[STREEKPLAN OVERIJSSEL 2000+]
Plannen voor Ruimte, Water en Milieu
P R O V
IN
C I E
[STREEKPLAN OVERIJSSEL 2000+]
Plannen voor Ruimte, Water en Milieu
Vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel van 13 december 2000, nummer 44
Colofon Uitgave Provincie Overijssel, 2001 Productie Team Communicatie Team Grafische Producties Ontwerp Artnic Creatief Servicebureau Illustratieconcept Studio Walhof Druk van Amerongen drukkerij
[INHOUDSOPGAVE]
1.
INLEIDING
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.7 2.
9 9 9 10 10 11 11 15
(Inter)nationale ontwikkelingen Ontwikkelingen in wonen en werken, steden en dorpen Bereikbaarheid en mobiliteit Ontwikkelingen in de groene ruimte De opgaven voor de leefomgeving samengevat Evaluatie vorige streekplannen Specifieke opgaven voor het Streekplan
16 16 17 17 18 18 19
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJK BELEID
3.1. 3.2. 3.3. 4.
Waar gaat het om in de nieuwe plannen voor de leefomgeving? Kader voor het beleid in de nieuwe plannen Samenhang tussen de drie nieuwe plannen De leefomgeving en de positie en rol van de provincie Functie en status van het Streekplan Leeswijzer Resultaten van het gevoerde overleg
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. 3.
9
Visie op Overijssel en het ruimtelijk beleid van het Rijk Grensoverschrijdende samenwerking Algemene hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE VAN OVERIJSSEL 4.1.
ONTWIKKELING VAN HET STEDELIJK GEBIED
21
22 25 26 33
33
4.1.1. Typering van steden en dorpen 4.1.1.1. Algemeen 4.1.1.2. De stadsgewesten 4.1.1.3. De streekcentra Steenwijk en Hardenberg 4.1.1.4. Overige kernen 4.1.1.5. Mogelijkheden tot gemeentelijke differentiatie
33 33 33 36 38 40
4.1.2. Ontwikkeling van bevolking en woningbouw 4.1.2.1. Algemeen 4.1.2.2. Bandbreedte voor de bevolkingsontwikkeling
41 41 42 [ INHOUDSOPGAVE]
3
4.1.2.3. 4.1.2.4. 4.1.2.5. 4.1.2.6. 4.1.2.7. 4.1.2.8. 4.1.2.9. 4.1.2.10.
Bevolkingsspreiding Woningbouw Fasering in bestemmingsplannen voor woningbouw Huisvestingswet Bouwen en wonen in de steden Bouwen en wonen buiten de grote steden Herstructurering bestaande woongebieden, stedelijke vernieuwing Huisvesting bijzondere groepen
4.1.3. Ruimtelijk-economisch beleid 4.1.3.1. Algemene ontwikkelingen 4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie 4.1.3.3. Stedelijke economie 4.1.3.4. Verzorging en detailhandel
51 52 53 57 57
4.1.4. Kwaliteit steden en dorpen 4.1.4.1. Algemene principes bij stedelijke ontwikkeling 4.1.4.2. Belemmeringen bij uitbreiding/contouren 4.1.4.3. Duurzame ontwikkeling 4.1.4.4. Water en milieu 4.1.4.5. Emancipatie en veiligheid 4.1.4.6. Nieuwe identiteit voor steden en dorpen 4.1.4.7. Beschermde stads- en dorpsgezichten 4.1.4.8. Recreatie en toerisme
59 59 61 62 63 64 65 65 66
4.1.5. Relatie stad-groene ruimte
67
4.2.
69
GROENE RUIMTE
4.2.1. Algemeen 4.2.2. Beleidsbeschrijving zonering 4.2.3. Thematische beleidsbeschrijvingen 4.2.3.1 Plattelandsontwikkeling 4.2.3.2. Land- en tuinbouw 4.2.3.3. Natuur 4.2.3.4. Bos en (Cultuur)landschap 4.2.3.5. Recreatie en toerisme 4.2.3.6. Water en milieu 4.2.3.7. Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing 4.2.3.8. Ruimtebeslag niet functioneel gebonden aan het landelijk gebied
4
44 46 48 48 49 50 50 51
[ INHOUDSOPGAVE]
69 70 72 72 74 76 78 87 90 91 92
4.3.
VERKEER EN VERVOER
94
4.3.1. 4.3.2. 4.3.3. 4.3.4. 4.3.5. 4.3.6.
Algemeen Verbindingen van (inter)nationale betekenis Regionale verbindingen Verkeersveiligheid Fiets- en OV-vriendelijke inrichting van steden en dorpen Goederenvervoer
94 94 100 101 102 102
4.4.
BIJZONDERE ONDERWERPEN
103
4.4.1. 4.4.2. 4.4.3. 4.4.4. 4.4.5. 4.4.6. 4.4.7.
Waterhuishoudkundige infrastructuur Waterwinning Oppervlaktedelfstoffen Hoogspannings- en buisleidingen Energie Militaire terreinen Afvalverwerking
103 104 107 108 109 110 110
4.5.
GEBIEDSBESCHRIJVINGEN
111
4.5.1. Twente 4.5.1.1. Stedelijk gebied 4.5.1.1.1. Stadsgewest en het stedelijk knooppunt 4.5.1.1.2. Oldenzaal 4.5.1.1.3. Hellendoorn/Nijverdal 4.5.1.1.4. Rijssen 4.5.1.1.5. Haaksbergen 4.5.1.2. Groene ruimte 4.5.1.2.1. Groene ruimte Noordoost-Twente 4.5.1.2.2. Groene ruimte Zuid-Twente 4.5.1.2.3. Groene ruimte West-Twente
111 111 111 119 120 120 121 121 122 122 124
4.5.2. IJsselvallei 4.5.2.1. Stedelijk gebied 4.5.2.1.1. Het stedelijk knooppunt en stadsgewest Zwolle 4.5.2.1.2. Deventer 4.5.2.1.3. Kampen/IJsselmuiden 4.5.2.1.4. Raalte
124 124 125 127 129 130
[ INHOUDSOPGAVE]
5
4.5.2.2. Groene ruimte 4.5.2.2.1.Groene ruimte IJsseldelta 4.5.2.2.2. Groene ruimte Salland 4.5.2.2.3. Groene ruimte Vecht-Regge
5.
4.5.3. Noordoost-Overijssel 4.5.3.1. Stedelijk gebied 4.5.3.2. Groene ruimte Noordoost-Overijssel
132 133 134
4.5.4. Noordwest-Overijssel 4.5.4.1. Stedelijk gebied 4.5.4.2. Groene ruimte Noordwest-Overijssel
135 135 137
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
5.1. 5.2. 5.3. 5.4 5.5. 5.6. 5.7. 6.
Uitvoeringsperspectief Relatie met Handleiding en beleidsregels Mede-overheden Programmering van de uitvoering en monitoring Herziening, afwijking en uitwerking De streekplankaarten Algemene Wet Bestuursrecht
TOELICHTING
T.1 T.2 T.3 T.4 T.5 T.6 T.7 T.8 T.9 T.10 T.11 T.12
6
130 130 131 132
143
143 145 147 148 148 149 150 159
Functiedifferentiatie Ontwikkeling bevolking en woningbouw Ramingen behoefte bedrijventerrein Duurzame ontwikkeling De drie omgevingsplannen in relatie tot de M.E.R.-(beoordelings)plicht Waterwinning Wijzigingen van de zonering met overlays Kosteneenheden Compensatiebeginsel Locatiebeleid Ruimtelijke ontwikkeling grotere kernen Lijst beschermde buitenplaatsen in Overijssel
159 160 171 174 175 176 178 178 179 181 183 189
Overzicht afkortingen Trefwoordenregister
190 191
[ INHOUDSOPGAVE]
KAARTEN OVERZICHT
1 2 3 4 5 6 7A 7B 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27/29 30
Overijssel in groter verband Regio indeling Stedelijke ontwikkeling* Voorstel zoekgebieden regionaal bedrijventerrein Twente Beschermde stads- en dorpsgezichten Kansen ontwikkeling landbouwbedrijven Natuurinformatiekaart A Natuurinformatiekaart B Karakeristieke waardevolle landschappen* Aardkundig waardevolle gebieden* Archeologische waarden* Landgoederen Historisch landschap* Recreatie Hoofdstructuur* Hoofdinfrastructuur Hanzelijn Streefbeeld vaarwegen categorisering Wegencategorisering buiten bebouwde kom Waterwinning Hoogspanningsleidingen Enschede Hengelo/Borne Almelo Zwolle Deventer Gebiedsperspectief Noordwest-Overijssel Landinrichtingsprojecten Contouren kleine kernen* A-, B- en C-locaties
23 29 37 54 66 75 78 79 80 82 83 84 85 88 95 96 99 101 106 108 115 117 119 125 128 139 146 154-156 181
KAARTENBIJLAGE LOS BIJGEVOEGD
1 2 3 4
integratiekaart functiekaart natuurbeleidskaart belemmeringenkaart
* kaarten met beleidsstatus
[ INHOUDSOPGAVE]
7
[HOOFDSTUK 1]
Inleiding
1.1. WAAR GAAT HET OM IN DE NIEUWE PLANNEN VOOR DE LEEFOMGEVING?
Hoe moeten onze steden en dorpen zich ontwikkelen, wat is de toekomst van het landelijk gebied, aan welke eisen moet het milieu voldoen, wat willen we met het water in deze provincie en hoe willen we ons in de toekomst verplaatsen? En, als we weten wat we willen, hoe bereiken we dat dan? Die vragen zijn aan de orde in de nieuwe plannen voor de ruimte, de waterhuishouding en het milieu in Overijssel. Plannen die betrekking hebben op onze leefomgeving. De plannen die in het verleden zijn vastgesteld zijn aan vernieuwing toe. Maatschappelijke veranderingen maken dat nodig. Steeds meer wordt het belang van een goede leefomgeving ingezien en de samenleving stelt daar ook steeds hogere eisen aan. Overijssel heeft in dat opzicht veel te bieden. Met de nieuwe plannen willen we de kwaliteit van de leefomgeving veiligstellen, voor de huidige bevolking maar ook voor de volgende generaties. Dat gaat niet vanzelf. We willen de spanningen die kunnen optreden (bijvoorbeeld tussen economische groei en de kwaliteit van de leefomgeving) onder ogen zien en, voor zover in ons vermogen ligt, wegnemen. 1.2. KADER VOOR HET BELEID IN DE NIEUWE PLANNEN
Richtinggevend voor de plannen is de hoofdkoers uit de Strategische visie ‘Overijssel, kwaliteit in vernieuwing’. In deze visie, die is bevestigd in het bestuursakkoord 1999-2003 ‘Sterk en leefbaar Overijssel’, hebben wij gekozen voor sociale kwaliteit en welzijn als hoofdmotieven voor ons beleid. Dit betekent dat
economische groei en nieuwe ingrepen in de leefomgeving moeten bijdragen aan de hoofdkoers van de Strategische visie. Het bieden van ontwikkelingsruimte voor economische groei en het behouden en versterken van de kroonjuwelen van de provincie spelen daarbij een essentiële rol. 1.3. SAMENHANG TUSSEN DE DRIE NIEUWE PLANNEN
Algemeen wordt de samenhang erkend tussen de drie plannen voor de leefomgeving. Met het gezamenlijk traject van voorbereiding van de plannen en de interactieve wijze waarop dat is gebeurd hebben wij de samenhang tussen de plannen benadrukt. In het voorbereidingstraject zijn daartoe de documenten als de discussienota ‘Ontwikkelen en Koesteren’ (september 1998) en de door Provinciale Staten vastgestelde Richtingennotitie (24 februari 1999) verschenen, die voortbouwen op de Strategische visie. Daarnaast is voor het in samenhang bedenken van oplossingen en benutten van kansen op het gebied van ruimte, water en milieu een aantal ordenende principes van belang. Voor de plannen gelden de volgende principes: • Bundelen van nauw aan elkaar verwante functies en scheiden van met elkaar botsende functies. • Bij ontwikkelingen van functies aansluiten bij bestaande structuren van rood (bebouwing en infrastructuur) en groen en bij ‘natuurlijke kwaliteiten’ van de omgeving (water, bodem, landschap, natuur) en bij de waarden van cultureel erfgoed (archeologie, historisch landschap, monumenten). • Versterken van de ecologische hoofdstructuur. [1
INLEIDING
]
9
• •
Sluiten van kringlopen. Bij locatiekeuze en inrichting rekening houden met de mogelijkheden van het watersysteem en de beïnvloeding daarvan. Rode draad in deze principes vormen bundeling en juiste lokalisering van functies. Het toepassen van deze principes leidt tot een aantal heldere keuzes ten aanzien van gebieden waar vooral ontwikkelingsruimte is voor economische functies en gebieden waar het accent ligt op de kwaliteit van de natuurlijke omstandigheden, waaronder een aantal kroonjuwelen. Deze zogenaamde gebiedsaccenten komen herkenbaar terug in de beleidsvoorstellen die in de drie plannen zijn opgenomen. Ten slotte is ten behoeve van een duidelijke relatie met het Milieubeleidsplan en het Waterhuishoudingsplan in dit plan gekozen voor een indeling in de steden en dorpen enerzijds en de groene ruimte anderzijds. 1.4. DE LEEFOMGEVING EN DE POSITIE EN ROL VAN DE PROVINCIE
De provincie heeft gevarieerde taken en instrumenten op de terreinen ruimte, water en milieu. Ze lopen uiteen van regelgeving en kaderstellende planvorming tot toezicht, vergunningverlening, heffingen, (financiële) stimulering en informatie. In de drie plannen staat de balans tussen ontwikkelen enerzijds en koesteren anderzijds centraal. Dit in het licht van de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen op lange termijn. Dit komt naar voren op talrijke manieren: in de verhouding economie en milieu, de functietoekenning aan steden en dorpen, de indeling van de groene ruimte in relatie tot watersystemen en in de wijze waarop de provincie haar instrumenten inzet. Niet alleen de instrumenten voor ruimte, water en milieu als zodanig, maar ook die op andere beleidsterreinen. Zowel op het punt van ontwikkelen als van koesteren komt in de drie plannen de noodzaak tot sterkere sturing naar voren. Wij willen met de ons ter beschikking staande middelen aan deze sturing inhoud geven en daarbij inspelen op processen als maatschappelijke en bestuurlijke schaalvergroting, internationalisering en herijking van de verhouding overheid-private sector. Wij zien daarbij voor ons bij uitstek een rol weggelegd als regionale gebiedsautoriteit en willen in die rol goed afstemmen op zaken die vanuit (inter)nationaal niveau en vanuit lokaal niveau opkomen. Wij willen onze rol vervullen in overleg en samenwerking met zowel mede-overheden als particuliere organisaties om op die manier elkaars instrumenten en kwaliteiten te benutten. Dit vanuit het besef dat wij niet in staat zijn om op eigen houtje de maatschappelijke
10
[1
INLEIDING
]
vraagstukken het hoofd te bieden. De verwevenheid van maatschappelijke vraagstukken en hun oplossingen vraagt steeds meer om het gebruik door overheden van (maatschappelijke) contractvorming als eindpunt van beleidsvorming. Wij zullen ook binnen de velden ruimte, water en milieu daar steeds vaker op aansturen. De schaalvergroting van de waterschappen en van gemeenten (herindeling) maakt het aangaan van dergelijke contracten ook beter mogelijk dan in het verleden. In deze plannen voor de leefomgeving hebben we een aantal duidelijke ontwikkelingsdoelen gesteld en tevens een aantal kaders opgenomen. Kaders, die naar gebied en naar doelgroep verschillend kunnen zijn. Daarbij geldt dat, in gevallen waar grote bovenlokale belangen in het geding zijn wij kaders stellen die sterker kunnen zijn dan nu het geval is. Duidelijke kaders hebben wij bijvoorbeeld opgenomen met het oog op de veiligstelling en kwaliteitsverbetering van de kroonjuwelen van Overijssel, in het bijzonder de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). We willen overigens zoveel mogelijk ruimte geven aan de maatschappelijke dynamiek en het innoverend vermogen als het gaat om de weg waarlangs de door ons gestelde ontwikkelingsdoelen bereikt en de kaders ingevuld kunnen worden. De provincie zal daarbij veelal een stimulerende rol spelen of als samenwerkende partner optreden. Daar waar nodig zullen wij financiële stimulansen geven om maatschappelijk gewenste processen op gang te krijgen. Dit met de bedoeling dat ontvangers na enige tijd zichzelf kunnen bedruipen. Bij duidelijke ontwikkelingsdoelen en kaders hoort ook een duidelijke regie van de handhaving en een goede monitoring. Wij willen daar dan ook op inzetten. Bij dit alles beseffen wij dat het in de plannen verwoorde beleid is gestoeld op bepaalde aan maatschappelijke ontwikkelingen ontleende veronderstellingen en taakstellingen. Omdat deze betrekking hebben op een lange termijn, kleven er onzekerheden aan. Daarom moeten we ook in de periode van uitvoering van de plannen bedacht zijn op veranderingen in die veronderstellingen en taakstellingen. Flexibiliteit in de plannen is dan ook een noodzaak. 1.5. FUNCTIE EN STATUS VAN HET STREEKPLAN
Het Streekplan geeft de hoofdlijnen van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn aan voor Overijssel, zoals de provincie deze nastreeft. Dit tegen de achtergrond van de mogelijkheden, die ze heeft om de ruimtelijke ontwikkeling metterdaad te beïnvloeden.
Deze beïnvloedingsmogelijkheden zijn bijvoorbeeld: • Inzet van eigen provinciale middelen aan menskracht en geld gericht op het tot stand komen van strategische projecten. • Stimuleren van Rijk, gemeenten en andere instanties in de publieke en private sector om de middelen waarover ze beschikken in te zetten voor strategische en andere projecten die bijdragen aan realisering van het ruimtelijk beleid van de provincie. • Het bevorderen van gewenste en het tegengaan van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van het toezicht op gemeentelijk ruimtelijk beleid. De visie, die in het Streekplan is neergelegd, is richtsnoer voor het provinciaal handelen in de komende jaren. De beleidsuitspraken zijn over het algemeen indicatief van aard en dus niet rechtstreeks bindend voor derden. In het plan zijn hoofdlijnen van het beleid opgenomen die alleen door Provinciale Staten, door middel van een streekplanherziening, kunnen worden gewijzigd. Deze hoofdlijnen zijn als zodanig aangegeven. Zij zijn gebundeld weergegeven in hoofdstuk 3. Van de overige beleidsuitspraken kan in principe door Gedeputeerde Staten worden afgeweken. De overige beleidsuitspraken kunnen onderscheiden worden in de van de hoofdlijnen afgeleide voor de provincie geldende doel- en taakstellingen, in de richtlijnen – vetgedrukt in de teksten – die een toetsingskader vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen, en in de actiepunten, die aangeven welke concrete acties zullen worden ondernomen om bepaalde gewenste ontwikkelingen te realiseren. Daarnaast kunnen de meer toelichtende teksten worden onderkend. Zie voor de procedures verder hoofdstuk 5. Het plan is zodanig ingericht, dat het ruimte biedt voor toekomstige projecten die bijdragen aan een goede ruimtelijke ontwikkeling van de provincie. Deze worden niet alle op voorhand vastgelegd naar omvang en locatie, maar worden gestuurd door middel van ruimtelijke zonering en locatiecriteria. Het plan geeft daarnaast duidelijk de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Het plan wordt over ongeveer vier jaar geëvalueerd en zonodig (partiëel) herzien. Na ongeveer acht jaar zal het plan integraal worden herzien. Een en ander steeds in samenhang met het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Overigens kan er ook tussentijds aanleiding zijn het plan partiëel te herzien.
1.6. LEESWIJZER
Hoofdstuk 2 bevat een schets van de maatschappelijke ontwikkelingen en opgaven die relevant zijn voor de drie strategische plannen. Vervolgens wordt een korte evaluatie gegeven van het beleid uit de vorige streekplannen en worden de specifieke opgaven voor het nieuwe Streekplan op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beeld van de positie en van (inter)nationale relaties van Overijssel en van de relaties met (inter)nationale kaders en mondt uit in een aantal hoofdlijnen van beleid. Hoofdstuk 4 bevat de uitwerking van de in hoofdstuk 3 opgenomen hoofdlijnen van beleid in concretere doel- of taakstellingen en activiteiten, onderverdeeld in het stedelijk gebied, de groene ruimte, verkeer en vervoer en overige onderwerpen. Tot slot bevat dit hoofdstuk gebiedsgerichte uitspraken voor zowel het stedelijk gebied als de groene ruimte. Hoofdstuk 5 besteedt meer in het algemeen aandacht aan de uitvoering en de doorwerking van het Streekplan en aan enkele spelregels voor de hantering van het plan. Bij het streekplan behoren diverse beleidskaarten. Op kaart 1, de integratiekaart, is het beleid opgenomen dat direct voortvloeit uit de afstemming tussen ruimtelijke ordening, water en milieu. Op kaart 2, de functiekaart, zijn de overige ruimtelijke ontwikkelingen weergegeven. Kaart 3, de natuurbeleidskaart, bevat het beleid voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Voor de aanduiding van contouren bij enkele kleine kernen zijn in de tekst deelkaartjes opgenomen (zie paragraaf 4.1.4.2.). Daarnaast is aan het plan een belemmeringenkaart (kaart 4) toegevoegd. Overigens hebben ook enkele in de streekplantekst opgenomen kaarten beleidsbetekenis, zie kaartenoverzicht. Tenslotte gaat dit Streekplan vergezeld van een toelichting die voor enkele onderwerpen nadere informatie geeft omtrent achtergronden en/of nadere documentatie van het beleid. 1.7. RESULTATEN VAN HET GEVOERDE OVERLEG
In de afgelopen maanden is intensief overleg gevoerd over de voorontwerpplannen voor de leefomgeving, met gemeenten, waterschappen en regionale rijksvertegenwoordigers. Tevens hebben acht provinciale adviesorganen de voorontwerpplannen in een gecombineerde vergadering besproken. De belangrijkste indrukken uit het overleg zijn: • Er is veel waardering voor de open en intensieve wijze van overleggen bij de voorbereiding. • Er is waardering voor de in de eerste drie hoofdstukken van de plannen beschreven sturingsfilosofie, maar vindt het beleid, met [1
INLEIDING
]
11
•
•
•
•
12
[1
name in het Streekplan, daarmee niet altijd in overeenstemming. De waterschappen en enkele anderen bepleiten een sterkere regulering, respectievelijk duidelijker afstemming via het ruimtelijk beleid in het kader van de veiligstelling van de maatschappelijke functies van water. De steden vragen een intensivering van het instrumentarium om de functies van de steden te versterken en vinden dat de mogelijkheden van enkele plattelandskernen hieraan afbreuk doen. De plattelandsgemeenten willen kunnen blijven bouwen voor sociaal en economisch gebondenen en vragen om lange termijn bouwprogramma’s. De zogenaamde contouren leveren bij een aantal gemeenten bezwaren op, maar worden ook door enkele gemeenten onderschreven of als systematiek niet bestreden.
INLEIDING
]
•
•
•
•
De functiedifferentiatie levert slechts beperkte discussie op; vooral discussie over mogelijkheden in Kampen, Steenwijk, Hardenberg en mogelijkheden tot aantrekken van bedrijven in plattelandskernen. De georganiseerde landbouw is tegen nieuwe beperkingen voor de landbouw in de groene ruimte, zowel in verband met de ecologische hoofdstructuur als in relatie tot veenweide-, wateropvang- en weidevogelgebieden. De hoofdlijn met betrekking tot de ontkoppeling van economische groei en toename van milieuaantasting roept discussie op: is die wel mogelijk en wat kan de provincie aan de oplossing van dit hardnekkige vraagstuk bijdragen? Er is meer duidelijkheid gevraagd over de uitvoerbaarheid van de plannen.
13
[HOOFDSTUK 2] Maatschappelijke ontwikkelingen en opgaven
In dit hoofdstuk geven we een beeld van maatschappelijke ontwikkelingen die belangrijk zijn voor het beleid voor ruimte, milieu en water in Overijssel. Tegelijkertijd signaleren we welke maatschappelijke problemen ze meebrengen, maar ook welke kansen ze bieden. De opgaven dus. De volgende beschouwingen, inclusief de problemen en de kansen, zijn grotendeels uitwerkingen van de vraagstukken uit de Strategische visie. Na een algemeen overzicht, dat voor de drie plannen gelijk is, wordt afgesloten met specifieke ontwikkelingen en opgaven voor het Streekplan. Een uitgebreide beschouwing is te vinden in ‘Ontwikkelen en koesteren’, hoofdstuk 2.
[2
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
]
15
2.1. (INTER)NATIONALE ONTWIKKELINGEN
Overijssel is geen eiland. Zowel nationale en internationale ontwikkelingen, als beslissingen van andere overheden en instanties hebben invloed op Overijssel. De belangrijkste ontwikkelingen die we in (inter)nationaal verband signaleren zijn: • Een verdere internationalisering en flexibilisering van de economie met een sterkere concurrentie tussen steden en stedelijke netwerken en meer marktwerking. • Een toenemende betekenis van internationale politieke organen (Europese Unie). • Toenemende druk vanuit de Randstad naar gebieden buiten de Randstad voor vestiging van nieuwe bedrijven. Dit uitschuifproces speelt zich met name af langs corridors: ontwikkelingsassen voor bedrijvigheid, verstedelijking en infrastructuur. 2.2. ONTWIKKELINGEN IN WONEN EN WERKEN, STEDEN EN DORPEN
Overijssel telde in 1995 1,05 miljoen inwoners. Hiervan woonde op dat moment 46,5% in de vijf grote steden. Tussen 1995 en 2020 wordt een verdere groei verwacht van 10%. Ook de werkgelegenheid zal verder toenemen. Bij een succesvol beleid wordt een groei met ruim 20% tussen 1995 en 2020 voor Overijssel als geheel verwacht. Het aandeel van de vijf grote steden in de werkgelegenheid is bijna 60%. De ontwikkelingen voor wonen en werken zorgt voor een grote vraag naar nieuwe woon- en werkgebieden. Naar schatting is van 1995-2020 ongeveer 4.500 ha nodig voor woongebied en mo-gelijk meer dan 2.500 ha voor bedrijventerrein. Bijzonder aandachtspunt is de snelle toename van het aandeel ouderen, zoals ook elders in Nederland. Voor de komende 25 jaar wordt hierin een groei van ongeveer 45% verwacht. KWALITEIT NAOORLOGSE WOONWIJKEN
De zorg voor voldoende en betaalbare woningen voor de bevolking en voor een goede en veilige dagelijkse omgeving is een belangrijk aspect van de hoofdkoers van de Strategische visie. In dit opzicht voldoet de kwaliteit van de woon- en werkgebieden die kort na de Tweede Wereldoorlog de grond uit zijn gestampt niet. Er dreigt leegstand in deze wijken. Ook de stedelijke milieuproblematiek is het meest voelbaar in de oudere delen van de steden. Dit alles vraagt om een ingrijpende herstructurering, vooral in de grote steden. VERSCHUIVINGEN IN SOCIALE STRUCTUUR
Vanaf de jaren zeventig zijn veel jonge gezinnen, vaak met hogere inkomens, van de grote steden naar het platteland getrokken, vanwege
16
[2
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
]
het aantrekkelijke en goedkope woonklimaat. Aan de andere kant zien we een verhuisstroom naar de steden van mensen, die een beroep doen op de goedkope woningvoorraad in de sociale huursector. Het gevolg hiervan is dat zich een verschil in sociale structuur aftekent tussen de grote steden en een groot aantal plaatsen in de omgeving van de grote steden met bijbehorende problemen als werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dit proces heeft zich het sterkst in Twente voorgedaan. DE POSITIE VAN TWENTE
Twente heeft de afgelopen decennia te maken gehad met een sterke terugval van de textielindustrie. Veel energie is gestoken in de herstructurering en modernisering van de regionale economie. Door deze inspanningen is de positie van Twente weer sterk verbeterd. Omdat de samenstelling van de economische sectoren in Twente te langzaam opschuift in de richting van het landelijk gemiddelde, kunnen de hoogopgeleiden niet altijd passend werk vinden. VOORZIENINGEN IN STAD EN PLATTELAND
In delen van het platteland zijn de voorzieningen door een geringe bevolkingsgroei en door schaalvergroting van de winkelsector en het onderwijs, teruggelopen of verdwenen en sterk geconcentreerd in de steden. Het platteland is in dit opzicht afhankelijker geworden van de steden. Stad en omgeving zijn hierdoor meer op elkaar aangewezen. Bijzondere aandacht vragen de relatief dunbevolkte delen van de provincie die op enige afstand van de grote steden zijn gelegen. Het gaat dan om Noordwest-Overijssel en Noordoost-Overijssel. WATER- EN MILIEUKWALITEIT IN DE WOONOMGEVING
Bij de uitbreiding van de steden en dorpen is tot nog toe maar beperkt rekening gehouden met water. Dat heeft voor een aantal problemen gezorgd zoals grondwateroverlast, overlopende riolen en slechte bodem- en waterkwaliteit. Water is een aantrekkelijk element in de stad als het gaat om de beleving van de woonomgeving, recreatie en ecologische waarden. Op dit gebied liggen er kansen, omdat het oplossen van een aantal problemen vraagt om meer zichtbaar water in de bebouwde omgeving. Om de milieuproblemen op te lossen zijn in het verleden normen en taakstellingen vastgesteld. Ondanks een toegenomen inzet van maatregelen van overheden en bedrijven, instellingen en burgers worden deze voor een deel niet gehaald. De grootste problemen zijn geluidsoverlast, lucht-, bodem- en waterverontreiniging.
2.3. BEREIKBAARHEID EN MOBILITEIT
De mobiliteit neemt toe door onder meer de groei van de economie, de stijgende welvaart en het toenemende aantal tweeverdieners. Goede en voldoende verplaatsingsmogelijkheden zijn belangrijk voor een gunstige economische ontwikkeling en voorzien in een sociale behoefte. Maar bepaalde verplaatsingsvormen hebben negatieve gevolgen voor mens en milieu. Met name het autoverkeer (waaronder het vrachtverkeer) heeft een sterk negatieve invloed op de leefomgeving en daarmee op de gezondheid en het welzijn van de bevolking. Het verkeer is doodsoorzaak nummer 1 onder jongeren. Er ligt een groot spanningsveld tussen de groeiende behoefte aan mobiliteit en de negatieve effecten van bepaalde vormen daarvan. In de samenleving is onvoldoende draagvlak om dit dilemma aan te pakken, getuige de grote weerstand tegen maatregelen die het autoverkeer moeten ontmoedigen. Bewoners van het platteland zijn veelal aangewezen op de auto door de teruglopende openbaarvervoersvoorziening en door verplaatsing van de voorzieningen naar elders. Vergeleken met andere delen van Nederland, vooral de Randstad, is Overijssel uitstekend bereikbaar. Maar omdat in de periode tot 2020 nog een aanzienlijke groei van het verkeer over de weg wordt verwacht, zowel van het personen- als het vrachtverkeer, zal dit veranderen. De eerste tekenen hiervan zijn reeds te bespeuren op de A28 bij Zwolle en de A1 bij Deventer en Hengelo. 2.4. ONTWIKKELINGEN IN DE GROENE RUIMTE
Het grootste deel van de totale oppervlakte van Overijssel (342.000 ha) is het buiten steden en dorpen gelegen gebied oftewel groene ruimte. Ruim 72% van de oppervlakte van de provincie is landbouwgrond, 13% natuurgebied en 2% water. Bebouwing, infrastructuur en recreatie nemen ongeveer 13% aan ruimte in. De groene ruimte van Overijssel is voor een groot deel een waardevol, soms kleinschalig landschap, waarin agrarische bedrijven zijn ingebed in een fijnmazige structuur van natuur- en landschapselementen. Vandaar dat we vaak spreken van ‘Overijssel, de tuin van Nederland’. Inspelen op de regionale gebiedsspecifieke karakteristieken levert tal van kansen op voor landbouw, recreatie en natuurontwikkeling. Grote kansen voor verbetering van de kwaliteit van het landelijk gebied liggen in de uitvoering van de Wet Reconstructie Concentratiegebieden. LANDBOUW
Door dalende prijzen, beperkte mogelijkheden
voor schaalvergroting en stijgende kosten staat de landbouw in Overijssel onder druk. Ruim 25.000 mensen zijn in die bedrijfstak werkzaam, een aantal dat sterk zal dalen. De kansen voor de landbouw in Overijssel zitten voor de meeste bedrijven in verdere specialisatie en/of schaalvergroting. Daarnaast zijn er goede mogelijkheden voor biologische landbouw en voor vergroting van de toegevoegde waarde. Het beheer van de vele natuur- en landschapswaarden en de mogelijkheden voor ‘agro’-toerisme (toerisme op landbouwbedrijven) bieden kansen om het inkomen te verbeteren. RECREATIE
Toerisme en recreatie zijn erg belangrijk voor de economie van de provincie. De toeristischrecreatieve bestedingen in de provincie nemen toe. Een aanzienlijk deel van de groei komt ten goede aan de plattelandseconomie. Volgens schatting verdienen ruim 20.000 mensen hun brood in de sector. Dat aantal zal stijgen. Naar verwachting blijven recreatie en toerisme groeisectoren. Verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme op basis van de kroonjuwelen natuur, landschap en cultureel erfgoed heeft uitstekende kansen. De recreant heeft behoefte aan grotere aaneengesloten recreatief aantrekkelijke gebieden. Een verbetering van het recreatief-toeristisch product is gewenst. In het oosten van de provincie is behoefte aan meer mogelijkheden voor natte recreatie. ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
Het oppervlak aan natuur in Overijssel gaat, na decennia van teruggang, weer vooruit. Dit is mede te danken aan de ontwikkeling van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), die bestaat uit een samenhangend stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De kwaliteit van de natuur gaat over het algemeen nog achteruit. Bij het realiseren van de PEHS doet zich nog wel een aantal problemen voor op het vlak van grondverwerving, terugdringen verdroging, verbeteren milieukwaliteit, realiseren van ecologische verbindingszones, stedelijke uitbreidingen en beschikbaar instrumentarium. KWALITEIT LANDSCHAP/CULTUREEL ERFGOED
Het aantrekkelijke landschap inclusief steden en dorpen met hun menselijke maat laat een grote regionale verscheidenheid zien. Die verscheidenheid is één van de kroonjuwelen van Overijssel. Ze is de basis voor een kansrijke verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme, is waardevol als het gaat om aangenaam wonen èn is belangrijk als vestigingsfactor voor bedrijven. De kwaliteit van het Overijsselse landschap en cultureel erfgoed gaat echter al decennia langzaam achteruit. Regionale verschillen verdwijnen door eenvormige uitbreiding van steden [2
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
]
17
en dorpen. Kleinschalige landschappen lijden onder doorsnijdingen door infrastructuur en verder door de schaalvergroting van de landbouwbedrijven.
Zwolle is in dit verband al geruime tijd een uitzondering; al sedert het midden van de jaren zeventig groeit het inwonertal en de werkgelegenheid daar snel.
KWALITEIT LEEFMILIEU
In delen van Overijssel staat de leefbaarheid van het platteland nog steeds onder druk. De doorwerking van de zonering van de groene ruimte via het goedkeuringsbeleid voor gemeentelijke plannen heeft in combinatie met andere instrumenten niet kunnen voorkomen dat natuur- en landschapswaarden in grote delen van de provincie nog steeds afnemen. Dit mede onder invloed van nieuwe infrastructuur en de uitbreiding van steden en dorpen. Mede onder invloed van de economische groei en de nog niet gekeerde trek uit de steden staan de taakstellingen voor het beperken van de groei van de automobiliteit voortdurend onder druk.
Hoewel de technische mogelijkheden om het water naar onze hand te zetten steeds groter zijn geworden, zijn we gaan beseffen dat het heel belangrijk is om de samenleving aan te passen aan de natuurlijke situatie van water en bodem. Dat is onder andere gebleken bij de hoogwatersituaties in 1993 en 1995 en bij de overvloedige neerslag in de jaren 1997 en 1998. Uitbreidingen van bebouwing in Overijssel hebben invloed gehad op de waterhuishouding in de omgeving. Het gaat dan om verdroging door verlaging van de grondwaterspiegel, wateroverlast door versnelling van de afvoer, vervuiling van het oppervlaktewater door zuiveringsinstallaties, riooloverstorten en diffuse lozingen en vervuiling van het grondwater door menselijke activiteiten. Dit alles heeft natuurlijk weer ongunstige gevolgen voor natuur, landbouw en drinkwaterwinning. 2.5. EVALUATIE VORIGE STREEKPLANNEN
In de vorige streekplannen (West-Overijssel en Twente, inclusief de partiële herziening voor het stadsgewest) is een beleid opgenomen met de volgende kenmerken: • De ontwikkeling van de drie stadsgewesten, gepaard gaande met een ombuiging van de trek uit de steden. • Handhaven leefbaarheid op het platteland. • Een zonering voor de groene ruimte met de aanduiding van gebieden met respectievelijk een hoofdaccent op de landbouw, op landbouw in combinatie met behoud en ontwikkeling van het kleinschalig landschap en de recreatie, op landschap, natuur en bosontwikkeling in combinatie met landbouw en op hoge natuur- en boswaarden. • Het ruimtelijk mogelijk maken van natuurontwikkeling in het kader van de ecologische hoofdstructuur. • De bevordering van de bereikbaarheid met het tegelijkertijd tegengaan van de negatieve effecten van de toeneming van de verkeersmobiliteit, dit onder meer door het locatiebeleid en de bundeling van infrastructuur. Hoe verhouden zich de ontwikkelingen, die in de voorgaande paragrafen zijn beschreven, tot deze beleidslijnen? De feiten laten zien dat pas in de laatste jaren, mede onder invloed van de stimuleringsmaatregelen in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening, het beleid gericht op de groei van de stadsgewesten vruchten begint af te werpen, maar in Twente nog zorgen baart.
18
[2
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
]
2.6. DE OPGAVEN VOOR DE LEEFOMGEVING SAMENGEVAT
Uit het voorgaande komen volgende opgaven voor de lange termijn naar voren: • Er moet ingespeeld worden op een grote maatschappelijke dynamiek. • Er zullen veel inspanningen nodig zijn om de economische ontwikkeling, met name in Twente, op gang te houden. • De toekomst van de stadsgewesten vraagt in economisch, sociaal en ruimtelijk opzicht blijvend grote aandacht. • Het platteland staat voor een ingrijpende vernieuwingsslag. • Er blijft voortdurende inspanning nodig om de milieukwaliteit te verbeteren en kwetsbare gebieden te beschermen. • Water moet meer een ontwikkelingbepalende dan een ontwikkelingvolgende factor worden. Ook is als gemeenschappelijk vraagstuk naar voren gekomen dat ontwikkelingen op het terrein van wonen, werken, recreëren en mobiliteit nogal eens op gespannen voet staan met het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Om steden en dorpen te laten groeien is landbouwgrond gebruikt. Natuur- en landschapswaarden werden zoveel mogelijk ontzien, maar dat kon niet voorkomen dat stads- en dorpsuitbreidingen en ook de aanleg van infrastructuur negatieve effecten hebben gehad. Verdere uitbreiding van stads- en dorpsgebied zal plaatselijk op gespannen voet komen te staan met natuur en landschap. Onze manier van verplaatsen en onze manier van werken is nog steeds niet duurzaam te noemen en een toename van deze activiteiten door economische groei leidt tot een verdere
aantasting. Om dit te voorkomen zijn ingrijpende en innnoverende maatregelen nodig. Dit in de wetenschap dat bedacht beleid staat of valt met het gedrag van individuele mensen. Bij eenzijdige maatregelen op regionaal niveau zouden wij onszelf uit de markt prijzen. En door de globalisering van allerlei ontwikkelingen wordt het moeilijker om op regionale schaal, nationale of zelfs Europese schaal effectief beleid te voeren. Zo blijft het risico aanwezig dat we gevangen blijven in het dilemma tussen economische groei en de kwaliteit van de leefomgeving. 2.7. SPECIFIEKE OPGAVEN VOOR HET STREEKPLAN
Op basis van de bovenstaande verkenning van de opgaven waar Overijssel voor staat en de evaluatie van het beleid uit de afgelopen periode kunnen de volgende opgaven voor het streekplan benoemd worden: • Inspelen op de ontwikkelingen die voortvloeien uit de internationalisering, de West-Oost corridor en de uitschuif-
•
• • •
•
• •
•
processen vanuit de Randstad. Randvoorwaarden scheppen voor extra economische impulsen voor Twente in combinatie met het verbeteren van de milieu- en waterkwaliteit. Versterken van de positie van de steden. Handhaven van de leefbaarheid op het platteland. Bij stedelijke ontwikkelingen een grotere nadruk leggen op kwaliteit en op herstructurering. Versterken van de relatie met de beleidsvelden water en milieu, zowel in de stad als in de groene ruimte. Ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. Bieden van perspectieven aan de landbouw en scheppen van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Voorwaarden scheppen voor een groter aandeel van het vervoer over water en per spoor. en ontmoedigen van niet-noodzakelijk autogebruik en aantrekkelijk maken van het gebruik van fiets- en openbaar vervoer.
[2
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
]
19
[HOOFDSTUK 3] Algemene hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid
In aansluiting op de beschouwingen, ontwikkelingen en opgaven uit de vorige hoofdstukken zijn enkele hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid te formuleren. Ze zijn grotendeels gebaseerd op de Richtingennotitie Ruimte, Water en Milieu en het Bestuursakkoord 1999-2003 ‘Sterk en leefbaar Overijssel’ (zie voor belangrijkste uitspraken kader). Aan de algemene hoofdlijnen gaan beschouwingen vooraf over Overijssel in groter verband, (inter)nationale kaders en over grensoverschrijdende samenwerking.
[3
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
21
3.1. VISIE OP OVERIJSSEL EN HET RUIMTELIJK BELEID VAN HET RIJK
De positie van Overijssel binnen Nederland en Noordwest-Europa verandert. De bestuurlijke en economische integratie, de ICT-revolutie, de huidige welvaart, maar ook de steeds lossere sociale verbanden veroorzaken structurele wijzigingen in voorheen meer vaste patronen, relaties en posities. Enkele ruimtelijk relevante uitingen daarvan: er ontstaan meer soorten leefstijlen, de mobiliteit neemt nog meer toe, afstanden worden minder belangrijk, vestigingsplaatsvoorkeuren wijzigen, vaste relaties veranderen meer in wisselende samenwerkingsverbanden, in de economie worden diensten nog dominanter. Aan flexibiliteit van mensen, bedrijven en regio’s worden hogere eisen gesteld. Daarnaast, en deels als reactie hierop, neemt de behoefte toe aan rust, contrast tussen stedelijk en landelijk gebied en regionale identiteit. Voor de Overijsselse regio’s betekenen deze trends dat economisch succes afhankelijker wordt van het vermogen tot aanpassing, nieuwe initiatieven en netwerkvorming. Ruimtelijk betekenen deze trends dat het onderscheidend vermogen van een regio steeds meer ligt in de ruimtelijke kwaliteit die op verschillende terreinen kan worden geboden, in een vraaggerichte diversiteit aan woon- en werklocaties, in het versterken van de streekeigen kwaliteiten, die ook in de ruimtelijke vormgeving meer naar voren moeten komen, en in flexibele planning die ruimte laat voor nieuwe ontwikkelingen en functies. Relatief nieuwe begrippen, die hieruit voortvloeien en met elkaar samenhangen, zijn corridors en stedelijke netwerken. Zie kaart 1. Oost-Nederland neemt in het NoordwestEuropese kerngebied als sterke autonome regio een intermediaire positie in tussen Randstad, Ruhrgebied, de Duitse havens, Hannover, Berlijn en Noord- en Oost-Europa. De beide provincies maken daarnaast deel uit van het groen-blauwe hart van Noordwest-Europa. Vanuit de Randstad lopen via Oost-Nederland twee internationale vervoersassen naar andere grootstedelijke concentraties in Europa: de West-Oost as van met name de Noordvleugel van de Randstad via Deventer en Twente naar Noord- en Oost-Europa en de RandstadRuhr-as via Arnhem/Nijmegen van met name de Zuidvleugel van de Randstad naar Centraal-Europa. Bovendien is een belangrijke nationale vervoersas van de Randstad via Zwolle naar Noord-Nederland aanwezig. Daarnaast zijn er twee grensoverschrijdende vervoersassen van regionale betekenis te onderkennen, te weten die van Zwolle via Emmen naar Meppen en die van Twente, via Münster naar het Ruhrgebied.
22
[3
Conform de Ruimtelijke Visie wil Oost-Nederland de snel toenemende west-oost gerichte internationale personen- en goederenstromen selectief faciliteren en inzetten op versterking van milieuvriendelijke vervoerwijzen. De stromen tussen de Noordvleugel van de Randstad en Noordoost-Europa worden vooral via de West-Oost as afgewikkeld waarvan de A1 en de Berlijnspoorlijn de grensoverschrijdende hoofdassen vormen. De stromen tussen de Zuidvleugel van de Randstad naar Midden-Europa verlopen hoofdzakelijk via de Randstad-Roer as met de Waal, de Betuwe-spoorlijn en de A15/A18 als grensoverschrijdende hoofdassen. Oost-Nederland acht de Noordoostelijke Verbinding een onmisbare schakel in het internationale goederenvervoer per spoor met herkomst en bestemming de Randstad en een belangrijke schakel tussen de beide Oost-Nederlandse assen. Dat betekent dat Oost-Nederland, waar mogelijk, milieuvriendelijk vervoer van personen en goederen ondersteunt, onder andere door beïnvloeding van gedrag en in fysieke zin door ontwikkeling openbaar vervoer en overslagterminals voor spoor en/of water. Het Rijk heeft echter de eerste verantwoordelijkheid om milieuvriendelijk vervoer tot stand te brengen. Wij verwachten nieuw en krachtig flankerend beleid van het Rijk op dit punt. Daarnaast zijn verbeteringen in de weginfrastructuur onvermijdelijk, vanwege de huidige knelpunten, de verwachte groei en de achterblijvende openbaar vervoervoorzieningen. Voor Oost-Nederland zijn de volgende snelle verbeteringen in de hoofdinfrastructuur essentiëel: • Hoofdtransportas A1: de huidige knelpunten bij de steden dienen te worden voorkomen c.q. zo spoedig mogelijk te worden opgelost; mocht fysieke uitbreiding in Oost-Nederland onvermijdelijk blijken dan wordt deze ecologisch en ruimtelijk zeer zorgvuldig ingepast. • Gepaard aan versnelde aanleg van de A15 (Ressen—A12) in Gelderland, wordt de A18 Varsseveld-Twente versneld aangelegd, waardoor de verkeersdruk op de A1, A12 en A50 in Gelderland kan worden afgeleid. • De huidige spoorlijn Amsterdam-Berlijn wordt opgewaardeerd tot een hoogwaardige Europese IC+ verbinding met een halteplaats in Hengelo. Koppeling aan de aan te leggen HSL-Oost via halteplaats Arnhem door ontwikkeling van feederlijnen vanuit Twente en Zwolle is van groot belang voor de aansluiting van OostNederland op het Europese netwerk van hogesnelheidslijnen. • In de nationale vervoersas via Zwolle vervullen de A28 en de Hanzelijn essentiële functies. De knelpunten in de A28 ooste-
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
lijk van de IJssel dienen spoedig te worden opgelost en de Hanzelijn dient spoedig te worden aangelegd. Vanwege de gunstige ligging, de kwaliteit van het bestaande bedrijfsleven, de goed ontwikkelde sociaal-economische netwerken en het hoogwaardige vestigingsklimaat zijn de economische potenties groot. Die wil de provincie verder versterken en benutten. Het huidige concentratiebeleid, gericht op de steden en bundeling van stromen op hoofdassen, wordt geïntensiveerd en nieuwe uitbreidingen worden ruimtelijk en ecologisch zorgvuldig ingepast. Op de aldus beschreven wijze is het goed mogelijk en wenselijk om tot een nadrukkelijk beschermend beleid voor de open ruimten en waardevolle natuurgebieden en landschappen tussen de stedelijke gebieden te komen.
Wij willen de nationale en internationale positie van onze steden versterken. Aangrijpings-punten zijn daarbij de verdere uitbouw van twee relatief nieuwe concepten: ontwikkeling van corridors en netwerkvorming tussen steden. Op (inter)nationaal niveau willen wij onze steden –letterlijk en figuurlijk– beter aansluiten op de omringende grootstedelijke gebieden. Daarbij spelen de internationale West-Oost as via Twente en Deventer en de van nationaal belang zijnde Noordcorridor via Zwolle een essentiële rol. Door initiatieven met de juiste partners te ontwikkelen willen wij nieuwe impulsen opwekken om zo de intermediaire functies van onze steden optimaal te benutten. Daarnaast willen wij de samenhang, het (inter)nationale profiel en het onderscheidend vermogen van onze steden een forse impuls geven.
OVERIJSSEL IN GROTER VERBAND
[KAART 1]
West-Oost corridor Randstad-Roer corridor Noord corridor Regionale corridor Stad
Bremerhaven
Wilhemshaven Emden
Groningen Leeuwarden
Bremen
Zwolle
Amsterdam
Almelo Hengelo
Den Haag Utrecht
Hamburg
Deventer
Rheine
Enschede
Rotterdam
Osnabrück
Arnhem Münster
Nijmegen
Dortmund
Duisburg
Hannover
Bielefeld
Göttingen
Essen
Antwerpen
Düsseldorf Brussel
Köln
[3
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
23
STADSGEWEST TWENTE
Het stadsgewest Twente heeft in landsdeel Oost naast het Knooppunt Arnhem/Nijmegen een bijzondere positie. Het Twentse stadsgebied, binnen Overijssel het belangrijkste stedelijke gebied, vormt een meerkernige concentratie van (inter)nationale betekenis met een sterke en toenemende ruimtelijke samenhang. Vanwege de hechte woning-, arbeids- en vervoersmarkt is het Twentse stadsgewest in de Startnota Ruimtelijke Ordening door het Kabinet aangeduid met het nieuwe begrip netwerkstad. Wij zien deze erkenning als belangrijke ondersteuning van de nieuwe impuls die wij in nauwe samenwerking met Twente en externe partners aan de Twentse steden willen geven. Daarbij gaat het om de versterking van de samenhang, het (inter) nationale profiel en het onderscheidend vermogen. Versterking van deze elementen zal plaatsvinden in een nieuw te starten programma voor de netwerkstad Twente waarin het concept van de netwerkstad een essentiële rol speelt. De netwerkstad Twente ontwikkelt zich van een euregionale naar een internationale positie in de west-oost relaties met ICT, de bestaande kennisinstituten, de hightech metalelectro en industriële diensten als speerpunten. De bestaande relaties en de ligging aan de WestOost corridor maken het Twente mogelijk te pionieren, met name ook via ICT, in de ontwikkeling van grensoverschrijdende samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven in Noordwest- en Oost-Europa. Daar liggen belangrijke kansen voor economische groei juist vanwege de komende toetreding van Oost-Europese staten tot de Europese markt. De samenwerking in de Städtedreieck Enschede/Hengelo-Münster-Osnabrück is daarbij van groot belang vanwege gezamenlijke belangen en profilering. Ook op nationaal niveau dient Twente meer te worden geprofileerd als een intermediaire hightech regio tussen grootstedelijke concentraties. STADSGEWEST ZWOLLE
Het stedelijk knooppunt Zwolle is op nationaal schaalniveau een cruciale schakel tussen de Randstad en het Noorden en Noordoosten van ons land. De centrale ligging, de aanwezige nationale hoofdinfrastructuur en de bestaande stedelijke kwaliteiten maken de stad tot een knooppunt van functies in de dienstensector, onderwijs en gezondheidszorg. In combinatie met de nabij gelegen natuurgebieden van de Veluwe, Randmeren, Weerribben en Salland is Zwolle daarmee ook een aantrekkelijke stad om te wonen. Deze bijzondere positie, die voor grote delen van Noord en Midden Nederland van belang is, wordt verder versterkt, evenals de samenhang met Kampen/IJsselmuiden en andere
24
[3
omliggende kernen (zie ook hierna bij Regiovisie Zuid-Drenthe/Noord-Overijssel). STADSGEWEST STEDENDRIEHOEK
Het stadsgewest Stedendriehoek ApeldoornDeventer-Zutphen ligt op een kruising van west-oost en noord-zuid geörienteerde verbindingen en herbergt belangrijke bovenregionale functies voor het centrale deel van landsdeel Oost. Door de ligging te midden van aantrekkelijke landschappen, de eigen stedelijke kwaliteiten en de nabijheid van de Randstad oefent de Stedendriehoek een grote aantrekkingskracht uit. De Stedendriehoek is te typeren als een netwerkstad in wording. Voor verdere afstemming van wonen, werken en voorzieningen is de gezamenlijke inzet van de provincies Gelderland en Overijssel noodzakelijk om een goede in- en externe bereikbaarheid te garanderen. In dit kader wordt onder andere mogelijkheid van aanleg van een snelle regioverbinding tussen de drie steden bezien. Versterking van de sociale, economische en culturele functies van onze steden is voor geheel Oost-Nederland van essentieel belang. Stedelijke vernieuwing zal in de komende jaren een belangrijk beleidsthema zijn en gepaard gaan met intensivering van het stedelijk ruimtegebruik. Voor de periode na 2010 wordt de behoefte aan nieuwbouw -zo mogelijk- vooral opgelost binnen bestaand stedelijk gebied, vooral om verdere aantasting van de omringende groene ruimte te beperken. Als vervolgens vanwege het aanbieden van concurrerende woonkwaliteit, nog aanvullende ruimte noodzakelijk is wordt aansluitend aan het stedelijk gebied ruimte geboden voor nieuwe uitlegprogramma’s. De komende tijd zullen zich ook in de groene ruimte ingrijpende veranderingen voltrekken. De landbouw staat voor een omslag en de herstructurering van de varkenshouderij (en de overige intensieve veehouderij) en de toepassing van de Reconstructiewet concentratiegebieden hebben grote gevolgen voor talrijke huishoudens en bedrijven (inclusief de afgeleide bedrijvigheid). De ruimtelijke inrichting van de groene ruimte zal veranderen. Dit vraagt, samen met de verbeteringen in recreatievoorzieningen, de verdere ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur en de hoge milieueisen om een intensief plattelandsbeleid van de provincie, een beleid gericht op het versterken van de Tuin van Nederland. Het is daarbij van belang dat de landbouw zich verder kan ontwikkelen tot een sector, die duurzaam is zowel in economisch als in milieuopzicht. Het beleid beperkt zich niet tot de groene functies, maar gaat ook uit van de samenhang met de ontwikkeling van de dorpen. Het gaat daarbij om het opvangen van de gevolgen van de
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
relatief sterke afname van de werkgelegenheid in de landbouw in de provincie in het algemeen en voor enkele delen van de provincie in het bijzonder. Dit met inbegrip van de sociale gevolgen van de economische veranderingen. Om de ontwikkelingen in de gewenste richting bij te buigen en bovengeschetste opgaven te realiseren, zijn nieuwe uitvoeringskaders en investeringsimpulsen nodig. De provincie Overijssel wil daarom meewerken aan het geven van een integrale kwaliteitsimpuls aan de veranderende groene ruimte van de provincie. Voor grote delen van Overijssel zullen wij met andere overheden en maatschappelijke organisaties samenwerken om aan een nieuw perspectief uitvoering te geven, via de voortzetting van het gebiedsgerichte beleid, via de landinrichting en via enkele andere vormen van stimuleringsbeleid en meer in het algemeen via projecten in het kader van plattelandsvernieuwing. Het Rijk is bezig met de voorbereiding van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Als eerste stap is de Startnota Ruimtelijke Ordening verschenen. Enkele belangrijke punten daaruit zijn de grotere aandacht voor het internationale perspectief, het ontwikkelen van stedelijke gebieden naar netwerksteden, groter accent op herstructurering van stedelijke gebieden, de bundeling van economische activiteiten in corridors, restrictief beleid en contourbenadering in de open ruimten, versterking platte-land en ecologische hoofdstructuur, water als leidend principe, ontkoppeling economische groei en milieudruk en een nieuwe sturing: meer ruimte voor regionale invulling. Wij willen inspelen op het rijksbeleid en doen dat onder andere door de uitwerking van het corridorconcept, de invulling van het stedelijk netwerkconcept voor Twente en door het vergroten van de samenhang met het milieu- en het waterbeleid. PROGRAMMA VOOR DE NETWERKSTAD TWENTE
De bovenlokale aanpak van de opgaven voor het stedelijk gebied van Twente vraagt bijzondere aandacht: de economische ontwikkeling in relatie tot de bereikbaarheid, de demografische ontwikkeling, de sterke mate van verstedelijking in het stadsgewest, het regionale openbaar vervoer, stad-landrelaties, de ruime aanwezigheid van kroonjuwelen en de ingewikkelde watersystemen. Eén en ander vraagt om een samenhangende sturing en een langdurige inspanning. In de drie plannen voor de leefomgeving zijn voor Twente talrijke beleidslijnen opgenomen en activiteiten in het vooruitzicht gesteld. Wij willen dit beleid verder handen en voeten geven in een programma voor de netwerkstad. In dit programma bundelen wij lopende processen en nieuwe initiatieven met betrekking [3
tot het stedelijk gebied van Almelo, Hengelo/ Borne en Enschede. Wij willen een aanzienlijke bijdrage aan dit integrale programma leveren dat in nauw overleg tussen betrokken steden, de provincie en andere partijen zal worden ontwikkeld en uitgevoerd. (Voor de gebiedsgerichte aanpak in de groene ruimte: zie paragraaf 5.2.) We willen dit programma ook gebruiken in het kader van de profilering van Twente en de afstemming op Europees en rijksbeleid, waaronder Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de uitvoering van het Vinex/Vinac-beleid. ACTIES
•
•
in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zullen wij met de overheden en het bedrijfsleven in Nederland en Duitsland via een pilotstudie nadere uitwerking geven aan de internationale corridors in Oost-Nederland. Zonodig leiden de resultaten tot aanpassing van het Streekplan via een nadere uitwerking wij zullen met de betrokken overheden en andere partners een programma voor de netwerkstad Twente opstellen. Zonodig zullen de resultaten leiden tot een partiele herziening van het streekplan
3.2. GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING
De ruimtelijke ontwikkeling van Overijssel raakt dus (zie de vorige paragraaf) in toenemende mate vervlochten met die van aangrenzende regio’s, zowel in Nederland als in Duitsland. De ontwikkelingen in Oost-Europa en het wegvallen van de landsgrenzen brengen een versterking van de West-Oost-relaties met zich mee. Dat betekent grote kansen voor Overijssel, en vooral voor Twente. Wederzijdse afstemming van beleid en in toenemende mate ook gemeenschappelijke beleidsvorming is noodzakelijk. Meer samenhangend beleid wordt met de Duitse overheden bereikt door gemeenschappelijk overleg in het kader van de Nederlands-Duitse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (NDCRO) en de Städtedreieck Münster- Osnabrück- Enschede/Hengelo. In NDCRO-verband is een gemeenschappelijk ruimtelijk ontwikkelingsconcept opgesteld. In dit concept wordt het gehele grensoverschrijdende gebied als ruimtelijk samenhangend beschouwd. Het concept geeft aan wat de perspectieven voor het gebied zijn op gebied van ruimtelijke structuur en verstedelijking, mobiliteit, recreatie en natuur en landschap. Via een uitvoeringsprogramma wordt gezamenlijk
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
25
gewerkt aan realisering van het concept. Centraal hierin staat de verdere ontwikkeling van de onderscheiden corridors, waarbij de WestOost corridor voor Overijssel met name van belang is. Ook voor de Städtedreieck is een ontwikkelingsperspectief opgesteld dat een eerste stap is naar een samenhangend beleid. Met Gelderland wordt op talrijke gebieden samengewerkt. Nauwe samenwerking vindt plaats in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (zie de eerdergenoemde Kernpuntennotitie) en ook bij het regiocontract Oost-Nederland en de Reconstructiewet concentratiegebieden. Tevens participeren beide provincies in het stadsgewest Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen. Voor dit stadsgewest wordt gezamenlijk gewerkt aan de realisering van de in 1994 door betrokken gemeenten opgestelde ontwikkelingsvisie. Aan het verkrijgen van een nieuwe visie wordt inmiddels gewerkt. Met de provincie Drenthe en een groot aantal gemeenten in beide provincies en de Regio IJssel-Vecht is het tot een Regiovisie ZuidDrenthe-Noord-Overijssel gekomen. In deze visie staat de economische ontwikkeling van het gebied van Zwolle/Kampen tot Emmen centraal. Vooral via verbetering van de infrastructuur en een regionale afstemming bij bedrijventerreinen wordt deze economische ontwikkeling gestimuleerd. Voor het Streekplan is vooral de in deze Regiovisie voorgestane samenhangende ontwikkeling van de stedelijke zones Zwolle/Kampen-Meppel-Steenwijk en Hardenberg-Coevorden- Emmen-Meppen (Duitsland) van belang. In eerstgenoemde zone neemt het gebied Zwolle/Kampen, gelet op de nationale schakelfunctie, een primaire positie in. Steenwijk en Meppel hebben een onderling vergelijkbare regionale functie. Door middel van de uitvoering van de regiovisie (en ook via het programmeringsoverleg voor bedrijventerreinen) zal de ruimtelijk-economische positie van de verschillende kernen in de genoemde zone nader worden bepaald en uitgewerkt. Op het interlokale niveau is de samenwerking in Euregionaal verband van belang. Melding verdient het Europees Ruimtelijke Ontwikkelingsperspectief (EROP) dat door de betrokken Europese ministers is vastgesteld. Dit document schetst een ruimtelijk beeld van Europa gebaseerd op economische en sociale samenhang, duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen. In het bijzonder zijn van belang de ontwikkeling van zogenaamde euro-corridors (de corridor Rotterdam-Hannover-Berlijn wordt aangeduid als potentiele euro-corridor), strategieën voor clusters van steden in grensgebieden, het ontwikkelen van een Europees ecologisch netwerk en de ontwikkeling van de economische basis van plattelandsgebieden. We kunnen vaststellen dat het Streekplan daarmee in lijn is.
26
[3
3.3. ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET RUIMTELIJK BELEID
In deze paragraaf vatten wij de algemene hoofdlijnen van beleid samen, waar nodig voorzien van een korte toelichting. De hoofdlijnen welke afkomstig zijn uit de Richtingennotitie zijn aangeduid met ‘RN’.
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
HOOFDLIJNEN MET BETREKKING TOT DE INTERNATIONALE POSITIE, DE HOOFDINFRASTRUCTUUR EN DE ONTWIKKELING VAN STEDEN EN DORPEN • •
•
•
•
•
]
versterking van de interprovinciale en internationale samenwerking in het ruimtelijk beleid de (internationale) West- Oost corridor en de (nationale) corridor tussen de Randstad en het Noorden/Noordoosten van het land, via het gebied Zwolle/ Kampen, zijn structurerende elementen in het provinciale beleid. De uitbouw van de verkeersinfrastructuur is onderdeel van deze ontwikkeling, met waar mogelijk voorrang voor milieuvriendelijke vervoerwijzen. RN corridorgebonden ruimtelijke ontwikkelingen worden in de stedelijke gebieden langs de corridor geconcentreerd. RN vanuit overwegingen van versterking van de stedelijke potenties en het draagvlak voor (boven)regionale functies, bereikbaarheid en mobiliteit en van zuinig omgaan met de kroonjuwelen vindt geconcentreerde verstedelijking in de steden plaats. RN versterking van de positie van de stadsgewesten Twente, Zwolle en Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. RN versterking van de positie van het stadsgewest Twente als netwerkstad met internationale uitstraling; versterking van de cruciale nationale schakelfuncties van Zwolle en van de samenhang met Kampen en overige omliggende kernen; stimulering van de Stedendriehoek Apeldoorn-DeventerZutphen als een stedelijk netwerk in wording
•
•
•
•
• • •
• •
•
•
voor Twente is een bevolkingsontwikkeling gewenst waarbij geen sprake is van een vertrekoverschot van personen ten opzichte van overig Nederland voor West-Overijssel wordt uitgegaan van een voortzetting van het binnenlands vestigingsoverschot het aandeel van de stadsgewesten in de totale bevolking van Overijssel zal - in samenhang met een gunstiger migratieontwikkeling in Twente tussen 1995 en 2020 met 2% toenemen versterking van de regionale woonfunctie van de steden door middel van het ontwikkelen van nieuwe attractieve wervende woongebieden en door kwaliteitsverhoging van bestaande woongebieden. RN het beleid voor plattelandskernen is gericht op de eigen woningvraag versteviging en verbreding van het draagvlak voor voorzieningen in de steden. RN versterking van de regionale werkfunctie van de steden door het ontwikkelen van hoogwaardige bedrijfs- en kantoorterreinen. RN verhoging van de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving in de steden. RN op grond van hun functie voor een groot omliggend gebied, hun betekenis voor de economische structuur en hun afstand tot de stadsgewesten, zijn Steenwijk en Hardenberg kernen met een streekfunctie. RN de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige kernen worden op basis van economische potentie, verzorgingsfunctie en omgevingskwaliteit bepaald. RN goede onderlinge afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de waterhuishouding
tijd te ontwikkelen en in te richten. De provincie wil haar bijdrage aan deze investeringen leveren. Nieuwbouw in de steden zal beter moeten aansluiten op de marktvraag, vooral van de hogere inkomensgroepen zodat een beter evenwicht wordt gecreëerd tussen woonkwaliteit in de steden en woonkwaliteit in de gebieden daarbuiten. Steenwijk en Hardenberg nemen een bijzondere positie in. Deze kernen liggen wat verder weg van de steden waardoor ze een belangrijke rol vervullen voor de omliggende gebieden. Deze omliggende gebieden zijn relatief dun bevolkt en hebben een kwetsbare economische structuur. In de praktijk is gebleken dat Steenwijk en Hardenberg vanwege hun functie en ligging extra inspanningen van de provincie verdienen. Om deze hoofdlijnen te realiseren is een veelzijdig beleid op meerdere terreinen nodig. Het is daarbij van betekenis de feitelijke ontwikkelingen goed te volgen en het beleid zo nodig bij te sturen.
HOOFDLIJNEN
VOOR DE GROENE RUIMTE
•
•
•
•
•
•
Wij willen in het kader van het grote stedenbeleid onze bovenlokale sturingsfunctie verder gestalte geven en streven daarbij naar een gebundelde en ‘ontschotte’ inzet van middelen. Er zijn grote investeringen nodig om de ruimte van de steden volgens de eisen van de [3
• •
een samenhangende en waar mogelijk elkaar versterkende ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies ‘passend’ binnen de groene ruimte ontwikkelingsmogelijkheden voor een economisch en milieuhygienisch duurzame landbouw. RN instandhouden, en herstellen en ontwikkelen van een grote rijkdom aan natuurwaarden (biodiversiteit), geconcentreerd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, met de bijbehorende water- en milieu-omstandigheden versterking van de landschappelijke kwaliteit en bescherming van het cultureel erfgoed. RN behoud en versterking van het voorzieningenniveau ten aanzien van recreatie en toerisme goede onderlinge afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de waterhuishouding. RN instandhouding, herstel en ontwikkeling van bossen en landgoederen nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
27
•
functioneel zijn gebonden aan het landelijk gebied, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van nietfunctioneel aan het landelijk gebied gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan voorkomen van de aantasting van de veerkracht van watersystemen en bevorderen van het herstel daarvan
Bovenstaande hoofdlijnen pakken voor deelgebieden van de groene ruimte van de provincie verschillend uit. In de Richtingennotitie Ruimte, Water en Milieu hanteert de provincie gebiedsaccenten voor acht deelgebieden. Zie kaart 2. Voor een aantal gebieden geldt dat de kwaliteit van de natuurlijke omstandigheden (waaronder de watersituatie) bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van meer economische functies: koesteren gaat daar boven ontwikkelen.
DIE
GEBIEDSACCENTEN ZIJN IN DE NU VOLGENDE HOOFDLIJNEN OPGENOMEN:
•
•
•
•
•
•
28
[3
Noordoost-Twente: groter accent op de natuurlijke omstandigheden als leidraad voor toekomstige ontwikkelingen. RN Zuid- en West-Twente: een belangrijk accent op het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies, met name in de stedenband en West-Twente. Vooral in het gebied zuidelijk van de stedenband ligt een belangrijk accent op natuurlijke omstandigheden als leidraad voor ontwikkeling. RN Noordwest-Overijssel: accent op ontwikkelingen op basis van natuurlijke omstandigheden. RN IJsseldelta: in en rondom Zwolle en Kampen/IJsselmuiden accent op economische functies. Voor het overige gebied een accent op een ontwikkeling op basis van natuurlijke omstandigheden. RN Noordoost-Overijssel: accent op ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies. RN Vecht-Regge: meer accent op de natuurlijke omstandigheden. RN
•
Salland: accent op het ontwikkelen van economische functies. RN
Deze gebiedsaccenten hebben een belangrijke rol gespeeld bij de inhoudelijke voorbereiding van het voorliggende Streekplan. Ze zijn mede richting gevend geweest voor (de keuzes die moesten worden gemaakt bij) de formulering van het beleid voor de groene ruimte. In hoofdstuk 4 is dit beleid uitgewerkt in drie samenhangende sporen te weten de zonering, de thematische beleidsbeschrijvingen en de gebiedsbeschrijvingen. Voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de groene ruimte en de onderscheiden deelgebieden daarbinnen is in beginsel dit beleid maatgevend. De gebiedsaccenten vervullen nog een functie in die gevallen dat het geformuleerde beleid onvoldoende houvast biedt om adequaat op nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen in te spelen. Bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van het beleid voor de groene ruimte is de wederzijdse beïnvloeding van functies en de bijbehorende waterrelaties een belangrijk aandachtspunt. Ook benadrukken wij dat voor landbouw mogelijkheden moeten komen voor wezenlijke veranderingen in de bedrijfstak, zodat een economisch en milieuhygiënisch duurzame sector kan ontstaan. Dit moet gebeuren binnen duidelijke kaders voor het milieu en voor natuur en landschap. Belangrijk is dat wordt ingespeeld op regionale kwaliteitsverschillen van de omgeving als productiefactor en als bron van neveninkomsten. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio’s, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
OVERIGE •
• •
• • ]
HOOFDLIJNEN
beperking van de groei van de automobiliteit en bevordering van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer de economische centra in de provincie moeten goed bereikbaar zijn de West-Oost corridor en de corridor naar het noorden moeten zo goed mogelijk benut kunnen worden bestaande infrastructuur (weg, water, spoor) moet goed bereikbaar blijven en/of verbeteren verschuiving van wegtransport naar goederenvervoer over rail
•
• •
•
en water overwegingen van waterkwaliteit en -kwantiteit moeten sterker meewegen in het ruimtelijk beleid. RN de relatie tussen economische groei en milieubelasting wordt verder doorbroken bij de keuzen voor toekomstig gebruik van de ruimte zullen de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling optimaal benut moeten worden ter voorkoming van achteruitgang van natuur- en landschapswaarden vindt toepassing van het compensatiebeginsel plaats
COMPENSATIEBEGINSEL
In het provinciaal beleid staat voorop dat bij ruimtelijke ingrepen aantasting van natuur en landschap zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Ruimtelijke ingrepen die aan de aanwezige waarden van natuur en landschap in de zones III en IV, de PEHS en de bossen afbreuk doen, zijn daar alleen in uitzonderingsgevallen toelaatbaar (zwaarwegend maatschappelijk belang, alternatieven elders ontbreken). In die gevallen moet compensatie van verlies van natuur- en landschapswaarden plaatsvinden. (Voor de uitzonderingsgevallen ten aanzien van uitbreiding van recreatiebedrijven: zie bij paragraaf 4.2.2. Ten aanzien van compensatie bij nieuwe infrastructuur: zie paragraaf 4.3.). Voorzover erkende natuur- en land-
REGIO-INDELING
[KAART 2]
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
NoordwestOverijssel
Giethoorn
Blokzijl
Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Balkbrug
IJsseldelta
Lutten
Dedemsvaart
Nieuwleusen
ter Wa
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
Gramsbergen
Noordoost-Overijssel
Hasselt
Ketelmeer
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Vecht-Regge
IJssel
Kloosterhaar
Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn
Noordoost-Twente
Wijhe
Olst
Salland
Raalte
Wierden
ALMELO
Denekamp
Weerselo
Nijverdal Heeten
West-en Zuid-Twente
Oldenzaal
Borne
Enter
Diepenveen
Rijssen Holten
Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo
l anaa thek Twen
Diepenheim
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr. 0125053
[3
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
29
schapswaarden (met uitzondering van bossen) in zones I en II gelegen zijn zullen de gemeenten een eigen compensatiebeleid moeten ontwikkelen. Bij de beoordeling van bestemmingsplannen zal de redelijkheid van de wijze waarop toepassing van het gemeentelijke compensatiebeleid heeft plaatsgevonden worden nagegaan. De provincie zal enkele voorbeeldprojecten ondersteunen. Compensatie is in zone I en II maatwerk en zal eerder elders plaatsvinden of van financiële aard zijn. In de toelichting (T.9) wordt op de verbreding van het compensatiebeginsel nader in gegaan. Verder wordt verwezen naar de provinciale richtlijnen voor toepassing van het compensatiebeginsel. Ook vanuit water kan compensatie aan de orde zijn. Dit kan spelen bij de nog aan te wijzen hoogwateropvanggebieden en bij de aantasting van de veerkracht van het watersysteem. Zie het Waterhuishoudingsplan. Enkele pilotstudies zullen worden uitgevoerd om de mogelijkheden van compensatie van grijze milieuwaarden na te gaan. Zie hiervoor het Milieubeleidsplan. ACTIES
•
•
30
[3
de provincie bevordert dat gemeenten een compensatiebeleid ontwikkelen voor natuur- en landschapswaarden in zones I en II de provincie zal een aantal voorbeeldprojecten op het gebied van compensatie ter hand nemen
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
]
31
[HOOFDSTUK 4] Beleid voor het stedelijk gebied en de groene ruimte
4.1. ONTWIKKELING VAN HET STEDELIJK GEBIED
•
4.1.1. TYPERING VAN STEDEN EN DORPEN
HOOFDLIJNEN •
•
•
•
vanuit overwegingen van versterking van de stedelijke potenties en het draagvlak voor (boven)regionale functies, van bereikbaarheid en mobiliteit en van zuinig omgaan met de kroonjuwelen vindt geconcentreerde verstedelijking in de steden plaats versterking van de positie van de stadsgewesten Twente, Zwolle en Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen versterking van de positie van het stadsgewest Twente als netwerkstad met internationale uitstraling; versterking van de cruciale nationale schakelfuncties van Zwolle en van de samenhang met Kampen en overige omliggende kernen; stimulering van de Stedendriehoek Apeldoorn-DeventerZutphen als een stedelijk netwerk in wording op grond van hun functie voor een groot omliggend gebied, hun betekenis voor de economische structuur en hun afstand tot de stadsgewesten, zijn Steenwijk en Hardenberg
kernen met een streekfunctie de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige kernen van Overijssel worden op basis van economische potentie, verzorgingsfunctie en omgevingskwaliteit bepaald
4.1.1.1. ALGEMEEN
In deze paragraaf worden de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de steden en dorpen in Overijssel beschreven. Deze mogelijkheden zijn voor groepen van kernen verschillend. De typering van de kernen is gebaseerd op de hiervoor vermelde hoofdlijnen uit de Richtingennotitie. Dat betekent dat op voorhand onderscheiden worden de stadsgewesten en de streekcentra Steenwijk en Hardenberg. Voor de overige kernen heeft een nadere typering, met verschillende ontwikkelingsmogelijkheden, plaatsgevonden. 4.1.1.2. DE STADSGEWESTEN
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
de stadsgewesten zullen een groot deel van de verstedelijkingsopgave moeten realiseren. Zij zullen via gedifferentieerde en kwalitatief hoogwaardige locaties voor werken en wonen een opvangfunctie voor de provincie, maar ook voor de gebieden daarbuiten, moeten vervullen
In de Vinex zijn drie stedelijke gebieden in Overijssel aangewezen tot stadsgewesten, waar concentratie van wonen en werken plaats dient te vinden. Het gaat om Twente [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
33
(Almelo-Hengelo/Borne-Enschede), Zwolle en de interprovinciale Stedendriehoek ApeldoornDeventer-Zutphen. In hoofdstuk 3 is de positie in internationaal en nationaal verband van de stadsgewesten beschreven. Het Rijk werkt, in overleg met de landsdelen, aan de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het landsdeel Oost, bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland, de Kaderwetgebieden Twente en KAN (Knooppunt Arnhem-Nijmegen), de steden en waterschappen heeft daartoe de Ruimtelijke Visie Oost-Nederland opgesteld. Daarin staan voor de komende periode de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid met betrekking tot het (inter)nationale perspectief, verstedelijking, infrastructuur, water en groene ruimte. Deze visie is de basis voor de landsdelige paragraaf voor Oost-Nederland in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en werkt op hoofdlijnen door in het Streekplan. (zie ook hoofdstuk 3). Om de (inter)nationale concurrentiepositie van de stadsgewesten te versterken wil de provincie optimale voorwaarden scheppen voor verdere uitbouw van de functie van de stadsgewesten op het gebied van werkgelegenheid, huisvesting en hoogwaardige voorzieningen. Vooral wil de provincie deze versterking bereiken door het voeren van een consequent beleid, gericht op het concentreren van bevolking, woningbouw, werkgelegenheid en voorzieningen in de steden. Behalve een versterking van de positie van de steden zijn motieven voor het concentratiebeleid: • Grotere mogelijkheden tot synergie door nabijheid van produktie, distributie, dienstverlening en afnemers. • Efficiënte benutting van infrastructuur en openbaar vervoer. • Meer mogelijkheden tot een aanbod van gedifferentieerde woon- en werkmilieus. • Beperking aantasting van de groene ruimte. • Bieden van voldoende draagvlak voor voorzieningen. De stadsgewesten zullen een groot deel van de verstedelijkingsopgave moeten realiseren. Zij zullen via gedifferentieerde en kwalitatief hoogwaardige locaties voor werken en wonen een opvangfunctie voor de provincie, maar ook voor de gebieden daarbuiten, moeten vervullen. ACTIE
•
34
[4
de provincie wil, onder andere via de geïntegreerde wijze van het grote stedenbeleid, haar instrumenten inzetten om de stadsgewesten bij hun verstedelijkingsopgave te ondersteunen
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
STADSGEWEST TWENTE
DOEL-
• •
EN TAAKSTELLINGEN
het stedelijk knooppunt Enschede/ Hengelo zal als internationaal knooppunt verder ontwikkeld worden in nauwe samenwerking met Twentse steden en bedrijfsleven zal de provincie in het kader van het Streekplan het concept van de netwerkstad Twente verder uitwerken
Het stadsgewest Twente, bestaande uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo, vormt de grootste stedelijke concentratie in Nederland buiten de Randstad. Dat geldt zowel voor de omvang van de bevolking als voor de werkgelegenheid. Na een periode van teruggang als gevolg van het ineenstorten van de textielindustrie in een groot deel van Twente en daarna een sterke teruggang van de metaalindustrie in Hengelo is het Twentse bedrijfsleven nu springlevend, zowel in de stedenband als daarbuiten. Het stadsgewest Twente kan, zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven, als een netwerkstad worden getypeerd, waarin de steden en kernen elkaar aanvullen en gezamenlijk een hoog niveau aan bedrijvigheid en dienstverlening, voorzieningen (op het gebied van cultuur, onderwijs, zorg en detailhandel) en woonmilieus bieden. Deze ontwikkeling zal gepaard moeten gaan met een respectvol omgaan met de rijke landschappelijke en natuurlijke waarden. In Twente is sprake van een spannende relatie tussen enerzijds het ontwikkelen en anderszijds het koesteren. Door de hoge verstedelijkingsdruk moeten in dit stedelijk gebied enkele drempels worden overschreden: de sturing van woon- en werklocaties, de schaal van de maatschappelijke verbanden en van het regionale verkeers- en vervoersstelsel, het niveau van de culturele, maatschappelijke en winkelvoorzieningen, de tegenstelling stad-platteland en de bestuurlijke grenzen. Voortbouwend op het stadsgewest biedt het nieuwe concept van netwerkstad aanknopingspunten voor een kwaliteitssprong. De netwerkstad maakt het mogelijk beslissingen over onder andere woon- en werklocaties, over voorzieningen en verkeers- en vervoersinfrastructuur te nemen op basis van wat het beste is voor het geheel in het zicht van de lange termijn. Op diverse wijzen zal de samenhang in dit gebied vergroot moeten worden en wij zien hiervoor bij de provincie een belangrijke regisserende rol weggelegd (zie ook paragraaf 1.4.). Via de studie Netwerkstad Twente zal vanuit
]
de ruimtelijke ordening een bijdrage geleverd worden aan deze grotere samenhang en verbeterde afstemming. Deze studie kan beschouwd worden als een nadere uitwerking van de ontwikkeling in hoofdlijnen die in dit Streekplan wordt beschreven. De resultaten ervan kunnen, indien aanvulling c.q. wijziging van het streekplanbeleid gewenst blijken te zijn, via een streekplanuitwerking in het provinciaal ruimtelijk beleid verwerkt worden. Op een hoger schaalniveau vormen de drie steden onderdeel van het stedelijk netwerk in het noorden en oosten van het land en in het aangrenzende Duitse gebied. Arnhem/Nijmegen, Deventer/Apeldoorn/Zutphen, Zwolle, Groningen, Osnabrück en Münster zijn de belangrijkste overige centra in dat netwerk. Hiervoor is al gewezen op het grote belang van de ligging van het gebied op de West-Oost as als verbinding tussen de Randstad en de stedelijke zwaartepunten in Midden- en Noord-Duitsland, Scandinavië en het noordelijk deel van Oost-Europa. Voorts ligt de stedenband nabij het Ruhrgebied, aan de hoofdverbinding tussen dit gebied en Noordwest-Duitsland. In deze samenhang zet de provincie zich in om samen met Enschede en Hengelo het stedelijk knooppunt Enschede/Hengelo te ontwikkelen als internationaal knooppunt. Het gebied beschikt over een vliegveld en via de Twentekanalen zijn de steden op het internationale stelsel van vaarwegen aangesloten. Het provinciale beleid is er op gericht de infrastructuur in de West-Oostcorridor verder te ontwikkelen en te versterken. De kansen voor een versterking van de economische ontwikkeling van het gebied liggen met name in de mogelijkheden van ontwikkeling tot één van de top-technologieregio’s in Nederland; verder is het provinciale beleid gericht op een algehele verbreding van de economie, waarbij onder meer sectoren als moderne industrie en zakelijke dienstverlening worden versterkt. Het stadsgewest staat voor een bijzonder grote taak om haar ruimtelijke opgave te realiseren. Hiervoor zal intensieve samenwerking tussen de steden onderling en in regionaal verband noodzakelijk zijn. Waar mogelijk en gewenst zal de provincie de Twentse steden ondersteunen bij de ontwikkeling naar een netwerkstad van allure en zal zij ook haar regierol op zich nemen. In paragraaf 3.1. is een programma voor de netwerkstad Twente aangekondigd. Thema’s daarbij zijn bijvoorbeeld de invulling van het concept netwerkstad Twente, de nadere taakverdeling tussen de steden op het punt van
werkgelegenheid en bedrijventerreinen en voorzieningen, de uitvoering van het Vinex/Vinac-beleid, de invulling van het grote stedenbeleid (waaronder de zogenaamde Twenteparagraaf), de woningbouwprogrammering, waaronder de fasering van bouwlocaties, bedrijventerreinenprogrammering, de verzorgingsstructuur, plattelandsvernieuwing en de verbetering van de kwaliteit van de groene ruimte en infrastructuurprogrammering en regionaal openbaar vervoerbeleid. Maar ook een provinciale rol in projectmanagement. Wij willen in dit kader komen tot een concreet investeringsprogramma. Processen, die gaande zijn, en die zijn aangekondigd in de drie plannen, krijgen in het programma voor de netwerkstad Twente een plaats. STADSGEWEST ZWOLLE
DOEL-
• •
EN TAAKSTELLINGEN
de landsdelige knooppunt- en schakelfunctie van Zwolle dient versterkt te worden versterking van de complementaire functie van Kampen voor het stadsgewest Zwolle
Het stedelijk knooppunt Zwolle vormt een landsdelige schakel in een netwerk van steden op de as Noordvleugel Randstad-NoordNederland en is bovendien het sociaal-economische, infrastructurele en culturele knooppunt van een zeer ruime regio. Al decennia lang heeft de gunstige ligging van Zwolle grote aantrekkingskracht gehad op burgers en bedrijven. De stad heeft zich in de afgelopen jaren gemanifesteerd als één van de stadsgewesten met de meest voorspoedige groei van bevolking en werkgelegenheid. De stad herbergt steeds meer toekomstgerichte bedrijvigheid in (commerciële) dienstverlening en industrie. De ligging bij een knooppunt van autowegen, spoorlijnen en waterwegen biedt een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bevolking, bedrijven en voorzieningen. Deze multimodale schakelfunctie van Zwolle zal ook op langere termijn gewaarborgd moeten zijn, zodat zij van het uitschuifproces blijvend kan profiteren. Aanleg van de Hanzelijn en het vergroten van de capaciteit van de A28 zijn hierbij van cruciaal belang. Zwolle verzorgt een belangrijke verzorgende functie in een uitgestrekt relatief weinig verstedelijkt gebied. De gemeente werkt via diverse projecten aan versterking van haar ruimtelijk-economische situatie en daarmee van haar landsdelige functie. De provincie zal de versterking van het stadsgewest Zwolle ondersteunen. Kampen behoort weliswaar niet tot het stadsgewest maar vervult wel een duidelijk [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
35
ACTIE
complementaire rol voor het stadsgewest Zwolle. De bedrijventerreinontwikkeling in Kampen, met als onderdeel daarvan de aanleg van de Zuiderzeehaven, draagt bij aan de multimodale schakelfunctie van de regio. Recent zijn initiatieven genomen om tot intensivering van de samenwerking tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden te komen. Onder andere zal deze samenwerking betrekking hebben op wonen, werken, voorzieningen, infrastructuur, toerisme en recreatie en natuur en landschap. Overwogen wordt te komen tot een intergemeentelijke ruimtelijke visie.
•
ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN STADSGEWESTEN BEVOLKING EN WONINGBOUW
De stadsgewesten zullen hun bevolkingsaandelen dienen te vergroten. Naast opvang van de eigen woningbehoefte en opvang van vertrek uit het landelijk gebied hebben de stadsgewesten een opvangfunctie voor vestigingsoverschotten uit andere delen van Nederland. Hiertoe zullen zij gedifferentieerde, wervende woningbouwlocaties dienen te ontwikkelen.
ACTIEPUNT
•
wij ondersteunen het initiatief om te komen tot intensieve samenwerking tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden. Zo nodig zullen de resultaten van de in het kader van deze samenwerking te vervaardigen intergemeentelijke ruimtelijke visie leiden tot een uitwerking van het Streekplan.
WERKEN
De stadsgewesten dienen een gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen te ontwikkelen om verschillende vormen van bedrijvigheid, voortkomend uit de stadsgewesten, de landelijke gebieden en vanuit overig Nederland, ruimte te kunnen bieden. Het locatiebeleid is van toepassing.
STADSGEWEST STEDENDRIEHOEK
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
de ruimtelijke ontwikkeling van Deventer dient tot versterking van het stadsgewest Stedendriehoek te leiden
VOORZIENINGEN
Dit stadsgewest -bestaande uit de Gelderse steden Apeldoorn en Zutphen en uit het Overijsselse Deventer (inclusief Schalkhaar en Diepenveen)- is strategisch gelegen aan de West-Oostcorridor, de IJssel en het Twentekanaal en is omringd door gebieden met hoge landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten, zoals de Veluwe, Salland, de Achterhoek en de Graafschap. Het is deze combinatie van intermediaire ligging, verbindingen en omgevingskwaliteiten die dit stadsgewest uitstekende vestigingscondities verschaft, waardoor ingespeeld kan worden op het uitschuifproces. Door de specifieke ligging in een kwalitatief hoogwaardige groene omgeving is het stadsgewest duidelijk te onderscheiden van het omliggende gebied waarvoor het een centrumfunctie vervult. Elk van de drie steden kent een eigen verzorgingsgebied, maar zij zijn steeds meer op elkaar betrokken. De provincie zet zich in voor intensivering van de stadsgewestelijke samenwerking om te komen tot afstemming van beleid. In een aantal gevallen kan ook gemeenschappelijke uitvoering van beleid wenselijk zijn. Het opstellen van een nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor het stadsgewest, die mede in verband met de Vijfde nota wordt voorbereid, zal worden ondersteund.
36
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
wij zullen de tot standkoming van een nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor het stadsgewest Stedendriehoek ondersteunen
]
Mogelijkheden dienen aanwezig te zijn om alle vormen van voorzieningen, inclusief topvoorzieningen, te kunnen ontwikkelen. Vooral in de knooppunten Enschede/Hengelo en Zwolle zullen topvoorzieningen ontwikkeld worden. 4.1.1.3. DE STREEKCENTRA STEENWIJK EN HARDENBERG
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
door extra mogelijkheden voor woningbouw, voorzieningen en werkgelegenheid wordt de regionale positie van Hardenberg en Steenwijk versterkt
Steenwijk en Hardenberg zijn op vrij grote afstand van de stadsgewesten gelegen en hebben een belangrijke rol voor het omliggende gebied. Duidelijke relaties zijn er met het aansluitende gebied in Drente en, voorzover het Hardenberg betreft, met Duitsland. De omliggende gebieden zijn relatief dunbevolkt en hebben een kwetsbare economische structuur. De provincie wil de gunstige ontwikkeling, die deze kernen de laatste jaren doormaken, vasthouden. Deze kernen krijgen extra mogelijkheden op het gebied van de werkgelegenheid, voorzieningen en wonen,
waarmee de regionale positie kan worden versterkt. Daarnaast wil de provincie op andere wijze een gunstige ontwikkeling ondersteunen. Bij het toekennen van ontwikkelingsmogelijkheden aan deze kernen vindt afstemming plaats met het beleid voor vergelijkbare kernen in de aangrenzende provincies
wikkeling. Deze is voorzien voor alleen de hoofdkernen zelf, dus voor de kernen Steenwijk en Hardenberg. WERKEN
Voor deze kernen wordt gestreefd naar een gunstige economische ontwikkeling. In principe kunnen alle vormen van bedrijvigheid worden gevestigd. Omtrent de mogelijkheden voor de opvang van bedrijven vanuit de stadsgewesten naar deze kernen zal door de programmeringsoverleggen voor bedrijventerreinen aan Gedeputeerde Staten advies worden uitgebracht. Via een streekplanuitwerking wor-
ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN BEVOLKING EN WONINGBOUW
Vanwege de gewenste versterking van beide kernen wordt een gunstige bevolkingsontwikkeling voorgestaan. Er wordt gestreefd naar een positieve migratie-ont-
STEDELIJKE ONTWIKKELING
STEDELIJKE ONTWIKKELING
[KAART 3] stedelijk knooppunt stadsgewest streekcentrum grotere kern
Oldemarkt
Eesveen Willemsoord
Ossenzijl
Steenwijkerwold
Kuinre
kleine kern
Steenwijk
Kalenberg Scheerwolde
Blankenham
grotere kern in programmeringsoverleg bedrijventerreinen
Zuidveen Giethoorn
Blokzijl
kern met contour
Wanneperveen
Vollenhove
Sint Jansklooster Belt-Schutsloot
Staphorst
Heetveld
IJhorst
Zwartsluis
Schuinesloot
Genemuiden
Balkbrug
Kamperzeedijk
Hasselt Grafhorst
Kampen/IJsselmuiden
De Krim
Slagharen
Rouveen
Gramsbergen
Hardenberg
Dedemsvaart
Nieuwleusen
Mastenbroek
Ane
Lutten
Radewijk
Rheezerveen
Hoogenweg
's-Heerenbroek Wilsum Zalk
ZWOLLE
Bruchterveld
Oudleusen
Dalfsen
Ommen
Bergentheim
Vilsteren
Mariënberg
De Zande
Kloosterhaar
Beerzerveld
Sibculo
Hoonhorst
Wijthmen
Den Ham
Zuideinde
Laag Zuthem Windesheim
Vroomshoop
Lemele
Heino
Lemelerveld Daarle
Lierderholthuis
Welsum
Boskamp
Harbrinkhoek
Mariaparochie
Haarle
Okkenbroek Lettele
Rijssen Holten
Bornerbroek
Rossum Weerselo
Hertme
Oldenzaal
HENGELO
Losser
Dijkerhoek
DEVENTER
Lonneker
Delden Bathmen
APELDOORN
Markelo
Goor
Beckum
Boekelo
ENSCHEDE
Usselo
St.Isidorushoeve
Haaksbergen
ZUTPHEN
Overdinkel Glane
Bentelo Hengevelde
Diepenheim
Beuningen
De Lutte
Deurningen
BORNE
Enter
Denekamp
Saasveld
Zenderen
NoordDeurningen
Reutum
ALMELO
Wierden
Nieuw Heeten
Lattrop Tilligte
Heeten Wesepe
Ootmarsum
Fleringen Albergen
Broekland
Olst
Vasse
Tubbergen
Hooge Hexel
Nijverdal / Hellendoorn
Raalte
Manderveen
De Pollen Geesteren
Mariënheem
Boerhaar
Den Nul
Daarlerveen
Vriezenveen
Luttenberg
Wijhe
Langeveen
Westerhaar/ Vriezeveensewijk
Buurse
Cartografie: Provincie Overijssel jan.2001 tek.nr.00295515
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
37
kwalificatie leidt ertoe dat, naast de profielen voor de stadsgewesten en voor Steenwijk en Hardenberg, tot twee hoofdprofielen voor de kernen is gekomen.
den de ontwikkelingsmogelijkheden voor de bedrijventerreinen door Gedeputeerde Staten bepaald. Indien zich anderszins bedrijven van buiten de kern vestigen, welke naar aard en omvang thuishoren op A- of B-locaties, dan dienen deze op bedrijventerreinen met een daarbij passend locatieprofiel gevestigd te worden. Deze kernen dienen te beschikken over een gedifferentieerd aanbod van verschillende typen bedrijventerrein.
In de Toelichting (T.1) wordt op deze verschillende wegingsfactoren in het algemeen ingegaan. De kwalificatie heeft geleid tot een onderverdeling van de overige kernen in grotere kernen en kleine kernen. 1. GROTERE KERNEN
De overige kernen (met een inwonertal van meer dan 4.000) hebben in het algemeen een meer lokale woon-, werk- en verzorgingsfunctie. De provincie ondersteunt een ontwikkeling waarbij de lokale potenties recht worden gedaan. Op deze manier zal er een bijdrage verleend worden aan het leefbaar houden van het platteland. Door ligging, omvang en aanwezige voorzieningen bestaan er overigens verschillen ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze categorie kernen. Een aantal van deze kernen heeft door de omvang en ligging een belangrijke rol op het gebied van wonen, werken en voorzieningen voor een groot aantal bewoners, van de kern zelf en van het omliggende gebied. De provincie wil dat deze rol behouden blijft en verder wordt ontwikkeld. Deze kernen krijgen dan ook hierop toegesneden ontwikkelingsmogelijkheden voor wonen, werken en voorzieningen. Kampen/IJsselmuiden is na de stadsgewestgemeenten veruit het grootste stedelijk gebied van Overijssel met een daarbij passende woon-, werk- en verzorgingsfunctie.
VOORZIENINGEN
De instandhouding en uitbouw van het regionale voorzieningenniveau is noodzakelijk. Kenmerkende voorzieningen zijn onder meer een goed winkelapparaat, onderwijsvoorzieningen en culturele- en zorgvoorzieningen. 4.1.1.4. OVERIGE KERNEN
DOEL-
•
•
•
•
EN TAAKSTELLINGEN
versterking van de leefbaarheid op het platteland door ruimte te geven voor woningbouw voor de eigen bevolking, met name de starters en ouderen, en voor de ontwikkeling van eigen werkgelegenheid de positie van kernen met een regionale verzorgings- en/of werkgelegenheidsfunctie wordt versterkt, zonder aantasting van de positie van de stadsgewesten de overige kernen ontvangen een ontwikkelingsprofiel waarbij in ieder geval ruimte wordt geboden voor het benutten van de locale potenties de kernen met minder dan circa 4.000 inwoners worden aangewezen tot kleine kern. Vanwege de leefbaarheid van het platteland wordt gestreefd naar de instandhouding van de bestaande kwaliteiten
Naast de stadsgewesten en de twee streekcentra kent Overijssel vele kleinere steden en dorpen. De ontwikkelingsmogelijkheden van deze kernen zijn bepaald aan de hand van een kwalificatie van de potenties op een aantal factoren, rekening houdend met verschillende omgevingsfactoren. Beoordelingsfactoren daarbij zijn omvang, voorzieningenniveau, zonering landelijk gebied, economische potenties, bereikbaarheid en mobiliteit en ligging ten opzichte van een stadsgewest. Hiermee wordt getracht inhoud te geven aan het afstemmen van de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen op de omgevingskwaliteit, waarbij de leefbaarheid wordt gediend en ook recht gedaan wordt aan het concentratiebeleid. Deze
38
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Raalte vervult een verzorgende rol voor een deel van Salland en Oldenzaal vervult deze rol voor Noordoost-Twente. Deze kernen kennen een goede tot zeer goede (Kampen en Oldenzaal ook multimodaal) ontsluitingssituatie waardoor ze kansen bezitten voor een gunstige ontwikkeling van de werkgelegenheid. Oldenzaal is overigens gelegen in een kwetsbare omgeving hetgeen een vrije ontwikkelingsruimte belemmert. Hier zal het accent dan ook meer op kwalitatieve dan op een kwantitatieve ontwikkeling moeten liggen. In paragraaf 4.5. zal op een aantal andere grotere kernen nader ingegaan worden. Naast de hiervoor genoemde hebben nog enkele kernen een belangrijke bovenlocale werkgelegenheids- en/of verzorgingsfunctie die gehandhaafd en waar mogelijk verder ontwikkeld kan worden. Voor deze kernen is dan ook maatwerk aan de orde. ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN BEVOLKING EN WONINGBOUW
Gelet op het concentratiebeleid wordt in principe, uitgaande van de in paragraaf
4.1.2 genoemde basisontwikkeling, uitgegaan van een ontwikkeling waarbij het vertrek van bevolking ten dele kan worden gecompenseerd. De woningbouwmogelijkheden zijn afgestemd op de lokale functie van deze kernen. In ieder geval zullen de betreffende gemeenten ervoor dienen te zorgen dat er voldoende huisvestingsmogelijkheden zijn voor de doelgroepen starters en ouderen en mensen die door hun werk zijn aangewezen op een woning in de kern. Voor Kampen/IJsselmuiden en Oldenzaal wordt uitgegaan (gebaseerd op de basisontwikkeling uit paragraaf 4.1.2) van een globaal evenwicht tussen vestiging en vertrek van bevolking. In de praktijk betekent dit dat per saldo een bescheiden vestiging van personen van elders mogelijk zal zijn. Voor Raalte en Hellendoorn/Nijverdal geldt ditzelfde beleid tot 2005. De mogelijkheden voor de periode hierna zullen bezien worden in het licht van de bevolkingsontwikkeling in Overijssel en in de stadsgewesten in het bijzonder. WERKEN
Voor deze kernen wordt een lokale economische ontwikkeling met het ruimtelijk beleid ondersteund. Voor vestiging en uitbreiding van uit de kern voortkomende, en qua aard schaal van de kern passende werkgelegenheid moeten voldoende mogelijkheden aanwezig zijn. Hieronder wordt tevens begrepen bedrijvigheid die zich vanuit het op de betreffende kern georiënteerde buitengebied of uit omliggende kernen naar het bedrijventerrein in de kern wil verplaatsen. In bijzondere, incidentele gevallen kan een bedrijf van buiten zich vestigen. Hierbij zullen aantoonbare specifieke vestigingseisen aan de orde moeten zijn, zoals toeleveringsrelaties, infrastructuur en terugdringen mobiliteit. Voor een aantal van deze kernen geldt dat ook de werkgelegenheid op het gebied van recreatie en toerisme belangrijk is. De kernen Kampen (zie ook hierna), Raalte, Genemuiden, Staphorst, Hellendoorn/Nijverdal, Rijssen, Oldenzaal, Haaksbergen, Goor, Vroomshoop en Vriezenveen beschikken over een belangrijke, onderling overigens verschillende, werkgelegenheidsfunctie. De potenties van deze kernen, in aanvulling op de stadsgewesten, wil de provincie benutten. Voor vestiging van bedrijven van elders is in deze kernen, in complementariteit op de stadsgewesten, ruimte aanwezig. Omtrent de mogelijkheid van deze vestigingen worden in het regionale programmeringsoverleg bedrijventerreinen adviezen aan Gedeputeerde Staten uitgebracht.
Zie de regeling bij de streekcentra. Het gaat daarbij om een profieltoekenning aan bedrijventerreinen, niet om het beoordelen van individuele bedrijfsvestigingen. Voornamelijk kan worden gedacht aan bedrijven die zich binnen de regio willen verplaatsen. Ook kan het nieuwe bedrijven betreffen die wegens specifieke omstandigheden juist op de betreffende kern zijn aangewezen. Vestiging vanwege het beschikbare arbeidspotentieel wordt door de provincie ondersteund wanneer vast staat dat daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan het terugdringen van eventuele pendel met alle daaraan verbonden gunstige milieu-effecten (het beperken van de groei van de automobiliteit) of aan bestaande bijzondere onevenwichtigheden op de lokale arbeidsmarkt. Kampen kent specifieke vestigingsmogelijkheden voor watergebonden bedrijvigheid. De verdere ontwikkeling hiervan wordt ondersteund. Vestiging van watergebonden bedrijvigheid van buiten is in Kampen dan ook, zonder dat hieromtrent in het programmeringsoverleg tot profieltoekenning behoeft te worden overgegaan, mogelijk. Kampen vervult ten aanzien van deze bedrijvigheid een complementaire rol ten opzichte van Zwolle en kan om deze reden met Zwolle afspraken maken over vestiging van bedrijven vanuit dit stadsgewest. VOORZIENINGEN
Gestreefd wordt naar handhaving van de aanwezige verzorgingsstructuur. De grotere kernen hebben in het algemeen een verzorgende functie voor de inwoners van de betreffende kern en de directe omgeving. Verdere ontwikkeling van de bestaande verzorgingsfunctie wordt ondersteund. Ontwikkelingen, die de positie van de stadsgewesten aantasten, worden tegengegaan. Er bestaan overigens tussen de kernen grote verschillen. Zo bezitten de kernen Kampen, Raalte, Hellendoorn/Nijverdal, Rijssen, Oldenzaal en Haaksbergen een belangrijke verzorgingsfunctie. Voor de toekomst is een verdere verschraling van de primaire verzorgingsstructuur met name op het punt van detailhandel door een voortgaande schaalvergroting en drempelverhoging in met name de kleinere lokale kernen niet uitgesloten. Dat vergroot het belang van een goede bereikbaarheid van die verzorgingscentra die zich wel kunnen handhaven. In het algemeen zal overigens het primaire verzorgingsniveau in deze categorie kernen niet direct gevaar lopen. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
39
2. KLEINE KERNEN
De provincie wil de kwaliteiten van de kleine kernen overeind houden. De functie van deze kernen voor de leefbaarheid van het platteland is van groot belang. Het op peil houden van het sociaal klimaat en de bijbehorende lokale woon-, werk- en verzorgingsfunctie vraagt grote inspanningen, zowel van de eigen inwoners als van de overheid. Een geïntegreerde beleidsinzet met gebiedsgerichte benadering is noodzakelijk. Vooral voor de kernen in Noordoost- en Noordwest-Overijssel zullen extra inspanningen nodig zijn om leefbaarheidsproblemen te lijf te gaan. Er is nog geen sprake van een algemeen leefbaarheidsprobleem in de kleine kernen. Incidenteel komen er knelpunten voor welke veroorzaakt worden door uiteenlopende oorzaken, zoals demografische veranderingen, schaalvergroting en wijzigend consumentengedrag. De kleine kernen zullen in het algemeen een ontwikkeling kunnen doormaken, die recht doet aan de eigen behoefte. Deze mogelijkheden zullen overigens bescheiden kunnen zijn. De toenemende tendens tot schaalvergroting zal voor veel kleine kernen tot gevolg hebben dat het voorzieningenniveau op langere termijn niet overeind zal kunnen blijven. In deze gevallen kan het wenselijk en noodzakelijk zijn dat via concentratie van ontwikkelingsruimte in enkele ‘prioritaire kernen’ het voorzieningenniveau in een plattelandsgebied toch nog zo goed mogelijk gehandhaafd wordt. De betrokken gemeentebesturen zullen hiertoe zelf keuzen moeten maken (zie ook volgende paragraaf). Kleine kernen worden, in het kader van het streekplanbeleid, gedefinieerd als dorpen, die bestaan uit een concentratie van ten minste vijftig woningen en waarbij in de kern en het daarop georienteerde omliggende gebied (tot 2 à 3 km van de kern) minimaal 500 en maximaal 4.000 mensen wonen. Voorts dienen één of meer voorzieningen aanwezig te zijn (basisschool, kerk, winkel). ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN BEVOLKING EN WONINGBOUW
De kleine kernen hebben uitsluitend een lokale huisvestingsfunctie. Via een zorgvuldig beleid zal in eerste instantie de bestaande woningvoorraad benut dienen te worden. De uitbreidingsmogelijkheden zullen vooral bedoeld moeten zijn voor de specifieke doelgroepen: de starters en ouderen en mensen die door hun werk zijn aangewezen op een woning in de kern. (zie verder paragraaf 4.1.2.8). WERKEN
Voor de leefbaarheid van kleine kernen is het belangrijk dat er bedrijven kunnen blijven functioneren. Uitbreiding van bestaande bedrijven en nieuwbouw voor uit de
40
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
kern voortkomende bedrijvigheid zullen, mits in overeenstemming met de schaal en de omgevingskwaliteiten van de kern, mogelijk zijn. In de kernen kan vestiging van bestaande bedrijven uit het buitengebied of uit omliggende andere kleine kernen plaatsvinden. Veelal is de ruimtevraag voor bedrijvigheid bij kleine kernen beperkt zodat hiervoor geen bedrijventerrein nodig is. Per kern zal, aan de hand van de aantoonbare behoefte, kunnen worden bezien of bedrijventerrein, al dan niet op voorraad ontwikkeld of uitgebreid dient te worden. VOORZIENINGEN
Het beleid is erop gericht het bestaande voorzieningenniveau te handhaven. Van groot belang voor de leefbaarheid in de kleine kernen is de bereikbaarheid per openbaar vervoer. ACTIE
•
lokale initiatieven (bijvoorbeeld op het vlak van toerisme) om functieverlies tegen te gaan en de identiteit te versterken zullen door de provincie, voor zover passend in het streekplanbeleid, worden ondersteund
BUURTSCHAPPEN
Voor het buurtschappenbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.8. 4.1.1.5. MOGELIJKHEDEN TOT GEMEENTELIJKE DIFFERENTIATIE
Via de hiervoor beschreven systematiek zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende kernen aangeduid. Om meerdere redenen kan het wenselijk zijn om binnen de toegekende typering een nuancering aan te brengen c.q. tot een nadere taakverdeling tussen kernen te komen. Door de gemeentelijke herindeling komen de meeste kernen in Overijssel in een geheel andere bestuurlijke situatie te verkeren. Dit kan voor de nieuwe gemeente een reden zijn tot een nadere toedeling van de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse kernen te komen. In situaties waar het verzorgingsniveau nu al onder druk staat zal het een meerwaarde hebben om tot concentratie van wonen, voorzieningen en/of werkgelegenheidsontwikkelingen te komen. De gemeenten kunnen dan ook kiezen voor concentratie in een beperkt aantal kernen. Een extra argument voor dergelijke keuzen kan gelegen zijn in het feit dat een aantal kernen door het aangeven van contouren (zie paragraaf 4.1.4.2.) op termijn tegen de grenzen van de uitbreidingsmogelijkheden aanlopen.
kwantitatieve taakstellingen voor West-Overijssel worden de ruimtelijke voorwaarden geschapen voor een voortzetting van de aanzienlijke groei van de bevolking in de negentiger jaren • voor Twente worden de ruimtelijke voorwaarden geschapen voor een migratieontwikkeling waarbij geen sprake is van vertrekoverschotten ten opzichte van overig Nederland. Dit vergt veel inspanning en een goede sturing • in Twente zullen extra voorwaarden geschapen dienen te worden om de jonge en vaak hoog opgeleide bevolking sterker te binden • voor de streekcentra Hardenberg en Steenwijk wordt uitgegaan van een vestigingsoverschot
Een deel van de ontwikkelingsmogelijkheden van dergelijke kernen zou overgeheveld kunnen worden naar nabij gelegen kernen die niet tegen ruimtelijke beperkingen aanlopen. De overheveling van deze mogelijkheden naar nabijgelegen kernen zal dan ook in afwijking van de mogelijkheden, die voortvloeien uit de ontwikkelingsprofielen, kunnen geschieden.
•
ACTIE
•
de provincie wil met de gemeenten tot nadere afspraken komen omtrent een nadere invulling van de volgens bovenstaande richtlijnen gegeven ontwikkelingsmogelijkheden
4.1.2. ONTWIKKELING VAN BEVOLKING EN WONINGBOUW
HOOFDLIJNEN •
•
•
•
• •
voor de regio Twente is een bevolkingsontwikkeling gewenst waarbij geen sprake is van een vertrekoverschot van personen ten opzichte van overig Nederland voor West-Overijssel wordt uitgegaan van een voortzetting van het binnenlands vestigingsoverschot het aandeel van de stadsgewesten in de totale bevolking van Overijssel zal - in samenhang met een gunstiger migratieontwikkeling in Twente - tussen 1995 en 2020 met 2% toenemen versterking van de regionale woonfunctie van de steden door middel van het ontwikkelen van nieuwe attractieve wervende woongebieden en door kwaliteitsverhoging van bestaande woongebieden verhoging van de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving in de steden het beleid voor de plattelandskernen is gericht op de eigen woningvraag
4.1.2.1. ALGEMEEN
DOEL-
•
EN TAAKSTELLINGEN
het beleid bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en woningbouwprogrammering zal mede gericht worden op de kwalitatieve aspecten van de plannen, binnen de gegeven
Overijssel heeft per 1 januari 2000 1.077.600 inwoners. Al geruime tijd kent Overijssel een (beperkt) negatief binnenlands migratiesaldo en een positief buitenlands migratiesaldo, tezamen leidend tot een jaarlijks migratieoverschot van gemiddeld bijna 1.400 personen in de afgelopen tien jaar. De totale bevolkingsgroei bedroeg in de negentiger jaren 57.000 personen. Het grootste deel van de bevolkingsgroei was in de periode 1990 tot 2000 het gevolg van de natuurlijke groei, circa 43.000 personen (4.300 per jaar). Deze natuurlijke groei zal in de komende decennia sterk dalen, als gevolg van een daling van het aantal geboorten en een toename van het sterftecijfer. Op basis van de huidige inzichten wordt de natuurlijke groei geraamd op 35.000 tot 40.000 personen in 20 jaar, ongeveer 2.000 gemiddeld per jaar. Deze daling zal zich geleidelijk voordoen. De daling is het grootst in Twente. Het is te verwachten dat rond het jaar 2020 de natuurlijke groei in Twente nagenoeg nihil is. De migratieontwikkeling wordt steeds meer bepalend voor de totale bevolkingsontwikkeling. Daarbij zal met een grote mate van onzekerheid gerekend moeten worden. Algemeen wordt verwacht dat de trend in de ontwikkeling van de migratie met het buitenland zich de komende jaren zal voortzetten. In dit Streekplan is hierbij aangesloten. In de afgelopen tien jaar bedroeg het buitenlands migratie saldo ongeveer 19.000 personen voor de provincie Overijssel. Wanneer de ontwikkeling van de verhuizingen tussen Overijssel en overig Nederland in de jaren 1990 tot 2000 als uitgangspunt wordt genomen dan is er sprake van een negatief saldo, circa -6.000 in tien jaar. In recente jaren is echter voor West-Overijssel sprake van een sterke toename van het aantal verhuizingen naar deze [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
41
regio. Indien deze recente ontwikkeling zich voortzet in West-Overijssel en bovendien het binnenlands migratietekort voor Twente kan worden opgeheven dan zal in de toekomst sprake zijn van een aanzienlijk positief migratiesaldo ten opzichte van overig Nederland, tot ongeveer 25.000 personen in 20 jaar. De totale bevolkingsgroei van de provincie bedraagt dan in 20 jaar ongeveer 65.000 tot 100.000 personen. De Strategische Visie van de provincie Overijssel gaat - inclusief een gunstiger bevolkingsaanwas voor Twente - uit van een groei met 100.000 personen in de 25-jarige periode 1995 tot 2020. Hiervan is een groei met 27.000 personen in de periode 1995 tot 2000 gerealiseerd.
do is voor West-Overijssel tamelijk stabiel, met een gemiddelde van jaarlijks ongeveer 800 personen. Het totale migratiesaldo is met de laatste jaren sterk toegenomen. Het saldo bedroeg in de periode 1990 tot 2000 circa 1.100 personen per jaar, in de drie-jarige periode 1997 tot en met 1999 bedraagt het totale saldo ruim 1.800 mensen gemiddeld per jaar. Deze groei is in West-Overijssel gepaard gegaan met een sterke toename van de werkgelegenheid. Voortzetting van deze ontwikkeling valt te verwachten. Door de relatief korte afstand ten opzichte van de Randstad zullen in West-Overijssel de gevolgen van het uitschuifproces vanuit de Randstad merkbaar zijn, zowel op het punt van het wonen als de werkgelegenheid. Gelet op de in West-Overijssel relatief hoge natuurlijke aanwas en de hoge vestiging van elders wordt er op een voortgezette aanzienlijke groei gerekend. Voor de kernen Hardenberg en Steenwijk wordt er uitgegaan van een taakstellend positief migratiesaldo van tezamen ten minste 200 personen per jaar tot het jaar 2005. Dit alles betekent een voortzetting van de ontwikkeling in West-Overijssel in de negentiger jaren, dat wil zeggen een positief migratiesaldo van in totaal zeker circa 1.000 personen per jaar. In de afgelopen jaren is sprake van een aanzienlijker grotere vestiging in West-Overijssel dan in voorgaande jaren, totaal ongeveer 1.800 personen per jaar. Op basis van een voortzetting van deze sterke recente ontwikkeling en rekening houdende met de taakstelling voor de streekcentra kan een ontwikkeling met een migratiesaldo van ongeveer 2.000 personen per jaar als de bovengrens van de bandbreedte voor de toekomstige groei worden gezien.
De bevolkingsontwikkeling is derhalve met een grote mate van onzekerheid omgeven. Dat maakt het nodig de feitelijke ontwikkelingen en de trends voortdurend te monitoren en periodiek (vijf-jaarlijks) de ontwikkeling van groei en spreiding van de bevolking te evalueren en indien gewenst –door middel van een streekplanherziening– bij te stellen. Naast de bevolkingsaanwas zijn de wijzigingen in de samenstelling van de bevolking van groot belang. Belangrijkste ontwikkeling is hierbij de vergrijzing. Daarbij blijkt dat uitgaande van de trendmatige ontwikkeling de vergrijzing in de plattelandsgemeenten aanzienlijk groter zal zijn dan in de stadsgewesten. Het aandeel personen boven 55 jaar in de totale bevolking neemt tot 2020 in de stadsgewesten toe met 7% en in de overige gemeenten tezamen met 10,5%. Deze vergrijzing vormt ook een belangrijke verklaring voor de nog aanzienlijke woningbehoefte in de komende jaren. Daarbij speelt ook de voortgaande individualisering, de verschuiving van intramuraal naar zelfstandig wonen en de economische ontwikkeling een grote rol. De daling van de gemiddelde woningbezetting gaat nog door, zij het dat de daling minder groot is dan in de afgelopen jaren. In combinatie met de onzekerheid in de bevolkingsgroei betekent dit dat er een aanzienlijke onzekerheid bestaat ten aanzien van de woningbehoefte en de daaruit voortvloeiende ruimtevraag. De kwaliteit van woning en woonomgeving staat steeds meer centraal. Het aanbod dient afgestemd te worden op een gedifferentieerde vraag. Herstructurering vraagt steeds meer aandacht (zie paragraaf 4.1.2.9.). WEST-OVERIJSSEL.
Het aantrekkelijke vestigingsklimaat voor wonen en werken in West-Overijssel heeft geleid tot een aanzienlijk vestigingssaldo voor deze regio. In de afgelopen 10 jaren is een fors binnenlands migratieoverschot (gemiddeld 300 personen per jaar) opgetreden. Het buitenlandse migratiesal-
42
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
TWENTE
In Twente is een ander beeld te zien: in de laatste tien jaar is steeds een binnenlands vertrekoverschot opgetreden met name van jongeren, een vertrekoverschot dat in de laatste jaren is gegroeid. Het binnenlands vertrekoverschot bedroeg gemiddeld zo’n 900 personen per jaar. Het positieve buitenlandse migratiesaldo bedroeg gemiddeld ruim 1.100 personen per jaar. Gekoppeld aan een lagere natuurlijke groei is er in Twente sprake van een beduidend minder sterke trendmatige groeiverwachting dan in West-Overijssel. Indien echter overeenkomstig de doelstellingen van de Strategische visie wordt uitgegaan van een jaarlijks binnenlands migratieoverschot van per saldo nul dan is sprake van een aanzienlijk gunstiger ontwikkeling in Twente dan de afgelopen jaren het geval was, namelijk een fors positief totaal migratiesaldo (saldo van binnenlandse en buitenlandse migratie) van afgerond 1.000 personen per jaar. Een sterkere economische ontwikkeling met een sterkere groei van de werkgelegenheid, vooral in de kennisintensieve sectoren, is daarvoor noodzakelijk.
4.1.2.2. BANDBREEDTE VOOR DE BEVOLKINGSONTWIKKELING
DOEL-
•
•
•
•
•
EN TAAKSTELLINGEN
om, gegeven de onzekerheden, goed te kunnen sturen wordt een bandbreedte gehanteerd waarbinnen de ontwikkeling van de bevolking zich naar verwachting in de toekomst zal bewegen de concentratietaakstelling voor de stadsgewesten betekent een toename van het aandeel van de bevolking met 1,8% in de periode 2000 tot 2020 de woningbehoefte voor heel Overijssel kan globaal variëren van 58.000 tot 68.000 woningen. Voor de stadsgewesten wordt voor de periode tot 2010 ten minste uitgegaan van de Vinexafspraken (tot 2005) en Vinacafspraken (2005 tot 2010) voor de kernen Steenwijk en Hardenberg tezamen wordt tot en met het ijkjaar 2004 uitgegaan van een positief migratiesaldo van circa 200 personen per jaar voor de periode vanaf 2005 wordt een indicatief woningbouwprogramma aangegeven, binnen de eerder genoemde bandbreedte. De ramingen worden op het niveau van de nieuw te vormen gemeenten in het kader van de gemeentelijke herindeling gegeven en tevens geaggregeerd op het niveau van woningmarktregio’s
Hiervoor is globaal de bevolkingsontwikkeling geschetst voor de provincie als geheel en voor West-Overijssel en Twente. Gebleken is dat de toekomstige bevolkingsontwikkeling - en dat geldt met name de omvang van de vestiging in onze provincie - met grote onzekerheid is omgeven. Om in te spelen op deze onzekerheid wordt een bandbreedte voor de toekomstige bevolkingsontwikkeling aangegeven. De onderkant van deze bandbreedte is gebaseerd op voorzichtige uitgangspunten. Het is niet te verwachten dat de bevolkingsontwikkeling, met name de migratieontwikkeling, minder zal zijn dan de benedengrens van deze bandbreedte. De benedengrens van de bandbreedte is hierna aangeduid als basisontwikkeling. De bovenkant van de bandbreedte gaat uit van een optimistischer toekomstbeeld. Voor Twente is uitgegaan van de taakstelling dat deze regio geen vertrekoverschotten meer heeft ten opzichte van overig Nederland, terwijl voor West-Overijssel is uitgegaan van de gunstige migratieontwikkeling in de afgelopen jaren. Deze extra groei zal worden opgevangen in de stadsgewesten. De verwachtingen ten aanzien van de toekom-
stige bevolkingsontwikkeling worden derhalve vooral bepaald door uiteenlopende veronderstellingen ten aanzien van de vestiging van personen. In alle gevallen is verondersteld dat de natuurlijke aanwas in de komende tijd sterk daalt. In Twente is deze daling groter dan in West-Overijssel. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd om tot een kwantificering van de bandbreedte te komen: WEST-OVERIJSSEL
•
•
Als basisontwikkeling is uitgegaan van een totaal migratiesaldo van afgerond 1.000 personen per jaar. Deze ontwikkeling spoort globaal met de feitelijke migratie in de jaren negentig, toen het positieve saldo totaal 1.100 personen gemiddeld per jaar bedroeg. De bovengrens van de bandbreedte is bepaald uitgaande van een migratiesaldo van afgerond 2.000 personen gemiddeld per jaar. Dit komt ongeveer overeen met de migratieontwikkeling in de jaren 1997 t/m 1999. In deze drie jaren was sprake van een vestigingssaldo van totaal 5.500 personen, 1.800 gemiddeld per jaar. In deze jaren was de woningbouw op de VINEX-locaties in Zwolle en Deventer volop op gang gekomen. Bovendien wordt rekening gehouden met een positief migratiesaldo voor de streekcentra Hardenberg en Steenwijk.
TWENTE
•
•
Als basisontwikkeling is gekozen voor een ontwikkeling waarbij vestiging en vertrek in evenwicht zijn. Deze ontwikkeling wijkt weinig af van de feitelijke ontwikkeling in de negentiger jaren. Twente had in dat decennium een totaal migratiesaldo van 2.300 personen, 230 personen gemiddeld per jaar. De bandbreedte wordt aan de bovenkant begrensd door de taakstelling uit de Strategische Visie, dat wil zeggen een migratie waarbij vestiging en vertrek ten opzichte van overig Nederland in evenwicht zijn. Het totale migratiesaldo komt dan overeen met het verwachte migratiesaldo ten opzichte van het buitenland: ongeveer 1.000 personen per jaar.
De opgenomen tabel 1 (op bladzijde 44) betekent voor West-Overijssel een bevolkingsaanwas die in 20 jaar 46.000 tot 66.000 personen bedraagt. Dat betekent een groei varierend van 9,7% tot 14%. De groei voor Twente is absoluut en relatief lager. In 20 jaar neemt de bevolking toe tussen 17.000 en 37.000 personen, dat wil zeggen een toename met 2,8% tot 6,1%. Het is van belang dat duidelijk is hoe met deze bandbreedte en de daarbij behorende onzekerheid wordt omgegaan. Uitgangspunt hierbij is dat voor een voorzichtige benadering wordt [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
43
gekozen, waarbij –afhankelijk van de feitelijke ontwikkeling– in de loop van de tijd de basisontwikkeling kan worden bijgesteld. Conform de besluitvorming over de Strategische Visie gebeurt dat na vijf jaar, dat wil zeggen voor het eerst in het jaar 2004, in samenhang met een evaluatie van de bevolkingsspreiding. Eventuele bijstelling gebeurt via een streekplanherziening.
•
•
Er wordt bij de bevolkingsspreiding uitgegaan van de geschetste benedengrens van de bandbreedte, de basisontwikkeling. De hierbij behorende bevolkingsspreiding is voor de plattelandsgemeenten uitgangspunt. Voor de stadsgewesten en de streekcentra Hardenberg en Steenwijk is deze ontwikkeling het minimum. De provincie zal met de gemeenten Hardenberg en Steenwijk tot een nadere invulling van het woningbouwprogramma komen. In de stadsgewesten en streekcentra worden de ruimtelijke voorwaarden geschapen om een gunstiger migratieontwikkeling te bereiken. Daar kunnen een bevolkingsgroei- en een woningbouwprogramma worden gerealiseerd dat aansluit bij de hogere groei op grond van de hoge trend en de taakstelling. Wanneer na vijf jaar blijkt dat meer structureel sprake is van een gunstiger migratieontwikkeling dan in de huidige basisontwikkeling is voorzien dan kan worden besloten tot een bijstelling van de bandbreedte en de bevolkingsspreiding.
Het ruimtelijk beleid is gericht op bundeling van het wonen in de stadsgewesten en in de streekcentra. Dit komt tot uitdrukking in een toename van het bevolkingsaandeel in de stadsgewesten. Daarmee wordt het vigerende beleid voortgezet. In de negentiger jaren nam het bevolkingsaandeel van het stadsgewest Twente toe met 0,2% en het aandeel van Deventer en Zwolle met 1,3%. Voor geheel Overijssel betekent dit dat het aandeel van de bevolking woonachtig in de drie stadsgewesten in tien jaar met 0,6% is toegenomen. Dat houdt in dat de doelstellingen ten aanzien van de bevolkingsspreiding uit de vigerende streekplannen vrijwel geheel gerealiseerd zijn in de negentiger jaren. In de Strategische Visie voor Overijssel wordt –in samenhang met een gunstiger bevolkingsgroei, met name voor Twente– uitgegaan van een toename van het bevolkingsaandeel van de stadsgewesten met 2% in de periode 1995 tot 2020. Bij een bevolkingsgroei met 100.000 personen betekent dit een bevolkingsaanwas met ongeveer 70.000 mensen in de stadsgewesten (70%) en 30.000 in overig Overijssel (30%).
4.1.2.3. BEVOLKINGSSPREIDING
DOEL-
•
2% in de periode 1995 tot 2020 voor de stadsgewesten wordt voor de periode tot 2010 ten minste uitgegaan van de Vinex-afspraken (tot 2005) en Vinac-afspraken (2005 tot 2010) voor de kernen Steenwijk en Hardenberg tezamen wordt tot en met het ijkjaar 2004 uitgegaan van een positief migratiesaldo van ten minste circa 200 personen per jaar
EN TAAKSTELLING
de concentratietaakstelling voor de stadsgewesten betekent –in samenhang met een gunstiger bevolkingsontwikkeling voor Twente– een toename van het bevolkingsaandeel van de stadsgewesten binnen geheel Overijssel met
In de periode 1995 tot 2000 is het aandeel van de stadsgewesten met 0,3% toegenomen. Dit betekent dat voor de periode 2000 tot 2020 een toename van het bevolkingsaandeel met
Tabel 1 KWANTIFICERING: (INWONERTALLEN X 1.000) WEST-OVERIJSSEL:
2000
2005
2010
2020
Basisontwikkeling Hoge trend
472,4 472,4
486,5 491,5
500 510
518 538
2000
2005
2010
2020
Basisontwikkeling Taakstelling
605,2 605,2
614,5 619,5
620 630
622 642
GEHEEL OVERIJSSEL
2000
2005
2010
2020
1077,6 1077,6
1101,0 1111,0
1120 1140
1140 1180
TWENTE:
Basisontwikkeling Hoge trend/Taakstelling
44
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
1,7% uitgangspunt is. Het is duidelijk dat er een relatie bestaat tussen de bevolkingsgroei en de bundelingstaakstelling. Bij een grotere groei is een grotere mate van bundeling te realiseren. Uitgangspunt is voorts dat in de stadsgewesten in ieder geval de VINEX- taakstellingen tot 2005 en de VINAC- afspraken voor de periode 2005 tot 2010 gerealiseerd worden. Voor de periode tot 2005 is in het algemeen rekening gehouden met het vigerende beleid en met de ontwikkeling in de pijplijn. Hieronder (in tabel 2) is de bevolkingsspreiding gekwantificeerd op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten (aantallen x 1.000). De toename van het aandeel van de bevolking woonachtig in de stadsgewesten in WestOverijssel neemt op grond van de hieronder aangegeven ontwikkeling toe met 2,3% tot 4,4% tot het jaar 2020. De toename met 2,3% doet zich voor op grond van de basisontwikkeling. Een toename van het aandeel met 4,4% in 20 jaar treedt op wanneer zich een extra bevolkingsgroei conform de hoge trend voltrekt en wanneer deze extra groei geheel in de stadsgewesten zou worden opgevangen. Het aandeel van de bevolking woonachtig in het stadsgewest Twente (zoals opgenomen in tabel 3 op pagina 46) neemt toe met 0,4% tot 1,8% in 20 jaar. De groei met 0,4% sluit aan bij de basisontwikkeling. Wanneer –conform de keuze in de Strategische Visie– de extra migratietaakstelling van 20.000 mensen in 20 jaar wordt gerealiseerd en deze taakstellende groei geheel in het stadsgewest wordt opgevangen, dan bedraagt de toename van het aandeel van de bevolking in Twente, dat woont in het stadsgewest, 1,8%. Voor geheel Overijssel (zie tabel 4) betekent dit de hierin opgenomen toekomstige bevolkingsspreiding.
In het jaar 2000 woont 47,1% van de provinciale bevolking in de stadsgewesten. Op grond van het bovenstaande neemt dit aandeel toe met 1% tot 2,8%. De toename van het bevolkingsaandeel in de stadsgewesten met 1% vloeit voort uit de basisontwikkeling. Er is sprake van een toename van het bevolkingsaandeel in de stadsgewesten met 2,8% wanneer de extra groei binnen de bandbreedte (totaal 40.000 mensen extra in verband met de taak voor Twente en een hoge trend voor West-Overijssel) geheel wordt opgevangen in de stadsgewesten. De Strategische Visie gaat uit van een bevolkingsgroei op grond van de basisontwikkeling vermeerderd met een taakstelling voor Twente (20.000 mensen extra). Wanneer deze extra bevolkingsgroei wordt toegedeeld aan de stadsgewesten dan bedraagt de toename van het bevolkingsaandeel 1,8%. Dit komt nagenoeg overeen met de afgeleide taakstelling van 1,7% uit de Strategische Visie voor de periode 2000 tot 2020. De streekcentra Hardenberg en Steenwijk nemen na de grote steden een bijzondere positie in. Voor deze kernen wordt met een positief migratiesaldo gerekend. Voor elk van de kernen is een saldo van ten minste ongeveer 100 personen per jaar aangehouden tot het jaar 2005. Bij de herijking van de ontwikkeling van de groei en spreiding van de bevolking na vijf jaar (voor het eerst in het jaar 2004) wordt de ontwikkeling geevalueerd. In bovengenoemde bevolkingsspreiding is vooralsnog uitgegaan van een positief migratiesaldo van ten minste 50 personen gemiddeld per jaar na het jaar 2005 voor elk van de streekcentra. De afstemming met het beleid voor de vergelijkbare kernen in de aangrenzende provincies is hierbij van belang.
Tabel 2 BEVOLKINGSSPREIDING (AANTALLEN X 1.000). WEST-OVERIJSSEL:
2000
2005
2010
2020
Basisontwikkeling Stadsgewest Zwolle Deventer
106,0
112,5
117,5
128,0
minimum
84,0
86,0
88,5
92,0
minimum
OVERIG WEST-OVERIJSSEL
282,4
288,0
294,0
298,0
waarvan kern Hardenberg
18,8
20,1
21,0
22,2
minimum
waarvan kern Steenwijk
17,7
18,3
18,8
19,3
minimum
GEHEEL WEST-OVERIJSSEL
472,4
486,5
500,0
518,0
472,4
491,5
510,0
538,0
Hoge trend: TOTAAL WEST-OVERIJSSEL
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
45
Bovengenoemde ontwikkeling houdt in dat er voor de stadsgewesten sprake zal zijn van een aanzienlijk positief migratiesaldo. Voor overig Overijssel geldt de situatie dat het vertrek van personen niet geheel wordt gecompenseerd door de vestiging. Hiervoor is reeds aangegeven dat voor de streekcentra Hardenberg en Steenwijk een positief migratiesaldo geldt. Ook voor enkele andere kernen is volgens de functiedifferentiatie van kernen binnen overig Overijssel sprake van een meer dan gemiddelde bevolkingsgroei.
ACTIE
•
na vijf jaar, voor het eerst in het jaar 2004, zullen wij de in het Streekplan opgenomen bevolkingsontwikkeling en bevolkingsspreiding evalueren en zonodig via een streekplanherziening bijstellen
4.1.2.4. WONINGBOUW
DOELDe toekomstige bevolkingsspreiding over de gemeenten binnen overig West-Overijssel en binnen overig Twente is opgenomen in bijlage 1 bij dit Streekplan. Bij het bepalen van de bevolkingsgroei per gemeente is rekening gehouden met de verschillen in de omvang van de eigen natuurlijke groei en met de functiedifferentiatie van kernen. In het kader van het opstellen van gezamenlijke volkshuisvestingsplannen kunnen gemeenten in overleg tot een verschuiving in de bevolkingsgroei per gemeente komen. In de gemeentelijke volkshuisvestingsplannen is het aan de gemeenten om binnen de gemeente tot een nadere verdeling over de kernen te komen. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met de functiedifferentiatie (zie paragraaf 4.1.1.).
• •
• • •
EN TAAKSTELLINGEN
in overleg met gemeenten zorgen voor voldoende woonruimte, afgestemd op de gedifferentieerde vraag de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de woningbouw zal meer in regionaal verband worden bezien daartoe zal per woningmarktregio een programmeringsoverleg worden ingesteld het woningbouwprogramma wordt zo nodig in meerjarenafspraken met gemeenten uitgewerkt de bundelingstaakstelling voor bevolking leidt ook tot bundeling van de woningbouw in de stadsgewesten. In
Tabel 3 BEVOLKINGSSPREIDING (AANTALLEN X 1000, VANAF 2005 AFGEROND OP VIJFHONDERDTALLEN). TWENTE:
2000
2005
2010
2020
Basisontwikkeling Stadsgewest Twente*
317,8
323,5
327,0
328,5
OVERIG TWENTE
287,4
291,0
293,0
293,5
GEHEEL TWENTE
605,2
614,5
620,0
622,0
Taakstelling
605,2
619,5
630,0
642,0
minimum
GEHEEL TWENTE
*
Tot het stadsgewest Twente zijn hier gerekend: de gemeenten Almelo, Borne, Enschede, Hengelo.
Tabel 4 BEVOLKINGSSPREIDING (AANTALLEN X 1000, VANAF 2005 AFGEROND OP VIJFHONDERDTALLEN). OVERIJSSEL:
2000
2005
2010
2020
Basisontwikkeling Stadsgewesten
507,8
522,0
533,0
548,5
OVERIG OVERIJSSEL
569,8
579,0
587,0
591,5
GEHEEL OVERIJSSEL
1077,6
1101,0
1120,0
1140,0
1077,6
1111,0
1140,0
1180,0
Taakstelling/Hoge trend GEHEEL OVERIJSSEL
46
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
minimum
de periode tot 2010 zal - op basis van de huidige prognoses - 52,3% tot 61% van de groei van de woningvoorraad worden gerealiseerd in de stadsgewesten. WERKWIJZE/OVERLEGSTRUCTUUR
Het beleid rond Bouwen en wonen zal in overleg tussen provincie en gemeenten worden vormgegeven. Dit zal op een transparante wijze gebeuren. Permanente monitoring van de feitelijke en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen is daarbij essentiëel. Voorts zal rekening gehouden moeten worden met het feit dat woningmarkten steeds meer regionaal functioneren en dat de kwalitatieve aspecten steeds belangrijker worden. Aan de gemeenten wordt ruimte gegeven om –binnen de regionale kaders– het beleid van onderop vorm te geven. Een goede afstemming van plannen en een eenduidig prognosekader zijn daarbij nodig. Centraal in dit overleg staat een regionaal programmeringsoverleg woningbouw voor Twente en voor West-Overijssel. Hierbij wordt de huidige gemeente Holten tot Twente gerekend. Het beleid ten aanzien van het wonen wordt nader vormgegeven op basis van een overlegen besluitvormingsstructuur waarbij de volgende elementen van belang zijn: • Uitgangspunt is het beleid uit het Streekplan en de daarin opgenomen gekwantificeerde taakstellingen ten aanzien van de groei van de bevolking, de bevolkingsspreiding en het geformuleerde beleid ten aanzien van bouwen en wonen in het Streekplan en de provinciale beleidsnota Wonen. • Er wordt een regionaal programmeringsoverleg ingesteld voor Twente en voor WestOverijssel. In dit orgaan vindt overleg en informatieuitwisseling ten aanzien van bouwen en wonen plaats. Het gaat daarbij om het opstellen van prognoses, de monitoring van de feitelijke ontwikkeling en mogelijke toekomstige ontwikkelingen, woningmarktstudies, de beschikbaarheid van bouwlocaties, de gemeentelijke volkshuisvestingsplannen en de convenanten woningbouw, de afstemming tussen wonen en andere beleidsterreinen (zoals werken en zorg). In dit programmeringsoverleg worden specifieke problemen besproken en wordt gewerkt aan een beleid waarin stad en platteland elkaar ten aanzien van het wonen aanvullen en versterken. Het programmeringsoverleg vervult een adviesfunctie naar Gedeputeerde Staten. Het overleg wordt zo spoedig mogelijk na vaststelling van het Streekplan ingesteld. • Door de gemeenten worden volkshuisvestingsplannen opgesteld. Dit gebeurt waar mogelijk door samenwerkende gemeenten. Door het opstellen van deze volkshuisvestingsplannen wordt meer inzicht verkregen in het functioneren van de gemeentelijke
•
•
woningmarkten. De gemeenten krijgen daarmee ruimte om –binnen de regionale kaders– invulling te geven aan het eigen beleid en eigen prioriteitsstellingen. Doordat een aantal gemeenten tezamen plannen maakt wordt meer flexibiliteit geboden, wordt ingespeeld op de ontwikkeling waarbij woningmarkten steeds meer regionaal functioneren en kan ook efficiënter gewerkt worden. Onderdeel van de volkshuisvestingsplannen is het opstellen van een nieuwbouweffectrapportage. In de plannen zal aandacht nodig zijn voor de analyse van verhuisstromen, de relatie tussen nieuwbouw en herstructurering, de kwalitatieve afstemming van vraag en aanbod, de prioriteit voor bepaalde groepen, de relatie met ISV, de woningbouwprogrammering voor kernen, locatieaspecten en de bouwgrondcapaciteit (met prioriteit voor inbreiding). Voorzover nodig en gewenst overleggen gemeente en provincie twee-jaarlijks met elkaar over de voortgang van de woningbouw en de woningmarktontwikkeling. Indien nodig wordt in aansluiting op de uitkomsten van het programmeringsoverleg en de inhoud van de volkshuisvestingsplannen door de provincie en de gemeente een convenant afgesloten. Met name kan aan een convenant worden gedacht indien gebruik gemaakt wordt van de afwijkingsbevoegdheid vermeld in paragraaf 4.1.1.5. In het overleg met de gemeenten over ruimtelijke plannen voor woningbouw zullen de kwalitatieve aspecten een centrale rol gaan spelen. Het daartoe geformuleerde beleid in het Streekplan en de provinciale beleidsnota inzake het wonen is hierbij uitgangspunt. Voor de looptijd en fasering van de plannen is de woningbouwprogrammering conform het Streekplan uitgangspunt.
In bijlage II bij dit plan is een woningbouwprogramma voor de komende tien jaren opgenomen. Het gaat om een programma dat voor de eerste vijf jaren hard is en voor de daaropvolgende vijf jaren een indicatief karakter heeft. Er is rekening gehouden met de bestaande afspraken, opgenomen in de VINEX en VINACcontracten en in de meerjarenafspraken woningbouw. Bij deze woningbouwprogrammering is voor de plattelandsgemeenten uitgegaan van de bevolkingsontwikkeling en de bevolkingsspreiding die hiervoor is beschreven, conform de basisontwikkeling. Voor de stadsgewesten vormen de in Vinex- en Vinac-verband vastgelegde aantallen de bodem van het woningbouwprogramma; de bovenkant van het programma is een indicatieve berekening van extra woningbouw die nodig zal zijn om de bevolkingsgroei op basis van de streekplantaakstelling op te vangen. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
47
Gelet op de dynamiek op de woningmarkt zijn een regelmatige evaluatie, actualisering en eventuele bijstelling van het woningbouwprogramma gewenst. De evaluatie en eventuele bijstelling zullen daarom twee-jaarlijks plaatsvinden. Dat gebeurt in overleg met de regionale programmeringsoverleggen woningbouw. Deze woningbouwprogramma’s zijn een uitwerking van het Streekplan. Bij de woningbouwprogrammering is er een sterke relatie aanwezig tussen herstructurering en nieuwbouw. Het is te verwachten dat de sloop van woningen zal toenemen, waarbij vervangende woningbouw tot een groter ruimtebeslag zal leiden. In de woningbouwprogrammering gaat het niet alleen om de manifeste vraag maar ook om de ontwikkeling op lange termijn. Het gaat niet alleen om de nieuwbouw maar vooral om de verandering binnen de bestaande woningvoorraad. Hiervoor is reeds de toekomstige sterke vergrijzing en de groei van het aantal kleine huishoudens genoemd. Er is een strategische benadering van de woningmarkt en de woningvoorraad nodig. De hiervoor genoemde basisontwikkeling van de bevolking is voor de stadsgewesten en de streekcentra een minimum. In de stadsgewesten en de streekcentra worden de ruimtelijke voorwaarden geschapen om een gunstiger bevolkingsontwikkeling mogelijk te maken. Dat betekent dat daartoe kwantitatief en kwalitatief voldoende woningbouwmogelijkheden aanwezig moeten zijn. De bundelingstaakstelling betreft ook bundeling van de woningbouw in de stadsgewesten. In de periode tot 2010 zal - op basis van de huidige prognoses - 52,3% tot 61% van de groei van de woningvoorraad worden gerealiseerd in de stadsgewesten1.
48
[4
de provincie bevordert dat gemeenten volkshuisvestingsplannen opstellen om tot een kwalitatief en kwantitatief adequate invulling van de ontwikkelingsmogelijkheden voor woningbouw te komen
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
•
4.1.2.5. FASERING IN BESTEMMINGSPLANNEN VOOR WONINGBOUW
Het overleg en de besluitvorming over de bestemmingsplannen vindt plaats in het kader van een interactief proces van samenwerking tussen gemeente en provincie. Dit sluit aan bij de hiervoor aangegeven open overleg- en besluitvormingsstructuur bij de woningbouwprogrammering. De afgesproken woningbouwprogrammering is uitgangspunt voor het bepalen van de omvang, fasering en looptijd van bestemmingsplannen voor de kernen die buiten de stadsgewesten zijn gelegen. Wij achten het –met het oog op een goede afstemming met de woningbouwprogrammering– noodzakelijk een juridisch bindende fasering in de bestemmingplannen op te nemen. Dat betekent dat de bestemmingsplannen met een looptijd van tien jaar worden gefaseerd in twee gedeelten met elk een looptijd van vijf jaar.
De nieuwe Huisvestingswet is er op gericht een liberalisering van de woningmarkt te bewerkstelligen. In uitzonderingssituaties geeft de wet mogelijkheden voor het stellen van (regionale) bindingseisen. Daarvoor moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Omtrent de gevolgen van deze (nog bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde) wet voor de woningmarkt op het platteland kan het volgende worden opgemerkt. De woningbouwramingen voor het gebied buiten de stadsgewesten en streekcentra zijn er op gericht huisvestingsmogelijkheden te bieden voor woningzoekenden uit de plattelandskernen. Daarbij gaat de bestaande woningvoorraad een steeds belangrijker rol spelen. In de praktijk trekt altijd een deel van de bevolking weg, vaak met achterlating van een woning en ook door overlijden komen woningen vrij.
ACTIES
Voetnoten op bladzijde 140
•
de provincie stelt een regionaal programmeringsoverleg woningbouw in voor Twente en voor West-Overijssel. de woningbouwprogramma’s worden twee-jaarlijks geëvalueerd en zonodig bijgesteld. Daartoe wordt overleg gepleegd in het programmeringsoverleg. met de gemeenten wordt in principe twee-jaarlijks bilateraal overleg gevoerd over de woningbouw. Indien nodig zullen de afspraken die tijdens dit overleg worden gemaakt in convenanten worden vastgelegd.
4.1.2.6. HUISVESTINGSWET
Wij zullen met de stadsgewestgemeenten en met Hardenberg en Steenwijk overleg voeren teneinde te bereiken dat steeds voldoende bouwmogelijkheden aanwezig zijn om de gewenste bevolkingsaanwas van de regio en de gewenste bundeling van het wonen mogelijk te maken. In het stadsgewest Twente zullen wij daarbij bevorderen dat daartoe tussen de betrokken gemeenten afspraken worden gemaakt over een onderling afgestemde ontwikkeling van de woningbouwplannen
•
•
De nadruk bij nieuwbouw zal moeten liggen op woningbehoevende groepen, veelal starters op de woningmarkt en ouderen. Die laatsten zullen vaak een woning achterlaten. Nu kan nog niet worden aangegeven of er in ]
gemeenten of kernen sprake is van zo’n krappe woningmarkt dat er sprake zou moeten zijn van restrictief beleid in de zin van de Huisvestingswet. Zo’n restrictief beleid is een voorwaarde voor het kunnen stellen van bindingseisen. Een tweede voorwaarde is een duidelijk aantoonbare schaarste op de woningmarkt. Van belang is het moment van inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingswet en de ter uitvoering van die wet op te stellen Algemene maatregel van bestuur. Die zal zorgen voor de inkadering van provinciaal restrictief beleid. Zonodig zal in een partiële herziening van het Streekplan1 invulling worden gegeven aan een provinciaal restrictief beleid voor daarvoor aangewezen gebieden, zodat gemeenten de mogelijkheid krijgen om (regionale) bindingseisen te stellen. Wij denken daarbij met name aan gebieden waarvoor al vrij strenge beperkingen gelden ter bescherming van natuur en landschap. ACTIE
•
zonodig zal in verband met de Huisvestingswet in een partiële herziening van het Streekplan invulling worden gegeven aan een provinciaal restrictief beleid voor daarvoor in aanmerking komende gebieden
4.1.2.7. BOUWEN EN WONEN IN DE STEDEN
DOEL-
• •
EN TAAKSTELLINGEN
in de komende periode is het realiseren van meer differentiatie in de woningvoorraad van de steden essentieel een multifunctionele inrichting van buurten en wijken is van groot belang voor de leefbaarheid van steden
Zoals al opgemerkt (paragraaf 2.2.) zijn de steden in Overijssel de afgelopen decennia geconfronteerd met toenemende problemen: mensen met hogere inkomens trekken weg, gepaard gaande met het ontstaan van een eenzijdig samengestelde bevolking. Er doet zich ook binnen de steden sociale segregatie voor en er is sprake van een lage maatschappelijke participatie (waaronder hardnekkige werkloosheid) bij bepaalde bevolkingsgroepen. Een van de factoren is een discrepantie tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. In het algemeen kan worden gesteld dat de steden een relatief eenzijdige woningvoorraad kennen, waarbij huurwoningen en goedkope woningen overheersen. Het provinciale beleid dat is gericht op het
concentreren van woningbouw in de steden, staat of valt bij het bieden van een kwaliteit van de woningbouw die aansluit bij de vraag. Om te komen tot meer differentiatie zal de nieuwbouw (en vervangende nieuwbouw) in de steden zich vooral moeten richten op de duurdere segmenten, koopwoningen, grotere woningen en levensloopbestendige woningen. Belangrijke aandachtspunten zijn voorts een vernieuwende stedelijke ontwikkeling, vernieuwende architectuur, duurzaamheid, aanbod gericht op nieuwe leefstijlen en particulier opdrachtgeverschap. Mogelijkheden voor een verbreding van het aanbod liggen in verbeteringen in bestaande woonwijken, nieuwbouw in herstructureringsgebieden en op uitbreidingslocaties. Een deel van de vraag naar koopwoningen kan ook worden opgevangen via verkoop van (vooral de duurdere) huurwoningen, een proces dat al volop gaande is. Een goede afstemming met de nieuwbouwprogrammering is daarbij belangrijk. Voor een deel zal er ook behoefte zijn aan suburbane woonmilieus die in uitbreidingslocaties en deels ook in herstructureringsgebieden geboden kunnen worden. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe wijken niet eenzijdig van samenstelling worden. Het totstandkomen van een aandeel goedkope woningen op Vinex-locaties is uit dit oogpunt van belang. De provincie wil in nauw overleg met de steden bezien hoe zij hen hierbij kan ondersteunen; bij de evaluatie en herijking van de Vinex-afspraken zal nadrukkelijk met een aantal van de genoemde aspecten rekening gehouden moeten worden. Om problemen in de toekomst te voorkomen verdient het aanbeveling dat wijken multifunctioneel worden ingericht. Naast woonfuncties worden dan ook bedrijfsruimten, winkels en voorzieningen ingepast, zodat sociale netwerken tussen bewoners kunnen groeien, lokale werkgelegenheid ontstaat en sociale cohesie wordt bevorderd. 4.1.2.8. BOUWEN EN WONEN BUITEN DE GROTE STEDEN
Buiten de steden kenmerkt de woningvoorraad en woonomgeving zich door een ruimere opzet, meer koopwoningen en duurdere woningen. Dit is een belangrijke oorzaak van de selectieve trek vanuit de steden naar het omliggende gebied. Het is er ook de oorzaak van dat jongeren (vaak starters) soms moeilijk een woning kunnen vinden. Ook voor ouderen die willen doorstromen naar een kleinere woning, dichtbij voorzieningen, zijn de mogelijkheden soms beperkt. De kleinere kernen hebben vaak beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw en de Huis[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
Voetnoten op bladzijde 140
]
49
vestingswet zal alleen bij uitzondering mogelijkheden bieden om nieuwbouw uitsluitend ten goede te laten komen aan de eigen bevolking. Daarom is het zaak de woningbouw in de plattelandskernen goed af te stemmen op de vraag van de belangrijkste doelgroepen. Dat zijn vaak de starters en de ouderen en mensen die door hun werk zijn aangewezen op een woning in de kern. Volkshuisvestingsplannen zullen de woningbehoefte van deze en eventuele andere doelgroepen goed in beeld moeten brengen. De woningbouwplannen zullen daarop afgestemd moeten worden. Inbreidingsplannen zullen veelal goed kunnen aansluiten bij de vraag van de sterk groeiende groep ouderen. Dat betekent voor de plattelandskernen een zeer terughoudend beleid waar het gaat om vrije sectorbouw in de hogere prijsklassen. Wij zullen dan ook woningbouwplannen in plattelandskernen alleen dan goedkeuren als deze aantoonbaar zijn gericht op de hiervoor genoemde woningbehoevende categoriëen. De door gemeenten op te stellen volkshuisvestingsplannen zullen inzicht moeten geven in die behoefte en zullen daarnaast de basis moeten vormen voor de afstemming in de woningmarktregio’s en voor een goede aanpak van de herstructureringsopgaven. 4.1.2.9. HERSTRUCTURERING BESTAANDE WOONGEBIEDEN, STEDELIJKE VERNIEUWING
Tot nu lag het accent bij stads- en dorpsvernieuwing op gebieden van vóór de Tweede Wereldoorlog. In de jaren negentig kwamen vroege na-oorlogse woonwijken meer in de belangstelling te staan. Veel van deze wijken zijn eenzijdig opgebouwd en bestaan vooral uit kleine, goedkope huurwoningen. Ze zijn aan verbetering toe, gericht op de vorming van duurzame woonmilieus. In een aantal gevallen kan worden volstaan met relatief kleine aanpassingen, onderhoud en niet-fysieke maatregelen. In andere gevallen is een grotere collectieve inspanning nodig, gericht op ingrijpende, overwegend fysieke veranderingen van bouwtechnische of stedenbouwkundige aard en op een wijziging in de eigendomsverhoudingen (bijvoorbeeld door de verkoop van huurwoningen aan bewoners). Een dergelijke aanpak kan een positieve invloed hebben op de betrokkenheid bij de buurt. Herstructurering is gericht op doorbreking van eenzijdigheid en op het bevorderen van sociale cohesie. Het tot stand komen van gevarieerde en gedifferentieerde woonmilieus is één van de prestatievelden van stedelijke vernieuwing. Herstructurering is hierop gericht. De provincie is hierbij betrokken als partner in het grote stedenbeleid, en ook als budgetbeheerder van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing als
50
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
het gaat om herstructureringsprojecten buiten de grote steden. Ten behoeve van stedelijke vernieuwing zijn m.i.v. het jaar 2000 provinciale middelen beschikbaar. Bij de uitvoering van haar taken in het kader van het grote stedenbeleid en de stedelijke vernieuwing en bij de inzet van provinciale middelen zal de provincie ten aanzien van herstructurering aanvullend op de reeds genoemde aandachtspunten de volgende uitgangspunten hanteren: • Gemeenten hebben bij herstructurering de regierol, de provincie zal via het grote stedenbeleid en haar taken in het kader van de stedelijke vernieuwing een stimulerende en ondersteunende functie vervullen. Op lokaal niveau dient een goede belangenafweging plaats te vinden en moet voldoende vrijheid bestaan om maatwerk mogelijk te maken. • Accenten in de gebieden buiten de vijf steden: voorzichtig met sloop van goedkope huurwoningen (juist woningen voor de doelgroepen zijn er in deze gemeenten te weinig), aandacht voor woningen voor ouderen en starters; in de kleinere steden kan in zekere mate een vergelijkbare problematiek als in de grote steden spelen. • De relatie tussen fysieke en sociale en economische aspecten is essentiëel. Er is afstemming in de tijd van herstructureringsprojecten met nieuwbouwplannen in de omgeving noodzakelijk: nieuwbouwplannen roepen verhuisbewegingen op, waardoor herstructurering vaak niet kan worden uitgesteld. Herstructurering betekent in de steden veelal dat er minder woningen beschikbaar blijven die bereikbaar zijn voor de doelgroepen van beleid. De huisvesting van doelgroepen (ouderen, gehandicapten, lagere inkomens, dak en thuislozen, statushouders) moet evenwel op woningmarktniveau gegarandeerd zijn. Door middel van een integrale aanpak wordt het tot stand komen van vitale en complete wijken bevorderd. Daarin is ruimte voor woonfuncties, voor passende bedrijvigheid en voorzieningen en er is sprake van een goede milieukwaliteit. In samenhang met fysieke maatregelen moeten door gemeenten maatregelen ontwikkeld worden gericht op versterking van de economie en de sociale cohesie, zoals projecten op het gebied van begeleiding van kwetsbare groepen, veiligheid en beheer van de openbare ruimte. Het hebben van werk wordt gezien als beste garantie voor keuzevrijheid ten aanzien van wonen. ACTIE
•
de provincie zal initiatieven gericht op een herstructureringsaanpak met
inschakeling van bewoners en belanghebbenden ondersteunen 4.1.2.10. HUISVESTING BIJZONDERE GROEPEN
In de Nota Wonen van de provincie Overijssel, die in de tweede helft van 2000 zal worden opgesteld, zal worden ingegaan op de positie van specifieke groepen op de woningmarkt. Gezien de veranderde ordening van partijen op de woningmarkt vraagt dit een herijking van provinciaal beleid. In samenspraak met partijen op de woningmarkt zal de provincie haar beleid met betrekking tot deze groepen ijken en vastleggen. Groepen die in deze discussie aandacht krijgen zijn: WOONWAGENS
Per 1 maart 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken. Dat betekent dat de gemeenten woonwagenstandplaatsen dienen te realiseren gebaseerd op manifeste behoefte naar deze woonvorm. In beginsel komt een ieder voor deze woonvorm in aanmerking. De standplaatsen dienen conform de reguliere woningbouw ingepast te worden in de bestaande of nieuwe woongebieden.
ASIELZOEKERS
In de provincie Overijssel zijn nog relatief weinig opvangvoorzieningen voor asielzoekers gerealiseerd. Met het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) wordt samengewerkt om kwantitatief en kwalitatief voldoende opvangcapaciteit te verkrijgen. ANDERE GROEPEN
(als mensen met een handicap, starters op de woningmarkt, allochtone huishoudens, huishoudens in een economische achterstand). Afhankelijk van de specifieke behoeften van deze groepen en de ons beschikbare instrumenten zal de provincie haar beleid formuleren. De provincie wil de reeds genoemde samenspraak met partijen op de woning- en zorgmarkt ook organiseren om, waar nodig en mogelijk, afstemming te bereiken tussen partijen met betrekking tot doelen en middelen. ACTIES
•
• VOORZIENINGEN VOOR OUDEREN
In de komende decennia zal het aantal ouderen in onze samenleving zeer sterk toenemen. Het is zaak dat de gemeenten bevorderen dat aanbod aansluit bij de vraag. De vraag naar specifieke ouderenwoningen is in de toekomst groot. Dit vraagt om nieuwbouw en om aanpassing op grote schaal van de bestaande voorraad. Het is gewenst zowel bij verbouw en renovatie als bij nieuwbouw aanpasbaar te bouwen. Bij de locatie van woningbouw voor ouderen zijn de nabijheid van voorzieningen, verkeersveiligheid en sociale veiligheid belangrijke aspecten.
•
•
Er is sprake van een sterke relatie tussen woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen. Het gaat daarbij om een breed scala van intramurale en extramurale zorgvoorzieningen. Uitgangspunt dient te zijn dat ouderen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Van belang is een goede spreiding van zorgvoorzieningen binnen de regio’s. Voor de zorgen verpleegvoorziening die een groter draagvlak vereisen is men veelal aangewezen op grotere kernen.
• •
in 2000 zal bezien worden of de provinciale bemoeienis met de problematiek van de woonwagens –waaronder de huisvesting– meerwaarde heeft de provincie zal bij de woningbouwprogrammering extra aandacht schenken aan ouderenhuisvesting en stimuleert voorbeeldprojecten voor aanpasbaar bouwen ten behoeve van ouderenhuisvesting en stimuleert in het kader van duurzaam bouwen het aanpasbaar bouwen van woningen ten behoeve van het op enig tijdstip, zonder veel aanpassingskosten, zelfstandig kunnen huisvesten van ouderen of lichamelijk gehandicapten. de provincie stimuleert een goede spreiding van de zorgvoorzieningen op regionaal c.q. gemeentelijk niveau in relatie tot de huisvesting van ouderen in de planologische ruimte die aan de gemeenten wordt geboden om woningbouw te realiseren zal door de provincie met de taakstellingen voor statushouders rekening gehouden worden de provincie stimuleert de gemeenten bij het realiseren van tijdelijke en permanente opvangvoorzieningen voor asielzoekers de provincie zal in het kader van de Nota wonen in Overijssel bezien voor welke andere bijzondere groepen provinciaal beleid een meerwaarde kan hebben
4.1.3. RUIMTELIJK-ECONOMISCH BELEID
HUISVESTING STATUSHOUDERS
HOOFDLIJNEN
Iedere gemeente is verantwoordelijk ten aanzien van de huisvesting van statushouders. De rijksoverheid geeft hiervoor taakstellingen.
•
[4
de positie van de stadsgewesten Twente, Zwolle en Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
51
•
Zutphen op het gebied van werken en voorzieningen wordt versterkt de relatie tussen economische groei en milieubelasting wordt verder doorbroken
DOEL-
• • • • • • •
•
De goede bereikbaarheid van Overijssel via de West-Oost corridor en de corridor naar het Noorden heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische groei van Overijssel. Wij willen de potenties van deze corridors verder benutten. Wij hebben als reactie op de Nota ruimtelijk economisch beleid en op de in voorbereiding zijnde Vijfde Nota aangegeven dat we graag met het Rijk een pilotstudie naar de invulling van corridors willen opstarten.
EN TAAKSTELLINGEN
een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, passend bij aard en schaal van de kern voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven, zowel in de steden als op het platteland verbreding van de Twentse economie en versterking van het stadsgewest Twente als netwerkstad het optimaliseren van de economische potenties van de West-Oost corridor en de corridor naar het Noorden het benutten van de uitstraling van met name dienstverlenende activiteiten uit de Randstad het scheppen van voorwaarden voor een sterke land- en tuinbouwsector en alternatieve dragers op het platteland het duurzaam herstructureren van bestaande bedrijventerreinen en het bevorderen van een duurzame locatiekeuze en inrichting voor nieuwe bedrijventerreinen afstemming van het bereikbaarheidsprofiel van locaties op het mobiliteitsprofiel van bedrijven
ONTWIKKELINGEN IN WEST-OVERIJSSEL.
De ontwikkelingen in West-Overijssel zijn zeer gunstig te noemen. West-Overijssel profiteert van de uitstralingseffecten van de economische ontwikkelingen in de Randstad. De werkgelegenheid is de laatste vijf jaar met ruim 3% gegroeid. De groei vond vooral plaats in de sectoren zakelijke dienstverlening en gezondheidszorg. In de steden Zwolle en Deventer vindt de meeste groei plaats. Zo is de werkgelegenheid in Zwolle in 1998 met 5.700 plaatsen toegenomen tot 65.000 arbeidsplaatsen. De verwachting ten aanzien van de economische groei in West-Overijssel is positief. De strategische ligging draagt voor een groot deel bij aan deze gunstige regionale ontwikkeling. Het werkloosheidscijfer in Noord-Overijssel ligt onder het landelijk en provinciaal gemiddelde. De werkloosheidsontwikkeling in Noord-Overijssel is positief. Het werkloosheidscijfer in Zuidwest-Overijssel is binnen de provincie het hoogst. De verklaring hiervoor zit vooral in de reorganisaties in de industrie (met name in de grafische-, metaal- en vleesverwerkende industrie).
4.1.3.1. ONTWIKKELINGEN ALGEMEEN
De Overijsselse economische ontwikkeling is de laatste tien jaar gunstig geweest. De jaarlijkse groei bedroeg ongeveer 3%. Dit heeft geresulteerd in een groei van de werkgelegenheid met ongeveer 2% per jaar. De economische groei bleef enigszins achter bij het landelijk gemiddelde. Dit komt omdat de groei vooral plaats vond in die sectoren die in Overijssel ondervertegenwoordigd zijn. Internationale ontwikkelingen hebben traditioneel sterke sectoren in Overijssel als landbouw en industrie negatief beïnvloed. Daar staat tegenover dat de autonome groei bovengemiddeld was. 80% van de uitgifte aan nieuwe bedrijventerreinen betreft uitbreiding of verplaatsing van bestaande bedrijven. Voor de komende jaren kiezen wij voor een economische groeidoelstelling van minimaal 3%. Deze werkgelegenheidsgroei zal naar verwachting vooral plaats vinden in de dienstverlenende sectoren. De groei van de vraag naar kantoorpanden zal bijna volledig gaan naar Zwolle, Deventer en Hengelo/ Enschede. Naast de versterking van de dienstensector blijven echter ook industrie en landbouw van belang voor de Overijsselse economie.
52
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
ONTWIKKELINGEN IN TWENTE.
De ontwikkelingen in Twente lopen achter bij die in West-Overijssel. Dit komt enerzijds omdat de positieve effecten van de uitstraling van de Randstad zich allereerst in het Westen van onze provincie voordoen. Anderzijds was er in een groot deel van Twente sprake van een economische monocultuur: de textiel. Dit is de afgelopen decennia veranderd. De samenstelling van de economische structuur verplaatst zich langzamerhand naar het landelijk gemiddelde. Ook de traditioneel hoge werkloosheid in Twente laat dankzij de aantrekkende economie een verheugende daling zien. Omdat de samenstelling van de economische sectoren in Twente toch nog te langzaam opschuift in de richting van het landelijk gemiddelde, kunnen de hoogopgeleiden onvoldoende werk vinden waardoor ze weg trekken. Daarom zullen we de inspanningen, die zijn gericht op verbreding van de Twentse economie, de komende periode krachtig voortzetten. De verwachting voor de komende jaren is goed, zowel qua groei van de werkgelegenheid, als groei van het arbeidsvolume.
4.1.3.2. BEDRIJVENTERREINEN: VRAAG EN AANBOD EN DIFFERENTIATIE 4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN
Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een goed vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om tekorten of overschotten te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de berekeningsmethode van de behoefte voor de komende tien jaar gaan we uit van het uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte was in die periode hoog, zodat verwacht mag worden dat het aanbod van terreinen voldoende groot zal zijn om aan de vraag te voldoen. De ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 nog redelijk voorspelbaar. Dat geldt niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de economische ontwikkeling en de daarbij horende ruimtevraag zijn geen betrouwbare uitspraken te doen. Wel wordt voorzien dat de kwantitatieve vraag naar bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in voorgaande jaren. Met name het ruimtegebruik van productieactiviteiten zal afnemen. Vandaar dat voor die periode uitgegaan wordt van een minder hoog uitgiftetempo. Om te voorkomen dat niet tijdig rekening wordt gehouden met een andere meer ruimte vragende economische ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge uitgiftetempo van de periode tot 2010 verder worden doorgetrokken. Er wordt voor de periode 2010-2020 dus gewerkt met een bandbreedte. De bovengrens wordt gevormd door een doortrekking van de geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de ondergrens is uitgegaan van een minder hoog uitgiftetempo, zoals hierboven geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de berekeningsmethode nader uitgelegd.
In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen aandacht aan moeten besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten te ontwikkelen of te ondersteunen, waar duidelijk sprake is van efficiënt ruimtegebruik, door middel van bijvoorbeeld meerlaags bouwen of parkeergelegenheid onder gebouwen. Daarnaast geldt dat wij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zo veel mogelijk willen bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat door herstructurering ongeveer 5% van de uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen gedekt kan worden. Gestreefd wordt naar multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen. In de gebiedsbeschrijvingen is voor de steden en streekcentra uitgewerkt wat de toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen is. Voor Overijssel als geheel is er in kwantitatief opzicht voldoende bedrijventerrein beschikbaar. Op regionaal en stadsgewestelijk niveau zijn er echter kwantitatieve en kwalitatieve lacunes. In onderstaande tabel 5. wordt een overzicht gegeven van de geschatte toekomstige behoefte voor de stadsgewesten, streekcentra en overige kernen. Zonder aanvullend beleid doen zich met name in Twente op korte termijn problemen voor. De komst van een regionaal bedrijventerrein kan hier uitkomst bieden. Samen met de gemeenten willen wij zo snel mogelijk tot een locatiekeuze komen. Op dit moment loopt hiervoor een m.e.r.-procedure. Op kaart 4 is het voorstel voor de zoekgebieden uit de startnotitie aangegeven. Inmiddels hebben wij de richtlijnen voor het MER Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) vastgesteld. De aanwijzing van de zoekgebie-
Tabel 5 OVERZICHT VRAAG EN AANBOD BEDRIJVENTERREINEN
strategische voorraad (vijf jaar) Almelo 56 Borne 3 Hengelo 62 Enschede 51 stadsgewest Twente 172 Zwolle 50 Deventer 40 totaal stadsgewesten 262 Hardenberg 11 Steenwijk 8 totaal streekcentra 19 overig 229 Overijssel 510
vraag in ha netto aanbod ha netto 1999-2010 bovengrens ondergrens aandeel in voorraad plannen 2010-2020 2010-2020 totaal (1-1-1999) 124 113 85 33 139 7 6 4 1 0 135 123 92 18 169 112 102 76 44 151 378 344 257 96 459 110 100 75 47 110 88 80 60 29 124 576 524 392 51% 172 693 24 22 16 4 73 16 15 11 10 37 40 37 27 4% 14 110 506 459 346 45% 94 1122 1020 765 100% 280 [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
53
den heeft tot veel reacties geleid. Op advies van de Commissie voor de Milieueffectrapportage hebben wij in de richtlijnen de volgende aanpak voor het MER aangegeven: ‘De selectiecriteria voor het initiatief en de randvoorwaarden vanuit het milieu leiden tot de keuze van locaties die in het MER worden onderzocht omdat deze de beste potentie hebben om het RBT te ontwikkelen. De startnotitie geeft twee zoekgebieden aan waarbinnen kansrijke locaties gezocht worden. De toepassing van de systematiek zoals in deze Richtlijnen wordt aangegeven kan er toe leiden dat meer of minder zoekgebieden gekozen worden voor nadere studie in het MER. Het MER moet de keuze van gebieden onderbouwen met behulp van het programma van eisen voor de locatiekeuze’. Het is dus mogelijk dat in het MER andere of minder zoekgebieden nader worden
[KAART 4]
onderzocht. Het kaartje met zoekgebieden heeft daar slechts een indicatieve betekenis. Een belangrijk aandachtspunt bij het vaststellen van de richtlijnen is de onzekerheid van de bevolking over de uiteindelijke locatie van het RBT geweest. Daarom hebben wij de voorkeur uitgesproken de m.e.r.-procedure te knippen als er tijdens het onderzoek één kansrijke locatie voor het bedrijventerrein naar voren komt. Dit leidt dan tot een locatie-m.e.r., gevolgd door een inrichtings-m.e.r.. De locatie-m.e.r. is bedoeld om tot een locatiekeuze te komen. Het is niet gelukt het (locatiedeel van het) MER zo snel af te ronden dat de besluitvorming over de locatiekeuze nog aan de besluitvorming over dit streekplan kon worden gekoppeld. De locatiekeuze zal nu via een herziening van het Streekplan zijn beslag krijgen. Na deze locatiekeuze dient de initiatiefnemer
VOORSTEL ZOEKGEBIEDEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN TWENTE
voorstel voor zoekgebieden regionaal bedrijventerrein Twente
Fleringen
Mariaparochie
ALMELO
Albergen
Rossum Weerselo
Saasveld Zenderen Hertme A35
Oldenzaal
Bornerbroek Deurningen
A1
BORNE
r
A1
HENGELO 35
Delden
Lonnek
Goor A35
Bentelo
ENSCHEDE
Beckum Boekelo Usselo H
54
ld
[Cartografie: 4 BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.01295054
RUIMTE
]
het MER voort te zetten voor de inrichting van het regionale bedrijventerrein Twente. De uitwerking van de inrichtingsvarianten kan zich dan op één locatie toespitsen. De globale inrichtingsaspecten zullen vervolgens in een uitwerking van het Streekplan worden geregeld. (zie omtrent het RBT ook onder de gebiedsbeschrijving van het stadsgewest Twente). Als er niet wordt gekozen voor een ‘knip’ in de procedure en locatiekeuze en inrichtingsaspecten in één geintegreerd milieu-effectrapport worden behandeld, zal in een partiële herziening van het streekplan zowel de locatiekeuze als het vastleggen van de globale inrichtingsaspecten aan de orde komen. In het kader van de Regiovisie ZuidDrente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek plaats naar de noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor het gebied Steenwijk, Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie zal ook deze via een streekplanuitwerking opgenomen worden. Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie van Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan de vraag naar ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor hetgeen in paragraaf 4.1.1 per desbetreffende kern vermeld staat. Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de uitgifte van de laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in voorraad hebben en tevens in het bestemmingsplan ruimte hebben voor een uitbreiding van dezelfde omvang. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. De gemeente dient bij een nieuw bestemmingsplan voor uitbreiding van bedrijventerrein inzicht te geven in de wijze van uitgifte van bedrijfsterrein. Als grond is uitgegeven voor bedrijvigheid die niet past bij de functie van een kern zoals hierboven in de profielen beschreven, c.q. als vestiging van een bedrijf niet is afgestemd in het programmeringsoverleg, dan zal een correctie plaatsvinden. We zullen dan eisen stellen ten aanzien van het tempo van uitgifte door bijvoorbeeld maar een deel van het ontwerp-bestemmingsplan goed te keuren. ACTIEPUNTEN
•
•
indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied MeppelSteenwijk-Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op Overijssels grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie worden aangeduid wij zullen bezien of het mogelijk is
een of meerdere voorbeeldprojecten op het gebied van efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te ondersteunen 4.1.3.2.2. BEDRIJVENTERREINENDIFFERENTIATIE EN LOCATIEBELEID
Wij streven ernaar om voor ieder type bedrijvigheid een passend terrein te kunnen aanbieden. Ondernemers hebben behoefte aan een onderscheid in typen bedrijventerreinen. Hiermee wordt bovendien gestimuleerd dat er een verbreding optreedt van economische sectoren. Een aantal factoren speelt bij bedrijventerreinendifferentiatie een rol, zoals de ligging ten opzichte van infrastructuur (corridors) en steden, evenals de aard en verschijningsvorm van het terrein. Intergemeentelijke en regionale afstemming is bij differentiatie van groot belang. Er kan dan rekening gehouden worden met de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van het stedelijk gebied langs de corridors. Hierdoor kan een vestigingsmilieu aangeboden worden dat optimaal tegemoet komt aan de wensen van het bedrijfsleven en waarbij goed rekening is gehouden met ruimtelijke aspecten. Door een regionaal afgestemde fasering van de realisering van bedrijventerreinen wordt overaanbod voorkomen en kan worden vastgehouden aan het profiel van het bedrijventerrein. In september 1998 is gestart met het Programmeringsoverleg in de regio’s Twente, IJssel-Vecht en de Stedendriehoek. Dit is een samenwerkingsverband tussen provincie en betrokken gemeenten. Het programmeringsoverleg wil een bijdrage leveren aan het behoud en de groei van de werkgelegenheid in Overijssel en zet zich daartoe in voor een versterking van de concurrentiepositie van de regio’s door een samenhangend, gedifferentieerd en hoogwaardig pakket van bedrijventerreinen en bedrijvenmilieus te waarborgen. Het programmeringsoverleg wil dit bereiken door de planning en uitvoering terzake onderling af te stemmen en afspraken te maken over procedures en financiering. Dit wordt vastgelegd in een werkdocument. Regelmatige monitoring en eventuele herijking is noodzakelijk. Wij willen in overleg met de betrokken gemeenten bezien of het mogelijk is het programmeringsoverleg te verbreden om tot een regionale afstemming van bedrijfsvestiging in de verschillende kernen te komen, zoals opgenomen in paragraaf 4.1.1. Het is daarbij niet de bedoeling dat het programmeringsoverleg zich over individuele bedrijfsvestigingen uitspreekt maar om het gezamenlijk vastleggen van welk type bedrijvigheid van buiten de regio bij de specifieke kenmerken van een kern en het(de) [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
55
aldaar aanwezige bedrijventerreinen(en) het beste past. Indien het ten behoeve van een meer sturend ruimtelijk ordeningskader voor bedrijventerreinontwikkeling op regionaal niveau wenselijk is kunnen afspraken die in het programmeringsoverleg worden gemaakt over startdatum van uitgifte, locatie, omvang en typering van bedrijventerreinen opgenomen worden in een op te stellen streekplan-uitwerking. LOCATIEBELEID BINNEN DE STADSGEWESTEN
Binnen de differentiatie/typologie van bedrijventerreinen is er sprake van zogenaamde AB- of C-locaties. Dit heeft te maken met het bereikbaarheidsprofiel oftewel het streven van de provincie naar ‘het juiste bedrijf op de juiste plek’. De differentiatie van bedrijventerreinen is zowel gericht op de uiteenlopende eisen die bedrijven stellen aan locaties als op de
A-LOCATIES: • Openbaar vervoer: • •
Fiets: Parkeren:
• Vervoersmanagement: B-LOCATIES: • Openbaar vervoer:
• • •
Fiets: Weg: Parkeren:
•
Vervoersmanagement:
C -LOCATIES: • Weg: •
Openbaar vervoer:
•
Fiets:
Bij de invulling van het locatiebeleid streven wij meer dan voorheen naar maatwerk en een marktconforme benadering. De rijksnormen kunnen niet onverkort worden toegepast omdat de uitgangssituatie in Overijssel in een aantal opzichten een andere is dan die in de Randstad.
Gelegen binnen 500 meter (hemelsbreed)/ vijf minuten looptijd van Intercity-station in het stadsgewest. Gelegen aan de hoofdfietsroute2. 20 parkeerplaatsen per 100 werknemers of 2.500 m2 vloeroppervlak. Het meerdere moet inpandig verwezenlijkt worden. Het bedrijf maakt een vervoersmanagementplan, als ze van de parkeernorm wil afwijken. Gelegen binnen 500 meter (hemelsbreed)/vijf minuten looptijd van: a: een N.S.-voorstadstation met een minimale treinfrequentie van 30 minuten per richting (tijdens de spitsuren) en minimaal 2 aansluitende buslijnen; of: b: een halteplaats van minimaal 2 elkaar kruisende buslijnen (dat wil zeggen dat de begin- en eindpunten van de lijnen in verschillende gebieden gelegen zijn; ter plaatse van de locatie kunnen de lijnen eventueel parallel lopen) met een minimale frequentie van 30 minuten tijdens de spitsuren. Eén van de buslijnen dient een directe verbinding met het hoofdstation te geven met een minimale frequentie van 30 minuten en een maximale reisduur van circa 15 minuten. Gelegen aan een hoofdfietsroute2. Gelegen aan een stedelijke hoofdverbinding. 40 parkeerplaatsen per 100 werknemers of 2.500 m2 vloeroppervlak. Het meerdere moet inpandig verwezenlijkt worden. Het bedrijf maakt een vervoersmanagementplan, als ze van de parkeernorm wil afwijken. Gelegen aan een stedelijke hoofdverbinding; in of aan de rand van het stedelijk gebied; maximale afstand tot afslag landelijk hoofdwegennet 2.500 meter. Streven naar bereikbaarheid per openbaar vervoer; afstand tot halte van openbaar vervoer circa 500 meter. Een kwalitatief goede fietsverbinding.
Als er geen voldoende A-locaties beschikbaar zijn kan uitgeweken worden naar een A-min-locatie. Deze moet dan voldoen aan de volgende voorwaarden: A-min locaties: • Openbaar vervoer: a. Gelegen binnen 750 meter (hemelsbreed) van een Intercity station; of: b. Binnen 500 meter van een voorstadstation of aan een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding.
56
[4
eisen die vanuit de omgeving worden gesteld aan bedrijven en locaties. De geleiding van de mobiliteit door een juiste locatie van bedrijven (het ‘locatiebeleid’) heeft kenmerken van beide; enerzijds wordt bedrijven die veel transport van goederen veroorzaken een locatie nabij de snelweg geboden, anderzijds wordt van bedrijven die veel personenverplaatsingen oproepen verlangd, dat zij zich vestigen op een locatie die goed bereikbaar is met fiets en/of openbaar vervoer. In toelichting T.10 is de door het Rijk gemaakte typologie opgenomen.
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
• • •
•
Fiets: Gelegen aan een hoofdfietsroute2. Weg: Gelegen aan een stedelijke hoofdverbinding. Parkeren: 30 parkeerplaatsen per 100 werknemers of 2.500 m2 vloeroppervlak. Het meerdere moet inpandig verwezenlijkt worden. Vervoersmanagement: Het bedrijf maakt een vervoersmanagementplan als ze van de parkeernorm wil afwijken.
De openbaar vervoervoorzieningen zijn minder maar ook de belasting van het wegennet is lager. Dit noopt dan ook tot een regiospecifieke invulling van de in het rijksbeleid opgenomen parkeernormen. Het streven blijft gericht op het verbeteren van de openbaarvervoervoorzieningen, zodat op termijn de rijksnormen gehanteerd kunnen worden. Doel blijft daarbij dat door een goede locatiekeuze de kansen voor alternatieven voor de auto als transportmiddel vergroot worden. Het mobiliteitsprofiel van een bedrijf moet passen bij de locatie. Dat houdt in dat bedrijven met een A-mobiliteitsprofiel op een A-locatie terecht moeten kunnen komen. Probleem hierbij kan zijn dat in een stad geen goede A-locatie in de buurt van het intercitystation gevonden kan worden. Wanneer alle mogelijkheden bekeken zijn kan eventueel worden uitgeweken naar een A-min locatie. Deze dient te liggen aan de hoofdfietsroute, nabij een intercity-station, een voorstadstation of moet goed bereikbaar zijn met een hoogwaardig openbaar vervoersysteem. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk voldaan aan het locatiebeleid. Om beter maatwerk mogelijk te maken willen wij het voor bedrijven mogelijk maken om inpandig een aantal parkeerplaatsen te realiseren. Wij stellen hierbij als voorwaarde dat het bedrijf een vervoersmanagementplan opstelt. Door de eis van inpandigheid wordt bereikt dat het voor een bedrijf financieel aantrekkelijk wordt om werknemers te motiveren de auto niet voor het woon-werkverkeer te gebruiken. Voor de A-, B- en C-locaties gelden de op de hiernaast staande pagina opgenomen bereikbaarheidsprofielen (de aangegeven normen zijn hierbij indicatief en dienen aan de hand van de feitelijke ruimtelijke omstandigheden bezien en gehanteerd te worden). LOCATIEBELEID BUITEN DE STADSGEWESTEN
Buiten de stadsgewesten dienen in de streekcentra Steenwijk en Hardenberg en in overige grotere kernen nieuwe zelfstandige kantoren c.q. kantoorcomplexen en publiekstrekkende voorzieningen conform de filosofie van het locatiebeleid en afhankelijk van de lokale situatie bij knooppunten van openbaar vervoer (N.S.-station, busstation) gesitueerd te worden, terwijl de fietsbereikbaarheid goed moet zijn. Afzonderlijke A-, B en C-locaties behoeven echter niet te worden ontwikkeld. De gemeente is de eerst aangewezene om door een zorgvuldig gronduitgiftebeleid te bewerkstelligen dat een qua mobiliteitsprofiel bepaald type bedrijf op de juiste locatie terecht komt. Daarbij kan dan tevens inhoud worden gegeven aan andere kwalificaties die verbonden zijn aan het betreffende terrein. De gemeenten moeten bij het opstellen van
plannen nadrukkelijk aandacht besteden aan het locatiebeleid. In bestemmingsplannen zal duidelijk moeten worden vastgelegd dat alleen bedrijven zijn toegestaan met een mobiliteitsprofiel passend bij het bereikbaarheidsprofiel. In de toelichting op het bestemmingsplan zal aandacht moeten worden gegeven aan de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, de fietsbereikbaarheid en de parkeermogelijkheden in de omgeving van de locatie. Wij vinden het van belang dat bedrijven die goederen kunnen aan- of afvoeren over water, zich kunnen vestigen op natte bedrijventerreinen. ACTIE
•
de provincie wil samen met de betrokken gemeenten bezien of het mogelijk is om het programmeringsoverleg te verbreden, om tot een regionale afstemming van de ontwikkeling van bedrijvigheid in de verschillende kernen te komen
4.1.3.3. STEDELIJKE ECONOMIE
De economische activiteiten in de stad, gebundeld in de term ‘stadseconomie’, moeten draagvlak bieden aan de stedelijke samenleving. Een gezond economisch klimaat schept randvoorwaarden voor een breed aanbod van voorzieningen en biedt mogelijkheden voor wonen, werken en recreatie. Voor de te onderscheiden stadsdelen zijn de economische potenties en perspectieven uiteenlopend. Zeer kansrijk zijn de stadscentra, waar overheids- en private initiatieven zichtbaar resultaten afwerpen. Hetzelfde geldt voor de nieuwe bedrijfslocaties nabij uitvalswegen, aan de randen van de stad en bij stations. Voor versterking van de stedelijke economie zijn bovenstedelijke inspanningen nodig die van belang zijn voor het positioneren van stad (en vaak ook regio) in nationaal en internationaal perspectief. Daarnaast zijn inspanningen nodig om de aantrekkelijkheid en vitaliteit van wijken van steden te bevorderen. 4.1.3.4. VERZORGING EN DETAILHANDEL 4.1.3.4.1. VOORZIENINGEN IN STEDEN EN DORPEN.
DOEL-
•
•
[4
EN TAAKSTELLINGEN
verdere revitalisering en bundeling van hoogwaardige en gespecialiseerde voorzieningen met een groot verzorgingsbereik in en bij de grote steden ontwikkeling van een detailhandelsstructuur in de overige kernen welke past in het verstedelijkingsprofiel
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
57
Het Streekplan wil via enerzijds het concentratiebeleid gericht op de grote steden en anderzijds de functiedifferentiatie van kernen bijdragen aan een zo goed mogelijke voorzieningenstructuur. Deze moet er op gericht zijn dat een ieder in staat zal zijn gebruik te maken van een zo compleet mogelijk pakket voorzieningen waardoor, mede ten gevolge hiervan, de leefbaarheid van stad en platteland in stand wordt gehouden en waar mogelijk verbeterd. De functie van kleine kernen op het platteland verandert in sommige opzichten ten gevolge van de meer stedelijke oriëntatie van de bevolking en door uitdunning en concentratie van voorzieningen. Buiten de stedelijke invloedssfeer is daarom de spreiding van grotere verzorgingskernen meer en meer bepalend voor de kwaliteit van de verzorging. Bij het bevorderen van het aanbod van voorzieningen met betrekking tot zorg en welzijn speelt de vraagkant een belangrijke rol. In onze provinciale zorgvisies worden beide met elkaar in verband gebracht vanuit de samenhang zorg en welzijn. Belangrijkste doel hierbij is een optimale kwaliteit van zorg door vorm te geven aan het zorg op maat-principe. 4.1.3.4.2. DETAILHANDEL
De dynamiek in de detailhandel is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Door nieuwe vormen van bewinkeling, de opkomst van nieuwe formules op nieuwe locaties, vaak gepaard met andere locatievoorkeuren, zijn andersoortige winkelcentra ontstaan. Schaalvergroting, verdergaande segmentatie en concentratie hebben ertoe geleid dat bepaalde delen van het aanbod worden verplaatst vanuit de traditionele winkelclusters naar locaties buiten die winkelcentra. Enerzijds zal in de komende jaren de tendens ontstaan naar efficiënt winkelen: aanschaf van dagelijkse goederen in een beperkte tijd en op beperkte afstand. Anderzijds zal de tendens tot effectief winkelen toenemen: aanschaf van voornamelijk niet-dagelijkse goederen, waarbij tijd en afstand minder van belang zijn. Voor beide vormen van winkelen geldt dat goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid een vereiste zijn. Bij een evenwichtige spreiding van de detailhandelsvoorzieningen over Overijssel moet rekening worden gehouden met deze dynamiek in de detailhandel in de komende jaren.
ACTIE
•
Schaalvergroting en concentratie op het gebied van detailhandel kunnen als negatief gevolg hebben, dat winkelvoorzieningen in buurtcentra van de steden en winkelvoorzieningen in de kleine kernen onder druk komen te staan. Daarnaast blijkt de detailhandel in de grote steden in de praktijk aanzienlijke concurrentie te ondervinden van die in de omliggende kernen. Wij streven naar een ver-
58
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
dere revitalisering en bundeling van hoogwaardige en gespecialiseerde voorzieningen met een groot verzorgingsbereik in en bij de grote steden. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat ze niet ten koste mogen gaan van het voorzieningenniveau van de stadsgewesten. Voor de overige kernen geldt, dat het totale aanbod verkoopvloeroppervlak (bestaand en eventuele uitbreidingen) gerelateerd moet worden aan de functie van de kern in de regio (zie paragraaf 4.1.1.). De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor haar eigen leefbaarheid en vitaliteit en formuleren hiertoe onder meer randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke vestiging van detailhandel in haar bestemmingsplan. De steden in de stadsgewesten en de streekcentra stellen hiertoe als basis voor hun detailhandelsbeleid een detailhandelsvisie op. De grotere kernen dienen een detailhandelsvisie op te stellen bij ingrepen in de bestaande detailhandelsstructuur. Voor een deel van de kleine kernen geldt dat aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de basisvoorzieningen in stand te houden. Oplossingen kunnen mogelijk gevonden worden in rijdende voorzieningen, concentratie in een ‘prioritaire kern’ of in een optimale mix van basisvoorzieningen. In overeenstemming met het rijksbeleid overwegen wij een beperkte mogelijkheid voor detailhandel te bieden bij brandstofverkooppunten. In de bijstelling van de Handleiding en beleidsregels zal dit verder worden uitgewerkt. Daarnaast zal in de komende bijstelling van de beleidsregels een uitwerking komen met betrekking tot beperkte detailhandel bij stationslocaties op Intercity-stations. Beperkte detailhandel en bijbehorende branchering bij Intercity-stations kan alleen ontwikkeld worden als een afweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de invloed op de detailhandelsstructuur van de betreffende stad. Uitgangspunt van beleid blijft dat detailhandel geconcentreerd is in de hoofdwinkelcentra.
]
in de komende herziening van de Handleiding en beleidsregels willen we de mogelijkheid voor detailhandel bij brandstofverkooppunten regelen, evenals detailhandel bij stationslocaties
4.1.3.4.3. PERIFERE VESTIGING VAN DETAILHANDEL
Het provinciaal ruimtelijk beleid is erop gericht dat ook de uitbreidingen van detailhandelsvoorzieningen buiten de bestaande (winkel)centra
passen in de ruimtelijke hoofdstructuur en het verstedelijkingsprofiel, zoals in het streekplan is aangegeven. Uitgangspunt is, dat de vestiging van reguliere detailhandel buiten de bebouwde kom niet is toegestaan, behalve als nevenactiviteit van agrarische bedrijvigheid in ter plaatse vervaardigde, be- en verwerkte agrarische producten. Hoewel de nadruk in het beleid wordt gelegd op concentratie van de detailhandel in winkelgebieden, blijft perifere vestiging van detailhandel onder voorwaarden mogelijk. De verdere uitwerking hiervan vindt plaats in de Handleiding en Beleidsregels Ruimtelijke Ordening. Nieuwe perifere detailhandelsvestigingen dienen primair te worden gevestigd in of aansluitend op de stedelijke gebieden in de stadsgewesten of in de streekcentra. De betreffende gemeenten dienen op basis van een detailhandelsvisie hun detailhandelsbeleid op te stellen. Op basis hiervan kunnen randvoorwaarden worden opgesteld welke bij concretisering in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In de grotere kernen kunnen nieuwe vestigingen of verplaatsingen van de branches woninginrichting/meubelen, keuken en/of sanitair met een bovenlokale uitstraling plaatsvinden. De gemeenten moeten daarbij aan kunnen geven dat de verzorgingsstructuur door de nieuwe vestiging niet verstoord wordt. Bij ingrepen in deze structuur zal ter onderbouwing een detailhandelsvisie opgesteld moeten worden.
worden genomen. De provincie speelt bij het opstellen van een Intergemeentelijke Structuurvisie zo nodig een regisserende rol. Ten aanzien van de zogenaamde ‘factory outlet centers’ vinden we dat –gezien het bovenlocale effect dat factory-outlets hebben- de beoordeling hiervan past in het geschetste kader en de criteria voor grootschalige detailhandel. Indien het rijksbeleid (via de Vijfde Nota) ten aanzien van detailhandel duidelijk af zal wijken van dit streekplanbeleid, zal tot heroverweging overgegaan worden."
Het is van belang om aan grootschalige perifere vestigingen (GDV’s) met een verkoopvloeroppervlak vanaf 1.500 m2 met een bovengewestelijk verzorgingsbereik specifieke eisen te stellen. Bij GDV’s is de schaal en niet de branchesoort van de vestiging bepalend. De vestiging moet een verrijking van het aanbod betekenen, een dimensie aan het aanbod toevoegen met grootschalige componenten en een bovenregionale uitstraling geven. De vestiging van deze bedrijfsvormen is toegestaan in of bij de vijf grote steden Enschede, Hengelo, Almelo, Zwolle en Deventer. Aansluitend op het locatie- en mobiliteitsbeleid is GDV alleen mogelijk op een B-locatie.
4.1.4.1. ALGEMENE PRINCIPES BIJ STEDELIJKE ONTWIKKELING
Bij een concrete GDV-aanvraag zal in een Intergemeentelijke Detailhandelsstructuurvisie in regionaal verband samen met de provincie nagegaan moeten worden welke branches/formules mogelijk zijn om genoemde GDV-doelstellingen te bereiken. Ook is het gewenst dat bij de ontwikkeling van GDV de effecten voor gebieden aan de andere zijde van de rijks- en provinciegrens (over en weer) in ogenschouw
ACTIE
•
de Handleiding en beleidsregels zullen op het onderdeel detailhandel aangepast worden
4.1.4. KWALITEIT STEDEN EN DORPEN
HOOFDLIJNEN •
•
bij de keuzen voor toekomstig gebruik van de ruimte zullen de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling optimaal benut moeten worden overwegingen van waterkwaliteit en -kwantiteit moeten sterker meewegen in het ruimtelijk beleid
DOEL-
•
•
•
EN TAAKSTELLINGEN
het veilig stellen van de ruimtelijke kwaliteit van Overijssel door een zorgvuldige en duurzame ontwikkeling van steden en dorpen, een en ander afgestemd op water- en milieukwaliteiten bovenlokale belangen kunnen dermate zwaarwegend zijn dat van een bepaalde uitbreidingsrichting moet worden afgezien de aanzienlijke kwaliteiten van de omgeving leiden er bij een aantal kernen toe dat deze voorzien worden van een gesloten contour, waarmee de maximale ontwikkelingsruimte wordt bepaald
De in paragraaf 1.3. genoemde ordenende principes voor de drie leefomgevingsplannen leiden tot een aantal richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit, waaronder begrepen de behartiging van de belangen van milieu, water, duurzaamheid en veiligheid. De uit- en inbreiding [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
59
van kernen zal aan deze richtlijnen dienen te voldoen. In deze paragraaf zullen deze genoemd worden. Na de opsomming zal op een aantal specifieke aspecten van stedelijke ontwikkeling en inrichting ingegaan worden. In verschillende andere paragrafen komen enkele principes nader aan de orde. De ontwikkelingsmogelijkheden van een kern worden beïnvloed door de ruimtelijke structuur van de kern zelf en door de ruimtelijke structuur van het omliggende gebied. Bij de ruimtelijke structuur van de kern gaat het om de gunstige situering van nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen en voorzieningen ten opzichte van onder andere het huidige woongebied, bedrijventerrein, de centrumvoorzieningen, de wegenstructuur van de kern en het openbaar vervoerstelsel en de mogelijkheden tot een goede waterafvoer. Om het groene karakter van het niet verstedelijkte deel van het streekplangebied te behouden, dienen nieuwe woon- en werkgebieden landschappelijk goed te worden ingepast door middel van een goede stedebouwkundige en landschappelijke vormgeving van de overgang tussen stad en land.
•
•
•
Met het oog op het verkrijgen van ruimtelijke kwaliteit bij stedelijke ontwikkelingen gelden de volgende principes, waaraan bij de planvorming expliciet aandacht (onderzoeks- en motiveringsverplichting) besteed zal moeten worden: • De mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling zullen optimaal benut moeten worden. • Ter bereiking van efficiënt ruimtegebruik moeten eerst de mogelijkheden voor optimale benutting van het bestaand stedelijk gebied zijn bezien, alvorens nieuwe uitbreidingen aan snee kunnen komen. Hierbij zullen karakteristieke waarden gehandhaafd moeten worden en dienen waardevolle binnenstedelijke groenstructuren zorgvuldig ingepast te worden. • Locaties zullen als regel logisch aan dienen te sluiten bij bestaand stedelijk gebied, dit met het oog op efficiënt ruimtegebruik, het tegengaan van versnippering en ter beperking van de afstand tot voorzieningen en tussen woon- en werkgebieden. • Bestaande openbaar vervoervoorzieningen en vervolgens mogelijkheden voor aansluiting op openbaar vervoervoorzieningen zullen benut moeten worden als structurerend element. In het algemeen zal een treinhalte binnen een afstand van 1 km dienen te liggen en/of een bushalte binnen een afstand van 1/2 km. • Aandacht zal besteed moeten worden
60
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
•
]
aan goede, rechtstreekse fietsverbindingen met centrum, belangrijke voorzieningen als scholen en ziekenhuizen en dergelijke en tussen belangrijke woon- en werkgebieden (fietsverbinding bij voorkeur beter/sneller dan wegverbinding voor auto). Gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden (ecologische hoofdstructuur, zones landelijk gebied III en IV) en met bijzondere waarden van cultureel erfgoed moeten worden ontzien. Binnen zone III is nadere afweging wel mogelijk, indien blijkens de op de functiekaart aangegeven rode belijning ontwikkelingsruimte aanwezig is. Cultuurhistorische waarden en archeologische belangen dienen in een vroegtijdig stadium van planvorming te worden meegenomen, waarbij behoud van het archeologisch erfgoed ter plaatse uitgangspunt is. Aandacht moet besteed worden aan het handhaven en tot stand brengen van een goede ruimtelijke kwaliteit van nieuwe en bestaande verstedelijkte gebieden in het algemeen, en de kwaliteit van de architectonische vormgeving daarin in het bijzonder, b.v. in de vorm van Welstandsnota's; aanbevolen wordt om in bijvoorbeeld een gemeentelijke Welstandsnota het kader aan te geven voor deze ruimtelijke kwaliteitstoets. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan de grenswaarde voor het individueel risico en aan de oriënterende waarde van het groepsrisico. Alleen als het algemeen belang er mee gediend is, kan worden afgeweken van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Het is gewenst dat gemeenten voor 1 januari 2003 onderzoek uitvoeren naar cumulatieve en domino-effecten in alle situaties waar bedrijven voorkomen in de VNG-klasse 4 en hoger. In plannen waarin mogelijkheden worden geschapen voor oprichting en/of ingebruikneming van gevaarlijke inrichtingen en/of voor vervoer van gevaarlijke stoffen zal in een aparte risico-paragraaf informatie verstrekt moeten worden over de risico’s en de in verband daarmee te treffen maatregelen en de controle op handhaving daarvan. In de nabije toekomst is het de bedoeling dat voor informatie over bestaande en bekende veiligheidsrisico’s in de provincie gebruik kan worden gemaakt van een digitale risicokaart. Zie voor verdere toelichting paragraaf 4.5 van het Milieubeleidsplan.
•
•
•
•
•
•
•
Milieuhinder dient door middel van een zoneringsbeleid binnen bedrijventerreinen beperkt te worden; ook overigens moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder (stank, geluid, onveiligheid) voor woongebieden als gevolg van nabijgelegen bedrijvigheid en infrastructuur. Voor het bereiken van een acceptabel integraal veiligheidsniveau kan gebruik worden gemaakt van het instrument VER (veiligheidseffectrapportage) Zie hieromtrent paragraaf 4.1.4.5. Bij de planvorming (locatiekeuze en inrichting) dienen waterhuishoudkundige aspecten een medebepalende rol te spelen. Dit betreft vooral het voorkomen van een verdere aantasting van de veerkracht van watersystemen en het realiseren van de streefbeelden voor het te voeren waterbeheer (zie paragraaf 4.2, 4.3. en 5.2. van het Waterhuishoudingsplan). Gemeenten zullen hieromtrent de waterschappen in een vroeg stadium moeten betrekken. Woningbouwplannen moeten gericht zijn op het aanbieden van de juiste kwaliteiten, aansluitend op aantoonbare behoefte en rekening houdend met de bestaande woningvoorraad. Bij de opstelling van bestemmingsplannen dienen de energetische aspecten in de beschouwing te worden betrokken; in het bijzonder wordt gedacht aan de passieve benutting van zonne-energie. Er dient een aantrekkelijk woon- en werkmilieu gerealiseerd te (kunnen) worden. Bij de planontwikkeling zullen vanaf het begin de aspecten emancipatie, sociale veiligheid en (verkeers)veiligheid betrokken worden. Door stedebouwkundige en landschappelijke vormgeving zal een goede overgang tussen de bebouwing en de omgeving bewerkstelligd worden; hierbij ware tevens tot een visie te komen op de ontwikkeling van stadsrandgebieden, waarbij ook aan de recreatiebehoefte vanwege de nieuwe locatie aandacht wordt besteed. bij de locatiekeuze rekening houden met de landbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden.
4.1.4.2. BELEMMERINGEN BIJ UITBREIDING
De locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen ligt primair bij de betreffende gemeente. Op de functiekaart zijn geen uitbreidingsrichtingen voor nieuwe woon- en werklocaties bij de verschillende kernen aangegeven. Vanwege het regionale belang zijn bij de stadsgewesten uitbreidingsrichtingen wel op de kaart aangeduid. Exacte ontwikkelingsmogelijkheden worden in het kader van bestemmingsplanprocedures bepaald. Bovenlokale belangen kunnen dermate zwaarwegend zijn dat van een bepaalde uitbreidingsrichting moet worden afgezien. Een aantal belemmeringen voor uitbreiding van kernen is hiervoor aangegeven. Daarnaast kunnen belemmeringen ook gelegen zijn in aanwezige infrastructuur (wegen, kanalen, spoorwegen, enz.), die een barrière vormt voor logische stedebouwkundige ontwikkelingen, en in een ligging nabij gebieden, die met het oog op de bescherming tegen wateroverlast of ter bescherming van de waterkwaliteit vrijgehouden dienen te worden. Op de functiekaart zijn de consequenties van de zwaarwegende belemmeringen door een (rode) belijning aangegeven. Overschrijding van de belemmeringslijn door stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken, voorzieningen, waaronder sport) zal in principe niet mogen plaatsvinden. Indien dringende noodzaak daartoe bestaat kan bij uitzondering, op basis van een zorgvuldige belangenafweging, waaruit blijkt dat redelijke alternatieven ontbreken, via afwijking van het Streekplan, overschrijding worden toegestaan. Daar waar het Streekplan meerdere uitbreidingsrichtingen biedt, zal op gemeentelijk niveau een nadere belangenafweging moeten plaatsvinden en de uiteindelijke keuze bepaald moeten worden. In de Toelichting (T.11) zijn de belemmeringen voor de grotere kernen nader beschreven. Voor de kleine kernen zijn - afgezien van de kernen waarvoor een contour (zie hierna) is aangegeven - geen belemmeringen op de functiekaart aangegeven, dit gelet op de schaal en globaliteit van het Streekplan. De voor belemmeringen relevante factoren kunnen echter ook daar aanwezig zijn en gemeentelijke plannen, die in uitbreiding van kleine kernen voorzien, zullen daarmee rekening moeten houden.
ACTIE
ACTIE
•
•
wij zullen bij de beoordeling van gemeentelijke plannen nagaan of aan bovenstaande onderzoeks- en motiveringsverplichting is voldaan [4
wij zullen in het kader van het toezicht op de gemeentelijke plannen deze plannen in het licht van vorenstaande beoordelen
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
61
CONTOUREN
Enkele kernen zijn gelegen in gebieden met hoge natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het beleid is erop gericht om naast het aanduiden van ontwikkelingsmogelijkheden voor kernen ook de waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed te koesteren. Met name in de meest kwetsbare delen van de provincie, zoals NoordwestOverijssel, Noordoost- en Zuid-Twente en het Vecht-Reggegebied geldt, dat aan de wens tot handhaving van de omgevingskwaliteiten groter gewicht wordt gehecht dan aan verdere groei. Bepalend hierbij is met name de ligging in of in de directe nabijheid van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Deze kernen worden voorzien van een gesloten belemmeringslijn (contour) waardoor de uitbreidingsruimte voor de korte of langere termijn, afhankelijk van de binnen de contour aanwezige ruimte, is bepaald. Behalve genoemde waarden zijn bij het bepalen of een contour gewenst is ook factoren als waterhuishouding en infrastructurele en stedebouwkundige beperkingen betrokken. De aangegeven contour betekent dat het betreffende gemeentebestuur tot goede keuzen zal moeten komen omtrent het benutten van de beschikbare ruimte. Efficiënt ruimtegebruik zal nadrukkelijk aan de orde moeten komen. Gemeenten kunnen bezien of een deel van de ruimtebehoefte in nabijgelegen kernen gevonden kan worden (zie ook paragraaf 4.1.1.5). Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de contour worden bepaald aan de hand van de hiervoor genoemde algemene principes voor stedelijke ontwikkeling. In de nabijheid van deze kernen zijn overigens kernen aanwezig die kunnen voorzien in de benodigde opvang van de ruimtebehoefte voor wonen en werken. Personen en bedrijven met een binding aan de van een contour voorziene kern zullen daardoor binnen beperkte afstand alternatieve huisvestingsmogelijkheden kunnen vinden. De contouren, die rond de kleine kernen zijn aangegeven, zijn op afzonderlijke kaartjes ingetekend. ACTIES
•
•
62
[4
wij zullen nader bezien in hoeverre middelen (onder andere ISV) beschikbaar gesteld kunnen worden voor kernen, waar, doordat deze voorzien zijn van een contour, een zwaarder accent gelegd dient te worden op een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied indien gemeenten daarom verzoeken willen wij met hen via voorbeeldstudies bezien of de beschikbare ruimte
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
binnen de aangegeven contour toereikend is en hoe deze optimaal benut kan worden 4.1.4.3. DUURZAME ONTWIKKELING
De provincie wil een duurzame ruimtelijke ontwikkeling bevorderen. Een duurzame ontwikkeling betekent zuinig omgaan met ruimte en grondstoffen, geen schadelijke effecten veroorzaken op de gezondheid, rekening houden met belangen van planten en dieren en geen wissel trekken op de toekomst. Voor dit onderwerp verwijzen we ook naar het Milieubeleidsplan. Bij een duurzame ontwikkeling gaat het om anticiperend beleid dat uitgaat van de gedachte: voorkomen is beter dan genezen. In de toelichting (T.4) is een lijst met aandachtspunten opgenomen die bij de invulling van een duurzame ontwikkeling gehanteerd kan worden. Een duurzame ontwikkeling vindt plaats via locatiekeuze, de inrichting van locaties, duurzaam bouwen en via het stimuleren van duurzame bedrijfsprocessen (zie ook paragraaf 4.1.3). De provincie zal bij de keuzen voor toekomstig gebruik van de ruimte de toepassing van de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling bevorderen. Zij zal daarbij de streefbeelden uit het onderzoek Duurzame stedelijke ontwikkeling hanteren. In het schema op pagina 63 worden deze streefbeelden toegelicht. Het streven naar een duurzame locatiekeuze en inrichting is vertaald in de principes voor stedelijke ontwikkeling. Aspecten van duurzaam bouwen zijn verantwoord grondstoffengebruik, beperking bouw- en sloopafval, energie- en waterbesparing etc. Aspecten van duurzame stedebouw zijn onder andere zuinig ruimtegebruik, locatiekeuzen ten opzichte van openbaar vervoers- en fietsinfrastructuur, inpassing in landschappelijke, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische structuren, grondwatervriendelijk bouwen, waterinfiltratie en retentievoorzieningen, gebruik maken van zonne-energie en maatre-gelen tot beperking van milieuhinder en onveilige situaties. Bij de locatiekeuze en inrichting van locaties verwacht de provincie van de gemeenten dat de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling worden benut in alle stadia van planning, bouw, beheer en sloop. EFFICIËNT RUIMTEGEBRUIK
Zoals hiervoor is aangegeven is een onderdeel van duurzaam bouwen het zuinig omgaan met de ruimte. Om onnodige aantasting van de groene ruimte te voorkomen en om een bijdrage te leveren aan de ontkoppeling economie - milieu (zie MBP) zullen de mogelijkhe]
ACTIES
den om tot een betere benutting van de ruimte te komen steeds beter in ogenschouw genomen moeten worden. De mogelijkheden liggen in het ondergronds bouwen, in het bouwen in meerdere bouwlagen en in meervoudig ruimtegebruik. Vooral bij bedrijventerreinen valt nog veel winst te boeken. In de steden zijn er mogelijkheden om meer in de hoogte te bouwen zonder dat de stedelijke kwaliteit wordt aangetast, aanwezig. De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij hun planvorming optimaal de mogelijkheden tot efficiënt ruimtegebruik nagaan. De provincie zal initiatieven nemen om via voorbeeldprojecten efficiënt ruimtegebruik te stimuleren. Medio 2001 zal bezien worden hoe het beleid ten aanzien van efficiënt bouwen verder ingevuld kan worden.
•
•
•
de provincie zal een duurzame ontwikkeling stimuleren door (voorbeeld)projecten op het terrein van duurzaam bouwen/duurzame ontwikkeling te ondersteunen via enkele pilotstudies zullen de mogelijkheden voor efficiënt ruimtegebruik worden nagegaan. Hierbij zullen een te ontwikkelen en een bestaand bedrijventerrein beschouwd worden medio 2001 zal bezien worden hoe het beleid ten aanzien van efficiënt bouwen aangevuld kan worden. Dit kan leiden tot een partiële herziening van het streekplan
STREEFBEELDEN DUURZAAMHEID DE VIJF BELANGRIJKSTE RUIMTELIJKE THEMA’S
BASISPRINCIPES
Water Blauwe netwerk
Er is sprake van een duurzaam functionerend blauw netwerk wanneer de gebruiksaanspraken en effecten van wonen en werken de natuurlijke grond-en oppervlaktewatersystemen niet beïnvloeden.
• schoon water schoon houden; • water sparen in het gebied zelf; • water hergebruiken.
Natuur Groene netwerk
Er is sprake van een duurzaam functionerend groen netwerk wanneer de kenmerkende levensgemeenschappen voor het gebied zich optimaal kunnen ontwikkelen en de daarin thuishorende planten en dieren zich goed kunnen verspreiden. Dit betekent dat wonen en werken de ecologische kwaliteiten en potenties niet aantasten, en waar mogelijk bijdragen aan de versterking daarvan. Daarbij bestaat steeds een sterke relatie met het functioneren van het blauwe netwerk (water).
• behouden/verder ontwikkelen van actuele kwaliteiten; • ontwikkelen van potenties; • zorg voor verbinding tussen leefgebieden van voldoende omvang.
Infrastructuur Grijze netwerk
Er is sprake van een duurzaam functionerend grijs netwerk wanneer dit in de basisbehoefte voorziet aan mobiliteit, binnen randvoorwaarden van milieukwaliteit (energieverbruik, geluids overlast en uitstoot van verontreinigende stoffen), ecologische kwaliteit (vernietiging, versnippering, en verstoring), verkeersleefbaarheid (verkeersveiligheid en sociale veiligheid) en bereikbaarheid.
• optimaal fietsnetwerk; • optimaal hoogwaardig openbaar vervoer netwerk; • beperkt autogebruik; • zo min mogelijk energiegebruik/ energieverlies
Stad Rode systeem
Er is sprake van een duurzaam rood systeem wanneer: • het stedelijk ruimtebeslag beperkt is; • de interne mobiliteitsbehoefte gering is.
• inbreiding voor uitbreiding
Landschap Gele systeem
Er is sprake van een duurzaam functionerend geel systeem wanneer er sprake is van kwalitatief hoogwaardige stadslandschappen die duurzaam en streekeigen zijn. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgegaan met cultuurhistorisch erfgoed en eigentijdse cultuuruitingen, dat oriëntatie mogelijk is aan de hand van landschappelijke en stedelijke elementen en patronen, dat er samenhang is tussen elementen en patronen, dat de ruimte multifunctioneel is en flexibel is in de tijd. Bovendien moet het geheel te beheren zijn.
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
63
4.1.4.4. WATER EN MILIEU
Water vervult in het stedelijk gebied een belangrijke functie. Naast waterhuishoudkundige aspecten kan de functie water de ruimtelijke kwaliteit, en daarmee de duurzaamheid, van het stedelijk gebied vergroten. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht besteed worden aan dit aspect. Het verbeteren van de watersituatie in de stad vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen gemeente en waterschap tot stand moet komen. Wateraspecten spelen bij nieuwe ontwikkelingen een belangrijke rol (locatiekeuzen, bouwrijpmaken, inrichting, bouw- materialen etc). Daarnaast zijn er zaken die de kwaliteit van de leefomgeving aantasten, waarbij water een belangrijke rol speelt (grondwateroverlast, rioolstelsels, overstorten, waterkwaliteit, belevingswaarde). Afkoppelen van verhard oppervlak, infiltreren van regenwater, samenwerken in de waterketen zijn items die in de oplossingensfeer spelen. Gemeentelijke (water)visies zijn een goed instrument om de hiervoor genoemde wateraspecten in stedelijk gebied in beeld te brengen en om invulling te geven aan stedelijk waterbeleid. De watervisies kunnen doorwerken in de bestemmingsplannen. Gemeenten dienen, in overleg met het waterschap, bestemmingsplannen van een waterparagraaf te voorzien. Zie verder hiervoor het Waterhuishoudingsplan. Stedelijke functies en het milieu beïnvloeden elkaar wederzijds. De milieudoelen kunnen eerder bereikt worden als bij de inrichting van stedelijk gebied daarmee rekening wordt gehouden. Anderzijds verhoogt de milieukwaliteit in een gebied in hoge mate de gebruiksen de belevingswaarde. Van belang voor de milieukwaliteit zijn zaken als schone bodem, schone lucht, veiligheid en niet te veel geluid. Door een goede ruimtelijke inrichting kan die kwaliteit verhoogd worden. Het autogebruik leidt tot een belasting van het milieu. Het verkeer kost energie, geeft emissies en is onveilig. Door wonen en werken ruimtelijk op elkaar af te stemmen vermindert de vraag naar vervoer. Concentratie in de steden vergroot de kansen voor milieuvriendelijke transportwijzen als de fiets en het openbaar vervoer. Door bedrijven op een bedrijventerrein te concentreren wordt de belasting van de omgeving ten gevolge van geluid en emissies op een plek gehouden en is daardoor beter beheersbaar geworden. De omgeving kan daar rekening mee houden door bijvoorbeeld voldoende afstand te bewaren tot het bedrijventerrein. Het bij elkaar plaatsen van verschillende bedrijven op een terrein schept mogelijkheden voor de ketenbenadering. Bij revitalisering van
64
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
een bedrijventerrein kan de saldobenadering worden toegepast. Dat houdt in dat, na de revitalisering, er per saldo voor het milieu sprake is van een verbetering. Te denken valt bijvoorbeeld aan het gebruik van restwarmte van het ene bedrijf door het andere. Dit soort constructies is ook denkbaar op het gebied van geluidbelasting. ACTIE
•
de provincie wil de totstandkoming van gemeentelijke waterplannen en waterparagrafen in bestemmingsplannen bevorderen
4.1.4.5. EMANCIPATIE EN VEILIGHEID
In het dagelijks leven combineren vrouwen en mannen verschillende leefsferen: wonen, werken, zorg, recreëren en leren. De organisatiemogelijkheden van dit dagelijks leven worden bepaald door de afstanden tussen werk, voorzieningen en woning, de verplaatsingsmogelijkheden en de (afstemming van) dienstregelingen, de mogelijkheden voor ketenverplaatsing (het combineren van verschillende vervoerswijzen als auto, fiets, trein, bus en lopen) en de openingstijden van winkels en andere voorzieningen. De bijdrage die de ruimtelijke ordening kan leveren aan emancipatie ligt onder andere in het concentratiebeleid: wonen, werken, voorzieningen en recreëren dicht bij elkaar. Dit, tezamen met een zorgvuldige locatiekeuze van woon- en werkgebieden en de daarmee samenhangende infrastructurele werken, kan gunstige voorwaarden scheppen voor afzonderlijke individuen om een zelfstandig bestaan te leiden. Ook een verweving van functies in het stedelijk gebied is een waardevolle bijdrage aan de emancipatie, evenals het streven de leefbaarheid van het platteland in stand te houden. Als basisvoorziening maken ook in de plattelandsgemeenten kinderopvang en buitenschoolse opvang daar deel van uit. In samenhang met de emancipatie dient ook gestreefd te worden naar een goede en sociaal veilige bereikbaarheid van de diverse functies, zowel via openbaar als privévervoer. In besluitvormingsprocessen met betrekking tot ruimtelijke en infrastructurele projecten komt het vaak voor dat er te laat of eenzijdig aandacht wordt besteed aan veiligheid. Met name bij het ontwerpen van ruimtelijke en infrastructurele werken valt winst ten aanzien van veiligheid te behalen. Als het object of het infrastructurele werk eenmaal gereed is, zijn de mogelijkheden om alsnog veiligheidsmaatregelen aan te brengen beperkt en kostbaar.
Om bij gemeenten, ontwerpers, toekomstige gebruikers, hulpverleningsdiensten en eigenaren veiligheid al vanaf het begin van het ontwerpproces onder de aandacht te brengen, stimuleert de provincie de verdere ontwikkeling en het gebruik van de Veiligheidseffectrapportage (VER). De VER en het bijbehorende instrumentarium bieden hulpmiddelen om de besluitvorming rond projecten zo te organiseren dat op de daarvoor geschikte momenten de juiste veiligheidsvragen worden gesteld en de juiste veiligheidsactiviteiten worden gestart. Het instrumentarium is in de huidige vorm nog in ontwikkeling. Het kabinet test daarom momenteel in samenwerking met de VNG en een aantal provincies en gemeenten het instrumentarium aan de hand van een aantal projecten (ruimtelijke ordening en infrastructuur) om de bruikbaarheid te toetsen en eventueel te verbeteren. Het Rijk streeft er naar dat in 2002 minimaal 25% van de gemeenten met dit instrument werken. In het Regiocontract Oost-Nederland wordt voorgesteld om in Overijssel en Gelderland één of meerdere VER-pilots uit te laten voeren. Daarbij wordt voorgesteld om deze pilots uit te breiden met aanvullend onderzoek naar de mogelijkheden, beperkingen en wensen om in ruimtelijke plannen meer aandacht aan veiligheid te schenken, welke verbeteringen hier mogelijk zijn, welke instrumenten hierbij een rol kunnen spelen en wat de rol is van de verschillende betrokken actoren. In dit aanvullende onderzoek zal tevens aandacht worden besteed aan de uitkomsten van de Commissie Oosting en de door het ministerie van VROM aangekondigde Algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de relatie tussen ruimtelijke ordening, milieu en veiligheid. De consequenties voor het provinciale beleid, en specifiek voor het ruimtelijke beleid, zullen alsdan in beeld zijn. Mocht dit aanleiding geven tot aanpassing van het Streekplan dan zal dit via een partiële herziening plaatsvinden. Naar aanleiding van de ramp in Enschede leeft de vraag wat de beste lokatie is voor de opslag van vuurwerk. De provincie heeft de inspecteur Ruimtelijke Ordening in Overijssel en Gelderland verzocht een verdere verkenning te laten uitvoeren naar de lange termijn mogelijkheden tot opslag van vuurwerk op af te stoten munitiecomplexen dan wel alternatieve suggesties aan te dragen.
4.1.4.6. NIEUWE IDENTITEIT VOOR STEDEN EN DORPEN
In de komende decennia zal de aanpassing van bestaande steden en dorpen steeds belangrijker worden. Vernieuwing van het bestaande heeft als voordeel dat de waardevolle Overijsselse groene ruimte zo min mogelijk wordt aangetast. Behalve dit voordeel van zuinig ruimtegebruik heeft hergebruik ook voordelen als het gaat om zuinig omgaan met materialen en grondstoffen en voor het oplossen van water- en milieuproblemen. Met andere woorden: duurzaamheid pleit voor hergebruik. Er zal naar creatieve oplossingen gezocht moeten worden. Dat wil zeggen met veel ruimte voor combinaties van functies. Ook het (gedeeltelijk) slopen kan tot een goede nieuwe situatie leiden. Nieuwbouw in combinatie met gerevitaliseerde bestaande bouwwerken levert meestal spannende nieuwe situaties op. Ook kunnen vernieuwde complexen en gebouwen bijdragen tot een grotere identiteit van de steden en dorpen. Dit geldt bijvoorbeeld voor hergebruik van het industriële erfgoed en de jonge monumenten. Omdat deze ‘vernieuwing door verandering’ zowel ruimtelijke, economische als culturele impulsen aan sterke steden en vitale dorpen geeft, is het beleid erop gericht dit vernieuwende hergebruik te bevorderen. Dit willen wij doen in samenwerking met gemeenten en marktpartijen, bijvoorbeeld in de vom van samenwerkings- en/of voorbeeldprojecten. De vele kleinschalige dorpsgezichten in Overijssel hebben grote waarde. Zij ontlenen hun kwaliteiten aan het verleden. In Overijssel zou ook tot de ontwikkeling van nieuwe kroonjuwelen gekomen kunnen worden. Bijvoorbeeld goed ingerichte stads- en dorpsgebieden. De provincie wil daarom samen met de gemeenten, het bedrijfsleven en andere marktpartijen bevorderen dat nieuwe locaties, zowel wat betreft duurzaamheid, inrichting en uitstraling grote toekomstwaarde zullen krijgen. ACTIES
•
• Door vanaf het begin de aspecten emancipatie en sociale veiligheid en (verkeers)-veiligheid bij het opstellen van structuur- en bestemmingsplannen te betrekken, kunnen deze aspecten worden bevorderd. [4
de provincie zal samen met Het Oversticht zoeken naar ontwerpmogelijkheden om waardevolle elementen uit de cultuurhistorie te benutten voor de ruimtelijke herinrichting. de provincie zal initiatieven nemen om te bereiken dat nieuwe locaties voor wat betreft duurzaamheid, inrichting en uitstraling grote toekomstwaarde krijgen
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
65
is. Dit heeft er mede toe geleid dat meerdere (delen van) kernen c.q. nederzettingsvormen zijn of zullen worden aangewezen tot beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet.Voor deze beschermde gezichten dient ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet een bestemmingsplan te worden vastgesteld waarin de karakteristieke waarden op adequate wijze worden veilig gesteld. Daarbij zij opgemerkt dat de aanwijzing tot beschermd stadsof dorpsgezicht niet automatisch betekent dat een dynamische ontwikkeling onmogelijk wordt. In het op te stellen bestemmingsplan zal bezien moeten worden welke, randvoorwaarden uit een oogpunt van bescherming van het gezicht nodig zijn. De beschermde stads- of dorpsgezichten zijn weergegeven op kaart 5.
4.1.4.7. BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Het cultureel erfgoed is een belangrijke drager voor de eigen identiteit van Overijssel. In steden en dorpen gaat het daarbij onder andere om archeologisch erfgoed en om gebouwde monumenten en in bijzondere gevallen om beschermde stads- en dorpsgezichten. In het hoofdstuk over de groene ruimte gaan wij met betrekking tot cultuurlandschappen nader op het thema cultureel erfgoed in. Op deze plek richten wij ons specifiek op de beschermde stads- en dorpsgezichten. Overijssel kent een relatief groot aantal cultuurhistorisch waardevolle kernen en buurtschappen. Voor een aantal kernen geldt dat hun cultuurhistorisch en ruimtelijk belang van bovenlokale of bovenregionale betekenis
[KAART 5]
BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
beschermd stads- en dorpsgezicht Giethoorn
Blokzijl
beschermd stads- en dorpsgezicht in procedure
Dwarsgracht Beulakerwijde Belter-
wijde ep di
pp e
le
r
Vollenhove
Me
De Krim
Zwartsluis
rte Zw a
Genemuiden
Rouveen
Staphorst
Gramsbergen Oud Avereest/Den Huizen Slagharen
Hasselt
Lutten
Balkbrug
Dedemsvaart
Ketelmeer
Nieuwleusen er Wat
Kampen
Ommerschans
Hardenberg
Rheeze
IJsselmuiden
Ommen els ijss Over
Dalfsen
ch
Vecht
Bergentheim
Beerze
Zwolle
Vilsteren
IJss el
Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Kloosterhaar
Heino
Ootmarsum
Geesteren Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Het Stift
Nijverdal
Olst Heeten
Borne
Rijssen Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
Deventer
't Lansink
HENGELO
Markelo
l anaa thek Twen
Glanerbrug
Den Haller Stokkum
Diepenheim
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel jan.2001 tek.nr.00295516
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
66
Oldenzaal
Enter
Overdinkel
•
4.1.4.8. RECREATIE EN TOERISME
Recreatie en toerisme vormen een belangrijk thema bij de ontwikkeling van steden en dorpen. Het gaat daarbij om: • Het stimuleren van voldoende recreatieve belevingsmogelijkheden in de directe woonomgeving, de stadsrandzone en het buitengebied ten behoeve van de eigen bevolking. • Het stimuleren van de toeristische potenties die steden en dorpen bieden, ook in relatie tot het toeristisch product van het omringende buitengebied. Voor de grote steden zijn recreatie en toerisme daarnaast van belang omdat ze medebepalend zijn voor een aantrekkelijk vestingingsklimaat voor bedrijven. In het hoofdstuk groene ruimte gaan wij nader in op recreatie en toerisme in de stadsrandzone en het buitengebied (zie paragraaf 4.2.3.5). De ontwikkeling van recreatief/toeristische voorzieningen binnen steden en dorpen is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In dit Streekplan beperken wij ons tot het formuleren van een drietal aandachtspunten: • Het aanbod van recreatiemogelijkheden in de directe leefomgeving wordt in de toekomst steeds belangrijker, ook vanwege mobiliteit. • De recreatievoorzieningen in het stedelijk gebied en de groene ruimte vullen elkaar aan en maken deel uit van één algemene recreatiestructuur (zie tevens paragraaf 4.1.5.). Voor groenvoorzieningen geldt dat de op buurt- en wijkniveau aanwezige voorzieningen bij voorkeur via groene corridors met de stadsrand en de groene ruimte zijn verbonden (zie paragraaf 4.1.5.). • Met name de historische binnensteden hebben een grote toeristische betekenis. Daarbij gaat het niet alleen om de cultuurhistorische elementen maar ook om het aanbod van winkel- en uitgaansvoorzieningen. De steden zijn zich hiervan bewust en werken dan ook actief aan het ontwikkelen van het toeristische product. Ook het congrestoerisme wordt hiermee gediend. Diverse steden hebben in dit kader (ruimtelijke) plannen ontwikkeld ter versterking van het stedelijk product. In de recent vastgestelde stadsvisies en ontwikkelingsprogramma’s voor de jaren 2000-2004 zijn recreatief-toeristische actiepunten opgenomen. ACTIES
•
stimuleren van aandacht voor ruimte voor recreatie dicht bij huis, in randzones van steden en kernen èn in het buitengebied door de opstelling van integrale visies op het groen in en om de stad
samen met de gemeenten, onder meer in het kader van het grote stedenbeleid, invulling geven aan plannen ter versterking van de recreatieve en toeristische functie van (binnen)steden
4.1.5.RELATIE STAD-GROENE RUIMTE
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
De overgang stad-groene ruimte zal zorgvuldig ontwikkeld en ingericht moeten worden, waarbij het accent ligt op het versterken van de functie voor de stad en haar bewoners
Hoewel er bij het verstedelijkingsbeleid duidelijke keuzen gemaakt worden ten gunste van de ontwikkeling van de steden is het beleid niet gebaseerd op een tegenstelling tussen stad en groene ruimte. De relatie tussen stad en groene ruimte wordt steeds sterker. Voor elkaar hebben ze een toenemende complementaire functie. De kernen, vooral de grotere, verschaffen woon- en werkgelegenheid. De omliggende groene ruimte geeft een herkenbaarheid aan de kernen die in elke streek weer anders is. De groene ruimte zorgt ook voor recreatiemogelijkheden in aantrekkelijke landschappen en natuurgebieden, en voor landbouwproducten. Door zowel in de steden als in de groene ruimte de specifieke kwaliteiten te ontwikkelen wordt deze samenhang vergroot en kan het eigen karakter worden bewaard. Het is van wezenlijk belang dat voor de ruimtelijke opgaven regionale oplossingen voor de steden met hun omgeving worden gevonden. In dit Streekplan worden aanzetten hiertoe gegeven bij het beleid voor wonen en werken, stadsranden, recreatie en ecologische structuren. In deze paragraaf zal specifiek op het onderwerp ‘stadsranden’ worden ingegaan. Het gebied dat de overgang vormt tussen de stedelijke bebouwing en de groene ruimte wordt als stadsrandzone aangemerkt. Iedere stad, stedelijk gebied of dorp heeft dus een eigen stadsrandzone als overgang naar de groene (open) gebieden met daarin over het algemeen een grote verwevenheid van gevestigde functies. De afmetingen van de stadsrandzones verschillen sterk. Enerzijds vanwege de ruimtelijke begrenzing van de kern, waarbij barrières in de vorm van infrastructurele voorzieningen, natuurlijke barrières en dergelijke een rol spelen en anderzijds wordt de omvang van de zone sterk beïnvloed door de grootte van de kern. De druk op deze gebieden is mede als gevolg [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
67
van groeiende ruimtebehoefte over het algemeen erg groot. Vanuit de stedelijke optiek is het gebied allereerst belangrijk om daarbinnen ruimte te vinden voor de toekomstige uitbreidingen met de bijbehorende infrastructuur. Naast deze functie voor de kern is de stadsrand zeer belangrijk als stedelijk uitloopgebied. Van groot belang voor de inrichting van de stadsrandzone zijn de bestaande groen- en waterstructuren in het stedelijk gebied. Deze vormen een goed aanknopingspunt voor de aansluiting bij de bestaande structuren in de groene ruimte. Op deze manier kan een evenwichtige overgang worden gevormd. Het stadsrandgebied moet daarom goed ontsloten worden en goed bereikbaar zijn voor het langzaam verkeer en openbaar vervoer. In de stadsrandzone moeten de voorzieningen voor recreatief medegebruik goed worden gesitueerd. Voorzieningen voor intensief recreatief gebruik dicht bij de stad. Extensieve vormen van recreatief (mede)gebruik verder buiten de stad of kern (zie verder bij de recreatiehoofdstructuur). Wanneer in de zone ontgrondingen voorkomen kunnen deze ook meerdere doelen dienen. Het kan dan verder reiken dan alleen ‘werk met werk’ maken. Ook met de bestaande agrarische functies dient rekening te worden gehouden. Zij dragen bij aan de dynamiek van de stadsrand en zijn voor het recreatief medegebruik onmisbaar. Een goede bijdrage aan de ontwikkeling van de stadsrandzone kan geleverd worden door natuurontwikkeling, bosaanleg en dergelijke, waarbij aansluiting gezocht dient te worden bij de bestaande landschapsstructuur. Functieverandering in de stadsrandzone vereist een zorgvuldige afweging, waarbij steeds weer gelet moet worden op de inpasbaarheid van de toekomstige uitbreiding. Wanneer gemeenten besluiten tot grotere uitbreidingen buiten het bestaande stedelijk gebied zal vooraf aan de hand van structuurschetsen en/of structuurplannen duidelijk een visie gegeven moeten worden over de invulling van de stadsrandzone. Een langere termijnvisie is voor deze gebieden dringend gewenst. Ook bij plannen voor inbreiding dan wel beperkte uitbreiding van de overige kernen acht de provincie het gewenst dat aandacht besteed wordt aan de inrichting van de stadsrandzone.
woon- en werkgebieden, ook diverse ontwikkelingsmogelijkheden voor ‘wonen en werken in het groen’ gelokaliseerd worden. Het gaat daarbij om woon- en werkgebieden van beperkte omvang met een zeer aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en woningen voor het topsegment van de (woning)markt. De aanleg van deze locaties dient gekoppeld te worden aan het ontwikkelen en versterken van het landschap, o.a. door de aanleg van bos. De invulling zal een bijdrage moeten leveren aan de functie van de stadsrand als uitloopgebied en goed moeten aansluiten bij de bestaande landschapsstructuur. Deze ontwikkelingen zullen niet de rode lijnen op de streekplankaart mogen overschrijden en niet in de provinciale ecologische hoofdstructuur plaatsvinden. De ontwikkeling van dergelijke locaties voor ‘wonen en werken in het groen’ kan een afwijking betekenen van de in paragraaf 4.1.4.1. vervatte algemene principes bij stedelijke ontwikkeling, met name van de als 2e, 3e en 4e punt geformuleerde principes. De noodzaak om van deze principes af te wijken in verband met de niet op andere wijze te leveren wervende woon- en werkmilieus zal moeten worden aangetoond. Het ontwikkelen van dit topsegment moet een substantiële bijdrage leveren aan groen met een publieke functie, vergelijkbaar met die van nieuwe landgoederen. Vanwege de relatie met het experiment nieuwe landgoederen zal een en ander vooralsnog op experimentele basis gebeuren en zullen de effecten ervan worden beoordeeld in de evaluatie nieuwe landgoederen. Wij willen samen met de steden bezien of en hoe dergelijke locaties ontwikkeld kunnen worden. Concrete plannen zullen in het kader van de afwijkingsprocedure op hun aanvaardbaarheid worden beoordeeld. Het project "Beter met bos en groen" van de gemeente Zwolle is een voorbeeld van een in deze categorie thuishorende aanvaardbare ontwikkeling. ACTIES
•
• Uiteraard zal in alle gevallen bij de inrichting tevens rekening moeten worden gehouden met de doorwerking van de Reconstructiewet en de nadere uitwerking van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. STADSRANDEN BIJ DE GROTE STEDEN
In de stadsranden van de grote steden kunnen, naast de reguliere ontwikkeling van nieuwe
68
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
de provincie wil samen met de steden komen tot integrale ontwikkelingsvisies op de stadsrandgebieden De resultaten van het project ‘Landstad’ bij Deventer (zie ook paragraaf 4.5.2.1.2.) zullen hierbij benut worden de provincie zal met de grote steden bezien of enkele hoogwaardige locaties voor woon- en werkgebieden in de stadsrandgebieden ontwikkeld kunnen worden
4.2. GROENE RUIMTE
HOOFDLIJNEN •
•
•
• • •
• •
een samenhangende en waar mogelijk elkaar versterkende ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies ‘passend’ binnen de groene ruimte ontwikkelingsmogelijkheden voor een economisch en milieuhygienisch duurzame landbouw instandhouden, herstellen en ontwikkelen van een grote rijkdom aan natuurwaarden (biodiversiteit), geconcentreerd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, met de bijbehorende water- en milieuomstandigheden versterking van de landschappelijke kwaliteit en bescherming van het cultureel erfgoed behoud en versterking van het voorzieningenniveau voor recreatie en toerisme goede onderlinge afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de waterhuishouding instandhouding, herstel en ontwikkeling van bossen en landgoederen nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan
aan economische functies om de kroonjuwelen te kunnen behouden. Bijvoorbeeld: voor de bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is het nodig om de verdrogende en vermestende invloed van de landbouw tegen te gaan, evenals de versnipperende en verstorende werking van infrastructuur. Het ruimtelijk beleid voor de groene ruimte van Overijssel is in dit Streekplan uitgewerkt in drie, elkaar aanvullende sporen: 1
2
THEMATISCHE BELEIDSBESCHRIJVING
De thematische beleidsbeschrijving (paragraaf 4.2.3) omvat een nadere uitwerking van het ontwikkelingsperspectief voor de bij de zonering betrokken belangrijkste functies. Ook komt een aantal specifieke beleidsonderwerpen aan bod. Op sommige punten leidt deze uitwerking tot een aanvulling op het in het kader van de zonering geformuleerde beleid. Het accent bij de thematische beleidsbeschrijving ligt echter op het (doen) ontwikkelen van nieuwe plannen en projecten die bijdragen aan de realisering van de voor de groene ruimte geformuleerde beleidsdoelstellingen.
4.2.1. ALGEMEEN
Het ruimtelijk beleid voor de groene ruimte in Overijssel is gericht op het bieden van ontwikkelingsruimte voor economische functies zoals landbouw en recreatie naast het koesteren en ontwikkelen van de natuur en het cultuurlandschap als kroonjuwelen van onze provincie. De opgave van dit Streekplan is derhalve om een goed evenwicht te vinden tussen welvaart en welzijn. Voor sommige thema’s en gebieden is het koesteren van een kroonjuweel tegelijkertijd het bevorderen van economische ontwikkeling. Bijvoorbeeld: door het behoud en herstel van aantrekkelijke landschappen blijft de basis bestaan voor een toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Voor andere thema’s en gebieden is het nodig om heldere kaders te stellen
ZONERING
Op de functiekaart is de zonering van de groene ruimte aangegeven. Onderscheiden worden: Zone I: Landbouw Zone II: Landbouw en cultuurlandschap Zone III: Natuur, landschap, cultureel erfgoed, landbouw Zone IV: Natuur De zonering is het resultaat van een afweging op hoofdlijnen van de aanwezige kwaliteiten en belangen. In de afweging zijn betrokken de functies/aspecten: landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, cultureel erfgoed en water en milieu. Elk van de vier zones kent zijn eigen samenhangende ontwikkelingsmogelijkheden, die vooral bepaald worden door een heldere keuze voor de kwaliteiten en belangen die in de betreffende zone prioriteit moeten krijgen. De zones worden in paragraaf 4.2.2 beleidsmatig beschreven. De zonering heeft met name een functie als beleidskader om nieuwe plannen en projecten in de groene ruimte te beoordelen. Voor de relatie met andere functies wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.8 (relatie met zonering).
3
BELEIDSMATIGE GEBIEDSBESCHRIJVING
In de gebiedsbeschrijving (paragraaf 4.5.) vindt voor een achttal deelgebieden binnen Overijssel een uitwerking op regionale schaal plaats van het in de eerdere hoofdstukken geformuleerde ‘generieke’ ruimtelijk beleid. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
69
Nadrukkelijk gaat het daarbij om een samenhangende uitwerking van zowel het beleid voor de groene ruimte als voor het stedelijk gebied. Het integrale karakter wordt nog verder versterkt door in de gebiedsbeschrijving ook de relevante regionale doelstellingen van het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan op te nemen. De gebiedsbeschrijving beoogt vooral het (doen) ontwikkelen van nieuwe plannen en projecten die bijdragen aan een regionale realisering van de in de drie omgevingsplannen geformuleerde beleidsdoelstellingen. Voorzover daartoe een nog verdere uitwerking van beleidsdoelstellingen wenselijk is, bijvoorbeeld in de vorm van een gebiedsgericht project, dan vormt daarvoor de gebiedsbeschrijving het ruimtelijke beleidskader. Deze nadere uitwerking krijgt daarmee de status van streekplanuitwerking.
singskader voor het waterbelang en neemt daarmee de plaats in van de huidige beschrijving. ZONE I LANDBOUW KENSCHETS
•
voor landbouw goed ingerichte, relatief grootschalige gebieden, deels met karakteristieke openheid HOOFDKOERS: ONTWIKKELING LANDBOUW
•
•
De zonering van de groene ruimte en de aanvullingen daarop vanuit de thematische beleidsbeschrijvingen en gebiedsbeschrijvingen vormen een belangrijk kader voor de bestemmingsplannen buitengebied. Gemeenten moeten daarbij de regionale schaal van de functiekaart (kleinste gebieden zijn circa 50 ha), detailleren tot het lokale schaalniveau. De beleidsbeschrijving per gebied vormt het kader voor een gebiedsgerichte uitvoering van de beleidsdoelstellingen van de drie plannen voor de leefomgeving.
•
landbouw: de externe productieomstandigheden worden afgestemd op de agrarische behoefte landbouw: er zijn mogelijkheden voor uitbreiding en (her)vestiging van landbouwbedrijven, maar in gebieden met karakteristieke openheid alleen aan de rand land(tuin)bouw: er zijn uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande glastuinbouw; nieuwvestiging is mogelijk in het complex van de Koekoekspolder bij IJsselmuiden; incidentele nieuwvestiging in bestaande kleine concentraties
WATER EN MILIEU 4.2.2. BELEIDSBESCHRIJVING ZONES
•
ALGEMEEN
•
Los van de specifieke beleidsbeschrijving per zone geldt als algemeen uitgangspunt dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de aanwezige basiskwaliteiten van een gebied. Deze kwaliteiten hebben betrekking op de condities van bodem, water en lucht, op de waarden van natuur- en landschap en van cultureel erfgoed en op de aardkundige waarden. Concreet betekent dit onder andere dat de bestaande wet- en regelgeving in acht moet worden genomen, dat het (verbrede) compensatiebeginsel van toepassing is (paragraaf 3.3) en dat in beginsel de veerkracht van het watersysteem niet verder mag worden aangetast (paragraaf 4.2.3.6).
•
waterhuishoudkundige situatie wordt afgestemd op de landbouw voor de verspreide natuurwaarden geldt geen bijzonder inspanning; de algemene kwaliteit is het uitgangspunt het peilbeheer van veenweidegebieden wordt afgestemd op graslandgebruik met handhaving bestaand (akkerbouw) gebruik (zie ook het Waterhuishoudingsplan)
LANDSCHAP
• •
•
behoud van karakteristieke openheid kleine beplantingselementen zoals houtsingels zijn verplaatsbaar mits er geen belangrijke waarden van landschap, natuur of cultureel erfgoed verloren gaan natuurlijk reliëf in hoofdzaak behouden
CULTUREEL ERFGOED
In de Handleiding en beleidsregels inzake toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt dit algemene beleidsuitgangspunt verder uitgewerkt. Naar verwachting zullen vanaf 2004 voor alle deelgebieden binnen Overijssel het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) kunnen worden vastgesteld. De vastgestelde GGOR vormt dan in alle vier zones het toet-
70
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
•
waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden; hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde
RECREATIE
•
]
recreatief medegebruik wordt bevorderd; er zijn incidenteel mogelijkheden voor nieuwvestiging van een toeristisch/recreatief bedrijf
NATUUR
•
•
de verspreide gebieden met waarden van natuur en landschap dienen in stand te worden gehouden
ZONE II LANDBOUW EN CULTUURLANDSCHAP
•
KENSCHETS
•
landbouwgebied met waarden van landschap en cultureel erfgoed (beplantingselementen, waardevol open, grootschalig landschap al dan niet met weidevogels, kleinschalig reliëf, essen, karakteristieke bebouwing, archeologisch belangrijke gebieden)
het peilbeheer van veenweidegebieden wordt afgestemd op graslandgebruik met handhaving bestaand (akkerbouw) gebruik (zie ook het Waterhuishoudingsplan) binnen waterwingebieden wordt het grondgebruik afgestemd op deze functie
NATUUR
•
de verspreide gebieden met waarden van natuur en landschap dienen in stand te worden gehouden
ZONE III NATUUR, LANDSCHAP, CULTUREEL ERFGOED, LANDBOUW
HOOFDKOERS: ONTWIKKELING
KENSCHETS
LANDBOUW MET BEHOUD EN ONTWIKKELING VAN LANDSCHAP,
•
CULTUREEL ERFGOED EN RECREATIE
•
•
•
•
•
•
landbouw: de externe productieomstandigheden worden waar mogelijk afgestemd op de agrarische behoefte landbouw: (her)vestiging van landbouwbedrijven is mogelijk, mits inpasbaar in de structuur van landschap en cultureel erfgoed land(tuin)bouw:geen nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven; wel uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande glastuinbouwbedrijven landschap: behoud en ontwikkeling van landschap; hierbij behoort het behoud van kenmerkend natuurlijk reliëf, bijzondere bodems, behoud en herstel van patronen van beplantingselementen en behoud van karakteristieke openheid cultureel erfgoed: waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden, hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde recreatie: recreatief medegebruik wordt bevorderd; er zijn mogelijkheden voor nieuwvestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve bedrijven
HOOFDKOERS: BEHOUD EN ONTWIKKELING NATUUR, BOS EN LANDSCHAP, BEHOUD CULTUREEL ERFGOED, RECREATIEF MEDEGEBRUIK
• • •
•
•
•
de waterhuishoudkundige situatie wordt afgestemd op de landbouw voor de verspreide natuurwaarden geldt geen bijzondere water- en milieuinspanning; de algemene kwaliteit is het uitgangspunt
natuur: behoud van natuurwaarden; natuurontwikkeling wordt bevorderd bos: handhaving van het multifunctioneel gebruik, met stimulering van de natuurwaarde landschap: behoud en ontwikkeling van landschap; waaronder het kenmerkend natuurlijk reliëf en bijzondere bodems; patronen van beplantingselementen en de karakteristieke openheid cultureel erfgoed: waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden, hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde recreatie: recreatief medegebruik wordt bevorderd
WATER EN MILIEU
•
WATER EN MILIEU
•
sterk verweven gebieden met waarden van cultureel erfgoed, landgoederen, kleinere bestaande natuur- en bosgebieden, gebieden met potenties voor de ontwikkeling van nieuwe natuur (natuurontwikkelingsgebieden), kleinschalige landbouw
•
er gelden bijzondere water- en milieueisen ten behoeve van de natuur: waterbeheer en emissiebeleid worden afgestemd op natuurdoelen binnen waterwingebieden wordt het grondgebruik afgestemd op deze functie
LANDBOUW
•
[4
verbetering van de productie-omstandigheden is mogelijk voorzover niet strijdig met de hoofdkoers BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
71
•
•
uitbreiding van landbouwbedrijven is mogelijk voorzover niet strijdig met de hoofdkoers nieuw(her)vestiging van landbouwbedrijven is niet mogelijk, tenzij als onderdeel van een integraal plan waarbij per saldo tevens natuur en landschap winst boeken en het cultureel erfgoed behouden blijft
CULTUREEL ERFGOED
•
RECREATIE
•
•
RECREATIE
•
•
waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden, hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde
geen (her)vestiging van verblijfs- en intensieve dagrecreatie, tenzij als onderdeel van een integraal plan waarbij per saldo tevens natuur en landschap winst boeken en het cultureel erfgoed behouden blijft buiten de bos- en natuur(ontwikkelings)gebieden zijn er beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor verblijfsrecreatieve bedrijven. De uitbreiding moet om economische redenen noodzakelijk en op kwaliteitsverbetering gericht zijn. Alleen als er alternatieven ontbreken zal in beperkte mate bestaand multifunctioneel bos kunnen worden benut. In dat geval zal het bos elders gecompenseerd moeten worden en dient de uitbreiding onderdeel uit te maken van een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de omgevingskwaliteiten als geheel worden versterkt
•
recreatief medegebruik is mogelijk voorzover niet strijdig met de hoofdkoers geen nieuwvestiging van verblijfs- en intensieve dagrecreatie buiten de bos- en natuur(ontwikkelings)gebieden zijn er beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor verblijfsrecreatieve bedrijven. (zie bij beschrijving zone III).
LANDBOUW
•
• •
landbouwkundig gebruik wordt gehandhaafd voor zover niet strijdig met de hoofdkoers rietteelt wordt gehandhaafd geen nieuw/hervestiging van agrarische bedrijven
4.2.3. THEMATISCHE BELEIDSBESCHRIJVINGEN 4.2.3.1. PLATTELANDSONTWIKKELING
DOEL-
•
ZONE IV NATUUR
•
KENSCHETS
•
grotere bestaande natuur- en bosgebieden en rietvelden ; incidenteel agrarisch en recreatief grondgebruik
•
HOOFDKOERS: BEHOUD EN ONTWIKKELING NATUUR
• •
natuur: rust en stilte worden gewaarborgd natuur: versnippering en verstoring worden tegengegaan
•
Het platteland in Overijssel, en in het bijzonder de groene ruimte, verandert ingrijpend en in een relatief snel tempo. Het gaat daarbij om zowel fysiek-ruimtelijke, economische als sociale veranderingen. Verderop in dit Streekplan wordt aangegeven dat de positie van de landbouw als belangrijkste drager van de groene ruimte zwaar onder druk staat. Een liberalere markt en het aangescherpte milieubeleid spelen daarbij een grote rol. Het aantal landbouwbedrijven zal sterk afnemen, de overige bedrijven zullen moeten extensiveren of landbouw combineren met een andere functie. Daarnaast is er een groeiende maatschappelijke vraag naar natuur, een aantrekkelijk landschap en recreatiemogelijkheden. In zijn algemeenheid is sprake van een toenemende invloed van stedelijke functies op de groene ruimte. Ook
er gelden bijzondere water- en milieueisen ten behoeve van de natuur: waterbeheer en emissiebeleid worden afgestemd op natuurdoelen binnen waterwingebieden wordt het grondgebruik afgestemd op deze functie
LANDSCHAP EN BOS
• •
72
[4
landschappelijke kwaliteiten behouden (reliëf, bodem, landschapsbeeld) voor bos geldt handhaving van het multifunctioneel gebruik, met stimulering van de natuurwaarde
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de economische potenties en de sociale kwaliteit op het platteland bieden van beleidsruimte om op maat en flexibel op maatschappelijke dynamiek te kunnen inspelen beleidsontwikkeling en uitvoering via een integrale, gebiedsgerichte aanpak, gekenmerkt door communicatie en samenwerking
ALGEMEEN
WATER EN MILIEU
•
EN TAAKSTELLINGEN
]
de veranderende kijk op het water(beheer) heeft gevolgen voor de functies en het ruimtegebruik in de groene ruimte. Belangrijk neveneffect van al deze verschillende extra ruimteclaims is bovendien dat grond, zelfs in de groene ruimte, een schaars en duur artikel wordt. Sociale veranderingen betreffen onder andere de vergrijzing en de verminderde sociale cohesie van de plattelandsbevolking. Een en ander heeft met name zijn doorwerking op het aanbod van en de vraag naar voorzieningen (winkels, zorg, openbaar vervoer). Tegen deze achtergrond wordt wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de groene ruimte voor een samenhangende aanpak gekozen via twee lijnen: 1. Inhoudelijk: • Versterking van de ruimtelijke kwaliteit In dit verband zijn voor de provincie een drietal inrichtingsopgaven van bijzonder belang: a De kwaliteitsimpuls in het kader van de Reconstructiewet ten behoeve van grote delen van Salland en Twente. Hiervoor wordt thans het pilotproject Hart van Twente uitgevoerd. Zie hierna. b De stadsrandgebieden bij met name de grote steden. Hiervoor wordt thans het pilotproject ‘landstad Deventer’ uitgevoerd. c Herinrichting in deelgebieden van Overijssel, ten behoeve van extensivering van de landbouw, natuurontwikkeling (versterking van de PEHS) en/of waterbeheer (herstel veerkracht watersysteem; in het rivierengebied: doorwerking beleidslijn Ruimte voor de rivier). • Duurzame plattelandseconomie In dit kader richt de provincie zich op het bevorderen van kwaliteitslandbouw. Een rationele, op de markt gerichte landbouw die in evenwicht is met zijn omgeving. Onder andere gaat het daarbij om het bevorderen van biologische landbouw, nieuwe producten, markten en produktietechnieken. Ook wil de provincie een kwaliteitsimpuls geven aan plattelandstoerisme. Bijvoorbeeld door het vergroten van de toegankelijkheid van de groene ruimte voor extensieve vormen van recreatief (mede)gebruik, het bevorderen van routegebonden activiteiten op landbouwbedrijven en het verplaatsen van recreatievoorzieningen uit kwetsbare gebieden. Daarnaast ondersteunt dit Streekplan de ontwikkeling van nieuwe functies binnen vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. • Versterking van de sociale kwaliteit Hierbij gaat het om maatregelen gericht op het instandhouden van een voldoende voorzieningenniveau op het platteland. Ook wil de provincie de bereikbaarheid van en de
verkeersveiligheid op het platteland bevorderen. Tenslotte draagt ook een herkenbare en eigen identiteit bij aan de sociale kwaliteit van het platteland. In dat kader past bijvoorbeeld het provinciale streven naar behoud en herstel van de culturele waarden van het landschap (waaronder cultureel erfgoed). 2. Bij de verdere beleidsontwikkeling en uitvoering wordt zoveel mogelijk uitgegaan van een gebiedsgerichte aanpak: op maat, integraal en in samenspraak met direct betrokkenen. In hoofdstuk 5 wordt hieraan een nadere uitwerking gegeven. RECONSTRUCTIE
De Reconstructiewet beoogt een samenhangende aanpak van een aantal belangrijke problemen in de groene ruimte met name in relatie tot de intensieve veehouderij. Grote delen van Salland en Twente vallen onder de werking van deze wet. In Overijssel is de reconstructie daarom een belangrijk instrument voor plattelandsontwikkeling. De precieze inhoud en het tijdstip van vaststelling en uitvoering van de Reconstructiewet zijn op dit moment nog niet uitgekristalliseerd. Naar verwachting zal de Reconstructiewet medio 2001 in werking kunnen treden. Wel worden in den lande een aantal pilotprojecten uitgevoerd, in Overijssel: Hart van Twente. In de komende periode wordt aldus ervaring opgedaan met het opstellen van een reconstructieplan. Uitgangspunt daarbij is dat het nieuwe Streekplan het beleidskader vormt. Het reconstructieplan kan in beginsel worden gezien als een streekplanuitwerking. Mochten met het reconstructieplan echter beleidshoofdlijnen van het voorliggende Streekplan ter discussie komen te staan dan is een streekplanherziening noodzakelijk. Voor het Streekplan zijn de belangrijkste thema’s van de reconstructie: • De ‘regeling beëindiging veehouderijbedrijven’ (RBV) inclusief ‘ruimte-voor-ruimte’. • De ‘Integrale zonering’, in relatie tot stank en ammoniak. Deze maatregelen dienen een bijdrage te leveren aan de oplossing van de knelpunten in het landelijk gebied. De regeling beëindiging veehouderijbedrijven is een regeling van het ministerie, waarmee zowel fosfaatrechten kunnen worden opgekocht als vrijkomende stalruimte met subsidie kan worden gesloopt. De regeling vloeit voort uit afspraken van het rijk met de VNG en de vijf reconstructieprovincies, waarbij het rijk de opkoop van de fosfaatrechten financiert en de provincies (onder voorwaarden) de sloop van de stallen (voor)financieren. De opzet is dat de provincie dat geld kan terugverdienen door de verkoop van extra bouwkavels voor de bouw van woningen, ook wel ‘ruimte-voor-ruimte’ genoemd. Bij de concretisering hiervan wordt primair gezocht naar [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
73
mogelijkheden bij de grote steden en de kernen Steenwijk, Hardenberg en Kampen. De woningbouw zal zich in het bijzonder richten op het topsegment van de woningbouw. Dit betekent dat ruimte wordt geboden aan de bouw van woningen op ruime kavels, waarbij als regel sprake zal zijn van uitleggebieden. Inherent hieraan is ook, dat hogere eisen gesteld worden aan de woonomgeving. Het uitgangspunt dat de nieuwbouw moet passen binnen het concentratiebeginsel betekent dat bouwen op de bedrijfskavel waar de opstallen gesloopt worden (een één op één benadering) in beginsel niet tot de mogelijkheden behoort. Hierop kan in bijzondere gevallen een uitzondering gemaakt worden voor die situaties waarbij de bedrijfskavels liggen in of direct aansluitend aan een zekere concentratie aan woonbebouwing. De integrale zonering wil mogelijkheden bieden om de inrichting van het landelijk gebied vanuit de ruimtelijke ordening, leefbaarheid en milieuruimte nog meer in samenhang te regelen. Het streven is er daarbij onder andere op gericht enerzijds mogelijkheden te bieden voor de ontwikkeling van de veehouderij en tevens de overlast van de veehouderij voor de omgeving, zoals stank en ammoniak, terug te dringen. 4.2.3.2. LAND- EN TUINBOUW
DOEL-
•
• • • • • •
EN TAAKSTELLINGEN
ruimte bieden aan de landbouw om te komen tot een rationele, op de markt gerichte produktie (assortiment, kwaliteit, prijs) die in evenwicht is met zijn omgeving (afstemming overige gebiedsfuncties, belasting milieu) ruimte bieden voor verbetering van externe productieomstandigheden ruimte bieden voor schaalvergroting en extensivering ruimte bieden voor biologische landbouw ruimte bieden voor specialisatie, voor verbreding van de agrarische en/of niet-agrarische activiteiten op landbouwbedrijven ruimte voor glastuinbouw in de Koekoekspolder ruimte bieden voor verplaatsing van duurzame landbouwbedrijven uit, met name vanuit een oogpunt van natuur en milieu, kwetsbare gebieden
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
De agrarische sector in Overijssel staat tegen deze achtergrond voor een ingrijpend vernieuwingsproces. Deze vernieuwing moet leiden tot een rationele, op de markt gerichte landbouw die in evenwicht is met zijn omgeving. De provincie wil dit ontwikkelingsperspectief, ook met dit Streekplan, krachtig stimuleren en ondersteunen. De individuele ondernemer zal voor de toekomst van zijn bedrijf belangrijke keuzes moeten maken. Sterk vereenvoudigd gaat het om een keuze tussen: • verbetering van de bestaande bedrijfsvoering, ondere andere door verdere schaalvergroting en extensivering • gedeeltelijke of gehele bedrijfsomschakeling naar – biologische landbouw of andere produktie met meer toegevoegde waarde (bijvoorbeeld streekprodukten of specialisatie) – plattelandstoerisme – beheer landelijk gebied (natuur, landschap). • verplaatsing dan wel gehele of gedeeltelijke beëindiging van het bedrijf Het vraagt van de Overijsselse boer goed ondernemerschap om de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf optimaal te benutten. Vooral is belangrijk dat de landbouw weet in te spelen op de regionale kwaliteitsverschillen als productiefactor en als potentiele bron van neveninkomsten. Dit Streekplan geeft daarbij de ruimtelijke kaders aan. De ontwikkelingskaart voor de landbouw (kaart 6) geeft op basis van de beleidsuitspraken in dit Streekplan de regionaal verschillende kansen voor de agrarische bedrijven. De zones I en II bieden vooral mogelijkheden voor schaalvergroting of specialisatie. In de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en de weidevogel- en ganzengebieden (zie paragraaf 4.2.3.3) bestaan goede mogelijkheden voor combinaties met beheer van natuur en landschap. Op de ontwikkelingskaart voor recreatie en toerisme (zie paragraaf 4.2.3.5) zijn gebieden aangegeven met potenties voor plattelandstoerisme. De nabijheid van grotere ker-
De landbouw is van oudsher de belangrijkste drager van de groene ruimte in Overijssel. Niet alleen in sociaal-economisch opzicht (inkomen, werkgelegenheid) maar ook als het om de inrichting en het beheer van het cultuurlandschap gaat. De laatste jaren is deze prominente positie meer en meer onder druk komen te staan.
74
De veranderende marktsituatie voor landbouwproducten speelt daarbij een belangrijke rol. Enerzijds een liberalere Europese en wereldmarkt (lagere prijzen). Anderzijds een kritischer consument (vraag naar meer kwaliteit). Tegelijkertijd worden vanuit het milieubeleid (nitraatrichtlijn), de volksgezondheid en het belang van het dierenwelzijn steeds hogere eisen gesteld aan het agrarisch productieproces. Ook letterlijk komt de samenleving dichter bij de boer. De maatschappelijke vraag naar nieuwe natuur, woon- en werkgebieden, infrastructuur en voorzieningen voor recreatie en toerisme legt een groeiende claim op landbouwgrond.
]
nen biedt weer andere kansen, bijvoorbeeld voor verkoop aan huis, stalling en manege. Belangrijke knelpunten bij het vernieuwingsproces van de landbouw zijn de hoge, nog steeds stijgende grondprijzen en de geringe grondmobiliteit. Temeer daar de landbouw in Overijssel relatief kleinschalig is en in sommige delen van de provincie vanuit natuur/milieuoogpunt een aanzienlijke extensiveringsslag moet worden gemaakt, is de vraag of verplaatsing van landbouwbedrijven een reëele optie is. Ook de uitvoering van het beleid op andere onderdelen van de groene ruimte (natuur, water, recreatie en toerisme) wordt door deze grondproblematiek bedreigd. Een gecoördi-
neerde aanpak is noodzakelijk. Ten behoeve van de bestrijding van de verdroging in de landbouw en de bescherming van de belangrijke natuurwaarden in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur wordt in dit Streekplan aanvullend beleid op het terrein van water en milieu aangekondigd. Tegelijkertijd is het rijksbeleid volop in beweging (Reconstructiewet, nitraatrichtlijn). Hierover bestaat op dit moment nog geen duidelijkheid (zie hiervoor). Daarnaast kiest de provincie bij de uitvoering nadrukkelijk voor een gebiedsgerichte, integrale aanpak, aansluitend op de reeds voorgenomen en lopende projecten
KANSEN ONTWIKKELING LANDBOUWBEDRIJVEN
[KAART 6] landbouw
schaalvergroting/intensivering
bos- en natuurgebied (glas) tuinbouw reconstructie concentratiegebied varkenshouderij (ontwerp) aanvullende inkomsten uit: nabijheid stad natuur- en landschapsbeheer,recreatie, streekeigen productie
Cartografie: Provincie Overijssel jan.2001 tek.nr.00295517
75 [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
binnen Overijssel (gebiedsgericht beleid, landinrichtingsprojecten). Voor de bij bedrijfsbeëindiging vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is in dit Streekplan een aparte beleidslijn geformuleerd (zie paragraaf 4.2.3.7)
•
GLASTUINBOUW
•
• •
Voor de nieuwvestiging van glastuinbouw geldt een concentratiebeleid. Met concentratie kunnen effecten op de omgeving beter in de hand gehouden worden. Voor de sector zelf heeft dit het voordeel dat van dezelfde infrastructuur, transportsystemen gebruik gemaakt kan worden en dat kennisuitwisseling eenvoudiger is. In de Koekoekspolder (gemeente (Kampen/ IJsselmuiden) wordt vestiging ondersteund door het aanbieden van een toegesneden infrastructuur. Gezien vanuit wateroptiek is de ligging verre van optimaal; hiervoor is bijzondere aandacht vereist. Buiten de Koekoekspolder en incidentele nieuwvestiging bij bestaande kleine concentraties is nieuwvestiging niet mogelijk tenzij er sprake is van vestiging in een nieuw projectmatig ontwikkeld gebied bedoeld voor geconcentreerde vestiging van ten minste enkele tientallen bedrijven. Hiervoor kan in zone I een lokatie worden gezocht waarvan de ontwikkeling via een streekplanherziening ruimtelijk mogelijk zou worden gemaakt. De uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven worden niet beperkt anders dan via het algemene zoneringsbeleid. In het algemeen zijn de voor een economisch verantwoorde bedrijfsomvang benodigde uitbreidingen mogelijk. De oprichting van kassen ter ondersteuning van bestaande open teelten is alleen mogelijk voorzover daardoor geen karakteristieke landschapskenmerken (bijvoorbeeld openheid) worden aangetast.
•
ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden realiseren van ecologische verbindingen tussen bestaande natuur- en bosgebieden scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden verminderen van versnippering en verstoring
Voor het herstellen, instandhouden, en ontwikkelen van de natuur in Overijssel is de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) een belangrijk sturend, ruimtelijk concept. De PEHS beslaat circa 110.000 ha en omvat: • Bestaande wateren, natuur- en bosgebieden. • Te ontwikkelen natuurgebieden: dit zijn cultuurgronden die op vrijwillige basis verworven worden dan wel waar een overeenkomst particulier natuurbeheer op wordt gesloten. In beide gevallen verandert de functie in natuurgebied. • Beheersgebieden: dit zijn cultuurgronden, waar onder handhaving van de oorspronkelijke functie, beheersovereenkomsten afgesloten kunnen worden tot behoud van bestaande en ontwikkeling van nieuwe natuur- en landschapswaarden. In het verleden werden deze gebieden op perceelsniveau begrensd (1 op 1); tegenwoordig wordt een buitengrens (ruime jas) aangegeven waarbinnen beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten. • Verbindingzones: stelsel van kleine gebieden en lijnvormige elementen die onderdelen van de PEHS verbinden. • Een aantal kleinere ‘afrondings’gebieden met blijvende cultuurgrond, die maken dat de PEHS logische buitengrenzen heeft.
ACTIE
•
De begrenzing van de PEHS is op de natuurbeleidskaart aangegeven.
de provincie ondersteunt de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied De Koekoekspolder. Voor de eventuele nieuwe projectvestigingslokatie glastuinbouw in de provincie wordt een voorstudie gedaan, die helderheid moet geven over de (economische) haalbaarheid er van
Voor een aantal delen van de provincie moet de precieze begrenzing van natuurontwikkelings- en beheersgebieden nog nader worden uitgewerkt. Het gaat daarbij om een drietal grotere gebieden, te weten Deventer (in kader project Landstad Deventer), Weerselo/Dulder en het Vecht/Regge gebied (in kader van deelgebiedsuitwerkingen gebiedsgericht beleid). De bepaling van de natuurontwikkelings- en beheersgebieden kan hier leiden tot kleine wijziging van de PEHS. Voor het gebied tussen Zwolle en de Lichtmis vindt afstemming plaats met de (toekomstige) verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Hessenpoort. In de verdere planontwikkeling van dit bedrijventerrein dienen de aanwezige natuurwaarden zoveel mogelijk
4.2.3.3. NATUUR
DOEL-
•
76
[4
EN TAAKSTELLINGEN
de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 ontwikkeld zijn tot een, ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
een duurzame plek te krijgen. Ook buiten de PEHS bevinden zich belangrijke natuurwaarden. 10% van het natuurinstrumentarium wordt buiten de PEHS ingezet. Dit betreft met name de weidevogel- en ganzengebieden en enkele verspreid gelegen natuurgebieden (zie natuurbeleidskaart). BESCHERMING EN ONTWIKKELING
Basis voor de bescherming van de PEHS is de geldende zonering. Aanvullend daarop geldt als generiek ruimtelijk beleid voor de PEHS: het handhaven van de rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen (woningbouw, industrieterrein, grootschalige recreatiebedrijven, infrastructuur en dergelijke). Dit geldt niet voor de in dit Streekplan reeds opgenomen nieuwe ontwikkelingen. Binnen de PEHS is een aantal kernen gelegen. De ontwikkeling van deze kernen kan, in afwijking van het algemene beleid ten aanzien van de PEHS, plaatsvinden zoals elders in dit Streekplan is beschreven. Bestaande agrarische bedrijven worden door deze beleidslijn niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Nieuwvestiging van landbouwbedrijven binnen de PEHS is alleen mogelijk als onderdeel van een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de natuurwaarden worden versterkt. Om de verstoring en versnippering binnen de PEHS te verminderen streeft de provincie naar het opheffen van de bestaande barrierewerking door infrastructuur. Het autoluw maken van de bos- en natuurgebieden past eveneens binnen dit beleid. De bescherming en ontwikkeling van de PEHS richt zich voorts op het afstemmen van de water- en milieuomstandigheden op de natuurdoelen die voor het gebied zijn geformuleerd. Het gaat daarbij om maatwerk aangezien de verschillende na te streven natuurdoelen elk hun eigen specifieke wateren milieuwensen kennen. Op dit punt wordt in het Streekplan aanvullend beleid aangekondigd. (zie paragraaf 4.2.3.6.) Voor de natuurontwikkeling geldt dat via de regels voor de begrenzing van natuurontwikkelingsprojecten gebieden worden aangewezen waar de agrarische functie ongehinderd kan worden uitgeoefend totdat de grond gekocht wordt voor natuurontwikkeling. Op dat moment kan de agrarische functie vervallen. Op de natuurbeleidskaart zijn de ecologische verbindingszones aangegeven die van provinciaal belang zijn voor de samenhang van de natuur in de PEHS. Voor de realisering van deze zones is de provincie in eerste aanleg verantwoordelijk. Daarnaast kent de provincie een aantal ecologische verbindingszones met een meer lokaal belang. Deze zijn terug te vinden op de natuurinformatiekaart (kaart 7). Voor de
aanleg van deze zones dienen de overige partners in het gebied (gemeenten/waterschappen) het voortouw te nemen. Voor de provinciale ecologische verbindingszones geldt dat er geen (grootschalige) ontwikkelingen mogen plaatsvinden die de realisering er van onmogelijk maken. Bestaande barrierewerking door infrastructuur dient waar mogelijk te worden opgeheven. Hiermee is invulling gegeven aan de basisbescherming voor de EHS uit het SGR. Binnen de PEHS liggen enclaves en afrondingsgebieden waar de inzet van natuurinstrumentarium niet is voorzien. In zijn algemeenheid geldt voor bestaande landbouwbedrijven dat geen schaduwwerking mag uitgaan van ligging in de PEHS en dat beheer en ontwikkeling van natuur alleen op basis van vrijwilligheid gebeuren. Mocht dit uitgangspunt in de toekomst door nieuwe (milieu)wetgeving geheel of gedeeltelijk verlaten (moeten) worden dan zullen de grenzen van de natuurontwikkelings-, beheersgebieden en de PEHS heroverwogen worden volgens de daarvoor geëigende procedures. Weidevogel- en ganzengebieden hebben voornamelijk de functie landbouw en zijn meestal in gebruik als grasland. Het zijn meestal vochtige graslanden. De meest waardevolle weidevogel- en ganzengebieden zijn aangegeven op de natuurinformatiekaart. De meeste van deze gebieden liggen buiten de PEHS in zone I en II. Er geldt een beleid van handhaving van de condities voor de instandhouding van de weidevogel- en ganzenpopulaties (waterpeil, openheid en rust.) Het structureel verbeteren geschiedt alleen op basis van vrijwilligheid Buiten de PEHS, de weidevogel- en ganzengebieden bevinden zich nog andere gebieden met natuurwaarden. Het ruimtelijk beleid van de gemeenten dient er op gericht te zijn om ook deze waarden in stand te houden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder meer rekening gehouden worden met beschermde dieren- en plantensoorten opgenomen in het Verdrag van Bern, de Natuurbeschermingswet, de Vogel- en Habitatrichtlijn. Bekeken zal worden in hoeverre meer gedetailleerde informatie in het eens in de vier jaar verschijnende ‘De toestand van de natuur’ opgenomen kan worden. In zijn algemeenheid zijn ontwikkelingen, die nadelig zijn voor deze soorten, niet mogelijk tenzij het een groot maatschappelijk belang betreft en er geen alternatieven mogelijk zijn. In deze situatie is het compensatiebeginsel van toepassing. Overleg in de beginfase van de planvorming is noodzakelijk. Ter bescherming van de vogelstand zijn een aantal gebieden in Overijssel onder de vogelrichtlijn gebracht. Deze [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
77
regionale/lokale verbindingszones gerealiseerd kunnen worden en daarnaast hoe de ruimtelijke bescherming geregeld kan worden
gebieden zijn ingetekend op de natuurinformatiekaart. Het betreft met name zone III en IV gebied. In deze gebieden zullen nieuwe ontwikkelingen getoetst worden aan de Vogelrichtlijn. Toepassing van de Vogelrichtlijn wordt verder uitgewerkt in de Handleiding en beleidsregels. Flora- en faunabeleid wordt verder uitgewerkt, en indien noodzakelijk ruimtelijk vertaald in de vorm van een partiële herziening. Ook de Habitatrichtlijn zal dan zijn doorwerking krijgen.
4.2.3.4. BOS EN (CULTUUR) LANDSCHAP
DOEL-
•
[KAART 7A]
ACTIES
•
•
•
de provincie wil samen met gemeenten en waterschappen bekijken hoe
EN TAAKSTELLINGEN
aanleg multifunctionele bossen in stadsrandzones herstel en behoud van de open en de kleinschalige landschappen behoud van de grote regionale variatie aan karakteristieke aard-
NATUURINFORMATIEKAART A
NATUURINFORMATIEKAART A
PEHS provinciale ecologische verbindingszones regionale/lokale verbindingszones waterlopen met aanduiding belevingswater wetlands
Oldemarkt
Steenwijk
vogelrichtlijngebied
Kuinre
Giethoorn
gebieden onder natuurbeschermingswet
Blokzijl
Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug Hasselt
Ketelmeer
Gramsbergen
Dedemsvaart Nieuwleusen
ter Wa
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER l anaa thek Twen
Markelo
Diepenheim
Glanerbrug
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel mrt.2001 tek.nr.01295055
78
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Overdinkel
kundige verschijnselen behoud en ontwikkeling van het waardevolle culturele erfgoed: historisch landschap, archeologie en gebouwde omgeving (monumenten) behoud en ontwikkeling bestaande landgoederen met een multifunctioneel karakter
•
•
functie te bereiken. In het licht van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om aan bestaand of nieuw aan te leggen bos een eindfunctie toe te kennen. Daarbij kunnen twee soorten bos worden onderscheiden: multifunctioneel bos en productiebeplantingen. Het beleid voor tijdelijke productiebeplantingen is erop gericht, dat deze in de zones landelijk gebied I, II en III gerealiseerd kunnen worden. Voorwaarde daarbij is een goede landschappelijke inpassing. Gebieden met natuurwaarden zoals de weidevogel- en ganzengebieden zijn als lokatie uitgesloten. Na verloop van tijd kunnen deze productiebossen verdwijnen. Voor deze bossen is der-
BOS
Bossen vervullen velerlei functies, ten behoeve van de houtteelt, het landschap, de recreatie (medegebruik) en in het kader van de natuur. Veelal komen deze functies gezamenlijk voor; er is dan sprake van een multifunctioneel bos. Bos heeft geruime tijd nodig om zijn veelzijdige
NATUURINFORMATIEKAART B
[KAART 7B]
NATUURINFORMATIEKAART B
PEHS provinciale ecologische verbindingszones regionale/lokale verbindingszones weidevogelgebied
ganzengebied en/of gebied voor andere ganzen en/of gebied voor anderewintergasten wintergasten Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
Giethoorn
Blokzijl
Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen ter Wa
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER l anaa thek Twen
Markelo
Diepenheim
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel mrt.2001 tek.nr.01295061
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
79
halve geen aparte aanduiding op de functiekaart opgenomen.
paragraaf 4.2.2 beleidsbeschrijving). Voor het overige zal alleen in geval van een zwaarwegend maatschappelijk belang, waaraan niet op een andere wijze tegemoet kan worden gekomen, in beperkte mate bestaand multifunctioneel bos kunnen worden opgeofferd voor een andere functie. In dat geval zal er elders voor dit verlies aan bos compensatie geboden moeten worden.
Het beleid voor multifunctioneel bos is gericht op duurzame instandhouding. De bestaande grotere bossen zijn op de functiekaart aangegeven. Daarmee wordt de nadruk op behoud en multifunctionaliteit gelegd. Een deel van deze bossen heeft een overwegende natuurfunctie. In verband hiermee is slechts een beperkt extensief recreatief medegebruik aanvaardbaar. Omdat bos een versterking van andere functies kan inhouden is bosaanleg met name gewenst op de volgende plaatsen: • Stadsrandgebieden en rond steden en dorpen. • Binnen intrekgebieden van waterwinningen. • Binnen en grenzend aan de ecologische hoofdstructuur. • Bij recreatieconcentratiepunten. Voor uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven zijn onder stringente voorwaarden beperkte mogelijkheden (zie
[KAART 8]
LANDSCHAP
De grote afwisseling aan landschappen maakt Overijssel aantrekkelijk. Daarbij gaat het met name om de variatie in schaal en de mate van openheid van het landschap. Maar nog steeds neemt de kwaliteit van het landschap af. Er is sprake van een sluipende nivellering van het landschap, door onder andere schaalvergroting, aanleg van infrastructuur en uitbreiding van bebouwing. Vooral de waardevolle besloten/kleinschalige en open/grootschalige gebieden zijn kwetsbaar. Op kaart 8 zijn deze gebieden weergegeven.
KARAKTERISTIEKE WAARDEVOLLE LANDSCHAPPEN Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
besloten kleinschalig landschap
Giethoorn
Blokzijl
open grootschalig landschap Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen ter Wa
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo
l anaa thek Twen
Diepenheim
Glanerbrug
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr..2001 tek.nr.00295525
80
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Overdinkel
De besloten/kleinschalige gebieden bevinden zich alle in zone II of III. Open grootschalig landschap komt ook voor in zone I. Bij planvorming en -uitvoering zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met de waarden van de gebieden met karakteristieke openheid. Nieuwvestiging van landbouwbedrijven is alleen mogelijk als onderdeel van een gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de gebiedskwaliteiten worden versterkt. Voor de besloten kleinschalige landschappen geldt dat de beplantingselementen die de kleinschaligheid bepalen behouden dienen te worden. Het gaat hierbij met name om bosjes, houtwallen, houtsingels en lanen. In zone I is het mogelijk om beplantingselementen, tenzij deze hoge waarden bezitten wat betreft natuur of cultureel erfgoed, te verplaatsen. Daarbij dient wel de landschapstructuur te verbeteren. In zone II kan dat slechts bij wijze van uitzondering en alleen als onderdeel van een gebiedsgerichte aanpak waarbij winst wordt geboekt voor alle gebiedskwaliteiten. Een natuurvriendelijke oever behoort tot de basisinrichtingen van watergangen. Voor de watergangen waaraan het streefbeeld ‘belevingswater’ is toegekend wordt ingezet op extra inrichtingsmaatregelen met het oog op landschap en recreatie. Afhankelijk van het landschapstype kan verhoging van de aantrekkelijkheid gestalte krijgen door beplanting langs watergangen, meandering, de inrichting van plas-dras bermen en dergelijke (zie Waterhuishoudingsplan paragraaf 4.3.1. en 4.3.4). Overal in de provincie komen nog onverharde en halfverharde wegen en paden voor. Voor het landschapsbeeld en toeristisch-recreatieve activiteiten zijn deze van groot belang. In veel gevallen is deze infrastructuur ook tot het cultureel erfgoed te rekenen. Waar mogelijk dienen deze wegen en paden derhalve behouden te blijven. Het landschap is niet alleen een erfenis van het het verleden. Ook vandaag de dag wordt (nieuw) landschap gemaakt, bijvoorbeeld in combinatie met beeldende kunst. Dit Streekplan wil aan de vernieuwing nadrukkelijk ruimte bieden, mits recht wordt gedaan aan de bestaande gebiedskwaliteiten. AARDKUNDIGE WAARDEN EN CULTUREEL ERFGOED ALGEMEEN
De eigen identiteit en ruimtelijke kwaliteit van onze provincie wordt mede bepaald door de aanwezige aardkundige waarden en het cultureel erfgoed. Immers, bodem en reliëf (aardkundige waarden) zijn het uitgangspunt geweest voor de bewoningsgeschiedenis en
landschappelijke ontwikkeling in Overijssel. Daarnaast vormen de archeologische objecten, historisch landschap en gebouwde elementen (cultureel erfgoed) de fysieke neerslag van menselijke activiteiten in het verleden. In algemene zin is het provinciale beleid gericht op het behoud c.q. de bescherming van deze voor Overijssel unieke waarden. Tegelijkertijd wil de provincie nadrukkelijk ruimte bieden aan vernieuwing en ontwikkeling. Dat kan door bij noodzakelijke ingrepen in een gebied zorg te dragen voor een goede inpassing. Noodzakelijke ingrepen betreffen daarbij niet alleen de ontwikkeling van ‘stedelijke’ functies maar bijvoorbeeld ook natuurontwikkeling en waterhuishoudkundige maatregelen. Omgekeerd kunnen de aardkundige waarden en het cultureel erfgoed juist een inspiratiebron zijn voor nieuwe planontwikkeling. Hierin ligt een belangrijke uitdaging, voor zowel de provincie als voor haar partners en zowel in het stedelijke gebied als in de groene ruimte. Vanwege het unieke karakter van de in het geding zijnde waarden zijn voor de beoordeling van plannen op streekplanniveau moeilijk eenduidige richtlijnen te geven. Elke situatie dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld. De hieronder volgende specifieke uitwerking voor aardkundige waarden en de verschillende elementen van cultureel erfgoed biedt in dat opzicht ook geen afdoend antwoord. Ook de bijgevoegde kaartbeelden hebben een indicatief karakter. Bij concrete planontwikkeling dient de achterliggende detailinformatie te worden betrokken. De bovenstaande intenties zijn in lijn met het rijksbeleid zoals dat naar voren komt in de nota ‘Belvedère, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting’. In deze beleidsnota wordt ook een inventarisatie gepresenteerd van gebieden en steden die van nationaal belang worden geacht vanwege hun grote cultuurhistorische waarde. In Overijssel zijn De Wieden/Weerribben, Staphorst, Kampereiland/Mastenbroek, het Reestdal, Vecht/Regge, Noordoost-Twente en Zuid-Twente aangeduid als Belvedère gebieden. In deze gebieden is sprake van een stapeling van belangrijke archeologische waarden, historisch landschap en historische bouwkunde. Daarnaast worden Blokzijl, Deventer, Gramsbergen, Hasselt, Kampen, Oldenzaal, Ootmarsum, Vollenhove en Zwolle genoemd als cultuurhistorisch belangrijke steden. Met (de waarden van) deze Belvedère-gebieden en steden is rekening gehouden in deze beleidsbeschrijving van het thema cultureel erfgoed. Anders dan het Rijk werken wij echter voor wat betreft de Belvedère-gebieden niet met een stapeling van waarden maar met een beleid op maat voor elk van de drie afzonderlijke onder[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
81
delen van het cultureel erfgoed (archeologie, historisch landschap en historische bebouwing).
belang. Bij de eerstgenoemde gaat het om grote wetenschappelijke waarden waarbij het zeldzame combinaties van aardvormen betreft die zich kenmerkend hebben ontwikkeld. Bij de tweede categorie gaat het om aardvormen die zich kenmerkend hebben ontwikkeld binnen de provincie of de regio. Het gaat om bijzondere combinaties van aardvormen. Bij aardkundige waardevolle gebieden gaat het vaak om grote gebieden en patronen. Wij richten ons op versterking van deze patronen en het tegengaan van doorsnijding en versnippering. Het zoneringsbeleid geeft algemene bescherming aan aardkundige waarden. Bij planvorming en -uitvoering zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met deze aardkundige waarden. Welke activiteiten geweerd moeten worden is sterk afhankelijk van de in het geding zijnde
AARDKUNDIGE WAARDEN
Aardkundige waarden hebben betrekking op reliëf en bodem. Ze zijn de drager van het afwisselende landschap. Reliëf en bodem zijn in Overijssel vooral gevormd door gletscherijs (bijvoorbeeld stuwwallen), stromend water (bijvoorbeeld beekdalen) en wind (bijvoorbeeld dekzanden). Ondanks een duidelijke teruggang in de afgelopen decennia is er nog steeds sprake van een grote variatie aan streekgebonden karakteristieke aardkundige elementen. De te beschermen gebieden met waardevolle aardkundige elementen zijn weergegeven op kaart 9. Op deze kaart is onderscheid gemaakt in aardkundige waarden van internationaal- en nationaal belang en van provinciaal- en regionaal
[KAART 9]
AARDKUNDIG AARDKUNDIGWAARDEVOLLE WAARDEVOLE GEBIEDEN GEBIEDEN
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
internationaal- en nationaal belang
Giethoorn
Blokzijl
provinciaal- en regionaal belang Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen ter Wa
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo
l anaa thek Twen
Diepenheim
Glanerbrug
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr..2001 tek.nr 00295526
82
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Overdinkel
aardkundige waarden. De bescherming vraagt derhalve om een aanpak op maat. Het kan gaan om het tegengaan van verontreiniging of aantasting van de bodem, maar ook om het voorkomen van ingrepen als het graven of dempen van sloten, het egaliseren van gronden of het aanbrengen van oppervlakteverharding.
alleen om bestaande maar ook om toekomstige waarden. Cultuurwaarden worden immers met de tijd gemaakt. Het beleid voor cultureel erfgoed is onderdeel van het zoneringsbeleid. Met name in de zones II, III en IV komen veel kenmerkende en gave patronen en elementen voor, die bescherming behoeven.
CULTUREEL ERFGOED
In lijn met het Verdrag van Valetta (ratificatie door Nederland in 1997) richt de provincie zich op behoud van het archeologisch erfgoed. Dit betekent dat in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming de belangen van de archeologie moeten worden meegenomen. Uitgangspunt is behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem ter plekke. In beginsel zijn financiële consequenties van een en ander voor de initiatiefnemer. Op kaart 10 zijn de gebieden met bekende archeologische
Bij cultureel erfgoed gaat het om archeologische objecten, gebouwde elementen en landschappen- en landschapselementen die iets waardevols te vertellen hebben over de cultuurhistorie van onze provincie. Het culturele erfgoed en de variatie daarvan binnen de provincie dragen sterk bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Overijssel. Ook in dit opzicht is Overijssel een rijke provincie. Het culturele erfgoed dient te worden gekoesterd. Daarbij gaat het niet
ARCHEOLOGISCHE WAARDEN
[KAART 10]
hoge indicatieve waarde
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
middelhoge indicatieve waarde Giethoorn
lage indicatieve waarde Blokzijl
Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen ter Wa
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
Vecht
he lsc
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo
l anaa thek Twen
Diepenheim
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr 00254527
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
83
waarden opgenomen. Ook zijn daarop de gebieden aangegeven met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde. Gebieden derhalve waarvan op grond van historische kennis en/of specifieke gebiedskenmerken verwacht mag worden dat er archeologische sporen voorkomen.
of het beschermde gezicht: de ensemblewerking met nabijgelegen monumentale objecten, historische ruimtelijke structuren en verhoudingen, zichtassen enz. Op kaart 5 zijn de beschermde stads- en dorpsgezichten in Overijssel opgenomen (zie tevens paragraaf 4.1.4.7.) De provincie wil de aanwijzing tot Beschermde Buitenplaats van de vele landgoederen en buitenplaatsen in Overijssel bevorderen. Daarmee worden, naast de monumentale huizen en kastelen, ook de vaak zeer waardevolle tuinen, parken en daarin aanwezige objecten onder bescherming van de Monumentenwet gebracht. In de toelichting T.12 is een overzicht opgenomen van de 6o beschermingswaardige buitenplaatsen in de provincie. De belangrijkste landgoederengebieden zijn op kaart 11 weergegeven.
Belangrijke delen van het cultureel erfgoed bestaan uit gebouwen. Voor de bescherming en het beheer hiervan hanteert de provincie het instrumentarium van de Monumentenwet. De bescherming richt zich daarbij op de instandhouding van de gebouwde omgeving. Dit is op zichzelf nog geen waarborg voor het instandblijven van de belevingswaarde en van het eigen karakter. De belevingswaarde wordt namelijk mede bepaald door de wisselwerking met de wijdere omgeving van het monument
[KAART 11]
LANDGOEDEREN
landgoederenzones 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
Oldenzaalse stuwwal Twickel e.a. Enschede zuid Haaksbergen e.a. Diepenheim e.a. Deventer + stroomruggen IJssel Salland + stroomruggen IJssel Vecht + stroomruggen IJssel Almelo
Giethoorn
Blokzijl
ongenummerde kleinere concentraties landgoederen
Beulakerwijde Belter-
wijde
Vollenhove ele pp Me
iep rd
Slagharen
Rouveen
e art Zw
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen er Wat
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen
Ve ch t
e ijs s Over
Dalfsen
h ls c
Bergentheim
Kloosterhaar
8
IJssel
Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren
7
Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
9
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen Diepenveen
Borne Enter
6
1
Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo
l anaa thek Twen
5
2
Glanerbrug
Boekelo
Diepenheim
Haaksbergen
4 Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.00295528
84
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
3
Overdinkel
Voor het historisch landschap zijn op kaart 12 gebieden aangegeven die zeer kenmerkend en tevens gaaf zijn, verdeeld in oudere landschappen en jongere landschappen. Bij planvorming en -uitwerking dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de kenmerkende elementen en patronen van de oudere landschappen. Ook op het terrein van de waterhuishouding is er sprake van cultuurhistorisch erfgoed in de vorm van sluizen, gemalen, waterlopen etcetera. Zie hiervoor bij het Waterhuishoudingsplan paragraaf 4.3.4. Voor de jongere landschappen geldt over het algemeen dat vrijer met de elementen en patronen kan worden omgegaan mits de hoofdkenmerken intact blijven. Overigens is het belangrijk dat ook buiten de aangegeven gebieden rekening wordt gehouden met
de aanwezige historisch-landschappelijke patronen en elementen. De ontwerp-strategie voor de herinrichting van cultuurlandschappen moet zijn afgestemd op bovengenoemde waarden. Anderzijds moet er ook ruimte zijn voor verandering en vernieuwing. Deze ruimtelijke ontwerp opgave behoeft een verdere uitwerking op regionaal en lokaal schaalniveau, waarbij de provincie een stimulerende rol zal vervullen. ACTIES
•
het samen met gemeenten en andere participanten opstellen van ontwerpstrategie voor het herinrichten van een of enkele Overijsselse Belvedèregebieden, waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan waarden van cultureel
HISTORISCH LANDSCHAP
[KAART 12]
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
waardevolle oudere landschappen
Giethoorn
Blokzijl
waardevolle jongere landschappen Beulakerwijde Belter-
wijde
Vollenhove ele pp Me
iep rd
Slagharen
Rouveen
e art Zw
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen er Wat
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen
Ve ch t
e ijs s Over
Dalfsen
h ls c
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen Markelo
l anaa thek Twen
Diepenheim
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.01295030
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
85
•
•
erfgoed en anderzijds aan de economische belangen het stimuleren van gemeenten bij het opstellen van cultuurhistorische verkenningen en het opstellen van beeldkwaliteitsplannen voor zowel waardevolle stads- en dorpsgezichten als waardevolle cultuurlandschappen de provincie bevordert de aanwijzing tot Beschermde Buitenplaats van haar vele landgoederen en buitenplaatsen
Natuur-schoonwet is verschuiving van de functies bos, natuur en landbouw mogelijk binnen de randvoorwaarden van deze wet. Functieverandering binnen bestaande gebouwen en sloop van bestaande gebouwen kan bijdragen aan het vergroten van de rentabiliteit van het landgoed. De provincie wil in beginsel mee werken aan dergelijke maatregelen. Wel moeten deze gebaseerd zijn op een samenhangende ontwikkelingsvisie gericht op het behoud en de versterking van de bestaande kwaliteiten van het landgoed. Nieuwe functies met een grote verkeersaantrekkende werking worden in beginsel uitgesloten.
LANDGOEDEREN BESTAANDE LANDGOEDEREN
De Overijsselse landgoederen zijn kroonjuwelen van de provincie. Samen met Gelderland bezit Overijssel de meeste landgoederen in Nederland. In het Streekplan is een overzicht van de verspreiding van landgoederen over de provincie opgenomen. De regionale karakteristiek van delen van de provincie wordt er mede door bepaald: de Hof van Twente, de Vechtstreek en Landstad Deventer. Landgoederen hebben een multifunctioneel karakter en combineren doorgaans functies als landbouw, bosbouw, cultuurhistorie (karakteristieke opstallen, landschap), natuurbeheer, bewoning, recreatie en jacht. Het is juist de samenhang van elementen die het herkenbaar maakt als landgoed: lanen al dan niet gericht op monumentale gebouwen, afwisseling van bos en landbouwgrond en in veel situaties ook water, verspreide boerderijen in eenzelfde stijl opgetrokken en dergelijke. Veel landgoederen zijn opengesteld voor recreatief medegebruik. Ook dit draagt bij aan de maatschappelijke waarde. Vanwege dit grote maatschappelijk belang streeft de provincie naar de instandhouding van landgoederen. Dit geldt ook voor landgoederen in zone IV
Het beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (paragraaf 4.2.3.7) is ook van toepassing op bebouwing op de landgoederen. Het is noodzakelijk dat ook in plannen op gemeentelijk niveau aandacht aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande landgoederen wordt besteed. ACTIE
•
De meeste landgoederen in Overijssel worden door particuliere eigenaren beheerd als een economische eenheid. Het economisch rendement van landgoederen is echter veelal laag. Rendabele functies moeten vaak de instandhouding en ontwikkeling van onrendabele functies mogelijk maken. Eigenaren hebben te maken met stijgende kosten, met name voor de instandhouding van natuur, cultuur- en landschapswaarden en dalende opbrengsten uit de traditionele bron van land- en bosbouw. Landbouw en multifunctionele bosbouw dienen ook in de toekomst een economische pijler onder landgoederen te zijn. Daarom blijven er mogelijkheden om de landbouw verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door het verbeteren van de externe productie-omstandigheden of door combinaties te zoeken met natuur- en landschapsbeheer. Bij duurzame rangschikking onder de
86
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
de provincie stimuleert het opstellen van ontwikkelingsvisies voor landgoederen. In overleg met de direct betrokkenen zal de provincie op basis van een aantal van deze (voorbeeld) plannen bezien of door provinciaal ruimtelijk beleid op maat een extra impuls kan worden gegeven aan het ontwikkelingsperspectief van de bestaande landgoederen. Zonodig kan dit leiden tot aanpassing van de Handleiding en beleidsregels en/of tot een streekplanuitwerking
NIEUWE LANDGOEDEREN
De provincie heeft er voor gekozen eerst door middel van een experiment ervaring op te doen met maximaal vijf te stichten nieuwe landgoederen. Doel van dit experiment is om te bezien of door het toestaan de bouw van een huis in het buitengebied voldoende nieuw groen met een publieke functie gerealiseerd kan worden, zo dat particulier voordeel en maatschappelijke meerwaarde met elkaar in evenwicht zijn. In het kader van dit experiment worden enkele particulieren in de gelegenheid gesteld een nieuw landgoed aan te leggen in de stadsrand van een van de grote steden of in een grondwaterbeschermingsgebied van een drinkwaterwinning. Dit nieuwe landgoed is minimaal 10 ha groot en bevat minimaal 30% bos en een huis van allure met een woonbestemming. Via streekplanafwijking wordt stichting mogelijk gemaakt. In 2003 wordt het experiment geëvalueerd en wordt besloten of er ]
beleid ontwikkeld gaat worden om meer nieuwe landgoederen mogelijk te maken. ACTIE
•
via streekplanafwijking wordt de stichting van maximaal vijf nieuwe landgoederen mogelijk gemaakt. In 2003 wordt de stichting van de nieuwe landgoederen geëvalueerd en wordt besloten of er beleid ontwikkeld gaat worden om meer nieuwe landgoederen mogelijk te maken
4.2.3.5. RECREATIE EN TOERISME
DOEL-
•
• •
EN TAAKSTELLINGEN
ontwikkeling recreatie en toerisme afgestemd op gebiedskwaliteiten Overijssel (water, natuur en landschap, cultureel erfgoed, landbouw en steden en dorpen) kwaliteitsverbetering bestaande recreatieve voorzieningen (watersport, verblijfsrecreatie, dagrecreatie) ontsluiting groene ruimte voor recreatief medegebruik onder andere door verbetering routenetwerken
Recreatie en toerisme vormen een groeisector met een landelijke stijging van de werkgelegenheid van ongeveer 3% per jaar. Overijssel deelt in deze groei. Met name voor plattelandsgebieden is de sector van toenemend economisch belang. Veel toeristisch-recreatieve activiteiten spelen zich af in de groene ruimte in de vorm van recreatief medegebruik: wandelen, fietsen, paardrijden, varen enzovoort. Hiervoor zijn routenetwerken aangelegd en in ontwikkeling. Naast de beleving van rust en ruimte is de recreant steeds meer geïnteresseerd in cultuur en cultureel erfgoed. Overijssel biedt daartoe volop gelegenheid, bijvoorbeeld door mogelijkheden tot bezoek van Hanzesteden en kastelen en landhuizen. Voor de cultuur van de verschillende streken, voor streekeigen producten en voor diverse vormen van toeristisch-recreatieve activiteit op het boerenbedrijf bestaat een groeiende belangstelling. De ontwikkelingskaart recreatie (zie kaart 13) geeft op basis van gebiedskwaliteiten de verschillende ontwikkelingskansen van de gebieden binnen de provincie weer. De ontwikkelingskaart is bepalend bij het stellen van prioriteiten voor de stimulering van recreatie en toerisme. De structuur is gebaseerd op de afzonderlijke kwaliteiten van de gebieden en is bepalend ten aanzien van het stellen van prioriteiten voor stimulering van recreatie en toerisme. Een
groot deel van de provincie heeft landschappelijke en daarmee recreatief-toeristische waarde. Alleen de veenkoloniale gebieden ten noorden en zuidoosten van het Overijsselse Vechtdal hebben een beperkte recreatieve betekenis. Het recreatiebeleid is hier vooral gericht op de totstandkoming van routes die natuur- en recreatiegebieden met elkaar verbinden. Voor de overige delen van de provincie geldt dat daar waar al sprake is van plattelandstoerisme, dit verder tot ontwikkeling gebracht kan worden. Kleinschalige landschappen, bos en natuurgebieden hebben een nog grotere recreatieve betekenis. Recreatie en toerisme worden, met inachtneming van het behoud van de natuur en landschapswaarden, juist in deze gebieden gestimuleerd. Deze gebieden overlappen voor een belangrijk deel de Ecologische Hoofdstructuur. De arcering geeft aan in welke gebieden de inspanningen gericht zijn op het versterken van de waterrecreatie. De pijlen in kaart 13 geven aan waar de relaties tussen natuur- en recreatiegebieden versterkt moeten worden. In de komende jaren zal, in overleg met de betrokken gemeenten en recreatieschappen, voor elke pijl worden nagegaan of aan de versterking inhoud gegeven kan worden en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. De ontwikkeling van recreatieve verbindingszones wordt zoveel mogelijk gecombineerd met de ontwikkeling van ecologische verbindingszones. De stadsrandgebieden hebben een belangrijke betekenis voor recreatie in de nabije woonomgeving. Om deze reden zijn in de figuur de uitloopgebieden van de grote steden aangegeven. Met name in deze gebieden wil de provincie samen met de gemeenten bezien of de verbindingen tussen de stad en de groene ruimte versterkt kunnen worden en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Bij de op te stellen integrale ontwikkelingsvisies voor de stadsrandgebieden zal derhalve de recreatieve functie nadrukkelijk worden betrokken. Het Wieden- en Weerribbengebied heeft een belangrijke functie voor de grote en kleine watersport. De randmeren, rivieren en kanalen zijn voorts met name voor de routegebonden recreatievaart van betekenis. De kans die de toeristisch-recreatieve ontwikkeling, op basis van de bijzondere en naar regio verschillende kwaliteiten biedt, is tegelijk een bedreiging voor die kwaliteiten. Te intensief toeristisch-recreatief gebruik kan natuur, landschap, water, landgoederen en cultureel erfgoed aantasten, en daarmee de basis voor een economisch gezonde toeristisch-recreatieve ontwikkeling ondergraven. Belangrijke kansen liggen in verdere kwaliteitsverbetering van het toeristisch-recreatieve product. Ook in de verblijfsrecreatieve sector [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
87
is de vraag naar een gevarieerde en gemiddeld hogere kwaliteit een belangrijke trend. Hogere kwaliteit houdt over het algemeen ruimere standplaatsen in; bedrijfseconomisch is dan veelal vergroting van de terreinen nodig. Gezien de ligging van deze terreinen in of aan bosgebieden is dit problematisch. Er is een blijvende behoefte aan recreatieve mogelijkheden dicht bij huis, dat geldt zowel voor de omgeving van de grote steden als voor de gebieden om overige kernen.
varen en kanoën zijn nagenoeg afgerond. Het hoofdruiterroutenet is in ontwikkeling. In de komende jaren ligt het accent bij de instandhouding en verbetering van deze bestaande routenetwerken. Verbreking van bestaande routes wordt alleen toegestaan wanneer er een goed alternatief wordt geboden. Behalve de ontsluiting via de genoemde routenetwerken, streeft de provincie naar een verdere vergroting van de toegankelijkheid van de groene ruimte voor extensieve vormen van recreatie. Daarbij kan gedacht worden aan het wandelen over voormalige kerkepaden, schouwpaden langs waterlopen en dergelijke. Op deze wijze wordt ook het plattelandstoerisme gestimuleerd.
ROUTENETWERKEN, TOEGANKELIJKHEID LANDELIJK GEBIED
De ontwikkeling van routenetwerken voor lange-afstandsfietsen en -wandelen en voor
[KAART 13]
RECREATIEHOOFDSTRUCTUUR
stedelijk toerisme stedelijk uitloopgebied toerisme / recreatie in natuur en bos en kleinschalig landschap plattelands toerisme grofmazig routegebonden recreatie watergebonden recreatie versterking toeristisch-recreatieve samenhang grote openbare dagrecreatieve complexen R
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.01295031
88
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
KWALITEIT LANDSCHAP ALS BASIS VOOR ONTWIKKELING PLATTELANDSTOERISME, LANDGOEDEREN
Investeren in een aantrekkelijk en toegankelijk landschap is van groot belang voor de ontwikkeling van toerisme en recreatie. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor bos en natuur, maar tevens voor het agrarisch cultuurlandschap en de landgoederen. Grote delen van het agrarisch cultuurlandschap zijn aantrekkelijk door de beplantingselementen, het natuurlijk reliëf, onverharde wegen en dergelijke. Veel van deze gebieden zijn gelegen in zone II en vragen derhalve een beheer gericht op instandhouding en verbetering van de kwaliteiten zodat de landbouwfunctie goed kan worden uitgeoefend. Tevens zal de aantrekkelijkheid moeten worden behouden en vergroot, hetgeen weer een basis is voor plattelandstoerisme en andere vormen van toerisme en recreatie die de plattelandseconomie kunnen schragen. Toegankelijkheid is hierbij een belangrijk punt van aandacht. Ook voor landgoederen is het van belang dat de aantrekkelijkheid voor toerisme en recreatie wordt behouden en soms vergroot, door verbetering van de toegankelijkheid en door beheer van park, bos en andere beplantingselementen, natuur, landbouwgronden en gebouwen. VERBLIJFS- EN INTENSIEVE DAGRECREATIE RECREATIECONCENTRATIEPUNTEN
Op de functiekaart zijn de in de provincie verspreid voorkomende recreatieconcentratiepunten met een aparte aanduiding aangegeven. Het gaat daarbij om complexen met een uiteenlopend karakter. Bij een aantal gaat het om grote recreatieconcentratiepunten in het stadsrandgebied met (de mogelijkheid van) een menging van dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals het Rutbeek bij Enschede, het Hulsbeek bij Oldenzaal en de Wijthmenerplas bij Zwolle. Voorts zijn er meer in de groene ruimte gelegen dagrecreatieve voorzieningen als de Zwarte Dennen bij Staphorst en de Oldemeijer bij Hardenberg, waarbij de nadruk ligt op oevergebonden dagrecreatie. Het beleid is er op gericht de regionale recreatieve functie van deze gebieden te behouden en te versterken. Nieuwe recreatieconcentratiepunten zijn voorzien in Noordwest-Overijssel, nabij Steenwijk en Giethoorn, en bij Almelo (gebied Leemslagen). Naast deze gebieden is naar huidige inzichten geen behoefte aan nieuwe grootschalige gebieden. Mocht er in de toekomst toch behoefte ontstaan aan andere nieuwe grootschalige en intensieve dagrecreatieve voorzieningen, dan geldt hiervoor dat deze gesitueerd moeten worden in de directe omgeving van steden of dorpen, of moeten
aansluiten bij bestaande grootschalige recreatieve voorzieningen. Deze nieuwe voorzieningen dienen met openbaar vervoer bereikbaar te zijn. Een aparte categorie vormen de attractieparken Avonturenpark Hellendoorn en Slagharen. Het gaat hier om in oppervlakte relatief kleine complexen die echter intensief worden benut en grote bezoekersaantallen trekken. Deze attractieparken vormen een belangrijk en waardevol onderdeel in de toeristisch/ recreatieve infrastructuur van Overijssel. De provincie wil deze toeristisch/recreatieve functie behouden en mogelijkheden bieden voor versterking van deze functie. Als daarbij sprake is van versterkte nadelige effecten op de omgeving, zal op bestemmingsplanniveau een afweging moeten plaatsvinden van de aanvaardbaarheid van nieuwe voorzieningen; benutting van mogelijkheden voor mitigerende en/of compenserende maatregelen is daarbij van belang. VERBLIJFSRECREATIE
Nieuwvestiging van bungalowcomplexen is mede gelet op de landelijke markt nog slechts op een beperkt aantal locaties te verwachten. Regionaal zijn daarvoor nog mogelijkheden, zoals in Noordwest-Overijssel. Bij de grootste potentiële locaties in dat gebied zijn er mogelijkheden voor combinatie met dagrecreatieve voorzieningen; deze locaties zijn als toekomstige recreatieconcentratiepunten op de kaart aangegeven (zie hierboven). Voor het overige zal de provincie daar zeer terughoudend mee omgaan. Voor nieuwvestiging van grootschalige complexen voor verblijfsrecreatie is een streekplanuitwerking nodig. Voor nieuwe complexen dient te worden aangetoond dat de huurdersmarkt het nieuwe aanbod kan opnemen. Realisering van (complexen) tweede woningen zal worden voorkomen. Voor nieuwe grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt dat deze gesitueerd moeten worden in de directe omgeving van steden of dorpen, of moeten aansluiten bij bestaande grootschalige recreatieve voorzieningen. Deze nieuwe voorzieningen dienen met openbaar vervoer bereikbaar te zijn. Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. In het kader van het gebiedsperspectief voor Noordwest-Overijssel zijn hieromtrent overigens afwijkende afspraken gemaakt. De provincie zal, zo mogelijk tezamen met mede-overheden, verkennen hoe de beschikbare instrumenten daarvoor optimaal kunnen worden ingezet, of uitgebreid moeten worden. Het 'kamperen bij de boer' is als specifieke [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
89
vorm van verblijfsrecreatie reeds flink ontwikkeld. Uitbreiding wordt vooral gezocht in het aanbieden van bijzondere logiesaccommodaties, zoals boerderijkamers (zie ook paragraaf 4.2.3.2.). RECREATIEVE MOGELIJKHEDEN ROND DE KERNEN
De hierboven behandelde recreatieconcentratiepunten bieden voldoende mogelijkheden voor de vraag naar oevergebonden dagrecreatie.Wel is het nodig de mogelijkheden voor recreatief medegebruik te vergroten. In dat kader verdient de ontwikkeling van goede recreatieve verbindingen tussen stad en groene ruimte extra aandacht. Niet alleen bij de grote steden maar ook bij kleinere steden en dorpen. In veel gevallen kan worden volstaan met de aanleg van wandel/fietspaden en enkele ondersteunende voorzieningen (zoals picknickplaatsen). Plaatselijk kan het nodig zijn om hierbij over te gaan tot bosaanleg. Door de recreatieve mogelijkheden rond kernen aldus te vergroten, wordt de groei van de automobiliteit tegengegaan. GOLF
Voor zover nog behoefte is aan nieuwe golfterreinen komen voor de vestiging hiervan in beginsel de zones I, II en III in aanmerking, mits belangrijke gebiedskwaliteiten niet worden aangetast. De voorkeur gaat daarbij uit naar aanleg in stadsrandgebieden en/of in combinatie met andere passende functies (waterwinning, voormalige vuilstort).
•
4.2.3.6. WATER EN MILIEU
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
gebundelde inzet water en milieuinstrumenten ter bescherming en ontwikkeling van de kwaliteiten in de groene ruimte en de PEHS in het bijzonder
WATER
Ten behoeve van het voorkomen van wateroverlast, de bestrijding van de verdroging in de landbouw en de bescherming en de ontwikkeling van de belangrijke natuurwaarden in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is in het streekplankader een drietal beleidslijnen uit het Waterhuishoudingsplan relevant: • Geen verdere aantasting veerkracht Voor heel Overijssel geldt dat het ongewenst is dat de veerkracht van het watersysteem verder achter uitgaat. Deze veerkracht wordt door een complex van vaak samenhangende factoren bepaald. Met name ontwikkelingen als versnelling van waterafvoer, afname van de vochtopname-
90
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
•
capaciteit van de bodem, verlaging van de grondwaterstanden en wijziging van grondwaterstromen leveren in Overijssel in toenemende mate knelpunten op (wateroverlast in zowel het landelijk gebied, als de stad; verdroging van landbouw en natuur, bodemdaling). Inzet van het beleid voor de komende jaren is deze problemen te voorkomen door een verdere aantasting van de veerkracht van het watersysteem tegen te gaan. Dit streven naar een ‘stand-still’ situatie richt zich op de gehele provincie. Door een juiste locatiekeuze dient aantasting van de veerkracht te worden voorkomen danwel een bijdrage te worden geleverd in het herstel daarvan. In bijzondere gevallen kan aantasting van de veerkracht onvermijdelijk zijn. Met name geldt dit voor gebieden waar sprake is van gewenste functieverandering. Bij voorkeur via inrichtingsmaatregelen dient dan voor voldoende compensatie te worden zorg gedragen. Bestemmingsplannen dienen een waterparagraaf te bevatten waarin aan dit aspect aandacht wordt besteed (zie tevens paragraaf 4.1.4.4.) Herstel veerkracht Bij het herstel van de veerkracht gaat het om zaken als herdimensionering van watergangen, vergroting van de vochtopnamecapaciteit van de bodem en retentie van water. Zowel landbouw- (droogteschade) als natuurgebieden (verdroging) kunnen hier baat bij hebben. Op de afstemmingskaart ruimte, water en milieu zijn deze gebieden afzonderlijk aangegeven, respectievelijk als wateraandachtsgebieden landbouw en als wateraandachtsgebieden natuur. De wateraandachtsgebieden landbouw liggen zowel binnen als buiten de milieubeschermingsgebieden. Bij het herstel van de veerkracht in deze gebieden wordt aansluiting gezocht bij het anti-verdrogingsconvenant dat is gesloten tussen de provincie, de waterschappen en de landbouw. De wateraandachtsgebieden natuur liggen alle binnen de milieubeschermingsgebieden. Uitvoering van het beleid vindt uitsluitend plaats via stimuleringsbeleid en/of, binnen de milieubeschermingsgebieden via een gebiedsgerichte aanpak (bijvoorbeeld in het kader van de reconstructie). Kwaliteitswater Op de integratiekaart zijn (stroom)gebieden aangegeven met het streefbeeld kwaliteitswater. In deze gebieden worden extra eisen gesteld aan de waterkwaliteit vanuit het belang van natuur. Deze gebieden liggen binnen de milieubeschermingsgebieden. Uitvoering van het beleid vindt uit-
sluitend plaats via stimuleringsbeleid en/of via een gebiedsgerichte aanpak (bijvoorbeeld in het kader van de reconstructie). In het Waterhuishoudingsplan worden tenslotte waterlopen geïntroduceerd met het streefbeeld belevingswater. Hier dient de inrichting en het waterbeheer gericht te zijn op landschap en recreatie. De ruimtelijke consequenties voor andere functies zijn beperkt. Voor de uitvoering van dit beleid zijn de lokale partners in het gebied (waterschappen en gemeenten) verantwoordelijk. Op de integratiekaart ruimte, water en milieu zijn uitsluitend de waterlopen met het streefbeeld belevingswater opgenomen die tevens zijn aangewezen als ecologische verbindingszone met een provinciaal belang. AMMONIAK, NITRAAT, FOSFAAT EN STANK
Deze milieudossiers zijn op dit moment onderwerp van intensief overleg met het Rijk onder andere in het kader van de reconstructie. STILTEGEBIEDEN
Voor het thema stilte is in dit Streekplan geen aanvullend ruimtelijk beleid geformuleerd. De planologische bescherming van de PEHS is immers ook gericht op het handhaven van de rust en het terug dringen van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen (zie paragraaf 4.2.3.3.). 4.2.3.7. VRIJKOMENDE AGRARISCHE BEDRIJFSBEBOUWING
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
voor een vervolgfunctie van vrijkomende agrarische complexen zal gezocht moeten worden naar oplossingen op maat. Nieuwe functies kunnen worden toegelaten afhankelijk van de situering in het landschap, aanwezige natuur- en landschapswaarden, ligging ten opzichte van een woonkern. De landbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden mogen niet worden beperkt
De reeds jaren geleden ingezette tendens van beëindiging van agrarische bedrijven is nog steeds niet tot stilstand gekomen. De verwachting is, dat het aantal agrarische bedrijven ook in de toekomst -onder andere bij doorgaan van de Reconstructiewet- nog verder zal afnemen. In het verleden betroffen het veelal marginale en kleinere bedrijven. Als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw zullen zich in de toekomst ook grotere agrarische bedrijven aandienen.
De provincie acht het in dit licht gewenst beleid te formuleren met betrekking tot mogelijke functieveranderingen van deze vrijkomende agrarische complexen. Zonder vervolgfuncties zal er sprake zijn van kapitaalsvernietiging op de agrarische bedrijven. Het verleden heeft geleerd dat er ongewenste situaties -leegstand en verpaupering- gaan ontstaan. Wij vinden het van groot belang dat bij de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering een goede afweging wordt gemaakt over de nieuw toe te kennen functie. Voorkomen moet worden dat er ongewenste ontwikkelingen gaan ontstaan. Het toestaan van nieuwe functies is sterk afhankelijk van de situering in het landschap, aanwezige natuur- en landschapswaarden, ligging ten opzichte van een woonkern en dergelijke. Voor het toekennen van nieuwe functies geldt allereerst de zonering van de groene ruimte. Vooral wonen, recreatie en opslag lijken logische vervolgfuncties. Ook is het mogelijk de vrijkomende agrarische gebouwen te benutten voor agro-toerisme, agro-horeca, agro-shopping, sociaal-culturele, educatieve doeleinden en dergelijke. Vestiging van ambachtelijke en kleinschalige niet-industriële bedrijvigheid is eveneens mogelijk. In gebieden aansluitend aan woonkernen (stadsranden) is een breder scala van definitieve functies denkbaar dan elders in de groene ruimte (zie paragraaf 4.1.5). De vervolgfuncties kunnen in dat verband dienen ter ondersteuning van het recreatieve medegebruik van de stadsrandzones. Aan gemeenten wordt gevraagd tot een goede afweging en een zorgvuldige regeling in de bestemmingsplannen te komen. Voor de vervolgfuncties gelden de volgende randvoorwaarden: • geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit • geen visuele verstedelijking • de landbouwkundige bedrijfsvoering zal niet gehinderd mogen worden • geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking • het milieu zal niet extra mogen worden belast • de activiteiten dienen in principe binnen de bestaande bebouwing te worden uitgeoefend Ter realisering van de PEHS kan in bepaalde gevallen aankoop en sloop van de bedrijfsgebouwen dan wel van het totale complex worden overwogen. Deze sloopregeling geldt niet voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. In de Handleiding en beleidsregels inzake toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt dit beleid verder uitgewerkt. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
91
LANDELIJK WONEN
Gebieden met landschappelijke kwaliteiten zijn gebaat bij het behouden en zo mogelijk versterken van de bestaande kwaliteiten. Een passende vervolgfunctie voor de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen kan daar een bijdrage aan leveren. Naast het toekennen van deze vervolgfuncties bestaat de mogelijkheid om te komen tot sloop van in principe alle opstallen (inclusief de bedrijfswoning) en ter vervanging daarvan grotere bouwmogelijkheden toe te staan voor enkelvoudige bewoning met de daarbij behorende landschappelijke inpassing. Deze regeling is niet van toepassing voor bedrijven die gebruik maken van de ‘ruimte voor ruimte’-regeling, waarbij als regel de bedrijfswoning blijft bestaan. De winst voor de bewoner bestaat uit het kunnen realiseren van een ruime woning, de collectieve winst bestaat uit een verbetering van de kwaliteit van de groene ruimte door verkleining van de versteende oppervlakte, waarbij geen bedrijfsvestiging meer kan plaatsvinden en een verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. Er zullen hoge eisen worden gesteld aan de architectuur en de landschappelijke inpasbaarheid. De bestaande agrarische bedrijfsvoering mag door deze regeling niet worden gehinderd. De bebouwing op het voormalig agrarisch bouwperceel mag vervangen worden door een landhuis van maximaal 2.000 m3, inclusief bijgebouwen en daarbij aansluitend tenminste 1,5 ha die gebruikt zal moeten worden voor de versterking van het landschap. Het te bouwen landhuis is bedoeld voor enkelvoudige bewoning. Als voorwaarde geldt dat in principe alle bedrijfsgebouwen (inclusief de bedrijfswoning) worden gesloopt. Minimaal zal er 800 m2 bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt. Wel kunnen onderdelen van de te slopen agrarische gebouwen in het nieuwbouwplan worden opgenomen. Deze sloopregeling is niet van toepassing voor karakteristieke en/of monumentale agrarische bebouwing. Voor een landschappelijk verantwoorde architectuur en een goede landschappelijke inpassing zullen garanties aanwezig moeten zijn. Nadere uitwerking van de regeling zal plaatsvinden in de Handleiding en beleidsregels. 4.2.3.8. RUIMTEBESLAG NIET FUNCTIONEEL GEBONDEN AAN DE GROENE RUIMTE
HOOFDLIJNEN •
Voetnoten op bladzijde 140
92
[4
Nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van niet-functioneel
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan Het principe van het tegengaan van uitbreiding van niet functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen kan voor bestaande (niet-agrarische) bedrijven die al een bedrijfsbestemming3 hebben, niet altijd onverkort worden gehanteerd. Het beleid is er op gericht om bij een beduidende uitbreidingsbehoefte van bedrijven te streven naar een verplaatsing naar een passend bedrijventerrein in de nabijgelegen (grotere) kern of stad. Soms is echter verplaatsing om bedrijfseconomische en/of andere bijzondere redenen uitgesloten of zeer ongewenst. Beperkte uitbreiding kan dan op basis van onafhankelijke adviezen die deze omstandigheden aantonen - worden toegestaan. In de genoemde Handleiding en beleidsregels wordt dit nader geregeld. In zeer bijzondere gevallen kan een (aanzienlijk) grotere uitbreiding ter plaatse van een bestaand bedrijf noodzakelijk blijken. Er zal dan sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden die de uitbreiding juist op die plaats noodzakelijk of dringend gewenst maken. Deze noodzaak zal voorts afgewogen moeten worden tegen de eventuele gevolgen voor natuur en landschap, cultuurhistorische waarden en het milieu; een grote uitbreiding van een bedrijf dat in de zone III of IV of in de EHS is gelegen, is in principe niet mogelijk. Tevens moet een goede ontsluiting ook na de uitbreiding zijn verzekerd en mag de uitbreiding geen overlast aan omwonenden veroorzaken. Een op de bijzondere omstandigheden toegesneden rapportage is hierbij een vereiste. Tevens is een advies over de bedrijfseconomische en eventuele andere relevante aspecten noodzakelijk. Rapportage en/of advies zullen op objectieve wijze inzicht moeten geven in de kosten van uitbreiding ter plaatse in relatie tot kosten en effecten van een eventuele algehele verplaatsing. Het toestaan van zo’n uitbreiding die de grenzen uit de Handleiding en beleidsregels te buiten gaat zal als een afwijking van het Streekplan worden aangemerkt. De regels van hoofdstuk 5.5. (advies van de Provinciale Planologische Commissie en horen van de Commissie van Advies uit Provinciale Staten) zijn daarbij van toepassing. De bedrijven dienen in het bestemmingsplan een specifieke, op de aard van het bedrijf toegesneden bestemming te krijgen. Het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is in de vorige paragraaf uiteengezet. Eveneens een afwijking van de in de eerste alinea opgenomen beleidslijn vormt het toestaan
]
van de realisering van een nieuw landgoed (zie hiervoor paragraaf 4.2.3.4.). Er kunnen zich activiteiten aandienen waarmee in dit Streekplan geen rekening is gehouden- die een plaats moeten krijgen in de groene ruimte. Het gaat hier om meer incidentele ruimteclaims. Bij activiteiten van lokale schaal zal de aanvaardbaarheid beoordeeld kunnen worden in het kader van een afwijkingsprocedure overeenkomstig paragraaf 5.4. Indien het activiteiten van regionale schaal betreft, kan het Streekplan zo nodig partieel worden herzien. RELATIE MET ZONERING
De in de eerste alinea vervatte hoofdlijn heeft geen betrekking op de ruimteclaims die in overeenstemming met het in dit Streekplan beschreven beleid met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van steden en dorpen worden gelegd op delen van de groene ruimte rond die steden en dorpen ten behoeve van locaties voor wonen, werken en voorzieningen. Wanneer de hier bedoelde gebieden voor een stedelijke functie worden ingericht, geldt voor die gebieden ook niet langer het hier beschreven beleid voor de groene ruimte. Er komen diverse functies in de groene ruimte voor die, vanwege het schaalniveau niet afzonderlijk op de functiekaart zijn aangeduid en welke in principe afwijken van het streekplanbeleid, zoals de zonering en het beleid voor de PEHS. Als voorbeeld hiervan kunnen defensieterreinen genoemd worden. Gelet op het schaalniveau verzet het Streekplan zich niet tegen handhaving van deze functies. Zie ook hetgeen in paragraaf 5.6. is vermeld omtrent de globaliteit van de aanduidingen op de functiekaart.
Personen met een zeer bijzondere binding en van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat ze elders gaan wonen worden in de gelegenheid gesteld een woning te bouwen. Naast het buurtschapscriterium geldt dat de woning moet passen binnen de meerjarenafspraak en dat de landschappelijke, natuurlijke en landbouwkundige waarden niet worden aangetast. In ieder geval dienen alternatieven, zoals bijvoorbeeld het benutten van aanwezige woningen en van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, te worden onderzocht. Gebleken is dat dit beleid voor bijzondere gevallen in een behoefte voorziet. Op beperkte schaal is van de regeling gebruik gemaakt. Dit beleid kan naar onze mening gecontinueerd worden. De Handleiding en beleidsregels zullen op dit onderdeel aangepast worden
BUURTSCHAPPENBELEID
In paragraaf 4.1.1 zijn de profielen aangegeven die de basis vormen voor de gedifferentieerde ontwikkelingsmogelijkheden voor de diverse kernen. Hierbij is aangegeven dat in deze paragraaf ingegaan zal worden op het beleid voor woningbouw in buurtschappen. Als algemene richtlijn, gebaseerd op het beleid voor niet aan de groene ruimte gebonden functies, geldt dat nieuwe woningbouw in buurtschappen niet is toegestaan. In afwijking van deze richtlijn kan bij bijzondere omstandigheden de bouw van een enkele woning in buurtschappen worden toegestaan. De aanvaardbaarheid dient per geval te worden beoordeeld. Onder een buurtschap wordt daarbij verstaan een zekere concentratie van circa 25 woningen met een eigen identiteit, in samenhang met enige (niet-agrarische) bedrijvigheid en/of voorzieningen. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
93
4.3. VERKEER EN VERVOER
Automobiliteit heeft negatieve gevolgen voor het milieu, de natuur en het landschap. De leefomgeving wordt door geluid en onveiligheid ongunstig belast. Beperking van de (negatieve effecten van) de groei van de automobiliteit is daarom gewenst en waar mogelijk zullen compenserende maatregelen worden genomen.
HOOFDLIJNEN • •
•
• •
de economische centra in de provincie moeten goed bereikbaar zijn de West-Oost corridor en de corridor naar het noorden moeten zo goed mogelijk benut kunnen worden beperking van de groei van de automobiliteit en bevordering van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer bestaande infrastructuur (weg, water, spoor) moet goed bereikbaar blijven en/of verbeteren verschuiving van wegtransport naar goederenvervoer over rail en water
Door een gericht ruimtelijk beleid kan de verplaatsingsbehoefte verminderd worden. De noodzaak tot pendel kan beperkt worden door wonen en werken dichter bij elkaar te brengen. Concentratie van de bevolking in de steden en streekcentra past in dit beleid en vergroot het draagvlak voor (hoogwaardig) openbaar vervoer. Functieversterking van deze steden en streekcentra leidt tot meer nabijheid en integratie van onder andere de verzorgingsfuncties. Bij kortere afstanden kan de fiets een grotere rol gaan spelen. Het goederenvervoer binnen Nederland en van en naar Nederland is sterk gegroeid en zal de komende jaren sterk blijven groeien. Het beleid van de provincie, evenals van de andere overheden, is erop gericht een groter deel van de goederen te vervoeren via meer milieuvriendelijke vervoersmiddelen zoals trein en de binnenvaart, en minder per vrachtauto.
4.3.1. ALGEMEEN
DOEL-
•
•
• • •
EN TAAKSTELLINGEN
door een gericht ruimtelijk beleid zal een bijdrage geleverd moeten worden aan een vermindering van de verplaatsingsbehoefte om verdere doorsnijdingen van de groene ruimte te voorkomen dienen nieuwe verbindingen, waar mogelijk, te worden gebundeld met bestaande infrastructuur en de PEHS niet te schaden, tenzij het om zwaarwegende maatschappelijke belangen gaat, redelijke alternatieven ontbreken en voorzien is in compensatie bos- en natuurgebieden dienen autoluw gemaakt te worden de provincie is terughoudend met betrekking tot de aanleg van nieuwe wegen bij de oplossing van knelpunten zal moeten worden nagegaan hoe betere benutting van de bestaande infrastructuur en de daarvoor gereserveerde ruimte een rol kan spelen, evenals een betere benutting van alternatieve vervoerswijzen als de fiets, de bus, de trein en de scheepvaart
Goederenvoer over water en per spoor kan via het ruimtelijk beleid bevorderd worden door een gerichte locatiekeuze van grotere bedrijventerreinen, door een goed uitgerust vaarwegennet en door de ontwikkeling van overslagfaciliteiten. Uitbreiding en revitalisering van aan vaarwater gelegen industrieterrein leveren een positieve bijdrage aan herwaardering van het milieuvriendelijk vervoer over het water en worden daarom gestimuleerd. Uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen voor het openbaar vervoer zijn gewenst. In de steden gaat het onder andere om een kwalitatief en wervend voorzieningenniveau. Daarnaast is de leefbaarheid van het platteland in toenemende mate afhankelijk van de bereikbaarheid van voorzieningen. De ontwikkeling van vraagafhankelijk vervoer en het instand houden van het huidige aantal buurtbussen zijn noodzakelijk om daar een sociale basisvoorziening te kunnen bieden. Realisering van de toekomstige weg-, spoor- en vaarverbindingen waarvoor op de streekplankaart/functiekaart tracés zijn aangeduid, mag niet onmogelijk worden gemaakt door grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.
De bereikbaarheid van de belangrijkste economische centra is voor de economische ontwikkeling van Overijssel van wezenlijk belang. De ontwikkeling van de West-Oost corridor (Randstad-Deventer-Twente) en de corridor naar het noorden (Randstad-Zwolle-noorden des lands) heeft daarbij prioriteit.
94
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
•
4.3.2. VERBINDINGEN VAN (INTER)NATIONALE BETEKENIS
DOEL-
•
EN TAAKSTELLINGEN
de externe bereikbaarheid van Overijssel moet, rekening houdend met de gewenste economische ontwikkeling en de daarmee samenhangende mobiliteitsontwikkeling, op peil blijven en deels verbeteren aanleg van de Hanzelijn, langs de RW 50 naar Kampen en dan ter hoogte van eiland Reve in het Randmeer naar Flevoland (zie kaart 15)
•
reserveren van het tracé van de Noordoostelijke verbinding volgens het D-alternatief (zie kaart 14), met voldoende lange tunnels in Goor, Delden, Hengelo en Oldenzaal aansluiting van Overijssel op een hoogwaardig Europees spoorwegnet voor personen en het opnemen van Hengelo als HST-station daarin
•
Bij de koers voor de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur gaan wij uit van het concept van hoofdtransport-assen, waarmee stedelijke gebieden met elkaar worden verbonden (zie kaart 1):
HOOFDINFRASTRUCTUUR HOOFDINFRASTRUCTUUR
[KAART 14]
hoofdverbinding stroomweg toekomstige stroomweg spoorlijn van (inter) nationaal belang toekomstige spoorlijn van (inter) nationaal belang
Oldemarkt
Steenwijk
Berlijnlijn
Kuinre
Giethoorn
toekomstige hoofdvaarweg Blokzijl
hoofdvaarweg
Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug Nieuwleusen ter Wa
A28
Gramsbergen
N34
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
N48
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
N764
N340
ZWOLLE
Ommen ijs Over
Dalfsen
s sel
Vecht
e ch
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel
N36
Den Ham
A50
Vroomshoop
Lemelerveld
WesterhaarVriezenveensewijk
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
N35
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen
A1
Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Bathmen
A1
Goor Markelo Twen
Diepenheim
thek
anaa
l
Losser
ENSCHEDE
A35
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
N18 Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.00295509
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
95
Nederland op. De provincie vindt realisering van de Hanzelijn van groot belang.
•
De West-Oost corridor tussen de Randstad via Overijssel naar Berlijn/Oost-Europa (A1, spoorlijn Amsterdam-Berlijn en mogelijk de NOV). • De Noord corridor van de Randstad via Zwolle richting het noorden van het land en richting Emmen en verder naar Duitsland (A28/A37, Hanzelijn, Veluwe spoorlijn). Naast deze zijn de volgende hoofdassen belangrijk: • Arnhem/Nijmegen via de Stedendriehoek naar Zwolle en Noord-Nederland (RW50/A28, spoorlijnen en de IJssel). • Zwolle-Twente (RW35). • Twente-Noord-Nederland (Rijksweg 36, spoorlijn Almelo-Emmen, Kanaal AlmeloCoevorden). • Arnhem/Nijmegen via de Achterhoek naar Enschede/Hengelo (RW15/18). • Twente-Randstad (IJssel-Twenthekanaal).
Het tracé voor de Hanzelijn is nog niet vastgesteld. Er zijn nog drie hoofdvarianten in beeld (zie kaart 15): • Via de bestaande lijn naar Kampen en dan ter hoogte van het eiland Reve naar Flevoland, waarbij wij pleiten voor een tunnelpassage van het randmeer. • Langs de RW50 naar Kampen en dan via eiland Reve naar Flevoland. • Langs de RW50 naar Kampen en dan via Roggebotsluis naar Flevoland. Als tracé voor de Hanzelijn is gekozen voor alternatief III (langs de RW 50 naar Kampen en dan ter hoogte van eiland Reve in het Randmeer naar Flevoland), met een sterk verbeterde bundeling met de RW 50 door zuidwestelijk van Kampen een krappere boogstraal toe te passen die geschikt is voor maximaal 140/160 km/uur. Bovendien moet de inpassing bij de Zuiderzeestraatweg en de A28 verbeterd worden door de realisering van een tunnel onder de A28 en een verdiepte ligging bij de Zuiderzeestraatweg. Bij realisering van de nieuwe (betonnen) pijlerbrug over de IJssel moet de oude brug met toeleidende dijklichamen direct worden afgebroken. Verder moet
SPOORVERBINDINGEN
De verbinding van Zwolle met de Randstad dient verbeterd te worden door realisering van de spoorverbinding Zwolle-Kampen-Lelystad (Hanzelijn). Deze spoorlijn kan de functie van de hoofdtransport-as (Schiphol-) AmsterdamAmersfoort-Zwolle aanvullen. Aanleg van de Hanzelijn levert bovendien een aanzienlijke verkorting van de reistijden Randstad-Noord-
[KAART 15]
HANZELIJN
tracèvarianten
Mastenbroek
IJsselmuiden
Kampen 4
1
4
2
1/2
ZWOLLE
's-Heerenbroek
3 3/2/1
3 Wilsum
1/2
eiland Reve
Zalk
4
De Zande
3/4 IJss
el
Zuideinde Oosterwolde
Elburg
96
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
Hattem
]
4
langs de spoorlijn in het buitengebied een één meter hoog geluidsscherm worden aangelegd en stelt de provincie een tunnelpassage ter hoogte van het Randmeer, in het verlengde van de Vogelrichtlijn, als voorwaarde. Vanaf het punt waar de Veluwelijn en de Hanzelijn samenkomen tot het emplacement Zwolle is viersporigheid gewenst in plaats van een ongelijkvloerse kruising Veluwelijn/ Hanzelijn. Het Kabinet heeft besloten de Noordoostelijke verbinding (Noordtak Betuwelijn) niet aan te leggen. De provincie vindt aanleg van de NOV, binnen een aantal randvoorwaarden, nog steeds gewenst. Het Kabinet zal in 2002 het besluit inzake de NOV toetsen aan de dan verkregen inzichten. In dit licht handhaven wij de reservering van ons voorkeurstracé voor de NOV. Bovendien blijft reservering van een spoorboog bij Zwolle noodzakelijk. Het voorstel van de minister om de NOV vooralsnog niet aan te leggen en vervoersstromen anders af te wikkelen zal leiden tot het volgende. Doorgaand internationaal goederenvervoer over spoor wordt vanaf 2005, als de Betuweroute tot Zevenaar gereed is, in ieder geval tot 2015 geconcentreerd op de grensovergang Emmerich en in de verdere toekomst mogelijk ook op de grensovergang Venlo. Goederenvervoer per spoor vanaf de Randstad naar NoordNederland, dat via de Betuweroute en NOV naar Noord-Nederland zou gaan (prognose 2015: 34 treinen) wil het Kabinet laten rijden via de Veluwespoorlijn en/of de Hanzelijn en dan via Zwolle naar Veendam/Delfzijl. De goederenstroom van de Randstad over spoor met bestemming Twente (prognose 2015: 21 treinen) is gepland via de Betuweroute en vervolgens via Elst-Arnhem-Zutphen-DeventerAlmelo-Hengelo. Op de lijn Deventer-Almelo-Hengelo-grens komen daar nog goederentreinen bij vanuit Midden-Nederland en het noorden naar Duitsland (prognose 2015: 19 treinen). Het gaat om geprognosticeerde goederenstromen per spoor, de werkelijke ontwikkelingen moeten worden afgewacht. Momenteel worden goederentreinen met herkomst en bestemming Twente behandeld en samengesteld op de emplacementen van Almelo en Hengelo. Dit is uit een oogpunt van externe veiligheid geen gunstige situatie die ook belemmeringen opwerpt voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de stationsomgeving. Het goederenvervoer over water wordt op korte termijn gestimuleerd met een weg-waterterminal in Hengelo die in 2001 operationeel wordt. Op dit moment valt nog niet te overzien of en hoe een herverdeling van het vervoer over het spoor, water en de weg zal
plaatsvinden. Vooralsnog blijft realisering van een weg-spoorterminal te Oldenzaal daarom gewenst. De komende vijf jaar wordt nagegaan hoe de markt zich ontwikkelt. Tevens wordt bezien of andere voorzieningen kunnen en moeten worden getroffen om het eventueel niet realiseren van de terminal te Oldenzaal op te vangen. De milieubelasting van de bestaande emplacementen in Twente mag daarbij niet toenemen maar moet zo mogelijk afnemen. In 2005 zal over de wenselijkheid van een terminal in Oldenzaal en een eventueel andere invulling van het gebied een definitief besluit worden genomen. De overlast veroorzaakt door het gebruik van bestaand spoor door zowel reizigersvervoer als goederenvervoer dient zoveel mogelijk beperkt te worden. Provincie en gemeenten hebben in het overleg hierover met de minister garanties gevraagd ten aanzien van het (versneld) realiseren van voorzieningen ter beperking van de geluidhinder en de onveiligheid en het voorkomen van verdringing van reizigerstreinen (inclusief Agglosysteem). Een aansluiting van Overijssel op een hoogwaardig Europees spoorwegnet voor personenvervoer en het opnemen van Hengelo als HST-station daarin (met een knooppuntfunctie naar het onderliggend net) is uitermate belangrijk, in het kader van de internationalisering en de positie van Overijssel daarbij. Voor de korte termijn betekent dit het opwaarderen van de bestaande lijn via AmersfoortDeventer-Twente naar Duitsland tot een hoogwaardige internationale spoorverbinding in aansluiting op de verbeteringen die reeds op het Duitse deel van deze Berlijnlijn worden gerealiseerd (zie kaart 14). Op de langere termijn zijn ook andere routes denkbaar, bijvoorbeeld door een ‘verlengde’ Hanzelijn of via de NOV. Bij een verlengde Hanzelijn gaat het om doortrekking van de Hanzelijn via Zwolle-Almelo naar Duitsland. De spoorlijn Enschede-Gronau is in 1981 gesloten. Sindsdien zijn er pogingen gedaan om de lijn te heropenen. Deze spoorverbinding vormt de ontbrekende schakel in de spoorverbinding Enschede-Münster-Ruhrgebied. Tevens kan de verbinding een belangrijke rol spelen in het stadsgewestelijk openbaar vervoer. Indien de infrastructuur op tijd gereed is, zal vanaf medio 2001 de treindienst officieel heropend worden (zie kaart 14). De recente verbetering van de spoorverbinding Twente-Zwolle komt ten goede aan de verbinding van Twente met het stedelijk knooppunt Zwolle. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
97
keer en waterstaat een tracé voor een autoweg vastgesteld van Almelo tot Wijthmen. Voor het gedeelte Almelo-Wierden gaat het om een uitvoering als 2x2 strooksweg met vluchtstroken. Op de functiekaart is dit tracé aangegeven. Voor het gedeelte van de rijksweg 35 Zwolle–Wijthmen moet nog een tracéstudie worden gedaan. Er zijn nog twee alternatieven, te weten aanpassing van de bestaande stedelijke verbinding via de Ceintuurbaan of een omleiding oostelijk van Zwolle, door het Vechtdal. De provincie heeft haar voorkeur nog niet bepaald. Op de functiekaart zijn beide alternatieven weergegeven. Indien gekozen wordt voor het Vechtdaltracé zou bezien moeten worden of ondertunneling van de Vecht tot de mogelijkheden behoort.
WEGVERBINDINGEN
DOEL-
• • • •
• • •
EN TAAKSTELLINGEN
doortrekking van de rijksweg 50 tot Emmeloord opheffing van de knelpunten op de A28 door het beter benutten van de bestaande infrastructuur opheffing van de knelpunten op de A1 en A1/A35 en interimmaatregelen voor het traject Apeldoorn-Deventer. aanleg van de autoweg WijthmenAlmelo en vaststelling en realisering van een tracé van een autoweg voor het gedeelte Zwolle-Wijthmen aanleg van de omleiding Ommen (rijksweg 34/36) aanleg RW 15/18 als autosnelweg; aanleg van de rijksweg 23 Kampen-Lelystad als autoweg
De behoefte aan verbetering en/of uitbreiding van het (inter)nationale wegennet moet worden bezien in relatie tot de mogelijkheden om andere vervoerswijzen dan de auto te promoten. Daarnaast moet bekeken worden of betere benutting van de beschikbare infrastructuur het knelpunt niet voldoende kan oplossen. Het beter benutten van de bestaande infrastructuur heeft als voordeel zuinig ruimtegebruik en kost minder dan geheel nieuwe infrastructuur. Verder kan sneller overgegaan worden tot uitvoering. De A28 is een pilot van het Rijk als benuttingsproject. Daarnaast zullen ook maatregelen voor de lange termijn moeten worden voorbereid om ook voor de toekomst de capaciteit te waarborgen. Om de verkeersknelpunten op de A1 en op het gedeelte waar A1 en A35 samenkomen op te lossen is in de tweede helft van 1999 een MER-tracé-procedure gestart. Ook in dit kader vindt een benuttingsstudie plaats. Zodra de studie hierover voldoende inzicht geeft dient uitvoering voor het gedeelte Deventer-Apeldoorn zo spoedig mogelijk een aanvang te nemen. De provincie wil samen met de betrokken gemeenten en het bedrijfsleven bevorderen dat dit met voortvarendheid gebeurt. De provincie vindt doortrekking van rijksweg 50 van Kampen tot Emmeloord belangrijk als oplossing voor diverse knelpunten op deze verbinding. Op de functiekaart is de tracéreservering opgenomen. Uitvoering van dit tracé zal naar verwachting gereed zijn voor 2003.
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
VAARVERBINDINGEN
DOEL-
Verbetering van de rijksweg 35 Zwolle-Almelo is noodzakelijk, zowel om verkeers-, veiligheids- en leefbaarheidsproblemen op te lossen als voor de ontwikkeling en samenhang van de regio’s. Eind 1995 heeft de minister van ver-
98
De MER/tracéstudie voor de rijksweg 34/36, de omleiding Ommen, is nagenoeg afgerond. De omleiding Ommen is vooral van belang om de verbinding tussen Hoogeveen en Twente te verbeteren. De provincie heeft een voorkeur voor het tracé ten noorden van het Ommerbos, omdat dit tracé het verkeerskundige probleem het beste oplost en het best voldoet in de integrale afweging van alle belangen. De bestaande weg ten oosten van Ommen tot aan de omleiding dient een erfontsluitingsweg te worden zodat de bestaande doorsnijding van de ecologische hoofdstructuur minder belastend wordt voor de natuur. In het Streekplan is een ruimtelijke reservering opgenomen voor het voorkeurstracé. Zonodig kan een alternatief tracé via een streekplanuitwerking opgenomen worden. Voor de uitvoering van de projecten rijksweg 35 en rijksweg 34/36 is één gezamenlijk financieel kader gesteld. Om deze projecten binnen deze financiële randvoorwaarden uit te kunnen voeren, moet bij beide projecten naar versoberingen gezocht worden. Met de uitvoering van beide projecten zal naar verwachting in 2005 worden begonnen. De provincie staat voor een versnelde aanleg van de A15 tussen Ressen en de A12 en de versnelde doortrekking van de A18 (Varseveld-Twente). Deze weg verbindt de internationale corridor Randstad-Arnhem/Nijmegen-Roergebied met de West-Oost corridor, wat een ontlasting voor de A1 (Randstad-Deventer-Twente) betekent. Tot slot is het beleid erop gericht de verbinding Zwolle-Lelystad (rijksweg 23) op termijn als een autoweg uit te voeren.
•
]
EN TAAKSTELLINGEN
opname van het Twente-Mittellandkanaal in het Trans Europees Netwerk
•
het huidige vaarwegennet wordt gehandhaafd en, waar nodig, versterkt
verband met de doorvaarthoogten, de breedte van de bruggen en de krappe bochten. Voor het Twenthe-Mittellandkanaal is in het Streekplan een studietracé gereserveerd. De reservering ten noorden van Almelo komt, omdat gewenste ruimtelijke ontwikkelingen daardoor te zeer belemmerd worden, te vervallen. De provincie blijft zich inzetten voor opname van het kanaal in het Trans Europees Netwerk (TEN). Dit is een eerste stap naar mogelijke realisering. In het kader van de beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland wordt de route tussen het IJsselmeergebied en de Friese meren geoptimaliseerd.
De provincie draagt zorg voor een vaarwegennet, inclusief voorzieningen, dat is afgestemd op de groeiende behoefte aan goederenvervoer (en recreatietoervaart) over water en bevordert een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer (beroeps- en recreatievaart). Er zijn studies gaande over optimalisering van de kunstwerken van het Twentekanaal, het capaciteitstekort van het Meppelerdiep en de toekomstvisie voor de IJssel, onder andere in
STREEFBEELD STREEFBEELD VAARWEGENCATEGORISERING VAARWEGEN CATEGORISERING
[KAART 16]
vaarweg beroepsvaart klasse I 400 ton vaarweg beroepsvaart klasse IIA 800 ton vaarweg beroepsvaart klasse IIA 800 ton /1000 ton vaarweg beroepsvaart klasse VA 1500 ton /3000 ton overslagpunt
Oldemarkt
toekomstige hoofdvaarweg
Steenwijk Kuinre
Giethoorn
Blokzijl
Beulakerwijde wijde p
Zuidwolde
ele
rd ie
Belter-
M
p ep
Slagharen
Rouveen
rte Zwa
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Zwarte Meer
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt Nieuwleusen ater W
Kampen
Hardenberg
IJsselmuiden
ZWOLLE
Ommen c els ijss Over
Dalfsen
he
Vech t
Bergentheim
Kloosterhaar IJsse
l
Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Bathmen
l anaa thek Twen
Markelo
Diepenheim
Losser
ENSCHEDE
Goor
Overdink Glanerbrug
Boekelo
IJss el
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel mrt. 2001 tek.nr. 00295511
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
99
LUCHTVERBINDINGEN.
WEGVERBINDINGEN
De luchthaven Twente maakt gebruik van de aanwezigheid van de militaire vliegbasis. Voor het bedrijfsleven in Twente, de zakelijke dienstverlening en de kennisintensieve sectoren is de aanwezigheid van de luchthaven van belang. Het gebruik van het vliegveld Twente door civiele luchtvaart is vanuit milieuoverwegingen minder gewenst. De geluidzonering rond de vliegbasis vormt een belemmering voor stedelijke ontwikkelingen. Uitgaande van de aanwezigheid van de vliegbasis is het extra indirecte ruimtebeslag door het civiele medegebruik gering. Het civiele medegebruik van de luchthaven kan daarom gecontinueerd worden .
In de huidige situatie is de regionale bereikbaarheid per auto redelijk goed te noemen. Lokaal ontstaan tijdens de spitsuren echter wel steeds meer problemen op de weg, vooral in en nabij de steden. Het uitsluitend tegemoet komen aan de vraag door realisering van meer weginfrastructuur blijkt echter geen goed antwoord op deze bereikbaarheidproblemen. Het stimuleert het gebruik van de auto, waardoor de problemen na verloop van tijd weer toenemen. Geleiding van de mobiliteit door maatregelen gericht op het bevorderen van milieuvriendelijker vervoerswijzen moet voorop staan.
4.3.3. REGIONALE VERBINDINGEN
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
ontwikkelen van een geïntegreerd openbaar vervoerssysteem op regionaal niveau
De provincie wil samen met het Rijk, de Regio Twente, de steden en de omliggende gemeenten voor de afzonderlijke stedelijke gebieden en directe omgeving tot een planmatige aanpak van de huidige en toekomstige bereikbaarheidsproblemen komen. De resultaten hiervan zullen bij het opstellen van het volgende PVVP worden meegenomen en zonodig via een herziening van het Streekplan of een streekplanuitwerking in het Streekplan worden opgenomen. We zijn bereid mee te investeren in gezamenlijke maatregelen en projecten. Via een regionaal mobiliteitsfonds kan dit vorm krijgen.
Dit integraal openbaar vervoersproduct moet, door een verbeterde samenhang, een meer wervend karakter en een grotere beschikbaarheid een zo groot mogelijke bijdrage leveren aan de bereikbaarheid, het terugdringen van de automobiliteit (dit speelt met name tussen de steden) en aan het vervullen van de sociale functie. SPOORVERBINDINGEN
DOEL-
•
Er kan echter niet volledig volstaan worden met niet-infrastructurele maatregelen. Met name voor de verschillende stedelijke gebieden en directe omgeving zal een afgewogen pakket van maatregelen uitgevoerd moeten worden om de bereikbaarheidsproblemen het hoofd te bieden.
EN TAAKSTELLING
ACTIE
de provincie bevordert de ontwikkeling van light-rail in en om stedelijke gebieden
•
In het provinciaal verkeers- en vervoersplan is aangegeven welke spoorverbindingen verbetering behoeven. De ruimtelijke consequenties daarvan zijn gering. De bestaande railinfrastructuur kan benut worden voor light-rail in de stedelijke agglomeraties. Light-rail kan vooral in het woonwerkverkeer een grote functie vervullen. Nadere studie zal uitsluitsel moeten geven over de haalbaarheid van de locaties voor haltes aan light-railverbindingen. Het gaat naar ons idee om de volgende potentiële locaties: Aadorp, Bathmen, Bergentheim, Deventer-Kloosterlanden, Deventer-Noord, Enschede-Eschmarke, Enschede-Glanerbrug, Hengelo-Westermaat, Kampen, Staphorst, Zwolle-Stadshagen/ Westenholte, Zwolle-Windesheim en ZwolleZuid/Ittersum.
100
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
de provincie zal gezamenlijk met het Rijk, de Regio Twente, de steden en de omliggende gemeenten projectmatig en bundelsgewijs nagaan welke maatregelen en projecten nodig zijn om de bereikbaarheid van de steden in alle modaliteiten te waarborgen
VAARVERBINDINGEN
DOEL-
• •
EN TAAKSTELLINGEN
uitbouw van het kanaal Almelo-De Haandrik naar 800-1.000 ton verruiming van het Twentekanaal
Vaarwegen zijn een belangrijk onderdeel van de infrastructuur van Overijssel, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart. Belangrijke industrieterreinen en toeris-
tische centra zijn via een net van vaarwegen over water te bereiken en dragen bij aan de verdere economische ontwikkeling van de regio. Voor bepaalde bedrijven is ligging aan groot vaarwater een belangrijke vestigingsfactor. Mede hiertoe zal het Twentekanaal worden verruimd tot vaarklasse Va. en het kanaal Almelo-De Haandrik geschikt worden gemaakt voor 800-1.000 tons scheepvaart. In het kader van het gebiedsgerichte beleid zijn onderzoeken gestart naar de mogelijkheden van verruiming van de vaarmogelijkheden in Noordwest-Overijssel.
maatregelen als infrastructurele maatregelen uit. De infrastructurele maatregelen hebben ruimtelijke consequenties. Op 3 februari 1999 hebben Provinciale Staten een streefbeeld voor de wegencategorisering in Overijssel buiten de bebouwde kom vastgesteld (zie kaart 17). De wegen zijn onderverdeeld naar stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Enkele wegen, zoals de weg Zwolle-Hardenberg en Raalte-Ommen, zullen in de toekomst uitgebouwd worden tot stroomwegen, andere tot erftoegangswegen. De ruimtelijke inrichting van de provincie zal rekening houden met deze onderverdeling. Bedrijfster-reinen dienen in principe door gebiedsontsluitingswegen ontsloten te worden.
4.3.4. VERKEERSVEILIGHEID
De provincie Overijssel stelt zich een structurele vermindering van het aantal doden en gewonden in het verkeer tot doel. Hiertoe voert de provincie zowel niet-infrastructurele
STREEFBEELD WEGENCATEGORISERING BUITEN DE BEBOUWDE KOM
[KAART 17]
autosnelweg / stroomweg Oldemarkt
stroomweg
Steenwijk Kuinre
gebiedsontsluitingsweg
Giethoorn
Blokzijl
omleiding N34/N36 Beulakerwijde wijde
Belter-
ep di
pp e
le
r
Vollenhove e M
Slagharen
Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen ter Wa
N34
Hardenberg
IJsselmuiden
ZWOLLE
Kampen
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
N36 IJss
Kloosterhaar
el
Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn
Wijhe
Denekamp
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo Twen
Diepenheim
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
th
aa ekan
l
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr. 2001 tek.nr.00295512
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
101
Van een aantal kernen wordt het woon- en leefmilieu door het doorgaande verkeer zwaar belast. Herinrichting van de verkeersruimte kan soms een oplossing bieden. Blijkt dit geen verantwoorde mogelijkheden te bieden dan kan een omleiding noodzakelijk zijn. De provincie heeft in het PVVP aangegeven welke traversen met voorrang moeten worden aangepakt.
De transferia zouden aan de randen van de steden gesitueerd moeten worden (zie ook het Milieubeleidsplan). ACTIE
•
de provincie zet zich in voor de realisering van fietsvoorzieningen in/nabij de steden, passend in een door de steden opgesteld fietsstimuleringsplan
ACTIE
•
de provincie zal komen tot een intensivering van de aanpak van de prioritaire groep traversen
4.3.6. GOEDERENVERVOER
DOEL-
• 4.3.5. FIETS- EN OV-VRIENDELIJKE INRICHTING VAN STEDEN EN DORPEN
DOEL-
•
• •
EN TAAKSTELLING
steden en dorpen moeten bij de inrichting van woon-, werk- en voorzieningenlocaties fiets- en OV-vriendelijker worden ingericht
• •
Zoals al eerder is beschreven, zet de provincie vooral in op het stimuleren van het gebruik van meer milieuvriendelijke vervoerswijzen. Steden en dorpen moeten bij de inrichting van nieuwe woon-, werk- en voorzieningenlocaties, evenals bij de herinrichting van bestaande woon-, werk- en voorzieningenlocaties, fiets- en OV-vriendelijker worden ingericht. Het benodigde parkeeroppervlak moet in relatie hiermee kritisch worden bekeken. Van gemeenten wordt gevraagd dat ze bij het opstellen van structuur- en bestemmingsplannen voor nieuwe woon-, werk- en voorzieningenlocaties nadrukkelijk aandacht besteden aan de consequenties voor het gebruik van het openbaar vervoer, de fiets en de auto, alsmede de daarmee samenhangende verkeersveiligheidsaspecten en het benodigde parkeeroppervlak (zie paragraaf 4.1.4.1). Om het gebruik van de fiets in de steden verder te stimuleren, is een goed hoofdfietsroutenetwerk gewenst, dat tevens een goede aansluiting biedt op OV-haltes met voldoende stallingsvoorzieningen zodat ketenvervoer aantrekkelijk wordt en aansluit op het hoofdfietsroutenetwerk van nabij gelegen steden. Het gaat hierbij niet alleen om vrijliggende fietspaden, maar ook om veilige fietsroutes via woonstraten. Routes dienen bovendien sociaal veilig te zijn. Beperking van de automobiliteit zal verder bevorderd worden door aanleg van transferia en P+R-terreinen, waar overstap van de auto in meer milieuvriendelijke vervoerswijzen mogelijk is.
102
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
EN TAAKSTELLINGEN
realisering van de weg-waterterminal in Hengelo realisering van de Zuiderzeehaven Kampen realisering van containeroverslag via Katwolderhaven in Zwolle realisering op termijn van een natte overslag in Deventer regionale en/of stadsdistributiecentra in Twente en op termijn regio Kampen/Zwolle
Naast infrastructurele maatregelen is het realiseren van regionale overslagcentra essentieel om milieuvriendelijke wijzen van goederenvervoer verder te stimuleren. Het Regionale Overslag Centrum (ROC) te Kampen is sinds kort operationeel. De provincie realiseert samen met het bedrijfsleven een weg-waterterminal voor containervervoer in Hengelo. Deze zal naar verwachting in 2001 gerealiseerd zijn. Op de functiekaart is deze locatie aangegeven. De provincie zet zich in voor de realisering van de Zuiderzeehaven Kampen. Deze short sea port biedt complementair en ter versterking van de knooppuntfunctie van Zwolle toegang tot zware, extensieve en watergebonden industrie. De provincie zet zich in voor realisering van containeroverslag voor vervoer over water in de regio Kampen/Zwolle. Samen met provincie Gelderland en het Rijk wordt in de Stedendriehoek (Deventer/ Zutphen/Apeldoorn) gekeken naar mogelijkheden van natte overslag. Samen met de gemeente Deventer wordt hierbij gekeken naar de mogelijkheden van een natte overslag voor bulk- en/of stukgoederen in de haven van Deventer. In de regio Coevorden/Hardenberg is samen met de provincie Drenthe een onderzoek gaande naar de mogelijkheden van een natte overslag langs de vaarweg Almelo-Coevorden. In Coevorden is een aanzet gemaakt tot de mogelijke realisering van een natte overslag.
De provincie zet zich in om het natte bedrijventerrein in Hardenberg hierin een complementaire rol te laten spelen. De provincie zet zich in voor het verbeteren van ontsluiting van bedrijventerreinen en de mogelijkheden van kleinschalige natte overslagvoorzieningen. Ter verbeteren van de stedelijke bereikbaarheid en de beperking van het goederenvervoer over de regionale aanvoerwegen zal het bundelen van distributie over de weg bevorderd worden. De provincie wil hiervoor de mogelijkheden nagaan voor realisering van regionale en/of stadsdistributiecentra in Twente en op termijn de regio Kampen/Zwolle.
4.4. BIJZONDERE ONDERWERPEN 4.4.1. WATERHUISHOUDKUNDIGE INFRASTRUCTUUR
DOEL-
•
•
EN TAAKSTELLINGEN
ruimtelijke ontwikkelingen in het winterbed van de rivieren worden beoordeeld aan de hand van de beleidslijn Ruimte voor de rivier ten behoeve van de berging van water bij extreme hoogwaterafvoer zullen wateropvanggebieden aangewezen worden
De waterhuishoudkundige infrastructuur maakt het mogelijk het waterbeleid ten aanzien van de kwaliteit en de kwantiteit van het water uit te voeren. Het waterbeleid is afgestemd op het ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk beleid geeft via de zonering van de groene ruimte en het aanduiden van gewenste stedelijke ontwikkelingen aan welke functie zich waar kan ontwikkelen. In het waterbeleid vindt een vertaling van het ruimtelijk beleid plaats naar het te voeren waterbeheer door de waterschappen. Daarbij zijn keuzes aan de orde tussen enerzijds het benutten van water voor economische doeleinden en anderzijds het gebruik van het water om de kwaliteit van de leefomgeving te verhogen. Om die keuzes tot uitdrukking te brengen werkt het waterbeleid met streefbeelden voor het te voeren waterbeheer in stroomgebieden. De streefbeelden voor het te voeren waterbeheer in een gebied zijn afgestemd op het voor dat gebied geldende gebiedsprofiel. In het Waterhuishoudingsplan (paragraaf 4.3.1) wordt de systematiek van de streefbeelden nader uiteengezet. Op de plankaart bij het Waterhuishoudingsplan is aangegeven welk streefbeeld voor een gebied wordt voorgestaan. Het waterbeleid werkt met streefbeelden voor waterkwaliteit voor bepaalde stroomgebieden. In het Waterhuishoudingsplan is aangegeven welk streefbeeld voor een gebied geldt. Dit streefbeeld is afgestemd op de voor dat gebied geldende gebiedsprofiel. Ter bescherming tegen hoog water worden van oudsher waterkeringen aangelegd. Deze waterkeringen kunnen naast hun waterbouwkundige functie een waarde hebben als een cultuurhistorisch waardevol landschapselement, of voor de recreatie en het verkeer. Bij veranderingen in deze waterkeringen dient een afweging van de verschillende in het geding zijnde belangen plaats te vinden. De hoofdwaterkeringen zijn op de belemmeringenkaart weergegeven. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
103
HOOG WATER
Extreem hoog water in de Overijsselse rivieren kan voor de omwonenden gevaar voor overstroming met zich brengen. Om de gevolgen van extreem hoog water te beperken wordt nieuwbouw in het winterbed van de rivieren en uitbreiding van bestaande bebouwing in principe niet toegestaan. Een stringente toepassing van de beleidslijn ‘Ruimte voor de rivier’ is noodzakelijk om de nog aanwezige ruimte voor de rivier te behouden. In onze circulaire met betrekking tot de ruimtelijke vertaling van deze beleidslijn wordt hieraan afzonderlijk aandacht gegeven. In aansluiting op deze beleidslijn wordt ook gestudeerd op een pakket maatregelen dat de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren moet vergroten. Dit met het oog op het voorkomen van een verdere stijging van de maatgevende hoogwaterstanden. Voorbeelden van maatregelen zijn landinwaarts verplaatsen van waterkering, wateropvanggebieden (zie hierna), afgraven uiterwaarden, nevengeulen. Voor de Rijn en de zijtakken, waaronder de IJssel, wordt in landelijk verband gewerkt aan het nationale programma rivierverruiming. Onderdeel daarvan is een pakket van maatregelen, zoals: dijkverlegging/rivierverruiming, ‘groene rivier’ bij Kampen, wateropvanggebieden, reductie opwaaiing IJsselmeer en uiterwaard-, krib- en zomerbedverlaging. Bij het formuleren van maatregelen wordt gerekend met een vergroting van de topafvoer. De uitvoering zal plaatsvinden in de periode 2000 tot 2015. Rivierverruiming kan in belangrijke mate bijdragen aan de realisering van de PEHS en mogelijk ook aan andere belangen, zoals scheepvaart, natuurontwikkeling, landschap, delfstoffenwinning en recreatie. De ontwikkeling van (binnendijkse) bedrijventerreinen en woningbouwlocaties biedt daarnaast kansen in relatie tot rivierverruiming (‘veiligheid met meerwaarde’). Wij zien voor de provincie een nadrukkelijke rol weggelegd voor het afwegen van de verschillende maatregelen die in een riviertraject kunnen worden genomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een ruimtelijke afweging. Deze rol willen wij overigens in goed overleg met betrokkenen vervullen. De planuitwerking zal waar nodig worden gevolgd of worden gecombineerd met een herziening of uitwerking van het Streekplan en zal zijn doorwerking moeten krijgen in bestemmingsplannen. Ook voor de Overijsselse Vecht en andere stroomgebieden is een vergelijkbaar pakket van maatregelen in voorbereiding. Ten behoeve van de opvang van extreem hoogwaterafvoer zullen wateropvanggebieden in een nog op te stellen partiële herziening van het Streekplan aangeduid worden. Binnen
104
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
deze gebieden zal een aangepast water- en ruimtelijk beleid gaan gelden. Het huidig grondgebruik zal gehandhaafd worden en nieuwe ontwikkelingen zullen schadevrij moeten worden gerealiseerd. Welke restricties van toepassing zijn hangt af van het beoogde gebruik van dat gebied als wateropvanggebied. Hoogwatermaatregelen kunnen vaak gecombineerd worden met andere functies. Zo is een goed samengaan met de meeste vormen van landbouw mogelijk. Na aanwijzing van deze gebieden zullen erbinnen geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan die de inrichting van een retentiegebied onmogelijk maken. Te denken valt hierbij aan woningbouw en bedrijventerrein van enige omvang, verblijfsrecreatie en grootschalige glastuinbouw. De wateropvanggebieden in voorbereiding zijn opgenomen op de plankaart waterhuishouding, evenals het Kampereiland waaraan deze waterhuishoudkundige functie van wateropvanggebied reeds is toegekend in het kader van de besluitvorming rondom de keersluis Ramspol (zie het Waterhuishoudingsplan). ACTIE
•
via een herziening van het Streekplan en Waterhuishoudingsplan zullen wateropvanggebieden aangewezen worden
4.4.2. WATERWINNING
HOOFDLIJNEN •
Bij de ruimtelijke ordeningsbijdrage aan de bescherming van het grondwater is uitgangspunt, dat in grondwaterbeschermingsgebieden verontreiniging van het grondwater met schadelijke stoffen dient te worden tegengegaan door: - het bevorderen van functies die bijdragen aan kwalitatief goed grondwater - het stellen van voorwaarden aan functies, teneinde het risico van grondwaterverontreiniging te verkleinen - het weren van functies die risico van grondwaterverontreiniging met zich meebrengen
DOEL-
•
EN TAAKSTELLINGEN
gezien het belang dat de provincie hecht aan een goede kwaliteit van het drinkwater worden de bestaande en
•
•
•
de toekomstige drinkwaterwinningen planologisch beschermd om de nadelige gevolgen van de grondwaterwinning in de toekomst en conflicten met andere (ruimtelijke) belangen zoveel mogelijk te voorkomen streeft de provincie naar duurzame winningen voor het veilig stellen van de drinkwatervoorziening voor de lange termijn worden de intrekgebieden van de winningen Leeuwterveld en Koppelerwaard/Zalk aangegeven het ruimtelijk beleid richt zich op het weren of regelen van strijdige functies en het bevorderen van harmonierende functies binnen de beschermings- en intrekgebieden
ALGEMEEN (ZIE OOK HET WATERHUISHOUDINGSPLAN EN MILIEUBELEIDSPLAN)
Om te voorzien in de behoefte aan drinkwater vindt in Overijssel op meerdere plaatsen waterwinning plaats. De vraag naar drinkwater is de laatste jaren vrij constant. Dit komt onder meer door waterbesparingsmaatregelen en omdat steeds meer bedrijven en particulieren gebruik maken van eigen winningen. Grondwater is het meest geschikt voor de bereiding van drinkwater. Als dat niet goed duurzaam gewonnen kan worden of in onvoldoende mate voorradig is, gaat de voorkeur uit naar oevergrondwater, en vervolgens naar oeverinfiltraat. Als laatste komt oppervlaktewater in aanmerking. Gezien het belang dat de provincie hecht aan een goede kwaliteit van het drinkwater worden de bestaande en de toekomstige drinkwaterwinningen planologisch in het Streekplan beschermd (zie kaart 18). De planologische bescherming van de winning betreft zowel de intrekgebieden en als de grondwaterbeschermingsgebieden. Intrekgebieden zijn de gebieden van waaruit het grondwater van een bepaalde winning afkomstig is. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn de gebieden rondom de winningen waar de verblijfstijd van het water maximaal 25 jaar is. Aan de drinkwaterwinning kleven soms voor de omgeving ook bezwaren. Te denken valt hierbij aan verdroging van gebieden in de nabijheid van een drinkwaterwinning of belemmeringen voor de uitbreiding van stedelijk gebied. Om de nadelige gevolgen van de grondwaterwinning in de toekomst en conflicten met andere (ruimtelijke) belangen zoveel mogelijk te voorkomen streeft de provincie naar duurzame winningen. Een duurzame winning is goed ingepast in de omgeving, veroorzaakt geen verdroging en er
zijn geen conflicten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Drinkwaterwinningen dienen zoveel mogelijk verweven te zijn met harmoniërende functies zoals (niet verdrogingsgevoelige) natuur, extensieve recreatie, park of extensieve landbouw. De kwaliteit van het grondwater voor de bereiding van drinkwater is bij zo’n duurzame winning hoog. Voor het veilig stellen van de drinkwatervoorziening voor de lange termijn zijn twee intrekgebieden aangegeven: Leeuwterveld in Noordwest-Overijssel en Koppelerwaard/Zalk tussen Zwolle en Kampen. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van grondwater in Twente en het streven om gebieden zoveel mogelijk zelfvoorzienend te laten zijn in hun drinkwaterbehoefte is een locatie voor een drinkwaterwinning opgenomen: Rutbekerveld. GRONDWATERBESCHERMINGSGEBIEDEN
Het grondwater in deze gebieden wordt door maatregelen beschermd om de drinkwaterwinning voor een periode van 25 jaar zo veel mogelijk veilig te stellen. In het Milieubeleidsplan staat het beleid ten aanzien van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwaterwinning. De verordening kent een verbodsstelsel voor allerlei handelingen en activiteiten. In het Waterhuishoudingsplan zijn de kwantiteitsbeheersmaatregelen vermeld behorend bij dat beleid. Het ruimtelijk beleid richt zich op het weren of regelen van strijdige functies en het bevorderen van harmoniërende functies binnen de beschermingsgebieden (zie toelichting T6). Op de functiekaart zijn, om het belang van bescherming van de waterwinning tot uitdrukking te brengen, de grondwaterbeschermingsgebieden indien deze niet reeds om andere redenen tot zones II, II of IV behoren, van de aanduiding zone II voorzien. Op de belemmeringenkaart zijn de grondwaterbeschermingsgebieden globaal aangegeven. De exacte begrenzing is vastgelegd in de genoemde provinciale milieuverordening. Het gaat om bestaande winningen en om winningen, die nog ontwikkeld worden, zoals Vechterweerd. Wanneer zich functiewijzigingen aandienen zal in alle gevallen moeten worden voorkomen dat de situatie, met het oog op de bescherming van het grondwater, verslechtert. Zo mogelijk zal voor een verbetering worden gekozen (‘stap vooruit’). Dit is zelfs een vereiste wanneer het gaat om het herbestemmen van risicoactiviteiten. Woningbouw in grondwaterbeschermingsgebieden is alleen mogelijk bij zwaarwegend maatschappelijk belang en als daarbij door het nemen van compenserende maatregelen per saldo minder risico’s resteren voor de kwaliteit van het [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
105
grondwater dan bij het bestaande gebruik. Onder een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt in dit verband woningbouw in de stadsgewesten begrepen.
lijke), die het risico van grondwaterverontreiniging met zich meebrengen, worden in de intrekgebieden zoveel mogelijk geweerd. Alleen bij zwaarwegende maatschappelijke belangen en wanneer elders redelijke alternatieven ontbreken kan realisering van deze ingrepen worden toegestaan, mits compenserende maatregelen worden genomen zodat per saldo in het intrekgebied minder risico’s resteren voor de kwaliteit van het grondwater dan bij het bestaande gebruik.
INTREKGEBIEDEN
Een waterwinning trekt grondwater aan uit een gebied dat groter is dan het grondwaterbeschermingsgebied. Deze intrekgebieden zijn bepaald op grond van meetgegevens en modelberekeningen en zijn op de belemmeringenkaart aangegeven. Net als bij de grondwaterbeschermingsgebieden wordt realisering van functies, die harmoniëren met de functie waterwinning, bevorderd.
Aan de normale uitoefening van de landbouw worden in intrekgebieden geen ruimtelijke beperkingen opgelegd. De WMO vragen wij om samen met de desbetreffende gemeenten gebiedsvisies op te stellen voor de intrekgebieden van drinkwaterwinningen, waarbij nage-
Grootschalige ruimtelijke ingrepen (zoals woningbouwlocaties, bedrijventerreinen, grotere wegen, ontgrondingen en derge-
[KAART 18]
WATERWINNING
winlocatie met beschermingsgebied ( globaal aangeduid )
Oldemarkt
Steenwijk Kuinre
potentiële winlocatie ( globaal aangeduid ) Giethoorn
niet duurzaam te maken winning; sluit op termijn
Blokzijl
Beulakerwijde Belter-
wijde p
ele
rd ie
Vollenhove
M
p ep
Slagharen
Rouveen
rte Zw a
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt Nieuwleusen ater W
Kampen
Hardenberg
IJsselmuiden
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Kloosterhaar IJsse l
Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER l anaa thek Twen
Markelo
Diepenheim
106
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Overdinkel Glanerbrug
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr. 2001 tek.nr. 00295513
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
gaan wordt op welke wijze gestimuleerd kan worden dat een steeds betere situatie gaat ontstaan voor de drinkwaterwinning. ACTIES
•
•
de provincie bevordert het duurzaam maken van de drinkwaterwinningen door te stimuleren dat in grondwaterbeschermingsgebieden voorkomende functies, die op gespannen voet staan met de belangen van de waterwinning, worden omgezet in functies die zich beter met die belangen verdragen opstellen van gebiedsvisies voor intrekgebieden van waterwinningen door WMO in samenwerking met gemeenten
4.4.3. OPPERVLAKTEDELFSTOFFEN
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
voldoende winningsmogelijkheden scheppen om aan de met het Rijk overeengekomen taakstelling voor beton- en metselzand te voldoen
Ten behoeve van het scheppen van winningsmogelijkheden voor beton- en metselzand is Overijssel met het Rijk en de andere betrokken provincies een voorlopige taakstelling overeengekomen voor de periode tot 2009, die in het structuurschema Oppervlaktedelfstoffen is vastgelegd. Vanwege de lange voorbereidingstijd voor het ontwikkelen van nieuwe betonen metselzandwinningen wordt, conform het structuurschema, in het Streekplan een zichttermijn gehanteerd tot circa 2020. De winzones zijn aangegeven op de functiekaart en op de belemmeringenkaart. De begrenzing van de winzones is globaal. Binnen de winzone wordt een winplaats ingericht waarbinnen de daadwerkelijke winning zal plaatsvinden. In het kader van de inrichting van een winplaats wordt de exacte grens daarvan bepaald. Binnen de winzones worden grootschalige ontwikkelingen, zoals woningbouw, bedrijventerreinen, nieuwe infrastructuur en andere grootschalige bebouwingscomplexen, die de inrichting van een winplaats onmogelijk maken, geweerd. Voor alle winzones geldt dat de bestemming en eindfunctie van de winplaats in het kader van de bestemmingsplanprocedure nader bepaald worden. Daarnaast vindt de vergunningverlening op basis van de Ontgrondingenwet en de Wet Milieubeheer plaats. Zo mogelijk dienen de inrichting en de wijze van
exploitatie mede bepaald te worden door de toekomstige eindfunctie van het residu. Voor het veiligstellen van de grondstofvoorziening van de kalkzandsteenfabriek in de gemeente Hardenberg wordt de winzone De Dooze als winzone voor kalkzandsteenzand aangeduid. Uitgangspunt daarbij is dat de waterhuishouding van de Engbertsdijksvenen niet nadelig door de winning beïnvloed wordt. Ter reservering van winningsmogelijkheden voor beton-en metselzand na 2008 is in de Mastenbroekerpolder een winzone aangewezen. Bij de inrichting van een winplaats binnen de winzone zal rekening gehouden moeten worden met de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Mastenbroekerpolder. Dit geldt tevens voor de waarden van de uiterwaarden van het Zwarte Water. Om tijdig te kunnen voorzien in de Twentse behoefte aan beton- en metselzand en mede gelet op de gewenste spreiding van winzones, is ten zuidoosten van Vriezenveen de nieuwe winzone Oosterweilanden opgenomen. Deze winzone vervult tevens een bufferfunctie tussen Almelo en Vriezenveen. Teneinde de productiemogelijkheden voor de bestaande betonen metselzandwinning de Domelaar ook voor de langere termijn veilig te stellen, is het gebied de Haverlanden, als uitbreiding van de bestaande winning de Domelaar, eveneens als winzone in het Streekplan aangeduid. De noodzaak van substantiële uitbreiding van bestaande of aanwijzing van nieuwe winzones gedurende de planperiode wordt niet voorzien. Naar verwachting bestaan binnen de winzones voldoende winningsmogelijkheden om zowel aan de behoefte aan ophoogzand als aan de voorlopig overeengekomen taakstelling voor beton- en metselzand tot circa 2020 te kunnen voldoen. Indien niet aan de taakstelling kan worden voldaan, zal in de eerste plaats naar substantiële uitbreiding van bestaande winzones worden gezocht. Afhankelijk van de in het geding zijn-de belangen zal dan in principe met een uitwerking van het Streekplan kunnen worden volstaan. Indien, na afweging van de in het geding zijnde belangen, uitbreiding van bestaande winzones niet tot de mogelijkheden behoort, zal via een herzieningsprocedure een nieuwe winzone worden aangewezen om aan de overeengekomen taakstelling te kunnen voldoen. Naast primaire winningen zijn secundaire winningen, bijvoorbeeld voor ruimte voor de rivier, aanvaardbaar als die functioneel worden uitgevoerd. Oppervlakte-ontgrondingen zijn slechts toelaatbaar ter verbetering van de cul[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
107
zones, die op de belemmeringenkaart zijn aangegeven, worden grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijke aanleg van leidingen kunnen blokkeren niet toegestaan. Waar bestaande hoogspanningslijnen een goede ruimtelijke ontwikkeling van steden en dorpen belemmeren zal, in overleg met de elektriciteitsmaatschappij naar een oplossing (verkabeling of een ander tracé) gezocht moeten worden. Verkabeling van (delen van) bestaande 110 kV-lijnen in gebieden met bijzondere natuur- en landschapskwaliteiten is in sommige gevallen wenselijk. De 110 kVlijn door de Barsbekerbinnenpolder en die door het Wierdense Veld bij Nijverdal komen daarvoor als eerste in aanmerking. Bij de aanleg van de 380 kV-lijn ZwolleEems is met de elektriciteitsbedrijven afgesproken dat uiterlijk 2010 de 220 kV-lijn Zwolle-Hoogeveen wordt afgebroken (zie kaart 19).
tuurtechnische toestand van landbouwgronden en kunnen in principe plaatsvinden in de zones I en II en incidenteel in zone III. Aanvragen voor oppervlakteontgrondingen worden in het kader van de vergunningverlening op de toelaatbaarheid beoordeeld, mede tegen de achtergrond van de gebiedskwaliteiten. Daarbij wordt een zwaar gewicht toegekend aan handhaving van kenmerkend reliëf. 4.4.4. HOOGSPANNINGS- EN BUISLEIDINGEN
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
om versnippering tegen te gaan zal aanleg van nieuwe leidingen op gebundelde wijze plaatsvinden
Voor de aanleg van hoofdtransportleidingen ten behoeve van gas- en olietransport worden in het Streekplan zones gereserveerd. In deze
[KAART 19]
HOOGSPANNINGSLEIDINGEN
220 kv 380 kv 380/110 kv (combi) 110 kv (bovengronds) 110 kv (ondergronds)
huidige situatie
situatie 2010
Veenoord
Hoogeveen
Veenoord
Hoogeveen
Coevorden
Ree st
Coevorden
Ree st
Slagharen
Dedemsvaart
Dedemsvaart
Hardenberg
Ommen Hessenweg
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
Hardenberg
Ommen
Vilsteren
Hessenweg
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.01295032
108
Slagharen
]
Vilsteren
Het ligt in de verwachting dat omstreeks 2000, afhankelijk van de machine-inzet in Harculo, sanering van de hoogspanningslijnen tussen Hessenweg en Harculo mogelijk wordt. Met de Samenwerkende elektriciteitsproduktiebedrijven (SEP) is, in het kader van de besluitvorming over het tracé voor de 380 kV-lijn Zwolle-Eems, overeengekomen dat dit zal gebeuren. Om telefoonverkeer met ultra korte golflengte mogelijk te maken zijn er straalpaden tussen de verschillende telefooncentrales. Binnen zo’n straalpad mogen geen hoge gebouwen of andere obstakels worden opgericht. De buisleidingzone, straalpaden en de hoogspanningsleidingen zijn opgenomen op de belemmeringenkaart. ACTIE
•
de provincie zal met de electriciteitsmaatschappij zoeken naar oplossingen voor situaties waar hoogspanningslijnen een goede ruimtelijke ontwikkeling belemmeren
4.4.5. ENERGIE
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
de provincie zal een toename van het benutten van windenergie bevorderen
Energie is noodzakelijk voor alle menselijke en industriële activiteiten. De energievoorziening in de vorm van gas, elektriciteit en aardolieproducten geeft ruimtelijk weinig problemen. Het gebruik van energie voor transport, productie en verwarming belast het milieu met emissies in de vorm van S02, NOX en C02. Gezien de ernstige gevolgen van deze emissies voor het milieu (broeikaseffect, verzuring) wordt ernaar gestreefd deze belasting voor het milieu te reduceren. De ruimtelijke ordening kan hieraan een, zij het beperkte, bijdrage leveren. Een aantal van de mogelijkheden, die de provincie (mede) in het kader van de ruimtelijke ordening heeft, om de automobiliteit terug te dringen, is eerder naar voren gekomen. Daarnaast kan de ruimtelijke ordening via de stedenbouwkundige opzet invloed uitoefenen op de energiebehoefte van woonwijken. Bij het ontwerpen van een nieuwe woonwijk dient aandacht besteed te worden aan een optimale energie-infrastructuur (zie paragraaf 4.1.4.1). Besparing op energieverbruik is verder mogelijk door de benutting van de warmte die vrijkomt bij afvalverbranding en van de restwarm-
te van industriële productieprocessen (bijvoorbeeld door middel van stadsverwarming). Bij de locatie van woongebieden, bedrijventerreinen en bijvoorbeeld tuinbouwgebieden dient, waar relevant, hiermee rekening te worden gehouden. WINDENERGIE
Het benutten van windenergie levert een bijdrage aan een meer duurzame energievoorziening. De provincie wil dan ook uitbreiding van deze energiebron bevorderen. Voor het benutten van windenergie worden windturbines opgericht. Dit kan in de vorm van solitaire turbines of groepsgewijs in de vorm van parken of lijnopstellingen. De opbrengst van een cluster windturbines is een veelvoud van een solitaire windturbine. De ruimtelijke gevolgen van een cluster zijn minder groot dan van eenzelfde aantal verspreid opgestelde solitaire windturbines. Vanuit ruimtelijk oogpunt is er dan ook een voorkeur voor een clusteropstelling. Solitaire turbines kunnen alleen bij bedrijventerreinen worden opgericht. De voordelen voor de energiehuishouding dienen afgewogen te worden tegen andere belangen als landschapsschoon en hinder. In 2001 zal een onderzoek naar de mogelijkheden voor windenergie in onze provincie verricht worden. De uitkomsten van dat onderzoek zullen via een partiële herziening in het streekplan worden opgenomen. Alsdan kunnen duidelijke voorwaarden voor de plaatsing worden aangegeven en kunnen ook de gebieden welke zich lenen voor het plaatsen van windturbines in beeld komen. Om tot het moment dat de afzonderlijke streekplanherziening van kracht wordt in beleid voor windturbines te kunnen voorzien worden hier enkele randvoorwaarden geformuleerd waaraan gemeentelijke plannen voor het oprichten van een cluster windturbines in deze interimperiode getoetst kunnen worden. Aan dergelijke verzoeken kan via een afwijkingsprocedure medewerking worden verleend. Een zorgvuldige gemeentelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen is noodzakelijk. Windmolenparken en andere vormen van geclusterde windturbines hebben dermate grote ruimtelijke gevolgen dat in streekplankader een afweging noodzakelijk is. Totdat de partiële streekplanherziening voor windturbines van kracht is geworden kan medewerking via een afwijkingsprocedure worden verleend. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: • in principe zijn de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zones III en IV en belangrijke weidevogel- en ganzengebieden uitgesloten van het oprichten van windturbines [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
109
•
•
installaties zijn meer gedetailleerd (inclusief hinder- en veiligheidszones) op de belemmeringenkaart weergegeven. Defensie is van plan de munitieopslag op enkele locaties te concentreren en overweegt het munitiecomplex in de gemeente Staphorst uit te breiden en tegelijkertijd de munitiecomplexen in Steegerveld en Bruineveld op te heffen. De provincie wil aan een eventuele beperkte uitbreiding van het munitiecomplex in de gemeente Staphorst meewerken. Bij toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het hinder- en veiligheidsbeleid met betrekking tot het omliggende gebied.
binnen deze weidevogel- en ganzengebieden kunnen alleen turbines opgericht worden langs infrastructuur als spoorwegen en gebiedsontsluitingswegen die al veel verstoring voor de vogels geven verder is het belangrijk dat de turbines goed ingepast zijn in het landschap en ruimtelijk een relatie hebben met de gebouwde omgeving of met andere infrastructuur als wegen en spoorwegen.
BIOMASSA
Toepassing van deze energiebron is meestal kleinschalig van aard en heeft derhalve weinig ruimtelijke gevolgen. Grootschalige toepassing van biomassa via decentrale verwerking van biomassa kan plaatsvinden in vrijkomende bebouwing in het buitengebied en op de bedrijventerreinen.
Het in ruimtelijk opzicht belangrijkste gebied met militair gebruik is de vliegbasis Twenthe. De vliegbasis vervult tevens een functie voor de burgerluchtvaart. Het vliegveld is belegd met twee squadrons gevechtsvliegtuigen, waarvan er één, naast een operationele, ook een opleidingstaak kan vervullen.
Indien behoefte is aan een grote vestiging in het buitengebied zal een streekplanuitwerking nodig zijn. Omdat biomassa bij kan dragen aan het vinden van een zinvol gebruik van landbouwgronden die uit oogpunt van natuurherstel zouden vernatten willen wij actief bezien op welke wijze de toepassing van biomassa kan worden gestimuleerd.
De geluidsbelasting, die van het gebruik van de vliegbasis het gevolg kan zijn, is aangegeven in Kosteneen-heden. De lijnen met een gelijke geluidsbelasting zijn op de belemmeringenkaart weergegeven. De buitencontour is op de functiekaart aangeduid. Voor de gebieden binnen deze lijnen wordt een restrictief beleid gevoerd met betrekking tot geluidsgevoelige functies. Zie voor de inhoud van dit beleid de toelichting T.8.
ACTIES
• • •
de provincie zet zich actief in voor windenergieprojecten de provincie onderzoekt de mogelijkheden om de toepassing van biomassa als energiebron te stimuleren de provincie stelt een actieprogramma duurzame energie en energiebesparing op. Hierin worden de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines aangegeven. Op basis van dit actieprogramma zal een partiële streekplanherziening in procedure gebracht worden
Het luchtruim boven Overijssel wordt doorsneden door twee militaire laagvliegroutes. Deze laagvliegroutes veroorzaken geluidsoverlast en geven een beperking aan de bouwhoogtes binnen die routes. Door verminderd gebruik van de laagvliegroutes is de hinder de afgelopen jaren afgenomen. De provincie zal meewerken aan maatregelen die de hinder nog verder terugbrengen. 4.4.7. AFVALVERWERKING
4.4.6. MILITAIRE TERREINEN
DOEL•
EN TAAKSTELLING
hinder binnen laagvliegroutes zal beperkt moeten worden
Binnen het streekplangebied bevindt zich een aantal gebieden met militair gebruik. De betekenis van deze voorzieningen voor de regionale ruimtelijke ordening is over het algemeen beperkt. De voorzieningen van regionaal belang (vliegbasis Twenthe, oefenterrein Havelte en munitiecomplexen) zijn op de functiekaart indicatief aangeduid. Deze en de overige militaire terreinen en
110
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
De bestaande afvalverwerkingslocaties zijn op de functiekaart aangeduid. Deze afvalverwerkingslocaties zijn het Bovenveld in de gemeente Hardenberg, Boeldershoek bij Hengelo en Elshorst/Vloed-belt bij Zenderen. De lokatie Ramelerveld nabij Broekland in de gemeente Raalte en de locatie de Marsen in de gemeente Zwolle zijn door een gewijzigd afvalverwerkingsbeleid, waarbij het afval niet meer gestort wordt maar verwerkt in afvalverwerkingsinstallaties, niet meer nodig. Radioactief afval en bijzondere afvalstoffen, zoals omschreven in de Wet Chemische Afvalstoffen, zullen niet ondergronds opgeslagen mogen worden. Gezien de vele onzekerheden met betrekking tot aspecten
zoals milieuhygiëne, geologie, hydrologie, delfstoffenwinning, maatschappelijke verhoudingen en financiën, wordt thans ondergrondse opslag niet als een afdoende en definitieve oplossing van het afvalvraagstuk gezien. Bovengrondse opslag van chemisch afval met geringe ruimtelijke en milieuhygiënische consequenties kunnen wel gerealiseerd worden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om: a. regionale inzameldepots en bewaarinrichtingen voor klein chemisch afval; b. (tijdelijke) opslag bij verwerkingsinrichtingen. Bovengrondse opslag van radioactief afval wordt niet mogelijk gemaakt.
4.5. GEBIEDSBESCHRIJVINGEN 4.5.1. TWENTE
HOOFDLIJNEN •
•
Ten behoeve van de verwerking van verontreinigde baggerspecie is in Nederland, overeenkomstig het rijksbeleid, een grootschalige bergingslocaties in het Ketelmeer ontwikkeld. Vestiging van mestverwerkingsinstallaties kan plaatsvinden bij regionale afvalverwerkingsinrichtingen en grootschalige zuiveringsinstallaties dan wel op of nabij grootschalige industrieterreinen bij de steden en de streekcentra, die in de buurt liggen van gebieden met mestoverschotten.
Noordoost-Twente: groter accent op de natuurlijke omstandigheden als leidraad voor toekomstige ontwikkelingen Zuid- en West-Twente: een belangrijk accent op het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies, met name in de stedenband en West-Twente. Vooral in het gebied zuidelijk van de stedenband ligt een belangrijk accent op natuurlijke omstandigheden als leidraad voor ontwikkeling
4.5.1.1. STEDELIJK GEBIED
In deze paragraaf zal op de ruimtelijke ontwikkeling van het stadsgewest en de grotere kernen Hellendoorn/Nijverdal, Rijssen, Oldenzaal en Haaksbergen worden ingegaan. In paragraaf 4.1.1 is het beleid in hoofdlijnen beschreven. In de toelichting (T.11) wordt aandacht besteed aan de uitbreidingsrichtingen van de overige grotere kernen.
4.5.1.1.1. STADSGEWEST EN HET STEDELIJK KNOOPPUNT
DOEL-
• •
•
•
• [4
EN TAAKSTELLINGEN
accent op bundeling van wonen, werken en regionale voorzieningen in het stadsgewest Twente de ontwikkeling van de economische functie wordt door een adequaat aanbod van kantoren- en bedrijvenlocaties gericht op een versterkte groei en verbreding van de werkgelegenheid met name in het stadsgewest Twente binnen het stadsgewest wordt in het gebied tussen Almelo en Borne een groene buffer vrijgehouden van stedelijke ontwikkelingen als een geleding in het stadsgewest en als brede ecologische verbinding tussen Noordoost-Twente en Zuidwest-Twente binnen de bandstedelijke ontwikkeling worden voorts ecologische verbindingszones ontwikkeld en in de steden worden groene longen en stadsparken beschermd en waar mogelijk verder ontwikkeld versterking van de functionele samenhang van Enschede en Hengelo/Borne
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
111
• •
in het stadsgewest worden nieuwe bedrijventerreinen in onderling verband en afstemming ontwikkeld bij de ontwikkeling van de woningbouw in het stadsgewest ligt het accent op toevoeging van hoogwaardige woonmilieus
bied hebben ruimtelijke ontwikkeling en beleid hun invloed over de grens. Afstemming en samenhang in het beleid zijn noodzakelijk. De provincie zal een samenhangend beleid stimuleren. Ze zal dit doen met de Duitse deelstaten en met de diverse Nederlandse en Duitse overheden in het grensgebied.
In paragraaf 4.1.1. is een beschrijving gegeven van het stadsgewest Twente, waartoe, als gezegd, de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo worden gerekend. In overeenstemming met het rijksbeleid legt de provincie het accent op een voorspoedige ontwikkeling van de drie centrale steden in dit stadsgewest; zij acht dit van overheersende betekenis voor een goede ontwikkeling van Twente als geheel. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de ruimtelijke ontwikkeling van het stadsgewest in samenhang met de taakstellingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De provincie ziet de verdere ontwikkeling van de bandstad als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en opgave van de provincie en de betreffende gemeenten. RUIMTELIJKE SAMENHANG IN HET STADSGEWEST
Voor de hoofdlijn van de ruimtelijke ontwikkeling van het stadsgewest gaat de provincie uit van het Bandstadmodel. Nieuwe locaties voor wonen en werken worden bij voorkeur gezocht in de zone van de Twentse steden. Daarmee worden in principe gunstige condities geschapen voor een versterking van het openbaar vervoer systeem in het stadsgewest, onder andere in de vorm van de Agglolijn. Het Bandstadconcept past binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en laat zich goed combineren met de hiervan afgeleide scheiding tussen beeksystemen met een stedelijke en een landelijke functie. Het beleid van Rijk en provincie is er verder op gericht de bijzondere kwaliteiten van Noordoost-Twente te beschermen en te verbeteren. Het bandstadmodel voorkomt dat verstedelijking dit gebied binnendringt. Ook de hoge natuurlijke kwaliteiten van Zuidwest-Twente worden op deze wijze ontzien. Binnen het Twentse stadsgewest zijn twee delen te onderscheiden. Het zuidoostelijke deel ligt op de westelijke flank van de stuwwal van Oldenzaal. De steden Enschede en Hengelo vertonen een sterke functionele en ruimtelijk samenhang, die mede de grondslag vormt voor het stedelijk knooppunt. Het is gewenst deze samenhang verder te versterken, met name in functioneel opzicht. Borne en Hengelo ontwikkelen zich tot een samenhangend stedelijk gebied. Van belang voor dit zuidoostelijke deel is ook de grensligging. Vooral in het directe grensge-
112
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Tussen Borne en Almelo ligt een niet verstedelijkte zone. Het beleid is er op gericht in deze zone een buffergebied te handhaven waarin landelijke functies worden versterkt. Deze buffer brengt een geleding aan in de Bandstad die van belang is voor de kwaliteit van zowel het stedelijke als het landelijke gebied. Het buffergebied is de belangrijkste ecologische schakel tussen het noordoostelijke en zuidwestelijke deel van Twente. Hierna wordt nader op het beleid voor deze bufferzone ingegaan. In het kader van de stedelijke ontwikkeling is nog van belang dat dit gebied tot het zoekgebied voor een regionaal bedrijventerrein behoort. Hieronder wordt daar nader op ingegaan. Bij de definitieve locatiekeuze die op basis van de uitkomsten van het MER dat in dit verband wordt uitgevoerd, zal worden gemaakt zal een toetsing aan bovenstaande richtlijn met betrekking tot de bufferzone plaatsvinden. Het noordwestelijk deel van het stadsgewest wordt gekenmerkt door een relatief opener landschap met een grootschaliger structuur, met name noordwestelijk van Almelo. Almelo fungeert als regionaal verzorgingscentrum voor Noordwest-Twente. ACTIE
•
de provincie zal een samenhangend beleid in het grensgebied stimuleren Ze zal dit doen met de Duitse deelstaten en met de diverse Nederlandse en Duitse overheden in het grensgebied
KENSCHETS EN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE STEDEN EN KERNEN BINNEN HET STADSGEWEST.
Bij de kenschets van het stadsgewest Twente als netwerkstad is al geconstateerd dat er in dit gebied in steeds sterkere mate sprake is van een functioneren als één stedelijk gebied, met onder andere een samenhangende woning- en arbeidsmarkt. De opgaven bij de stedelijke ontwikkeling zullen daarom voor een belangrijk deel in een regionale aanpak en afstemming tot uitvoer worden gebracht, zoals bijvoorbeeld de bedrijventerreinenontwikkeling. Dit aspect wordt hierna als eerste behandeld. Dat neemt niet weg dat de steden en kernen ook hun eigen karakter en kernmerken en daaruit voortkomende ontwik-
kelingsopgaven hebben; in de gebiedsbeschrijving komen deze ook tot uitdrukking. Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een overaan-bod van voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke effecten voorkomen. REGIONALE AANPAK VAN BEDRIJVIGHEIDSONTWIKKELING
Algemeen aandachtspunt is de raming van de behoefte aan bedrijventerrein in Twente. Die behoefte kan op verschillende manieren worden benaderd. In de toelichting wordt daar nader op ingegaan. Op grond van de in de toelichting gegeven ramingen kan als bandbreedte voor de periode 2000 tot 2020 voor heel Twente 930 ha netto tot 1100 ha netto (= circa 1.300 ha bruto tot 1.540 ha bruto) en voor het stadsgewest Twente 560 ha netto tot 800 ha netto (= 784 ha bruto tot 1.120 ha bruto) worden aangehouden. Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven voor het stadsgewest (zie onderstaande tabel 6). Uit deze tabel kan worden opgemaakt dat de behoefte in de periode van 1999 tot 2020 naar verwachting van 807 ha netto tot 894 ha netto zal bedragen. Na aftrek van het aanbod (voorraad + in plannen voorziene aanbod), resteert nog in de maximale variant 369 ha netto te ontwikkelen bedrijventerreinen in de periode tot 2020. Voor de periode tot 2010 is de vraag 550 ha netto. Na aftrek van het aanbod (voorraad + plannen) betekent dit dat voor deze periode nog (550 - 525 =) 25 ha netto aan plannen moet worden ontwikkeld. KWALITATIEVE ASPECTEN, SEGMENTERING EN FASERING
Het gaat hierboven om een puur cijfermatige benadering. In de werkelijkheid is de problematiek gecompliceerder. Behalve de vraag naar de totale behoefte aan bedrijventerreinen speelt ook de vraag naar de kwaliteit en plaats van de locaties die aangeboden (kunnen) worden. In de voorraad zit een incourant en/of
versnipperd aanbod; het aanbod beslaat ook niet alle segmenten van bedrijvigheid. Zo is er slechts een minimaal aanbod van transport- en distributieterreinen en is een voldoende aanbod aan C-locaties een zorgpunt. Mogelijkheden om echt grote kavels uit te geven zijn er nauwelijks. Van diverse kanten komt dan ook de roep om een regionaal bedrijventerrein van in potentie flinke omvang, als belangrijke wervingsfactor bij het aantrekken van nieuwe bedrijven Ook de fasering speelt een belangrijke rol: kunnen er tijdig bedrijventerreinen worden aangeboden en in de juiste segmenten? Daarbij blijft onder andere een tijdig en voldoende aanbod van B-locaties de aandacht vragen. In het programmeringsoverleg Twente worden deze aspecten in hun onderlinge samenhang besproken. Daar is men tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling op korte termijn van een regionaal bedrijventerrein in de stedenband Twente noodzakelijk is om in het stadsgewest Twente als geheel op het juiste moment de juiste hoeveelheden bedrijventerrein in de juiste kwaliteiten te kunnen aanbieden. Het regionale bedrijventerrein moet dus in zijn samenhang met de lokale terreinen die de steden ontwikkelen, worden bezien. In een milieu-effectrapportage (MER) zullen de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein in een orde van grootte van 65 tot 200 ha worden onderzocht. Als zoekgebieden voor zo’n regionaal terrein zijn in de startnotitie voor het MER Regionaal Bedrijventerrein Twente de zones tussen Almelo en Borne en tussen Hengelo en Oldenzaal aangegeven. Mede aan de hand van de uitkomsten van het MER zal een voorstel voor de locatie van een regionaal bedrijventerrein worden gedaan. In paragraaf 4.1.3.2. is nader uiteen gezet welke procedure voor deze locatiekeuze gevolgd zal worden. WONINGBOUW
Binnen de Bandstad zijn er in principe voldoende mogelijkheden om tot 2020 in de totale woningbehoefte te voorzien. Bij Hengelo en Borne gaat het daarbij in belangrijke mate om
Tabel 6 STRATEGISCHE VOORRAAD
(5 jaar)
Stadsgewest Twente4
172
VRAAG IN HA. (NETTO)
AANBOD IN HA. (NETTO)
periode bovengrens ondergrens 1999201020102010 2020 2020 378
344
257
voorraad (1-1-1999)
plannen
96
4295
Voetnoten op bladzijde 140
113 [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
een gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe uitleggebieden in de Bornsche Maten (BorneZuid) en Borne-Noord die aan de woningbehoefte van Hengelo en Borne ten goede komt. De kern Wierden wordt niet langer tot het stadsgewest gerekend, omdat daar in dit streekplan geen stadsgewestelijke taakstelling en functies zijn voorzien. Dit neemt niet weg dat vanwege de nabije ligging bij Almelo en de bestaande relaties op het gebied van wonen, werken en voorzieningen afstemming omtrent de ruimtelijke ontwikkeling wenselijk kan zijn.
opnieuw ingevuld, maar nog steeds zijn er aanzienlijke gebieden die voor herstructurering in aanmerking komen. Voor het gebied Groot Roombeek is een ambitieus herstructureringsproject met een uitstraling voor het gehele stadsdeel Enschede-Noord opgestart. In het plan is onder andere sprake van de bouw van 1100 woningen. De vuurwerkramp heeft de uitgangssituatie in het gebied drastisch veranderd. De wederopbouw vergt o.a. ook de herbouw van honderden vernielde woningen. Een deel van het plangebied Groot Roombeek wordt nu meegenomen in het plan dat opgesteld wordt voor het rampgebied, het ontwikkelingsgebied Roombeek-West. Er zal een stedebouwkundige afstemming tussen dit plan en het resterende deel van Groot Roombeek plaatsvinden. De provincie zal een spoedige opstelling c.q. aanpassing van de plannen met kracht ondersteunen en de hoogste prioriteit geven aan een voortvarende uitvoering van de plannen.
Bij Enschede zal bij de planvorming voor kleinere woonlocaties in de stadsrand nadrukkelijk moeten worden gelet op de haalbare capaciteit in relatie tot de gewenste landschappelijke en woonkwaliteit. Vooralsnog gaan wij er van uit dat het opvangen van een evenredig deel van de woningbehoefte in dit deel van het stadsgewest mogelijk is. In het kader van het voorgenomen programmeringsoverleg voor woningbouw is overigens ook los van eventuele tekorten een stadsgewestelijke afstemming en fasering van woningbouwlocaties en -programma’s een reële optie. Ook binnen het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma Netwerkstad zal aan deze afstemming, ook in relatie tot afstemming bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de Bandstad, aandacht worden besteed.
Een ander groot herstructureringsgebied vormt het gebied langs de zuidelijke invalsweg. In dit gebied is ruimte voor zowel woningbouw als voor kantoren en bedrijvigheid. Stedelijke uitbreidingen zullen zeer zorgvuldig moeten worden ingepast. Het gebied rondom Enschede is rijk aan natuur en landschap. Er liggen niettemin mogelijkheden in het middengebied tussen Enschede en Hengelo, aan de noordzijde, aan de oostzijde en aan de zuidzijde van de stad. In deze gebieden wordt tevens gestreefd naar ontwikkeling en versterking van de toeristisch recreatieve voorzieningen. Tegelijk zullen ook de bestaande stadsparken en ‘groene wiggen’ behouden en verder versterkt moeten worden.
ENSCHEDE
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
bij de ruimtelijke ontwikkeling van Enschede worden de voorwaarden geschapen voor een groei van de kennisintensieve bedrijvigheid en hoogwaardige dienstverlening
WONEN
Enschede kan worden gekenschetst als een grote stad in het groen. Het historische centrum met zijn kenmerkende ovale grondvorm (het ‘ei’) vormt het waardevolle hart van de stad. Daaromheen vormen de stadsdelen binnen de singelring een tweede ring. De stad is langs de van daaruit lopende radiale wegen uitgedijd in alle richtingen. Een waardevolle geleding wordt evenwel gevormd door de diep in de stad, tot vlak bij het centrum doordringende stadsparken. Deze groene wiggen geven verbinding met het omringende waardevolle landschap. Kenmerkend is verder de ligging van de stad op de (flank van de) stuwwal van Oldenzaal. De teloorgang van de textielindustrie heeft in Enschede vooral in de zone direct om het centrum heen gezorgd voor enorme industriegebieden die hun functie hebben verloren. Een flink deel daarvan is in de afgelopen jaren
114
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Het uitleggebied Eschmarke biedt nog tot circa 2007 woningbouwcapaciteit. Na voltooiing van de Eschmarke zal het accent vooral liggen op herstructurerings- en inbreidingslocaties, met behoud van de kenmerkende groene wiggen in de stad. Aanvullend kunnen uitleglocaties in het stadsrandgebied ontwikkeld worden, met daarin een belangrijke plaats voor "suburbane woonmilieus" en villa’s in het groen. Deze lijn past goed in het streven naar vergrote stedelijke kwaliteit en duurzaamheid. Het gaat daarbij om locaties als EnschedeNoord, Wesselerbrink-Zuid en Diekman-Oost. De eerste twee hebben prioriteit. In deze locaties worden hoogwaardige woonmilieus gerealiseerd, waarbij het verweven met de bestaande landschappelijke, cultuur-historische en ecologische kwaliteiten tot woonlandschappen centraal staat. Er vindt afstemming met de landinrichtingsplannen plaats. Het gaat om kleine tot middelgrote locaties waarop relatief kleine aan-
tallen woningen zullen worden gerealiseerd. Aandachtspunt blijft wel of op deze wijze ook tijdig voldoende aantallen woningen kunnen worden gerealiseerd, passend bij de taakstelling voor de stadsgewesten.
WERKEN
Een voorwaarde voor het benutten van ontwikkelingskansen is het tijdig beschikbaar hebben van voldoende werklocaties, waaronder ook kantoorlocaties. Verwacht mag worden dat in de directe stationsomgeving en in de zone langs het spoor voldoende mogelijkheden liggen voor kantoren met het profiel van een A-locatie.
De locatie Glanerbrug-Noord biedt een mogelijkheid tot het ontwikkelen van een grotere woningbouwlocatie als vervolg op de locatie de Eschmarke. Deze locatie (eerste fase) is opgenomen in de uitvoeringsafspraken voor de Vinac-periode 2005-2010. Het gaat hierbij evenwel om een locatie in het Dinkeldal, dat is aangewezen als een gebied met kwaliteitswater. Dat betekent dat stedelijke functies aan strenge voorwaarden moeten voldoen om het streefbeeld voor kwaliteitswater te kunnen halen. Het gaat dan om maatregelen inzake effluentlozing, overstortlozing, afkoppeling, bouwmateriaalgebruik, eisen aan groen- en tuinaanleg en -onderhoud en maatregelen binnenshuis. Voorstellen voor andere locaties zullen worden getoetst aan de algemene uitbreidingsprincipes enerzijds en aan de bijdrage aan de stadsgewestelijke taakstelling anderzijds.
Voor Enschede wordt nadrukkelijk ingezet op een versterking van de kennisintensieve bedrijvigheid en hoogwaardige dienstverlening. Daarbij past de ontwikkeling van een technologiepark, waarbij met name wordt gedacht aan een ontwikkeling rondom het B&S-park/ UT in de vorm van een verdichting van het UT-terrein alsmede een uitbreiding daarvan. Dit alles met behoud en waar mogelijk versterking van het parkachtige karakter van het gebied. Op de functiekaart wordt beperkte ruimte voor uitbreiding van het UT-terrein tot de grens van de PEHS gegeven. Een eventuele verdere mogelijkheid tot uitbreiding zal, gelet op de ligging van het gebied, om een goede nadere afweging vragen. Bedrijventerreinen die op korte termijn ontwikkeld worden zijn de uit-
ENSCHEDE
[KAART 20]
1
Groot Roombeek
2
Eschmarke
3
Usseleres
4
Helmerhoek-West
5
B & Sciencepark
6
UT
Euregiopark
7
Josinkes
8
Groote Plooy
9
Boeldershoek-West (RW 35) 10 Havengebied 11 Marssteden 12
35
Delden
W
6
W
O
Lonneker
W
5
10
1
A35
Bentelo
7
11 8
12
Beckum Boekelo
9
Usselo
ENSCHEDE
2
W
3 4
Provincie Overijssel ssel febr.2001 tek.nr.01295054 W
Sint Isidorushoeve
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
115
breiding van het Euregiopark, de Josinkes en de Grote Plooy6. Aanvullend kan de locatie Boeldershoek-West (RW 35) worden ontwikkeld. De provincie kan zich vinden in de door de gemeente Enschede gemaakte afweging en keuze inzake de functie van de Usseleres. Het noordelijke deel van de Usseleres is op de streekplankaart aangeduid als ‘grote werklocatie tot 2010’. De omvang van de thans beschikbare B-locaties zou wel eens ontoereikend kunnen zijn. Aanvullende mogelijkheden liggen er in binnenstedelijke locaties zoals de zone langs de zuidelijke invalsweg. Een internationaal bedrijventerrein kan een waardevolle aanvulling betekenen op het regionale aanbod aan bedrijventerreinen. Een internationaal bedrijventerrein op de gesuggereerde locatie ten noorden van het vliegveld achten wij uitgesloten. De wenselijkheid en noodzaak van een internationaal bedrijventerrein zal eerst in regionaal verband moeten worden onderzocht en aangetoond, voordat een eventuele locatiebepaling in streekplankader aan de orde kan komen. ACTIE
•
de provincie bevordert een tijdige keuze voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties in Enschede
HET MIDDENGEBIED TUSSEN ENSCHEDE EN HENGELO
Voetnoten op bladzijde 140
Het Middengebied tussen Enschede en Hengelo is een ontmoetingspunt van stedelijke en landelijke functies. Uitgebreide studies hebben aangetoond dat een ruimtelijke combinatie van deze functies tot de mogelijkheden behoort. Gegeven de blijvende verstedelijkingsdruk en de beperkte ruimtelijke mogelijkheden rond Enschede en Hengelo is het gewenst op de wat langere termijn in het middengebied mogelijkheden voor stedelijke functies te scheppen. Ontwikkeling van dit gebied met stedelijke functies past goed in het bandstad-concept en vergroot het draagvlak voor de agglo-lijn. In het gebied is met behoud van de kwaliteiten van de landelijke gebieden van Driene en Twekkelo ruimte voor stedelijke functies, met het accent op de zone langs de spoorlijn en het Twentekanaal, met inachtneming van ecologische verbindingen. Wij willen in een, in nauwe samenwerking met de betrokken gemeenten op te stellen uitwerking een nadere invulling geven aan de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met de volgende aandachtspunten en kwaliteiten. De
116
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
gebruiksmogelijkheden van dit gebied worden beperkt door de aanwezigheid van het vliegveld. De provincie gaat ervan uit dat het militaire gebruik van de vliegbasis in de planperiode niet wordt beëindigd. In het middengebied zijn rode lijnen getrokken langs de ecologische hoofdstructuur en langs Twekkelo. Rond Twekkelo is globaal het als landelijk gebied III aangeduide gebied met een rode lijn omgeven vanwege de cultuurhistorische betekenis en de daar aanwezige natuuren landschapskwaliteiten. De rode lijn is daar langs de Twekkelerweg gelegd. Maar ook in het daaraan grenzende gebied is het esdorpenen hoevelandschap, met erven uit de middeleeuwen, nog duidelijk herkenbaar. De belevingswaarde van het gebied is groot en daarmee de betekenis voor het recreatief medegebruik. Door de grote afwisseling van bodemtypen, waterhuishouding en grondgebruik kent het gebied een grote diversiteit aan plant- en diersoorten. Het gebied ontleent verder haar betekenis aan de daar voorkomende beken met een in het algemeen grote natuurlijkheidsgraad. Om deze redenen is het gewenst om ook in dat aangrenzende gebied uiterst terughoudend te zijn met eventuele stedelijke functies. Als in de toekomst stedelijke functies worden ontwikkeld in het middengebied, is het daarom van groot belang dat bij de vormgeving van die stedelijke functies de hierboven genoemde waarden goed in acht worden genomen. Voorts is het van belang daarbij de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone door het middengebied tussen het gebied rond Twekkelo en Driene te waarborgen. Zie omtrent de gewenste ontwikkeling van het middengebied ook par. 4.5.1.2.2., onder de kop Hoofdkoers voor Zuid-Twente. HENGELO/BORNE
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
bij de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo/Borne worden de voorwaarden geschapen voor een versterking van de economische structuur, onder meer door een tijdige en kwalitatief en kwantitatief voldoende ontwikkeling van kantoor- en bedrijvenlocaties. Een speerpunt daarbij vormt de versterking van het Midden- en Kleinbedrijf
Hengelo is in Twente centraal gelegen, op een knooppunt van weg- en spoorverbindingen en aan het Twentekanaal. In het verleden werd Hengelo gekenschetst als de metaalstad. Industrie maakte een groot deel van de werkgelegenheid uit. Ook Hengelo is niet ontkomen aan een grootscheepse sanering van de
industrie en sterke teruggang van de werkgelegenheid daarin. Inmiddels is het aandeel van dienstverlenende bedrijvigheid royaal hoger dan het aandeel van de industrie. Niettemin blijft de intussen sterk vernieuwde en in belangrijke mate kennisintensieve industrie een belangrijke pijler in de stedelijke economie. Het streven is er op gericht te komen tot een verbreding en versterking van de economische structuur, waarbij stimulering en innovatie van het midden- en kleinbedrijf een belangrijk speerpunt is.
structurering gewerkt aan versterking van het woonmilieu. Voor toekomstige uitbreidingslocaties is Hengelo in belangrijke mate aangewezen op de mogelijkheden rond de aanleunende kern Borne. Bij de verdere ontwikkeling van de stad wordt gestreefd naar een verdere ontwikkeling en versterking van de groenstructuur in en rond de stad, in samenhang met onder andere de waterstructuur. WONEN
Voor de kortere termijn vormt na voltooiing van de Vossenbelt de locatie De Bornsche Maten (het gebied Borne-zuid) een woningbouwlocatie voor de woningbehoefte van Hengelo en Borne met een grote capaciteit. Die capaciteit is toereikend voor ook nog een deel van de periode 2010-2020. Aansluitend komt het gebied Borne-noord voor woningbouw in aanmerking.
In het centrum is een grootscheepse vernieuwing ingezet met het Masterplan die intussen ver gevorderd is in de uitvoering; deze heeft een herinrichting van de binnenstad en verbetering van het kernwinkelapparaat en opwaardering van de stationsomgeving opgeleverd. Een belangrijk ontwikkelingspotentieel voor wonen, werken en voorzieningen ligt in het gebied ten zuiden van het station, het Hart van zuid. Het direct aan het centrum grenzende gebied Thiemsland is volop in ontwikkeling. In diverse woonwijken wordt via her-
WERKEN
In de stationsomgeving is nog voldoende ruimte voor kantoren die op een A-locatie thuishoren. Een belangrijke nog verder te ontwikkelen bedrijvenlocatie is het
HENGELO / BORNE
[KAART 21]
1
Hart van Zuid
2
Thiemsland
Westermaat
7
3
Vossenbelt
Borne-noord
8
4
Bornsche Maten
Molenkamp
9
5
Boeldershoek
6
Pentropsdijk
Driene 10 Twekkelo 11 Zenderen Hertme A35
Oldenzaal
9
Bornerbroek
8 A1
BORNE
4
W
7
O
Deurningen
3
A1
O
HENGELO 6 2 10 35
1
Delden
W
W
O
W
5 A35
Bentelo
[4
Lonneker
11
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
117
bedrijventerrein Westermaat, dat zich richt op hoogwaardige en arbeidsintensieve werkgelegenheid in de innovatieve industriële en dienstverlenende sectoren. Dit bedrijventerrein heeft deels een Ben deels een C-locatieprofiel. Daarnaast zijn er enkele kleinere locaties beschikbaar, alsmede de locatie Boeldershoek. Als B-locaties zijn geschikt en voldoende voor de vraag tot circa 2010 de locatie Pentropsdijk en het B-locatiegedeelte van Westermaat. Als vervolglocatie voor bedrijvigheid komt voorts het gebied Borne-Noord in beeld, waarbij de relatie met de behoefte aan bedrijventerrein in regionaal verband aan de orde is. Het gaat hierbij met name om de behoefte aan C-locaties. BORNE
De kern Borne telt bijna 19.000 inwoners. Met ruim 4.100 arbeidsplaatsen is er sprake van een redelijk ontwikkelde bedrijvigheid, waarvan het zwaartepunt op het bedrijventerrein Molenkamp ligt. Door de ligging in de directe nabijheid van Hengelo is er sprake van een sterke oriëntatie op Hengelo. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de in verhouding tot de omvang van de kern beperkte verzorgingsfunctie op het vlak van de winkelvoorzieningen, die overigens ruimschoots toereikend is voor Borne zelf. De ligging in de directe nabijheid van Hengelo werkt door in de verdere ruimtelijke ontwikkeling van Borne. Hengelo zal binnen enkele jaren voor zijn verdere ruimtelijke ontwikkeling aangewezen zijn op de mogelijkheden rondom Borne, met name het gebied De Bornsche Maten (Borne-zuid) en het gebied ten noorden en westen van Borne. De ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken, maar ook van voorzieningen in Borne en Hengelo zullen steeds sterker verweven raken. In verband hiermee is er in dit Streekplan geen zelfstandige taakstelling aan Borne gegeven; de ontwikkeling van nieuwe woon- en werkgebieden zullen in het algemeen zowel aan de Hengelose als aan de Bornse behoefte tegemoet komen en in goed onderling overleg moeten worden voorbereid.
ALMELO
DOEL-
•
EN TAAKSTELLING
bij de ruimtelijke ontwikkeling van Almelo worden de voorwaarden geschapen voor een versterking van de economische structuur, onder meer door een tijdige en kwalitatief en kwantitatief voldoende ontwikkeling van kantooren bedrijvenlocaties. Daarbij wordt rekening gehouden met het kunnen huisvesten van relatief veel ruimte vragende bedrijvigheid
Almelo is de centrumstad voor NoordwestTwente. Sinds de jaren tachtig is het centrumgebied sterk vernieuwd, waardoor de centrumfunctie beter tot zijn recht kan komen. Daarbij is in belangrijke mate gebruik gemaakt van de vrijkomende fabriekscomplexen, waarvan er ook in Almelo vele voorkwamen. In het kader van de stadsvisie en ontwikkelingsprogramma’s wordt gestreefd naar een vergroting van de kwaliteit, zowel die van de openbare ruimte als de kwaliteit van de voorzieningen. Almelo beschikt over een redelijke diversiteit aan woonmilieus van in het algemeen hoge kwaliteit. De structuur van de stad met diep in het stedelijke gebied doordringende groene longen draagt bij tot het goede woonklimaat. Wel is er evenals in andere grote steden behoefte aan versterking van de diversiteit en een betere balans tussen de hogere en lagere segmenten in de woningmarkt, waaraan onder andere via herstructurering wordt gewerkt. Uit het verleden van Almelo als textielstad zijn er nog steeds enkele voormalige fabriekslocaties die voor herstructurering in aanmerking komen. Herstructurering is in een aantal woonwijken aan de orde. Bijzondere aandacht krijgt de wijk Kerkelanden. Voor stedelijke uitbreidingen is Almelo al op betrekkelijk korte termijn aangewezen op grondgebied van de aangrenzende gemeenten. In het (wets)voorstel voor de gemeentelijke herindeling Twente is hiermee rekening gehouden. WONEN
Aanvullend op de genoemde grotere locaties kunnen beperkte woningbouwplannen in en grenzend aan de kern worden ontwikkeld; in de uitwerking van de woningbouwprogramma’s in meerjarenafspraken (zie paragraaf 4.1.2.2) kan dit nader aangegeven en afgestemd worden. Voor lokale bedrijvigheid is een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Molenkamp voorzien.
118
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Het woongebied Windmolenbroek is vrijwel afgerond. De locatie Nijrees is thans in ontwikkeling. Voorts zal aan de oostzijde van de stad de locatie Kollenveld worden ontwikkeld. Op binnenstedelijke locaties kunnen ook nog flinke aantallen woningen worden gebouwd. Vervolglocaties voor de langere termijn zijn het gebied Veenelanden en het gebied rond Aadorp. Deze bieden voldoende capaciteit tot het jaar 2020.
Daarnaast biedt Oldenzaal complementair aan Enschede en Hengelo belangrijke werkgelegenheid in Twente. In 1998 telde de kern circa 12.300 arbeidsplaatsen. Deze werkgelegenheidsfunctie zal Oldenzaal moeten behouden. De situering van Oldenzaal aan de A1 geeft met name een extra dimensie aan de ontwikkelingsmogelijkheden. In algemene zin draagt het bezit van een historische centrum bij aan de kwaliteit van de stad. Ook het omringende landelijk gebied heeft grote invloed op het woon-, werk- en leefklimaat van Oldenzaal. Daarbij gaat het vooral om de waardevolle natuur en het kenmerkende (stuwwal) landschap die vooral langs de oostzijde van de stad zijn gesitueerd. Vanuit een oogpunt van recreatie en toerisme is ook de nabijheid van het dagrecreatief gebied Hulsbeek van belang.
WERKEN
Naast de nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark Twente en het bedrijventerrein Twentepoort heeft Almelo diverse kleinere locaties die nog ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast bestaat er al op korte termijn behoefte aan een nieuw grootschaliger terrein. Daarvoor zijn gebieden in beeld op het grondgebied van de gemeenten Vriezenveen en Borne, namelijk de locaties Aadijk en Twentepoort-Zuid. Om in het tekort tot 2010 te voorzien komen in aanmerking een verdere uitbreiding aan de zuidzijde en een verdere bedrijventerreinontwikkeling in de omgeving van Aadorp. Deze locaties moeten ook dienen voor de periode vanaf 2010. Aanvullende mogelijkheden liggen er in het gebied ten westen van het Twentekanaal in de driehoek tussen de aan te leggen RW35, het kanaal en Wierden.
Ruimtelijk worden de ontwikkelingsmogelijkheden van Oldenzaal nadrukkelijk ingekaderd door een aantal belangrijke omgevingsfactoren (natuur- en landschapskwaliteiten, rail- en weginfrastructuur, vliegveld Twente). Dit heeft ertoe geleid dat Oldenzaal geheel voorzien is van een belemmeringenlijn. Een en ander betekent dat de gemeente de aanwezige ruimte zeer zorgvuldig zal moeten benutten en ook het accent meer naar oplossingen in het bestaand stedelijk gebied zal moeten vinden. In verband met de belangrijke werkgelegenheidsfunctie, die Oldenzaal voor Twente van
4.5.1.1.2. OLDENZAAL
Oldenzaal is een stedelijke kern in NoordoostTwente met een fraai historisch centrum. De stad telt ruim 30.000 inwoners. In samenhang met de geografische ligging en de ontwikkeling vanuit het verleden vervult Oldenzaal voor het noordoostelijk deel van Twente een verzorgingsfunctie die blijkt uit omvang en kwaliteit van onderwijs-, markt-, winkel-, culturele, sport-, gezondheids- en openbaar vervoervoorzieningen.
ALMELO
[KAART 22]
1
Kerkelanden
2
Nijrees
3
Veenelanden
4
Aadijk
Aadorp
5
Leemslagen
6
Twentepoort
7
Kollenveld
8
g W
Reut
Harbrinkhoek
5
3 4
Mariaparochie
ALMELO
Fleringen Albergen
Wierden 1 W
R
8
2
6
Saasveld
7
Zenderen Hertme A35
Bornerbroek
Rijssen
D
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
119
oudsher vervult, en in verband met de specifieke potenties dient Oldenzaal ruimte te bieden aan bedrijven die naar aard en schaal bij Oldenzaal passen. Dat betekent vooral ruimte voor kleine tot middelgrote industriële bedrijven zoals die op de bestaande bedrijventerreinen in meerderheid voorkomen (reguliere bedrijvigheid), alsmede (voor de korte termijn) speciale terreinen voor de T&D-sector. WONEN
Afhankelijk van het benutten van de binnenstedelijke mogelijkheden gaan wij ervan uit dat de woonlocatie De Graven Es tot circa 2018 in de woningbehoefte zal kunnen voorzien.
4.5.1.1.3 HELLENDOORN/NIJVERDAL
De kernen Nijverdal en Hellendoorn en de wijk Hulsen/Kruidenwijk kunnen als een samenhangend stedelijk gebied worden gezien. Dit stedelijke gebied telt circa 28.000 inwoners. De ruimtelijke structuur legt voor de dubbelkern Nijverdal/Hellendoorn met de Kruidenwijk op langere termijn relatief veel beperkingen op ten aanzien van de toekomstige uitbreidingsmogelijkheden, dit in verband met haar ligging ten opzichte van de Haarleren Hellendoornsche Berg, het grondwaterbeschermingsgebied, het Wierdense veld (hoogveengebied), de Eversberg (bosgebied), Duivecate, het Notterveld en het beekdal van de Regge. Voorts dient de nog aanwezige open ruimte tussen Hellendoorn en Nijverdal om landschappelijke en stedebouwkundige redenen, in stand te worden gehouden.
Met het oog op deze beperkte ontwikkelingsmogelijkheden op de langere termijn acht de provincie het van belang dat de gemeente Hellendoorn selectief met haar ruimte omgaat. De provincie geeft daarom nadrukkelijk in overweging dat de gemeente veel ruimte vragende bedrijvigheid verwijst naar het dichtstbijzijnde regionale bedrijvenpark dat er op is gericht dergelijke bedrijvigheid op te vangen. Daarnaast zijn het intensiever benutten van bedrijventerreinen en de revitalisering van bestaande terreinen van belang. Bij een dergelijk beleid zal de gemeente langer in staat zijn in de behoefte aan bedrijventerrein te voorzien.
De gebieden Duivecate en Eversberg dienen, met het oog op de erin voorkomende natuurwaarden en boselementen, in bestemmingsplankader adequaat te worden beschermd. Met behoud van de ecologische en natuurlijke waarden van de genoemde zones en gebieden is het streven er op gericht de samenhang tussen de stedelijke gebieden van Nijverdal/ Hellendoorn en de Kruidenwijk te versterken. Het Reggedal zelf dient daarbij verder ontwikkeld te worden als belangrijke ecologische verbindingszone tussen de kerngebieden in de BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
Het gebied Hulsen/Kruidenwijk biedt samen met de herstructureringsmogelijkheden in de kern voor woningbouw voldoende mogelijkheden tot 2020. De rode lijn ten noorden van de kern Hellendoorn biedt ruimte voor een afronding van de kern met bij het karakter van de kern passende stedelijke functies.
Nijverdal/Hellendoorn telde in 1998 bijna 8.800 arbeidsplaatsen. Het uitgiftetempo van bedrijventerrein bedroeg de afgelopen jaren gemiddeld 2,6 ha per jaar. Tot 2010 kan de vraag dan op 44 ha worden gesteld (inclusief reservevoorraad). Aan voorraad en harde plannen beschikt de gemeente over 28 ha. Aanvullende mogelijkheden zijn dus nodig. Uitbreiding van ’t Lochter ten oosten van de Burg. Boersingel is mogelijk, maar als harde randvoorwaarde geldt de realisering van een flinke (wat betreft omvang en kwalitatieve inrichting) ecologische verbinding tussen het Notterveld en het Wierdenseveld. Op de functiekaart wordt de ecologische verbinding beschermd via een rode lijn. Na benutting van deze uitbreiding zijn er nog de volgende stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden binnen de rode lijnen. De meest in het oog springende mogelijkheid voor verstedelijking ligt aan de zuidzijde langs de Rijssenseweg (het gebied Hexel). Een tweede mogelijkheid vormt het gebied ten zuiden van de Kruidenwijk. Een hoogwaardig bedrijvenpark (met bebouwing in lage dichtheden) in het zuidelijke deel van het gebied is hier een goed denkbare ontwikkeling.
Tot 2010 is de behoefte 71 ha netto. Met enkele onzekerheden en bij volledige benutting van alle mogelijkheden heeft Oldenzaal in de planperiode (ook in doorlooptijd gezien) voldoende ruimte voor de ontwikkeling van bedrijventerrein. Locaties voor bedrijventerreinen zijn (uitbreiding) Hazewinkel ten behoeve van reguliere bedrijvigheid en Hanzepoort-Oost ten behoeve van transport- en distributiesector. Het beleid voor de combiterminal is beschreven in paragraaf 4.3.2.
[4
WONEN
WERKEN
WERKEN
120
ecologische hoofdstructuur ten noorden en ten zuiden van Nijverdal/Hellendoorn.
4.5.1.1.4 RIJSSEN
Rijssen is een compacte kern met circa 26.000 inwoners. De kern heeft een in relatie tot zijn omvang royaal winkelapparaat in een compact kernwinkelgebied. De bedrijventerreinen zijn ]
vooral aan de noordzijde van de kern gesitueerd. Rijssen kenmerkt zich door een krachtig ontwikkeld bedrijfsleven; de kern telt circa 9.000 arbeidsplaatsen. Een sterk ontwikkelde sector is die van bouw- en installatiebedrijven.
kelijk korte termijn nader onderzocht moeten worden of in samenhang met de ontwikkeling van Enter in het gebied tussen Rijssen en Enter dan wel op andere wijze aanvullende mogelijkheden gevonden kunnen worden.
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor Rijssen op de langere termijn beperkt. Aan de zuidzijde van Rijssen is het bos- en recreatief uitloopgebied Het Rijssenseveld/ Hollands Schwarzwald gelegen. Dit gebied vormt met het aan de overzijde van Rijksweg A1 gelegen Elserveld en -veen een belangrijk bos- en natuurgebied. Genoemd gebied vormt voor de ontwikkeling van Rijssen een zwaarwegende belemmering.
4.5.1.1.5. HAAKSBERGEN
Aan de noordoostzijde is het beekdal van de Midden-Regge gelegen. Het beleid richt zich hier op behoud en herstel van de landschappelijke waarden. Aan de westzijde dient rekening gehouden te worden met een te realiseren natte ecologische verbindingszone. In relatie tot de landinrichting Rijssen zijn er afspraken gemaakt over de westelijke begrenzing van de woonwijk Veeneslagen en het bedrijventerrein Plaagslagen en het ontwikkelen van een natte ecologische verbinding langs die westgrens. De provincie houdt vast aan de in dat kader gemaakte afspraken en wijst verdergaande stedelijke ontwikkelingen in westelijke richting af. Na voltooiing van de genoemde locaties is Rijssen op de oostzijde aangewezen. De mogelijkheden zijn daar niet onbeperkt.
De kern Haaksbergen telt bijna 21.000 inwoners. Haaksbergen een voorzieningenniveau dat een functie vervult voor Zuid-Twente en het aangrenzende deel van de Achterhoek. Het gaat daarbij onder meer om onderwijs en medische zorg. Op het gebied van detailhandel is de streekfunctie door de ligging nabij de steden Enschede en Hengelo beperkt. Haaksbergen heeft een goed ontwikkeld bedrijfsleven; de kern telt ruim 7.200 arbeidsplaatsen. De sector industrie neemt daar een belangrijke plaats bij in met ongeveer een derde van het aantal arbeidsplaatsen, evenals de sector handel, horeca en reparatiebedrijven. CENTRUM-ONTWIKKELING.
In de kern van Haaksbergen komt een groot gebied van circa 13 ha beschikbaar voor herstructurering door de beoogde sanering van bedrijventerreinen. Er liggen hier goede mogelijkheden voor een versterking van de woonfunctie in het centrum. De ontwikkeling van dit gebied zal evenwel gevolgen moeten hebben voor het tempo van de ontwikkelingen in uitbreidingsgebieden en moeten leiden tot uitstel van vervolgfases van de woningbouw aldaar.
WONEN
Voor woningbouw bieden de afronding van Veeneslagen en vervolgens een nieuw woongebied Opbroek voldoende ruimte tot 2020. WERKEN
Voor bedrijvigheid komen de locaties Plaagslagen en een beperkte bedrijvenlocatie (circa 20 ha) in het zuidelijk deel van het Opbroek in aanmerking. De provincie acht het in verband met deze beperkte ruimte van belang dat de gemeente Rijssen selectief met haar ruimte omgaat en dringt er op aan dat zij veel ruimte vragende bedrijvigheid verwijst naar het dichtstbijzijnde regionale bedrijvenpark dat er op is gericht dergelijke bedrijvigheid op te vangen. Daarnaast zijn het intensiever benutten van bedrijventerreinen en de revitalisering van bestaande terreinen van belang. Bij een dergelijk beleid zal de gemeente langer in staat zijn de eigen bedrijvigheid op te vangen. Bezien kan worden of bij een hoogwaardige invulling een groter deel van het Opbroek als bedrijvenlocatie kan worden benut. In verband met de beperkte beschikbare ruimte direct aansluitend aan de oostzijde van de kern, zal al op betrek-
WONEN EN WERKEN
De kern Haaksbergen heeft voldoende uitbreidingsmogelijkheden. Het gebied tussen het toekomstige tracé voor Rijksweg 18 en de kern Haaksbergen komt hiervoor in beginsel in aanmerking. De Eibergsestraat (en in het verlengde de Enschedesestraat) vormt een zwaarwegende belemmering voor uitbreiding aan de zuid- en zuidoostzijde van de kern. Een ontwikkeling van Haaksbergen in deze richting is ook om andere redenen ongewenst. Enerzijds betreft dit het natuurgebied het Buurserzand en anderzijds het landschappelijk waardevolle beekdal van de Buurserbeek. Het beekdal is ook van belang als ‘natte’ en ‘droge’ verbindingszone tussen natuurgebieden in de Bondsrepubliek Duitsland, de gemeente Haaksbergen, de Achterhoek en het landgoederengebied van de gemeente Diepenheim. Aan de zuidzijde ligt het dag- en verblijfsrecreatieve project Scholtenhagen-Watermolen. De Buurserbeek vormt hier een natuurlijke grens. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein zijn aansluitend bij bestaande ontwikkelingen te vinden in noordelijke en westelijke richting. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
121
4.5.1.2. GROENE RUIMTE 4.5.1.2.1. GROENE RUIMTE NOORDOOSTTWENTE KARAKTERISTIEK
Landbouw en natuur zijn zeer sterk verweven in een kleinschalig landschap met hoge waarden van cultureel erfgoed. Het landschap is aantrekkelijk voor toeristisch-recreatieve activiteiten. Bij landbouw ligt het accent op rundvee- en varkenshouderij, met aanvullingen in de sfeer van recreatie, beheer van natuur en landschap en streekeigen producten. De waterhuishouding wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine stroomgebieden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden. De kwaliteit van de natuur is hoog. Vooral de natuur die is gebonden aan het riviertje de Dinkel en de beken is bijzonder. Het gebied is fijnmazig ontsloten voor extensieve recreatie (wandelen, fietsen, paardrijden). Infrastructuur en stedelijke functies zorgen plaatselijk voor verstoring en versnippering; vooral rond Oldenzaal bestaat een gevoelige relatie tussen functies met een hoge en een lage dynamiek. De grote vraag naar en het geringe aanbod van grond vormt een belangrijk knelpunt voor de ontwikkeling van de landbouw en de natuur. Andere knelpunten zijn de kleinschaligheid, de hoge milieubelasting (zowel lucht als bodem en water), en de verdroging en vermesting van de natuur. De varkenshouderij kent een gemiddeld kleine bedrijfsomvang; voor een (afnemend) deel van de bedrijven is er sprake van verweving met rundveehouderij. De omgeving biedt mogelijkheden voor verdere vergroting van de inkomensvorming op landbouwbedrijven door beheer van natuur en landschap, agro-toerisme en productie van streekeigen producten. Doordat op veel plaatsen ondiep in de bodem waterdichte lagen voorkomen, kunnen waterafhankelijke natuur van hoge kwaliteit en landbouw op kleine afstand van elkaar voorkomen zonder elkaar negatief te beïnvloeden. De Dinkel biedt goede kansen voor herstel van het watersysteem door het strakke keurslijf waarin we de rivier gedwongen hebben iets losser en veerkrachtiger te maken. Het ‘typisch Twentse’ van landschap en cultureel erfgoed geeft goede mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van extensieve vormen van recreatie. Landschap en cultureel erfgoed staan echter wel onder druk. Het gaat hierbij onder meer om essen, kampjes, houtwallen, beekdalen, archeologische verschijnselen en oude bebouwingspatronen.
122
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
Noordoost-Twente is door het Rijk aangewezen als Waardevol Cultuur Landschap (WCL); voor de provincie geldt het als milieubeschermingsgebied. In dit kader is de provincie samen met tal van instanties bezig om doelstellingen op het vlak van duurzame landbouw, natuur en landschap, cultureel erfgoed en recreatie te bereiken. Bij vaststelling van de Reconstructiewet concentratiegebieden zal Noordoost-Twente binnen het werkingsgebied daarvan vallen. HOOFDKOERS VOOR NOORDOOST-TWENTE
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn: het bereiken en behouden van hoge kwaliteiten van natuur, landschap en cultureel erfgoed, die blijvend verweven zijn met landbouw en die een basis vormen voor recreatie. Deze verweving kan ook in de toekomst de basis zijn voor (neven) inkomstenvorming op landbouw- en recreatiebedrijven. Het watersysteem dient veerkrachtig te zijn en opgewassen tegen extreme droge en natte periode-omstandigheden. Voor recreatie en toerisme zijn met name van belang: kwaliteitsverbetering van de verblijfsrecreatie en een goede toegankelijkheid van de groene ruimte voor extensieve en actieve vormen. Voor een gebundelde ontwikkeling van nieuwe natuur liggen locaties als het Dinkeldal en de bovenlopen van beken voor de hand. Gezien de aard van bodem en grondwater is het mogelijk om op korte afstand van elkaar landbouw en hoogwaardige natuur te ontwikkelen hetgeen goed aansluit bij het huidige karakter van het gebied. De hoge waarden van landschap en cultureel erfgoed en de rust dienen door een gericht beheer te worden behouden. Gelet op bovenstaande koers is voor delen van Noordoost-Twente een gewijzigde inrichting nodig. Wanneer de Reconstructiewet concentratiegebieden wordt vastgesteld, dient de uitvoering aan deze gewenste herinrichting bij te dragen. Naast de reconstructie zijn voor NoordoostTwente de volgende sleutelprojecten van belang: • Uitvoering inrichtings- en beheersvisie Dinkeldal. • Natuurlijke inrichting beken en aanpak verdroging. • Sanering lozingen buitengebied. • Instandhouding kleine elementen van landschap en cultureel erfgoed. • Toerisme op basis van landschap en cultureel erfgoed. 4.5.1.2.2. GROENE RUIMTE ZUID-TWENTE KARAKTERISTIEK
Landbouw, natuur, stad en infrastructuur komen in elkaars nabijheid voor en zijn sterk ]
met elkaar verweven. Karakteristiek en van groot belang is het voorkomen van grote bevolkingsconcentraties in de directe nabijheid van aantrekkelijke landschappen. Dat is niet alleen het geval bij de drie grootste steden maar ook bij kernen als Goor en Haaksbergen.
cultureel erfgoed die van grote waarde zijn: kampjes en essen met bijbehorende monumentale hoeven, beekdalen, landhuizen en dekzandverschijnselen (kopjes, gordelruggen). Veel van deze verschijnselen komen in gave vorm voor op de vele landgoederen.
Een belangrijk deel van de hoofdinfrastructuur van Overijssel (A1, RW35, Twentekanaal, spoorlijnen) loopt door dit gebied. De landbouw bestaat uit rundveehouderij en voor een relatief groot deel ook uit varkens- en pluimveehouderij en kenmerkt zich door intensief grondgebruik. De natuur is deels van hoge kwaliteit, het landschap is aantrekkelijk en de waarden van cultureel erfgoed zijn hoog. Op landgoed Twickel is sprake van een concentratie van waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed. Het water loopt van zuidoost naar noordwest door vele beken en beekjes die sterk door de mens zijn beïnvloed. Het Twentekanaal speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding. Verspreid door het gebied komt (verblijfs)recreatie voor. Het gebied kent een hoge milieubelasting van water, lucht en bodem en is sterk versnipperd.
Zuid-Twente is door de provincie aangewezen als milieubeschermingsgebied waarvoor beleid geldt om duurzame landbouw, behoud van natuur en landschap enzovoort te stimuleren. Momenteel bevindt zich de aanpak in de fase van verbreding van gebiedsgericht milieubeleid naar gebiedsgericht beleid. Dit geschiedt in het licht van de Reconstructie Concentratiegebieden, die wanneer de wet hierover van kracht zou worden, ook Zuid-Twente betreft.
Een probleem zijn de voortgaande versnippering en verstoring van het landelijk gebied door uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van infrastructuur. Rond Hengelo en Enschede grenst waardevolle natuur, landschap en cultureel erfgoed direct aan de kernen met hun hoge dynamiek. De stedenband EnschedeHengelo-Borne (en onderbroken door een groene zone doorlopend naar Almelo) vormt steeds meer een barrière voor uitwisseling tussen de rustige en natuurlijke gebieden in Noordoost-Twente met Zuid-Twente. De druk op het buitengebied vanuit de steden is groot door medegebruik; anderzijds zijn er nabij de steden niet overal voldoende mogelijkheden voor uitloop en dergelijke. De landbouw is intensief. Verzuring en vermesting vormen een bedreiging voor bodem, water en natuur. De agrarische bedrijfsstructuur is tamelijk zwak. Uitbreiding van bedrijven wordt belemmerd doordat er weinig grond op de markt komt. Doordat de beken van Zuid-Twente hun beginpunt in het gebied zelf hebben, zijn er goede mogelijkheden voor beekherstel. De druk vanuit de toeristisch-recreatieve sector op de kwaliteiten van het landelijk gebied is niet groot. De potentie voor een intensiever toeristisch-recreatief gebruik zijn aanwezig mede door de aanwezigheid van de steden. Een aandachtspunt hierbij is dat veel natuur, landschap en cultureel erfgoed die de potentie bepalen, zich op particuliere gronden bevinden. Elementen en patronen van landschap en
HOOFDKOERS VOOR ZUID-TWENTE
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn bevordering van de plattelandseconomie met behoud en ontwikkeling van de ‘collectieve waarden’ natuur, landschap en cultureel erfgoed, die een basis vormen voor de groei van toerisme en recreatie; hierbij vervullen landbouw en recreatie een blijvende rol als economische activiteit en beheerder van de groene ruimte. Het Twentse landschap biedt op zichzelf goede mogelijkheden om nabij de stad te recreëren wanneer het landbouwgebied goed bereikbaar, toegankelijk en voldoende aantrekkelijk is. Agrarische ondernemers kunnen hierop inspelen. De verblijfsrecreatie kan zich verder ontplooien, vooral door kwaliteitsverbetering maar ook nieuwvestiging kan aan de orde zijn. Voor een deel van de landbouwbedrijven zijn er mogelijkheden voor schaalvergroting op bedrijfsniveau. Ten behoeve van de bestrijding van verdroging is retentie van water noodzakelijk. Door de uitdijing van stedelijk gebied en de aanleg van infrastructuur dreigt een langgerekte stedelijke zone te ontstaan, met onvoldoende geleding en te weinig groene verbindingen. Daarom is het nodig om tussen Borne en Almelo, tussen Enschede en Hengelo en bij Glanerbrug groene schakels te ontwikkelen en/of te behouden (via inrichting stadsranden). Het beleid is erop gericht in het Middengebied de ecologische relatie tussen Driene en Twekkelo te herstellen. De ligging van het gebied maakt dat het van grote betekenis is voor recreatief medegebruik. De recreatief-toeristische infrastructuur kan samen met de ecologische verbinding en het landschap verder worden ontwikkeld in het kader van de landinrichting Enschede-Zuid en Enschede-Noord. Zie omtrent de ontwikkeling van het midden[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
123
gebied ook de tekst in par. 4.5.1.1.1. Voor recreatie en toerisme is ook het kunststadje Diepenheim van belang. Conform het beleid van de paragraaf over bos en (cultuur)landschap zijn rond dit stadje mogelijkheden aanwezig voor het oprichten van kunstobjecten.
er goede mogelijkheden voor op productie gerichte landbouw, zowel rundvee- als varkens- en pluimveehouderij. West-Twente maakt deel uit van het beoogde werkingsgebied van de ontwerp-Reconstructiewet concentratiegebieden. Het proefproject voor uitvoering van de reconstructie ‘Hart van Twente’ wordt er uitgevoerd. Hiervoor wordt een reconstructiecommissie in het leven geroepen. Overigens zijn er diverse landinrichtingsprojecten gaande. Voor de bepaling van de lokatie van een bedrijventerrein van regionaal belang is een project gestart waaraan de betrokken gemeenten, de regio en de provincie deelnemen.
Gelet op de hoofdkoers voor het gebied zal de inrichting er wijzigen. De uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden kan naar verwachting bijdragen aan het bereiken van de doelen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat reconstructie zal bijdragen aan het inrichten van gebieden met gevarieerde en extensiever vormen van veehouderij. Door bedrijfsverplaatsingen zal op gunstig gelegen doorgroeilocaties intensivering kunnen optreden.
HOOFDKOERS VOOR WEST-TWENTE
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied is het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies met name de landbouw. Landbouw blijft een belangrijke economische drager voor het gebied. Voor de veehouderij bestaan goede mogelijkheden om bestaande productielocaties verder te laten doorgroeien; daarnaast zullen ook bedrijven worden beëindigd. Het economisch belang van recreatie zal toenemen. Het Twentse landschap biedt op zichzelf goede mogelijkheden om nabij de stad te recreëren wanneer het landbouwgebied goed bereikbaar, toegankelijk en voldoende aantrekkelijk is. Agrarische ondernemers kunnen hierop inspelen. Voor rustige vormen van recreatie, de natuur en de geleding van het stedelijk gebied is het van belang dat de zone tussen Almelo en Borne prioriteit krijgt bij de inrichting van een stevige groene zone, waaruit stedelijke ontwikkelingen worden geweerd maar die goed is ingericht als uitloopgebied. Ook het scheppen van een openbaar toegankelijk landgoed kan helpen bij het versterken van uitloopmogelijkheden. De verblijfsrecreatie kan zich verder ontplooien, vooral door kwaliteitsverbetering maar ook nieuwvestiging kan aan de orde zijn.
4.5.1.2.3. GROENE RUIMTE WEST-TWENTE KARAKTERISTIEK
Voor voorzieningen en werk is het platteland van West-Twente georiënteerd op AlmeloWierden, Hellendoorn-Nijverdal en Rijssen. De A1 loopt aan de zuidkant; de N35 doorsnijdt het gebied. West-Twente heeft een sterk agrarisch karakter, veelal ook met typerende ‘Twentse’ landschappelijke trekken maar ook met uitgestrekte heide- en broekontginningen; alleen in het uiterste noordwesten rond Vriezenveen en Westerhaar is het landschap heel anders, daar heeft het de karakteristieken van veenkoloniale ontginning. De landbouw bestaat vooral uit rundveehouderij maar er komt ook varkens- en pluimveehouderij voor en in Vriezenveen en Westerhaar op de veenkoloniale gronden ook veel akkerbouw. De belangrijkste natuurgebieden zijn de restanten broeken en venen: Wierdense Veld en Engbertsdijksvenen. De waarden van landschap en cultureel erfgoed zijn plaatselijk hoog. Karakteristiek voor landschap en cultureel erfgoed zijn oude dorpen en gehuchten met kampjes, essen en monumentale bebouwing met op enige afstand een scala aan vlakke broek-, heide- en veenontginningen. Er is sprake van een sterk gereguleerd watersysteem met een gering verval. Verspreid door het gebied komt verblijfsrecreatie voor. Het gebied kent een hoge milieubelasting van water, lucht en bodem.
Gelet op de hoofdkoers voor het gebied zal de inrichting van het gebied wijzigen. De uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden dient bij te dragen aan het realiseren van deze hoofdkoers. Eind 1999 is in WestTwente de pilot ‘Hart van Twente’ van start gegaan. Van strategisch belang is tevens de inrichting van stadsranden. Bij Almelo in combinatie met het scheppen van een duurzame buffer tussen de stad en Borne. Rond Almelo is de ‘doorbraak’ van het water van de Midden-Twentse beken naar de ‘laagland’-Regge te realiseren.
Een probleem is de voortgaande versnippering en verstoring van de groene ruimte door uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van infrastructuur. Rond Hellendoorn en Nijverdal grenst waardevolle natuur, landschap en cultureel erfgoed direct aan de kernen met hun hoge dynamiek. Gezien de, vergeleken met overig Twente, betrekkelijk geringe waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed zijn
124
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
4.5.2. IJSSELVALLEI
4.5.2.1.1. HET STADSGEWEST ZWOLLE
De ruimtelijke ontwikkeling van Zwolle zal gericht moeten zijn op versterking van haar in paragraaf 4.1.1 beschreven (inter)nationale positie. Dit zal betekenen dat voor de komende streekplanperiode nog een aanzienlijke groei van het ruimtebeslag voor wonen, werken en voorzieningen noodzakelijk zal zijn. Wel zal in toenemende mate herstructurering en beheer van de bestaande woningvoorraad en oudere bedrijventerreinen meer aandacht vragen en zal de behoefte aan uitbreiding met nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen minder worden. Gegeven de vele natuurlijke en infrastructurele barrières zoals de IJssel, Vecht en Zwarte Water, de rijksweg A28 en diverse spoorlijnen en de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn de keuzemogelijkheden voor grootschalige uitbreiding beperkt.
HOOFDLIJNEN •
• •
IJsseldelta: in en rondom Zwolle en Kampen/IJsselmuiden accent op economische functies. Voor het overige gebied een accent op een ontwikkeling op basis van natuurlijke omstandigheden Salland: accent op het ontwikkelen van economische functies Vecht-Regge: meer accent op de natuurlijke omstandigheden
4.5.2.1. STEDELIJK GEBIED
In deze paragraaf zal op de ruimtelijke ontwikkeling van de stadsgewesten, de streekcentra Steenwijk en Hardenberg en de grotere kernen Kampen en Raalte worden ingegaan. In paragraaf 4.1.1 is het beleid in hoofdlijnen beschreven. In de toelichting (T.11) wordt aandacht besteed aan de uitbreidingsrichtingen van de overige grotere kernen.
De provincie is vanwege de hoge natuurlijke en landschappelijke waarden langs Vecht en Zwarte Water van mening dat een grootschalige uitbreiding van de stad in noordelijke richting (gebied Langenholte-Brinkhoek) ongewenst is.
ZWOLLE
[KAART 23]
1
Langenholte - Brinkhoek
Hanzeland 6
2
Stadshagen
Oosterenk 7
3
Polder Mastenbroek
4
Herfte / Veldhoek
5
Berkum 3
Kamperpoort
8
Hessenpoort
9
A28
1 9 Oudleusen
••
2
8
4
7
•
6
•
•
ZWOLLE
5
W
••• •• Wijthmen
[4
•
Zalk
••
W
•••
Wilsum
•• • • • • • •• •
's-Heerenbroek
W
Dalfsen
Hoonhorst
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
125
gaan innemen, waardoor een beslag op de toch schaarse vrije ruimte beperkt kan blijven.
WONEN
In de eerste helft van de streekplanperiode zal voor het overgrote deel op uitbreidingslocaties in de behoefte aan woningbouw (Vinex-locatie Stadshagen) worden voorzien. Op grond van de natuurlijke en infrastructurele barrières zijn er voor de realisering van nieuwe woningbouwlocaties de volgende opties. In de eerste plaats een verdere grootschalige uitbreiding ten noorden en noordwesten van de stad aansluitend aan de wijk Stadshagen. Daarbij bestaat er voorkeur om aan te sluiten bij de bestaande railinfrastructuur Zwolle-Kampen en te streven naar de realisering van een voorstadhalte. Bij een vergroot Stadshagen zal, gelet op de grotere afstand tot de stad en de aanwezige infrastructurele barrières, de verkeersontsluiting bijzondere aandacht vergen. Ook zullen bij de locatieafweging de waarden en waterhuishoudkundige situatie van de polder Mastenbroek goed betrokken moeten worden.
Tot nu toe fungeert de locatie Hanzeland, direct grenzend aan het NS-station, als A-locatie voor hoogwaardige, arbeidsintensieve kantoren en publieksaantrekkende voorzieningen. De beschikbare ruimte zal echter op korte termijn benut zijn. De ruimtelijke mogelijkheden voor uitbreiding van de A-locatie in de omgeving van het NS-station zijn echter zeer beperkt. Derhalve dient bezien te worden welke alternatieven voor een nieuwe A-locatie in de stad beschikbaar zijn. Kansrijk lijkt de zone langs rijksweg A28, mits de bereikbaarheid per openbaar vervoer aanzienlijk wordt verbeterd.
Een tweede mogelijkheid voor een grootschalige woonuitbreiding is gelegen aan de oostzijde van de stad aansluitend op de bestaande wijken (het gebied Berkum/ Veldhoek/Herfte). De aanwezige spoorlijnen Zwolle-Meppel en Zwolle-Dalfsen vormen hierbij wel een belemmerende en bepalende factor, maar bieden anderzijds mogelijkheden voor de realisering van een voorstadhalte. Als derde mogelijkheid kan in plaats van een grootschalige nieuwe bouwlocatie gedacht worden aan het toevoegen van meerdere kleinschaliger uitbreidingen van bijvoorbeeld 1.000 à 2.000 woningen aan de bestaande woongebieden. Het gaat daarbij niet alleen om de bij de hiervoor genoemde modellen vermelde locaties, maar ook om de stadsranden bij bestaande stadswijken. Een nadere afweging in het kader van het gemeentelijk structuurplan zal duidelijk moeten maken wat de meest wenselijke oplossing voor verdere uitbreiding van de woonbebouwing is. De twee mogelijkheden voor een grootschalige woonlocatie zijn op de functiekaart aangegeven. WERKEN
Zwolle dient als stedelijk knooppunt te beschikken over een gedifferentieerd aanbod van verschillende typen van werkgelegenheidsterreinen.Uitzondering hierop betreft de behoefte aan bedrijventerrein aan diep vaarwater, in welke behoefte Kampen/IJsselmuiden zal voorzien. Zoals al werd opgemerkt zal in de streekplanperiode verder vorm gegeven moeten worden aan een verdere wederzijdse afstemming tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden. Voor de ontwikkeling van werkgelegenheidsterreinen geldt dat de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen een belangrijker plaats zal
126
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Ten aanzien van B- en C-locaties het volgende. Tot 2010 is de behoefte aan terreinen circa 160 ha. Voor de periode 20102020 (vraag 75-100 ha) moeten tijdig plannen ontwikkeld worden. De huidige B-locatie Oosterenk is inmiddels geheel benut. Met een uitbreiding in zuidelijke richting kan voor de korte termijn nog ruimte voor kantoren en voorzieningen worden geboden. Op (middel)lange termijn liggen er kansen om via herstructurering en intensivering het gebied Kamperpoort, waar reeds enige kantoren en publieksaantrekkende voorzieningen aanwezig zijn, tot volwaardige B-locatie te ontwikkelen. Als er bij het woongebied Stadshagen een voorstadshalte langs de spoorlijn Zwolle-Kampen wordt gerealiseerd, liggen daar eveneens mogelijkheden om een B-locatie te ontwikkelen. Het ten oosten van rijksweg A28 en ten noorden van de Vecht gelegen regionale bedrijventerrein Hessenpoort biedt als Clocatie in eerste instantie ruimte ten behoeve van de bedrijfssegmenten voor groothandel, transport en distributie, industriële en bouwbedrijven en voor (middel)zware industrie. Op termijn zal ook ruimte voor lichtere en hoogwaardige bedrijvigheid geboden kunnen worden. Het huidige terrein kan bij gebleken behoefte in noordelijke richting (tussen A28 en spoorlijn), conform de voorstellen in het kader van de gemeentelijke herindeling, worden uitgebreid. Ook een beperkte ontwikkeling aan de westzijde van rijksweg A28 is in beginsel mogelijk. BINNENSTAD /CENTRUMZONE
De cultuurhistorisch waardevolle, tot beschermd stadsgezicht aangewezen binnenstad heeft een belangrijke functie als economisch en sociaal-cultureel centrum voor stad en regio. Zij vormt een toeristisch trekpleister van formaat en biedt veel werkgelegenheid. De beschikbare ruimte voor verdere uitbrei-
ding van de verschillende functies, zoals wonen, werken, recreëren en de sociaal-culturele functie, is echter beperkt en kan feitelijk alleen door herstructurering en intensivering van het ruimtegebruik worden gevonden. Deze herstructuring, alsmede het benutten van de zone rond de binnenstad (centrumzone) voor binnenstedelijke functies, zullen naar verwachting in de streekplanperiode worden voortgezet. In deze periode staat de gemeente dan ook voor ingrijpende ruimtelijke keuzen.
en ook werd een klein deel van de gemeente Bathmen aan de nieuwe gemeente toegevoegd. Met het aanpassen van de gemeentegrenzen is voor de korte en middellange termijn gekozen voor een ontwikkeling in noordelijke en oostelijke richting, volgens het compacte stad-concept. Voor langere termijn en ook in het kader van de netwerkstadgedachte worden door de gemeente de mogelijkheden voor uitbreiding van de aanwezige bebouwing aan de westzijde van de IJssel verkend. Voorwaarde hierbij is een goed openbaarvervoerconcept binnen het stadsgewest.
IJSSELZONE
Het gebied ter weerszijden van de IJssel, tussen Zwolle en Hattem, heeft grote natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarden. De gemeente wil voor dit gebied komen tot een integrale ontwikkelingsvisie. ACTIES
•
•
•
wij willen samen met de gemeente en Rijk bezien hoe de in het stedelijk gebied van Zwolle gelegen zone langs rijksweg A28 kan worden ontwikkeld als hoogwaardige kantorenlocatie om de continuïteit van de woningbouw veilig te stellen zullen wij bevorderen dat tijdig tot de keus voor een of meerdere nieuwe woningbouwlocatie(s) wordt gekomen wij ondersteunen de door de gemeente in gang gezette planontwikkeling voor het opstellen van een structuurvisie voor de Centrumzone en voor het gebied van de IJsselzone
4.5.2.1.2. DEVENTER
De functie en ruimtelijke ontwikkeling van Deventer is niet beperkt tot de grenzen van het streekplangebied. Deventer is één van de centra binnen het stadsgewest ApeldoornDeventer-Zutphen, de Stedendriehoek. Zie hiervoor paragraaf 4.1.1. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Deventer worden al decennia bepaald door de enerzijds fysieke belemmeringen en anderzijds door de bestuurlijke situatie. De fysieke situatie beperkt de uitbreidingsmogelijkheden van Deventer naar verschillende zijden. Aan de westzijde wordt de stad begrensd door de IJssel, aan de zuid-, noorden oostzijde liggen waardevolle landgoederen die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Aan de zuidzijde ligt de A-1 met haar ontwikkelingspotenties, maar ook met een belemmerende werking. Per 1 januari 1999 zijn de gemeentegrenzen aangepast: Deventer en Diepenveen zijn samengevoegd, waardoor de kernen Diepenveen en Schalkhaar deel uitmaken van het stedelijk gebied van Deventer,
De ontwikkelingsruimte zal voornamelijk tussen het bestaande stedelijk gebied en de landgoederengebieden gevonden moeten worden. Aan de overgang tussen de nieuwe locaties en de kwetsbare natuurgebieden en landschappen zal zorgvuldige aandacht besteed moeten worden. In het stadsgewest Stedendriehoek is gekozen voor een tripolaire ontwikkeling, dat wil zeggen dat elk van de drie centrale stedelijke kernen een eigen ruimtelijke ontwikkeling zal moeten kunnen laten plaatsvinden. WONEN
De Vinexlocatie ‘De Vijfhoek’ zal capaciteit tot 2005 à 2007 kunnen bieden. Voor de periode daarna zal de ruimte voor wonen gevonden worden in het bestaand stedelijk gebied, op de locatie Steenbrugge, welke reeds in het vorige Streekplan als toekomstige locatie is aangeduid en op nader te bepalen locaties. De capaciteit van Steenbrugge bedraagt ongeveer 1500 woningen en biedt ruimte van ongeveer 2008 tot 2012. In de noordelijke schil om Deventer lijken er voldoende mogelijkheden aanwezig voor grotere bouwlocaties. Een zorgvuldige afweging zal, gelet op de aanwezige natuur- en landschapswaarden, hier noodzakelijk zijn. Ook zijn kleinere locaties denkbaar rond de kern Diepenveen. Op langere termijn zal er een afweging aan de orde kunnen zijn tussen de stedelijke ontwikkeling en de mogelijkheid de drinkwaterwinning Schalkhaar in de huidige omvang te handhaven. Zoals bij de uitwerking van het Streekplan voor West-Overijssel met betrekking tot de waterwinning Schalkhaar (december 1994) al is aangegeven zou op langere termijn de stedelijke ontwikkeling van Deventer in conflict kunnen komen met de waterwinning Schalkhaar. Op dat moment zal er een nadere afweging gemaakt moeten worden tussen beide functies. In Deventer zal herstructurering van de bestaande woningvoorraad voortvarend ter hand genomen moeten worden. WERKEN
Er bestaat behoefte aan een divers aanbod van bedrijven- en kantorenterreinen, waarbij ontsluiting en inrichting voldoende attractief moe[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
127
ten zijn om concentratie van bedrijven en kantoren in de stad te ondersteunen.Voor de periode tot 2020 zal er minimaal zo’n 160 ha bedrijventerrein ontwikkeld moeten worden. Vanaf 2000 zal er in Deventer nauwelijks nog uit te geven bedrijventerrein zijn. Voor de meer reguliere, locale bedrijvigheid zal het in ontwikkeling zijnde terrein ‘Colmschate-Noord’ ruimte (circa 50 ha) moeten gaan bieden. Dit terrein is verder in noordelijke richting uit te breiden. Het betreft een terrein met een C-profiel.
selectief uitgegeven zal gaan worden en dat de beschikbare ruimte zo intensief mogelijk benut zal worden. Een mogelijkheid voor het lokaliseren van een nieuw bedrijventerrein biedt het meer oostwaarts gelegen gebied van het Oxerveld (deels grondgebied van de gemeente Bathmen). Het bij dit gebied betrekken van het landgoed Oxe komt gelet op de belangrijke natuur- en landschapswaarden niet in aanmerking. Andere mogelijkheden zijn uitsluitend voorhanden aan de westzijde van de IJssel, op Gelders grondgebied. Op dit moment kan geen keuze gemaakt worden voor de langere termijnontwikkeling. Samen met de gemeente Deventer, en zoveel mogelijk in stadsgewestelijk verband, zal de provincie (afhankelijk van het te verwachten uitgiftetempo tussen 2000 en 2005) de noodzaak voor nieuw bedrijventerrein nabij de A-1 en de meest geschikte locatie hiervoor gaan onderzoeken. Zonodig zal een aanvullende locatie via een streekplanuitwerking bepaald worden. Voor A-locaties zullen er in Deventer op korte termijn aanvullende locaties gevonden moeten worden. Samen met de gemeente wil de provincie een studie ter hand nemen om te bezien hoe het tekort verholpen zou kunnen worden. Een van de mogelijkheden is het efficiënter benutten van de ruimte rond het station. Kleinere locaties met een B-profiel kunnen worden ontwikkeld rond de as Binnenstad(Snipperling)-Colmschate.
Naast dit terrein zal, wil Deventer haar potenties voor de ontwikkeling van enkele kansrijke bedrijfssectoren kunnen benutten, de gemeente een hoogwaardig terrein nabij de A-1 moeten kunnen aanbieden. Hiertoe zal het gebied Epse-Noord, dat per 1-1-2000 tot het grondgebied van Deventer behoort, als bedrijventerrein worden ontwikkeld. De nabijheid van een spoorverbinding maakt een multimodale vervoersontsluiting in de toekomst mogelijk. Het terrein bezit een netto capaciteit van ongeveer 55 ha. Via een uit te voeren MER-studie zullen de gevolgen van het terrein voor het milieu in beeld gebracht worden. Ter bescherming van het leefmilieu van Epse zal er voorzien worden in een ruime bufferzone. Voor de hand liggende locaties voor de periode nadat Epse-Noord is uitgegeven, zijn er, gelet op de kwetsbare natuurlijke en landschappelijke situatie rond Deventer, niet. Dit gegeven betekent in ieder geval dat Epse-Noord zeer
[KAART 24]
Revitalisering van het bedrijventerrein Bergweide, waar ongeveer een kwart van de Deventer
DEVENTER 1
De Vijfhoek
2
Steenbrugge
3
Colmschate-noord
Epse-noord
4
landgoed Oxe
5
Okkenbroek W
Terwolde
W
2
W
DEVENTER
Dijkerhoek
Lettele
3 1
Bathmen W
Teuge
Twello
5
4
Epse Wilp
128
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
werkgelegenheid is gehuisvest, is van cruciaal belang om functieverlies en daardoor druk op de noodzaak tot ontwikkeling van nieuwe terreinen te voorkomen.
•
•
LANDSTAD DEVENTER
Landstad Deventer is een experimenteel project op het grondgebied van de gemeenten Deventer, Bathmen en Olst. De provincie werkt hierin samen met de drie gemeenten, waterschap Groot Salland, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Waterleidingmaatschappij Overijssel. Het project is voor de provincie een experiment in het kader van de strategische visie. Het doel van het project is om een toonaangevend en vernieuwende visie te ontwikkelen voor de toekomst van dit gebied. Kernbegrippen zijn stad en land en identiteit en vernieuwing. De deelnemende overheden ontwikkelen vanuit de kwaliteit van het bestaande gebied een ruimtelijk ontwerp en een programma waarin de dynamische ontwikkeling van de komende jaren een goede plek krijgt. In het bijzonder wordt daarbij aandacht geschonken aan de omvangrijke en ingrijpende ontwikkeling in het landelijk gebied, aan een inpassing van het watersysteem op basis van veerkracht en natuurlijke dynamiek, aan verbetering van de kwaliteit van het milieu en aan woningbouwlocaties en bedrijventerreinen. Burgers worden nauw bij het ontwerp betrokken. De deelnemende overheden hebben het voornemen de concepten serieus te wegen en zo mogelijk tot uitvoer te brengen. Landstad Deventer geeft voor verschillende aspecten een uitwerking en vertaling van de plannen voor de leefomgeving in de regio van Landstad. Het project kent als experiment een eigen dynamiek omdat sterk vanuit de kwaliteit van de regio wordt gedacht en de wensen en ideeën van bewoners worden meegenomen in het ontwerpproces. Doel is te komen tot een creatief en innovatief ontwerpproces. Het project biedt tevens de mogelijkheid de samenhang ruimte-water-milieu te vergroten. Het is denkbaar dat dit project op onderdelen komt tot voorstellen voor een ruimtelijke ontwikkeling voor het gebied die afwijken van het Streekplan. In dat geval kan zonodig tot bijstelling van het streekplanbeleid gekomen worden via afwijking danwel partiële herziening van het streekplan. ACTIES
•
•
wij willen participeren in een studie in stadsgewestelijk verband naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de A-1(invulling geven aan ‘netwerkstad’-gedachte) het bedrijventerrein Epse-Noord zal als pilotproject voor intensief ruimte-
•
gebruik aangewezen worden de provincie zal een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Zutphenseweg als ‘Zuid-as’, als entree van de stad wij zullen met de gemeente de ontwikkelingsmogelijkheden van Alocaties nagaan de provincie wil samen met de gemeente de ontwikkelingsvisie Zandwetering verder uitwerken en tot realisering brengen
4.5.2.1.3. KAMPEN/IJSSELMUIDEN
Door de relatief grote bevolkingsomvang en de ligging aan de IJssel heeft Kampen zich door de jaren heen ontwikkeld tot een stad met een verzorgende functie voor haar eigen inwoners en voor de regio waarin zij is gelegen, waarbij zij tevens een complementaire functie vervult ten opzichte van Zwolle. Het betreft hier voorzieningen op het gebied van onderwijs, (onder andere twee theologische universiteiten) de medische zorg en cultuur en winkelvoorzieningen. Ook de beschikbaarheid van bedrijventerrein aan diep vaarwater is een belangrijk gegeven. Daarnaast is de cultuurhistorisch waardevolle binnenstad en de zogenaamde bruine vloot een toeristische trekpleister van formaat. De ligging in de nabijheid van Zwolle maakt dat de stad een complementaire functie vervult. In het Streekplan wordt ingespeeld op handhaving van de huidige rol van Kampen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De toekomstige realisering van nieuwe infrastructuur, zoals de doortrekking van rijksweg N50 naar Emmeloord en de aanleg van de Hanzespoorlijn, biedt de stad nieuwe kansen voor een verdere economische ontwikkeling. Deze nieuwe kansen worden in de regiovisie Zuid-Drenthe en Noord-Overijssel ook onderkend. In deze visie maakt Kampen onderdeel uit van de ontwikkelingsas KampenZwolle-Meppel-Steenwijk. Ook het beleidsuitgangspunt om een verschuiving te bewerkstelligen van wegtransport naar goederenvervoer over rail en water biedt voor Kampen nieuwe mogelijkheden. Dit streven krijgt inmiddels vorm door de realisatie van een Regionaal Overslag Centrum en de voorgenomen aanleg van een tweede industriehaven. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Kampen en IJsselmuiden zijn en worden in hoge mate bepaald door de ligging aan de IJssel. WONEN
Voor de korte termijn zal de woningbouw gespreid in Kampen en IJsselmuiden plaatsvinden. In Kampen zal na voltooiing van de wijk De Maten op een locatie (Het Onderdijks) ten zuidoosten van de stad een nieuwe woonwijk [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
129
ne realisering van het vastgestelde tracé van de rijksweg ter hoogte van Raalte ontstaat de mogelijkheid om de verbinding vanuit dit woongebied met het centrum van Raalte te verbeteren.
worden gerealiseerd, waarbij - afhankelijk van het uiteindelijke tracé van de Hanzelijn - wellicht ook een NS-station kan worden gebouwd. In IJsselmuiden ligt, na afronding van het plan Zeegraven, een verdere woonontwikkeling in (zuid)oostelijke richting in de rede. De kwaliteiten van de polder Mastenbroek en de waterhuishoudkundige gevolgen dienen bij de afweging voor verdere ontwikkeling in deze richting nadrukkelijk betrokken te worden. Voor de (middel)lange termijn zal op gemeentelijk niveau bezien moeten worden of niet op één locatie in de woningbehoefte kan worden voorzien.
WERKEN
Veel werkgelegenheid bevindt zich op het ten oosten van de kern gelegen bedrijventerrein De Zegge. Op lokaal niveau zal nader afgewogen moeten worden of een verdere uitbreiding in oostelijke richting dan wel op een andere locatie de voorkeur verdient. De behoefte aan bedrijventerrein tot 2020 bedraagt circa 80 ha. Uitgeefbaar is 7 ha. Raalte moet dus op korte termijn plannen ontwikkelen. In de streekplanperiode zal verder de herbestemming van het omvangrijke complex van het psychiatrisch ziekenhuis Sint Franciscushof en van de aanvankelijk voor vuilstort bestemde locatie Ramelerveld de nodige aandacht vragen.
WERKEN
Gezamenlijk kan worden beschikt over een gedifferentieerd aanbod van verschillende typen van bedrijventerreinen. Het aan de Kamper zijde van de IJssel gelegen en nog uit te breiden bedrijventerrein Haatlandhaven kan voorzien in de behoefte aan terrein voor bedrijven die aan diep vaarwater zijn gebonden en voor de zwaardere milieucategorieën. Het aan de IJsselmuider kant gelegen bedrijventerrein kan voor de korte termijn ruimte bieden aan kleinschalige bedrijven in de lichtere milieucategorieën. De behoefte aan bedrijventerrein bedraagt tot 2020 circa 100 ha. De mogelijkheden van Zuiderzeehaven en Haatland zijn vooralsnog voldoende om aan de vraag te voldoen.
4.5.2.2. GROENE RUIMTE 4.5.2.2.1. GROENE RUIMTE IJSSELDELTA KARAKTERISTIEK
Het gebied IJsseldelta bevat onder andere de polders Kamperveen, Zalk en Mastenbroek, het Kampereiland, het Haerster- en Gennerbroek en Staphorst/Rouveen en omgeving. Het ligt om de snel uitdijende stad Zwolle heen. Behalve Zwolle fungeren ook onder meer Kampen, Genemuiden en Staphorst-Rouveen als grotere en kleinere werkcentra in de streek.
4.5.2.1.4. RAALTE
Door haar ligging op wat grotere afstand van en tussen de steden Zwolle en Deventer heeft Raalte zich in de loop der tijd ontwikkeld tot een kern met een belangrijke sociaal-economische en verzorgende functie voor haar eigen inwoners en voor een relatief omvangrijk omliggend gebied. Handhaving en versterking van deze positie zijn gewenst. De ligging op een kruispunt van de belangrijke oost-westverbinding Zwolle-Twente en de noord-zuidverbinding Deventer-Hoogeveen is een gunstige factor voor de economische ontwikkeling. De aanwezigheid van een NS-station is eveneens een positieve factor. Voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de kern zijn er vanuit het oogpunt van natuur- en landschapswaarden slechts beperkte belemmeringen voor verdere uitbreiding. Wel speelt de aanwezigheid van belangrijke infrastructurele elementen zoals rijksweg N35 (Zwolle-Almelo) en de provinciale weg N348 (Deventer-Hoogeveen) een belangrijke rol bij de locatiekeus.
Het gebied bestaat vooral uit klei- en veengronden met een op de melkveehouderij afgestemde grondwaterstand. Het houden van rundvee is veruit de belangrijkste vorm van landbouw. De milieuproblemen van de landbouw zijn gering vergeleken met de problematiek op de zandgronden. Langs de IJssel en Zwarte Water liggen de oude, cultuurrijke Hanzesteden Zwolle en Kampen en kleinere kernen, zoals Genemuiden en Hasselt. Maar ook de overige kernen zoals Staphorst-Rouveen hebben een bijzonder karakter en vormen met het omringende land een typisch en internationaal gezien zeldzaam cultuurhistorisch landschap. Tot de elementen en patronen die bepalend zijn behoren dijken, al dan niet met wielen, polders, sloot- en weteringpatronen, openheid, strookvormige percelering, boerderijen op terpen en lintdorpen. Langs de IJssel liggen karakteristieke rivierdorpen als Zalk en Wilsum. De IJsseldelta heeft een zeer eigen flora en fauna. Voor broedende weidevogels en moerasvogels en doortrekkende en overwinterende zwanen, ganzen en steltlopers heeft het gebied een internationale betekenis.
WONEN
In de streekplanperiode zal de verdere uitbreiding van de woningbouw kunnen plaatsvinden in het gebied Het Raan ten noorden van rijksweg RW35. Met de voorzie-
130
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
Hetzelfde geldt voor de kievitsbloem, een zeldzame plant waarvoor de uiterwaarden van Vecht en Zwarte Water het Europese bolwerk zijn. Met het bijzondere karakter heeft de IJsseldelta een sterke troef in handen voor het toerisme. De landbouw bestaat voor het overgrote deel uit melkveeteelt. Voor de IJsseldelta en Salland is het beleid gericht op het instandhouden en versterken van het historisch open landschap. Op het gebied van landinrichting is de ruilverkaveling Rouveen in uitvoering; voor Staphorst is een aanvraag ingediend. Voor de IJsseluiterwaarden is het project ‘Ruimte voor de Rijntakken’ in voorbereiding. De provincie zet zich voor het project in, om meerdere beleidsdoelen, met veiligheid en (versnelde) natuurontwikkeling als belangrijkste, te halen. In het Ketelmeer wordt in de komende jaren het grote natuurontwikkelingsproject IJsselmonding uitgevoerd. HOOFDKOERS
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn de natuurlijke omstandigheden van water en bodem waarin natuur en grondgebonden landbouw gedijen en een hoge kwaliteit van landschap en cultureel erfgoed. De zeer bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische verschijnselen vragen om een goed en krachtig beheer. Met uitbreiding van stads- en dorpsgebied dient voorzichtig te worden omgesprongen. Dat geldt onder meer voor de uitbreiding in de polder Mastenbroek en het gebied tussen Staphorst en Meppel. Grondgebonden landbouw dient in het gebied goed uit de voeten te kunnen, binnen de voorwaarde van bescherming van landschap en cultureel erfgoed. In de Koekoekspolder kan de glastuinbouw zich optimaal ontwikkelen. Natuurontwikkeling is op enkele plaatsen aan de orde, bijvoorbeeld daar waar veel kwel aanwezig is (ruilverkaveling Rouveen) en daar waar het verminderen van het risico voor overstroming samen kan gaan met natuurontwikkeling (IJsseluiterwaarden) en in de randmeren (Vossemeer en Ketelmeer). De belangrijkste natuurdoeltypen zijn: open water, natte graslanden en moeras. Recreatieontwikkeling kan plaatsvinden op basis van de aantrekkelijke steden, stadjes en dorpen en het water (cultuur- en stedelijk toerisme, vaar- en oeverrecreatie). Met name voor Zwolle zijn goede uitloopmogelijkheden in de stadsrandzone van belang. Drinkwaterwinning, natuurontwikkeling en het rivierbelang bepalen de ontwikkelingen langs de IJssel tussen Zwolle en Kampen. Langs IJssel, Zwarte Water en de Randmeren staat behoud en ontwikkeling van natuur voorop. In het kader van het project integraal waterbeheer kan de ecologische
hoofdstructuur versterkt worden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Belangrijk is ook de zone tussen Meppel en Staphorst. Het is zaak dat tussen deze twee gemeenten een stevige groene buffer wordt gerealiseerd, waarbij de barrièrewerking van de bestaande infrastructuur wordt doorbroken.
4.5.2.2.2. GROENE RUIMTE SALLAND KARAKTERISTIEK
Salland bestaat voor het grootste deel uit een licht hellend dekzandgebied met een sterk gereguleerde waterhuishouding. De Sallandse Heuvelrug rekenen wij in deze schets tot het Vecht-Regge gebied. De bodem van Salland is sterk doorlatend. Langs de IJssel bevindt zich een zone met rivierklei. Het gebied bestaat uit een tamelijk grootschalig intensief landbouwgebied met voornamelijk melkveehouderij en varkenshouderij. Op de klei komt ook fruitteelt voor. De natuur is behalve langs de IJssel gebonden aan het voorkomen van landgoederen, die hun grootste concentratie kennen in de omgeving van Deventer. Het landschap is door deze landgoederen, maar ook door kleine beplantingselementen, esjes, dijken en uiterwaarden, oude boerderijen en dergelijke aantrekkelijk voor recreatie. De landbouw is grof- en fijnmazig verweven met gebruiksnatuur. Het is een recreatief aantrekkelijk landschap met landgoederen en er is sprake van veel uitwisseling tussen stad en land. De milieubelasting is tamelijk hoog. HOOFDKOERS VOOR SALLAND
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied is het ruimte bieden aan het ontwikkelen van economische functies met name landbouw en recreatie. Weliswaar is de aanwezige natuur deels verdroogd, maar in het sterk zandige Salland zou het herstellen van de natuurlijke omstandigheden en daarnaar handelen zoveel en zulke dure maatregelen vragen dat het niet verantwoord is. De hoofdgebruiker in Salland is de landbouw. Die bepaalt binnen zekere randvoorwaarden van landschappelijke kwaliteit de ontwikkeling. Voor de ontwikkeling van landgoederen, gebruiksnatuur en landschap in combinatie met landbouwontwikkeling bestaan goede mogelijkheden, evenals voor recreatie. Voor het gehele gebied geldt dat het watersysteem functioneel is of wordt ingericht met mogelijkheden voor wateraanvoer. Hierbij kan peilverhoging aan de orde zijn indien dit gewenst is voor de landbouw. Met name in de landgoederengebieden zal het streven [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
131
zijn gericht op versterking van het landschap en extensivering van het agrarisch gebruik met vergroting van de mogelijkheden van agrarische natuurbeheer. Een uitzondering op het vorenstaande vormen de gebieden gelegen langs de IJssel. Hier zullen de natuurlijke omstandigheden bepalend zijn voor de ontwikkelingen. De IJssel maakt ook deel uit van de PEHS. In deze zone zal ook gezocht worden naar meer ruimte voor de rivier met selectief in te zetten berging zo mogelijk gecombineerd met groene functies en recreatief medegebruik. Bij Deventer bestaat de bijzondere situatie dat het aangrenzende groene gebied hoge natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarden heeft. De provincie heeft het initiatief genomen voor een project dat landbouw, natuur en landschap van dit gebied meer op de stad wil betrekken en andersom (Project Landstad Deventer, zie paragraaf 4.1.5). Gelet op de gebiedsdoelstellingen zal de inrichting van het gebied wijzigen. De uitvoering van de Reconstructie-wet concentratiegebieden zal hier naar verwachting aan bijdragen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat reconstructie in Salland zal leiden tot de inrichting van gebieden met concentraties van varkenshouderij, naast gebieden die veeluw zijn. Er lijkt plaats voor ontwikkelingsgebieden van de veehouderij. 4.5.2.2.3. GROENE RUIMTE VECHT-REGGE KARAKTERISTIEK
Het gebied Vecht-Regge omvat de Sallandse Heuvelrug, het Vechtdal en een belangrijk deel van het Reggedal. Dit gebied is divers in zijn natuurlijke basis: stuwwallen, beekdalen, zanden rivierkleigronden, hoge en diepe grondwaterstanden. In dit gebied is sprake van hoge natuurlijke en landschappelijke waarden, vooral op de stuwwallen, bij riviertjes en beken en op landgoederen. Karakteristieke verschijnselen zijn rivierduinen, stuifzanden, essen, heidebebossingen en de monumentale bebouwing in gehuchten en op landgoederen. Vecht-Regge is rijk aan cultureel erfgoed. Tussen Lemele, Ommen en Mariënberg komt een groot vrijwel aaneengesloten natuur- en bosgebied voor. De landbouw is verweven met natuur en landschap. Melkveehouderij is de belangrijkste tak. Recreatief is het gebied zeer aantrekkelijk en er is dan ook veel actieve en verblijfsrecreatie met meer dan twee miljoen overnachtingen per jaar. Opvallend is het snoer van woonkernen aan de Vecht. In Vecht-Regge loopt een gebiedsgericht project. Dit geeft invulling aan provinciale doel-
132
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
stellingen op het terrein van natuur, landbouw, recreatie, waterwinning, waterhuishouding en milieu. Het project geeft tevens invulling aan het beleid voor Waardevolle Cultuur Landschappen van het Rijk. Door overheden en maatschappelijke organisaties wordt er gewerkt aan het projectmatig bereiken van de doelstellingen. De partners hebben in januari 1999 het gebiedsperspectief vastgesteld. Kenmerkend is de voorgenomen uitwerking in deelgebieden. Het gebied valt voor het grootste deel binnen de werking van de ontwerp-Reconstructiewet concentratiegebieden. HOOFDKOERS
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied is het door Vecht en Regge gedomineerde watersysteem; hierbij worden omvang en kwaliteit van de natuur versterkt en wordt de beheerstaak van de landbouw vergroot. Een belangrijke doelstelling hierbij is de realisering van 1.000 hectare nieuwe natuur. Langs Vecht en Regge kan verruiming van het winterbed ter vergroting van de veiligheid (waterberging) gecombineerd worden met natuurontwikkeling. Het centrale deel van het gebied is geschikt om natuur in compacte eenheden vorm te geven (langs riviertjes en op en aan stuwwallen). Elders wordt gestreefd naar ruimtelijk-functionele verweving van natuur en landbouw. Over het hele gebied wil de provincie de beheerstaak van de landbouw versterken. In het gebied als geheel heeft de landbouw een dragende functie. Versterking van de landbouwstructuur is daarvoor noodzakelijk. De bestaande landgoederen dienen in hun duurzaam functioneren te worden versterkt. Voor de waterhuishouding staan het voorkomen van wateroverlast door hoge afvoer (veiligheid), verdrogingsbestrijding en de ontwikkeling van een meer natuurlijke rivier centraal. Voor recreatie en toerisme staat kwaliteitsverbetering centraal: verbetering van de bestaande verblijfsrecreatie en ontsluiting van de groene ruimte voor medegebruik. De kernen langs de Vecht maken nu weinig gebruik van de bijzondere ligging. Het beleid was daar niet op toegesneden. Door aan te sluiten bij de cultuurhistorie maar ook door nieuwe vormen te ontwikkelen kan de ligging worden uitgebuit zodat er een sterkere herkenbaarheid van het Vechtsnoer ontstaat. Gelet op de gebiedsdoelstellingen zal de inrichting van het gebied wijzigen. Door middel van oude en nieuwe vormen van landinrichting zal dit worden bereikt maar ook door de daarmee deels geïntegreerde uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
4.5.3. NOORDOOST-OVERIJSSEL
HOOFDLIJN •
accent op ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies
4.5.3.1. STEDELIJK GEBIED
Noordoost-Overijssel is een relatief dunbevolkt gebied. Er wonen thans ruim 73.000 inwoners. De bevolking neemt relatief sterk toe, vooral als gevolg van de verhoudingsgewijs hoge natuurlijke groei. Daarnaast kent het gebied in de negentiger jaren ook een bevolkingstoename door een positief vestigingsoverschot. Met betrekking tot de werkgelegenheid ligt een sterk accent op de industrie en bouwnijverheid. De zakelijke dienstverlening is minder sterk vertegenwoordigd. Het belang van de zorgsector is in de afgelopen jaren groter geworden. Hardenberg is in het provinciaal beleid aangewezen als streekcentrum.Tot de grotere kernen behoren Hardenberg, Ommen, Dedemsvaart, Gramsbergen en Balkbrug. De infrastructuur is van groot belang voor de ontwikkeling van Noordoost-Overijssel. De verbetering van de ontsluiting via de weg, spoor en water heeft dan ook een grote prioriteit. Naast de grotere kernen met een regionale functie of belangrijke lokale verzorgende - en opvangfunctie telt Noordoost-Overijssel een groot aantal kleinere kernen en buurtschappen. De verschijningsvorm en de ontstaansgeschiedenis van de kleinere kernen (en buurtschappen) is heel verschillend. Hardenberg is een gemeente waar de industrie sterk is vertegenwoordigd. Vooral de kunststofindustrie is erg belangrijk. Van groot belang is ook de toeristische sector. Hardenberg is de laatste jaren sterk uitgebreid. In de toekomst vraagt de herstructurering van bestaande woongebieden en de revitalisering van bestaande bedrijventerreinen veel aandacht. De gemeente wil de centrumontwikkeling verder stimuleren. Belangrijk voor de ontwikkeling van de kern zijn de voorgenomen ontwikkelingen bij het NS-station en de ontwikkeling van natuur en landschap in de Vecht corridor. Ommen manifesteert zich vooral als recreatiegemeente, waarbij voor de stad Ommen de Vecht een centraal gegeven is. De gemeente streeft naar een verdere integratie van stad Ommen, ten noorden van de Vecht, en Ommen-Zuid. Het oplossen van de verkeersproblematiek rond de N34 heeft een hoge prioriteit. Ook in Dedemsvaart is de industriële bedrijvigheid van groot belang. Ruimtelijke belemmeringen liggen aan de noordzijde van
de kern. De uitbreiding heeft dan ook plaatsgevonden aan de zuidzijde van dit vroegere kanaaldorp. Dedemsvaart vervult een verzorgingsfunctie mede voor het aangrenzende deel van Drenthe. De aantrekkelijke kern Gramsbergen ligt tussen de Vecht en spoorlijn/kanaal. Mede door deze ligging zijn de uitbreidingsmogelijkheden na realisering van de huidige plannen beperkt. Slagharen kent een belangrijke functie ten aanzien van dag- en verblijfsrecreatie. Door middel van een groot aantal plannen en overlegkaders wordt thans reeds vorm gegeven aan de toekomstige ontwikkeling in Noordoost-Overijssel. Genoemd kunnen worden onder meer: • De Regiovisie Zuid-Drenthe/ Noord-Overijssel. In deze visie wordt het gebied Emmen/Coevorden/Hardenberg/ Meppen aangeduid als substantiele economische pool. Voor Hardenberg wordt onder meer een versterking van de dienstensector voorgestaan. Een verbetering van de bereikbaarheid is noodzakelijk (verbeteren N34, de spoorverbinding Zwolle-Emmen en de vaarweg Almelo-De Haandrik). • Het convenant, afgesloten tussen de provincie en gemeente Hardenberg, gericht op versterking van de streekfunctie van Hardenberg. • Regionale Ontwikkelingsplan NoordoostOverijssel: in dit kader zijn in de afgelopen tijd reeds een zeer groot aantal projecten gerealiseerd of opgestart ter bevordering van de leefbaarheid in het gebied. Het ROP loopt binnenkort af. Er wordt thans nagegaan hoe de aandacht voor de leefbaarheid ook in de toekomst concreet vormgegeven kan worden. • Het gebiedsperspectief Vecht-Regge: op een samenhangende wijze wordt in dit kader gewerkt aan de ontwikkeling van dit gebied (zie profiel voor de groene ruimte). Verder kan nog genoemd worden dat er gewerkt wordt aan de totstandkoming van een regionaal structuurplan. De resultaten hiervan kunnen zonodig verwerkt worden in dit Streekplan. WONEN
Voor de komende jaren wordt voor het gebied rekening gehouden met een gunstige migratieontwikkeling en een daarbij behorend woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.1.2). De toekomstige uitbreiding in Hardenberg vindt plaats in het gebied Marslanden. Daarnaast heeft de gemeente mogelijkheden voor woningbouw binnen de bestaande kern. De kern Hardenberg kan op deze wijze een gevarieerd pakket aan woonmogelijkheden bieden, voor starters en voor doorstromers. De herstructurering van bestaande woongebieden vraagt in de komende tijd veel aandacht. [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
133
In Dedemsvaart liggen de huidige uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw aan de zuidzijde van de kern, in het gebied Kotermeerstal. Hier kan nog geruime tijd in de woningvraag worden voorzien. De uitbreiding op lange termijn zal in aansluiting op bestaande woongebieden kunnen worden gevonden. De keuzemogelijkheden in Ommen zijn beperkt Na afronding van de thans in ontwikkeling zijnde plannen denkt de gemeente aan uitbreiding in oostelijke richting. WERKEN
Voor de ontwikkeling van het gebied heeft de werkgelegenheid, de infrastructuur en het behoud/versterken van het voorzieningenniveau de hoogste prioriteit.Voor een goede ontwikkeling van de werkgelegenheid zijn een betere bereikbaarheid, een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen en de aanwezigheid van subsidieregelingen bij bedrijfsvestigingen essentiëel. In Hardenberg vindt de ontwikkeling van bedrijventerreinen plaats aan de noord- en zuidoostzijde. Het gebied Broeklanden is bedoeld voor bedrijven die op water zijn aangewezen. De overige plannen betreffen het gebied J. Weitkamplaan, Haardijk I en Haardijk II, totaal 37 ha. De behoefte van circa 60 ha kan met deze locaties worden gedekt.
Naast de mogelijke landschappelijke ontwikkeling wordt gekeken naar kansen voor een (multimodaal) overslagcentrum. Na realisering van de gemeentelijke herindeling in Noord-oost-Overijssel kan de nieuwe gemeente bezien welke complementaire werkgelegenheidsfunctie Dedemsvaart in relatie tot Hardenberg kan vervullen. Hierbij kan verschuiving van de mogelijkheden voor bedrijfsvestigingen, die Hardenberg bezit vanuit haar streekfunctie, plaatsvinden.
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
• •
de provincie bevordert de tot standkoming van een regionaal structuurplan voor Noordoost-Overijssel de provincie spant zich in voor de uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het convenant tussen de provincie en de gemeente Hardenberg over de ontwikkeling van (de streekfunctie van) deze stad
4.5.3.2. GROENE RUIMTE NOORDOOSTOVERIJSSEL KARAKTERISTIEK
Voor het grootste deel bestaat het uit grootschalig landbouwgebied met een zandbodem (ontgonnen hoogveen en broekgronden). Het watersysteem is kunstmatig. De landbouw heeft er een goede productiestructuur. Er komt echter veel akkerbouw voor die zoals ook elders in Nederland structureel zwak is. Er is een grofmazig routenetwerk om te wandelen, fietsen en paard te rijden.
HOOFDKOERS VOOR NOORDOOST-OVERIJSSEL
De mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein in Ommen zijn beperkt. De gemeente zal dan ook selectief met deze mogelijkheden moeten omgaan. Mogelijkheden zijn aanwezig aan de noordzijde van het dorp en ten oosten van het dorp. Gelet op deze beperkte mogelijkheden is er geen plaats voor bedrijven die zeer veel ruimte vragen. Voor dit type bedrijven zou Dedemsvaart wellicht een alternatief kunnen zijn. Ommen heeft goede potenties om de reeds [4
ACTIE
De zone langs de Vecht is aantrekkelijk. Daar komt veel verblijfsrecreatie voor. Ook daarbuiten zijn enkele verblijfsrecreatieve complexen en dagattracties. Aan de noordoost-rand ligt het dal van de Reest, met hoge waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed. Buiten de zones langs Vecht en Reest zijn er weinig natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten hoewel het gebied voor een groot deel wel een ‘eigen’ beeld heeft. Karakteristiek zijn de rechte lijnen, kanalen en wijken. De milieubelasting is tamelijk klein. Noordoost-Overijssel behoort tot het gebied waar de ‘5b-doelstelling’ geldt en waar dus EU-middelen worden ingezet ter versterking van de plattelandseconomie. Een zone langs de rivier de Vecht maakt onderdeel uit van het gebiedsgericht beleid Vecht-Regge.
Van belang voor Hardenberg is de ontwikkeling van het gebied rond het NS-station. Hier bestaat onder meer de mogelijkheid tot vestiging van bedrijven in de zakelijke dienstverlening. Tezamen met Coevorden doet de gemeente onderzoek naar de ontwikkeling van de kanaal-/Vechtzone.
134
aanwezige sterke positie op het gebied van recreatie en toerisme verder te benutten.
]
Richtinggevend voor het gebied is het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies, met name de landbouw. De landbouw heeft goede ontwikkelingsmogelijkheden waarbij een sterkere afwisseling tussen grasland en akkerland actief gestimuleerd zou moeten worden. Dit doorbreekt de relatief eenzijdige akkerbouwstructuur. Ter stimulering van de plattelandseconomie kan een ruim beleid voor hergebruik van agrarische bebou-
wing worden gevoerd. De natuurdoelstellingen zijn bescheiden. Wel is het grensriviertje de Reest vanuit natuuroogpunt, en tevens voor landschap en cultuurhistorie van grote betekenis. Ook is het realiseren van een ecologische verbindingszone tussen het Vechtdal en de Reest ter hoogte van Ommen – Balkbrug gewenst. Dit gebied is ook een belangrijk inzijggebied voor het veengebied ten oosten van het Zwarte Water. Voor recreatie en toerisme zijn verbindingen tussen aantrekkelijke gebieden, voor een belangrijk deel gelegen binnen de aangrenzend gebieden Vecht-Regge, Drenthe en Duitsland van groot belang. Deze verbindingen hebben een multi-functioneel karakter. Ook het kanaal Almelo-Coevorden is voor de recreatievaart van betekenis.
4.5.4. NOORDWEST-OVERIJSSEL
HOOFDLIJN •
accent op ontwikkelingen op basis van natuurlijke omstandigheden
4.5.4.1. STEDELIJK GEBIED KARAKTERISTIEK
Noordwest-Overijssel bestaat op dit moment nog uit de gemeenten Steenwijk, Brederwiede, IJsselham en Zwartsluis. In de provinciale plannen in het kader van de gemeentelijke herindeling, vormen vanaf 2001 Steenwijk, Brederwiede en IJsselham een grote gemeente. Zwartsluis vormt na de gemeentelijke herindeling samen met Hasselt en Genemuiden de nieuwe gemeente rond het Zwarte Water. Bij een aantal ontwikkelingen in Noordwest-Overijssel, waaronder het gebiedsgericht beleid en het Regionaal Ontwikkelingsprogramma voor Noordwest-Overijssel, is en blijft ook Zwartsluis betrokken. Evenals Noordoost-Overijssel is ook Noordwest-Overijssel een relatief dunbevolkt gebied. Er wonen thans ongeveer 41.000 inwoners, gespreid over een groot aantal kleine en grotere kernen en in het buitengebied. De bevolking neemt relatief weinig toe als gevolg van een zeer lage natuurlijke groei. Daarnaast kende het gebied in de negentiger jaren wel een aanzienlijke bevolkingstoename als gevolg van een positief vestigingsoverschot van personen. Steenwijk is veruit de grootste stedelijke kern in Noordwest-Overijssel. Samen met Meppel heeft Steenwijk een belangrijke verzorgingsfunctie voor de regio. De werkgelegenheid
concentreert zich vooral in bedrijvigheid en voorzieningen. De gemeente wil komen tot een verdere ontwikkeling van het gebied rond het NS-station. Naast de nieuwbouw vraagt de herstructurering van bestaande woonwijken een grote inspanning. Steenwijk is gunstig gelegen ten opzichte van infrastructuur (zowel over de weg en het spoor als over water) en heeft grote recreatieve potenties gelet op de ligging tussen het merengebied van Noordwest-Overijssel en de aangrenzende (bos)gebieden van Zuidwest-Drenthe en het Friese Merengebied. Ook heeft Steenwijk een aantrekkelijke historische binnenstad en biedt het centrum een ruim aanbod van culturele evenementen. De relatie met Meppel is steeds van groot belang. Een wederzijdse afstemming van de ontwikkeling van Steenwijk en Meppel is nodig in het beleid van betrokken gemeenten, de provincies en rijksinstanties. Steenwijk is in het provinciaal beleid aangewezen als streekcentrum, hetgeen een bijzondere taakstelling voor deze kern betekent. Ook van provinciale zijde mag daarom een extra inspanning verwacht worden. Het behoud en versterken van de bovenlokale voorzieningen in deze kern zijn voor de gehele regio van groot belang. De ontwikkeling van Steenwijk als streekcentrum in de afgelopen jaren laat zien dat deze complementair is ten opzichte van de stadsgewesten en niet ten koste gaat van de stadsgewestelijke opgaven. Noordwest-Overijssel is wat betreft natuur en landschap een zeer gevariëerd en waardevol gebied. Dat betekent dat met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van steden en dorpen grote voorzichtigheid geboden is. Er zijn voor een aantal kernen nadrukkelijk grenzen aan de groei. Naast Steenwijk zijn Vollenhove en Oldemarkt kernen met een belangrijke woon-, verzorgings- en werkfunctie. Vollenhove en Oldemarkt zijn aangemerkt als grotere kern. Voor de leefbaarheid in het gebied, gezien de perifere ligging van deze kernen en gezien de uitgangspunten van het gebiedsgericht beleid in Noordwest-Overijssel, krijgen Vollenhove en Oldemarkt een prioritaire status. Hiermee wordt een bundeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen het landelijk gebied van Noordwest-Overijssel beoogd, vooral op het gebied van wonen en werken. Daarnaast zijn er nog meerdere kleine kernen met een beperkte lokaal verzorgende functie. Giethoorn heeft vooral een recreatieve functie. Voor de leefbaarheid van Noordwest-Overijssel is het van belang dat de verschillende kernen hun functie zo goed mogelijk kunnen (blijven) vervullen. Hierbij hoort een ontwikkeling van lokale bedrijvigheid en uitbreiding van de mogelijkheden voor recreatieve voorzieningen, [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
135
voor zover aangegeven in het gebiedsgericht beleid en rekening houdend met de kwaliteit van natuur en landschap. Door middel van een groot aantal plannen en projecten wordt thans reeds vorm gegeven aan een voorspoedige ontwikkeling van (de kernen in) Noordwest-Overijssel en de streekfunctie van Steenwijk: • De Regiovisie Zuid-Drenthe/NoordOverijssel. Ook volgens deze visie vervult Steenwijk een subregionale functie voor de Kop van Overijssel en delen van omliggende provincies. Door ontsluiting via de A32, het vaarwater en het spoor bezit Steenwijk goede vestigingsmogelijkheden voor verschillende typen bedrijvigheid. Gezamenlijk wordt thans studie gedaan naar de locatie van een regionaal bedrijventerrein in de strook Staphorst-MeppelSteenwijk. • Er is in 1999 een convenant tussen de provincie en de gemeente Steenwijk afgesloten, gericht op versterking van de streekfunctie van Steenwijk. In het convenant is een groot aantal afspraken opgenomen om gezamenlijk de voorwaarden te scheppen voor deze ontwikkeling. • In december 1996 is door de overheden en andere partners binnen het gebied het ‘Perspectief voor Noordwest-Overijssel’ vastgesteld, teneinde een duurzaam perspectief te bieden aan deze regio. Het gebiedsgericht beleid omvat een samenhangend pakket van beleidsvoorstellen, gericht op een duurzame ontwikkeling van landbouw, visserij en rietteelt, een duurzame recreatie, vergroting van Wieden en Weerribben, het ecologisch gezond maken van de natuurgebieden, het verbeteren van de leefbaarheid in het gebied en het bieden van compensatie voor het verlies van werkgelegenheid in de landbouw. Ook is voorzien in een (nieuwe) drinkwaterwinning in het Leeuwterveld, met als gunstige effect extra werkgelegenheid. Om de leefbaarheid in het gebied te vergroten is onder andere besloten eenmalig 250 extra te bouwen woningen aan het platteland van Noordwest-Overijssel toe te kennen. Het gebiedsgericht beleid richt zich met name op het platteland, inclusief de kernen. De relatie met Steenwijk als streekcentrum is vanzelfsprekend van groot belang, maar aan de stedelijke ontwikkelingen daarvan wordt met name via het convenant tussen de provincie en de (huidige) gemeente Steenwijk invulling gegeven. Het gebiedsgericht beleid richt zich van oorsprong op het landelijk gebied rond Wieden en Weerribben, waar een grote uitbreiding van de oppervlakte natuur (en daarmee verlies aan werkgelegenheid in de landbouw) is voorzien. Aangezien de
136
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
•
leefbaarheid van het platteland een thema is dat ook buiten de grenzen van het huidige gebiedsgericht beleid van groot belang is, gaat de provincie er van uit dat vooruitlopend op de gemeentelijke herindeling het gehele landelijke gebied van NoordwestOverijssel onder het gebiedsgericht beleid zal vallen. Daarbij blijft de grens van de landinrichting gehandhaafd. Regionale Ontwikkelingsplan voor Noordwest-Overijssel (ROP): dit programma van projecten is begin negentiger jaren opgestart. Aanvankelijk werd het ROP door het Rijk, de provincie en de gemeenten gefinancierd; na een aantal jaren heeft de rijksoverheid zich terug getrokken. Er is reeds een groot aantal projecten gerealiseerd of in ontwikkeling genomen. Hoofddoelstelling is het bevorderen van de leefbaarheid in NoordwestOverijssel. Officieel is het ROP is per 1 januari 2000 beëindigd. Het jaar 2000 is een overgangsjaar en thans wordt nagegaan of leefbaarheidsprojecten die tot nu toe via het ROP werden uitgevoerd kunnen worden ingeschaard in het gebiedsgericht beleid voor Noordwest-Overijssel.
WONEN
In de negentiger jaren was sprake van een positief migratiesaldo in Noordwest-Overijssel. De vestiging van nieuwe bewoners in Noordwest-Overijssel concentreert zich in de kern Steenwijk. Voor de komende jaren wordt voor het gebied rekening gehouden met een positieve migratie-ontwikkeling en een daarbij behorend woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.1.2). Vanaf 2000 ontwikkelt de gemeente Steenwijk het plan Woldmeenthe. Daarnaast biedt het herstructureringsgebied Steenwijkerdiep de mogelijkheid tot de bouw van enkele honderden woningen. De uitbreiding ten behoeve van woningbouw zal vervolgens in Tuk-West plaatsvinden. Er is in Steenwijk voorts een aantal kleinere inbreidingsmogelijkheden. Voor de lange termijn is een uitbreiding aan de zuidzijde mogelijk, richting Zuidveen. De uitbreidingsgebieden ‘Noordwal’ te Vollenhove en ‘de Zwartehof’ te Oldemarkt bieden de komende jaren nog voldoende bouwmogelijkheden. WERKEN
Voor de ontwikkeling van het gebied heeft de ontwikkeling van de werkgelegenheid, het behoud/versterken van het voorzieningenniveau de hoogste prioriteit. Voor een goede ontwikkeling van de werkgelegenheid is een gevarieerd aanbod van bedrijventerreinen (ook aan het water gelegen) en de aanwezigheid van stimuleringsregelingen, zoals in Noord-Nederland essentieel. De behoefte aan bedrijventerrein van
Steenwijk kan gesteld worden op 40 ha. Ruimte zal gevonden worden op het bedrijventerrein Groot Verlaat. Daarnaast zal op korte termijn de locatie Oostermeenthe-rand ter hand genomen worden. Er resteert een behoefte van circa 17 ha. Op langere termijn denkt de gemeente aan de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten noorden van de rijksweg. Daarbij is een afweging met de aanwezige natuuren landschapswaarden en met de consequenties voor de geplande recreatieve projecten aan de orde. Ook de mogelijkheden voor de vestiging van bedrijven ten zuidoosten van Steenwijk zullen nader onderzocht worden. Op de mogelijke realisering van een regionaal bedrijventerrein is in paragraaf 4.1.3. reeds ingegaan. ACTIES
•
•
de provincie spant zich in voor de uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Convenant tussen de provincie en de gemeente Steenwijk over de ontwikkeling van (de streekfunctie van) deze stad de provincie spant zich in voor het behalen van de doelen uit het ‘Perspectief voor Noordwest-Overijssel’ en voor de uitvoering van de projecten uit het bijbehorende Meerjarig Uitvoeringsprogramma bijbehorende bestuursovereenkomst (zie 4.5.4.2)
4.5.4.2. GROENE RUIMTE NOORDWESTOVERIJSSEL KARAKTERISTIEK
In Noordwest-Overijssel bevindt zich grootschalige natuur (met name Wieden en Weerribben), verweven met extensieve landbouw in een waardevol landschap. Elementen en patronen waarom het daarbij gaat: legakkers en petgaten, dijken, natte hooilanden, rietland en broekbossen, lintdorpen, strookvormige verkaveling, slootpatronen, kleine bosjes en houtwallen. Daarnaast zijn er grootschalige en goed ingerichte landbouw-gebieden, waaronder de Domeinpolders rond Scheerwolde. Natuur en landschap zijn samen met het cultureel erfgoed in het gebied (onder meer te vinden in de oude Zuiderzeestadjes), van een grote internationale zeldzaamheid en betekenis. Wat milieu betreft is Noordwest-Overijssel relatief schoon. Bijzonder is het aanbod van producten (riet, vis en landbouwproducten) en diensten (kleinschalige recreatie op basis van gebiedskwaliteiten: kanoën, campings, kamperen bij de boer en restaurants) die typisch zijn voor de streek. Voor de plattelandseconomie is naast de landbouw het toerisme van groeiend
belang. Steeds meer landbouwers hebben neveninkomsten uit agrotoerisme en het beheer van natuur en landschap - overigens gaat het hier om een nog relatief geringe geldstroom. Bijzonder in Noordwest-Overijssel is ook de bijdrage van het rietsnijden en de binnenvisserij aan de plattelandseconomie. Beide activiteiten worden voornamelijk binnen de grenzen van de bestaande natuurgebieden uitgeoefend. Het open water in het gebied is van belang voor natuur en recreatie, maar heeft tevens een onmisbare functie voor de rietteelt en de beroepsvissers. Het is een opdracht en een uitdaging om aan de grote oppervlakte bestaande natuur nog circa 1.550 hectare natuurgebied (reservaat en natuurontwikkelingsgebied) toe te voegen. De oorspronkelijke opdracht uit het SGR was het realiseren van 2.000 ha laagveenmoerasgebied, aansluitend aan Wieden enWeerribben, waarin waterrecreatie ook een plaats zou vinden. De nieuwe natuur heeft als doel de laagveenmoerassen van Wieden en Weerribben te vergroten en beter met elkaar te verbinden. Ook worden verbindingen gerealiseerd met natte natuurgebieden buiten Noordwest-Overijssel, waaronder de Rottige Meente in Friesland, het Zwarte Water en het Staphorsterveld. Na het verbinden van al deze natuurgebieden ontstaat een natuurlijk nat en vochtig ecosysteem van 10.000 hectare. Een ander belangrijk doel is de milieukwaliteit van de natuurgebieden te vergroten, zodat zich een gezond ecosysteem kan ontwikkelen dat duurzaam in stand blijft en waar plaats is voor alle flora en fauna die in een dergelijk natuurtype thuishoren (waaronder de otter). De begrenzing van de nieuwe natuurgebieden (zowel de reservaten en natuurontwikkelingsgebieden als de beheersgebieden, waar beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten) is door GS in oktober 1999 vastgesteld. Door het realiseren van de nieuwe natuurgebieden gaat veel landbouwareaal, en daarmee werkgelegenheid, verloren. Behoud van lokale werkgelegenheid is echter van groot belang voor de leefbaarheid van het platteland. Compensatie voor het verlies aan banen in de agrarische sector wordt met name gezocht in het verbeteren van de economische basis van de blijvende landbouw en het stimuleren van de recreatie. Daarbij horen de aanleg van openbare recreatieve voorzieningen (fiets- en wandelpaden, kanoroutes, voorzieningen voor kleinschalige oeverrecreatie en dergelijke), verbetering van de kwaliteit van bestaande recreatiebedrijven en het bieden van mogelijkheden voor nieuwe verblijfsrecreatie. In het gebied is tevens de realisering van een grootschalige waterwinning in het Leeuwterveld (circa 200 ha) voorzien; ook daardoor ontstaat nieuwe [4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
137
werkgelegenheid. Voor de leefbaarheid van het platteland van Noordwest-Overijssel is ook een goede en veilige infrastructuur van belang en aandacht voor alternatieve vormen van mobiliteit (onder andere fietspaden en CVV). Noordwest-Overijssel is een gebied waar overheden en maatschappelijke organisaties zich inspannen om doelstellingen op het gebied van duurzame landbouw, rietteelt en visserij, duurzame recreatie, natuur en landschap en leefbaarheid te bereiken. Zoals eerder aangestipt is hiertoe eind 1996 het Perspectief voor Noordwest-Overijssel vastgesteld. Tegelijkertijd is het Streekplan voor West-Overijssel destijds partieel herzien. Ook is (1998) een bestuursconvenant door de partners uit het gebiedsgericht beleid voor Noordwest-Overijssel ondertekend, waarmee zij zich verplichten zich samen in te spannen middels inzet van menskracht en financiële middelen de doelstellingen uit het Gebiedsperspectief te realiseren. Kern van het Gebiedsperspectief is dat de problemen en uitdagingen van het landelijk gebied van Noordwest-Overijssel integraal en in onderlinge samenhang worden opgepakt. Sinds de vaststelling van het Gebiedsperspectief is de uitvoering van projecten in volle gang. Basis hiervoor is het Meerjarig Uitvoeringsprogramma, dat onderdeel is van het Gebiedsperspectief. Hierin zijn projecten opgenomen rond natuur en landschap, landbouw, rietteelt en visserij, water en milieu, recreatie, leefbaarheid en communicatie/voorlichting. Heel belangrijk bij de uitvoering van het gebiedsgericht beleid is de landinrichting, die 10-15 jaar zal vergen. Daartoe is in 1997 de Landinrichtingscommissie (LC) geïnstalleerd. In 1998 heeft de LC haar Plan van Aanpak gepresenteerd en in 2000 zal de LC een Ontwerp Landinrichtingsplan afronden. De landinrichting is van essentieel belang voor het realiseren van de gewenste functieveranderingen in het gebied, de inrichting van de nieuwe natuurgebieden en (een belangrijk deel van de) openbare recreatieve voorzieningen en ook voor de aankoop van gronden ten beheove van de waterwinning in het Leeuwterveld. Ook zal door de landinrichting 250 ha rietland binnen de nieuwe natuurgebieden worden gerealiseerd, hetgeen van groot belang is voor de werkgelegenheid in deze (gebiedsspecifieke) bedrijfstak. De landinrichting draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied, onder meer door het verbeteren van de economische basis van de blijvende landbouw en het zodanig ruilen van agrarische gronden dat landbouwverkeer door de kernen wordt beperkt. HOOFDKOERS
Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn de natuurlijke omstandigheden van
138
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
water en bodem en een hoge kwaliteit van natuur, landschap en cultureel erfgoed. Langer het water vasthouden in het gebied is nodig voor instandhouding van het veengebied. De keuze voor een belangrijk accent op omgevingskwaliteiten als basis voor verdere ontwikkeling, is ook de richting die in het kader van het gebiedsgericht beleid voor NoordwestOverijssel is ingeslagen. De afspraken die met het gebied zijn gemaakt in het Perspectief voor Noordwest-Overijssel en de daarbij behorende bestuursovereenkomst, gelden dan ook als uitgangspunt voor het provinciale beleid ten aanzien van dit gebied. Dat betekent dat er in het gebied nadrukkelijk ook plaats blijft voor gangbare (doch duurzame) landbouw, recreatieve ontwikkelingen, kleinschalige bedrijvigheid en de waterwinning bij het Leeuwterveld (zie paragraaf 4.4.2). Een en ander conform de afspraken die in het gebiedsgericht beleid zijn gemaakt. De (nieuwe) kaders die het Streekplan biedt, kunnen een positieve impuls geven aan de verbetering van de leefbaarheid onder meer door de beleidslijnen voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Opgenomen is de geactualiseerde kaart van het gebiedsgericht beleid (zie kaart 25). Verschil met de kaart uit het Perspectief voor Noordwest-Overijssel is dat op de nieuwe kaart de inmiddels vastgestelde begrenzing van de nieuwe natuurgebieden is opgenomen en tevens het gebied waar beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten (‘ruime jas’-beheersgebied). Verder vallen de locaties op waar ruimte wordt geboden aan nieuwe recreatieve ontwikkelingen (de gele stippen en vlekken nabij de kernen). Van belang is dat het aanbod van verblijfsrecreatieve voorzieningen een gevariëerd aanbod kent en van grote en bijzondere kwaliteit is.
GEBIEDSPERSPECTIEF NOORDWEST-OVERIJSSEL NOORDWEST-OVERIJSSEL GEBIEDSPERSPECTIEF
[KAART 25]
reservaatsgebied
zoekgebied ( ruime jas weidevogel ) zoekgebied ( ruime jas botanisch ) 50ha natuurontwikkeling ( bos- en landschaps elementen ) op Hoge Land van Vollenhove
*
Natuurgebied Natuurontwikkeling Verblijfsrecreatie en dagrecreatie Uitbreidingsmogelijkheden open water Gebied waarbinnen drinkwaterwinning wordt gerealiseerd
D
Varianten drinkwaterwinning Landbouwkundige verbeteringen
de
Oldemarkt
Steenwijkerwold
Ossenzijl
e Lin d
Steenwijk
Kuinre
Kalenberg
Blankenham
Wetering Scheerwolde
Nederland
Giethoorn Muggenbeet Dwarsgracht
Blokzijl
Boven wijde
D
Marknesse
Beulakerwijde
Meppel Belter-
Sint Jansklooster
Vollenhove
*
D
wijde
Belt-Schutsloot
Heetveld
Staphorst Zwartsluis
Ens Zwarte meer
Genemuiden
Cartografie: Provincie Overijssel mrt. 2001 tek.nr. 01295033
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
139
noten Uitgesplitst naar de deelgebieden: voor het Stadsgewest Twente (exclusief Wierden) varieert dat aandeel van 56,8% tot 65% (aandeel op 1-1-1999: 56,1%), in West-Overijssel varieert het aandeel van Zwolle en Deventer van 48,2% to 57,3% (aandeel op 1-1-1999: 43,4%). 2 Hoofdfietsroute moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: vrijliggend, voldoende hoog comfort en veilig. 3 Het gaat hier om al geruime tijd gevestigde bedrijven, die als het ware ter plaatse ‘geworteld’ zijn. Minimaal vereist is dat het bedrijf in november 1999, toen de partiele streekplanherziening inzake nietagrarische bedrijven in het landelijk gebied van kracht werd, al een positieve bedrijfsbestemming had. De regeling is niet bestemd voor bedrijvigheid die zich de afgelopen jaren in vrijgekomen agrarische bebouwing heeft gevestigd. 4 Het stadsgewest Twente bestaat uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo 5 Op basis van de in de ‘Ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015’ van de gemeente Enschede opgenomen planning is voor de locatie Usseleres, noordelijk deel, rekening gehouden met een bedrijventerrein van 60 ha en is het ‘zachte plan’ Havengebied-west vooralsnog p.m. gelaten. De locatie Grote Plooy is niet in de beschikbare capaciteit meegenomen vanwege het vergevorderde stadium van het bestemmingsplan voor de vestiging van Grolsch op dat terrein. 6 De voorgeschiedenis van deze locatie is als volgt. In de streekplanherziening stadsgewest Twente van eind 1996 heeft het gebied De Groote Plooy niet een aanduiding als voorkeurslocatie bedrijventerrein gekregen; anderzijds sluit dat streekplan benutting van het gebied voor stedelijke doeleinden ook niet uit. In de systematiek van het streekplan betekent dit dat de gemeente op basis van zwaarwegende redenen met een van de voorkeurslocaties afwijkende alternatieve locatie voor stedelijke functies kan komen. In het kader van het bestemmingsplan de Groote Plooy heeft de gemeente Enschede vervolgens overtuigend aangetoond dat de locatie De Groote Plooy nodig was voor de vestiging/verplaatsing van de bierbrouwerij Grolsch. Binnen de gemeente Enschede zijn geen andere geschikte locaties voorhanden voor deze vestiging. Gedeputeerde Staten hebben daarom op 7 maart 2000 het bestemmingsplan De Groote Plooy goedgekeurd. In overeenstemming met dit besluit is het gebied van de Groote Plooy nu in het streekplan aangeduid als bedrijventerrein > 25 ha conform de begrenzingen van het bestemmingsplan, als voortzetting van het bedrijventerrein de Marssteden. De provincie is van oordeel dat deze ontwikkeling niet een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied bij Boekelo en Usselo betekent. Van belang daarbij is dat een goede inpassing van de beek is bereikt in het kader van het bestemmingsplan. Wel zal de stedelijke ontwikkeling beperkt moeten blijven tot deze locatie, om niet de identiteit van de kleine kernen Boekelo en Usselo in gevaar te brengen. Langs de locatie is daarom een rode belemmeringenlijn getrokken. 1
140
[4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
]
141
[HOOFDSTUK 5] Uitvoering van het provinciaal ruimtelijk beleid
5.1. INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoering. In aansluiting op de beschouwingen over de rol en positie van de provincie in hoofdstuk 1 is de rode draad bij de uitvoering het zoeken van samenwerking met anderen. Dit, zoals in dat hoofdstuk staat, met een toenemende aandacht voor (maatschappelijke) contractvorming als eindpunt van beleidsvorming. Uitgaande van de gestelde doelen in hoofdstuk 4, is het van belang de instrumenten en maatregelen van de drie beleidsterreinen ruimte, water en milieu elkaar onderling te laten versterken. In hoofdstuk 4 van alle drie plannen zijn talrijke actiepunten opgenomen. Voor dit plan zijn die samengevat in een activiteitenprogramma, dat in een bijlage is opgenomen. In die bijlage wordt ook de relatie met de andere plannen zichtbaar gemaakt. De opgenomen activiteiten behoren in het algemeen tot de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Ze zullen voorzover nodig in de respectievelijke uitvoeringsprogramma’s worden opgenomen. In dit hoofdstuk gaat het om de uitvoeringsstrategie: de algemene uitspraken over de uitvoering, die voor rekening zijn van Provinciale Staten. Die uitspraken kunnen betrekking hebben op het algemene financiële beeld (inclusief de personeelskosten), de rol van regelgeving dan wel de inzet van organisatorische en communicatieve middelen. Om de samenhang tussen de drie plannen te benadrukken is de eerste paragraaf van dit hoofdstuk voor alle drie plannen gelijk. De nu volgende uitspraken (‘hoofdlijnen voor de uitvoering’) hebben dan ook grotendeels betrekking op alle drie plannen. Ze geven aan waar in de toekomst de uitvoeringsaccenten liggen, met inbegrip van de veranderingen ten
opzichte van het tot nu gevoerde beleid. In veel gevallen komen ze neer op het beter inzetten van de provinciale instrumenten voor het bereiken van onze doelstellingen om daarmee de effectiviteit van de inspanningen te vergroten.
HOOFDLIJNEN
VOOR DE
UITVOERING
•
versterken van de relatiegerichtheid van de provincie Dit komt op verschillende plaatsen in de plannen terug. In het Milieubeleidsplan via het gebiedenbeleid en de accountmanagers voor onder andere het Midden en Klein Bedrijf en afvalverwerkende bedrijven, in het Streekplan via het programma voor de netwerkstad Twente en de programmeringsoverleggen voor woningbouw en bedrijventerreinen en in het Waterhuishoudingsplan via de relatiebeheerders voor de waterschappen en het waterleidingbedrijf.
•
de provincie kiest bij de uitwerking en uitvoering van haar beleid voor een gebiedsgerichte aanpak, zowel voor stedelijke als plattelandsvraagstukken. Deze stijl van werken kent twee polen: enerzijds helder uiteenzetten waar je als provincie voor staat en anderzijds samen met partners in de gebieden werken aan de uitvoering, rekening houdend met de eigen beleidsaccenten van partners. De provincie gaat het gebiedsgericht beleid provinciedekkend en meer integraal ontwikkelen. Met integraal bedoelt de provincie dat fysiek ruimtelijk beleid (milieu,water, ruimtelijke ordening) en sociaal/economische aspecten gezamenlijk worden ontwikkeld. [5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
143
•
veelzijdig inzetten op de realisatie en bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Via de verankering in het Streekplan, het definiëren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime in het Waterhuishoudingsplan en het te voeren beschermingsbeleid vanuit het Milieubeleidsplan komt dit punt in de verschillende plannen prominent aan de orde.
•
beter afstemmen van de regelgeving voor ruimte, water en milieu
In het verlengde van het Streekplan worden beleidsregels voor de Ruimtelijke ordening opgesteld, bij het Waterhuishoudingsplan een waterverordening en bij het Milieubeleidsplan een provinciale milieuverordening. Door een betere afstemming wordt de reikwijdte van elk van de instrumenten vergroot. Aldus wordt de samenhang in de drie strategische plannen doorgezet in de bij de plannen behorende regelgeving.
•
•
een actievere benadering van de consument met inschakeling van organisaties die over uitvoeringscapaciteit beschikken en met consumentenorganisaties versterking van de inzet in het kader van het concentratiebeleid voor de vijf steden
In dat verband gaat het primair om de kwaliteit, zowel van nieuwe als in al bestaande woongebieden. Maar het gaat ook om goede werkgebieden in voldoende mate en om de kwaliteit van de hoogwaardige voorzieningen. Het grote stedenbeleid van de provincie is daarop gericht en de langdurige voortzetting van het rijksbeleid (waaronder de Vinex/Vinac maatregelen) is nodig. In aanvulling daarop zijn maatregelen nodig, die ervoor zorgen dat de concurrentieverhouding tussen de vijf steden en de overige gemeenten in evenwicht blijft.
•
veelzijdig inzetten op duurzame bedrijvigheid
De mogelijkheden hiertoe zijn onder andere: een toetsingskader voor duurzame bedrijventerreinen (als uitwerking van de drie strategische plannen), stimuleringsbeleid (ook voor middelgrote terreinen) en vergunningen op hoofdlijnen. Via het nog op te stellen actieprogramma ‘duurzame energie en energiebesparing’ geeft de provincie aan welke mogelijkheden zij ziet voor toepassing van duurzame energie in Overijssel, en tot welk percentage duurzame energie dit kan leiden. Op het gebied van afval verhoogt de provincie haar inspanningen voor preventie en hergebruik.
• 144
[5
versterken van de duurzame landbouw
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
Voor een deel is dit al bestaand beleid via het stimuleringsprogramma duurzame landbouw. Intensiveringen betreffen: biologische landbouw, de sloopregeling voor agrarische bebouwing, de vergoedingsregeling landbouwkundig gebruik in wateraandachtsgebieden, de vergoedingsregeling wateropvanggebieden, en de meldings- en vergunningsplicht voor drainagestelsels.
•
vaststellen van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime
Het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) is mede bepalend voor ontwikkelingen in het kader van de ruimtelijke ordening. Door het vaststellen van de GGOR worden effecten van handelingen in de ruimtelijke ordening op het watersysteem inzichtelijker gemaakt. Het algemene beeld dat naar voren komt is als volgt. Tegen de achtergrond van de versterking van de relatiegerichtheid blijft regelgeving een belangrijk onderdeel van het beleid voor ruimte, water en milieu. Maar de regelgeving wordt anders, gedifferentiëerder. Waar grote regionale belangen in het geding zijn kunnen kaders aangescherpt worden, in andere gevallen juist flexibeler ingevuld en toegepast. De versterking van de samenwerking (relatiegerichtheid) is, zo leert de ervaring, arbeidsintensief. Dit zal tot personele gevolgen, met name voor milieu en ruimte, leiden hetzij door toevoeging, hetzij door verschuiving. De vervolglijnen van het Waterhuishoudingsplan zullen nog enkele jaren een forse personeelsinspanning vragen voor beleidsvorming. Het is van belang de daarvoor nodige kennis op peil te houden. De financiering voor alle drie terreinen zal in toenemende mate verlopen via gebiedsgerichte programma’s, zowel voor de steden als voor het platteland en de groene ruimte. Er zal steeds vaker sprake zijn van cofinanciering onder andere gecombineerd met Europese middelen. Een en ander biedt de mogelijkheid voor een ontschotte besteding van provinciale middelen. De financiële gevolgen in termen van programmakosten voor de provincie zijn beperkt. Voor het milieubeleid en het ruimtelijke beleid zijn investeringen in activiteiten met een grote voorbeeldwerking (bijvoorbeeld in het kader van de ontkoppeling economie en milieu en van ruimtelijk kwaliteit en zuinig ruimtegebruik) gewenst. Voor het waterbeleid verloopt de financiering grotendeels via de huishouding van de waterschappen. De voorgestelde maatregelen (inclusief de eventuele schadevergoedingsregelingen) maken voor de korte termijn een beperkte verhoging van de waterschapsbegroting en dus van de waterschapslasten noodzakelijk. Daartegenover staan besparingen op de lange termijn omdat dure reparatie-
investeringen worden voorkomen. Voor het milieubeleid verloopt een relatief groot deel van de financiering via de inzet van rijksmiddelen. Datzelfde geldt voor stedelijke vernieuwing en voor de ontwikkeling van de stedelijke knooppunten/stadsgewesten. Om de ontwikkeling daarvan veilig te stellen is voortzetting van dat rijksbeleid in de Vijfde Nota nodig. In de volgende paragrafen wordt een aantal thema’s met betrekking tot de uitvoering verder uitgewerkt. 5.2. INSTRUMENTEN GEBIEDSGERICHT BELEID
Het beleid in de drie plannen en meer in het bijzonder de beleidsmatige gebiedsbeschrijvingen (zie paragraaf 4.2.1.) respecteren de vastgestelde gebiedsperspectieven van de gebiedsgerichte projecten zoals die op dit moment in de provincie lopen. Het kaderstellende beleid voor de gebieden met een vastgesteld gebiedsperspectief zal niet worden aangescherpt, behalve wanneer er zich bijzondere kansen voordoen, of wanneer er dringende aanleiding toe is en er overeenstemming met het gebied over is. De problemen rond hoog water en wateroverlast kunnen zo’n aanleiding zijn, maar ook nieuw rijksbeleid, zoals de inwerkingtreding van de Reconstructiewet. In de voorliggende strategische plannen kan wel sprake zijn van aanvulling en verdere specificatie van beleid, die in volgende fases van het gebiedsgerichte beleid doorwerking behoeven, zoals gezegd, in overleg met de partners.Voor nieuw op te starten gebiedsgerichte projecten is het beleid van de plannen voor de leefomgeving kaderstellend. Omgekeerd kan vanuit het gebiedsgericht beleid de behoefte ontstaan aan aanpassing van de kaders zoals die in de strategische plannen zijn vastgelegd. Deze wijzigingen kunnen dan volgens de daarvoor geldende herzieningsprocedures aan de orde worden gesteld. Provinciaal beleid wordt, op basis van de strategische plannen, gebiedsspecifiek en in samenwerking met partners gebiedsgericht uitgewerkt en uitgevoerd. Deze werkwijze wordt gekenmerkt door een duidelijke inbreng vanuit de gebieden zelf. Plattelandsontwikkeling is bij uitstek een taak van gemeenten en provincie. De gebiedsgerichte aanpak is een vorm van partnerschap. In belangrijke delen van de provincie is al sprake van een gebiedsgerichte aanpak, zij het zeker nog niet overal in de voorgenomen brede benadering, waarbij integraal zowel fysiekruimtelijke als sociale en economische vraagstukken opgepakt worden. De provincie spreekt een voorkeur uit voor een gefaseerde
aanpak van de verbreding en een start te maken met de verbreding van de aanpak in Zuid-Twente en in Noordoost-Twente. Verwezen wordt verder naar hetgeen hieromtrent is gemeld in het milieubeleidsplan. LANDINRICHTING
Het doel van landinrichting is verbetering van de inrichting van het landelijk gebied, overeenkomstig de in het kader van ruimtelijke ordening toegekende functies en de daarbij passende water- en milieucondities. De mogelijkheden voor verbetering en ontwikkeling van landbouw, natuur en landschap, recreatie en toerisme en de infrastructuur worden in een landinrichtingsproject onderling gewogen tot een geïntegreerd geheel. Er vindt afstemming plaats met het ruimtelijk beleid. Landinrichting levert een belangrijke bijdrage aan de gewenste duurzame functievervulling van het landelijk gebied. De herijking van het instrumentarium voor landinrichting zal er toe leiden dat sneller, flexibeler, eenvoudiger en met een bredere inzetbaarheid het gewenste resultaat kan worden bereikt. Nieuw beleid kan daardoor sneller en op een geïntegreerde wijze worden gerealiseerd. Landinrichting wordt toegepast in integrale en sectorale projecten. Voor sectorale projecten wordt als regel 15% van het beschikbare budget gereserveerd, wat grotendeels wordt geïnvesteerd in maatregelen ten behoeve van de landbouw. Bij integrale projecten gaat het naast verbetering van de externe productieomstandigheden voor de landbouw om de realisering van de ecologische hoofdstructuur, het wateren milieubeleid (het opheffen van verdroging en eutrofiëring), een hogere landschappelijke kwaliteit en een verbetering van de recreatieve en toeristische mogelijkheden. Het gebied binnen de stedelijk invloedssfeer heeft in dat kader in het bijzonder de aandacht. Integrale projecten die bijdragen aan de realisering van het gebiedsgericht beleid in Noordwest-Overijssel, Vecht-Regge en NoordoostTwente hebben prioriteit boven andere projecten. Sectorale projecten gericht op verbetering van de landbouw worden geprogammeerd op volgorde van aanvraag. Bij een keuze uit meerdere sectorale projecten is de mate waarin deze bijdragen aan de realisering van provinciale doelen bepalend voor de prioriteitstelling. Op kaart 26 is een overzicht opgenomen van de landinrichtings projecten in voorbereiding en uitvoering en de projecten die zijn voorgedragen voor plaatsing op het Voorbereidingsschema landinrichting. Per 1 januari 2000 zijn 9 projecten in uitvoering met een oppervlakte van circa 38.000 ha. In voorbereiding zijn 14 projecten met een oppervlakte van [5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
145
circa 60.000 ha. Aangevraagd voor plaatsing zijn 2 projecten met een oppervlakte van ruim 12.000 ha. Bij de voorbereiding van landinrichtingsplannen is het beschreven beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening, natuur, milieu, water en recreatie en toerisme uitgangspunt. Indien het streekplanbeleid onvoldoende kader geeft voor de planontwikkeling in landinrichtingsprojecten zal het Streekplan worden uitgewerkt.
daarmee ook van het grondeigendom. Dit geldt zowel voor belangrijke provinciale doelstellingen voor het stedelijk gebied (bijvoorbeeld de beoogde concentratie van wonen en werken in de steden) als voor de groene ruimte (bijvoorbeeld de realisering van de EHS en de ontwikkeling van een duurzame landbouw). Becijferd is dat de komende 15 à 20 jaar minimaal 10% van het huidige areaal cultuurgrond van 210.000 ha in Overijssel van functie zal moeten veranderen. Terwijl daarnaast ten behoeve van de extensivering van de landbouw ook een forse en extra mobiliteit van de cultuurgrond zelf nodig is.
GRONDBELEID
De uitvoering van het provinciale ruimtelijke beleid vraagt op veel onderdelen om een herschikking van functies en in veel gevallen
[KAART 26]
LANDINRICHTINGSPROJECTEN stand van zaken per 1 januari 2000 verzoek om landinrichting ingediend landinrichting in voorbereiding landinrichting in uitvoering landinrichting tot stand gekomen sinds 1980 Oldemarkt
Steenwijkerwold Kallenkote
ruilverkaveling met administratief karakter
Steenwijk Kuinre
Noord-West Overijssel
herinrichting
Giethoorn
Blokzijl
vorm nog niet vastgesteld Beulakerwijde wijde
Belter-
Vollenhove ep M
le pe
iep rd
Staphorst Zwartsluis
Slagharen
Rouveen Rouveen
Zw a rte
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen ter Wa
Hardenberg
Nieuwleusen-Ruitenveen
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen e ijss Over
Dalfsen
he lsc
Vecht
Bergentheim
Marshoek-
Kamperveen-Zalk IJssel
Kloosterhaar
Hoonhorst Dalmsholte Lemelerveld
Salland-West
Heino
Den Ham
Den Ham-Lemele
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
RaarhoekVeldhoek
Geesteren Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Volthe Raalte
Olst
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst-Wesepe
Rijssen
Heeten
Bornerbroek Zenderen
Rijssen
Oldenzaal
Saasveld Gammelke
Borne
Enter
Diepenveen
Losser Enter
Holten Schalkhaar
Enschede-Noord
Delden
HENGELO
DEVENTER Markelo Twen
Diepenheim
thek
l anaa
Glanerbrug
Boekelo Enschede-
Diepenheim Zuid Haaksbergen
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.01295034
146
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen
Overdinkel
Voor het realiseren van veel provinciale beleidsdoelstellingen is derhalve een goed functioneren van de grondmarkt van cruciaal belang. Op dit punt doen zich echter een aantal, vaak samenhangende knelpunten voor. Met name gaat het om: • Een toenemende schaarste op de grondmarkt. • Een geringe grondmobiliteit. • Een gestage stijging van grondprijzen. • Grote prijsverschillen binnen Overijssel/Nederland. • Interventie projectontwikkelaars. • Onvoldoende afstemming/samenwerking overheden/partners. • ‘Concurrentie’ tussen de steden onderling en met de hen omringende gemeenten • Economisch sterke functies (lees stedelijke functies) prijzen economisch zwakkere functies (lees ‘groene’ functies) steeds meer uit de markt. Mede tegen deze achtergrond is een herbezinning op de provinciale rol op de grondmarkt wenselijk. Basis hiervoor dient te zijn een analyse van de huidige situatie. Vervolgens gaat het om de beantwoording van vragen als welke segmenten van de grondmarkt voor de realisering van provinciale doelstellingen van strategisch belang zijn. Moet de provincie daarop reactief en/of proactief; regisserend en/of participerend opereren, ook gelet op de rol van de andere overheden. En direct daaraan gekoppeld: voldoet het huidige (sturings) instrumentarium, of is aanpassing daarvan gewenst. Vanzelfsprekend dient deze herbezinning plaats te vinden in een interactief proces met de gemeenten en andere belanghebbende partners in Overijssel. Tevens ligt het voor de hand een regionale insteek te kiezen. Niet alleen vanwege de verschillen in problematiek in de diverse regio’s in Overijssel. Maar ook omdat een regionale aanpak aansluit op de samenhang op de grondmarkt, tussen de (grote) steden en de omliggende gemeenten; tussen stedelijk en landelijk gebied (rood versus groen). ACTIE
•
de provincie zal op korte termijn met betrokken partijen de mogelijkheden van een bovenlokaal grondbeleid verkennen.
RELATIE MET HANDLEIDING EN BELEIDSREGELS
Voor het beoordelen van concrete ruimtelijke plannen biedt het Streekplan niet in alle gevallen voldoende toetsingskader. Het Streekplan is immers een globaal instrument dat zich niet uitspreekt over de aanvaardbaarheid van ruimtelijke plannen op lokaal
niveau. Om deze rol toch goed te kunnen vervullen heeft de provincie de Handleiding en beleidsregels inzake Wet en Besluit op de Ruimtelijke Ordening opgesteld. In deze Handleiding, die haar basis vindt in de zogenaamde derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, zijn beleidsregels opgenomen met een meer algemene strekking over de plansystematiek en technische aspecten van de bestemmingsplannen. Voor een deel bevatten ze ook een nadere uitwerking c.q. detaillering van de streekplanuitspraken, afgestemd op het niveau van de bestemmingsplannen. De Handleiding en beleidsregels vormen als het ware ‘het spoorboekje‘ met toetsingscriteria voor het beoordelen van bestemmingsplannen. Het beleid vormt de gedragslijn zoals die gehanteerd wordt in situaties waarin niet door het Streekplan of andere provinciale beleidsin-strumenten wordt voorzien. Overigens betekent dit niet dat in uitzonderlijke situaties niet van deze regeling kan worden afgeweken. Dit vereist echter wel een nadrukkelijke motivering. In dit Streekplan is aangekondigd dat de Handleiding ten aanzien van diverse onderwerpen zal worden aangevuld. MILIEU- EN ECONOMIETOETS
In de hoofdkoers van de Strategische visie kiest Overijssel voor een selectieve en duurzame economische groei. De relatie tussen de economische groei en de milieuaantasting moet worden doorbroken. Dit betekent onder meer een verbetering van de kwaliteit van het milieu en water. Deze hoofdkoers is een van de uitgangspunten bij het gezamenlijk opstellen van de herziening van de drie strategische plannen. Alle beleidsuitspraken van deze plannen worden dan ook getoetst aan de hoofdkoers van de Strategische visie. In de drie strategische plannen zitten de nodige dwarsverbanden. Deze werkwijze brengt met zich mee dat het afzonderlijk uitvoeren van een zogenaamde milieu-en economietoets achterwege kan blijven. 5.3. MEDE-OVERHEDEN UITVOERINGSAFSPRAKEN MET GEMEENTEN
Waar mogelijk gecombineerd met het Waterhuishoudingsplan en Milieubeleidsplan willen wij tot (lange termijn) meerjarenafspraken komen met gemeenten, ter realisering van het in dit Streekplan opgenomen beleid. De afspraken zullen onder meer de volgende onderwerpen kunnen betreffen: • Omvang en kwaliteit van het woningbouwprogramma. • Omvang, segmentering en kwaliteit van bedrijventerrein. [5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
147
• • • •
Duurzame ontwikkeling, waaronder watervisies en waterparagraaf. Nadere toedeling van ontwikkelingsmogelijkheden aan kernen binnen de gemeente De inzet van provinciale middelen. Actualiseren van bestemmingsplannen naar aanleiding van het nieuwe streekplanbeleid
5.4. PROGRAMMERING VAN DE UITVOERING EN MONITORING
In paragraaf 3.3. en 4.1.1.2 van het Streekplan is een programma voor de netwerkstad Twente aangekondigd. In dat programma bundelt de provincie lopende processen en nieuwe initiatieven met betrekking tot Twente voor de middellange en korte termijn. De provincie wil dit programma in overleg met medeoverheden en andere betrokken partijen ontwikkelen en uitvoeren. Het programma voor de netwerkstad Twente krijgt op onderdelen de status van uitwerking van de plannen voor de leefomgeving. Er is een groot aantal provinciedekkende en gebiedsdekkende uitvoeringsprogramma’s op het terrein van de fysieke leefomgeving. Deels worden deze uitvoeringsprogramma’s ook opgesteld voor het verkrijgen van subsidies vanuit het Rijk, EU, etc. Om de sturende werking van de uitvoeringsprogramma’s te vergroten, met het oog op het verbeteren en intensiveren van de uitvoering, wil de provincie hierin meer stroomlijning aanbrengen. De provincie opteert vooralsnog voor ‘sectorale’ programma’s per beleidsterrein, waarin expliciet de raakvlakken met andere beleidsterreinen in beeld worden gebracht. Deze raakvlakken beperken zich niet tot water, milieu en ruimtelijke ordening, maar betreffen ook de relaties met natuur, economie, verkeer en vervoer, etc. Prioritering, besluitvorming, etc. van deze overlappende thema’s vindt integraal plaats in het kader van de voorbereiding en vaststelling van de begroting, al dan niet in een apart document. Voorbeelden van overlappende activiteiten zijn: reconstructie concentratiegebieden, duurzame bedrijventerreinen, het mobiliteitsbeleid, etc. De sectorale programma’s worden gestroomlijnd met betrekking tot vorm, tijd (koppeling aan de begroting) en afwegingsmethodiek. De prioritering en de besluitvorming voor de sectorale activiteiten vindt echter binnen het betreffende beleidsveld plaats. Via deze wijze vindt afstemming plaats voor de integrale activiteiten en kunnen sectorale activiteiten snel en efficiënt binnen het eigen spoor worden uitgevoerd. Later in de planperiode wordt bezien of integratie van de uitvoeringsprogramma’s van milieu, water en ruimtelijke ordening nog een meerwaarde ten opzichte van de nu voorgestane aanpak heeft.
148
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
5.5. HERZIENING, AFWIJKING EN UITWERKING HERZIENING DOOR PROVINCIALE STATEN
De Wet op de Ruimtelijke Ordening vergt ten minste eenmaal per tien jaar herziening van het Streekplan. Zoals in paragraaf 1.5 is vermeld zal het Streekplan na ongeveer vier jaar geëvalueerd worden en zo nodig worden herzien. Na ongeveer acht jaar zal een integrale herziening van het Streekplan plaatsvinden. Daarnaast kan het tussentijds nodig zijn om het Streekplan op een onderdeel te herzien (partiële herziening). In dit Streekplan worden Hoofdlijnen van het beleid en overige elementen van beleid onderscheiden. De Hoofdlijnen van het beleid zijn die beleidsuitspraken van het Streekplan die zo sterk bepalend zijn voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de streek, dat ze niet anders dan door een uitspraak van Provinciale Staten in het kader van een (partiële) herziening gewijzigd kunnen worden. Deze beleidsuitspraken zijn verzameld opgenomen in hoofdstuk 3. De afwijkingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten, zoals hierna is omschreven, is van toepassing op de overige elementen. De Wet op de Ruimtelijke Ordening geeft regels voor de herziening van een Streekplan. Deze regels voorzien in: overleg met de betrokken gemeentebesturen en andere instanties, advisering door de Provinciale Planologische Commissie, een bedenkingenprocedure en toezending van het plan aan de minister van Ruimtelijke Ordening. UITWERKEN EN AFWIJKEN DOOR GEDEPUTEERDE STATEN
Het Streekplan is zodanig geformuleerd dat flexibel ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. Het kan zich voordoen dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen nopen tot aanpassing van het beleid. De aanpassing wordt begrensd door de in hoofdstuk 3 opgenomen hoofdlijnen van beleid, de ‘van wezenlijk belang zijnde beleidsuitspraken‘. Indien medewerking aan de voorgenomen ontwikkeling toch wenselijk geacht wordt zal planherziening noodzakelijk zijn. Bij een procedure tot afwijking vindt de volgende procedure plaats: • Er wordt overleg gevoerd met de betrokken gemeentebesturen en andere instanties. • De Provinciale Planologische Commissie wordt om advies gevraagd. • De Vaste Commissie van Advies uit Provinciale Staten wordt gehoord. Gedeputeerde Staten zullen het Streekplan op de in het plan aangegeven onderdelen, zo no-
dig, uitwerken. Ook deze bevoegdheid wordt begrensd door de hoofdlijnen van beleid. Bij uitwerking wordt: • Overleg gevoerd met de betrokken gemeentebesturen en andere instanties. • De Provinciale Planologische Commissie om advies gevraagd. • De Vaste Commissie van Advies uit Provinciale Staten gehoord. Uitwerking betreft de volgende onderwerpen die in de hoofdstukken hiervoor nader zijn omschreven: • De ontwikkelingsmogelijkheden voor de bedrijventerreinen (paragraaf 4.1.1.3). • Bedrijventerreinendifferentiatie en precisering van de behoefte aan verschillende categorieën bedrijventerreinen (paragraaf 4.1.3). • Periodieke actualisering van het meerjarenprogramma woningbouw (in het kader van het volkshuisvestingsbeleid) (paragraaf 4.1.2). • Verwerking resultaten gebiedsgerichte beleidsprocessen (paragraaf 4.2.1). • Locatiekeuze grootschalige recreatievoorzieningen (paragraaf 4.2.3.5). • Uitbreiding van bestaande winzones (paragraaf 4.4.3). • Aanduiding alternatieve tracering rijksweg 34/36 (paragraaf 4.3.). • Eventuele nieuwe infrastructurele maatregelen, voortvloeiend uit een PVVP (paragraaf 4.3). • Gevolgen Ruimte voor de rivier (paragraaf 4.4.1). • Grootschalige opwekking van energie via biomassa (paragraaf 4.4.5). • Afstemming met landinrichtingsprojecten (paragraaf 5.1.). 5.6. DE STREEKPLANKAARTEN
Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel mogelijk in beeld gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik aan zoals de provincie dat voor de toekomst ziet en nastreeft. Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale aanduidingen, die bij verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk niveau ingevuld dienen te worden. De verhouding tussen de streekplantekst en de aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst beleidsbepalend is. De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en voorzieningen in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere kernen die al in een goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een anticipatieprocedure is doorlopen, zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum resp. grotere kern opgeno-
men. De soort en grootte van de letters van de plaatsnaam geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1. Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte bestemmingsplangrenzen weer te geven. Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote woon- en werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010 aangegeven. De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen directe relatie met de omvang van de voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het daarbij om de belangrijkste ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. Daarnaast zijn er ook op andere plekken stedelijke functies mogelijk, voorzover rode (contour)lijnen geen belemmering hiervoor vormen. De aanduidingen voor de zones I tot en met IV zijn de belangrijkste dragers voor het beleid voor de groene ruimte; voorts zijn er overlayaanduidingen voor bos en water. De aanduiding recreatieconcentratiepunt betreft een zelfstandige aanduiding. Het beleid voor de zones I tot en met IV is voor deze gebieden niet van toepassing. De begrenzing is ook hier weer een globale begrenzing die niet de exacte bestemmingsplangrenzen pretendeert weer te geven. In de groene ruimte kunnen aansluitend aan de steden en kernen stedelijke functies worden ontwikkeld met inachtneming van de in par. 4.1.4. en 4.1.5. beschreven beleidslijnen en algemene principes. Voor dergelijke gebieden geldt vervolgens niet meer het beleid voor de groene ruimte: zie ook par. 4.2.3.8. Op de functiekaart zijn voorts aanduidingen voor verkeer en vervoer en overige voorzieningen opgenomen. Zoals in paragraaf 4.1.4.2 is aangegeven zijn aan dit plan nog enkele detailkaartjes voor kleine kernen met contouren opgenomen. Bij de drie plannen voor de leefomgeving is nog een afzonderlijke integratiekaart ruimte, water en milieu (kaart 1) opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3.6. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is aangeduid op de Natuurbeleidskaart (kaart 3). Op de belemmeringenkaart (kaart 4) is het huidig en toekomstig ruimtebeslag aangegeven in verband met waterwinning, delfstoffenwinning, militaire objecten en verbindingen (onder andere straalpaden, buisleidingen en hoogspanningsleidingen). Bij de ontwikkeling van bestaande of nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met het beleid, dat wordt gevoerd voor deze locaties en verbindingen en voor het omliggende of flankerende gebied (veiligheidszones, intrekgebieden en dergelijke).
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
149
5.7. ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
De Wet op de Ruimtelijke Ordening geeft aan dat alleen tegen in het streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissingen een ieder beroep kan instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit begrip ‘concrete beleidsbeslissing’ is sinds 3 april 2000 in de plaats gekomen van ‘een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht’, waartegen tot nu toe beroep mogelijk was. Provinciale staten moeten in het plan aangegeven of, en zo ja welke onderdelen als een concrete beleidsbeslissing moeten worden aangemerkt. Artikel 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, hetgeen betekent dat de tot nu toe voorafgaande bezwaarschriftenprocedure bij Provinciale Staten niet meer hoeft te worden gevolgd. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit streekplan concrete beleidsbeslissingen op te nemen. Geen onderdeel van het streekplan wordt dan ook als concrete beleidsbeslissing aangemerkt. Tegen onderdelen van het streekplan staat dan ook onzes inziens geen bezwaar of beroep open. Dit betekent geen vermindering van rechtsbescherming, omdat artikel 24 WRO met zich meebrengt dat rechtsbescherming mogelijk is in het kader van de bestemmingsplanprocedure.
150
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
BIJLAGE I A
Basisontwikkeling bevolking Twente 2000 tot 2005 Denekamp / Ootmarsum / Weerselo Hof van Twente Rijssen / Holten Vriezenveen / Den Ham Haaksbergen Hellendoorn Losser Tubbergen Oldenzaal Wierden Totaal overig Twente Stadsgewest Twente Twente totaal
1-1-2000 26188 35045 35045 34883 23885 35674 22595 19938 30746 23392 287391 317835 605226
1-1-2005 26500 35250 35700 35175 23800 36400 22925 20000 31450 23650 291850 323650 614500
1-1-2000 25860 21468 56797 16686 47550 16942 36151 40750 15245 5193 282642 105801 83956 189757 472399
1-1-2005 26300 21750 58450 17050 48150 16950 37050 41450 15650 5200 288000 112500 86000 198500 486500
Basisontwikkeling bevolking West-Overijssel 2000 tot 2005 Dalfsen / Nieuwleusen Hasselt / Genemuiden / Zwartsluis Hardenberg / Avereest / Gramsbergen Ommen Kampen / IJsselmuiden Olst / Wijhe Raalte / Heino Steenwijk / Brederwiede / IJsselham Staphorst Bathmen Totaal overig West Overijssel Stadsgewest Zwolle Deventer Stadgewesten totaal Totaal West Overijssel BIJLAGE I B
De bevolkingsgroei van overig Twente per regio tot 2020 Noordoost (Oldenzaal, Losser, Weerselo,Denekamp, Ootmarsum) Noord-Twente (Tubbergen, Vriezenveen, Den Ham) Noordwest (Rijssen, Hellendoorn, Holten, Wierden) Zuidwest (Haaksbergen, Goor, Markelo, Diepenheim, Stad- en Ambt-Delden)
2000-2019 1500 1450 2250 500
De bevolkingsgroei van overig West-Overijssel per regio tot 2020 Noord (Steenwijk, IJsselham, Brederwiede, Genemuiden, Zwartsluis, Hasselt) Noord-Midden (Staphorst, Nieuwleusen, Dalfsen) Noord-Oost (Hardenberg, Ommen, Avereest, Gramsbergen) Zuid-Midden (Raalte, Wijhe, Olst, Heino, Bathmen) West-Midden (Kampen, IJsselmuiden)
2000-2019 3800 2600 4600 2400 2200
Toelichting bij de bijlagen I A en I B • Voor de verdeling is de natuurlijke groei in de periode 1995-1999 als uitgangspunt genomen, met vervolgens een sterkere groei voor de streekcentra Steenwijk en Hardenberg en voor de overige voormalige subregionale kernen een wat grotere groei dan de overige grote kernen, overeenkomstig de ontwikkelingsmogelijkheden in par. 4.1.1.3. en 4.1.1.4..
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
151
BIJLAGE II A
Woningbouwprogramma's Twente tot 2010 gebaseerd op meerjarenafspraken woningbouw Denekamp / Ootmarsum / Weerselo Hof van Twente Rijssen / Holten Vriezenveen / Den Ham Haaksbergen Hellendoorn Losser Tubbergen Oldenzaal Wierden Totaal overig Twente Stadsgewest Twente1 Twente totaal
2000-2004 460 475 820 400 400 635 455 350 650 410 5055 6820-9130 11875-14185
2005-2009 indicatief 285 290 525 255 250 380 225 200 350 250 3010 3820-5820 6830-8830
Toelichting • Stadsgewest Twente: het woningbouwprogramma bedraagt minimaal VINEX-taak tot 2005 en daarna tot 2010 minimaal de VINAC-taakstelling.. De bovenkant van de raming is indicatief; zie hieromtrent ook hieronder noot 1. • Voor Oldenzaal, Rijssen/Holten en Tubbergen zijn de aantallen gebaseerd op ambtelijke afspraken. • Met de gemeente Ootmarsum is overleg gaande over de woningbouw 1
Voor het stadsgewest Twente kan de volgende, in hoofdzaak indicatieve verdeling worden gegeven:
Periode
2000-2004 min.-max. 1135-2230 1685-2000 4000-4900
Almelo Hengelo/Borne Enschede
2005-2009 min.-max 720-1220 1250-1850 1850-2750
Ter toelichting op deze cijfers het volgende. Voor de stadsgewesten vormen de in Vinex- en Vinac-verband vastgelegde aantallen, rekening houdend met het gerealiseerde bouwprogramma, de bodem van het woningbouwprogramma. De bovenkant van het programma is een indicatieve berekening van extra woningbouw die nodig zal zijn om de bevolkingsgroei op basis van de streekplantaakstelling op te vangen. Met name binnen het stadsgewest Twente gaat het om een indicatieve verdeling van de extra groei van de woningbouw over de grote steden. Op basis van enerzijds de daadwerkelijke behoefte aan woningen en anderzijds de concrete mogelijkheden om deze woningbouwaantallen te realiseren kan tot een definitieve woningbouwprogrammering in de netwerkstad worden gekomen. De provincie zal hierover nadere afspraken maken met de betrokken gemeenten, die in het kader van de netwerkstad Twente en het programmeringsoverleg woningbouw kunnen worden voorbereid. Voor Hengelo/Borne is een uitsplitsing per gemeente niet mogelijk; de woningbouwmogelijkheden op Borns grondgebied zullen zowel voor Borne als voor Hengelo moeten dienen en tevens afgestemd moeten worden op de binnenstedelijke mogelijkheden. Om de voortgang van de woningbouw in dit deel van het stadsgewest te verzekeren, zullen op korte termijn bindende afspraken moeten worden gemaakt. Wel kan voor de eigen Bornse behoefte een raming worden gegeven: deze bedraagt in de periode 2000 - 2004 ruim 300 woningen. (Dit aantal spoort met de in 1995 gesloten "package-deal" tussen Hengelo, Borne en de provincie, waarin voor Borne een woningbouwprogramma van 1000 woningen in de periode 1995 - 2005 is afgesproken; 725 tot 2000 en 275 in de periode 2000 - 2005. Tot 2000 is een aantal van 700 woningen gerealiseerd, zodat er nog een aantal van 300 resteert.) De woningbouwlocatie De Bornsche Maten zal naar verwachting de komende tijd een belangrijke opvangfunctie vervullen voor het gehele stadsgewest (vooral Hengelo) en mogelijk voor geheel Twente.
152
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
BIJLAGE II B
Woningbouwprogramma's West-Overijssel tot 2010 gebaseerd op meerjarenafspraken woningbouw en Vinex/Vinac-taakstellingen 2000-2004 Dalfsen /Nieuwleusen Hasselt /Genemuiden /Zwartsluis Hardenberg/Avereest /Gramsbergen Ommen Kampen /IJsselmuiden Olst /Wijhe Raalte /Heino Steenwijk /Brederwiede /IJsselham Staphorst Bathmen Totaal overig West Overijssel* Stadsgewest Zwolle Deventer Stadgewesten totaal Totaal West Overijssel
555 375 1135 285 945 280 855 1015 395 95 5935 3500-5100 1400-1900 4900-7000 10835-12935
2005-2009 indicatief 340 450 1000 250 775 200 530 675 290 75 4685 3500-5100 1500-2000 5000-7100 9585-11685
* inclusief extra woningbouw in het kader van gebiedsgericht beleid Toelichting • Voor de stadsgewestgemeenten Deventer en Zwolle bedraagt het woningbouwprogramma tot 2005 minimaal de VINEX-taak en daarna tot 2010 minimaal de VINAC-taakstelling. • In overleg met de provincie is voor de kernen Hardenberg en Steenwijk een hoger bouwprogramma mogelijk. • Voor Steenwijk en Olst zijn de aantallen gebaseerd op ambtelijke afspraken.
BIJLAGE II C
Uitbreiding woningvoorraad 2010-2019 2010-2019 15600 9900
West-Overijssel Twente Overijssel
25500
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
153
[KAART 27] Contouren kleine kernen West-Overijssel
HOONHORST
BELT SCHUTSLOOT
REUTUM
DE LUTTE
VILSTEREN
KALENBERG
154
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
IJHORST
]
[KAART 28] Contouren kleine kernen Twente
BECKUM
BOEKELO
BENTELO
BUURSE
BEUNINGEN
DIEPENHEIM
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
155
[KAART 29] Contouren kleine kernen Twente (vervolg)
HERTME
TILLIGTE
LATTROP
VASSE
SAASVELD
156
[5
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
]
157
[TOELICHTING]
T.1. FUNCTIEDIFFERENTIATIE
Om - overeenkomstig de in ‘Ontwikkelen en Koesteren’ ontwikkelde filosofie - te komen tot een ordening van kernen met gedifferentieerde ontwikkelingsmogelijkheden, zijn verschillende criteria bij de afweging en beoordeling betrokken. Niet voor alle kernen zijn alle criteria van toepassing. Voorts variëert het gewicht dat aan de criteria moet worden toegekend. Bij de afweging en ordening hebben de volgende criteria een rol gespeeld. BEVOLKINGSOMVANG/VOORZIENINGENNIVEAU
Achtergrond van deze criteria is de overweging, dat een grotere bevolkingsomvang een beter draagvlak voor voorzieningen, werkgelegenheidsfunctie etc. biedt. Zeker bij een verdere schaalvergroting en drempelverhoging zal voldoende draagvlak van groot belang zijn. Bij het voorzieningenniveau speelt de verzorgende functie van aanwezige winkel-, onderwijs-, zorg- en cultuurvoorzieningen voor de regio en/of voor de lokale gemeenschap een belangrijke rol. Uiteraard ligt hier een nauwe relatie met de bevolkingsomvang; door een zekere bundeling en concentratie kan een beter draagvlak ontstaan om bestaande voorzieningen te handhaven en nieuwe te realiseren. Dit betekent dat keuzen gemaakt moeten worden.
en cultuurhistorisch waardevolle gebieden nadrukkelijk in de afweging betrokken. Dit leidt tot het aangeven van ruimtelijke belemmeringen in de vorm van het aangeven van ‘rode (stippel)lijnen’ en zelfs tot geheel gesloten contouren. Voor een duurzame ontwikkeling is het zorgvuldig omgaan met water een noodzaak. Het gaat daarbij om de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten zoals waterberging en -winning, veiligheid, verdroging, waterkwaliteit etc. Stedelijke uitbreidingen hebben negatieve gevolgen voor kwaliteit van water en milieu. Vooral in hoger gelegen inzijggebieden in de ‘kroonjuwelen’ zal verdere groei van steden en dorpen afgewogen moeten worden ten opzichte van het belang van het koesteren van de natuurlijke waarden. ECONOMISCHE POTENTIES
Hierbij spelen een rol: de huidige werkgelegenheidsfunctie, natuurlijke en/of fysieke barrières en (multimodale) bereikbaarheid. Daarbij speelt de overweging in hoeverre kernen economische potentie hebben om zonodig een aanvullende rol te vervullen als in de stadsgewesten onvoldoende in de ruimtevraag kan worden voorzien, of als in kernen in de omgeving onvoldoende ruimte kan worden geboden vanwege natuurlijke en landschappelijke waarden.
ZONERING LANDELIJK GEBIED
BEREIKBAARHEID/MOBILITEIT
De stedelijke ontwikkeling heeft directe invloed op de groene ruimte met zijn natuuren landschapswaarden en op de agrarische ontwikkeling. Derhalve speelt de zonering van het landelijk gebied een belangrijke rol. Daarom is de ligging in of nabij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en in landschappelijk
Voor de economische ontwikkeling is de aanwezigheid van goede infrastructuur in de vorm van weg-, water- en/of spoorverbindingen onontbeerlijk. Voor wat betreft de wegverbindingen is het PVVP als uitgangspunt gehanteerd. De ligging aan of in de directe nabijheid van de hoofdvervoersassen (autosnelwegen) [ TOELICHTING]
159
A1 en A28 wordt daarbij het hoogst gewaardeerd. De bereikbaarheid via water en/of spoor kan een bijdrage leveren aan het vervoer van goederen als alternatief voor wegtransport en vormt dan ook een pré. LIGGING TEN OPZICHTE VAN HET STADSGEWEST
bij een ligging in de directe omgeving van de grote steden kan gebruik worden gemaakt van de daar aanwezige voorzieningen. Is de grote stad op grotere afstand gelegen dan zal de behoefte aan eigen voorzieningen groter zijn en zal tevens een verzorgende functie voor de regio worden vervuld, die complementair is aan de grote steden. Ook ten aanzien van de werkgelegenheidsontwikkeling kunnen kernen buiten de stadsgewesten een aanvullende functie voor het stadsgewest vervullen. T.2. ONTWIKKELING BEVOLKING EN WONINGBOUW 1. VOORAF
In deze toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop in het nieuwe Streekplan het provinciaal beleid ten aanzien van bevolkingsspreiding en wonen wordt vormgegeven. Daarbij wordt vooral ingegaan op elementen die bij de voorbereiding vragen en opmerkingen opriepen. Het gaat dan met name om de volgende zaken: • De wijze waarop het onderzoek, het overleg, de besluitvorming, monitoring, handhaving rond bevolkingsspreiding en woningbouw in de toekomst wordt vormgegeven. • Een meetbare uitwerking van de uitkomsten van de verstedelijkingsuitgangspunten uit het Streekplan (ofwel de bevolkingsspreiding en de daaruit afgeleide woningbouw). • De vertaling naar woningbehoefte, huishoudensontwikkeling etc. Achtereenvolgens wordt daartoe hierna ingegaan op de volgende aspecten: • Het huidige beleid en de huidige werkwijze rond meerjarenafspraken, fasering, beoordeling van plannen alsmede een beknopte waardering hiervan op basis van de opgedane ervaringen en de feitelijke ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar. • Een aantal overwegingen die van belang zijn om tot een geactualiseerde werkwijze te komen. • De overleg- en besluitvormingsstructuur rond bouwen en wonen in onze provincie in de komende jaren. • Overgang van bestaand naar nieuw, afstemming van plannen etc. • Het verstedelijkingsbeleid c.q. de bevolkingsspreiding uitgaande van de beleids-
160
[ TOELICHTING]
•
keuzes die in de nota Ontwikkelen en Koesteren en de Richtingennotitie zijn gedaan door de provincie Overijssel. De nadere actuele vertaling in woningbehoefte, huishoudensontwikkeling etc.
2. DE HUIDIGE WERKWIJZE; ERVARINGEN
In de huidige werkwijze wordt een nauwe relatie gelegd tussen het verstedelijkingsbeleid in de streekplannen, de meerjarenafspraken woningbouw en de beoordeling van gemeentelijke plannen met een woonbestemming. In de vigerende streekplannen is het verstedelijkingsbeleid onder meer uitgewerkt door per gemeente een toekomstig bevolkingsaandeel binnen de regio aan te geven. Daarnaast is in het Streekplan aangegeven dat in alle kernen de huisvesting van de sociaal- en/of economisch gebondenen mogelijk moet zijn. Wanneer toepassing van dit laatste uitgangspunt strijdigheid met de taakstellende aandelen geeft dan bestaat de mogelijkheid het bevolkingsspreidingsbeleid incidenteel aan te passen. In de meerjarenafspraken woningbouw wordt het streekplanbeleid in periodiek overleg met gemeenten nader uitgewerkt. Daarbij wordt een woningbouwprogramma afgesproken voor circa tien jaar, wordt aandacht besteed aan een groot aantal kwalitatieve aspecten en wordt ingegaan op de huisvestingsbehoefte van onderscheiden doelgroepen zoals ouderen, woonwagenbewoners, statushouders, gehandicapten etc. Veelal wordt in de afspraken ook aangegeven welke bouwplannen in de komende jaren concreet aan snee zullen komen. Tot voor enkele jaren werd binnen het tienjarig nieuwbouwprogramma uitgegaan van een hard programma voor de eerste vijf jaar en een indicatief programma voor de daaropvolgende vijf jaren. Met het oog op de komende gemeentelijke herindeling en gelet op het feit dat een nieuw Streekplan wordt gemaakt is in de afgelopen jaren een harde periode van ongeveer vier jaar en een indicatieve periode van zes jaar gehanteerd. Bij de beoordeling van gemeentelijke plannen wordt uitgegaan van het Streekplan c.q. de meerjarenafspraak woningbouw. Op grond hiervan wordt de omvang en looptijd van plannen bepaald. Ook wordt aandacht besteed aan de gewenste woningdifferentiatie. In de plannen dient in het algemeen een (flexibele) fasering te worden opgenomen. In de praktijk betekent dat een eerste fase met een looptijd van zes jaar (uitgewerkt plandeel) en een tweede fase met een looptijd van vier jaar (een plandeel waarin de woonbestemming globaal is aangegeven). We hebben ongeveer tien jaar ervaring met het huidige systeem van meerjarenafspraken. In de loop van de tijd heeft de werkwijze wijzigingen
ondergaan. Bij het maken van meerjarenafspraken is steeds zeer consistent en consequent uitgegaan van de bevolkingsspreiding uit het Streekplan. Geconstateerd kan worden dat de werkwijze (een vorm van communicatieve planning) waarbij via overleg en afspraken regionaal beleid en lokale woningmarktaspecten op elkaar worden afgestemd in het algemeen goed gewerkt heeft en ook gewaardeerd is door betrokken gemeenten. Daarnaast is ook wel zorg uitgesproken over de mogelijke consequenties voor het bundelingsbeleid. In onze ogen niet terecht, maar het geeft wel het belang van een goede communicatie en inzichtelijke presentatie van de relevante gegevens aan. In de loop van de tijd is het afsprakenkader verbreed. Er wordt thans - naast de omvang van het bouwprogramma - ook steeds uitvoeriger ingegaan op kwalitatieve aspecten, de doelgroepen van beleid, de locatieaspecten (inbreiding/uitbreiding) en de afstemming op andere sectoren. Het feit dat in de vigerende streekplannen duidelijk gekwantificeerde en meetbare verstedelijkingsdoelstellingen zijn opgenomen heeft goed gewerkt. Daardoor werd veel discussie vermeden. Discussie is overigens wel gevoerd over de vraag of op juiste wijze invulling van het begrip ‘sociale en/of economische binding’ werd gegeven.
Er was gedurende een aantal jaren sprake van een flinke tegenwind, omdat de meeste steden veel te weinig bouwden en omdat een aantal plattelandsgemeenten hun plannen sneller gingen realiseren dan was afgesproken. Door een sterk stimulerend beleid naar de steden en een corrigerend beleid voor de bedoelde plattelandsgemeenten is de ontwikkeling weer in lijn gebracht met het streekplanbeleid. Dit bracht nogal wat discussie met zich mee. De beelden bij betrokken gemeenten ten aanzien van de achtergronden van deze ontwikkeling waren nogal verschillend. Het uiteindelijk resultaat houdt in dat de doelstellingen ten aanzien van de bevolkingsspreiding - anders dan in voorgaande decennia - de afgelopen tien jaren globaal bereikt zijn. Het aandeel van de bevolking dat in de vijf grote steden in onze provincie woont is in de jaren negentig toegenomen. In onderstaande tabel wordt dit weergegeven. Voorts bleek dat met name op het platteland de woningvraag aanzienlijk groter was dan vijf jaar geleden werd geraamd. De gemiddelde woningbezetting daalde sterk. Bij eenzelfde aantal inwoners waren daardoor veel meer woningen nodig. De laatste jaren werd steeds meer duidelijk dat de streekplannen ten aanzien van de bevolkingsspreiding verouderd zijn. Met name voor Twente is voor enkele gemeenten –overigens
BEVOLKINGSONTWIKKELING OP BASIS VAN DE INDELING VAN DE STREEKPLANNEN TWENTE (1990) EN WEST-OVERIJSSEL (1993) TWENTE
STADSGEWEST
TOTAAL TWENTE
% AANDEEL STADSGEWEST
01-01-1989 01-01-1995 01-01-2000*
315350 324623 330251
571257 586720 596385
55,20 55,33 55,38
WEST-OVERIJSSEL
DEVENTER** ZWOLLE
TOTAAL WEST
% AANDEEL STADSGEWEST
01-01-1989 01-01-1992 01-01-1995 01-01-2000*
169225 175464 179749 189923
443692 453799 463669 481179
38,14 38,67 38,77 39,47
OVERIJSSEL
TOTAAL STADSGEW. EN DEVENTER/ZWOLLE
TOTAAL OVERIJSSEL
% AANDEEL STADSGEWEST
01-01-1989 01-01-1995 01-01-2000*
484575 504372 520174
1014949 1050389 1077564
47,74 48,02 48,27
* inclusief Holten ** inclusief Diepenveen
De taakstelling in het streekplan Twente bedroeg voor het jaar 2000 een bevolkingsaandeel van 55,55% in het stadsgewest. Na correctie in verband met incidentele bijstelling vanwege de huisvesting van sociaal en/of economisch gebondenen is de taakstelling bepaald op 55,4% in het stadsgewest. In het streekplan West-Overijssel bedraagt de taakstelling voor 2000 een aandeel van 39,67% van de bevolking in Zwolle en Deventer. [ TOELICHTING]
161
binnen de beleidsruimte van het Streekplan– afgeweken van de taakstellende toekomstige bevolkingsaandelen omdat dit spanning opleverde met het uitgangspunt ten aanzien van de huisvesting van de sociaal- en/of economisch gebondenen. De afgelopen tijd werd steeds vaker een algemeen regionaal kader ten aanzien van de woningbouw gemist. In 1994 is voor het laatst een uitvoerige studie gedaan naar de woningbehoefte in onze provincie. Dat gebeurde vooral met het oog op de VINEX-convenanten. Een formele integrale bijstelling van de regionale woningbehoefteramingen heeft daarna niet meer plaatsgevonden. (Intern zijn overigens wel regelmatig prognoses gemaakt.) De bijstellingen vonden plaats op lokaal niveau via bilateraal overleg met gemeenten. De wijze waarop dit gebeurde was niet voor een ieder inzichtelijk. Verder werd ook in het bilateraal overleg dit regionaal kader steeds meer gemist waardoor een heldere discussie over de gewenste omvang van het bouwprogramma lastiger werd. In de praktijk werd dit ondervangen door frequent te evalueren en bij te stellen. Woningbehoefteberekeningen blijven met onzekerheden omgeven. In de afgelopen jaren was de woningvraag groter dan vijf jaar geleden werd verwacht als gevolg van de gunstige economische ontwikkeling in ons land en omdat zich nieuwe woningvragende groepen aandienden. Een goed zicht op de trends op de woningmarkt is blijvend noodzakelijk. In de meerjarenafspraken wordt er door de provincie op aangedrongen dat gemeenten volkshuisvestingsplannen maken. In de praktijk blijkt namelijk dat veel gemeenten onvoldoende actueel inzicht hebben in de situatie op hun woningmarkt. Jaarlijks wordt een overzicht van de meerjarenafspraken opgesteld ten behoeve van PPC en Statencommissie. Dit overzicht is formeel een uitwerking van het Streekplan.
•
•
•
•
•
•
•
•
3. OVERWEGINGEN MET HET OOG OP DE TOEKOMSTIGE AANPAK IN HET NIEUWE STREEKPLAN
Op basis van de hiervoor geschetste ervaringen met de huidige methodiek van meerjarenafspraken, een aantal meer algemene ontwikkelingen op de woningmarkt, generale doelstellingen ten aanzien van de beleidsvorming en opmerkingen naar aanleiding van het voorontwerp-streekplan zijn hierna een aantal overwegingen geschetst die van belang zijn om tot een geactualiseerde werkwijze ten aanzien van de uitvoering van het woningbouwbeleid te komen. Ook de resultaten van het overleg met de steden/VNG en de rijksinstanties zijn hierin meegenomen. • Een overlegstructuur waarbinnen de mogelijkheid bestaat regionaal beleid en lokale
162
[ TOELICHTING]
•
•
woningmarktaspecten op elkaar af te stemmen wordt positief gewaardeerd. In de huidige situatie zijn ten behoeve van de woningbouwprogrammering duidelijk hanteerbare en meetbare criteria opgenomen in het Streekplan (in de vorm van bevolkingsaandelen). Dat heeft in het algemeen goed gewerkt. Er is meer aandacht nodig voor regionale aspecten. De woningmarkt is ook steeds meer regionaal gaan functioneren. Het geheel van afspraken, afstemming en programmering dient meer controleerbaar, inzichtelijker, transparanter te worden. Er is steeds een actueel, begrijpelijk prognosekader voor de toekomstige ontwikkeling van bevolking en woningbouw nodig. Dit prognosekader dient bij voorkeur in overeenstemming te zijn met de uitgangspunten van het rijk. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van aandacht voor kwantiteit naar kwaliteit. De woonomgeving wordt steeds belangrijker. Bouwen en wonen vraagt een steeds bredere benadering. De rol van de marktpartijen en ook de woningbouwcorporaties is steeds groter geworden. Het is ook steeds meer zaak om een gedifferentiëerd aanbod af te stemmen op een gedifferentiëerde vraag. Dat vraagt een zeer goed inzicht in de woningmarkt. Dat inzicht ontbreekt bij veel gemeenten. Het is daarom noodzakelijk dat gemeenten hun woningmarkt analyseren en plannen maken. Plannen die ook een integratie met andere beleidssectoren mogelijk maken. Frequente monitoring van de feitelijke ontwikkeling en van de trends op de woningmarkt is een absolute noodzaak. De toekomstige ontwikkeling op de woningmarkt blijft moeilijk te voorspellen. Ontwikkelingen gaan vaak anders dan gedacht. Ruimtelijke elementen en de locatieaspecten van woningbouw worden steeds belangrijkere thema's. Uitgegaan wordt van het principe dat eerst inbreidingsplannen dienen te worden gerealiseerd en daarna uitbreidingen. Voor een aantal kernen is daarnaast een benadering via contouren aan de orde. Uit de reacties komt naar voren dat velen een meer bottom up benadering bepleiten. Er dient meer ruimte te zijn om het beleid van onderop vorm te geven. De huidige werkwijze, waarbij per gemeente een bevolkingsaandeel wordt bepaald, geeft in deze benadering hiervoor volgens betrokkenen te weinig ruimte aan de gemeenten. Afstemming via het regionale programmeringsoverleg voor woningbouw kan hierin ten dele voorzien. Herstructurering wordt steeds meer een centraal thema. De afstemming tussen
•
•
•
•
nieuwbouw en ontwikkelingen binnen bestaande woongebieden wordt steeds belangrijker. De rol van de woonconsument wordt steeds belangrijker. Men wil zich steeds meer vanuit de eigen leefstijl en woonvoorkeuren kunnen identificeren met de woning en het woonmilieu. De beeldvorming ten aanzien van hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan en van de ontwikkelingen die op ons afkomen is bij betrokkenen zeer verschillend. Via breed overleg en gezamenlijke planvorming kan worden bereikt dat sprake is van een veel meer uniforme beeldvorming. Van belang is ook dat een gemeentelijke herindeling in voorbereiding is. Dit zal naar verwachting betekenen dat over enige tijd een aantal gemeenten is samengevoegd. Er komen gemiddeld grotere en ook krachtiger gemeenten. De provincie heeft voorts aangekondigd volgens een nieuwe bestuursstijl te willen werken. Kernbegrippen zijn daarbij onder meer: dialoog, betrokkenheid, kwaliteit, monitoring, besluitvaardigheid, afspraken via convenanten en contracten en waar mogelijk overdracht van taken naar gemeenten.
4. DE TOEKOMSTIGE OVERLEG- EN BESLUITVORMINGSSTRUCTUUR
Op basis van de ervaringen, overwegingen en ontwikkelingen die hiervoor genoemd zijn wordt hieronder de systematiek inzake bevolking en woningbouw en de daarbij te hanteren besluitvormings- en overlegstructuur aangegeven. Centraal in deze structuur staan de volgende elementen: • Het Streekplan waarin het verstedelijkingsbeleid en de (meetbare) uitgangspunten ten aanzien van bouwen en wonen zijn opgenomen. • Een regionaal programmeringsoverleg, voor Twente en voor West-Overijssel, waarin de streekplanuitgangspunten in overleg tussen provincie en gemeenten nader worden uitgewerkt. Ook de monitoring komt hier aan de orde. • Volkshuisvestingsplannen op te stellen door (gezamenlijke) gemeenten. • Zo nodig periodiek overleg (bijvoorbeeld twee-jaarlijks) tussen de individuele gemeenten en de provincie. • Het goedkeuringsbeleid rond bestemmingsplannen. Fasering is hierbij van belang. Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige werkwijze zijn een veel meer transparante en regionale aanpak via het programmeringsoverleg. Verder krijgen gemeentelijke volkshuisvestingsplannen een centrale plaats,
waardoor een benadering ‘van onderop’ meer ruimte krijgt en ook meer inzicht in het functioneren van de gemeentelijke woningmarkten wordt verkregen. Hieronder wordt op de genoemde elementen nader ingegaan. STREEKPLAN
In het Streekplan worden in ieder geval de volgende zaken opgenomen: • De bandbreedte voor de toekomstige bevolkingsgroei en het verstedelijkingsbeleid c.q. de toekomstige bevolkingsspreiding weergegeven, onderverdeeld naar: - Twente - West-Overijssel - Stadsgewesten - overig Twente en - overig West-Overijssel. Belangrijke uitgangspunten ten aanzien van de groei van de bevolking en ten aanzien van de verstedelijking en de bevolkingsspreiding zijn de taakstellingen uit de Strategische visie en Richtingennotitie. • De bevolkingsaandelen/aantallen voor de deelgebieden/gemeenten: drie stedelijke regio's en ongeveer zes tot acht deelgebieden binnen overig Overijssel. Een voorstel voor een mogelijke indeling is hierachter in paragraaf 9 met kaartje weergegeven. Met de gemeenten wordt hierover overleg gepleegd. Bij de indeling wordt zo mogelijk aangesloten bij de indeling voor de gebiedsgerichte aanpak van de groene ruimte. • In een bijlage bij het Streekplan worden gemeentelijke woningbouwprogramma's opgenomen. Daarbij wordt voor de korte termijn rekening gehouden met de bestaande meerjarenafspraken. Het gaat om een bouwprogramma voor vijf jaar hard en voor vijf jaar indicatief. Dit programma wordt in de toekomst via het regionaal programmeringsoverleg bijgesteld en geactualiseerd. • Daarnaast wordt in het Streekplan ingegaan op een groot aantal kwalitatieve zaken, prioriteit voor starters, ouderen en economisch gebondenen, locatieaspecten, contouren, inbreiding/uitbreiding, functiedifferentiatie, herstructurering, voldoende gedifferentiëerde bouwlocaties in de steden, bijzondere groepen, etc. REGIONAAL PROGRAMMERINGSOVERLEG
Er wordt een regionaal programmeringsoverleg ingesteld voor: • West-Overijssel en • Twente In dit regionale programmeringsoverleg komen in ieder geval aan de orde: • Regionale bevolkingsprognoses en woningbehoefteramingen, vooruitberekeningsmethodieken. [ TOELICHTING]
163
• •
• • • • •
De concrete woningbouwprogramma's per deelgebied. Algemene ontwikkelingen op de woningmarkt, ook bijvoorbeeld de sloop van woningen etc. Woningmarktstudies, marktverkenningen. Beschikbaarheid van voldoende bouwlocaties, locaties voor woningbouw. Relatie met andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld werkgelegenheid en zorgaspecten. De afspraken per deelgebied/gemeente (zie hierna). Monitoring van de feitelijke ontwikkeling in relatie tot de beleidsdoelstellingen en van trends/mogelijke toekomstige ontwikkelingen.
Naast meer kwantitatieve zaken zijn derhalve kwaliteit en differentiatie centrale thema's in dit programmeringsoverleg. Uitgangspunt en kader voor alle werk in het programmeringsoverleg is het streekplanbeleid. Frequente monitoring van de feitelijke ontwikkeling en van de trends op de woningmarkt is een centraal thema. In het jaar 2000 wordt daartoe een systeem ontwikkeld. In het overleg nemen deel de provincie en de betrokken gemeenten. De rijksinstanties en de regionale samenwerkingsverbanden zijn als waarnemer/adviseur aanwezig. Dit overleg heeft een adviserende taak. De provincie bekrachtigt de resultaten die in het programmeringsoverleg bereikt zijn. Bij verschil van mening hakt de provincie de knoop door. Het programmeringoverleg wordt ‘getrokken’ door de provincie. De provincie voert het voorzitterschap en het secretariaat. Via dit programmeringsoverleg wordt een transparante werkwijze bereikt en is ook sprake van een meer uniforme beeldvorming bij partijen ten aanzien van de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan en de ontwikkelingen die op ons af komen. Het programmeringsoverleg is het platform om specifieke problemen op het platteland en in de steden in samenhang te bespreken. Het biedt een kader om de tegenstellingen tussen stad en platteland te relativeren en een beleid uit te werken waarin stad en platteland elkaar ten aanzien van het wonen aanvullen en versterken. In het overleg komt ook de relatie met andere beleidsterreinen aan de orde, bijvoorbeeld de werkgelegenheid, zorg, voorzieningen, recreatie. Naast het Streekplan is de provinciale Beleidsnota ‘Wonen in Overijssel1’ kaderstellend voor de werkzaamheden in het programmeringsoverleg. Om het geheel te laten slagen is een goede procesbegeleiding noodzakelijk.
164
[ TOELICHTING]
VOLKSHUISVESTINGSPLANNEN - NIEUWBOUWEFFECTRAPPORTAGES
Er worden door gemeenten volkshuisvestingsplannen /nieuwbouw effectrapportages opgesteld. Dat gebeurt bij voorkeur door samenwerkende gemeenten. Plannen per deelgebied derhalve. Op deze wijze wordt het noodzakelijk inzicht in het functioneren van de gemeentelijke woningmarkten verkregen en hebben gemeenten meer vrijheid om binnen de aangegeven kaders invulling te geven aan het beleid ten aanzien van bouwen en wonen. Ze kunnen ook veel meer de eigen prioriteiten aangeven. Door een aantal gemeenten tezamen plannen te laten maken wordt meer flexibiliteit geboden, wordt rekening gehouden met het meer regionaal functioneren van de woningmarkt, wordt een kostenbesparing bereikt en kan ook efficiënter worden gewerkt. De mogelijke indeling van samenwerkende gemeenten is in de laatste paragraaf (ook op een kaartje) aangegeven. Het gaat om deelgebieden die een samenhang hebben, waarbinnen ook sprake is van een gezamenlijk problematiek. Nadrukkelijk is rekening gehouden met de provinciale voorstellen tot gemeentelijke herindeling. Over de indeling is nog overleg met de gemeenten nodig. In de gemeentelijke volkshuisvestingsplannen komen ten minste aan de orde: • De analyse van verhuisstromen. • De relatie tussen nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad. • De situatie op de woningmarkt. • Kwalitatieve afstemming vraag en aanbod, duurzaamheid, aandacht voor bijzondere groepen. • Prioriteit voor groepen. • Sloop etc. • De relatie met ISV (heel belangrijk) • Een prognose naar de toekomst. • Per kern de woningbouwprogrammering, de bouwgrondcapaciteit, en de mogelijke situering van de woningbouw. • Onderzoek naar de mogelijkheden tot inbreiding (eerst inbreiden dan uitbreiden is het uitgangspunt). De provincie beoordeelt deze volkshuisvestingsplannen (na advisering door het programmeringsoverleg) en sluit indien gewenst convenanten met de betrokken gemeenten. Daarbij wordt de beoordeling beperkt tot de criteria die vooraf door de provincie zijn aangegeven. Per deelgebied worden een aantal concrete uitgangspunten/criteria door de provincie (via het programmeringsoverleg) meegegeven. Alle partijen dienen zich hieraan te houden. Het gaat dan (niet uitputtend) om : • De ontwikkeling van de toekomstige bevolkingsomvang, woningbehoeftebepaling. • De prioriteit voor de huisvesting van bepaalde groepen (starters, ouderen, economisch gebondenen). • Ruimtelijke aspecten (landschap, contou-
• • • •
•
ren, ook cultuurhistorie). Kwalitatieve aspecten. Het uitgangspunt eerst inbreiden dan uitbreiden. De plaats van regionale verzorgingskernen, de functiedifferentiatie van kernen. Het ten minste realiseren van de afgesproken VINEX- en VINAC-taakstellingen in de stadsgewesten. Voldoende bouwmogelijkheden in de stadsgewesten en de streekcentra om de regionale doelstellingen te realiseren.
Het woningbouwbeleid zal steeds zijn uitwerking moeten vinden binnen de toekomstige bevolkingsgroei en het woningbouwprogramma dat via het programmeringsoverleg is bepaald, en uiteraard op grond van het streekplanbeleid. Op grond van deze volkshuisvestingsplannen geven plattelandsgemeenten invulling aan de huisvestingsvraag vanuit de lokale bevolking. Het instrumentarium om aan dit beleid invulling te geven zal als gevolg van de in voorbereiding zijnde wijziging van de Huisvestingswet veranderen. De provincie zal het beleid van gemeenten om te voorzien in de huisvesting van mensen die lokaal gebonden zijn waar mogelijk ondersteunen. Daarbij is met name de huisvesting van starters, ouderen en mensen die door hun werk op een woning zijn aangewezen van belang. Centraal thema in deze volkshuisvestingsplannen is voorts een studie naar mogelijkheden om de nieuwe woningbouw zoveel mogelijk op inbreidingsplannen binnen de bebouwde kom te realiseren. In de concentratiegebieden (stadsgewesten, steden) ligt het accent op realisering van de VINEX en VINAC- taakstellingen, waarbij een goede kwalitatieve afstemming van vraag en aanbod, het tijdig beschikbaar zijn van bouwlocaties en een goede afstemming tussen nieuwbouw en herstructurering centrale thema's zijn. PERIODIEK BILATERAAL OVERLEG - CONVENANTEN.
Zonodig wordt twee-jaarlijks tussen de individuele gemeenten en de provincie overleg gevoerd over het beleid rond bouwen en wonen. Indien gewenst worden mede rekening houdende met de resultaten van het programmeringsoverleg en de gemeentelijke woningmarktstudies door de provincie convenanten met gemeenten afgesloten. De convenanten beperken zich tot die zaken die voor een goede afstemming van provinciaal en gemeentelijk beleid essentieel zijn. Jaarlijks wordt een rapportage opgesteld waarin de toekomstige ontwikkeling van de woningbouw en toekomstige woningbouwprogramma’s zijn samengevat. Deze rapportage wordt besproken in de Provinciale Planologische Commissie en de betreffende Statencommissie.
BEOORDELING VAN BESTEMMINGSPLANNEN (ONDER ANDERE FASERING)
De provincie vraagt thans aan gemeenten een juridisch bindende (flexibele) fasering op te nemen in bestemmingsplannen voor woningbouw. Het gaat om een fasering in twee ongeveer gelijke perioden. Er is overwogen om deze faseringsperioden korter te maken en uit te gaan van drie perioden van vier tot drie jaar. Daardoor kan beter de vinger aan de pols worden gehouden en kan bij zich wijzigende omstandigheden sneller tot bijstelling worden gekomen. Bezwaar is dat het duurder is: bouwrijp maken, aanleg van infrastructuur en nutsvoorzieningen moet in drie in plaats van twee fasen gebeuren. Het geeft ook minder flexibiliteit. Een strakkere fasering sluit ook niet goed aan bij een bestuursstijl waarbij grotere, sterke gemeenten meer beleidsruimte krijgen. Anderzijds zijn er geen argumenten om uit te gaan van twee gelijke perioden en vervolgens de eerste periode langer te maken dan de tweede periode. Daarom wordt voortaan uitgegaan van een fasering in twee gelijke perioden van vijf jaar. Een en ander wordt nader vastgelegd in de te actualiseren ‘Handleiding en Beleidsregels Ruimtelijke Ordening’. 5. DE OVERGANG VAN OUD NAAR NIEUW
Er zal zorggedragen moeten worden voor een zorgvuldige overgang van oud naar nieuw. Er zal op ieder moment duidelijkheid moeten bestaan over de te volgen procedure en over de inhoud van de afspraken. • Woningbouw: in de huidige situatie worden meerjarenafspraken gemaakt in bilateraal overleg tussen individuele gemeenten en de provincie. Die werkwijze kan tot eind 2000, tot de streekplanvaststelling, worden voortgezet. Het gaat om ‘harde’ afspraken voor vier tot vijf jaar. Daarna is de afspraak indicatief. • Het regionaal programmeringsoverleg zou in het eerste kwartaal van 2001 van start kunnen gaan. In het jaar 2000 treffen we de voorbereidingen. In dit jaar wordt ook een systeem voor monitoring uitgewerkt (uiteraard gebruikmakend van bestaande ervaringen en systemen). In de loop van het jaar 2001 wordt het overleg in fasen daadwerkelijk ingevuld zodat het eind 2001 optimaal functioneert. • De gemeenten hebben uiterlijk 1 januari 2002 hun woningmarktrapporten/programma's klaar (per deelgebied). Bij het opstellen van deze plannen zal uiteraard gebruik gemaakt worden van de reeds aanwezige gemeentelijke volkshuisvestingsplannen en van de afgesloten meerjarenafspraken woningbouw. Ook wordt gebruik gemaakt van aanwezige ruimtelijke plannen en studies en van verkenningen in het kader van ISV. [ TOELICHTING]
165
6. BEVOLKINGSGROEI EN BEVOLKINGSSPREIDING BEVOLKINGSGROEI
Het voorstel om ten aanzien van de bevolkingsgroei van de provincie als geheel en van de regio's West-Overijssel en Twente te werken met een bandbreedte wordt breed ondersteund. Er zal wel meer inzicht gegeven moeten worden in de samenstelling en de achtergronden van migratie. Verder is actualisering nodig. Dit betekent globaal het volgende: WEST-OVERIJSSEL
•
•
Basisontwikkeling: op basis van de trendmatige ontwikkeling in de negentiger jaren. Jaren met een sterke groei en jaren met een iets minder sterke groei wisselen elkaar af. Het totale migratiesaldo bedraagt ongeveer 1.000 personen gemiddeld per jaar. Optimistische trend: in de afgelopen drie jaren –waarin de ontwikkeling van de VINEX- locaties goed op stoom is gekomen– is sprake van een gunstiger migratieontwikkeling. Ook voor de streekcentra Hardenberg en Steenwijk wordt uitgegaan van een positief migratiesaldo. Op basis hiervan bedraagt het migratiesaldo in de toekomst ongeveer 2.000 personen gemiddeld per jaar voor West-Overijssel.
TWENTE
•
•
De basisontwikkeling: gaat uit van een voorzichtige trendbenadering. Het totaal van binnenlandse en buitenlandse migratie resulteert in de toekomst in een migratiesaldo van gemiddeld 0 per jaar. In de afgelopen jaren was het migratiesaldo soms wat negatief, soms positiever. Gemiddeld over de afgelopen tien jaar is het totale migratiesaldo iets positief, ruim 200 personen gemiddeld per jaar. Een taakstellende ontwikkeling: uitgangspunt hierbij is de taakstelling uit de strategische visie. Twente heeft geen vertrekoverschotten meer ten opzichte van overig Nederland. Tezamen met het verwachte migratiesaldo uit het buitenland betekent dit een positief migratiesaldo van ongeveer 1.000 mensen gemiddeld per jaar.
Bij de kwantificering is gebruik gemaakt van de meest recente bevolkingsprognose van de RPD (1999) en de voorlopige resultaten van de berekeningen vanuit PRIMOS/IPB. De basisontwikkeling is uitgangspunt voor de bevolkingsspreiding. Deze basisontwikkeling is gebaseerd op een zeer voorzichtige benadering. Deze ligt ook lager dan de meest recente berekening in het kader van PRIMOS. De bevolkingsontwikkeling wordt hierna nog kort toegelicht.
166
[ TOELICHTING]
BEVOLKINGSSPREIDING
Bij de bevolkingsspreiding wordt bij de basisontwikkeling uitgegaan van de geschetste (voorzichtige) basisontwikkeling voor geheel Twente en voor West-Overijssel. Het beleid is er evenwel op gericht om overeenkomstig de doelstellingen uit de Strategische Visie –in samenhang met een gunstiger bevolkingsgroei voor Twente– een toename van het bevolkingsaandeel van de vijf steden tezamen met 2% in 25 jaar te bereiken. Bij een bevolkingsgroei met ongeveer 100.000 personen (inclusief de taakstelling voor Twente) betekent dit dat ongeveer 70% van de bevolkingsaanwas wordt opgevangen in de steden en 30% in overig Overijssel. Uitgangspunt is bundeling van bevolking en woningen in de stadsgewesten. Ook bij zich wijzigende omstandigheden zal deze bundeling steeds gewaarborgd moeten zijn. Daarom het volgende. Wanneer zich een gunstiger ontwikkeling dan de basisvariant voordoet dan wordt de hogere groei opgevangen in de steden/stadsgewesten (zie schema op bladzijde 167). Na vijf jaar (voor het eerst in het jaar 2004) vindt een uitgebreide evaluatie plaats en wordt bezien of een bijstelling/actualisering van de vastgestelde uitgangspunten ten aanzien van de bevolkingsspreiding nodig is. Een eventuele bijstelling van de bevolkingsspreiding krijgt dan z'n beslag via een streekplanherziening. Voor West-Overijssel is bundeling in Deventer, Zwolle-Kampen en in de streekcentra Hardenberg en Steenwijk het uitgangspunt. In Twente richt de bundeling zich op het stadsgewest. In de stadsgewesten zullen in ieder geval de VINEX en VINAC-taakstellingen gerealiseerd moeten worden. Daarnaast zullen steeds de ruimtelijke mogelijkheden aanwezig moeten zijn om de extra groei ook daadwerkelijk mogelijk te maken in de stadsgewesten en de streekcentra. Met name voor het stadsgewest Twente zullen hierover duidelijke afspraken gemaakt moeten worden. Het ligt voor de hand de locatie(s) voor extra bouwmogelijkheden aan te wijzen en ook daadwerkelijk een woningbouwbestemming te geven. Voor overig Overijssel wordt voor een zes tot achttal deelgebieden in het Streekplan op meetbare wijze de bevolkingsaanwas weergegeven. Over de indeling is nog nader overleg met de gemeenten nodig. Het gekozen verstedelijkingsbeleid betekent dat voor de steden/stadsgewesten en de streekcentra Hardenberg en Steenwijk rekening gehouden wordt met aanzienlijke positieve migratiesaldi, terwijl voor de plattelandsgemeenten tezamen een negatief migratiesaldo resulteert. Bij het bepalen van de bevolkingsontwikkeling per deelgebied/gemeente wordt rekening gehouden met de eigen groei van de gebieden.
Dat gebeurt door de feitelijk natuurlijke groei per deelgebied in de jaren 1995 tot 1999 als uitgangspunt te nemen. Binnen overig WestOverijssel en binnen overig Twente is dan de relatieve verdeling van de natuurlijke groei in de afgelopen tijd bepalend voor de verdeling van de bevolkingsaanwas. Gebieden met een wat hogere natuurlijke groei dan gemiddeld hebben een relatief gunstiger ontwikkeling van het bevolkingsaandeel. En omgekeerd natuurlijk. Daarbij wordt aanvullend wel rekening gehouden met de aanwezigheid van streekcentra en met de functiedifferentiatie van kernen aangegeven in het Streekplan. Dit alles uiteraard binnen de vastgelegde bevolkingsspreiding. Deze bevolkingsontwikkeling is uitgangspunt bij de woningbouwprogrammering. PRIMOS
De aangegeven woningbouwprogramma’s zijn afgeleid van de meerjarenafspraken woningbouw die tot april 2000 met gemeenten zijn afgesloten of in voorbereiding zijn. Voor de periode na 2005 hebben deze programma’s een indicatief karakter. In het kader van de bijgestelde overleg-, plannings- en besluitvormingsstructuur zal een actualisering van deze programma’s worden opgesteld. Daarbij zullen de uitgangspunten van dit Streekplan de basis vormen. Met betrekking tot de toekomstige woningbehoefteberekening zal daarbij gebruik worden gemaakt van de resultaten van de integratie van de vooruitberekeningsmodellen (PRIMOS en IPB) en de geactualiseerde trendberekeningen van het Rijk, die naar verwachting medio 2000 beschikbaar zullen zijn. In de huidige woningmarkt staat de kwalitatieve ontwikkeling voorop. Dat betekent dat –nog meer dan vroeger– de uitkomsten van berekeningen van de toekomstige woningbehoefte
met een grote onzekerheid zijn omgeven. Dat betekent dat een voortdurende monitoring van de feitelijke ontwikkeling en de elementen van de modelberekening nodig zijn, zodat tijdig de toekomstige programmering kan worden bijgesteld. Vooruitlopend op de komende behoefteberekeningen is voor geheel Overijssel en voor de gebieden Twente en West-Overijssel op basis van de meest actuele informatie een globale behoefteberekening gemaakt. Uit deze behoefteberekening blijkt dat het totaal van de huidige woningbouwprogramma’s blijft binnen de uitkomsten van de geactualiseerde (globale) raming. 7. UITWERKING BEVOLKINGSONTWIKKELING.
In aansluiting op het vorenstaande wordt hierna nader ingegaan op de mogelijke en gewenste bevolkingsontwikkeling en bevolkingsspreiding in onze provincie. Daarbij is gebruik gemaakt van de volgende elementen. • Een korte beschrijving op regionaal niveau van de demografische ontwikkeling in het afgelopen decennium. Het gaat dan om de verschillende demografische componenten. Daarbij wordt ten opzichte van het voorontwerp met name meer inzicht in de (binnenlandse en buitenlandse) migratie gegeven (zie tabel 1). • Een recente bevolkingsprognose van de RPD. Volgens een toelichting bij deze prognose is deze afgestemd op de PRIMOS-ramingen. Er is met name gebruik gemaakt van de ‘natuurlijke aanwas’raming (prognose van het geboortenoverschot) uit deze RPD-prognose. We kunnen de volgende vergelijking geven van recente prognoses. Daartoe is gekeken naar de meest recente prognose van de RPD en van PRIMOS (bron: maandstatistiek CBS,
BEVOLKINGSGROEI BEVOLKINGSSPREIDING OVERIJSSEL GROEI 2000 - 2020 BASISONTWIKKELING
STADSGEWEST OVERIJSSEL
OVERIG OVERIJSSEL
TOTAAL OVERIJSSEL
toename aandeel Stadsgewesten 1% in 20 jaar
21.000
42.000
63.000
TAAK/OPTIMISTISCHE VARIANT
STADSGEWEST OVERIJSSEL
OVERIG OVERIJSSEL
TOTAAL OVERIJSSEL
toename aandeel Stadsgewesten 2,7% in 20 jaar
21.000
82.000
103.000
STRATEGISCHE VISIE GEACTUALISEERD
STADSGEWEST OVERIJSSEL
OVERIG OVERIJSSEL
TOTAAL OVERIJSSEL
toename aandeel Stadsgewesten 1,8% in 20 jaar
21.000
42.000
63.000
[ TOELICHTING]
167
dec. 1999), voor het jaar 2010. Hieronder de vergelijking voor heel Overijssel: 2010 inwoners PRIMOS 1999 1.123.000 RPD 1999 1.130.000 Basismodel Streekplan 2000 1.118.500
•
•
•
•
•
Het toekomstig inwonertal op basis van het basismodel ligt derhalve aanzienlijk lager dan de bevolkingsgroei die RPD en PRIMOS het meest waarschijnlijk achten. Het basismodel is dus een voorzichtige raming. Het uitgangspunt dat ten aanzien van de bevolkingsgroei met een bandbreedte wordt gewerkt. Een taakstellende gewenste bevolkingsgroei voor Twente waarbij geen sprake meer is van vertrekoverschotten ten opzichte van overig Nederland, conform Strategische Visie. De uitgangspunten ten aanzien van de bevolkingsspreiding uit de Strategische Visie. Dat betekent - in samenhang met een gunstige bevolkingsontwikkeling voor Twente - een toename van het bevolkingsaandeel van de steden met 2% in 25 jaar. Bij een bevolkingsgroei met 100.000 inwoners –inclusief de taakstellende groei voor Twente– betekent dit volgens de strategische visie dat ongeveer 70% van de bevolkingsgroei wordt opgevangen in de steden/stadsgewesten en 30% in de overige gemeenten in onze provincie. Bij de bevolkingsspreiding is uitgegaan van een voorzichtig basismodel, als ondergrens van de beschreven bandbreedte. De feitelijk grotere bevolkingsgroei (de recente trend wijst op een hogere groei) wordt opgevangen in de steden/stadsgewesten. Na 4 jaar vindt een evaluatie plaats en wordt bezien of een bijstelling in de bevolkingsspreiding nodig is. Dat gebeurt via beraadslaging in de Staten. Uitgangspunt voor de steden is dat de VINEX-taakstellingen geen gevaar mogen lopen. Dat zal bij de aangegeven bevolkingsspreiding op grond van eerste berekeningen zeker niet het geval zijn. Voor Zwolle en Deventer is dat evident. Ook voor Twente wijst de huidige trend in de woningvraag en de voorlopige behoefteberekening op grond van de basisvariant er op dat de VINEX-taakstelling voor het gehele stadsgewest (15.500 woningen in tien jaar) gehaald wordt. Bij een gunstiger bevolkingsgroei zullen meer woningen nodig zijn in het stadsgewest.
Hierna worden drie tabellen gepresenteerd die op de volgende pagina kort worden toegelicht. Deze tabellen geven inzicht in de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de bevolkingsprognoses. De bevolkingsontwikkeling zelf en de
168
[ TOELICHTING]
daarbij gehanteerde bandbreedte zijn in het Streekplan zelf al weergegeven (zie paragraaf 4.1.2.2., de tabellen 1 tot en met 4). De aantallen genoemd in deze tabellen zijn afgerond. De gemeente Holten is tot Twente gerekend. TOELICHTING OP DE TABELLEN TABEL 1:
geeft de migratieontwikkeling van Twente en West-Overijssel weer in de negentiger jaren. Daarbij is een uitsplitsing gemaakt naar binnenlandse en buitenlandse migratie. Opvallend is de gunstige migratieontwikkeling in WestOverijssel in recente jaren. Voor Twente is het totale migratiesaldo soms iets negatief, soms positief. Gemiddeld over tien jaar is het totale saldo 200-250 mensen positief. In 1999 is het vestigingssaldo volgens voorlopige cijfers ruim 500 personen. TABEL 2:
geeft in afgeronde aantallen de migratie-aantallen weer die zijn gehanteerd om de bandbreedte voor de bevolkingsgroei te bepalen. Duidelijk is dat het basismodel –de onderkant van de bandbreedte– is gebaseerd op een zeer voorzichtige benadering. TABEL 3:
geeft de bevolkingsaanwas van de onderscheiden regio’s, zonder migratiesaldi. De eigen, natuurlijke groei derhalve, waarbij overigens wel rekening is gehouden met het effect van migratie op de leeftijdssamenstelling. Daardoor wordt de omvang van geboorte en sterfte beïnvloed. De ramingen zijn afgeleid van de meest recente bevolkingsprognoses van de Rijksplanologische Dienst. Deze zijn afgestemd op de PRIMOS-ramingen. De geboorteoverschotten nemen de komende decennia sterk af. De daling zal in Twente aanzienlijk groter zijn dan in West-Overijssel. Dat hangt samen met verschillen in leeftijdsopbouw en in gezinsgrootte. TABEL 1 MIGRATIE ONTWIKKELING 1990-1999 TWENTE
buitl.migr. Jaar saldo 1990 917 1991 1068 1992 1176 1993 1058 1994 1127 1995 868 1996 890 1997 1421 1998 1441 1999 (voorlopig cijfer) totaal 9966
binl. migr. saldo -1084 -622 -669 -499 -453 -1230 -1329 -976 -1330
tot.migr. saldo -167 446 507 559 674 -362 -439 445 111 519
-8192
2293
WEST-OVERIJSSEL
buitl.migr. saldo 606 800 491 859 683 781 1021 893 1081
Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 (voorlopig cijfer) totaal 7215
binl. migr. saldo 512 401 851 197 -367 -524 -334 359 1212 -
tot.migr. saldo 1118 1201 1342 1056 316 257 687 1252 2293 1968
2307
11490
binl. migr. saldo -572 -221 182 -302 -820 -1754 -1663 -617 -118
tot.migr saldo 951 1647 1849 1615 990 -105 248 1697 2404 2467
-5885
13783
OVERIJSSEL
buitl.migr. Jaar saldo 1990 1523 1991 1868 1992 1667 1993 1917 1994 1810 1995 1649 1996 1911 1997 2314 1998 2522 1999 (voorlopig cijfer) totaal 17181
TABEL 2 BEVOLKINGSONTWIKKELING BANDBREEDTE-MIGRATIESALDI TWENTE
MIGRATIESALDO PER JAAR
basisontwikkeling trendontwikkeling jaren negentig taakstelling strategische visie WEST-OVERIJSSEL
0 200 - 250 1000
MIGRATIESALDO PER JAAR
basisontwikkeling trendontwikkeling jaren negentig recente trend (drie jaar)
TABEL 3
1000 1000 2000
NATUURLIJKE GROEI (AFGEROND) 1999
Twente (inclusief Holten) West-Overijssel Overijssel
602.5 468.0 1070.5
TOENAME DOOR NATUURLIJKE GROEI WEST-OVERIJSSEL 1999-2004
Twente West-Overijssel Overijssel
11000 12500 23500
8. NADERE TOELICHTING OP DE WONINGBOUWPROGRAMMERING WONINGBOUWPROGRAMMA’S
In bijlage II van het Streekplan zijn de woningbouwprogramma’s per gemeente opgenomen voor de periode 2000 tot 2010. De woningbouwprogramma’s voor de periode 2000 tot 2005 zijn hard en zijn gebaseerd op de meerjarige programma’s die in overleg met de gemeenten tot stand gekomen zijn. Voor deze programma’s is het vigerende beleid per 1 januari 2000 uitgangspunt. De woningbouwaantallen voor de periode 2005 tot 2010 hebben een indicatief karakter. De in het Streekplan aangegeven kaders voor de verstedelijking en de bevolkingsspreiding zijn als uitgangspunt genomen. De bevolkingsspreiding is weergegeven in bijlage I van het Streekplan. De genoemde woningbouwaantallen hebben betrekking op de uitbreiding van de woningvoorraad. De woningen die nodig zijn ter compensatie van de woningen die - bijvoorbeeld als gevolg van afbraak of functiewijziging - aan de voorraad worden onttrokken zijn niet inbegrepen. Deze woningbouwaantallen zijn de basis voor de omvang en fasering van bestemmingsplannen. Bij woningbouwplannen met een looptijd van meer dan vijf jaar zal een fasering opgenomen moeten worden, waarbij wordt aangegeven dat het plan in twee fasen met een looptijd van maximaal vijf jaar wordt uitgevoerd. Gelet op de dynamiek op de woningmarkt zullen de bouwprogramma’s twee-jaarlijks worden geëvalueerd en zo nodig worden bijgesteld. Er zal dan tevens een actualisering van de woningbouwprogramma’s plaatsvinden. De bijstelling en actualisering vindt plaats binnen de vastgestelde streekplankaders. Een en ander wordt besproken in het programmeringsoverleg woningbouw. Bij de actualisering wordt gebruikt gemaakt van de gestandaardiseerde woningbehoefteberekeningen en rekening houdende met specifieke lokale omstandigheden. Jaarlijks vindt een monitoring plaats van de
2000
2005
2010
BRON: R.P.D 2020
605.0 472.5 1077.5
613.5 480.5 1094.0
619.0 488.5 1107.5
622.0 497.0 1119.0
2005-2009
2010-2019
5500 8000 13500
3000 8500 11500 [ TOELICHTING]
169
ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan en de ontwikkelingen in de pijplijn. Hierover wordt een rapportage opgesteld.
uitgangspunten en veronderstellingen ten grondslag die hierna kort worden toegelicht. A. DE OMVANG VAN DE BEVOLKING
Voor de woningbouwprogramma’s in de steden is een bandbreedte aangegeven. De benedengrens van deze bandbreedte is het minimum voor de woningbouw in de stadsgewesten. De omvang van de vestiging vanuit overig Nederland naar West-Overijssel en Twente bepaalt deze bandbreedte. Te allen tijde dienen in de stadsgewesten de ruimtelijke voorwaarden aanwezig te zijn om direct te kunnen voldoen aan een grotere woningvraag in onze provincie als gevolg van een grotere bevolkingsaanwas. In de woningbouwprogramma’s is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de regeling waarbij uit de opbrengst van extra uit te geven bouwkavels aanvullende middelen worden gegenereerd ten behoeve van de sloop van stallen in de reconstructiegebieden. WONINGBEHOEFTEBEREKENING
Berekeningen van de toekomstige woningbehoefte zijn met een grote onzekerheid omgeven. In de afgelopen jaren werden in onze provincie aanzienlijk meer woningen gerealiseerd dan midden negentiger jaren op basis van de toen aanwezige inzichten werd geprognotiseerd. Gelet op de onzekerheid is het daarom nodig prognoses regelmatig bij te stellen en te actualiseren. In de vertaling naar concrete woningbouwprogramma’s zal vervolgens rekening gehouden moeten worden met specifieke lokale omstandigheden. De woningbehoefteberekeningen zullen een transparant en inzichtelijk karakter moeten hebben. Uitgangspunt is daarom een uniforme benadering van de woningbehoeftebepaling op regionaal en lokaal niveau. In dit kader wordt gewerkt aan een integratie van de prognosemodellen die door de provincies en de rijksoverheid worden gebruikt. Verwacht wordt dat deze integratie in de loop van het jaar 2000 wordt afgerond. Hierna worden de resultaten gepresenteerd van een actuele woningbehoefteberekening. Daarbij is gebruik gemaakt van gegevens uit de recente versie van het Interprovinciaal Bevolkingsprognosemodel, aangevuld met de meest recente woningbouwontwikkelingen binnen onze provincie. Op basis van de uitgevoerde berekening kan worden geconcludeerd dat de woningbouwprogramma’s passen binnen de toekomstige woningbehoeftebepalingen, op grond van de meest recente inzichten. Aan de behoefteberekening liggen een aantal
170
[ TOELICHTING]
Uitgangspunt is de bevolkingsontwikkeling (hiervoor is een bandbreedte aangegeven) en de bevolkingsspreiding die in het Streekplan is beschreven en toegelicht. Uit de aangegeven bandbreedte blijkt dat de omvang van de toekomstige bevolkingsgroei met een grote onzekerheid is omgeven. De bevolkingsgroei kan variëren van 63.000 personen tot 103.000 personen in 20 jaar. Na vijf jaar –voor het eerst in het jaar 2004– vindt een evaluatie en zo nodig bijstelling van de bevolkingsontwikkeling plaats. Naast de bevolkingsomvang die op deze wijze in de bevolkingsadministratie is vastgelegd zal voor kortere of langere termijn voorts mogelijk rekening moeten worden gehouden met het rijksbeleid ten aanzien van de (tijdelijke) huisvesting van asielzoekers in woningen B. DE SAMENSTELLING VAN DE BEVOLKING.
Hierbij is met name de ontwikkeling in de leeftijdsopbouw van de bevolking betrokken. Er zal in de komende decennia sprake zijn van een sterke vergrijzing van de bevolking. Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met het feit dat als gevolg van vestiging uit en vertrek naar andere provincies en het buitenland de samenstelling van de bevolking verandert. Op basis van de trendmatige ontwikkelingen zal de vergrijzing op het platteland groter zijn dan in de steden. De vergrijzing leidt tot een verdere daling van het gemiddeld aantal personen per woning. C. DE HUISHOUDENSONTWIKKELING
Er is gebruik gemaakt van een inventarisatie van de huishoudensontwikkeling sedert het jaar 1992 opgenomen in het Interprovinciaal Bevolkingsprognosemodel. Aangenomen is dat deze trendmatige ontwikkeling zich in de periode tot 2005 zal voortzetten. Nadien wordt geleidelijk een verzadiging verwacht. Middels een monitoring van de feitelijke ontwikkeling zal de toekomstige behoeftebepaling regelmatig worden bijgesteld. De huishoudensvorming hangt –behalve met de verschuivingen in de omvang en samenstelling van de bevolking– samen met het individualiseringsproces binnen onze samenleving. Daarbij speelt de economische ontwikkeling en de inkomensgroei per huishouden een zeer belangrijke rol. Daarnaast moet rekening gehouden worden met een verdere verschuiving van intramurale zorg naar zelfstandig wonen. Met betrekking tot de huisvesting van ouderen is deze ontwikkeling reeds geruime tijd gaande. De huidige wensen en plannen wijzen er op dat deze ontwikkeling zich nog enige tijd zal voortzetten. Het percentage ouderen dat zelfstandig gaat wonen of zelfstandig zal blijven wonen zal in
de toekomst verder toenemen. De ontwikkeling naar zelfstandig wonen doet zich ook voor bij andere bevolkingsgroepen, zoals verstandelijk gehandicapten.
•
•
D. WONINGTEKORTEN
Op basis van recent woningbehoefteonderzoek (WBO 1998) is sprake van een urgent woningtekort van ongeveer 3.000 woningen in Overijssel. Het beleid is er op gericht dat dit tekort in de komende jaren wordt opgeheven. In de prognoses is uitgegaan van inloop van het tekort in de periode tot het jaar 2005.
TWENTE
•
• E. LEEGSTAND
Rekening is gehouden met een frictieleegstand van woningen. Deze leegstand is nodig om de woningmarkt goed te doen functioneren. De verhuismobiliteit is in de steden groter dan in de plattelandsgemeenten. Daarom is voor de stedelijke gemeenten gerekend met een hogere frictieleegstand. De veronderstelde leegstand varieert van 1,5% in de kleine plattelandskernen tot 2,5% in de grote steden. In de toekomst zal sprake zijn van een verder toenemende aandacht voor herstructurering. In het Streekplan is hierop nader ingegaan. Daarnaast wordt verwacht dat het aantal af te breken woningen in de toekomst aanzienlijk zal toenemen. Dat heeft tot gevolg dat een deel van de woningvoorraad als gevolg van herstructurering/renovatie niet voor bewoning beschikbaar is. Daarnaast zal een aantal woningen leegstaan in verband met voorgenomen sloop. Dit zal zich met name in de grote steden voordoen. Voor de vijf grote steden is daarom rekening gehouden met een extra leegstand van 0,5% van de woningvoorraad 9. (INTER)GEMEENTELIJKE VOLKSHUISVESTINGSPLANNEN - MOGELIJKE INDELING IN DEELGEBIEDEN
Hieronder wordt een voorzet gegeven voor een mogelijke indeling in deelgebieden voor samenwerkende gemeenten. De achtergronden van deze mogelijke indeling zijn hiervoor reeds aan de orde geweest. In overleg met de gemeenten zal tot een definitieve indeling gekomen moeten worden. Waar mogelijk zal daarbij worden aangesloten op de indeling voor de gebiedsgerichte aanpak van de groene ruimte. WEST-OVERIJSSEL
•
• • •
Het gebied Zwolle-Kampen. Er wordt aangesloten bij het voornemen de samenwerking tussen Zwolle en Kampen te versterken. De regio Noord: de gemeenten Steenwijk, Zwartewaterland en Staphorst Vechtgebied: de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen. Alternatief: Dalfsen en Staphorst vormen samen een regio.
Deelgebied Midden: de gemeenten Raalte, Olst, en Bathmen. Voor Bathmen is nog een definitieve indeling aan de orde. Deventer, als onderdeel van het stadsgewest Stedendriehoek. Nauwe samenwerking met Apeldoorn-Zutphen.
• • •
Stadsgewest Twente: de gemeenten Enschede, Hengelo, Borne en Almelo. De gemeenten werken nu al samen in het kader van de VINEX (overlegplatform woningbouw). Noordoost-Twente: de gemeenten Oldenzaal, Tubbergen, Denekamp en Losser Betrokken gemeenten werken nu ook al samen. Alternatief: Tubbergen tezamen met Vriezenveen. Noordwest-Twente: de gemeenten Vriezenveen, Rijssen, Hellendoorn en Wierden. Deelgebied Zuidwest: de gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente.
T.3. RAMING BEHOEFTE BEDRIJVENTERREINEN INLEIDING
De behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen voor de komende planperiode kan op verschillende wijze berekend worden. Zoals bekend heeft het Centraal Planbureau in de Bedrijfslocatie monitor een schatting gemaakt van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in Overijssel tot 2010. Kolpron heeft in opdracht van de provincie Overijssel een Economische lange termijnverkenning uitgevoerd voor de periode tot 2020, uitgaande van de gewenste hoge economische groei. Verder is in de VINAC ten aanzien van de behoefte aan bedrijventerreinen een bandbreedte aangegeven. Vergelijking van de cijfers voor geheel Overijssel uitgaande van hoge economische groei (Global competition): VINAC: 77 ha/jaar Bedr Lok. Monitor (CPB): 87 ha/jaar Kolpron: 95 ha/jaar In de nota Ruimte voor bedrijvigheid: 75 ha/jaar Kolpron zit dus vrij hoog met haar voorspelling van de behoefte aan bedrijventerreinen. Na 2010 verwacht Kolpron overigens een vermindering van de vraag aan ruimte tot 70 ha/jaar. Dit omdat de groei van de werkgelegenheid zich vooral in de weinig ruimte-intensieve sectoren zal afspelen. In ‘Ontwikkelen en koesteren’ wordt gesproken van een behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen van circa 2.500 ha tot het jaar [ TOELICHTING]
171
2020. Uitgaande van de peildatum die in Ontwikkelen en koesteren wordt gehanteerd (1995) betekent dat een vraag van 100 ha/jaar. Dit is vijf ha/jaar hoger dan Kolpron aangeeft voor de periode tot 2010. Ter vergelijking; het uitgiftetempo van de laatste tien jaar is voor geheel Overijssel (1989-1998) 102 ha/jaar. Buck Consultants heeft voor de te onderscheiden regio’s in Overijssel, Twente, Regio IJsselVecht en Deventer, een Werkdocument opgesteld voor het Programmeringsoverleg van de verschillende regio’s. In dat werkdocument is nagegaan wat de uitgifte aan terreinen de laatste tien jaar is geweest en welke harde en zachte plannen in de regio voor nieuwe bedrijventerreinen bestaan. Bij de berekening van de behoefte is de methode gebruikt die in het Streekplan tot nu toe gebruikt is. Voor de noodzakelijke gegevens is gebruik gemaakt van de werkdocumenten en de uitkomsten van de enquête bedrijventerreinen voor 1998. De uitkomsten van de behoefte berekening is vergeleken met de vigerende streekplannen (alleen Twente geeft hiervoor gegevens). De berekeningsmethode van de behoefte is kort samengevat als volgt: uitgegaan wordt van uitgifte tempo van de laatste tien jaar waarover gegevens bekend zijn: 1989-1998. Voor de berekening van de behoefte aan bedrijventerreinen wordt dit uitgifte-tempo aangehouden voor de periode 1999-2010 (twaalf jaar). Daaraan wordt toegevoegd een periode van vijf jaar als de strategische voorraad. Dit komt overeen met de strategische voorraad die bij de gemeentelijke herindeling is gebruikt. Kolpron houdt vier jaar aan. Vervolgens wordt gekeken welke terreinen nu uitgeefbaar zijn (voorraad 1 januari 1999). Daarna is nagegaan welke harde (bestemmingsplanprocedure is opgestart) en zachte plannen (plannen in idee- of studiefase) er voor die stad bestaan. Daarna blijft een netto behoefte aan tereinen over waarin in de plannen nog niet is voorzien. Door deze nettobehoefte met 40% te verhogen wordt de ruimtevraag in streekplankader berekend. De resultaten van deze berekening wordt vergeleken met de resultaten van de Kolpron-studie. Daar de Kolproncijfers op regio niveau zijn berekend worden die cijfers bewerkt om te komen tot cijfers voor de grote steden. Het historische aandeel van de steden in de uitgifte aan terreinen in de regio is hierbij als uitgangspunt gekozen. Tenslotte is het uitgifte-tempo vergeleken met het uitgifte-tempo waarvan het vigerende Streekplan is uitgegaan. Voor de periode na 2010 kunnen geen taakstellende absolute uitspraken gedaan worden over de ruimtevraag. Voor die periode is een bandbreedte aangehouden. Als maximum is
172
[ TOELICHTING]
het huidige hoge uitgifte-tempo gekozen. Als onderkant van de bandbreedte is de berekeningswijze van Kolpron aangehouden, die uitgaat van een vermindering in de ruimtevraag van ongeveer 25%. Voor het Streekplan mag als eis gesteld worden dat voor de periode tot 2010 aangeven wordt, waar de uitbreiding van de bedrijventerreinen plaats vindt. Voor de periode 2010-2020 moet globaal de uitbreidingsrichting worden aangegeven. Bij de berekeningen is geen rekening gehouden met het revitaliseren van oude terreinen en met ambities van steden die uitgaan boven het huidige tempo. Daarmee moet nog bij de vaststelling van de behoefte aan terreinen rekening worden gehouden. ZWOLLE
Uitgiftetempo laatste tien jaar (1989-1998): 8,6 ha/jaar. De stad heeft een duidelijke regionale functie en wil deze functie meer dan in het verleden inhoud geven en heeft daarvoor een hogere taakstelling geaccepteerd: 10 ha/jaar. PERIODE TOT 2010
Behoefte tot 2010: Strategische voorraad: Totaal:
11 x 10 = 110 ha. 5 x 10 = 50 ha. 160 ha.
Voorraad: 47 ha. Harde plannen: Hessenpoort: 75 ha. Marslanden G 2de fase: 30 ha. Zachte plannen: De Vrolijkheid: 5 ha. Totaal aanbod:(netto) 157 ha. Resterende behoefte: (netto) 160 - 157 = 3 ha. (bruto) 1,4 x 3 = 4 ha. Vergelijking met Kolpron-studie: De hele regio heeft een uitgiftetempo van gemiddeld 34,3 ha/jaar. Zwolle neemt 7,7: 34,3 = 22,4% van de uitgifte in de regio voor haar rekening. Kolpron 2000-2010 Regio IJssel-Vecht Zwolle 2010-2020 Regio IJssel-Vecht Zwolle
343 ha. 0.224 x 343 =
77 ha.
0.224 x 250 =
250 ha. 56 ha.
PERIODE 2010-2020
Als bovengrens wordt aangehouden een voortzetting van de ambitie van 10 ha/jaar. Dit levert een behoefte van10 x 10 = 100 ha. Ondergrens: 75% 75 ha. CONCLUSIES:
•
Tot 2010 is er een te verwaarlozen tekort van 3 ha netto. De extra ruimtevraag kan
•
gevonden worden bij het opstarten van de tweede fase van Hessenpoort. Er zal goed gemonitoord moeten worden of de ambitieuze taakstelling van de gemeente waargemaakt kan worden.
DEVENTER
Uitgifte: 7.5 ha/jaar. Dit uitgiftetempo komt goed overeen met de ambitie van de gemeente: 8 ha/jaar. PERIODE TOT 2010
Behoefte tot 2010: Strategische voorraad Totaal Voorraad: Harde plannen Colmschate noord: As Bergweide: Bedrijventerrein A1: Totaal aanbod
11 x 8 = 5x8 =
88 40 128 29
ha. ha. ha. ha.
55 14 55 153
ha. ha. ha. ha.
Voorraad (1-1-1999): Plannen: Aadijk Noord Buitenhaven west Turfkade oost Twentepoort Zuid Wendelgoor Totaal aanbod Resterende vraag: (netto) (bruto) Kolpron Hele regio Twente:
33 ha. 30 10 13 75 11 172
180 - 172 = 8 x 1.4 = 2000-2010: 2010-2020:
ha. ha. ha. ha. ha. ha.
8 ha. 11 ha. 530 ha. 400 ha.
PERIODE 2010 - 2020
Aanbod (155 ha) voor die periode is groter dan de vraag (128 ha). Vergelijking met Kolpron 2000-2010: 2010-2020:
74 ha. 50 ha.
Bovengrens: huidig uitgifte tempo; 11,3 x 10 = 113 ha x 1,4 = 158 ha (bruto) Ondergrens: 75% (netto) 85 ha. (bruto) 119 ha. CONCLUSIE:
Almelo moet voor de periode tot 2010 nog voor 11 ha ruimte zoeken. Gedacht kan worden aan een uitbreiding van Twentepoort naar het zuiden. Voor de periode 2010 tot 2020 moet nog de uitbreidingsrichting worden aangegeven.
PERIODE 2010 TOT 2020
Bovengrens: aanhouden uitgiftetempo: 10 x 8 = 80 ha. Ondergrens: 75% 60 ha. Aanbod: Voor bovengrens nog nodig: (netto) 80 - 27 = (bruto) 1,4 x 53 =
27 ha. 53 ha. 74 ha.
HENGELO
Uitgifte van Hengelo in Streekplan Twente tot 2010 geraamd op: per jaar 9,15 ha. Uitgiftetempo laatste 10 jaar gemiddeld per jaar: 12,3 ha. PERIODE TOT 2010
ALMELO
Behoefte: Strategische voorraad Totaal Voorraad: Harde plannen: IJsselmij. Terrein: Westermaat noord II: Westermaat kwadr IV: Zachte plannen: Boeldershoek: Holec: Oldenzaalse straat: Pentropsdijk: Westermaat Kwadr I: Westermaat kwadr III: Borne Noord: Totaal aanbod:
Uitgifte van Almelo in Streekplan Twente tot 2010 geraamd op: per jaar 11,5 ha. Uitgiftetempo laatste 10 jaar gemiddeld per jaar: 11,3 ha.
Vraag in de periode tot 2010: Aanbod is: Tekort:
PERIODE TOT 2010
PERIODE 2010 TOT 2020
CONCLUSIE:
Voor de periode tot 2010 is er voldoende aanbod. Voor de periode na 2010 moet nog een uitbreidingsrichting worden aangegeven. TWENTE
Geheel Twente had een 55 ha/jaar Historische verdeling: Almelo ongeveer Hengelo Enschede
Behoefte tot 2010 Strategische voorraad Totaal vraag
uitgiftetempo van
11,5 : 55 = 12,3 : 55 = 10,2 : 55 =
21% 22% 19%
11 x 11,3 = 124 ha. 5 x 11,3 = 56 ha. 180 ha.
Bovengrens: (netto) (bruto)
11 x 12,3 = 135 ha. 5 x 12,3 = 61 ha. 196 ha. 18 ha. 5,5 ha. 30 ha. 11 ha. 40 7 10 5 13 12,5 35 187
ha. ha. ha. ha. ha. ha. ha. ha.
196 ha. 187 ha. 9 ha.
12,3 x 10 = 123 ha. 172 ha. [ TOELICHTING]
173
Ondergrens: 75% (netto) 92 ha. (bruto) 129 ha. Voor de bovengrens nog aan te wijzen: (netto) 123 + 9 = 132 ha. (bruto) x 1,4 = 185 ha. ENSCHEDE
Uitgifte van Enschede in Streekplan Twente tot 2010 geraamd op: per jaar 7,8 ha. Uitgiftetempo laatste 10 jaar gemiddeld per jaar: 10,2 ha.
vanuit het oogpunt van duurzaamheid gunstig. Hoeveel verlies aan grondstoffen is er? Een deel van de grondstoffen zal verloren gaan, dwz niet meer herbruikbaar zijn. Hoe minder dit is hoe beter dit is vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Hoe verhoudt zich dat tot de bekende voorraad? Een deel van de grondstoffen zal altijd verbruikt worden. Deze zijn dus definitief verloren (bijvoorbeeld brandstof). Als dit verlies groot is ten opzichte van de bekende voorraad van de grondstof zullen er op korte termijn problemen ontstaan.
PERIODE TOT 2010
Behoefte: Strategische voorraad: Totaal
11 x 10,2 = 112 ha. 5 x 10,2 = 51 ha. 163 ha.
Voorraad: ha Harde plannen: (Westerval revitalisering 3,5 ha) Euregio: Grote Plooy: Zachte plannen: Usseleres: Binationaal BT: Havengebied west: Josinkes: Boeldershoek-West: (RW 35) Totaal aanbod:
44,2 ha.
Vraag in de periode tot 2010: Aanbod is: Tekort:
163 ha. 195 ha. 32 ha.
16 ha. 30 ha. 60 ha. pm pm 20 ha. 25 ha. 195 ha.
2. STOFFEN
Welke stoffen komen er in het milieu? Sommige stoffen komen van nature reeds in het milieu voor, andere niet. Worden deze afgebroken? En welke afbraakproducten ontstaan er? Als stoffen worden afgebroken verdwijnen ze uit het milieu. Daar komen echter afbraakproducten voor terug. Soms zijn die ook schadelijk. Is er sprake van accumulatie van stoffen? Als er sprake is van een ophoping van een bepaalde stof, is dat een aanduiding dat er iets niet duurzaam is. Wat is er bekend over deze stoffen? Deze vraag is van belang om de risico’s in te kunnen schatten. Welke concentraties kunnen er in het milieu ontstaan? Wat is de normstelling voor deze stoffen? 3. LANDSCHAP
PERIODE 2010-2020
Bovengrens: (netto) (bruto) Ondergrens: 75% (netto) (bruto) Voor bovengrens: (netto) (bruto)
10,2 x 10 = 102 ha. 143 ha. =
76 ha. 106 ha.
102 - 32 = x 1,4 =
70 ha. 98 ha.
Daarvoor moet nog ruimte gevonden worden. T.4. AANDACHTSPUNTEN DUURZAAMHEID
Hieronder zijn een aantal aandachtspunten opgenomen die bij de invulling van duurzame ontwikkeling gehanteerd kunnen worden. 1. GRONDSTOFFEN
Welke grondstoffen worden gebruikt? Het gebruik van grondstoffen waarvan de voorraad eindig is, is vanuit het oogpunt van duurzaamheid minder gewenst. Zijn die naderhand te hergebruiken? Als grondstoffen zodanig worden gebruikt dat ze naderhand weer herbruikbaar zijn dan is dit
174
[ TOELICHTING]
Welke veranderingen treden op in het landschap? Het begrip landschap moet hier ruim worden uitgelegd. Veranderingen in het landschap zijn op zichzelf een normaal verschijnsel. Bij deze en de beide volgende vragen gaat het erom vast te stellen of er wezenlijke waarden verloren gaan. Is deze verandering onomkeerbaar? Hoe belangrijk/uniek zijn de elementen die verloren gaan? 4. ECOLOGIE
Treedt er een vermindering van de biodiversiteit op? Het behoud van een zo groot mogelijk biodiversiteit wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor het voortbestaan van het leven op aarde. Hoe waardevol zijn de ecotypen die aangetast worden in regionaal, nationaal of mondiaal perspectief? Veel ingrepen zullen invloed hebben op bepaalde ecotypen. Dit kan zowel positief als negatief zijn. Het gaat erom dat waardevolle ecotypen niet negatief worden beïnvloed. Zijn de ecosystemen die beïnvloed worden stabiel? Wanneer een zeer stabiel ecosysteem wordt
beïnvloed, zal dit vaak veel minder gevolgen hebben dan wanneer het gaat om een ecosysteem dat (van nature of door andere invloeden) zeer kwetsbaar is. Zijn eventuele veranderingen onomkeerbaar? Soms zijn veranderingen eenvoudig weer ongedaan te maken. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid zijn dit soort veranderingen veel minder bezwaarlijk dan veranderingen die niet meer terug te draaien zijn.
na bewerking, heeft de voorkeur als preventie niet mogelijk is. Zijn de niet-herbruikbare afvalstoffen brandbaar? Als er toch niet-bruikbaar afval ontstaat, gaat de voorkeur uit naar verbranden. Hoeveel afvalstoffen blijven er over om te storten? Storten is de laatste mogelijkheid om van afval af te komen.
5. BODEM
9. RUIMTE
Treden er onomkeerbare processen op in de bodem? Onomkeerbare processen zijn uit het oogpunt van duurzaamheid minder gewenst. Zijn hierbij waardevolle bodems betrokken?
Hoeveel ruimte wordt in beslag genomen? Zuinig gebruik van ruimte staat voorop. Is het mogelijk het ruimtebeslag te verminderen? Waar wordt deze ruimte nu voor gebruikt? In Nederland en dus ook in Overijssel wordt alle ruimte al ergens voor gebruikt. Er is dus sprake van verdringing. Zal het ruimtegebrek in de toekomst uitbreiden, gelijk blijven of verminderen? Activiteiten die steeds meer ruimte gaan vragen, zijn minder duurzaam. De druk op de ruimte zal steeds verder toenemen.
6. ENERGIE
Welke invloed is er op het energieverbruik? Veel energiebronnen zijn eindig en het is nog maar de vraag of we, voordat ze op zijn, voldoende duurzame energie hebben ontwikkeld. Zuinigheid is dus geboden. Wat voor soort energie wordt er verbruikt? Het gebruik van duurzame energie heeft de voorkeur. Zijn er mogelijkheden om het energieverbruik te beperken? Is er sprake van restenergie en is hier een nuttige toepassing voor? Bij veel processen ontstaat restenergie. Bijvoorbeeld in de vorm van koelwarmte. Nuttig gebruik hiervan beperkt het totale energieverbruik. 7. MOBILITEIT
Is er sprake van een toename of afname van transport? De behoefte aan transport heeft de neiging almaar te groeien. Transport kost echter energie, geeft vervuiling, versnippering en veroorzaakt risico’s. Ook worden grondstoffen gebruikt voor infrastructuur en transportmiddelen en vindt er uitstoot van stoffen plaats. Het zoveel mogelijk beperken van de transportbehoefte is dus erg belangrijk. Wat voor soort(en) transport word(t)en verwacht? Niet alle vormen van transport leggen een even groot beslag op eindige hulpbronnen. Moet er infrastructuur worden aangelegd? Nieuwe infrastructuur aanleggen betekent een aanslag op eindige hulpbronnen. 8. AFVALSTOFFEN
Ontstaan er afvalstoffen? Kan het ontstaan van de afvalstoffen worden voorkomen c.q. beperkt? Preventie staat voorop. Zijn de afvalstoffen (na bewerking) herbruikbaar? Nuttige toepassing van afvalstoffen, eventueel
10. WATER
Welke invloed is er op de wateraanvoer, de -buffering en de -afvoer? Wordt er bij verschillen in grondwater-/oppervlaktewaterpeil een hydrologische bufferzone aangelegd tussen de locatie en de omgeving? Wordt schoon water (neerslag, kwel) zo lang mogelijk vasthouden op de locatie? Zijn er infiltratiemogelijkheden aangelegd en vindt buffering plaats in oppervlaktewater en/of in de bodem? Wordt de aanvoer van verontreinigd water beperkt? Zijn er mogelijkheden gecreëerd voor de aanvoer van aanvullend (schoon) water en is er bij de inrichting van het systeem gelet op doorspoelmogelijkheden? Is er sprake van een schone uitstroom van oppervlaktewater bij het verlaten van de locatie? Welke invloed is er op de waterkwaliteit binnen de locatie? Worden de waterstromen binnen de locatie gescheiden naar kwaliteit? Is hergebruik mogelijk? Wordt verontreinigd water zo mogelijk binnen de locatie zelf gezuiverd of afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie? Wordt de vervuiling van water beperkt? Is er sprake van een goede ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater?
T.5. DE M.E.R.-(BEOORDELINGS)PLICHT
Op het planningsniveau van het Streekplan kan de verplichting of wenselijkheid van een [ TOELICHTING]
175
milieu-effectrapportage vooral aan de orde komen bij de locaties voor wonen en werken in en bij de steden. De provincie ziet de ontwikkeling van woon- en werklocaties in de grote steden van voldoende omvang en kwaliteit als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de provincie en de steden. De provincie geeft op grond hiervan deze locaties aan op de functiekaart. Deze hebben vaak een zodanige omvang dat een MER-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. In het kader van het nieuwe Streekplan is het relevant om een onderscheid te maken in de periode tot circa 2010 en de periode van 2010 tot 2020. Voor de eerste periode gaat het om meer concrete locaties met een duidelijke indicatie voor de omvang. Het gaat daarbij in het algemeen tevens om locaties die in een vigerend Streekplan zijn opgenomen. Bij deze streekplannen is rekening gehouden met de taakstellingen die uit de Vinex voortvloeien. De opgaven die in het kader van de actualisering pkb Vinex (Vinac) zijn gedaan, zijn mede gebaseerd op de planning in de streekplannen. Deze planningen zijn in grote mate nog actueel en zijn als uitgangspunt genomen in het nieuwe Streekplan voor de periode tot 2010. Wat het streekplangebied Twente betreft zijn de stedelijke uitbreidingen voor wonen en werken voor de periode tot 2010 aangegeven in de streekplanherziening stadsgewest Twente, vastgesteld in december 1996. Ten behoeve van deze herziening is een milieueffectrapportage opgesteld, waarvan de uitkomsten zijn gebruikt bij de afweging en besluitvorming inzake de stedelijke woon- en werklocaties. Ook voor de langere termijn (tot circa 2020) zijn zoekrichtingen aangegeven, die zijn gebaseerd op de uitkomsten van het MER. Deze locaties zijn tevens bedoeld als reservelocaties voor de voorafgaande periode. Bij het realiseren van de doelstellingen uit de Strategische visie en Ontwikkelen en koesteren inzake een versterkte groei in Twente is het eerder realiseren van deze locaties een reële mogelijkheid. Voor het stadsgewest Zwolle zijn een grote woningbouwlocatie Stadshagen en een grote werklocatie Hessenpoort voorzien, waarvoor op gemeentelijk niveau milieu-effectrapportages zijn uitgevoerd. Bij de woon- en werklocaties in Deventer is gekozen voor een ontwikkeling van Colmschate-noord, die in hoofdzaak aansluit op de al eerder in ontwikkeling genomen grote locatie bij Colmschate. Daarnaast is de woningbouwlocatie Steenbrugge voorzien voor de periode tot 2010. Het gaat om locaties van een omvang die niet MER-plichtig zijn. De milieugevolgen van de gekozen ontwikkelingsrichtingen zijn niettemin goed onderzocht;
176
[ TOELICHTING]
in de toelichting bij het Streekplan WestOverijssel is een en ander verantwoord. Ook voor het bedrijventerrein Epse-Noord in de gemeente Deventer zal op gemeentelijk niveau een milieu-effectrapportage worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande zijn, c.q. worden de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkelingen tot 2010 al voldoende onderzocht. Eén uitzondering hierop vormt het voornemen om te komen tot een regionaal bedrijventerrein in Twente (RBT): als zoekgebieden voor zo’n regionaal terrein zijn de zones tussen Almelo en Borne en tussen Hengelo en Oldenzaal aangegeven. In februari 2000 hebben Gedeputeerde Staten de richtlijnen voor het op te stellen MER vastgesteld. Daarin is aangegeven dat de keuze van deze zoekgebieden nader zal moeten worden onderbouwd in het MER. In het MER zijn de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein in een orde van grootte van 65 tot 200 ha onderzocht. Mede aan de hand van de uitkomsten van het MER zal een voorstel voor de locatie van een regionaal bedrijventerrrein worden gedaan, via de procedure van een herziening van het Streekplan. Voor de periode vanaf 2010 zijn er nog veel onzekerheden; de ramingen voor woningbouw en bedrijventerreinen zijn voor die periode nog indicatief. Enkele steden bezinnen zich nog op de meest wenselijke stedelijke ontwikkeling voor de lange termijn, waarbij onder meer de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van grondgebruik een rol spelen. Locatiekeuzes zullen voor deze periode vooral het karakter van zoeklocaties hebben. Het uitvoeren van een milieu-effectrapportage voor locaties voor de periode van 2010 tot 2020 lijkt daarom nog niet zinvol. In het Streekplan is op diverse plaatsen opgenomen dat het Streekplan kan worden uitgewerkt voor nieuwe woon- of werklocaties, onder meer in het kader van de uitwerking van het netwerkstadconcept voor de Twentse stedenband. In het kader van zo’n uitwerking kan dan goed een milieu-effectrapportage worden uitgevoerd, als aard en omvang van de locaties daar aanleiding toe geven. Bij grote infrastructurele werken wordt de milieu-effectrapportage uitgevoerd in het kader van de Tracénota-procedure. Nieuwe regionale verkeersvoorzieningen van een omvang waardoor deze onder de MER-plicht zouden (kunnen) vallen, zijn niet voorzien. T.6. WATERWINNING BESTAANDE WINNINGEN
De bestaande winningen zijn weergegeven op kaart. Steeds meer aandacht wordt besteed aan het duurzaam karakter van de winningen. Om
die reden zullen enkele drinkwaterwinningen, die moeilijk duurzaam te maken zijn, in de toekomst worden gesloten. Dit zijn de volgende winningen: Hasselo, Hengelo, Denekamp en Staphorst (op 1 december 1999). Vooralsnog blijven deze winningen operationeel en behoeven, weliswaar afnemende, planologische bescherming. (De winning Oldenzaal is via een streekplanherziening niet meer opgenomen.) De planologische bescherming wordt voor deze winningen gehandhaafd tot het moment dat de winning daadwerkelijk beëindigd is, of zoveel eerder als overeengekomen is tussen het drinkwaterbedrijf en andere belanghebbenden. Verder wordt de winning Brucht vervangen door een winning Bruchterveld. In deze gebieden geldt het restrictieve beleid als voor intrekgebieden. NIEUWE WINNINGEN
Er is een beschermingszone opgenomen, gebaseerd op een 25-jaars verblijftijd bij een winningshoeveelheid, die minder dan de helft is van de hoeveelheid, waarvoor thans vergunning is verleend. Dit betekent dat voor Wierden voor ongeveer de helft een vervangende winning moet worden gezocht. Rekening houdend met de gegeven zone-aanduiding en andere beleidsuitgangspunten kan gedacht worden aan functies als extensieve landbouw, waaronder beheerslandbouw, bosbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, landschaps- en natuurbouw, sportieve recreatie en nieuwe landgoederen en buitenplaatsen. Ook lijken er, mits onder voorwaarden, goede mogelijkheden te zijn voor golfterreinen. FUNCTIES IN GRONDWATERBESCHERMINGSGEBIEDEN
Om in de te verwachten groei aan de behoefte aan drinkwater te voorzien en om het verlies aan bestaande capaciteit van de te sluiten niet duurzame winningen te compenseren is het nodig nieuwe drinkwaterwinningen te ontwikkelen. Winning in Salland onder de kleilaag van de formatie van Drenthe heeft geringe ruimtelijke consequenties. Locaties waar de bestaande ruimtelijk gewenste functies door de drinkwaterfunctie worden versterkt hebben de voorkeur. De ruimtelijke gevolgen, die het gevolg zijn van de locatiekeuze van (een uitbreiding van) een winning, zullen in een streekplanuitwerking worden beoordeeld. De lokatie en de omvang zullen worden beoordeeld op effecten voor landbouw en natuur en op de aanwezigheid van strijdige functies in het te beschermen gebied. De besluitvorming zal worden afgestemd op het in het Waterhuishoudingsplan opgenomen grondwaterbeheersplan en met het in het provinciaal Milieubeleidsplan gestelde ten aanzien van de vergunningverlening in de provinciale Milieubeleidsverordening.
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat in het algemeen de volgende functies worden uitgesloten, dan wel slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk zijn: • Nieuwe vestigingen van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven. • Grootschalige verblijfsrecreatie en bepaalde vormen van grootschalige dagrecreatie. • Nieuwe wegen. • Nieuwe woningbouwlocaties. • Nieuwe bedrijventerreinen en grootschalige kantoorterreinen. • Nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties, vuilstortlocaties en diepte-ontgrondingen.
Voor de bestaande winning Brucht is een beschermingszone opgenomen, gebaseerd op een 25-jaars verblijftijd bij een winningshoeveelheid, die circa de helft is van de hoeveelheid waarvoor eerder vergunning is verleend. Ten zuidoosten van de winning Brucht wordt naar een vervangende locatie gezocht. Het beschermingsgebied voor de winning Engelse Werk te Zwolle wordt gehandhaafd. De gewenste stedelijke ontwikkeling van Zwolle wordt hierdoor niet zodanig belemmerd dat verplaatsing te rechtvaardigen valt.
TOELICHTING OP SALDOBENADERING.
Voor de winning Wierden is een kleiner beschermingsgebied vastgesteld, omdat een groter gebied te veel strijdige functies zou omvatten (stedelijk gebied), zodat een doeltreffende bescherming niet goed mogelijk is.
Bij functies die zich beter verhouden tot de drinkwaterwinning kan gedacht worden aan extensieve landbouw, waaronder beheerslandbouw, bosbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, landschaps- en natuurbouw en nieuwe landgoederen en buitenplaatsen. Ook lijken er, mits onder voorwaarden, goede mogelijkheden te zijn voor golfterreinen.
Het ‘stap-vooruit’ principe geldt als toetsingskader voor afzonderlijke functiewijzigingen in een grondwaterbeschermingsgebied. Risicovolle functies welke plaatselijk een verslechtering betekenen zijn niet toegestaan. In sommige gevallen is wenselijk om deze functies toch toe te staan, bijvoorbeeld wanneer er geen goede alternatieven zijn, of wanneer het gaat om een zwaar maatschappelijk belang. Alhoewel er plaatselijk een verslechtering optreedt dient in ieder geval netto voor de drinkwaterwinning een verbetering op te treden. Deze verbetering kan worden gerealiseerd door een gebiedsperspectief voor het grondwaterbeschermingsgebied danwel het gehele intrekgebied te maken. Het gebiedsperspectief dient inzicht te geven in het totale toekomstige belastingsniveau van het [ TOELICHTING]
177
gebied en de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. Uitgangspunt voor een gebiedsperspectief is de saldo- en risicobenadering zoals deze ondermeer voor het grondwaterbeschermingsgebied ‘Het Engelse Werk’ in de gemeente Zwolle is ontwikkeld. Bij de risicobenadering worden de risico’s van functies gekoppeld aan de kwetsbaarheid van deelgebieden. Functies met een hoger risico worden bij voorkeur geplaatst op plaatsen die minder kwetsbaar zijn voor verontreiniging, bijvoorbeeld vanwege beschermende lagen in de ondergrond of vanwege een lange verblijftijd voordat de verontreiniging de winning bereikt. Bij een lange verblijftijd is het mogelijk tijdig maatregelen te treffen en worden bepaalde verontreinigingen afgebroken of verdund voordat deze de drinkwaterwinning bereikt. Bij de saldobenadering wordt ervan uitgegaan dat het risico op verontreiniging van het op te pompen grondwater de som is van de risico’s van het totale grondgebruik binnen het intrekgebied. Hierdoor is uitruil mogelijk van functies: een risicovolle functie op een klein en niet kwetsbaar gebied, wordt gecompenseerd door een risico-arme functie op een groter, kwetsbaar gebied. Door de risico- en saldobenadering worden enerzijds de ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondwaterbeschermings- en intrekgebieden groter en wordt anderzijds bijgedragen aan een verbetering van het op te pompen water voor de drinkwaterbereiding op langere termijn. Voldaan moet worden aan de volgende randvoorwaarden: • Er is sprake van een ruimtelijke visie van het gehele grondwaterbeschermingsbied danwel intrekgebied. • Voldaan wordt aan de eisen die voortvloeien uit de Provinciale Milieuverordening Overijssel. • Nieuwe inrichtingen die voorkomen op de ‘lijst van verboden inrichtingen’ zijn niet toegestaan. • Er is consensus met het waterleidingbedrijf over de toe te passen methodiek. • Risicovolle functies die plaatselijk een verslechtering betekenen worden toegestaan wanneer er netto voor de drinkwaterwinning een verbetering optreedt en wanneer er geen goede alternatieve locaties voor handen zijn.
178
expliciet meegenomen in de beleidsbeschrijving van de verschillende zones: • (Veerkracht van het) water (systeem). • (Bescherming van het) cultureel erfgoed. Hiermee samenhangend is tevens de zone-toedeling van een aantal deelgebieden gewijzigd: • Gebied ten zuidoosten van Laag-Zuthem. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met cultureel erfgoed (kleinschalig historisch landschap met dijkjes, kaden en beplanting). • Gebied ten noordoosten van Linderveld op de grens van de gemeenten Diepenveen en Raalte. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met cultureel erfgoed en aardkundige waarden (oude beplanting, essen op dekzand). • Gebied Piksen/De Kolonie op de grens van de gemeenten Hellendoorn en Wierden. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met cultureel erfgoed en aardkundige waarden (duidelijk waarneembaar ‘hoefijzer’ in het landschap met oude hoeven, beplanting en onverharde wegen). • Gebied Alberger Veld op de grens van de gemeenten Almelo en Tubbergen. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met aardkundige waarden en cultureel erfgoed (duidelijk waarneembare hogergelegen zuidschil om Dikkersbos met kampjes en oude hoeven). Daarnaast is, voorzover noodzakelijk, de zonering geactualiseerd voor die gebieden waar functieverandering heeft plaatsgevonden door de realisering van natuurontwikkeling.
T.8. KOSTENEENHEDEN
T.7. WIJZIGINGEN VAN DE ZONERING
De geluidsbelasting die veroorzaakt kan worden door de belegging van de vliegbasis is uitgedrukt in Kosteneenheden. Deze geluidsbelasting is berekend volgens een methode die is ontwikkeld door de Commissie Kosten. In de berekening is rekening gehouden met het mogelijk aantal vluchten, het mogelijk tijdstip van de vluchten en de mogelijke geluidsproductie door de betreffende vliegtuigen. In de praktijk dient in het ruimtelijk beleid vooral rekening gehouden te worden met de gebieden die een zwaardere geluidsbelasting kennen dan 35 Kosteneenheden (Ke). In een gebied met een geluidsbelasting van meer dan 65 Ke zijn in het geheel geen woon- of andere geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan.
De voorgestelde zonering van de groene ruimte in dit streekplan wijkt op een aantal punten af van de zonering zoals deze in de vorige streekplannen is opgenomen. In de eerste plaats zijn twee ‘nieuwe’ thema’s
De vaststelling van de geluidszonering is een bevoegdheid van de minister van Defensie. De betrokken gemeenten hebben op basis hiervan een aanwijzing gekregen van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
[ TOELICHTING]
Milieubeheer op grond van artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 25 van de Luchtvaartwet. Door middel van deze aanwijzing hebben de gemeenten Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Weerselo en Losser opdracht om de vastgestelde geluidszone c.a. op te nemen in de daarvoor in aanmerking komende bestemmingsplannen. Dit houdt in dat een restrictief beleid wordt gevoerd met betrekking tot woningen en geluidsgevoelige gebouwen binnen de aangegeven zones.
T.9. COMPENSATIEBEGINSEL INLEIDING
De verbreding van het compensatiebeginsel vloeit voort uit uitspraken uit de strategische visie ‘Overijssel, kwaliteit in vernieuwing’ en uit ‘Ontwikkelen en koesteren’ en de Richtinggennotitie RWM. Het compensatiebeginsel is tot nu toe opgenomen in de laatste versies van streekplannen en het Milieubeleidsplan, de Handleiding en Beleidsregels Ruimtelijke Ordening (1997) en de onlangs vastgestelde notitie Richtlijnen voor de toepassing van het compensatiebeginsel voor natuur, bos en landschap. Het gaat er nu om het compensatiebeginsel toe te passen voor meer gebieden en meer activiteiten, conform het uitgangspunt van de strategische visie. De verbreding moet praktisch werkbaar zijn. Centrale invalshoek bij (de verbreding van) het compensatiebeginsel is het in stand houden van erkende collectieve waarden, die onderhevig zijn aan een sluipende achteruitgang. Erkend betekent: in een vastgesteld beleidsdocument als te beschermen waarde vastgelegd. Door toepassing van het beginsel wordt ruimte geboden aan dynamiek zonder dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van het milieu. Met andere woorden: compenseren is een manier om ontwikkelen en koesteren met elkaar te verbinden. Dit is ook de reden dat het in de strategische visie een duidelijk accent heeft gekregen. Daarin wordt voor Overijssel een sterke maatschappelijke dynamiek voorzien, vooral gerelateerd aan maatschapplijke schaalvergroting en aan het inhalen van een economische achterstand, die belangrijke sociale consequenties heeft. Tot begin 1999 zijn er vijf compensatieprojecten uitgevoerd. Daarnaast zijn er nog ongeveer zeven projecten die in de nabije toekomst gaan spelen. De verwachting is dat dit aantal flink zal toenemen. Er zullen meer compensatieplichtige activiteiten komen waar de provincie een rol bij speelt. In de strategische plannen wordt veel ruimte gereserveerd voor toekom-
stige woningbouw, bedrijventerreinen, infrastructuur, wateropvanggebieden, ontgrondingen. Het wordt hierbij steeds moeilijker om de natuur- en landschapswaarden te ontzien. Noodgedwongen zal hier soms een aantasting van plaatsvinden. Het compensatiebeginsel zal daarom steeds meer noodzakelijk zijn om een sluipende achteruitgang van deze waarden, onder andere door vermindering van de oppervlakte en door versnippering, tegen te gaan. De verbreding moet praktisch werkbaar zijn. Centrale invalshoek bij (de verbreding van) het compensatiebeginsel is het in stand houden van erkende collectieve waarden, die onderhevig zijn aan een sluipende achteruitgang. Erkend betekent: in een vastgesteld beleidsdocument als te beschermen waarde vastgelegd. De verbreding betreft de erkende natuur- en landschapswaarden in zone I en II. Hierbij blijven een aantal belangrijke componenten van het huidige compensatiebeginsel onverkort van toepassing: • Zeer moeilijk tot niet vervangbare natuurgebieden, bossen en landschappelijke elementen zijn uitgesloten van ruimtelijke ingrepen en daar is dus het compensatiebeginsel niet van toepassing. • Er moet sprake zijn van een zwaarwegend maatschappelijk belang. • Er is geen alternatieve locatie te vinden. • Compensatie is aan de orde als de mogelijkheid tot mitigering is uitgeput. • Compensatie in natura en op korte afstand heeft de voorkeur boven compensatie in geld respectievelijk op grotere afstand. Bij te beschermen (erkende) waarden wordt gedoeld op gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, vogel- en habitatrichtlijn of natuurgebieden en landschappelijke waarden, opgenomen/aangeduid in een bestemmingsplan. Het is een bewuste keuze de invulling van het compensatiebeleid voor zone I en II over te laten aan (al dan niet samenwerkende) gemeenten. Het belangrijkste voertuig voor de toepassing van het compensatiebeginsel is een besluit in het kader van het bestemmingsplan, met de provincie in de bekende rol van goed(of af)keurende instantie met hantering van het Streekplan en beleidsregels als toetsingskader. De huidige richtlijnen voor de toepassing van het compensatiebeginsel fungeren als beleidsregels in aanvulling op de bekende Handleiding en beleidsregels. De provincie streeft een evenwichtige uitwerking van de verbreding van het compensatiebeginsel na door: • Toetsing aan de hoofdcomponenten van het huidige compensatiebeginsel. • Ondersteuning van enkele voorbeeldprojecten. • Stimuleren van regionale samenwerking. [ TOELICHTING]
179
STROOMSCHEMA COMPENSATIEBEGINSEL
Vindt de (voorgenomen) ingreep plaats in een gebied waar het compensatiebeginsel geldt (gebieden met erkende waarden).
Vindt de (voorgenomen) ingreep plaats buiten de gebieden waar het compensatiebeginsel geldt, maar treden de effecten daar binnen op?
of
nee
De ingreep kan doorgaan als de ruimtelijke afweging dat toestaat. Er is geen schade aan erkende waarden dus compensatie is niet aan de orde.
ja
Zijn de waarden zeer moeilijk of niet vervangbaar (of wel: is het gebied aangewezen als uitsluitingsgebied?)
ja
nee
Ingreep wordt afgewezen.
nee
Is er sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang van de ingreep?
ja
Is het ontbreken van alternatieve locaties of uitvoeringswijzen van de (voorgenomen ingreep) aangetoond?
Er wordt een BESLUIT genomen over de voorgenomen ingreep. Daarbij worden betrokken: – het maatschappelijk belang – onderzoek naar alternatieven – de waarden die verloren gaan
ja Worden er maatregelen getroffen om de schade zoveel mogelijk te beperken?
of
ja
ja
Vindt compensatie in de buurt van de (voorgenomen) ingreep plaats?
Is omvang van de financiële compensatie bepaald a.d.h.v.een fictief compensatieproject?
ja
ja
Vindt compensatie plaats in/aan een vergelijkbare waarde en/of in hetzelfde milieucompartiment?
Is de financiële compensatie juridisch goed geregeld?
ja Is de uitvoering van de compensatie gewaarborgd? Op welke wijze?
180
[ TOELICHTING]
Is compensatie in natura aantoonbaar niet mogelijk en wordt daarom gekozen voor financiële compensatie?
ja
ja
Er wordt een BESLUIT genomen over de uit te voeren compensatie (gekoppeld aan het besluit over de ingrrep).
Met deze aanpak zal er meer duidelijkheid komen over wat tot de ‘erkende natuurwaarden’ gerekend wordt, over de redelijkheid van de wijze van toepassing van het compensatiebeginsel en hoe dubbele regelgeving voorkomen kan worden.
T.10 LOCATIEBELEID
Compensatie kan kostenverhogend werken, maar op gemeentelijk niveau kan het ook leiden tot ‘compensatievriendelijk ontwerpen’ van nieuwe woon- en werkgebieden en infrastructuurprojecten. De verplichting te compenseren bevordert het zoeken naar oplossingen zonder schade.
A-locatie De consequentie van het aanbieden van een gedifferentieerd pakket aan locaties is dat die terreinen selectief en doelgericht moeten worden uitgegeven. Dit kan ertoe leiden dat een scala terreintypen uitgeefbare voorraden moeten worden aangehouden. Omdat hieraan uit oogpunt van rentabiliteit grenzen worden gesteld kan worden gekozen voor een beperktere variatie. Met name de A- en B-locaties zijn gebieden die een sleutelrol (kunnen) vervullen in de
Uitgaande van de locatietypen van het locatiebeleid (A-, B- en C-locaties) worden de volgende typen terreinen onderscheiden:
A, B EN C LOCATIES
[KAART 30]
Oldemarkt
A-locatie
Steenwijk Kuinre
B-locatie
Giethoorn
Blokzijl
C-locatie Beulakerwijde Belter-
wijde
Vollenhove ele pp Me
r
ep di
Slagharen
Rouveen
e art Zw
Genemuiden
De Krim
Staphorst
Zwartsluis
Lutten
Balkbrug
Gramsbergen
Dedemsvaart
Hasselt
Ketelmeer
Nieuwleusen er Wat
Hardenberg
IJsselmuiden
Kampen
ZWOLLE
Ommen
Ve ch t
e ijs s Over
Dalfsen
h ls c
Bergentheim
Kloosterhaar
IJssel Den Ham
WesterhaarVriezenveensewijk
Vroomshoop
Lemelerveld
Heino Geesteren Ootmarsum
Vriezenveen
Tubbergen
Hellendoorn Denekamp
Wijhe
Raalte
Wierden
ALMELO
Weerselo
Nijverdal
Olst Heeten
Oldenzaal Rijssen
Borne Enter
Diepenveen Holten Schalkhaar
Delden
HENGELO
DEVENTER
Losser
ENSCHEDE
Goor
Bathmen Markelo
Twen
Diepenheim
thek
anaa
l
Glanerbrug
Overdinkel
Boekelo
Haaksbergen
Cartografie: Provincie Overijssel febr.2001 tek.nr.00295510
[ TOELICHTING]
181
regionale economie, vanwege het belang van de bedrijven die er kunnen worden of reeds zijn gevestigd. Deze gebieden zijn daarmee van regionale betekenis, niet alleen voor de economie maar ook voor de ruimtelijke ontwikkeling. Deze gebieden worden in het algemeen gekenmerkt door een uitermate gunstige ligging ten opzichte van het stedelijk centrum en andere functies, een uitstekende ontsluiting per spoor en een redelijk tot goede bereikbaarheid per auto en een hoogwaardige inrichting van het gebied. Soms schieten de locaties echter op één of meer aspecten nog tekort. In die gevallen dienen onder andere in de stationsomgeving nog verbeteringen aangebracht te worden. Door de nadrukkelijke inzet van provinciale beleidsinstrumenten, die bedoeld zijn ter versterking van de economische structuur, gericht op het opheffen van tekorten of belemmeringen, kan een zichzelfversterkend proces op gang worden gebracht, waarbij de sleutelrol volledig tot zijn recht kan komen. Voor de vestiging en verdere ontwikkeling van bedrijven, die veel ruimte vergen en/of veel nietvermijdbaar autoverkeer aantrekken, dient een voldoende aanbod aan C-locaties beschikbaar te zijn. De (potentiële) A-, B- en C-locaties in de
stadsgewesten zijn op kaart 30 aangegeven. Uit onderzoek (onder andere van INRO/ TNO) is gebleken dat het in z’n algemeenheid mogelijk is een indeling van bedrijven naar mobiliteitskenmerken te maken. Door de vaak grote verschillen die zich per individueel bedrijf kunnen voordoen, blijft het echter noodzakelijk om per bedrijf afzonderlijk na te gaan of het mobiliteitsprofiel van dat bedrijf inderdaad past bij het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie. (In het geval dat er binnen één bedrijf onderdelen met verschillende mobiliteitsprofielen voorkomen, zal van het voor het bedrijf meest representatieve profiel uitgegaan dienen te worden.) Vorenstaande betekent onder andere dat het opstellen van een bedrijvenlijst (onderverdeeld naar mobiliteitsprofielen) op dit moment niet kan worden aanbevolen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de beoordeling van concrete plannen zal daarom (vooralsnog) uitgegaan moeten worden van de globale indeling zoals bedoeld in de bijlage van het werkdocument ‘Geleiding van de mobiliteit door een locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen’ en van de in het werkdocument genoemde criteria. (Zie onderstaande tabel).
A-locatie
B-locatie
C-locatie
A
B1
C1
kantoren intensief bezochte voorzieningen: onderwijscluster winkelcentra
kantoorfuncties (hightech, commercieel)
grootschalige productiebedrijven
ziekenhuis
kleinschalige productiebedrijven
onderwijs-cluster B2
C2
kleinschalige productiebedrijven
transport en distributie, Regionale Overslag Centra
grootschalige detailhandel (alleen in stedelijk knooppunt) perifere detailhandel C3
‘natte’ terreinen C4
milieuhinderlijke en milieutechnologische bedrijven
*
182
Bij de hantering van parkeernormen kunnen, conform de uitvoeringsnotitie parkeerbeleid van het Rijk, uitzonderingen worden gemaakt voor deze voorzieningen omdat er relatief veel bezoekers komen.
[ TOELICHTING]
T.11. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING GROTERE KERNEN (VOORZOVER NIET IN HOOFDSTUK 4 BESCHREVEN)
In deze toelichting worden de op de functiekaart aangegeven en in paragraaf 4.1.4.2 beschreven belemmeringen nader gemotiveerd. Zoals in het Streekplan is aangegeven zal overschrijding van de belemmeringslijn door stedelijke uitbreidingen niet mogen plaatsvinden. Voorts wordt hierna een indicatie gegeven van mogelijke uitbreidingsrichtingen voor de betreffende kernen voor zover dat al niet in de gebiedsbeschrijvingen in het Streekplan is gebeurd. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat de vraag naar de omvang van de uitbreiding hier niet aan de orde is. In het geval er nog meerdere uitbreidingsrichtingen mogelijk zijn, zal op gemeentelijk niveau een nadere afweging noodzakelijk zijn om tot een definitieve keus te komen. De belangenafweging en de definitieve locatiekeus zullen dan in een structuurplan of in de toelichting van een bestemmingsplan dat in de uitbreiding voorziet, gemotiveerd moeten worden. WEST-OVERIJSSEL BALKBRUG
De ruimtelijke ontwikkeling van Balkbrug wordt in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van de provinciale weg N 377 (de gedempte Dedemsvaart) die het dorp doorsnijdt. Voorts hebben de natuur- en landschapswaarden ten noorden van de provinciale weg geleid tot een uitbreiding van de woonbebouwing ten zuiden van de weg. Het gebied ten noorden van de provinciale weg maakt deel uit van het zeer waardevolle Reestdal en behoort tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is aan de noordzijde van Balkbrug een belemmeringslijn aangegeven. Ten zuiden van de kern zijn de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden aanleiding om een belemmeringslijn op te nemen. Aan de oostzijde van de kern zal rekening gehouden moeten worden met de realisering van een (inter)provinciale ecologische verbindingszone. Dit betekent dat de locatiekeus voor uitbreiding van de woningbouw en bedrijvigheid beperkt is. Het ligt voor de hand toekomstige woningbouw ten zuidwesten van de kern aansluitend aan de bestaande woonbebouwing te situeren. Bij gebleken behoefte kan ruimte voor nieuwe bedrijvigheid aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein worden gevonden, waarbij wel de mogelijkheid voor het realiseren van de genoemde ecologische verbindingszone in stand moet blijven.
BATHMEN
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het dorp Bathmen worden in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van infrastructurele elementen ten noorden en ten zuiden van de kern. Aan de noordkant zijn de spoorlijn Deventer-Almelo en grote landschappelijke en natuurlijke waarden aanwezig. De betreffende gebieden zijn onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is ten noorden van de kern een belemmeringslijn opgenomen. Aan de oostzijde zijn de te beschermen natuur- en landschapswaarden en de (beoogde) nationale/provinciale ecologische verbindingszone aanleiding een belemmeringslijn aan te geven. Ten zuiden van de kern vormt rijksweg A1 een niet te overschrijden barrière. DALFSEN
De ruimtelijke ontwikkeling van Dalfsen wordt in hoge mate bepaald door de ligging aan de Vecht, die een grote infrastructurele barrière vormt. De uiterwaarden van de Vecht zijn uit een oogpunt van natuur en landschap waardevol. Ook ten zuiden van de Vecht zijn hoge natuur- en landschapswaarden aanwezig. De Vecht en de gebieden ten zuiden daarvan zijn opgenomen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Gelet hierop en rekening houdend met de aanwezigheid van het landgoed De Leemcule is ten zuiden van de kern een belemmeringslijn aangegeven. Het streekplan biedt ruimte om de woonbebouwing in westelijke, noordelijke en oostelijke richting uit te breiden. Na een afweging heeft de gemeenteraad in het kader van het structuurplan besloten de woningbouw in oostelijke richting uit te breiden. In de behoefte aan nieuw bedrijventerrein kan worden voorzien door het bestaande bedrijventerrein in oostelijke en/of in noordoostelijke richting uit te breiden. DEDEMSVAART
De natuur- en landschapswaarden langs de Reest, die valt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, alsmede de provinciale weg N377 die een infrastructurele barrière vormt, zijn aanleiding om ten noorden van Dedemsvaart een belemmeringslijn op te nemen. Na voltooiing van het huidige bestemmingsplan Kotermeerstal lijkt een verdere uitbreiding in (zuid)oostelijke richting in de rede te liggen. Met het in 1999 door de provincie goedgekeurde bestemmingsplan De Rollepaal kan de komende jaren in de behoefte aan nieuw bedrijventerrein worden voorzien. GENEMUIDEN
De ligging aan het Zwarte Water maakt een verdere uitbreiding van de kern in noordelijke richting onmogelijk. Langs het Zwarte Water, die deel uitmaakt van de Provinciale Ecologi[ TOELICHTING]
183
sche Hoofdstructuur, zijn grote natuur- en landschapswaarden aanwezig. Dit is aanleiding om ten noorden en oosten van de kern een belemmeringslijn aan te geven.De westelijk van de oude kern gelegen woonwijken De Greente en Achter ‘t Tag worden aan de westzijde begrensd door een hoofdwaterkering. Om waterstaatkundige reden en gezien het feit dat het gebied ten westen van de genoemde wijken als weidevogel- en ganzengebied fungeert, is ten westen van Genemuiden een belemmeringslijn aangegeven, die samenvalt met het aanwezige dijktracé. De woningbouw zal de komende jaren in de wijk Achter ’t Tag plaatsvinden. Na voltooiing ervan kan een verdere woonuitbreiding in zuidwestelijke richting van de kern of ten zuiden van de wijk Binnenlanden plaatsvinden. Nieuw bedrijventerrein kan ten zuiden van en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Zevenhont worden ontwikkeld. GRAMSBERGEN
De ruimtelijke ontwikkeling van Gramsbergen is feitelijk bepaald door de ligging tussen de Vecht, de spoorlijn Hardenberg-Coevorden en het kanaal Almelo-De Haandrik. De natuur- en landschapswaarden langs de Vecht (gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur) zijn aanleiding om ten (noord)westen van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Woningbouw vindt tot nog toe plaats in het plangebied Loozermars. Het lijkt voor de hand te liggen toekomstige woningbouw in aansluiting op dit plangebied te situeren. Evenzo lijkt het logisch bij gebleken behoefte het bestaande bedrijventerrein ten oosten van het kanaal Almelo-De Haandrik uit te breiden. HASSELT
Voor Hasselt is de ligging aan het Zwarte Water in hoge mate bepalend voor de ruimtelijke ontwikkeling. De waarden langs het Zwarte Water, die deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zijn aanleiding om ten noorden en zuidoosten van de kern belemmeringslijnen aan te geven. Voorts vormen de natuur- en landschapswaarden in de Mastenbroekerpolder, die tevens als weidevogel- en ganzengebied is aangeduid, aanleiding om ten westen en zuiden van het industrieterrein langs de provinciale weg N331 (Zwolle-Hasselt) eveneens een belemmeringslijn aan te geven. Na afronding van de ten noordoosten van de kern gelegen wijk Ter Wee’s hoek is een verdere woonuitbreiding in (zuid)oostelijke richting de enige optie. Het ten westen van het Zwarte Water gelegen bedrijventerrein kan indien nodig tot aan de belemmeringslijn worden uitgebreid.
184
[ TOELICHTING]
HEINO
Bepalend element voor de ruimtelijke ontwikkeling is de aanwezigheid van de omleiding van rijksweg N35 die een forse infrastructurele barrière vormt. Overschrijding van de weg met bebouwing in oostelijke richting zou een ernstige aantasting van het thans nog relatief fraai en onbebouwd gebied betekenen en een belemmering voor de toekomstige verbetering van rijksweg N35 kunnen opleveren. Bebouwing ten oosten van de weg zou door de aanwezigheid van de rijksweg ook geïsoleerd van de kern komen te liggen. Daarom is langs de rijksweg een belemmeringslijn aangegeven, waardoor ook het landgoed De Vlaminckhorst van bebouwing gevrijwaard blijft. De als landelijk gebied zone III aangegeven boscomplexen ten zuiden en zuidwesten van Heino die deel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur zijn aanleiding ten zuiden en zuidwesten van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Gegeven deze belemmeringslijnen resteert alleen een verdere woonuitbreiding in westelijke richting. De eventueel benodigde ruimte voor bedrijfsvestiging kan aansluitend aan het plan Blankenfoort in zuidelijke richting langs en ten westen van rijksweg N35 worden gevonden. LEMELERVELD
De ruimtelijke hoofdstructuur vormt voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van de kern geen belemmering. Nieuwe woningbouwlocaties kunnen aansluitend aan de bestaande woonbebouwing worden ontwikkeld. Bij gebleken behoefte ligt het voor de hand het huidige ten westen van de provinciale weg N348 gelegen bedrijventerrein in zuidelijke richting uit te breiden. NIEUWLEUSEN
De ruimtelijke hoofdstructuur vormt voor de verdere uitbreiding van Nieuwleusen geen wezenlijke belemmering. De bestaande wegenstructuur met onder meer de provinciale wegen N377 (Lichtmis-Nieuwleusen) en N758 (Zwolle-Nieuwleusen) en de verbinding daartussen (Backxlaan) vormt bij de verdere planontwikkeling een belangrijk gegeven. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn aansluitend aan bestaande woongebieden zowel in westelijke als in oostelijke richting mogelijk. Om te voorzien in de lokale behoefte is het voor de hand liggend het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van de provinciale weg N377 verder uit te breiden. OLST
De ruimtelijke ontwikkeling van Olst wordt aan de westzijde bepaald door de aanwezigheid van de IJssel, die met haar uiterwaarden deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Verdere bebouwing in de uiterwaarden is uit een oogpunt van natuur en
landschap en om waterstaatkundige reden niet wenselijk en aanleiding om ter plekke een belemmeringslijn aan te geven. De aanwezigheid van de spoorlijn Zwolle-Deventer is een forse infrastructurele barrière voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van Olst. Voor de toekomstige woonuitbreiding zal een keus gemaakt moeten worden tussen de ‘sprong’ over de spoorlijn, dan wel een verdere uitbreiding tussen de IJssel en de spoorlijn in zuidelijke richting. Om te voorzien in de behoefte aan nieuw bedrijventerrein ligt het voor de hand om het ten noorden van de kern gelegen plan ‘Meenteweg’ verder uit te breiden. OMMEN
De ruimtelijke ontwikkeling van Ommen wordt in hoge mate beperkt c.q. belemmerd door de aanwezigheid van hoge natuur- en landschapswaarden in de directe omgeving van de kern dan wel door de aanwezige infrastructuur. Aan de noordzijde van de kern vormt het Ommerbos (onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur) een belemmering voor een verdere uitbreiding in die richting. De grote natuur- en landschapswaarden langs en ten zuiden van de Vecht, maken een verdere uitbreiding in zuidelijke richting niet acceptabel. Ook de Vecht en de ten zuiden daarvan gelegen boscomplexen behoren tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Aan de westzijde vormt verder de aanwezigheid van de rijksweg N48 een moeilijk te nemen infrastructurele barrière. Overschrijding met bebouwing van deze rijksweg in westelijke richting zou een forse aantasting van de landschappelijke waarden van dit relatief nog weinig aangetaste gebied betekenen. Bovendien zou bebouwing hier geïsoleerd van de kern komen te liggen. Vorenstaande is aanleiding geweest om zowel ten noorden, ten westen als ten zuiden van de kern belemmeringslijnen aan te geven. De toekomstige woonuitbreiding zal na voltooiing van de wijk Alteveer conform het (ontwerp)structuurplan in het gebied ten oosten van de kern kunnen plaatsvinden. In het plan Alteveer is voor de korte termijn nog beperkte ruimte voor bedrijfsvestiging voorhanden. Na benutting van deze capaciteit biedt het ten westen van de kern (tussen N48 en de woonwijk De Dante) gelegen gebied één van de weinige mogelijkheden om een geheel nieuwe bedrijvenlocatie te realiseren. Via herstructurering van bestaande gebieden kunnen wellicht aanvullen nog mogelijkheden voor bedrijvenvestiging worden gecreëerd. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Ommen kunnen opnieuw worden bezien als duidelijk is welke oplossing voor aanpak van de problematiek van de rijkswegen N34 en N48 wordt gekozen.
STAPHORST
De ruimtelijke hoofdstructuur in de omgeving van het dorp Staphorst wordt in hoge mate bepaald door de infrastructurele elementen rijksweg A28 en de spoorweg Zwolle-Meppel en het hier haaks op staande karakteristieke, zeer waardevolle bebouwingslint langs de Oude rijksweg-Gemeenteweg. Niet alleen de barrièrewerking van rijksweg A28, maar ook de ten westen hiervan aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden die in nauwe relatie staan met het cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslint, zijn vanuit de de provinciale optiek aanleiding voor het aangeven van een belemmeringslijn langs de A28. Conform de structuurnotitie is in een verdere uitbreiding van de woonbebouwing in zuidelijke richting aansluitend aan het plangebied Zuid voorzien. Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein De Esch II’ gelegen ten oosten van rijksweg A28 kan de komende jaren in de behoefte aan bedrijventerrein voorzien. Na uitgifte van de beschikbare capaciteit ligt het voor de hand nieuw bedrijventerrein te situeren aansluitend aan dit plan. Overeenkomstig de structuurnotitie kan ten oosten van de spoorlijn ZwolleMeppel ruimte worden gevonden voor kleinschalige bedrijvigheid met bedrijfswoning. VOLLENHOVE
De ligging van Vollenhove aan de rand van de voormalige Zuiderzee alsook de aanwezige wegenstructuur hebben door de jaren heen de ruimtelijke ontwikkeling van Vollenhove bepaald. De natuurlijke en landschappelijke waarden ten noorden en ten oosten van de kern in combinatie met de infrastructurele barrières zijn voor de provincie aanleiding ten noorden en ten oosten van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Verdere uitbreiding van de woningbouw kan na voltooiing van het plan Noordwal aansluitend aan dat plan plaatsvinden. Aan de zuidzijde kan het bedrijventerrein Schaarkampen met nog ongeveer 4 ha worden uitgebreid. Verdere uitbreiding van dit terrein is niet mogelijk. Bezien moet worden waar na voltooiing van het huidige, ten zuiden van de provinciale weg N762 gelegen bedrijventerrein verdere ontwikkeling van bedrijventerrein mogelijk is. Een van de mogelijkheden is een ontwikkeling op het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder. WIJHE
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van Wijhe vloeien uit de ligging langs de IJssel beperkingen voort. De IJssel met haar uiterwaarden behoort tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is ten westen van de kern een belemmeringslijn aangegeven. Ten oosten van de kern en de spoorlijn Zwolle-Deventer is het landgoed De Gelder gelegen. De hier aan[ TOELICHTING]
185
wezige natuurlijke en landschappelijke waarden zijn naar de mening van de provincie dusdanig dat uitbreiding van de kern in deze richting niet acceptabel is. De verdere uitbreiding van de woonbebouwing kan plaatsvinden in het gebied ten zuidoosten van de kern (gebied Krijtenbergerblok). Na het benutten van de restcapaciteit in het geldende plan ligt een verdere uitbreiding van de woningbouw in aansluiting op dit plan voor de hand. Vooralsnog biedt het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van de kern nog mogelijkheden voor bedrijfsvestiging. Mocht verdere uitbreiding nodig zijn dan zal conform het structuurplan een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein in noordelijke richting plaatsvinden. ZWARTSLUIS
De ligging van Zwartsluis in c.q. grenzend aan gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden, alsmede de aanwezigheid van het Zwarte Water en het Meppelerdiep leiden tot belemmeringen bij de verdere uitbreiding. De huidige bebouwing van Zwartsluis wordt nagenoeg geheel omsloten door gebied dat is gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is rond Zwartsluis een geheel gesloten belemmeringslijn c.q. contour aangegeven. Feitelijk betekent dit dat woningbouw alleen nog in dat gedeelte van de Barsbekerbinnenpolder kan plaatsvinden, dat indertijd met een gemeentegrenswijziging aan het grondgebied van Zwartsluis is toegevoegd. Andere woningbouwmogelijkheden dienen door herstructurering en intensivering van het grondgebruik binnen de contour te worden gevonden. De uitbreidingsmogelijkheden voor nieuw bedrijventerrein zijn eveneens beperkt. Binnen de contour is er nog enige ruimte om het huidige bedrijventerrein Meppelerdiep uit te breiden. TWENTE GEESTEREN
Geesteren is aan de noord-, oost- en zuidzijde omgeven door een essenlandschap, doorsneden door enkele beekdalen. De meest opvallende en grootste es, de Loo Esch, is aan de oostzijde van de kern gelegen. Met name de grotere essen aan de noord-, oost- en zuidzijde van de kern vormen uit landschappelijk oogpunt een beperking voor de verdere uitbreiding. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn met name aan de westzijde van de kern aanwezig. De benodigde ruimte voor bedrijfsvestiging kan aansluitend aan de bestaande ontwikkeling in zuidwestelijke richting worden gevonden. HOLTEN
Vanuit de ruimtelijke hoofdstructuur liggen er in de visie van de provincie belemmeringen
186
[ TOELICHTING]
van natuurlijke en landschappelijke aard ten noorden, ten oosten alsmede ten zuiden van de kern. Grote delen van de betreffende gebieden (onder andere de Holterberg) behoren tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De natuur- en landschapswaarden alsmede de aanwezigheid van het grondwaterbeschermingsgebied ten oosten van de kern is aanleiding om ten noorden en oosten van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Ten zuiden van de kern zijn het de natuuren landschapswaarden van de Beuseberg en Zuurberg en in samenhang daarmee de Lokerenk die reden zijn voor het aangeven van een belemmeringslijn die bij verdere uitbreiding niet overschreden dient te worden. Conform de structuurvisie zal de verdere woonuitbreiding in zuidwestelijk richting plaatsvinden in het gebied tussen de bestaande woonwijk en de provinciale weg N322 (Raalte-Holten). Voor de komende jaren kan het ten westen van de provinciale weg N322 en ten zuiden van de spoorlijn DeventerAlmelo gelegen bedrijventerrein Vletgaarsmaten in de behoefte voorzien. Dit terrein is zo nodig in westelijke en/of zuidelijke richting uit te breiden. LOSSER
De ruimtelijke structuur legt voor de kern Losser zware beperkingen op voor toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. De kern Losser ligt ingeklemd tussen het rivierdal van de Dinkel, het stuwwalcomplex en het grondwaterbeschermingsgebied. Deze gebieden dienen gevrijwaard te blijven van verstoring en aantasting. Om deze reden is hier gekozen voor een gesloten contour. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn in beperkte mate te vinden in noordelijke richting en voor bedrijventerrein nog in zeer beperkte mate aan de zuidwestzijde. De verdere bedrijventerreinontwikkeling is voorzien bij het dorp Overdinkel. OOTMARSUM
De kern Ootmarsum is op de helling van een stuwwalcomplex gelegen en maakt als zodanig deel uit van het overgangsgebied tussen hoger en lager gelegen gebiedsdelen. Het stuwwalcomplex vormt voor een uitbreiding in noordelijke en noordwestelijke richting een zwaarwegende belemmering. Het overige gebied rondom Ootmarsum is van belang in het kader van de ecologische infrastructuur (‘natte’ en ‘droge’ verbindingszones met het bekken van Hengelo en op grotere afstand het stuwwalcomplex bij Oldenzaal). Ook de landschappelijke kwaliteiten spelen een rol van betekenis. Dit geldt met name ten zuidwesten van Ootmarsum, gelet op de daar gelegen waardevolle essen. Dit alles is reden om Ootmarsum te voorzien van een contour.
Uitbreidingsmogelijkheden zijn te vinden aansluitend bij bestaande ontwikkelingen voor woningbouw in zuidelijke richting en voor bedrijventerrein in noordoostelijke richting.
breidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein liggen aan de oostzijde van de kern, tot aan de toekomstige rondweg. WIERDEN
OVERDINKEL
De kern Overdinkel wordt aan de zuidzijde begrensd door de landsgrens met de Bondsrepubliek Duitsland. Aan de oostzijde is het beekdal van de Rühenbergerbeek gelegen. Deze beek mondt uit in de Dinkel en behoort derhalve tot het stroomgebied van deze rivier. Het beekdal is van belang in het kader van de ecologische infrastructuur (‘natte’ verbindingszone met bos- en natuurgebieden in het grensgebied) en vormt een zwaarwegende belemmering voor uitbreiding van Overdinkel in deze richting. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein (ook ten behoeve van Losser-dorp) zijn aanwezig aan de west- en zuidzijde van de kern. VRIEZENVEEN
De ruimtelijke structuur vormt voor Vriezenveen geen wezenlijke belemmering. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn met name aan de noordzijde aansluitend aan de bestaande ontwikkeling te vinden. Vooralsnog biedt het bedrijventerrein Weitzelpoort mogelijkheden voor bedrijfsvestiging. Om te voorkomen dat het ‘industrielint’ te ver in noordelijke richting oprukt, is het van belang dat een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein de nodige aandacht krijgt en de verschillende mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen. VROOMSHOOP
De ruimtelijk ontwikkeling van Vroomshoop wordt aan de westzijde beperkt door het bosen recreatief uitloopgebied De Zandstuwe. Naast mogelijkheden aan de noordzijde, biedt het aan de oostzijde van het Overijssels Kanaal (gedeelte ten zuiden van de Tonnendijk) gelegen gebied voldoende mogelijkheden voor woningbouw. Verder biedt dit gebied (zuidelijk deel) voldoende mogelijkheden om aansluitend aan de bestaande ontwikkeling in de be-hoefte aan bedrijventerrein te kunnen voorzien. DENEKAMP
De ruimtelijke structuur rond de kern Denekamp wordt in hoofdzaak bepaald door het rivierdalgebied van de Dinkel, het bos- en natuurgebied onder meer behorend bij het landgoed Sin-graven aan de zuidwest- en westzijde en het grondwaterbeschermingsgebied aan de westzijde. Aan de noordzijde vormt het kanaal AlmeloNordhorn een zwaarwegende belemmering. Aan de oostzijde is qua begrenzing rekening gehouden met de aan te leggen rondweg. De kern is voorzien van een gesloten contour. Uit-
Wierden heeft door de ligging nabij Almelo betrekkelijk sterke relaties op het gebied van wonen, werken en voorzieningen met Almelo. De kern Wierden heeft in het streekplan echter geen stadsgewestelijke taakstelling en stedelijke functies gekregen. De kern wordt in verband hiermee niet langer tot het stadsgewest Twente gerekend. De kern Wierden telt ruim 14.000 inwoners. Wierden kent een betrekkelijk goed ontwikkelde bedrijvigheid, met circa 2.800 arbeidsplaatsen. Wierden kan voor de eigen behoefte op bescheiden schaal woningbouw realiseren aan de noordzijde in het plan de Weuste, terwijl er eveneens aan de noordzijde een beperkt bedrijventerrein ontwikkeld kan worden. Voor de langere termijn liggen er mogelijkheden aan de zuidzijde van de kern. Dat gebied heeft in het vorige streekplan daarnaast een reservefunctie voor stadsgewestelijke stedelijke functies gekregen, voor het geval dat er aanvullende ruimte nodig zou zijn voor wonen en/of werken vanuit Almelose of stadsgewestelijke behoefte. ENTER
Enter wordt aan de oostzijde begrensd door het beekdal van de Boven-Regge.Verder levert de rijksweg A1 aan de zuidzijde een belemmering op voor verdere ontwikkeling. Daarnaast zal bij verdere ontwikkeling rekening gehouden moeten worden met de aan de westzijde van de kern gelegen es. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn aansluitend bij bestaande ontwikkelingen te vinden aan de noordwestzijde van de kern. In verband met de aanwezige landschappelijke waarden dient een nieuwe ontwikkeling zorgvuldig te worden ingepast. Uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijventerrein zijn aansluitend aan bestaande ontwikkelingen in beperkte mate te vinden aan de zuidwestzijde van de kern. DEN HAM
Aan de oostzijde van de kern is een uit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt waardevolle es (Mageler Es) gelegen. Bebouwing van de Mageler Es dient te worden vermeden. In verband met de kwaliteit en betekenis dient het bos en recreatief uitloopgebied De Zandstuwe aan de zuidoostzijde te worden veilig gesteld. Ten opzichte van het kwetsbare Eerder Achterhoek aan de noordzijde is het van belang een bufferzone te handhaven. De toekomstige woningbouw zal aan de zuidzijde van de kern plaats kunnen vinden. Het ligt voor de hand om de uitbreiding van het bedrijventerrein aansluitend aan de bestaande ontwikkeling te situeren. [ TOELICHTING]
187
TUBBERGEN
DELDEN
De ruimtelijke structuur vormt voor de kern Tubbergen in toenemende mate een belemmering voor verdere uitbreiding. De aan de westzijde in de afgelopen jaren aangelegde omleiding vormt hier een zwaarwegende belemmering. Het gebied aan de oostzijde en zuidzijde van Tubbergen is van belang voor de ecologische infrastructuur (vormt een ‘droge’ en ‘natte’ verbindingszone tussen het stuwwalgebied en het bekken van Hengelo) gelet op het kleinschalige reliëfrijke landschap. Ook de noordoost- en zuidoostzijde zijn in dit opzicht kwetsbaar. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn aansluitend bij bestaande ontwikkelingen in beperkte mate aan de noord- en oostzijde van de kern te vinden. De uitbreidingsmogelijkheden worden bepaald door de ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden en de noordelijker gelegen ecologische hoofdstructuur. De uitbreiding van het aan de zuidoost-zijde van de kern gelegen bedrijventerrein is op basis van een goede ruimtelijke afweging mogelijk.
Delden wordt geconfronteerd met een groot aantal beperkingen aan uitbreidingsmogelijkheden. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de aanwezige infrastructuur (Rijksweg 44 aan de noordzijde en het Twentekanaal aan de zuidzijde). Daarnaast vormen het bos- en cultuurgebied behorende bij het landgoed Twickel, dat Delden vrijwel omsluit, een zwaarwegende belemmering voor verdere ontwikkeling. Om deze redenen is de kern voorzien van een gesloten contour. In principe is er alleen nog een uitbreidingsmogelijkheid in het gebied ’t Raesfelt aan de westzijde van de kern.
WESTERHAAR/VRIEZENVEENSEWIJK
De kern wordt aan de noordzijde begrensd door de provinciale weg VroomshoopKloosterhaar en aan de oostzijde door Rijksweg 36. Eerstgenoemde weg vormt een harde grens voor wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden van deze kern. Uitbreiding in zuidelijke richting wordt niet gewenst geacht, gelet op de wenselijkheid van een meer compacte stedenbouwkundige ontwikkeling, alsmede gelet op het aan de zuidzijde gelegen voor verstoring en aantasting gevoelige gebied Het Veenschap. Uitbreidingsmogelijkheden zijn voor woningbouw met name te vinden in noordwestelijke richting en voor bedrijventerrein aansluitend bij bestaand bedrijventerrein aan de oostzijde van de kern. Voorwaarde bij deze laatste richting is dat het werkgebied ook op termijn ruim afstand houdt van het natuurgebied Engbertsdijksvenen. GOOR
De ruimtelijke structuur stelt een aantal beperkingen aan de uitbreidingsmogelijkheden van Goor. Aan de westzijde worden deze beperkingen in belangrijke mate bepaald door het bos- en natuurgebied De Herikerberg en het daar aanwezige grondwaterbeschermingsgebied. Aan de zuidzijde vormen het Twentekanaal met het landgoed Het Weldam (natuurmonument) een voor de hand liggende belemmering. Als gevolg hiervan zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor zowel woningbouw als bedrijventerrein te vinden in noordelijke en oostelijke richting. Een goede inpassing van de Boven-Regge verdient daarbij aandacht.
188
[ TOELICHTING]
MARKELO
De ruimtelijke structuur legt voor de kern Markelo beperkingen op aan de uitbreidingsrichting. Aan de zuidwestzijde is de waardevolle Markeloseberg en de daar bijbehorende Dorpsesch, een belemmering. Aan de zuidoostzijde geldt een vergelijkbare belemmering vanwege het daar aanwezige reliëfrijke gebied en de Herikerberg. De betreffende gebieden zijn landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol. Slechts het aan de noordkant gelegen grootschalige escomplex De Achteres vormt in mindere mate een ruimtelijke belemmering. Om deze reden is in het gebied een nieuwe woningbouwlocatie voorzien. Ook een bij de schaal en omvang van de kern passende bedrijvenlocatie krijgt in dit gebied zijn beslag.
T.12 BESCHERMDE BUITENPLAATSEN IN OVERIJSSEL (GESORTEERD OP PLAATS) NAAM BUITENPLAATS
PLAATS BUITENPLAATS
GEMEENTE
Almelo Bellinckshof Backenhagen Oldruitenborgh De Breckelenkamp De Achterhoek Den Berg De Horte De Leemcule Hessum Rechteren Mataram Den Aalshorst Twickel ‘t Singraven Warmelo Het Nijenhuis Diepenheim Westerflier Het Overvelde Zorgvliet De Eese ‘t Amelink Het Hooge Boekel Stokhorst Schuttersveld Zonnebeek Het Stroot Herickhave Schoonheten ‘t Rozendael De Sprengenberg De Gunne De Colckhof Den Alerdinck Archem Singraven De Hakenberg Weldam Het Wegdam Kalheupink Spijkerbosch Klein Hoenlo De Haere Hoenlo Eerde Het Laar Schoonheten Oosterhof De Bult Vilsteren Den Oldenhof De Gelder Het Nijenhuis Windesheim Engelse Werk Boschwijk Soeslo Schellerberg
Almelo Almelo Ambt Delden Brederwiede Breklenkamp Colmschate Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Delden Denekamp Diepenheim Diepenheim Diepenheim Diepenheim Diepenveen Diepenveen Eesveen Enschede Enschede Enschede Enschede Enschede Enschede Fleringen Heeten Heino Heino Heino Laag Zuthem Laag Zuthem Lemele Losser Losser Markelo Markelo Oldenzaal Olst Olst Olst Olst Ommen Ommen Raalte Rijssen Steenwijk Vilsteren Vollenhove Wijhe Wijhe Windesheim Zwolle Zwolle Zwolle Zwolle
Almelo Almelo Ambt Delden Brederwiede Denekamp Deventer Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Dalfsen Stad Delden Denekamp Diepenheim Diepenheim Diepenheim Diepenheim Deventer Deventer Steenwijk Enschede Enschede Enschede Enschede Enschede Enschede Tubbergen Raalte Heino Heino Heino Heino Heino Ommen Losser Losser Markelo Markelo Oldenzaal Olst Olst Olst Olst Ommen Ommen Raalte Rijssen Steenwijk Ommen Brederwiede Wijhe Wijhe Zwolle Zwolle Zwolle Zwolle Zwolle [ TOELICHTING]
189
AFKORTINGENLIJST
AMvB BRO B&S Park CBS EROP EU COA TNO ISV GDV GS HST IPB LNV MBP MER NDCRO PDV PEHS PKB PMV PPC PS PVVP REB RN RO ROC ROL ROP ROP RW SEP T&D TEN UT VINEX VINAC WBO WCL WHP WMO WRO
190
[ TOELICHTING]
Algemene Maatregel van Bestuur Besluit op de Ruimtelijke Ordening Business & Sience Park Centraal Bureau voor de Statistiek Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief Europese Unie Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Nederlandse Organisatie voor) Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing Grootschalige Detailhandel Voorzieningen Gedeputeerde Staten Hoge Snelheidstrein Instrument voor Planning en Beleid Landbouw, Natuur en Visserij Milieubeleidsplan Milieueffectrapportage Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening Perifere Detailhandel Voorzieningen Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Planologische Kernbeslissing Provinciale Milieuverordening Provinciale Planologische Commissie Provinciale Staten Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Ruimtelijk Economisch Beleid Richtingennotitie Ruimtelijke Ordening Regionaal Overslagcentrum Regionaal Openbaar Lichaam Regionaal Ontwikkelingsplan Ruraal Ontwikkelingsplan Rijksweg Samenwerkende Elektriciteitsproductiebedrijven Transport- & Distributie Trans Europees Netwerk Universiteit Twente Vierde Nota Extra Actualisering VINEX Woningbehoefteonderzoek Waardevol Cultuurlandschap Waterhuishoudingsplan Waterleidingmaatschappij Overijssel Wet op de Ruimtelijke Ordening
TREFWOORDENLIJST
Als aanvulling op de inhoudsopgave zijn in onderstaande lijst diverse woorden opgenomen met een verwijzing naar paginanummers. Aardkundige waarden 70, 81, 82 Almelo 25, 34, 46, 53, 59, 89, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 107, 111, 112, 114, 116, 118, 119, 122, 123, 130, 133, 135, 140, 152, 171, 173, 174, 178, 182, 184, 185, 186, 189 Asielzoekers 51, 170 Balkbrug 133, 135, 182 Bathmen 100, 127, 128, 129, 151, 153, 171, 182 Beleidsnota Wonen 47 Belemmeringslijn 61, 62 Beschermde stads- en dorpsgezichten 65, 66, 84 Borne 25, 34, 46, 53, 111, 112, 113, 114, 116, 117, 118, 119, 123, 124, 140, 152, 171, 173, 176 Buurtschappen, buurtschappenbeleid 40, 65, 93, 133 Combiterminal 120 Compensatiebeginsel 29, 30, 70, 77, 179, 180 Concentratiebeleid 23, 34, 38, 58, 64, 74, 76 Contour 11, 12, 25, 40, 59, 61, 62, 149, 154, 155, 156 159, 162, 163, 164, 186, 187, 188 Cultureel erfgoed 9, 17, 19, 27, 28, 60, 62, 63, 65, 66, 69, 70, 71, 72, 73, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 122, 123, 124, 132, 134, 137, 138 Cultuurhistorie, cultuurhistorische waarden 60, 62, 63, 65, 66, 81, 83, 84, 86, 91, 92, 103, 107, 116, 126, 129, 130, 132, 135, 140, 159, 164, 178, 182, 185, 187, 188 Dalfsen 126, 151, 153, 171, 182, 189 De Wieden/Weerribben 24, 81, 87, 135, 136, 137 Dedemsvaart 133, 134, 182, 183 Delden 94, 151, 188, 189 Den Ham 151, 152, 187 Denekamp 151, 153, 169, 175, 185, 189 Deventer 17, 22, 23, 24, 26, 33, 34, 35, 36, 43, 44, 46, 51, 52, 53, 59, 68, 73, 76, 81, 86, 94, 97, 98, 100, 102, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 140, 151, 153, 161, 166, 168, 171, 176, 182, 184, 185, 186, 189 Ecologische Hoofdstructuur 9, 10, 11, 12, 17, 18, 24, 25, 27, 60, 62, 68, 69, 74, 75, 76, 80, 86, 90, 98, 109, 112, 116, 120, 127, 131, 144, 145, 149, 159, 182, 183, 184, 185, 186, 190 Efficiënt ruimtegebruik 53, 55, 60, 62, 63, 113 Emancipatie 61, 64, 65 Enschede 24, 25, 34, 36, 46, 52, 53, 59, 65, 89, 96, 97 100, 111, 112, 114, 115, 116, 119, 121, 123, 140, 152, 171, 173, 174, 179, 189 Enter 121, 185 Gebiedsgericht beleid 76, 123, 134, 135, 136, 138, 143, 144, 145, 149, 153 Geesteren 186 Genemuiden 39, 130, 135, 151, 153, 183 GGOR 70, 144 Glastuinbouw 70, 74, 76, 104, 131 Golf 90 Goor 39, 95, 123, 151, 188 Gramsbergen 81, 133, 151, 153, 184 Grondbeleid 146, 147 Groot Roombeek 114 Grootschalige detailhandel (GDV) 59 Grotere kernen 38, 39, 51, 57, 58, 59, 61, 74, 111, 125, 133, 135 [ TOELICHTING]
191
Haaksbergen Handleiding en beleidsregels Hanzelijn Hardenberg
Hart van Twente Hasselt Heino Hellendoorn Hengelo
Hof van Twente Holten HSL-Oost Integratiekaart Stedelijke Vernieuwing (ISV) Kampen
Kleine kernen Koekoekspolder Landgoederen Landinrichting Lemelerveld Light-rail Locatiebeleid - A-, B-, C-locaties Losser Luchthaven Twente Markelo Mastenbroekerpolder Meppel Milieubeleidsplan (MBP) Monumentenwet Nederlands-Duitse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (NDCRO) Nieuwleusen Nijverdal Noordoostelijke verbinding (NOV) Oldenzaal
Olst Ommen Ootmarsum Overdinkel Perspectief voor Noordwest-Overijssel Programma voor de netwerkstad Twente Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Raalte Radioactief afval Reconstructie Reestdal Regiocontract Oost-Nederland
192
[ TOELICHTING]
39, 111, 121, 123, 151, 152, 171 58, 59, 70, 78, 86, 91, 92, 93 22, 23, 35, 395, 96, 97, 130 12, 26, 27, 33, 35, 36, 38, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 53, 57, 74, 89, 101, 102, 107, 110, 123, 133, 134, 151, 153, 166, 171, 184 73, 124 81, 130, 135, 151, 153, 184 151, 153, 184, 189 37, 39, 89, 111, 120, 119, 124, 151, 152, 171, 178 17, 22, 24, 25, 34, 35, 36, 46, 52, 53, 59, 95, 97, 100, 102, 110, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 121, 123, 140, 152 84, 152, 171 47, 151, 152, 161, 168, 186, 169 22 11, 90, 91 47, 50, 62 12, 24, 26, 28, 33, 35, 36, 38, 39, 74, 76, 81, 95, 96, 98, 100, 102, 103, 104, 105, 125, 126, 129, 130, 131, 151, 153, 166, 171, 185, 190 11, 38, 40, 58, 61, 64, 135, 140 70, 74, 76, 131 84 138, 143, 144 182 9, 100 56, 57, 181 151, 152, 159, 171, 179, 186 35, 100, 108, 110, 114, 178 151, 188, 189 81, 106, 126, 128, 130, 184 26, 55, 99, 126, 129, 131, 135, 136, 183, 184 10, 11, 30, 60, 62, 70, 102, 109, 141, 143, 144, 176, 178 66, 84 25 151, 153, 184 39, 108, 111, 120, 124 95, 97 38, 39, 81, 89, 95, 97, 111, 112, 113, 114, 118, 119, 120, 122, 151, 152, 159, 171, 173, 176, 177, 186, 129, 151, 153, 159, 171, 184, 189 98, 101, 132, 133, 134, 135, 151, 153, 171, 185, 189 81, 151, 152, 186 186, 187 136, 137, 138 24, 25, 34, 36, 141, 146, 150 10, 11, 17, 27, 29, 62, 68, 69, 73, 74, 75, 76, 77, 90, 91, 93, 94, 102, 104, 109, 110, 112, 115, 132, 149, 159, 182, 183, 184, 185, 186 38, 39, 100, 109, 123, 129, 151, 153, 171, 178, 186, 1897 110, 111 17, 24, 26, 68, 73, 75, 90, 121, 122, 123, 132, 143 81, 182 26, 65
Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) Regiovisie Zuid-Drenthe-Noord-Overijssel Rijssen Ruimte voor de rivier Stadsgewest Stedendriehoek Stadsgewest Twente Stadsgewest Zwolle Stadsranden Städtedreieck Münster-Osnabrück-Enschede/ Hengelo Staphorst Steenwijk
Stiltegebieden Strategische visie Transport en distributie Tubbergen Usseleres Veiligheid, veiligheidseffectrapportage Verdrag van Valetta Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening Vogel- en habitatrichtlijn Volkshuisvestingsplannen Vollenhove Voorzieningen voor ouderen Vriezenveen Vroomshoop Waterhuishoudingsplan (WHP) Weidevogel- en ganzengebieden Westerhaar/Vriezenveensewijk West-Oost as Wierden Wijhe Windenergie Woonwagens Zwartewaterland Zwartsluis Zwolle
53, 54, 55, 113, 176 26 39, 111, 120, 121, 124, 149, 150, 169, 187 73, 103, 147 24, 26, 36, 127 24, 26, 33, 34, 44, 45, 46, 48, 52, 55, 111, 112, 113, 140, 151, 152, 171 24, 34, 35, 36, 45, 125, 151, 153 61, 67, 68, 73, 76, 80, 86, 87, 89, 90, 91, 114, 123, 124, 126, 131 24, 25, 26 39, 55, 55, 81, 89, 100, 110, 130, 131, 136, 137, 151, 153, 171, 177, 185 12, 26, 27, 33, 36, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 52, 57, 89, 125, 129, 135, 136, 137, 151, 153, 166, 171, 189 91 9, 15, 16, 42, 43, 44, 45, 129, 163, 176 113, 120, 126 151, 152, 171, 178, 187, 189 116, 140, 174 50, 51, 59, 60, 61, 63, 64, 94, 97, 98, 99, 103, 109, 110, 131, 132 83 21, 25, 26, 34, 36, 52, 59, 144 77, 78 44, 45, 47, 48, 163, 178 81, 135, 136, 185, 189 51 39, 107, 119, 124, 151, 152, 171, 187, 188 39, 187, 188 10, 11, 30, 61, 64, 70, 71, 81, 85, 91, 103, 104, 105, 141, 142, 147, 177 12, 71, 74, 77, 79, 109, 110, 130 186 19, 22, 23, 25, 26, 28, 35, 36, 52, 94, 98 98, 108, 114, 117, 118, 120, 124, 140, 151, 152, 171, 177, 178, 187 151, 153, 185, 189 109, 110 51 169 135, 151, 186 17, 18, 22, 23, 24, 28, 33, 34, 35, 36, 39, 43 44, 45, 51, 52, 53, 59, 68, 76, 81, 89, 94, 96, 97, 98, 100, 101, 106, 110, 125, 126, 127, 130, 131, 140, 151, 153, 161, 166, 168, 171, 172, 176, 177, 178, 184, 185, 189
[ TOELICHTING]
193