Syllabus 17e minisymposium studenten Academie Verloskunde Maastricht
Het is nadrukkelijk verboden zonder schriftelijke toestemming van de Academie Verloskunde MaastrichtHogeschool Zuyd materiaal te kopiëren of te verspreiden
Op 7 juni 2013 vindt het zestiende minisymposium van de Academie Verloskunde Maastricht plaats. Tijdens dit symposium presenteren de vierdejaars studenten de resultaten van hun afstudeeropdracht. Deze syllabus bevat het programma van het vijftiende minisymposium en de samenvattingen van de afstudeeropdrachten, op volgorde van het programma. Wij wensen u een boeiende en leerzame dag toe!
Bert Zeegers Hennie Wijnen Evelien van Limbeek Marjolein Gravendeel Els Bosch Therèse van den Oever Vivian Maes Marijke Hendrix
Academie Verloskunde Maastricht Universiteitssingel 60 6229 ER Maastricht Postbus 1256 6201 BG Maastricht T (043) 388 54 00 F (043) 388 54 51 E
[email protected] I www.av-m.nl
Sponsoring van de scriptieprijs geschiedt door: Firma Vermeulen Medische Instrumenten Marconistraat 8 6716 AK EDE
INHOUD Pag. Christianne Gemmeke
Minder Pijn zonder medicijn (steriele waterinjecties)
Sanne Olofsen
(IvI)
9
Yvonne Leenaerts Lotte Mariën
De laatste loodjes wegen het zwaarst
Anne Montulet
(gewichtsretentie post partum) (GB)
11
Anne van Otten Mariëlle de Wert Sanne Coenders
Wiegendood bij zuigelingen van niet-westerse allochtonen
Lieke Geomini
(GB)
13
Nadia Maessen Ellen Reek Annelore Pultrum
Geef bewegingsvrijheid de ruimte, leg het CTG aan banden
Fiona Vreuls
(KV)
15
Hanneke de Witte Esmee Bakker
Steriele waterinjecties in de Nederlandse klinische setting
Anouk Mertens
(KV)
17
Martje van de Weijer Nanda Gost
Associatie tussen sociaal economische status zwangeren
Manon Ritico
en groente- en fruitconsumptie (RIM)
19
Mieke Broeren
Be prepared! (preconcepriezorg) (GB)
21
Tara Hoet
Quality Care for Quality Time
23
Wendy Jonkhout
(seksuele problematiek postpartum) (IvI)
Anne Driehuis Miranda van Stiphout Anke van Vlerken
Anne Ruytenburg Rebecca Dovermann
Pijnstilling te voorspellen? (RIM)
Rachèlle Somers
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
25
Eefje Hoenen
Knippen is niet gaaf!
Fleur Rutzerveld
(reductie episiotomieën) (KV)
27
Linda Wagemans
Milan Hanckmann
Help, ik wordt papa! (IVI)
29
Borstvoeding doe je samen (GB)
31
Sanne Smit Nikki Thoone Mandy Cleven Elvira van Dijk Rian Willems
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
REFEREERDAG AVM AFSTUDEEROPDRACHTEN 2013 7 juni 2013
PROGRAMMA ONTVANGST SESSIE 1:
09.15 - 09.45 uur: ontvangst met koffie en thee 09.45 – 11.00 uur Collegezaal 1
09.45 - 10.00 uur 10.00 - 10.30 uur
10.30 - 11.00 uur
PAUZE
Collegezaal 2
Sessievoorzitter: Marianne Nieuwenhuijze
Sessievoorzitter: Peter Evers
Marianne Nieuwenhuijze: Inleiding op afstudeeropdrachten AVM Yvonne Leenaerts, Sanne Olofsen, Christianne Gemmeke
Peter Evers: Inleiding op afstudeeropdrachten AVM
Minder pijn zonder medicijn (steriele waterinjecties) Sanne Coenders, Lieke Geomini, Nadia Maessen, Ellen Reek
De laatste loodjes wegen het zwaarst (gewichtsretentie post partum) Annelore Pultrum, Fiona Vreuls, Hanneke de Witte
Wiegendood bij zuigelingen van niet-westerse allochtonen
Geef bewegingsvrijheid de ruimte, leg het CTG aan banden
Lotte Mariën, Anne Montulet, Anne van Otten, Mariëlle de Wert
11.00 - 11.25 uur: pauze met koffie/thee
Wisseling van ruimte is nu mogelijk.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
5
SESSIE 2:
11.30 - 12.30 uur
Collegezaal 1
11.30 - 12.00 uur
Sessievoorzitter: Marianne Nieuwenhuijze
Sessievoorzitter: Peter Evers
Esmee Bakker, Anouk Mertens, Martje van de Weijer
Nanda Gost, Manon Ritico
Steriele waterinjecties in de Nederlandse klinische setting 12.00 - 12.30 uur
Mieke Broeren, Anne Driehuis, Miranda van Stiphout, Anke van Vlerken Be prepared! (Preconceptiezorg)
LUNCH
Collegezaal 2
Associatie tussen sociaal economische status zwangeren en groente- en fruitconsumptie Tara Hoet, Wendy Jonkhout, Anne Ruytenburg Quality Care for Quality Time (seksuele problematiek post partum)
12.30 - 13.10 uur: lunch (studentenplein/ontmoetingsruimte)
Wisseling van ruimte is nu mogelijk.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
6
SESSIE 3:
13.15 – 14.15 uur
Collegezaal 1
13.15 - 13.45 uur
13.45 - 14.15 uur
Collegezaal 2
Sessievoorzitter: Marianne Nieuwenhuijze
Sessievoorzitter: Peter Evers
Rebecca Dovermann, Rachèlle Somers
Eefje Hoenen, Fleur Rutzerveld, Linda Wagemans
Pijnstilling te voorspellen? Nikki Thoone, Milan Hanckmann, Sanne Smit
Knippen is niet gaaf! (reductie episiotomieën) Mandy Cleven, Elvira van Dijk, Rian Willems
Help, ik word papa!
Borstvoeding doe je samen
14.15 - 15.00 uur: Uitreiking scriptieprijs in Collegezaal 1 en 2 15.00 - 16.30 uur: Aansluitend borrel
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
7
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
8
Minder pijn zonder medicijn Implementatieplan voor steriele waterinjecties tijdens de baring
C.P.M. Gemmeke - 0815195 Y. Leenaerts - 0932957 S. Olofsen - 0911070
28-02-2013 Academie Verloskunde Maastricht Begeleiders: Vivian Maes Irene Korstjens
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
9
Stage-ervaringen in de verloskundigenpraktijk gaven de indruk dat er steeds meer verwijzingen van barenden wegens pijnstillingswens van de eerste naar de tweede lijn plaatsvinden. Daarom was voor dit implementatieplan, in het kader van de minor Implementeren van Innovaties, in de verloskundige zorg het volgende midwifery vraagstuk opgesteld: op welke manier kan de verloskundige zorg rondom het stijgend aantal verwijzingen durante partu wegens pijnstillingwens worden verbeterd? Hiervoor werd allereerst het probleem in kaart gebracht met behulp van een literatuurstudie. Hieruit bleek dat er een toename is in het aantal verwijzingen tijdens de baring van 5,2%, waarvan ruim 50,% wegens pijnstillingswens. Bovendien is er een jaarlijkse toename te zien van 1-2% in het aantal partussen met epidurale anesthesie. Uit veldonderzoek kwam naar voren dat de grote meerderheid (87,0%) van de verloskundigen het huidige aanbod, van pijnstillingsmethoden toepasbaar in de eerste lijn, onvoldoende vindt. Op grond van literatuurstudie bleek dat steriele waterinjecties (SWI) de best passende innovatie vormden om een deel van dit probleem te verbeteren. SWI bleken een effectieve pijnstillingsmethode, waarbij vier subcutane injecties met steriel water in het sacrale gebied gezet worden. Echter gebruikten slechts vier verloskundigen (26,7%) SWI. Vervolgens gaf veldonderzoek bij de eerstelijns verloskundigen inzicht in de beïnvloedende factoren bij de implementatie van SWI. De belangrijkste bevorderende factoren waren: SWI zijn bruikbaar in de eerste lijn, zijn makkelijk mee te nemen en hebben lage kosten. De belangrijkste belemmerende factoren waren: verloskundigen hebben te weinig kennis over de werking van SWI, zij beheersen de vaardigheid nog niet en zij zullen SWI eerder toepassen als de cliënt hiernaar vraagt. Dit leidde tot de formulering van het hoofddoel van de implementatiestrategie: het aantal verwijzingen van de eerste naar de tweede lijn, wegens pijnstillingswens durante partu, is verminderd. Om het hoofddoel te bereiken werden vier subdoelen opgesteld. Een subdoel is gericht op kennis van de verloskundigen, een op de vaardigheden van verloskundigen, een op kennis van de cliënten en een op de Academie Verloskunde Maastricht. Om de hoofden subdoelen te bereiken, werden onder andere de educatieve strategie en de motiverende en draagvlak vergrotende strategie toegepast. Bij deze strategieën werden onder andere de volgende interventies opgesteld: een referaat, het regelen van opinieleiders, een vaardigheidstraining, het maken van een protocol en het opnemen van de theorie in het curriculum. Voor een zo optimaal mogelijk implementatieplan is gekeken naar de capaciteit, sturing en evaluatie van het implementatieproces. De conclusie is dat SWI een effectieve pijnstillingsmethode is. Het vormt een hulpmiddel voor eerstelijns verloskundigen en zorgt mogelijk voor een afname in het aantal verwijzingen wegens pijnstillingswens.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
10
De ontwikkeling van een gezondheidsbevorderende interventie gericht op het voorkomen van gewichtsretentie post partum
L.J.C. Mariën A. Montulet J.M.G van Otten M.M.H de Wert
0932175 0905704 0929875 0909688
Academie Verloskunde Maastricht 07-03-2013 Eerste begeleidster: E. van Limbeek Tweede begeleidster: W. Boom
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
11
Deze scriptie beschrijft de ontwikkeling van een gezondheidsbevorderende interventie gericht op het voorkomen van gewichtsretentie post partum. Overgewicht is een veel voorkomend gezondheidsprobleem, dat risico’s met zich meebrengt voor zowel zwangeren als niet-zwangeren, dit is de aanleiding voor dit afstudeerproject. Zwangeren met overgewicht hebben een verhoogd risico op complicaties, tijdens de zwangerschap, de baring en het kraambed. Gewichtsretentie post partum, het verschil in preconceptioneel gewicht en het gewicht één jaar post partum, vormt hierbij een belangrijk aandeel. Door deze gewichtsretentie te beperken, worden de risico’s van overgewicht in een eventuele volgende zwangerschap beperkt. Overgewicht, en daarmee ook gewichtsretentie post partum, wordt veroorzaakt door een verstoorde energiebalans. Verschillende determinanten liggen hieraan ten grondslag. Daarnaast spelen andere factoren een rol bij het ontstaan van gewichtsretentie, zoals de huidige verloskundige zorg. Ongeveer 58% van de vrouwen heeft één jaar post partum nog gewichtsretentie. Om dit percentage te verminderen zijn doelen opgesteld om gezond gedrag te bevorderen. Op basis hiervan is een interventie ontwikkeld gericht op het kwijtraken van zwangerschapskilo’s, bestaande uit een website, flyer en begeleidende brief voor verloskundigen. De website richt zich op de volgende doelgroep: Nederlands sprekende vrouwen die onder begeleiding zijn geweest in de eerste lijn, in de periode van zes weken tot één jaar post partum, evenals hun partners. De combinatie van modeling, voorlichting op maat en praktische tips en adviezen versterkt de kwaliteit van de website. Het doel van de interventie is dat 60% van de vrouwen uit de doelgroep binnen één jaar post partum haar zwangerschapskilo’s kwijtraakt. Het implementeren van deze interventie zal leiden tot vermindering van gewichtsretentie post partum.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
12
Wiegendood bij zuigelingen van niet westerse allochtone ouders
Sanne Coenders 0905526
Lieke Geomini 0902837
Nadia Maessen 0863165
Ellen Reek 0912131
M. Gravendeel (eerste begeleider) M. Ausems (tweede begeleider) Minor Gezondheidsbevordering Academie Verloskunde Maastricht 06-03-2013
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
13
Wanneer een gezin te maken krijgt met wiegendood heeft dat een enorme impact op alle familieleden: het kind is plotseling uit het leven weggenomen en de doodsoorzaak is vaak niet bekend. Getroffen ouders worden gedompeld in intens verdriet en gaan een rouwproces tegemoet dat meestal langer duurt dan de verwerking van een ander verlies (1). Wiegendood is het plotseling overlijden van een kind jonger dan 1 jaar tijdens een slaapperiode waarbij geen lichamelijke aandoening wordt vastgesteld, die het overlijden verklaart (2). Het vaststellen van wiegendood gebeurt door een kinderarts en een (kinder)patholoog. Als alles lijkt op een natuurlijke dood en de ouders weigeren (hersen-)obductie, wordt door de Landelijke Werkgroep Wiegendood de diagnose wiegendood gesteld (2). In Nederland komt wiegendood nog altijd voor. Wel neemt het aantal gevallen per jaar af dankzij toenemende kennis over risicofactoren en preventieve maatregelen. Opvallend is dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat kinderen van wie de ouders beiden een niet-westerse allochtoon zijn, 50% meer kans hebben op wiegendood (2-4). Tot de definitie allochtoon behoort de persoon die in Nederland woonachtig is en van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Wie zelf in het buitenland is geboren, behoort tot de eerste generatie, wie in Nederland is geboren, behoort tot de tweede generatie (5). Onder niet-westerse allochtonen worden in de meeste literatuur de populatie Turken, Marokkanen, Surinamers en Antilianen verstaan (6, 7). Dit verslag richt zich enkel op de ouders van de overleden zuigeling die beiden tot de groep niet-westerse allochtonen behoren. Op 1 januari 2012 woonden er in Nederland 1,94 miljoen niet-westerse allochtonen, dit is 11.6% van de totale Nederlandse bevolking (6, 7). Tussen 2008 en 2012 is dit aantal met 9.2% toegenomen. In dezelfde periode groeide de totale Nederlandse bevolking met slechts 2.0% (6, 7). De incidentie van wiegendood tussen 1996 en 2004 onder niet-westerse allochtonen in Nederland was 19.7 per 100.000 levendgeborenen. In absolute aantallen waren dit 40 kinderen in deze hele periode. Onder de autochtonen was deze incidentie tussen 1996 en 2004 13.9 per 100.000 levendgeborenen, dit waren 195 kinderen in absolute aantallen in deze hele periode (4). In Nederland gaat het om een klein absoluut aantal kinderen dat jaarlijks aan wiegendood komt te overlijden. Materiële kosten lijken laag omdat de dood plotseling optreedt en er geen medische behandeling nodig is. De materiële kosten kunnen oplopen door eventuele obductie, arbeidsongeschiktheid en medische psychosociale begeleiding van de nabestaanden. De immateriële kosten zijn hoog, denk alleen al aan het lange rouwproces en psychische problemen na het overlijden van een kind. Verder komen relatieproblemen en scheidingen binnen één jaar na het overlijden vaker voor bij ouders van overleden kinderen (8). Het is een interessant gegeven dat kinderen van niet-westerse allochtonen ouders woonachtig in Nederland twee keer zoveel kans hebben om te overlijden aan wiegendood in vergelijking met autochtone kinderen uit Nederland. Hieruit volgt de onderzoeksvraag: Met welke interventie is het aantal sterftegevallen door wiegendood bij zuigelingen van niet-westerse allochtonen te reduceren naar een aantal dat even groot is als het aantal van de autochtone populatie? De interventie is ontwikkeld met behulp van een stappenplan, het intervention mapping protocol (9). Door gebruik te maken van dit protocol wordt de interventie gebaseerd op de huidige wetenschappelijke literatuur als op de behoefte van de doelgroep. Stap 1 van het intervention mapping protocol is het analyseren van het ongezonde gedrag en het bijkomende gezondheidsprobleem, de needs assessment.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
14
Geef bewegingsvrijheid de ruimte…..
Leg het CTG aan banden
A. Pultrum, V20908703 F. Vreuls, V22040155 H. de Witte, V20908347 Academie Verloskunde Maastricht 4 Maart 2013
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
15
Er zijn verschillende methoden beschikbaar om de foetale conditie tijdens de baring te bewaken. Een mogelijkheid in alle echelons is intermitterende auscultatie, waarbij de foetale hartslag regelmatig kortdurend wordt beluisterd met een mono auriculaire stethoscoop of een doptone. In de tweede en derde lijn bestaat daarnaast de mogelijk tot het registreren van foetale harttonen middels cardiotocografie (CTG), wat op afstand beoordeeld kan worden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen intermitterend (30-45 minuten elke 23 uur) of continu CTG. Verdere bewakingsmogelijkheden in de tweede en derde lijn zijn onder andere foetaal microbloedonderzoek, foetaal elektrocardiogram en reflexie-pulsoxymetrie.1 Hoewel hier momenteel geen cijfers over beschikbaar zijn, lieten observaties in de praktijk zien dat in de tweede lijn veel barende vrouwen continue CTG-bewaking krijgen, terwijl daar niet direct een indicatie voor bestaat en dit de ‘normality of birth’ bedreigt. Doordat de barende vrouw hierbij met kabels verbonden is aan een apparaat lijkt dit te zorgen voor beperkte bewegingsvrijheid. Dit vormt een probleem omdat bewegingsvrijheid vele voordelen kan hebben, zoals verder uitgewerkt in de probleemanalyse. Wanneer in dit stuk gesproken wordt over bewegingsvrijheid wordt dit bedoeld in de breedste zin van het woord, namelijk: de vrijheid van de barende om zich te bewegen en/of een houding aan te nemen die zij prettig vindt, zowel tijdens de ontsluiting als tijdens de uitdrijving. Het aannemen van niet-supine baringshoudingen wordt hier dus ook bij betrokken.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
16
2013
Steriele waterinjecties in de Nederlandse klinische setting Minor klinische verloskunde
·
E.M.H. Bakker
0918504
·
A.T.J. Mertens
0918334
·
M.A.C. van de Weijer
0928704
Academie Verloskunde Maastricht © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
17
Datum: 03-05-2013
Het doel van de minor klinische verloskunde is het bevorderen van ‘normality of birth’ in de Nederlandse klinische setting. ‘Normality of birth’ kan beïnvloed worden door het gebruik van pijnbestrijding. De vraag naar farmacologische pijnbestrijding neemt jaarlijks toe. Hoewel deze vorm van pijnbestrijding wereldwijd wordt gebruikt en effectief is om de pijn tijdens de baring te verlichten, verhoogt het ook de kans op maternale en neonatale complicaties. Naast farmacologische pijnbestrijding bestaat er ook niet-farmacologische pijnbestrijding, onder andere: transcutane elektrische neurostimulatie (TENS), steriele waterinjecties en alternatieve vormen van pijnbestrijding. Een belangrijk voordeel van niet-farmacologische pijnbestrijding is dat er pijnverlichting kan optreden zonder dat er maternale en neonatale complicaties optreden. Dit kan een positieve bijdrage leveren aan ‘normality of birth’ en daarom is het van belang dat de keuze in nietfarmacologische pijnbestrijding wordt vergroot. Door de stijging van het gebruik van farmacologische pijnbestrijding in de Nederlandse klinische setting en de positieve stage-ervaring met steriele waterinjecties, richt dit visiedocument zich op deze vorm van nietfarmacologische pijnbestrijding. Het is een interessante methode, omdat de indruk is ontstaan dat er pijnverlichting kan optreden bij barende vrouwen met lage onderrugpijn door het toedienen van steriele waterinjecties. Ook uit de literatuuranalyse over steriele waterinjecties komt naar voren dat er pijnverlichting kan optreden en het blijkt een simpele en goedkope methode te zijn. Wellicht zijn steriele waterinjecties een aanvulling op de reeds bestaande vormen van pijnbestrijding. Door in de Nederlandse klinische setting de keuze in pijnbestrijding te vergroten met niet-farmacologische pijnbestrijding treedt er mogelijk een verlaging op van de vraag naar farmacologische pijnbestrijding. Het midwifery vraagstuk van dit visiedocument luidt als volgt: ‘Hoe kan het gebruik van steriele waterinjecties voor barende vrouwen met lage onderrugpijn op de kaart worden gezet in de Nederlandse klinische setting?’ Om het midwifery vraagstuk te kunnen beantwoorden moet eerst in beeld worden gebracht wat het draagvlak is onder obstetrische zorgverleners voor steriele waterinjecties. In dit visiedocument wordt onder obstetrische zorgverleners verstaan: klinisch verloskundigen, gynaecologen en arts-assistenten in de Nederlandse klinische setting. Om te kunnen bepalen of er draagvlak is onder deze zorgverleners voor steriele waterinjecties, is er met behulp van een enquête een inventarisatie gemaakt van de heersende mening over deze vorm van pijnverlichting. De digitale enquête bestond uit zowel kwalitatieve- als kwantitatieve vragen. De onderzoekspopulatie was afkomstig uit zowel streek- als academische ziekenhuizen verspreid over heel Nederland. Op één ziekenhuis na werden er in deze ziekenhuizen nog geen steriele waterinjecties op de afdeling gegeven. De data-analyse vond deels handmatig plaats en deels met Statistical Package for the Social Sciences 17.0 (SPSS). Uit de enquête kwam naar voren dat er nog te weinig draagvlak is onder klinische werkende zorgverleners in de obstetrie, met als voornaamste redenen te weinig wetenschappelijke bewijzen en onbekendheid met steriele waterinjecties. Het was opvallend dat vooral klinisch verloskundigen kansen zien voor steriele waterinjecties als methode voor pijnverlichting in de obstetrie, dit in tegenstelling tot gynaecologen en arts-assistenten. Ook blijkt uit de enquête dat zowel klinisch verloskundigen als gynaecologen bijscholing en een artikel in een tijdschrift als beste opties zien om meer draagvlak te creëren. Alvorens steriele waterinjecties op de kaart te zetten is het van belang dat het draagvlak onder klinisch verloskundigen, gynaecologen en arts-assistenten voor deze vorm van pijnverlichting vergroot wordt. Een aanbeveling is om meer wetenschappelijk onderzoek te doen naar de effectiviteit van steriele waterinjecties. aarnaast wordt er aangeraden om de klinisch werkende zorgverleners in de obstetrie bijscholing te geven, zodat hun kennis over steriele waterinjecties vergroot wordt. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
18
De associatie tussen de groente- en fruitconsumptie en sociaal economische status bij zwangere vrouwen
Nanda Gost (0913723) Manon Ritico (0904740)
Academie Verloskunde Maastricht 07-03-2013
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
19
Doel: De associatie tussen de groente- en fruitconsumptie (G&F-consumptie) en sociaal economische status (SES) onderzoeken bij zwangere vrouwen. Tevens wordt inzicht verkregen in de verandering van de G&Fconsumptie tijdens de zwangerschap ten opzichte van voor de zwangerschap. Design: Dit onderzoek is een deelstudie van het project “Gewoon Gezond Zwanger”. Data werd verzameld aan de hand van vragenlijsten (opgesteld aan de hand van de Food Frequency Questionnaire) die per mail, post of telefonisch werden beantwoord. Opleidingsniveau en bruto gezinsinkomen zijn gebruikt als indicatoren voor de SES. Mogelijke confounders waren roken, BMI en werkstatus. Inzicht in de associatie tussen de G&Fconsumptie en de SES werd verkregen aan de hand van meervoudige lineaire regressies en logistische regressie (SPSS versie 20). Setting: 26 eerstelijns verloskundigenpraktijken verspreid over heel Nederland, 2012. N=455. Inclusiecriteria van deze studie waren: begeleiding in de eerste lijn en het redelijk kunnen begrijpen (lezen of luisteren) van de Nederlandse taal. Zwangere vrouwen werden geëxcludeerd bij overname door de tweede of derde lijn, vragenlijsten ingevuld na de bevalling en het ontbreken van de à terme datum. Resultaten: Niemand van de laagopgeleide vrouwen voldeed aan de norm voor de groenteconsumptie en 33% voldeed aan de norm voor de fruitconsumptie. Dit tegenover 15,2% en 63,0% van de hoogopgeleide zwangere vrouwen. Een significante associatie was gevonden tussen opleidingsniveau en de G&F-consumptie. Vrouwen die middel-(p = 0,008 en p = 0,002) of hoogopgeleid (p = 0,000 en p = 0,002) waren aten significant meer G&F per week. Bruto gezinsinkomen bleek een significante voorspeller te zijn voor de verandering van de G&Fconsumptie tijdens de zwangerschap ten opzichte van voor de zwangerschap. Conclusie: Opleidingsniveau bleek deels de G&F-consumptie te verklaren. Verder onderzoek is nodig naar meer variabelen die van invloed zijn op de G&F-consumptie. Als dit bekend is, kunnen er specifieke interventies ontwikkeld worden om de G&F-consumptie onder (zwangere) vrouwen te verhogen, met extra aandacht voor de zwangere vrouwen met een lage SES.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
20
Be prepared! De ontwikkeling van een gezondheidsinterventie om de bekendheid van preconceptiezorg te vergroten onder Nederlands sprekende vrouwen, met een lage sociaal economische status in de fertiele levensfase.
M. Broeren A. Driehuis M. van Stiphout A. van Vlerken
0849456 0915866 0907839 0917451
Academie Verloskunde Maastricht 06-03-2013 Groep 1: Gezondheidsbevordering Eerste begeleidster: E. van Limbeek Tweede begeleider: F. Huijberts
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
21
Deze afstudeeropdracht is ontwikkeld in het kader van de minor Gezondheidsbevordering aan de Academie Verloskunde Maastricht en heeft als doel meer bekendheid te geven aan preconceptiezorg. Het draait in deze afstudeeropdracht om Nederlands sprekende vrouwen, met een lage sociaal economische status (SES), in de fertiele levensfase, die vaker onbewust ongezond aan een zwangerschap beginnen. Het fenomeen preconceptiezorg is onder deze doelgroep nog onvoldoende bekend en er is een geringe deelname. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deelname aan preconceptiezorg bijdraagt aan het gezonder starten van een zwangerschap en daarmee kunnen gezondheidsproblemen bij moeder en kind voorkomen worden. Met deze afstudeeropdracht werd antwoord gegeven op de volgende vraagstelling: Hoe kan bekendheid van preconceptiezorg vergroot worden bij Nederlands sprekende vrouwen met een lage sociaal economische status, in de fertiele levensfase? Er is een interventie ontwikkeld om de bekendheid en deelname aan preconceptiezorg te vergroten onder bovenstaande doelgroep. Tijdens de ontwikkeling van deze interventie is het Intervention Mapping protocol gevolgd en werd een projectgroep betrokken. Deze bestond uit een onderzoeker, verloskundigen, huisartsen, biologiedocenten en vmbo-leerlingen. In samenwerking met diverse leden van de projectgroep is de interventie ontwikkeld; een aangepast lespakket voor het boek ‘Biologie voor jou’. Het hoofdstuk ‘Kinderwens’ is een aanvulling op de huidige lesstof voor de leerlingen van het VMBO, leerjaar drie. Deze interventie is uitvoerig gepretest bij diverse betrokkenen en aan de hand daarvan aangepast. Hierdoor sluit de interventie goed aan op de huidige praktijksituatie en kan zij geïmplementeerd worden.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
22
Quality Care De weg naar
kwaliteitszorg
for bij seksuele
klachten post
Quality Time partum T. Hoet V20902616 W. Jonkhout V20903353 A. Ruytenburg V209016064 Minor Implementatie van Innovatie 7 maart 2013
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
23
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen vaak onnodig lang seksuele klachten ervaren na de bevalling. Zo heeft zes maanden post partum nog steeds meer dan de helft van de vrouwen last van één of meerdere seksuele klachten die voor de zwangerschap niet bestonden. Uit onderzoek bleek ook dat slechts 15% van deze vrouwen haar klachten bespreekt met een hulpverlener. Er is sprake van een structureel probleem, waarvoor te weinig hulp wordt gezocht door cliënten en waar te weinig aandacht aan wordt besteed door verloskundigen. Daarom is binnen de minor ‘Implementatie van Innovaties’ gekozen om de verloskundige zorg te verbeteren rondom het volgende midwifery vraagstuk:
Op welke manier kunnen verloskundigen cliënten, met seksuele klachten post partum, het beste tijdig en laagdrempelig hulp aanbieden zodat seksuele klachten beter worden herkend en adequaat worden behandeld? En hoe sluit dat aan bij de wensen en behoeften van de cliënte?
Dit implementatieplan beschrijft de implementatie van de sociale kaart en de seksuele anamnese. De sociale kaart is een overzicht van instellingen die hulp bieden bij seksuele klachten post partum. De seksuele anamnese is een korte vragenlijst dat dient als hulpmiddel voor verloskundigen om seksualiteit bespreekbaar te maken met cliënten. De combinatie van de sociale kaart en de seksuele anamnese zorgt ten eerste dat cliënten tijdig en laagdrempelig seksuele klachten met de verloskundige kunnen bespreken. Ten tweede kunnen verloskundigen de cliënten vervolgens makkelijk doorverwijzen naar de juiste instantie die adequate hulp kan bieden. In het kader van deze innovatie is veldonderzoek verricht in de Westelijke Mijnstreek in Limburg (regio SittardGeleen) naar het draagvlak en belemmerende factoren bij zowel verloskundigen als cliënten. Aan de hand van deze belemmerende factoren zijn er een hoofddoel en subdoelen opgesteld. Om deze doelen te bereiken zijn er strategieën bedacht. Dit implementatieplan is primair geschreven voor implementatie in de eerstelijns verloskunde op regionaal niveau.
© Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
24
Pijnstilling te voorspellen? Een cohortstudie naar de voorspellende determinanten van pijnstillingsgebruik.
Academie Verloskunde Maastricht 7 maart 2013 R Dovermann (V20903698) RMJ Somers (V20908924) Begeleiders: H Wijnen en M Hendrix
25 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
Doel: Uit literatuuronderzoek bleek dat een aantal determinanten baringspijn en het gebruik van pijnstilling significant beïnvloedden. Het doel van dit onderzoek was deze determinanten te onderzoeken om zo een beter beeld te krijgen van de determinanten die samenhangen met het gebruik van pijnstilling. Methode: Dit onderzoek betrof een kwantitatieve nested studie. Deze werd voorafgegaan door een literatuurstudie waarin werd gezocht naar significante determinanten. De data werd verkregen uit de studie ‘Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch’ waar 529 low-risk nulliparae aan deelnamen. De data werd verzameld door middel van drie vragenlijsten en een partus verslag. De vragenlijsten werden uitgedeeld bij 16 en 32 weken zwangerschap en 6 weken postpartum. Met deze beschikbare data werd uiteindelijk een binaire logistische regressie analyse uitgevoerd (N = 284). Resultaten: Zowel het volgen van een zwangerschapscursus (OR = 0.348, 90% BI: 0,176- 0,688 ) of de bereidheid tot het volgen van een zwangerschapscursus (OR = 0.364, 90% BI: 0,177-0,748) bleek een beschermend effect te hebben op het gebruik van pijnstilling. Een aantal variabelen leek significant bij te dragen aan een toenemend gebruik van pijnstilling durante partu, namelijk de inductie van de baring (OR = 2.680, 90% BI: 1,402-5,124), een lager inkomen (OR = 0.342, 90% BI: 0,141- 0,834), een lager opleidingsniveau (OR = 0.393, 90% BI: 0,161-0,959), het toenemen van de leeftijd (OR = 1.1, 90% BI: 1,0291,176), en een stijgend geboortegewicht per gram (OR = 1.001, 90% BI: 1,000-1,001 ). Conclusie: Er kan uit deze studie geconcludeerd worden dat er 6 voorspellende determinanten zijn voor het gebruik van pijnstilling. Bij een laag opleidingsniveau, laag inkomensniveau, hogere leeftijd en hoger geboortegewicht is er vaker pijnstillingsgebruik. Deze factoren zijn echter niet te beïnvloeden door de zorgverleners. Hiernaast zijn er wel 2 van de 6 determinanten die voorspellend zijn en toch te beïnvloeden, namelijk het niet volgen van een zwangerschapscursus en de inductie van de baring.
26 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
Knippen is niet gaaf! Normality of birth in de klinische setting bevorderen door reductie in episiotomieën
Maart 2013 E.E.J.N. Hoenen v20904198 F.A.M. Rutzerveld v20915181 L.M.E. Wagemans v20927732 Academie Verloskunde Maastricht
27 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
Uit observaties tijdens de stageperiodes bleek dat er regelmatig episiotomieën worden gezet in de eerste lijn en de klinische setting. Het aantal episiotomieën in de klinische setting leek hierbij beduidend hoger te zijn dan in de eerste lijn. Op basis van deze observaties luidt de onderzoeksvraag van dit visiedocument: Hoe kan het aantal episiotomieën, gezet door verloskundig zorgverleners in de klinische setting, worden gereduceerd? In de Nederlandse klinische setting krijgt 50% van de primiparae en 25% van de multiparae een episiotomie. Het adviespercentage van de WHO luidt 10-20%. Op basis van deze gegevens is de conclusie dat in de Nederlandse klinische setting procentueel meer episiotomieën worden gezet dan de WHO aanbeveelt. Uit het literatuuronderzoek komt de volgende strikt medische indicatie voor het zetten van een episiotomie naar voren: het verkorten van de uitdrijvingsduur voor het kind of de moeder. Het zetten van een episiotomie gaat op zowel korte als lange termijn gepaard met complicaties waardoor er een hogere maternale morbiditeit ontstaat. De complicaties hebben een grote invloed op de herstelperiode post partum, de algemene gezondheid op langere termijn en het psychologisch welzijn. Een zwangere vrouw moet de optie krijgen om te kiezen wat voor haar het beste is op basis van beschikbare evidence en haar individuele klinische situatie, dit valt onder informed consent. Wegens de omstandigheden en de noodzaak van de episiotomie is informed consent hierbij niet altijd te bereiken. De missie van dit visiedocument is het bevorderen van de normality of birth in de klinische setting in Nederland door het aantal episiotomieën zonder strikt medische indicatie bij barende vrouwen te reduceren tot 20-22%. De visie is dat vrouwen die in de klinische setting bevallen een zo normaal mogelijke bevalling hebben. Alles verloopt zo fysiologisch mogelijk, ook indien er sprake is van pathologie wordt de normality of birth zoveel mogelijk nagestreefd. Hierbij wordt een eventuele episiotomie alleen gezet op strikt medische indicatie. Op deze manier wordt de maternale morbiditeit teruggedrongen en zullen er meer vrouwen goed herstellen in zowel de kraamtijd als op de lange termijn. Daarnaast zullen deze moeders een betere baringservaring hebben. Om de missie te volbrengen en de visie te verwezenlijken is het volgende strategisch doel opgesteld: Het reduceren van episiotomieën waarvoor geen strikt medische indicatie is bepaald, gezet door verloskundig zorgverleners in de klinische setting. De stakeholders die de grootste invloed kunnen hebben op het vraagstuk zijn de gynaecoloog, de artsassistent, de klinisch verloskundige, de cliënt en de directie van het ziekenhuis. Het kwalitatieve veldonderzoek met semigestructureerde interviews gaf diepte-inzicht in ervaringen, beweegredenen, gevoelens en gedachten van verloskundig zorgverleners in de Nederlandse klinische setting rond episiotomieën. Uit dit onderzoek onder klinisch verloskundigen, gynaecologen en een arts-assistent in vier ziekenhuizen bleek dat er bij hen geen eenduidigheid bestaat over de indicaties en complicaties van de episiotomie. In hun ziekenhuizen hanteerden zij geen protocol, maar de zorgverleners zagen hier wel een mogelijkheid tot verandering in. Deze twee argumenten en het ontbreken van een landelijk protocol leiden tot de aanbeveling voor het ontwerpen van een landelijk protocol/richtlijn. Om het protocol bekendheid te geven kan er te zijner tijd een artikel geschreven worden voor de vakbladen van de KNOV en de NVOG. Hiermee wordt tevens bewustwording rond de episiotomie gecreëerd. Een ander belangrijk gegeven uit het veldonderzoek is dat het geboorteplan de beslissing van de zorgverlener voor het wel of niet zetten van een episiotomie niet beïnvloedde, maar wel de informed consent over de episiotomie bevorderde. Dit leidt tot de aanbeveling om de invoering van het geboorteplan in de klinische setting te bevorderen en de episiotomie daarin op te nemen. Wanneer de twee aanbevelingen zijn volbracht zal dit bijdragen aan reductie van episiotomieën zonder strikte medische indicatie, mogelijk tot 20-22%, en daarmee aan het bevorderen van de normality of birth in de klinische setting.
28 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
Minor Implementeren van Innovaties
“Help, ik word papa!”
Over de betrokkenheid van vaders tijdens zwangerschap en baring
Academie Verloskunde Maastricht, 2011-2013 Kyra Alleleijn V20925055 Milan Hanckmann V20906964 Sanne Smit V20918369 Nikki Thoone V20912107
29 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
Mannen die onvoldoende of niet voorbereid zijn op de bevalling voelen zich vaak angstig en nutteloos. Veel aanstaande vaders krijgen weinig aandacht en informatie van de verloskundige en de informatie die zij krijgen is vooral gericht op de ondersteuning die zij kunnen bieden aan hun partner. Goed voorbereide mannen voelen zich minder gefrustreerd, nutteloos en angstig. Ook kijken zij positiever terug op de bevalling. Barende vrouwen hebben minder behoefte aan pijnbestrijding wanneer hun partner meer betrokken is en meer steun geeft tijdens de baring. Bovendien zorgt meer betrokkenheid van de partner voor betere baringsuitkomsten, zoals een kortere ontsluitingsfase en een kortere uitdrijving. Het oplossen van dit probleem kan leiden tot minder verwijzingen naar de tweede lijn. Dit alles bevordert de fysiologie en zorgt voor het behoud van de eerstelijns verloskundige zorg. Er wordt verondersteld dat onvoldoende betrokkenheid van mannen bij de baring een structureel probleem is dat vaak niet wordt herkend. Dit zorgt er voor dat de ernst van het probleem en de gevolgen ook niet gezien worden. Dit is een gemiste kans. Door het betrekken van de partner bij de zwangerschap en baring, kan de fysiologie en positieve beleving van de baring bevorderd worden. Dit leidt tot een betere kwaliteit van verloskundige zorg. Na het analyseren van de situatie in zowel de praktijk als de literatuur werd het volgende midwifery vraagstuk opgesteld: “Op welke manier kan de verloskundige de zorg voor aanstaande vaders tijdens de zwangerschap verbeteren, zodat zij zich beter voorbereid voelen op het proces rondom de baring?” Om het midwifery vraagstuk op te lossen, zijn twee bestaande onderdelen uit de verloskundige setting aangepast om samen een innovatie te vormen. Deze bestaat uit een informatieboekje speciaal gericht aan aanstaande vaders, met beknopte informatie over zwangerschap, bevalling en kraambed. Deze wordt tijdens de intake aan aanstaande vader uitgedeeld. Het tweede deel van de innovatie bestaat uit een reminder in Onatal, één van de programma´s waar verloskundigen mee werken. Door de reminder worden verloskundigen geattendeerd op het betrekken van de aanstaande vader bij het gesprek over de bevalling. Dit gesprek zal plaatsvinden rond 32 weken zwangerschap tussen verloskundige, cliënt en haar partner. In Onatal wordt een extra tabblad geplaatst. Hierin kunnen de verloskundigen de wensen en onzekerheden van de aanstaande vader noteren, waardoor deze ook zichtbaar zijn op de zwangerschapskaart. De innovatie is een goed hulpmiddel dat handvaten biedt aan verloskundigen om een vaak nog niet herkend probleem landelijk op te kunnen lossen. Het zal leiden tot meer tevredenheid onder aanstaande vaders en hun partners en een betere transitie naar ouderschap. Ook heeft dit mogelijke consequenties voor het aantal verwijzingen naar de tweede lijn. In Nederland komt langzaam een beweging op gang waarbij ook de man centraal komt te staan in de verloskundige zorg. Dit product sluit hier goed bij aan.
30 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
Borstvoeding doe je samen! Gezondheidsbevorderende interventie om borstvoeding tot minimaal zes maanden post partum te stimuleren.
Cleven M.J.F.H.
V20913693
van Dijk E.D.J.
V20900036
Willems R.
V20900923
Academie Verloskunde te Maastricht 05-05-2013 Eerste begeleidster: M. Gravendeel Tweede begeleidster: M. Ausems
31 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd
In het kader van de minor gezondheidsbevordering aan de Academie Verloskunde Maastricht, is een gezondheidsbevorderende interventie ontwikkeld. Deze scriptie beschrijft hoe er is toegewerkt naar een interventie om het continueren van exclusief borstvoeding te bevorderen. De keuze hiervoor is gemaakt, omdat de gezondheidsvoordelen van borstvoeding het sterkst naar voren komen wanneer er minimaal zes maanden exclusief borstvoeding wordt gegeven. Uit onderzoek blijkt dat in 2010 75% van alle vrouwen startte met het geven van exclusief borstvoeding. Na één maand is dit percentage gedaald naar 46% en na zes maanden gaf 18% van alle vrouwen exclusief borstvoeding. Met behulp van een literatuurstudie is antwoord verkregen op de vraagstelling: ‘Waarom stoppen vrouwen, die starten met het geven van exclusief borstvoeding, hiermee vóór zes maanden post partum?’ Uit het antwoord op bovenstaande vraag blijken kennis en steun uit de omgeving, met name van de partner, belangrijke bevorderende factoren voor het continueren van exclusief borstvoeding. Dit is de reden dat de ontwikkelde interventie zich vooral op deze factoren richt. De interventie bestaat uit drie onderdelen: (1) een borstvoedingscursus met een PowerPoint presentatie, die de verloskundige in de zwangerschap aanbiedt aan cliënten en hun partners, (2) een stroomdiagram voor de verloskundige om de sociale steun te vergroten ná het kraambed en (3) een mobiele applicatie voor partners van vrouwen die exclusief borstvoeding geven. De doelstelling van deze interventie is het percentage exclusief borstvoeding bij zes maanden post partum te verhogen van 18% in 2010 naar 33% in 2018. De interventie is gepretest en aan de hand hiervan aangepast. Voordat de interventie geïmplementeerd kan worden, zou er nog . Aan de hand van de resultaten van de pilottest wordt de interventie nogmaals aangepast en geïmplementeerd.
32 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd