraars verliezen dan hun aandacht. Tot slot: probeer nooit een rumoerige zaal te ‘overschreeuwen’. Spreek juist iets zachter dan je van plan was, de kans is dan groot dat je de aandacht van het publiek weer vangt. Als het nog niet stil wordt als je zachter bent gaan spreken, houd dan op met praten en ga pas weer door als het helemaal stil is geworden. De luisteraars vinden dan niet jou lastig, maar degenen die het langst doorpraten in de zaal.
Contact maken met het publiek De jazz-zangeres Denise Jannah wil tijdens een optreden altijd dat de lichten in de zaal aan staan, zodat ze haar publiek aan kan kijken. Op die manier kan ze zien in welke stemming de luisteraars zijn en zingt ze niet voor een anonieme menigte. Zij weet hoe belangrijk het is om contact met het publiek te leggen: ze staat er immers voor hen. Veel sprekers vergeten van de zenuwen tijdens de presentatie contact te leggen met het publiek. Ze klampen zich vast aan de tekst en hebben maar één doel voor ogen: zo gauw mogelijk het verhaal afdraaien, zodat het weer achter de rug is. Maar om overtuigend over te komen is het van groot belang dat het publiek zich persoonlijk aangesproken voelt. Een spreker kan contact met het publiek maken door de mensen in de zaal aan te kijken en door ze aan te spreken. Door oogcontact te maken, kun je het publiek aan je ‘binden’: wie luisteraars blijft aankijken, betrekt ze bij de inhoud van de presentatie. Kijk niet steeds naar dezelfde gezichten in de zaal, maar probeer met elk individu minstens één keer oogcontact te maken. Als je de luisteraars niet aankijkt, dan voelen ze zich waarschijnlijk niet betrokken bij de presentatie: de verleiding is groot om ondertussen een boodschappenlijstje te maken of af te dwalen met de gedachten. Door oogcontact te
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
80
THEATERWETENSCHAP
maken, betrek je het publiek niet alleen bij het verhaal; je krijgt ook directe feedback op de presentatie. Luisteraars gaan lachen om een grap, knikken instemmend, fronsen hun wenkbrauwen, buigen naar voren als ze het niet verstaan, kijken weg als ze zich gaan vervelen, geven kortom bijna op alles een reactie. Een goede spreker peilt met oogcontact de stemming van de luisteraars en speelt daarop in. Je kunt het publiek ook bij de presentatie betrekken door het rechtstreeks aan te spreken. Zo kun je een open vraag stellen waar het publiek op kan antwoorden: Wie van u heeft er thuis meer dan één televisie? Als u meer dan één tv hebt, wilt u dan nu uw hand opsteken?
De participatie van het publiek is in dit voorbeeld erg groot. Een andere manier is de gedachten van de luisteraars te ‘sturen’ door een retorische vraag te stellen. Retorische vragen hebben niet tot doel om een antwoord te krijgen, want de spreker weet het antwoord zelf al. Retorische vragen trekken vaak de aandacht van de ‘afdwalers’ omdat ze een soort aansporing bevatten om zelf na te denken. Daarnaast wordt door retorische vragen in de formulering enige variatie aangebracht: Stellend zou het zijn: Als ze beiden 35 jaar zijn, verdient een postbode per jaar € 30.000 terwijl een violist van het Concertgebouworkest per jaar € 22.000 verdient.
Vragend wordt het: Wie denkt u dat het meest verdient? Een postbode of een violist van het Concertgebouworkest?
Tot slot kun je je publiek ook aanspreken door gebruik te maken van u of jullie, in plaats van men of de lijdende vorm. Zo wordt de toon van de presentatie persoonlijker en minder abstract. 7.5 HET GEBRUIK VAN HULPMIDDELEN Een presentatie kan worden verlevendigd door audiovisuele hulpmiddelen te gebruiken. Wie alleen informatie beluistert, onthoudt slechts 10% van het vertelde, maar wie daarnaast visuele hulpmiddelen krijgt voorgezet, onthoudt zo’n 60%. Hiertegenover staat dat een overdadig gebruik van visuele hulpmiddelen de luisteraars kunnen afleiden van het betoog. Zorg er daarom voor dat het gebruik zuiver functioneel is. In dit hoofdstuk worden enkele aanwijzingen gegeven voor het omgaan met audiovisuele hulpmiddelen. Achtereenvolgens komen aan bod: de overheadprojector, het bord, de flip-over, de diaprojector, de hand-out, de video en de digitale hulpmiddelen. Overheadprojector Een overheadprojector wordt gebruikt om sheets op te vertonen. Een sheet is een transparant vel waarop tekst is geprint. Met de overheadprojector worden sheets geprojecteerd op een scherm of een witte muur. Op een sheet kun je makkelijk de opbouw van de presentatie weergeven of trefwoorden op een rijtje zetten. Ook tabellen of grafieken kunnen op een sheet goed worden weergegeven. Sheets zijn echter minder geschikt om veel informatie op te zetten: ingewikkelde tabellen met veel cijfers, of lange tekstfragmenten vergen te veel tijd om helemaal te lezen. Zulke informatie kun je beter op een hand-out zetten. Belangrijk is dat sheets goed leesbaar zijn en dat ze niet te ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
81
THEATERWETENSCHAP
veel informatie bevatten. Let bij het maken van sheets op de volgende punten: gebruik een groot lettertype (14-24 punts) zet weinig informatie op een sheet (maximaal 7 regels) gebruik simpel vormgegeven tabellen en grafieken nummer je sheets en voorzie ze eventueel van een titel gebruik niet te veel sheets tijdens de presentatie (1 per 3 minuten) Let er ook op dat je niet tijdens de hele presentatie sheets vertoont. Veel sprekers vluchten in een ‘sheetvertelling’: ze spreken niet zonder dat er een sheet op de projector ligt en hebben alles wat ze gaan vertellen op de transparant gezet. Sheets zijn er om de belangrijke zaken te benadrukken, niet om alle tekst alsnog uit te schrijven. Geef luisteraars altijd de tijd om een sheet te bekijken. Verwijs expliciet naar de termen of tabellen die op de transparant staan. Zo voorkom je dat luisteraars in het duister tasten over de reden waarom een spreker een sheet vertoont. Ga niet met je rug naar het publiek staan bij het vertonen van sheets. De luisteraars kunnen je dan slecht verstaan en het contact met het publiek verslapt. Bord Iedereen die onderwijs heeft gevolgd, kent het schoolbord. Het bord is geschikt om termen op te schrijven die belangrijk zijn en die de luisteraars moeten onthouden. Zeker als het om termen gaat die bij de luisteraars niet bekend zijn, is het zinvol om ze op het bord te schrijven. Zorg ervoor dat het bord aan het einde van de presentatie geen chaos is van pijlen, omcirkelde begrippen enzovoort. Je kunt zo’n chaos voorkomen door bij de voorbereiding een zogenaamd ‘bordschema’ op te nemen in het spreekschema een planning van welke zaken op het bord komen en hoe die geordend worden. Schrijf goed leesbaar op het bord: in een net handschrift en in een grote letter. Veel beginnende bordschrijvers schrijven schuin en maken de letters niet van dezelfde grootte. Probeer dit te voorkomen. Nog enkele tips voor het bordgebruik: let er allereerst op dat je tijdens het schrijven op het bord niet doorpraat. De luisteraars kijken dan namelijk tegen jouw rug aan, wat het contact en de betrokkenheid niet bevordert. Zorg er ten tweede voor dat de luisteraars mee kunnen lezen. Dat houdt in dat je niet met je hoofd vóór je schrijfhand gaat staan, maar ernaast (dus rechtshandigen houden hun arm gestrekt naar rechts tijdens het schrijven, linkshandigen naar links). Kijk vooraf of er krijtjes en wisser aanwezig zijn in de zaal. Een variant van het traditionele schoolbord is het zogenoemde whiteboard dat niet met krijt, maar met stift wordt beschreven. Als er in de zaal een whiteboard aanwezig is, controleer dan altijd vooraf of er stiften en een wisser aanwezig zijn en of die het ook doen. Het gebeurt maar al te vaak dat een spreker op het laatste moment erachter komt dat de stiften leeg zijn, wat een nare verrassing is. Je kunt dit probleem ook ondervangen door ervoor te zorgen dat je zelf twee goedschrijvende whiteboard(!)stiften bij je hebt. Flip-over Een flip-over is een grote blocnote (A0-formaat) waarop geschreven kan worden met een stift. De flip-over kan het schoolbord vervangen, maar het heeft nog meer voordelen. Ten eerste kun je de flip-over vooraf volschrijven. Daardoor hoef je niet te schrijven tijdens het spreken en kun je ervoor zorgen dat je handschrift goed leesbaar is. Ten tweede kun je informatie terughalen. Als je bijvoorbeeld een vel hebt gebruikt om ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
82
THEATERWETENSCHAP
de opbouw van de presentatie op weer te geven, dan kun je dat vel terughalen tijdens het samenvatten. Voor de vormgeving van de flip-overvellen geldt dat er niet te veel informatie op één vel moet staan, en dat het handschrift goed leesbaar is. Voor het gebruik geldt dat je luisteraars de tijd geeft om de tekst te lezen en dat je verwijst naar datgene wat op de flip-over staat. Ook bij het gebruik van een flip-over geldt: controleer of er stiften aanwezig zijn in de zaal en of die het doen. Zorg er eventueel voor dat je zelf altijd twee goedschrijvende stiften bij je hebt. Diaprojector Wie kiest voor het vertonen van dia’s, moet zich wel de gevolgen van het gebruik van dit hulpmiddel realiseren. Ten eerste is een dia pas goed zichtbaar als de zaal verduisterd is. Zeker als de presentatie voortdurend wordt ondersteund met dia’s, blijven de luisteraars steeds in duisternis gehuld. Dat heeft als nadeel dat het publiek zich slaperig kan gaan voelen. Ten tweede vereist het vertonen van dia’s assistentie: er moet iemand bij de lichtschakelaar staan om het licht aan en uit te kunnen doen. De presentatie wordt dan frequent onderbroken met de opmerkingen: ‘Het licht kan uit’ en ‘Het licht kan weer aan’. Voor luisteraars is het niet erg prettig om steeds aan donker of licht te moeten wennen. Tot slot brengt het vertonen van dia’s vaak veel gehannes met zich mee: dia’s staan op hun kant of kop, de projector weigert dienst, of de spreker drukt per ongeluk op de verkeerde knopjes en laat de vorige dia in plaats van de volgende zien. Zorg er dus voor dat je goed kunt omgaan met de diaprojector en controleer of de dia’s goed staan en in de goede volgorde. Als het gebruik niet soepel verloopt, wekt dat de ergernis van de luisteraars op en wordt je concentratie verstoord. Hand-out Een hand-out bestaat uit één of meer velletjes papier waarop je informatie hebt gezet die je uitdeelt aan de luisteraars. Hand-outs zijn handig om te gebruiken wanneer je wilt dat het publiek tijdens jouw presentatie bepaalde informatie voor zich heeft, of dat het publiek bepaalde passages kan meelezen, zoals citaten. Hand-outs kunnen ook bruikbaar zijn als je wilt dat de luisteraars belangrijke informatie uit jouw presentatie later nog eens na kunnen lezen. Deel een hand-out pas uit op het moment dat je hem nodig hebt tijdens de presentatie. De meeste mensen gaan een vooraf uitgedeelde hand-out namelijk al meteen lezen, waardoor ze belangrijke onderdelen van jouw presentatie missen. Selecteer ook zorgvuldig welke informatie je op een hand-out zet: alleen relevante informatie is van belang. Als er meer informatie op de hand-out staat dan nodig is, dan leidt dat de aandacht af van jouw verhaal. Let bij het maken van hand-outs op de volgende zaken: zet niet te veel informatie op een hand-out zorg ervoor dat de hand-outs er netjes uitzien (vormgeving en kwaliteit van de kopieën zorg ervoor dat je voldoende kopieën hebt voor alle luisteraars Op hand-outs kun je natuurlijk ook afbeeldingen afdrukken, wat een goed alternatief is voor het vertonen van dia’s.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
83
THEATERWETENSCHAP
Video Het beeld is een krachtig medium. Een goedgekozen plaatje – bewegend of niet – kan in korte tijd een lange, ingewikkelde uiteenzetting overbodig maken. Bewegende beelden worden meestal ook verwelkomd omdat ze worden geassocieerd met ontspanning, ongeacht het onderwerp. Een videofragment is dan ook een nuttig middel om een goed ritme van inspanning en ontspanning aan te brengen in je presentatie. Door een goede afwisseling van beide houd je het publiek beter en langer bij de les. De kracht van het beeld heeft ook een keerzijde. Juist door de kracht ervan overvleugelen videofragmenten makkelijk je betoog. Daarom moeten ze gedoseerd worden. Daar komt bij dat videofragmenten geen vervanging van het betoog kunnen zijn. Fragmenten van vele minuten zijn dan ook meestal niet gewenst. Ook de afspeelapparatuur zélf kan problemen opleveren. Videorecorders zijn niet alleen storingsgevoelig, maar er zijn ook veel systemen op de markt, met elk hun bedieningseigenaardigheden. Oefen van tevoren met de apparatuur. Begin dus nooit een verhaal voordat je zeker weet dat je beeld (én geluid) hebt. Het beste is natuurlijk als je een assistent in de zaal hebt die de videorecorder (en het zaallicht) op jouw teken bedient. Dat voorkomt een hoop onnodige stress. Gebruik de originele band als je slechts één fragment of een uitzonderlijk lang fragment wilt laten zien. Maak – als de kwaliteit van de band dat toelaat – een montage als je verschillende fragmenten vertoont. Een montage voorkomt dat je banden moet verwisselen waardoor het publiek en jijzelf de concentratie verliest. Zet een fragment diverse keren op een band als je iets ook vaker wilt laten zien. Terugspelen geeft immers te veel gedoe. Zet thuis je band ‘op scherp’, dat wil zeggen bij het begin van het fragment. Oefen het gebruik van de video thuis, maar speel ook vlak vóór je presentatie een paar seconden af en controleer beeldkwaliteit en geluid. Oefen dan ook met de functies play, rewind, fastforward en pauze. Bedenk dat de tijdscodes van de ene videorecorder niet overeen hoeven te komen met de andere recorder. Laat je publiek niet in het ongewisse over wat ze te zien krijgt. Vertel waar men op moet letten voordat je een fragment laat zien. Geef dus een ‘kijkaanwijzing’, tenzij je een goede reden hebt om dat niet te doen, bijvoorbeeld omdat je de toehoorders wilt verrassen. Vertoon video bij voorkeur in half duisternis. Zowel fel daglicht als een volslagen donkerte komen het beeld niet ten goede. Digitale presentatietechnieken. De combinatie van een (draagbare) computer en een digitale projector (beamer) biedt een alternatief voor de overheadprojector en het whiteboard. Met behulp van een presentatieprogramma zoals Microsoft PowerPoint kunnen digitale sheets (dia’s) gemaakt worden, die op een scherm geprojecteerd worden. Hiermee houdt echter iedere overeenkomst met overheadsheets op. Een presentatieprogramma biedt namelijk een aantal voordelen boven de meer statische methoden van sheets of boards. Afgezien van de eenvoud waarmee een visueel aantrekkelijke, grafische presentatie kan worden gemaakt, voegt een programma als PowerPoint ook daadwerkelijk iets toe aan een presentatie. In de eerste plaats leidt het gecombineerd gebruik van een computerscherm voor de spreker en een projectiescherm voor de toehoorders ertoe dat de spreker niet meer achterom hoeft te kijken of zijn sheets wel goed overkomen. In de tweede plaats hoeft de spreker op zijn sheets niet langer een lijst punten in één keer te vertonen, maar kan hij deze één voor één laten verschijnen, en eventueel laten verdwijnen, zodat alleen het actuele onderwerp zichtbaar is voor de toehoorders. Verder is het in een ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
84
THEATERWETENSCHAP
digitaal presentatieprogramma zeer eenvoudig de onderlinge samenhang van een betoog middels ordening van de argumenten te visualiseren; op een later tijdstip kan dit middels een paar muisklikken weer veranderd worden. Tevens is het mogelijk om zonder veel inspanning diverse media zoals tekst, grafieken en beeldmateriaal te combineren; ook het gebruik van geluiden, animaties of filmfragmenten behoort tot de mogelijkheden. Wanneer een spreker in staat is om zijn betoog goed te timen is het mogelijk om de digitale ondersteuning volledig te automatiseren. 7.6 HET REAGEREN OP VRAGEN Als de spreker het verhaal afrondt met het ‘pakkende slot’, dan is de presentatie nog niet achter de rug. Het publiek moet immers in staat worden gesteld om vragen te stellen. Het beantwoorden van vragen gaat niet zomaar goed. Hieronder enkele voorbeelden van pijnlijke situaties tijdens het vragenstellen: de spreker herhaalt een vraag niet. Wanneer de rest van het publiek een vraag niet heeft verstaan, bijvoorbeeld omdat iemand voorin de zaal de vraag stelde, luistert men ook niet naar het antwoord. een spreker kapt een te lange vraag niet af. Veel mensen hebben de neiging om tijdens het vragen stellen hun eigen deskundigheid te etaleren. Wie een te lange vraag niet tijdig afkapt, geeft andere toehoorders niet de kans om ook iets te vragen. een spreker reageert verdedigend op een vraag. Door zo’n reactie verandert de vraag in een aanval en wordt de sfeer al gauw onprettig en defensief. Een spreker kan zich goed voorbereiden op het beantwoorden van vragen. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens het voorbereiden op vragen en het beantwoorden van vragen behandeld. Op vragen voorbereiden Het beantwoorden van een vraag is eigenlijk een minipresentatie, maar de spreker improviseert tijdens het beantwoorden van een vraag. Toch kun je je op vragen voorbereiden. Allereerst kun je bij de voorbereiding al inventariseren welke vragen er mogelijk gesteld gaan worden, door je af te vragen wat luisteraars nog zullen willen weten. Probeer op die vragen alvast een antwoord te formuleren. Ervaren sprekers zullen merken dat luisteraars veelal dezelfde vragen stellen. Door antwoorden voorbereid te hebben, voorkom je dat je met de mond vol tanden staat. Verder kun je nagaan op welke onderwerpen je zeker niet wilt ingaan. Beloof jezelf dat je vragen over die onderwerpen afkapt, en laat je niet verleiden er toch iets over te zeggen. Verzin eventueel beleefde formuleringen om vragen af te wimpelen. Tot slot kun je met iemand afspreken dat hij of zij een vraag stelt. Spreek dan vooraf door welke vraag deze persoon stelt, en oefen het antwoord. Dit lijkt misschien wat kunstmatig, maar het kan voor andere luisteraars een aanzet zijn om ook vragen te stellen. Vragen beantwoorden Het is aan te raden om voorafgaand aan de presentatie aan te kondigen wanneer het publiek vragen mag stellen: mogen ze het verhaal onderbreken of geef je achteraf de
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
85
THEATERWETENSCHAP
gelegenheid om vragen te stellen? Beginnende sprekers kunnen de vragenronde beter na de presentatie houden. Op die manier worden ze niet te veel uit hun concentratie gehaald tijdens het spreken. Voor het beantwoorden van vragen kun je je aan de volgende regels houden: Luister aandachtig naar degene die de vraag stelt. Geef met knikken en eventueel ‘hummen’ (hmm...hmm...) aan dat je geconcentreerd luistert. Het staat niet gek om eventueel aantekeningen te maken: als je daar behoefte aan hebt, kun je dat zeker doen. Herhaal eerst de vraag voordat je hem gaat beantwoorden. Zo kun je controleren of je de vraag hebt begrepen en weten de overige luisteraars ook waar het over gaat. Geef de vragensteller wel de kans om je te corrigeren als je de vraag niet goed hebt begrepen. Beantwoord de vraag. Zorg ervoor dat het antwoord aansluit bij de rest van je verhaal en illustreer je antwoord eventueel met een voorbeeld. Houd het antwoord wel kort, dus snijd niet een geheel nieuw onderwerp aan dat je weer moet uitdiepen. Voorzie het antwoord van een duidelijke afronding. Je kunt dat doen door bij de vragensteller te controleren of de vraag naar tevredenheid is beantwoord. Houd de tijd in de gaten. Je hebt zelf in de hand of er nog tijd is voor een volgende vraag, of dat je het hierbij wilt laten. Kondig aan wanneer de laatste vraag gesteld kan worden. Nog een laatste advies voor het beantwoorden van vragen: wees niet bang om het gelijk van een vragensteller te erkennen. Sommige kritiek is nu eenmaal terecht. Wie zulke kritiek tegenspreekt, lijdt gezichtsverlies, terwijl dat niet nodig is. Het gelijk van de vragensteller erkennen en erop inhaken om een (korte!) discussie aan te gaan is sympathieker en stimuleert overige luisteraars eventueel ook om aan de discussie bij te dragen. Literatuurlijst De volgende publicaties gaan over mondeling presenteren: Dinger, T., M. Smit en C. Winkelman. Expressiever en gemakkelijker spreken: hoe experimenteer ik met mijn spreekgedrag? 5e druk. Muiderberg: Coutinho, 1991. Edens, B. Spreken in het openbaar. Utrecht: Het Spectrum, 1994. Hooff, A. van. ‘Tips om uw gehoor stierlijk te vervelen’, in NRC Handelsblad, 8 juli 1995. Jong, J.C. de. ‘Tien tips voor uw voordracht’, in: Onze Taal, 1993/9, p. 185. Kruyzen, H. Spraakmakend presenteren: Haal meer uit zakelijke teksten en toespraken. Utrecht: Het Spectrum, 2004. Markenhof, A., M. Bastings en H. Oost. Een onderzoek presenteren. Baarn: HB Uitgevers, 2002. Osborn, M. en S. Osborn. Public speaking. 2e editie. Boston: Houghton Mifflin Co, 1991. Smuling, E.B., J.F.M.J. van Hout en M.J.A. Mirande. Colleges en presentaties. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1993. Spek, E. van der (red.) Handboek voor speech en presentatie. Alphen a/d Rijn: Samson/Nive, 1995.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
86
THEATERWETENSCHAP
Wagenaar, W.A. Het houden van een presentatie. In een serie ‘Studeren’. Rotterdam: NRC Handelsblad, 1996.
7.7 CHECKLIST VOORBEREIDING PRESENTATIE Ga bij de voorbereiding van de presentatie de volgende zaken na: Onderwerp over welk onderwerp ga ik spreken? welke boodschap wil ik overbrengen? met welk doel breng ik de boodschap over (informeren of overtuigen)? welke accenten leg ik? zijn er meer sprekers die over dit onderwerp gaan spreken? Publiek voor wie is de presentatie bedoeld? wat zijn de verwachtingen van het publiek ten aanzien van de presentatie? wat weet ik van het publiek (achtergrond, opleiding enzovoort)? Praktische gegevens hoe groot is de zaal? welke audiovisuele middelen zijn er aanwezig? zijn er krijt, stiften enzovoort aanwezig? hoeveel tijd is er beschikbaar? Het spreekschema zijn onderwerp en doel duidelijk uitgewerkt? heb ik voldoende kernpunten? zijn de kernpunten in een logische volgorde geordend? op welke manier ga ik de kernpunten illustreren/concretiseren? heb ik een pakkende opening? heb ik een pakkend slot? zijn de overgangen goed uitgewerkt? worden de hoofdzaken aan het eind samengevat?
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
87
THEATERWETENSCHAP
7.8 VOORBEELD VAN EEN SPREEKSCHEMA Stelling: De politiecampagne tegen fietsers zonder licht is hard nodig om de verkeersveiligheid in Amsterdam te bevorderen. Aanwijzingen Poster 3VO
inhoud & overgangen anekdote: zelf aangehouden door politie u ziet het: de politie is weer dagelijks aan het posten
Inleiding (1,5 min)
doel: overtuigen dat optreden van de politie tegen fietsers zonder licht zin heeft
Onderzoek ministerie Verkeer en Waterstaat
Onderzoek: percentage fietsongelukken (door geen licht) per jaar in Amsterdam is veel hoger dan in de rest van Nederland opbouw: ik zal mijn stelling onderbouwen met twee argumenten.
Middenstuk (4,5 min)
ten eerste: het gevaar wordt onderschat door fietsers die zelf geen autorijbewijs hebben ondersteuning: fietsers worden door automobilisten ’s avonds bijna niet gezien
sheet enquête NIPO
NIPO-enquête over ‘onzichtbaarheid fietsers’: vergelijking fietsers met en zonder autorijbewijs ten tweede: straatacties van de politie gericht op het aanhouden van fietsers zonder licht resulteren in hoog aantal boetes ondersteuning: de meeste fietsers kiezen voor aanschaf fietsverlichting i.p.v. boete omdat het goedkoper is en het probleem is daarmee opgelost
slot
herhaling argumenten conclusie: actie van de politie tegen fietsers zonder licht bevordert de verkeersveiligheid
appèl
voorkom aanhouding en ongelukken en zorg voor goede fietsverlichting
Afronding (1 min)
kom terug op aantal fietsongelukken per maand: de politie helpt een deel hiervan te voorkomen!
Vragen (max 2 min)
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
88
THEATERWETENSCHAP
BIJLAGEN
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
89
THEATERWETENSCHAP
BIJLAGE I: ZOEKEN OP INTERNET INLEIDING Deze bijlage is bedoeld om inzicht te geven in het zoeken naar informatie op het Internet. De bijlage heeft niet de vorm van een cursus, maar kan zelfstandig doorgewerkt worden en bevat diverse tips en adviezen voor gericht en succesvol zoeken op het Internet. De nadruk ligt niet zozeer op de technische handelingen die komen kijken bij het werken met zoekmachines, maar meer op het aanleren van een passende denkwijze en systematiek waarmee op het Internet gezocht kan worden naar bruikbare informatie. Voor een vruchtbaar gebruik van het Internet als informatiebron is niettemin wel enige kennis van de structuur en achtergrond noodzakelijk. De bijlage begint dan ook met een korte behandeling van de structuur en het functioneren van het Internet. Voor het zelfstandig zoeken op het Internet is het niet noodzakelijk dit onderdeel eerst door te nemen; je kunt het rustig overslaan en doorgaan naar paragraaf 2 en het later alsnog lezen of als naslag gebruiken. In dit onderdeel zal aan de hand van een concrete onderzoeksvraag een ‘voorbeeldzoektocht’ op het Internet ondernomen worden om inzicht te geven in bruikbare zoekmethoden. Alle in deze ‘voorbeeldzoektocht’ uitgevoerde handelingen en ingetypte commando’s hoef je niet letterlijk uit te voeren; ze dienen als illustratie bij de zoekmethode en als je dat wilt kun je ze ter oefening letterlijk overnemen. Hiervoor worden de volgende notaties gebruikt: Computerlettertype
Onderstreept Cursief
wordt gebruikt om met het toetsenbord ingetypte commando’s aan te geven wordt gebruikt om aangeklikte knoppen of menu’s aan te geven wordt gebruikt om belangrijke of mogelijk nog onbekende termen aan te geven
Het belangrijkste bij het zoeken op Internet is dat je een bepaald denkpatroon aanleert en dit aan kan vullen met je eigen creativiteit. Het zoeken op Internet is niet aan regels gebonden: een bepaalde methode kan dus ‘goed’ of ‘fout’ zijn in vergelijking met andere methodes. Een zoekmethode kan nuttig of niet nuttig zijn voor het verkrijgen van resultaten die je toe kunt passen op de beantwoording van je onderzoeksvraag. Om een zoekmethode nuttig te maken wordt ook enige creativiteit en een zeker intuïtief en associatief denkvermogen verwacht. Dit is niet alleen een benodigde vaardigheid voor het zoeken op het Internet, ook voor het zoeken in bibliotheken en (digitale) catalogi geldt net zo goed dat enige mate van associatief denken vereist is om resultaten te behalen. Belangrijk is het gebruik van de juiste trefwoorden. Dit houdt in dat je niet alleen zoekt op een trefwoord dat direct slaat op de informatie die je zoekt, maar ook naar gerelateerde trefwoorden en dat je in staat bent om trefwoorden uit te breiden of in te korten al naar gelang de mate waarin de zoekmethode resultaten oplevert. Een eenvoudig voorbeeld: stel dat je zoekt naar de Franse vertaling van het woord ‘architectuur.’ Het zal duidelijk zijn dat wanneer je in een bibliotheek gaat zoeken op de trefwoorden ‘architectuur’ en ‘Frans’ je bij hele andere resultaten uit zal komen dan wanneer je naar de plank met woordenboeken was gelopen, daar het woordenboek Nederlands-Frans had gepakt en het lemma ‘architectuur’ had opgezocht. Dit lijkt voor de hand liggend, maar de reden dat voor veel mensen het zoeken op het Internet een frustrerende bezigheid is, is dat zij hierbij vaak afzien van een creatiever ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
90
THEATERWETENSCHAP
gebruik van de benodigde zoektermen. Wanneer in een zoekmachine de woorden ‘architectuur’ en ‘Frans’ als zoektermen worden ingetikt, zullen vanzelfsprekend pagina’s worden getoond over Franse architectuur. Als je echter na het intikken van de termen ‘woordenboek’ en ‘Frans’ vervolgens in één van de online woordenboeken het woord voor architectuur invoert, zul je wel de Franse vertaling vinden. Wellicht is dit zelfs nog niet de oplossing, omdat er bijvoorbeeld geen uitgebreid Nederlands-Frans woordenboek op het Internet te vinden is. Dan zou je bijvoorbeeld kunnen proberen te zoeken naar zoektermen in andere talen die een grotere verspreiding kennen dan het Nederlands, bijvoorbeeld door in te tikken ‘dictionary’ en ‘French’ en dan de Franse vertaling van het Engelse lemma ‘architecture’ op te zoeken. Onthoud ten slotte dat hoewel de zoekmethode voor het Internet zeer kan verschillen met het zoeken in een bibliotheek, voor beide geldt dat het gaat om systematische denkwijzen die je alleen aanleert door ervaring. Het leren omgaan met het Internet is net als het leren van nieuwe computerprogramma’s: een kwestie van steeds opnieuw uitproberen. Laat je niet afschrikken als het de eerste paar keer niet lukt en roep niet te snel dat de informatie die je zoekt niet te vinden is op het Internet: je zoekt niet alleen naar informatie maar ook naar een goede zoekmethode. 1. STRUCTUUR EN FUNCTIONEREN VAN HET INTERNET 1.1 het functioneren van het Internet Wanneer verschillende computers op elkaar zijn aangesloten, spreken we van een netwerk. Het Internet is echter niet één netwerk: het is een netwerk van netwerken. Op deze manier zijn via honderdduizenden netwerken vele miljoenen computers op elkaar aangesloten. Er is ook geen eigenaar van het Internet, maar er zijn wel organisaties die zich bezig houden met het regelen van het data-verkeer. Omdat niemand het Internet in bezit heeft, is er ook niemand die overzicht heeft over wat er aan informatie bijkomt en verdwijnt. Dit maakt het Internet aan de ene kant tot een geweldig medium: iedereen kan gratis informatie publiceren die miljoenen afnemers kan hebben. Op het moment dat je deze informatie namelijk ergens op één van de op het netwerk aangesloten servers publiceert, kan in principe iedereen met een aansluiting tot het Internet erbij. Aan de andere kant maakt dit het Internet tot een doolhof met muren van inconsequentie: totaal ongecontroleerd komt er steeds maar informatie bij en verdwijnt er haast niets, waardoor het voor die miljoenen afnemers erg moeilijk wordt relevante informatie op te sporen. In tegenstelling tot een encyclopedie heeft het Internet namelijk geen trefwoordenregister en in tegenstelling tot een bibliotheek heeft het geen (digitale) kaartenbakken die je vertellen op welke plank welke boeken te vinden zijn. Hiervoor zijn zoekmachines ontwikkeld die verderop worden besproken. De voornaamste onderdelen van het Internet zijn: World Wide Web (WWW): het geheel van in websites ondergebrachte webpagina’s: multimediale documenten die tekst, beeld en geluid integreren in een op een pagina uit een boek gelijkend geheel. E-mail (Electronic Mail): een toepassing om tekstberichten te ontvangen en te versturen. Deze tekstberichten kunnen vergezeld zijn van bijlagen (attachments) in de vorm van bestanden. Usenet: één van de eerste vormen van het Internet: het geheel van nieuwsgroepen. Een nieuwsgroep is een soort elektronisch prikbord waar mensen vanuit de hele wereld informatie op kunnen plaatsen en van ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
91
THEATERWETENSCHAP
kunnen lezen. Sommige zoekmachines hebben de mogelijkheid om ook nieuwsgroepen te doorzoeken (bijvoorbeeld www.google.com: klik op Discussiegroepen boven het zoekvenster). Telnet (ook wel remote login genoemd): een toepassing om via het Internet in te loggen op een computer die aan het Internet verbonden is. Telnet wordt tegenwoordig nog maar weinig gebruikt. Steeds meer databases die hierop draaien worden vervangen door nieuwe systemen die met een browser te benaderen zijn. Internet Relay Chat (IRC): een toepassing om meerdere gebruikers tegelijkertijd tekstberichten te laten typen en lezen. De meeste websites waar je kunt chatten werken met dit systeem. 1.2 Structuur van het Internet Een computer die op het Internet is aangesloten haalt informatie op via de volgende weg: De computer maakt verbinding met het netwerk en haalt data op vanaf een server (een soort centrale computer binnen een netwerk; er is dus niet één centrale server voor het hele Internet, maar er zijn er honderdduizenden over de hele wereld, die allemaal met elkaar in contact staan). Dit proces van data ophalen (downloaden) gebeurt via een protocol, een gestandaardiseerde methode waarmee data verzonden worden. Van de informatie op de server wordt via het protocol een kopie binnengehaald op de computer, en die kopie wordt vervolgens zichtbaar gemaakt. In deze bijlage richten we ons alleen op zoeken via het World Wide Web (WWW). Dit is het onderdeel van het Internet dat aan ons verschijnt in de vorm van pagina’s met tekst, beeld en geluid. We kunnen het WWW raadplegen met behulp van een programma dat deze pagina’s via het Internet ophaalt en aan ons zichtbaar maakt: de browser (Letterlijk: ‘bladeraar’). Een browser is dus een soort programma om door de pagina’s van het Internet heen te bladeren. Op dit moment is de meest gebruikte browser Microsoft Internet Explorer, andere browsers zijn bijvoorbeeld Netscape Navigator en Mozilla Firefox. In deze bijlage maken we gebruik van Microsoft Internet Explorer. 1.3 De URL Zoals gezegd bestaat het WWW uit (onder andere) webpagina’s. Deze zijn ondergebracht in websites: een geheel van pagina’s die zich op dezelfde locatie (site) bevinden. Zo heeft de Universiteit van Amsterdam een website met daarin vele duizenden webpagina’s die elk over een specifiek onderdeel gaan: bijvoorbeeld een webpagina met de lesroosters voor de derdejaars studenten geneeskunde, een webpagina met het menu van de mensa en een webpagina die is gemaakt door een student Onderzoeksvaardigheden. Om bij webpagina’s te kunnen komen, moet het adres bekend zijn; dit adres noemen we een URL (Uniform Resource Locator). Elke pagina heeft zijn eigen unieke URL. De kern van deze bijlage is dus het aanleren van het zoeken naar URL’s van webpagina’s die voor het onderzoek nuttige zijn.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
92
THEATERWETENSCHAP
Elke URL heeft een paar vaste onderdelen die we nu kort bespreken. Aan de hand van de onderstaande URL laten we zien hoe deze is opgebouwd: http://www.uva.nl/actueel/agenda.cfm ‘http://’ Aanduiding van het gebruikte protocol, in dit geval het Hyper Text Transfer Protocol, dat gebruikt wordt voor webpagina’s. Dit wordt aangeduid door ‘http’ gevolgd door ‘://’ Indien je geen protocol intypt, gaat de browser er automatisch vanuit dat je het http-protocol gebruikt. Andere protocollen zijn bijvoorbeeld telnet of ftp (File Transfer Protocol, o.a. gebruikt door programmeurs bij het online publiceren van webpagina’s). ‘www:’ Aanduiding dat je een pagina van het World Wide Web wilt raadplegen. De meeste URL’s beginnen met ‘www’ maar sommige niet, bijvoorbeeld in geval van subdomeinen: websites die onderdeel zijn van een andere website. Zo heeft bijvoorbeeld de website van de UvA (http://www.uva.nl), een subdomein met webpagina’s voor studenten op http://student.uva.nl, dat op zijn beurt weer een subdomein heeft voor de webmail (online e-mail), een toepassing voor studenten op http://webmail.student.uva.nl. Deze URL’s gebruiken geen ‘www’ meer. ‘uva:’ de zogenaamde second-level domeinnaam: het unieke adres dat de beheerder van de website gekozen heeft om zijn webpagina’s achter te plaatsen. Dit deel bevat meestal de naam of afkorting van de betreffende organisatie. ‘.nl:’ de zogenaamde top-level domeinnaam, in dit geval de landencode die aangeeft waar de second-level domeinnaam geregistreerd is. ‘/actueel:’ net als bij de opslag van bestanden op een computer, kan ook een website gebruik maken van mappen, die zijn terug te zien in de URL. Mappen komen na de top-level domeinnaam, voorafgegaan door een forward slash (‘/’). Als er zich in deze map nog meer mappen bevinden, bereik je die weer door eerst een forward slash en dan de naam van de map in te typen. Zie het voorbeeld ‘Parool’ hieronder. ‘/agenda.cfm:’ bestandsnaam; dit roept het bestand met de naam ‘agenda.cfm’ op uit de map nieuws, die zich in de map actueel bevindt. De URL is dus opgebouwd als een soort boomstructuur en bestaat uit een onderverdeling van mappen. Bijvoorbeeld: http://www.parool.nl/redactie/foto/verzameling/affiche/index.html Alle schuine strepen (slash) na .nl zijn onderliggende mappen. Het document index.html (dat affiches uit de collectie van de Paroolredactie bevat) staat in de map affiche die weer in de map verzameling staat, et cetera. Sommige websites met heel veel informatie, bijvoorbeeld die van de UvA, werken (ook) met databases, voor iedere pagina wordt dan een unieke code gegenereerd. Bijvoorbeeld: http://www.hum.uva.nl/actueel/object.cfm?objectID=879E907A-5216423A-BBDB8780B8051359
Het domein van een website bestaat uit de second- en top-level domeinnaam samen en geeft als het ware de afkadering van webpagina’s binnen een website aan. Zo gebruikt de website van de UvA dus het domein ‘uva.nl’ om haar webpagina’s in te verzamelen. De landencode in de top-level domeinnaam geeft in afgekorte vorm aan in welk land het domein geregistreerd is. Ook kan een top-level domeinnaam informatie geven over de soort webpagina die zij huisvest. Voorbeelden van top-level domeinnamen zijn:
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
93
THEATERWETENSCHAP
.nl .fr .be .de .eu .tv .com .edu .gov .org .net .co.jp .co.uk
Nederland Frankrijk België Duitsland Europa televisiemaatschappijen Verenigde Staten: commerciële organisatie Verenigde Staten: onderwijsinstelling Verenigde Staten: overheidsinstelling Verenigde Staten: non-profit-organisatie Verenigde Staten: service-provider Japan: commerciële organisatie Verenigd Koninkrijk: commerciële organisatie
Veel voor de hand liggende domeinnamen zijn al geregistreerd. Daarom loont het vaak de moeite om uit te proberen wat er gebeurt wanneer je zelf een domeinnaam intypt waarvan je denkt dat deze de gezochte informatie bevat. Zoek je bijvoorbeeld de website van De Volkskrant, dan kun je het beste eerst proberen wat de URL www.volkskrant.nl oplevert. Zoek je de website van Harvard University in de VS, dan kun je www.harvard.edu proberen. Vergeet overigens niet dat sommige instellingen beter bekend zijn onder hun afkorting: www.klm.nl voor de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij en www.mit.edu voor het Massachusetts Institute of Technology. 1.4 Hyperlinks en 404-Errors Navigeren door het Internet gebeurt op twee wijzen: middels het intypen van de bovengenoemde URL in de adresbalk of door het klikken op hyperlinks.
Hyperlinks of links zijn verwijzingen of koppelingen binnen een webpagina. Als je er op klikt, sturen ze je door naar een ander deel binnen dezelfde webpagina, een andere webpagina, of naar een bestand dat zich op het Internet bevindt. Een hyperlink kan de vorm aannemen van een stuk tekst of van een plaatje, bijvoorbeeld bij de zogenaamde buttons: plaatjes die er uit zien als kleine knopjes, vaak met tekst. Hyperlinks in de tekst zijn meestal te herkennen doordat ze een andere kleur hebben dan de rest van de tekst en doordat ze bijna altijd onderstreept zijn. Je kunt zien of iets een link is door er de muiscursor op te plaatsen; deze verandert dan van een pijltje in een handje, vaak ook met een korte tekst. Eén van de meest frustrerende zaken bij het zoeken op het Internet is het oplopen tegen zogenoemde dode links. Dit zijn verwijzingen naar pagina’s of bestanden die niet meer op de locatie staan die de link aangeeft. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een link naar een verouderde webpagina verwijst en de beheerder van die webpagina besloten heeft die pagina te verwijderen, of wanneer een pagina te groot werd of om andere redenen verplaatst is naar een andere server. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
94
THEATERWETENSCHAP
Wanneer je op een dode link klikt, krijg je meestal de foutmelding te zien: ‘HTTP 404 Error: 404 Not Found’ of ‘This page cannot be displayed’. Wanneer binnen een webpagina gelinkt wordt naar een plaatje, maar dat plaatje niet meer op te roepen is, krijg je in plaats van dat plaatje de volgende afbeelding te zien.
2. ZOEKEN MET BEHULP VAN ZOEKMACHINES Zoals we eerder hebben aangegeven heeft het Internet geen index of trefwoordenregister. Het bestaat namelijk uit een netwerk van netwerken via welke je toegang kunt verkrijgen tot informatie die ergens op de wereld op dit netwerk gepubliceerd wordt. Door dit gebrek aan bewegwijzering dien je gebruik te maken van andere methoden om het Internet te doorzoeken. Zoekmachines of search engines leveren hier over het algemeen de beste oplossing voor. Een zoekmachine is een dienst die je in staat stelt het WWW te doorzoeken op zoektermen die je hebt ingevoerd. Naar aanleiding van de invoer toont de zoekmachine lijsten met webpagina’s die overeenkomen met de ingevoerde zoekterm(en). 2.1 Zoeken op het Internet in vergelijking met andere bronnen Onafhankelijk van het feit of een open of een gesloten onderzoeksvraag als basis voor je onderzoek dient, geldt dat je uit de onderzoeksvraag zoektermen moet destilleren en deze creatief moet gebruiken. Het is immers niet effectief om in een zoekmachine je onderzoeksvraag letterlijk in te voeren. Het zoeken met een zoekmachine is daarom bij uitstek een voorbeeld van een zoekmethode die in hoofdstuk 1 uit deze syllabus omschreven is als de sneeuwbalmethode. Sterker nog, een systematische zoektocht over het Internet op een wijze vergelijkbaar met die van het raadplegen van bibliografieën, encyclopedieën en andere naslagwerken is welhaast onmogelijk. De afgelopen jaren is nog wel eens geprobeerd een gerubriceerd naslagwerk met populaire sites van het Internet uit te geven, maar omdat de informatie op het Internet zich zo snel uitbreidt en ook verandert - en deze wijzigingen niet werden doorgegeven aan een centraal orgaan -, wordt dat tegenwoordig niet meer gedaan, met uitzondering van een aantal tijdschriften, zoals de Elsevier Webgids die ieder jaar verschijnt. Behalve het ontbreken van een register voor het Internet, is het zoeken op Internet met name een proces van continue serendipiteit omdat webpagina’s uitvoerig naar andere, gerelateerde webpagina’s verwijzen door middel van de hierboven beschreven hyperlinks. Doordat je vrijwel nooit met één enkele zoekterm kan volstaan bij het zoeken op het Internet, wordt het zoekproces bovendien nog vele malen groter en complexer. Zoeken op het Internet wordt wel eens vergeleken met het kijken naar een ijsberg: je ziet alleen dat stukje dat boven de oppervlakte uitsteekt. 2.2 Zoekmachines Er zijn vele honderden zoekmachines op het Internet te vinden, sommige zeer populair, andere vrij onbekend en sommige alleen voor speciale toepassingen zoals Phantis,26 die alleen naar Griekse webpagina’s zoekt. Toch werken alle zoekmachines die op het Internet te vinden zijn globaal op dezelfde manier. Ze bestaan allemaal uit drie onderdelen: 26
http://www.phantis.com (NB: Grieks language pack nodig van de Windows CD-Rom) ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
95
THEATERWETENSCHAP
1.
2.
3.
De spider, soms ook wel (web)robot of crawler genoemd. Dit is een programma dat het Internet afzoekt, hetzij via links op andere pagina’s, hetzij via bepaalde trefwoorden die de maker van de webpagina over diens inhoud in de broncode van de webpagina heeft opgenomen. Overigens is dat één van de redenen dat zoekmachines soms webpagina’s tonen die helemaal niet gaan over het trefwoord waar op gezocht is, de maker heeft het betreffende woord in de broncode gezet om hits (bezoeken) op zijn webpagina te genereren. Dit is meestal het geval bij webpagina’s die alleen om commerciële redenen zijn opgezet. De database: dit is de centrale gegevensbank met de vaak honderden miljoenen pagina’s die de spider gevonden heeft en waarvan melding is gemaakt bij de zoekmachine. Als je dus via een zoekmachine zoekt, zoek je nooit daadwerkelijk op het Internet zelf, maar altijd in de database van webpagina’s die een zoekmachine heeft samengesteld. Elke zoekmachine heeft zijn eigen database. Daarom is het ten zeerste aan te raden om meerdere zoekmachines te gebruiken, met name wanneer je naar zeer specifieke onderwerpen zoekt, of om gebruik te maken van zogenaamde gecombineerde zoekmachines. Dit zijn zoekmachines die de opgegeven zoektermen invoeren in meerdere zoekmachines en daar de resultaten van tonen. De beste voorbeelden hiervan zijn Dogpile27 en Metacrawler.28 Er zijn nadelige gevolgen verbonden aan het werken met een database. Het is mogelijk dat meerdere webpagina’s van dezelfde site in de lijst van gevonden pagina’s komen te staan, of dat de zoekmachine links toont naar webpagina’s die niet meer bestaan (de eerder beschreven 404-error). De interface: dit is de daadwerkelijke webpagina van de zoekmachine die je in staat stelt zoektermen in te voeren. De meeste zoekmachines hebben overigens de mogelijkheid om naast de ‘gewone’ zoekinterface een geavanceerde zoekinterface te tonen, waar je de zoektermen kan preciseren.
Globaal zijn zoekmachines onder te verdelen in twee categorieën. Dit onderscheid wordt gemaakt op basis van de werking van de spider. Ten eerste bestaan er zoekmachines die bijna automatisch opereren. Dat wil zeggen dat de spider zelf op zoek gaat naar (nieuwe) webpagina’s, vaak afhankelijk van het aantal links naar een pagina vanaf andere pagina’s, of aan de hand van trefwoorden in de pagina of in de broncode van de pagina. Gevonden webpagina’s worden dan automatisch toegevoegd aan de database. Over het algemeen leveren zoekmachines van dit type de meeste van de hierboven genoemde nadelen van databases op. Daarnaast bestaan er zoekmachines die weliswaar met een spider werken, maar waarvan de gevonden resultaten eerst door redacteurs gefilterd worden. Deze redacteurs rubriceren de pagina’s en halen zogenaamde ruis, pagina’s die niet gaan over het gezochte trefwoord of die niet meer online staan, eruit. Het nadeel van zoekmachines van dit type is echter dat de database nooit zo recent is als die van het eerste type. In het onderstaande overzicht zie je tot welke van de twee categorieën enkele van de bekendste zoekmachines horen:
27 28
Met automatische spider
Door redacteurs gefilterd
www.altavista.com
www.britannica.com
http://www.dogpile.com http://www.metacrawler.com ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
96
THEATERWETENSCHAP
www.google.com
www.dmoz.org
www.lycos.com
www.hotbot.com
www.northernlight.com
www.yahoo.com
Nederlandse versus Engelse zoekmachines en –termen Het merendeel van de zoekmachines op het Internet is Engelstalig, zoals ook het merendeel van de webpagina’s Engelstalig is. Er bestaat een klein aantal Nederlandse zoekmachines, waarvan de bekendste www.ilse.nl, www.vindex.nl en www.track.nl zijn. Daarnaast kun je op www.google.nl kiezen voor de optie ‘zoeken in pagina's in het Nederlands’. Hoewel het zoeken met alleen Nederlandse zoekmachines voordelen kan hebben wanneer je op zoek bent naar webpagina’s over specifiek Nederlandse onderwerpen, verdient het de voorkeur om in Engelstalige zoekmachines te zoeken en ook, zoals het voorbeeld uit de Inleiding al aangaf, gebruik te maken van Engelse zoektermen, omdat veruit het grootste deel van de internetpagina’s Engelstalig is en omdat de Nederlandse zoekmachines hun databases over het algemeen beperken tot websites met .nl-domeinen en dus voorbij gaan aan Nederlandse sites die daarbuiten zijn gepubliceerd en aan buitenlandse websites die heel nuttige informatie kunnen geven over Nederlandse onderwerpen. Bovendien is het niet zo dat niet-Nederlandstalige zoekmachines geen Nederlandse websites in hun database opnemen. Zoek je bij Google bijvoorbeeld op johan van oldebarnevelt, dan levert dat een groot aantal Nederlandstalige webpagina’s op. Het bereik van zoekmachines Zoekmachines beslaan lang niet het totale aantal op het Internet te vinden websites. Zoals vermeld zoek je via een zoekmachine alleen de in de database van de zoekmachine opgenomen webpagina’s. Daar komt nog bij dat lang niet alle webpagina’s bekend zijn bij de database van de zoekmachines. Op 2 september 2003 was de verdeling in aantallen opgenomen internetpagina’s in de database voor de grootste zoekmachines als volgt: 29 Billions Of Textual Documents Indexed As of Sept 2, 2003
GG=Google, ATW=AllTheWeb, INK=Inktomi, TMA=Teoma, AV=AltaVista. 29
http://www.searchenginewatch.com ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
97
THEATERWETENSCHAP
Wanneer je dit afzet tegen de volgende statistieken, dan zal de beperkte reikwijdte van zoekmachines duidelijk worden: in 2001 overschreed het aantal internetpagina’s voor het eerst de miljard en het aantal internetpagina’s nam razendsnel toe, zo snel zelfs, dat experts menen dat het aantal internetpagina’s zich iedere drie à vier maanden verdubbelt. Het mag duidelijk zijn dat zoekmachines nooit de ultieme oplossing zijn voor het zoeken op Internet, maar over het algemeen zijn ze het beste houvast. Verderop volgt meer over alternatieve zoekmethoden. Eén eigenschap van Google dient met name opgemerkt te worden: Google rangschikt de gevonden webpagina’s op volgorde van populariteit. Dit houdt in dat de meest bezochte en daardoor waarschijnlijk meest relevante webpagina’s bovenaan de lijst van gevonden resultaten komen te staan. Zoek je bijvoorbeeld naar informatie over de speelfilm Gladiator, dan zal Google bovenaan in zijn lijst met gevonden webpagina’s links naar sites over de film tonen, omdat de zoekterm gladiator het meest gebruikt wordt door mensen die op zoek zijn naar informatie over de film. Webpagina’s over Romeinse gladiatoren komen later in de lijst en pagina’s over bijvoorbeeld het computerspelletje Gladiator nog later. Een andere invloed op het rangschikken is sponsoring. Sommige zoekmachines worden namelijk gesponsord door commerciële organisaties zodat de eerste resultaten vaak verwijzen naar de betreffende sponsors, denk hierbij aan internetwinkels et cetera. Zoeken via zoekmachines, methode 1: Directories Directories of subject groups zijn door redacteurs samengestelde groepen waarin de in de database van een zoekmachine aanwezige webpagina’s gerubriceerd zijn. Vaak vind je in de directories weer subdirectories. Zoek je bijvoorbeeld naar webpagina’s over de voetbalclub Ajax, dan zou dat bij een zoekmachine bijvoorbeeld te vinden zijn in de directory ‘Sport,’ daarbinnen in de directory ‘Voetbal’ en daar weer binnen in de directory ‘Clubs.’ De kwaliteit van de aangeboden webpagina’s is hoog, omdat er weinig ruis tussen zit. Het nadeel is echter dat het aantal webpagina’s dat in de directories aanwezig is over het algemeen beperkt is, omdat de selectie door redacties wordt gedaan. Yahoo is het bekendste voorbeeld van zoekmachines die met directories werken, omdat deze zoekmachine ook daadwerkelijk met een groep redacteurs werkt. Tegenwoordig gebruiken echter ook de meeste van de niet-redacteur gedreven zoekmachines directories, zoals Altavista; ook bij Google kun je directories vinden wanneer je op het GIDS-tabblad (Catalogs) klikt. Zie hiernaast.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
98
THEATERWETENSCHAP
Een goed alternatief voor Yahoo is het Open Directory Project,30 een zoekmachine die werkt met een zeer groot aantal vrijwillige redacteurs, en daardoor over een zeer groot aantal in de database opgenomen webpagina’s beschikt. Wanneer kun je het beste de directories van een zoekmachine gebruiken? Als je op zoek bent naar populaire onderwerpen, brede of algemene onderwerpen of wanneer je net begint met een onderzoek en een globaal inzicht wilt krijgen wat er over een bepaald onderwerp op het Internet te vinden is. Zoeken met zoekmachines, methode 2: zoektermen Veruit de meeste gebruikers van zoekmachines gebruiken deze om te zoeken op door hen ingegeven zoektermen, een methode waar in deze bijlage ook de nadruk op ligt. In dit onderdeel worden de belangrijkste basistechnieken voor het met behulp van zoektermen zoeken in zoekmachines besproken: Booleaanse operatoren, trunceren en phrase searching. Voor deze uitleg zal gebruik worden gemaakt van de volgende zoekvraag: Welke 20e-eeuwse acteerstijl wordt over het algemeen beschouwd als de grote tegenhanger van de 19e-eeuwse acteerstijl die ontwikkeld is door Konstantin Stanislavski? Aan de hand van de zoekmachine Google zal deze voorbeeldzoektocht geïllustreerd worden.
Booleaanse operatoren 31
Beginnende gebruikers van zoekmachines hebben de neiging hun zoektermen te eenvoudig te houden. Zij zouden bijvoorbeeld snel geneigd zijn als zoekopdracht stijl of acteren in te voeren. Dit levert echter een heleboel onbruikbare webpagina’s op, omdat dit nog vrij algemene termen zijn die in zeer veel webpagina’s voor kunnen komen. Zo zal de zoekterm stijl ook webpagina’s tonen over bijvoorbeeld schilderstijlen, deurstijlen en de kunstenaarsbeweging De Stijl en kan de term acteren bijvoorbeeld ook webpagina’s van de fanclub van Russell Crowe opleveren. Daarom is het altijd van groot belang om de zoektermen zo specifiek mogelijk te maken. Alle zoekmachines staan het gebruik van meerdere zoektermen toe en bovendien ondersteunen de meest voorkomende zoekmachines het gebruik van zogenaamde Booleaanse operatoren. Dit zijn zoekoperatoren om de relatie tussen zoektermen te definiëren. De Booleaanse operatoren zijn: AND, OR en NOT, ook wel weergegeven door hun equivalenten + voor AND, | voor OR en – voor NOT. De Boolean ‘ +’ combineert zoektermen, dat wil zeggen: de zoekmachine zoekt naar webpagina’s waarin alle zoektermen waar + tussen staat voorkomt. Voor onze onderzoeksvraag zouden we kunnen gaan zoeken op de termen: acteerstijl+stanislavski. We kiezen voor deze zoektermen om een aantal redenen. De selectie van de zoekterm die je invoert in de zoekmachine is vergelijkbaar met het in het (spreek)woordenboek opzoeken van een uitdrukking: je gaat na wat het kernwoord is van je zoekopdracht. In bovenstaande zoekvraag is dat ‘acteerstijl’ omdat dat het is waar de zoekvraag over gaat, niet over ‘tegenhanger’ of over ‘ontwikkeling.’ Net zo min is het van belang de voornaam van Stanislavski op te geven bij de zoekopdracht, omdat zijn achternaam het meeste genoemd zal worden in webpagina’s. In eerste instantie kun je ook de tijdsaanduiding nog weglaten.
30 31
http://www.dmoz.org vernoemd naar de Engelse wiskundige George Boole (1815-1864), de uitvinder van deze functies ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
99
THEATERWETENSCHAP
Merk op dat het gebruik van hoofdletters in zoektermen niet van belang is, met andere woorden het invoeren Stanislavski levert dezelfde resultaten op als stanislavski en als sTAnisLaVSKi. Dit geldt voor de meeste zoekmachines. Deze zoekopdracht levert twee hits op. Dit aantal is nogal klein en bovendien blijkt dat geen van beide pagina’s antwoord geeft op onze vraag. Zoals eerder vermeld is het daarom beter te gaan zoeken met Engelse zoektermen. Wanneer we intypen actingstyles+stanislavski dan levert dat echter geen enkele hit op. ‘Acting’ en ‘styles’ zijn namelijk twee woorden en moeten dus van elkaar onderscheiden worden. Wanneer we nu intypen acting+styles+stanislavski dan levert dit een kleine 1000 hits op, een aantal waar je wat meer mee kan. Dit voorbeeld laat het verschil met de Nederlandse zoekterm zien. Feitelijk zoek je nu namelijk naar webpagina’s die voldoen aan de trefwoorden ‘acteren’, ‘stijlen’ en ‘Stanislavski’. Wanneer je de zoektermen niet door de Boolean had verbonden, had de zoekmachine gezocht naar webpagina’s die voldoen aan de trefwoorden ‘acteren’, ‘stijlen’ en/of ‘Stanislavski’. Gelukkig voegt Google zelf tussen woorden waar een spatie tussen staat de Boolean + in, dus in dit voorbeeld had het invoeren van de zoekopdracht acting styles stanislavski hetzelfde resultaat opgeleverd, maar voor de duidelijkheid zullen we de Booleans toch steeds invoeren. De Boolean ‘–‘ geeft aan dat de zoekterm waaraan dit ‘–‘-teken voorafgaat niet meegenomen mag worden in de zoekopdracht. Zou je bijvoorbeeld zoeken naar webpagina’s over acteerstijlen, maar juist niet naar pagina’s over die van Stanislavski, dan zou je kunnen invoeren acting+styles-Stanislavski. De Boolean ‘|’ gebruik je om te zoeken naar pagina’s waarin in ieder geval één van de zoektermen voorkomt. Natuurlijk worden webpagina’s waarin meerdere van de zoektermen voorkomen niet overgeslagen. De toepassing van deze Boolean lijkt op het eerste gezicht wat overbodig, maar wanneer je bijvoorbeeld in de context van de onderzoeksvraag bedenkt dat de spelling van de naam Stanislavski wel eens zou kunnen variëren, omdat het een Russische naam is, dan begrijp je wellicht de handigheid van de optie dat je stanislavski or stanislavsky or stanislawsky kunt invoeren, te meer daar zoekmachines altijd heel strikt op de spelling letten: ze zoeken alleen naar de door jou ingevoerde termen en kennen geen varianten daarvan. Ook is het mogelijk om te zoeken op alternatieve spelwijzen door te trunceren.
Trunceren
Trunceren (ook wel het gebruik van Wildcards genoemd) stelt je in staat te zoeken naar meer vormen of schrijfwijzen van een zoekterm. Na de stam van de zoekterm plaats je een asterisk (‘*’), die alle mogelijk uitgangen die op de stam kunnen volgen vervangt. In ons voorbeeld zou je bijvoorbeeld de zoekterm stanislavsk* in kunnen voeren.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
100
THEATERWETENSCHAP
Over het algemeen kun je wildcards alleen aan het einde van woorden plaatsen, maar soms ook in woorden. Omdat in Westerse vertalingen van het Russisch de ‘w’ door de ‘w’ of de ‘v’ kan worden weergegeven, zou je bijvoorbeeld kunnen zoeken op stanisla*sk*.
Phrase Searching
Het is ook mogelijk te zoeken op zinsneden (phrases of strings). Dit zijn zoektermen bestaande uit meer woorden in een vaste volgorde, omsloten door dubbele aanhalingstekens (“...”). De zoekmachine zoekt dan alleen naar webpagina’s waarin deze woorden ook in deze volgorde voorkomen. Dit is erg handig bij bijvoorbeeld het zoeken naar citaten, titels of namen. Zo levert de zoekterm “kostantin stanislavksi” alleen webpagina’s op waarin ook daadwerkelijk deze naam zo voorkomt en zou konstantin+stanislavski webpagina’s opleveren waarin zowel de naam ‘Konstantin’ als de naam ‘Stanislavski’ voorkomt, maar dat zou dus ook best een webpagina over Konstantin Chepurov en Nikolaj Stanislavski kunnen zijn. Zou je webpagina’s zoeken over Stanislavski’s boek, getiteld ‘An actor prepares,’ dan blijkt het nut van het gebruik van phrase searching nog veel duidelijker. De woorden ‘an,’ ‘actor’ en ‘prepares’ komen immers voor in veel meer websites dan alleen de sites over het boek; alleen wanneer ze in deze vaste volgorde staan leveren ze webpagina’s op over het boek. 2.3 Zoekstrategieën Nu je de techniek van het zoeken met zoekmachines gezien hebt, willen we de aandacht vestigen op het hanteren van de zoekmachines om tot de beste resultaten te komen. Begin nooit blindelings zoektermen in te typen in zoekmachines wanneer je het Internet als informatiebron gebruikt. Hoewel je wel degelijk hits zult ontvangen, waarvan een substantieel aantal wellicht nog bruikbaar is ook, is deze methode van zoeken toch een beetje die van een ongeleid projectiel en is dit eigenlijk alleen nuttig wanneer je een globaal overzicht zou willen krijgen wat er op het Internet aan informatie over je onderzoeksvraag te vinden zou zijn. In een bibliotheek trek je immers ook nooit blindelings boeken uit de schappen die een relatie met je onderzoeksvraag hebben, maar beslis je nog voordat je een kaft aanraakt naar welke informatie binnen je onderzoeksvraag je op zoek bent en sluit je bij voorbaat bepaalde categorieën boeken uit. Voor je een zoekmachine gaat gebruiken, zul je eerst de volgende stappen moeten ondernemen: a. Probleemomschrijving:
Met welk doel zoek je de informatie? Is de probleemstelling op te splitsen in deelvragen? In onze voorbeeld-zoekvraag zou je bijvoorbeeld kunnen denken aan de deelvragen ‘Wat houdt de acteerstijl van Stanislavski in?’ of ‘Welke belangwekkende acteerstijlen zijn er in de 20e eeuw ontwikkeld?’ Ook deze deelvragen hebben weer hun eigen reeksen zoektermen. Welke zoektermen gebruik je (zie boven)? Gebruik bij voorkeur meer termen in meer talen en denk ook aan synoniemen en verwante termen, in ons voorbeeld bijvoorbeeld ‘acting,’ ‘directing,’ ‘acting theories,’ ‘playing’etc. b. Informatiebronnen: ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
101
THEATERWETENSCHAP
Welke soorten bronnen komen in aanmerking voor het beantwoorden van mijn (deel)vraag? Rangschik de mogelijke bronnen in volgorde van nut: welke soort is het nuttigst voor het beantwoorden van mijn (deel)vraag? Het kan ook de moeite waard zijn eerst te overwegen welke toepassing van het Internet je gebruikt om antwoord te krijgen op je vragen. Voor algemenere vragen is een directory misschien meer geschikt dan een zoekmachine. Je kunt ook zoeken naar websites van organisaties die zich met jouw onderzoeksvraag bezig houden, in het geval van onze voorbeeldvraag bijvoorbeeld van toneelscholen of theaterbibliotheken. Als je een zoekmachine gaat gebruiken, realiseer je dan dat dit het beste resultaat oplevert wanneer je gaat zoeken naar specifieke informatie, omdat bij te algemene vragen een onwerkbaar groot aantal hits zal worden gegeven. Bij uiterst specifieke vragen levert een Usenet nieuwsgroep misschien weer meer informatie, omdat je hier ook vragen kan stellen aan experts. Wees ten slotte ook niet bang om veel te proberen. Zoek naar een groot aantal relevante trefwoorden en probeer door middel van Booleans meer relaties tussen trefwoorden aan te geven. En, zeer belangrijk: kijk altijd met een kritisch oog naar de gevonden informatie. Natuurlijk hoort dit voor iedere wetenschapper een uitgangspunt te zijn, maar bij het zoeken naar informatie op het Internet is het vanwege het vrije karakter en het ontbreken van een controlerend orgaan van het net, nog van veel groter belang. Voor meer informatie over het beoordelen van websites, zie hoofdstuk 1 uit deze syllabus.
2.4 En als je webpagina’s gevonden hebt... In het volgende willen we een aantal principes uitleggen die van nut kunnen zijn als je hits naar relevante webpagina’s gevonden hebt. Zoeken op pagina Internet Explorer heeft een handige functie voor het zoeken naar trefwoorden binnen een webpagina. Dit kan nuttig zijn wanneer je een erg grote webpagina gevonden hebt. In het menu Edit / Bewerken vind je de optie Find (on this page)... / Zoeken (op deze pagina).... Deze functie kan ook opgeroepen worden door de toetsencombinatie CTRL+F. In het dialoogvenster dat verschijnt kun je de zoekterm invoeren en zo vaak op Find Next / Volgende klikken als je de zoekterm in de pagina wilt vinden.
Zoeken naar andere pagina’s binnen een website Wanneer je met een zoekmachine werkt, zul je een reeks hits krijgen van webpagina’s. Deze zijn, zoals eerder vermeld, ondergebracht in een website. Wanneer je een bruikbare webpagina gevonden hebt, kan het nuttig zijn om te kijken of er zich op die site nog meer nuttige informatie bevindt. Eerder is het bestaan van mappen in websites
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
102
THEATERWETENSCHAP
al uitgelegd. Wellicht kan het nuttig zijn om in de URL die je in de adresbalk ziet een gedeelte van het adres weg te halen tot je op een hoger niveau uitkomt. Stel dat je de eerder genoemde webpagina http://www.parool.nl/redactie/foto/verzameling/affiche/index.html gevonden hebt. Wellicht ben je wel op zoek naar foto’s die op deze website gepubliceerd worden, maar niet naar affiches. Dan zou je in de adresregel het gedeelte ‘verzameling/affiche/index.html’ weg kunnen halen en kijken op welke webpagina je dan terecht komt. Of misschien wil je weten van welke instelling deze webpagina is. Een goede optie is dan te kijken naar de primaire URL van de site, omdat dit vaak de homepage van de instelling is. In dit geval zou dat betekenen dat je alles vanaf de eerste slash (/) na de domeinnaam weg moet halen (het gedeelte ‘redactie/foto/verzameling/affiche/index.html’) om uit te komen bij ‘http://www.parool.nl.’ Zeer nuttig voor het zoeken naar meerdere pagina’s binnen één website en voor het zoeken naar trefwoorden binnen een webpagina is de ‘Google toolbar’ die de zoekmachine Google aanbiedt. Voor meer informatie hierover, zie de Appendix: zoeken met Google. Nog enkele zoektips Ten slotte nog enkele tips die het zoeken naar informatie op het Internet kunnen vergemakkelijken.
Gebruik meerdere zoekmachines. Gebruik meerdere termen en Booleans. Onthoud dat voor sommige, meer algemene zaken, het misschien sneller zoeken is met directory’s en dat zoekmachines voor specifiekere zaken bruikbaar zijn. Sommige van de zogenaamde ‘tweede generatie’ zoekmachines kennen de mogelijkheid om in plaats van zoektermen hele vragen in te typen. Dit heet natural language searching. Je kunt dan een vraag in spreektaal invoeren, waarna de zoekmachine de vraag tot de kern herleidt en hier zoektermen uit extraheert. ‘Natural language searching’ kan onder andere bij Altavista en Northernlight, maar bepaalde zoekmachines zijn er in gespecialiseerd zoals www.askjeeves.com. Wanneer je gebruik maakt van ‘natural language searching’, bereik je het beste resultaat wanneer je de vragen eenvoudig en kernachtig houdt en steeds naar één zaak tegelijkertijd vraagt. Omdat deze zoekmachines meestal in het Engels zijn opgesteld, moet je de vraag ook in het Engels formuleren. Vergeet voor heel specifieke vragen niet om ook in ‘Usenet nieuwsgroepen’ te zoeken. Sommige informatie kan op de website van bepaalde organisaties zijn ondergebracht. Zo zul je wanneer je wilt weten of er vacatures zijn bij de KLM meer hebben aan het bezoeken van de website www.klm.nl dan het in een zoekmachine intypen van bijvoorbeeld jobs+klm. Als je de website van een bepaalde organisatie niet kunt vinden, kun je vanzelfsprekend daar wel naar op zoek gaan met behulp van een zoekmachine. Webportals of startpagina’s zijn webpagina’s die links bevatten, gerubriceerd naar onderwerp, vergelijkbaar met de werking van directories. Vaak bieden deze ‘webportals’ ook nog de mogelijkheid binnen hun database te zoeken naar trefwoorden. Bekende ‘webportals’ zijn www.about.com en www.startpagina.nl. Het is handig om bruikbare sites toe te voegen van je favorieten / bladwijzers. In het menu Favourites / Favorieten vind je de knop Add to Favourites / Toevoegen ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
103
THEATERWETENSCHAP
aan Favorieten (Ctrl+D). Hiermee maak je een bladwijzer. Daarmee kan je de site waarop je bent later snel terugvinden in het menu Favorieten. Je kan je favorieten ook op een diskette of een usb stick opslaan als je bijvoorbeeld op een openbare computer werkt. Klik met je rechtermuis knop op de bladwijzer die je wilt kopiëren en selecteer Send to / Kopiëren naar. Open potentieel interessante zoekresultaten altijd in een nieuw venster. Zo voorkom je dat je al zoekende dat resultaat kwijt raakt. Dit doe je door de toetscombinatie Ctrl+N. Sommige sites sluiten je op in een virtuele gevangenis. De knop Back / Vorige doet het dan niet. De truc is dan om niet één, maar twee stappen terug te gaan. Druk daartoe op het kleine pijltje rechts van de knop back / vorige en selecteer de pagina waar je heen wilt.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
104
THEATERWETENSCHAP
APPENDIX: ZOEKEN MET GOOGLE Google (www.google.com) is op dit moment één van de meest gebruikte zoekmachines. De voornaamste reden daarvoor is het eerder genoemde feit dat Google gevonden webpagina’s rangschikt in volgorde van populariteit, zodat je bijna altijd relevante hits zult vinden. Daarnaast heeft Google nog een paar extra toepassingen die haar zo populair maken, zoals de mogelijkheid een Nederlandstalige interface te gebruiken. Overigens linkt de browser bij het intypen van http://www.google.com meteen door naar deze Nederlandstalige versie op www.google.nl. Dit betekent echter niet dat - in tegenstelling tot bijvoorbeeld www.yahoo.fr die alleen in Franstalige sites zoekt Google nu alleen naar Nederlandstalige sites zoekt; nog steeds wordt dezelfde centrale database van Google gebruikt. Als je alleen Nederlandstalige pagina’s wilt doorzoeken dan selecteer je ‘Zoeken in pagina's in het Nederlands’ onder het zoekvenster. Verder kan je Google ook gebruiken als woordenboek en rekenmachine. Typ in het standaardvenster de opdracht define: en hier achter het woord waarvan je de betekenis wilt achterhalen. Om Google als rekenmachine te gebruiken moet je in het standaardvenster getal operator (+,-,* of ?)getal in typen. Dus bijvoorbeeld 36 + 24 en dan zoeken. Meteen naar webpagina gaan Naast de knop Google zoeken die je gebruikt wanneer je een zoekterm ingegeven hebt, kun je ook op de knop Ik doe een gok klikken. Wanneer je naar een bekende of algemene zoekterm zoekt, bijvoorbeeld naar de officiële homepage van een film, krant, organisatie et cetera, dan brengt deze knop je meteen naar de eerste hit uit de reeks gevonden webpagina’s. Ben je bijvoorbeeld op zoek naar de homepage van de film War of the Worlds, dan kun je invoeren “war of the worlds” en wanneer je op de knop Ik doe een gok klikt, ga je meteen naar de homepage van de film, zonder eerst het scherm met door Google gevonden webpagina’s te zien waar deze link als meest populaire bovenaan staat. Zoeken naar afbeeldingen Google biedt (overigens net als Altavista) de optie om niet alleen naar webpagina’s te zoeken, maar ook naar afbeeldingen. Wanneer je op de knop Afbeeldingen klikt, krijg je de optie om te zoeken naar afbeeldingen die voldoen aan de zoekterm. Google toont de gevonden afbeeldingen in thumbnail (klein) formaat op het scherm. Wanneer je op een afbeelding klikt, splitst de browser zich in tweeën en zie je bovenaan informatie over de afbeelding en onderaan de webpagina waar deze afbeelding gevonden is. Zoeken in nieuwsgroepen Op de homepage van Google bevindt zich naast de knop Afbeeldingen de knop Discussiegroepen. Wanneer je deze aanklikt, krijg je de optie om te zoeken in Usenet nieuwsgroepen. Google Scholar Google Scholar (http://scholar.google.nl) geeft toegang tot wetenschappelijke teksten (online boeken, tijdschriften met online artikelen en verwijzingen naar artikelen) in het bezit van instellingen die met Google een overeenkomst hebben gesloten. Werk je op een pc binnen het UvA domein dan geeft Google je automatisch toegang tot de teksten. Zoniet, klik je op Scholar Preferences / Voorkeuren voor Wetenschap. Typ bij Find ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
105
THEATERWETENSCHAP
Library / Bibliotheek zoeken Universiteit van Amsterdam in en vink het vakje Universiteit van Amsterdam aan en klik op Save Preferences / Voorkeuren opslaan. Je keert nu terug naar het zoekscherm en kan beginnen met zoeken. De Google gids Eerder is het werken met directories al beschreven. Bij Google vind je directories onder de knop Gids. Geavanceerd zoeken met Google Rechts naast de regel waarin je de zoekterm in kunt geven, bevindt zich een link Geavanceerd zoeken. Wanneer je deze aanklikt, ga je naar een pagina die je in staat stelt de zoekopdracht te verfijnen. Met de bovenste vier regels heb je de optie om te zoeken met behulp van Booleans, zonder deze in te typen. Daarnaast is het mogelijk om te zoeken naar webpagina’s in bepaalde talen, gepubliceerd op bepaalde data en binnen of juist altijd buiten bepaalde domeinen. Stel dat je op zoek bent naar informatie over Stanislavski, maar je bent niet geïnteresseerd in online winkels zoals Amazon.com die zijn boek aanbieden. Zou je in Google gaan zoeken naar bijvoorbeeld “an actor prepares” +Stanislavski, dan is de kans groot dat je veel van dergelijke e-markets tegenkomt. Je zou er dan voor kunnen kiezen om in de regel Domein in het pulldown lijstje ‘Geen’ te selecteren en achter ‘Geen’ resultaten weergeven van de site of het domein’ in te typen amazon.com. Alle webpagina’s binnen de site van amazon.com worden dan overgeslagen bij de zoekopdracht.
Google Toolbar De Google toolbar biedt je de voornaamste gebruiksfuncties van Google in een werkbalk die aan de interface van de browser wordt toegevoegd.
Het installeren van de Google toolbar Je kunt de Google toolbar installeren vanaf de Google website: http://toolbar.google.com of van http://toolbar.google.com/intl/nl/ voor de Nederlandse versie. Nadat je de toolbar hebt geïnstalleerd heb je een aantal functies tot je beschikking. Hieronder zullen we een aantal daarvan bespreken. Waarschijnlijk zie je deze functies niet allemaal in de toolbar staan. Klik in de toolbar op options, je krijgt het scherm Toolbar options te zien.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
106
THEATERWETENSCHAP
Vink op het tabblad Options de eerste vier mogelijkheden aan. Vink bij het tabblad More onder Web buttons in ieder geval Up aan. Zoeken Links in de toolbar zie je een wit invoervenster. Wanneer je hierin klikt, kun je hierin meteen zoektermen invoeren, op gelijke wijze als wanneer je met de ‘gewone’ site van de Google zoekmachine zou zoeken, dat wil zeggen met Booleans, phrase searching et cetera. Druk op Enter of klik op Zoeken. Je wordt nu naar een pagina van de Google zoekmachine met daarin de resultaten van de zoekopdracht doorgestuurd. Zoeken op website Wanneer je een webpagina bezoekt, kun je ervoor kiezen om de zoekopdracht te verfijnen door alleen naar de zoekterm te zoeken binnen webpagina’s op dezelfde site. Dit doe je door te klikken op het pijltje rechts naast Search Web, kies dan voor Current Site (Deze Pagina). Vervolgens word je doorgestuurd naar een pagina met zoekresultaten van Google van de ingegeven zoekterm binnen het domein van de website van de oorspronkelijke webpagina. Omhoog De hierboven beschreven methode om te zoeken naar webpagina’s in een map hoger door het weghalen van een gedeelte van de URL in de adresregel, wordt heel eenvoudig met de Google toolbar. Wanneer je bijvoorbeeld vanuit de pagina http://www.hum.uva.nl/av zou klikken op de knop Up, dan brengt de browser je automatisch naar het adres http://www.hum.uva.nl/. Klik je nogmaals op omhoog dan kom je op http://www.uva.nl. Markeren van gevonden resultaten De Google toolbar stelt je ook in staat om op gevonden webpagina’s aan te geven waar op de pagina de door jou ingegeven zoekterm voorkomt. Dit doe je door te klikken op de knop Highlight (Markeer). Op de pagina worden de zoektermen nu met kleur gemarkeerd. Wanneer je meer zoektermen hebt ingegeven, worden deze met verschillende kleuren aangegeven. Aan het einde van de Google toolbar verschijnen nu bovendien knoppen met daarin de zoektermen. Wanneer je op een knop van een zoekterm klikt, word je automatisch naar dat gedeelte van de webpagina verplaatst waar
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
107
THEATERWETENSCHAP
deze zoekterm voor het eerst voorkomt. Klik je nogmaals op deze knop, dan ga je naar de tweede vermelding, et cetera.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
108
THEATERWETENSCHAP
BIJLAGE II: BLACKBOARD Inloggen in Blackboard
Ga naar: http://blackboard.ic.uva.nl en klik op de knop Login. Vul je gebruikersnaam en wachtwoord in en klik op de knop Login.32
Inschrijven voor een Blackboardcursus Na te zijn ingelogd, kom je terecht op jouw persoonlijke pagina in Blackboard, het zogenaamde My blackboard. Klik onder het kopje Course Catalog op de link search for a course; Vul onder Search for a course de naam (of een gedeelte van de naam) van de cursus in en klik op Go!; Klik op de knop Enroll naast de cursus waarvoor je je wilt inschrijven; Volg de instructies op, je kunt controleren of de inschrijving is gelukt in My Blackboard. De cursussen waaraan je deelneemt staan vermeld onder het kopje Courses: Quick view; Geen Enroll-knop achter de cursusnaam? Neem contact op met de docent(e) van de cursus. Wachtwoord vergeten? Ga dan langs bij één van de studiecentra van het Informatiseringscentrum (met je collegekaart). De baliemedewerkers kunnen je een nieuw wachtwoord geven. De adressen van de studiecentra zijn te vinden op: http://www.ic.uva.nl/studiecentra. Wachtwoord veranderen Je UvA wachtwoord veranderen is mogelijk via de volgende link: https://ldap2.uva.nl:6601/dist/download. Vragen? Kijk dan op http://ic.uva.nl/blackboard. De speciale UvA Blackboard supportsite. Hier tref je handleidingen, een overzicht met veelgestelde vragen (FAQ), tips & tricks en een verwijzing naar de Blackboard ondersteuning op jouw faculteit.
32
Je gebruikersnaam (=collegekaart nummer) en wachtwoord voor de elektronische UvA diensten zijn aan
het begin van je studie(jaar) per post toegezonden. Je gebruikersnaam en wachtwoord zijn dus gelijk aan bijv. je Studieweb-gebruikersnaam en wachtwoord. ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
109
THEATERWETENSCHAP
BIJLAGE III: HET DOORSTUREN VAN STUDENTENMAIL Automatisch doorsturen De UvA gebruikt je studentenmail-adres (te raadplegen via http://webmail.student.uva.nl) om je op de hoogte te houden van UvA-diensten (zoals roosters, tentamens en uitslagen) en ander nieuws. Ook Onderzoeksvaardigheden gebruikt dit e-mailadres. Raadpleeg daarom deze e-mail regelmatig. Gebruik je liever een ander e-mailadres? Zorg dan dat je studentenmail automatisch wordt doorgestuurd naar dat e-mailadres. Dit kan je doen door een zogenaamd forward-adres in te stellen op je accountpagina. Hoe doe je dit? Open een internet browser en ga naar je studentmail (http://webmail.student.uva.nl). Log in, klik in de menubalk bovenin op Options en vervolgens in de linker menubalk op Settings. Vul in het tekstvak Mail Forwarding het e-mailadres of de e-mailadressen in waarnaar je studentenmail moet worden doorgestuurd. Klik ten slotte op Save Changes.
Er is voldoende ruimte (100 MB per student) op de mailserver van Studentenmail om een grote hoeveelheid e-mails te bewaren. Mocht je vaak grote e-mails/attachments ontvangen, dan is het raadzaam om regelmatig via Webmail een gedeelte van je e-mail
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
110
THEATERWETENSCHAP
te deleten. Mocht de limiet van 100 MB overschreden worden, dan ontvang je automatisch een waarschuwing. Klik op Folder om te zien hoeveel MB je gebruikt. NB. Let erop dat je een correct e-mailadres invult, anders krijgen alle mensen die een e-mail sturen naar je studentenmailadres een foutmelding! Stuur eventueel een e-mail naar jezelf ter controle. Studentenmail ophalen via Webmail van derden Een aantal aanbieders van (gratis) webmail, biedt de mogelijkheid om e-mail van een zogenaamde POP3-server op te halen. Dit houdt in dat je alleen je studentenmail ontvangt wanneer je daarvoor kiest (dus niet automatisch). Meestal door een optie als check external mail of retrieve POP in het mailprogramma aan te klikken. Hiertoe dienen de relevante gegevens (gebruikersnaam, naam van de server, wachtwoord) ingevuld te worden bij de betreffende aanbieder. POP3 username: collegekaartnummer POP3 server: mail.student.uva.nl Wachtwoord: [vul hier je wachtwoord in] Bovenstaande is sinds 15 juli 2002 niet meer mogelijk bij een gratis Hotmailaccount! Hotmail Wij raden het gebruik van een gratis Hotmailaccount af aangezien er door de beperkte opslagruimte op de Hotmailserver en de grote hoeveelheden toegestuurde reclame steeds meer studenten te volle mailboxen hebben waardoor e-mail niet aankomt en wordt teruggestuurd. Mocht je toch graag Hotmail willen (blijven) gebruiken zorg er dan voor dat je tenminste 1 keer per week je mailbox leegt en de anti-spam filters juist instelt. Bij studentenmail is het mogelijk om e-mail op te halen met mailprogramma’s als Eudora, Outlook of Pegasus (op deze manier kun je gemakkelijk offline werken). Bij een aantal gratis providers is dit overigens ook mogelijk.
ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN -
111