Onderzoeksvaardigheden Leren komt vaak neer op het koppelen van nieuwe informatie aan dingen die je al weet. Het is dus niet verwonderlijk dat je op school regelmatig de opdracht krijgt om nieuwe informatie te zoeken. Tegenwoordig wordt je overstelpt met informatie. Om je te helpen je weg te vinden door al deze informatie hebben we een stappenplan gemaakt dat je kunt gebruiken bij iedere opdracht waarbij je informatie moet opzoeken, zoals: spreekbeurten, posters, werkstukken, enz….. Als je het stappenplan volgt weet je zeker dat je niets teveel of te weinig doet. starten voorbereiden
zoeken Kiezen + keuren
Verwerken
presenteren reflecteren
-1- Starten 1.1 De opdracht. Weet je zeker dat je begrijpt wat de leraar van je verwacht? -Welk onderwerp mag wel / niet? -Wat voor eindproduct moet het worden en aan welke eisen moet dat voldoen? -hoe moet ik de gevonden informatie presenteren? (spreekbeurt, poster, powerpointpresentatie, werkstuk) -hoeveel bladzijden, welk lettertype, hoeveel en wat voor soort figuren verwacht de docent? -moet ik tussentijds mijn vorderingen laten zien? -wanneer moet het worden ingeleverd en hoeveel tijd moet ik er aan besteden? -wat wordt het doel van de presentatie (overtuigen, informeren) -heeft de docent geen beoordelingsmodel waar ik me op kan richten? Weet je niet zeker wat de docent wil, vraag dan om uitleg.
1.2 Een onderwerp kiezen. Als je zelf het onderwerp mag bedenken, maak het jezelf dan niet onnodig moeilijk en houdt rekening met het volgende: -Kies altijd iets wat je leuk en interessant vindt. -Kies geen onderwerp waar je niets van weet. (Bijvoorbeeld omdat je partner er toevallig wel iets van weet) Wanneer weet al genoeg van een onderwerp om er een werkstuk van te maken? Pak eens een leeg stuk papier en schrijf in het midden je onderwerp op. Schrijf daar omheen begrippen, plaatsen, figuren, etc… die te maken hebben met je onderwerp. Leg met behulp van lijnen en pijlen verband tussen e.e.a. Je zal zien dat een aantal van die lijnen meerdere begrippen met elkaar verbind. Deze lijnen kunnen een inspiratiebron zijn voor je deelvragen. Op deze manier een onderwerp ‘schetsen’ noemen we ‘mindmapping’. Klik hier voor meer informatie over ‘mindmapping’. -Is er genoeg informatie over dit onderwerp te vinden? (in een taal die ik begrijp?)
1.3 Het logboek opstarten. Een vast onderdeel van iedere opdracht is het bijhouden van een logboek. Je docent kan dan zien wat je hebt gedaan, kan zonodig bijsturen en kan zien of je er voldoende tijd aan hebt besteedt.
Terug naar de inhoudsopgave.
-2-Voorbereiden 2.1 Hoofd- en deelvragen formuleren. Je kan geen werkstuk maken over bijvoorbeeld ‘Het tropisch regenwoud’ in het algemeen. Dat onderwerp is veel te groot. Met je hoofdvraag geef je aan welk onderdeel(tje) van het tropisch regenwoud je wil gaan bestuderen. Een goede hoofdvraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Een goede hoofdvraag roept direct een paar andere vragen op. Dat zijn je deelvragen. De deelvragen verdelen het onderzoek en straks het werkstuk in overzichtelijke delen. (hoofdstukken)
2.2 Zoektermen bedenken. Nadat je hoofd- en deelvragen hebt opgesteld, moet je deze vertalen in zoektermen. 1 noteer in een paar zinnen waar je werkstuk over gaat 2 markeer de belangrijkste woorden 3 bedenk daarna andere woorden die ook met je onderwerp te maken hebben denk aan synoniemen verschillende spellingen enkelvoud-meervoud bredere en nauwere zoektermen Je kunt hierbij gebruik maken van een encyclopedie en van woordenboeken. Ook www.bibliotheek.nl . kan helpen. Kies voor collectie en type je zoekterm in. Je krijgt dan synoniemen en een lijst met relevante informatie. Daar kun je weer meer informatie over opvragen en je krijgt dan ook nog de sisocode.
2.3 Bedenk welke bronnen je wilt gebruiken Er zijn verschillende bronnen waarin je informatie kunt vinden. personen encyclopedie (algemene en over een bepaald onderwerp) boeken kranten kranten.schoolbieb.nl www.krantenbank.nl www.knipselkranten.nl vaktijdschriften (o.a. Geografenkrant in de mediatheek) algemene tijdschriften (voor actuele onderwerpen) cd-roms
-
internet visuele media afbeeldingen / dvd / filmpjes op internet, bijv www.schooltv.nl of www.teleblik.nl (inloggen met leerlinghf / 1234az)) kaarten en atlassen.
2.4 Hoe bepaal je welke informatiebron(nen) je het beste kunt gebruiken? Gebruik een boek wanneer je op zoek bent naar veel informatie over 1 onderwerp om je onderwerp in een breder kader te plaatsen om historische informatie over je onderwerp te vinden Gebruik een encyclopedie ter oriëntatie op een onderwerp om trefwoorden te verzamelen rond een onderwerp Gebruik een wetenschappelijk tijdschrift voor vinden van korte informatie over een onderwerp Gebruik een krant/algemeen tijdschrift om informatie te vinden over actuele gebeurtenissen om regionale informatie te vinden voor het vinden van meningen eenvoudige artikelen over een bepaald onderwerp Gebruik het web om actuele informatie te vinden om toegang te krijgen tot informatie van bibliotheken voor informatie over bedrijven voor overheidsinformatie (lokale, nationale en internationaal) Gebruik een persoon ter oriëntatie op een onderwerp om trefwoorden te verzamelen rond een onderwerp voor het vinden van meningen
2.5 Stel een planning op Om te voorkomen dat je in de laatste week alles nog moet doen, maak je een planning: wat ga je wanneer doen. Zorg ervoor dat je aan het einde wat tijd over houdt. Dan heb je geen problemen als de inkt op is of de printer er ineens geen zin meer in heeft. Als het goed is, staat in de opdracht wanneer deze klaar moet zijn en hoeveel uur je er ongeveer aan zou moeten besteden. Verdeel deze uren over de verschillende stappen.
Neem in de planning een taakverdeling op Dit geldt alleen voor groepsopdrachten. Bekijk per opdracht of iedereen een deelvraag gaat uitwerken of dat je beter een andere taakverdeling kunt/moet maken.
Terug naar de inhoudsopgave.
-3-Zoeken 3.1 Informatie zoeken Er zijn verschillende soorten bronnen die je kunt gebruiken om informatie te vinden. En om die bronnen te vinden heb je verwijzende informatiebronnen. -Verwijzende informatiebronnen Een voorbeeld van zo’n verwijzende bron is een catalogus. In de catalogus van de bibliotheek wordt je verwezen naar boeken, tijdschriften, videobanden etc. waarin je informatie zou kunnen vinden over het onderwerp waar je mee bezig bent. Andere voorbeelden zijn: zoekmachines, webgidsen, telefoonboeken. -Zoeken op het web Er valt veel te zeggen over het zoeken op het web. Hieronder staan slechts een paar tips. Kun je zelf niet vinden wat je zoekt of denk je dat het te lang duurt voordat je relevante informatie vindt, vraag dan om hulp aan je docent of aan de mediathecaris. 1. Kies goede zoektermen 2. Zoek gericht Hoe gerichter je zoekt, hoe meer je hebt aan de informatie die je vindt. Zoek daarom met samengestelde zoektermen: medische ethiek, sociale geschiedenis. Bij de meeste zoekmachines moet je de samengestelde zoektermen tussen "aanhalingstekens" zetten. Let er ook op dat sommige zoekmachines onderscheid maken tussen hoofdletters en kleine letters. 3. Gebruik verschillende zoekacties en verschillende zoekmachines 4. Gebruik uitgebreide zoektechnieken Ook zoekmachines gebruiken de operatoren EN en OF. Bij de meeste zoekmachines kan je ook op een uitgebreide manier zoeken. Bijvoorbeeld het beperken van de zoekactie tot een bepaalde taal of soort informatie. Gebruik de helpfunctie van de zoekmachine om te zien welke uitgebreide zoektechnieken beschikbaar zijn. 5. Maak gebruik van webgidsen
3.2 Zoeken in informatiebronnen Wanneer je de titel hebt gevonden van een tijdschrift of een boek, dan moet je nog in die bron gaan zoeken naar de relevante informatie. Binnen een bron kan de informatie zijn gerangschikt op alfabet, chronologisch of op onderwerp
3.3 Pas eventueel je hoofd- en deelvragen aan Soms blijkt tijdens het zoeken dat je hoofd- en deelvragen verbeterd kunnen worden. Je had bijvoorbeeld als deelvraag: hoe komt het dat de communisten geen rol meer spelen in de Russische politiek? Maar uit de informatie die je vindt, blijkt dat de communisten inmiddels op weg zijn naar een comeback. Je kunt dan de deelvraag veranderen in: Hoe komt het dat de communisten toch weer een grotere rol gaan spelen binnen de Russische politiek? Je mag alleen de deelvragen die jullie zelf hebben bedacht veranderen. Doe dit wel in overleg met je docent. Terug naar de inhoudsopgave.
-4-Keuren en kiezen 4.1 Sla de gevonden informatie op of kopieer het ! Het goed opslaan of opbergen van gevonden informatie kan veel tijd schelen. Hieronder volgen een paar tips. -Opslaan van informatie vanuit het internet Sla het adres van de website op bij je Favorieten Kopieer de informatie, en zo nodig het internetadres, naar Word. Sla de informatie op in jullie eigen map op de ELO. Zorg (en dit geldt voor al je materiaal) voor een back-up: Sla het op in je map ´mijn documenten´, zet het op je e-mail en / of zet het op een usb-stick. -Bewaren van informatie uit boeken, tijdschriften en andere papieren bronnen Als je informatie uit deze bronnen hebt gekopieerd, zet dan direct op de kopie waaruit je het hebt gekopieerd. Je hebt dit nodig i.v.m de bronvermelding in je eindproduct. Ben je bezig met een werkstuk met veel deelvragen, dan kan het handig zijn om de informatie per deelvraag in een map te sorteren. Dan zie je ook sneller aan welke deelvragen je nog moet werken.
4.2 Maak een goede bronvermelding !! Noteer je nu direct bij alle gevonden informatie de bron, dan scheelt het je later veel werk. Het is zo vervelend als je denkt klaar te zijn en dan nog je bronvermelding moet doen. Dat betekent dat je alle gebruikte informatie opnieuw op moet zoeken. Daarom de tip: doe het direct. Je mag teksten en ideeën van anderen niet samenvatten of wijzigen en het presenteren als je eigen werk. Dat noemen we plagiaat. Als je voor een werkstuk literatuur en andere bronnen hebt bestudeerd, kun je daar delen uit overnemen. Door een bronvermelding maak je duidelijk welke delen van je werkstuk zijn overgenomen uit het werk van een ander. Hiermee kan je docent nagaan: - welke bronnen je hebt gebruikt (betrouwbaarheid) - of je een variatie aan bronnen hebt gebruikt - of de bron correct is gebruikt, en - of belangrijke bronnen ontbreken. Dit overnemen van delen van andermans werk kan op twee manieren: door te parafraseren (in je eigen woorden weergeven) of door te citeren (een stukje van de tekst letterlijk overnemen). Een citaat plaats je altijd tussen aanhalingstekens. Achterin je werkstuk neem je een lijst op van alle bronnen die je hebt geraadpleegd: de bronvermelding. De publicaties in deze bronnenlijst staan in alfabetische volgorde van (eerstgenoemde) auteur. Er zijn verschillende soorten bronnen, die je als volgt beschrijft:
Verwijzen naar internetbronnen Achternaam auteur, voorletter(s), Titel van het document of de website. Publicatiejaar of update. Geraadpleegd op dag maand jaar, adres website. Voorbeelden: Meijden, B. van der, Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. 1998. Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.histopia.nl/schiphol.htm Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, WAO: informatie voor werknemers over de kabinetsplannen. Z.d. Geraadpleegd op 3 augustus 2004, http://home.szw.nl/navigatie/rubriek/dsp_rubriek.cfm?rubriek_id=991&subrubriek_id=995&l ink_id=30945 De geschiedenis van het internet. Z.d. Geraadpleegd op 7 juli 2005, http://www.be-wired.nl/info/geschiedenis.htm Verwijzen naar boeken Achternaam auteur, voorletter(s), Titel. Eventuele subtitel. Plaats uitgever, uitgever, jaar van eerste uitgave. (Eventueel de geraadpleegde druk). Voorbeelden: Dijk, P. van en F. Jansen, Wereldgids. Reisgids door de literatuur. Amsterdam, Prometheus, 2003. Beijnum, Kees van, De oesters van Nam Kee. Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 2000. (11 e druk, 2002). Verwijzen naar kranten- en tijdschriftartikelen Achternaam auteur, voorletter(s), Titel artikel. Eventuele subtitel. In: naam van tijdschrift of krant nummer, publicatiedatum, paginanummer(s). Voorbeeld: Ouwerkerk, D. van en J. van der Grinten, De kracht van zacht. Wat mannen over vrouwelijke vergaderstijlen kunnen leren. In: Interne Communicatie 4, 2004, p. 11-13. Voorbeeld: Dongen, Menno van, Bestuur hoofdstad is niet effectief. In: Volkskrant, 7 juli 2005. Opmerkingen over de bronnenlijst / bronvermelding Staat er bij een bron geen publicatiedatum vermeld? Noteer dan z.d. (zonder datum, zie internetbronnen voorbeeld 2). Is de auteur van een bron niet bekend? Vermeld dan de verantwoordelijke organisatie, zie internetbronnen voorbeeld 2. Is die ook niet bekend? Zet dan de titel vooraan en het publicatiejaar erachter, gevolgd door de rest van de bronvermelding (zie internetbronnen voorbeeld 3). In de bronnenlijst vermeld je deze bron dan bij de eerste letter van de titel. Het adres van een website begint altijd met http:// en is geheel onderstreept.
-
Soms is een publicatie geschreven door meerdere auteurs. Vermeld er hooguit drie. Zijn het er meer, dan vermeld je alleen de eerste drie, met de toevoeging et al of e.a. (= en anderen).
Verwijzingen in de tekst van je werkstuk. Als je in de tekst van je werkstuk een bron letterlijk citeert of in je eigen woorden weergeeft, kun je ook op die plaats de bron vermelden. Die bron staat al uitgebreid beschreven in je bronnenlijst, daarom kun je hier volstaan met een verwijzing tussen haakjes, direct achter het citaat of de parafrase. Die verwijzing ziet er als volgt uit: (auteur jaartal: paginanummer) Voorbeeld: Er vielen veel slachtoffers onder de mariniers in Vietnam. Drie procent van de mariniers in Vietnam sneuvelde, en zo’n 17 procent raakte gewond. (McNab en Wiest 2003: 87)
4.3 Beoordeel de gevonden informatie Het beoordelen van informatie is niet altijd even makkelijk. Er bestaat veel eenzijdige, onjuiste en misleidende informatie. Daarom is het belangrijk te bepalen of een bron die je gevonden hebt, feitelijk juist en verifieerbaar is. Materiaal in een bibliotheek is makkelijker te beoordelen. Voordat je een boek in handen krijgt, is er namelijk al twee keer kritisch naar gekeken. Eerst heeft de uitgever / samensteller van het boek de informatie beoordeeld en daarna beslist een bibliothecaris nog eens of het werk wel de moeite waard is om aan te schaffen. Vrij toegankelijke informatie op het web wordt meestal niet zo kritisch beoordeeld. Je zal daarom extra op je hoede moeten zijn bij informatie die je op het web vindt.
Hoe kan je nu beoordelen wat goede en wat slechte informatie is? Stel jezelf de volgende vragen: wie is de auteur? Is het een deskundige op dit vakgebied? wordt de informatie beïnvloed door een organisatie? Dit hoeft niet verkeerd te zijn, maar het is wel belangrijk dat je je ervan bewust bent. Wanneer je iets schrijft over de jacht dan vind je andere informatie op de website/ uitgaven van de dierenbescherming dan op de website van de jagersvereniging. je kunt het ook zo formuleren: is het een feit of een opinie controleer of de informatie klopt met andere informatie die je hebt gevonden hoe actueel is de informatie En verder … Verder wil ik je nog aanbevelen eens een zoekcursus te doen. Bijvoorbeeld via www.tilt.ihol.nl . Deze site bevat een paar modules over het zoeken en beoordelen van informatie. Naast informatie kun je je kennis testen en meedoen aan een paar leuke spelletjes rond dit thema. Ook bij de Koninklijke Bibliotheek kun je meedoen aan een soort cursusje over het zoeken van informatie (www.kb.nl/coop/detective).
4.4 Selecteren Als je informatie hebt gevonden en beoordeeld, ga je selecteren. Wat je niet nodig hebt, schuif je opzij. De overgebleven informatie probeer je onder te brengen bij de deelvragen. Misschien moet je voor bepaalde onderdelen opnieuw informatie gaan zoeken. Handig is een overzicht te maken van de bronnen waarmee je verder gaat. Die lijst kun je uiteindelijk gebruiken als literatuurlijst.
Terug naar de inhoudsopgave.
- 5-Verwerken 5.1 Beantwoord de deelvragen in eigen woorden Als je goed bezig bent geweest, heb je nu de gevonden informatie al per deelvraag gesorteerd. Heb je dat nog niet gedaan, dan moet je dat eerst gaan doen. Daarna geef je in eigen woorden antwoord op de deelvragen. Wanneer je gebruik maakt van andermans woorden of ideeën dan moet je de oorspronkelijke schrijver altijd noemen. En als je letterlijk iemands woorden gebruikt, zet ze dan tussen aanhalingstekens. Als je dat niet doet, pleeg je plagiaat. Het maken van een werkstuk valt niet mee. Met het enorme aanbod aan informatie op internet en de mogelijkheden van de moderne communicatietechnologie is de verleiding groot om door middel van knippen en plakken een werkstuk in elkaar te zetten. Dat is niet de bedoeling. Natuurlijk mag je jouw verhaal baseren op dat van anderen. Maar wat mag wel, en wat mag niet? Hieronder volgt een overzicht. Plagiaat ? Wat mag wel en wat mag niet? Criteria Citeren
Illustraties
Onvoldoende Je hebt de tekst letterlijk overgenomen uit een boek, van internet of van een andere bron.
Voldoende Je hebt de tekst uit een boek, van internet of van een andere bron aangepast, het is niet als citaat herkenbaar.
Je hebt de vindplaats en de pagina's van het citaat niet vermeld.
Je hebt de vermelding van de vindplaats of de juiste pagina's achter het citaat gezet. Je hebt de vermelding van de vindplaats en de juiste pagina's niet op de juiste manier achter het citaat gezet. Je hebt de vermelding van de vindplaats of de juiste pagina's bij de illustratie gezet of achterin vermeldt (nummer de illustraties) Je hebt de vermelding van de vindplaats en de juiste pagina's niet op de juiste manier bij de
Je hebt de vindplaats en de pagina's van de illustratie niet vermeld
Goed Het citaat staat tussen ".........." Het citaat ondersteunt jouw eigen tekst op een heldere manier. Het citaat wordt in jouw eigen tekst besproken/uitgelegd. Je hebt de vermelding van de vindplaats en de juiste pagina's op de juiste manier achter het citaat gezet.
Je hebt de vermelding van de vindplaats en de juiste pagina's bij de illustratie gezet of achterin vermeldt (nummer de illustraties)
Parafraseren
S tructuur
Uit de parafrase blijkt dat je de tekst uit het boek of van internet, of een ander niet begrepen hebt. Je hebt de vindplaats en de pagina's van de parafrase niet vermeld.
illustratie gezet. De tekst is in eigen woorden (min of meer 'vertaald') weergegeven.
Je hebt de vermelding van de vindplaats of pagina's achter de parafrase gezet. Je hebt de vermelding van de vindplaats en de juiste pagina's niet op de juiste manier achter de parafrase gezet. Je gebruikt de ideeën van een Je gebruikt de ideeën van een ander alsof het je eigen ideeën ander en je noemt de persoon zijn. Opbouw van de uitwerking is Opbouw is overgenomen en overgenomen uit bronnen aangepast
De tekst is helder in eigen woorden weergegeven. Het is duidelijk dat de tekst begrepen is. Je hebt de vermelding van de vindplaats en de juiste pagina's op de juiste manier achter de parafrase gezet.
Je gebruikt de ideeën van een ander, noemt die persoon en je geeft ook het jaartal van de publicatie Opbouw is zelf bedacht
Je docent controleert ingeleverd werk op plagiaat. Je docent krijgt onderstaand overzicht van alle ingeleverde opdrachten. Eén blik is genoeg… De mate van overeenkomst met bestaand werk wordt als % weergegeven ! Maak van te voren een goede afspraak maken met je docent over CITEREN !!!! Een citaat is altijd duidelijk als zodanig te herkennen. Er is niet 1 duidelijke grens tussen wat wel en niet mag. Dat hangt af van je opdracht. Zie hierboven.
Je bronnen staan toch wel in de bronvermelding !!!!!!!!! Zorg er ook voor dat dit correct is gebeurd.
Alleen maar knippen en plakken heeft dus niet veel zin !!
Terug naar de inhoudsopgave.
-6-Presenteren 6.1 Voorbereiden van je presentatie In de opdracht die je hebt gekregen, staat waarschijnlijk ook op welke manieren je je werk mag of moet presenteren: werkstuk, spreekbeurt, videopresentatie, poster. Hieronder vind je tips die gelden voor alle presentatievormen. Voor specifieke tips over een bepaalde presentatievorm kun je o.a. terecht op http://www.schooltv.nl/vademecum/index.html Bij alle vormen van presentatie moet je op de volgende zaken letten: doel opbouw (=structuur) publiek Doel Voordat je aan de slag gaat, moet je weten wat je met je presentatie wilt bereiken: informeren: je wilt informatie geven over je onderwerp mening geven: je wilt laten weten hoe jij over iets denkt overtuigen: je wilt dat andere mensen jouw mening gaan delen activeren: je wilt dat mensen iets gaan doen amuseren: je wilt dat mensen een leuke tijd hebben Meestal gebruik je meerdere van deze doelen, maar heb je een hoofddoel. Wil je mensen activeren dan moet je ze informatie geven en overtuigen dat er iets moet gebeuren. Het kan zijn dat je je doel zelf mag kiezen, maar lees de opdracht goed door of daarin iets staat over het doel. Voorbeeld De opdracht luidt: maak een promotiefolder over Lodewijk XIV . Dat betekent dus dat je hoofddoel Overtuigen is: mensen moeten Lodewijk XIV een geweldige koning gaan vinden. Dat doe je door informatie over hem te geven (maar alleen positieve zaken) en te amuseren (een folder moet er aantrekkelijk uit zien en leuk zijn om te lezen). Opbouw van je tekst De opbouw van je tekst (=structuur) is heel belangrijk. Het helpt je publiek (lezer, luisteraar) om je boodschap te snappen. Niet voor niets zeggen dominees aan het begin van de preek vaak waar ze het over willen hebben en hoe ze die boodschap opdelen (punt 1, punt 2) Breng je geen structuur aan, dan kan je verhaal zo rommelig worden dat je publiek niet blijft lezen of luisteren en dan bereik je je doel niet. Bij een duidelijke structuur moet je denken aan: verdeling van je tekst in inleiding, kern en slot de volgorde waarop je de informatie in de kern geeft hoe je de verbanden zichtbaar maakt
Meer informatie over deze onderdelen, kun je vinden in de methode Nederlands. Ook zijn er veel websites over het maken van werkstukken, spreekbeurten e.d. Het publiek Wil je bij je publiek je doel bereiken dan moet je zorgen dat je hun aandacht trekt, vasthoudt en iets vertelt wat hen aanspreekt. Wil je hiervoor tips hebben, kijk dan ook op http://www.schooltv.nl/vademecum/index.html
6.2. De spreekbeurt Vrijwel alles wat hierboven genoemd is, is van belang bij het voorbereiden en het houden van een spreekbeurt. Aan bovenstaande kunnen echter nog enkele aanwijzingen voor het houden van een spreekbeurt toegevoegd worden, simpel omdat de communicatiesituatie nu eenmaal anders is dan bij een geschreven tekst: je hebt nu daadwerkelijk contact met je publiek, je tijd is beperkt en je kunt in principe van andere middelen gebruik maken dan bij een geschreven tekst. Hierdoor heb je als spreker enerzijds meer mogelijkheden, maar anderzijds moet je ook aan meer eisen voldoen. De belangrijkste extra mogelijkheid die een spreekbeurt de spreker biedt, heeft te maken met het feit dat een spreker daadwerkelijk contact heeft met zijn publiek. Je kunt als spreker immers zien hoe je publiek op jouw verhaal reageert en als je in staat bent om daar als spreker zelf ook weer op te reageren, vergroot je daarmee de kans dat je je communicatiedoel (informeren, overtuigen, activeren, amuseren) daadwerkelijk bereikt. Bovendien ben je als spreker in de gelegenheid vragen van je publiek te beantwoorden. Ook dat kan gunstig zijn voor het bereiken van je communicatiedoel. Het directe contact met het publiek stelt echter ook extra eisen aan de spreker, zoals:
de spreker moet een goed spreektempo aanhouden; de spreker moet duidelijk spreken; de spreker moet goed intoneren; de spreker moet op zijn uiterlijk letten; de spreker moet voorkomen dat hij door allerlei kleinigheden (houding, gebaren, stopwoorden e.d.) de aandacht van zijn publiek afleidt van zijn boodschap.
Het feit dat je tijd beperkt is, lijkt wellicht een open deur en misschien niet zo belangrijk, maar verkijk je hier niet op. Een schrijver moet zich uiteraard ook beperkingen opleggen, maar een mens kan in het algemeen langer lezen dan luisteren. Bovendien wordt de tijd van de spreker ook op een andere manier beperkt: de spreker moet op een bepaald tijdstip spreken en de luisteraar moet dus op een bepaald moment luisteren, maar de lezer kan zelf een geschikt moment uitzoeken en eventueel op een later tijdstip (een gedeelte van) een tekst opnieuw lezen. Ook een schrijver van een artikel heeft natuurlijk enkele extra middelen om de lezer bij de les te houden: lay-out, plaatjes, humor e.d. Een spreker kan echter meer middelen gebruiken, bijvoorbeeld: dia's, computerpresentatie, bord, overheadprojector, stukje video. Een niet overdreven en deskundig gebruik van deze middelen zorgt voor een goede afwisseling, maar de inhoud van je verhaal moet natuurlijk wel de hoofdzaak blijven
De spreekbeurt; een instructiefilmje.
Terug naar de inhoudsopgave.
-7-Wat ging goed? / wat ging er fout? Als je het werkstuk hebt ingeleverd, zul je waarschijnlijk opgelucht zijn. Je hebt een prestatie geleverd en een onderzoek afgerond met een mooi verslag. Toch ben je dan nog niet klaar. Alles is nog vers in je geheugen. Trek voor jezelf nu nog eens conclusies, niet over de inhoudelijke kant van je onderzoek en werkstuk, maar over je aanpak. Betrek in je reflectie in elk geval: -
de tijdplanning en de factoren die de realisering beïnvloedden, de verschillende fasen van je onderzoek en het schrijven, de begeleiding die je kreeg of moest vragen, je kritische houding ten opzichte van je eigen werk welke zaken je de volgende keer absoluut anders zou willen doen en waarom.
Het kan zijn dat je docent een reflecterende paragraaf als laatste onderdeel van je werkstuk verwacht. Denk er in dat geval aan dat je de paragraaf ook opneemt in je inhoudsopgave; maar het moet steeds het allerlaatste onderdeel zijn van je werkzaamheden. Pas als al het werk gedaan is, kun je goed reflecteren. Zo'n reflectie geeft jezelf een goed zicht op je eigen functioneren en helpt je te realiseren dat inzet niet hetzelfde is als kwaliteit. Bovenstaande punten zou je ook goed met je docent of begeleider kunnen bespreken als hij je het werkstuk met commentaar en cijfer teruggeeft. Wat heb je geleerd over het onderwerp en over je manier van werken?
Terug naar de inhoudsopgave.