Studiegids
FRANS
Schooljaar 2015-2016
Inleiding Binnen het verruimde Verenigde Europa met zijn opengestelde grenzen, neemt het belang van de kennis van talen zonder twijfel toe. Handelscontacten, politieke en juridische eenwording, uitwisseling van wetenschappelijke kennis en toegenomen toerisme zorgen voor een exponentiële toename van de communicatie in al zijn vormen. In het kader van de eenmaking van Europa is men op het allerhoogste niveau al sinds de jaren ’70 bekommerd geweest om het leren van vreemde talen te stimuleren. De diversiteit aan talen binnen Europa mocht immers geen hinderpaal zijn, maar juist een bron van culturele verrijking. Het leren van vreemde talen moest bijdragen tot een betere verstandhouding tussen de volkeren en een grotere mobiliteit mogelijk maken. Men boog zich over de vraag welk niveau van taalbeheersing iemand nodig heeft om in een anderstalig land toch te kunnen functioneren. De bekwaamheid tot communiceren stond hierbij centraal, niet de passieve kennis van de taal. Het uiteindelijke doel moest zijn dat op elk niveau de taalleerder een actieve taalgebruiker wordt. Er werd een algemeen Europees referentiekader uitgewerkt, dat exhaustief de verschillende niveaus van taalbeheersing beschrijft. Het is dit referentiekader, de inmiddels bekende richtgraden, dat in alle Centra voor Volwassenenonderwijs wordt gebruikt (zie structuurschema op de volgende pagina). Belangrijk is dat de taalcursussen gegeven worden vanuit een vernieuwde communicatieve visie. In een ontspannen sfeer worden de cursisten onmiddellijk gestimuleerd de taal als communicatiemiddel te ervaren en te gebruiken, ook op het meest elementaire niveau. Er wordt uitgegaan van levensechte situaties die aansluiten bij de cultuur en de levensgewoonten. De lessen worden zo opgevat dat de cursisten bewust, actief en zoveel mogelijk vanuit hun eigen motivatie en achtergrond leren. Luisteren, spreken, lezen en schrijven zijn de vier basisaspecten van taalvaardigheid. Er wordt gestreefd naar een geïntegreerde aanpak, waarbij de volgende elementen dienen ter ondersteuning:
sociale vaardigheden of de wil tot echt contact met anderen; linguïstische vaardigheden of het maken van grammaticaal correcte zinnen; semantische vaardigheden of het juiste woordgebruik; socio-linguïstische vaardigheden of het gebruik en het interpreteren van taalhandelingen in een bepaalde context; strategische vaardigheden die tot doel hebben om ondanks een onvolledige kennis van de taal toch doeltreffend te communiceren; socio-culturele vaardigheden die de cursist vertrouwd maken met de sociale en culturele achtergronden van de doeltaal.
Traditioneel staat LBC-NVK Mortsel sterk in het talenonderricht. We bieden een ruim en kwalitatief hoogstaand aanbod, zowel overdag als ’s avonds. Onze studiebewijzen zijn erkend door het Departement Onderwijs. In deze infogids FRANS bieden we een inhoudelijk overzicht van de verschillende niveaus die in ons centrum worden onderwezen en de instapvereisten. Los van het structuurschema biedt onze school ook een module Franse film, cultuur en literatuur aan op niveau 4.1 (gevorderden). Deze module richt zich specifiek op cursisten die het volledige traject al afgelegd hebben, maar zich graag blijven scholen in de Franse taal door zich te verdiepen in Franse film, cultuur en literatuur. We heten u hartelijk welkom in onze school en wensen u alvast veel succes! Directie en personeelsleden van LBC-NVK Mortsel
2
Structuurschema
3
Toelichting bij het structuurschema RICHTGRAAD 1 (4 modules van 60 lestijden) In de Richtgraad 1 wordt onderscheid gemaakt tussen cursisten die absolute beginner zijn en zij die al enige voorkennis hebben. Deze voorkennis kan met een toelatingsproef getest worden. De modules worden steeds per twee aangeboden, m.a.w. u schrijft in september in voor een pakket van 120 lestijden. Dit geeft de volgende verdeling: 1e jaar: 120 lesuren
module 1.1 A + module 1.1 B Breakthrough geeft recht op een deelcertificaat
2e jaar: 120 lesuren
module 1.2 A + module 1.2 B Waystage geeft recht op een certificaat
RICHTGRAAD 2 (8 modules van 60 lestijden) In de Richtgraad 2 worden de 8 modules verdeeld over 4 leerjaren. Dit geeft de volgende verdeling: 1e jaar: 120 lesuren
module 2.1 A + module 2.1 B Threshold geeft recht op een deelcertificaat
2e jaar: 120 lesuren
module 2.2 A + module 2.2 B Threshold geeft recht op een deelcertificaat
3e jaar: 120 lesuren
module 2.3 A + module 2.3 B Threshold geeft recht op een deelcertificaat
4e jaar: 120 lesuren
module 2.4 A + module 2.4 B Threshold geeft recht op een certificaat
RICHTGRAAD 3 (4 modules van 60 lestijden) Vanaf de Richtgraad 3 komt er een opsplitsing tussen de mondelinge vaardigheden (luisteren en spreken) en de schriftelijke vaardigheden (lezen en schrijven). In de concrete klaspraktijk is het natuurlijk niet mogelijk een dergelijke opsplitsing te maken: er blijft gewerkt worden met de taal als geheel, maar bij de evaluatie zal het accent liggen op de twee bedoelde vaardigheden. Deze 4 modules kunnen parallel gevolgd worden. Dit geeft de volgende verdeling: 120 lesuren
mondelinge vaardigheden module 3.1 A + module 3.1 B Vantage geeft recht op een deelcertificaat
120 lesuren
schriftelijke vaardigheden module 3.2 A + module 3.2 B Vantage geeft recht op een deelcertificaat
De 4 modules samen geven recht op een certificaat.
4
RICHTGRAAD 4 (4 modules van 60 lestijden) In de Richtgraad 4 wordt er verder gewerkt zoals in richtgraad 3. Dit geeft de volgende verdeling: 1e jaar: 120 lesuren
mondelinge vaardigheden module 4.1 A + module 4.1 B Effectiveness geeft recht op een deelcertificaat
2e jaar: 120 lesuren
schriftelijke vaardigheden module 4.2 A + module 4.2 B Effectiveness geeft recht op een deelcertificaat
De 4 modules samen geven recht op een certificaat.
Voor FRANS worden dit schooljaar aangeboden: richtgraad 1: alle modules richtgraad 2: alle modules richtgraad 3.1 A + 3.1 B richtgraad 4.1 A + 4.1 B richtgraad 4.1 A + 4.1 B cultuur
Schooljaar 2015-2016 Handboeken FRANS 1.1
Voyages 1 tekstboek + CD Voyages 1 werkboek + CD
1.2
€ 29 € 18
Voyages 1 tekstboek + CD Voyages 1 werkboek + CD Jan ‘16 Voyages 2 tekstboek + CD Jan ’16 Voyages 2 werkboek
€ € € €
29 18 29 18
2.1
Voyages 2 tekstboek + CD Voyages 2 werkboek
€ 29 € 18
2.2
/
2.3
Voyages 3 tekst- en werkboek + CD
€ 40
2.4
Voyages 3 tekst- en werkboek + CD
€ 40
3.1
Syllabus
€8
4.1
Syllabus
€8
Grammaire progressive 3e édition niveau intermédiaire (RG 2.1 en 2.2) + Corrigés
€ 25 € 14
Erreurs courantes (optioneel RG 3.1)
€ 13
Vocabulaire progressif du français niveau avancé
€ 26 5
TAALVERWERVING Het aanleren van een taal is een zeer complexe zaak. Een natuurlijk gegroeide taal is immers een ingewikkeld systeem van structuren met regels en uitzonderingen, woorden met letterlijke en figuurlijke betekenissen, uitdrukkingen, zinnen, intonatie, spelling, conventies en codes, en weerspiegelt de geschiedenis en de sociale en culturele eigenheid van een heel volk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat al op veel manieren geprobeerd is om een efficiënte taaldidactiek te ontwerpen. Sommige methodes vertrokken vanuit geschreven teksten die ontleed en bestudeerd werden tot in de kleinste taalelementen; andere systemen namen het luisteren en het reproduceren van klanken als basis. De moderne taaldidactiek heeft als doelstelling om de leerder communicatief taalvaardig te maken. Het is natuurlijk interessant om veel over een taal te weten, maar het is belangrijker om veel met een taal te kunnen doen. De taalleerder wordt pas zo een echte taalgebruiker. In een systematische opbouw evolueren de cursisten van het niveau waarop ze de doeltaal hanteren om te overleven, tot het niveau van zelfredzame, competente taalgebruikers. Het vaardigheidsonderwijs steunt op 4 pijlers: luisteren, lezen, spreken en schrijven. Zeker in het begin van de taalopleiding (richtgraden 1 en 2) wordt veel aandacht besteed aan het trainen van deze vaardigheden.
Goed leren luisteren is nodig om een goede uitspraak te verwerven en ondersteunt de ontwikkeling van de andere vaardigheden. In de beginfase lijkt gesproken taal dikwijls chaotisch en als een ononderbroken stroom van klanken. De cursist wordt getraind in het gericht luisteren om bepaalde informatie uit de boodschap te detecteren en in het globaal luisteren om de boodschap in haar totaliteit te begrijpen. In de loop van de opleiding worden de luisterfragmenten langer, complexer, sneller gesproken.
Goed leren lezen is nodig om woordenschat en syntactische structuren aan te leren. Ook hier is er een opbouw van eenvoudige, korte teksten naar langere en moeilijke fragmenten. Leesvaardigheid opent de poort naar de culturele en maatschappelijke rijkdom van het andere taalgebied.
Goed leren spreken is natuurlijk de droom en de verwachting van elke cursist. De spreekvaardigheid wordt vanaf het begin van de opleiding geoefend: wat men leert aan woordenschat, grammatica en taalfuncties wordt zo snel mogelijk toegepast in communicatieve situaties. De cursist wordt bovendien getraind in het ontwikkelen van compensatiestrategieën, zodat men toch tot communicatie kan komen, zelfs wanneer de talige middelen tekortschieten.
Goed leren schrijven bevordert het leren van nieuwe taalelementen. Wanneer men iets neerschrijft, kan men het beter onthouden. Wie kennis heeft van bepaalde tekstconventies kan in een maatschappelijke, vreemdtalige context functioneren. Er wordt gestart met het schrijven van kleine, eenvoudige nota’s om te komen tot het schrijven van een foutloos en genuanceerd rapport.
Om een boodschap te kunnen begrijpen of overbrengen, zijn er in de eerste plaats een aantal bouwstenen van de taal nodig: kennis van woordenschat en kennis van het taalsysteem. Bij het aanleren van de grammaticale bouwstenen wordt cyclisch te werk gegaan: we vertrekken bij de meest fundamentele elementen en breiden de kennis steeds verder uit. Bij het aanleren van woordenschat gaat men uit van de situaties waarin men de taal gebruikt, de zogenaamde contexten. Elke context dekt een ruim semantisch veld van woordfamilies. Dezelfde contexten komen in verschillende richtgraden voor waarbij er een stijgende complexiteit en verfijning wordt opgebouwd.
6
DOELSTELLINGEN EN LEERINHOUDEN Frans Richtgraad 1 Breakthrough: module 1.1 A + 1.1 B Vereiste voorkennis: geen Doelstellingen: De taalgebruiker kan in een anderstalige omgeving met zeer beperkte vaardigheden communiceren om tegemoet te komen aan concrete behoeften uit zijn onmiddellijke omgeving. Hij is dus in staat op een eenvoudig niveau te communiceren op voorwaarde dat de gesprekspartner langzaam en duidelijk spreekt en bereid is te helpen. Voor elk van de vier vaardigheden worden specifieke doelstellingen gerealiseerd. Enkele concrete voorbeelden:
SPREKEN: informatie vragen en geven; zeggen dat de rekening niet klopt; een afspraak maken en afzeggen; een probleem of klacht formuleren; SCHRIJVEN: bijv. een postkaart schrijven, een inschrijvingsformulier invullen; LEZEN: gegevens selecteren uit advertenties, garantiebewijzen, alledaagse papieren; LUISTEREN: een wegbeschrijving begrijpen, gegevens in een eenvoudige instructie begrijpen, enz.
Als grammaticale items komen aan bod:
Le verbe
L’article
Le substantif
L’adjectif
Le pronom
L’adverbe
La préposition La conjonction Spelling Syntaxis
la conjugaison des verbes réguliers, de quelques verbes irréguliers très fréquents et de quelques verbes pronominaux très fréquents - à l’indicatif présent - à l’indicatif futur proche - à l’impératif le conditionnel de politesse l’article indéfini (+ l’emploi de ‘de’ dans la phrase négative) l’article défini l’article contracté le genre le nombre: pluriels réguliers en -s et quelques pluriels irréguliers variation en genre variation en nombre l’adjectif possessif l’adjectif démonstratif l’adjectif interrogatif l’adjectif numéral cardinal le pronom personnel sujet (atone et tonique) le pronom réfléchi les adverbes les plus courants les adverbes interrogatifs les prépositions les plus fréquentes les conjonctions les plus fréquentes ‘orthographe d’usage’ en ‘orthographe grammaticale’ La phrase affirmative La phrase négative La phrase interrogative La phrase impérative (affirmative et négative)
Verder is er veel aandacht voor uitspraak en juiste beklemtoning, taalregisters, socio-culturele aspecten en non-verbale communicatie.
7
Richtgraad 1 Waystage: module 1.2 A + 1.2 B Vereiste voorkennis: deelcertificaat module 1.1 A+B of toelatingsproef Doelstellingen: De taalgebruiker kan communiceren in eenvoudige routinetaken over vertrouwde onderwerpen die van persoonlijk belang zijn of betrekking hebben op zijn directe omgeving. Hij kan zinnen en courante uitdrukkingen met betrekking tot zijn onmiddellijk relevante domeinen (o.m. persoonlijke en familiale gegevens, winkelen en tewerkstelling) begrijpen. Hij kan communiceren in eenvoudige routinetaken die gericht zijn op een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen. Hij kan in eenvoudige bewoordingen informatie geven over zijn achtergrond, zijn directe omgeving en onderwerpen die van direct persoonlijk belang zijn. Voor elk van de vier vaardigheden worden specifieke doelstellingen gerealiseerd. Enkele concrete voorbeelden:
SPREKEN: eten en drinken bestellen, een gesprek voeren over het werk en vrije tijd; SCHRIJVEN: een uitnodiging of een bedanking; een persoonlijk briefje; een mededeling schrijven. LEZEN: de veiligheidsvoorschriften in een hotel, de handleiding van een openbare telefoon begrijpen; alle gegevens begrijpen in informatieve teksten; verhalende teksten zoals een verslag enz. LUISTEREN: bijv. begrijpen wat de bediende in de bank of het postkantoor zegt.
Als grammaticale items komen aan bod:
Le verbe
L’article Le substantif L’adjectif
Le pronom
L’adverbe
La préposition La conjonction Spelling
Syntaxis
la conjugaison des verbes réguliers La conjugaison de quelques verbes irréguliers très fréquents La conjugaison des verbes pronominaux à l'indicatif passé composé à l'indicatif imparfait l'article partitif le nombre: les pluriels irréguliers l'adjectif numéral ordinal les degrés de comparaison le pronom personnel COD le pronom personnel COI les pronoms 'en' et 'y' les adverbes courants les adverbes interrogatifs les prépositions fréquentes les conjonctions fréquentes de spellingsregels en de elementaire vormen van interpunctie les signes de ponctuation, les accents la cédille, l’apostrophe, le trait d’union l’emploi des majuscules et des minuscules les homophones l’orthographe grammaticale quelques phrases affirmatives complexes quelques phrases négatives complexes la phrase interrogative avec inversion
8
Richtgraad 2 Threshold: module 2.1 A + 2.1 B Vereiste voorkennis: certificaat richtgraad 1 of toelatingsproef Doelstellingen voor de richtgraad 2: Threshold of richtgraad 2 is het niveau van de beperkte talige zelfstandigheid en omvat 4 opeenvolgende jaren (2.1, 2.2, 2.3 en 2.4).De taalgebruiker kan communiceren in de meeste vertrouwde situaties, zij het met nog beperkte middelen. Hij kan de hoofdzaken begrijpen van vertrouwde onderwerpen die geregeld opduiken in onder meer de werksituatie, school en ontspanning, op voorwaarde dat deze onderwerpen in klare standaardtaal zijn geformuleerd. Hij kan een eenvoudige en samenhangende tekst produceren met betrekking tot onderwerpen die vertrouwd zijn of tot zijn persoonlijke interessesfeer behoren. Hij kan ervaringen en gebeurtenissen, dromen, hoop en ambities beschrijven en kan bondig redenen en verklaringen geven voor zijn plannen en opvattingen. Voor elk van de vier vaardigheden worden specifieke doelstellingen gerealiseerd rekening houdend met het leerniveau en de leerinhoud. In het taalonderricht wordt steeds cyclisch gewerkt, d.w.z. dat er steeds een opfrissing gebeurt van hetgeen men reeds kent alvorens nieuwe elementen aan te leren. Richtgraad 2 is dus een uitdieping en een uitbreiding van richtgraad 1. Zo is het bijvoorbeeld de bedoeling dat de cursist alle grammaticale aspecten van de taal beheerst op het einde van 2.4. Als grammaticale items komen aan bod in richtgraad 2.1:
Le verbe
L’article Le substantif L’adjectif Le pronom
L’adverbe
La préposition Spelling
Syntaxis
Le pronom
La conjugaison des verbes réguliers, irréguliers fréquents et pronominaux à l’indicatif futur simple au conditionnel présent L’accord du participe passé : règles de base employé sans auxiliaire conjugué avec l’auxiliaire ‘être’ conjugué avec l’auxiliaire ‘avoir’ L’emploi de ‘de’ dans les expressions de quantité La formation du pluriel : cas particuliers La variation en genre et en nombre : cas particuliers Les pronoms indéfinis Les pronoms relatifs les plus fréquents Les pronoms interrogatifs La formation de l’adverbe en ‘-ment’ La distinction entre l’adverbe et l’adjectif qualificatif La préposition devant les noms géographiques Le tréma, les abréviations Les sons finaux Les consonnes géminées L’orthographe grammaticale : les accords Le verbe: les modes et les temps L’emploi du futur simple L’emploi du conditionnel présent L’emploi de l’indicatif après certains verbes/ certaines conjonctions dans la phrase complexe La phrase négative, l’adverbe de négation La phrase interrogative La question directe La place d’un seul pronom personne complément d’objet L’emploi et la place du pronom interrogatif
9
Richtgraad 2 Threshold: module 2.2 A + 2.2 B Vereiste voorkennis : deelcertificaat richtgraad 2.1 of toelatingsproef Doelstellingen: Zie doelstellingen bij niveau richtgraad 2.1 Als grammaticale items komen aan bod in richtgraad 2.2:
Le verbe
L’article Le substantif Le pronom
La préposition Spelling Syntaxis
L’adjectif L’adverbe
La conjugaison des verbes réguliers, irréguliers fréquents et pronominaux au subjonctif présent au participe présent Les verbes impersonnels : conjugaison et emplois fréquents La différence d’emploi entre les articles définis et indéfinis La formation du féminin : cas particuliers Les pronoms démonstratifs Les pronoms possessifs Les prépositions temporelles fréquentes zie vorige module Le verbe: les modes et les temps L’emploi du subjonctif présent dans la subordonnée introduite par ‘que’ introduite par une conjonction Les temps du passé dans le récit: imparfait/passé composé La phrase affirmative Le discours indirect au présent La phrase négative Différentes constructions négatives La place de l’adjectif et les conséquences pour sa signification La place de l’adverbe
10
Richtgraad 2 Threshold: module 2.3 A + 2.3 B Vereiste voorkennis: deelcertificaat richtgraad 2.2 of toelatingsproef Doelstellingen: Zie doelstellingen bij niveau richtgraad 2.1 Als grammaticale items komen aan bod in richtgraad 2.3:
Le verbe
L’article L’adjectif
L’adverbe La préposition Spelling Syntaxis
La conjugaison des verbes réguliers, irréguliers usuels et pronominaux aux temps composés de l’indicatif, du subjonctif et du conditionnel Connaissance réceptive du passé simple L’accord du participe passé des verbes pronominaux et du verbe suivi d’un infinitif L’absence de l’article L’adjectif indéfini L’adjectif qualificatif employé comme adverbe L’adjectif qualificatif employé comme adverbe Les prépositions fréquentes qui expriment la localisation dans l’espace zie vorige module Le verbe: les modes et les temps La valeur et l’emploi des temps composés (de l’indicatif, du subjonctif et du conditionnel) L’emploi des modes dans la proposition subordonnée introduite par ‘que’ introduite par une conjonction (ou locution conjonctive) La phrase complexe Différentes constructions d’une phrase complexe.
11
Richtgraad 2 Threshold: module 2.4 A + 2.4 B Vereiste voorkennis: deelcertificaat richtgraad 2.3 of toelatingsproef Doelstellingen: Zie doelstellingen bij niveau richtgraad 2.1 Als grammaticale items komen aan bod:
Le verbe
L’adjectif Le pronom Spelling Syntaxis
La conjugaison des verbes réguliers, irréguliers usuels et pronominaux à tous les temps et modes appris La distinction entre gérondif, participe présent et adjectif verbal La distinction entre adjectif verbal, participe présent et gérondif Les pronoms relatifs composés zie vorige module Le verbe: les modes et les temps L’accord verbe-sujet: cas particuliers La voix passive L’emploi de quelques semi-auxiliaires La différence d’emploi entre gérondif, participe présent et adjectif verbal La concordance des temps dans la phrase complexe L’emploi des modes dans la proposition subordonnée introduite par ‘que’ introduite par un pronom relatif (ou adverbe relatif) introduite par une conjonction (ou locution conjonctive) La phrase affirmative/négative Le discours indirect au passé La phrase interrogative La question indirecte La phrase impérative Le discours indirect d’une phrase impérative
12
Richtgraad 3 Vantage: module 3.1 A + 3.1 B (mondelinge vaardigheden) Vereiste voorkennis: Certificaat richtgraad 2 of toelatingsproef De richtgraad 3 bestaat uit twee delen: de modules 3.1 (mondelinge vaardigheden) en 3.2 (schriftelijke vaardigheden). Deze modules kunnen parallel gevolgd worden, maar de module 3.2 wordt in LBC-Mortsel niet aangeboden. Module 3.1 is op zijn beurt weer opgebouwd uit 3.1 A + 3.1 B en omvat enkel doelstellingen voor de vaardigheden spreken en luisteren. Uiteraard zal men een beroep moeten doen op de ondersteunende vaardigheden lezen en schrijven, maar die worden in module 3.1 als zodanig niet geëvalueerd. Er is bovendien een sequentieel verband tussen module 3.1 (Vantage) en module 4.1 (Effectiveness). Module 3.1 wordt afgesloten met een deelcertificaat. Doelstellingen: Richtgraad 3 of Vantage is het niveau van de echte talige zelfstandigheid. In deze richtgraad beoogt men de beheersing van de doeltaal zodanig te perfectioneren dat een vlotte communicatie in een grote waaier van algemene en specifieke situaties mogelijk is. De cursist wordt gestimuleerd tot creatief en zelfstandig werk en moet bereid zijn te streven naar een adequaat en verfijnd taalgebruik. Op dit niveau kan de cursist complexe, concrete zowel als abstracte teksten, met inbegrip van technische materies binnen zijn eigen vakgebied of interessesfeer begrijpen of zelf produceren. Hij kan vlot en spontaan communiceren en wel zo dat een gesprek met een moedertaalspreker voor beide partners zonder inspanning verloopt. Hij kan een gedetailleerd standpunt over een breed gamma van thema’s verdedigen door de voor- en nadelen van diverse opties weer te geven. Inhoud van de cursus: In richtgraad 3 moet de cursist het taalsysteem steeds beter beheersen om efficiënt te communiceren. Zo kan men stellen dat bij het luisteren gangbare zinswendingen, morfosyntactische en lexicale elementen die systematisch werden aangebracht in richtgraad 1 en 2 het globale tekstbegrip zeker niet meer in de weg mogen staan. De interpretatie van luisterteksten gebeurt dus steeds accurater en sneller. Wat de spreekvaardigheid betreft, worden grammaticale correctheid (morfosyntaxis), accurate uitspraak en correct gebruik van woordenschat in richtgraad 3 steeds belangrijker bij het realiseren van een communicatieve intentie. Met andere woorden, waar in richtgraad 1 en 2 systematisch en cyclisch gewerkt werd aan het aanbrengen van het taalsysteem bij de cursist, wordt in richtgraad 3 aan de verfijning van de taalvaardigheid gewerkt. In richtgraad 3 maakt men systematisch gebruik van communicatieve spreekoefeningen om op aspecten van het taalsysteem en de uitspraak in te gaan. Hierbij geven frequent voorkomende fouten aanleiding tot het herhalen en uitdiepen van bepaalde grammaticale aspecten, het herhalen van essentiële uitspraakregels, enz. Accuraat woordgebruik, correcte uitspraak, vervoeging en zinsstructuren zijn echter onvoldoende om goede teksten (mondeling of schriftelijk) te produceren. De cursist moet hiervoor immers ook inzicht verwerven in de kenmerken van tekstsoorten zoals genreconventies (b.v. een informatieve tegenover een prescriptieve tekst) en in tekstgrammatica (logische opbouw van de teksten, coherentie). Bovendien moet de cursist ook het juiste taalregister en de juiste toon gebruiken, overeenkomstig zijn spreekdoel en zijn gesprekspartner. In richtgraad 3 besteedt men dus speciaal aandacht aan de talige en niet-talige aspecten die bijdragen tot een actieve beheersing van deze elementen van spreek- en luistervaardigheid. Fouten in de taalproductie van de cursist worden beschouwd als een noodzakelijk gegeven tijdens het leerproces en bij het verwerven van vaardigheden. Ten slotte is het ook belangrijk communicatiestrategieën te trainen. Het is bijv. van groot belang dat een cursist tijdig een communicatiestoring kan detecteren, om de communicatie bij te sturen waar nodig. De leerders beschikken over een woordenschat die hen toelaat zich nauwkeurig en genuanceerd uit te drukken. Ze moeten gevoelig zijn voor betekenisnuances, impliciet taalgebruik en bijbetekenissen en die ook in het taalgebruik van anderen kunnen onderkennen.
13
Communicatie vindt nooit plaats in een vacuüm. Een aantal parameters bepaalt de omstandigheden waarin de communicatie gebeurt: tijd, ruimte en wat we de ‘sociale context’ in de brede zin kunnen noemen. Het volstaat dus niet een taal te beheersen als een geheel van vormen, het is ook van wezenlijk belang zich de regels voor het gebruik van die taal eigen te maken. Het is de context die de keuze van het register bepaalt. Dit brengt ons meteen bij het begrip ‘correct taalgebruik’: taalgebruik kan enkel als correct beschouwd worden als het aan de context is aangepast. In richtgraad 3 kan de cursist zich op een steeds meer verfijnde en genuanceerde wijze uitdrukken. Hij beschikt dus niet alleen over een arsenaal aan uitdrukkingsvormen om zijn boodschap aan zijn gesprekspartner(s) mee te delen, hij weet bovendien ook welke uitdrukkingsvorm hij kan inzetten in welke situatie en waarom, want enkel dan kan de communicatie efficiënt zijn. Verder traint de cursist zich in zelfredzaamheid: wanneer hij twijfels heeft over een bepaalde vorm en geen raad kan of wil vragen, dan moet hij in staat zijn een goed naslagwerk te raadplegen. In de cursus biedt men hem een overzicht van goed referentiemateriaal in de vreemde taal. In richtgraad 3 verfijnt de cursist de uitspraak opgebouwd in richtgraad 2 om geleidelijk aan die van een moedertaalspreker te benaderen, zonder de spontane communicatie in de weg te staan. De constante zorg voor de juiste beklemtoning van de woorden blijft eveneens enorm belangrijk. Ook intonatie en zinsritme verdienen voortdurende aandacht. Het spreektempo wordt opgedreven zodat de communicatie steeds efficiënter verloopt en de cursist een natuurlijk spreekritme benadert. In richtgraad 3 wordt de cursist zich ten volle bewust van de verschillen tussen zijn eigen cultuur en die van de gesprekspartner. Hij ontplooit zowel de kennis van verschillende culturele gebruiken als de vaardigheid om met die verschillen om te gaan. Bij het spreken ondersteunt men de boodschap met non-verbale communicatie. Dat gebeurt constant, en vaak onbewust, via stembuiging, toonhoogte, lichaamshouding, gebaren enz. Non-verbale communicatie is een belangrijk aspect in richtgraad 3.1. Een foutieve interpretatie van non-verbaal gedrag kan bij alle gesprekspartners immers tot misverstanden en wrijvingen leiden.
14
Richtgraad 4 Effectiveness: module 4.1 A + 4.1 B (mondelinge vaardigheden) Vereiste voorkennis: deelcertificaat richtgraad 3.1 of toelatingsproef Richtgraad 4 bestaat uit twee delen: 4.1 (mondelinge vaardigheden) en 4.2 (schriftelijke vaardigheden). Deze modules kunnen parallel gevolgd worden, maar de module 4.2 wordt in LBC-Mortsel niet aangeboden. Module 4.1 is op zijn beurt weer opgebouwd uit 4.1 A en 4.1 B en omvat enkel doelstellingen voor de vaardigheden spreken en luisteren. Uiteraard zal men een beroep moeten doen op de ondersteunende vaardigheden lezen en schrijven, maar die worden als zodanig niet geëvalueerd. Module 4.1 wordt afgesloten met een deelcertificaat. Doelstellingen: ‘Effectiveness’ of richtgraad 4 is het niveau van de uitgebreide talige zelfstandigheid. De taalgebruiker kan zonder moeite vlot en spontaan communiceren, ook over complexe onderwerpen. Zijn taalgebruik getuigt van een hoge mate van nauwkeurigheid en adequaatheid. Hij kan zich toespitsen op specifieke vakgebieden. Deze taalgebruiker kan een brede waaier van lange en veeleisende teksten begrijpen en er de impliciete betekenis in achterhalen, zich vlot en spontaan uitdrukken zonder al te veel naar woorden te moeten zoeken. Hij kan taal soepel en doeltreffend aanwenden voor sociale, educatieve en professionele doeleinden. Hij kan een heldere, goed gestructureerde en gedetailleerde tekst produceren over complexe onderwerpen; daarbij geeft hij blijk van een goede beheersing van structurerende patronen, verbindingswoorden en middelen die de samenhang bevorderen. Inhoud van de cursus: Zie beschrijving inhoud bij richtgraad 3. In richtgraad 4 wordt echter gewerkt met andere semantische velden of contexten.
15