Tuskentiidske evaluaasje Streekplan Fryslân 23 januari 2013
Tussentijdse Evaluatie Streekplan Fryslân 23 januari 2013
Tussentijdse Evaluatie Streekplan Fryslân 23 januari 2013
2
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Inhoud
DEEL I 1 Inleiding 2 Context van het ruimtelijke beleid 3 Van Streekplan naar één (strategische) omgevingsvisie 4 Conclusies en agenda voor de toekomst
7 11 15 19
Deel II Themahoofdstukken 5 Wonen 6 Leefbaarheid 7 Werken 8 Netwerken 9 Recreatie en Toerisme 10 Landbouw 11 ‘Om de kwaliteit fan de romte’: landschap en cultuurhistorie 12 Natuur 13 Water 14 Kustverdediging 15 Bodem 16 Milieu 17 Gebieden
27 43 49 59 65 75 87 109 119 127 137 147 151
DEEL III Bijlagen Bijlage 1 Tabellen realisatieparagraaf 167 Bijlage 2 Reactie Atelier Fryslân 209 Bijlage 3 Resultaten Enquête Beleving Ruimtelijke Kwaliteit - Friese Milieufederatie 217 Bijlage 4 Lijst met afkortingen 229 Bijlage 5 Lijst met agendapunten nieuw beleid 231 Bijlage 6 Lijst met wijzigingen Verordening Romte 239 Bijlage 7 Overzicht benaderde stakeholders 243
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
3
4
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
deel i
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
5
6
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
1
Inleiding
1.1 n Aanleiding Bij de vaststelling van het Streekplan 2007 “Om de kwaliteit fan de Romte” hebben Provinciale Staten gevraagd om een tussentijdse evaluatie. Op grond van de evaluatie kan worden besloten tot bijsturing van het ruimtelijk beleid. Er is ook inhoudelijk reden om het streekplan tussentijds tegen het licht te houden. De situatie anno nu is een andere dan die van 2006/2007 bij de vaststelling van het streekplan. Demografische veranderingen (krimp) hebben zich nadrukkelijker gemanifesteerd en zijn voor de toekomst politiek geagendeerd. In de uitvoering van het streekplan en in het Coalitieakkoord heeft dat al invulling gekregen. De diepe economische crisis heeft gevolgen gehad. Voorgenomen programma’s zijn niet gerealiseerd. Het sterk bijgestelde rijksbeleid geeft een nieuw perspectief voor het provinciale ruimtelijke beleid. Deze ontwikkelingen maken dat er behoefte is om te bezien of daarop in het ruimtelijk beleid zou moeten worden gereageerd. In bestuurlijk juridische zin is de veranderde rol van de provincie in de ruimtelijke ordening door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van invloed op de doorwerking van het streekplan. De inwerkingtreding van de Verordening Romte per 1 augustus 2011 betekent een andere manier van doorwerking van de provinciale belangen. Bovengenoemde ontwikkelingen worden nader uitgediept in hoofdstuk 2 van deze evaluatie.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
7
1.2 n Onderzoeksvragen De evaluatie is gericht op de volgende onderzoeksvragen: Wat zijn de tussentijdse resultaten van de doelen van het streekplan? Is het beleidskader in de vorm van het streekplan nog steeds voldoende actueel? Zijn er onderdelen aan te wijzen waarop dit kader bijgesteld moet worden? Daarnaast zijn de ervaringen met de provinciale Verordening Romte en de (plano logische) samenwerkingsagenda1 met de gemeenten betrokken bij de evaluatie. Een overzicht van noodzakelijke en mogelijk gewenste aanpassingen van Verordening Romte zijn samengevat opgenomen in bijlage 6. Het lag, overeenkomstig de afspraak met Provinciale Staten, in de bedoeling om de evaluatie vergezeld te doen gaan van een overzicht van de voor- en nadelen van een Provinciaal Omgevingsplan. Op grond daarvan zou een keuze worden gemaakt voor de meest wenselijke planfiguur als opvolger van het huidige streekplan. Inmiddels is deze vraagstelling ingehaald door de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. De verwachting is dat daarin de figuur van één integrale omgevingsvisie wordt geïntroduceerd. In hoofdstuk 3 wordt de stand van zaken ten aanzien van die Omgevingswet in beeld gebracht.
1.3 n Opzet en werkwijze In het streekplan worden doelen, resultaten, acties en producten benoemd. Essentieel in het streekplan is de integratie van beleidsthema’s, toegespitst op de ruimtelijke component. Niet altijd is duidelijk in welke mate die ruimtelijke component van het beleid bijdraagt aan een breder maatschappelijk effect of doel. In veel gevallen zijn immers ook andere externe factoren of sectoraal beleid (meer) van invloed2. Om deze reden worden in deze tussentijdse evaluatie primair de uitgevoerde acties en de behaalde resultaten gepresenteerd (de output); in sommige gevallen kunnen ook de effecten (de outcome) worden benoemd. Voorafgaand aan de feitelijke beschrijving per thema worden in hoofdstuk 4 op de onderdelen steden en dorpen, landelijk gebied, water, bodem en duurzaamheid hoofdconclusies getrokken. De mate van urgentie van nieuw beleid wordt in beeld gebracht. Tevens wordt aangegeven welke rol de provincie in het fysieke domein in moet nemen. In de hoofdstukken 5 tot en met 17 wordt per thema aandacht besteed aan de ruimtelijke kerndoelen uit het streekplan. Deze kerndoelen vormen de bestuurlijk meest relevante onderwerpen van de evaluatie. De kerndoelen worden geanalyseerd, waar mogelijk met cijfers, maar veelal met kwalitatieve en procesbeschrijvingen. Doel is
1 Niet te verwarren met de op uitvoering gerichte samenwerkingsagenda’s met elk van de F4-gemeenten. 2 De ontwikkeling op deze doelstellingen wordt in het sectorale beleid gevolgd en gerapporteerd en ook bevat de Staat van Fryslân hiervan elementen.
8
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
om een zo compleet mogelijk beeld van de mate waarin het beoogde kerndoel is gehaald. Per thema zijn conclusies over de behaalde resultaten getrokken. Daarnaast worden, op grond van nieuwe ontwikkelingen en trends, aandachtspunten voor toekomstig beleid benoemd (agenda voor de toekomst). Voor de leesbaarheid is in die hoofdstukken gewerkt met kleuren die een duiding geven van de stand van zaken: n groen = beleid op orde, kan doorgaan; n geel = beleid moet worden herijkt; n rood = beleid moet worden herijkt, heeft prioriteit. Daarnaast is voor ieder thema een overzicht gegeven van alle beleidsuitspraken van het streekplan met een korte duiding van de behaalde resultaten, de zogenaamde Realisatieparagraaf (zie bijlage 1).
1.4 n Beschouwingen vanuit de Mienskip Naast onze eigen ervaringen met het streekplan zijn de ervaringen van externe partijen van belang. Om die reden hebben wij ‘stakeholders’ uit het ambtelijke, bestuurlijke en institutionele veld gevraagd om een bijdrage te leveren aan de evaluatie. Een overzicht van de benaderde stakeholders is opgenomen in bijlage 7. Wij hebben gevraagd om hun reflectie, vanuit hun ervaring, op basis van concepthoofdstukken van de evaluatie: zit de evaluatie op het goede spoor, worden relevante kerndoelen herkend of gemist, zijn de gegevens juist. Verder is gevraagd welke ontwikkelingen stakeholders zien waarmee bij het opstellen van nieuwe beleid rekening moet worden gehouden. Drie zaken zijn van belang. Het gaat niet om een nieuwe beleidsvisie, maar om de evaluatie van bestaand beleid. En om de blik naar voren, naar een agenda voor toekomstig beleid. Deze raadpleging van stakeholders is dan ook geen inspraak. We hebben dus ook geen reactienota gemaakt met een complete en gedetailleerde verantwoording. We hebben de bevindingen van de stakeholders waar nodig verwerkt in de tekst. Bijzondere noties zijn in elk hoofdstuk opgenomen in de paragraaf ‘Beschouwingen vanuit de Mienskip’ en betrokken bij de conclusies. Verder beschouwen wij de reacties niet als formeel bestuurlijke standpunt namens de instanties waarbij de stakeholders werkzaam zijn. Het gaat ons om de expertise van mensen die op het betreffende themaveld betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening, vanuit diverse instanties. Wij hebben de stakeholders niet gevraagd om een integrale reactie. Desondanks hebben enkele stakeholders gewag gemaakt van de wenselijkheid van integrale beleidsvorming en de wenselijkheid dit ook in de evaluatie tot uiting te laten komen. Wij menen dat alle onderzochte thema`s en de uitgebrachte reacties daarop in samenhang een goed integraal beeld geven.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
9
10
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
2
Context van het ruimtelijke beleid
Wij constateren dat de situatie anno nu een andere is dan die van 2006/2007 bij de vaststelling van het streekplan. Het gaat aan de ene kant om ontwikkelingen op sociaaleconomisch, politiek of fysiek terrein waar het ruimtelijk beleid (soms beperkt) invloed op heeft of waarmee dat ruimtelijke beleid rekening moet houden. Aan de andere kant gaat het om de bestuurlijke context waarin het ruimtelijk beleid zich voltrekt en de daaruit voortvloeiende rolverdeling tussen de verschillende overheden. Beide worden hierna kort geduid. De invloed van beide heeft zich in de uitvoering van het streekplan al gemanifesteerd en komt in de hoofdstukken 5 t/m 17 bij de evaluatie van de ruimtelijke kerndoelen meer specifiek aan de orde. In de richting van toekomstig beleid zijn de geschetste ontwikkelingen richtinggevend voor beleidskeuzes.
2.1 n Relevante ontwikkelingen Demografie Na 2006 is landelijk en provinciaal toenemende aandacht ontstaan voor de gevolgen van demografische ontwikkelingen. In het rapport ‘Krimp en groei’ (januari 2010) zijn de mogelijke consequenties van demografische veranderingen voor Fryslân geschetst. De groei van de bevolking neemt af en slaat zelfs lokaal en regionaal om in krimp. In het rapport ‘Fan mear nei better’ is de daaruit voortvloeiende beleidsopgave in beeld gebracht. Niet alleen op het terrein van de ruimtelijke ordening en wonen, maar ook voor andere relevante beleidsvelden zoals arbeidsmarkt, onderwijs, zorg, verkeer en
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
11
vervoer. Het verkennen van alle consequenties is inmiddels p olitiek geagendeerd. Ook zijn afspraken gemaakt over de aanpak en rolverdeling. Niet alleen overheden zijn aan zet, maar zeker ook maatschappelijke organisaties. De komende jaren zal de problematiek per beleidsveld regionaal invulling moeten krijgen. Maar ook integraal, in afstemming tussen die beleidsvelden. Essentie, zeker voor de ruimtelijke ordening, is dat het redeneren vanuit de verdeling van de groei zal moeten omslaan in het redeneren vanuit verdeling van de schaarste of zelfs krimp. Die notie had in de planningsliteratuur al een naam (‘planning for decline’) maar kreeg in een relatief sterk groeiende natie als Nederland nog geen concrete betekenis. Er zijn wel eerder, zoals in de jaren ’80 vorige eeuw, korte conjuncturele krimpsituaties geweest. Zeker ook in de meer perifere regio’s van Nederland. Stagnatie of krimp had dan te maken met de economie zelf of met de verdeling van de groei, maar niet met de demografische basis van de groei. Het gaat nu evenwel om een structureel gegeven waarmee de komende 20-30 jaar rekening moet worden gehouden. In de uitvoering van het streekplan en in de Coalitieakkoorden van de laatste twee colleges heeft dat al invulling gekregen. Economie De diepe monetaire en economische crisis heeft grote gevolgen. Voorgenomen programma’s voor wonen en werken zijn niet gerealiseerd. Hier ligt trouwens wel een interessante verbinding met de demografische ontwikkeling. Het niet realiseren van programma’s wordt veelal op het conto geschreven van ‘crisis’ maar komt deels, meer structureel, voort uit ‘krimp’. Op diverse beleidsterreinen leiden (rijks)bezuinigingen, mede voortvloeiend uit de crisis, tot de noodzaak van bijstelling en herfasering van de uitvoering. Soms zelfs tot een complete herijking van de uitvoering of bijstelling van beleidsdoelen. De invloed hiervan zal met name de komende jaren zichtbaar worden. Energie en klimaat De inzichten over het klimaat vragen ook om herijking van de ruimtelijke doelen en opgaven. Klimaatadaptief en energieneutraal plannen zal de komende decennia de opgave zijn. Projecten in die richting zijn al gestart (Deltaprogramma, Blauw-Groene gordel/veenweidegebeid). De vraag zal zijn in welke mate bestaande ruimtelijke planningsconcepten, met name in het landelijke gebied, hierdoor beïnvloed worden. Voor wat betreft het stedelijke gebied ligt ook hier een interessant verbinding met krimp. Anders dan in (nog) sterk groeiende regio’s is in Fryslân veel minder de vraag waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen. Het bebouwde gebied is goeddeels gerealiseerd of al gepland. Bij de uitvoering van die plannen zal rekening moeten worden gehouden met energie, klimaat en waterhuishouding. Bij transformatie van bestaand bebouwd gebied zijn dit eveneens kernpunten. Landbouwbeleid en landelijk gebied De landbouw heeft na de Tweede Wereldoorlog in het teken gestaan van verhoging van de voedselproductie en verlaging van kostprijzen. Door schaalvergroting en de toepassing van nieuwe technieken, grond- en hulpstoffen is de agrarische productie sterk gestegen terwijl de voedselprijzen nauwelijks zijn gestegen. De kwaliteit van de agrarische producten is daarbij toegenomen. Steeds meer producten lenen zich voor hoogwaardige toepassingen. Vooral de melkveehouderij met aanverwante dienstverlening en toeleverende en verwerkende industrie is in Fryslân een belangrijke economische factor. Deze sector heeft nationaal en internationaal een sterke positie.
12
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Clusters van onderzoek, onderwijs en landbouw vormen centra van innovatie met een grensoverschrijdende uitstraling. Voorbeeld: de Dairy Campus bij Leeuwarden. Het Europese landbouwbeleid is een stuwende kracht geweest achter deze ontwikkelingen. Inkomenssteun en garantieprijzen vormden een sterke stimulans om de agrarische productie te verhogen en te intensiveren. Deze ontwikkelingen hebben ook een keerzijde: de eenzijdige gerichtheid op productie heeft op veel plekken geleid tot monotone en ecologisch arme landbouwgronden. Het her en der overheersende beeld van Engels raaigras en maïs ervaren velen als verarming van het landschap. In de jaren tachtig zien we een ommekeer: boterbergen en melkplassen noopten tot productiebeheersing. Via onder andere melkquota en braakleggingsregelingen is Europa grenzen gaan stellen aan de agrarische productie. Prijs- en inkomenssteun worden afgebouwd. Tegelijk worden van boeren maatschappelijke prestaties verwacht. Dat wordt geregeld via de zogenaamde Cross Compliance en vanaf 2014 in de vergroeningseisen: boeren dragen bij aan natuur- en landschapsbeheer. Deze koerswijziging biedt kansen voor een economisch en ecologisch duurzame agrarische productie die samengaat met meer kwaliteit van het landelijk gebied. Schaalvergroting gaat door. Verbreding en verdieping vormen alternatieven naast of in plaats van schaalvergroting. Er zijn minder boeren. Dat heeft gevolgen voor het beheer van het landschap. Een toenemend aantal boeren heeft een tweede tak in zorg, recreatie, natuur en landschapsbeheer of energie. Hiermee is de verwachting dat in delen van het landelijk gebied de diversiteit van functies toeneemt.
2.2 n Bestuurlijke context Andere rolverdeling overheden Het rijk kiest voor een andere invulling van de rol van de centrale overheid. Op het terrein van de ruimtelijke ordening is dat zichtbaar in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De rijksinvloed wordt minder. Meer verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de regio. Zowel op het gebied van (de programmering van) wonen en werken, als op het gebied van landschap en natuur. Het rijk trekt zich terug op internationale verplichtingen, economische topsectoren en infrastructurele netwerken. Dit sterk bijgestelde en terugtredende rijksbeleid geeft een nieuw perspectief voor het provinciale ruimtelijke beleid. Tussen rijk, IPO en VNG zijn over die rolverdeling afspraken gemaakt. Voor het beleid ten aanzien van wonen en werken heeft dat niet meteen geleid tot de urgentie van bijstelling van beleid. Provincies voerden al regie. Wel zijn en worden enkele accenten gelegd, ook in Fryslân. Zo is er meer aandacht voor herstructurering van de woningvoorraad en bedrijventerreinen. Ook ligt een zwaarder accent op de regionale programmering van bedrijventerreinen en kantoren. Dat geeft vorm aan de nieuwe afspraken, maar past ook al in de Coalitieakkoorden van de afgelopen twee colleges. Daar waar het terugtredende rijksbeleid gepaard gaat met bezuinigingen treden wel effecten op die vertaald moeten gaan worden: zowel naar het beleid (landschap, natuur, herstructurering) als naar de perspectieven op uitvoering. Dat zal kunnen leiden tot andere planningsconcepten. Nieuwe wetgeving In bestuurlijk juridische zin is de veranderde rol van de provincie door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van invloed op de doorwerking van het streekplan. Bij vaststelling van het streekplan was niet voorzien in het vaststellen van een ruimtelijke
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
13
verordening. Later is daartoe wel besloten. In de huidige wetsystematiek is juridische doorwerking van provinciale belangen in gemeentelijke plannen - uitzonderingen daargelaten - slechts geborgd als die belangen worden vertaald en genormeerd in het instrument verordening. Het streekplan (de structuurvisie in de zin van de Wro) bindt slechts het eigen bestuur. Gemeenten moeten wel ‘rekening houden’ met het streekplan, maar zijn daar niet aan gebonden. De verordening bindt wel, als wet. De inwerkingtreding van de Verordening Romte per 1 augustus 2011 heeft dus geleid tot een gewijzigde manier van doorwerking van de provinciale belangen. In de diverse themahoofdstukken van deze evaluatie wordt specifiek ingegaan op de effecten daarvan. Nog ingrijpender wordt de invloed van de aankomende Omgevingswet. Hierop gaan we in hoofdstuk 3 nader in. Bestuurlijke afspraken en samenwerking met gemeenten Hiermee samen hangt de afspraak die met de Vereniging Friese Gemeenten is gemaakt: bij het vaststellen van nieuw beleid kijken we hoe de borging van dat beleid (de provinciale belangen) het meest effectief kan worden geregeld. We hoeven niet altijd het instrument verordening in te zetten. We kunnen ook kiezen voor vormen van bestuurlijke samenwerking en afspraken, als dat tot een efficiënte en gedragen doorwerking leidt. Die methode van werken, goed passend in de Koöperaasje Fryslân, is al toegepast bij de vertaling van het streekplan in de Verordening Romte. Met de VFG is daarvoor een ‘(planologische) samenwerkings agenda’ afgesproken. Daar staan met name beleidsonderwerpen op waarvan geconstateerd is dat die zich beter zouden kunnen lenen voor een bestuurlijke afspraak dan voor juridische normstelling: de programmering van wonen en werken en het beleid gericht op ruimtelijke kwaliteit. In de betreffende themahoofdstukken worden die afspraken nader belicht. Grotere gemeenten De gemeentelijke herindeling zal ongetwijfeld effecten moeten hebben op de formulering van het provinciaal ruimtelijk beleid. Het provinciaal ruimtelijk beleid is veelal gekoppeld aan gemeentegrensoverschrijdende belangen. Daar waar grenzen worden verruimd moet het provinciaal beleid en belang opnieuw worden afgebakend. Als gemeenten zelf een meer regionale view hebben kan de noodzaak om als provincie te sturen verminderen. Het adagium van het streekplan ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ zullen we voor de nieuwe beleidscyclus opnieuw moeten uitwerken.
14
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
3
Van streekplan naar één (strategisch) omgevingsplan
Het lag in de bedoeling om de evaluatie vergezeld te doen gaan van een overzicht van de voor- en nadelen van een Provinciaal Omgevingsplan (POP). Op grond daarvan zou een keuze worden gemaakt voor de meest wenselijke planfiguur, als opvolger van het huidige streekplan. Die vraagstelling is inmiddels door de tijd ingehaald door de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Op rijksniveau is het ministerie van IenM sinds begin 2011 bezig met de voorbereiding van die wet. In een hoog tempo, in zo goed mogelijk overleg - voor zover het tempo dat mogelijk maakt - met het IPO en de VNG. Doelstelling was om de wet snel van kracht te doen zijn. De jaren 2013 en later 2014 werden genoemd. Met de val van het kabinet Rutte in april 2012 was het de vraag hoe en in welk tempo dit wetgevingsproces doorgaat. Verwacht mag worden dat de route naar één omgevingswet, die diverse andere wetten moet gaan vervangen, onomkeerbaar is. De verschillende politieke stromingen en de betrokken overheden zijn het daar op hoofdlijnen over eens. De invulling van de verschillende doelstellingen die ten grondslag lagen aan de beoogde wet kunnen uiteraard andere accenten krijgen. Instrumenteel mag worden verwacht dat in een nieuwe Omgevingswet de planfiguur van één (verplichte) integrale, strategische omgevingsvisie op provinciaal niveau zal worden geïntroduceerd. Daarin zullen de strategische hoofdlijnen van beleid inzake ruimte, water, milieu (inclusief bodem en ontgrondingen), verkeer en vervoer, natuur en landschap (inclusief cultuurhistorie en archeologie) integraal worden neergelegd. Er van uit gaande dat de wetgever kiest voor die planfiguur achten wij een diepgravende beoordeling van voor- en nadelen van een POP niet meer zinvol.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
15
Wel moet opgemerkt worden dat de figuur van de strategische omgevingsvisie afwijkt van die van het provinciale omgevingsplan, zoals dat in beeld was en zoals dat in enkele andere provincies vorm heeft gekregen. Visie en plan verschillen van karakter. De omgevingswet borduurt in het beoogde instrumentarium voort op de systematiek van de nieuwe Wro. In die systematiek zijn visie en normstelling gescheiden. De Omgevingsvisie geeft de strategische hoofdlijnen. De visie bindt alleen het eigen bestuursorgaan. Voor de uitvoering en de doorwerking van de visie in het beleid voorziet de wet in twee andere instrumenten, namelijk het Programma en de Omgevingsverordening. Het Programma (ook Plan genoemd, in het geval dat sprake is van een m.e.r.plicht) is een thematische of gebiedsgerichte doorvertaling van de strategische visie. Het programma zal een nadere concretisering van de visie bevatten en programmeert acties en maatregelen die het bestuursorgaan zelf of via andere partijen noodzakelijk acht voor de uitvoering. De Omgevingsverordening vertaalt de visie, en mogelijk ook onderdelen van een Programma/Plan, in beleidsnormen die juridisch moeten doorwerken in beleid en vergunningverlening en/of de verordeningen van gemeenten en waterschappen. Het huidige streekplan bevat een combinatie van visie en normstelling. Nadien is de normstelling (deels) en juridisch bindend neergelegd in de provinciale Verordening Romte. In een nieuwe beleidscyclus zullen de strategische hoofdlijnen vanuit het beleid inzake ruimte, water, milieu, verkeer en vervoer, natuur en landschap integraal worden neergelegd in één visie, die naar zijn aard een hogere mate van abstractie zal hebben dan de huidige provinciale plannen (Streekplan, Waterhuishoudingsplan, Milieubeleidsplan en PVVP). Voor zover daaraan behoefte zal zijn hangen daar programma’s onder: thematisch/ sectoraal of gebiedsgericht. Die programma’s zullen een kortere looptijd kennen dan de omgevingsvisie. Naar verwachting zullen dat programma’s zijn die de programmering en uitvoering van de huidige sectorplannen afdekken. Te denken valt aan programma’s voor water, verkeer en vervoer, natuur en landelijk gebied, milieu/duurzame ontwikkeling, wind, maar ook bijvoorbeeld Fries Merenproject en Ruimtelijke Kwaliteit. Een goede selectie en afbakening van programma’s is gewenst, teneinde overmaat en overlap te voorkomen. Interessant is de doorvertaling van de strategische visie naar het gebiedsniveau. In het huidige streekplan is de neerslag van het beleid naar gebieden (indicatief) beschreven. In een strategische visie zal die component ontbreken. Een gebieds programma (of gebiedsplan) kan daaraan invulling geven. Wij zien, als onderdeel van de lus van beleid naar uitvoering, een mogelijkheid van koppeling aan de uitvoering van ons beleid. Op uitvoeringsniveau willen wij per plattelandsregio met de streek streekagenda’s opstellen en uitvoeren. Zo’n streekagenda heeft een beleidsmatige kapstok nodig, een wat ons betreft sobere streekvisie, voortkomend uit het beleid van de provincie, gemeenten en waterschap. In de nieuwe
16
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
planningsystematiek is het een denkbare keuze om die (vijf) streekvisies in de zin van de nieuwe wet te zien als gebiedsprogramma, oftewel gebiedsplan, genaamd streekplan (nieuw stijl). Wij willen dit denkbare planningssysteem als invulling van de lus van beleid naar uitvoering nader uitwerken.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
17
18
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
4
Conclusies en agenda voor de toekomst
Dit hoofdstuk geeft een beeld van het gevoerde ruimtelijk beleid na meer dan vijf jaar streekplan, maar vooral een vooruitblik op de richting van nieuw beleid. Beeld en vooruitblik zijn afgeleid van en een vervolg op de paragrafen ‘conclusies en agenda voor de toekomst’, zoals weergegeven in de themahoofdstukken 5 t/m 17. Voor een snel overzicht van alle deelconclusies wordt naar die paragrafen verwezen. Beeld en vooruitblik zijn op hoofdlijnen en geven een eerste aanzet voor nieuw integraal strategisch beleid in een omgevingsvisie.
4.1 n Samenhang stad en platteland In sociaal en economisch opzicht wordt de verbinding tussen stad en platteland groter. Dat proces is al gaande en zal in de komende decennia versterkt worden. Het platteland krijgt nog meer betekenis als toeristisch en recreatief gebied. Functieverandering van agrarische gebouwen leidt tot toename van stedelijke functies. Energie wordt meer zichtbaar in het landschap en vraagt om ruimte. De vraag naar ontwikkelingsruimte met ‘rood voor groen’, ter financiering van natuur en landschap, dient zich aan. De uitdaging zal zijn om vorm te geven aan deze sociaal en economische verbinding tussen stad en vitaal platteland, en tegelijk de sterk te waarderen fysieke contrasten en kernkwaliteiten van landschappen te behouden.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
19
4.2 n Steden en dorpen: wonen, werken, voorzieningen D e concentratie van woon- en werkfuncties in de stedelijke en regionale centra is geslaagd. Zorgvuldig ruimtegebruik krijgt invulling; met name het aandeel woningen dat in het bestaand bebouwd gebied is gebouwd, is toegenomen. De Friese infrastructuur is - met de realisering van enkele grote projecten in hoofdzaak op orde. Naast de beleidsmatige sturing werkt de autonome ontwikkeling mee. Het lijkt erop dat bij een afnemende groei, relatief meer woningen en voorzieningen bij de grotere kernen worden geconcentreerd. Qua wonen lijkt dat mede een beweging van terugkeer naar de stad, na de ‘suburbanisatiegolf’ van de jaren ‘80-‘90. W e zien een fundamentele omslag: bij een afnemende bevolkingsontwikkeling en een afnemende behoefte, verschuift de aandacht van uitbreiding naar beheer en transformatie van bestaand bebouwd gebied. Dat is nodig omdat de kwaliteit van delen van het bestaand bebouwd gebied achteruitgaat. Dat komt mede door verlies aan functie: toenemende leegstand van kantoren en winkels. De komende periode zal intensiever moeten worden ingezet op beheer en transformatie om de achteruitgang te kunnen keren. Leegstand, leegloop, verkrotting en verpaupering zijn processen die elkaar versterken. Wij willen een negatieve spiraal voorkomen en de leefbaarheid op peil houden. Dat moet in gebieden die te maken hebben met krimp, maar ook in de steden, waar sprake zal zijn van afnemende groei. De leefbaarheid en de kwaliteit van de fysieke leefen woonomgeving in gebieden zullen meer bepalend worden voor de inzet van programma’s, maatregelen en middelen. Dat heeft ook een economisch belang: internationaal onderzoek toont aan dat een aantrekkelijke leefomgeving die fysiek op orde is, een belangrijke vestigingsfactor vormt. W ij willen overaanbod en als gevolg daarvan onnodig ruimtebeslag voorkomen. Dat kan via goede regionale regie op programma’s voor wonen, bedrijventerreinen en kantoren. Zeker in een onderdruksituatie is het risico op leegstand en kwaliteitsverlies groot als te ruim geprogrammeerd wordt. Nog afgezien van de financiële consequenties van te ruime grondaankopen. Een goede regionale regie moet er ook voor zorgen dat woon- en werkfuncties terecht komen op plekken waar ze het meest bijdragen aan leefbaarheid en kwaliteitsverbetering. D e vraag zal zijn in welke mate het provinciale beleid sturing moet blijven geven aan concentratie. Concentratie van wonen en werken is eigenlijk een groeiconcept. Concentratie van economische functies leidt zeker tot synergievoordelen. Autonoom komt er al een bepaalde mate van concentratie van economische functies tot stand. In de toekomst zal de economische functie zich echter minder uiten in nieuw ruimtebeslag (bedrijventerreinen) en veel meer tot stand komen in bestaand stedelijk gebied. Bovendien is een belangrijk deel van het nog te realiseren (uitbreidings)programma voor wonen en werken al vastgelegd in plannen. De afweging moet worden gemaakt of de verantwoordelijkheid voor de binnengemeentelijke verdeling van de meer beperkte (woon)programma’s aan gemeenten kan worden overgelaten. Zeker ook nu gemeenten door herindeling groter worden. In de komende beleidscyclus is zoals gezegd transformatie veel meer relevant.
20
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
4.3 n Landelijk gebied Schaalvergroting van de landbouw gaat voorlopig door en is ruimtelijk, mits daaraan voldoende aandacht wordt besteed, in te passen binnen de landschappelijke kernkwaliteiten. De vraag dient zich wel aan in hoeverre schaalvergroting in de landbouw tegen fysieke en andere grenzen aan zal lopen. De tijd van de grote landinrichtingen en ruilverkavelingen is voorbij. Het Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid koppelt landbouwsteun aan maatschappelijke prestaties. De veehouderij zal moeten verduurzamen om maatschappelijk draagvlak te houden. De landbouw zal een transitieslag moeten maken. Enerzijds om concurrerend te kunnen blijven. Anderzijds om te kunnen voldoen aan eisen op het gebied van milieu, dierwelzijn, volksgezondheid, en landschap. Dit biedt kansen voor een meer gevarieerd en natuurlijker agrarisch cultuurlandschap. Kortom, de ontwikkelingsrichting van de landbouw, als belangrijkste grondgebruiker in het landelijk gebied, zal voor een nieuwe provinciale omgevingsvisie een belangrijke factor zijn. In het landelijk gebied zullen geen grootschalige functiewijzigingen meer plaatsvinden. De EHS wordt de komende jaren in afgeslankte vorm afgerond. Dit zal wat langer duren dan gepland (tot na 2018). Omvangrijke natuuruitbreidingen staan niet meer op stapel. De robuuste natte verbinding bestaat als ambitie en idee nog wel, maar vooraleerst in de vorm van een fijnmazig netwerk van bestaande (natte) verbindingen waarvan de ecologische kwaliteiten door inrichting en beheer waar mogelijk worden versterkt. N et als in het stedelijk gebied zal in het landelijk gebied meer nadruk liggen op beheer en transformatie. Inclusief herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Kwaliteiten die maatschappelijk steeds meer worden gewaardeerd en benut kunnen worden. Nieuwe vormen van recreatie, toerisme en zorgverlening kunnen daarin een plek krijgen. Landschappelijke k waliteit is voorwaarde voor de recreatieve aantrekkingskracht. Afname van de agrarische functie van bebouwing gaat gepaard met vervanging door meer ‘stedelijke’ functies. Hergebruik van de vele vrijkomende karakteristieke gebouwen is gewenst. En ook sloop van overtollige lelijke bebouwing. Dat proces moet ruimte krijgen, ter behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied. Dat proces moet ook zorgvuldig gebeuren. Vooralsnog blijft een krachtige provinciale inzet op behoud, versterking en ontwikkeling van het Friese landschap op zijn plaats. Grutsk op’ e romte moet daaraan bijdragen. V erweving van functies zal dus belangrijker worden en meerwaarde in het landelijk gebied opleveren. Een voorbeeld hiervan is de discussie over het veenweidegebied: het idee van een groenblauwe gordel waarin het accent ligt op vernatting, waterberging, gecombineerd met extensivering van agrarische productie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en kleinschalige recreatie vormen. In die aanpak van verweving moet ook herijkt weidevogelbeleid (grotere eenheden) gestalte krijgen. Verweving en schaalvergroting zullen soms in een gebied samen moeten gaan. Dat kan spanning opleveren. Hierin ligt een provinciale rol.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
21
4.4 n Water, bodem, duurzaamheid D e maatregelen voor de kwantitatieve en kwalitatieve wateropgave liggen grotendeels op schema. De kustveiligheid is de komende 10-15 jaar eveneens voldoende op orde, ook bij een stijgende zeespiegel. De verschillende Deltaprogramma’s die in ontwikkeling zijn, kijken ver en integraal vooruit; de combinatie van een verder stijgende zeespiegel en bodemdaling, zal op de (middel)lange termijn tot grote opgaven leiden. Hieruit kunnen maatregelen en ingrepen voortvloeien, met zowel technische als ruimtelijke consequenties. In een nieuwe provinciale omgevingsvisie zullen wij op deze consequenties moeten anticiperen. B odem is een thema dat de komende jaren belangrijker zal worden. De ondergrond wordt drukker. Hoewel in de Friese ondergrond nog geen grote conflicten en problemen optreden, neemt ook in Fryslân het gebruik van de ondergrond toe (bijvoorbeeld systemen voor warmte-koudeopslag (WKO)). In het licht van duurzaamheid zien we kansen, zoals gebruik van aardwarmte en WKO. Nieuwe vormen van ondergronds ruimtegebruik en nieuwe technieken dienen zich aan. De rijksvisie voor de (diepe) ondergrond (STRONG) kan voor de Friese ondergrond consequenties hebben. Daarnaast is er meer (maatschappelijke) aandacht voor de bodemkwaliteiten. Voorbeelden zijn de waarde van het veenweidegebied, de aandacht voor terpen, de bodemvruchtbaarheid voor landbouw, de bodem als basis voor natuur. N ieuwe methoden van duurzame energieopwekking en klimaatbestendig en energieneutraal bouwen vragen om een goede inpassing. De ontwikkeling van technische mogelijkheden gaat snel. Voor windenergie maken we specifiek beleid. Voor andere vormen van duurzame energieopwekking is ruimte nodig binnen de juiste randvoorwaarden. Nieuw omgevingsbeleid zal moeten inspelen op de ruimtelijke, fysieke gevolgen van (integraal) energiebeleid.
4.5 n Waarin kunnen we als provincie het verschil maken? In het licht van deze ontwikkelingen, zien we een aantal belangrijke taken in het fysieke domein op ons afkomen; taken waarin de provincie het voortouw moet nemen omdat ze anders onvoldoende worden opgepakt en ingevuld. Deze taken hebben betrekking op programmeren, op beschermen, benutten en ontwikkelen en op transformeren en beheren. Programmeren: zoals aangegeven is in een blijvende onderdruksituatie een goede programmering van woon- en werkfuncties essentieel. Samen met gemeenten, corporaties, marktpartijen willen wij hieraan op regionaal niveau invulling geven en daarnaast ontwikkelingen blijven monitoren. B eschermen, benutten, ontwikkelen: het scheppen van condities voor bescherming, ontwikkeling en benutting van de Friese kernkwaliteiten (landschap, cultuurhistorie, natuur). Hierbij hoort dat we de Friese kernkwaliteiten helder op tafel leggen zodat andere partijen daar rekening mee kunnen houden. Daarnaast hebben we oog voor nieuwe kansen om
22
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
deze kwaliteiten (economisch) te benutten. Door samen met partijen nieuwe financiering- en verdienmodellen op te zetten kunnen we de kernkwaliteiten verder ontwikkelen. Verder zullen we ruimte moeten bieden aan duurzame energieopwekking, klimaatbestendig inrichten en bouwen en ondergronds ruimtegebruik, zonder dat dit afbreuk doet aan de kernkwaliteiten. T ransformeren en beheren: Transformatie, herstructurering en beheer van het stedelijk gebied vragen veel van alle betrokken partijen. Wij zullen daarin moeten participeren. Enerzijds door de regie te nemen, en de opgaven en partijen bij elkaar te brengen. Anderzijds door een structurele aanpak te stimuleren. Op een kleinere schaal speelt transformatie in het landelijk gebied: voor veel vrijkomende beeldbepalende gebouwen zal een zinvolle herbestemming gevonden moeten worden. Wij kunnen dit op verschillende manieren stimuleren.
4.6 n Op weg naar nieuw beleid Wij denken dat actualisatie van het ruimtelijk beleid, als onderdeel van het integrale omgevingsbeleid, noodzakelijk is. Diverse onderwerpen dienen zich aan waar herijking en heroverweging gewenst zijn. Wij verwijzen ook naar de paragraaf ‘Conclusies en agenda voor de toekomst’ per hoofdstuk. Een urgente, tussentijdse integrale herziening van het ruimtelijk beleidsgedeelte is echter niet nodig. Voor wind, natuur en veehouderij is of wordt al tussentijds beleid vastgesteld. Ook zijn enkele noodzakelijke nieuwe bouwstenen voor beleid in ontwikkeling (zoals Grutsk op’ e Romte, Veenweidegebied, Wadden, onderzoek verblijfsrecreatie). De gewenste omslag naar (stedelijke) transformatie krijgt al richting in de aanvalsplannen herstructurering. Op enkele punten zal de Verordening Romte geactualiseerd moeten worden, vooruitlopend op nieuw omgevingsbeleid. Wij denken dat een nieuwe strategische, integrale omgevingsvisie in de loop van 2015/2016 gestalte moet krijgen: dan kan worden aangesloten op de nieuwe bouwstenen en de dan aflopende beleidsperioden van het water, milieu en verkeer- en vervoerbeleid.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
23
24
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
DEEL II Themahoofdstukken
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
25
26
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
5
Wonen
5.1 n Provinciale rol De provinciale rol in het woonbeleid ligt met name in het maken van afspraken op hoofdlijnen met regio’s en gemeenten over het woningbouwprogramma, naar aantal en kwaliteit. In het streekplan staan hiervoor het ruimtelijk kader en de streefdoelen. Deze rol is een autonome, maar ook onderdeel van de afspraken die tussen het rijk en de provincies (IPO) zijn gemaakt. Het rijk trekt zich terug van de programmering en laat de regionale regie over de woningbouw over aan de provincies. De sturing op de woningbouwverdeling vindt plaats via richtgetallen (paragraaf 2.1.2. streekplan) en via afspraken op regionaal niveau. De afspraken over de woningbouwprogramma’s komen tot stand in een regionaal samenwerkingsproces. Daarin wordt maatwerk toegepast. De afspraken maken deel uit van de met de VFG afgesproken bestuurlijke samenwerkingsagenda. De afspraken worden periodiek herijkt. In 2012 zal op grond van een bredere evaluatie van de afspraken, ontwikkelingen en nieuwe prognoses een herijking plaatsvinden. De Verordening Romte regelt niet zelf de verdelingsprincipes uit het streekplan en bevat geen normen en programmacijfers, maar borgt de gemaakte bestuurlijke afspraken. Regie op kwaliteit heeft vooral betrekking op zuinig ruimtegebruik (binnenstedelijk bouwen), duurzaamheid en herstructurering woningvoorraad en woonomgeving. Afspraken over zuinig ruimtegebruik maken onderdeel uit van de programmering en kunnen planologisch worden aangestuurd (Wro-instrumentarium). Herstructurering en stedelijke vernieuwing stimuleren wij in samenhang met duurzaamheid met het subsidie-instrumentarium. De daadwerkelijke uitvoering daarvan ligt op lokaal
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
27
niveau en is een verantwoordelijkheid van gemeenten, woningcorporaties en andere bouwende partijen. De sturing op woningtypen en woonmilieus doen wij meer terughoudend. Enerzijds omdat het planologisch instrumentarium daar minder in voorziet. Anderzijds omdat kennis van de lokale markt dichter bij gemeenten en corporaties ligt. De provincie faciliteert wel via monitoring en onderzoek. Daarnaast bevordert de provincie de samenwerking van gemeenten en corporaties. De Verordening Romte vraagt om gemeentelijke verantwoording van kwalitatieve keuzes, maar is niet zelf materieel sturend. De pilots landelijk wonen zijn een beleidsmatige uitzondering, waarop de provincie direct planologisch stuurt op programma en kwaliteit. Daarnaast is onze inzet gericht op het bevorderen (deels met procesgeld) en inspireren. Die aansturing is geborgd in de Verordening Romte. De vertaling van het woningbouwprogramma naar kernen en locaties vindt door gemeenten plaats: via woonplannen en/of structuurvisies, binnen het ruimtelijk kader van het streekplan en de Verordening Romte.
5.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Wonen worden de volgende ruimtelijke kerndoelen uit het streekplan geëvalueerd: n Bundeling wonen in stedelijke bundelingsgebieden n Evenwichtige verdeling woningbouw over de regio’s n Woonaccent in regionale centra n Opvang lokale woningvraag in kleine kernen n Woonaccent bij openbaar vervoerslocaties n Zorgvuldig ruimtegebruik Pilots landelijk wonen 5.2.1 Bundeling wonen in stedelijke bundelingsgebieden Het streekplan beoogt een zekere concentratie van de woningbouw (netto toevoeging) in de 6 stedelijke bundelingsgebieden. De bundelingsgebieden bestaan uit de hoofdkernen (stedelijk centrum) en een aantal omliggende ‘overige kernen’ binnen fietsafstand. Hiervoor zijn concrete doelstellingen opgenomen. Zo zou het bundelingsgebied Leeuwarden minstens 19,3 % van de netto groei van de provinciale woningvoorraad moeten halen. Via het spoor van de gemeentelijke woonplannen wordt erop ingezet dat dit accent ook daadwerkelijk in de bouw- en bestemmingsplannen vertaling krijgt. De aan ons voorgelegde gemeentelijke woonplannen voldoen alle aan het streekplan uitgangspunt en konden daarom worden geaccordeerd. Uit onderstaande tabel blijkt dat deze bundelingdoelstellingen in vrijwel alle bundelingsgebieden in de periode 2007 tot 2011 gehaald zijn. Alleen bundelingsgebied Sneek blijft in deze periode achter bij de doelstelling. Op basis van het beschikbare woonplanprogramma zou het doelpercentage in latere jaren alsnog haalbaar moeten zijn.
28
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Doel streekplan Bundelingsgebied
min
Resultaat
Doel
2007-2011
bereikt
max
Leeuwarden
>
19,3%
Dokkum
>
3,3%
Afwijking
25,3%
Ja
+6,0%
3,4%
Ja
+0,1%
Harlingen
>
4,8%
6,4%
Ja
+1,6%
Sneek
>
6,5%
<
9,5%
5,7%
Nee
-0,8%
Heerenveen
>
8,8%
<
11,5%
9,2%
Ja
n.v.t.
Drachten
>
9,1%
<
11,0%
9,5%
Ja
n.v.t.
Totaal binnen bundelingsgebieden
>
51,7%
59,4%
Ja
+7,7%
Totaal buiten bundelingsgebieden
48,0%
40,6%
Ja
-7,4%
Tabel 5.1
<
Voortgang woningbouw bundelingsgebieden
Voor de zuidelijke bundelingsgebieden werd een relatief hoge dynamiek verwacht. Die veronderstelde druk werd in het streekplan erkend, maar de wens was om de verhouding tussen noord en zuid niet onbeperkt te laten schuiven. Daarom werd voor de zuidelijke bundelingsgebieden een beleidsmatige bovengrens gesteld. Geconstateerd moet worden dat die extra dynamiek in de cijfers niet tot uiting komt. De zuidelijke gebieden blijven alle drie dichter bij de ondermarge (ongeveer gelijk aan hun evenredige aandeel in 2005) dan bij de bovenmarge. 5.2.2 Evenwichtige verdeling woningbouw over de regio’s Om de leefbaarheid en vitaliteit van heel Fryslân te bevorderen gaat het streekplan uit van een evenwichtige regionale verdeling van de woningbouw. Uitgangspunt was het aandeel van de regio’s3 in de toenmalige woningbouwafspraken tot 2010. Daarin was al rekening gehouden met de regionale demografische ontwikkelingen. Het beleid is flexibel: bij aanzienlijk wijzigende omstandigheden kan van de indicatieve verdeling worden afgeweken. Die flexibiliteit is toegepast bij het maken van de nieuwe woningbouwafspraken 2008 t/m 2015 met elke regio. Op basis van de toenmalige prognose 2007 is de programma-afspraak met de Stadsregio ruimer en met de A7-Zone lager ten opzichte van de streekplanpercentages. Op basis van die prognose leek het reëel om de Stadsregio enige extra beleidsruimte te geven om haar ambities te realiseren, mits deze extra ruimte in de gemeente Leeuwarden gerealiseerd zou worden. Met de meeste regio’s is bovendien een verbijzonderde ‘maatwerkafspraak’ gemaakt. Met de Stadsregio, Noordwest, Noordoost, Zuidrand en met twee gemeenten in de regio IJsselmeerkust (Gaasterlân-Sleat en voormalig Nijefurd) is de afspraak gemaakt dat van het totale basisprogramma 60-70 % buitenstedelijk mag worden gebouwd. Daar staat dan tegenover dat wij de binnenstedelijke bouw planologisch ‘vrij’ laten, als verantwoordelijkheid van de gemeente. Met de A7-gemeenten is afgesproken dat 3 Stadsregio: Boarnsterhim, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menaldumadeel, Tytsjerksteradiel.
Noordoost:
Achtkarspelen, Dantumadeel, Dongeradeel, Kollumerland c.a.
Noordwest:
Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Het Bildt.
A7-zone: Heerenveen, Opsterland, Skarsterlân, Smallingerland, Sneek,
IJsselmeerkust: Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Nijefurd, Wûnseradiel.
Zuidrand:
Lemsterland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf.
Eilanden:
Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland.
Wymbritseradiel.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
29
zij boven het te realiseren basisprogramma 30 % extra planologische (bewegings) ruimte krijgen, mits de gemeente via bestemmingsplannen, eigendom en uitgifte stuurt op een eindproductie conform het basisprogramma. Overigens is de basisprogramma-afspraak met de 7 regio’s in totaal ca. 3.000 woningen hoger dan de ‘meest waarschijnlijke’ (midden-)prognose voor die periode 2008 tot 2016 aan woningvraag liet zien. Elke regio kreeg daarmee de kans om reële ambities waar te maken, zonder dat daarvan een verstoring van het regionale evenwicht verwacht werd. Ook van de binnenstedelijke ‘vrije’ ruimte verwachten wij geen regionale verstoring. Afwijking
Woning
Resultaat
Afwijking
streekplan bouwafspraak
2007-2011
t.o.v. doel
t.o.v.
streekplan
afspraak
Doel 2007-2017
2008-2016
Aandeel Stadsregio
28,0%
33,9%
33,8%
+5,8%
-0,1%
Aandeel Noordoost
10,5%
8,0%
8,8%
-1,7%
+0,8%
Aandeel Noordwest
7,5%
7,7%
8,4%
+0,9%
+0,7%
Aandeel A7-zone
36,5%
32,5%
32,1%
-4,4%
-0,4%
Aandeel IJsselmeerkust
7,0%
6,3%
6,6%
-0,4%
+0,3%
Aandeel Zuidrand
9,0%
9,4%
8,6%
-0,4%
-0,8%
Aandeel Eilanden
1,5%
2,1%
1,7%
+0,2%
-0,4%
Tabel 5.2
Voortgang woningbouw woningmarktregio’s
De tabel laat zien welk aandeel elke regio heeft gerealiseerd in de jaren 2007 tot 2011. De Stadsregio (hoger) en A7-zone (lager) vertonen duidelijke afwijkingen van het indicatieve streekplandoel, zoals ook in de woningbouwafspraken vanaf 2008 was neergelegd. Noordoost blijft conform de verwachting (prognose en afspraak) achter bij het streekplancijfer. De andere regio’s presteren redelijk overeenkomstig het streekplanpercentage. In de moeilijke marktsituatie van de afgelopen jaren heeft geen enkele regio overigens gebouwd volgens de prognose van 2007 of volgens de programma-afspraak. De regio’s en gemeenten hebben in de woningbouwafspraken 2008 tot 2016 ruimte om samen gemiddeld netto 2.370 woningen per jaar toe te voegen aan de voorraad, hoewel de prognose 2007 een jaarlijkse vraag van 2.000 woningen voorspelde. In de periode 2008 t/m 2010 zijn gemiddeld jaarlijks 1.625 woningen gebouwd en wordt de ruimte dus niet volledig benut.4 Interessant is om te kijken of de regio’s in die slechte marktsituatie verschillend hebben ‘gepresteerd’. Dat blijkt op het vasteland nauwelijks het geval te zijn. Bij een evenredige jaarlijkse productie tot en met 2010 had elke regio 37,5 % gerealiseerd moeten hebben van de prognose 2008 tot 2016. Ten opzichte van die prognose ligt het realisatiepercentage van de regio’s in de jaren 2008 tot 2011 op (afgerond) 26 tot 31 %. Het negatieve effect vanwege de marktsituatie lijkt zich dus in alle regio’s in soortgelijke mate voor te doen.
4 De provinciale prognose 2009-2030 is lager dan de prognose 2007 waarop de afspraken zijn gebaseerd. Op grond van die prognose uit 2009 zouden tot 2016 jaarlijks slechts ca 1.740 woningen netto toegevoegd moeten worden om aan de woningvraag te voldoen. Hierbij blijft de werkelijke productie iets achter, maar niet veel.
30
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
In feite was er de afgelopen jaren dus sprake van een soort van laboratoriumsituatie: elke regio had planologische ruimte om een groter aandeel van de Friese woningbouw te realiseren. Dat maakt het mogelijk om te beoordelen of de indicatieve percentages per regio uit het streekplan nog actueel zijn. We zien dan het volgende: Het aandeel van de Stadsregio ligt inmiddels in de afspraken en prestaties hoger dan in het streekplan geduid. Dat komt overeen met de hogere prognose 2007. Wij constateren dat de prognose 2009 lager uitvalt, weer dicht bij het streekplanpercentage. De in 2012 op te stellen provinciale prognose zal de richting nader moeten duiden. Het aandeel van de A7-zone ligt qua afspraak en prestaties 2007 tot 2011 lager dan het streekplandoel. De prognose 2009 gaat weer meer in de richting van het streekplanpercentage. De in 2012 op te stellen provinciale prognose zal de richting nader moeten duiden. De regio Noordoost zit iets lager dan het streekplanpercentage. De regio Noordwest iets hoger. De stagnatie van de groei in beide regio’s is al beschreven in het rapport ‘Demografische ontwikkelingen in Fryslân, Groei en Krimp’ De ontwikkelingen in de Zuidrand en IJsselmeerkust liggen vlak bij het streekplanpercentage Conclusies Geconcludeerd mag worden dat de flexibele inzet van de regionale verdeling in het streekplan op zichzelf goed werkbaar is. Anderzijds zijn de percentages bij het maken van nieuwe woningbouwprogramma-afspraken niet doorslaggevend geweest, maar gehanteerd als referentiebeeld. Regio’s en gemeenten onderkennen met ons dat demografische ontwikkelingen per regio in belangrijke mate leidend moeten zijn voor het woningbouwbeleid. Zij hebben er niet voor gekozen om vast te houden aan beoogde regionale woningbouwaandelen tegen de demografie en de marktvraag in. Beleid en marktvraag zijn redelijk in evenwicht. 5.2.3 Woonaccent in regionale centra Gemeenten hebben ruimte voor het honoreren van de uit het gebied afkomstige woningvraag. Het streekplan gaat er vanuit dat daarvoor, binnen de kaders van bundeling in stedelijke bundelingsgebieden en de regionale verdeling, voldoende ruimte is. In die regionale programmering wordt een accent gelegd op de regionale centra. Doel is dat die kernen, als centrum voor de regio, voldoende massa en synergie hebben qua inwoners, woningen en voorzieningen en als knooppunt van openvaar vervoer, waarvan ook de inwoners van de dorpen kunnen profiteren (bereikbaarheid voorzieningen). Uitgangspunt is dat de woningtoename in deze kernen relatief gezien hoger moet liggen dan hun huidige aandeel in de gemeentelijke woningvoorraad. In het streekplan wordt gesproken over enkele procentpunten. In de analyse en tabel hieronder is uitgegaan van +4 %5. Via het spoor van de gemeentelijke woonplannen wordt erop ingezet dat dit accent ook daadwerkelijk in de bouw- en bestemmingsplannen vertaling krijgt. De door ons geaccordeerde gemeentelijke woonplannen voldoen alle aan het streekplanuitgangspunt.
5 Voor de conclusie maakt het weinig verschil of we in plaats van 4 %, bijvoorbeeld 3 % of 5 % hadden genomen. Burgum zit met 6 % het dichtst bij het omslagpunt.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
31
Aandeel
Bundelingsdoel:
voorraad RC
Aandeel voorraad
in voorraad
RC in voorraad
gemeente 2007
gemeente 2007
Groei voorraad
Aandeel groei
2007-2011 voorraad RC in groei (netto)
voorraad gemeente 2007-2011
plus 4% Regionaal Centrum (RC)
RC
Gemeente
Buitenpost
21%
25%
73
252
29%
Surhuisterveen
21%
25%
100
252
40%
Grou
32%
36%
46
213
22%
Bolsward
100%
n.v.t.
94
94
n.v.t.
Franeker
63%
67%
205
236
87%
Balk
38%
42%
59
125
47%
St. Annaparochie
46%
50%
58
95
61%
Kollum
45%
49%
-1
35
-3%
Lemmer
76%
80%
65
87
75%
Workum
39%
43%
117
123
95%
Oosterwolde
40%
44%
117
181
65%
Gorredijk
27%
31%
148
300
49%
Joure
50%
54%
67
278
24%
Burgum
31%
35%
104
284
37%
Wolvega
50%
54%
295
358
82%
Makkum
30%
34%
62
139
45%
Totaal regionale centra
45%
49%
1.609
2.800
58%
Tabel 5.3
Voortgang woningbouw regionale centra
Bovenstaande tabel laat zien of het accent van het woonplanprogramma ook daadwerkelijk is uitgevoerd indien wordt gekeken naar de meetjaren 2007 tot 2011. Hieruit blijkt dat de meeste regionale centra binnen de gemeente inderdaad meer dan evenredig zijn gegroeid. In Kollum en Lemmer zijn de beoogde accenten niet gehaald, omdat in deze gemeenten juist in de regionale centra naar verhouding veel woningen gesloopt zijn. In navolgende jaren mag hier een inhaalslag (incl. herbouw) verwacht worden. In Joure en Grou is vooralsnog naar verhouding te weinig gebouwd om het bundelingsdoel te behalen. Ook hier mag, gelet op de plannen een correctie worden verwacht. 5.2.4 Opvang lokale woningvraag in kleine kernen Gemeenten hebben ruimte voor het honoreren van de uit het gebied afkomstige woningvraag. Die woningvraag wordt bepaald door de huishoudenontwikkeling van de aanwezige bevolking, rekening houdend met vestiging en vertrek. Een vertrekoverschot vanuit de stedelijke bundelingsgebieden naar de gebieden daarbuiten is daarbij niet gewenst. Het streekplan gaat er vanuit dat binnen het kader van bundeling in stedelijke bundelingsgebieden en de regionale verdeling, inclusief een accent op de regionale centra, in de overige ‘kleine’ kernen voldoende ruimte is voor die lokale vraag. Lokale woningvraag is niet nader gedefinieerd en ook niet gekwantificeerd. In het algemeen wordt daar onder verstaan de behoefte aan woningen van lokale huishoudens, voor zover die tot uiting komt in dat dorp. Daarbij wordt in ieder geval rekening houdend met een vertrekoverschot van jongeren om reden van bijvoorbeeld studie, werk of huwelijk. De vraag of die lokale vraag kan worden opgevangen is vooral ook een kwalitatieve: in de jaren negentig van de vorige eeuw en begin deze eeuw werd in veel
32
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
kleine kernen volop gebouwd. Dat was in belangrijke mate echter in middeldure en dure segmenten die tot (suburbane) vestiging leidde en niet steeds de lokale vraag kon bedienen. Het accent op de lokale vraag vereist een kwalitatieve aanpak van gemeenten en corporaties, in samenspraak met verenigingen van plaatselijk belang. Het streekplan en de Verordening Romte vragen aandacht voor en verantwoording van de kwalitatieve woningbehoefte. Dat vindt in de meeste gemeenten plaats in het woonplan, waarover met ons een afspraak wordt gemaakt. Anders dan bij de meer kwantitatieve verdelingsnormen kunnen wij bij kwalitatieve normen geen maatlat toepassen bij die verantwoording. Alleen het proces kan worden beoordeeld. Waar dat aansloot op lokale initiatieven hebben wij via de Plattelânsprojekten het proces gestimuleerd om kleine kernen te betrekken en te faciliteren bij de ontwikkeling van plannen voor woningbouw aansluitend op de lokale vraag. Het gaat daarbij onder meer om het maken van dorpsvisies en de sturing van het geschikte woningaanbod in kleine kernen. In tabel 5.1 is geconstateerd dat in de jaren 2007 tot 2011 41 % van de netto woningtoename buiten de bundelingsgebieden terecht is gekomen, bij een beginaandeel per 1-1-2005 van 48 %. Uit tabel 5.3 blijkt dat in de regionale centra circa 58 % van de netto woningtoename in die betreffende gemeenten is terecht gekomen, bij een beginaandeel van 45 %. In de overige kleine kernen, buiten de bundelings gebieden is dus logischerwijs minder dan evenredig gebouwd. Het aandeel hier is 24 % tegenover een beginaandeel van 33 %6. Zonder een exacte maatstaf te hebben voor ‘lokale woningvraag’ lijkt dat per saldo voldoende om die vraag te kunnen honoreren. Maar, zoals gezegd, is het van belang of daarbij de juiste segmenten zijn toegevoegd. Waarbij wij ook aantekenen dat de stagnerende woningmarkt een adequate doorstroming, die ruimte had kunnen bieden aan jongeren/starters, in de weg zit. Vraagstuk voor de komende jaren is veel minder de toevoeging van woningen, maar de juiste samenstelling van de voorraad, naar prijs, segment, beoogde doelgroep en naar energieprestatie. Conclusie Per saldo lijkt de ruimte die het streekplan binnen de bundelingdoelstelling biedt, om te voorzien in de lokale woningvraag in de ’overige kernen’, voldoende te zijn geweest. Vraag is echter of in de moeilijke marktsituatie kwalitatief het juiste aanbod in de bestaande voorraad en de nieuwbouw beschikbaar was. In de komende jaren zal daar veeleer de aandacht naar uit moeten gaan. In de krimpgebieden willen wij dat met gemeenten en corporaties nadrukkelijker agenderen en faciliteren. 5.2.5 Woonaccent bij openbaar vervoerslocaties Het streekplan legt een woonaccent op locaties in/bij kernen die goed met het openbaar vervoer ontsloten zijn. Dat betekent dat geschikte woningbouwlocaties in de nabijheid van een knooppunt van openbaar vervoer zoveel mogelijk worden benut. Dit betekent dat schaal en omvang van de woningbouw de plaatselijke verhoudingen van zo’n kern in dat geval kunnen overstijgen. Aan dat accent zijn geen kwantitatieve normen verbonden. Anders dan in het Streekplan van 1994 zijn geen specifieke OV-kernen (destijds treinkernen en 6 Van de 16 regionale centra liggen er twee binnen een bundelingsgebied: Franeker en Joure. Deze zijn dus buiten de analyse gelaten.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
33
regionale centra) aangewezen. Onder het niveau van de regionale centra werd het ook destijds al niet opportuun geacht om OV-kernen te benoemen die via het bus-OV-net ‘beter’ zijn ontsloten, vanwege de onzekerheden in de lijnvoering op dat net. De verantwoording om een woonaccent te plaatsen bij kernen met of locaties nabij een treinhalte/station of een strategische bushalte ligt bij de gemeenten. Over een eventueel accent bij overige kernen met een beter dan gemiddelde busontsluiting hebben wij geen informatie. Gemeenten plaatsen dat accent ook vrijwel nooit specifiek. In totaal zijn er 23 treinhaltes in de provincies, waarvan 12 zijn gelegen binnen de stedelijke en regionale centra en nog eens 2 liggen binnen een bundelinggebied. Uit paragraaf 5.2.3. bleek al dat er een woonaccent op regionale centra is geplaatst. Dat is inherent aan de kwantitatieve bundelingdoelstelling voor die kernen. In hoeverre nieuwe woningbouw nabij de stations wordt gerealiseerd is niet in beeld gebracht. Het woningbouwaandeel van de 9 ‘overige kernen’ met een treinstation/halte betreft over de periode 2007 tot 2011 5,7 %. Dat is minder dan hun aandeel in de woningvoorraad van 13 % in die categorie van kernen. Conclusie Het openbaar vervoerssysteem (trein) steunt in belangrijke mate op de stedelijke en regionale centra met treinstation, waarop conform het streekplan een extra woningbouwaccent wordt gelegd. Gemeenten plaatsen geen extra woningbouwaccent op ‘overige’ kernen met een trein-station of op overige kernen met een relatief goede busontsluiting. Aangetekend wordt dat het in de categorie overige kernen om relatief kleine aantallen nieuwe woningen gaat, die niet meer substantieel kunnen bijdragen aan het reizigersaanbod. Het in het streekplan geduide accent op OV-kernen lijkt voor een nieuwe planperiode niet meer doelmatig. 5.2.6 Zorgvuldig ruimtegebruik Zorgvuldig ruimtegebruik is in het streekplan vertaald in streefpercentages binnenstedelijke bouw, onderscheiden naar de stedelijke centra (30 %) en de overige kernen (40 %). In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om in beeld te brengen welke mogelijkheden er zijn voor binnenstedelijke bouw a lvorens uitbreidingsplannen worden ontwikkeld (‘SER-ladder voor woningbouw’). Die verantwoording wordt op het schaalniveau van de hele gemeente in gemeentelijke woonplannen gegeven. Woonplannen waarmee wij hebben ingestemd bevatten in het algemeen een dergelijke verantwoording. Netto groei
Aandeel groei in
woningvoorraad regio
woningvoorraad regio in
bestaand stedelijk
2008-2011
bestaand stedelijk gebied
gebied (%)
Netto groei
2008-20117 Stadsregio
1.582
768
48,5% 23,6%
Noordoost
423
100
Noordwest
436
190
43,6%
A7-zone
1.835
724
39,5%
IJsselmeerkust
233
69
29,6%
Zuidrand
511
369
72,2%
Eilanden
79
28
35,4%
Totaal
5.099
2.248
44,1%
Tabel 5.4
Aandelen groei woningvoorraad in bestaand stedelijk gebied naar regio’s.7
7 Bron: CBS (excl. administratieve correcties). Bewerking provincie Fryslân door vergelijking met begrenzing bestaand stedelijk gebied (BSG) zoals opgenomen in de Verordening Romte. Met dien verstande dat uitbreidingsplannen zijn aangemerkt als buitenstedelijk. 34
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Het aandeel binnenstedelijke bouw was in de jaren 2008 tot 2011 hoog, namelijk 44 %. Daarmee is het streekplanstreven van 30-40 % in de eerste jaren ruimschoots gehaald. De variatie per regio is echter groot. Beduidend onder het streven ligt de regio Noordoost (24 %, mede veroorzaakt door omvangrijke sloop in Kollum). Ook de IJsselmeerkust scoort relatief laag (30 %). Hoog ligt de Stadsregio, met bijna 49 %, maar zeker de regio Zuidrand, waar maar liefst 72 % van de netto toename binnen bestaand bebouwd gebied ligt. De veronderstelling was dus dat in de regionale centra en overige kernen een iets hoger aandeel binnenstedelijke bouw haalbaar zou zijn. In de praktijk is het beeld omgekeerd. De gemeenten met een stedelijk centrum scoren hoger met gemiddeld 48 % binnenstedelijke bouw. Al die gemeenten scoren (ruim) boven de beoogde 30 %. Sneek (41 %), Smallingerland (53 %) en Leeuwarden (60 %) zitten zelfs boven de 40 %. De overige gemeenten, niet beschikkend over een stedelijk centrum scoren samen exact 40 % binnenstedelijke bouw, overeenkomstig de provinciale ambitie. Interessant is ook of sprake is van een verband tussen het aandeel binnenstedelijk bouwen en de afspraken met regio’s en gemeenten over ‘plafondloos binnenstedelijk bouwen’. Dat verband is er, gemeten over heel Fryslân: van de 19 ‘plafondloze’ gemeenten is het aandeel binnenstedelijk 49 %, van de overige gemeenten 37 %. Dit patroon over 2008 tot 2011 geeft natuurlijk slechts een tijdopname. Een meer compleet beeld ontstaat door ook te kijken naar de bouwplannen die volgens gemeentelijke opgave (monitor) in de pijplijn zitten tot 20168. Van de bouwplannen 2011-2016, volgens gemeentelijke opgave netto ca 12.350 woningen9 zou ruim de helft binnenstedelijk worden gebouwd. Opgeteld: als alle plannen 2008-2016 zouden worden gerealiseerd komt het aandeel binnenstedelijk in Fryslân over de afsprakenperiode 2008-2016 uit op bijna 51 %. Nog verder vooruitkijkend melden de gemeenten bouwplannen voor de periode vanaf 2016 van in totaal ca 7.900 woningen10. Met een beduidend lager aandeel binnenstedelijk van 21 %. Vraag is natuurlijk of voor de langere termijn voldoende zicht bestaat op binnenstedelijke bouwmogelijkheden. Anderzijds is het denkbaar dat het aandeel binnenstedelijk af zal nemen, als de meest voor de hand liggende invullocaties benut zijn. Wel zullen zich nieuwe transformatielocaties aandienen. Daarop is nu wellicht nog minder zicht. Te verwachten is dat de realisatie daarvan fysiek en financieel lastiger zal zijn. Wij verwachten dat een deel van het binnenstedelijke programma dat nu voor de jaren 2011-2016 is gepland in de praktijk zal doorschuiven. Conclusie De streekplandoelstelling van 30-40 % binnenstedelijke bouw is in de gerealiseerde bouwplannen en in de prioriteitsstelling voor de komende jaren zichtbaar. Vraag 8 Geen monitorgegevens bekend van de gemeenten Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Ooststellingwerf, Ameland en Terschelling. Gegevens over Bolsward en Ooststellingwerf konden worden toegevoegd op basis van interpretatie van gemeentelijke documenten. 9 Exclusief Gaasterlân-Sleat, Ameland en Terschelling. 10 Dat beeld is niet compleet, niet alle gemeenten hebben in die mate de monitor ingevuld voor de periode vanaf 2016.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
35
is wel of die kwantitatieve doelstelling in een komende beleidsperiode b ijstelling behoeft. Van belang is dat de beleidsdoelstelling om voorrang te geven aan binnenstedelijke bouwmogelijkheden boven uitbreiding ook vanuit het rijksbeleid verankerd wordt in de AMvB Ruimte, niet als kwantitatieve doelstelling, maar als verantwoordingsplicht. 5.2.7 Pilots landelijk wonen De pilots landelijk wonen beogen het aanbod aan woonmilieus in de provincie te verbreden en kwalitatief te verhogen teneinde daarmee nieuwe doelgroepen van buiten Fryslân te verleiden om naar Fryslân te verhuizen. Aangezien de potentie van nieuwkomers onbekend is, is ervoor gekozen een diversiteit aan pilots te ontwikkelen om te kijken welk vorm het meeste aanspreekt. Bij succes zou besloten kunnen worden om de mogelijkheden daartoe in het streekplan te verruimen binnen het reguliere beleid. Er zijn twee vormen: zeven landelijke woonclusters (drie in Noord-Fryslân en vier in Zuid-Fryslân); een landelijke wooncluster is een min of meer afzonderlijke ruimtelijke en functionele eenheid met circa 20 tot 50 wooneenheden per cluster bij een bestaande kern van meer dan 1.500 – 2.000 inwoners; tien nieuwe landgoederen (twee in elk van de stedelijke bundelingsgebieden Leeuwarden, Drachten, Heerenveen/Joure en Sneek; één in elk van de stedelijke bundelingsgebieden Harlingen/Franeker en Dokkum); een landgoed is een ruimtelijke en functionele eenheid met één hoofdgebouw van allure (met maximaal 10 wooneenheden). Een bijkomende doelstelling is om nieuwe (landelijke) woonvormen optimaal in te zetten voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering op het gebied van landschap, natuur, water en recreatie,en specifiek voor aantrekkelijker overgangen tussen stad en platteland. Gemeenten waren aan zet voor het indienen en ontwikkelen van pilots. In de nota Stand van zaken Uitvoeringsagenda Streekplan 2007-2010 hebben wij gerapporteerd dat gemeenten in totaal 20 planideeën voor pilots landelijk wonen hadden ingediend (8 landgoederen en 12 landelijke woonclusters). Wij hadden daarvan 10 pilots definitief geselecteerd (5 landgoederen en 5 landelijke woonclusters). Twee planideeën die genomineerd waren, hadden nog uitstel voor uitwerking van de planideeën gekregen, maar hebben zich inmiddels teruggetrokken. Van de geselecteerde pilots hebben zich inmiddels ook twee teruggetrokken. Al met al zijn per 1 juni 2012 nog acht pilots actief, vijf landgoederen en drie landelijke woonclusters. Eén daarvan, Landgoed Trijntje Wiel bij Broek, is plano logisch rond en in uitvoering. Landgoed Zweins is planologisch rond maar nog niet in uitvoering. Het zicht op vervolg van de andere zes is nog onduidelijk. Enkele pilots zijn min of meer stilgelegd in verband met de lastige marktontwikkelingen. Geconstateerd moet dus worden dat het aantal pilots dat nog in uitvoering kan worden gebracht in ieder geval ruim minder is dan de ruimte (17 stuks) die het streekplan biedt. Oorzaken hebben wij belicht bij de Uitvoeringsagenda Streekplan 2011-2014. Ten eerste was tijdens het opstellen van het streekplan nog geen sprake
36
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
van een financieel-economische crisis en een crisis in de woningmarkt. De gedachte was dat de pilots binnen een paar jaar uitgewerkt konden worden, en dat ze vervolgens in de markt gezet zouden worden door middel van een gezamenlijke landelijke promotie en marketing door gemeenten/ initiatiefnemers en provincie. Wij hebben geconstateerd dat de marktsituatie de haalbaarheid van de pilots onder druk zet. Ten tweede constateerden wij spanning tussen de wensen/ eisen van de initiatiefnemer en de criteria van de pilots vanuit het streekplan. Deze spanning trad op in zowel de initiatieffase, als in de overgang van de initiatieffase naar de fase van haalbaarheid. De huidige marktsituatie vergroot de druk om de randvoorwaarden ‘op te rekken’ en om daarvan af te wijken (hogere aantallen; niet aansluitend of nabij kernen maar in het buitengebied; geen bijzondere doelgroepen; geen bijzondere maar reguliere woonvormen). In dit spanningsveld houden wij vast aan de essentiële randvoorwaarden van het streekplan, ook om ervoor te zorgen dat de regels van het spel voor alle partijen gelijkluidend zijn en blijven. De (bijzondere) kwaliteit van de pilots stond en staat voorop. Een van beide oorzaken of een samenstel van beide is voor initiatief nemers aanleiding geweest om de planvorming in te trekken, dan wel voorlopig stil te leggen. Bij vaststelling van de Uitvoeringsagenda Streekplan 2011-2014 hebt u besloten, gelet op deze ervaringen, dat er geen aanleiding is om een nieuwe ronde open te stellen voor het indienen van nieuwe pilots. Conclusie In de uitvoering van het streekplan is voldoende ruimte geboden en inspanning verricht om te komen tot selectie en planologische doorwerking van pilots. Het effect daarvan is tot nu toe beperkt geweest. Projecten kunnen tot 2016 worden afgerond, er komen geen nieuwe projecten.
5.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda Het maken van regionale woningbouwafspraken, in bestuurlijke samenwerking met regio’s en gemeenten was en is een geslaagd voorbeeld voor de met de VFG afgesproken planologische samenwerkingsagenda gemeenten/provincie. Sindsdien is het besef nog meer gegroeid dat regionale samenwerking op het terrein van de woningbouw onmisbaar is, mede om de demografische uitdaging tot en met toekomstige krimp aan te kunnen. Groeiend is ook het besef dat niet alleen meer sprake is van een planologisch/ruimtelijk belang (leegstand, verpaupering, onnodig ruimtegebruik, regionale verdeling en bundeling), maar ook van een financieel belang (overbodige grondvoorraad). Een verantwoord regionaal bouwbeleid moet voorkomen dat gemeenten elkaar gaan beconcurreren in de strijd om de schaarse woningzoekende, teneinde de onverkoopbaarheid van terreinen te vermijden. De Verordening Romte beperkt zich tot de borging van de bestuurlijke afspraken via de gemeentelijke woonplannen en bevat geen normen en programmacijfers. Dat biedt de bestuurlijke ruimte om periodiek regionaal tot nieuwe afspraken te komen. Woningbouwplannen passen in de Verordening Romte als ze synchroon lopen met het gemeentelijke woonplan dat past in de regionale afspraken en de instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
37
Per 1 juni 2012 beschikt meer dan de helft van de gemeenten (15 van de 27) over een woonplan met een actueel programma tot 2016 waarmee wij op hoofdlijnen hebben ingestemd (Ameland, Boarnsterhim, Heerenveen, Dantumadeel, Leeuwarderadiel, Lemsterland, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Terschelling, Vlieland, Weststellingwerf). Met een aantal gemeenten is een actualisatie van de afspraak in de maak en/of vindt nog discussie over onderdelen plaats (Het Bildt, Gaasterlân-Sleat, Kollumerland, Leeuwarden, Littenseradiel, Menameradiel, Tytsjerksteradiel). De overige gemeenten beschikken wel over een (gedateerd) woonplan dat tot 2010 liep, maar waarvan de uitvoering in feite naar 2016 is doorgetrokken. Gemeenten kunnen afwijken van het woonprogramma, maar moeten dat volgens de Verordening Romte dan afzonderlijk motiveren. Wij stimuleren dat gemeenten in hun woonprogramma een aantal woningen reserveren als ‘onvoorzien’, om te voorkomen dat voor elke kleine afwijking van het programma een bijzondere motivering vereist is. Sedert de inwerkingtreding van de Verordening Romte hoefden geen zware programmadiscussies te worden gevoerd. In 2012 willen wij een nieuwe ronde van afspraken maken met een doorlooptijd tot het jaar 2020.
5.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Uit de reactie van de Mienskip blijkt dat de evaluatie op hoofdlijnen wordt herkend. Velen onderschrijven de noodzaak om verdergaand om te schakelen van kwantitatieve groei en uitbreiding naar herstructurering / transformatie van de voorraad en bebouwde omgeving en de focus te verleggen naar de kwaliteit van die voorraad. Partijen stellen wel de vraag naar strategie en financiering van de stedelijke vernieuwing en de provinciale rol. Inbreiden en herstructuring bestaande voorraad zijn duurder dan uitbreiden. Ook de positie van de woningcorporaties verandert. Op rijksniveau wijzigt de wettelijke en financiële regelgeving, mee op basis van het begrotingsakkoord. Dat heeft gevolgen voor het lokale woonbeleid, maar beïnvloedt ook de investeringsmogelijkheden van corporaties. Dit heeft gevolgen voor de doelgroep van de corporaties en het voorzien in de lokale woningvraag en kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad. Dit heeft vooral volkshuisvestelijke gevolgen en minder ruimtelijk. Diverse stakeholders koppelen hieraan wel de vraag naar de rol van de provincie. Het Aanvalsplan herstructurering wordt positief benoemd; wel wordt de vraag gesteld hoe de provincie naast gemeenten en corporaties gaat participeren in de problematiek van stedelijke vernieuwing. Wij denken dat de verdere uitwerking van het aanvalsplan daaraan invulling zal moeten geven. Dat is dan ook een belangrijke bouwsteen voor komend omgevingsbeleid. Enkele reacties gaan over de problematiek van de gemeentelijke grondposities in een krimpende markt. Wij zien dat in eerste instantie als een financiële kwestie en niet als agendapunt voor toekomstig omgevingsbeleid. Voor zover het een ruimtelijk vraagstuk is, is regionale/ gemeentelijke prioritering en afstemming nodig. In de uitvoering van ons beleid denken wij wel mee over de ruimtelijke consequenties en mogelijkheden die ontstaan bij het schrappen van locaties.
38
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Er wordt op gewezen dat inbreiding en herstructurering met name in kleinere dorpen in krimpregio’s nog belangrijker gaan worden om de woningvoorraad vitaal te houden. ‘Uitdaging zit in de begeleiding van dorpen in het denken over krimp.’ Lokaal maatwerk wordt nodig geacht. Dit is met name een rol voor gemeenten, zo vinden wij ook, maar binnen de beleidsuitvoering van de krimp respectievelijk streekagenda’s kan dit een aandachtspunt zijn. Aandachtspunt is hoe je de lokale woningbehoefte in beeld krijgt. Wij zien dat primair als een gemeentelijke taak, samen met de corporaties en de dorpen zelf. Veel reacties gaan over de systematiek van regionale woningbouwafspraken. Die regionale aanpak wordt onderschreven. Die is ook van belang voor een doeltreffende begeleiding van demografische krimp. Ook corporaties werken meer in die richting. De systematiek dat wij met regiogemeenten afspraken hebben gemaakt en die afspraken in 2012 herijken wordt in hoofdzaak onderschreven. Gepleit wordt wel voor flexibiliteit in de afspraken. Ook moeten regioafspraken in de besluitvorming niet vertragend werken. Wij onderschrijven dat en geven daar met de gemeenten per regio nader invulling aan. Veel reacties vanuit de noordelijke regio’s onderschrijven het voorstel dat wij in dat kader hebben gedaan om het programma dat liep tot 2016 uit te smeren tot 2020. Een enkele reactie vanuit de gemeentelijke hoek vraagt zelfs om een scherpere sturing van de provincie. Dit om te komen tot temporisering van woningbouw plannen, niet alleen vanuit demografie, maar ook in relatie tot de economische crisis. Voor de korte termijn lijkt ons die aanpak juist. Voor de middellange termijn is er desondanks nog sprake van een te realiseren programma, mits in de juiste kwaliteiten. Wij houden in onze prognoses de mogelijke structurele effecten van de economische crisis op de woningbehoefte wel in het oog. Een enkele reactie stelt dat het accent in de afspraken juist minder op de kwantiteiten moet liggen. Op zich onderschrijven wij dat. Maar wij denken dat ook in een komende beleidsperiode nog verantwoordelijke regionale afspraken nodig zijn over de omvang van het programma, om onevenredige concurrentie te voorkomen tussen gemeenten in een krimpende markt. Maar we willen zeker toenemende aandacht voor de kwaliteiten daarvan. Met name reacties vanuit de hoek van de corporaties wijzen op het belang daarvan en roepen de provincie op daarin haar verantwoordelijkheid te nemen. Vraag voor komend beleid is wel in hoeverre de provincie inhoudelijk sturing wil en moet geven aan de kwalitatieve kant van het woningbouwbeleid. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt toch in hoge mate bij gemeenten en corporaties die daarover prestatieafspraken maken. In ieder geval willen wij faciliterend actief blijven. Aandachtspunten zijn ook blijkens de reacties een goede en frequente monitoring en een actuele woningmarktanalyse. De Waddeneilanden onderschrijven de systematiek om per eiland afspraken te maken op basis van maatwerk. Een enkele gemeente wijst erop dat de aanvullende programma-afspraken die met afzonderlijke gemeenten zijn gemaakt in het kader van de Centrale As de regionale verhoudingen niet moeten benadelen. Wij onderkennen dat die extra afspraken
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
39
in een krimpende markt verstorend kunnen werken en willen daarmee in overleg met de regiogemeenten in de regio Noordoost rekening houden. Voor de toekomst achten wij dergelijke extra programma-afspraken in gebiedsgerichte projecten, gelet op de ‘krimp’, niet meer gewenst, tenzij deze inpasbaar blijven in de regionale behoefte. Terecht wijst een reactie erop dat de gevolgen van het rijksbeleid door zullen gaan werken in de financieringsmogelijkheden van woningbouw en dus ook effect zal hebben op het beleid. Wij zien de invloed op de mogelijkheden die de corporaties hebben. En we onderkennen de effecten van bijstelling van de systemen van woningfinanciering op de mogelijkheden om zelfstandig te gaan wonen, bijvoorbeeld van starters. In de uitvoering van ons beleid, bij het vaststellen van prognoses en programma’s zal dat invloed hebben. Uw besluit om geen ruimte meer te bieden aan nieuwe pilots landelijk wonen was voor enkele partijen nieuw. Een aantal (gemeentelijke) stakeholders pleit toch voor ruimte voor nieuwe pilots. De markt kan veranderen en demografisch ontwikkelingen bieden ook nieuwe kansen. Een reactie stelt dat onduidelijkheid in de beleidsregels van provincie en gemeente ervoor heeft gezorgd dat trajecten lang hebben doorgelopen. Meer duidelijkheid in een beginstadium had tot snellere uitvoering of afwijzing kunnen leiden. Wij begrijpen deze reacties, maar wijzen op het inmiddels genomen besluit om geen nieuwe pilots meer aan te gaan. Ten aanzien van zuinig ruimtegebruik benoemt een reactie de tendens dat bij herinvulling minder aantallen worden gerealiseerd vanwege grotere kavels. Wij hebben daarop geen zicht. Als dat juist is onderstreept dat de verwachting dat in de toekomst een lager aandeel binnenstedelijke bouw reëel is.
5.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Wij menen dat het beleid van bundeling en concentratie in de stedelijke bundelingsgebieden en regionale centra en het beleid van zorgvuldig ruimtegebruik effectief is en op koers ligt. De uitgangspunten van bundeling en concentratie gaan in de toekomst, vooral na 2020, iets minder zwaar wegen, omdat de programma’s nog slechts om een beperkte uitbreiding van stedelijke functies vragen. Optimale benutting van bestaand bebouwd gebied zal in de komende jaren nog meer accent moeten krijgen. Vraag is wel of de nu gehanteerde streefaandelen van 30-40 % voor binnenstedelijke bouw voor een volgende beleidsperiode nog reëel zijn. Deze aandelen kunnen lager uitvallen, gezien het feit dat de meest voor de hand liggende invullocaties straks benut zijn, maar anderzijds mogelijk ook hoger als zich weer nieuwe transformatie locaties gaan voordoen en tegelijkertijd de uitbreidingsbehoefte af zal nemen. Ook de betekenis van de wettelijke regeling van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is van invloed op de beleidsformulering. De demografische veranderingen vragen om zorgvuldige woningprogrammering. ‘Groeidenken’ is niet meer aan de orde. In het beleid inzake krimp en woningbouwprogrammering is dit inmiddels wel geagendeerd, maar de basis van het
40
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
streekplan strookt hier eigenlijk niet meer mee. Een volgend plan zal het accent moeten verleggen naar verdeling van de schaarse groei en vooral begeleiding van de herstructurering en transformatie van de bestaande voorraad en kwaliteit. Op basis van het Coalitieakkoord wordt op dit moment al vanuit die notie gewerkt bij het maken van woningbouwafspraken met regio’s en gemeenten en in de opzet van het ‘Aanvalsplan herstructurering woningvoorraad’. Invulling en ambitieniveau worden in sterke mate beïnvloed door de verander(en)de (ook financiële) positie van de corporaties. Vraag daarbij zal ook zijn welke rol, ook financieel, de provincie hierbij inneemt. Agendapunt is hoe wij als provincie - naast het accent op duurzaam bouwen en inbreiding - het accent op kwaliteit (segmenten, levensloopbestendig) kunnen stimuleren. Vraag is of dat verder moet gaan dan door te faciliteren (onderzoek). In de krimpgebieden willen wij dat met gemeenten en corporaties nadrukkelijker agenderen en faciliteren. Ten aanzien van de pilots landelijk wonen kan geconcludeerd worden dat er weinig resultaat is geboekt. Projecten kunnen tot 2016 worden afgerond. Er komen geen nieuwe projecten. Daar kan nog wel het volgende bij worden aangetekend. De pilots zijn ingesteld vanuit het oogpunt bevolkingsgroei/woningbouw, met als nevendoel ruimtelijke kwaliteit. Op dit moment staat de uitvoering van het beleid inzake natuur en landschap sterk ter discussie en worden nieuwe wegen gezocht voor financiering van aanleg en onderhoud/beheer. Financieringsarrangementen ‘rood-voor-groen’ (woningbouw in het buitengebied ten behoeve van financiering van landschap en natuur) kunnen weer ter discussie komen. Initiatieven daarvoor melden zich al. Vraag is of daarvoor beleidsruimte moet worden geboden. Voor een incidenteel ‘kwaliteits arrangement’ bieden streekplan en de Verordening Romte (via ontheffing) nu al de ruimte. Het beleid is echter gericht op sterke steden en vitale dorpen, alsmede daarop aansluitende stedelijke ontwikkeling. In de komende jaren is sprake van een stagnerende en zelfs krimpende woningvraag. De financiering van rood-voor-rood (verevening nieuwbouw met herstructurering en transformatie) wordt daardoor al lastig. Vraag is of zich dat zal verdragen met een rood-voor-groen-beleid. Wij achten het denkbaar dat die afweging moet worden gemaakt.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
41
42
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
6
Leefbaarheid
6.1 n Provinciale rol Door het verstrekken van subsidies en het begeleiden van processen stimuleert de provincie het behoud en de versterking van de leefbaarheid van stad en platteland. De subsidiemogelijkheden voor leefbaarheidsinitiatieven zijn benoemd in het Meerjaren Programma Landelijk Gebied. Het programma is opgesteld met rijksgeld en provinciaal geld. Het geld komt uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en uit het eigen Frysk Ynfestearringsbudzjet Lanlik Gebied (FYLG). In het ruimtelijke spoor (wettelijke taak) biedt het provinciale beleid ontwikkelingsruimte in de vorm van hergebruik van voormalig agrarische bebouwing, een ruimtevoor-ruimte-regeling en kwaliteitsarrangementen. Deze instrumenten moeten bijdragen aan de leefbaarheid van Fryslân.
6.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Leefbaarheid wordt het volgende ruimtelijke kerndoel uit het streekplan geëvalueerd: een vitaal platteland; kwaliteitsverbetering via kwaliteitsarrangementen. Er wordt gerapporteerd over de volgende subdoelen: Hergebruik voormalige (agrarische) bebouwing Ruimte-voor-ruimte-regeling Recreatieve kwaliteitsverbetering en grootschalige kwaliteitsarrangementen
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
43
6.2.1 Hergebruik voormalige (agrarische) bebouwing Het streekplan beoogt met een passend hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing de beeldbepalende gebouwen in het landschap te behouden, beeldverstorende bebouwing te verwijderen, de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te verbeteren. Daarmee moet de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland verbeteren. In het streekplan en in de Verordening Romte worden functies zoals wonen, recreatie, zorg en lichte bedrijvigheid als geschikte vervangende functies aangemerkt. Niet alle functies zijn geschikt voor vestiging in het landelijk gebied. Industriële bedrijven zijn niet toegestaan. Onze ervaring is dat deze regeling in de praktijk voldoende mogelijkheden voor hergebruik biedt. Anderzijds is de regeling ook effectief om te voorkomen dat zich zware bedrijvigheid in het landelijk gebied vestigt. Alle gemeenten hebben een regeling in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen die voorziet in hergebruik en past binnen de streekplanruimte. Wel vindt er zo nu en dan in een concreet geval discussie met de gemeente plaats over hetgeen nog als aanvaardbare vervangende (bedrijfs-)vestiging kan worden aangemerkt. In het streekplan en in de Verordening Romte is bepaald dat bij een vervangende functie enige aanvullende nieuwbouw aanvaardbaar is. Er is geen normering voor ‘enige aanvullende bebouwing’ opgenomen. Wij vullen deze norm in door het voeren van maatwerk met gemeenten. Hoewel het soms lastig is om te bepalen wat moet worden verstaan onder ‘enige aanvullende bebouwing’ blijkt de regeling in de praktijk toch werkbaar. Het is in een enkel geval voorgekomen dat nieuwbouw die in omvang nagenoeg overeenkomt met de bestaande bebouwing door ons aanvaardbaar is geacht. De maximale kwantitatieve norm ligt door het voornoemde voorbeeld in feite al vast, maar aanvaardbaarheid hangt evenzeer af van kwaliteiten. Afhankelijk van de situatie (functie, locatie, inpasbaarheid, vorm en kwaliteit bebouwing) kan worden beoordeeld of de aanvullende nieuwbouw nog passend is. In het streekplan en in de Verordening Romte is bepaald dat woon(zorg)eenheden als vervangende functie alleen gerealiseerd mogen worden in het hoofdgebouw of in karakteristieke bijgebouwen. Ten aanzien van wonen heeft dit niet tot problemen geleid. Bij zorgfuncties werkt deze bepaling soms wel beperkend. Naast dagbesteding op zorgboerderijen is er een toenemende markt voor woonzorg instellingen in het landelijk gebied. Deze ontwikkeling wordt door ons toegejuicht en gestimuleerd. Voorkomend probleem is echter de huisvesting van zorg behoevenden. Er is niet altijd voldoende ruimte aanwezig in het hoofdgebouw om voldoende woonzorgeenheden te maken. Vóór de inwerkingtreding van de Verordening Romte is in een enkel geval in afwijking van de betreffende bepaling in het streekplan toch meegewerkt aan initiatieven waar de woonzorgeenheden in bestaande bijgebouwen of zelfs in nieuwe bebouwing zijn gerealiseerd. Nu de Verordening Romte in werking is getreden is afwijken in principe niet meer mogelijk. Wel zijn initiatieven in enkele gevallen in de vorm van een kwaliteitsarrangement gegoten. Wij kunnen dan een ontheffing verlenen omdat een initiatief een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en bijdraagt aan de economie en vitaliteit van de streek.
44
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Conclusies Er is geen aanleiding de regeling voor hergebruik van voormalig (agrarische) opstallen vergaand bij te stellen. Overwogen zou kunnen worden alsnog een nadere omschrijving (norm) voor aanvullende bebouwing op te nemen. Verder zou gedacht kunnen worden aan een versoepeling van de regels voor zorgfuncties. Dit omdat het gebruik van de ontheffing zoveel mogelijk beperkt blijven tot niet te voorziene, bijzondere gevallen. 6.2.2 Ruimte-voor-ruimte-regeling Het streekplan beoogt de sloop van beeldverstorende bebouwing te stimuleren. De mogelijkheid wordt geboden de sloop te financieren via compenserende woningbouw. In de ruimte-voor-ruimte-regeling kan een woning in een bebouwingslint of cluster worden toegevoegd wanneer 1.000m² aan (agrarische) bebouwing of 3.000m² aan kassen wordt gesloopt. Op een solitaire agrarisch bouwperceel kan dat als 1.500m² aan (agrarische) bebouwing of 5.000m² aan kassen wordt gesloopt. Compensatie op een solitair bouwperceel wordt in het streekplan slechts bij uitzondering aanvaardbaar geacht. Dit moet nadrukkelijk worden gemotiveerd vanuit een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Van de mogelijkheid van de ruimte-voor-ruimte-regeling is tot nu toe minder vaak gebruik gemaakt dan verwacht. Dit heeft de verschillende oorzaken, waaronder: het moeilijk kunnen vinden van geschikte locaties in bebouwingslinten en -clusters; het toepassen van andere sloop- en herbouwregelingen uit het streekplan; het niet kunnen voldoen aan de gestelde sloopnorm. Ad 1 Vaak is het vinden van geschikte locaties in bebouwingslinten en -clusters een probleem. Dit probleem is inmiddels deels ondervangen doordat het in de Verordening Romte makkelijker is gemaakt om de extra woning op het solitaire bouwperceel zelf te bouwen. De uitvoering van de regeling is in de Verordening Romte meer bij de gemeenten neergelegd. Het vinden van geschikte locaties in linten en clusters is hiermee minder van belang geworden. Ad 2 Een andere reden voor het niet gebruiken van de ruimte-voor-ruimte-regeling is dat gemeenten andere mogelijkheden toepassen, die het streekplan biedt voor sloop en herbouw. In een aantal gemeenten is bijvoorbeeld een regeling in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen die ervoor zorgt dat bij sloop van voormalig agrarische opstallen slechts een percentage van het gesloopte teruggebouwd mag worden. Ook dergelijke regelingen vormen een effectief instrument om beeldverstorende bebouwing in het landelijk gebied te slopen. Dan is het opnemen van een ruimtevoor-ruimte-regeling minder noodzakelijk. Ad 3 Een aantal gemeenten loopt er tegen aan dat niet kan worden voldaan aan de sloopnorm. Er zijn enkele gevallen bekend waar kwaliteitsverbetering te behalen was, maar waar niet voldoende opstallen aanwezig waren om te kunnen voldoen aan de gestelde norm in het streekplan en in de Verordening Romte.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
45
In de praktijk kunnen wij dit met de gemeente oplossen door gebruik te maken van de mogelijkheid in de Verordening Romte om ontheffing te verlenen voor kwaliteitsarrangementen. Conclusies Er is geen aanleiding de ruimte-voor-ruimte-regeling op korte termijn bij te stellen. Wij verwachten dat er behoefte aan deze beleidsruimte bij gemeenten zal blijven. Met name nu de mogelijkheden voor het toepassen van de regeling op solitaire percelen makkelijker is geworden. In nieuw ruimtelijk beleid zou overwogen kunnen worden de normen bij te stellen. Wij zijn namelijk van mening dat het gebruik van de ontheffing zoveel mogelijk beperkt moet blijven tot niet te voorziene, bijzondere gevallen. 6.2.3 Recreatieve kwaliteitsverbetering en grootschalige kwaliteitsarrangementen Het streekplan biedt ruimte voor kwaliteitsarrangementen. Daarbij gaat het om projecten die qua schaal of locatie afwijken van de reguliere beleidskaders zoals geschetst in de streekplanhoofdstukken Leefbaarheid en Recreatie en toerisme, maar toch kwalitatieve meerwaarde hebben. Het streekplan benoemt naast de eerder besproken vormen (ruimte-voor-ruimte en hergebruik) een aantal voorbeelden, zoals: recreatieve kwaliteitsverbetering, waarbij de uitbreiding van recreatieve voorzieningen nabij natuurgebieden wordt gecombineerd met het behoud en ontwikkeling van natuurlijke waarden; grootschalige kwaliteitsarrangementen in de sfeer van zorg, cultuur onderwijs of recreatie die een grote sociaal-economische impuls kunnen geven en waarbij grote ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd door sloop of hergebruik en/of waarbij nieuwe groene en blauwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Van deze beleidsruimte is sinds 2007 nog niet veel gebruik gemaakt. Wij praten soms mee over zich aandienende projecten, maar die krijgen, ook door de economische situatie geen vervolg. Er heeft zich een beperkt aantal initiatiefnemers gemeld die een grootschalige ontwikkeling wensten te realiseren in combinatie met de afbraak van beeld verstorende bebouwing en/of het hergebruik van verpauperde terreinen. Het onderwijsproject Wyldemerk-Harich is bekend, maar krijgt geen vervolg. Slechts in een enkel geval lijkt een project tot uitvoering te kunnen komen en kunnen wij hieraan meewerken (Nieuwe Marke te Opeinde). In enkele andere gevallen kon niet meegewerkt worden omdat per saldo geen sprake was van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In één geval (Lauwershage) is de ontwikkeling niet doorgezet vanwege de huidige financieel- economische situatie. Kwaliteitsarrangementen in combinatie met toevoeging van groene en blauwe kwaliteiten komen vaker voor. Er is een aantal gevallen van recreatieve verblijfs recreatieve ontwikkelingen in het landelijk gebied geweest, overigens eerder midden- dan grootschalig, waarbij is ingezet op een toevoeging van landschappelijke en natuurlijke elementen in een verhouding van minimaal 1:1. Buiten de recreatiesfeer hebben zich nog geen initiatieven voor kwaliteitsarrangementen in combinatie met het toevoegen van groene en blauwe elementen voorgedaan.
46
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Conclusie Er is geen aanleiding de regeling voor kwaliteitsarrangementen bij te stellen. Hoewel niet op grote schaal gebruik is gemaakt van de regeling voorziet deze ook in de toekomst in een bepaalde behoefte.
6.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda Het streekplanbeleid ten aanzien van hergebruik van voormalige (agrarische) gebouwen is vertaald in artikel 1.2.1 van de Verordening Romte. De juridische vertaling heeft niet tot grote problemen geleid. Gevolg van de regeling is wel dat, daar waar eerder bestuurlijk, in afwijking van het streekplan werd meegewerkt aan het toestaan van woonzorgeenheden buiten het hoofdgebouw, nu de juridische procedure van ontheffing (kwaliteitsarrangement) op grond van de Verordening Romte nodig is. Het ruimte-voor-ruimte-beleid uit het streekplan is vertaald in artikel 1.6 en 1.3.1 van de Ver-ordening Romte. Het bouwen van de compenserende woning op een solitair bouwperceel is in de Verordening Romte meer aan de verantwoordelijkheid van de gemeente overgelaten dan in het streekplan. Verwacht wordt dat door de versimpeling van de regeling in de toekomst meer gebruik van de regeling wordt gemaakt. Met de inwerkingtreding van de Verordening Romte hebben de sloopnormen een hardere werking. Het is het wel moeilijker geworden om in beperkte mate af te wijken van de sloopnorm. In voorkomend geval kunnen wij alleen via een ontheffing voor kwaliteitsarrangementen meewerken. In de Verordening Romte wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen recreatieve kwaliteitsverbetering en grootschalige kwaliteitsarrangementen: in artikel 1.8.1 is een algemene ontheffing voor kwaliteitsarrangementen opgenomen. Dit is een samenvoeging van de onderscheiden ‘arrangementen’ in het streekplan. Ontheffing kan worden verleend voor ruimtelijke ontwikkelingen wanneer per saldo wordt bijgedragen aan een goede ruimtelijke kwaliteit. Die ontheffingsmogelijkheid is, zoals gezegd, nog nauwelijks toegepast voor echt grootschalige initiatieven. Ze is in de praktijk wel gaan fungeren als een soort toverformule voor vooral recreatieve ontwikkelingen die op zichzelf (net) niet passen binnen de bepalingen in de Verordening Romte maar die zich wel lenen voor medewerking. De afspraken met de VFG over de bestuurlijke samenwerkingsagenda hebben tot nu toe geen betrekking op de bovengenoemde thema’s.
6.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Vanuit een aantal gemeenten is het signaal afgegeven dat de huidige sloopnormen voor de ruimte-voor-ruimte-regeling in bepaalde gevallen te beperkend zijn. In enkele gevallen kon de sloopnorm niet worden gehaald waardoor een aanzienlijke kwaliteitsverbetering is misgelopen. Vanuit een gemeente wordt gevraagd om een aanpassing van de sloopnorm op korte termijn. Wij vinden het nodig dat in het kader van nieuw omgevingsbeleid deze heroverweging wordt gemaakt. In de tussentijd
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
47
kunnen wij, in gevallen die zich daarvoor lenen, toepassing geven aan de ontheffing voor kwaliteitsarrangementen in de Verordening Romte. Uit gemeentelijke hoek komt ook bevestiging van ons idee dat er behoefte is om woonzorgeenheden ook in bestaande bijgebouwen toe te staan. Er is niet altijd voldoende ruimte aanwezig in het hoofdgebouw om voldoende woonzorgeenheden te maken. Wij onderschrijven het nut van een heroverweging in een nieuw omgevingsplan.
6.5 n Conclusies en agenda voor toekomst Over het algemeen is het beleid ten aanzien van hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het landelijk gebied effectief. De verschillende mogelijkheden voor functiewijziging die het streekplan biedt zijn voldoende. Ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen. In komend beleid kan overwogen worden om te verduidelijken wat als toelaatbare aanvullende bebouwing bij hergebruik wordt beschouwd. Verder denken wij aan een verruiming van de regels voor zorgfuncties. Van de ruimte-voor-ruimte-regeling wordt niet zoveel gebruik gemaakt als verwacht. Toch wordt voorgesteld het beleid te handhaven. Wij denken dat deze beleidsruimte toch in de behoefte gaat voorzien. In komend beleid kan overwogen worden om de sloopnormen te herijken. Het instrument kwaliteitsarrangementen biedt goede mogelijkheden mee te werken aan ‘rode’ ontwikkelingen in het buitengebied zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit. In potentie biedt de regeling mogelijk ook nieuwe kansen in de krimpgebieden. Met de inwerkingtreding van de Verordening Romte constateren wij dat wij geregeld via ontheffing meewerken aan projecten die, qua schaal en ligging net afwijken van de basisregels die in het streekplan waren opgenomen en in de verordening zijn vastgelegd. In de aankomende Spoedwet Wro zal het instrument van ontheffing alsnog formeel worden geregeld. In die wet wordt bepaald, zo blijkt uit de tekst en de toelichting, dat het opnemen van ontheffingsbepalingen zich moet beperken tot uitzonderlijke, niet voorziene situaties. Herhaalde toepassing strookt daar niet mee. Dat maakt dat wij de verordening zullen moeten gaan screenen op die wettelijke inzet. Met name in de sfeer van leefbaarheid en recreatie (in de verordening zijn dat bepalingen onder 1, Bundeling Algemeen en 6, Recreatie en toerisme) is denkbaar dat wij ontheffingsbepalingen (waar wij bevoegd zijn tot verlening) moeten veranderen in afwijkingsbepalingen (waar gemeenten bevoegd zijn tot toepassing, mits wordt voldaan aan de in die bepaling opgenomen voorwaarden).
48
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
7
Werken
7.1 n Provinciale rol Het rijk legt de verantwoordelijkheid voor programmering en herstructurering van werkfuncties steeds meer bij de regionale partijen. De regierol van de provincie neemt dus toe. Wij stellen ruimtelijke voorwaarden aan de ontwikkeling en invulling van bedrijventerreinen, het realiseren van kantoren en de vestiging van detailhandel; dit is een wettelijke bevoegdheid op grond van de Wro. Met gemeenten maken wij regionale afspraken over de programmering en herstructurering van bedrijven terreinen en over de ontwikkeling van kantoorruimten in de stedelijke centra. Met kennis en kunde stimuleren wij in dat verband regionale afstemming en fasering en de herstructurering van bedrijventerreinen. Verder stimuleren wij financieel de herstructurering van bedrijventerreinen. Dit in de vorm van cofinanciering; gemeenten en rijk dragen hier ook aan bij. Gemeenten en marktpartijen zijn vervolgens verantwoordelijk voor de feitelijke ontwikkeling en realisering van de verschillende werkfuncties.
7.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Werken wordt het volgende ruimtelijke kerndoel geëvalueerd: het vestigingsbeleid naar aard en schaal. Deze evaluatie vindt plaats aan de hand van de volgende twee aspecten: verdeling werkfuncties naar aard en schaal over typen kernen (vestigingsbeleid); zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
49
7.2.1 Verdeling van werkfuncties naar aard en schaal over typen kernen Tabel 2.3.2 in het streekplan geeft onze inzet weer van de voorgestane verdeling van de verschillende werkfuncties over de onderscheiden soorten kernen. Daarbij is ook het begrip ‘naar aard en schaal’ nader geconcretiseerd. De stedelijke centra bieden de ruimste vestigingsmogelijkheden. In de regionale centra, de bedrijfsconcentratie kernen en in de overige kernen zijn in deze volgorde de vestigingsmogelijkheden beperkter. Hiermee wordt een mate van concentratie van werkfuncties beoogd. Met ons concentratiebeleid handhaven wij de inzet op de economische kernzones (A7-zone en Westergozone). Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt er op toegezien dat de plannen niet in strijd zijn met deze uitgangspunten van het streekplan en dat eventuele afwijkingen daarvan goed gemotiveerd zijn. Dit streekplanbeleid is inmiddels opgenomen in de Verordening Romte, Hieronder wordt ingezoomd op ons vestigingsbeleid ten aanzien van drie werkfuncties, zoals genoemd in tabel 2.3.2 op bladzijde 74 van het streekplan, te weten: bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Bedrijventerreinen We zijn nagegaan hoe de verdeling van bedrijventerreinen over de verschillende typen kernen er uit ziet en in hoeverre er sprake is van concentratie. Dat doen we vanuit drie invalshoeken: de uitgifte in de afgelopen periode, de afgesproken te verwachten uitgifte tot en met 2020 en de werkgelegenheidsontwikkeling op bedrijventerreinen. De uitgifte van bedrijventerreinen fluctueert sterk en hangt sterk samen met de conjunctuur. In de Streekplanperiode is de uitgifte ieder jaar verminderd.
Figuur 7.1 Uitgifte aantal ha bedrijventerreinen in Fryslân. (Bron: IBIS.)
Een indicatie van de mate van concentratie kan worden afgeleid uit de spreiding van de uitgifte van terreinen in de afgelopen jaren over de verschillende kerntypes. 2007
2008
2009
2010
2011
Gemiddeld 2007-2011
Gemiddeld
2000-2011 Bevolking in 201011
kerntype stedelijke centra
47%
46%
55%
60%
62%
54%
54%
34%
regionale centra
36%
39%
27%
30%
25%
32%
30%
19%
bedrijfsconcentratiekernen
7%
2%
3%
1%
2%
3%
4%
4%
overige kernen
10%
14%
16%
8%
10%
12%
13%
43%
Fryslân totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Tabel 7.1 Procentuele verdeling van uitgiftes bedrijventerreinen per kerntype. (Bron: IBIS [bedrijventerreinen] en provincie Fryslân [bevolking].)11
11 Gegevens van de beroepsbevolking per kerntype ontbreken. Vandaar dat hier bevolkingscijfers worden gebruikt.
50
Verdeling
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
In de periode 2007 tot en met 2011 vindt 86 % van de uitgiftes plaats in de stedelijke en regionale centra. Inclusief de bedrijfsconcentratiekernen heeft in totaal 89 % van de uitgiftes in de daarvoor bedoelde kernen plaatsgevonden. De verdeling van de uitgifte over de kerntypen is ook in lijn met de doelstelling in het streekplan. Ter referentie is de verdeling van de bevolking per kerntype in de bovenstaande tabel toegevoegd, om de relatieve betekenis van die verdeling aan te duiden. Op basis daarvan constateren wij dat er duidelijk sprake is van concentratie, conform de doelstelling van het streekplan. Wat opvalt is, in vergelijk met de periode 2000 tot en met 2011, dat het aandeel van de regionale centra in de uitgifte de laatste jaren iets is beperkt. Bedacht moet worden dat de uitgifte van terreinen uiteraard gebonden is aan de beschikbaarheid ervan. De beschikbaarheid kan ook gebaseerd zijn op “oude” plancapaciteit, van voor het huidige streekplan. Daarom is het zinvol om na te gaan waar de huidige voorraad uitgeefbaar terreinen is geconcentreerd. Samen met de verdeling van de plannen voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, biedt dat een beeld van hoe de uitgifte zich mogelijk verder zal ontwikkelen. In samenwerking met de gemeenten op het vasteland zijn in vier samenwerkings regio’s regionaal afgestemde bedrijventerreinenplannen opgesteld. Hiermee zijn de fasering en programmering van de uitgifte van de bestaande voorraad en van de nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen tot en met 2020 in principe vastgelegd. De afspraken worden periodiek herijkt. In totaal gaat het om een capaciteit van ruim 750 ha tot en met 2020. Deze capaciteit past binnen de afspraak van 800 ha die in het convenant bedrijventerreinen 2010-2020 tussen rijk, IPO en VNG is vastgelegd. In onderstaande tabel is aangegeven hoe in die 4 regionale bedrijventerreinenplannen de verdeling is van de bestaande uitgeefbare voorraad en van de plannen voor nieuwe terreinen over de onderscheiden kernen. Totale
Stedelijk
Regionaal
Bedrijfs
Overige
programmering
centrum
Centrum
concentratiekern
kernen
Voorraad12
441
210
169
11
51
Plannen t/m 2020
315
151
107
29
28
Totaal
756
361
276
40
79
Verdeling
100%
48%
37%
5%
10%
Tabel 7.2 Verdeling bestaande uitgeefbare voorraad en plannen t/m 2020 in hectares. (Bron: bedrijventerreinenplannen Noordwest-, Zuidwest-, Noordoost- en Zuidoost-Fryslân.) 12
Als de toekomstige uitgifte conform deze regionale afspraken wordt gerealiseerd, dan kunnen we verwachten dat de stedelijke centra bijna de helft van de nog uit te geven terreinen voor hun rekening nemen. In de regionale centra vindt 37 % van de toekomstige uitgifte plaats. Samen met de bedrijfsconcentratiekernen wordt 90 % van de uitgifte in de daartoe bedoelde kernen geconcentreerd. Vergeleken met de uitgiftes in het verleden, betekent dit in feite dat er meer wordt geconcentreerd.
12 Omdat de eerste afspraken met de regio Noordoost zijn gemaakt, betreft het hier de voorraad per 1-1-2009; voor de overige regio’s de voorraad per 1-1-2010.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
51
De groep overige kernen verliest immers aandeel. En hoewel het aandeel van de regionale centra toeneemt, blijven de stedelijke centra nog steeds dominant. Opgemerkt wordt nog dat de plannen in de groep “overige kernen” weliswaar binnen de regio verantwoord zijn, maar dat in sommige gevallen nog de plano logische procedure moet worden doorlopen. Daarbij zal gemotiveerd moeten worden dat er sprake is van concrete lokale behoefte waarvoor redelijkerwijs geen ruimte is binnen het bestaand stedelijk gebied van die kern. Het zou dus kunnen dat het aandeel van de overige kernen nog iets lager uitvalt13. Als afgeleide van de vestigingsspreiding, kan ook gekeken worden naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen. In tabel 7.3 is de groei en de verdeling van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen naar kerntype weergegeven in de periode 2007-2011. Ook hieruit blijkt dat de meeste nieuwe banen in de stedelijke centra zijn gerealiseerd, gevolgd door regionale centra. Ook hier hebben we de cijfers gerelateerd aan de spreiding van de (beroeps)bevolking. Daarmee kan de relatieve betekenis van de spreiding van de werkgelegenheid worden aangeduid. Conclusie is dat ook hier sprake is van een duidelijke concentratie. Ook hier laten de regionale centra procentueel de sterkste toename zien. Een directe verklaring hiervoor is niet te geven. De ontwikkeling in de bedrijfsconcentratiekernen en overige kernen laten een afname zien. Oorzaken hiervan zijn niet aan te geven. Bij bedrijfsconcentratiekernen gaat het om lage aantallen. De daling kan veroorzaakt zijn door een incidenteel geval. Stedelijke
Regionale
Bedrijfs
Overige
centra
centra
concentratiekernen
kernen
Totaal
2007
45.223
21.200
1.897
10.290
78.610 82.818
2011
48.277
22.914
1.857
9.770
2007-2011 absoluut
3054
1714
-40
-520
4208
2007-2011 procentueel
6,8%
8,1%
-2,1%
-5,1%
5,4%
Verdeling groei
73%
41%
-1%
-12%
100%
Verdeling bevolking14
34%
19%
4%
43%
100%
Tabel 7.3 Werkgelegenheid op bedrijventerreinen in Fryslân, uitgedrukt in aantal banen per kerntype. (Bron: Werkgelegenheidsregister Provincie Fryslân.)14
De drie invalshoeken overziende, concluderen we dat het vestigingsbeleid voor bedrijventerreinen heeft geresulteerd in een evenwichtige verdeling over, en concentratie in de daartoe in het streekplan bedoelde kernen/kerntypen. De stedelijke centra scoren daarbij in absolute zin het hoogst; in relatieve zin doen de regionale centra het goed. Gelet op de in regionaal verband gemaakte afspraken met de gemeenten, gaan we er vanuit dat we ook in de komende periode tot en met 2020 op koers blijven. Kantoren Het streekplan voorziet met name in de stedelijke centra in vestigingsmogelijkheden voor kantoren. Met daarbij een speciale positie voor Leeuwarden als kantorenstad. In de regionale centra zijn de kantoormogelijkheden beperkter. Bij de overige kernen 13 Anderzijds gaat het hier om bedrijventerreinen van 1 ha of groter. Incidentele bedrijfsvestigingen of -vergroting van kleiner dan 1 ha zouden in de overige kernen voor iets grotere uitgifte kunnen zorgen. 14 Gegevens betreffen 2010. Aangenomen wordt dat de verdeling in 2011 weinig zal afwijken.
52
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
is er alleen ruimte voor de zeer kleine lokale bedrijven (tot 600 m2). Gemeentelijke bestemmingsplannen zijn conform dit vestigingsbeleid vastgesteld. Wat betreft de ontwikkelingen in de kantorensector stellen wij vast dat deze zich met name afspelen in de vier grootste kernen, te weten: Leeuwarden, Drachten, Heerenveen en Sneek. Sinds 2000 bestaan er afspraken met deze gemeenten (de F4-gemeenten) over de planologische ruimte voor nieuwe kantoren voor de periode tot 2010. In totaal was binnen die afspraken ruimte voorzien van 280.000 m2. Uit recent beschikbaar gekomen cijfermateriaal blijkt dat over de periode 2000-2010 er in totaal circa 245.000 m2 is bijgekomen15. In het streekplan werd al uitgegaan van een lagere prognose vanaf 2005 dan de hierboven genoemde afspraken uit het verleden. Er is uitgegaan van een bandbreedte van 16.000 - 23.000 m2 per jaar, afhankelijk van het economisch scenario. Zoals het er nu naar uitziet, zal ook deze prognose naar beneden moeten worden bijgesteld. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de recentelijk door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) uitgebrachte kantorenmonitor voor Noord-Nederland. Uit de daaruit herleide gegevens voor Fryslân komt het beeld naar voren dat voor de periode 2010 - 2020 voor Fryslân de kantorenvoorraad met slechts ca. 9 0.000 2 16 100.000 m netto kan toenemen . In het streekplan is aangekondigd dat de provincie nieuwe realistische afspraken wil maken met de betrokken gemeenten over de toekomstige kantoorontwikkelingen in Leeuwarden, Drachten, Heerenveen en Sneek. Met Heerenveen zijn eind 2008 nieuwe afspraken gemaakt over de toekomstige kantoorontwikkelingen, op basis van de uitgangspunten van het streekplan. Actualisatie is echter nodig. Met de andere drie gemeenten is bestuurlijk en ambtelijk overleg gevoerd, maar zijn de afspraken nog niet afgerond. De vier gemeenten, inmiddels optredend als F4-gemeenten, hebben inmiddels aangegeven hierover met elkaar en met ons in gesprek te gaan. Overleg en nieuwe afspraken zijn van belang, zeker gelet op de recent beschikbaar gekomen prognoses van het EIB. Detailhandel Het streven is de kwaliteit van het kernwinkelgebied in stand te houden. Daarom worden in het streekplan beperkte vestigingsmogelijkheden geboden voor perifere detailhandel. In het streekplan zijn de branches die behoren tot het begrip ‘perifere detailhandel’ nauwkeurig omschreven en worden perifere toevoegingen van andere branches afgewezen vanwege het negatieve effect op het kernwinkelgebied. Bij de planologische toetsing van plannen wordt hierop toegezien. Nieuwe vestigingen van perifere detailhandel die niet voldoen aan de uitgangspunten van het streekplan hebben zich in de afgelopen periode niet voorgedaan. Discussies over grootschalige ontwikkelingen bij Heerenveen (Sportstad), Drachten (Vrijburgh) en Leeuwarden (Werpsterhoek) hebben niet geleid tot winkelontwikkelingen in strijd met het streekplanbeleid. 15 Bron: EIB, kantorenmonitor. Het betreft hier 215.000 m2 vvo, en dat is bij benadering 245.000 m2 bvo. 16 Friese cijfers zijn door EIB proportioneel afgeleid uit resultaten voor Noord-Nederland, op basis van verwachte bevolkings- en werkgelegenheidsontwikkeling. De cijfers zijn hier omgerekend naar bvo t.b.v vergelijking met streekplanprognose. De cijfers zijn geijkt op de Friese bevolkingsprognose.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
53
Mede gebaseerd op een in 2007 gehouden koopstromenonderzoek, hebben verschillende gemeenten het generieke streekplanbeleid verwerkt in hun eigen nieuwe detailhandelsvisies. In een aantal gevallen zijn hiermee eerder gedachte nieuwe en omvangrijke perifere toevoegingen komen te vervallen en is de focus verlegd naar investeringen in de kernwinkelgebieden. In die zin is het streekplanbeleid geslaagd. Het beleid heeft echter niet kunnen voorkomen dat door autonome ontwikkelingen (bijvoorbeeld economische crisis en internetaankopen) de positie van de kern winkelgebieden is aangetast. Dat de kernwinkelgebieden steeds meer onder druk zijn komen te staan laat onderstaande tabel zien. Vestigingen
Banen
2007
2011
2007-2011
2007
2011 2007-2011
Detailhandel in winkelgebied
3772
3538
-6,2
15258
14584
-4,4
Detailhandel buiten
1683
1752
4,1
7739
7724
-0,2
(%)
(%)
winkelgebied Supermarkten
287
272
-5,2
9454
10559
11,7
Detailhandel vanuit huis
891
1431
60,6
1335
1910
43,1
(markthandel/webwinkels/ postorder) Tabel 7.4. Aantal vestigingen en banen in de detailhandel. (Bron: Werkgelegenheidsregister provincie Fryslân.)
De traditionele winkel verliest qua aantal vestigingen en qua werkgelegenheid terrein. Met name in de kernwinkelgebieden is dit het geval. In de perifere detailhandel is er sprake van een toename van het aantal vestigingen, maar wel met minder mensen. Het aantal supermarkten neemt af, maar de werkgelegenheid neemt toe; dat zijn dan vooral parttimers. Aan de andere kant is er een sterke groei van het aantal webwinkels en postorderbedrijven. Deze ontwikkeling strookt met het beeld dat ook voor Nederland naar voren komt: een autonome groei van de aankopen via internet ten koste van traditionele winkels. Ruimtelijk gezien betekent dit een druk op de kernwinkelgebieden. Het onderstreept de noodzaak om behoedzaam met het kernwinkelgebied om te blijven gaan en perifere vestigingen te beperken. 7.2.2 Zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit Het streekplan zet in op zorgvuldig ruimtegebruik, maar legt de verantwoordelijkheid bij de gemeenten. Bijna gelijktijdig met het moment van inwerkingtreding van het streekplan, kwamen ook nieuwe (landelijke) ontwikkelingen, onder meer onder de noemer van “Mooi Nederland” goed op stoom. Het resulteerde in meer nadruk op zorgvuldig ruimte gebruik en ruimtelijke kwaliteit en in een zwaardere provinciale regierol. Zo is er sinds de inwerkingtreding van het streekplan sprake geweest van een intensivering van het bedrijventerreinenbeleid. Dit heeft geresulteerd in een Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020, dat door Rijk, IPO en VNG is ondertekend en waarbij afspraken zijn gemaakt over met name de volgende zaken: de herstructurerings- en revitaliseringsbehoefte van bestaande bedrijventerreinen;
54
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
de invulling van vrijkomende ruimte op bestaande bedrijventerreinen; in relatie hiermee, de aanvullende regionale behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen; en de noodzaak van regionale samenwerking tussen gemeenten op dit beleidsterrein. Zaken dus die alles te maken hebben met ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik. De herstructureringsopgave is in beeld gebracht en op basis hiervan is in 2010 het “Provinciaal Herstructureringsprogramma Bedrijventerreinen 2010-2013” (PHP) opgesteld. Dit programma is in juni 2010 aan Provinciale Staten gestuurd. Dit programma is door het rijk goedgekeurd, waardoor rijksgelden ten behoeve van herstructurering en revitalisering van bedrijventerreinen beschikbaar komen. Met gemeenten is een regionale indeling overeengekomen in vier regionale samenwerkingsregio’s. Begin 2012 zijn voor deze vier regio’s de regionaal afgestemde bedrijventerreinenplannen afgerond. Hierin is op regionaal niveau de programmering en fasering van bedrijventerreinen tot en met 2020 afgestemd. Daarin is op regionaal niveau ook de toepassing van de SER-ladder verdisconteerd. Het toepassen van de SER-ladder houdt in dat eerst de bestaande ruimte wordt benut alvorens tot nieuwe uitleglocaties kan worden overgegaan. Voor alle plannen tezamen wordt uitgegaan van een ruimtewinst van 60 ha Gezamenlijk is door de vier regio’s in totaal aan ca. 350 ha aan harde en zachte plancapaciteit geschrapt, dan wel naar achteren (na 2020) geschoven. Dit was nodig: op grond van nieuwe prognoses ten aanzien van uitgiftes dreigde een overschot aan bedrijventerreinen te ontstaan. Die regionale bedrijventerreinenplannen bevatten ook de opdracht om binnen de regio de herstructureringsplannen nader uit te werken en te prioriteren, op basis van het PHP. Daarmee wordt invulling gegeven aan het Aanvalsplan herstructurering en revitalisering bedrijventerreinen. Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt op korte termijn gestart met het maken van afspraken met de gemeenten van de vier grote steden over de kantoor ontwikkelingen. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik is dit ook wenselijk, mede gezien de recente ontwikkelingen op de kantorenmarkt en de daaruit voortvloeiende noodzaak om naar het bestaande aanbod te kijken. 7.2.3 Economische kernzones Het fenomeen economische kernzones is aangeduid op de streekplankaart. Planologisch heeft dit doorvertaling gekregen in de mogelijkheden voor b undeling en concentratie in stedelijke en regionale centra en in de bundelingsgebieden. Verder heeft het kernzonebeleid vertaling gekregen in de uitvoering (stuurgroepen en convenanten). Inmiddels is besloten om de convenanten van de kernzones A7- en Westergozone uit te dienen tot eind 2013, maar niet te verlengen. Een en ander is besloten op basis van een recent uitgevoerde evaluatie. Voor de planologische mogelijkheden heeft dit besluit geen effect.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
55
7.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda De programmering van bedrijventerreinen en kantoren maakt expliciet deel uit van de (planologische, beleidsmatige) samenwerkingsagenda, die met de VFG is afgesproken. De Verordening Romte borgt vervolgens deze bestuurlijke afspraken. Deze verordening bevat de voorwaarden en criteria van het vestigingsbeleid en tevens van het zorgvuldig ruimtegebruik (toepassing van de SER-ladder). De verordening bepaalt dat plannen voor nieuwe bedrijventerreinen moeten passen binnen een (regionaal afgestemd) bedrijventerreinenplan. Met de vier regionale bedrijventerreinenplannen kunnen gemeenten aan deze eis voldoen. Voor nieuwe kantoorontwikkelingen vraagt de Verordening een kantorenplan. Dat hoeft niet regionaal te zijn afgestemd met de omliggende gemeenten. In de Friese situatie gaat het om afstemming tussen vier F4 gemeenten. Voor de kantoren moeten deze afspraken nog worden gemaakt.
7.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip In het algemeen wordt onderkend dat het vestigingsbeleid heeft geleid tot concentratie van werkfuncties en voorzieningen in de daarvoor bedoelde kernen. De KvK bepleit een verdere versterking van stedelijke netwerken in het toekomstig beleid ten behoeve van clustering van werkgelegenheid en voorzieningen en draagvlak voor nieuwe (top)voorzieningen. Een andere reactie vraagt om nog meer te clusteren bij de stedelijke centra. Wij zien hier vooralsnog geen aanleiding toe, gelet op de net gemaakte bestuurlijke regionale afspraken. Die regionale afspraken, zoals die zijn neergelegd in de regionale bedrijventerreinenplannen, worden als een goede zaak bestempeld waarbij de bovenregionale coördinatie van belang is. Bepleit wordt om de regionale aanpak ook in komend beleid voort te zetten. Zoals de meeste stakeholders dat ook aangeven, zien wij het belang om de provinciale regierol goed vast te houden. Een enkele reactie bepleit afstemming van de programmering in de 4 regio’s met de gezamenlijke programmering van de F4-gemeenten. Wij gaan er van uit dat de F4-afspraken goed kunnen doorklinken in de regionale plannen. Een enkele stakeholder vraagt zich af hoe het komt dat regionale centra het in sommige gevallen relatief beter hebben gedaan dan stedelijke centra. Zoals wij al hebben aangegeven kunnen wij hiervoor op basis van het beschikbare m ateriaal geen specifieke reden aanwijzen. Maar in beleidsmatige zin gebeurt er niets vreemds. Het streekplan stuurt op ’aard en schaal‘ en niet op aantallen. Indien bijvoorbeeld een voorgenomen vestiging qua aard en schaal passend is bij meerdere typen kernen, is in principe ook vestiging in elk van die kerntypen mogelijk. Onderschreven wordt ook onze, reeds in gang gezette inzet om met de F4-gemeenten nieuwe afspraken te maken over het kantorenbeleid.
56
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Vrijwel alle respondenten wijzen op het belang van extra aandacht voor de detailhandel, vanwege het sterk veranderende winkellandschap. Een nieuw koopstromenonderzoek is een van de wensen. Enkele reacties onderschrijven de noodzaak om niet meer van groei uit te gaan. In dat licht wordt gewezen op onder meer de behoefte aan nieuwe (prognose)modellen voor werkfuncties en op de behoefte aan een actief transformatiebeleid inclusief de bijbehorende middelen.
7.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Het beleid van bundeling en concentratie in de stedelijke en regionale centra en de bedrijfsconcentratiekernen is effectief en ligt op koers. Dat geldt ook voor het beleid inzake zorgvuldig ruimtegebruik. Lag in het streekplan het accent nog op een zekere mate van groei, inmiddels is er het besef dat ‘groei-denken’ geen leidraad meer zal zijn voor het plannen van de toekomstige ontwikkelingen, maar dat een behoedzamere en minder ambitieuze programmering noodzakelijk is om leegstand te voorkomen en kwaliteit te behouden. Tevens zal de aandacht steeds meer gericht worden op herstructurering en transformatie, in plaats van het ontwikkelen van nieuwe werklocaties. In het huidige Coalitieakkoord wordt deze tendens al aangeduid. In nieuw omgevingsbeleid zal dit expliciet aan de orde zijn. Vraagpunt daarbij zal zijn in hoeverre de provincie het transformatieproces zal ondersteunen. Ook dient zich dan de vraag aan in welke mate expliciet concentratiebeleid van de provincie nog betekenisvol is. Nieuwe behoefteramingen, aangepast aan de sobere trendprognoses, zijn nodig. De afspraken zoals die zijn neergelegd in de 4 regionale bedrijventerreinenplannen voldoen aan de concentratiedoelstelling in het streekplan. De programmering is afgestemd op en passend binnen hetgeen met het rijk is afgesproken in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020. In een nieuw omgevingsplan zal moeten worden bezien of het scenario waarvan nu is uitgegaan nog reëel is. Nieuwe prognoses zullen dat moeten uitwijzen. In 2012 willen wij op grond van nieuwe inzichten van het EIB over de behoefte een nieuwe start maken om met de vier grootste (F4) gemeenten afspraken te maken over de programmering van toekomstige kantoorontwikkelingen. Wij denken dat in nieuw omgevingsbeleid moet worden uitgegaan van andere (lagere) scenario’s, met een omslag van kwantiteit (groei) naar kwaliteit (transformatie). Wij zien geen aanleiding om het beleid met betrekking tot de instandhouding van de kernwinkelgebieden aan te passen. Wij denken dat het beleid krachtig moet worden voortgezet.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
57
Gelet op de toenemende leegstand en het dreigende overschot aan winkelruimte, kan mogelijk wel een herijking van ons beleid op het gebied van de vestigingsmogelijkheden van perifere detailhandel aan de orde zijn. Wij willen prioriteit geven aan winkels in bestaand bebouwd (kernwinkel-)gebied. Op dit moment voeren wij ambtelijk overleg met de KvK om te bezien welke acties op korte termijn wenselijk zijn op het gebied van detailhandelsontwikkelingen. Hierbij komt ook een eventueel nieuw koopstromenonderzoek aan de orde.
58
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
8
Netwerken
8.1 n Provinciale rol Beleidsmatig valt het onderwerp Netwerken uiteen in ‘Verkeer en vervoer’ en ‘Leidingen en verbindingen’. Ons beleid voor Verkeer en vervoer is, conform de Planwet Verkeer en vervoer, sectoraal vastgelegd in het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan (PVVP). Het Streekplan biedt het ruimtelijke kader. Het provinciaal beleid voor Leidingen en verbindingen is niet sectoraal vertaald, maar beknopt opgenomen in het streekplan zelf, ook in de hoofdstukken landschap en milieu. De aanleg van provinciale wegen, vaarwegen en fietspaden en het bouwen van bruggen en viaducten is een wettelijke taak. Deze taak voeren we zo verkeersveilig mogelijk uit. Ook het beheer en het onderhoud hoort daarbij. Een andere belangrijke opdracht is het regelen van het openbaar vervoer. Wij bepalen wie dat binnen de provincie mag doen voor trein- en busvervoer door middel van het verlenen van concessies. De belangrijkste instrumenten die we inzetten ten behoeve van het verkeersnetwerk vallen enerzijds onder de noemer ‘zelf uitvoeren’ en anderzijds het financieel stimuleren via de Brede doeluitkering (BDU) en eigen provinciale middelen. Relevante rijksmiddelen ten behoeve van de uitvoering van het Verkeer en vervoer beleid zijn sinds 1 januari 2005 ondergebracht in de BDU. Het rijk bezuinigt steeds verder op de BDU en wil de uitkering op korte termijn overhevelen naar het Provinciefonds. Onze rol bij de aanleg van leidingen en verbindingen is beperkt. Uitvoering ligt veelal bij het rijk en gemeenten, samen met private partijen. Vanuit landschap en
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
59
milieu geeft het streekplan enkele uitgangspunten. Wij hanteren die uitgangspunten in onze advisering naar het rijk.
8.2 n Ruimtelijke kerndoelen Het PVVP heeft zijn eigen evaluatie. Daarom is de evaluatie van dit streekplanhoofdstuk beperkt. Met betrekking tot dit thema in het streekplan worden de volgende ruimtelijke kerndoelen geëvalueerd: Concentratie wonen, werken en voorzieningen. Versterking netwerkstructuur ten behoeve van ondersteuning ruimtelijke structuur. 8.2.1 Concentratie wonen, werken en voorzieningen Het streekplan beoogt een optimale interne en externe bereikbaarheid van Fryslân, als impuls voor economische ontwikkelingen, de ruimtelijke structuur en de leefbaarheid. Daarbij staan zorgvuldige ruimtelijke inpassing en veiligheidsaspecten centraal. Concentratie van wonen, werken en voorzieningen vindt primair plaats in de stedelijke centra en secundair in de regionale centra. Als ondersteuning van dat concentratiebeleid stimuleren wij het fietsgebruik door te streven naar goede en hoogwaardige fietsverbindingen in en rond de stedelijke en regionale centra (het hoofdfietsroutenetwerk). Voor het resultaat van concentratiedoelstellingen voor wonen en werken verwijzen we naar de bevindingen in de betreffende hoofdstukken 5 en 7 van deze evaluatie. Ten aanzien van voorzieningen geldt dat in principe alleen planologisch wordt meegewerkt aan nieuwe voorzieningen met grote bezoekersaantallen in of nabij de stedelijke en regionale centra. Er zijn geen ontwikkelingen waarbij van dit uitgangspunt is afgeweken. We wijzen er wel op dat we niet op alle initiatieven grip hebben via ons ruimtelijk beleid, dat zich richt op nieuwe vestigingen. Vestiging van voorzieningen in bestaande en bestemde gebouwen en terreinen onttrekt zich aan onze invloed, behoudens daar waar wij bestuurlijk draagvlak kunnen vinden voor het provinciale standpunt. Voor dagrecreatieve voorzieningen ligt het concentratieprincipe genuanceerder: daarvoor is bij alle stedelijke, regionale en recreatiekernen ruimte, mits passend bij de schaal van de kern. In de verordening is dat vertaald in een bovengrens van 100.000 bezoekers, waarvan wel ontheffing kan worden verleend. Initiatieven boven 250.000 bezoekers zullen in principe bij de stedelijke centra ontwikkeld moeten worden, tenzij uit locatieonderzoek blijkt dat een andere locatie aanvaardbaar is. Tot nu toe waren er geen projecten waaraan in afwijking is meegewerkt. Er zijn wel lopende en denkbare initiatieven voor bezoekerscentra, zoals voor het Nationaal Landschap Súdwest Fryslân en bij de Afsluitdijk, waar mogelijk meer dan 100.000 bezoekers te verwachten (en nodig) zijn. Die zijn plek- of streekgebonden en lokaliseren zich dus niet op voorhand in de stedelijke centra. Er is in de periode 2007 tot en met 2009 via de BDU 4,85 miljoen besteed aan aanleg en verbetering van het hoofd fietsroutenetwerk. Voor de periode 2010-2012 staat
60
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
een besteding van ca. 4,37 miljoen gepland. Daarnaast is er in de periode 2005-2009 (Startpunt 2005: vaststelling van de beleidsnota ‘Fryslân - Fytslân’) 7,22 miljoen besteed via het MPI aan het fietsnetwerk en staat er een besteding van circa 24,7 miljoen tot 2014 gepland. 8.2.2 Versterking netwerkstructuur t.b.v. ondersteuning ruimtelijke structuur Voor de programmering en planning van verkeersinfrastructurele werken is het PVVP leidend. Het PVVP is recentelijk geëvalueerd en herzien. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar (communicatie over) het PVVP. In dit hoofdstuk beschrijven we slechts de stand van zaken van de onderdelen die ter versterking van de netwerkstructuur in het streekplan genoemd worden, te weten: de versterking van de Noordelijke Ontwikkelingsas; de verbetering van de bereikbaarheid en de doorstroming van stedelijke centra; de verbetering van de regionale bereikbaarheid; de verbetering van de bereikbaarheid binnen stedelijke gebieden; een impuls voor de beroepsvaart. Ad 1 Versterking Noordelijke Ontwikkelingsas Het streven naar versterking van de Noordelijke Ontwikkelingsas door de aanleg van de Zuiderzeelijn is niet verwezenlijkt. In 2007 besloot het kabinet dat de beoogde snelle (inter)nationale spoorverbinding tussen Groningen en Amsterdam er niet komt. Het Noorden kreeg ter compensatie een overeenkomst met het rijk over het zogenaamde Regio Specifiek Pakket. Dit bestaat uit concrete projecten en een zogenaamd mobiliteitsfonds. Onderdeel hiervan vormde de spoorlijn Heerenveen Groningen. Hiervoor was een taakstellend budget van € 577 miljoen (prijspeil 2007) beschikbaar. In middels is besloten dat ook die lijn niet tot uitvoering zal komen. De versterking van de Noordelijke Ontwikkelingsas voor transport over water heeft vorm gekregen in de opwaardering Prinses Margrietkanaal. Het profiel van het Prinses Margrietkanaal is per januari 2012 geschikt voor klasse Va schepen. De extra bochtverruiming bij de Jeltesloot zal halverwege 2013 worden opgeleverd. Ad 2 Verbetering bereikbaarheid en doorstroming stedelijke centra Er is gewerkt aan de verbetering van de aansluiting op (inter)nationale infrastructuur en de onderlinge verbinding door stroomwegen. Knelpunten bij Leeuwarden, Heerenveen/ Joure en de aansluiting van Noordoost en Zuidwest Fryslân op het landelijke wegennet zijn aangepakt (zie bijlage 1). Wij hebben in één geval gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het s treekplan biedt om bij integrale gebiedsontwikkeling een programma voor wonen en/of werken ten dienste van financiële verevening in te zetten. In het kader van de integrale gebiedsontwikkeling van de Centrale As hebben wij een bestuurlijke toezegging gedaan richting de gemeenten Dongeradeel, Dantumadiel en Tytsjerksteradiel voor het bouwen van 150 woningen per gemeente extra (bovenop andere afspraken en ook bovenop de verwachte regionale en lokale behoefte). Dit als v erdienmogelijkheid ter compensatie van te maken kosten voor de aanleg. Dongeradeel heeft hier van af gezien, omdat de woningen zouden gaan concurreren met lopende plannen en projecten. Dantumadiel en Tytsjerksteradiel hebben wel elk 150 woningen extra in hun programma opgenomen. Dantumadiel heeft voor een deel van de woningen plannen in voorbereiding. Tytsjerksteradiel is voornemens om
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
61
de extra ruimte (bij Burgum) pas na 2015 in te zetten. Gezien lage productiecijfers in achterliggende jaren en naar beneden bijgestelde verwachtingen qua woning behoefte zouden de gemeenten in de regio gezamenlijk kunnen besluiten daadwerkelijke realisatie van deze extra woningen te heroverwegen. Voor de toekomst achten wij dergelijke extra programma-afspraken in gebiedsgerichte projecten, gelet op de ‘krimp’ niet meer gewenst, tenzij deze inpasbaar blijven in de regionale behoefte. Ad 3 Verbetering regionale bereikbaarheid Openbaar vervoer Bij het aanbieden van openbaar vervoer voor regionale centra, voor de kleine kernen en het landelijk gebied is het uitgangspunt ‘voldoende vraag’. De exploitatie van busroutes door dorpskernen staat de laatste jaren onder druk. Uit deze kleine dorpen komen weinig passagiers en door de lage snelheden zijn de exploitatiekosten op deze routes relatief hoog. Toch blijkt uit onderstaande tabel dat het aantal reizigers in het openbaar vervoer afgelopen jaren over het geheel gezien gestegen is met 1,2 %. Totaal reizigers
2007
2008
2009
2010
Bus
Noord en Zuidwest Fryslân
8.518.400
8.227.400
8.407.900
8.224.400
-3,5%
Bus
Zuidoost Fryslân
4.310.700
4.149.100
4.316.200
4.404.500
+2,2%
Bus
Waddeneilanden
1.025.100
1.068.100
1.080.700
1.076.000
+5,0%
Bus
Q-liner 315
288.600
286.500
298.600
299.100
+3,6%
Bus
Stadsvervoer Leeuwarden
2.958.300
3.388.800
3.335.500
3.110.000
+5,1%
Trein
Regionaal treinvervoer
6.494.400
6.767.700
6.409.800
6.760.100
+4,1%
Totaal
23.595.500
23.887.600
23.848.700
23.874.100
+1,2%
Tabel 8.1
’07-10
Aantal reizigers OV 2007 - 2010.
Voornoemd uitgangspunt is onveranderd. Wel is bij de nieuwe concessie kritisch gekeken naar de bezettingsgraad en reizigersaantallen. Op basis daarvan is een nieuw netwerk gevormd. Voor de kleine kernen is hierdoor buiten de spits geen openbaar vervoer meer is en valt het IOV in de toekomst weg. Voor die kernen wordt onder het programma Duurzaam OV naar innovatieve verbetermogelijk heden gezocht. Gedacht wordt aan bundeling van verschillende vormen van vervoer (bijvoorbeeld WMO en IOV), inzet van elektrische busjes (pilot in Birdaard) en de ontwikkeling van een digitaal liftsysteem (de ‘digitale duim’). Rondweg Lemmer Het streekplan wil op korte termijn de doorstroming bij Lemmer verbeteren door oplossingen op de bestaande rondweg. Op de langere termijn wordt naar structurele oplossingen gezocht waarbij de huidige maar ook andere varianten in beeld komen. Er is een voorkeur uitgesproken voor het opwaarderen van het huidige tracé van de Traverse Lemmer. Samen met Rijkswaterstaat en de gemeente Lemsterland hebben wij een verkeerstudie uitgevoerd. Daaruit is een schetsontwerp voortgekomen voor de Traverse Lemmer, dat nader uitgewerkt/ beschouwd moet worden. Op dit moment is meer dan de helft van de geraamde € 37,5 miljoen beschikbaar. De resterende € 17,5 miljoen is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2011-2015, maar nog niet gedekt. De realisatie wordt niet eerder verwacht dan rond 2015. Er wordt wel gekeken of met tijdelijke maatregelen de verkeersituatie tot die tijd verbeterd kan worden.
62
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Aquaducten Om de doorstroming bij waterovergangen te bevorderen zijn in achterliggende streekplanperiode vier aquaducten opgeleverd, te weten bij de rondweg Woudsend, de Galamadammen, de Jeltesloot en de Geeuw. Overigens was de planvorming hiervoor al grotendeels voor het streekplan gereed gekomen. Ad 4 Verbetering bereikbaarheid binnen stedelijke gebieden (binnensteden) Bereikbaarheidsstrategie Leeuwarden. In het kader van de bereikbaarheidsstrategie Leeuwarden participeren wij in het project ‘Leeuwarden VrijBaan’ waarin de gezamenlijke wegbeheerders een pakket van maatregelen uitvoeren ter verbetering van de bereikbaarheid van Leeuwarden. Daarbij is ook aandacht voor mobiliteitsmanagement en wordt nadrukkelijke betrokkenheid van het Leeuwarder bedrijfsleven gezocht. Er is een Minder Hinder plan opgesteld en daarin is aandacht voor zowel mobiliteitmanagement als voor verkeersgeleiding. Bedrijven in Leeuwarden doen volop mee aan de uitvoering van dit plan. Ad 5 Impuls voor de beroepsvaart Voldoende diepgang vaargeulen naar Harlingen vanaf Noordzee en IJsselmeer. De drempel in de vaargeul vanaf de Noordzee is weggebaggerd. Over het opheffen van de ondiepte in de geul richting IJsselmeer (De Boontjes) zijn afspraken met het rijk gemaakt. Opwaarderen Prinses Margrietkanaal tot klasse Va. Het streekplan zegt dat we als vaarwegbeheerder nauw samenwerken met het rijk aan de opwaardering van het Prinses Margrietkanaal zodat grotere en zwaardere schepen hier gebruik van kunnen maken. Het profiel van de vaarweg is per januari 2012 geschikt voor klasse Va schepen. De extra bochtverruiming bij de Jeltesloot zal halverwege 2013 worden opgeleverd. Het rijk moet nog een zestal kunstwerken vervangen, inclusief de sluis te Lemmer. Onderzoek naar opwaardering zijtak naar Drachten bij meer dan 2 miljoen ton goederenstroom. Het betreft hier de Hooidamsloot, vanaf de kruiswaters PM kanaal via de Hooidambrug naar Drachten. Uit cijfers van Rijkswaterstaat (IVS90) blijkt dat de goederenstroom richting Drachten in 2011 669.132 ton bedroeg. Dit gegeven geeft op zich geen aanleiding om nieuw onderzoek te doen naar opwaardering. In de Samenwerkingsagenda met de gemeente Smallingerland is wel de intentie opgenomen om hier gezamenlijk naar te kijken. Opwaarderen Van Harinxmakanaal tot klasse Va. Het opwaarderen van het Van Harinxmakanaal is niet aan de orde. U hebt in 2007 besloten om het kanaal op volwaardig klasse IV te brengen. In de komende jaren zal hard gewerkt worden aan het achterstallig onderhoud.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
63
8.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda Voor de aanleg van eigen infrastructuur is de Verordening Romte geen instrument en in de (planologische) samenwerkingsagenda is dit thema niet opgenomen. De verordening is wel sturend voor de toelaatbaarheid van grootschalige voorzieningen. Tot op heden hebben zich geen initiatieven voorgedaan die door een gemeente aan de verordening hadden moeten worden getoetst.
8.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip In verband met het recentelijk evalueren van het PVVP en de daarbij ontvangen reacties hebben wij het niet noodzakelijk geacht de Mienskip opnieuw te raadplegen ten aanzien van het onderwerp Netwerken.
8.5 n Conclusies voor toekomst Het PVVP is in 2010 geëvalueerd. Op basis van de evaluatie is het PVVP herzien. De herziening is op 26 oktober 2011 vastgesteld. Vanwege de voorziene schaarste aan middelen zijn bij de herziening van het PVVP in 2011 scherpe prioriteiten gesteld. In de BDU ligt de prioriteit bij het openbaar vervoer en bij veilig verkeersgedrag. Het openbaar vervoer wordt kosteneffectiever georganiseerd, met een sterke hoofdstructuur en aansluitend maatwerk. Voor infrastructuurwerken worden de ontwerprichtlijnen herzien om effectieve en minder kostbare oplossingen mogelijk te maken. In het PVVP zijn ook maatregelen opgenomen met betrekking tot fietsverkeer, verkeersveiligheid en overstappunten, maar hiervoor zijn nog geen middelen beschikbaar. Het huidige programma voor kleine infrastructurele maatregelen loopt binnen enkele jaren af. Deze nieuwe accenten vanuit het PVVP zullen voor zover fysiek-ruimtelijk van belang doorwerking krijgen in nieuw omgevingsbeleid. Voor de toekomst achten wij extra programma-afspraken in gebiedsgerichte projecten, gelet op de beperkte programmaruimte, vooral in de ‘krimpgebieden’ niet meer gewenst, tenzij deze inpasbaar blijven in de regionale behoefte. Wij denken daarom dat het ‘vereveningsbeleid’ voor gebiedsprojecten herijkt moet worden.
64
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
9
Recreatie en toerisme
9.1 n Provinciale rol Recreatie en toerisme vormen een belangrijke economische en maatschappelijke factor in Fryslân. De sector is van belang voor de werkgelegenheid en het imago van de stedelijke centra en zorgt op het platteland voor vitaliteit. Via ons economisch beleid stimuleren wij de sector om zich verder te ontwikkelen. Dat doen wij onder meer in het ondersteunen van innovatieve ontwikkelingen en kwaliteitsverbeteringtrajecten. Wij stimuleren ook in financiële zin, onder andere door subsidiemogelijkheden te bieden. In ons ruimtelijk beleid geven wij de randvoorwaarden aan waarbinnen de sector zich verder kan ontwikkelen. Daarbij ligt het beleidsaccent meer op de kwaliteitsverbetering dan op kwantitatieve groei. Het streekplan en de Verordening Romte bevatten de uitgangspunten die er voor moeten zorgen dat de ontwikkelingen op de goede plek komen en naar aard en schaal goed inpasbaar zijn in de omgeving. Dit is een wettelijke bevoegdheid in het kader van de Wro. Daarnaast voeren wij zelf ook projecten uit, gericht op de publieke voorzieningen en infrastructuur die van belang zijn voor de recreatieve en toeristische sector. Zo wordt bijvoorbeeld via het Fries Merenproject fors geïnvesteerd in het verbeteren van het vaarrecreatieve netwerk en de kwaliteitsverbetering van waterfronten.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
65
9.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Recreatie en toerisme wordt het volgende ruimtelijke kerndoel uit het streekplan geëvalueerd: het verbeteren van de ruimtelijke condities ten behoeve van kwaliteitsverbetering van de sector. Er wordt gerapporteerd over de volgende subdoelen: concentratie van recreatieve voorzieningen; vestigingsbeleid met accent op kwaliteitsverbetering in plaats van groei; verbeteren en uitbreiden van toeristisch-recreatieve netwerken. 9.2.1 Concentratie van recreatieve voorzieningen De meer grootschalige en intensieve recreatieve verblijfsvoorzieningen worden geconcentreerd bij de recreatiekernen17. Daarbuiten zijn kleinschalige voorzieningen mogelijk (tot 15 à 25 kampeerplaatsen, 25 ligplaatsen). Het concentratieprincipe heeft betrekking op nieuwe voorzieningen. Als het gaat om uitbreiding van bestaande voorzieningen, dan zijn die ontwikkelingen ook buiten genoemde kernen mogelijk, mits de behoefte is aangetoond en deze landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig ingepast kunnen worden in de omgeving. Nieuwe voorzieningen die het kleinschalige overstijgen zijn in enkele gevallen ook in het landelijk gebied mogelijk. In dat geval moeten wel landschappelijke en natuurlijke elementen worden toegevoegd en wel in de verhouding 3:1 tot het oppervlak van de voorziening bij een Nationaal Park en in de verhouding 1:1 elders in het landelijk gebied (“groen voor rood”). Ook voor nieuwe dagrecreatieve voorzieningen wordt in principe gekozen voor de recreatiekernen. Specifiek voor de grootschalige dagattracties, met 250.000 bezoekers of meer per jaar, dient in eerste instantie naar een plaats in of nabij een stedelijk centrum te worden gekeken, vanwege de daar aanwezige ontsluitingsmogelijkheden. Verblijfsrecreatie Het blijkt erg moeilijk te zijn om een statistisch sluitend beeld te krijgen van de ontwikkelingen in de sector. Daarom hebben wij vanuit drie van elkaar verschillende informatiebronnen gekeken of de nagestreefde concentratie geëffectueerd is. Allereerst is gekeken naar de ontwikkeling van de overnachtingcapaciteit. In de tabel op de volgende pagina is deze weergegeven.
17 Recreatiekernen omvatten alle stedelijke en regionale centra plus de specifiek als recreatiekern aangewezen overige kernen.
66
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Capaciteit verblijfsaccommodaties
Waarvan in recreatiekernen
Ontwikkeling 2007-2010
18
200419
2007
2010
2004
2007
2010
absoluut
%
bedden
8050
8500
8950
41%
41%
42%
450
5%
Campings standplaatsen
Hotels/pensions
25900
26000
25800
42%
42%
42%
-200
-1%
Bungalows
huisjes
7200
7700
8700
nb
nb
nb
1000
13%
Groepsaccommodaties
bedden
12500
12400
12200
28%
29%
30%
-200
-2%
Jachthavens
ligplaatsen
32600
33650
33750
66%
66%
66%
100
0%
Bootverhuur
boten
2900
2800
2700
78%
77%
78%
-100
-4%
Tabel 9.1 Ontwikkeling overnachtingscapaciteit totaal en in recreatiekernen. (Bron: Toerdata en CBS.) 1819
Wij constateren dat er relatief weinig verandering in de capaciteit heeft plaats gehad sinds 2007. Wel weten wij dat er een trend gaande is van een toename van recreatiewoningen en de laatste jaren een afname van campingstandplaatsen, die enigszins uit tabel 9.1 valt af te leiden. Er is geen sprake van een significant veranderend aandeel van de recreatiekernen als concentratielocatie. Dat heeft te maken met enerzijds de geringe omvang van de ontwikkelingen. Maar anderzijds ook met het feit dat uitbreiding van bestaande voorzieningen ook buiten de recreatiekernen mogelijk is. Daarnaast hebben wij ook in enkele gevallen meegewerkt aan nieuwe ontwikkelingen buiten de bedoelde kernen, uiteraard binnen de voorwaarden die het streekplan daarvoor aangeeft20. Een tweede bron is ons eigen, sinds medio 2008 vernieuwde registratiesysteem van ruimtelijke plannen. Daaruit blijkt dat wij 59 ruimtelijke plannen met een toeristisch-recreatieve ontwikkeling21 hebben beoordeeld. Hiervan hebben 41 plannen betrekking op verblijfsrecreatieve voorzieningen. Van de overige plannen hebben er 5 betrekking op de Noordelijke Elfsteden vaarroute en 13 op - veelal kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Deze (op hoofdlijnen positief beoordeelde) plannen bevinden zich nu in verschillende stadia van uitvoering en voortgang. Bij 8 plannen (waarvan sommige betrekking hebben op meerdere initiatieven) is medewerking verleend aan ontwikkelingen buiten de recreatiekernen, veelal met de noodzakelijke compensatie (zie hieronder). Dat betekent dat de overige 33 gevallen betrekking hebben op initiatieven in de daartoe aangewezen recreatiekernen.
18 Het aandeel van de recreatiekernen in de bedden en standplaatsen lijkt laag, maar wordt veroorzaakt door capaciteit op de Waddeneilanden, waar geen recreatiekernen zijn aangewezen. Als alleen naar de vaste wal zou worden gekeken, dan liggen de percentages weliswaar hoger; maar is er evenmin een verschuiving naar meer concentratie waar te nemen. 19 Cijfers van 2004 wijken af met die van 2004 in Streekplan, vanwege achteraf doorgevoerde correcties. Opgemerkt wordt dat de gegevens van Toerdata niet alle recreatieve voorzieningen omvatten. Zo is het aantal bungalows afkomstig van het CBS en alleen op niveau van gemeente beschikbaar. 20 De gemeten ontwikkeling tussen 2007 en 2010 kan deels ook gebaseerd zijn op basis van bestemmingsplannen van voor 2007. In die jaren werd overigens o.b.v. het streekplan 1994 hetzelfde concentratiebeleid gevoerd. 21 Overigens betreft het hier ingediende plannen; in het informele vooroverleg met gemeenten en initiatiefnemers komen ook plannen aan de orde, die uiteindelijk (soms mede vanwege strijdigheid met provinciaal beleid) niet worden aangeboden voor het formele beoordelingstraject.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
67
Overige Verblijfscategorie
Type uitbreiding
Totaal aantal
Recreatiekern
Hotel
nieuw
3
3
Wadden
kern
vervanging
1
nieuw
2
1
1
uitbreiding
3
2
1
Camping/bungalow/ chalets/bungalows op
10
7
3
Camping
chalets
1
(deel van) camping
Bungalows (parken) Jachthaven Groepsaccommodaties
nieuw
2
1
1
uitbreiding
2
1
1
nieuw
2
2
uitbreiding
3
nieuw
1
1
2 1
Tabel 9.2 Aantal nieuwe accommodaties en uitbreidingen. (Bron: Toerdata en eigen waarnemingen.)
Tenslotte is, op basis van gegevens van Toerdata en aangevuld met eigen waarnemingen, bovenstaand overzicht gemaakt van het aantal gerealiseerde, dan wel nu in aanbouw zijnde nieuwe accommodaties en uitbreidingen (sinds 2007)22, uitgesplitst naar kerntype. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat er sprake is van concentratie van initiatieven in de recreatiekernen. Zeker als de uitbreidingen van bestaande voorzieningen buiten beschouwing worden gelaten - deze zijn conform het streekplan immers niet aan de recreatiekernen gebonden - dan blijven er slechts enkele uitzonderingen over. Op basis van de ons bekende informatie kan geconcludeerd worden dat er in behoorlijke mate sprake is van concentratie van verblijfsrecreatieve voorzieningen die het kleinschalige overstijgen. Compensatie door middel van toevoegen landschappelijk en natuurlijk elementen Tot nu toe zijn er enkele gevallen geweest waarin sprake is geweest van een noodzakelijke 1:1 compensatie. Dit vanwege het realiseren van nieuwe verblijfsvoorzieningen in het landelijk gebied. Een voorbeeld hiervan is Mounewetter in Witmarsum. Ook is compensatie geëist in enkele gevallen waarin een bestaande kleinschalige camping werd uitgebreid van 15 naar 40 standplaatsen. Hierdoor was sprake van het omzetten naar een (nieuwe) reguliere camping in het landelijk gebied en was de compensatievoorwaarde dus van toepassing. Er zijn enkele initiatieven geweest bij Nationale Parken waar de compensatieverhouding van 1:3 aan de orde zou zijn geweest. Deze projecten zijn echter niet doorgezet, overigens niet vanwege de onhaalbaarheid van de compensatie. Geconcludeerd kan worden dat ook buiten de recreatiekernen nieuwe initiatieven mogelijk zijn gemaakt, maar dat die wel binnen de randvoorwaarden van het streekplan zijn gerealiseerd.
22 Ook hierbij wordt opgemerkt dat de gegevens van toerdata niet volledig zijn. In het overzicht zijn de kleinschalige kampeervoorzieningen (minicampings) niet opgenomen, vanwege onvolledigheid van gegevens van met name kleinschalige voorzieningen; voor de concentratiedoelstelling zijn deze overigens ook niet relevant. Tevens is het van belang om te weten dat sommige van de initiatieven gebaseerd kunnen zijn op oudere bestemmingsplannen (van voor het huidige streekplan).
68
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Dagrecreatie Fryslân kent 3 dagattracties die 250.000 bezoekers of meer per jaar trekken, te weten: ijsstadion Thialf te Heerenveen en de zwembaden De Blauwe Golf, Leeuwarden en De Welle, Drachten. In de provincie zijn in de afgelopen periode geen nieuwe grootschalige dagattracties toegevoegd. 9.2.2 Vestigingsbeleid met accent op kwaliteitsverbetering in plaats van groei Naast het concentratieprincipe, dat ook een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit, hanteert het streekplan kwantitatieve normen. Die normen zijn gebaseerd op ons recreatief-toeristisch beleid. Dat is meer gericht op kwaliteitsverbetering dan op kwantitatieve groei. Het gaat hier om de grenzen van 200 standplaatsen voor kampeerterreinen, 50 verblijfseenheden voor recreatiewoningen en 250 ligplaatsen voor jachthavens. Het betreft een bovengrens voor zowel nieuwe voorzieningen als voor uitbreiding van bestaande voorzieningen. Deze bovengrens geeft aan in welke mate groei in ieder geval mogelijk is. Dit impliceert een te motiveren ontwikkeling boven die normen, onder kwalitatieve voorwaarden. Het streekplan biedt dus de mogelijkheid om in bepaalde gevallen en onder nadere voorwaarden van die normen af te wijken. Als gekeken wordt naar de inmiddels gerealiseerde voorzieningen sinds 2007, dan blijken de meeste daarvan binnen de randvoorwaarden van het streekplan te vallen. Enkele gerealiseerde voorzieningen overschrijden de in het streekplan genoemde normen: in voorkomend geval kon de afwijking goed gemotiveerd worden en kon onder grotere provinciale betrokkenheid worden meegewerkt aan de planvorming. Verreweg de meeste afwijkingen doen zich voor in de sfeer van de verblijfsrecreatie. En dan gaat het vooral over de norm van 50 verblijfseenheden bij recreatiewoningen en appartementencomplexen. Tegen die norm wordt bij uitbreiding al gauw aangelopen. Ten aanzien hiervan wordt zo nu en dan gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het streekplan biedt om van de omvangnormen in soms beperkte mate af te wijken, onder voorwaarde van een grotere provinciale betrokkenheid. Die betrokkenheid komt tot uiting door onder meer de inzet van het kwaliteitsteam; hierdoor heeft de gewenste kwaliteitsverbetering plaatsgehad. De normen voor standplaatsen (200) en ligplaatsen bij jachthavens (250) blijken in de praktijk voldoende ruimte te bieden om hiervan niet of nauwelijks gemotiveerd van af te hoeven wijken. Ter illustratie: van de hiervoor genoemde 41 beoordelingen van ruimtelijke plannen met een verblijfsrecreatieve ontwikkeling, hadden er 12 betrekking op afwijking van de omvangnorm. Daarvan ging het in 1 geval om het aantal ligplaatsen in een jachthaven; in de overige 11 betrof het een (mogelijke) overschrijding van de norm van 50 verblijfseenheden. Hiervan ging het in veel gevallen om een uitbreiding van een bestaand complex. Opgemerkt wordt dat dit jaar een beleidsonderzoek naar de verblijfsrecreatie is gestart. Daarin worden onder meer de hierboven genoemde normen tegen het licht gehouden. We willen bezien of en, zo ja, in welke mate deze moeten worden bijgesteld, zonder de kwaliteitdoelstelling uit het oog te verliezen. 9.2.3 Verbeteren en uitbreiden van toeristisch-recreatieve netwerken Het verbeteren en uitbreiden van toeristisch-recreatieve netwerken draagt bij tot het verbeteren van de vestigingscondities van recreatieve voorzieningen. Passende
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
69
voorzieningen voor dag-, verblijfs- en vaarrecreatie in de recreatiekernen langs deze netwerken, versterken de aantrekkelijkheid ervan. Tegelijkertijd dienen barrières in deze netwerken, bijvoorbeeld bij de aanleg van nieuwe infrastructuur, te worden voorkomen dan wel te worden geslecht. Een van de belangrijkste impulsen voor de verbetering en uitbreiding van de toeristisch-recreatieve netwerken is het Fries Merenproject (FMP). De eerste fase hiervan is afgerond en heeft geleid tot een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het vaarwegennetwerk. Op dit moment is fase 2 in uitvoering. Die fase is met name gericht is op het generen van meer bestedingen aan de wal en op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de waterfronten. Als voorbeeld van de resultaten van het FMP kan worden genoemd het bevaarbaar maken van de noordelijke elfstedenroute. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de evaluatie van het FMP in 2010. Bij de herijking van het FMP zijn in 2010 ook enkele studietracés van vaarverbindingen afgevallen, vanwege de kosten, de geringe rendementen op de investeringen en de kwetsbare natuurwaarden. Daar staat tegenover dat er haalbaarheidsonderzoeken gaande zijn naar nieuwe verbindingen voor elektrisch varen. Behalve vaarroutes, zijn er ook verbeteringen te noemen van het wandel- en fietsnetwerk. Zo zullen bestaande historische wandelpaden van het netwerk Historische Wandelpaden in Noordoost-Fryslân geïntegreerd / gekoppeld gaan worden in het project Waddenwandelen, dat de hele waddenschil Groningen-Fryslân en NoordHolland behelst. Het in 2011 gereed gekomen fietsknooppuntennetwerk is ook een voorbeeld van een gerealiseerde uitbreiding. De Landelijke Fietsroutes zijn of worden gesynchroniseerd met dat netwerk. Het beheer van dit netwerk vinden wij van groot belang en is recentelijk bij de Marrekrite neergelegd. Geconcludeerd kan worden dat sinds het verschijnen van het streekplan het toeristisch-recreatief netwerk is uitgebreid. Voor wat betreft het voorkomen en tegengaan van barrières, kan worden geconcludeerd dat de eventuele problemen doorgaans binnen de nieuwe infrastructurele projecten zelf worden opgelost. Zoals dat bijvoorbeeld bij de Centrale As en bij de N381 gebeurt. Overigens kunnen niet altijd alle infrastructurele barrières worden geslecht.
9.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda De afspraken met de VFG over de bestuurlijke samenwerkingsagenda hebben tot nu toe geen betrekking op het toeristisch-recreatieve beleidsterrein. In het streekplan wordt gepleit om bij het omzetten van standplaatsen in recreatiewoningen voldoende ruimte te laten voor betaalbare recreatie. Bij de vaststelling van de Verordening Romte in Provinciale Staten zijn de hierop betrekking hebbende bepalingen in de verordening geschrapt. Sindsdien wordt hierop door ons juridisch niet meer gestuurd. Op grond van de beleidstekst in het (ongewijzigde) streekplan worden gemeenten in het overleg zo nodig wel gewezen op hun verantwoordelijkheid in dezen; het is aan de gemeente om dit over te nemen.
70
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
In de Verordening Romte is een bepaling opgenomen om mee te kunnen werken aan het plaatsen van maximaal 10 trekkershutten bij een (voormalig) agrarisch bedrijf. Dit gelet op de behoefte in de praktijk. Het streekplan voorzag niet in deze mogelijkheid. Vanuit landschappelijke overwegingen geldt de voorwaarde, dat de trekkershutten geconcentreerd worden op het erf van een agrarisch bedrijf of voormalig agrarisch bedrijf en aansluiten op de bestaande bebouwing. In enkele bestemmingsplannen voor het buitengebied is hiervoor een regeling opgenomen. Verruiming van het aantal standplaatsen op een kleinschalig kampeerterrein van 15 tot maximaal 25 eenheden dient volgens het streekplan selectief te zijn is alleen mogelijk bij een (voormalig) agrarisch bedrijf. Gelet op de behoefte in de praktijk hebt u op ons voorstel in de Verordening Romte die ruimte ook geboden bij een woning op een perceel dat qua oppervlak en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch perceel. In enkele bestemmingsplannen is inmiddels hiervoor een regeling opgenomen. Eerder is al genoemd dat er een onderzoek is gestart naar de verblijfsrecreatie, waarin onder meer ook de in het streekplan gehanteerde normering aangaande het maximum aantal verblijfseenheden en ligplaatsen tegen het licht zal worden gehouden. Los van de uitkomsten van dat onderzoek, menen wij dat er aanleiding is om de Verordening Romte aan te passen. Overschrijding van de normering is nu slechts mogelijk via een ontheffing. De wet schrijft echter voor dat het gebruik van de ontheffing beperkt dient te blijven tot niet te voorziene bijzondere gevallen. Wij ervaren nu al, en voorzien ook dat het redelijk is om in meerdere gevallen medewerking te gaan geven aan initiatieven die in geringe mate de normering overschrijden. Wij denken dat het noodzakelijk is om de gemotiveerde afwijkingsruimte voor gemeenten te vergroten. De Verordening Romte bevat, in de lijn van het streekplan, normen voor nieuwe vestigingen of voor uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen. Die normen hebben telkens betrekking op een bedrijfsontwikkeling in één segment. Bijvoorbeeld voor de vestiging of uitbreiding van een kampeerterrein, óf van een huisjesterrein óf van een jachthaven. Verblijfsrecreatieve ondernemingen willen echter steeds vaker een mix van overnachtingsmogelijkheden aan kunnen bieden. Bijvoorbeeld naast bestaande kampeerplaatsen ook recreatiewoningen e n/of havencapaciteit. In deze mix aan verblijfsrecreatieve voorzieningen voorziet de Verordening Romte niet, omdat dit fenomeen zich bij het opstellen van het streekplan niet of nauwelijks in die mate voordeed. Wij voorzien dat dit fenomeen zich vaker zal voordoen. Wij kunnen als gevolg hiervan in voorkomende gevallen niet meewerken zonder het verlenen van een ontheffing. Dit vinden wij een te zwaar middel. Ook hier stellen wij voor om de Verordening Romte aan te passen.
9.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Allereerst merken enkele stakeholders op dat de cijfermatige onderbouwing beperkt is, dan wel dat de gegevens niet compleet zijn.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
71
Wij hebben ook geconstateerd dat het beschikbare cijfermateriaal niet volledig is (dit is als zodanig ook aangegeven in de tekst). Op grond van de opmerkingen zijn op enkele plekken aanpassingen verricht, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van mini campings. Wij menen dat het cijfermateriaal niettemin voldoende inzicht biedt. De brancheorganisaties trekken het nut van recreatiekernen in twijfel. Een gemeentelijke stakeholder bepleit juist om in deze gemeente zonder recreatiekern, er een aan te wijzen. Wij merken op dat recreatiekernen in het streekplan zijn opgenomen vanwege landschappelijke zonering en om reden van economische synergie. In komend omgevingsbeleid willen wij opnieuw naar de beleidscategorie recreatiekern kijken, in het licht van die twee motieven. Een interessante gedachte vinden wij de suggestie van een enkele reactie om in een komend plan ontwikkelingsgebieden aan te wijzen, naast de recreatiekernen. Verschillende stakeholders ondersteunen ons onderzoek naar de verblijfsrecreatie, mede ook om te bezien of aanpassing van de normen van de omvang van de projecten noodzakelijk is. Dit sluit ook aan bij de door sommigen geuite wens van minder regels en beperkingen. Overigens wordt er ook een signaal afgegeven dat het niet nodig wordt gevonden om meer ruimte te krijgen om te kunnen afwijken van het streekplan, omdat men met het huidige streekplan prima uit de voeten kan. Ook wordt gesteld dat zowel gemeente als provincie hetzelfde doel nastreven, namelijk de ontwikkeling van de sector, met respect voor de natuur; in de praktijk van het overleg komt dat veelal ook tot uiting. De ANWB wijst nog eens op het belang van de kwaliteit van de voorzieningen. Wij willen de nu gehanteerde normen tegen het licht houden, maar onderstrepen nog eens dat die normen een kwalitatief doel dienen, namelijk een goede inpassing in het landschap. Door enkele stakeholders wordt de 1:1 en 1:3 compensatie (“groen voor rood”) als onwenselijk en als niet reëel betiteld, mede vanwege het niet beschikbaar hebben van de hiervoor benodigde gronden. Daar tegenover staat een andere reactie dat eigenlijk voor alle nieuwe recreatieprojecten versterking van natuur en landschap zou moeten plaatsvinden. Tevens wordt de vraag voorgelegd, waarom er bij Nationale Parken geen initiatieven zijn geweest waar de compensatieverhouding van 1:3 aan de orde zou zijn. Wij hebben deze compensatievoorwaarden destijds juist als een voorwaarde opgenomen voor extra ontwikkelingsruimte; diegene die van de mooiste plekken in Fryslân gebruik wil maken, moet daar maatschappelijke meerwaarde in de vorm van extra groen tegenover stellen. In onze waarneming heeft de compensatie van 1:1 de realisatie van nieuwe plannen niet in de weg gestaan. Bij Nationale Parken liepen enkele initiatieven die niet zijn doorgezet; de compensatieplicht was daarbij niet op voorhand het probleem. Een stakeholder wees ook op zich soms voordoende cumulatie van compensatie: zoals weidevogelcompensatie en de hier bedoelde compensatie voor vestiging van recreatieve voorzieningen buiten de recreatiekernen. Hij pleit voor herijking om dubbele belasting tegen te gaan.
72
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Wij onderkennen dat het kan voorkomen dat ruimtebeslag voor recreatie en bijbehorende nieuwe natuur samen leidt tot verlies van geschikt weidevogelgebied. In die situatie is dubbele compensatie aan de orde, tenzij de nieuwe natuur juist geschikt is voor weidevogels. Er wordt verschillend gedacht over de mogelijkheden voor kleinschalige voor zieningen (waaronder de groei van 15 naar 25 eenheden op minicampings en, sinds de Verordening Romte, het toestaan van 10 trekkershutten). Vanuit de brancheorganisaties heeft men moeite met dit soort ontwikkelingen. Vanuit verschillende gemeenten wordt juist bepleit om verruiming van groei naar 25 eenheden bij minicampings eenvoudiger te maken. Wij merken op dat een van de onderzoeksvragen in het onderzoek naar de verblijfsrecreatie juist betrekking heeft op de effecten van deze kleinschalige voorzieningen. Het aantal keren dat er trekkershutten in plannen zijn opgenomen, is overigens redelijk beperkt gebleven; wij houden hier overigens geen statistiek van bij. Door enkele stakeholders wordt gewezen op het belang van boerenlandpaden; het stopzetten van (provinciale) financiële vergoedingen past daar niet bij. Wij merken op dat niet wij, maar het rijk de vergoedingen heeft stopgezet. Wij compenseren deze bezuiniging niet. Hier ligt ons inziens een verantwoordelijkheid van de grondeigenaren. De Waddeneilanden menen dat het huidige streekplan te weinig aandacht schenkt aan de economische waarde van de sector voor de eilanden. Men wenst op korte termijn een discussie met de provincie over de beddenboek houding, waarover door de eilanden verschillend wordt gedacht.
9.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Het streekplan opteert voor concentratie, kwaliteit boven groei en voor netwerkverbetering. Het concentratiebeleid is in hoofdzaak geslaagd en de ruimtelijke condities in het streekplan hebben voldoende ruimte geboden voor de ontwikkeling van de sector. Te meer ook omdat er ook ruimte is voor maatwerk. Wij denken dat in nieuw omgevingsbeleid de normering van de omvang van de verblijfsrecreatieve voorzieningen opnieuw moet worden bekeken. Een goed inzicht in de (toekomstige) ontwikkelingen in de recreatieve en toeristische sector, en dan met name in de markt van de vaste verblijfsrecreatieve voorzieningen achten wij van belang. Daarom laten wij een onderzoek uitvoeren, ter onderbouwing van ons beleid. Het hier bedoelde onderzoek gaat tevens in op de toeristisch-recreatieve potenties van krimpgebieden. Los van het hiervoor genoemde onderzoek naar onder meer de normering, denken wij dat de verordening zal moeten worden aangepast voor wat betreft de ruimte die gemeenten hebben om, binnen kwalitatieve randvoorwaarden, af te wijken van de basisnormering en om ruimte te bieden voor recreatieve mix-bedrijven. Wij stellen voor om bij een eerstvolgende herziening van de Verordening Romte hierin te voorzien.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
73
Mede op grond van de signalen vanuit de stakeholders, willen wij bij het toekomstig omgevingsbeleid onder meer de volgende aspecten betrekken, naast de hiervoor reeds genoemde uitkomsten van het uitgezette onderzoek: de positie van recreatiekernen in het licht van landschappelijke inpassing en de veronderstelde synergievoordelen; het aanwijzen van toeristisch-recreatieve ontwikkelingsgebieden; de ruimte voor kleinschalige verblijfsrecreatieve (kampeer)voorzieningen; de 1:1 en de 1:3 compensatie; nieuwe kansen voor de sector (zoals bijvoorbeeld Waddenzee als werelderfgoed); de toeristische routenetwerken; de specifieke positie van de Waddeneilanden. Het beleid gericht op de stabilisatie van de verblijfsrecreatieve druk op de Waddeneilanden kwam mede voort uit rijksbeleid, maar maakt geen deel meer uit van het rijksbeleid in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het stabilisatiebeleid is vertaald in de zogenaamde beddenboekhouding. In nieuw omgevingsbeleid willen wij naar dit stabilisatiebeleid en de uitvoering daarvan kijken. Op korte termijn wensen de Waddeneilanden een discussie met de provincie over de beddenboekhouding. Dat kan een bouwsteen opleveren voor nieuw omgevingsbeleid.
74
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
10
Landbouw
10.1 n Provinciale rol Het Europese landbouwbeleid en Europese en landelijke regels voor milieu (mest), dierwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. Hierdoor is de provinciale rol beperkt tot het stellen van randvoorwaarden voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van agrarische ontwikkelingen, zoals schaalvergroting. Dit is een wettelijke bevoegdheid (Wro). Voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing reiken we kennis en kunde aan. Daarnaast stimuleren we, ook financieel, een duurzame en vitale landbouw (via Landbouwagenda’s). Zo ondersteunen en bevorderen wij goede externe productieomstandigheden (onder andere door kavelruil), verduurzaming van de landbouwproductie, innovatie en kennisontwikkeling, blauwe en groene diensten, en de omschakeling naar biologische landbouw. In een enkel geval participeren we actief in de realisatie van een project, zoals de aanleg van een nieuw glastuinbouwgebied bij Sexbierum.
10.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Landbouw worden de volgende ruimtelijke kerndoelen geëvalueerd: Het benutten van de mogelijkheden voor agrarische schaalvergroting ten behoeve van een vitale en duurzame landbouw met behoud van de landschappelijke kernkwaliteiten;
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
75
Het geven en benutten van ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw; Het bieden van ruimte voor nevenactiviteiten, verbreding en agro-locaties. 10.2.1 Agrarische schaalvergroting Algemeen Het streekplan stelt geen maximum aan de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel. Er is ruimte voor schaalvergroting van agrarische bedrijven, mits passend binnen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen. Kwaliteit, lokaal maatwerk en procesverantwoordelijkheid staan dus centraal. Bij een bouwvlak groter dan 1,5 ha vraagt de Verordening Romte om een integrale onderbouwing van de ruimtelijke inpassing van het agrarisch bedrijf. Uit de figuur hieronder blijkt dat de omvang van agrarische bedrijven (in Standaard Opbrengst) in alle landbouwcategorieën is toegenomen. Dit autonome proces van schaalvergroting is al enige tijd aan de gang. Het streekplan levert hiervoor geen belemmeringen: de ruimte in het streekplan voor schaalvergroting wordt benut. Met name melkveehouderijen hebben de afgelopen jaren veel bouwaanvragen voor uitbreiding of nieuwbouw van stallen ingediend. In recente gemeentelijke bestemmingsplannen Buitengebied hebben agrarische bedrijven gemiddeld een ruimer agrarisch bouwvlak gekregen ten opzichte van oude bestemmingsplannen; van 1 ha naar 1,5 tot 2 ha. Ook hieruit blijkt dat de ruimte voor schaalvergroting in het streekplan is benut. Er is wel behoefte ontstaan om bij grootschalige veehouderijen meer randvoorwaarden te stellen aan schaalvergroting; verderop gaan wij hierop in.
Figuur 10.1 Gemiddelde agrarische bedrijfsomvang in Standaard Opbrengst (x1000 SO) naar bedrijfstype. (Bron: CBS.)
Uit onderstaande tabellen blijkt dat het aantal veehouderijen in Fryslân gestaag is gedaald. De gemiddelde omvang van de overgebleven bedrijven is gestaag toegenomen. Dit heeft in alle veehouderijcategorieën plaatsgevonden en past in de trend van schaalvergroting.
76
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
200123
2007
2011
Graasdieren: rundvee, totaal
4775
4047
3714
Graasdieren: melk- en kalfkoeien (>= 2 jaar)
3836
3140
2899
Hokdieren: varkens, totaal
135
91
69
Hokdieren: kippen, totaal
144
131
119
Totaal
8890
7409
6801
200124
2007
2011
114
126
141
Tabel 10.1 Aantal bedrijven in Fryslân naar veehouderijcategorie. (Bron: CBS.)23
Graasdieren: rundvee, totaal Graasdieren: melk- en kalfkoeien (>= 2 jaar)
71
82
91
Hokdieren: varkens, totaal
922
1 126
1.375
Hokdieren: kippen, totaal
46.325
56.938
67.743
Tabel 10.2 Gemiddeld aantal dieren per bedrijf in Fryslân. (Bron: CBS.)24
In 2009 hebben wij een ontwerpend onderzoek laten uitvoeren naar landschappelijke inpassing van agrarische schaalvergroting. De resultaten daarvan staan in een Adviesboek en een Werkboek (De Nije Pleats1). De Nije Pleats1 bevestigde het uitgangspunt in het streekplan, dat schaalvergroting van agrarische bedrijven in de meeste gevallen in alle Friese landschapstypen inpasbaar is. Voorwaarde is maatwerk per bedrijf. Geadviseerd werd om agrariërs met plannen voor schaalvergroting vroegtijdig te adviseren en te begeleiden. Hierbij kijken deskundigen gezamenlijk naar de inpassing van het agrarische bedrijf in z’n omgeving. Deze manier van werken zou ook tijdswinst en meer doelmatigheid opleveren. De Nije Pleats1 deed de aanbeveling om in de praktijk ervaring op te gaan doen met de nieuwe werkwijze door het uitvoeren van pilotbijeenkomsten. De Nije Pleats2 omvatte deze testfase. De provincie heeft deze fase ondersteund en ambtelijk begeleid. De pilotbijeenkomsten van De Nije Pleats2 hebben in 2010 en 2011 plaatsgevonden. In totaal zijn circa 60 concrete initiatieven voor schaalvergroting behandeld. De resultaten hiervan zijn, volgens het Eindverslag ‘Nije Pleats in de praktijk’, over wegend positief: De Nije Pleats draagt bij aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit met behoud van ontwikkelingsruimte voor de agrariër. De nieuwe werkwijze leidt in de meeste gevallen (tot circa 330 melkkoeien) tot een goed en gedragen resultaat voor boer en gemeente, en draagt bij aan een hoogwaardig ontwikkelingskader voor het agrarische bedrijf. Maatwerk is essentieel; De werkwijze helpt de gemeente om het algemeen belang te dienen doordat alle noodzakelijke deskundigheid en belangen bij elkaar worden gebracht; De werkwijze zorgt voor een efficiënter (bouw)planproces en procedurele winst in het vervolgtraject; Nog meer ruimtelijke kwaliteitswinst is mogelijk wanneer sloop van overtollige agrarische bebouwing wordt gestimuleerd. Grootschalige veehouderijen In de afgelopen jaren wilden enkele veehouderijen fors uitbreiden, soms tot wel 3 à 5 ha. We wilden weten of het streekplan voor zulke grote veehouderijen nog voldoende actueel is. De Provinciale Landbouwagenda 2011-2013 kondigde daarom 23 2001 is als referentiejaar gebruikt om de trend van de afgelopen 10 jaar inzichtelijk te maken. 24 Zie voetnoot 1.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
77
een heroverweging aan van het provinciale beleid voor grootschalige veehouderijen. Dit parallel aan de nationale maatschappelijke discussie over megastallen (Commissie Alders). Voor de tussentijd hebben wij gemeenten verzocht - in navolging van het verzoek van de staatssecretaris van ELen I - om planologisch niet mee te werken aan schaalvergroting naar veehouderijen groter dan 300 NGE25 (interim-beleid). Heroverweging van het beleid voor de melkveehouderij was het meest urgent, gelet op het aantal aanvragen boven de 300 NGE (250 melkkoeien); ruim 90 % van de agrarische bedrijven in Fryslân betreft melkveehouderijen. Onderstaande tabel illustreert de huidige en te verwachten schaalgrootte van melkveehouderijen. De cijfers voor 2020 zijn indicatief (orde van grootte). aantal melkveehouderijen 2010
aantal melkveehouderijen 2020
<160 melkkoeien
2.885
1.600 tot 1.200
160-330 melkkoeien
102
360 tot 720
> 330 melkoeien
13
40 max. 80
Totaal
3.000
2.000
Tabel 10.3 Indicatieve verdeling gespecialiseerde melkveehouderijen over schaalgrootteklasse. (Bron: Statenvoorstel heroverweging provinciaal beleid schaalvergroting melkveehouderij en Eindverslag XXL bedrijven.)
Als we kijken naar de ontwikkeling van de aantallen bedrijven per grootteklasse in NGE (melkkoeien én jongvee) tussen 2000 en 2009, dan laat onderstaand figuur zien dat deze groei redelijk gelijk is verdeeld over de verschillende grootteklassen. De categorie bedrijven > 400 NGE (330 melkkoeien) heeft een aandeel van minder dan 1 % van alle gespecialiseerde melkveehouderijen in Fryslân.
Figuur 10.2 Ontwikkeling in aantal bedrijven per grootte klassen (2000-2009)
Ten behoeve van de heroverweging lieten wij een analyse uitvoeren, inclusief drie ontwerpateliers (Eindverslag XXL-bedrijven). Daarnaast is bij de gemeenten geïnventariseerd hoeveel aanvragen voor grootschalige veehouderijen bekend zijn en/of verwacht worden. Op basis hiervan hebben we op 1 november 2011 nieuw beleid voor grootschalige melkveehouderij vastgesteld. PS hebben hiermee op 21 december 2011 ingestemd. Dit nieuwe beleid houdt in dat schaalvergroting naar grootschalige melkveehouderij mogelijk is - naast de al bestaande voorwaarde van integrale ruimtelijke onderbouwing bij een bouwvlak groter dan 1,5 ha (De Nije Pleats) - onder twee nieuwe aanvullende voorwaarden:
25 Nederlandse Grootte Eenheid, maat voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf; 1 melkkoe staat bijvoorbeeld voor 1,2 NGE.
78
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
B ij een bouwvlak groter dan 1,5 ha geldt het criterium dat de melkveehouderij plaatsgebonden is. Plaatsgebonden wil zeggen dat een melkveehouderij in de omgeving voldoende grond in gebruik en beheer heeft en een voldoende ruime huiskavel heeft. De verwachting is dat grootschalige melkveehouderijen ook in de toekomst een evenredige hoeveelheid grond in gebruik/beheer zullen hebben. De maximale oppervlakte van het bouwvlak bedraagt 3 ha; alleen in bijzondere gevallen kan hiervan ontheffing worden verleend. Uit het Eindverslag XXL-bedrijven blijkt namelijk, dat bouwvlakken groter dan 3 ha in veel situaties schaalconflicten met het landschap opleveren. In dat geval zal gekeken moeten worden naar bijvoorbeeld sloop van oude bebouwing of het splitsen van bedrijfsactiviteiten. Deze twee aanvullende voorwaarden zijn nieuw t.o.v. het huidige streekplan en de Verordening Romte. Deze voorwaarden zullen we verder uitwerken en vervolgens borgen via een partiële herziening van de Verordening Romte. Intensieve veehouderij en overige agrarische bedrijven Het streekplan maakt geen onderscheid tussen intensieve en (grondgebonden) melkveehouderij; de mest- en milieuwetgeving bieden voldoende voorwaarden voor een verantwoorde inpassing van intensieve veehouderij. Het beleid voor de intensieve veehouderij zullen wij nog heroverwegen. Dit zullen we doen zodra het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidseffecten van veehouderijen en het standpunt van het kabinet daarover bekend zijn (naar verwachting vierde kwartaal 2012). Over de ontwikkelingen in de intensieve veehouderij kunnen we al wel iets zeggen. Fryslân telde in 2011 bijna 190 bedrijven waar varkens en kippen werden gehouden: 135 gespecialiseerde bedrijven en ca. 55 bedrijven waar de intensieve veehouderij een neventak is. Deze bedrijven komen verspreid over de hele provincie voor, met concentraties langs de provinciegrenzen, vooral aan de oostkant. Ook bij deze bedrijven is sprake van schaalvergroting. Het aantal bedrijven met kippen en varkens nam van 200126 tot 2011 met een derde af. Dat kwam vooral door de daling van het aantal varkenshouderijen. Tegelijk steeg de gemiddelde bedrijfsgrootte met bijna 50 %. Het totale aantal varkens daalde met een kwart. Het totale aantal kippen steeg met 20 %. Het aantal pluimveehouderijen in Fryslân nam weliswaar af, maar minder dan landelijk en de gemiddelde bedrijfsomvang is relatief groot. Van een toestroom van intensieve veehouderijen is in Fryslân dus geen sprake. Wel vindt op een aantal pluimveehouderijen een aanzienlijke groei plaats. Gelet op de trend en op ontwikkelingen in beleid en samenleving, verwachten wij geen sterke toename van de intensieve veehouderij in Fryslân; aandacht is gewenst voor de groei van de pluimveesector. Burgers kijken kritisch naar de intensieve veehouderij. De overheid en de sector zetten in op een transitie naar een duurzame veehouderij. Daarbij gaat het niet alleen over de schaalgrootte, maar ook over aspecten als volksgezondheid, dierwelzijn en milieu. Wanneer kostprijsverhogingen als gevolg van investeringen in deze aspecten niet kunnen worden doorberekend, zal bedrijfs uitbreiding veelal nodig zijn. Niet uitgesloten is dat het rijk, vanuit andere dan ruimtelijke overwegingen, een (wettelijke) grens gaat stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie. Wij zullen bekijken of in het licht van deze ontwikkelingen 26 We gebruiken 2001 in plaats van 2007 als referentiejaar om een meer langdurige trend in beeld te krijgen.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
79
een onderscheid tussen intensieve veehouderij en overige (grondgebonden) veehouderij wenselijk is. Uit figuur 10.1 hiervoor blijkt dat in de akkerbouw en de tuinbouw schaalvergroting eveneens aan de orde is. Vooral akkerbouwbedrijven hebben behoefte aan grotere opslag- en koelloodsen, ruimte voor mestopslag en biovergisting, en voldoende manoeuvreerruimte voor landbouwmachines. Binnen een bouwvlak van ca. 2 ha is hiervoor in het algemeen voldoende ruimte te vinden. Het beleid in het streekplan geeft ruimte voor maatwerk binnen de landschappelijke kernkwaliteiten. Dit beleid voldoet in het algemeen nog steeds. Aandacht is gewenst voor de landschappelijke inpassing van hoge opslag- en koelloodsen. 10.2.2 Glastuinbouw Het streekplan gaat uit van concentratie van glastuinbouw in het zoekgebied Noordwest Fryslân. Hier is ruimte voor uitbreiding van glastuinbouw met maximaal 450 ha bruto. Dit is in eerste instantie bedoeld voor te verplaatsen glastuinbouwbedrijven uit het westen van het land. De beoogde uitbreiding draagt bij aan de vorming van een volwaardig glastuinbouwgebied met bijbehorende schaalvoordelen en creëert nieuwe werkgelegenheid. Via een afzonderlijke planologische en milieukundige onderbouwing dient invulling te worden gegeven aan een zorgvuldige inpassing van nieuwe glastuinbouw in dit gebied. In 2008 hebben PS de partiële herziening van het streekplan ’Glastuinbouw Noordwest Fryslân‘ vastgesteld, inclusief een PlanMER. Daarin is het zoekgebied ingeperkt tot een nieuwe glastuinbouwlocatie aan de zuidkant van Sexbierum. De ruimte die hier is voor 200 ha bruto en 115 ha netto nieuwe glastuinbouw, maakt de ontwikkeling van een volwaardige glastuinbouwcluster mogelijk. De gemeente Franekeradeel heeft voor dit gebied een structuurvisie vastgesteld; een belangrijk uitgangspunt is een zorgvuldige landschappelijke inpassing van glastuinbouw en een duurzame inrichting. Fase 1 (circa 80 ha, waarvan circa 45 ha uitgeefbaar) is geregeld in het bestemmingsplan ‘Sexbierum uitbreiding glastuinbouw’. Voor fase 2 en 3 kan later een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Het plan is ruim opgezet, met veel ruimte voor groen en water ten behoeve van een goede ruimtelijke inpassing. Het realiseren van een nieuwe glastuinbouwcluster bij Sexbierum (Waddenglas) is een gezamenlijk project van de gemeente Franekeradeel, de provincie Fryslân en het rijk (Dienst Landelijk Gebied). Winst of verlies wordt door deze drie partijen gedeeld. De gemeente is namens de Stuurgroep de uitvoerende partij. De uitgifte van gronden is nog niet goed op gang gekomen; er is inmiddels 3 ha uitgegeven. Dit komt door de slechte economische situatie in de glastuinbouw. Die houdt, in tegenstelling tot andere agrarische sectoren, langer aan en heeft een meer structureel karakter. Nieuwe marktverkenningen wijzen uit dat Waddenglas het minder van overloop van glastuinbouwbedrijven uit West-Nederland zal moeten hebben, en meer van bestaande tuinders in Noordwest-Fryslân die hier willen uitbreiden. Tot nu toe is het aantal bestaande glastuinbouwbedrijven, ook uit Fryslân zelf, dat naar het concentratiegebied is verplaatst beperkt. De ruimte voor glastuinbouw in het bestemmingsplan, kan nog benut worden. De uitgifte daarvan zal wel getemporiseerd/gefaseerd worden. Verdere uitbreidingsmogelijkheden zoals die in het streekplan en de partiële streekplanherziening zitten, zijn mogelijk niet meer nodig.
80
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Het streekplan beperkt de ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw buiten de glastuinbouwconcentraties. Er is een ondersteunende tak bij overige agrarische bedrijven mogelijk tot max. 1.500 m² per bouwperceel. Daarnaast houden bestaande glastuinbouwbedrijven mogelijkheden voor reguliere uitbreiding; de Verordening Romte concretiseert het begrip ‘reguliere uitbreiding’ (zie hierna). Gemeenten en provincie passen deze uitgangspunten toe bij de beoordeling van concrete aanvragen. In een enkel geval levert dit spanning op met de uitbreidingswens van een bestaand bedrijf. Nu de glastuinbouwconcentratie bij Sexbierum minder ruimte nodig lijkt te hebben dan voorzien, willen we bekijken wat hiervan de consequenties zijn voor glastuinbouw daarbuiten. 10.2.3 Nevenactiviteiten, verbreding, en agro-locaties Volgens het streekplan kunnen agrarische bedrijven zich verbreden met nevenactiviteiten. Verbredingsactiviteit
2007
2011
toename
Totaal aantal landbouwbedrijven
5959
5654
- 5%
Verkoop aan huis
125
155
24%
Stalling van goederen of dieren
167
203
22%
Agro-toerisme
186
211
13%
Verwerking landbouwproducten
33
72
118%
Zorglandbouw
44
64
45%
Aquacultuur
2
-
Loonwerk voor derden
153
314
105%
Agrarisch natuur- en landschapsbeheer
1535
1838
20%
Agrarische kinderopvang
.
31
Boerderij educatie
.
50
Totaal activiteiten
2245
2938
31%
Tabel 10.4 Landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten in Fryslân. (Bron: CBS.)
Voorwaarde is dat de activiteiten qua aard en schaal ondergeschikt blijven aan de agrarische bedrijfsactiviteiten. Gemeenten vullen dit voor concrete situaties in. Afwijking is onder voorwaarden mogelijk voor een bedrijfsactiviteit die niet meer ‘agrarisch bedrijfseigen’ is en voor een agrarisch hulpbedrijf. Daarbij is de ontwikkeling van een goed ontsloten agro-locatie in het landelijk gebied niet uitgesloten. In dat geval is volgens het streekplan een zorgvuldige locatiekeuze op basis van lokaal maatwerk belangrijk. Wij constateren dat dit beleid in een behoefte voorziet en tot nu toe geen problemen oplevert. Vrijwel alle (recente) bestemmingsplannen Buitengebied bieden ruimte voor nevenactiviteiten, onder de voorwaarde dat deze een ondergeschikt karakter houden. De tabel laat zien dat het aantal landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten in Fryslân in de afgelopen jaren is toegenomen. De ruimte in het streekplan voor verbreding is benut. De mogelijkheid in het streekplan voor de ontwikkeling van een agro-locatie kwam mede voort uit de zo nu en dan gesignaleerde wens van agrarische hulpbedrijven tot uitbreiding/verbreding met nevenactiviteiten (zoals zand-, afval- en groentransport en verwerking, compostering). Dat leidt tot aanzienlijk meer ruimtebeslag en heeft een grote invloed op het landschap. Waar die wens zich voordoet op de ’toevallige’ solitaire locatie van een voormalig agrarisch bedrijf, geeft dat discussie over wenselijkheid daarvan gelet op de landschappelijke consequenties. Verplaatsing
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
81
naar een daartoe beter uitgerust bestaand bedrijfsterrein is voor de initiatiefnemer vaak (financieel) geen optie. Ook hikken gemeenten aan tegen plaatsing op een bedrijventerrein vanwege de verwachte negatieve uitstraling. Tot nu toe is er echter geen initiatief geweest voor een nieuwe agro-locatie. We constateren wel behoefte aan een specifieke locatie voor een bedrijf of een voorziening die met de agrarische functie verband houdt (bijvoorbeeld een voercentrum). Vanuit de markt ontstaan echter geen initiatieven voor clustering/complexvorming. De wijze waarop deze verbreding van agrarische hulp- en aanverwante bedrijven zich ruimtelijk gaat manifesteren is aandachtspunt voor komend beleid. De haalbaarheid van agro-locaties moet tegen het licht worden gehouden.
10.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda De landschappelijke inpassing van agrarische bedrijven is instrumenteel geborgd in de Verordening Romte. Artikel 3.3.1 vraagt bij een nieuw agrarisch bouwperceel of bij een agrarisch bouwperceel groter dan 1,5 ha om een integrale onderbouwing van de ruimtelijke inpassing. Dit moet de gemeente in het bestemmingsplan borgen. Deze procesvoorwaarden sluiten aan op de werkwijze van De Nije Pleats en op de gemeentelijke manier van werken. Er is gemeentelijk draagvlak voor deze werkwijze. Gemeenten zijn hier nu verantwoordelijk voor: de uitvoeringsorganisatie van De Nije Pleats is eind 2011 bij Hûs en Hiem ondergebracht. In de meeste bestemmings plannen Buitengebied is de uitbreiding van een bouwvlak naar meer dan 1,5 ha gekoppeld aan een wijzigings- of een ontheffingsbepaling, of aan een ‘voorwaardelijke bepaling’. Volgens artikel 7.2.1 van de Verordening Romte bedraagt de goothoogte van een stal maximaal 5 meter; een grotere goothoogte kan worden toegestaan, mits het geen gestapelde stal betreft en de stal landschappelijk inpasbaar is. Deze bepaling moet gestapelde stalsystemen (zoals varkensflats) voorkomen. Dergelijke industrieel ogende bouwvormen passen volgens onze notitie Agrarische megabedrijven uit 2008 niet in het Friese landschap. In de praktijk stuit deze bepaling niet op problemen. In veel oudere bestemmingsplannen zat een goothoogte van maximaal 3,5 m. Dit is de maat die in het streekplan staat. In nieuwe bestemmingsplannen is vaak een goothoogte van maximaal 5 m mogelijk op basis van maatwerk. Dit is conform de regeling in de Verordening Romte. Tot nu toe zijn er geen aanvragen voor gestapelde stalsystemen. De artikelen 7.3.1 en 7.3.2 van de Verordening Romte regelen de ontwikkelingsmogelijkheden voor solitaire glastuinbouwbedrijven. Het begrip ‘reguliere uitbreiding’ van een bestaand glastuinbouwbedrijf is geobjectiveerd in max. 20 % van de bestaande oppervlakte aan kassen. Hiervan kan tot een maximum van 50 % worden afgeweken indien aan enkele inhoudelijke voorwaarden wordt voldaan. Deze percentages zijn op zichzelf helder en maken duidelijk wat we onder ‘reguliere uitbreiding’ verstaan. Zoals hiervoor beschreven zouden de regeling en normering opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden.
82
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
In de (planologische) samenwerkingsagenda die met de VFG is afgesproken staan twee aan de landbouw gelieerde onderwerpen waarover tussen provincie en gemeenten nadere afspraken zouden kunnen worden gemaakt: de landschappelijke inpassing van agrarische gebouwen op bouwpercelen kleiner 1,5 ha; de landschappelijke inpassing van de paardensector. Omdat het gaat om het aspect van landschappelijke inpassing verwijzen wij naar hoofdstuk 11.
10.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Vanuit de landbouwsector wordt opgemerkt dat de enkele volwaardige glastuinbouwbedrijven buiten de glastuinbouwlocaties Noordwest Fryslân met meer dan 50 % zouden moeten kunnen uitbreiden. Dit vanwege het ontbreken van een stimulans en de (financiële) mogelijkheid tot verplaatsing. Wij zien, zie hiervoor, de ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw buiten de glastuinbouwconcentraties als toekomstig discussiepunt. De georganiseerde landbouw (LTO) vindt het - in reactie op voorlopige conclusies in het toegestuurde concepthoofdstuk - prematuur om in het beleid nadrukkelijker rekening te houden met de effecten van schaalvergroting op verkeer en ontsluiting; de Nota kwaliteitsnetwerk voor landbouwverkeer is daarvoor nog onvoldoende uitgewerkt. Wij snappen dit signaal maar vinden dat we het onderwerp wel moeten agenderen. Eventuele vertaling in beleid zal te zijner tijd nog moeten plaatsvinden op basis van de stand van zaken en inzichten van dat moment. De Friese Milieufederatie onderschrijft het idee (inmiddels beleid) om uitbreiding van agrarische bouwpercelen te beperken tot 3 ha. Zij vindt echter ook dat schaalvergroting in de melkveehouderij in landschappen met kwaliteiten voor weidevogels alleen mogelijk moet zijn in combinatie met extensivering van gronden ten behoeve van weidevogels. Verder wordt verzocht geen ruimte te bieden aan etagebouw in de veehouderij en aan nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen. Ook wil zij in de methode Nije Pleats aanvullende thema’s betrekken (lichthinder, verkeersoverlast, betrekken omwonenden, versterken landschappelijke kwaliteit, opruimen oude bebouwing). De voortgang van De Nije Pleats moet goed bewaakt worden en deze methode kan voor alle grote agrarische ontwikkelingen bruikbaar zijn. Wij herkennen de genoemde items. In het hoofdstuk Natuur benoemen we het evalueren en aanpassen van het Werkplan weidevogels als aandachtspunt. Dit punt zal in nieuw beleid ongetwijfeld aan de orde komen. Etagebouw wordt voorkomen door artikel 7.2.1 van de Verordening Romte. Intensieve veehouderij wordt binnenkort onder de loep genomen. De voortgang en toepassing van de methode Nije Pleats zullen afzonderlijk worden geëvalueerd. De noodzaak van beleid inzake lichthinder (donkerte) willen wij agenderen. Ook verkeer agenderen we. We onderzoeken nog de mogelijkheden om sloop van overtollige agrarische bebouwing te stimuleren. Vanuit een gemeente die daarmee actief werkt komen overigens positieve signalen over de toepassing van de methode Nije Pleats die zeker ook in het belang is van de agrariër.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
83
Een andere gemeentelijke stakeholder vindt dat het streekplan voor het onderdeel landbouw meer interpretatieruimte biedt dan de Verordening Romte. Een gevolg van de wetsystematiek van de Wro is volgens ons, dat er een onderscheid is tussen beleid en de doorwerking daarvan in regels; dit geeft in sommige situaties minder interpretatieruimte. Bij de formulering van regels en via afwijking en ontheffing hebben we echter voldoende ruimte ingebouwd voor maatwerk. Zo veronderstelt artikel 3.3.1 van de Verordening Romte over schaalvergroting van agrarische bedrijven maatwerk. Het bestaande beleid is hiervoor bepalend geweest.
10.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Het streekplan biedt in het algemeen voldoende ruimte voor agrarische ontwikkelingen en draagt bij aan een verantwoorde inpassing daarvan. De dynamiek in de landbouwsector is echter groot en het beleidsveld is daardoor voortdurend in ontwikkeling. Uit De Nije Pleats is gebleken dat agrarische schaalvergroting te combineren is met behoud van landschappelijke kernkwaliteiten, zoals het streekplan dat voor ogen staat. De methode Nije Pleats levert winst voor de boer (efficiëntere bouwplanproces en winst voor ruimtelijke kwaliteit op. Er is veel gemeentelijk draagvlak voor deze nieuwe manier van werken. Inmiddels zijn de gemeenten verantwoordelijk voor De Nije Pleats. De uitvoerings organisatie is ondergebracht bij Hûs en Hiem. Op basis van periodieke evaluatie van De Nije Pleats willen we bekijken of deze werkwijze tot successen leidt. Het streekplanbeleid is voor grootschalige melkveehouderij niet meer geheel actueel. Naast de bestaande procesvoorwaarde (maatwerk en integrale onderbouwing bij een bouwvlak groter dan 1,5 ha), gelden twee nieuwe aanvullende voorwaarden: plaatsgebondenheid en een bouwvlak van maximaal 3 ha. De Verordening Romte zal worden aangepast. Het beleid voor intensieve veehouderij zullen wij heroverwegen zodra het standpunt van het kabinet over het advies van de Gezondheidsraad bekend is. In dat verband zullen wij beoordelen of een onderscheid tussen intensieve veehouderij en overige (grondgebonden) veehouderij wenselijk is. Conform de bedoelingen van het streekplan, is in Noordwest-Fryslân een nieuwe volwaardige glastuinbouwcluster in ontwikkeling genomen. Het maximum van 450 ha bruto uit het streekplan voor uitbreiding glastuinbouw zal mogelijk niet meer nodig zijn, tenzij de komende jaren de glastuinbouw weer stevig aantrekt. Bekeken moet worden of het ruime zoekgebied voor glastuinbouw op streekplankaart 1 kan vervallen. Nu de glastuinbouwconcentratie bij Sexbierum minder ruimte nodig lijkt te hebben dan voorzien, willen we opnieuw bekijken welke ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw daarbuiten wenselijk is. De wijze waarop de schaalvergroting en verbreding van agrarische hulp- en aanverwante bedrijven zich ruimtelijk gaan manifesteren, is aandachtspunt voor komend beleid. De haalbaarheid van agro-locaties moet tegen het licht worden gehouden.
84
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Wij vinden het gewenst dat meer rekening wordt gehouden met de effecten van schaalvergroting op verkeer en ontsluiting, ook bij het toestaan van bepaalde agrarische en aanverwante functies. Groter wordende landbouwmachines vragen om geschikte wegen. Mogelijk zal plaatselijk regulier verkeer en landbouwverkeer moeten worden gescheiden. Verkeerskundig gezien kunnen sommige aanverwante functies (zoals voercentra) zich beter op een bedrijfsterrein vestigen, mits goed bereikbaar voor tractoren. Recentelijk hebben wij met de agrarische sector en gemeenten een kwaliteitsnetwerk van wegen voor zwaar landbouwverkeer in beeld gebracht (Nota kwaliteitsnetwerk voor landbouwverkeer). Wij willen nagaan of het kwaliteitsnetwerk van wegen voor zwaar landbouwverkeer nader uitgewerkt kan worden. Dat kan een bouwsteen zijn voor gemeentelijke keuzes en zo nodig voor nieuw provinciaal beleid. De teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen is een actueel maatschappelijk vraagstuk waaraan diverse aspecten verbonden zijn. Naar aanleiding van de expertmeeting op 26 september 2012 zullen wij in overleg met Provinciale Staten de vervolgstappen bepalen.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
85
86
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
11
Om de kwaliteit fan de romte: landschap en cultuurhistorie
‘Om de kwaliteit fan de Romte’ is de ondertitel van het streekplan en in feite missie en leidraad. Het plan biedt ruimte om kwaliteiten te leveren bij gewenste (economische) ontwikkelingen. Kwaliteit is gericht op bredere doelen: duurzaam, welvarend, oriëntatie buiten de provinciegrenzen, herkenbaar, leefbaar, bereikbaar, waterbestendig en multifunctioneel. Toegespitst op ruimte en landschap, inclusief cultuurhistorie, wil het streekplan meer dan voorheen verhoging van ruimtelijke kwaliteit bereiken bij verandering in gebruik en inrichting. De sturing op kwaliteit is niet sectoraal, maar vergt een integrale aanpak en begint bij ruimtelijke principes. Zoals de bundeling van wonen en werken, die niet alleen economisch van belang is (synergie), maar ook landschappelijk (tegengaan versnippering ruimtegebruik). Ook wordt via gebiedsbescherming (met name EHS) een belangrijk natuurlijk landschappelijk casco verzekerd. Daarover wordt in andere hoofdstukken gerapporteerd. In dit hoofdstuk gaat het meer specifiek over de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit via het beleidskader van de streekplanhoofdstukken landschap en cultuurhistorie. Daarbij maken wij onderscheid tussen enerzijds verbetering van ruimtelijke kwaliteit en anderzijds het inpassen van nieuwe ontwikkelingen, waaronder begrepen tenminste het voorkomen van aantasting van bestaande kwaliteiten.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
87
11.1 n Provinciale rol Behoud van de kernkwaliteiten van de diverse landschapstypen en cultuurhistorische kwaliteiten en waarden staat voorop. Inzet is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk, provincie, gemeenten, waterschap, marktpartijen, belangengroepen en burgers. Het beleid is gericht op vroegtijdige samenwerking met partijen, zodat bij ontwikkelingen rekening wordt gehouden met die kwaliteiten en waarden. Deze zijn beschreven in het streekplan (kernkwaliteiten en beschrijving landschapstypen) en in achterliggende informatiedocumenten: de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) en de Cultuurhistorische kaart (CHK). Met de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) trekt het rijk zich in belangrijke mate - behoudens nationale belangen zoals werelderfgoederen en de grote wateren - terug van de bewaking van de ruimtelijke kwaliteit. Die rol wordt, overeenkomstig de afspraken tussen het rijk en de provincies, verschoven naar de regio. Met de provincies voorop, maar zeker ook onder het motto ‘gemeentelijk wat kan’. Cruciaal is de vraag: waar bemoeit de provincie zich mee (wat is provinciaal van belang), en op welke manier (de wijze van sturing)? Ten aanzien van het provinciaal belang: het streekplan stelt dat landschap niet bij gemeentegrenzen ophoudt en dat de provincie daarom primair verantwoordelijk is voor de landschappelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Vraag is dan of de provincie zich alleen bezig moet houden met grotere, gemeentegrensoverschrijdende gebiedsontwikkelingen. Dat laatste is in de aanloop naar het streekplan (en de Verordening Romte) door sommige gemeenten betoogd. Of vallen ook gemeentegrensoverschrijdende, thematische items (inpassing agrarische percelen, inpassing stedelijke ontwikkelingen) onder het provinciaal belang? Ruimtelijke kwaliteit is immers ook een optelsom van vele kleine ontwikkelingen. Uit het streekplan vloeit een én-énbenadering voort. Het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische kwaliteiten in het streekplan wordt als provinciaal belang beschouwd. Dit past bij de provinciale rol zoals die is bepaald in de IPO notitie ‘Profiel Provincies’. Dit sluit aan op de in gang gezette Modernisering Monumentenzorg (MoMo) waar verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke plannen één van de drie pijlers is. Op het gebied van archeologie ligt een eerste beleidsmatige verantwoordelijkheid op grond van de Monumentenwet bij de gemeenten. Wij hebben daarnaast een eigen rol: regisserend, informerend, met gebruikmaking van de specifieke expertise van de Provinciaal Archeoloog. En we hebben de eigen wettelijke bevoegdheid om specifieke attentiegebieden aan te wijzen Naast het Streekplan is de verantwoordelijkheid voor cultuurhistorie en archeologie verankerd in de Nota Erfgoed 2010. De provinciale rol is dus meervoudig. Enerzijds staan het (financieel) stimuleren en inspireren voorop. Daarnaast is er verscherpt aandacht voor ruimtelijke kwaliteit in eigen, provinciale (gebieds-)projecten. De inzet op beide wordt begeleid vanuit het Programma Ruimtelijke Kwaliteit en vanuit de uitvoeringsagenda van de Nota Erfgoed. Via het Meerjarenprogramma Landelijk Gebied financieren wij (her)inrichting van het landelijk gebied, inclusief landschappelijke kwaliteitsverbetering. Voor kwaliteitsverbeteringen in het bebouwde gebied vindt programmering van provinciaal geld en van rijksgeld plaats in het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing
88
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
(ISV). Onze inzet vertaalt zich via de Agenda Landschap en leefgebieden 2010-2013 ook naar ondersteuning van inzet van andere instanties zoals Landschapsbeheer Friesland. Een andere lijn is de doorwerking van kwaliteitsdoelen in het beleid van andere partijen, met name de gemeenten. Het streekplan geeft weinig directe normen mee. Ruimtelijke kwaliteit leent zich moeilijker dan andere beleidsitems voor objectieve, harde normen. Maatwerk staat veelal voorop. De aanpak is er dan ook hoofdzakelijk op gericht om te borgen dat gemeenten in hun planologische ontwikkelingen vroegtijdig rekening houden met kwaliteiten en waarden. Sturing daarop vindt plaats door ambtelijke en bestuurlijke samenwerking, ‘in de rug gedekt’ door de interventiemogelijkheden die de Wro biedt. In de Verordening Romte is die lijn doorgetrokken. De Verordening Romte vraagt garanties voor het proces: verantwoording van de keuze in relatie tot de waarden. En vraagt om resultaten: landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. In de inhoudelijke beoordeling van het resultaat zijn wij terughoudend. ‘We willen het niet beter weten’. Wel willen we waar dat kan samen een betere oplossing realiseren. Daar waar de provincie zelf partij is weegt het oordeel over de te bereiken kwaliteit uiteraard wel zwaar. Met de VFG is afgesproken dat ruimtelijke kwaliteitsthema’s zich specifiek lenen voor bestuurlijke samenwerking. De thema’s archeologie, inpassing agrarische bedrijven, inpassing stedelijke ontwikkelingen, verdiepingsslag CHK en landschappelijke inpassing paardensector staan op de (planologische) samenwerkingsagenda die naast de Verordening Romte is vastgesteld.
11.2 n Ruimtelijke kerndoelen Het streekplan kent ten aanzien van landschap en cultuurhistorie twee kerndoelen, met daaronder, geselecteerd om hier te bespreken, een aantal subdoelen. Behoud en ontwikkeling van kernkwaliteiten van het landschap: inzet naar gemeenten: verhogen van aandacht voor het landschap d.m.v. ruimtelijke kwaliteitsparagrafen in ruimtelijke plannen, met inpassing van nieuwe ontwikkelingen in de kernkwaliteiten van het landschap; inzet provincie: bevordering van kwaliteit; ontwikkeling Nationale Landschappen. Behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden: waarderen exlementen en structuren CHK en bepalen beleidsmatige betekenis; doorwerking van FAMKE en CHK in ruimtelijke plannen van gemeenten. 11.2.1 Behoud en ontwikkeling van kernkwaliteiten van het landschap Het streekplan vraagt gemeenten om in bestemmingsplannen voor uitbreidings locaties en voor het buitengebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf op te nemen. Daarin laat de gemeente zien op welke wijze aandacht is geschonken aan verhoging van de ruimtelijk kwaliteit. Naar gelang de aard, schaal en situering van het plan moeten de volgende aspecten aan de orde komen: belangen en partijen, communicatie, draagkracht, landschap, kernkwaliteiten, structuurbeeld, beeldkwaliteit. In de Verordening Romte is dit als procesvereiste opgenomen, ook voor uitbreiding van recreatieve en agrarische bedrijven.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
89
Voor ontwikkelingen in bestaand bebouwd gebied wordt een dergelijke paragraaf niet geëist, maar wel gewenst geacht. Die wens is dan ook niet in de Verordening Romte overgenomen. In het verlengde hiervan wil het streekplan dat in geval van nieuwe stedelijke uitbreiding sprake is van een ‘goed gekozen locatie en een zorgvuldige inpassing in de omgeving’. In de verordening is die eis van zorgvuldige inpassing, binnen de kernkwaliteiten per landschapstype, overgenomen. In het streekplan zijn de kernkwaliteiten van het landschap beschreven en wordt nadere uitwerking daarvan aangekondigd. Daaraan is in een eerste verdiepingsslag uitvoering gegeven: kernkwaliteiten per hoofdlandschapstype zijn nader uitgewerkt in sublandschapstypen. De kaarten en beschrijvingen zijn bij de Verordening Romte toegevoegd en zijn referentiebeeld voor gemeenten voor de verantwoording van hun ruimtelijke plannen. De twee Nationale Landschappen zijn wel begrensd, maar hebben binnen het streekplan geen aparte status. Wel wijkt het uitvoering- en financieringsinstrumentarium voor die twee gebieden af (zie hierna). Dit vanwege de daaraan door het rijk in de Nota Ruimte toegekende status. Inzet van gemeenten Op basis van de behandeling van ruimtelijke plannen in de periode vanaf 2007 hebben wij (bevindingen provinciale dienst) een goed beeld van de mate waarin ruimtelijke kwaliteit aandacht krijgt. Gemeenten besteden in hun bestemmingsplannen voor nieuwe woon-, werkof recreatielocaties in toenemende mate aandacht aan de landschappelijke inpassing. Diepgang en breedte daarvan verschillen wel. In het vooroverleg over ruimtelijke plannen wordt systematisch beoordeeld of uitbreidingsplannen in voldoende mate recht doen aan het procesvereiste uit het streekplan. En of de landschappelijke inpassing juridisch geborgd is. In de bestemmingsplannen voor het buitengebied ligt het accent vooral op de inpassing van agrarische bouwpercelen (systematiek Nije Pleats) en de transformatie van agrarische naar niet-agrarische functies. In die plannen ligt het accent daarnaast op landschapsbehoud door beschermende bepalingen voor natuur- en landschapselementen en cultuurhistorische waarden. Een systematische paragraaf met de diepgang zoals het streekplan die vraagt wordt zeker niet altijd in de plantoelichting opgenomen. Essenties zijn veelal wel verantwoord. Veelal wordt gebruik gemaakt van onderliggend, bestaand materiaal uit eerder vastgestelde landschapsplannen. Wij vinden het doel overigens belangrijker dan het middel. Een plan met een passende ruimtelijke kwaliteit en met een kwalitatief voldoende bescherming en/of inpassing is akkoord, ook als de motivering daarvan in de plantoelichting/ruimtelijke onderbouwing niet compleet is. Ondanks deze toenemende aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is nog wel sprake van een groeiproces. In onze adviezen over voorontwerpplannen sinds 1 juli 200827 is bij ruim 20 % (110 van de 505) van de adviezen een opmerking gemaakt over ruimtelijke kwaliteit, met name over de landschappelijke inpassing van nieuwe functies. In 27 Registratie BeBos II, met ingang van 1 juli 2008, op basis van de nieuwe Wro. Eerdere cijfers ontbreken vanwege het wegvallen van het systeem BeBos I.
90
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
diezelfde periode zijn 91 zienswijzen ingediend, waarvan 23 keer (25 %) met name over de landschappelijke inpassing. In (vrijwel) alle gevallen werd het plan z odanig aangepast aan onze opmerkingen, dat geen reactieve aanwijzing behoefte te worden ingediend. Daarbij passen een paar kanttekeningen. In het overleg over het voorontwerp maken wij gebruik van de provinciale expertise (o.a. het ruimtelijke kwaliteitsteam). Wij geven niet alleen advies over het proces, maar zo nodig ook over de inhoud (de landschappelijke en stedenbouwkundige keuze, in het licht van kernkwaliteiten en waarden). In het stadium daarna (ontwerpplan) verengt zich onze bemoeienis. Dan beoordelen wij nog slechts de verantwoording: wordt voldaan aan het procesvereiste uit het streekplan en uit de Verordening Romte? Een zienswijze dienen wij dan overigens slechts in als wij het eindresultaat fundamenteel niet passend achten in het licht van de landschappelijke kernkwaliteiten en waarden. Wij proberen al in het informele overleg met gemeenten over plannen en projecten na te gaan voor welke plannen de ruimtelijke inpassing cruciaal en kritiek is. Sommige gemeenten maken gebruik van de provinciale expertise in dat informele stadium. De ervaring leert dat naarmate dat in een vroeger stadium gebeurt er ook meestal overeenstemming ontstaat over het eindproduct. Wij zien deze rol overigens als selectief en tijdelijk: doel blijft dat gemeenten zelf verantwoordelijkheid nemen en expertise inzetten. De moderne opvatting over de verdeling van bevoegdheden tussen overheden maakt dat wij niet steeds over de schouder kunnen en willen blijven meekijken. Ook in projecten zoals de Nije Pleats (zie hierna en het hoofdstuk Landbouw) en de Werkgroep archeologie (zie hierna) streven wij naar een tijdelijke inzet van onze expertise, met overdracht daarvan naar de gemeenten. Derde notie is dat het accent richting gemeenten vooral ligt op behoud van waarden en het zo goed mogelijk respecteren van waarden bij ontwikkelingen. Minder op ontwikkeling van waarden en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. In die zin zou de streekplandoelstelling ‘verhoging van ruimtelijke kwaliteit’, voor zover deze zich richt op gemeentelijke plannen die ontwikkelingen mogelijk maken, enige nuance behoeven. Soms is met een nieuwe ontwikkeling kwaliteitsverbetering mogelijk (voorbeeld: verbetering dorpsrand). Veelal zal het vooral gaan om een aanvaardbare inpassing. In de Verordening Romte is die nuance verwerkt. Ontwikkeling en versterking van kwaliteiten past wel in het uitvoeringskader waar wij, vaak samen met gemeenten, zelf inhoud aan geven (zie b). Eigen provinciale inzet Wij maken dus onderscheid tussen enerzijds verbetering van ruimtelijke kwaliteit en anderzijds het inpassen van nieuwe ontwikkelingen. Daaronder begrepen tenminste het voorkomen van aantasting van bestaande kwaliteiten. Onze acties en maatregelen zijn gericht geweest op, veelal projectgebonden, doelen in één van beide richtingen. In de jaren 2007-2010 werkten we met één provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied, waarin we ILG-, POP- en FYLG-gelden en gelden van derden programmeerden, qua doelen, prestaties en activiteiten. Via dat instrumentarium stimuleren wij projecten voor landschappelijke verbetering, de aanleg van nieuwe
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
91
groenstructuren, het opknappen van bestaande functies en de inpassing van nieuwe functies in het landschap. Voor de Nationale Landschappen beschikten wij over extra rijksbudget (zie onder c). Voor het uitvoeren van de prestaties bestaan vier subsidieverordeningen28. In de afgelopen jaren hebben wij buiten de Nationale Landschappen diverse projecten financieel ondersteund: circa 15 projecten ‘Doarpen yn ’t grien’ ter versterking van de landschappelijke structuur in en rond de dorpen; diverse projecten gericht op herstel en versterking van landschapselementen bijvoorbeeld een twintigtal in Zuidoost Fryslân, maar ook op de klei in het noorden; subsidie voor landschappelijke inpassing van agrarische erven, verblijfsrecreatie, bedrijfsterreinen, manege-landgoed, fietspaden en recreatieve routes; herstel van zieke iepen; onderzoek en visievorming landgoederenstructuren Beetsterzwaag; achterstallig onderhoud landschapselementen van landgoederen en historische bosstructuren. Vanaf eind 2006 hebben wij hiervoor jaarlijks gemiddeld € 680.000,- ingezet met een subsidiepercentage van 50 %. Met het Programma Ruimtelijke Kwaliteit hebben wij (zie de Uitvoeringsagenda’s Streekplan 2007-2010 en 2011-2014) diverse projecten uitgevoerd en in uitvoering, onderverdeeld naar ‘fysiek’ en ‘proces’. In de agenda 2011-2014 is het accent vanwege een verlaagd budget meer verschoven naar proces. De mogelijkheden voor financiële ondersteuning van concrete projecten zijn beperkt en richten zich op pilots. Hieronder volgt een kort overzicht. Fysiek Zorgvuldig ruimtegebruik van bedrijventerreinen in combinatie met herstructurering/revitalisering en parkmanagement. Bevorderen van de landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen, in drie pilotprojecten (Bolsward, Hallum en Dronrijp). Op basis daarvan gaan wij een handreiking ontwikkelen die gemeenten kunnen gebruiken voor een goede landschappelijke inpassing van bestaande (en nieuwe) bedrijventerreinen. Ook willen wij nagaan of een stimuleringsregeling gewenst is voor inpassing van bestaande terreinen en of deze inhoudelijk en budgettair gecombineerd kan worden met het provinciaal programma herstructurering bedrijventerreinen. Sloopsubsidie: in onze reactie op het Eindverslag De Nije Pleats2 (zie hierna) en in het streekplan is onderzoek aangekondigd naar de financiële en juridische haalbaarheid van een generieke subsidieregeling voor stimulering van sloop van overtollige beeldverstorende bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. Dit in aanvulling op de ruimte-voor-ruimte regeling in het streekplan: daarmee kan sloop van beeldverstorende bebouwing worden gestimuleerd via compenserende woningbouw. Uitgangspunt is dat sanering leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Anders dan beoogd is de uitvoering van dit project niet in 2011 afgerond.
28 Kaderverordening ILG, Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer, Subsidieverordening Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschapsbeheer, PMJP subsidieverordening algemeen voor andere doelen.
92
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
B ijdrage aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij concrete projecten: waar wenselijk en mogelijk ondersteunen wij concrete projecten die daadwerkelijk bijdragen aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Omdat de middelen vanuit het streekplanbudget hiervoor de komende jaren zeer beperkt zijn, zullen wij hierin zeer selectief zijn en alleen bijdragen in proceskosten. Voorbeeld is het project Burdaard. (Financiële) stimulans kennis- en innovatieprojecten duurzame landbouw en ruimtelijke kwaliteit, mede in het kader van de nieuwe provinciale landbouwagenda 2011-2013. Voorbeeld zijn projecten gericht op toepassing van landschapsmaïs en gericht op optimale verlichting en beperking van lichtemissie van stallen en glastuinbouw. Zo hebben wij bijgedragen aan het LTO-onderzoek optimale verlichting van melkveestallen en een project (in uitvoering) dat daaraan invulling geeft in Tytsjerksteradiel. Proces Atelier Fryslân: als externe en onafhankelijke werkplaats voor ruimtelijke kwaliteit, die gevraagd en ongevraagd aan provincie en andere partijen adviseert over concrete onderwerpen en projecten Het atelier was in eerste instantie ingesteld voor de periode 2008-2010. Op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek is in juli 2010 besloten om Atelier Fryslân voort te zetten tot oktober 2012. Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat het atelier een extra impuls geeft en structureel bijdraagt aan de verhoging van (de bewustwording) van de ruimtelijke kwaliteit. Doel is om de resultaten structureel te verankeren in de Friese samenleving. Daarom richtte het atelier zich in deze tweede periode meer op samenwerking en op overdracht van kennis en gedachtegoed naar bestaande structuren en organisaties. Dat gebeurt onder meer met openbare debatten en werkateliers. Het atelier heeft inmiddels acht gevraagde en vier ongevraagde adviezen opgesteld over uiteenlopende thema’s, zoals windenergie, klimaatverandering en watersportkernen. Provinciale adviesrol bij concrete projecten (provinciaal ruimtelijk kwaliteitsteam). Er is sprake van een toename van aanvragen van lokale partijen om provinciaal advies. Ook wordt vanuit de provinciale organisatie vaker beroep gedaan op vroegtijdige advisering omtrent ruimtelijke kwaliteit bij provinciale projecten. Het gaat om projecten waarin de provincie opdrachtgever is en een voorbeeldfunctie vervult. We noemen het project Afsluitdijk, Masterplannen waterfronten van het Fries Merenproject, de pilots landgoederen en landelijke woonclusters, de Centrale As, de N381, de N359, knooppunt Joure, nieuw windbeleid, herkenbaarheid OV-haltes, de Deltaprogramma`s. De advisering richt zich bovendien op thema’s, zoals duurzaamheid, krimp, erfgoedparels, recreatieve inpassing en dorpsranden. In 2010 is voor de eerste maal de Anita Andriesen prijs voor Ruimtelijke Kwaliteit uitgereikt aan de gemeente Ferwerderadiel. Deze prijs zal driejaarlijks worden uitgereikt voor de duur van het Streekplan. Vanaf 2008 ontvangt de Stichting Ark Fryslân, Platform voor Architectuur en Ruimtelijke kwaliteit, een provinciale bijdrage voor activiteiten (cursussen, debatten, onder andere gericht op ambtenaren en bestuurders). Het project de Nije Pleats is gericht op vroegtijdige, integrale advisering en begeleiding van agrariërs met plannen voor schaalvergroting. Het project is begeleid door een extern projectteam. In 2009 zijn een Advies- en een Werkboek
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
93
opgeleverd (De Nije Pleats1). Met de nieuwe werkwijze is in 2010 ervaring opgedaan door het uitvoeren van een aantal pilots (De Nije Pleats2). De pilots zijn geëvalueerd in een eindverslag. Hierover hebben wij standpunten ingenomen in onze brief van 14-09-2010 aan Provinciale Staten. De volgende fase was gericht op implementatie van de werkwijze van De Nije Pleats door gemeenten. Tot eind 2011 hebben wij deze implementatie begeleid en ondersteund, zowel inhoudelijk/ organisatorisch als financieel. Vanaf december 2011 hebben de gemeenten de organisatie overgenomen, met inschakeling van Hûs en Hiem. Wij hebben nog geen compleet beeld in hoeverre gemeenten gebruik maken van de nieuwe adviesinstantie of de methode Nije Pleats in eigen beheer toepassen. Afgesproken is om periodiek te evalueren. Eind 2011 is de Nije Pleats III afgerond met aanbevelingen voor nieuw beleid inzake schaalvergroting van XXL-bedrijven (zeer grootschalige melkveehouderij). Dat past in de uitvoering van de provinciale landbouwagenda 2011-2013. Dat gaf de basis voor nieuw beleid waartoe PS eind 2011 hebben besloten. Hemelhelderheid: In 2010/2011 is onderzoek uitgevoerd naar de licht/ donkertesituatie (de mate van duisternis) van Fryslân. Uitkomsten zijn opgenomen in een rapport en uitgedrukt in de hemelhelderheidskaart. In één beeld is te zien hoe donker Fryslân is. Daarmee beschikken we over een nulonderzoek dat ingezet kan worden bij zowel natuur- en milieubeleid als ruimtelijk beleid. Uit het onderzoek bleek dat Fryslân van de tot nu toe gemeten provincies, met afstand de donkerste provincie van Nederland is. Ontwikkeling Nationale Landschappen In 2007 zijn de twee Nationale Landschappen begrensd en vastgelegd in het streekplan. Daarvoor waren bestuurlijke organisaties gevormd. Voor de periode 2007-2014 zijn twee Uitvoeringsprogramma’s opgesteld op grond waarvan 50 % rijkssubsidie beschikbaar kwam. Met in totaal ca € 3 miljoen zijn tot 2012 circa 40 projecten tot uitvoering gebracht. Die waren gericht op fysieke versterking van de kernkwaliteiten (herstel en versterking) en benutting hiervan voor educatie, recreatie en toerisme. Voor Zuidwest-Fryslân is een ontwikkelingsvisie (kansenkaart) opgesteld. In de Noardlike Fryske Wâlden (NFW) is een inventarisatie van kernkwaliteiten gemaakt: verkend is hoe landbouw zich met behoud van de houtwallen en elzensingels kan ontwikkelen. Ook zijn fiets- en wandelroutes ontwikkeld. Bijzondere energie is gestoken in het vermarkten van de landschappelijke kernkwaliteiten. Over de kernkwaliteiten is een film gemaakt om deze beter over het voetlicht te brengen. Hierover zijn lespakketten voor scholen ontwikkeld. Er zijn ambassadeurs voor het landschap opgeleid die op bijna 100 gelegenheden in het gebied voorlichting hebben gegeven. Ook toeristische ondernemers worden zo bereikt die gasten wijzen op kwaliteiten van de omgeving. Tenslotte is een boek over de cultuurhistorie en landschap voor de geïnteresseerde toerist uitgegeven. De wens om met ruimtelijke ontwikkelingen ook de kernkwaliteiten en daarmee de ruimtelijke kwaliteit te versterken heeft specifiek aandacht gekregen. In een aantal gevallen is het proces om tot betere inpassing te komen daadwerkelijk financieel ondersteund. Voorbeelden hierbij zijn de plannen van de Luts, recreatieve ontwikkelingen in Koudum, fietsverbindingen in de NFW, landschappelijke inpassing van schaalvergroting landbouw in de Wouden.
94
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Wij hebben geconstateerd dat de oogst van onze investeringen goed is, namelijk: draagvlak, trots, bewustzijn van eigen kwaliteiten, de bereikte organisatiegraad, de ‘branding’ van uitgevoerde projecten en visievorming. Ook toeristische kansen zullen zo mogelijk beter worden benut, waardoor kernkwaliteiten kunnen worden versterkt. In de Nota Natuer en Lanlik gebiet doen wij voorstellen voor een (financieel) vervolg vanaf 2014, om het bereikte draagvlak en de mate van organisatie en het uitvoeren van kleine activiteiten te blijven ondersteunen. Dat is van belang, nu het rijk in de SVIR grotendeels afscheid neemt van het Nationaal Landschap als nationaal beleidsconcept en de financiering stopt. Conclusie Met een relatief stevige inzet is invulling gegeven aan dit kerndoel uit het streekplan. Dat is gebeurd met eigen inzet van middelen en door implementatie van de aandacht voor landschappelijke ontwikkeling en inpassing bij gemeenten. De acties waren enerzijds gericht op verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Anderzijds op het inpassen van nieuwe ontwikkelingen, waaronder begrepen tenminste het voorkomen van aantasting van bestaande kwaliteiten. Een maatlat voor de mate van succes ontbreekt, omdat in het streekplan zelf geen smart-doelen zijn gesteld. Met de aanwijzing van Fryslân als mooiste provincie door de Vereniging van Nederlandse Cultuurlandschappen zijn wij ingenomen, maar die aanwijzing is, bij gebrek aan een referentiebeeld/nulmeting 2007, geen maatstaf voor het succes van ons beleid. Bovendien moet de fysieke uitvoering van projecten die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering, dan wel aan verantwoorde inpassing van nieuwe ontwikkelingen, nog plaatsvinden of (soms letterlijk) tot groei komen. Onze indruk is echter dat ruimtelijke kwaliteit sinds 2007 sterker onder de aandacht is van gemeenten en marktpartijen. En niet in de laatste plaats binnen onze eigen provinciale organisatie en projecten. Om die indruk te verifiëren hebben wij: een onderzoek laten doen naar de beleving van ruimtelijke kwaliteit door de Friese burger (zie bijlage 3); Atelier Fryslân gevraagd om aan te geven of de doelen van het streekplan voor wat betreft de brede thematiek van ruimtelijke kwaliteit, bereikt zijn en of het atelier van mening is dat het huidige beleid aanpassing verdient (zie bijlage 2). Onder paragraaf 11.4 wordt hiervan verslag gedaan. 11.2.2 Behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden Het streekplan vraagt gemeenten om rekening te houden met elementen en structuren die opgenomen zijn op de Cultuurhistorische kaart (CHK). Wij hanteren die CHK als informatiebron voor de beoordeling van gemeentelijke plannen. De CHK is in 2011 herijkt en voor verschillende categorieën aangevuld en als CHK II digitaal beschikbaar. De CHK is in ingedikte vorm opgenomen als bijlage bij de Verordening Romte, als referentie voor de gemeentelijke kwaliteitsparagraaf bij ruimtelijke plannen. Op grond van de Verordening Romte moeten gemeenten in ruimtelijke plannen aangeven hoe zij omgaan met de aangegeven cultuurhistorische waarden. In het streekplanhoofdstuk Cultuurhistorie is aangekondigd dat wij de elementen en structuren op de CHK nader zullen waarderen en in een streekplanuitwerking de beleidsmatige betekenis van die waardering zullen bepalen. Daarbij willen wij aangeven welke elementen en structuren van provinciaal belang zijn. Het streekplan en de Verordening Romte vragen ook om een archeologische paragraaf in ruimtelijke plannen. Daarmee moet worden gewaarborgd dat gemeenten in de belangenafweging aandacht schenken aan archeologie. Wij verwachten
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
95
van gemeenten dat zij archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen. Voor vastgestelde archeologische terreinen is de bescherming van de Monumentenwet van toepassing. Verwacht wordt dat de bijbehorende plano logische bescherming in plannen wordt opgenomen. Als informatie- en adviesbron hebben wij de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende digitale advieskaarten met, voor verschillende tijdvakken, verwachtingswaarden en vastgestelde archeologische waarden. FAMKE bevat de bekende archeologische terreinen en laat zien of en bij welke bodemingrepen welk onderzoek noodzakelijk is. Waarderen elementen en structuren landschap en CHK: Grutsk op’ e romte. In het project ‘Grutsk op’ e Romte’ hebben wij gekozen voor een verbrede aanpak. Wij hebben niet alleen cultuurhistorische elementen en structuren nader bekeken. We hebben de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Doel is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke (landschappelijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige) kwaliteit. Voor een goede doorwerking is draagvlak van groot belang. Daarom wordt in 2012 de dialoog met betrokken partijen uit de samenleving aangegaan over inhoud en status van de nota Grutsk op’ e romte. Deze aanpak van Grutsk past binnen de afspraken met de VFG over de samenwerkingsagenda. We willen samen met de gemeenten nagaan wat de meest effectieve manier is om de structuren van provinciaal belang te borgen in het gemeentelijk beleid. In de lijn van de opdracht tot het opstellen van een streekplanuitwerking zou Grutsk op grond van de Wro als thematische structuurvisie vastgesteld moeten worden. Vervolgvraag is hoe de uitvoering van die visie moet plaatsvinden. Dat kan op basis van daarover te maken bestuurlijke afspraken op (inter)gemeentelijk niveau. Dat kan ook met aanvullende normstelling in de Verordening Romte, teneinde doorwerking in gemeentelijke plannen juridisch te borgen. Vraag is of en in hoeverre een geobjectiveerde normstelling mogelijk is en wenselijk is. Enkele categorieën, zoals dijken en nederzettingen, die zich minder lenen voor opname in samenhangende structuren, maar wel van provinciaal belang kunnen zijn, zullen in 2012 nog nader worden gewaardeerd. Doorwerking van FAMKE en CHK in ruimtelijke plannen van gemeenten. Wij constateren (bevindingen van de provinciale dienst) dat gemeenten in hun ruimtelijke plannen vrijwel consequent aandacht besteden aan de archeologie, met gebruikmaking van FAMKE. FAMKE is een kwalitatief sterke bron voor informatie, noodzakelijk onderzoek en beleidsconsequenties, zodanig dat gemeenten daarvan graag gebruik maken. Beleidskeuzes van gemeenten in bestemmingsplannen passen over het algemeen ook binnen de kaders van FAMKE. Aan de onderzoeksverplichting wordt meestal voldaan binnen de uitgangspunten van FAMKE. Met de ruimtelijke keuzes worden aangetroffen archeologische waarden meestal gespaard, dan wel ingepast in het ruimtelijk ontwerp. Over het in bestemmingsplan vast te leggen beschermingsniveau van erkende archeologische waarden ontstaat nog wel geregeld discussie. Sinds medio 2008 hebben wij in adviezen over voorontwerpplannen 68 keer (op 505 adviezen) opmerkingen gemaakt over archeologie (begrenzing, noodzaak onderzoek, beschermingsniveau). Daarop volgend hebben wij in 22 gevallen een zienswijze tegen een ontwerpplan ingediend, die meestal is gehonoreerd. Enkele keren hebben
96
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
gemeenten een lager niveau van bescherming in het plan opgenomen dan wij op grond van onze expertise wenselijk achtten. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente hebben wij in die situaties niet gekozen voor het geven van een reactieve aanwijzing. Wij kiezen voor de weg van bestuurlijke samenwerking. In de Werkgroep Archeologie, met de ‘verdiepingsslagen’ en met stimulerend onderzoek proberen wij een adequaat gemeentelijk beleid te bevorderen en de goodwill van ‘archeologie’ op peil te houden. Steeds meer gemeenten (begin 2012: 11) hebben een archeologische verdiepingsslag laten uitvoeren. Daaraan betalen wij de helft mee. In genoemde gemeentelijke Werkgroep Archeologie is een model beleidsvisie voor gemeenten ontwikkeld. Gemeenten zijn niet alleen op grond van de Verordening Romte, maar sinds begin 2012 ook op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, verplicht om in hun ruimtelijke plannen keuzes te verantwoorden in het licht van cultuurhistorische waarden. Interessant is om na te gaan hoe die wettelijke verplichtingen zullen uitwerken. De ervaring met ruimtelijke plannen vanaf 2007 is dat vaak niet zichtbaar is of en hoe gemeenten waarden in hun belangenafweging betrekken. De CHK wordt minder dan de FAMKE systematisch als gegevensbron gehanteerd. Dit vindt mogelijk zijn oorzaak in het volgende. De CHK is minder doorontwikkeld dan FAMKE. In FAMKE wordt voor elk gebied een concreet advies gegeven. De CHK geeft wel informatie maar geen nadere waardering en selectie van structuren en elementen. Dat maakt keuzes dienaangaande van gemeenten minder scherp. Dat beperkt ook onze mogelijkheden om sturing te geven aan bescherming vanwege ‘provinciaal belang’. Met Grutsk (zie hiervoor) kan in deze leemte worden voorzien. Overigens wordt de CHK II inmiddels goed, beter dan voorheen de CHK I, bezocht op de website. Dat biedt perspectief. In ontwikkelingsprojecten voor wonen en werken krijgen cultuurhistorische elementen, vanuit een bredere ruimtelijke kwaliteitsbenadering, over het algemeen wel aandacht. Het gaat vaak om waarden die keuzes op gebiedsniveau niet zwaar wegend beïnvloeden of inpasbaar zijn. Ook hierbij hanteren wij als uitgangspunt dat het doel (het respecteren van waarden) belangrijker is dan het middel (het hanteren van de CHK in de kwaliteitsparagraaf van het bestemmingsplan). In bestemmingsplannen Buitengebied ligt dit anders. Daarin gaat het vaak ook om structuurelementen, zoals dijken en vaarten, verkavelingpatronen en aardkundige waarden. Bescherming daarvan tegen ingrepen in het bestemmingsplan kan wenselijk zijn. Zeker als die waarden in zichzelf geen functie meer hebben, maar onderdeel zijn van het agrarische landschap. Beschermende bepalingen in het bestemmingsplan zijn dan soms gewenst. Met als aantekening dat gebleken is dat voor gemeenten de handhaving van dat soort bepalingen lastig is. Soms gaat het om activiteiten als ploegen die normaal agrarisch gebruik zijn, maar ten koste kunnen gaan van waarden, zoals een oude dijktracé. In zo’n geval zou een bovenwettelijke maatregel, zoals het terpenproject met beheersovereenkomsten of aankoop van gronden, deze waarden beter bescherming kunnen bieden. Soms zijn er signalen van een ongewenste ingreep. Wij beschikken echter niet over informatie om te beoordelen of het ontbreken van een doeltreffend beleid en bestemmingsplan of handhaving daarvan tot grote schade aan cultuurhistorische waarden heeft geleid
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
97
Eigen provinciale inzet Basis voor onze inzet zijn het Programma Ruimtelijke Kwaliteit, de Uitvoeringsagenda van de Nota Erfgoed 2010-2013 en de doelen voor erfgoed en archeologie in het PMJP. Daarmee geven wij invulling aan projecten ter verhoging van de cultuurhistorische kwaliteit: Subsidieregeling voor herstel en onderhoud van daken van boerderijen: In 2007 zijn voor 237 daken subsidies verleend (totaalbedrag € 2 miljoen, totale investering € 7,2 miljoen). Ons inventarisatierapport “Pas op de Pleats” lag hieraan ten grondslag. Plan voor karakteristieke Friese bebouwing (kerken, boerderijen, dorps- en stedelijke bebouwing): vanaf 2010 is € 3,8 miljoen geïnvesteerd, waarvan € 1,4 miljoen gedecentraliseerde rijksmiddelen. Dit droeg bij aan een totale investering van ruim € 11 miljoen. Voor kerkgebouwen hebben wij een inventarisatie laten uitvoeren en is het Deltaplan Fryske Tsjerken opgesteld dat ondermeer heeft geresulteerd in Deltateam Fryske Tsjerken dat herbestemming stimuleert. We zijn gestart met voorbereiding van het project Erfgoedparels dat voorziet in aanpak en herbestemming van leegstaande en verpauperde cultuurhistorisch waardevolle locaties. Samen met het rijk is het Terpenproject opgezet dat zich richt op onderzoek, de vrijwillige aankoop en het beheer van bedreigde onbebouwde terpen. Hierover is met het rijk een samenwerkingsovereenkomst afgesloten waarbij € 1,6 miljoen gestort is in een gezamenlijk fonds. DLG heeft opdracht gekregen om het Terpenproject uit te voeren. In het kader van het PMJP zijn voor de doelen erfgoed en archeologie ruim 60 projecten ondersteund voor een bedrag van ongeveer € 1,5 miljoen. Conclusie De implementatie van ‘archeologie’ in gemeentelijke plannen loopt redelijk goed. Via de weg van bestuurlijke samenwerking en stimulerend onderzoek proberen wij een adequaat gemeentelijk beleid te bevorderen en de goodwill van archeologie op peil te houden. De implementatie van cultuurhistorie is minder goed zichtbaar. Mede gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingen (verankering cultuurhistorie in ruimtelijke plannen via Modernisering Monumentenzorg en de juridische basis in de Verordening Romte en het Bro) worden gemeenten gevergd op hun verantwoordelijkheid. Belangrijk is dat wij te maken keuzes scherper in beeld te brengen. Grutsk kan voor wat betreft de provinciale belangen een betere uitgangspositie creëren. Met inzet van eigen middelen hebben wij selectief ingezet op kwaliteitsverbetering.
11.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en samenwerkingsagenda De Verordening Romte beperkt zich qua landschap, cultuurhistorie en archeologie voornamelijk tot het procesvereiste: analyse, motivering. Bij fysieke uitbreidingen vraagt de Verordening Romte ook om daadwerkelijke inpassing. In voorgaande paragrafen is daarover gerapporteerd.
98
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Ook is gerapporteerd dat wij, in de lijn van de planologische samenwerkingsagenda, voor de implementatie van het archeologiebeleid, voor de inpassing van agrarische schaalvergroting en voor de nadere waardering van landschap en cultuurhistorie (Grutsk) de dialoog met gemeenten aangaan. In aanvulling daarop het volgende. Agrarische schaalvergroting op percelen <1,5 ha Zoals in de samenwerkingsagenda met de VFG afgesproken hebben wij met gemeenten overleg gevoerd over landschappelijke inpassing van de meer beperkte vormen van agrarische schaalvergroting, op ‘reguliere’ bouwpercelen tot 1,5 ha. De meeste bestemmingsplannen Buitengebied bevatten bouwrechten tot 1,5 ha. Bestaande rechten blijven buiten de reikwijdte van de Verordening Romte. Toch kan landschappelijke inpassing van nieuwe stallen en schuren op bouwpercelen tot die omvang ook wezenlijk zijn. Daarmee kunnen ook situaties worden gerepareerd, waar in het verleden aandacht voor inpassing ontbrak. De gemeenten constateren dat de meeste opschalingactiviteiten plaatsvinden op grotere bouwpercelen. Veel gemeenten hebben zich ambtelijk wel bereid getoond om bij integrale planherziening alsnog te voorzien in een vereiste van landschappelijke inpassing, ook op de kleinere bouwpercelen. Wij hebben onvoldoende urgente aanleiding gezien om via een aanpassing van de Verordening Romte alsnog direct te voorzien in een regeling voor landschappelijke inpassing in vigerende bestemmingsplannen. Wij menen dat zo nodig een regeling kan worden getroffen bij de zich aandienende planherzieningen in de komende jaren. Wel hebben wij gemeenten met een recent bestemmingsplan Buitengebied verzocht om na te gaan of een partiële herziening van het bestemmingsplan met een dergelijke regeling, gewenst kan zijn. Paarden en landschap Zoals afgesproken in de samenwerkingsagenda met de VFG zijn wij met gemeenten nagegaan of het noodzakelijk is beleid te ontwikkelen ten aanzien van de ‘verpaarding’ van het landschap. Het gaat om de effecten op het landschap (ontsiering, versnippering) vanwege de toename van ‘gebruiksgerichte’ paardenhouderijen die al of niet naast een productiefunctie veel recreatieve activiteiten hebben. Ook gaat het om de effecten van het hobbymatig houden van paarden. Wij hebben geconcludeerd dat de ‘verpaarding’ in vergelijking met andere regio’s nog minder ver strekt en zien nog geen aanleiding voor directe provinciale beleidsvorming. Afhankelijk van de ontwikkelingen is het denkbaar dat dit onderwerp in toekomstig omgevingsbeleid alsnog aandacht verdient. Wel hebben wij de gemeenten geadviseerd na te gaan of aanvullend gemeentelijk beleid voor gebruiksgerichte paardenhouderijen en hobbymatig gebruik gewenst is. Inpassing (stedelijke) ontwikkelingen Zoals gezegd richt het kwaliteitsbeleid van de provincie zich op het borgen van aandacht, motivering en verantwoording. Met als achtervang het (proces)vereiste in de Verordening Romte. Met de VFG is afgesproken om een werkmodel te ontwikkelen waarmee die borging in het gemeentelijk beleid verankerd wordt. Binnen het project “Borging van ruimtelijke kwaliteit in gemeentelijke planvorming” is tussen gemeenten en Hûs en Hiem, samen met de provincie, toegewerkt naar pilots, waarmee een werkmodel in de praktijk kon worden getest. Mee op basis daarvan heeft Atelier Fryslân op verzoek van VFG/Hûs en Hiem een advies over “Ruimtelijke Kwaliteit in structuurvisies” uitgebracht. In een vervolg op dat project onderzoeken
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
99
gemeenten en Hûs en Hiem de mogelijkheid van ruimtelijke advisering over plannen, door een zelfstandige ruimtelijke adviescommissie. Wij zijn bij die zoektocht betrokken en willen kijken in hoeverre daarin ook het provinciaal beleidskader (de provinciale belangen) een plek kan krijgen. Dat is van belang omdat een adviescommissie, net als Hûs en Hiem bij welstandsadvies, niet adviseert vanuit een eigen ruimtelijke visie, maar met haar expertise de voorgelegde plannen toetst aan (structuur)visies van de betrokken overheid (voorhouden spiegel).
11.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Algemeen Reacties vanuit de Mienskip zijn over het algemeen, en misschien wel opvallend, positief. De relatief grote inzet van de provincie op ruimtelijke kwaliteit wordt zeer gewaardeerd. De beschikbaarstelling en doorontwikkeling van informatie, zoals in Famke, CHK en Grutsk op’ e Romte wordt belangrijk geacht. De provincie als initiator van nieuwe aanpak van ruimtelijk kwaliteit, zoals in de Nije Pleats, wordt ondersteund. De inzet van de provinciale ‘kwaliteitsmensen’ wordt gewaardeerd. Op hoofdlijnen worden de bevindingen in de voorgaande paragrafen herkend en onderschreven. Een erkend stakeholder durft het aan om te stellen dat de vraag of doelstelling ‘verbetering van ruimtelijke kwaliteit en inpassen van nieuwe ontwikkelingen, alsook het ten minste voorkomen van aantasting van bestaande kwaliteiten’ is gerealiseerd in de afgelopen jaren overwegend positief kan worden beantwoord. Veel stakeholders vinden echter ook dat het werk nog niet af is of nog voor verbetering vatbaar is. Een vervolg is op diverse terreinen nog nodig. Zo moet Grutsk nog goed worden geïmplementeerd en breder in de aandacht worden geplaatst, met betrokkenheid van meer partijen. De status van Grutsk moet samen met de gemeenten worden verkend. Landschapsbeheer Friesland is nog onvoldoende betrokken geweest. Wij herkennen dat en hebben daarover inmiddels afspraken gemaakt voor het implementatietraject dat in 2012-2013 plaatsvindt. De Nije Pleats moet zichzelf ook gaan bewijzen na de overdracht naar de gemeenten/Hûs en Hiem. Zorg is bij sommige stakeholders dat het aantal aanvragen voor advies terugloopt, als gemeenten zelf invulling gaan geven aan de inpassing. Vanuit gemeentelijke hoek is dit item niet aangesneden. Zoals gezegd gaat het ons om het resultaat. Als gemeenten zelf adequaat toepassing geven aan de methodiek Nije Pleats hebben wij die zorg niet. Afgesproken is om periodiek te evalueren. De provinciale betrokkenheid bij kwaliteitsopgaven, zeker als het gaat om gemeentelijke projecten is vooral effectief als die al in het vroege stadium plaats kan vinden. Wij herkennen dat punt uit de ambtelijke werkpraktijk. Eigenaren/gebruikers, ook in de dorpen, zien ruimtelijke kwaliteit nog te vaak als iets lastigs, zo wordt gesignaleerd. De provinciale inzet moet erop gericht zijn om direct, maar ook via intermediaire organisatie, zoals Landschapsbeheer Friesland, te overtuigen De aandacht en verwerking van cultuurhistorie in ruimtelijke plannen moet, zoals ook onze bevinding, nog sterker worden. Desondanks wordt opgemerkt dat diverse gemeenten nu al cultuurhistorie in hun ruimtelijke plannen verwerken. Het Bro verplicht daar inmiddels ook toe, maar vraag is ook, vanuit gemeentelijke hoek, hoe je uitgangspunten (vanuit de landschapstypering, CHK en Grutsk) goed kunt
100
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
verwerken in het juridische plan (buitengebied). Kritisch punt is ook de doelmatigheid en handhaafbaarheid van bepalingen over landschap en cultuurhistorie. Ook qua geld en menskracht. Wij herkennen dat: het is met alleen een goede juridische regeling niet gedaan. Om tot daadwerkelijke landschapsbescherming te komen zal vaak extra inzet nodig zijn, op basis van afspraken over beheer, zoals in de Noardlike Fryske Wâlden. De expertise over archeologie bij gemeenten is een specifiek genoemd aandachtspunt. De provincie zou haar expertise moeten aanwenden. Wij merken op dat gemeenten op grond van de Monumentenwet in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het organiseren van expertise. De provincie ondersteunt gemeenten, zoals beschreven (FAMKE, gemeentelijke Werkgroep Archeologie) Ook stimuleren wij archeologische ondersteuning via het Steunpunt Monumentenzorg, waar een archeoloog is aangesteld die onbetaalde en betaalde dienstverlening voor gemeenten kan verzorgen. Lastig is dat op het vlak van analyse en gegevensverzameling sprake is van voortschrijdend inzicht. Eerdere landschapsplannen en nota’s sporen niet meer volledig met onze nieuwste inzichten vanuit onze landschapstypering, CHK en Grutsk. Wij vinden overigens dat gemeenten hierin een eigen verantwoordelijkheid mogen nemen. Het gaat om de aandacht voor de kwaliteiten, niet om de 100 % dekkende vertaling van onze info- en beleidsdocumenten. Ingegaan is ook op de rol en verantwoordelijkheid van de provincie en de gemeenten. Onderkend en onderschreven wordt dat het terugtrekken van het rijk voor de provincie extra verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Hoe die verantwoordelijkheid in te vullen is een punt van discussie. Enerzijds: niet te terughoudend. Anderzijds: laat ruimte voor gemeenten. En ga niet op de stoel van de ontwerper zitten. Deze tegengestelde signalen krijgen een oplossing in de aanbeveling van samenwerking. Gedoeld wordt op de aanpak van projecten. Wij herkennen dat, voeren dat in projecten (waterfronten Friese meren) ook al uit en willen dat ook voortzetten in de uitvoeringsprojecten van de streekagenda’s. Specifiek wordt gewezen op de kans tot instelling van een onafhankelijke ruimtelijke adviesinstantie, die alle overheden een spiegel voorhoudt. Wij voeren daarover het gesprek met de gemeenten en met Hûs en Hiem en mogelijk betrokken andere partijen. Wij herkennen de voordelen van een onafhankelijke adviesinstantie, zeker ook nu Atelier Fryslân dit najaar stopt. De vraag naar de verantwoordelijkheid speelt ook bij archeologie. Een enkele gemeente is bang dat het toepassen van ‘extra’ provinciale normen uit Famke tot schadeclaims kan leiden. Wij herkennen dat en hebben daar in lopende samenwerkingsverbanden gesprekken over. De discussie over schadevergoedingen wordt ook landelijk gevoerd. Van belang is dat de gemeente primair zelf verantwoordelijk is voor de bescherming van archeologisch waardevolle gebieden. Met de FAMKE biedt de provincie een instrument om gemeentelijk archeologisch beleid vorm te geven. De FAMKE bevat geen normen maar een advies, gebaseerd op onderzoek. Gemeenten hebben de wettelijke plicht tot bescherming van gebieden waar archeologische
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
101
waarden aanwezig zijn of verwacht kunnen worden. Uit de toelichting op de wet en jurisprudentie blijkt dat de in de wet genoemde basisnormering niet automatisch van toepassing is. Opvallend is de aandacht voor en wens van continuering van de beide Nationale Landschappen. Stakeholders vragen om helderheid over status en financiële inzet. Ook tegen de achtergrond van twijfels bij de aanwijzing in 2006 zijn wij blij met deze reacties. Via de Nota ‘Natuer en Lanlik gebiet’ voeren wij de discussie daarover. Behoud van de status vergt landelijke afspraken tussen de 20 landschappen. Wij ondersteunen onze beide landschappen daarin. Specifiek wordt aanbevolen om in komend beleid meer aandacht te schenken aan het landschappelijk item ‘duisternis’. Met richtlijnen naar gemeentelijke plannen. Wij hebben ‘donkerte’ inmiddels geagendeerd in het programma ruimtelijk kwaliteit. Opvallende aanbeveling komt vanuit de Waddeneilanden, namelijk de opname als werelderfgoed van de Waddenzee: nu buiten het streekplangebied, maar in een komend streekplan (omgevingsvisie) met die status, als herkenbaar landschapstype met eigen kernkwaliteiten. Tenslotte wijst de Friese Milieufederatie op de noodzaak van integraal beleid en heldere definiëring van de provinciale belangen. Daartoe rekent zij natuur (EHS en weidevogels), water, duurzame energie, waaronder wind, en landschap. Wij onderschrijven die reactie, tegelijk constaterend dat het streekplan al in belangrijke mate de schakel was tussen de verschillende sectorale beleidsvelden. In komend omgevingsbeleid zal in dat opzicht nog een verdiepingsslag kunnen worden gemaakt. De provinciale belangen zoals genoemd hebben wij alle benoemd en deels, voor zover relevant in de ruimtelijke doorwerking naar gemeenten (EHS en weidevogels, landschap en CH, water, wind) geborgd in de provinciale Verordening Romte Atelier Fryslân Het atelier stelt aan de orde of het Friese goud (de ruimtelijke kwaliteiten van Fryslân) ‘dat doffer werd’, sinds de vaststelling van het streekplan weer meer is gaan stralen. Het constateert allereerst dat de mentale bewustwording is vergroot. Hoewel dat een punt van ‘lange adem’ betreft. Het zou ook interessant zijn om die bewustwording meetbaar te maken. Op grond van waarneming en expertise stelt het atelier dat Fryslân er in deze jaren niet op achteruit is gegaan. De ‘verrommeling’ is niet toegenomen. Vraag is dat het gevolg van beleid of van de crisis. Het atelier gaat uit van beide invloeden. Uiteraard zijn nog niet overal resultaten te zien. ‘Eerst zaaien dan oogsten.’ Dat oogsten moet wel begeleid worden: continuïteit is nodig. Conclusie: ‘het goud is opgepoetst, maar moet nog meer gaan stralen’. Het atelier beoordeelt negen aandachtsvelden (tevens streekplanhoofdstukken) met speerpunten voor de toekomst. In het recreatieve is met het Friese Merenproject een kwaliteitsslag gemaakt. En wel ‘meer dan alleen prachtige aquaducten’. De integrale benaderingswijze van economie, ecologie, stedenbouw levert ‘win-win’ op. Het atelier ziet kansen op verbreding naar de aansluitingen op Drachten en de Groningse vaarroutes. Positief is de integrale gebiedsontwikkeling bij de droge infrastructuur. Wel afwachten of de ambities ook realiteit worden, maar de voortekenen zijn gunstig.
102
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
K ritisch is de ontwikkeling van de bedrijventerreinen. Mede door veelvuldige ‘ligging op zicht’ ziet het atelier dit als een acuut ruimtelijk en functioneel probleem: ‘dof goud’. De regierol van de provincie moet beter worden opgepakt bij ontwikkeling en transformatie. Zuinig ruimtegebruik en kwaliteit zijn op dit punt onvoldoende opgepakt. ‘Stop met aanleg nieuwe terreinen’ en richt het beleid op herstructurering. Binnen het aandachtsgebied landbouw spreekt de aanpak Nije Pleats (van onderop, keukentafel) aan. Grote veranderingen, schaalvergroting maken extra aandacht nodig. Het atelier pleit voor een integrale benadering en koppeling aan natuur, water en recreatie. Binnen het aandachtsveld cultuurhistorie/erfgoed vragen de kerken specifieke aandacht, met een verbrede benadering: in een context van de ruimtelijke en maatschappelijke relatie van het gebouw met omgeving en landschap. Ook is nog te weinig aandacht voor industrieel erfgoed zoals melkfabrieken en naoorlogs erfgoed (Philips, DE). De provincie moet meeliften met het rijksbeleid en hier een inhaalslag maken. Natuur moet ‘meekoppelen’ met andere functies; landschap en natuurontwikkeling hand in hand. In het waterbeleid onderkent het Wetterskip haar verantwoordelijkheid voor ruimtelijke kwaliteit. Kust vraagt om een integrale benadering; zoeken naar mogelijkheden voor veiligheid, natuur én recreatie. Innovatie, kennis en kwaliteit gaan hand in hand in Fryslân/Leeuwarden. In het streekplanhoofdstuk Milieu is het doel een duurzame energiehuishouding, maar nergens staan (in samenhang) uitspraken over ruimtelijke implicaties van bijv. wind en zonnepanelen. Veel gesproken over windenergie, weinig stappen gezet! Op het punt van proces/organisatie doet het atelier enkele aanbevelingen: Beter verankeren in de organisatie. Loopt door de afdelingen heen. Team ruimtelijke kwaliteit moet een belangrijke rol vervullen. Doorwerking bevorderen richting andere organisaties. Vanuit haar specifieke RO-taken heeft de provincie een leidende stimulerende rol. Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij onafhankelijke advisering in een vroeg stadium en pro-actief. Blijf dat faciliteren. Wij herkennen ons in belangrijke mate in de reactie van het atelier en zijn blij met de waarneming van positieve ontwikkelingen. Zeker ook waar het gaat om processen en projecten die wij zelf direct kunnen beïnvloeden (FMP, infra). Het atelier mist voldoende aandacht/inzet op enkele beleidsitems, met name bedrijventerreinen. Wij herkennen de problematiek en hebben daarin inmiddels belangrijke stappen gezet. De richting van minder uitleg en meer herstructurering is ingeslagen. De uitvoering van de herstructurering is vooralsnog financieel moeilijk, in de huidige markt. We werken daaraan echter door, samen met de gemeenten die het proces moeten uitvoeren, en zien dat ook als aandachtspunt van beleid voor de komende jaren. We gaan niet zo ver als het atelier, met een stop op nieuwe terreinen. We herijken op basis van nieuwe behoefteramingen de nog noodzakelijke toevoegingen. De te verhogen aandacht voor kerken en industrieel erfgoed maakt deel uit van onze programmering.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
103
Windenergie maakt geen deel uit van het streekplan maar kent een zelfstandig traject waarbinnen waar nodig de integrale ruimtelijke afweging wel gemaakt wordt. Richting een nieuw omgevingsbeleid moet inderdaad worden nagegaan of een integrale aanpak van de ruimtelijke consequenties van duurzame energie meerwaarde heeft. Opmerkelijk vinden wij het dat het atelier de grote transformatieopgave in bestaand bebouwd gebied niet benoemt. De veelvormige kwaliteiten van dorpen en steden als onderdeel van het Friese goud verdient in onze beleving in de komende jaren juist een grote inzet. Met als vraag hoe wij als provincie daarin participeren (zie de hoofdstukken Wonen en Werken). Belevingsonderzoek In 2006 heeft de Friese Milieu Federatie een enquête uitgevoerd naar de beleving van het Friese landschap door de inwoners van Fryslân. Met de resultaten daarvan (rapport (O Fryske Grûn, 2006) als referentie vonden wij het interessant om te weten hoe de inwoners van Fryslân nu in 2012 denken over hun landschap. Daartoe hebben wij TNS NIPO een representatieve enquête laten uitvoeren onder de Friese bevolking. Wij hebben de Friese Milieu Federatie gevraagd de enquêteresultaten te presenteren, te analyseren en daarbij de resultaten van de enquête uit 2006 te betrekken (Us Gea, 2012, Friese Milieufederatie). De resultaten uit 2006 zijn referentie, maar vanwege de andere onderzoeksopzet en -omvang niet zonder meer vergelijkbaar. In de enquête 2012 is gevraagd naar een waardering nu en naar een vergelijking met de situatie vijf jaar geleden. Uit het rapportcijfer 8,1 dat de Friezen geven voor het landschap mag worden afgeleid dat er sprake is van grote tevredenheid. Het cijfer ligt aanmerkelijk en ook opvallend hoger dan in 2006, toen slechts een 6.2 werd gegeven. Mannen en vrouwen denken gelijk. Ouderen (8,3) zijn iets positiever dan jongeren (7,9). Een meerderheid van 57 % vindt dat het landschap ten opzichte van vijf jaar geleden even mooi is gebleven. Tegen de achtergrond van het aanmerkelijk hogere rapportcijfer is het opmerkelijk dat 17 % van de mensen vindt dat het landschap in die vijf jaar mooier is geworden, maar meer mensen, 24 %, dat het landschap minder mooi is geworden. Meer specifiek is gevraagd naar de aspecten die de landschappelijke beleving beïnvloeden. De meerderheid is op dit moment tevreden over de mate van duisternis (55 %), ruste en stilte (63 %) en de mate van horizonvervuiling (65 %). Ten opzichte van vijf jaar geleden is de situatie voor driekwart van de respondenten gelijk gebleven. Volgens enkelen (resp. 7, 4 en 2 %) is de situatie verbeterd, maar volgens meer mensen (resp. 18, 20, 23 %) slechter geworden. In 2006 waardeerden de mensen de duisternis tamelijk negatief (rapportcijfer 5,4), de mate van horizonvervuiling redelijk positief (cijfer 6,4). Op de vraag of nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen goed worden ingepast reageren meer mensen (51 en 48 %) positief dan negatief (45 en 43 %). In 2006 was de vraagstelling anders, maar was de beleving van de inpassing van deze functies erg negatief: lage rapportcijfers voor woningbouw (een 4) en bedrijventerreinen (een 2). De inpassing van wegen en windmolens wordt zelfs door 59 en 57 % p ositief ervaren tegenover 36 en 41% negatief. Vermeldenswaard is dat vrouwen, resp.
104
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
jongeren 18-39 jaar iets positiever denken over de aanwezigheid en inpassing van windmolens dan mannen, resp. ouderen >60 jaar. Cijfers uit 2006 ontbreken helaas. De meerderheid (63, 55, 54, resp. 75 %) is van mening dat de kwaliteit van de inpassing van wegen, nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen en windmolens in de afgelopen vijf jaar gelijk is gebleven. Een klein deel van de mensen (11, 17, 15, resp. 5 %) ervaart de inpassing als beter, tegenover ook hier een groter deel (26, 28, 31 resp. 20 %) als slechter. Daar staat tegenover dat aspecten als inpassing van recreatiegebieden, variatie en uiterlijk van natuur, het omgaan met cultuurhistorie en het omgaan van de agrarische sector met de natuur door 75-85 % van de mensen positief worden ervaren, ook vergeleken met vijf jaar geleden. Er zijn ook meer mensen (15-18 %) die een verbetering zien dan een verslechtering (8-11 %). De cijfers uit 2006 zijn niet geheel vergelijkbaar. Wel lijkt het beeld over de noodzaak van meer natuurvariatie en meer natuuraanleg nu anders. Destijds wilde 59 % meer natuur tegenover een lager percentage (14-36 %, in antwoord op verschillende vragen) nu. Toen wilde 46 % meer natuurvariatie, tegenover 18 % nu. Aan de cijfers kunnen geen harde conclusies worden verbonden. Wel ontstaat een beeld van een hoog algemeen rapportcijfer en tevredenheid bij een meerderheid van de mensen over diverse deelaspecten en de inpassing van nieuwe bebouwde functies. Maar toch ook veel mensen die de kwaliteit van de inpassing van sommige rode functies niet voldoende vinden en ook niet beter dan vijf jaar geleden. Deels kan dat te maken hebben met het simpele feit dat nieuwe stedelijke toevoegingen altijd ten koste gaan van het vertrouwde, groene landschap en de horizon. Maar die beoordeling kan ook voortkomen uit de wijze waarop de inpassing van de rode functies plaatsvindt. We constateerden dat een verhoogde aandacht voor inpassing in de plannen en bij de uitvoering daarvan zichtbaar is en ook door stakeholders ervaren wordt. Die inpassing moet zich veelal fysiek nog bewijzen. Groei kost tijd.
11.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Geconcludeerd mag worden dat ter uitvoering van het streekplan een grote inzet is gericht op het onderdeel ruimtelijke kwaliteit. Een maatstaf voor succes ontbreekt, omdat doelen in het streekplan niet smart zijn benoemd. Bovendien zijn richting de uitvoering door gemeenten de doelen vooral in procestermen beschreven. Waarneming ook vanuit de Mienskip en het Atelier Fryslân is dat het proces positief is, maar dat de implementatie van het beleid nog niet is afgerond. Ook het belevingsonderzoek wijst in die richting. Diverse beleidsprocessen en uitvoeringsprojecten geven daaraan nog invulling in de komende jaren. Met als uitgangspunt dat onze verhoogde beleidsinzet een tijdelijke zal zijn, lijkt continuering van het beleid voorlopig voor de hand te liggen. Er ontstaan richting komend omgevingsbeleid wel andere beleidsaccenten Gesignaleerd is dat het gewenst is om landschappelijke en cultuurhistorische waarden, elementen en structuren die van provinciaal belang worden geacht, meer specifiek in beeld te brengen. Op grond daarvan kan, als dat gewenst wordt geacht, een meer expliciete doorwerking van provinciale belangen bij andere partijen, met name de gemeenten, worden geborgd. Het project Grutsk op`e Romte geeft daaraan, in de lijn van het streekplan, invulling, en kan leiden tot een thematische structuurvisie.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
105
Nadere afspraken met gemeenten zullen de basis moeten leggen voor doorwerking. Daarbij zal de vraag zijn of in de Verordening Romte aanvullende bepalingen moeten worden opgenomen die bescherming van specifieke waarden moeten borgen. De rollen van de provinciale en de rijksoverheid bij het beschermen, beheren en ontwikkelen van de groene ruimte verschuiven. Het rijk legt de verantwoordelijkheid voor bescherming met name bij de provincies. Er zijn nieuwe afspraken tussen rijk en provincies over de uitvoering van het Onderhandelingsakkoord Natuur. Agrarisch natuurbeheer buiten de EHS gaat in 2014 naar het rijk. Landschapsbeheer is daarvan een onderdeel. De rijksdoelen voor de Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Provinciale Stichtingen Landschap vervallen. Het uitvoeringskader verandert mede als gevolg daarvan in ieder geval. De vraag is of ook het beleidskader voor het landschap aanpassing behoeft. We willen de regie op ons landschapsbeleid houden binnen onze kerntaak van regisseur van het landelijk gebied. In de nieuwe nota Natuer en Lanlik gebiet hebben wij beschreven hoe wij aan de slag willen met de uitwerking van het beleid voor natuur en landschap in de hele provincie. We moeten op zoek naar nieuwe financieringsmogelijkheden en verdienmodellen. De huidige beleidslijn in het streekplan is dat alle landschappen, met verschillende kernkwaliteiten, eenzelfde beleidsmatige aanpak verdienen. Juist de diversiteit van landschappen is immers een sterk Fries merk. Met Grutsk gaan we wel nader selecteren. Dat maakt dat we in sommige gebieden wellicht meer moeten investeren. Ook kunnen in het uitvoeringskader per streek (streekagenda), afhankelijk van het draagvlak voor samenwerking, prioriteiten worden gesteld in de financiering. Daarnaast zullen ook in nieuw beleid thematische prioriteiten aan de orde zijn. Nagegaan moet worden of een integrale aanpak van de ruimtelijke consequenties van duurzame energie meerwaarde heeft. Dat veronderstelt dan ook verdere integratie van het windbeleid. De wenselijkheid van beleid inzake ‘donkerte’ zullen wij agenderen, als mogelijke bouwsteen naar een nieuw omgevingsbeleid. De vraag is of wij dat item vooral faciliterend en via eigen maatregelen oppakken, of dat ook doorwerking richting gemeenten noodzakelijk is. In eerste instantie, ook gelet op twijfels omtrent de juridische mogelijkheden, willen wij dit zien als onderdeel van bestuurlijke samenwerking en eventuele agendering in de streekagenda’s. Mogelijk meer aandacht verdient de invloed van ‘verpaarding’ op het landschap. Hernieuwde aandacht is nodig voor het beleid inzake landschap en cultuurhistorie van het IJsselmeer. Het streekplan is op dat onderdeel op zichzelf nog actueel. Desondanks zal het nodig zijn nieuwe inhoud te geven aan de verantwoordelijkheid voor de landschappelijke kwaliteiten van het IJsselmeer. In de SVIR is de landschappelijke kwaliteit van het IJsselmeer uiteindelijk als nationaal belang benoemd29. Het Barro (2e tranche, in werking per 1 oktober 2012) vertaalt dat belang echter niet, zoals wel voor de Waddenzee, in instructies naar gemeentelijke plannen. De toelichting op het Barro vermeldt, kennelijk ten onrechte en in afwijking van de 29 In het ontwerp van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de borging van de ruimtelijke kwaliteit van het IJsselmeer niet aangemerkt als nationaal belang.
106
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
SVIR, dat de kwaliteit van het IJsselmeer geen nationaal belang is en legt de verantwoordelijkheid voor inpassing neer bij de decentrale overheden. Die verantwoording moet worden opgepakt en helder worden afgebakend. Spanning zit op voorhand in het feit dat de (sectorale) bevoegdheid voor diverse ontwikkelingen die van grote invloed zijn op de landschappelijke kernkwaliteit openheid, vaak bij het rijk ligt (zandwinning, windmolens >100MW, straks ook het Deltaprogramma).
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
107
108
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
12
Natuur
12.1 n Provinciale rol De natuur in de provincie is grofweg in te delen in de Ecologische Hoofdstructuur (de EHS), de Ecologische Verbindingszones (deze verbinden EHS-gebieden met elkaar) en de natuurgebieden buiten de EHS. Binnen de EHS zijn de Natura 2000-gebieden (beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn) te onderscheiden: dat zijn gebieden die extra beschermd worden omdat ze voor bepaalde planten- of diersoorten van internationaal belang zijn. De provinciale rol met betrekking tot het thema Natuur is meervoudig: Toezicht: in het kader van de Flora- en faunawet zien wij toe op het naleven van de regels uit deze wetgeving. Financieel: wij zorgen voor aankoop en realisatie van de EHS. Wij zorgen (mede) voor het opstellen van beheer- en inrichtingsplannen voor Natura 2000-gebieden. Voor de EHS financieren we de uitvoering van inrichtingsplannen en beheerswerkzaamheden. Voor de natuur buiten de EHS sluiten we beheerscontracten af voor weidevogelbeheer en agrarisch natuurbeheer. We hebben het beheer van het Faunafonds. Doorwerking: wij zorgen dat natuurdoelen uit het streekplan via de Verordening Romte planologisch doorwerken in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Daarmee beschermen wij de waarden van natuurgebieden. Daaronder valt ook het weidevogelcompensatiebeleid, niet als wettelijke verplichting, maar als autonome beleidskeuze. Vergunningverlener: wij verzorgen de beoordeling en afhandeling van vergunningaanvragen in het kader van de Natuurbeschermingswet, gericht op de bescherming van de Natura 2000-gebieden.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
109
De nu bestaande rolverdeling tussen rijk en provincies gaat verschuiven, als gevolg van het regeerakkoord van het kabinet Rutte en de doorvertaling daarvan naar het Onderhandelingsakkoord Natuur dat tussen het rijk en het IPO tot stand is gekomen. De provincie krijgt meer verantwoordelijkheden voor het afronden en beheren van de EHS en voor de overige kwaliteiten in het landelijk gebied. Die decentralisatie gaat echter gepaard met minder rijksgeld. Dat akkoord is door Provinciale Staten niet aanvaard, maar de provincie zal wel meewerken aan de uitvoering. In de Nota Natuer en Lanlik Gebiet is aangegeven hoe we om willen gaan met de gevolgen, zowel beleidsmatig als financieel in de jaren tot en met 2016. Bovengenoemde provinciale rollen en taken blijven overeind, behoudens voor agrarisch natuurbeheer buiten de EHS: daarvoor wordt het rijk verantwoordelijk.
12.2 n Ruimtelijke kerndoelen Voor het thema Natuur worden de volgende ruimtelijke kerndoelen geëvalueerd. Goede ruimtelijke condities voor instandhouding en ontwikkeling natuurwaarden: realisatie en bescherming EHS Bescherming natuurwaarden buiten EHS: instandhouding weidevogelareaal, incl. compensatiebeginsel 12.2.1 Goede ruimtelijke condities voor instandhouding en ontwikkeling natuurwaarden (EHS) In het streekplan is de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur opgenomen. Sinds 2011 is de begrenzing vastgelegd in de Verordening Romte. Daarmee wordt de gerealiseerde EHS beschermd tegen ontwikkelingen die significant negatieve effecten kunnen hebben. Dat geldt niet voor het IJsselmeer en de Waddenzee. Voor die grote wateren is naast de regelgeving vanuit de AMvB en de Natuurbeschermingswet geen aanvullende regelgeving toegestaan. De bedoeling vanuit het streekplan was om op basis van vrijwilligheid over te gaan tot het realiseren van de EHS door middel van de drie processen aankoop, inrichten en beheren ten behoeve van de natuurdoelstelling. Realisatie EHS De EHS omvatte per 1 januari 2005 285.000 hectare aan bestaande natuur. Die bestaande natuur zou worden uitgebreid met ruim 19.000 ha, waarvan 16.234 hectare nieuwe natuur en 2.950 hectare robuuste verbindingen. Het streekplan zette in op voltooiing en afronding in 2018. De tabel geeft de stand van zaken weer van de realisatie tot 01-01-2011 en de prestaties in de streekplanperiode vanaf 01-01-2007 voor wat betreft de hectares nieuwe natuur. Zo’n 60 % is gerealiseerd.
Taakstelling nieuwe
01-01-2005
01-01-2007
01-01-2010
20-10-2010
01-01-2011
16.234
16.234
16.234
16.234
16.234
natuur in 2018 Herbegrenzing per 1-1-2011
0
0
0
0
172
Verworven
9.233
11.144
11.483
11.512
11.517
Ingericht
2.356
4.441
5.945
6.224
6.344
Tabel 12.1 Voortgang realisatie Ecologische Hoofdstructuur (nieuwe natuur).
De ambitie inzake robuuste verbindingen heeft slechts minimaal invulling gekregen.
110
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Met het aantreden van het kabinet Rutte in oktober 2010 is de taakstelling voor nieuwe natuur terug gebracht en zijn de robuuste verbindingen geschrapt. In genoemde nota Natuer en Lanllik Gebiet wordt uitgebreid ingegaan op de resterende oude taakstelling, de mogelijk nieuwe scenario’s op basis van aangepaste ambities en het gekozen scenario Grien Fryslân (scenario 2 plus). Wij verwijzen daar kortheidshalve naar. Bestemming en bescherming EHS Wij zien er op toe dat de EHS passend wordt opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Met de inwerkingtreding van de Verordening Romte is dat een juridische verplichting van gemeenten. In het kader van deze evaluatie hebben wij geen extra onderzoek gedaan naar de dekking in de vigerende bestemmingsplannen van de EHS met passende natuurbestemmingen. In eerdere jaren is geconstateerd dat de toen gerealiseerde en verworven EHS vrijwel volledig was voorzien van passende bestemmingen. In het Actualiseringsproject Bestemmingsplannen Buitengebied dat eind jaren negentig plaatsvond en met het project Actualisering bestemmingsplannen in de jaren 2002-2004 zijn grote slagen gemaakt in de actualisering. In eerstgenoemd project was de juiste verwerking van de EHS een van de speerpunten. De sindsdien in procedure gebrachte nieuwe bestemmingsplannen beoordelen wij uiteraard op dit punt. Behoudens marginale verschillen voorzien gemeenten in een passende bestemmingsregeling. Waar nodig interveniëren wij als plannen grensverschillen bevatten of niet voorzien in een passende bestemming. Dat doen wij via overleg en goedkeuring (op basis van de WRO, tot 2008) en sinds 2008 (Wro) via zienswijzen. Met de verbeterde mogelijkheden voor digitale vergelijking van grenzen is de kans op foute grenzen ook afgenomen. De provinciale systematiek in het huidige (en vorige) streekplan is dat pas een natuurbestemming noodzakelijk is na verwerving door een natuurbeheerder. Dat maakt dat principiële discussies over de wenselijkheid van een natuurbestemming vrijwel geheel achterwege blijven. Bij de voorbereiding van de Verordening Romte hebben wij kunnen besluiten om de verordening slechts toepasbaar te doen zijn voor nieuwe bestemmingsplannen: een inhaalslag om de EHS passend te regelen achtten wij niet nodig. Ontwikkelingen binnen de EHS die compensatie van verlies aan waarden noodzakelijk maakten hebben zich in de afgelopen streekplanperiode enkele keren voorgedaan. Naast enkele kleinere ontwikkelingen op gemeentelijk/particulier initiatief (o.a. enkele fietspaden, sportveld Schiermonnikoog) ging het om p rojecten waarbij wij direct of indirect betrokken zijn: de Centrale As, de N381 en het Polderhoofdkanaal. In die gevallen is gecompenseerd. Wij merken bovendien op dat nieuwe ruimtevragende ontwikkelingen, met name in de sfeer van recreatie, wel tegen de natuur aan ‘leunen’, maar vrijwel altijd daarbuiten blijven. In voorkomend geval is wel beoordeeld of zich negatieve effecten zouden kunnen voordoen. Meestal is een milieueffectbeoordeling of -rapportage verplicht. Door keuzes en maatregelen (mitigatie) in zo’n project kunnen negatieve effecten veelal worden voorkomen. Daar waar sprake is van EHS-gebied dat ook is aangewezen als Natura 2000-gebied geldt bovendien de wettelijke toets vanuit de Natuurbeschermingswet. Niet ruimtevragende vormen van medegebruik van de EHS hebben zich een enkele keer voorgedaan (bijv. speelbos Appelscha) en bleken aanvaardbaar.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
111
12.2.2 Bescherming natuurwaarden buiten EHS: instandhouding weidevogelareaal Het streekplanbeleid is erop gericht dat weidevogelbelangen een volwaardige plek hebben in de belangenafweging in ruimtelijke plannen. Daartoe is handhaving van voldoende openheid en rust in de voor weidevogels geschikte gebieden van belang geacht. In die gebieden is verdichting door beplanting en bebouwing vanwege nietagrarische ontwikkelingen niet gewenst. Dan gaat het om stads- en dorpsuitbreidingen, wegenaanleg en de meer grootschalige nutsvoorzieningen. Bij noodzakelijke ruimtelijke ingrepen van openbaar belang kan hiervan worden afgeweken. Bij dergelijke ingrepen dienen weidevogelbelangen als zelfstandig belang in de afweging te worden betrokken. Wanneer na afweging van belangen aantasting van de aanwezige weidevogelstand onvermijdelijk blijkt, dragen gemeenten en/of initiatiefnemers zorg voor compensatie van de verloren weidevogelbiotoop. Een mogelijkheid van compensatie is om een financiële bijdrage te storten in een provinciaal fonds voor investeringen in weidevogelbeheer. Met dit fonds kan de provincie op verschillende manieren invulling geven aan weidevogelbeheer om het verlies aan weidevogelbiotoop te compenseren. Dit compensatiebeleid is een autonome provinciale beleidskeuze, in aan-vulling op wettelijke verplichtingen voor de natuur. Het streekplan kondigt aan dat hiervoor nadere regels zullen worden uitgewerkt waarbij ook nader zal worden bepaald in welke gevallen en de wijze waarop compensatie nodig is. IJkpunten hierbij zijn: de actualiteit en de dichtheden van de weidevogelstand, omvang van de ingrepen, hoogte van de vergoedingen, als ook de vrij te stellen handelingen van compensatie. Dit beleid met betrekking tot weidevogels en het daarbij behorende compensatiebeginsel is nader uitgewerkt in het Werkplan Weidevogels. Het beleid ter bescherming, alsmede de bijbehorende verplichting tot compensatie zijn ook juridisch vastgelegd in de Verordening Romte: daarin wordt voor de noodzaak tot en uitvoering van de compensatie doorverwezen naar het werkplan. In de regeling van het werkplan is essentieel dat de noodzaak van compensatie niet wordt bepaald op basis van de actuele waarde (aantal broedparen) van gronden, maar op basis van de potentiële geschiktheid van gronden voor weidevogels vanwege openheid en rust. Die geschiktheid is gebaseerd op wetenschappelijke kengetallen30. Die gebieden zijn vastgelegd op de (dynamische) werkkaart. Met de inwerkingtreding van dit beleid zien wij erop toe dat het weidevogelbelang onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing in gemeentelijke plannen. Het komt voor dat gemeenten zich in de ecologische paragraaf van bestemmingsplannen alleen richten op de wettelijke verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet. De beleidsmatige aandacht voor weidevogels, inclusief de verplichting tot compensatie, vanuit het streekplan werd soms over het hoofd gezien. Na enkele jaren en met de inwerkingtreding van de Verordening Romte, is de bekendheid met de nu ook juridisch vastgelegde verplichting toegenomen.
30 Deze keuze is om twee redenen gemaakt. Ten eerste om in de uitvoering niet geconfronteerd te worden met een discussie over de kwaliteiten van de meting en de bron daarvan, alsmede met een discussie over maatgevende teljaren. Ten tweede om te voorkomen dat toevallig of bewust gewijzigd gebruik van de gronden in de laatste jaren, anticiperend op een te verwachten ruimtelijke ontwikkeling, met effect op aantallen broedparen, maatgevend wordt.
112
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Sinds de werking van dit beleid hebben zich verschillende projecten aangediend waarin, na af-weging van alle belangen, besloten is dat een ruimtelijke ontwikkeling kon plaatshebben, hoewel daarmee (potentieel) geschikt weidevogelareaal verloren zou gaan. Daarbij ging het om stedelijke uitbreiding (bijv. Leeuwarden), recreatieve ontwikkeling (bijv. Hotel Langweer), gaswinning (bijv. Nieuwehorne), maar ook om infrastructurele projecten (Haak om Leeuwarden en onze eigen provinciale infrastructuur Centrale As en N381). Hectares Particulier natuurbeheer (30 jaar)
81,2
Agrarisch natuurbeheer (12 jaar of korter)
65,0
Tabel 12.2 Gecompenseerde hectares in de afgelopen jaren.
In de tabel is weergegeven hoeveel hectares momenteel, als onderdeel van de compensatieverplichting, in de provincie onder contract liggen. Momenteel is de weidevogelcompensatie van de Zuidlanden en Nieuw Stroomland (Leeuwarden) in de fase, dat er daadwerkelijk gecompenseerd wordt. Vanwege stedelijke ontwikkeling rond Leeuwarden zal nog circa 50 hectare extra compensatie gerealiseerd gaan worden, deels als reservaat, deels als agrarisch natuurbeheer. Daarnaast zijn in Fryslân verschillende kleinere ontwikkelingen in de fase dat de compensatieopgave bekend is en dat deze nog uitgewerkt zal gaan worden. Het betreft opgeteld circa 80 hectare voor 2012 en 2013, waarvoor nog contracten zullen moeten worden afgesloten. Het weidevogelbeleid en het compensatiebeleid zijn eind 2010 geëvalueerd en in januari 2011 ter informatie aan Provinciale Staten gezonden. Deze evaluatie betreft een evaluatie zowel vanuit ecologisch perspectief als gericht op de procesvoortgang. Belangrijkste conclusie is dat het weidevogelbeheer zich zou moeten concentreren op een aantal robuuste kerngebieden voor weidevogels in de provincie. Werkende weg wordt al volgens dat concept gewerkt bij het afsluiten van beheerscontracten die invulling geven aan compensatieverplichtingen. Beleid en werkplan zijn nog niet op deze aanscherping aangepast. De juridisch-planologische evaluatie van het weidevogelcompensatiebeleid heeft nog niet plaatsgevonden. De resultaten zijn in wisselend. Geconstateerd mag worden dat de compensatiemethode in daartoe in aanmerking komende gevallen met succes is toegepast. In die zin is - boven de wettelijke verplichtingen - extra bijgedragen aan weidevogelbeheer en hebben gemeenten samen met ons invulling gegeven aan de algemene zorgplicht van overheden. Dat zien wij als winst. Er hebben zich echter (met name bij ruimtelijke ingrepen rond Leeuwarden) bestuursrechtelijk de nodige planologisch-juridische complicaties voorgedaan. De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) geeft in enkele uitspraken een uitleg aan het compensatiebeleid die breder en verder gaat dan oorspronkelijk, bij de vaststelling van het beleid bedoeld is. Ook een nadere verduidelijking van het compensatiebeleid in de Verordening Romte heeft nog niet tot juridisch-planologisch rustig vaarwater voor dit onderwerp geleid. In een recente uitspraak over een plan bij Leeuwarden is de RvS in een tussenuitspraak opnieuw in juridisch opzicht verder gegaan dan is beoogd in het Werkplan Weidevogels. In de afgelopen jaren heeft de
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
113
RvS in verschillende uitspraken op drie punten een andere uitleg/invulling gegeven aan onze compensatieregeling: De RvS vergt de gemeente op concreet zicht op realisatie van de compensatie, waar volgens onze regeling een gemeentelijke financiële bijdrage in het weidevogelfonds evenzeer aanvaardbaar is. Daaraan kunnen wij (later) op basis van ons weidevogelbeheer invulling geven. Het uitgangspunt van ‘direct fysiek compenseren’ ligt wel ten grondslag aan de met het rijk afgesproken ‘Spelregels EHS’, maar niet aan onze weidevogelcompensatie. De RvS vergt de gemeente op compensatie op grond van verlies van de reële waarden (aantallen broedparen) terwijl wij uitgaan van compensatie van verlies aan potentieel geschikt weidevogelareaal en afrekenen op grond van een daarbij behorend gemiddeld aantal broedparen. De RvS vergt de gemeente op compensatie van areaal dat buiten de directe verstoringszone ligt, maar dat als restareaal te klein wordt voor een gunstige populatie. Die ‘externe werking’ maakt geen deel uit van onze compensatietoerekening. De uitspraken van de RvS hebben bij Leeuwarden geleid tot ongewenste vertraging van de planologische procedures. Om de kans op vernietiging van besluiten te voorkomen, hebben wij in onze eigen procedures (zoals het Inpassingsplan Centrale As) gekozen voor een verder-strekkende borging van de compensatie dan op grond van ons beleid nodig was. Deze ‘ruimere’ interpretatie van het compensatiebeleid (dat zoals gezegd vanuit de autonome provinciale bevoegdheid is geformuleerd) kan leiden tot het wegvallen van bestuurlijk draagvlak voor het compensatiebeleid, maar daarnaast ook tot onduidelijkheid over de bestendigheid van het compensatiebeleid. Het oorspronkelijke doel van het compensatiebeleid was, naast het volwaardig meewegen van het weidevogelbelang, het bieden van duidelijkheid over mogelijke compensatieverplichtingen voordat tot een ruimtelijke ingreep wordt besloten.
12.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda Het natuurbeleid in het streekplan is bijna één op één vertaald naar de Verordening. In de verordening is een beschermingsregeling opgenomen voor de EHS en voor natuurgebieden buiten de EHS. Op twee punten wijkt de verordening af van het streekplan. IJsselmeer en Waddenzee konden, zie hiervoor, in de verordening niet worden aangeduid en beschermd als EHS. Voor de bescherming van natuurwaarden is dat ook niet nodig, omdat deze onder de Natuurbeschermingswet vallen. Maar met het vervallen van de aanduiding EHS voor het IJsselmeer is ook de specifieke bescherming van waarden vanuit landschap en cultuurhistorie buiten de verordening gebleven. De verordening voorziet wel in een algemene bepaling waarin van gemeenten aandacht en motivering wordt gevraagd ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit, inclusief landschapswaarden, maar die bepaling is minder sturend. Landschap en cultuurhistorie van het IJsselmeer zijn in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte aangemerkt als nationaal belang. Het rijk borgt dat belang echter niet zelf in het Barro, zoals dat wel gebeurt voor de Waddenzee. De verantwoordelijkheid voor het landschap wordt decentraal neergelegd.
114
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Van belang is dat er sprake blijft van een integrale sturing op waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie én sectorale ontwikkelingen, zoals windenergieopstellingen en zandwinning. Op dergelijke projecten reageren wij uiteraard vanuit ons integrale streekplanbeleid. Wij willen alsnog bezien of en zo ja, op welke wijze wij het provinciaal belang van de bescherming van de waarden van het EHS-gebied IJsselmeer vanuit landschap en cultuurhistorie ook juridisch, via de verordening, kunnen borgen. Uiteraard binnen de wettelijke regelingen van het rijk. Het streekplan stelt dat ontwikkelingen in en nabij de EHS geen negatieve effecten mogen hebben op de EHS. In de verordening zijn de beschermende bepalingen (en de eventuele compensatie van waardeverlies) alleen gericht op (ontwikkelingen op) gronden die deel uitmaken van de EHS. In bestendig beleid is er altijd voor gekozen dat de EHS geen externe werking heeft31. Dat uitgangspunt richt zich met name op de aangrenzende agrarische functie. Uiteraard dient bij nieuwe ‘rode’ en recreatieve ontwikkelingen aan de rand van de EHS nagegaan te worden of die ontwikkeling tot negatieve effecten leidt op de aangrenzende EHS-natuur. Op zich dient een gemeente zich daarvan te vergewissen op grond van het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’. Zoals hier voor gezegd hebben zich in de praktijk, sinds het in werking treden van de verordening, met name plannen voor recreatieve ontwikkeling aangediend grenzend aan/in de nabijheid van de EHS. Die plannen moeten vrijwel altijd op grond van andere bepalingen, vanuit het hoofdstuk Recreatie en toerisme, voldoen aan de verordening. Op grond daarvan waren wij vanuit het provinciaal belang partij in de voorbereiding. Veelal is er ook een wettelijke toets op grond van de Natuurbeschermingswet. Dat zal echter niet altijd het geval zijn. Als wij als provincie in voorkomend geval in dat soort van afweging mee willen sturen op de uitkomst, zal de verordening ter zake bepalingen moeten bevatten. Ook is de vraag of daarbij een compensatiemethodiek aan de orde moet zijn. Bij de vertaling naar de verordening van onze herijking van het natuurbeleid willen wij bezien of en op welke wijze daaraan invulling moet worden gegeven. Onderwerpen die vallen onder het thema Natuur zijn niet opgenomen in de (planologische) samenwerkingsagenda die met de VFG is afgesproken.
12.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip De concepttekst van dit hoofdstuk is opgesteld, en aan stakeholders voorgelegd in het stadium dat de provinciale inzet, zoals inmiddels opgenomen in nieuwe nota Natuer en Lanlik Gebiet nog niet bekend was. Veel reacties gaan dan ook in op de gewijzigde beleidsinzet en financiële inzet van het rijk en de consequenties daarvan voor het provinciaal ambitieniveau en beleid. Gevraagd wordt om de ruimtelijke vertaling van de ambities uit de Nota Natuer en Lanlik Gebiet in Streekplan en Verordening op te nemen. De Ecologische verbindingszones, de nationale landschappen en de nationale parken worden hierbij letterlijk genoemd. Ondanks het feit dat het rijk de verantwoordelijkheid voor agrarisch natuurbeheer naar zich toe heeft getrokken, wordt aangegeven dat het van belang is dat de provincie vanwege de 31 Dat geldt niet voor EHS-gebieden die tevens Natura2000-gebied zijn. Daarvoor geldt wettelijk wel de plicht om activiteiten buiten de aangewezen gebieden zelf te beoordelen op hun effecten voor die aangewezen gebieden.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
115
bescherming van de natuur (en specifiek weidevogels) haar verantwoordelijkheid blijft nemen. De provincie zou moeten blijven sturen op agrarisch natuurbeheer buiten de EHS. Door een aantal stakeholders wordt ook zorg uitgesproken over de financiële kant van het natuurbeleid. Als voorbeeld wordt genoemd de begrenzingsgeschiedenis van de EHS. Eerst wordt er heel veel energie gestoken in het aanwijzen en begrenzen van gebieden. Vervolgens blijkt dat de financiën voor realisatie ontbreken. Ook hier verwijzen wij naar de inzet en besluitvorming rond de Nota Natuer en Lanlik Gebiet. Het benutten van de toegevoegde waarde van natuur heeft speciale aandacht. Eén stakeholder mist een actieve rol van de provincie om de toegevoegde waarde die natuur heeft voor de burgers en de mienskip te benutten. Dit kan door gebieden toegankelijker te maken, maatschappelijke participatie te bevorderen. De multifunctionele kwaliteit van natuur (om in te wonen, werken en recreëren) kan beter worden benut. Soms is daar de samenwerking met gemeenten, bedrijfsleven onderwijs, beherende partijen of anderen voor nodig. Deze werkwijze wordt al steeds meer waargenomen, maar het zou goed zijn die rol te benoemen en schriftelijk vast te leggen. Wij herkennen deze oproep en geven daaraan in ons beleid juist uitvoering. In de Nota Natuer en Lanlik Gebiet laten wij zien dat een bredere participatie in natuurontwikkeling en beheer noodzakelijk is. Het perspectief van ‘Natuur voor de mensen’ is daarin beschreven en staat voorop. Multifunctioneel gebruik moet uiteraard niet ten koste gaan de natuurdoelstelling. Compensatie van natuur krijgt in enkele reacties, met name vanuit gemeenten, aandacht. Een aantal stakeholders geeft te kennen dat er onduidelijkheid bestaat tussen de verschillende compensatieregimes. Zo wordt een weidevogelcompensatieverplichting en een natuur-/landschapscompensatie van 1:1 - als gevolg van de ligging van een verblijfsrecreatief initiatief in het buitengebied - als onterechte dubbele compensatieverplichting ervaren. Daarnaast wordt door een aantal stakeholders een vraagteken geplaatst bij de hoge kosten die hierdoor bij initiatiefnemers worden neergelegd. Men vraagt zich af of een dergelijke verzwaring voor recreatieve initiatieven terecht is. Bij anderen bestaat begrip voor de verplichting om EHS-hectares die verloren gaan als gevolg van een initiatief te compenseren, maar wordt een vraagteken geplaatst bij de noodzaak van compensatie (en de objectieve meting van negatieve effecten) als een initiatief ‘in de nabijheid ligt’ van de EHS. We kennen vanuit het streekplan de EHS-compensatie (in de verordening echter alleen gericht op verlies aan waarden op gronden binnen de EHS), de weide vogelcompensatie en de formule van natuur- en landschapscompensatie bij grote recreatieve initiatieven die niet grenzen aan recreatiekernen. Daarnaast is er vanuit de Boswet een wettelijke compensatieplicht. Elk van deze vormen van compensatie kent zijn eigen motief. In de praktijk kan een initiatief te maken krijgen met een optelsom. Kennelijk is het nodig beter toe te lichten dat de compensatievormen die voorkomen een verschillende aanleiding en achtergrond hebben. Wij merken op dat initiatieven die met deze compensatie te maken krijgen uitzondering zijn vanwege de bijzondere ligging en de omvang. Vanwege die uitzonderingspositie mag van zo’n economisch project ook een zekere maatschappelijke meerwaarde worden gevraagd. In geval van ‘dubbele compensatie’ mag maatwerk worden gezocht. Wij verwijzen
116
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
overigens naar het hoofdstuk Recreatie en toerisme: daar merken wij op dat wij dit onderdeel van ons beleid in een nieuwe beleidsfase tegen het licht willen houden. Enkele reacties die specifiek ingaan op het weidevogelbeleid- en op de compensatie regeling. Er wordt naar voren gebracht dat weidevogelbeleid verder gaat dan alleen het regelen van de compensatie van potentieel geschikte gronden. Het ruimtelijk beleid lijkt vooral gericht op de aspecten openheid en rust, er spelen echter veel meer aspecten een rol (zoals intensieve landbouw, waterpeilen). Er wordt gevraagd om sterker in het streekplan in te zetten op een beleid gericht op behoud en versterking van de weidevogelstand. De reactie is herkenbaar, maar wij merken op dat wij een weidevogelbeleid voeren dat breder is dan hetgeen vervat is in de ruimtelijke kant daarvan, het streekplan. Een stakeholder is van mening dat, als uit monitoring blijkt dat weidevogelcompensatie geen gunstig effect heeft op de weidevogelstand, dan ook de consequentie eraan moet worden verbonden door ermee te stoppen. Op zichzelf zijn wij - afgezien van de juridische complicaties - positief over het compensatiebeleid. Door een andere stakeholder is aangegeven dat het risico bestaat dat ontwikkelingen praktisch onuitvoerbaar worden als compensatie al bij vaststelling van het bestemmingsplan wordt vereist. Op dat moment is er niet altijd zicht op het daadwerkelijk realiseren van de ontwikkeling, laat staan dat er al geld beschikbaar is om de compensatie te verzorgen. Wij onderschrijven dat en betreuren de uitspraken van de Raad van State die op dat punt verder gaan dan ons beleid vraagt. Daarop aan sluit de bevinding van een stakeholder dat de regels omtrent weidevogelcompensatie kennelijk niet duidelijk genoeg zijn geredigeerd. Zo laat het Werkplan Weidevogels kennelijk teveel ruimte voor variatie in interpretatie, met als gevolg juridische onduidelijkheid, tijdverlies, hogere kosten. Een aantal stakeholders is ook kritisch over de toegankelijkheid van de regels en de stukken (kaart openheid en rust) behorend bij het compensatiebeleid. Aanbeveling: evaluatie Werkplan is niet voldoende, er moet een aanpassing van het Werkplan komen zodat er juridischplanologisch geen onduidelijkheden meer over bestaan, eventueel opnemen in de verordening. Wij onderkennen de problematiek, zie hiervoor. We onderschrijven de bevindingen en agenderen dit onderdeel van ons beleid. Enkele stakeholders geven aan sommige elementen te missen in het hoofdstuk. Dit heeft te maken met het feit dat slechts een selectie van beleidsonderwerpen in het hoofdstuk is behandeld. Een aantal items komt in de Realisatieparagraaf (zie bijlage 1) terug.
12.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst De bescherming van de EHS zoals beoogd met het streekplan (en de verordening) is geëffectueerd. Ook de realisatie van de EHS, conform de doelstellingen richting 2018, lag tot de wijziging van het rijksbeleid redelijk op schema. In de Nota Natuer en Lanlik Gebiet hebben wij beschreven dat we de huidige beleid voor het landelijk gebied op hoofdlijnen nog steeds actueel vinden. Het
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
117
Onderhandelingsakkoord dwingt ons echter om onze ambities en inspanningen opnieuw tegen het licht te houden. In de nota zijn daartoe uitgangspunten geformuleerd. Het Grien Manifest vormde daarbij een belangrijke inspiratiebron. Voorstellen zijn gedaan voor een herziene aanpak, in eerste instantie voor de begrotingsperiode tot en met 2016, overeenkomstig het scenario Grien Fryslân (2 plus). Die nota is bouwsteen voor nieuw op te stellen omgevingsbeleid. Het gekozen scenario vergt een herijking van de EHS-begrenzing in de Verordening Romte. Hierop aansluitend: het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2e tranche) zal bepalingen bevatten over de begrenzing en bescherming van de EHS die zijn vereenvoudigd ten opzichte van de eerdere ontwerp AMvB Ruimte. Wij moeten nagaan in hoeverre dat aanleiding geeft tot aanpassing van het beleid en aanpassing van de verordening. De veranderende afspraken tussen rijk en provincies hebben ook belangrijke gevolgen voor het provinciaal beleid ten aanzien van de weidevogels en hun bescherming, omdat de verantwoordelijkheid voor het agrarisch natuurbeheer in het Onderhandelingsakkoord is verplaatst naar het rijk. Nader overleg met het rijk zal moeten uitwijzen wie welke verantwoordelijkheden heeft en op welke wijze rijks- en provinciaal beleid in elkaar kunnen grijpen. Als onderdeel van het agrarisch natuurbeheer vraagt het weidevogelbeleid om heroriëntering. Zowel kijkend naar de inhoud (accent op kerngebieden) als naar de compensatieregeling in het planologische spoor. Bekeken moet worden (evaluatie beleidsformulering en werkplan weidevogels) of en op welke wijze vervolg moet en kan worden gegeven aan de regeling, die gebaseerd is op een autonome Friese beleidskeuze. De bescherming van de waarden van het EHS-gebied IJsselmeer vanuit landschap en cultuurhistorie vinden wij van provinciaal belang en is opgenomen in het streekplan, maar maakt in de Verordening Romte geen onderdeel meer uit van de bescherming van natuurwaarden binnen de EHS. Gelet op onze verantwoordelijkheid voor die waarden van landschap en cultuurhistorie willen wij alsnog bezien op welke wijze deze als provinciaal belang ook juridisch, via de verordening, kunnen worden geborgd, binnen de wettelijke regelingen van het rijk. Het streekplan stelt dat ontwikkelingen in en nabij de EHS geen negatieve effecten mogen hebben op de EHS. Tot nu toe kon die beleidslijn bij voorkomende projecten goed worden doorgevoerd, in samenspraak met de betreffende gemeente. Voor zover dit vereiste betrekking heeft op ontwikkelingen nabij de EHS, is dit echter niet opgenomen in de Verordening Romte. Als wij als provincie in voorkomend geval bij nieuwe ‘rode’ en recreatieve ontwikkelingen nabij de EHS invloed willen hebben, zal de verordening bepalingen moeten bevatten die verplichten na te gaan of die ontwikkeling kan leiden tot negatieve effecten op de aangrenzende EHS-natuur. Ook is de vraag of daarbij een compensatiemethodiek aan de orde zou moeten zijn. Bij de vertaling naar de verordening van onze herijking van het natuurbeleid willen wij bezien of en op welke wijze daaraan invulling moet worden gegeven.
118
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
13
Water
13.1 n Provinciale rol De provincie heeft op het gebied van de waterhuishouding wettelijk een regisserende rol, gebaseerd op nationale en Europese regelgeving. Het gaat daarbij om het vaststellen van beleidskaders en normen voor het kwantitatieve en kwalitatieve waterbeheer, het toezicht op de waterbeheerders die het beleid uitvoeren (in het bijzonder Wetterskip Fryslân) en de organisatie van het waterbeheer in de provincie. Het waterbeleid staat in het provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 (WHP), met drie onderwerpen: waterveiligheid, voldoende water en schoon water. De ruimtelijke consequenties van dit provinciale waterbeleid zijn verwerkt in het streekplan en in het structuurvisiedeel van het WHP, en zijn deels geborgd in de Verordening Romte. Deze ruimtelijke consequenties werken door in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Wij zien hier op toe. Daarnaast stimuleren en ondersteunen wij de realisering van de kwantitatieve en kwalitatieve wateropgaven. Kansen om wateropgaven (zoals oever- en kadeherstel en waterberging) te combineren met andere doelen (zoals ontwikkeling natuur en (vaar)recreatie) worden zoveel mogelijk benut. In de waterketen hebben we geen wettelijke bevoegdheid, maar wel een rol om afstemming en samenwerking tussen gemeenten en waterschappen te stimuleren en faciliteren.
13.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Water wordt het volgende ruimtelijke kerndoel geëvalueerd: ruimtelijke condities voor een veilige provincie.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
119
Met ons beleid voor het grond- en oppervlaktewater willen we tijdig inspelen op zeespiegelstijging, klimaatverandering en bodemdaling. In het streekplan staan de ruimtelijke condities die nodig zijn voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen: Reserveren van ruimte voor een nieuw (boezem)gemaal in Noordwest- en Noordoost Fryslân; inrichten van waterretentiegebieden tot 2015; uitbreiden van de Friese boezem tot 2015; treffen van maatregelen in de deelsystemen; reserveren van ruimte voor een nieuw spuicomplex in de Afsluitdijk; onderzoeken van de noodzaak van calamiteitenpolders; behouden en versterken van de landbouwfunctie in de veenweidegebieden, met benutting van kansen voor ontwikkeling van nieuwe passende functies; rekening houden met evt. ruimtelijke maatregelen voor waterkwaliteit; het bevorderen van toepassing van de watertoets. Daarnaast geeft het ruimtelijke structuurvisiedeel van het WHP het belang van de regionale waterkeringen (boezemkaden) aan; dit is gekoppeld aan het verzoek om de regionale waterkeringen in bestemmingsplannen vast te leggen. Daarnaast wijst het WHP op inrichtingsmaatregelen - zoals voldoende hoog of verhoogd bouwen om regionale wateroverlast tegen te gaan. Deze punten zullen wij evalueren bij de afzonderlijke rapportage over het WHP. 13.2.1 Boezemgemalen In Noordwest Fryslân reserveert het streekplan een lange strook langs de Waddenzee voor een nieuw (boezem)gemaal; dit gemaal zal mogelijk voor 2015 opgericht worden. De reservering geldt ook voor de periode na 2015. In Noordoost Fryslân reserveert het streekplan eveneens een lange strook langs de Waddenzee voor een nieuw boezemgemaal. Maalcapaciteit zal naar verwachting rond 2030 nodig zijn. Wij bepalen nader de locatie(s) en omvang van één of meer nieuwe gemalen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen blijven in de reserveringsgebieden mogelijk, zolang deze de optimale locatie(s) voor één of meer nieuwe gemalen niet belemmeren. De stand van zaken is als volgt. Bij Vijfhuizen is inmiddels een nieuw gemaal geprojecteerd; hiervoor is een bouwplan in ontwikkeling. De locatie bij Vijfhuizen valt binnen het reserveringsgebied Noordwest-Fryslân van het streekplan. De plan-MER voor het streekplan hield met deze locatie al expliciet rekening. Daarnaast wordt uitgegaan van de realisering van een nieuw gemaal nabij Lauwersoog in Noordoost Fryslân. Wetterskip Fryslân en Waterschap Noorderzijlvest hebben hiervoor een businesscase opgesteld, ten behoeve van besluitvorming over exacte invulling en financiering. Daaruit blijkt dat 2015 niet haalbaar is. Realisatie van dit gemaal kan niet eerder dan 2020, als de financiën daarvoor beschikbaar zijn. De drie mogelijke locaties liggen in het reserveringsgebied. 13.2.2 Waterretentiegebieden Het streekplan zet in op het realiseren van minimaal 350 hectare aan waterretentiegebieden. De retentiegebieden zijn altijd multifunctioneel en zullen een medebestemming waterberging moeten krijgen. In de meeste gevallen zal het gaan om waterretentie in natuurgebieden. Nagegaan zal worden in welke natuurgebieden de natuurdoeltypen eventueel aangepast worden ten behoeve van waterberging. De retentiegebieden zullen een plaats krijgen in het lage midden, het noordoosten en
120
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
zuidoosten van Fryslân (waar maaiveldniveau onder niveau Friese boezem ligt), en langs de beneden- en middenlopen van de beken in Oost-Fryslân. Op dit moment zijn in totaal 730 ha aan retentiegebieden beschikbaar voor waterberging. De doelstelling uit het streekplan is daarmee ruimschoots gehaald. Dit komt vooral doordat waterberging in bestaande natuurgebieden relatief eenvoudig te realiseren was. In onderstaand overzicht staan de huidige waterretentiegebieden. Gebied - gemeente
Oppervlak in hectare - status bestemmingsplan
Eilân-East, Goëngahuizen
100 ha in bestemmingsplan vastgelegd.
gemeente Smallingerland Jan Durkspolder, Earnewâld
55 ha wordt meegenomen bij aanstaande herziening
gemeente Smallingerland
bestemmingsplan buitengebied.
Zandwinput Mildam
130 (2*65) ha nog niet vastgelegd in bestemmingsplan.
gemeente Weststellingwerf Zomerpolder, Beetsterzwaag
200 ha wordt meegenomen bij herziening
gemeente Opsterland
bestemmingsplan buitengebied.
Soestpolder, Burgum
32 ha nog niet vastgelegd in bestemmingsplan;
gemeente Tytsjerksteradiel
wordt meegenomen bij lopende herziening
Pinepolder, Heech
130 ha nog niet vastgelegd in bestemmingsplan.
bestemmingsplan buitengebied. gemeente Sûdwest Fryslân Joksepolder, Eagum
20 ha nog niet vastgelegd in bestemmingsplan.
gemeente Leeuwarden Lemsterpolder
60 ha nog niet vastgelegd in bestemmingsplan.
gemeente Lemsterland Over de Wiel, Langweer
3 ha nog niet vastgelegd in bestemmingsplan.
gemeente Skarsterlân Tabel 13.1 Overzicht waterretentiegebieden qua ligging, oppervlak en planologische situatie.
De natuurdoeltypen van deze natuurgebieden verdragen zich met de functie waterberging. In de meeste bestemmingsplannen voor deze gebieden is de functie waterberging nog niet formeel geregeld; bij herziening van deze bestemmings plannen zal dit alsnog geregeld moeten worden. De waterberging heeft de afgelopen natte periode(s) goed gefunctioneerd. Daarom zoeken we samen met het Wetterskip naar meer ruimte voor waterberging. Dit past in het streekplan omdat de opgave in het streekplan een minimum betreft. In toekomstig omgevingsbeleid zullen we kijken naar de mogelijkheden van meer ruimte voor waterretentie. Hierbij kan ook naar andere gebieden dan natuur gebieden worden gekeken. 13.2.3 Friese boezem Het streekplan gaat uit van uitbreiding van de Friese boezem met minimaal 700 ha; van deze 700 ha was 400 ha al gerealiseerd. Boezemuitbreiding is bij voorkeur multifunctioneel en sluit zoveel mogelijk aan bij bestaand water en bij de in gang gezette integrale verbetering van oevers en kaden. Daarnaast biedt het streekplan ruimte voor (gemeentelijke) initiatieven voor nieuwe meren. Wij zullen actief participeren in kansrijke situaties, rekening houdend met de wateropgave, combinatie mogelijkheden met de robuuste natte verbinding, bestaande gebiedskwaliteiten en mate van multifunctionaliteit.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
121
Per 1-1-2012 is de Friese boezem met ca. 500 ha uitgebreid, onder meer met behulp van het instrument landinrichting. Dit betekent dat van het beoogde minimum van 700 ha boezem-uitbreiding, 70 % is gerealiseerd. De uitbreiding ligt dus op schema. Uitbreiding is Multifunctioneel, gekoppeld aan andere functionele ontwikkelingen; een voorbeeld hiervan is een project bij Aldtsjerk voor kleinschalig wonen aan nieuw boezemwater in combinatie met zandwinning. In de afgelopen jaren zijn geen nieuwe meren in ontwikkeling of in uitvoering genomen. Wel wordt samen met de gemeente Smallingerland een (Interreg)studie gedaan naar kansen voor een gebiedsontwikkeling bij Oudega; hierin speelt water een belangrijke rol. Daarnaast zijn er kansen om zandwinning te combineren met uitbreiding van het boezemsysteem. In een aantal gevallen kan hierdoor ook de verdroging van natuurgebieden worden beperkt. Volgens de nieuwe provinciale nota Natuer en Lanlik Gebiet stellen we geen afzonderlijke middelen meer beschikbaar voor de robuuste natte verbinding. 13.2.4 Maatregelen in de deelsystemen Ook in de polders en op de hoge gronden die afwateren op de Friese boezem, kan het volgens het streekplan nodig zijn om ruimte voor water te reserveren. Als ruimtelijke maatregelen in deze deelsystemen nodig blijken zullen we hiervoor zorg dragen. Zo nodig passen we het provinciaal ruimtelijk beleid aan. Het WHP houdt rekening met 1.500 ha waterberging in de deelsystemen (polders). Binnen deze deelsystemen (polders) is op dit moment een kleine 200 ha water bergingscapaciteit ingericht. Het realiseren van deze berging gaat langzaam. Dit komt omdat het hoofdzakelijk agrarische gronden betreft en men afhankelijk is van de medewerking van grondeigenaren. De doelstelling van het WHP staat hiermee onder druk. In het streekplan staat echter geen kwantitatieve opgave voor de deelsystemen. De kwantitatieve opgave staat in het WHP. 13.2.5 Spuicomplex Afsluitdijk Het streekplan reserveert ruimte voor een nieuw spuicomplex in de Afsluitdijk. De planprocedure (incl. MER) daarvoor is begin 2011 in gang gezet. Het rijk is hiervoor verantwoordelijk. De beoogde locatie bij de knik in de Afsluitdijk, ligt binnen het zoekgebied voor extra spuicapaciteit op kaart 16 van het streekplan. In het najaar van 2011 is de planprocedure onderbroken. Het rijk overweegt namelijk om in plaats van een nieuw spuicomplex, extra maalcapaciteit te realiseren. De mogelijk locaties hiervoor zijn Kornwerderzand, Den Oever of bij de knik. De twee locaties aan de Friese kant vallen binnen het zoekgebied. Het gaat dan echter niet om een nieuw spuicomplex maar om een gemaal in een al bestaand spuicomplex. Een aandachtspunt bij het realiseren van extra maalcapaciteit, is de afstemming met het versterken van de Afsluitdijk en de mogelijkheden voor een combinatie met een blue energy centrale. In het streekplan is hierover niets opgenomen. 13.2.6 Calamiteitenpolders Volgens het streekplan zal worden onderzocht of naast nieuwe gemalen, retentiepolders, en boezemuitbreiding nog calamiteitenpolders nodig zijn voor eventueel extreem natte gebeurtenissen. Wij hebben in het kader van het WHP geoordeeld dat
122
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
calamiteitenpolders - naast de waterretentiegebieden en de andere maatregelen niet nodig zijn. 13.2.7 Veenweidegebieden Het streekplan streeft naar handhaving van de kernkwaliteiten van het veenweide landschap. Hiervoor zijn behoud en versterking van de kwaliteit van de landbouwfunctie in de veenweidegebieden van belang, zonder dat dit ten koste gaat van bestaande natuurgebieden. Daarnaast wil het streekplan kansen benutten voor ontwikkeling van nieuwe passende functies in het gebied. Het peilbeleid blijft gericht op de huidige functies, waaronder landbouw. In het kader van het WHP heroverwegen we het peilbeleid voor het veenweidegebied, afhankelijk van de uitkomst van diverse onderzoeken. Dit kan op beperkte schaal ruimtelijke consequenties hebben. In het WHP hebben we het peilbeleid voor het veenweidegebied (peil volgt functie) gehandhaafd; wel gelden enkele voorwaarden voor peilverlaging. Kansen voor peilverhoging willen we echter benutten. Daarom hebben we samen met het Wetterskip meegewerkt aan praktijkproeven hogere zomerpeilen. PS en het Wetterskip Fryslân hebben begin 2011 besloten dat verdere uitwerking zal plaatsvinden via het spoor van Gewenst Peilbeheer, met als motto: Doen! Mits het nut heeft en kan! In 2013 zal een evaluatie plaatsvinden van de resultaten. Deze evaluatie zullen we betrekken in de Veenweidevisie. Want inmiddels kijken we nog ruimer. U heeft begin 2012 ingestemd met de Startnotitie veenweidevisie. Op basis hiervan zullen we drie scenario’s voor de sociaaleconomische ontwikkeling van het veenweidegebied uitwerken: Autonoom, Verdere scheiding van functies, en Verweving van functies. De insteek is breed en integraal. Hierbij kijken we zowel naar sociaaleconomische aspecten, als naar de waarde van het veen als bodemsoort en het bijbehorende landschap. Op basis hiervan zullen we keuzes maken over de ruimtelijke inrichting, het gebruik, en het peilbeheer in het veenweidegebied. Dit zal een bouwsteen gaan vormen voor een nieuwe provinciale visie op het veenweidegebied. 13.2.8 Waterkwaliteit Volgens het streekplan worden bij de vaststelling van waterkwaliteitsdoelen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de bestaande ruimtelijke functies als uitgangspunt genomen. Wanneer deze doelen tot ruimtelijke maatregelen leiden zal indien nodig het provinciale ruimtelijk beleid worden aangepast. Het streven is om eventuele ruimtelijke maatregelen voor waterkwaliteitsdoelen te combineren met ruimtelijke maatregelen die gericht zijn op het voorkomen van wateroverlast. Wij zullen de methodiek van zonering van de grondwaterbeschermingsgebieden voor de drinkwaterwinning herijken. Op dit moment is er geen aanleiding om voor de waterkwaliteit aanvullende ruimtelijke maatregelen te treffen. We stellen momenteel gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinning op. Deze bevatten een risicoanalyse van de huidige verontreinigingen en activiteiten. Wanneer de resultaten van de risicoanalyse daartoe aanleiding geven, zal het (ruimtelijk) beschermingsregime aangepast worden. De overige KRW-maatregelen die we treffen, sluiten zoveel mogelijk aan op bestaande projecten, inrichtingsmaatregelen, en gebiedsontwikkelingen; deze zijn
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
123
mede gericht op het voorkomen van wateroverlast. De ruimtelijke consequenties hiervan zijn beperkt. Aanpassing van ruimtelijk beleid is niet nodig. In de gebiedsontwikkelingen Beekdal Linde en Beekdal Koningsdiep zijn veel EHS hectares nodig voor realisatie van de KRW-doelen. Op grond van de nieuwe provinciale nota Natuer en Lanlik Gebiet werken wij hier mee aan het afronden van de EHS. 13.2.9 Watertoets Het streekplan kondigt een provinciale checklist voor de watertoets aan. Dit is een handreiking aan gemeenten en andere ruimtelijke planvormers. De checklist zal ingaan op de onderwerpen die in de waterparagraaf van ruimtelijke plannen aan de orde moeten komen: veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit, grondwater. Aandacht hiervoor in ruimtelijke plannen is volgens het streekplan gewenst. De checklist voor de watertoets hebben we inmiddels opgesteld. Gemeenten kunnen deze toepassen voor de verschillende onderwerpen van de waterparagraaf in hun ruimtelijke plannen. Naar de toepassing van de watertoets in Fryslân hebben we geen uitgebreid specifiek onderzoek gedaan. Onze ervaring met gemeentelijke plannen is dat de watertoets in de planvorming goed is ‘ingeburgerd’. Gemeenten nemen vrijwel altijd in hun ruimtelijke plannen een waterparagraaf op, afgestemd op de ruimtelijke situatie. In de meeste gevallen is inhoudelijk kortgesloten met het Wetterskip. In enkele gevallen bleek dat de inhoudelijke afstemming eerder in het planproces had moeten plaatsvinden. Tussen Wetterskip en gemeenten zijn afspraken gemaakt over gevallen waarin de eenvoudige of meer uitgebreide toets gewenst is, en over het stadium waarin de toets en de afstemming daarover met het Wetterskip dienen plaats te vinden. Uit een landelijke evaluatie blijkt dat de watertoets zich vooral richt op inrichtingsmaatregelen om wateroverlast te voorkomen, en veel minder op locatiekeuzes. Dit vormt voor de toekomst een aandachtspunt. Overigens is, op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, het uitvoeren van een watertoets een wettelijke verplichting. Er is bovendien een actuele Landelijke Handreiking Watertoetsproces 3, waarin enkele wateraspecten genoemd worden die als zodanig geformuleerd nog niet in de provinciale checklist staan. Vanuit onze ervaring menen wij dat de checklist, inclusief de daarin opgenomen verwijzingen naar betrokken instanties, op dit moment nog in een behoefte voorziet. Voor de langere termijn willen wij samen met gemeenten en het Wetterskip bekijken of de provinciale checklist, gegeven de landelijke informatievoorziening, nog nodig is; en zo ja, of deze moet worden aangevuld. Gelet op de wettelijke verplichting en de gemeentelijke praktijk, denken wij dat in nieuw beleid de verantwoordelijkheid voor het proces geheel aan gemeenten en het Wetterskip kan worden overgelaten. Gemeenten zullen uiteraard in hun watertoets wel rekening moeten houden met de provinciale belangen op het gebied van de waterhuishouding.
13.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda De reserveringsgebieden voor nieuwe gemalen zijn niet opgenomen in de Verordening Romte. Dit zijn namelijk ruime gebieden waarbinnen naar verwachting voldoende zoekruimte voor nieuwe maalcapaciteit beschikbaar zal blijven. Ook voor waterretentiegebieden, boezemuitbreiding, maatregelen in de deelsystemen, een
124
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
spuicomplex in de Afsluitdijk en calamiteitenpolders staan in de Verordening Romte geen regels; doorwerking van deze onderdelen in gemeentelijke ruimtelijke plannen om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, is minder urgent. Het gaat hier vooral om het op gang brengen van gewenste ontwikkelingen en het benutten van kansen. Dit gebeurt op basis van vrijwilligheid en in combinatie met andere functionele ontwikkelingen. De watertoets is wettelijk geregeld in Besluit ruimtelijke ordening en dus niet in de verordening (geen dubbele regelgeving). Onderwerpen met betrekking tot het thema water maken op dit moment geen deel uit van de (planologische) samenwerkingsagenda die met de VFG is afgesproken.
13.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Enkele reacties gaan in op de watertoets. Een paar gemeentelijke stakeholders vindt dat de aandacht voor water in ruimtelijke planvorming al voldoende gewaarborgd is; een provinciale waterchecklist is daarom niet nodig. Een enkele reactie gaat nog verder: het is logischer om de inhoudelijke wateraspecten uit het streekplan op een gezoneerde kaart te zetten en de toets daarvan door het Wetterskip te laten uitvoeren. De Friese Milieufederatie vindt dat wanneer de watertoets aan de verantwoordelijkheid van gemeenten wordt overgelaten, er op toegezien moet worden dat provinciale belangen geborgd worden. Een rijksreactie meent, op basis van de Landelijke Handreiking Watertoetsproces 3, dat de provinciale checklist niet meer actueel is. Bovendien zou de watertoets verbreed moeten worden naar strategische ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkelingen. Wij merken op dat de opgestelde provinciale checklist een handreiking is aan gemeenten en geen nieuwe verplichtingen bevat. Ook wij denken dat de verantwoordelijkheid voor toepassing van de watertoets geheel aan gemeenten en Wetterskip kan worden overgelaten. In dat verband willen wij samen met gemeenten en het Wetterskip bekijken of onze checklist nog nodig is; en zo ja, of deze moet worden aangevuld. In nieuw, integraal omgevingsbeleid is water uiteraard nadrukkelijk medebepalend voor ruimtelijke keuzes. De Friese Milieufederatie pleit ervoor om meer te zoeken naar functiecombinaties (win-win), door waterberging niet alleen in samenhang te brengen met natuurontwikkeling maar ook met het vasthouden van water, grondwaterwinning, oppervlaktwaterinfiltratie en zandwinlocaties. Geadviseerd wordt om in een pilot te onderzoeken of en hoe bij de zandput Nijbeets wateronttrekking kan worden voorkomen. Wij onderschrijven dit. In het landelijk gebied zal verweving van functies belangrijker worden. In het hoofdstuk Bodem behandelen wij de combinatie van zandwinning en verdrogingbestrijding. Bij het zoeken van ruimte voor waterretentie kan het om andere gebieden dan natuurgebieden gaan. De Dienst Landelijk Gebied plaatst een vraagteken bij onze constatering (in de Realisatieparagraaf, bijlage 1) dat aanpak van verdroogde gebieden op schema ligt. Het zou heel gunstig zijn als in Natura 2000 gebieden antiverdroging maatregelen worden genomen.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
125
Wij merken op dat het hier gaat om de aanpak van verdroogde gebieden die op de Top-lijst staan, waaronder Natura 2000 gebieden. Dit is in de Realisatieparagraaf aangegeven. Het streven om voor ca. 500 ha per jaar antiverdroging maatregelen te treffen, lag op schema maar komt nu in de knel door de rijksbezuinigingen op het budget voor natuur/ verdrogingsbestrijding. Dit hebben we in de Realisatieparagraaf verwerkt. De Friese Milieufederatie verzoekt om de functie natuur voor het veenweidegebied bij alle relevante thema’s te vermelden. Wij onderschrijven de waarschijnlijk bedoelde integrale benadering voor het veenweidegebied.
13.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Het streekplan is op het onderdeel gemalen nog voldoende actueel. Zodra de locaties van één of meer nieuwe gemalen voldoende bepaald en vastgelegd zijn, kunnen de ruimtelijke reserveringen vervallen. De opgave voor realisatie van waterretentiegebieden in het streekplan is gerealiseerd. We zullen kijken naar de mogelijkheden van meer ruimte voor waterretentie, ook in andere gebieden dan natuurgebieden. De opgave voor boezemuitbreiding in het streekplan ligt op schema. Het realiseren van waterberging in de deelsystemen gaat langzaam. Dit punt agenderen we voor het toekomstige waterhuishoudingbeleid. De gereserveerde ruimte voor een nieuw spuicomplex in de Afsluitdijk is in principe nog actueel, maar mogelijk gaat het om extra maalcapaciteit en niet om een nieuw spuicomplex. Verder is in nieuw provinciaal omgevingsbeleid meer aandacht gewenst voor versterking van de Afsluitdijk in combinatie met andere functies (zoals natuur, blue energy, informatiecentrum). In het kader van het WHP hebben we besloten dat calamiteitenpolders niet nodig zijn. In nieuw beleid kunnen calamiteitenpolders vervallen, tenzij er ondertussen nieuwe inzichten ontstaan. Het beleid voor de veenweidegebieden is op dit moment nog actueel, maar wordt voor alle relevante aspecten op basis van de Startnotitie veenweidevisie tegen het licht gehouden. In de komende jaren gaat het rijk samen met provincies invulling geven aan het Deltaprogramma Zoet Water. Daaruit kunnen eventueel ruimtelijke consequenties voortvloeien. Aanvullende ruimtelijke maatregelen om de gewenste waterkwaliteit te bereiken, zijn op dit moment niet nodig. In de toekomst kan aanpassing van het (ruimtelijk) beschermingsregime voor de grondwaterbeschermingsgebieden gewenst zijn. Wij denken dat de (proces)verantwoordelijkheid voor toepassing van de watertoets geheel bij gemeenten en Wetterksip kan liggen, mits gewaarborgd is dat gemeenten rekening houden met de provinciale belangen op het gebied van de waterhuishouding. In dat verband willen wij samen met gemeenten en het Wetterskip bekijken of onze checklist nog nodig is; en zo ja, of deze moet worden aangevuld.
126
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
14
Kustverdediging
14.1 n Provinciale rol De bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van kustveiligheid zijn divers en verdeeld over overheden. Wij reserveren ruimte voor toekomstige versterking van de primaire waterkeringen. Het rijk stelt in de 2e tranche van het nieuwe Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ook regels over de bescherming van primaire waterkeringen; ook deze regels gaan direct doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Wij stellen veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen vast. Het rijk stelt veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen vast. Wij keuren dijkverbeterings plannen goed en houden toezicht op de uitvoering hiervan door de waterkering beheerders; deze wettelijke toezichtrol zal voor de primaire waterkeringen waarschijnlijk naar het rijk gaan. Op grond van de ontwerp AMvB Ruimte zouden wij verantwoordelijk zijn voor het aangeven van de landinwaartse grens van het kustfundament op de Waddeneilanden. In het Barro (definitieve versie van de AMvB Ruimte) regelt het rijk echter alsnog zelf de gehele begrenzing van het kustfundament, dus ook de landinwaartse grens. Wij kunnen nog wel nadere regels stellen voor bebouwing in het kustfundament op de Waddeneilanden. In genoemde 2e tranche van het Barro stelt het rijk ook regels over de omvang van nieuw buitendijks terrein in het IJsselmeer (max. 5 ha per gemeente). Wij geven in
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
127
het streekplan en de Verordening Romte de mogelijkheden aan voor nieuwe buitendijkse ontwikkelingen en de nadere voorwaarden die daarbij gelden. Daarnaast stemmen wij af met rijk en Wetterskip over risiconormen, zandsuppleties, concrete plannen voor dijkversterking, en de ligging van de primaire waterkeringen (dijkringgebieden). Het rijk betrekt ons bij de invulling van de Deltaprogramma’s Kust, Waddengebied en IJsselmeergebied.
14.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema kustverdediging worden de volgende ruimtelijke kerndoelen geëvalueerd: Het voorkomen van nieuwe ruimtelijke belemmeringen voor versterking van de primaire waterkeringen. Het reguleren van buitendijkse ontwikkelingen met het oog op kustveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. 14.2.1 Ruimte voor versterking primaire waterkeringen Binnendijkse en buitendijkse versterking Het streekplan geeft op kaart, aan weerszijden van de primaire waterkeringen, exacte en ruime reserveringszones aan voor toekomstige dijkversterking. De exacte reserveringszones liggen in het bestaand bebouwd gebied van de kustplaatsen. De breedte van de zones varieert per dijkdeel. Toekomstige versterking is zowel binnendijks als buitendijks mogelijk. Een definitieve keuze voor binnen- of buitendijkse versterking wordt gemaakt in het projectplan op grond van de Waterwet (voorheen dijkversterkingsplan). Zo’n plan maakt de dijkbeheerder voor de versterking van een dijkvak. Voor een aantal situaties geeft het streekplan op voorhand een voorkeur aan voor buitendijkse versterking (kustplaatsen, Noorderleech) of binnendijkse versterking (kliffen Gaasterland). Hoewel daarover met een aantal gemeenten discussie is gevoerd, blijft naar onze mening het openhouden van beide opties voor dijkversterking (binnendijks en buitendijks) gewenst. Op deze manier kan per dijkvak voor de meest optimale dijkversterkingsvariant worden gekozen, rekening houdend met plaatselijke omstandigheden waaronder landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Binnendijkse versterking is over het algemeen goedkoper als er geen onteigening en sloop hoeven plaats te vinden; bij buitendijkse versterking moet namelijk in veel gevallen de harde bekleding vervangen worden. Buitendijkse versterking kan daarnaast met name in het Waddengebied eerder op planologische b elemmeringen stuiten dan binnendijkse versterking (vooral vanwege ecologische waarden en compensatie daarvan). De optie van binnendijkse versterking blijft daarom gewenst. Anderzijds kan buitendijkse versterking in de vorm van een meer geleidelijke dijkovergang (bijvoorbeeld een meer natuurlijke dijk in combinatie met kwelder vorming) ecologische voordelen bieden. Maatwerk en het openhouden van alle opties, blijven dus essentieel. Sommige gemeenten en initiatiefnemers vinden dat in kustplaatsen alleen buitendijkse versterking reëel is. Wij wijzen er op dat de binnendijkse reserveringszones in kustplaatsen bedoeld zijn om het belang van dijkversterking mee te wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij de dijk. Hier biedt het streekplan veel ruimte voor maatwerk en gelden geen generieke beperkingen (zie hierna). Daardoor zijn
128
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
er genoeg mogelijkheden om in overleg met de waterkeringbeheerder en ons tot een maatwerkoplossing te komen. Innovatieve oplossingen kunnen er toe leiden dat buitendijkse versterking niet meer nodig is, bijvoorbeeld door een ruimtelijke ontwikkeling te combineren met een dijkversterking die weinig ruimte vraagt (zoals het verbeteren van de kademuur bij Harlingen in combinatie met versterking van de zeedijk). Een specifiek discussiepunt betreft ook de binnendijkse reserveringszone bij het Noorderleech. In deze zone liggen meerdere boerderijen en huizen (4 agrarische bedrijven, 1 loonbedrijf, 29 woningen, 1 recreatiewoning, 1 windturbine, 1 nietagrarisch bedrijf en een ontsluitingsweg). De gemeente Ferwerderadiel pleit voor buitendijkse versterking en het vervallen van de binnendijkse reserveringszone. Het laten vervallen van de binnendijkse reserveringszone zou volgens ons alleen kunnen, indien helder is dat belangen van toekomstige dijkversterking zich hier niet tegen verzetten en nimmer voor binnendijkse versterking zal worden gekozen. Wij zien op dit moment geen reden om het beleid aan te passen. Doorwerking reserveringszones Het streekplan gaat er van uit dat de ruime reserveringszones worden ingeperkt tot exacte reserveringszones die daadwerkelijk nodig zijn voor dijkversterking. De waterkeringbeheerders is verzocht om de exacte reserveringszones te berekenen en deze vóór eind 2008 in hun leggers op te nemen. Gemeenten is verzocht om de exacte reserveringszones in hun bestemmingsplannen vast te leggen. In de reserveringszones gelden ruimtelijke voorwaarden die doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Onderscheid is gemaakt tussen aaneengesloten bebouwd gebied (kustplaatsen), waar ruimte is voor maatwerk, en overig gebied waar enkele generieke beperkingen gelden voor uitbreiding. Bestaande rechten worden echter niet aangetast. De ruime reserveringszones uit het streekplan hebben wij inmiddels in het Waterhuishoudingsplan (WHP) ingeperkt tot exacte reserveringszones en aangegeven op kaart. Voor de Waddeneilanden is dit nog niet gebeurd. De ruime reserveringszones uit het streekplan zijn daarmee ‘ingehaald’ door het WHP. De Verordening Romte regelt de doorwerking van exacte reserveringszones in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nog niet alle exacte reserveringszones zijn opgenomen in de leggers van waterkeringbeheerders. Wij hebben een analyse uitgevoerd naar de doorwerking van de reserveringszones in bestemmingsplannen. In de bestaande bestemmingsplannen zitten in het algemeen, behoudens een enkele uitzondering bij Harlingen (zie hierna), geen ontwikkelingsmogelijkheden die wezenlijke belemmeringen kunnen opleveren voor toekomstige dijkversterking. In dat opzicht zijn er geen problemen te verwachten. Nog niet in alle bestemmingsplannen zijn de reserveringszones vastgelegd. Dat is inhoudelijk echter geen probleem, zolang binnen die zones geen ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen kunnen optreden. Materieel gezien kan er niets verkeerd gaan. Het streekplan noch de Verordening Romte verplicht tot planherziening binnen een bepaalde termijn. Bij de herziening van bestemmingsplannen voor het buitengebied en voor bebouwd gebied houden gemeenten in het algemeen rekening met de ruimtelijke voorwaarden binnen reserveringszones. Wij letten daar ook op. De limitering van
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
129
uitbreidingsmogelijkheden stuit in het algemeen niet op problemen. Deze hebben immers zoals gezegd alleen betrekking op nieuwe ontwikkelingen; bestaande bouwen gebruiksmogelijkheden worden gerespecteerd. In het algemeen sluit het onderscheid tussen aaneengesloten bebouwd gebied (kustplaatsen) en gebieden daarbuiten, aan op de ruimtelijke ontwikkelingen en dynamiek. Dit is een werkbaar onderscheid. Buiten de kustplaatsen is de ruimtelijke dynamiek een stuk minder; initiatiefnemers en gemeenten kunnen hier makkelijker rekening houden met de ligging van de reserveringszones dan in de kustplaatsen. In de kustplaatsen biedt het beleid ruimte voor maatwerk en gelden geen generieke beperkingen; deze kernen gaan dan ook niet op slot. Een uitzondering vormt Harlingen, waar een terrein ligt tussen het aaneengesloten bebouwd gebied van Harlingen, de Westerzeedijk, een bestaande camping en de N31. Dit gebied valt buiten het aaneengesloten bebouwd gebied van Harlingen. In dit gebied maken het geldende bestemmingsplan Westerzeedijk en de uitwerking daarvan wel belemmeringen voor dijkversterking mogelijk, zoals recreatiewoningen en een motel. Er bestaan plannen voor recreatieve ontwikkeling die niet passen binnen de regels voor de reserveringszones buiten aaneengesloten bebouwd gebied, maar evenmin in genoemd geldend bestemmingsplan. De gemeente heeft een verzoek ingediend om dit gebied aan te wijzen als aaneengesloten bebouwd gebied. Genoemde ontwikkelingsmogelijkheden in het geldende plan blijven overigens op enige afstand van de dijk. We zien onvoldoende reden om voor een geheel nieuwe recreatieve ontwikkeling nabij de dijk een uitzondering te maken. Wel willen wij bekijken wat de mogelijkheden voor een nieuwe recreatieve ontwikkeling zijn in dit gebied, rekening houdend met bestaande ontwikkelingsmogelijkheden in geldende bestemmingsplannen. Versterking primaire waterkeringen op de Waddeneilanden In het streekplan staat dat wij voor de Waddeneilanden in samenwerking met gemeenten en waterkeringbeheerders een streekplanuitwerking opstellen met nader beleid voor bebouwing op de eilanden. Hierin bepalen we, na vaststelling van de legger, tevens exacte reserveringszones langs dijken en duinen. Wij zien bij nadere beschouwing geen meerwaarde in zo’n afzonderlijke streekplanuitwerking voor de Waddeneilanden, naast de begrenzing van reserveringszones, eigen gemeentelijke visies, de in voorbereiding zijnde natuurbeheerplannen, en de begrenzing van kustfundament en dijkring. Verder kondigt het WHP een provinciale kustvisie aan. Deze kustvisie zal ingaan op nieuwe ontwikkelingen in kustveiligheid en kustbeheer in het kustgebied. Voor de Waddeneilanden geeft het WHP nog geen exacte reserveringszones op kaart aan. Wanneer de primaire waterkeringen in leggers zijn vastgelegd, kunnen de reserveringszones bepaald en vervolgens geregeld worden in de Verordening Romte; hiervoor is geen streekplanuitwerking nodig. Op dit moment is het rijk bezig met het bepalen van de ligging van de dijkringen op Terschelling en Vlieland, in overleg met ons. Wij zetten daarbij in op de gewenste ligging van de dijkringen volgens kaart 16 van het streekplan, incl. enkele aanvullingen daarop. Wanneer het rijk uiteindelijk tot een andere ligging komt, wat voor bepaalde delen mogelijk is, is het streekplan voor dit onderdeel niet meer actueel.
130
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Aanpassing van het streekplan is echter niet nodig, omdat het gaat om een provinciale inspanningsverplichting en het rijk uiteindelijk de ligging bepaalt. 14.2.2 Buitendijkse ontwikkelingen Het streekplan ziet alleen in bijzondere situaties ruimte voor nieuwe buitendijkse ontwikkelingen; het gaat om nieuwe functies die aan het water gebonden zijn, en om herstructurering van bestaande buitendijkse bedrijventerreinen, woon- en recreatielocaties. Daarbij dient risicobewust gebouwd te worden, rekening houdend met zeespiegelstijging en toekomstige peilverhogingen op het IJsselmeer. Daarnaast gelden nog enkele specifieke voorwaarden. In het algemeen (behoudens een werkeiland voor zandwinning, zie hierna) leveren deze bepalingen in de praktijk geen problemen op. Er spelen in Fryslân langs de kust relatief weinig buitendijkse ontwikkelingen. De ontwikkelingen die te verwachten zijn - en dan gaat het met name om herstructurering en/of transformatie van bestaande buitendijkse terreinen -, kunnen binnen de genoemde voorwaarden passen. Voorbeelden zijn de buitendijkse recreatieterreinen Schuilenburg bij Hindeloopen en It Soal bij Workum. De beleidsuitgangspunten voor buitendijkse ontwikkelingen hebben vooral betrekking op de vastelandkust langs het IJsselmeer en de Waddenzee (Harlingen). Deze uitgangspunten zijn minder toegesneden op de Waddeneilanden, waar relatief veel (verblijfs)recreatieve bebouwing buitendijks ligt (zoals zomerhuizenterreinen in duingebied). Bij de doorwerking van het beleid in de Verordening Romte, is hiermee rekening gehouden (zie hierna). Het rijk heeft in het Nationaal Waterplan aangekondigd het buitendijks beleid te evalueren. Onlangs is in het Bestuurlijk Koepel Overleg besloten om het nationale beleid voor buitendijkse gebieden niet te wijzigen. Het rijk blijft uitgaan van de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten voor ruimtelijke afwegingen in buitendijks gebied en van een eigen verantwoordelijkheid van gebruikers. De tweede tranche van het Barro stelt wel een maximum aan de omvang van nieuw buitendijks terrein in het IJsselmeer (max. 5 ha per gemeente). Ook wordt daarin een tijdelijk werkeiland van 7 ha mogelijk gemaakt ten behoeve van zandwinning.
14.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda De exacte reserveringszones en de bijbehorende regels staan in de Verordening Romte en werken door in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Zie hiervoor. Ook voor buitendijks bouwen staan regels in de Verordening Romte. De regels in paragraaf 9.2 van de Verordening Romte over buitendijks bouwen, hebben betrekking op het IJsselmeer en op de bestaande havenkom van Harlingen. Voor buitendijkse gebieden van de Waddeneilanden, staan specifieke regels in artikel 9.3.1 (voor zover het gaat om het kustfundament). Met de doorwerking van deze regels is nog weinig ervaring opgedaan. Tot nu toe leveren ze in de toepassing geen problemen op. Nieuwe rijksregelgeving in het Barro heeft echter op drie onderdelen gevolgen voor de provinciale verordening.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
131
In de ontwerp AMvB Ruimte zat de opdracht om de landinwaartse grens van het kustfundament in de provinciale verordening vast te leggen. De Verordening Romte regelt dit voor de Waddeneilanden. Inmiddels is de ontwerp AMvB Ruimte vervangen door het Barro, welke per 1 oktober 2012 in werking treedt. Het Barro regelt alsnog de gehele begrenzing van het kustfundament, dus ook de landinwaartse. Daarmee zal de landinwaartse grens in de Verordening Romte van het kustfundament op de Waddeneilanden onverbindend worden, en kan deze grens vervallen. De mogelijkheid om bij provin ciale verordening (onder voorwaarden) andere regels te stellen voor beperkte uitbreiding van bebouwing in het kustfundament - in afwijking van de rijksregels -, is in het Barro wel gehandhaafd. De regeling in artikel 9.3.1 in de Verordening Romte kan daarom gehandhaafd blijven. In de tweede tranche van het Barro staan regels ten aanzien van de bescherming/ reservering van de primaire waterkeringen. Wij zullen moeten nagaan in hoeverre die regels uit het Barro de bepalingen in paragraaf 9.1. van de verordening inzake reserveringszones overlappen. De 2e tranche van het Barro stelt ook een maximum aan de omvang van nieuw buitendijks terrein in het IJsselmeer (max. 5 ha per gemeente). Ook wordt daarin specifiek een werkeiland voor zandwinning toegestaan. De bepalingen in de verordening omtrent buitendijks bouwen sluiten bepaalde ontwikkelingen op voorhand uit of staan ontwikkelingen slechts na ontheffing toe. De aanleg van een beoogd nieuw werkeiland voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer is op voorhand uitgesloten. Zie ook het hoofdstuk Gebieden. Voor zover het gaat om de aanleg van dat werkeiland wordt de toepassing van die bepaling echter buiten werking gesteld door het Barro. Bezien moet worden hoe het beleid en de verordening afgestemd moeten worden op de rijksbeleidslijn en op het Barro. De (planologische) samenwerkingsagenda met de VFG heeft geen betrekking op onderwerpen binnen het thema kustverdediging.
14.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip De meeste reacties gaan over de reserveringszones voor dijkversterking. Enkele reacties uit gemeentelijke hoek geven te kennen dat niet duidelijk is welke beperkingen binnen de reserveringszones gelden en in hoeverre bestaande r echten worden aangetast; dit leidt bij de gemeenten tot problemen. Wij wijzen er op dat het beleid uit het streekplan voor de reserveringszones in de Verordening Romte is geconcretiseerd in regels, met een onderscheid naar binnen en buiten aaneengesloten bebouwd gebied. Hierdoor is naar onze mening duidelijk welke voorwaarden voor het bouwen gelden binnen de reserveringszones. Artikel 12.2.2 van de Verordening Romte (met toelichting, blz. 13 en blz. 98) regelt dat de bepalingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden: bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden die in geldende bestemmingsplannen bij recht of via ontheffing (vrijstelling) zijn opgenomen, mogen gehandhaafd worden. Van een aantasting van bestaande rechten is daarom geen sprake.
132
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Sommigen vinden het beleid in het streekplan voor het onderdeel kustverdediging werkbaar; de vertaling daarvan in ‘harde kaders’ is minder werkbaar. Wij wijzen er op dat een gevolg van de wetsystematiek van de Wro is, dat er een onderscheid is tussen beleid en de normstelling en doorwerking daarvan in regels. Dit geeft in sommige situaties minder beleidsmatige interpretatieruimte. Anderzijds hebben we in de formulering van regels en via ontheffing juist overeenkomstig het streekplanbeleid ruimte ingebouwd voor maatwerk. Blijkbaar is niet iedereen duidelijk geworden dat de ruime zones inmiddels in het WHP en de Verordening Romte zijn verkleind tot exacte zones. De gemeente hoeft dus niet meer van de ruime reserveringszones uit te gaan. Volgens de reactie vanuit de Waddeneilandgemeenten heeft buitendijkse dijk versterking de voorkeur. Net als elders geldt volgens ons voor de Waddeneilanden dat de keuze voor binnendijkse of buitendijkse versterking per dijkvak nog zal worden gemaakt; hierbij is ruimte voor maatwerk zodat rekening kan worden gehouden met de in hun reactie genoemde punten. Vanuit de gemeente Harlingen wordt gewezen op de problematiek bij de Westerzeedijk. De gemeente heeft een formeel verzoek ingediend om dit gebied als aaneengesloten bebouwd gebied aan te merken. Zie de voorgaande paragraaf ‘ruimtelijke kerndoelen’ onder 14.2.1. Vanuit een andere gemeente wordt opgemerkt dat pas eind 2013 iets zinnigs kan worden gezegd over het IJsselmeerpeil in relatie tot het Deltaprogramma IJsselmeer; dit peil kan gelijk blijven, stijgen of uitzakken. Ook de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen op de grens van land en water zijn nog niet bekend. Wij constateren dat in het streekplan niet staat dat het peil van het IJsselmeer omhoog moet of gaat. Wel houden we bij buitendijkse ontwikkelingen, dijkversterking, en spui capaciteit rekening met een toekomstige peilstijging; deze optie is nog steeds reëel. Dit zal nader worden afgewogen in het kader van het Deltaprogramma IJsselmeer. Bij het opstellen van nieuw provinciaal omgevingsbeleid zullen we uiteraard rekening houden met de stand van zaken in het Deltaprogramma IJsselmeer. Inmiddels weten we dat een grote peilverhoging achterwege zal blijven en gekozen wordt voor een beperkt fluctuerend peil.
14.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Het openhouden van beide opties binnen- of buitendijkse versterking van de primaire waterkeringen blijft gewenst. De reserveringszones langs de primaire waterkeringen hebben hun doorwerking gekregen in het provinciaal beleid en in een aantal gemeentelijke ruimtelijke plannen. De reserveringszones zijn nog niet in alle leggers en bestemmingsplannen vastgelegd; dit is inhoudelijk echter geen probleem, omdat er in het algemeen geen ongewenste ruimtelijke belemmeringen kunnen ontstaan. De ruimtelijke voorwaarden binnen en buiten aaneengesloten bebouwd gebied, zijn in het algemeen werkbaar en sluiten aan op ruimtelijke ontwikkelingen. Een goede communicatie hierover en oog voor maatwerkoplossingen zijn belangrijk.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
133
Een afzonderlijke streekplanuitwerking voor de Waddeneilanden heeft bij nader inzien geen meerwaarde; de passages hierover in het streekplan kunnen vervallen. Wel moet rekening worden gehouden met eventuele toekomstige ruimtelijke consequenties van de op te stellen provinciale kustvisie. Het beleid zal op het onderdeel buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeer moeten worden herijkt. In het hoofdstuk Landschap en cultuurhistorie is al benoemd dat het nodig zal zijn om in nieuw beleid nieuwe inhoud te geven aan de verantwoordelijkheid voor de landschappelijke kwaliteiten van het IJsselmeer. We verwijzen naar dat hoofdstuk. Ook zal in het licht van een stijgende zeespiegel en evt. peilverhoging IJsselmeer, moeten worden overwogen of aanwijzing van risicogebieden wenselijk is. Meerlaagsveiligheid is een nieuwe benadering in het Nationaal Waterplan en het Nationale Deltaprogramma, waarin drie lagen bijdragen aan de waterveiligheid: Preventie: het voorkomen van een overstroming; Duurzame ruimtelijke planning: de inrichting van een gebied en het ontwerp van objecten om schade en overlast bij overstromingen te beperken of te voorkomen; Rampenbeheersing op orde krijgen en houden: de organisatie voor de rampenbeheersing. Het rijk werkt dit samen met de provincies uit in het Deltaprogramma Veiligheid, het Deltaprogramma Nieuwbouw en Herstructurering, en de gebiedsgerichte Deltaprogramma’s. Meerlaagsveiligheid kan nu al worden bereikt door in gebiedsprojecten en gebiedsontwikkelingen, veiligheidsmaatregelen te combineren met andere ontwikkelingen en maatregelen. Het streekplan zet bij de kustveiligheid hoofdzakelijk in op de 1e laag; het accent ligt op toekomstige versterking van primaire waterkeringen en het voldoen aan wettelijke basisnormen voor kustveiligheid. Het reserveren van ruimte voor toekomstige versterking, kan gezien worden als een maatregel in de 2e laag. Bij buitendijkse ontwikkelingen dient er aandacht te zijn voor risicobewust bouwen. Andere maatregelen in de 2e en 3e laag - zoals compartimentering, afleiden van water, omdijken van kwetsbare functies, aangepast inrichten en bouwen, calamiteitenbeheersing - noemt het streekplan niet. Als het gaat om het beperken van regionale wateroverlast vanuit de boezem zet het streekplan - naast nieuwe maalcapaciteit - in op ruimtelijke maatregelen als waterretentiegebieden en uitbreiding van de Friese boezem (meer ruimte voor water). Deze maatregelen vallen in de 2e laag. Maatregelen als compartimentering, afleiden van water, omdijken van kwetsbare functies, aangepast inrichten en bouwen, en maatregelen in de 3e laag noemt het streekplan niet. Op dit moment worden in het Deltaprogramma verkenningen uitgevoerd uit naar de kansrijkheid van maatregelen in de 2e en 3e laag. Het is mogelijk dat het streekplan op dit onderdeel niet meer geheel actueel zal zijn. Als deze verdere uitwerking en doorwerking niet leiden tot concrete ruimtelijke oplossingen, maatregelen en inrichtingseisen, is actualisering (voorlopig) minder urgent. Conclusie: in de periode tot en met 2014 zal aan de hand van de verdere uitwerking van meerlaagsveiligheid, moeten worden beoordeeld of het beleid op dit punt nog actueel is. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met verdere versterking
134
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
en zo nodig (planologische) bescherming van regionale waterkeringen (compartimentering), waaronder de Lauwersmeerdijk, zoals dat in het WHP staat. Het Barro (tweede tranche) regelt alsnog de gehele begrenzing van het kustfundament op de Waddeneilanden, dus ook de landinwaartse. Daarmee is de landinwaartse grens in de Verordening Romte van het kustfundament op de Waddeneilanden onverbindend geworden. Die grens kan vervallen. In de tweede tranche van het Barro staan regels ten aanzien van de bescherming/ reservering van de primaire waterkeringen. Wij zullen moeten nagaan in hoeverre die regels overlappen met ons beleid en daarmee ook met de daarvan afgeleide bepalingen in de Verordening Romte inzake reserveringszones.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
135
136
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
15
Bodem
15.1 n Provinciale rol Het rijk (in dit geval de Minister van ELenI) is verantwoordelijk voor het gebruik van de diepe ondergrond. Op grond van de Mijnbouwwet verleent het rijk vergunningen voor het opsporen en winnen van diepe delfstoffen, het winnen van aardwarmte, en het opslaan van stoffen en gassen (zoals CO2) in de diepe ondergrond. Het rijk verleent ook de vergunningen voor ontgrondingen in de Waddenzee, de Noordzee en in het IJsselmeer. Het rijk dient bij toepassing van haar bevoegdheden zoveel mogelijk rekening te houden met het provinciale beleid voor de ondergrond, de bodem en het bovengrondse gebruik. Wij hebben daarom in het kader van de vergunningverlening een adviserende rol. Daarnaast zijn wij in voorkomend geval bevoegd gezag voor vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. Op dit moment stelt het rijk een rijksstructuurvisie voor de diepe(re) ondergrond op (STRONG). Wij zijn daarbij betrokken. De provinciale verantwoordelijkheden richten zich vooral op de ondiepe ondergrond in relatie tot bovengronds gebruik. Wij verlenen o.a. vergunningen voor ontgrondingen en het winnen van ondiepe delfstoffen (zand) en voor open warmte- en koudeopslagsystemen. De gemeenten verlenen vergunningen voor gesloten warmteen koudeopslagsystemen. De provincie is verder verantwoordelijk voor het initiëren van de aanpak van spoedlocaties bodemverontreiniging. Dit zijn wettelijke taken. Daarnaast zijn wij als beheerder van vaarwegen verantwoordelijk voor het baggeren van vaarwegen en het hergebruik of bergen van baggerspecie; dit zijn uitvoerende taken.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
137
In het kader van ons ruimtelijk beleid stellen we ruimtelijke randvoorwaarden aan het gebruik van de bodem, de ondiepe ondergrond, en het bovengrondse ruimte gebruik; dit is een wettelijke bevoegdheid. Verder stimuleren en ondersteunen we een duurzaam gebruik van de bodem en de ondergrond, zowel financieel (bijvoorbeeld bij archeologieprojecten) als met kennis en kunde (in het project Boustienen).
15.2 n Ruimtelijke kerndoelen Kerndoel van het streekplan is een zorgvuldige omgang met de bodem en de ondergrond. Daardoor moet verontreiniging en uitputting worden voorkomen. Waardevolle bodemelementen moeten zo min mogelijk worden aangetast. Dat doen wij onder andere door: Niet mee te werken aan opslag van schadelijke afvalstoffen in bodem en diepe ondergrond. In de ruimtelijke planvorming rekening te houden met bodemaspecten; hiervoor stelt de provincie een handreiking bodem op. Ruimtelijke voorwaarden te formuleren voor o.a. diepe delfstoffenwinning, winning van oppervlaktedelfstoffen en Warmte-koudeopslag. 15.2.1 Opslag schadelijke afvalstoffen en andere stoffen Volgens het streekplan is de bodem niet bestemd voor het opslaan van afvalstoffen die niet rechtsreeks ter plaatse uit de bodem afkomstig zijn en die schadelijk voor de bodem kunnen zijn. Specifiek noemt het streekplan de opslag van radioactief en chemisch afval in de ondergrond (bijvoorbeeld zoutkoepels). In 2010/2011 heeft het rijk - als uitvloeisel van Europees beleid - onderzocht welke gebieden in Nederland geschikt zouden kunnen zijn voor langdurige opslag van radioactief afval. Daarbij zijn ook gebieden in Fryslân als potentieel geschikt beoordeeld (delen kleigebied/zoutkoepels). De afgelopen jaren zijn er echter geen concrete initiatieven of plannen geweest voor opslag van radioactief of chemisch afval in de diepe ondergrond van Fryslân. Ook zijn er op dit moment geen concrete voornemens bekend. De uitgangspunten van het streekplan voor ondergrondse opslag van schadelijke afvalstoffen zijn - in de wetenschap dat het rijk bevoegd gezag is - overeind gebleven. Nadat de voor- en nadelen van opslag van gas in de diepe ondergrond (zoals CO2) voldoende bekend zijn, zullen wij volgens het streekplan hierover een standpunt innemen. Deze standpuntbepaling heeft inmiddels voor CO2 plaatsgevonden. In januari 2010 hebben Provinciale Staten besloten dat CO2 opslag in Fryslân onwenselijk is. Dit vanwege de onzekerheden over risico’s van CO2 opslag in de diepe ondergrond. Over de (tijdelijke) opslag van aardgas en andere gassen hebben wij nog geen nader standpunt ingenomen. Een nader standpunt kan gewenst zijn om eventuele concrete initiatieven te kunnen beoordelen. 15.2.2 Handreiking bodem Wij stimuleren volgens het streekplan het vroegtijdig betrekken van bodemaspecten in ruimtelijke afwegingen en planvorming. Hiertoe stellen we een ‘handreiking
138
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
bodem’ op, met aandacht voor onder andere het gebruik van bodemkwaliteitskaarten. We brengen de toestand van de bodem verder in beeld. In het provinciale project Boustienen hebben wij in een consortium met een aantal adviesbureaus invulling gegeven aan dit onderdeel. Via bijeenkomsten en uitwisseling van kennis en informatie hebben wij de integratie van bodemaspecten in planvorming en gebiedsontwikkeling gestimuleerd. Uit dit project bleek dat vooral bij gemeenten een grote behoefte is aan het digitaal ontsluiten van bodem informatie. Door het opzetten van een informatieknooppunt geven we daaraan invulling met verschillende betrokken partijen. Een eerste onderdeel daarvan vormt de bodematlas (digitale kaarten in een viewer), die in de 2e helft van 2012 toepasbaar is. Met dit informatieknooppunt kunnen we ruimtelijke afwegingen ondersteunen, bijvoorbeeld via signaleringskaarten. En we kunnen op geëigende momenten input leveren voor vraagstukken op het gebied van bodem en ondergrond, bijv. bij gebiedsontwikkeling. Wij zullen dit ook benutten om een reactie te kunnen geven op de rijksstructuurvisie STRONG. Daarnaast is dit knooppunt een goede bouwsteen voor nieuw provinciaal omgevingsbeleid. Ook gemeenten en waterschappen kunnen deze informatie over bodem en ondergrond gebruiken in hun (ruimtelijke) planvorming en afwegingen. Dit knooppunt is een meer procesmatige benadering van de ‘handreiking bodem’ en komt tegemoet aan de onderliggende behoefte aan kennis en informatie. Samenwerking, kennisuitwisseling en informatievoorziening dragen naar onze mening meer bij aan duurzaam bodemgebruik dan het eenmalig opstellen van een handreiking. In het project Boustienen kwam naar voren dat de verschillende bodemaspecten sterk met elkaar samenhangen. We constateren in dit verband dat het hoofdstuk Bodem in het streekplan uit verschillende afzonderlijke deelonderwerpen bestaat en dat de samenhang daartussen versterkt kan worden. 15.2.3 Ruimtelijke voorwaarden Diepe delfstoffenwinning Hoewel het rijk bevoegd gezag is voor diepe delfstoffen, staan in het streekplan met het oog op bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden uitgangs punten over opsporing en winning van diepe delfstoffen: Opsporing en winning van diepe delfstoffen acht het streekplan mogelijk buiten de EHS en bestaande natuurgebieden. Het zoeken naar en winnen van delfstoffen onder het IJsselmeer, is alleen mogelijk vanaf het vasteland. Nieuwe opsporing en nieuwe winning van gas en andere diepe delfstoffen op de Waddeneilanden en in de Waddenzee vindt het streekplan ongewenst. Dit geldt eveneens voor het opsporen en winnen van diepe delfstoffen onder de Waddenzee vanaf het vasteland. Zoutwinning in Noordwest Fryslân is op grond van de bestaande winningsvergunning en het bestaande winningsplan mogelijk. Nieuwe zoutwinningsactiviteiten zijn hier ongewenst, zo lang over diverse effecten van nieuwe winning nog onzekerheid bestaat. In het streekplan staan geen specifieke uitspraken over geothermie (winning aardwarmte). In de praktijk zijn deze uitgangspunten bruikbaar en relevant voor onze beoordeling van nieuwe boorinitiatieven op het vasteland. Ze bieden voldoende ruimte voor
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
139
maatwerk, bijvoorbeeld om rekening te houden met effecten van lokale bodemdaling. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal adviezen dat we sinds 2007 aan het rijk hebben uitgebracht over aanvragen voor een winningsvergunning/opsporingsvergunning. Opsporing en winning van gas concentreren zich in het zuidwesten en zuidoosten van de provincie en op bestaande boorlocaties bij de Waddeneilanden. Aardwarmte (geothermie) is bestemd voor glastuinbouw in Noordwest Fryslân (Sexbierum, Berlikum). Nieuwe locaties voor opsporing/winning liggen buiten de EHS. Geadviseerd en
Geadviseerd en
verleend door EZ
nog niet verleend door EZ
Totaal
Opsporingsvergunningen gas
5
5
Winningsvergunningen gas
3
Winningsvergunning zout
1
Opsporingsvergunning aardwarmte
3
1
4
Totaal
12
6
18
10 3 1
Tabel 15.1 Verleende adviezen door de provincie aan het rijk vanaf 2007. (Bron: provincie.)
Er zijn geen concrete initiatieven/voornemens bekend voor gaswinning in het IJsselmeer. De verwachting is dat dit ook niet in de toekomst zal gaan spelen; er zijn geen opsporings- of winningsvergunningen voor het IJsselmeer aangevraagd of verleend. Vanwege het toenemende belang van het IJsselmeer als strategische zoetwatervoorraad, dat ook in het rijksbeleid wordt onderkend, zijn de uitgangspunten voor het IJsselmeer nog steeds relevant. Er is sprake van nieuwe inzichten en omstandigheden m.b.t. de opsporing en winning van diepe delfstoffen (gas en zout) onder de Waddenzee vanaf het vasteland. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat wanneer de bodemdaling als gevolg van winning binnen de marges van het natuurlijk herstelvermogen van de Waddenzee blijft, er geen schade aan het natuurlijk milieu van de Waddenzee op zal treden. Winning vanaf het vasteland in combinatie met goede monitoring (hand aan de kraanprincipe), zal in dat geval geen negatieve effecten hebben op de natuurlijke waarden van de Waddenzee. Op basis van deze bevindingen heeft het rijk de rijksprojectenprocedure afgerond voor gaswinning onder de Waddenzee vanaf enkele bestaande boorlocaties op het vasteland. Wij hebben geparticipeerd en gereageerd in deze procedure, overeenkomstig de inzet van het streekplan. Inmiddels wint de NAM Waddengas vanaf een paar bestaande boorlocaties langs de Waddenkust. De bodemdaling nabij de winlocatie Moddergat valt tot nu toe binnen de voorspelde marges en bedraagt wat minder dan verwacht. Op basis van dezelfde bevindingen vinden wij dat zoutwinning op het vasteland van Noordwest-Fryslân moet worden vervangen door winning van zout onder de Waddenzee; dit vanwege de negatieve effecten van bodemdaling als gevolg van zoutwinning in Noordwest-Fryslân. Tijdens de procedure voor het verlenen van de winningsvergunning door de Minister van ELenI, hebben wij voor deze verplaatsing gepleit. In dat kader hebben wij Provinciale Staten schriftelijk geïnformeerd omdat deze opvatting afwijkt van de essentiële uitspraak in het streekplan. Inmiddels is voor de toekomstige zoutwinning met alle betrokken partijen een compromis bereikt: de zoutwinning wordt richting Waddenzee verplaatst en de zoutwinning op land stopt
140
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
op termijn. Ook hierover hebben wij Provinciale Staten schriftelijk geïnformeerd. De Minister heeft intussen de winningsvergunning Havenmond (Waddenzee) aan Frisia Zout verleend. Winning van oppervlaktedelfstoffen In het streekplan staan voorwaarden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen, met name (ophoog)zand op het vasteland: bij bestaande winlocaties is zowel functioneel als multifunctioneel ontgronden toegestaan; bij uitbreiding van bestaande winlocaties, in het uitbreidingsdeel bij voorkeur multifunctioneel ontgronden; nieuwe winlocaties op het vasteland zijn multifunctioneel en liggen buiten EHS/ natuurgebieden. Bij een functionele ontgronding gaat het volgens het streekplan om een ontgronding die uitsluitend de winning van oppervlaktedelfstoffen tot doel heeft. Bij een multifunctionele ontgronding wordt winning gecombineerd met gewenste maatschappelijke doelen zoals woningbouw, natuurontwikkeling, waterberging, recreatie, aanleg en verdieping vaarwegen. Uitgangspunt is dat geen landschappelijke- en bodemkwaliteiten verloren gaan. Daarom is dit beleid afhoudend als het gaat om het graven van ‘nieuwe gaten’ voor de winning van oppervlaktedelfstoffen, waarvoor geen ander ruimtelijk motief is dan dat van de zandwinning zelf. Het beleid is mede geformuleerd in het licht van een over langere termijn afnemende behoefte aan zand. Zandwinning in het IJsselmeer is volgens het streekplan mogelijk, bij voorkeur in relatie tot aanleg, verbetering of verdieping van vaargeulen. Concrete initiatieven binnen en buiten vaargeulen en op grotere diepten (> 8 m) moeten per geval worden beoordeeld aan de hand van effecten op waterkwaliteit, natuur en kustveiligheid. Bij het beoordelen en verlenen van ontgrondingsvergunningen op het vasteland - waarvoor wij in het ruimtelijk spoor en in het spoor van vergunningverlening bevoegd zijn -, houden wij rekening met deze voorwaarden. Er zijn in Fryslân 15 zandwinputten; voor de uitbreiding van een aantal bestaande daarvan hebben wij een ontgrondingsvergunning verleend. In deze vergunningen hebben we voorwaarden opgenomen met betrekking tot de eindafwerking, waarbij we zoveel mogelijk streven naar multifunctioneel gebruik. Er zijn geen nieuwe zandwinputten gerealiseerd. Er is wel een initiatief geweest voor een nieuwe zandwinput, maar dit is afgewezen op grond van het multifunctionaliteitscriterium. De uitgangspunten van dit beleid zijn dus nog steeds actueel. Wel zijn er enkele nieuwe ontwikkelingen die bij het opstellen van het streekplan niet in beeld waren. Zo zijn wij als eigenaar van de Friese meren verantwoordelijk voor het verdiepen daarvan ten behoeve van de beroeps- en recreatievaart, waarvoor het PVVP de gewenste vaardiepte aangeeft. Bij die verdieping kan zand vrijkomen. Bij het project Langweerder Wielen blijkt bovendien dat er werk-met-werk kan worden gemaakt. Zo kan, door de aanleg van een overdiepte, onbruikbaar bodemmateriaal (bagger) onder water worden opgevangen. Dat hoeft dan niet op land. Dat is landschappelijk gunstig. Wellicht kan ook een slibvang worden gecreëerd in de vorm van een extra
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
141
verdiept depot onder water, waarmee dit meer voor langere tijd op diepte blijft. Bij deze vormen van extra verdieping komt (extra) zand vrij dat gebruikt kan worden als bouwzand/ ophoogzand voor wegaanleg (knooppunt Joure). Met een dergelijke vorm van zandwinning in combinatie met verdieping van een meer, op zichzelf passend binnen het uitgangspunt van multifunctioneel ontgronden, houdt het streekplan nog geen rekening: omdat de Langweerder Wielen tot de EHS behoort is een nieuwe zandwinlocatie hier volgens het streekplan in principe niet mogelijk. Wij zijn wel bevoegd af te wijken van het streekplan. Voorwaarde is uiteraard dat ecologisch en hydrologisch geen nadelige effecten optreden. Dat wordt in de milieueffectrapportage onderzocht. Het streekplan benoemt nu slechts vaargeulverdieping als voorbeeld van een multifunctionele ontgronding; inmiddels gaat het, in de lijn van het PVVP, om de verdieping van een breder/ ruimer vaargebied. Een tweede mogelijke ontwikkeling met een multifunctioneel karakter is het idee om in en rond verdroogde laagveennatuurgebieden (TOP gebieden) grond weg te graven om de verdroging te bestrijden, bijvoorbeeld door het aanleggen of optimaliseren van een waterbuffer. Ook hierbij kan bruikbaar zand vrijkomen. Zulke multifunctionele initiatieven, waarin maatschappelijk gewenste doelen als natuur- of recreatieontwikkeling worden gecombineerd met zandwinning, kunnen in de toekomst vaker voorkomen. Op de korte termijn passen die nieuwe mogelijkheden bij de extra behoefte aan ophoogzand in enkele infrastructurele werken. Voor de middellange en langere termijn moet het beleid inzake zandwinning/ ontgrondingen op het vasteland opnieuw tegen het licht worden gehouden. In het IJsselmeer speelt al enkele jaren een initiatief voor een grootschalige zand winning op grote diepte, buiten een vaargeul, met een beoogde doorlooptijd van 30 jaar. Het rijk is bevoegd gezag en beoordeelt dit initiatief op basis van de resultaten van de milieueffectrapportage. Wij zijn in het overleg daarbij betrokken en adviseren. De Verordening Romte vereist een landschappelijke verantwoording. Daarnaast toetsen wij het initiatief op grond van onze bevoegdheden in het kader van de Natuurbeschermingswet (zie hoofdstukken Kustverdediging en buitendijks bouwen en Gebieden). Warmte-koudeopslag Het streekplan vindt het stimuleren van warmte-koudeopslag (WKO) in de ondergrond gewenst. WKO is volgens het streekplan in principe in de hele provincie mogelijk, met uitzondering van de grondwaterbeschermingsgebieden. Kaart 19 van het streekplan geeft de geschiktheid van de ondergrond voor WKO aan. De laatste jaren zijn er veel aanvragen voor WKO-systemen, circa 20 per jaar. Momenteel zijn ongeveer 150 open WKO-systemen in de provincie bekend. Dat zijn systemen die gebruik maken van grondwater. Daarnaast worden er veel gesloten WKO-systemen aangelegd: systemen die vloeistof in een gesloten buizenstelsel rondpompen. De systemen liggen vooral in de (grotere) kernen verspreid over Fryslân en buiten de grondwaterbeschermingsgebieden. Wij vinden de toename van open en gesloten systemen een positieve ontwikkeling en goed passen in het provinciale duurzaamheidsbeleid. Wel neemt het risico toe dat WKO-systemen onderling interfereren of in conflict komen met andere gebruiks functies boven en onder de grond. Er is daarom behoefte aan meer sturingsmogelijkheden om hier grip op te krijgen.
142
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
15.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda In de Verordening Romte staan geen regels over bodem. Reden hiervoor is dat met afzonderlijke sectorale vergunningenstelsels al sprake is van voldoende doorwerking en sturingsmogelijkheden. Bovendien is het rijk bevoegd voor de diepe ondergrond. Zoals aangegeven is onze rol bij diepe delfstoffenwinning (gas, olie, zout) beperkt tot advisering richting rijk over voorgenomen boorinitiatieven. Daarom staan in de Verordening Romte geen regels over diepe delfstoffenwinning. In de (planologische) samenwerkingsagenda die met de VFG is afgesproken staan geen onderwerpen met betrekking tot bodem. De aanpak die wij hebben gekozen in het project Boustiennen, past overigens heel goed in de filosofie van die agenda.
15.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Uit de reacties blijkt dat ook in de Mienskip sprake is van een zoektocht om te komen tot afstemming van bodembeleid op andere beleidsvelden en om te komen tot een integraal bodembeleid. De wenselijkheid daarvan wordt onderschreven. Vanuit een paar gemeenten komt het signaal dat nog niet duidelijk is hoe zij invulling moeten geven aan duurzaam gebruik van bodem en ondergrond. Men pleit voor een actievere provinciale rol. Een andere reactie vanuit een gemeente vindt een knooppunt bodem en ondergrond niet hetzelfde als een handreiking bodem; de rol van bodem binnen de ruimtelijke ordening is meer dan alleen chemische aspecten. Een derde reactie vindt de samenhang tussen de verschillende bodemonderwerpen gering. Ook worden enkele onderwerpen gemist, zoals baggerspecie. Wij nemen deze signalen mee bij het opstellen van nieuw provinciaal omgevingsbeleid. Dit streekplan is het eerste waarin bodem zo expliciet aandacht krijgt, maar het gaat om een aantal afzonderlijke onderwerpen die niet altijd direct verband met elkaar houden. Hierdoor is ook de samenhang beperkt in de evaluatie van de bodemonderwerpen. In nieuw beleid zal de integratie van bodemonderwerpen, maar meer nog de integratie van bodembeleid met het andere omgevingsbeleid een nadrukkelijk aandachtspunt zijn. De inzichten op het gebied van duurzaam bodemgebruik zijn volop in ontwikkeling. Zo kunnen uit de rijksstructuurvisie STRONG consequenties voor het provinciaal beleid voortvloeien. Samen met betrokken partijen zullen we bekijken welke provinciale rol gewenst is. In komend beleid zullen we onze beleidsdoelen specifieker moeten verbinden aan onze bevoegdheden. Dat zal mede afhangen van nieuwe (omgevings)wetgeving. Dan moet ook duidelijker zijn welke bevoegdheden de gemeente hebben. Het opstellen van een informatieknooppunt zien wij als een eerste stap naar nieuw beleid. Wij onderkennen dat de evaluatie selectief is en toegespitst op enkele kerndoelen; de thema’s worden niet integraal geëvalueerd. In de realisatie paragraaf zijn de resultaten van alle beleidsdoelen kort weergegeven, waaronder baggerspeciedepots. Enkele reacties, meer concreet en in detail: Vanuit een gemeente wordt geadviseerd om in beleid op te nemen dat delfstoffen winning alleen kan plaatsvinden als vooraf afspraken zijn gemaakt over
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
143
schadeherstel; in Noordwest-Fryslân speelt ook gaswinning. Volgens ons worden de effecten van de zoutwinning in Noordwest-Fryslân nauwelijks beïnvloedt door de voormalige gaswinlocatie Herbaijum. De gebieden overlappen elkaar slechts beperkt. Bij Herbaijum speelt niet de problematiek van verzilting. De aanbeveling over het vooraf maken van afspraken over schadeherstel nemen we ter harte. Een uitvoerende rijksdienst valt op dat het beleid over gaswinning gedeeltelijk afwijkt van het rijksbeleid doordat de toevoeging ontbreekt dat onder randvoorwaarden gaswinning wel mogelijk is. We benadrukken dat het hier om een omschrijving van het huidige provinciale beleid gaat. Dit beleid kan op onderdelen afwijken van rijksbeleid. Herijking van ons beleid is nodig. In de reactie vanuit de Dienst Landelijk Gebied zit de vraag of het bij afgraven van grond in en rond verdroogde laagveengebieden gaat om verlagen van maaiveld of om een andere maatregel. In eerste instantie denken wij hierbij aan het aanleggen van een waterbuffer nabij een natuurgebied. De Friese Milieufederatie vindt dat zandwinning in relatie tot het verdiepen van de meren, ten behoeve van vaarrecreatie, niet thuishoort in de EHS, ook als er geen nadelige effecten op de ecologie zijn. We wijzen er op dat een nieuwe zandwinning in het huidige beleid slechts aanvaardbaar is als onderdeel van een multifunctionele ontgronding. Naast natuur hebben de meren van oudsher een belangrijke recreatieve functie. Daarvoor is het nodig dat de meren op voldoende diepte blijven. Overigens kan het verdiepen van meren positieve ecologische effecten hebben en een geslaagd voorbeeld van functiecombinaties zijn (win-winsituatie); we zoeken dit nog nader uit.
15.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst Op hoofdlijnen is het streekplanbeleid in de lijn van de beleidsdoelen uitgevoerd. Toch zijn er ontwikkelingen die een herijking van het bodembeleid noodzakelijk maken. Zo is het rijk eind 2011 begonnen met het opstellen van een structuurvisie Ondergrond (STRONG). Hierin zal het rijk in de eerste plaats aandacht besteden aan winning van diepe delfstoffen en aardwarmte, en de opslag van stoffen waarvoor een vergunning op grond van de Mijnbouwwet nodig is. In juni 2012 is besloten om deze structuurvisie te verbreden met bodemaspecten en grondwater. Wij houden een vinger aan de pols en zullen - ook in noordelijk verband - reageren overeenkomstig de uitgangspunten in het huidige streekplan. In nieuw beleid zullen wij met dit nieuwe rijksbeleid rekening moeten houden. Scherper dan nu zullen we in ons beleid voor de opslag van (schadelijke) afvalstoffen en de winning van diepe delfstoffen, rekening moeten houden met onze bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Die vloeien mede voort uit de integratie van de Wet bodembescherming in de nieuwe Omgevingswet, alsmede uit de Basisregistratie Ondergrond die het rijk gaat regelen. In de opmaat naar nieuw beleid zetten wij een informatieknooppunt bodem op, als vervolg op het project Boustienen; een eerste onderdeel daarvan vormt de bodematlas die binnenkort beschikbaar is. Zo’n informatieknooppunt vinden wij z involler dan het eenmalig opstellen van een Handreiking bodem. Met dat knooppunt
144
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
bevorderen wij de integratie van (cumulatieve) bodemaspecten in planvorming en gebiedsontwikkeling. Wij hebben overwogen of, als opmaat naar nieuw beleid, een afzonderlijke provinciale visie op bodem/diepe ondergrond gewenst is. Daardoor zouden bodem aspecten een sterkere positie kunnen krijgen in ruimtelijke afwegingen. Ook zouden wij door het aangeven van gewenste en ongewenste gebruiksvormen van de diepe ondergrond, invloed kunnen uitoefenen op STRONG. Dit betekent echter ook dat wij in beginsel positief mee moeten denken over vormen van opslag en winning die wij vooralsnog niet willen. Een ander nadeel van een afzonderlijke bodemvisie is dat bodemaspecten te sectoraal worden benaderd en teveel ‘los’ komen te staan van andere omgevingsaspecten. Wij hebben daarom niet gekozen voor een aparte visie op de bodem/ diepe ondergrond. Wij willen dat bodemaspecten integraal onderdeel gaan vormen van het nieuwe provinciale omgevingsbeleid. In dat nieuwe beleid is versterking van de samenhang tussen de verschillende bodemaspecten gewenst, maar meer nog integratie met de andere omgevingsaspecten. Op de rijksvoornemens (STRONG) zullen wij inhoudelijk reageren op basis van de opgebouwde kennis vanuit Boustienen en het informatieknooppunt. Het streekplan is met betrekking tot gasopslag in de diepere ondergrond nog actueel, maar we zullen rekening moeten houden met nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Over de tijdelijke opslag van aardgas en andere gassen moet nog een nader standpunt worden ingenomen teneinde - bij het ontbreken van een formele bevoegdheid - ook als adviseur concrete initiatieven te kunnen beoordelen. Het streekplan is voor het onderdeel diepe delfstoffen niet meer actueel waar het gaat om het opsporen en winnen van diepe delfstoffen onder de Waddenzee vanaf het vasteland. Het voorzorgprincipe hoeft zich hier niet tegen te verzetten. Er is al ingestemd met zoutwinning onder de Waddenzee. Onze inzet in overleg met het rijk is dat de te verwachten bodemdaling binnen de marges van het natuurlijk herstelvermogen van de Waddenzee blijft; het rijk zal dit goed in de gaten moeten houden via het hand aan de kraan principe. Bodemdaling is een voortdurend aandachtspunt bij de winning van delfstoffen. Onze inzet is hierbij gericht op goede afspraken over schadeherstel. Daarmee kan vooraf veel kou uit de lucht worden genomen. Onze hiervoor genoemde bestuurlijke inzet, in onze rol als adviseur, kan in nieuw omgevingsbeleid worden neergelegd; dit zal zijn gebaseerd op de actuele stand van zaken en inzichten. Wij denken dat specifiek beleid gewenst is voor de winning van aardwarmte (geothermie). De voorwaarden voor winning van oppervlaktedelfstoffen (vnl. zand) zijn nog actueel. Zo is er geen reden om af te wijken van het uitgangspunt van multifunctionaliteit: nieuwe ontgrondingen zijn slechts aanvaardbaar als daarmee op de winlocatie andere ruimtelijke beleidsdoelen zijn gediend die ook landschappelijk en ecologisch aanvaardbaar zijn. Wel is het gewenst om de ontgrondingenparagraaf in het streekplan te herijken op grond van enkele nieuwe ontwikkelingen. Het gaat dan om ontwikkelingen die
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
145
‘multifunctioneel ontgronden’ een nieuwe inkleuring geven. Zo kan in de Friese meren en andere natuurgebieden zandwinning in combinatie met andere maatschappelijke doelen (zoals verdieping of verdrogingbestrijding) worden toegestaan, mits dit geen negatieve ecologische effecten heeft. Op 1 juli 2013 treedt de AMvB Bodemenergiesystemen in werking. Hierin staan nieuwe regels voor open en gesloten WKO-systemen. Dat betreft onder meer het aanwijzen van interferentiegebieden en het opstellen van masterplannen. In 2012 starten wij samen met gemeenten en installatiebedrijven met het inventariseren en op kaart weergeven van de open en gesloten WKO-systemen. Dan zal ook duidelijk worden waar en hoe mogelijk sprake is van interferentie van systemen en van aantasting van afscheidende bodemlagen boven watervoerende pakketten. Wij stellen een kansenkaart op in de vorm van een stoplichtmodel. Deze kaart geeft aan waar WKO wel, niet, of onder voorwaarden mogelijk is; op basis hiervan kunnen aanvragen worden beoordeeld. Daarbij letten we op effecten op grond- en drinkwater, verdroging en verzilting. Kaartbeelden hierover zullen deel uitmaken van het informatieknooppunt. Vanwege deze nieuwe regelgeving, geven we voorlichting aan belanghebbenden (gemeenten, installateurs) en bekijken we of aanvullende provinciale criteria voor WKO nodig zijn.
146
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
16
Milieu
16.1 n Provinciale rol Op grond van de sturingsfilosofie van het streekplan - ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ - zijn gemeenten primair verantwoordelijk om de milieu- en veiligheidsaspecten te betrekken bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De meeste normstelling vloeit direct voort uit wetgeving inzake externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid. Wij beperken ons tot het toeleveren van relevante informatie, deels opgenomen in het streekplan, deels in digitaal raadpleegbare systemen. In onze eigen (inpassings)plannen zijn wij uiteraard zelf verantwoordelijk Wij hebben een wettelijke rol met het afgeven van milieuvergunningen aan bedrijven die onder het bevoegd gezag van de provincie vallen. Een tweede aandachtsgebied is duurzame energie. Ten tijde van de vaststelling was dat beleid nog niet geënt op wettelijke regels, zoals nu deels wel het geval is. In deze kiest het streekplan voor een stimulerende rol: we vragen gemeenten om kansen te benutten voor een duurzame energiehuishouding. We stimuleren (ook financieel) gemeenten bij het ontwikkelen van energievisies. Sinds de inwerkingtreding van het Streekplan in 2007 is duurzaamheid veel hoger op de agenda komen te staan. In het Coalitieakkoord 2011-2015 zijn het nieuwe windbeleid, het beleid op gebied van duurzame mobiliteit en het 100.000 woningenplan met name genoemd. Wij willen dat er in 2015 forse stappen zijn gezet in de verbetering van de duurzame energiehuishouding. We hebben onszelf een verderstrekkende stimulerende en sturende rol gegeven die niet in het Streekplan is omschreven. Deze rol vloeit rechtstreeks voort uit het Energieakkoord, op 8 oktober 2007 ondertekend, en inmiddels afgerond, uit het Programmaplan ‘Fryslân geeft energie’ en uit de Beleidsvisie Economie.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
147
16.2 n Ruimtelijke kerndoelen Met betrekking tot het thema Milieu vloeien de kerndoelen voort uit de hiervoor beschreven aandachtsgebieden: rekening houden met basiskwaliteitsnormen voor de gezondheid en veiligheid, door daarmee in ruimtelijke planvorming voldoende rekening te houden; het benutten van mogelijkheden voor een duurzame energiehuishouding in ruimtelijke plannen. De evaluatie van deze kerndoelen kan kort zijn. 16.2.1 Milieu in ruimtelijke planvorming In onze eigen plannen, met name gericht op aanleg van infrastructuur, houden wij rekening met alle milieueisen, met name in zake geluid, luchtkwaliteit en veiligheid. Toetsing daarvan vindt uiteindelijk plaats door de rechter. Voor zover mogelijk houden wij bij aanleg en inrichting van infrastructuur ook rekening met mogelijkheden voor energetische duurzaamheid. Wij leggen de verantwoordelijkheid voor milieu- en veiligheidsaspecten bij het opstellen van ruimtelijke plannen neer bij de gemeenten. Consequentie daarvan is dat wij op de doorwerking daarvan marginaal toezien. In onze beoordeling van ruimtelijke plannen van gemeenten kijken wij in het stadium van overleg of de van toepassing zijnde milieuaspecten zijn verantwoord. Waar nodig maken wij vanuit onze expertise en adviserende opmerking. In het formele planstadium dienen wij in principe geen zienswijze in als we nog een omissie constateren, als er niet direct sprake is van een provinciaal belang. Uiteindelijk is er ook voor gemeenten een rechterlijke toets. Onze ervaring is bovendien dat in de aanpak van die plannen door gemeenten en de hun adviserende bureaus inmiddels een standaard is ontwikkeld die garandeert dat alle milieuaspecten aan de orde komen. Dat bevestigt onze terughoudendheid in deze. 16.2.2 Duurzame energie in ruimtelijke planvorming Ons beleid is in deze niet normerend, maar slechts stimulerend. We volgen en beoordelen het beleid voor een duurzame energiehuishouding van gemeenten niet, omdat we ons daarin geen bevoegdheden hebben toegekend. We werken zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau wel sterk samen met gemeenten. Met sommige daarvan hebben we expliciet een bestuursovereenkomst of samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de stimulering van duurzame energie en energiebesparing gesloten. Zoals gezegd zijn met de introductie van het 100.000 woningen plan en het beleid op het gebied van duurzame mobiliteit onze inspanningen richting gemeenten geïntensiveerd. Stimulering gaat nu gepaard met financiële impulsen voor goede plannen die passen binnen de doelstellingen.
16.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda In de lijn van het gegeven dat wij de verantwoordelijkheden in deze bij gemeenten neerleggen en gelet op de bestaande wetgeving zijn in de Verordening Romte (vrijwel) geen bepalingen opgenomen op het terrein van milieu of duurzame energie.
148
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Uitzondering zijn enkele bepalingen inzake kleine windturbines. Bepalingen inzake de ‘reguliere windturbines zijn nog niet opgenomen. Nadat het nieuwe windbeleid is vastgesteld zullen aanvullende bepalingen in de verordening moeten worden opgenomen. De doorwerking van de visie vanuit het Coalitieakkoord inzake zoeklocaties voor reguliere windturbines vindt plaats via de lijn van het toezicht op ruimtelijke plannen. Wij interveniëren bij plannen voor turbines die niet in die visie passen, via overleg en zo nodig via een zienswijze en reactieve aanwijzing. De afspraken met de VFG over de (planologische) samenwerkingsagenda hebben tot nu toe geen betrekking op het terrein van milieu en duurzame energiehuishouding. De o.a. met de gemeenten gemaakte afspraken inzake het Energieakkoord passen overigens goed in de filosofie die ten grondslag ligt aan die samenwerkingsagenda.
16.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Atelier Fryslân wijst op de noodzaak van integratie van beleid ten aanzien van energie, water, natuur en landschap. Ook vanuit een gemeente wordt gewezen op de noodzaak van het maken van integrale afwegingen bij het opstellen van provinciaal beleid. Daarbij wordt de provinciale verantwoordelijkheid voor thema’s als lucht, licht, geluid, veiligheid water en natuur benadrukt. Wij onderkennen onze eigen verantwoordelijkheden, zeker in onze eigen projecten en in onze eigen bedrijfshuishouding en onderschrijven de noodzaak van een integrale benadering. Vanuit de moderne opvatting over onderscheiden rollen en verantwoordelijkheden van overheden willen wij niet terugkeren naar de situatie dat wij op het gebied van de onderscheiden milieuthema’s geluid, veiligheid, lucht etc., naast en in aanvulling op landelijke wetgeving, sterker gaan sturen op doorwerking in het gemeentelijke beleid.
16.5 n Conclusies en agenda voor toekomst De in het streekplan gekozen, terughoudende inzet op doorwerking van milieuaspecten in gemeentelijke ruimtelijke plannen kan nog steeds verantwoord worden. Inmiddels staat duurzame ontwikkeling veel hoger op de provinciale agenda. Duurzame ontwikkeling is een belangrijk uitgangspunt van waaruit invulling wordt gegeven aan integraal omgevingsbeleid, ook in samenhang met sociaaleconomische en sociaal-culturele ontwikkeling. Naast duurzame energie gaat het ook om een duurzaam (her)gebruik van grondstoffen en het (lokaal) sluiten van kringlopen. Met het streven naar een biobased economy zetten wij in op een economie die is gebaseerd op groene grondstoffen. In de nota Economie van september 2012 staat dat wij ‘biobased economy’ in een brede zin beschouwen: we zien het Friese landschap niet alleen als leverancier van biomassa en groene grondstoffen, maar ook van biodiversiteit en ruimtelijke kwaliteit. Door in te zetten op een transitie naar een ‘biobased economy’ behouden c.q. versterken we óók de aantrekkingskracht van het Friese landschap en de Friese natuur en omgevingskwaliteit. Duurzame ontwikkeling en in het bijzonder duurzame energie zullen meer onderdeel moeten worden van het integrale omgevingsbeleid: zo zullen energie, water, natuur en landschap meer elkaar worden verbonden. Op het formuleren van dat
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
149
integrale omgevingsbeleid zal de nieuwe Omgevingswet van invloed zijn, met name waar het gaat om de roltoedeling aan overheden. We stimuleren, zowel financieel als met voorlichting en kennis, de verdere verduurzaming van huizen en huishoudens. Om dit te bereiken hebben wij ons een belangrijke rol toebedeeld bij het bevorderen van duurzame energie in de (bestaande) woningvoorraad (bijv. 100.000 woningenplan). In nieuw omgevingsbeleid zal dat beleid een meer prominente plek krijgen: als onderdeel van breder beleid waarin transformatie van de bestaande bebouwde omgeving en woningvoorraad veel meer centraal zal staan. In het Coalitieakkoord is ook al aangegeven dat wij ernaar streven duurzaamheid van woningen mee te nemen in de woningbouwafspraken. Wij hebben daarnaast de ambitie om minimaal 400 MW aan windenergie te realiseren. Wij hebben hier een belangrijke rol in het scheppen van de ruimtelijke randvoorwaarden. Wij willen die ruimtelijke randvoorwaarden neerleggen in de provinciale structuurvisie en laten doorwerken in de rijksstructuurvisie wind. Na vaststelling van de structuurvisie zal ook de Verordening Romte moeten worden aangepast. Gezien de belangen die gemoeid zijn met windenergie achten wij het van belang dat het windbeleid integraal onderdeel gaat uitmaken van het nieuwe omgevingsbeleid. In de komende jaren zullen waarschijnlijk meer voorzieningen gerealiseerd worden die invulling geven aan de duurzaamheidsdoelstellingen in het landelijk gebied. Gedacht kan worden aan diverse vormen van energiecentrales, kleine windturbines en zonnepanelen. We zullen nagaan in hoeverre hiervoor meer expliciet ruimtelijke uitgangspunten nodig zijn. Hetzelfde geldt voor voorzieningen die duurzaam (her) gebruik van grondstoffen en het lokaal sluiten van kringlopen mogelijk maken. Hierbij betrekken we ook voorzieningen die voortkomen uit de transitie naar een op groene grondstoffen gebaseerde economie (biobased economy).
150
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
hoofdstuk
17
Gebieden
17.1 n Provinciale rol In dit hoofdstuk van het streekplan is per gebied een beschrijving gegeven van de doelen en uitgangspunten voor de ontwikkeling van elk onderscheiden gebied. Die beschrijving is, anders dan in de thematische streekplanhoofdstukken, toegespitst op de ruimtelijke neerslag daarvan in dat gebied: voor het gebied als geheel, in de stedelijke bundelingsgebieden (met kaartduiding) en in de regionale centra en recreatiekernen. De beleidstekst is volledig indicatief. Wij hebben de ruimte om af te wijken van geduide keuzes en locaties. Verwacht mag worden dat in de praktijk nadere en andere keuzes zullen en kunnen worden gemaakt door gemeenten of in samenwerking provincie en gemeenten, uiteraard wel binnen de kaders die in de themahoofdstukken zijn gesteld. Vanwege het indicatieve karakter is dit hoofdstuk in de Verordening Romte niet vertaald naar specifieke, gebiedsgerichte regels. Op specifiek geduide plekken wordt (de mogelijkheid van) een ontwikkelingsgerichte rol van de provincie voorzien, altijd in samenwerking met de betreffende gemeente(n) en eventueel andere partijen, zoals het waterschap.
17.2 n Ruimtelijke kerndoelen In deze paragraaf wordt, anders dan in de thematische hoofdstukken, geen beschrijving gegeven van de mate waarin enkele geselecteerde ruimtelijke kerndoelen zijn behaald. Per gebied wordt vooral ingegaan op de afwijkingen: beschreven wordt welke geschetste ontwikkelingsrichtingen en -locaties niet of op andere wijze zijn
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
151
ingevuld. Ontwikkelingen die wel gerealiseerd zijn of naar verwachting gerealiseerd worden, zijn niet benoemd. Ook wordt beschreven welke toekomstige perspectieven er zijn, gegeven de ontwikkelingen zoals geschetst in de thematische hoofdstukken. Het beleid voor het IJsselmeer wordt iets breder behandeld. 17.2.1 Regio Midden-Fryslân Algemeen De aanleg van de robuuste natte verbinding staat vanwege het wegvallen van de rijksfinanciering (Bleker) qua uitvoerbaarheid ter discussie. De ruimte voor twee landgoederen is niet benut. In het kader van de pilots zijn geen projecten voor landgoedwonen voor het bundelingsgebied Leeuwarden ingediend. De Zuiderzeelijn is inmiddels van de baan, de shuttleverbinding naar Leeuwarden daarmee ook. Stedelijk bundelingsgebied Leeuwarden Samen met de gemeente en de twee andere betrokken gemeenten is door ons invulling gegeven aan de gebiedsontwikkeling Nieuw Stroomland. Het perspectief daarvan is, lopende dat proces, op onderdelen bijgesteld. Door gewijzigde inzichten in behoefte/noodzaak bedrijventerrein is het de vraag of de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid in het modern-gemengde segment (o.a. uitbreiding Newtonpark) in de eerder gedachte omvang zal plaatsvinden. In ieder geval is het gebied tussen de spoorlijn en de Zwette als strategische ontwikkellocatie niet langer in beeld voor bedrijventerreinontwikkeling. Heroverweging van de functie van het gebied is aan de orde. Het streekplan gaat ervan uit dat met de ontwikkeling van de voorstadhalte Werpsterhoek een strategische stedelijke ontwikkellocatie ontstaat voor kantoren, hoogwaardige bedrijven, voorzieningen en wonen. Aard, omvang en functies zijn volgens het streekplan afhankelijk van de realisering van de Haak (inmiddels in aanleg) en de aansluiting op het spoor, waaronder de shuttle ZZL. Ook wil het streekplan afstemming met de ontwikkeling van het bestaande centrumgebied en de aansluitende gebieden, waaronder de ontwikkeling van de kantorenhaak met het Zakenkwartier. In het licht van nieuwe programmatische inzichten zal samen met de gemeente moeten worden bezien of en in hoeverre de ontwikkelpotentie van specifieke functies als kantoren, hoogwaardige bedrijvigheid, voorzieningen en wonen bij Werpsterhoek aanwezig is. Regionale centra Grou: Uitbreiding van de woon- en werkfunctie aan de noordzijde is niet langer actueel. Wel wordt onderzocht of daar een toeristisch-recreatieve ontwikkeling mogelijk en wenselijk is. De nieuwe noordelijke ontsluiting aan de noordzijde vanaf A32 is nog niet concreet gemaakt. Burgum: Ontwikkeling van een bedrijventerrein bij Quatrebras is tot 2021 niet voorzien in het Regionale Bedrijventerreinenplan ‘Planvorming en Fasering Bedrijventerreinen Noordoost Fryslân 2010-2020’. Het streekplan stelt dat wij in het kader van het convenant Centrale As de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Burgum volgens een realistisch en binnen de regio afgestemd programma uitwerken, waaronder eventuele woningbouw aan de
152
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
westzijde van de Centrale As. Voorwaarde was dat die locatie voldoende omvang voor het te realiseren kwaliteitsniveau kan hebben. Door de gewijzigde omstandigheden (demografische ontwikkeling, verwachte vraagontwikkeling) moet bekeken worden of en hoe de beoogde robuuste kwaliteiten kunnen worden bereikt, ook bij een lager programma dan de eerder gedachte 300-500 woningen. 17.2.2 Regio Noordoost-Fryslân Algemeen De aanleg van de robuuste natte verbinding staat vanwege het wegvallen van de rijksfinanciering (Bleker) qua uitvoerbaarheid ter discussie. Vraag is welke status het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden in het provinciaal beleid gaat krijgen in de toekomst, nu het rijk de specifieke financiering daarvan beëindigt. De kwetsbaarheid van het gebied vraagt continuering van aandacht. In de gebiedsbeschrijving ligt een sterk accent op de potenties van het bundelings gebied Dokkum en de regionale centra Kollum en Buitenpost voor wervende woonmilieus en mogelijkheden voor bedrijven en kantoren. Die accenten verschuiven vanuit het perspectief van toekomstige krimp: hoogwaardige milieus en bedrijven locaties zijn van belang, maar in een juiste mix, met in eerste instantie gebruik making van bestaand stedelijk gebied. Stedelijk bundelingsgebied Dokkum In de omschrijving van het stedelijk bundelingsgebied Dokkum is de prioriteit op bestaand stedelijk gebied benoemd. Toch wordt nog rekening gehouden met kansen voor representatieve bedrijvigheid en vormen van dienstverlening in een hoogwaardige setting, eventueel in combinatie met wonen, aan de zuidoostzijde van Dokkum, ten westen van de Centrale As (driehoek). Ook voor de oostkant van de Murmerwoudsterweg worden die potenties benoemd. Dat perspectief zal moeten worden herijkt. In de gemeentelijke visie op het bundelingsgebied is al uitgesproken dat vooralsnog geen stedelijke invulling van de driehoek wordt voorzien. De uitbreiding van Betterwird is deels (20ha) voorzien in het Regionale Bedrijventerreinenplan, tot het jaar 2021. De aanleg van latere fases, richting nieuwe westelijke rondweg, moet nader worden beschouwd, in relatie tot de naar verwachting zeer beperkte vraag naar nieuw bedrijventerrein na 2021. De ruimte voor twee pilots landelijk wonen kan deels worden benut. De pilot voor een nieuw landgoed bij Driesum is geselecteerd, maar ligt vooralsnog stil (in afwachting van verbetering economische situatie). Regionale centra Kollum/Buitenpost: De pilot landelijk wonen in het tussengebied van beide kernen (Ranch Fryslân) is gestopt. Samen met beide gemeenten wordt gekeken naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een andere invulling van dit tussengebied. Overig Het onderzoek naar realisering van een nieuw nat bedrijventerrein is gericht op de gebiedsontwikkeling Skûlenboarch-Westkern. Realisering is mede afhankelijk van de exploiteerbaarheid. Beide betrokken gemeenten zijn bezig met een onderzoek op dat punt.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
153
17.2.3 Regio Zuidoost-Fryslân Algemeen De aanleg van de Zuiderzeelijn Randstad-Groningen is inmiddels van de baan. Ook het deeltraject Heerenveen-Groningen is buiten beeld. Het singellandschap ten noorden van Drachten maakt deel uit van Nationaal Landschap Noardlike Wâlden. Vraag is welke status dat landschap in het provinciaal beleid gaat krijgen in de toekomst, nu het rijk de specifieke financiering daarvan beëindigt. De kwetsbaarheid van het gebied vraagt continuering van aandacht. Voor het gebied Nij Beets-Tijnje zou samen met de gemeente worden gekeken naar de wenselijkheid van een integrale gebiedsgerichte aanpak. Dat proces loopt, maar door het wegvallen van financieringsmogelijkheden lijkt het perspectief meer beperkt. Wellicht liggen er kansen voor een combinatie van recreatie- en natuur ontwikkeling met verdrogingbestrijding, grondwaterwin-ning en zandwinning. De verbetering van het onderliggende wegennet Heerenveen-Joure krijgt (deels) uitvoering binnen de oplossing van de verkeersproblematiek knooppunt Joure. Stedelijk bundelingsgebied Heerenveen-Joure Het streekplan vermeldt dat de vraag naar nieuwbouw na de streekplanperiode kan leiden tot de ontwikkeling van Heerenveen-West en dat vooruitlopend daarop de groen/blauwe structuur kan worden ontwikkeld. Bij de huidige inzichten zal de vraag zijn of, in welke omvang en fasering een westelijke uitbreiding aan de orde is. In ieder geval ligt die veel later in de tijd dan 2016, en waarschijnlijk kleinschaliger dan in de Integrale Visie Heerenveeen-Joure gedacht. De noordelijk van Haskerveen gedachte uitbreiding van bedrijventerrein ten behoeve van watergebonden en zware bedrijvigheid is tot 2021 niet opgenomen in het Regionale Bedrijventerreinenplan. Dat geldt ook voor een geringe westwaartse uitbreiding van het bedrijventerrein Businesspark Friesland West (‘A7-Zuid’). De na de streekplanperiode gedachte ontwikkeling van de locatie Klaverblad NO ten behoeve van verdere bedrijventerreinontwikkeling is niet opgenomen in het Regionale Bedrijventerreinen plan tot 2021 en lijkt definitief buiten beeld. Ook de daarmee in samenhang gedachte Multifunctionele stedelijke ontwikkeling in combinatie met het kruisstation Zuiderzeespoor is niet meer aan de orde. Samen met de gemeente worden wensen en ontwikkelingsmogelijkheden voor dit gebied in beeld gebracht, ook in relatie tot duurzaamheid (evt. energielandschap). Ook is de locatie in ons Coalitieakkoord aangewezen als zoeklocatie voor windenergie. De ontwikkeling op de lange termijn van Joure-Noord voor woningbouw lijkt gegeven de verwachtingen buiten beeld. Broek-Zuid en Wyldehoarne lijken samen met inbreidingen ook voor de lange termijn in de behoefte te kunnen voorzien. De ontwikkeling van de laatste, vierde fase van het hoogwaardige bedrijventerrein Woudfennen is afhankelijk van Joure-Zuid. Vooralsnog is alleen Joure-Zuid is opgenomen in het Regionale Bedrijventerreinenplan tot 2021. Een kleine oostelijke afronding van bedrijventerrein De Ekers ligt in het verschiet; een noordelijke uitbreiding sluit de gemeente nog niet uit, maar lijkt ons gelet op de verwachte groei na 2020 buiten beeld. Eén van de mogelijkheden voor twee nieuwe landgoederen is benut bij Joure (Broek).
154
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Stedelijk bundelingsgebied Drachten De noordelijke uitbreiding van het bedrijventerrein De Haven is niet opgenomen in het Regionale Bedrijventerreinenplan. De gemeente streeft nu naar een duurzame landschappelijke invulling van het tussengebied Drachten-Opeinde, waarin (beperkte) woningbouw drager wordt voor het landschappelijk beheer. Onder voorwaarden hebben wij daarmee in principe ingestemd. Het streekplan legt het accent van verstedelijking/wonen na 2010 op de oostkant van Drachten, ten oosten van de Wâldwei. Vraag is of die ontwikkeling door gaat, wanneer en in welke vorm en omvang. De locatie zal moeten worden afgewogen tegen mogelijkheden voor woningbouw in een multifunctionele stedelijke ontwikkeling Drachten-Zuid. Daarover waren tussen beide betrokken gemeenten al basisafspraken gemaakt inzake begrenzing. Het perspectief voor de stedelijke ontwikkeling van Drachten zal opnieuw geschetst moeten worden nu de spoorlijn Heerenveen-Groningen niet door gaat en in het licht van een minder hoge groei. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Azeven is planologisch geregeld, maar de tweede fase zal (Regionaal Bedrijventerreinenplan) verschuiven in de tijd na 2021 of is wellicht (gedeeltelijk) niet meer nodig. Uit de opties voor het burgerluchtvaartterrein (handhaven/verplaatsen/uitbreiden) lijkt handhaven vooralsnog het meest reëel. Er is geen actie (meer) na eerder onderzoek naar de optie verplaatsing naar een locatie langs de A7. De ruimte voor twee nieuwe landgoederen is nog niet benut. Een eventueel landgoed bij Olterterp kan nog aan de orde zijn. Regionale centra Gorredijk: Met de aan te leggen rondweg (planologische geregeld) zou ruimte ontstaan voor eventuele stedelijke functies. Gelet op de programmaperspectieven is de ruimte voor werkfuncties op te vangen bij Overtoom. Een nieuwe woonbuurt na afronding van Loevestein, dat in de tijd veel verder doorschuift, lijkt thans ook buiten beeld. Oosterwolde: De ontwikkeling van Ecomunitypark, als specifieke op duurzaamheid gerichte werklocatie (‘werklandschap’), is in afwijking van het streekplan in het regionale bedrijventerreinenplan opgenomen. Wolvega: Extensieve woningbouw aan de zuidrand is vooralsnog buiten beeld. Recreatiekernen Voor Joure is een Masterplan Waterfront opgesteld. Een integrale gebiedsontwikkeling Rottige Meente is nu niet kansrijk. Wel wordt nog gestreefd naar aansluiting van de Rottige Meente bij het Nationaal Park WiedenWeerribben. Initiatieven voor recreatie moeten terugvallen op kleinschalige recreatie langs de Helomavaart. 17.2.4 Regio Zuidwest Fryslân Algemeen Vraag is welke status het Nationaal Landschap Zuidwest Fryslân in het provinciaal beleid gaat krijgen in de toekomst, nu het rijk de specifieke financiering daarvan beëindigt.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
155
Het experiment EHS Gaasterlân kan niet op de voorziene wijze worden afgemaakt. De aanpak zal in de lijn van de nieuwe afspraken rijk/provincies (Bleeker) moeten worden herijkt, overeenkomstig de voorstellen in de Nota Natuer en Lanlik Gebiet. De aanleg van de Zuiderzeelijn Randstad-Groningen langs de A6-A7 is inmiddels van de baan. Ook een (deel)spoorlijn Heerenveen-Groningen is niet meer aan de orde. Vraag is of een ZZL-reservering conform de bestuursafspraak rijk/provincies gehandhaafd moet blijven. De verbetering van het onderliggende wegennet Heerenveen-Joure krijgt (deels) uitvoering binnen de oplossing van de verkeersproblematiek knooppunt Joure. De Rondweg Lemmer is opgenomen in het PVVP. Aanleg zal niet eerder plaatsvinden dan 2015. Er zijn geen concrete besluiten om een nieuw station Harinxmaland, bij Sneek, te realiseren. Stedelijk bundelingsgebied Sneek Het accent voor woningbouw aan de oostkant van de stad blijft overeind, maar de locatie Houkepoort is pas na 2010 gestart. Ontwikkeling en fasering zijn onzeker. Na 2010 wordt de ontwikkeling van Harinxmaland beoogd. De 1e fase is gestart in 2011, vraag is of alle fases van Harinxmaland voor 2030 zullen worden benut (gemeentelijke heroverweging). Ontwikkeling van de afronding van het watersportgebonden bedrijventerrein ’t Ges onzeker. De woningbouwlocaties bij IJlst worden heroverwogen. De ruimte voor twee nieuwe landgoederen is niet ingevuld. Regionale centra Lemmer: De afronding van de woonwijk Tramdijk-Oost gaat voorbij 2015. De ontwikkeling van Lemmer-Noord start pas na 2015 en wellicht bij de laatste inzichten op basis van prognoses na 2020. Start, omvang en fasering zijn mee afhankelijk van te leggen prioriteiten in de toekomstige gemeente Friese Meren. Vraag is of daarna nog aanvullende locaties woningbouw nodig zijn. De ontwikkeling (herstructurering/transformatie) van Buitengaats zit wel als optie in de gemeentelijke structuurvisie, maar richting en uitvoering zijn ongewis. Samenhang met de uitkomsten van het Deltaprogramma bepaalt de toekomst van Buitengaats. Balk: Een nieuwe locatie voor bedrijvigheid ten zuiden van de provinciale weg (nabij de sportvelden) is vooralsnog, tot 2021 niet voorzien in het Regionale Bedrijventerreinenplan. Er worden in het kader van het Masterplan Waterfront Balk (Fries merenproject) nieuwe afspraken gemaakt over het gezicht en de entrée van Balk aan de Lutswal. Onderdeel van de ruimtelijke ontwikkeling kan een (geselecteerde) pilot landelijk wonen zijn. Workum: Er worden in het kader van het Masterplan Waterfront Workum (Fries Merenproject) nieuwe afspraken gemaakt over het waterfront, waarin o.a. de bereikbaarheid van het centrum voor de watersport speerpunt is. Daarnaast worden de mogelijkheden onderzocht van herstructurering van het bedrijventerrein It Soal
156
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
en is een visie gegeven op recreatieterrein en strandzone It Soal, mede afgestemd op plannen van de ondernemer. Recreatiekernen Masterplannen Waterfront voor Workum, Stavoren, Heeg, Woudsend en Delfstrahuizen geven richting aan kwaliteitsverbetering. Voor It Soal-Workum en Schuilenburg (nabij Hindeloopen) zijn de pilots ‘Verblijfsrecreatie in de knel langs de IJsselmeerkust van Nijefurd’ uitgevoerd. Voor beide projecten zijn inmiddels bestemmingsplannen in procedure ten behoeve van recreatieve kwaliteitsverbetering en transformatie. 17.2.5 Regio Noordwest-Fryslân Algemeen De prioriteit die was toegekend aan de ontwikkeling van het bundelingsgebied Harlingen-Franeker heeft invulling gekregen voor wat betreft de opwaardering van de traverse Harlingen (N31) in een bredere gebiedsaanpak. Het van Harinxmakanaal wordt geen klasse Va. Stedelijk bundelingsgebied Harlingen-Franeker De locatie Westerzeedijk is als woonlocatie buiten beeld. Na invulling van de bestaande plancapaciteit lijkt een verdere uitbreiding in oostelijke richting van de woonuitbreiding Ludinga niet meer in zicht. Dit gelet op de lagere programmatische verwachtingen en de binnenstedelijke mogelijkheden op het voormalige Spaansen-terrein. Een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Oostpoort III in oostelijke richting blijft tot 2021 beperkt tot 15 ha. Een verdere doorgroei lijkt buiten beeld, gelet op het te verwachten regionale programma bedrijventerreinen. De omvang van Franeker-Zuid blijft beperkt tot 350 woningen. De pilot voor een nieuw landgoed bij Zweins is planologisch geregeld, maar nog niet in uitvoering. De westelijke uitbreiding van De Kie vindt plaats in de vorm van fase 2, opgenomen in het Regionale bedrijventerreinenplan Noordwest Fryslân. Verder uitbreidings perspectief ontbreekt. De ontwikkeling met stedelijke en groene en blauwe functies in het tussengebied Harlingen-Franeker heeft vooralsnog geen prioriteit en is gegeven een beperkt stedelijk programma minder reëel. Regionale centra Makkum: Bedrijventerreinontwikkeling aan de zuidkant van Makkum is vooralsnog buiten beeld: is niet opgenomen in het Regionale Bedrijventerreinenplan ZuidwestFryslân tot 2021. 17.2.6 Regio Waddeneilanden Algemeen In het streekplan staat dat wij voor de Waddeneilanden in nauwe samenwerking met gemeenten en waterkeringbeheerders een streekplanuitwerking opstellen waarin wij nader beleid formuleren voor bebouwing op de eilanden, rekening houdend met alle zich voordoende belangen. Die uitwerking heeft niet plaatsgevonden. Wij zien bij nader inzien geen meerwaarde in een aanvullend beleidsdocument, naast de begrenzing van reserveringszones, eigen gemeentelijke visies, de in voorbereiding zijnde natuurbeheerplannen en de begrenzingen van het kustfundament en de dijkring.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
157
Het streekplan benoemt dat wij de eilandgemeenten ondersteunen om samen met de landbouwsector per eiland een gebiedsgerichte visie op te stellen. Op Terschelling is daarvoor in onze opdracht door DLG een project in uitvoering, maar nog niet vertaald naar een concreet maatregelenpakket. Op Ameland en Schiermonnikoog is het samen met de gemeente op te stellen ontwikkelingsperspectief voor de landbouw nog niet opgepakt. Ameland heeft wel eigen beleidsplannen vastgesteld. Het systeem van de beddenboekhouding is besproken, maar heeft nog niet geleid tot een nieuwe aanpak. De gemeente Vlieland geeft wel het signaal af dat die behoefte er is. Wij menen dat dit richting nieuw beleid opnieuw aan de orde moet worden gesteld, nu het rijk geen expliciet stabilisatiebeleid meer voert. Beleidsruimte wordt mede bepaald door de natuurbeschermingswet, omdat de draagkracht van de natuur een belangrijke randvoorwaarde is. Vraag is of daarnaast een breder, planologisch beleidskader gewenst is. Ameland De ruimte voor nieuwe toeristische capaciteit is gekoppeld aan ‘verbetering van de landschappelijke/natuurlijke kwaliteiten, met name in de binnenduinrand’. Die passage heeft van-wege een andere rechterlijke interpretatie van het begrip ‘nieuwe’ onbedoeld geleid tot een probleem bij het kunnen ontwikkelen van enkele recreatiebungalows op een bestaand recreatieterrein. Die bepaling is overigens niet opgenomen in de Verordening Romte (zie hierna) en hoeft voor komende plannen niet meer tot problemen te leiden. 17.2.7 IJsselmeer Algemeen Inhoudelijk centraal staat het duurzaam ontwikkelen van het IJsselmeer als grootschalig open water met multifunctioneel karakter. Kernpunten zijn het behoud van grootschalige openheid en weidsheid, tegengaan compartimentering en behoud van zichtlijnen. Dat impliceert dat terughoudend wordt omgegaan met gebruiksvormen die de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten kunnen aantasten. Wel is er ruimte voor vervoer over water, recreatie en toerisme, natuurontwikkeling en duurzame visserij. Het plan is terughoudend ten aanzien van delfstoffenwinning, militaire activiteiten en stedelijke functies. Afgeleid voor de vaste wal is het uitgangspunt dat bebouwing past bij de aard en schaal van het achterliggende gebied. Voor de streekplanperiode wordt uitgegaan van een onveranderd streefpeil. De aanleg van een nieuw spuicomplex in de Afsluitdijk past daar in. Instrumenteel vermeldt het streekplan dat de wijze waarop de groei van ligplaatsen in het IJsselmeer kan worden opgevangen, mede zal worden bepaald aan de hand van een gezamenlijk met de provincies Flevoland en Noord-Holland uit te voeren studie naar effecten op de natuurwaarden (Vogel- en Habitatrichtlijn-toets). Hierbij worden ook de effecten op de Waddenzee meegenomen. Ook bereiden de gezamen lijke provincies en het rijk een visie voor waarin de belangen van het IJsselmeer voor de wateropgave, recreatie en natuur in samenhang beschouwd worden. Op hoofdlijnen passen de ontwikkelingen vanaf 2007 in dit beleid. Beter gezegd: er hebben zich nauwelijks nieuwe fysieke ontwikkelingen voorgedaan die aan het beleid afbreuk zouden hebben kunnen doen. Uitzondering is de op handen zijnde opstelling van windturbines in het Friese deel van het IJsselmeer, als onderdeel
158
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
van de grotere opstelling aan de westkant van de Noordoostpolder, waartoe het rijk als bevoegd gezag besloten heeft (rijksinpassingsplan). Die opstelling heeft effecten op de landschappelijke waarden, die door het rijk als aanvaardbaar zijn bevonden. Bovendien komt er een aantal (mogelijke) ontwikkelingen op ons af die raken aan de inhoudelijke beleidsuitgangspunten. We noemen de beoogde ontwikkeling Afsluitdijk, de opstelling van windmolens op een locatie IJsselmeer, als één van de drie Friese zoeklocaties, eventuele peilveranderingen in het kader van het Deltaprogramma en de beoogde grootschalige zandwinning. Genoemde interprovinciale visie is niet tot stand gekomen. Ook de studie naar de groei van ligplaatsen is als zodanig niet uitgevoerd/afgerond, maar inmiddels vervangen door het op te stellen natuurbeheerplan (Natuurbeschermingswet) voor het IJsselmeer. Deltaprogramma IJsselmeer Door het rijk wordt, samen met o.a. de provincies, vanuit het Deltaprogramma IJsselmeer (DPIJ) een visie ontwikkeld waarin de consequenties van het waterbeleid voor de functies van en rond het IJsselmeer zichtbaar moet worden. Het DPIJ past in het Nationaal Waterplan. In het DPIJ ligt het accent legt op veiligheid en zoetwatervoorziening. De opdracht is om een strategie te bepalen voor veiligheid en voor een duurzame zoetwatervoorziening, inclusief (infrastructurele) maatregelen die hiervoor nodig zijn en kansen die zich hierbij voordoen. In 2014 neemt het kabinet een besluit over het DPIJ. Kernvragen in het deelprogramma IJsselmeer zijn: Hoe zorgen we dat het overtollige water uit de grote rivieren en het IJsselmeer ook in de toekomst naar de Waddenzee kan worden afgevoerd? En hoe houden we de grootste zoetwatervoorraad van Nederland, die in het IJsselmeer, in stand? Het antwoord daarop is een peilstijging die nog nader ingevuld moet worden, in combinatie met extra ruimte om uit te zakken. Er zijn 4 scenario’s uitgedacht variërend in verschillende waterbuffers (+40 cm, +60 cm, +80 cm en +150 cm). Verandering van peil is pas aan de orde vanaf het jaar 2050. Uit een kosten/ effectiviteit analyse is gebleken dat het laten meestijgen van het IJsselmeerpeil met het peil in de Waddenzee aanzienlijk duurder is dan de realisatie van extra pompcapaciteit op de Afsluitdijk. Hiermee zijn de scenario’s van +80 cm en +150 cm buiten beeld geraakt en is de focus nu op het +40 scenario (het zogenaamde flexibiliseren). De samenwerkingspartners in het Deltaprogramma IJsselmeer, waaronder Fryslân, zullen in 2014 een advies geven dat moet doorwerken in de Deltabeslissingen van het rijk en in besluiten van de regio. Dit advies bevat in ieder geval een voorkeursstrategie voor het toekomstig peilbeheer in het IJsselmeer tot 2100 en een bijbehorend uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen. Strategieën voor het IJsselmeergebied moeten recht doen aan de wateropgave (waterveiligheid en zoetwatervoorziening) en de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van het gebied. Samen met het Wetterskip en de drie betrokken Friese gemeenten gaan we in 2012 een visie opstellen over het +40cm scenario (flexibiliseren) waarin effecten, kosten en mogelijke kansen van de beoogde peilfluctuatie verkend worden. Ons standpunt in dit traject is vooralsnog niet bepaald. Het is nog onvoldoende duidelijk wat ons belang is in de verandering van het streefpeil; zijn wij voor onze zoetwatervraag op lange termijn afhankelijk van een peilverandering in het IJsselmeer? De inzet van het streekplan op natuur is gericht op het in stand houden en verder ontwikkelen van natuurlijke kwaliteiten verbonden aan aquatische
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
159
levensgemeenschappen en aan de vooroevers langs de kusten (broed-, rust, rui- en foerageergebied voor vogels en als paai- en opgroeigebied voor vis). Beoogd is natuurontwikkeling voor het geleiden en compenseren van toenemende recreatiedruk op en langs het water. Als pilot vanuit het Deltaprogramma loopt het project ‘Building with nature’, gericht op zandophoging via een zogenaamde ‘zachte zandmotor’ ten behoeve van oeverbescherming (veiligheid) uitgaande van een komende peilverhoging. In dat project lopen drie deelprojecten bij de Workumerwaard, Oudemirdum en (nog in afweging) Hindeloopen. In die projecten wordt mede gezocht naar winst voor genoemde natuurwaarden. Afsluitdijk Voor de aanpak van het project Afsluitdijk is de rijksstructuurvisie Toekomst Afsluitdijk in procedure. Daarin wordt voorzien in het op deltahoogte brengen van de dijk. Onderdeel is de maatregel ten dienste van verhoging van de spuicapaciteit. Wij verwijzen naar het hoofdstuk Water. Als onderdeel van de bestuurlijke overeenkomst met het rijk (BOK) trekt de regio het ambitiepakket, gericht op innovatieve duurzame maatregelen op het gebied van ecologie, energie, deltatechnologie en (eco)toerisme. Onderdeel van het ambitie pakket kan zijn een proefopstelling van zonnepanelen, zoals in het streekplan geduid. In december 2011 is een Ambitie Agenda Afsluitdijk vastgesteld, die de basis vormt voor verdere plan- en projectuitwerking. Zandwinning Het beleid inzake zandwinning IJsselmeer laat ruimte voor ontgrondingen, maar dan wel bij voorkeur in relatie tot aanleg, verdieping of verbetering van vaargeulen. Dit mede ter bescherming van natuurwaarden in de EHS. De sectorale bevoegdheid (het verlenen van concessies) ligt bij het rijk. Er is een initiatief voor 30 jaar winning en bewerking op een werkeiland, buiten de vaargeul. Dat initiatief is in principe strijdig met het provinciaal beleid. In onze opvatting treden namelijk significante, negatieve effecten op voor landschappelijke waarden (openheid, rust) binnen het EHS-gebied IJsselmeer. Ons beleid verzet zich ook tegen de aanleg van een buitendijks werkeiland (inpoldering), maar wordt op dit punt overruled door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2e tranche) van het rijk, waarin dat eiland expliciet mogelijk wordt gemaakt. Het rijk meent dat sprake is van een groot openbaar belang. De MER-procedure moet zicht geven op effecten op natuur, hydrologie en landschap, alsmede op alternatieven voor winning, transport en bewerking. Er loopt een bestuurlijk overlegproces tussen rijk, gemeente en provincie, en met de initiatiefnemer, met als inzet van onze kant zodanig landschappelijk maatwerk (mitigatie) dat de effecten op het landschap aanvaardbaar worden. In de hoofdstukken Landschap en cultuurhistorie, Kustverdediging en Natuur is beschreven dat herijking van het beleid voor het IJsselmeer ten aanzien van landschap en buitendijks bouwen nodig is, gelet op het rijksbeleid in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro, en de daarop te baseren verdeling van verantwoordelijkheden. 17.2.8 Waddenzee De Waddenzee maakt geen deel uit van het streekplangebied. Voor de Waddenzee is het rijksbeleid van kracht: de pkb Waddenzee, inmiddels op grond van de Wro aan
160
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
te merken als structuurvisie Waddenzee. De normstelling aangaande het toelaatbare ruimtelijke beleid, eerst onderdeel van de pkb, is nu opgenomen in het Barro. Daarnaast hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2008 het Beheeren Ontwikkelingsplan Waddengebied vastgesteld als gezamenlijk beleidskader voor het Waddengebied. In het kader van het Waddenfonds heeft het Regionaal College Waddengebied verder het Uitvoeringsplan Waddenfonds 2010-2014 opgesteld dat begin 2010 goedgekeurd is door de minister van VROM. Dit uitvoeringsplan hanteren de waddenprovincies de komende twee jaar nog als uitgangspunt voor het gedecentraliseerde Waddenfonds. De waddenprovincies hebben inmiddels besloten tot het opstellen van een Inventarisatie interprovinciaal Waddenbeleid die wordt opgesteld als basis voor het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2014-2018. Als we uitgaan van één toekomstige strategische omgevingsvisie zal daarin ook het beleid voor de Waddenzee moeten worden opgenomen. Bouwstenen zijn dan de rijksstructuurvisie Waddenzee en genoemde nieuwe interprovinciale visie.
17.3 n Praktijkervaringen doorwerking via Verordening Romte en Samenwerkingsagenda De Verordening Romte bevat, behoudens uitzonderingen, geen bepalingen met een directe gebiedsgerichte strekking. Wel bevat de verordening het principe dat met samenwerkende gemeenten in de regio’s afspraken worden gemaakt over de woon- en bedrijventerreinprogramma’s. Die afspraken werken door in regionale bedrijventerreinplannen en in gemeentelijke woonplannen. Die regionale en gemeentelijke plannen vormen de basis voor de volgens de verordening toelaatbare plannen voor woningbouw en bedrijven terreinen. Voor het maken van afspraken hanteren wij inmiddels een andere regionale indeling dan in het streekplan is opgenomen. Wij willen meer eenduidigheid in beleidsafspraken per gebied en een betere afstemming tussen beleid en uitvoering (via de toekomstige streekagenda’s). Daarom hebben wij inmiddels over de bedrijventerreinen afspraken gemaakt met de gebieden (vrijwel) conform de regio-indeling van de plattelandsprojecten. De woningmarktregio’s uit het streekplan weken af van de gebiedsregio’s zoals in het streekplan beschreven. Nieuwe woonafspraken willen wij ook in dat regioverband maken. Voor de gebiedsgerichte beleidsomschrijving in het nieuwe omgevingsbeleid ligt het voor de hand om ook van die indeling uit te gaan. De bepalingen inzake recreatie in de Verordening Romte hebben geen betrekking op de Waddeneilanden, behoudens de bepaling inzake ‘stabilisatie recreatiedruk op de Waddeneilanden’. Daarin is bepaald dat bij een nieuwe of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening onderbouwd moet worden op welke wijze gezorgd is voor stabilisatie van de totale recreatiedruk per eiland. Die bepaling is niet expliciet verbonden aan het systeem van de beddenboekhouding en laat op zichzelf een andere onderbouwing toe.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
161
17.4 n Beschouwing vanuit de Mienskip Naar de aard van dit hoofdstuk hebben veel stakeholders gereageerd op de tekst. Dat heeft geleid tot diverse kleinere aanpassingen ter actualisering van feiten en omstandigheden. Een aantal reacties vermeldt dat een gemeente nog geen afscheid heeft genomen van ontwikkelingen, waar wij nu wel een vraagteken bij plaatsen, gelet op de lagere groeiverwachting. Daar staan ook reacties tegenover die juist wijzen op de gevolgen van de veranderde (demografische) omstandigheden sinds de vaststelling van het streekplan. Met de aantekening dat dit nog los staat van de kredietcrisis en dergelijke. "Duidelijk is nu dat in behoeftes die destijds werden voorzien, bij lange na niet meer hoeft te worden voorzien. Dit heeft consequenties voor hoe wordt omgegaan met de ruimte. De ruimte zowel binnen als buiten het stedelijke gebied." Wij zijn het daarmee eens. Hoewel in de context van dit hoofdstuk iets buiten de orde, maar in reactie op de (planologische) samenwerkingsagenda, geeft een enkele stakeholder te kennen dat meer belang wordt gehecht aan uitvoering van het Aanvalsplan herstructurering, dan aan nieuwe programmatische afspraken. Wij achten beide onderdelen van ons beleid relevant en complementair. Onder het hoofdstuk Wonen gaan wij daarop in. Vanuit Franekeradeel wordt opnieuw bepleit om Franeker aan te wijzen als stedelijk centrum. Als onderdeel van de evaluatie: wij zien op basis van de afgelopen jaren geen aanleiding om te stellen dat Franeker vanwege de status van regionaal centrum ontwikkelingen is misgelopen. In een nieuw omgevingsplan kan de ‘kernenhiërarchie’ opnieuw tegen het licht worden gehouden.
17.5 n Conclusies en agenda voor de toekomst De recente inzichten in de demografische ontwikkelingen hebben tamelijk grote gevolgen voor de ruimtereserveringen voor nieuwe stedelijke functies, in die zin dat minder en veel meer gefaseerd sprake zal zijn van noodzakelijk nieuw ruimtebeslag. Minder groei maakt het mogelijk én noodzakelijk om primair te kijken welke de ruimtelijke mogelijkheden zijn om binnen bestaand stedelijk gebied programma’s te realiseren. Die verplichting is ook in rijksregelgeving (Barro, Bro) opgenomen. Het gebiedenhoofdstuk in het streekplan geeft op onderdelen al wel indicaties voor die omslag van denken, maar reserveert toch nog veel buitenstedelijk gebied voor stedelijke uitbreiding. Acute aanpassing van het streekplan is niet nodig. De teksten zijn immers indicatief en de daadwerkelijke stedelijke uitbreidingsruimte vloeit voort uit nadere afspraken over wonen en werken die al wel geënt zijn op nieuwe demografische inzichten. Daar waar ontwikkelingen, of het niet doorzetten daarvan een structureel karakter hebben, met financiële gevolgen zullen nadere keuzes moeten worden gemaakt, zoals bij Leeuwarden (fasering, reikwijdte Zuidlanden), Heerenveen (West, Klaverblad Noordoost), Drachten (oriëntatie oost of zuid), Sneek (Harinxmaland) en wellicht ook bij Dokkum (Betterwird) en Harlingen (Spaansen/ Ludinga). Ontwikkelmogelijkheden voor combinaties van natuur, recreatie, water en landschap in het landelijk gebied worden zeer beïnvloed door de nieuwe afspraken tussen het rijk en de provincies. In de Nota Natuer en Lanlik Gebiet wordt een nieuwe basis
162
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
gelegd. In een nieuw (omgevings)plan zal de haalbaarheid en wenselijkheid van gebiedsprojecten opnieuw moeten worden gedefinieerd. Herijking van het beleid voor het IJsselmeer ten aanzien van landschap en buitendijks bouwen is nodig, gelet op het rijksbeleid in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), en de daarop te baseren verdeling van verantwoordelijkheden. Als we uitgaan van één toekomstige strategische visie, dan zal daarin ook het beleid voor de Waddenzee moeten worden opgenomen. Basis daarvoor zijn de Rijksstructuurvisie Waddenzee en de Inventarisatie interprovinciaal Waddenbeleid die wordt opgesteld als basis voor het Uitvoeringsprogramma Waddenfonds 2014-2018. In nieuw beleid zal ook moeten worden bezien hoe de afstemming van natuurwaarden (draagkracht natuur) en recreatiedruk op de Waddeneilanden gestalte moet krijgen. Vraag is of daarvoor een ander instrument gewenst is dan de beddenboekhouding, die nog gebaseerd is op het peiljaar 1996. De in de maak zijnde producten (beheerplan en deltavisie) voor het IJsselmeer zullen bouwstenen zijn voor een nieuwe omgevingsvisie. In relatie tot een nieuwe strategische omgevingsvisie zal een gebiedenhoofdstuk naar zijn aard waarschijnlijk geen logisch onderdeel uitmaken van een brede, integrale strategische visie. In hoofdstuk 3 schetsen wij een perspectief voor de komende planningscyclus van een streekprogramma/plan als uitwerking van de strategische omgevingsvisie, als kapstok voor de streekagenda.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
163
164
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
DEEL III Bijlagen Bijlage 1
Tabellen realisatieparagraaf
Bijlage 2
Reactie Atelier Fryslân
Bijlage 3 Enquête Beleving Ruimtelijke Kwaliteit (Friese Milieufederatie) Bijlage 4
Afkortingen
Bijlage 5
Agendapunten nieuw beleid
Bijlage 6
Wijzigingen Verordening Romte
Bijlage 7
Benaderde stakeholders
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
165
166
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 1 Tabellen Realisatieparagraaf
Op de volgende pagina's staan de tabellen van de realisatieparagraaf.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
167
Hoodstuk 5
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Wonen
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 5 Wonen Kwantitatief
Concentratie woningbouw in bundelingsgebieden volgens
woningbouw
aandelen (toename aandeel).
programma
In bundelingsgebieden kwantitatief accent op stedelijke
43
Aandeel groei wvr
V/S
bundelingsgebieden. 46
-- Aandeel groei wvr stedelijk centra
doel behaald. V/S
75 %, Sneek: 88 %, Harlingen-Franeker:
-- Aandacht in woonplannen voor
woonkwaliteiten.
Voorlopig Leeuwarden: 90 %, Dokkum: 50 %, Heerenveen-Joure: 70 %, Drachten:
vs bundelingsgebied (sinds 2004).
centra; overige kernen kwalitatief/ specifieke aanvullende
In vijf van de zes bundelingsgebieden is
92 %. In afspraken zit passend aandeel.
kwaliteiten kleine kernen binnen bundelingsgebieden. Breed en divers aanbod woningtypen en woonmilieus in
46
stedelijke bundelingsgebieden.
Nieuwbouw naar type op
V
gemeenteniveau.
Koop-huur 55%-45%, eg-mg 75%-25%, corporatie, ontwikkelaars, particulier 40%-30%-30%.
Ontwikkeling aantrekkelijke stedelijke uitloopgebieden in
43/46
Gemeentelijke projecten.
Onderdeel van projecten Dokkum, Leeuwarden, Drachten.
bundelingsgebieden. Evenwichtige regionale woningverdeling volgens indicatieve
46
Aandeel groei wvr regio’s en
47
Afspraken.
Werkt als referentie voor beleid, in
V/S
Afspraken to 2016 gemaakt. Traject van
provincie.
regionale aandelen. Afspraken maken over vrij beschikbare woningbouwruimte,
V/S
afspraken gemotiveerde afwijkingen. herijking loopt.
waarin volkshuisvestingsdoelstellingen nader worden uitgewerkt. Ruimte voor opvang plaatselijke woningbehoefte op het
48
platteland.
-- Aandacht voor plaatselijke
S
Kwantitatieve ruimte is voldoende, soms kwalitatieve tekorten op dorpsniveau
woningbehoefte in woonplannen.
vanwege stagnerende doorstroming.
-- Leegstand woningvoorraad. Woonaccent op regionale centra (meer dan evenredig).
48
Aandeel groei wvr rc vs gemeente.
V/S
Woningproductie in meeste regionale
Woonaccent op ov-locaties (geschikte locaties benutten).
48
Aandeel groei wvr OV-kernen vs
Aandeel regionale centra hoger, overige
provincie totaal.
OV-kernen onbekend of lager.
centra meer dan evenredig.
168
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoodstuk 5
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Wonen
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar 49
Stimuleren proces om kleine kernen te betrekken bij
woningbouw
ontwikkeling woningbouwplannen aansluitend op lokale
plattelânsprojekten dorpsvisies
programma
vraag (dorpsvisies en sturing woningaanbod).
stimuleren.
Voldoende aandacht voor betaalbare en
49
Enkele gevallen.
Aantal gevallen waarin wij via
Kwalitatief
Aandacht voor betaalbaarheid en
V/S
ouderenhuisvesting in woonplannen.
levensloopbestendige woningen in lagere- en
Veel woonplannen besteden hier aandacht aan.
middensegment. Woonkwaliteiten Fryslân benutten als sociaaleconomische impuls (Fryslân woonprovincie), binnen beperkte
49/50
Aantal pilots gerealiseerd.
V
Twee landgoederen planologisch rond,
Aantal pilots gerealiseerd.
V
Drie woonclusters in voorbereiding.
Aantal nieuwe dorpen.
V
Geen nieuwe dorpen.
51
planologische ruimte: -- 10 pilots landgoederen in bundelingsgebieden met
drie nog in voorbereiding.
toepassing criteria; -- 7 pilots landelijke woonclusters met toepassing criteria. Zorgvuldig
Nieuwe dorpen niet gewenst.
49
ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik, nieuwe woningen eerst in
52
bestaand bebouwd gebied: Netto woningtoename bestaand
-- streven 30-40 % van netto woningtoename in bestaand
V/S
stedelijk gebied per (type) kern.
bebouwd gebied (30 % voor stedelijke centra; 40 % voor
stedelijk gebied 2008-2011: 44 %. Gepland 2008-2016: 51 %.
overige kernen); lokaal maatwerk is nodig; -- inzet bij herstructurering op 100 % terugbouw binnen
Geen gegevens beschikbaar. Indruk
alleen bij toevoeging open invullocaties.
53
Geen gegevens beschikbaar. Indruk
Beeld is dat 15 won/ha de laatste jaren
53
Afspraken over woningbouwruimte
provinciale dienst.
woonuitbreiding; uitzonderingen zijn denkbaar. Waddeneilanden
Ruimte voor opvang woningbehoefte sociaal of economisch gebonden mensen op Waddeneilanden; maatwerk per eiland. Op Waddeneilanden: eerst in bestaand bebouwd gebied; uitbreidingslocaties sluiten aan op eilander bebouwing.
Beeld is dat 100% niet wordt gehaald;
provinciale dienst.
het bebouwde gebied van de kern; lokaal maatwerk. Minimale dichtheid van 15 woningen per ha. in nieuwe
Aandeel woningbouw in bestaand
zeker wordt gehaald. V
tot 2016. 54
Aandacht in woonplannen over woningbouwruimte tot 2016.
Met alle waddengemeenten afspraken tot 2016.
V
In alle woonplannen aandacht voor prioriteit bestaand bebouwd gebied.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
169
Hoodstuk 6
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening
Outcome / Output 2007-2011
Leefbaarheid
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
Onderwerp
= Indicatieve uitspraak
beschikbaar
Hoofdstuk 6 Leefbaarheid Leefbare steden
Mate waarin door stedelijke
In regionale afspraken betreffende
stedelijke centra: diversiteit wonen, werken, voorzieningen,
gemeenten is ingezet op diversiteit
woningbouw en bedrijventerreinen krijgt
combinatie arbeid-zorgtaken, functiemenging.
wonen, werken, voorzieningen,
diversiteit aandacht. M.b.t. toestaan
combinatie arbeid-zorgtaken,
andere voorzieningen/functies worden
functiemenging.
randvoorwaarden in Streekplan gevolgd.
Streven naar verbetering leefbaarheid en soci\ale samenhang
58
De combinatie arbeid-zorgtaken en functiemenging is verantwoordelijkheid gemeente. Vitaal platteland
Mate waarin door plattelands
Er zijn regionale afspraken betreffende
vitaliteit platteland: opvang plaatselijke woningbehoefte,
gemeenten is ingezet op plaatselijke
wonen en werken(zie ook thema’s
lokale en regionale bedrijvigheid, ruimtelijke kwaliteiten,
woningbehoefte, lokale en regionale
wonen en werken). Verder subsidiëring
bereikbaarheid voorzieningen, combinatie arbeid-zorgtaken.
bedrijvigheid, ruimtelijke kwaliteiten,
en ondersteuning van projecten door
bereikbaarheid, combinatie
Plattelandsprojecten.
Streven naar behoud en versterking leefbaarheid en
60
arbeid-zorg. Verbeteren bereikbaarheid voorzieningen door draagvlak
60
te versterken voor bovenlokale en regionale voorzieningen
Mate waarin voorzieningen
Het OV-systeem is afgestemd op
bereikbaar zijn vanuit kleine kernen.
bereikbaarheid voorzieningen vanuit kleine kernen.
in regionale centra; inzet op bereikbaarheid vanuit kleine kernen. Benutten combinaties van basisvoorzieningen; versterken fysieke en sociale infrastructuur.
170
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
60
Mate waarin combinaties van
Kansen benut. Door provincie
basisvoorzieningen zijn benut.
gestimuleerd via Plattelânsprojekten.
Hoodstuk 6
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening
Outcome / Output 2007-2011
Leefbaarheid
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
Onderwerp
= Indicatieve uitspraak
beschikbaar 60
Mate waarin nieuwe stedelijke
V
Nieuwe stedelijke functies hebben
Functies landelijk
Het landelijke gebied is primair bestemd voor functies
gebied
die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk
functies in het landelijk gebied zijn
aansluitend aan BSG plaatsgevonden,
gebied hebben. Voor andere nieuwe functies (bijv. nieuwe
ontwikkeld die niet aansluiten aan
behoudens uitzonderingen die
woningbouw, niet-agrarische bedrijven, detailhandel, etc.)
kern.
konden worden aangemerkt als kwaliteitsarrangement.
geldt de voorwaarde in of aansluitend aan kernen en de waarborg voor een goede landschappelijke inpassing. Nieuwe functies alleen mogelijk in geval van
60
Mate waarin nieuwe stedelijke
V
Er is niet meegewerkt aan nieuwe
kwaliteitsarrangementen of bij onmogelijkheid bedoelde
functies in het landelijk gebied zijn
stedelijke functies in het landelijk gebied
functies bij kleine kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke
ontwikkeld die niet passen binnen
die niet binnen de randvoorwaarden van
gevallen zoveel mogelijk moeten aansluiten bij bestaande
randvoorwaarden Streekplan.
het Streekplan passen.
bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijke gebied. Voorbeelden kwaliteits
Voorbeelden van kwaliteitsarrangementen zijn: -- hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing;
arrangementen
62 Mate waarin in bestemmingsplannen
V
Alle nieuwe bestemmingsplannen
een regeling voor hergebruik is
bevatten regeling voor hergebruik
opgenomen.
vrijkomende bebouwing binnen randvoorwaarden Streekplan.
-- verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters;
Zijn functies toegevoegd in linten
V
In een beperkt aantal gevallen zijn
en clusters die hebben geleid tot
functies in linten en clusters toegevoegd.
kwaliteitsverbetering?
Voortgang kwaliteitsverbetering linten en clusters is beperkt.
-- recreatieve kwaliteitsverbetering;
Kwaliteitsarrangement toegepast?
V
Weinig toegepast.
-- verplaatsing van agrarische bedrijven om
Kwaliteitsarrangement toegepast?
V
Weinig toegepast.
Kwaliteitsarrangementen toegepast?
V
Behoudens enkele (middelgrote)
Aantal pilots gerealiseerd (zie
V
maatschappelijke doelen te realiseren; -- grootschalige combinaties van sociaal-economische impulsen en ruimtelijke kwaliteitsverbetering; -- ontwikkeling van nieuwe landgoederen.
recreatieontwikkelingen niet toegepast. hoofdstuk 2.1 Wonen).
Twee landgoederen planologisch afgerond, waarvan één in aanleg, drie in planvorming.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
171
Hoodstuk 6
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening
Outcome / Output 2007-2011
Leefbaarheid
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
V
Criteria worden toegepast.
Onderwerp
= Indicatieve uitspraak
beschikbaar 62
Kwaliteitsarrangementen die
Voorwaarden
Kwaliteitsarrangementen hebben geen onaanvaardbare
kwaliteits
verkeersaantrekkende werking op het onderliggende
onaanvaardbare verkeersaantrek-
arrangementen
wegennet en veroorzaken geen extra milieubelasting.
kende werking of milieubelasting
Uitzonderingsgevallen niet bekend.
veroorzaken. Bevorderen dat gemeenten hoge eisen stellen aan
62
beeldkwaliteit van de kwaliteitsarrangementen.
Mate waarin aandacht is besteed aan
V
beeldkwaliteit.
Kwaliteitsarrangementen komen via interactief proces tot stand. Hierin is vanuit de provincie aandacht voor beeldkwaliteit.
Hanteren criteria voor functies, bebouwing en sloop bij
63
hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing.
Aantal gevallen waarbij is afgeweken
V
van de criteria voor hergebruik.
Criteria worden adequaat toegepast. Er zijn enkele gemotiveerde afwijkingen van het Streekplan geweest.
Toestaan vervangende nieuwbouw voor een nieuwe passende
64
niet-woonfunctie, waarbij een aanzienlijk grotere omvang
Regeling opgenomen in ruimtelijke
Het invullen van dit kwaliteits
plannen.
arrangement wordt aan de gemeente overgelaten. Een enkele gemeente heeft
van gebouwen wordt gesloopt.
een regeling opgenomen. Ruimte-voor-ruimte-regeling (sloop beeldverstorende
64
Regeling opgenomen in ruimtelijke plannen.
bebouwing).
V
Er zijn slechts enkele gevallen bekend waar gebruik is gemaakt van de regeling. Reden: gronden niet te verwerven; oude opstallen blijven staan; gemeenten kiezen voor andere opties, zoals sloopregeling.
Mogelijkheden onderzoeken van een aanvullende generieke sloopsubsidieregeling.
64
Is onderzoek uitgevoerd?
Wordt opgepakt in het kader van uitvoeringsprogramma ruimtelijke kwaliteit.
172
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 7
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Werken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 7 Werken Vestigingsbeleid
Vestigingsbeleid voor werkfuncties en voorzieningen naar
algemeen
typen kernen; concretisering van vestigingsmogelijkheden
73/74
V
eisen inzake aard en schaal.
2.3.2. 80
-- Verbeteringsplannen centrum?
V
ontmoeting, dienstverlening en vermaak.
-- Diverse centra verbeterd, waaronder Zaailand Leeuwarden, Masterplan
-- Mate waarin ongewenste perifere
aantrekkelijkheid van de centrummilieus als plekken van
Behoudens gemotiveerde afwijkingen, voldoen bestemmingsplannen aan de
voldoen aan de vestigingseisen tabel
(aard en schaal) in tabel 2.3.2. Wij zetten in op versterking van de kwaliteiten en de
Mate waarin bestemmingsplannen
detailhandelontwikkelingen zijn
Centrum Drachten in uitvoering.
tegengegaan.
Centrumplan Heerenveen moet nog worden uitgevoerd. -- Geen ontwikkelingen in strijd met beleid perifere detailhandel.
Perifere milieus. Inzetten op voldoende aanbod van specifieke
80
Aanbod functionele terreinen.
V/S
In regionale bedrijventerreinenplannen
(bedrijven)terreinen voor nieuwe bedrijven en voorzieningen
zijn aantallen en ha functionele terreinen
die vanwege veiligheid, hinder, of verkeeraantrekkende
vastgelegd.
werking niet gewenst zijn in de overige milieus. Verspreide milieus. Inzetten op menging van wonen en
80
Wordt aan gemeenten overgelaten.
Functiemenging stuit vaak op milieuproblematiek.
werken in de verspreide milieus ter bevordering van de levendigheid en werkgelegenheid op wijkniveau. Vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden bedrijven en
78
voorzieningen in het landelijke gebied.
Aantal niet functioneel aan
V
en kwaliteitsarrangementen geen
buitengebied gebonden bedrijven
onaanvaardbare ontwikkelingen.
(nieuw of te grote uitbreiding). Zorgvuldige landschappelijke inpassing in alle gevallen van
78
Zie hoofdstuk landschap.
81
Mate waarin gemeenten aspect
V/S
belang. Stimuleren en faciliteren bij het bevorderen van kansen voor profilering van locaties voor specifieke typen werkfuncties.
Behoudens beperkte uitbreidingen
Landschappelijke inpassing krijgt voldoende aandacht.
profilering in samenwerking hebben
S
Is opgenomen in regionale bedrijventerreinenplannen.
opgepakt.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
173
Hoofdstuk 7
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Werken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
S
Is opgenomen in regionale
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Vestiginsgbeleid
Stimuleren voldoende voorraad bedrijfsterreinen in stedelijk
bedrijven
gebied.
73
Omvang aanbod in planvorming.
bedrijventerreinenplannen; voldoende aanbod.
Voor efficiënt ruimtegebruik is het van belang dat
80
Mate waarin regionale plannen
V/S
voldoen aan SER-ladder.
bestaande bedrijvenlocaties benut worden alvorens nieuwe
toegepast in regionale bedrijventerreinenplannen.
bedrijvenlocaties ontwikkeld worden (nu SER-ladder). Gepaste voorraad van bedrijventerrein bij de regionale centra.
Op regionaal niveau is SER-ladder
76
Omvang aanbod in planvorming.
S
Is opgenomen in regionale bedrijventerreinenplannen; voldoende aanbod.
Voorraadvorming bedrijventerrein mogelijk in de
76/77
bedrijfsconcentratiekernen; in de overige kernen niet.
-- Omvang aanbod in
V/S
-- Gepast aanbod in bedrijfs concentratiekernen Is opgenomen in
bedrijfsconcentratiekernen in
regionale bedrijventerreinenplannen;
planvorming;
-- In ‘overige kernen’ alleen ontwikkeling
-- Mate waarin is meegewerkt aan voorrad bedrijfsterrein in ‘overige
bij concrete behoefte, geen voorraad,
kernen’.
met uitzondering van een enkele laatste kavel/overhoek.
Zoekruimte voor lokale bedrijven in de overige kernen.
77
Omvang aanbod in planvorming.
V/S
Potentiële locaties voor lokale bedrijven in overige kernen opgenomen in regionale bedrijventerreinenplannen; ontwikkeling alleen op basis van concrete behoefte.
Aan agrarische bedrijven verwante voorzieningen kunnen
Mate waarin bestemmingsplannen
passende plek krijgen in landelijke gebied wanneer deze
agrarisch verwante voorzieningen
voornamelijk ten dienste staan van of verband houden met
toestaan t.b.v. bedrijfseigen
de bedrijfseigen agrarische activiteiten. Wanneer hier geen
activiteiten.
sprake van is zijn deze voorzieningen gewenst op een andere locatie (bedrijventerrein, voormalig agrarisch bedrijf of specifieke agrolocatie).
174
78
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
V
Bestemmingsplannen buitengebied bevatten regels overeenkomstig beleid.
Hoofdstuk 7
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Werken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Vestiginsgbeleid
beschikbaar Optimale benutting van bestaande natte bedrijventerreinen.
78
Mate waarin natte terreinen
V
Niet alle bestaande natte terreinen sluiten
bedrijven
bezet kunnen worden door niet
vestiging niet watergebonden bedrijven
-vervolg-
watergebonden bedrijven.
uit. Op enkele nieuwe terreinen wel watergebonden bedrijfsbestemmingen.
Ruimte voor ontwikkeling van nieuwe natte
78/79
Omvang aanbod in planvorming.
V
bedrijventerreinen.
Is rekening mee gehouden in regionale bedrijventerreinenplannen. Niet veel extra aanbod in planning.
Ruimte voor ontwikkeling van nieuwe watersportgebonden
78/79
Omvang aanbod in planvorming.
S
bedrijven.
Nieuw aanbod, voor zover relevant, in regionale bedrijventerreinenplannen opgenomen.
Onderzoeken en afwegen potenties en mogelijkheden nat
80
Heeft afweging plaatsgevonden?
Gewerkt wordt aan planologisch
bedrijventerrein bij Burgum, Skûlenboarch of Kootstertille.
inpassingsplan voor locatie grenzend aan westkern bij Kootstertille. Knelpunt is de economische haalbaarheid.
Afzonderlijke planologische afweging voor nieuwe
79
Heeft afweging plaatsgevonden?
Afweging heeft niet plaatsgehad.
zeehavenuitbreiding bij Harlingen (binnendijks of buitendijks). Stimuleren van een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige
77/81
-- Mate waarin nieuwe
V
ingepast;
zijn extra belangrijk in historisch, landschappelijk of
-- Mate waarin bestaande bedrijven
stedenbouwkundig waardevolle gebieden.
Drie pilots ‘bedrijventerreinen in het
terreinen worden ingepast. Goede afspraken tussen gemeenten en bedrijven over
Nieuwe terreinen worden goed ingepast in landschap (zie paragraaf landschap).
bedrijventerreinen worden
landschappelijke inpassing van bedrijvenlocaties
81
parkmanagement.
landschap’ gaande.
Aantal terreinen waar
Parkmanagement of andere vorm van
parkmanagement is geregeld.
kwaliteitsbeheer is aandachtspunt regionale bedrijventerreinenplannen.
Passende voorraadvorming bedrijventerreinen op Waddeneilanden op basis van concrete lokale behoefte.
81
Omvang toename voorraad o.b.v. concrete behoefte.
V
Beperkte toevoeging o.b.v. concrete behoefte.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
175
Hoofdstuk 7
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Werken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar Mate waarin bestemmingsplannen
Bestemmingsplannen voldoen aan eisen
van enige omvang. De markt bepaalt in Leeuwarden. Andere
beperkingen stellen aan omvang
streekplan.
stedelijke centra kleine en middelgrote kantoren.
kantoren.
Vestigingsbeleid
Stedelijke centra zijn goede plekken voor kantoorvestiging
kantoren
74
Omvang areaal kantoren in stedelijke
V/S
centra.
Tot 2010 bestaande afspraken; herijking tot 2016 i.c.m. groeiende leegstand noodzakelijk.
75
Mate waarin bestemmingsplannen op
V
Niet meegewerkt aan afwijkingen van
Vestigingsbeleid
Behoud/ versterking aantrekkelijke kernwinkelgebieden:
detailhandel
concentratie van detailhandel in kernwinkelgebieden; pdv
perifere locaties branches toestaan
beleid t.a.v. perifere winkelvestigingen die
daarbuiten; uitbreiding branches pdv alleen bij Leeuwarden
die in kernwinkelgebied thuishoren.
in centrum thuishoren.
of onder voorwaarden gekoppeld aan voorziening.
176
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 8
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 8 Netwerken Bestaande
Op elkaar afstemmen van bereikbaarheidseisen van
infrastructuur
werkfuncties en ontsluitingskwaliteiten van locaties.
85
Mate waarin afstemming ligging op
V
bereikbaarheidseisen.
(mobiliteitstoets). Van gemeenten vragen mobiliteitstoets uit te voeren voor
85
Idem.
Gemeenten besteden waar nodig aandacht aan afstemming ligging op
bereikbaarheidseisen plaatsvindt V
Weinig nieuwe grootschalige locaties
nieuwe grote woningbouwlocaties, vestiging van grote
ontwikkeld. In enkel voorkomend geval
publiekstrekkende voorzieningen, voor kantoren met veel
heeft de betreffende gemeente hier aandacht aan geschonken.
personeel en voor bedrijven met grote goederenstromen. Passend bij de kernenstructuur ruimte bieden voor nieuwe
85
-- Ontwikkeling bij knooppunten.
-- Nauweljiks relevante ruimte vragende
-- Woonaccent op kleine kernen met
-- Zie hoofdstuk wonen.
ontwikkelingen bij knooppunten in de netwerkstructuur.
ontwikkelingen bij knooppunten.
Daarbuiten woonaccent bij kleine kernen met OV-ontsluiting.
OV zichtbaar? Goederenvervoer
Stimuleren van het goederenvervoer over water en spoor:
water en spoor
bevorderen beschikbaarheid van voldoende natte
85
Mate waarin nieuwe natte terreinen
S
zijn ontwikkeld.
-- Per regio afspraken gemaakt in regionale bedrijventerreinenplannen; -- Niet veel extra nat aanbod in de
bedrijventerreinen met overslagvoorzieningen.
planning. Natte bedrijventerreinen toebedelen aan
85
vaarwegafhankelijke bedrijven.
Mate waarin natte terreinen
V/S
Niet alle bestaande natte terreinen
worden gereserveerd voor
sluiten vestiging niet-watergebonden
vaarwegafnakelijke bedrijven.
bedrijven uit. Nog geen nieuwe terreinen ontwikkeld.
Versterken
Versterken/ verbeteren netwerkstructuur door concrete
Netwerkstructuur
projecten (onderdelen: Noordelijke Ontwikkelingsas,
86/92
Zie hierna.
Op schema conform planning PVVP.
86/87
Gerealiseerd ja/nee.
In 2007 besloot het kabinet dat deze
stedelijke centra, regionale bereikbaarheid, beroepsvaart) door middel van de volgende projecten:
n Noordelijke ontwikkelingsas Zuiderzeelijn.
88
verbinding er niet komt. Het Noorden kreeg ter compensatie een vergoeding van het rijk.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
177
Hoofdstuk 8
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Versterken
beschikbaar Oplossen knelpunt knooppunt Joure.
86/87
Opwaardering Prinses Margrietkanaal.
86/87
MER medio 2012.
Gerealiseerd ja/nee.
-- Verruiming PMK: laatste deelbestek
88
Netwerkstructuur -vervolg-
Gerealiseerd ja/nee.
Uitvoering eind 2013.
88
binnen planning opgeleverd; -- Profiel per januari 2012 geschikt voor klasse Va-schepen. Extra bochtverruiming bij Jeltesloot helft 2013.
Opwaardering van Harinxmakanaal.
86/87
Gerealiseerd ja/nee.
88
Opwaardering VHK is nog niet aan de orde.
n Verbetering bereikbaarheid en doorstroming stedelijke centra Verdubbeling Waldwei.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Gerealiseerd.
Haak om Leeuwarden.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Begonnen met aanleg. Eind 2014
Verdubbeling N31 tussen Zurich en Harlingen.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Gereed.
Verdubbeling N31 bij Harlingen.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Traverse Harlingen: In september
oplevering.
2010 startte de procedure voor de Gebiedsontwikkeling N31. Aanleg Noordwest-tangent.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Het werk aan de Noordwest-tangent is begonnen in 2011.
Opwaarderen N381 tussen Drachten en Drenthe tot
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Provinciaal Inpassingsplan vastgesteld in
Verbetering doorstroming A7 bij Sneek.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Eind 2010 afgerond.
Centrale As.
88/89
Gerealiseerd ja/nee.
Start aanleg in 2012.
stroomweg.
178
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
2012.
Hoofdstuk 8
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Versterken
n Regionale bereikbaarheid
Netwerkstructuur
Verbetering doorstroming bij Lemmer op korte / lange
-vervolg-
termijn.
89
Gerealiseerd ja/nee.
Korte termijnmaatregelen in voorbereiding; langere termijn oplossingen gepland.
Aanleg rondweg Woudsend.
89
Gerealiseerd ja/nee.
Gerealiseerd.
Aanleg aquaduct Galamadammen.
89
Gerealiseerd ja/nee.
Gerealiseerd november 2007.
Aanleg aquaduct De Geeuw.
89
Gerealiseerd ja/nee.
Gerealiseerd 2008.
n Overige projecten Bereikbaarheidstrategie Leeuwarden.
86/90
Opgesteld ja/nee.
Inzet programma wonen en/of werken voor financiële
86/90
Afspraken gemaakt ja/nee.
Gerealiseerd in plan Minder Hinder. S
verevening (zoals Centrale As).
Bestuurlijke afspraak met colleges van Dantumadiel en Tytsjerksteradiel voor extra bouwruimte van elk 150 woningen.
Goede bereikbaarheid binnensteden; gemeenten primair
86/90
Afstemming met wegbeheerders.
Overleg met gemeente en RWS over stedelijke wegaansluiting Leeuwarden,
verantwoordelijk; provincie stimuleert goede afstemming met
Heerenveen, Sneek en Drachten.
andere wegbeheerders. Ruimtelijke
Ruimtelijke inpassing infrastructuur met ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit
door bundeling, landschappelijke inpassing, beperken
infrastructuur
hinder en versnippering natuurlijke waarden, inrichting en
90/91
-- Inzet ruimtelijk kwaliteitsteam in
-- Vindt plaats bij alle voorkomende
provinciale projectplannen.
wegenprojecten, zoals Centrale As en N381.
-- Mate waarin gemeentelijke
vormgeving.
V
-- Weinig grote infrastructurele projecten.
projecten aandacht besteden aan
In voorkomend geval wel provinciale
ruimtelijke kwaliteit.
kwaliteitsondersteuning, bijv. rondweg Dokkum.
Uitbreidingsruimte
Hanteren van uitbreidingsruimten langs de belangrijkste
langs infrastructuur
verbindingen om te voldoen aan (toekomstige) eisen op
91
Mate waarin gemeenten ruimtelijke
Niet/nauwelijks conflicterende
plannen ontwikkelen in zones.
nieuwe ontwikkelingen. Rijksinfra is rijksverantwoordelijkheid (Barro).
het gebied van capaciteit, gebruik, beheer en veiligheid van vaar-, spoor- en wegverbindingen. Uitbreidingsruimten dienen in beginsel bebouwingsvrij te
91
Idem.
Idem.
blijven.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
179
Hoofdstuk 8
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Uitbreidingsruimte
Toestaan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze
langs infrastructuur
zones, voor zover het (toekomstig) functioneren van de
-vervolg-
verbinding en de veiligheid ter plaatse zich hier niet tegen
91
Idem.
Idem.
92
Bundelingswens ingebracht in
Ja , in rijksprocedures voor 380KV-lijn en
rijksplannen ja/nee.
gasleiding.
Aandacht voor deze waarden bij
Rijksprocedures 380KV-lijn en gasleiding
realisatie projecten?
houden daarmee rekening.
92
Afwijkende projecten?
Niet bekend.
92
Aandacht bij realisatie projecten?
-- Geen strijdige projecten.
verzetten. Leidingen en ICT
Nieuwe en te vervangen tracés van leidingen worden gebundeld met grootschalige infrastructuur en/of bestaande leidingnetwerken. De initiatiefnemer houdt rekening met landschappelijke,
92
natuurlijke en cultuurhistorische waarden, met gevoelige verblijfsfuncties en met het belang van goed functionerende waterkeringen. De bij de leidingnetwerken behorende bebouwing, zoals schakel-, compressor- en regelstations, worden in beginsel op bedrijventerreinen gebouwd. Bestaande straalverbindingspaden worden niet door
-- Geen nieuwe tracés.
bebouwing belemmerd en bij nieuwe tracés wordt rekening gehouden met bestaande en toekomstige bebouwing en beplanting. In het IJsselmeer is aanleg van nieuwe
92
hoofdtransportleidingen buiten de bestaande leidingzone
Afwijkende projecten buiten
Hoofdgastransportleiding Grijpskerk-
bestaande zones?
Wieringermeer in bestaande leidingzone.
Project gerealiseerd? Ja/nee.
Uitbreiding is niet urgent en verplaatsing
ongewenst vanwege de veiligheid en de waterkwaliteit. Luchthavens
Bij een goede ruimtelijke en milieukundige inpassing ruimte
92
is na onderzoek niet aan de orde.
bieden aan eventuele noodzakelijke uitbreiding en/of verplaatsing van de burgerluchthaven bij Drachten. Luchtvaart legt door aanvliegroutes, geluidszoneringen en
180
93
Conflicterende projecten ja/nee.
Bijna geen strijdige projecten, behalve
externe veiligheidseisen beperkingen op aan het omliggende
windturbines Harlingen (verlagen turbines
gebied.
was noodzakelijk).
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 9
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 9 Recreatie en toerisme Kwaliteitsverbetering
Bevorderen van en ruimte voor kwaliteitsverbetering
recreatieve
recreatieve voorzieningen. Bevorderen van
voorzieningen
medeverantwoordelijkheid sector voor natuur, landschap,
96
-- Zie evaluatie R&T beleid en Fryslân
-- Ruimte voor kwaliteitsverbetering:
Toeristyske Topattractie.
Diversiteit in aanbod, Bezettings graden en klantwaardering.
-- Via overleg met gemeente en
-- Medeverantwoordelijkheid: mate
erfgoed.
waarin provincie stimuleert dat
ontwikkelaars stimuleren wij dat
recreatieve ontwikkelingen groen
projecten goed worden ingepast (zie ook Landschap).
worden ingepast. Concentratie nieuwe grootschalige en intensieve
96
Aantal gerealiseerde, dan wel in
voorzieningen in stedelijk en regionale centra en in
aanbouw zijnde, of in plannen
recreatiekernen; aard en schaal sluiten aan op karakteristiek
opgenomen nieuwe accommodaties
Lichte concentratie waarneembaar. Beperkte capaciteitsuitbreiding.
naar kerntype.
en functie recreatiekern. Buiten stedelijke en regionale centra en recreatie kernen
V
97
Aantal gerealiseerde, dan wel in
mogelijkheden voor naar aard en schaal passende recreatieve
aanbouw zijnde, of in plannen
initiatieven.
opgenomen nieuwe accommodaties
V
Initiatieven voldoen naar aard en schaal, of worden passend gemaakt.
naar kerntype. Opstellen beheerplannen voor VHR-gebieden waarin
98
Aantal opgestelde beheerplannen.
Voor 20 VHR gebieden beheerplannen in
randvoorwaarden voor onder andere recreatief gebruik
voorbereiding; voor zover mogelijk daarin
worden opgenomen.
afspraken voor recreatief medegebruik. Vanuit recreatief oogpunt is snelle duidelijkheid gewenst.
Toeristisch-recreatieve
Verbetering en uitbreiding toeristisch-recreatieve netwerken
netwerken
en versterken onderlinge samenhang. Opheffen bestaande
98
Mate waarin routes zijn uitgebreid
Drie hoofdvaarroutes en fietsknoop
dan wel verbeterd.
puntennetwerk gereed gekomen. Nieuw netwerk Waddenwandelen deels gereed
barrières en voorkomen nieuwe barrières.
en deels in uitvoering. Op logische punten langs/nabij de netwerken passende recreatieve voorzieningen mogelijk.
98
Concrete projecten (ervaring Dienst).
V
Recreatie veel voorkomende vervangende of nevenfunctie van (voormalige) agrarische bedrijven. Daarnaast enkele kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
181
Hoofdstuk 9
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Toeristisch-recreatieve
Bij ruimtelijke belangenafweging heeft netwerk voor de
netwerken
grote watersport een zwaarder toeristisch-recreatief belang
-vervolg-
dan netwerk kleinere vaarwegen. Bij verblijfsrecreatie accent leggen op verbetering kwaliteit.
Vestigingsbeleid
Hierbij is ruimte voor uitbreiding van bestaande bedrijven
verblijfsrecreatie
en voor nieuwe initiatieven tot en met het middelgrote
98
Mate waarin conflicten zijn
Geen conflicten geconstateerd.
voorgekomen.
99
Mate waarin projecten passen binnen
V
vestigingseisen.
Normen zijn goede basis, maar toch veel gemotiveerde afwijkingen, m.n. van max. 50 verblijfseenheden.
segment. Kampeerterreinen met maximaal 200 standplaatsen, bij recreatiebungalow- en appartementencomplexen maximaal 50 verblijfseenheden. Nieuwe initiatieven mogelijk bij stedelijke en regionale
99
Aantal gerealiseerde, dan wel in
centra en bij recreatiekernen. In alle gevallen ruimtelijke en
aanbouw zijnde of in plannen
landschappelijke inpassing.
opgenomen nieuwe accommodaties
V
Bij alle nieuwe gevallen landschappelijke inpassing geregeld.
bij recreatiekernen (incl. stedelijke en regionale centra). Bij grote provinciale betrokkenheid op andere locaties nieuwe
99
initiatieven mogelijk. Wel onder voorwaarden.
Aantal gerealiseerde, dan wel in
V
Circa 15 gevallen bekend.
aanbouw zijnde of in plannen opgenomen nieuwe accommodaties bij niet-recreatiekernen (incl. stedelijke en regionale centra).
Mogelijkheden voor omzetten bestaande standplaatsen in
99
recreatiewoningen. Met aandacht voor behoud voldoende
Aantal plannen gericht op
Circa 5 gevallen bekend, met
omzettingen standplaatsen.
gemeentelijke motivering.
mogelijkheden betaalbare recreatie. Ook mogelijkheden nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. Aanvullende landschappelijke en natuurlijke randvoorwaarden. Nieuw recreatieareaal vs. nieuwe natuuren landschapselementen, verhouding 1:1, bij Nationale Parken 1:3.
182
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
99
Aantal gevallen van compensatie.
V
In enkele gevallen 1:1 compensatie. Geen gevallen van 1:3 compensatie.
Hoofdstuk 9
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Vestigingsbeleid
Kleinschalige verblijfsvoorzieningen in en bij bestaande
kleinschalige
gebouwen tot 15 eenheden buiten natuurgebieden overal
verblijfsrecreatie
mogelijk. Behoud beeldbepalende bebouwing belangrijker
100
Mate waarin bestemmingsplannen
V
Bestemmingsplannen voldoen hieraan.
V
Bijna alle bestemmingsplannen bieden
voldoen aan de vestigingseisen.
dan aantal eenheden. Kleinschalige kamperen tot 15 eenheden buiten
100
natuurgebieden overal mogelijk. Kleinschalige kamperen tot 25 eenheden onder voorwaarden
Mate waarin bestemmingsplannen voldoen aan de vestigingseisen.
100
Mate waarin bestemmingsplannen
ruimte tot 15 eenheden. V
voldoen aan de vestigingseisen.
(bij (voormalige) agrarische gebouwen, alleen in seizoen,
Veel bestemmingsplannen bieden ruimte tot 25 eenheden, binnen voorwaarden
geen vast kampeermiddelen, aantal gevallen met gemeente
streekplan; motivering door gemeente van
beperkt danwel specifieke zones of plaatsen aangeven waar
selectiviteit/zonering is echter lastig.
verruiming mogelijk is). Recreatiewoningen
Voorwaarden voor omzetting van recreatiewoningen naar
100/101 Aantal keren van omzetting binnen
permanente woonbestemming. Dagrecreatie
Op het vaste land is onder voorwaarden ( optimale
V
randvoorwaarden streekplan. 101
Aantal nieuwe grootschalige dagattracties.
ontsluiting, goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing,
Sinds 2007 enkele keren voorgekomen binnen randvoorwaarden streekplan.
V
Tot nu toe vanuit de markt geen initiatieven voor nieuwe grootschalige dagattracties.
nabij stedelijk centrum) ruimte voor grootschalige dagattractie met circa 250.000 bezoekers of meer. Stimulering van informatiepunten, archeologische steunpunten, musea, cultuurhistorische routes e.d.
101
Aantal gerealiseerde voorzieningen.
Via sectorbeleid meegewerkt aan diverse initiatieven voor informatiepunten, archeologische steunpunten e.d., 3 archeologische steunpunten geopend.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
183
Hoofdstuk 9
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
netWerken
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Vaarrecreatie
beschikbaar Accent op kwaliteitsverbetering watersportvoorzieningen en
102
vaarwegennet.
-- 12 Masterplannen afgerond en 5 in
-- Aantal Masterplannen waterfront
voorbereiding;
watersportkernen;
-- Vaarwegen: zie evaluatie FMP.
-- Aantal verbeterde vaarwegen. Mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande en
102
Aantal gerealiseerde, dan wel in
voor vestiging van nieuwe kleinere tot middelgrote
aanbouw zijnde of in plannen
jachthavencomplexen (tot 250 ligplaatsen). Primair bij
opgenomen nieuwe jachthavens bij
stedelijke en regionale centra en recreatiekernen die op
recreatiekernen (incl. stedelijke en
vaargebieden gericht zijn. Op andere locaties alleen bij grote
regionale centra).
V
Enkele gevallen.
V
Geen afwijkingen geconstateerd.
V
Alle eilandgemeenten opereren
provinciale betrokkenheid. Buiten stedelijke en regionale centra en recreatiekernen
102
Mate waarin bestemmingsplannen voldoen aan deze vestigingseisen.
mogelijkheden voor nieuwe, kleinschaliger voorzieningen. 25 (buiten kernen) tot 50 (bij kernen) ligplaatsen. Alle gevallen ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Recreatie
Stabilisatie totale recreatiedruk per Waddeneiland;
Waddeneilanden
daarbinnen is er kwantitatieve en kwalitatieve
103
Passen de plannen binnen de beddenboekhouding?
nog binnen afgesproken ruimte
ontwikkelingsruimte op Terschelling en Ameland, en
beddenboekhouding. Vlieland en
overwegend kwalitatieve ontwikkelingsruimte op Vlieland en
Schiermonnikoog naderen de grens.
Schiermonnikoog. Vooralsnog hanteren van systeem beddenboekhouding voor
103
Gevoerd overleg.
In overleg met Waddeneilanden is
Waddeneilanden; samen met gemeenten een beter systeem
beddenboekhouding vooralsnog
onderzoeken.
gehandhaafd; in nieuw omgevingsplan wel agenderen in relatie tot recreatiedruk eilanden.
184
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 10
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landbouw
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 10 Landbouw Landbouw algemeen
Buiten natuurgebieden is ontwikkelingsruimte voor de
108/109 Gemiddeld aantal melkkoeien per
V
bedrijf. Omvang bouwblokken.
landbouw (schaalvergroting) binnen kernkwaliteiten
Toename van de gemiddelde bedrijfs grootte wijst erop dat er voldoende
landschapstypen, op basis van maatwerk; voldoende
ruimte is voor bedrijfsvergroting. Grotere
ruimte voor ontwikkeling agrarische bouwblokken en
bouwblokken in bestemmingsplannen.
perceelsverruiming. Inzet beschikbare (financiële) instrumenten voor verbetering
108/109 Aandacht besteed aan verbetering
V/S
omstandigheden.
externe productieomstandigheden en begeleiden ruimtelijke
Uitvoering Landinrichtingsprojecten, kavelruil; middels Nije Pleats schaal
consequenties van schaalvergroting, intensivering, verbreding
vergroting gefaciliteerd, 60 bedrijven tot
en verdieping (incl. bemiddeling bij verplaatsing en
nu toe begeleid; levert kwaliteitswinst
onderzoek instellen provinciale grondbank).
en tijdwinst. Er is een kavelruilbureau tot stand gekomen bij DLG.
Vestigingsbeleid
Voor inpassing grotere agrarische bouwblokken is
agrarische bedrijven
landschappelijke situering van belang, met aandacht voor
109
Aandacht voor landschappelijke
V/S
inpassing in plannen en projectyten.
Zie vorige. Zie hoofdstuk Landschap. Voortdurende aandacht bij gemeenten en toezicht van provincie op inpassing.
beplanting, erfelementen, nokrichting, dak- en goothoogten en kleur- en materiaalgebruik. Initiatieven voor verhoging ruimtelijke kwaliteit bouwblokken
109
Zie vorige.
V/S
Zie vorige.
109
Goothoogte stalsystemen in
V/S
Veel bestemmingsplannen goothoogte
ondersteunen. Goothoogte stalsystemen veehouderijen 3,50m. Ruimte voor
bestemmingsplannen.
gebiedsgericht maatwerk.
3,5m, nieuwe plannen gaan vaak tot 5m obv maatwerk (op basis van die inzichten 5m in verordening opgenomen).
Ruimte voor agribusinesscomplexen mits zorgvuldig
108
Aantal agribussinesscomplexen.
108
Geen goede indicatoren beschikbaar
Er is geen aanleiding om te
die aangeven hoe de landbouw in het
veronderstellen dat landbouwfunctie in
veenweidegebied zich ontwikkelt in
veenweidegebied wezenlijk afneemt. De
vergelijking met elders.
op te stellen Visie Veenweidegebied zal
ingepast, o.a. binnen kernkwaliteiten landschapstypen. Behoud en versterking landbouwfunctie in veenweidegebied.
V
Tot nu toe vanuit de markt geen initiatieven voor agribussinesscomplexen.
hier aandacht aan schenken.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
185
Hoofdstuk 10
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landbouw
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar 108/109 -- Mate waarin bestemmingsplannen
V
Bestemmingsplannen buitengebied
Nevenactiviteiten bij
Kansen/ruimte voor verbreding agrarische activiteiten met
agrarische bedrijven
passende nevenactiviteiten, zoals recreatie, natuur- en
nevenactiviteiten bij agrarische
bevatten regels overeenkomstig beleid.
landschapsbeheer, zorg e.d.
bedrijven toestaan.
Aantal nevenactiviteiten toegenomen.
-- Aantal bedrijven met nevenactiviteiten. Bevorderen van voldoende vergoedingen voor groene en
109
blauwe diensten.
Acties ter bevordering voldoende
Geen specifieke acties uitgevoerd,
vergoedingen.
behoudens vergoedingen agrarisch natuurbeheer.
Glastuinbouw
Voor de uitbreiding van de glastuinbouw in Noordwest-
109
Aangewezen glastuinbouwlocatie.
80 ha bruto aangewezen en planologisch
Fryslan wijzen wij een locatie ten zuiden van Sexbierum aan
geregeld bij Sexbierum. Voorlopig is er
(+ plankaart).
geen behoefte aan meer.
Buiten deze locatie en de al bestaande glastuinbouwlocaties
109
Mate waarin bestemmingsplannen
in Noordwest-Fryslân zijn de ontwikkelingsmogelijkheden
ondersteunende tak toestaan bij
voor glastuinbouw beperkt tot een ondersteunende tak bij
overige bedrijven.
V
Bestemmingsplannen buitengebied bevatten regels overeenkomstig beleid.
overige bedrijven. Bestaande glastuinbouwbedrijven houden mogelijkheden
110
voor reguliere uitbreiding.
Mate waarin bestemmingsplannen reguliere uitbreiding toestaan.
V
Nieuwe bestemmingsplannen buiten gebied bevatten regels overeenkomstig beleid.
Gebiedsgericht maatwerk voor houtteelt en boom- en
110
sierteelt met teeltondersteunende voorzieningen binnen
Mate waarin bestemmingsplannen
Gemeenten geven waar nodig aandacht
hieraan aandacht besteden.
hieraan
Aantal gebiedsontwikkelings
Drie gebiedsontwikkelingsprojecten:
projecten.
Dongeradeel, Ferwerderadiel en F raneker/
kernkwaliteiten landschapstypen. Pootaardappelteelt
Verbetering condities pootaardappelteelt door optimalisatie externe productieomstandigheden.
110
Harlingen. Uitvoering is vertraagd. Verziltingsbestrijding heeft de voortdurende aandacht van het Wetterskip.
186
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 10
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landbouw
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Paardenhouderijen
beschikbaar Inpassing paardensector binnen kernkwaliteiten
110
Inpassing in landschap van nieuwe
V/S
gebouwen.
landschapstypen; aandacht voor inpassing grote loodsen,
Inpassing vindt plaats overeenkomstig andere agrarische bedrijven. Locatiekeuze
rijhallen e.d., met voorkeur voor gebruik bestaande
gebruiksgerichte (recreatieve)
accommodaties boven nieuwvestiging; stads- en dorpsranden
paardenhouderijen overeenkomstig streekplan.
als primaire zoekgebieden. Aandacht vragen voor inpassing specifieke elementen zoals
110
Inpassing in landschap van specifieke elementen etc.
hekken, e.d.
S
Er is overleg geweest met de gemeenten waarin de problematiek is geïnventariseerd. Vooralsnog geen noodzaak nader beleid.
Intensieve
Inpassing intensieve veehouderij op basis van mest- en
veehouderij
milieuwetgeving; vertaling in Provinciaal Milieubeleidsplan en
110/111 Is er beleid ontwikkeld ja/nee.
ammoniakgevoelige natuurgebieden zijn aangewezen.
aanwijzing ammoniak gevoelige natuurgebieden. Flankerend beleid voor veehouderijbedrijven nabij kwetsbare
110/111 Is er beleid ontwikkeld ja/nee.
Ruimte voor visserij binnen gezonde visstand en natuurlijke
Programmatische Aanpak Stikstof is in ontwikkeling.
natuur. Visserij
Het milieubeleidsplan is vastgesteld en de
108/111 Maatregelen verbeteren visstand en vispasseerbaarheid.
kwaliteiten (natuur)gebieden en visstand en vismigratie
Wetterskip Fryslân: (concept)Nota Ecologie en Vis: maatregelen hoe de visstand en de vispasseerbaarheid te verbeteren.
ondersteunen vanuit visserij- en recreatiebeleid.
Provincie heeft een verkennende notitie opgesteld over de noodzaak om visserijbeleid te gaan maken. Binnen de EHS is er geen ruimte voor viskwekerijen.
111
Aantal viskwekerijen in EHS.
Geen viskwekerijen in EHS.
Landbouw
Gebiedsgerichte benadering Waddeneilanden. Ondersteunen
111
Aantal ontwikkelingsperspectieven.
DLG-studie Terschelling; Landbouwvisie
Waddeneilanden
eilandgemeenten om samen met de landbouwsector per
Terschelling 2012-2020 van LTO Noord en
eiland een specifiek ontwikkelingsperspectief op te stellen.
Landbouwbeleidsplan 2010 van gemeente Ameland. Verder nog beperkte voortgang geboekt, o.a. omdat gewacht wordt op de beheervisies Natura 2000-gebieden.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
187
Hoofdstuk 11
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landschap en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
cultuurhistorie
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 11 Landschap en cultuurhistorie Landschap algemeen
Stimulering met een subsidieregeling voor landschappelijke
114
Mate waarin projecten zijn
Subsidieregeling is uitgevoerd. Zie tekst.
uitgevoerd.
verbeteringen; versterking groene en blauwe dooradering van het landelijke gebied. Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf in bestemmingsplannen
114
-- Mate waarin plannen met aandacht
V
-- Meeste bestemmingsplannen voorzien
opnemen, waarin o.a. aandacht wordt besteed aan de
voor landschappelijke inpassing
in kwaliteitsparagraaf en in de
relevante landschappelijke kernkwaliteiten (procesvereiste
van stedelijke ontwikkeling zijn
landschappelijke inpassing van nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen.
uitgevoerd.
met benoemen van elementen), gemeenten vragen
-- In enkele gevallen intergemeentelijke
-- Gemeentelijke afstemming
ruimtelijke plannen op elkaar af te stemmen.
afstemming.
bij grensoverschrijdende ontwikkelingen. Ondersteunen opstellen welstandsnota’s,
114
Mate waarin provincie
S
Enkele landschapsplannen zijn met
landschapsontwikkelingsplannen e.d. met expertise
landschapsontwikkelingsplannen,
expertise en / of financieel ondersteund.
en financieel ondersteunen van de uitvoering van
welstandnota’s e.d. ondersteunt.
Geen ondersteuning bij opstellen welstandsnota’s, dat is taak van gemeente
landschapsontwikkelingsplannen.
en Hûs en Hiem. Voor ontwikkelingen in bestaand bebouwd gebied met een
115
grote ruimtelijke invloed ruimtelijke kwaliteitsparagraaf
Mate waarin plannen met
Meeste plannen bevatten kwaliteits
kwaliteitsparagraaf zijn ingepast.
paragraaf.
gewenst. Kernkwaliteiten
Hoofdlandschapstypen nader onderscheiden in
landschapstypen
sublandschapstypen en de kernkwaliteiten daarvan
118
Aanwezigheid document
V
sub-landschapstypen.
Document is gemaakt, en onderdeel van de verordening.
benoemen. Aan gemeenten vragen deze info te gebruiken. Nationale
Evenals in de gebieden daarbuiten, zijn in de Nationale
Landschappen
Landschappen de landschappelijke kernkwaliteiten per
188
118
Aandeel van plannen met aandacht voor ruimtelijke kernkwaliteiten.
V
Meeste plannen voorzien in aandacht voor ruimtelijke kernkwaliteiten en voorzien in
landschapstype richtinggevend en medesturend voor
de landschappelijke inpassing van nieuwe
ruimtelijke ontwikkelingen.
(stedelijke) ontwikkelingen.
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 11
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landschap en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
cultuurhistorie
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar Diverse projecten uitgevoerd. Plannen
118/119 Mate waarin projecten met
Nationale
Financiering van projecten/ plannen incl. provinciale
Landschappen
cofinanciering en uitwerken kernkwaliteiten en
bijbehorende subsidieverordeningen
voor de Nationale Landschappen NO en
-vervolg-
recreatieve kwaliteiten NL in 2 uitvoeringsprogramma’s en
zijn uitgevoerd.
ZW opgesteld, subsidies verstrekt.
programmakaders ILG. Waardering CHK voor NL.
119
Uitvoering van waardering.
S
Waardering is uitgevoerd, en onderdeel van Grutsk.
Goede landschappelijke inpassing Centrale As.
120
Projectplan Provinciale inpassing
Projectplan is vastgesteld.
Centrale as. Bij ruimtelijke inpassing stedelijke uitbreidingen en
120/121 Mate waarin plannen aandacht
V
besteden aan NL.
ruimtelijke ontwikkelingen bij regionale centra, rekening
Maakt onderdeel uit van kwaliteitsparagraaf.
houden met kwaliteiten (nabijgelegen) NL (ontwerpopgave). Exacte begrenzing NL op perceelsniveau in
121
Exacte begrenzing uitgevoerd ja/nee.
V
Begrenzing is uitgevoerd en vastgelegd in
122
Mate waarin uitbreidingsplannen
V
In de zones langs autosnelwegen die
verordening Romte.
beheersgebiedplannen, onder andere Programma Beheer. Zones langs
Blijvende herkenbaarheid kwaliteiten langs autosnelwegen,
snelwegen
landschappelijke geleding stedelijke ontwikkelingen:
aandacht schenken aan
overwegend open moeten blijven
zichtlocaties bij stedelijke centra (clusteren, groene geleding,
landschappelijke geleding.
hebben zich geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen voorgedaan. Plannen
corridorvorming).
voor ontwikkeling aan de rand voorzien in landschappelijke inpassing. Toelating reclame-uitingen (beperkt en niet grootschalig).
122
Aantal niet-bedrijfgebonden reclameuitingen hoger dan 6 meter.
V
Enkele niet-bedrijfsgebonden reclamemasten zijn opgericht op grond van vigerend bestemmingsplan. Geen nieuwe planologische mogelijkheden geboden.
Beeldregie reclame-uitingen via welstand, zones langs autosnelwegen niet welstandsvrij.
122
Regelingen welstandsbeleid bevatten
Welstandsbeleid is gemeentelijke
reclameuitingen ja/nee.
bevoegdheid.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
189
Hoofdstuk 11
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landschap en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
cultuurhistorie
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar 122
Mate waarin plannen/projecten zijn
Voor enkele plekken langs autosnelwegen
gemaakt m.b.t. visievorming.
is studie verricht naar ruimtelijke
Zones langs
Visievorming en uitwerking ruimtelijke kwaliteit langs
snelwegen
autosnelwegen op bovengemeentelijke schaal wenselijk;
-vervolg-
stimuleren van groene en blauwe investeringen voor
ontwikkeling en landschappelijke
verbetering landschappelijke beleving snelwegzones.
inbedding: Heerenveen-Joure, Jourerotonde, Entrée Leeuwarden, Sneek-A7, Harlingen-traverse (plannen in voorbereiding/ ontwikkeling).
Grootschalige
Terughoudendheid bij overschrijding grootschalige
infrastructuur
infrastructuur.
122
Aantal stedelijke uitbreidingen met
V
Geen nieuwe ontwikkelingen die
overschrijding van grootschalige
grootschalige infra overschrijden. Wel
infrastructuur.
plannen in pijplijn: Nieuw Stroomland (Leeuwarden), de Hemmen III (Sneek) met gemotiveerde overschrijding. BurgumWest afgesproken i.r.t. Centrale As.
Zendmasten
Uitgangspunten plaatsing/ inpassing zendmasten.
123
Nieuwe landschappen
Bieden van ruimte voor nieuwe landschappen wanneer
123
maatschappelijke noodzaak aantoonbaar is. Zorgvuldig
190
Mate waarin aan de plaatsings
Na 2007: minder toevoeging zendmasten,
uitgangspunten wordt voldaan.
en dan veelal op bestaande locaties.
Aantal projecten met als effect
Relevante projecten: Nieuw Stroomland
nieuwe landschappen.
(visieorming in voorbereiding); Sexbierum-
ontwerp met aandacht voor de ontwikkeling van nieuwe
Glastuinbouw (in aanleg), Visie Joure
ruimtelijke kwaliteiten, met ook aandacht voor bestaande
(in voorbereiding), Energielandschap
activiteiten.
Heerenveen (in onderzoek).
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 11
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landschap en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
cultuurhistorie
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Cultuurhistorie
beschikbaar Waardering geïnventariseerde elementen en structuren
134
-- Waardering wel/niet uitgevoerd.
S
geïntegreerd met landschap en
-- Streekplanuitwerking wel/niet
in CHK. Bepalen beleidsmatige betekenis hiervan in
stedenbouw, in de visie Grutsk op’ e
opgesteld.
streekplanuitwerking.
Waardering en beleidsvorming,
Romte (voor enkele categorieën binnen de CHK). In 2012 overleg met Mienskip over implementatie. Iets vertraagd t.o.v. streven 2009. Analyse en afweging cultuurhistorische gegevens voor
135/136 Mate waarin CHK in plannen wordt
ruimtelijke plannen; betrekken CHK hierbij.
V
betrokken.
Doorwerking CHK in bestemmingsplannen gebeurt nog niet systematisch. Er is onvoldoende informatie over de vraag of cultuurhistorische waarden hierdoor worden geschaad.
-- Verleende subsidies.
Project Erfgoedparels (herbestemming
beschermde stads- en
-- Budget voor procesondersteuning.
karakteristieke locaties) in voorbereiding.
dorpsgezichten
-- Planologisch herbestemde
Honderden subsidies verstrekt voor
Monumenten en
Stimuleren passend hergebruik monumenten.
136
restauratie, herstel en herbestemming
monumenten.
monumenten/karakteristieke gebouwen (bijna € 6 miljoen). Deltaplan Fryske Tsjerken opgesteld voor leegkomende kerkgebouwen. Door gemeenten is planologische ruimte gegeven aan de herbestemming onbekend aantal boerderijen, kerkgebouwen en andere monumenten. Vastlegging, bescherming / afweging essentiële kenmerken
136
Aantal vastgelegde gezichten en
V
Twee beschermde gezichten aangewezen,
van historische buitenplaatsen en beschermde stads- en
buitenplaatsen in bestemmings
zijn/worden vastgelegd in bestemmings
dorpsgezichten.
plannen.
plannen (Ravenswoud, Oranjewoud).
Aantal initiatieven dat ondersteund
Er zijn geen initiatieven ondersteund.
Ondersteunen initiatieven minimaliseren invloed reclameuitingen in beschermde gezichten.
136
is.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
191
Hoofdstuk 11
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Landschap en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
cultuurhistorie
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Archeologie
beschikbaar Verplichting archeologische paragraaf in ruimtelijke plannen;
136
FAMKE informatiebron.
Gemeenten ontwikkelen archeologisch beleid met
136
bijbehorende instrumenten; FAMKE infobron.
Mate waarin in plannen
V
In bijna alle ruimtelijke is een
archeologische paragraaf is
archeologische paragraaf opgenomen
opgenomen).
conform FAMKE.
Mate waarin gemeenten actief
S
Elf gemeenten hebben de FAMKE
zijn met verdiepingsslagen en/of
verdiept. Er is een model-beleidsvisie
beleidnota’s.
voor gemeentelijk archeologisch beleid ontwikkeld.
Planologische bescherming voor vastgestelde archeologische
136
terreinen; FAMKE informatiebron.
Mate waarin gemeenten in plannen
V
volgens FAMKE werken.
De meeste gemeenten beschermen vastgestelde archeologische terreinen overeenkomstig FAMKE.
Aardkundige
Herinventarisatie aardkundige en geomorfologische
waarden
waarden in CHK. Zonodig herzien begrenzing bestaande
137
Herinventarisatie wel/niet
V
uitgevoerd?
Kaart met aardkundige waarden is geactualiseerd. De begrenzing van de
‘milieubeschermingsgebieden met specifieke waarden’ in
gebieden met specifieke aardkundige
PMP.
waarden ongewijzigd. Kaart met aardkundige waarden en gebieden met specifieke aardkundige waarden als onderdeel van CHK opgenomen in de verordening.
Waarden van aardkundige elementen uit PMP
137
Mate waarin gemeentelijke plannen
V
Doorwerking in bestemmingsplannen
betrekken in planologische afweging met zonodig
ingaan op gebieden met specifieke
is niet altijd duidelijk. Veelal
beschermingsmaatregelen; voorlopig eerste laag CHK
aardkundige waarden.
bescherming via landschapsbescherming
raadplegen voor aardkundige informatie.
(aanlegvergunning). Onbekend zijn de effecten op de aardkundige waarden.
192
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 12
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Natuur
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 12 Natuur Behoud en
Streven naar goede ruimtelijke condities voor instandhouding
ontwikkeling
en ontwikkeling van de belangrijke natuurlijke kwaliteiten
natuurwaarden
en waarden van Fryslân. Bereiken goede milieukwaliteit.
140
Abstracte doelstelling.
Effectueren via beleid en uitvoering EHS en Natura 2000, zie hierna.
(biodiversiteit, flora/fauna, leefbaarheid. Opstellen beheers- en inrichtingsplannen met goede
140
onderlinge afstemming. Natuur inclusief
Natuurinclusief werken rekening houdend met leefgebied
werken
soorten.
Natuur binnen de EHS
Realisering en ontwikkeling EVZ’s, op basis van lokaal
141
Aantal opgestelde beheer- en
Beheerplannen Natura 2000 zijn in
inrichtingsplannen.
voorbereiding.
Mate waarin natuurparagraaf is
In alle ruimtelijke plannen zit een
opgenomen in ruimtelijke plannen.
natuurparagraaf, deels wettelijke verplichting vanuit natuurwetgeving.
142
maatwerk optimale ligging bepalen (w.o. robuuste natte
Oppervlakte gerealiseerde en
Realisering lag op schema. Herijking
ontwikkelde EVZ’s.
conform Nota Natuer en lanlik gebiet.
Oppervlakte begrensde en
Realisering lag op schema. Herijking
verbinding). Realisering en ontwikkeling duurzame EHS.
142
ontwikkelde EHS gebieden. Begrenzing en bescherming EHS, inclusief EVZ’s, d.m.v. een
143/146 Mate waarin verworven en
Bestemming en bescherming in bestemmingsplannen is adequaat.
gerealiseerde begrensde EHS en EVZ’s
passende natuurbestemming en gebruiksregeling, rekening
zijn bestemd.
houdend met medegebruik/nevenfuncties volgens streekplan. Begrenzing en bescherming Nb-wetgebieden d.m.v. een
conform Nota Natuer en lanlik gebiet. V
143/144 Mate waarin Nb-wetgebieden
passende natuurbestemming en gebruiksregeling.
V
Bestemming en bescherming in bestemmingsplannen is adequaat.
passend zijn bestemd en beschermd (ervaring Dienst).
Betrekken van aanwezige waarden bij afwegingen in de één
144
op één begrensde beheersgebieden.
Beschrijving/afweging van aanwezige
V
Bestemming en bescherming in
waarden in natuurparagraaf in
bestemmingsplannen is adequaat;
ruimtelijke plannen.
in voorkomend gevallen wordt gecompenseerd.
Basisbescherming (voorkomen onomkeerbare ontwikkelingen) gronden binnen begrensde EHS.
145
Juridische borging “no regret” EHS-gebieden.
V
Geen ontwikkelingen die toekomstige aanleg schaden.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
193
Hoofdstuk 12
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Natuur
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Natuur binnen de EHS
Uitgangspunten voor natuurcompensatie EHS, incl.
-vervolg-
saldobenadering op gebiedsniveau.
146
Borging uitgangspunten
V
Compensatie in kader wegenprojecten
natuurcompensatie en
Centrale As en N381. Daarnaast
saldobenadering.
slechts enkele kleinere ingrepen (o.a. infrastructuur) waarvoor compensatie is gepleegd.
Uitgangspunten voor natuurcompensatie EHS
146/147 Toepassing aangepast
Waddeneilanden.
V
Sinds 2007 beperkt toegepast: enkele projecten met kwalitatieve compensatie.
compensatiebeleid EHS is toegepast op Waddeneilanden.
Natuur buiten de EHS
Buiten de EHS bijdragen aan ruimtelijke condities voor
148
instandhouding en verbetering van natuurwaarden: Passende bestemming voor natuurgebieden buiten EHS.
148
Mate waarin natuur buiten EHS
Natuurlijke waarden in agrarisch gebied planologisch regelen.
148
Mate waarin kleinere
V
Passend geregeld, via bestemming.
V
Passend geregeld via bestemming,
planologisch is geregeld. aanduiding of aanlegvergunning.
natuurelementen passend planologisch zijn geregeld. Inzetten op voldoende weidevogelgebieden.
148/149 Mate waarin agrarisch natuurbeheer
Zie evaluatie weidevogelbeleid.
is ingezet. Handhaven voldoende openheid en rust in
149/150 Mate waarin weidevogelbelang
V
We zien erop toe dat weidevogelwaarden
weidevogelgebieden incl. afwegingsformule en evt.
is meegewogen / waarin
altijd worden meegewogen. In alle
compensatie.
weidevogelcompensatie heeft
gevallen waarin na afweging openheid
plaatsgevonden.
en rust verloren gaan, wordt er gecompenseerd.
Handhaven voldoende openheid en rust in ganzengebieden incl. afwegingsformule en evt. compensatie.
150
-- Aantal gerealiseerde ha ganzenfourageergebieden. -- Afweging waarden waarde-
194
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
V
Fourageergebieden beschermd via beheer(vergoedingen). Noodzakelijk areaal is daarvoor aangewezen. Sinds 2007
volle fourageergebieden in
geen netto-areaalverlies door nieuwe
bestemmingsplannen.
stedelijke ontwikkeling.
Hoofdstuk 13
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
water
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 13 Water Voorkomen
Reserveren ruimte voor nieuw boezemgemaal in Noordwest-
wateroverlast
Fryslân cq. Noordoost-Fryslân; bij nieuwe ruimtelijke
154/155 -- Stand van zaken aanwijzing locaties nieuwe boezemgemalen. -- Ruimtelijke ontwikkelingen binnen
ontwikkelingen rekening houden met optimale locatie
res.gebied.
nieuw gemaal/gemalen; locatie(s) en omvang nieuw gemaal/
-- NW: projectie gemaal bij Vijfhuizen, realiisatie 2012; NO: Businesscase gemaal Lauwersoog afgerond. -- Binnen reserveringsgebieden geen nieuwe ruimtelijke belemmerende
gemalen nader bepalen.
ontwikkelingen. Inrichten van waterretentiegebieden (minimaal 350 ha) met
156
-- Aanwijzing en inrichting opp. waterretentiegebieden.
medebestemming waterberging en multifunctionaliteit;
-- Bepalen natuurdoeltypen van
nagaan in welke natuurgebieden natuurdoeltypen aangepast
waterretentiegebieden.
kunnen worden.
-- Adequate bestemmingsregeling?
-- In 2011 negen waterretentiegebieden aangewezen. Totale oppervlakte ca. 730 ha. -- Natuurdoelen hoeven niet te worden aangepast. -- Medebestemming waterretentie vaak nog regelen in bestemmingsplan.
Uitbreiding Friese boezem met min. 700 ha; aansluiten bij
156
Gerealiseerd areaal Friese boezem.
Per 1-1-2012: uitbreiding boezem ligt op
verbetering oevers en kaden, en gemeentelijke initiatieven
schema: 500 ha gerealiseerd (= 70 % van
voor aanleg nieuwe meren; provincie participeert actief in
de doelstelling).
kansrijke situaties. -- Uitvoering onderzoek noodzaak calamiteitenpolders. Onderzoek of calamiteitenpolders nodig zijn.
-- Onderzoek uitgevoerd: calamiteiten polders niet nodig; retentiepolders en uitbreiding boezem voldoende.
156 -- Maatregelen in deelsystemen (polders en hoge gronden).
-- Inrichting waterberging deelsystemen (polders) loopt traag. Tot nu toe 200 ha (moet zijn 1500 ha - WHP).
Ruimtelijke reservering voor nieuw spuicomplex Afsluitdijk;
156/157 Realisatie extra spuicomplex,
Planprocedure afgebroken t.b.v alternatief
over locatie en uitvoering nog besluit op rijks- en provinciaal
stand van zaken planprocedure
plan uitbreiding maalcapaciteit; locatie ligt
niveau.
spuicomplex Afsluitdijk
wel binnen zoekgebied.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
195
Hoofdstuk 13
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
water
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Watertekort en
Onderzoek naar eventuele watertekorten op regionaal
verdroging
niveau; eventueel daarna lokale maatregelen.
158
Uitvoering onderzoek.
Onderzoek is opgestart samen met provincie Groningen; ingebracht in Deltaprogramma zoetwatervoorziening.
Aanpak Verdroogde
Aanpak ca. 500 ha per jaar lag tot nu toe
waterkwantiteit en waterkwaliteit op natuurdoelen;
gebieden (Toplijst, waaronder
op schema; werkendeweg ook gebieden
eventuele ruimtelijke maatregelen rondom natuurgebieden,
Natura2000-gebieden).
aangepakt.
Tegengaan verdroging natuurgebieden; afstemmen
158
Aanpak komt nu in de knel door
zonodig met aanpassing ruimtelijk beleid.
rijksbezuinigingen op budget voor natuur/ verdrogingsbestrijding. Kaderrichtlijn Water
Vaststelling waterkwaliteitsdoelen en maatregelen KRW per
159
gebied met bestaande ruimtelijke functies als uitgangspunt;
Opstellen watergebiedsplannen
Ontwikkeling WGP’s ligt op schema;
(WGP’s).
aanpassing ruimtelijk beleid nog niet
bij ruimtelijke maatregelen zonodig aanpassing ruimtelijk
nodig; inzet op afronden EHS in beekdalen
beleid; Wetterskip brengt gewenste waterregimes per gebied
Koningsdiep en Linde voor realisatie KRW doelen.
in beeld. Verzitling
Blijvend inzetten op beschikbaarheid goed oppervlaktewater
160
Beschikbaarheid zoet water.
Er zijn nog voldoende geschikte
voor verziltingsbestrijding, met gebiedseigen (ruimtelijke)
teeltgronden beschikbaar;
oplossingen.
verziltingbestrijding wordt wel lastiger en heeft voortdurende aandacht.
Veenweidegebieden
Behoud/versterking landbouwfunctie en natuurgebieden
160
in veenweidegebied; daarnaast ruimte voor kansrijke Zie onderdeel landbouw.
ideeën met nieuwe passende functies; stimuleren adequate vergoedingen voor groene en blauwe diensten, vooral in kansrijke weidevogelgebieden (aangepast agrarisch beheer). Peilbeleid veenweidegebied blijven richten op huidige
160
Uitgangspunten peilbeheer.
Peilbeleid WHP nog steeds gericht op
functies, waaronder landbouw; heroverweging provinciaal
huidige functies. (Verdere uitwerking
beleid in kader van WHP.
gewenst peilbeheer en opstellen brede visie veenweidegebied.)
196
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 13
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
water
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar 161
Mate van planologische bescherming.
In bestemmingsplannen wordt
Grondwater-
Planologische bescherming grondwaterbeschermings
bescherming
gebieden rekening houdend met eventuele wijzigingen in
rekening gehouden met
provinciaal beleid.
grondwaterbeschermingsgebieden. In nieuwe plannen echter geen dubbelbestemming. Gemeenten willen geen dubbele regelgeving. Nadere risicoanalyse wordt nog uitgevoerd; zo nodig aanvullende maatregelen.
Provinciaal onderzoek naar duurzame drinkwater
Watertoets
162
Uitvoering onderzoek.
Onderzoek is opgestart en beschikbaar;
voorziening en herijking methodiek zonering
gebiedsdossiers drinkwaterwinning
grondwaterbeschermingsgebieden.
worden opgesteld.
Opstellen provinciale checklist voor de watertoets, met
163
Opstellen checklist.
Checklist beschikbaar en digitaal te raadplegen.
aandacht voor de onderwerpen veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en grondwater. Voorzichtig omgaan met invulling open ruimte bij RWZI’s.
163
Reservering open ruimte rond RWZI’s.
Nog geen knelpunten bekend. Beleid nog niet uitgekristalliseerd.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
197
Hoofdstuk 14
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Kustverdediging en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
buitendijks bouwen
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 14 Kustverdediging en buitendijks bouwen Reserveringszones
Ruimtelijke reservering van zones voor toekomstige
165/166 Juridische borging reserveringszones
dijkversterking (ruim/ exact) op basis van tabel 2.11.2 en
167/168 adequaat?
V
-- Reserveringszones zijn bekend en opgenomen in Verordening Romte. -- In bestemmingsplannen zijn geen
kaart 16; planologische vertaling reserveringszones en
ongewenste ontwikkelingen mogelijk
bouwbeleid in bestemmingsplannen.
(zie bouwbeleid). Definitieve keuze binnendijkse of buitendijkse versterking
166
per dijkvak; voorkeur voor enkele dijkvakken op voorhand
Keuzes voor binnen- of buitendijks
Beide opties zijn in het algemeen nog
gemaakt per dijkvak?
open gehouden.
aangegeven. Inperking ruime reserveringszones naar exacte reserverings
167
Inperking naar exacte
V
Alle ruime reserveringszones zijn in het
zones op basis van berekeningen waterkeringbeheerders;
reserveringszones; opname exacte
WHP inmiddels omgezet naar exacte
exacte reserveringszones opnemen in leggers
reserveringszones in leggers.
reserveringszones; nog niet alle exacte reserveringszones zijn in de leggers
waterkeringbeheerders na afweging van alle belangen.
opgenomen (bijv. Waddeneilanden). Bouwbeleid
Hanteren bouwbeleid in reserveringszones:
reserveringszones
-- hanteren criteria voor locaties buiten gebieden met aaneengesloten bebouwing, en -- criteria voor locaties binnen gebieden met aaneengesloten bebouwing (kustplaatsen)
167/168 Wijze waarop in bestemmingsplannen
V
In bestemmingsplannen zelden nieuwe
rekening is gehouden met
ontwikkelingen die strijdig zijn met
bouwbeleid.
bouwbeleid (uitzondering Harlingen Westerzeedijk). Onderscheid in bouwbeleid binnen/ buiten aaneengesloten bebouwd gebied is in de praktijk functioneel en sluit aan op ruimtelijke dynamiek. In kustplaatsen mogelijkheden voor maatwerk i.o.m. Wetterskip.
198
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 14
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Kustverdediging en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
buitendijks bouwen
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar 168
Streekplanuitwerkingen gemaakt?
Streekplanuitwerking heeft geen
Ja/nee.
meerwaarde. Rijk bepaalt de ligging
Bouwbeleid
Opstellen streekplanuitwerking voor de Waddeneilanden met
Waddeneilanden
nader beleid voor bebouwing eilanden, waaronder bepalen
van de exacte reserveringszones langs dijken en smalle en
van de primaire waterkeringen op de
brede duinen.
eilanden, i.o.m. provincie. Daarna exacte reserveringszones bepalen en opnemen in Verordening Romte. Vertaling naar gemeentelijke structuurvisies is voldoende.
Inzet provincie om de gewenste ligging van de dijkring op de
168
Dijkring begrensd cf. streekplan?
Het rijk is bezig met bepalen ligging
Waddeneilanden in de legger van de waterkeringbeheerder
dijkring op Terschelling en Vlieland.
op te nemen.
De provincie zet in op ligging volgens Streekplan, incl. enige aanvullingen. Nog geen overeenstemming.
Buitendijkse
Criteria/ voorwaarden voor buitendijkse ontwikkelingen
ontwikkelingen
(voorwaarden indicatief).
169
Passen ontwikkelingen binnen criteria
V
buitendijkse ontwikkelingen?
Weinig buitendijkse ontwikkelingen. In voorkomende (recreatieve) gevallen passen de ontwikkelingen binnen de criteria.
Locaties aangegeven voor permanente strandpaviljoens op
169
de Waddeneilanden.
Zijn permanente strandpaviljoens
V
beperkt tot locaties streekplan?
Permanente strandpaviljoens zijn niet geprojecteerd buiten aangewezen locaties. Voorwaarden voor vestiging op grond van Nb-wet-vergunning en bepalingen kustfundament in Verordening Romte.
Toestaan permanent strandpaviljoen Hoorn en Oosterend nadat ecologische inpassing is aangetoond.
169
Zijn permanente strandpaviljoens toegestaan na ecologische toets?
V
Gemeente Terschelling heeft stappen gezet voor permanente bestemming/ toestemming via RO en via Nb-wet. Proces nog niet afgerond.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
199
Hoofdstuk 14
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Kustverdediging en
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
buitendijks bouwen
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Buitendijkse
Strandpaviljoens staan op risico eigenaar en zijn gebonden
ontwikkelingen
aan voorwaarden, zoals demontabele constructie.
-- Wordt voldaan aan voorwaarden
-- Toestemming demontabele constructie
demontabele constructie?
wordt verleend door Rijkswaterstaat. Waar nodig in bestemmingsplannen
-vervolg170 Verdere permanente bebouwing op het strand is niet toegestaan.
V -- Zij er andere ontwikkelingen op het strand voor permanente bebouwing?
200
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
opgenomen. -- Geen andere initiatieven voor permanente bebouwing op strand.
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 15 Bodem Duurzaam
Niet meewerken aan opslag van schadelijke afvalstoffen in de
bodemgebruik
bodem (specifiek de opslag van radioactief en chemisch afval).
174
Is opslag schadelijke stoffen in bodem
Geen (voorgenomen) initiatieven voor
toegestaan/vergund?
opslag schadelijke afvalstoffen in de bodem.
Zorgvuldige omgang met de bodem: -- bodemaspecten vroegtijdig in planvorming betrekken;
174
Besteden gemeenten aandacht aan
Voldoende aandacht voor bodem/
bodem in bestemmingsplannen?
bodemverontreiniging/-sanering in
174
Idem.
Idem.
174
Idem.
Stedelijke vernieuwing is in veel gevallen
bestemmingsplannen. -- gebruikskansen bodem benutten waarbij aantasting bodem minimaal is; -- combinatie ruimtelijke ontwikkelingen en bodemsanering.
gekoppeld aan bodemsanering; past in aanpak ISV.
Opstellen provinciale handreiking bodem met aandacht voor
174/175 Opstellen handreiking bodem.
Instellen informatieknooppunt bodem en ondergrond.
gebruik bodemkwaliteitskaarten, combinatie ruimtelijke ontwikkelingen en bodemsanering (budget beschikbaar), behoud waardevolle bodemelementen. Provinciale bodemkwaliteitskaart verder in beeld brengen. Diepe delfstoffen
Opsporing en winning van diepe delfstoffen is toegestaan
175
buiten de EHS en bestaande natuurgebieden.
Ligging aangevraagde locaties
Aangevraagde nieuwe locaties liggen
voor winning en opsporing diepe
buiten EHS/ bestaande natuurgebieden.
delfstoffen. Zoeken en winnen diepe delfstoffen onder IJsselmeer alleen
175
vanaf het vasteland met milieuonderzoek.
Ligging evt. locaties voor winning
Geen concrete initiatieven/ voornemens
en opsporing diepe delfstoffen
gaswinning IJsselmeer.
IJsselmeer. Ligging aangevraagde locaties
Rijksprojectenprocedure voor winning
de Waddeneilanden en in de Waddenzee en geen nieuwe
voor winning en opsporing diepe
Waddengas vanaf een paar bestaande
opsporing en winning van gas of andere diepe delfstoffen
delfstoffen Waddenzee.
winlocaties op vaste land is afgerond;
Geen nieuwe opsporing en nieuwe winning van gas op
onder de Waddenzee vanaf het vasteland.
175
winningvergunning verleend voor zoutwinning onder Waddenzee.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
201
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Diepe delfstoffen
Nader provinciaal standpunt innemen over gasopslag (CO2) in
-vervolg-
de diepe ondergrond op basis van inzicht in voor- en nadelen.
Oppervlakte
Ruimte voor gepaste uitbreidingen bij bestaande
delfstoffen
zandwinlocaties, bij uitbreiding zandwinlocatiebij voorkeur
175
Standpuntbepaling.
GS en PS vinden CO2-opslag ongewenst.
175/176 Aantal uitbreidingen zandwinlocaties
Er zijn 15 bestaande zandwinputten;
functioneel/multifunctioneel.
enkele daarvan zijn uitgebreid. Wel voorwaarden gericht op eindafwerking,
multifunctioneel ontgronden.
maar niet op een direct te realiseren multifunctionele meerwaarde. Nieuwe zandwinlocaties alleen toegestaan als het gaat
176
om multifunctionele winning buiten de EHS en bestaande
Aantal nieuwe functionele of
Er zijn geen nieuwe functionele
multifunctionele zandwinlocaties.
zandwinputten (primaire zandwinningen) op het land gerealiseerd.
natuurgebieden. Winning van ophoog-, beton- en metselzand in het IJsselmeer
176
in beginsel mogelijk. Bij voorkeur in relatie met aanleg e.d.
Aantal nieuwe zandwinlocaties
Nog geen zandwinning in IJsselmeer
(buiten vaargeul).
ontwikkeld. (Wel is er een initiatief
van vaargeulen. Concrete initiatieven alleen mogelijk als er
voor grootschalige zandwinning op een
geen onevenredige nadelige effecten optreden.
werkeiland, niet gekoppeld aan een vaargeul, zie tekst hoofdstuk.) Zijn beheerplannen Nb-wet
Beheerplannen Nb-wet voor grote
richting geven aan ontgrondingen, met name in grote
opgesteld, met name voor de grote
wateren zijn nog niet vastgesteld.
wateren (IJsselmeer); concrete initiatieven per geval
wateren?
Verantwoordelijkheid rijk. GS zijn bij
In op te stellen provinciale beheerplannen Nb-wet nader
176
beoordelen in het kader van Ontgrondingenwet en
vergunningverlening Nb-wet wel bevoegd
provinciale ontgrondingenvergunning.
gezag. Voor de grotere wateren is het rijk ook bevoegd gezag ontgrondingen. Bevoegdheidsverdeling maakt dat dit onderdeel van beleid niet volledig uitvoerbaar is.
202
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Baggerspecie
beschikbaar Bij het vinden van locaties voor baggerdepots wordt rekening
176
Ligging baggerdepots.
Depots liggen redelijk verspreid, met een
gehouden met de ligging waar de bagger vrijkomt, de
concentratie bij de meren; sinds 2007
ruimtelijke spreiding en de gevoeligheid van het gebied.
heeft de provincie geen nieuwe depots aangelegd; de meeste provinciale depots liggen buiten natuurgebieden.
Ligging in natuurgebied alleen mogelijk als combinatie wordt
176
gemaakt met natuurontwikkeling.
Baggerdepots in combinatie met
De meeste provinciale baggerdepots
natuurontwikkeling.
liggen buiten natuurgebieden; een paar depots ligt in de EHS, aan de rand van water/meer, als onderdeel van natuur; geen nieuwe depots in natuurgebieden.
Import bagger van buiten provincie ongewenst.
177
Hoeveelheid bagger van buiten de
Sinds 2007 in provinciale depots geen
provincie.
baggerspecie van buiten de provincie ontvangen.
Stimuleren heropvullen zandwinlocatiesmet bagger.
177/178 Aantal zandwinlocaties gevuld met bagger.
Provincie vult al langere tijd zandwinlocaties op met baggerspecie: put Fonejacht nagenoeg vol; put Eastergea loopt niet vlot; put Suwâld nog opstarten.
Baggerspecie uit IJsselmeer kan onder voorwaarden worden
178
Praktijk van werken.
wordt gehouden.
moeten worden afgevoerd naar geschikte locaties. KWO
Stimuleren gebruik koude warmte opslag in de ondergrond.
Heeft provincie weinig zicht op; gaan er vanuit dat met voorwaarden rekening
verspreid of gestort in IJsselmeer. Sterk vervuilde bagger 178
Aantal aanvragen per jaar.
De laatste jaren zijn er veel aanvragen voor WKO-systemen; ca. 20 per jaar; hierin zit een stijgende lijn.
Geschiktheid ondergrond voor koude-warmteopslag aangegeven; KWO niet in grondwaterbeschermingsgebieden.
178
Geschiktheid ondergrond voor
Actualiseren en verfijnen kaartbeeld 19
WKO-systemen op kaart.
Streekplan in informatieknooppunt bodem en ondergrond; WKO-systemen liggen buiten gwb-gebieden.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
203
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Hoofdstuk 16 Milieu 181/182 Mate waarin milieu- en
In ruimtelijke plannen wordt een
Milieu en ruimtelijke
Milieu- en veiligheidsaspecten vroegtijdig in ruimtelijke
plannen
planvorming betrekken; gemeenten primair verantwoordelijk
veiligheidsaspecten in ruimtelijke
omgevingstoets opgenomen waarin
voor naleving milieunormen bij ruimtelijke planvorming
plannen worden meegewogen.
rekening wordt gehouden met milieu-
(gebruik brochure VNG). Hierbij moet aandacht worden
en veiligheidsaspecten op grond van
besteed aan in ieder geval de volgende onderwerpen:
wetgeving en/of op grond van niet wettelijke normen en jurisprudentie.
-- Afstemming tussen milieubelastende inrichtingen
181/182 Mate waarin in ruimtelijke plannen
In ruimtelijke plannen vindt afstemming
en milieugevoelige bestemmingen (‘Bedrijven en
afstemming tussen milieubelastende
plaats tussen milieubelastende
milieuzonering’).
inrichtingen en milieugevoelige
inrichtingen en gevoelige bestemmingen
bestemmingen plaatsvindt.
conform Bedrijven en milieuzonering.
-- De aan te houden veiligheidsafstanden ten opzichte van
181/182
tracés van hoofdtransportleidingen: ·· hoogspanningsleidingen;
·· transportstromen gevaarlijke stoffen.
181/182 Mate waarin in ruimtelijke
In ruimtelijke plannen wordt
plannen veiligheidsafstanden t.o.v.
rekening gehouden met de (niet
hoogspanningsleidingen worden
wettelijke) veiligheidsafstanden van
aangehouden.
hoogspanningsleidingen.
181/182 Mate waarin in bestemmingsplannen
In bestemmingsplannen wordt als
rekening wordt gehouden met
onderdeel van externe veiligheid rekening
vervoer gevaarlijke stoffen.
gehouden met vervoer van gevaarlijke stoffen.
-- De normen uit het Besluit Luchtkwaliteit;
181/182 Mate waarin in ruimtelijke plannen de normen van het Besluit Luchtkwaliteit worden nageleefd.
-- Goede ruimtelijke situering van stankgevoelige situaties
181/182 Mate waarin in ruimtelijke plannen
In ruimtelijke plannen worden de normen uit het Besluit Luchtkwaliteit aangehouden. In ruimtelijke plannen wordt rekening
ten opzichte van (potentiële stankveroorzakende
afstemming wordt gezocht
gehouden met de situering van
functies;
tussen stankveroorzakende en
ontwikkelingen t.o.v. stankveroorzakende
stankgevoelige functies.
bedrijven, deels op grond van wettelijke normering.
204
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Milieu en ruimtelijke
beschikbaar -- De normen uit de Wet geluidhinder;
181/182 Mate waarin in ruimtelijke plannen
In ruimtelijke plannen worden de
plannen
de normen uit de Wet geluidhinder
(wettellijke) normen van de Wet
-vervolg-
worden nageleefd.
Geluidhinder aangehouden.
-- Stiltegebieden.
181/182 Mate waarin ontwikkelingen hebben
Er zijn geen ontwikkelingen in strijd met
plaatsgevonden die in strijd zijn
het beleid t.o.v. stiltegebieden tot stand
met het beleid ten aanzien van
gekomen.
stiltegebieden. Mate waarin de relevante (milieu)
De meeste ruimtelijk relevante milieuzones
provinciaal niveau met ruimtelijk relevante (milieu)normen en
normen en vrijwaringszones digitaal
en vrijwaringszones zijn inmiddels op
vrijwaringszones.
raadpleegbaar zijn.
kaart beschikbaar (risico, bodem e.d.). Er is
Ontwikkelen digitaal raadpleegbaar signaleringssysteem op
182
nog niet één integraal systeem. Mate waarin in bestemmingsplannen
Voor zover ons bekend worden in
gehouden met milieuzones of vrijwaringszones die zijn
rekening wordt gehouden met
ruimtelijke plannen de milieu- en
aangegeven op kaart 6.
milieuzones en vrijwaringszones op
vrijwaringszones op kaart 6 Streekplan,
kaart 6.
in overleg met de verantwoordelijke
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekeningen worden
182
instanties en zonebeheerders, door gemeenten aangehouden. Ruimtelijk relevante defensiebelemmeringen zijn eveneens
182
op kaart 6 aangegeven; omschrijving van de relevante
Is handleiding gemeentelijke plannen
De handleiding gemeentelijke plannen is
opgesteld?
niet opgesteld. De nadere omschrijving is
defensiebelemmeringen zal in handleiding gemeentelijke
niet beschikbaar. Het rijk voorziet zelf in
plannen worden opgenomen.
de communicartie over en de regeling van defensiebeklemmeringen (tweede tranche Barro).
Luchtmachtbasis
Provinciale ondersteuning van gemeente Leeuwarden om specifieke projecten in obstakelvrije zone(s) rond
182
Specifieke projecten?
Er hebben zich geen conflicterende projecten voorgedaan.
luchtmachtbasis mogelijk te maken.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
205
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp Duurzame energie
beschikbaar Benutten ruimtelijke mogelijkheden voor energiebesparing en duurzame energie door o.a.:
Gemeenten benutten in ruimtelijke
184/185 Mate waarin door gemeenten ruimtelijke mogelijkheden voor
plannen soms de mogelijkheden voor
energiebesparing worden benut.
enegiebesparing en -benutting. Wij zien daarop niet systematisch toe: gemeentelijke verantwoordelijkheid. Wij bevorderen via subsidie het duurzaam bouwen (100.0000 woningen).
-- Optimale oriëntatie.
184/185 Optimale oriëntatie in ruimtelijke
Diverse gemeenten besteden aandacht aan
plannen punt van aandacht.
oriëntatie van woningen, als onderdeel van de stedenbouwkundige verkaveling en in afweging met andere kwaliteitseisen. Geen systematische gegevens bekend.
-- Optimale benutting bestaand bebouwd gebied/ compact 184/185 Mate waarin zorgvuldig bouwen.
V/S
Er zijn regionale afspraken gemaakt over
ruimtegebruik wordt toegepast in
woningbouw en bedrijventerreinen.
ruimtelijke plannen.
Hierin ook aandacht voor zuinig ruimtegebruik (herstructurering/ transformatie/binnenstedelijk bouwen). Zie hoofdstukken Wonen en Werken.
-- Multifunctionaliteit, w.o. energie-uitwisseling.
184/185 Multifunctionele ontwikkelingen in gemeenten.
Veel projecten op gebouwniveau die uitgaan van multifunctionaliteit (brede school, dorpshuis). Als planologisch concept voor delen van stad of dorp lastig, vanwege afstandseisen milieuzonering.
-- Ruimtelijk faciliteren alternatieve energievoorzieningen en -dragers.
184/185 Mate waarin in ruimtelijke
Gemeenten bieden waar nodig ruimte
plannen ruimte is voor duurzame
voor de realisatie van duurzame
voorzieningen.
voorzieningen (bijvoorbeeld biomassa- en mestvergisters).
206
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hoofdstuk 15
Beleidsuitspraken
Pagina
Indicator
Verordening Outcome / Output 2007-2011
Bodem
= Essentiële uitspraak
Streek
n = goede indicator
/ Samen-
n = voortgang prima
= Richtinggevende uitspraak
plan
n = beperkte indicator
werkings-
n = voortgang beperkt/niet bekend
n = indicator slecht of niet
agenda
n = nauwelijks voortgang
= Indicatieve uitspraak Onderwerp
beschikbaar
Duurzame energie
Wenselijkheid ontwikkelen gemeentelijke energievisie als
-vervolg-
basis voor energiehoofdstuk in ruimtelijke plannen; provincie
185
Opgestelde energievisies door
Het al dan niet opstellen van een
gemeenten.
energievisie is een gemeentelijke
ondersteunt gemeenten hierbij zo nodig; energiekaarten als
verantwoordelijkheid. Met ondersteuning
inspiratiebron.
van de provincie zijn al een aantal energievisies opgesteld. Wij hebben geen systematisch inzicht.
Provincie verleent geen medewerking aan bouw kerncentrales in Fryslân.
185
Aantal initiatieven voor
Er zijn geen initiatieven voor kerncentrales
kerncentrales.
geweest.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
207
208
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 2 Reactie Atelier Fryslân
Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij continuïteit.
n Algemeen In het streekplan ‘Om de kwaliteit fan de romte’ uit 2007 zijn bepaalde beleids uitspraken gedaan en doelen geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en zijn middelen benoemd om deze doelen te halen. In het kader van de evaluatie van het streekplan is door de provincie aan Atelier Fryslân gevraagd antwoord te geven op de volgende vragen: Is het Atelier van mening dat ten aanzien van de brede thematiek van ruimtelijke kwaliteit , bereikt is, wat met het streekplan werd beoogd te bereiken? Waar blijkt dit uit? Is het Atelier van mening dat het huidige beleidskader aangepast moet worden? En zo ja, welke accenten zou een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POP) moeten hebben?
n
Inleiding tot beantwoording Allereerst willen wij opmerken dat Ruimtelijke Kwaliteit met het streekplan 2007 ‘Om de kwaliteit fan de romte’ een stevige basis heeft gekregen. En terecht. Fryslân is de rijkste provincie van Nederland als je naar de verscheidenheid aan landschaps typen kijkt. Adel verplicht in die zin. Met het Friese goud, het Friese landschap moeten we uiterst zorgvuldig omgaan. Maar zoals Anita Andriessen in 2008 tegen mij zei ‘ Het Friese goud wordt wel wat dof...’ Is het goud vanaf 2008 weer meer gaan stralen? Om die vraag juist te kunnen beantwoorden is het goed om een onderscheid te maken tussen mentale bewustwording en concrete fysieke resultaten. Atelier Fryslân, als onafhankelijk uitvoeringsinstrument van het streekplan, merkt vrijwel dagelijks dat het begrip Ruimtelijke Kwaliteit leeft in Fryslân en dat er, ook in de media, regelmatig aandacht aan wordt geschonken. Dat is goed. De kwaliteit van het Friese landschap gaat over de tong en is onderwerp van discussie. Debatten over het onderwerp, veelal in samenwerking met de stichting ARK, worden druk
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
209
bezocht. Het gevoel overheerst dat de bewustwording over wat Ruimtelijke Kwaliteit inhoudt en kan betekenen de afgelopen jaren is vergroot. Steeds meer mensen raken betrokken bij het werk van het Atelier en bij veranderingen in het Friese landschap. Alleen al op onze nieuwsbrief zijn 701 mensen geabonneerd. Feit blijft wel dat dat gevoel van grotere bewustwording vooralsnog moeilijk meetbaar is in brede zin. Het verdient aanbeveling om de bewustwording omtrent Ruimtelijke Kwaliteit in de toekomst te kwantificeren en meetbaar te maken. Zijn er concrete fysieke resultaten te benoemen? Atelier Fryslân mag in staat worden geacht om op basis van waarneming en expertise gedurende de afgelopen drie jaar daarover een eerste oordeel te vellen. Onze beantwoording van de provinciale vragen is daartoe onderverdeeld in: Een algemene observatie vanuit onze wekelijkse praktijk. Vervolgens lopen we de verschillende beleidsuitspraken en ruimtelijke doelen uit het streekplan langs aan de hand van onze eigen gevraagde en ongevraagde adviezen. Afgesloten wordt met een doorkijk naar de gewenste accenten in een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POP).
n
Een eerste observatie vanuit onze wekelijkse praktijk De provincie Fryslân is er op het eerste gezicht de laatste jaren in ruimtelijk opzicht niet op achteruit gegaan. De aanwezige verrommeling door lukraak geplaatste windmolens, anonieme bedrijventerreinen en uitwisselbare dorps- en stadsranden lijkt niet te zijn toegenomen. De vraag is of dit een resultante is van het ingezette provinciale beleid of dat de economische omstandigheden hierop van invloed zijn. Laten we het vooralsnog houden op een combinatie van beiden. Een echte kwaliteitsslag in positieve zin is gemaakt in het kader van het Friese Merenproject. De reeks van gerealiseerde aquaducten in met name de zuidwesthoek spreekt tot de verbeelding. De veelal prachtige aquaducten zijn daarbij knooppunten van tempi geworden. Verschillende belevingssnelheden (auto, boot, soms fiets) komen bij de objecten samen die met elkaar zorgen voor visitekaartjes van ‘it fryske lânskip’. Het Friese Merenproject is echter meer dan aquaducten alleen en in die zin representatief voor een integrale benaderingswijze van landschap en ruimtelijke kwaliteit, die wij als Atelier voorstaan. Economische, ecologische en stedenbouwkundige ontwikkelingen worden samen als opgave gezien en als mogelijkheid tot het creëren van win-win situaties. Algemeen toepasbare bouwstenen (grotendeels voortkomend uit ons advies Watersportkernen en Ruimtelijke Kwaliteit, 2009) vormen de basis voor ruimtelijke kwaliteit en verandering. Kansen liggen er nog in het opschalen van het aandachtsgebied van het Friese Merenproject. Verbindingen met bijvoorbeeld Drachten en de Groningse vaarroutes zijn kansrijk en complementair aan het huidige pakket van mogelijkheden. Zijn er meer van dergelijke integrale regionale gebiedsontwikkelingen op dit moment te onderscheiden in Fryslân? Een aantal integrale gebiedsontwikkelingen staan op het punt van uitvoering, veelal gekoppeld aan droge infrastructuur. De gebiedsontwikkeling Nieuw Stroomland (Leeuwarden Zuidwest) loopt daarin voorop, maar ook Knooppunt Joure, de Centrale As, de N381 (Twee Provinciënweg) en de
210
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
N31 Harlingen staan op de rol. In de voorbereidingsfase lijkt er bij alle gebiedsontwikkelingsprojecten volop aandacht voor Ruimtelijke Kwaliteit, maar ook hier geldt ‘the proof of the pudding is in the eating’ of in it Frysk ‘fan dwaan leart men’. Afwachten dus of de ambities ook realiteit worden. Een punt van zorg is de kwaliteit van de bedrijventerreinen in Fryslân. Door de veelal prominente ligging van de terreinen aan doorgaande wegen en aan randen van steden en dorpen is er sprake van een acuut en urgent ruimtelijk en functioneel probleem. Het goud is op deze plekken behoorlijk dof uitgeslagen. Van een aantrekkelijk visitekaartje is geen sprake meer. Bij deze problematiek komt naar voren dat de provincie als tweede overheidslaag zich kan en moet heroriënteren op zijn rol. In het huidige rijksbeleid wordt het primaat van de ruimtelijke ordening immers gedelegeerd richting provincie en gemeenten. Juist bij de regionale ontwikkeling en transformatie van bedrijventerreinen is een regierol van de provincie bittere noodzaak. Die handschoen wordt ons inziens nog onvoldoende opgepakt. Beleidsuitspraken en ruimtelijke doelen uit het streekplan langs de meetlat van onze adviezen Ten aanzien van de thema’s zoals die in het streekplan worden genoemd hebben we er vanuit het Atelier geen compleet beeld van of de genoemde doelen zijn bereikt. Wel is het zo dat we met onze adviezen en activiteiten de afgelopen jaren veel van de genoemde thema’s ‘bij de kop’ hebben gehad. Vanuit deze betrokkenheid hebben we hieronder enkele bevindingen geformuleerd. Voor wat betreft het thema Werken (2.3) is ons advies ‘Werkend landschap’ over bedrijventerreinen in Fryslân van belang. Op basis van een analyse van de bestaande situatie en ontwerpend onderzoek op verschillende locaties komen we tot de conclusie dat hier een grote ruimtelijke opgave ligt, met name ten aanzien van de benodigde herstructurering van bedrijventerreinen en een betere koppeling met stad en landschap. Terugkijkend moet geconcludeerd worden dat de afgelopen jaren ten aanzien van de doelen “zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit” blijkbaar nog geen grote stappen zijn gezet. Hier ligt dus nog een belangrijke opgave naar de toekomst. Onze aanbeveling om te stoppen met de aanleg van nieuwe bedrijven terreinen en nu prioriteit te geven aan herstructurering lijkt inmiddels door de politiek opgepakt (provinciaal coalitieakkoord, 2011-2015, ‘Nije enerzjy foar Fryslân). Het thema Netwerken (2.4) raakt aan een aantal adviezen rondom infrastructuur in de provincie. Voor veel belangrijke infrastructurele projecten zijn de afgelopen jaren plannen gemaakt: zoals voor de Haak rond Leeuwarden, de Centrale As en de reconstructie van het knooppunt Joure. In het planproces is er aandacht (geweest) voor ruimtelijke kwaliteit en de inpassing in het landschap. De uitwerking en realisatie van deze plannen moet echter voor een belangrijk deel nog plaatsvinden. Of er daadwerkelijk sprake is van een goede ruimtelijke inpassing en vormgeving moet dus nog blijken, maar de voortekenen zijn gunstig. In onze adviezen met betrekking tot de westrand van Leeuwarden (‘Leeuwarden aan Zee’) en de ontwikkeling rond het nieuwe knooppunt Joure (‘Landgoed de Jouwer’) blijkt ook het belang van de integrale benadering; dergelijke infrastructurele projecten kunnen niet los gezien worden van hun omgeving en vragen om een integrale visie op de ontwikkeling van een gebied, waarbij niet alleen de verkeerskundige maar ook de stedenbouwkundige, landschappelijke en recreatieve aspecten worden meegenomen. Voor de
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
211
ontwikkeling rond het knooppunt Joure is hiervoor een eerste krachtige aanzet gemaakt. Het is van groot belang dat bij de verdere uitwerking van de plannen dit integrale denken overeind blijft. Een speciale provinciale verantwoordelijkheid ligt bij de vormgeving en inpassing van de provinciale wegen in de provincie. In ons advies ten aanzien van de landschappelijke inpassing van de N359 zijn aanbevelingen opgenomen die ook toepasbaar zijn op andere wegen (lessen voor andere N-wegen). Centrale elementen daarin zijn enerzijds de continuïteit en herkenbaarheid van de weg zelf en anderzijds de differentiatie in landschappelijke ‘raakvlakken’ met de omgeving. Het is ons op dit moment niet bekend in hoeverre de ontwerpprincipes uit dit advies worden overgenomen. Het Friese Merenproject is een belangrijk wapenfeit rond het thema Recreatie en Toerisme (2.5). Vanuit onze betrokkenheid is er een directe relatie met het advies voor het Waterfront van Heeg. Dit advies heeft geleid tot het formuleren van een aantal bouwstenen voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van watersportkernen in Fryslân. Ons beeld is dat er in het kader van het Friese merenproject belangrijke stappen zijn gezet in het verbeteren van de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied en worden er ook naar de toekomst nog volop kansen gezien. Rond het thema Landbouw (2.6) is het project de Nije Pleats (valt overigens buiten de verantwoordelijkheid van het Atelier) de afgelopen jaren een mooi initiatief geweest om aandacht te vragen en oplossingen te bieden voor de ruimtelijke inpassing en schaalvergroting van boerenerven in het Friese landschap. Vooral de procesaanpak van ‘onderop’ met keukentafelgesprekken en persoonlijke aandacht en betrokkenheid spreekt ons aan. De landbouw is volop in ontwikkeling. Het is evident dat dit zijn weerslag heeft en verder krijgt op het Friese landschap. De agrariërs beheren 80% van het Friese landschap. Momenteel werken we zelf aan het advies ‘Boer en landschap’ rond Oldeberkoop waarin ook de thematiek rond het natuurbeleid (EHS), het gemeenschappelijk landbouwbeleid(GLB) en mogelijke coöperatievormen een rol speelt. Het thema landbouw wordt daarbij steeds meer een thema dat niet los gezien kan worden van de opgaven op het gebied van natuur, water en recreatie en vraagt daarom, ook uit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit blijvende aandacht. Cultuurhistorie (2.8): Industrieel erfgoed / Fryske tsjerken. Fryslân kent een rijke cultuurhistorie. De zorg voor het historisch erfgoed blijft onverminderd belangrijk. Uit een aantal door ons geïnitieerde discussiebijeenkomsten (AtelierPodium) blijkt dat er bijvoorbeeld rond de Friese kerken de komende tijd een belangrijke verbrede opgave ligt. Het gaat bij de kerken immers niet alleen om de kerk zelf, maar ook om de ruimtelijke en maatschappelijke relatie van gebouw met directe omgeving en landschap. Opvallend is de beperkte aandacht tot dusverre voor het industrieel erfgoed in de provincie. Met name de melkfabrieken zijn in het verleden stiefmoederlijk behandeld, terwijl juist zij mede het verhaal van het Friese landschap vertellen en bakens in het landschap waren. Zorg en aandacht voor erfgoed is urgent, waarbij ook het na-oorlogse erfgoed (DE-Joure, Philips Drachten e.d.) niet vergeten dient te worden, voordat het te laat is. Een inhaalslag is noodzakelijk. Daarbij liggen er kansen om mee te liften met het nieuwe rijksbeleid Erfgoed en Ruimte. Natuur (2.9): Wat is natuur nog in dit land? Dat was de titel van een onlangs gehouden AtelierPodium rond het thema natuur. De provincie krijgt de komende jaren
212
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
een grotere verantwoordelijkheid voor wat betreft natuur, maar ook minder geld. Herbezinning is de komende jaren nodig, waarbij meekoppeling met andere f uncties volop kansen biedt. Landschapsontwikkeling en natuurontwikkeling kunnen en moeten ons inziens hand in hand gaan. Water (2.10): Water is een belangrijke drager van het Friese landschap. Het Wetterskip is naast de provincie een belangrijke partij, ook als het gaat om de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit. Ons advies Gemalen in het Friese landschap als resultante van een werkatelier met het waterschap heeft dit duidelijk gesignaleerd. Het Wetterskip lijkt zijn eigen verantwoordelijkheid hierin ook te onderkennen. Kustverdediging (2.11): Kustverdediging biedt kansen voor een andere, meer integrale benadering van het kustlandschap. Dat is de kern van ons advies ‘Klimaatverandering en ruimtelijke kwaliteit’. Minder vanuit beperkingen denken, maar juist vanuit mogelijkheden voor zowel veiligheid als natuur en recreatie. Meekoppeling met het Deltaprogramma ligt voor de hand. Interessant is het experiment met de kleine zandmotor voor de kust van Workum als vervolg op ons advies. Juist op dit terrein kan innovatie, kennis en ruimtelijke kwaliteit hand in hand gaan en Fryslân met Leeuwarden een voortrekkersrol vervullen. Het is opvallend dat er bij het thema Milieu (2.13) weliswaar als doel is geformuleerd te komen tot een duurzame energiehuishouding maar dat er ten aanzien van de ruimtelijke implicaties van duurzame energie-opwekking eigenlijk nergens uitspraken staan. Onze adviezen ten aanzien van de plaatsing van windturbines (‘Fryske wyn’) en zonnepanelen (‘Sinnestroom’) laten zien dat hier juist een grote ruimtelijke opgave ligt en dat het van belang is om op provinciaal niveau hierover duidelijke keuzes te maken en de regie te voeren en ook de verschillende vormen van duurzame energie in samenhang te zien. Geconcludeerd moet worden dat er de laatste jaren veel gesproken is over bijvoorbeeld windenergie, maar dat hierbij tot nu toe ogenschijnlijk geen stappen zijn gemaakt. Gewenste accenten in een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POP) Kortom er is over het algemeen voldoende aandacht voor ruimtelijke kwaliteit in het provinciaal beleid, hoewel er nadrukkelijk ook kansen niet worden benut (bedrijventerreinen, industrieel erfgoed, natuurontwikkeling, duurzame energie). Het Friese Merenproject is het vlaggenschip wat betreft een integrale benadering en de concretisering van ruimtelijke kwaliteit. De constatering is ook dat op veel fronten nog weinig concrete resultaten te zien zijn. Dit is ook niet helemaal verwonderlijk. Je moet eerst zaaien voordat je kunt oogsten. Feit blijft wel dat ook het laten groeien en oogsten zorgvuldig begeleid moet worden. Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij continuïteit. Plannen moeten nog doorwerking vinden, waarbij er voortdurend een gevaar dreigt van verkokering en een sectorale aanpak. Belangrijk is daarom om te blijven werken aan een andere grondhouding bij de mensen, aan blijvende aandacht en betrokkenheid. Het vergroten van de bewustwording over wat ruimtelijke kwaliteit is en hoe je het toepast vereist een lange adem. Vandaar dat wij komen tot de volgende (proces)aanbevelingen in een nieuw POP om het integrale aspect van ruimtelijke kwaliteit nog beter te kunnen faciliteren:
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
213
R uimtelijke Kwaliteit kan nog beter worden verankerd in de provinciale organisatie als integraal thema dat door de afdelingen heen loopt. Het huidige kwaliteitsteam kan hierin wellicht een prominentere rol spelen. Opvallend is bijvoorbeeld in de huidige situatie dat zonnepanelen onder de afdeling Duurzaamheid vallen en windmolens onder de afdeling Ruimte. De doorwerking van Ruimtelijke Kwaliteit van provincie richting andere organisaties kan nog beter. Bewustwording vraagt continue aandacht, waarbij de provincie een leidende en stimulerende rol heeft (cursussen, masterclasses) vanuit de specifieke taak van de provincie op het gebied van ruimtelijke ordening. Ruimtelijke Kwaliteit is gebaat bij onafhankelijkheid in de planvorming. Ongevraagde adviezen hebben waarde naast gevraagde adviezen. Wij hebben gemerkt dat het zeer waardevol is om in een vroeg stadium (pro-actief) onafhankelijk en ongevraagd te kunnen adviseren over actuele kwesties. Door met gezag boven de partijen te staan krijgt een discussie een goed vertrekpunt. Dit blijven faciliteren als provinciale organisatie vanuit de specifieke taak van de provincie op het gebied van ruimtelijke ordening. De provincie als eerste verantwoordelijke voor de ruimtelijke ordening van dit land dient op het vlak van ruimtelijke kwaliteit een leidende rol op zich te nemen. De volgende belangrijke aandachtspunten op het gebied van ruimtelijke kwaliteit in Fryslân dienen zich daarbij de komende jaren aan: Herstructurering bedrijventerreinen; Friese Merenproject doorzetten en verruimen; ruimtelijke kwaliteit in uitwerking borgen; Infrastructurele projecten; ruimtelijke kwaliteit borgen; Kustveiligheid integraal benaderen; Duurzame energie in samenhang bezien; Industrieel erfgoed behouden en ontwikkelen (vooroorlogs én naoorlogs); Landbouw, natuur en recreatie koppelen waar mogelijk. Het is al met al duidelijk dat ook in de toekomst er volop aandacht en zorg nodig is voor het Friese goud, de ruimtelijke kwaliteit van het Friese (stads)landschap. Ruimtelijke kwaliteit is nog geen vanzelfsprekendheid. Het goud wordt momenteel opgepoetst, maar kan nog veel meer gaan stralen. Leeuwarden, 19 april 2012 Peter de Ruyter, landschapsarchitect, leider Atelier Fryslân.
214
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
n
Bijlage bij Reactie atelier Fryslân Verwijzing naar genoemde adviezen en activiteiten Atelier Fryslân: Werkend Landschap. Kansen voor de verbetering van ruimtelijke kwaliteit op en rond bedrijventerreinen in Fryslân. (10-2010) Leeuwarden aan Zee. Een achterkant wordt voorkant. (5-2009) Landgoed de Jouwer. Kansen voor de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit rondom het nieuwe knooppunt Joure. (11-2010) Landschappelijke inpassing N359. Een autonome weg met landschappelijke raakvlakken. (10-2010) Watersportkernen en ruimtelijke kwaliteit. Het waterfront van Heeg als voorbeeld. (9-2009) Industrieel erfgoed in Fryslân - een kansrijke opgave. Atelier Podium 1. (5-2011) Fryske tsjerken - en de romte om har hinne. Atelier Podium 2. (11-2011) Wat is natuur nog in dit land? Atelier Podium 3. (4-2012) Gemalen in het Friese landschap. Werkatelier Wetterskip. (1-2012) Klimaatverandering en ruimtelijke kwaliteit. Kansen voor het Friese kustlandschap. (10-2009) Fryske Wyn. Windturbines en ruimtelijke kwaliteit (2-2009) Sinnestroom. De ruimtelijke kwaliteit van zonnestroom in het Friese landschap. (10-2011)
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
215
216
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 3 Beleving Ruimtelijke Kwaliteit
1
n Inleiding In 2006 heeft de Friese Milieu Federatie een enquête uitgevoerd naar de beleving van het Friese landschap door de inwoners van Fryslân. Het doel daarvan was om “een gezond leefmilieu” en een “gevarieerd landschap” hoger op de politieke agenda te krijgen. Gezien het Streekplan uit 2007 is dat zeker gelukt. Immers is in dit plan met de titel “Om de kwaliteit fan de romte” de ruimtelijke kwaliteit tot hoofdthema uitgegroeid. Sindsdien heeft de provincie er hard aan getrokken om Fryslân mooi te houden. De instelling van het Atelier Fryslân, het ruimtelijke kwaliteitsteam en het uitbrengen van het kennisdocument “Grutsk op ‘e Romte!” zijn hier voorbeelden van. Het wordt dan ook als bevestiging van de inspanningen ervaren dat de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap Fryslân in 2010 tot mooiste provincie van Nederland uitriep. Dit is niet verwonderlijk aangezien onze provincie rijk is aan natuurgebieden en nog relatief ongestoorde cultuurlandschappen. Het is tevens de provincie met de meeste landschapstypen in Nederland. Landschapsbeheer Friesland en de Friese Milieu Federatie hebben met de provincie gesprekken gevoerd over een project “Moai Fryslân” op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Dit project is bedoeld om burgers bewuster te maken ruimtelijke kwaliteit en bevat onder andere een enquête, een tv serie en tijdschriftartikelen. Nu echter het streekplan wordt geëvalueerd, en enquêteresultaten hierin kunnen worden meegenomen, zijn partijen overeengekomen het onderdeel enquête al eerder uit te voeren. De provincie heeft daarop een enquête laten uitvoeren onder de Friese bevolking op het gebied van beleving van het Friese landschap. De enquête is uitgevoerd door TNS NIPO (2012). Er zijn 1029 schriftelijke enquêtes verwerkt en er heeft een herweging plaatsgevonden op geslacht, leeftijd, gezinsgrootte en sociale klasse. Daarmee kan er van worden uitgegaan dat de resultaten een representatief beeld geven van de mening van de inwoners van Fryslân. De provincie heeft de Friese Milieu Federatie gevraagd de enquête resultaten te presenteren, te analyseren en daarbij de resultaten van de eerder genoemde enquête
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
217
uit 2006 (O Fryske Grûn, door Kuiper en Lok i.o.v. de Friese Milieu Federatie) te betrekken. Deze rapportage is het resultaat van genoemde opdracht.
2
n Resultaten Voor het overzicht van de vragen en de bijbehorende respons verwijzen we naar de bijlage. De vraagnummers waarin onderstaande tekst naar wordt verwezen is ook terug te vinden in deze bijlage. Het verdient dan aanbeveling om deze bijlage naast de tekst te leggen. 2.1 Friese landschap algemeen Waardering landschap Resultaten 2012 De inwoners van Fryslân waarderen het Friese landschap gemiddeld met een 8,1 [vraag 1]. Ook is gevraagd of men vindt dat het landschap qua schoonheid de afgelopen vijf jaar is veranderd [vraag 3]. Meer dan de helft (57 %) vindt van niet. Ten opzichte de mensen die het landschap mooier vinden geworden (17 %) is er een iets groter deel (24 %) die het landschap minder mooi vindt geworden. De belangrijkste redenen waarom mensen vinden dat het landschap mooier is geworden [vraag 4] zijn de realisatie van natuur en groen (50 keer genoemd), dat er beter rekening wordt gehouden met natuur en landschap (38 keer genoemd) en dat natuur en landschap beter worden onderhouden (31 keer genoemd). Belangrijke redenen die mensen opgeven dat het landschap minder mooi is geworden [vraag 5] hebben voor een groot deel betrekking op te veel of niet passende industrie (100 keer genoemd), te veel of niet passende woningbouw (84 keer genoemd), verdwijnen van natuur/groen/bomen (58 keer genoemd), bebouwing algemeen (37 keer genoemd) en wegenbouw (28 keer genoemd). Resultaten 2006 In het onderzoek uit 2006 komt een 6,2 naar voren als cijfer voor de tevredenheid over het Friese landschap. Nieuwe gebruiksfuncties Specifiek is gevraagd of de inwoners van Fryslân het goed vinden of nieuwe gebruiksfuncties (zoals woonboerderijen en golfbanen) het platteland veranderen [vraag 2]. Een kleine meerderheid geeft aan het met deze stelling een te zijn (51 %) echter is er ook een groot deel (41 %) hiermee oneens. Resultaten 2006 In 2006 is deze vraag niet gesteld.
218
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Belang diverse kenmerken van het landschap Resultaten 2012 Voor een 16tal kenmerken is aan de inwoners van Fryslân gevraagd of ze deze belangrijk vinden voor de aantrekkelijkheid van het landschap [vraag 26 t/m 41]. Het gaat daarbij om: D e herkenbaarheid en het onderscheid van andere provincies (bijvoorbeeld door vele vergezichten). De natuurverscheidenheid (aanwezigheid van verschillende planten en dieren). De mate waarin woon-, werk-, landbouw-,natuur-, recreatiegebieden en windmolens in het landschap passen. De aanwezigheid van recreatiemogelijkheden. Het aanzien van het aangelegde groen (natuurlijk i.p.v. kunstmatig). De aanwezigheid van cultuurhistorische elementen. Beheer en onderhoud (van bijvoorbeeld bermen, sloten, wegen, houtwallen en elzensingels). De indrukken die je op kunt doen zoals duisternis en kleuren, geuren en geluiden van het landschap. De mate van natuurvariatie per seizoen. Een eigen verantwoordelijk van bewoners/gebruikers voor het landschap in de eigen omgeving. De mate waarin woningbouw past in het landschap. De mate waarin werkgebieden of bedrijfsterreinen in het landschap passen. De mate waarin de agrarische sector goed omgaat met het landschap. De mate waarin natuurgebieden in het landschap passen. De mate waarin windmolens in het landschap passen. De mate waarin recreatiegebieden passen in het landschap. Al deze kenmerken worden zonder uitzondering door meer dan 80 % van de inwoners van Fryslân belangrijk gevonden. Resultaten 2006 In 2006 is ook voor een aantal (deels dezelfde) kenmerken gevraagd naar het belang hiervan voor de aantrekkelijkheid van landschap. Hier ging het om belangen van natuurvariatie per seizoen, diverse indrukken kunnen opdoen, beheer en onderhoud, recreatiegebieden, de natuurlijkheid van aangelegd groen, de natuurverscheidenheid, de inrichting van functies, cultuurhistorische aspecten allen (vrijwel even) belangrijk gevonden werden voor de aantrekkelijkheid van het landschap. Dit werd uitgedrukt in een rapportcijfer en varieerde tussen de 7,3 en de 8,0. Duisternis in de nacht, rust/stilte Resultaten 2012 De inwoners is gevraagd of er voldoende duisternis in de nacht in hun omgeving is [vraag 6] en voldoende rust/stilte [vraag 7]. Ook is gevraagd hoe deze situatie de afgelopen vijf jaar is veranderd. De uitkomsten voor duisternis en rust/stilte lagen dicht bij elkaar. Meer dan de helft van de Friese bevolking vindt deze aspecten voldoende, meer dan een derde vindt dit onvoldoende. De situatie over de afgelopen vijf jaar [vraag 8 en 9] is volgens driekwart van de bevolking gelijk gebleven en volgens een vijfde van de bevolking verslechterd. Weinigen ervaren een verbetering (7 % voor duisternis en 4 % voor rust/stilte).
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
219
Resultaten 2006 In het onderzoek uit 2006 bleek de bevolking redelijk tevreden de mate van rust en stilte. Zij waardeerde dit aspect met een 6,5. Over het aspect aanwezigheid van duisternis in de nacht was men iets minder tevreden en waardeerde dit aspect met een 5,4. In hetzelfde onderzoek is voor wat betreft duisternis gevraagd of er iets zou moeten veranderen. Toen gaf 51 % van de respondenten (N = 254) aan hier niets aan te willen doen, 19 % zou dit willen uitbreiden en (opvallend) 30 % zou dit willen verminderen. Aantasting van het landschap Resultaten 2012 De inwoners is gevraagd of zij vinden dat het landschap in hun omgeving wordt aangetast door nieuwe wegen [vraag 10] of hoge of niet-passende bebouwing (horizonvervuiling) [vraag 11]. De uitkomsten liggen dicht bij elkaar. Een ruime meerderheid vindt van niet (65 % wegenaanleg, 59 % bebouwing) en ongeveer een derde vindt van wel. Over de afgelopen periode van vijf jaar is de situatie qua horizon vervuiling volgens driekwart van de mensen gelijk gebleven, volgens bijna een kwart verslechterd en volgens een enkeling (2 %) verbeterd. Voor aantasting door nieuwe wegen gaat het om 63 % (situatie gelijk gebleven) en 26 % (situatie verslechterd). Resultaten 2006 Uit het onderzoek uit 2006 gaven de respondenten gemiddeld net een onvoldoende (5,3) voor op het punt ‘aantasting door wegenaanleg’. 52 % van de respondenten vond dat er op dit punt niets moest gebeuren, 37 % vond dat de wegenaanleg moest verminderen en 11 % vond dat deze moest vermeerderen. In 2006 gaven de respondenten een voldoende (6,4) voor het onderdeel ‘horizonvervuiling’. 54 % van de respondenten vond dat hier niets aan moest veranderen, 44 % vond dat horizonvervuiling moest verminderen en 2 % vond dat dit moest vermeerderen. 2.2 Woongebied en woningbouw Resultaten 2012 Volgens 88 % van de inwoners van Friesland is er voldoende woongebied in de omgeving. Volgens 9 % is er te veel woongebied en volgens 4 % te weinig [vraag 14]. In de afgelopen 5 jaar is volgens 65 % van de mensen de hoeveelheid woon gebied in de eigen omgeving toegenomen, volgens 33 % gelijk gebleven en volgens 2 % afgenomen [vraag 20]. Nieuwe woningbouw in de eigen omgeving past volgens 51 % van de mensen in het landschap, en volgens 45% niet [vraag 42]. In de afgelopen vijf jaar is de inpassing van woningbouw in de eigen omgeving volgens 55 % van de mensen gelijk gebleven, volgens 28 % van de mensen verslechterd en volgens 17% verbeterd [vraag 46]. Resultaten 2006 In 2006 gaven de respondenten aan niet tevreden te zijn over de mate waarin woningen in het landschap passen en waardeerden dit aspect met een 4,2.
220
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
2.3 Bedrijventerreinen Resultaten 2012 Volgens 66 % van de inwoners van Friesland zijn er voldoende bedrijfsterreinen in de omgeving. Volgens 32 % zijn er te veel bedrijfsterreinen en volgens 2 % te weinig [vraag 15]. In de afgelopen 5 jaar is volgens 64 % van de mensen het aanbod van bedrijfsterreinen in de eigen omgeving toegenomen, volgens 35% gelijk gebleven en volgens 1% afgenomen [vraag 21]. Nieuwe bedrijfsterreinen in de eigen omgeving past volgens 48 % van de mensen in het landschap, en volgens 43% niet [vraag 43]. In de afgelopen vijf jaar is de inpassing van bedrijfsterreinen in de eigen omgeving volgens 54 % van de mensen gelijk gebleven, volgens 31% van de mensen verslechterd en volgend 15 % verbeterd [vraag 47]. Resultaten 2006 In 2006 oordeelde men zeer negatief over de mate waarin bedrijventerreinen in het landschap passen en waardeerde dit men dit aspect met een 2,0. 2.4 Windmolens Resultaten 2012 Volgens 59 % van de inwoners van Friesland is er voldoende energie opwekking met windmolens in de omgeving. Volgens 27 % is dit te weinig en volgens 14 % te veel [vraag 19]. In de afgelopen 5 jaar is volgens 23 % van de mensen de energie opwekking met windmolens in de eigen omgeving toegenomen, volgens 74 % gelijk gebleven en volgens 3 % afgenomen [vraag 25]. 57 % van de mensen vindt windmolens goed in het open landschap passen, 41 % vindt van niet [vraag 44]. De inpassing is de afgelopen 5 jaar volgens 75 % gelijk gebleven, volgens 20 % verslechterd en volgens 5 % verbeterd [vraag 48]. Resultaten 2006 In 2006 zijn geen vragen gesteld over windmolens. 2.5 Landbouw Resultaten 2012 Volgens 86 % van de inwoners van Friesland is er voldoende landbouwgebied in de omgeving. Volgens 10 % is dit te weinig en volgens 3 % te veel [vraag 16]. In de afgelopen 5 jaar is volgens 2 % van de mensen de het landbouwgebied in de eigen omgeving toegenomen, volgens 68 % gelijk gebleven en volgens 32 % afgenomen [vraag 22]. Resultaten 2006 In 2006 zijn er geen specifieke vragen over de landbouw gesteld. 2.6 Recreatie Resultaten 2012 Volgens 74 % van de inwoners van Friesland zijn er voldoende recreatiemogelijk heden in de omgeving. Volgens 25 % is dit te weinig en volgens 1 % te veel [vraag 17]. In de afgelopen 5 jaar zijn volgens 11 % van de mensen de
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
221
recreatiemogelijkheden in de eigen omgeving toegenomen, volgens 84 % gelijk gebleven en volgens 5 % afgenomen [vraag 23]. Wanneer we kijken naar de recreatiegebieden dan vindt 81 % van de Friezen dat deze gebieden voldoende in de eigen omgeving aanwezig zijn en 17 % vindt dit niet [vraag 60]. Over de afgelopen 5 jaar vindt 75 % van de mensen dat de situatie qua hoeveelheid recreatiegebieden in de omgeving gelijk gebleven, 5 % verslechterd en 20 % verbeterd [vraag 63]. De recreatiegebieden in de eigen omgeving passen volgens 87 % van de mensen in het landschap, en volgens 8 % niet [vraag 45]. In de afgelopen vijf jaar is de inpassing van recreatiegebieden in de eigen omgeving volgens 77 % van de mensen gelijk gebleven, volgens 6 % van de mensen verslechterd en volgens 16 % verbeterd [vraag 49]. Van de Friese bevolking vindt 72 % dat er voldoende wandelpaden zijn en 25 % vindt dit niet [vraag 58]. Over de afgelopen periode van 5 jaar vindt 73 % de situatie op dit punt gelijk gebleven, 21 % verbeterd en 5 % verslechterd [vraag 61]. Van de Friese bevolking vindt 84 % dat er voldoende fietspaden zijn en 15 % vindt dit niet [vraag 59]. Over de afgelopen periode van 5 jaar vindt 61 % de situatie op dit punt gelijk gebleven,35 % verbeterd en 4 % verslechterd [vraag 62]. Resultaten 2006 In 2006 waren de ondervraagden redelijk tevreden over het aantal fietspaden en waardeerden dit aspect met een 6,7. Men was in 2006 minder tevreden met de hoeveelheid wandelpaden en waardeerde dit aspect met een 4,7. Daarbij wilde 45 % dat de situatie gelijk bleef, 53 % wilde het aantal vermeerderen en 2 % wilde het aantal verminderen. Voor wat betreft de recreatiegebieden is in 2006 niet zozeer gevraagd naar het aantal gebieden als wel naar de toegankelijkheid daarvan. Dit aspect werd gewaardeerd met een 6,6. Daarbij gaf 56 % aan te willen dat de toegankelijkheid van recreatiegebieden gelijk zou blijven, 40% zou dit willen vermeerderen en 4 % zou dit verminderd willen zien. 2.7 Natuur Resultaten 2012 Opmerking: De vragen over de hoeveelheid natuur en de ontwikkeling hierin de afgelopen vijf jaar zijn feitelijk twee keer gesteld met iets andere maar wel vergelijkbare uitkomsten. Volgens 71 % van de inwoners van Friesland is er voldoende natuurgebied in de omgeving. Volgens 28 % is dit te weinig en volgens 1 % te veel [vraag 18]. (Volgens de uitkomsten van vraag 52 vindt 85 % de hoeveelheid natuur in de eigen omgeving voldoend en 14 % niet). In de afgelopen 5 jaar is volgens 10 % van de mensen de hoeveelheid natuurgebied in de eigen omgeving toegenomen, volgens 73 % gelijk gebleven en volgens 17 % afgenomen [vraag 24]. (Volgens de uitkomsten van vraag 55 is dit respectievelijk 70 %, 21 % en 10 %).
222
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
De natuur in de eigen omgeving is volgens 78 % van de mensen gevarieerd [vraag 50] en 18 % vindt dit niet. Deze gevarieerdheid is de afgelopen 5 jaar volgens 73 % van de mensen gelijk gebleven, volgens 16 % van de mensen beter geworden en volgens 11 % slechter. Van de inwoners van Friesland vindt 54 % dat er voldoende aanleg van nieuwe natuur is in de omgeving [vraag 52], 36 % vindt dit niet. 13 % vindt dat er de afgelopen 5 jaar veel nieuw natuur is aangelegd, 65 % weinig en 23 % geen [vraag 56]. Van de Friese inwoners vindt 8 % van de inwoners de natuur in de omgeving lelijk en 90 % van de bevolking vindt dit niet [vraag 53]. Over de afgelopen 5 jaar vindt 74 % het uiterlijk van de natuur gelijk gebleven, 16 % vindt de natuur mooier geworden en 10 % lelijker [vraag 54]. Resultaten 2006 In 2006 is niet specifiek gevraagd of men vindt dat er voldoende natuur is. Wel is gevraagd of er voldoende natuuraanleg is. Dit aspect kreeg met een 5,5 een krappe voldoende. Hierbij wilde 59 % de natuuraanleg vermeerderen, 36 % zou het zo laten en 5 % wilde dit vermeerderen. Ook is in 2006 gevraagd naar de natuurvariatie. Dit aspect werd gewaardeerd met een 6,9. Aan de mate van natuurvariatie zou 53 % niets willen doen, 46 % zou dit willen vermeerderen en 1 % zou dit willen verminderen. 2.8 Cultuurhistorie Resultaten 2012 Van de Friese bevolking vindt 77 % dat goed wordt omgegaan met historische elementen en 10 % vindt dit niet [vraag 64]. Volgens 76 % van de mensen is de situatie over de afgelopen 5 jaar op dit punt gelijk gebleven, 15 % vindt de situatie verbeterd en 10 % vindt de situatie verslechterd [vraag 65]. Resultaten 2006 In 2006 was men redelijk tevreden over hoe men in Fryslân met historische elementen omging en waardeerde dit aspect met een 6,1.
3
n Samenvattende conclusies D e inwoners van Fryslân zijn gemiddeld dik tevreden over het Friese landschap geven het rapportcijfer 8.1. Dit is een verbetering ten opzichte van 2006, toen er gemiddeld een 6,2 werd gescoord. Daarnaast vindt de meerderheid dat het landschap de afgelopen 5 jaar qua schoonheid gelijk is gebleven. Belangrijke risicofactoren (waarom gaan mensen het landschap minder mooi vinden) zijn de bouw van woningen, bedrijventerreinen/industrie en wegen en het verdwijnen van natuur en groen. Belangrijke succesfactoren (waarom gaan mensen het landschap mooier vinden) zijn de realisatie van natuur en groen, goed rekening houden met natuur en landschap (zoals inpassing van andere functies) en het onderhoud van natuur en landschap.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
223
A lle kenmerken van het landschap worden vrijwel even belangrijk gevonden voor de aantrekkelijkheid ervan. O ver de vraag of nieuwe gebruiksfuncties (zoals woonboerderijen en golfbanen) het platteland mogen veranderen is de Friese bevolking verdeeld. D e meerderheid van de Friese bevolking vindt de diverse gebruiksfuncties in de eigen omgeving (woongebied, bedrijfsterreinen, landbouwgebied, recreatiemogelijkheden, natuurgebied en energie opwekking ) voldoende aanwezig. E en ruime meerderheid vindt dat het aanbod van de gebruiksfuncties landbouw, recreatie, natuur en energieopwekking de afgelopen vijf jaar gelijk is gebleven. Voor woongebied en bedrijfsterreinen vindt de meerderheid dat deze functies juist zijn toegenomen. R uim de helft van de Friese bevolking ervaart voldoende duisternis en rust/stilte in haar omgeving, meer dat een derde ervaart dit onvoldoende. E en ruime meerderheid van de bevolking ervaart geen horizonvervuiling of aantasting van het landschap door nieuwe wegen in haar omgeving. Een derde ervaart dit wel. O ver de inpassing in het landschap van diverse functies in het landschap is de Friese bevolking verdeeld. Dit geldt voor nieuwe woningbouw, nieuwe bedrijfsterreinen en windmolens. Positieve uitzondering zijn de recreatiegebieden waarvan de meeste mensen vinden dat deze goed in het landschap passen. D e overgrote meerderheid van de Friese bevolking is tevreden over de natuur, ze vindt deze voldoende aanwezig, gevarieerd en zeker niet lelijk. Een kleine meerderheid vindt dat er voldoende natuur wordt aangelegd en ruim een derde vindt dit niet. Daarnaast vindt een ruime meerderheid dat deze aspecten de afgelopen vijf jaar gelijk gebleven zijn. E en ruime meerderheid van de Friese bevolking is tevreden met de recreatiemogelijkheden. Ze vindt dat er voldoende wandelpaden, fietspaden en recreatiegebieden in de eigen omgeving zijn. Daarnaast is het aanbod van genoemde aspecten volgens en ruime meerderheid de afgelopen 5 jaar gelijk gebleven en volgens een kleiner deel verbeterd. Verslechteringen worden nauwelijks waargenomen. D e Friezen vinden in ruime meerderheid dat er goed wordt omgegaan met de cultuurhistorische elementen in de eigen omgeving. Dit is de afgelopen vijf jaar volgens de meesten gelijk gebleven. V olgens driekwart van de bevolking gaat de agrarische sector goed om met natuur en landschap en is dit de afgelopen vijf jaar gelijk gebleven.
224
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
4
n Aanvullende analyse van de resultaten Op basis van de eerste resultaten zijn door de provincie nadere vragen gesteld over de resultaten, namelijk: Kijken mannen anders tegen ruimtelijke kwaliteit aan, met name als het gaat om windmolens? Kijken mensen uit verschillende leeftijdscategorieën anders tegen ruimtelijke kwaliteit aan, met name als het gaat om windmolens? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zijn de resultaten vergeleken voor een aantal enquêtevragen waarbij onderscheid is gemaakt in enerzijds man/vrouw en anderzijds in de leeftijdscategorieën 18-39 / 40-54 en 55+. Onderstaand de resultaten van deze vergelijkingen. Vraag 1: Hoe mooi vindt u het Friese Landschap? De waardering van zowel mannen als vrouwen komt uit op een 8,1. De waardering van de 18-39 jarigen komt uit op een 7,9 De waardering van de 40-59 jarigen komt uit op een 8,1 De waardering van de 60 plussers komt uit op een 8,3 Het blijkt dat vrouwen en mannen het Friese landschap even hoog waarderen en dat de ouderen het landschap nog ietsje hoger waarderen dan de jongeren. Dit sluit aan bij de opmerking van een respondent: "Ik ben het landschap meer gaan waarderen naarmate ik ouder wordt". Vraag 2: Ik vind het goed dat nieuwe gebruiksfuncties het landschap veranderen. Helemaal mee eens (1) Grotendeels mee eens (2) Grotendeels mee oneens (3) Helemaal mee oneens (4) Het gemiddelde over de totaal komt uit op 2,46. Voor mannen is dit 2,47 en voor vrouwen 2,45, geen noemenswaardige verschillen dus. Voor de verschillende leeftijdscategorieën geldt: 18-39 : 2,47 40-59 : 2,45 60+ : 2,46 Wat betreft deze vraag zijn er geen noemenswaardige verschillen tussen de leeftijdscategorieën.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
225
Vraag 19: Wilt u per gebruiksfunctie aangeven of er volgens u te weinig, voldoende of te veel aanwezig zijn in uw omgeving? (Windmolens.) Te weinig
Voldoende
Allen (x=1029)
27%
58%
Te veel 15%
Vrouwen (x=497)
27%
61%
12%
Mannen (x=532)
26%
56%
18%
18-39 (x=329)
28%
62%
10%
40-59 (x=369)
27%
59%
14%
60+ (x=331)
25%
53%
22%
Vraag 44: Ik vind dat windmolens in het open landschap passen. Bent u het daar? Helemaal mee eens (1) Grotendeels mee eens (2) Grotendeels mee oneens (3) Helemaal mee oneens (4) Het gemiddelde voor het totaal komt uit op 2,40. Voor mannen is dit ook 2,40 en voor vrouwen 2,41. Voor de verschillende leeftijdscategorieën geldt: 18-39 : 2,29 40-59 : 2,41 60+ : 2,50 Samenvattend kunnen we ten aanzien van windmolens zeggen dat het erop lijkt dat vrouwen iets positiever staan ten opzichte van de hoeveelheid windmolens. Er zijn iets namelijk iets minder vrouwen die vinden dat er te veel in hun eigen omgeving zijn (12% van de vrouwen tegenover 18% van de mannen). Dit ligt blijkbaar niet aan de vraag hoe deze passen in het landschap daar de uitkomst van deze vraag voor mannen en vrouwen vrijwel gelijk is. Een duidelijker verschil zien we wanneer we naar de leeftijdscategorieën kijken. Hier blijkt dat jongeren positiever staan tegenover windmolens dan ouderen. Zo vindt slechts 10 % van de jongeren (18-39 jaar) dat er teveel windmolens in hun eigen omgeving zijn tegenover 22 % van de 60 plussers. Daarbij vinden de jongeren de windmolens ook beter passen in het open landschap.
5
n Discussie en aanbevelingen Opmerkingen en aanbevelingen over de opzet van het onderzoek De onderzoeken uit 2006 en 2012 vertonen aanzienlijke verschillen in aanpak. Zo is er een verschil in de onderzoekspopulatie. In 2006 is gekozen voor inwoners van Fryslân van 15 jaar en ouder, in 2012 was dit 18 jaar en ouder. Ook verschillen de vraagstellingen, de steekproefgrootte en de antwoordmogelijkheden. Hierdoor is een vergelijking tussen de resultaten uit 2006 en 2012 eigenlijk niet goed te maken. Om tot een goed vergelijk te komen tussen diverse enquêteresultaten is het van belang om te vergelijken onderzoeken op dezelfde manier uit te voeren. Deze constatering leidt dan ook tot de volgende aanbeveling voor de provincie.
226
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Hanteer bij een herhaling van het onderzoek (bijvoorbeeld over 5 jaar) dezelfde onderzoeksmethode als in 2012. De provincie heeft aangegeven de enquêteresultaten in te willen zetten te behoeve van beleidsevaluatie. Wanneer de provincie dit in de toekomst wil blijven doen en bijvoorbeeld over vijf jaar een vergelijkbare enquête wil houden, verdient het aanbevelingen om vooraf meetbare doelstellingen te formuleren. Bijvoorbeeld: Ons beleid is erop gericht om de waardering voor het Friese landschap op minimaal een 8 te handhaven. Formuleer bij een vervolgonderzoek vooraf meetbare doelstellingen. De enquête uit 2012 is niet regiospecifiek gemaakt. Het verdient aanbeveling om bij een vervolgonderzoek de vier cijfers van de postcode te vragen. Op deze manier zou je kunnen herleiden of een probleem (bijvoorbeeld "te weinig wandelpaden") in een specifieke regio meer speelt en hierop inspelen. De op die manier verkregen regionaal gespecificeerde gegevens bieden bijvoorbeeld goede aanknopingspunten om in streekagenda verband mee aan de slag te gaan. Vraag bij een vervolgonderzoek de vier cijfers van de postcode. Inhoudelijke bijzonderheden Opvallend is de hoge waardering voor het landschap (8,1) en vergelijking met het onderzoek uit 2006 (6,2). Alhoewel de onderzoeken niet één op één te vergelijken zijn, lijkt er toch iets te zijn veranderd. Aangezien het Friese landschap sinds 2006 niet op grote schaal is veranderd, moet de verklaring worden gezocht in een verandering van denken over het landschap. Wij voeren hier twee mogelijke verklaringen voor aan. In 2006 was er veel aandacht in de media voor verrommeling van het landschap. Dit heeft mogelijk bijgedragen aan een lagere waardering voor het landschap in de publieke opinie. De andere verklaring ligt in het feit dat in 2010 Fryslân tot de mooiste provincie van Nederland is uitgeroepen. Hier is veel publiciteit over geweest en nog steeds wordt dit feit regelmatig aangehaald. Het is goed mogelijkheid dat de Friezen hierdoor positiever over hun eigen landschap zijn gaan denken. Ook opvallend is de sterke verdeeldheid over de vraag of nieuwe ontwikkelingen zoals woonboerderijen en golfbanen het landschap mogen veranderen. Dit pleit voor (behoud van) zorgvuldig beleid en afwegingen. Verder vonden wij opvallend de grote waardering van de Friese bevolking voor de manier waarop de landbouwsector omgaat met natuur en landschap. Alhoewel in de open vragen ook opmerkingen gemaakt zijn over lage grondwaterpeilen, eenvormig grasland en het ontbreken van vee in de wei vindt men toch in algemene zin dat de landbouw het goed doet. Dit heeft waarschijnlijk te maken dat het feit dat de landbouw voor een belangrijk deel mede het groene karakter van de provincie bepaalt. In deze rapportage hebben we op basis van de enquêteresultaten belangrijke risicofactoren (bouw van woningen, bedrijventerreinen/industrie en wegen en het verdwijnen van natuur en groen) en succesfactoren (de realisatie van natuur en groen, goed rekening houden met natuur en landschap en het onderhoud van natuur en landschap) benoemd. Voor een goede balans verdient het aanbeveling
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
227
om wanneer projecten worden uitgevoerd met risico’s voor de ruimtelijke kwaliteit, tegelijkertijd ook aandacht te besteden aan de succesfactoren. Natuurcompensatie en zuinig ruimtegebruik zijn hier voorbeelden van. Op de vraag of men suggesties heeft om het landschap te verbeteren zijn erg uiteenlopende antwoorden gegeven. Hieruit zijn dan ook maar moeilijk conclusies te trekken. Wel viel op dat meerdere mensen aangaven dat woningen en bedrijfsgebouwen worden gebouwd terwijl elders nog leegstand is. Zij pleiten in verschillende bewoordingen voor zorgvuldig ruimtegebruik. Dus eerst het bestaande renoveren, (her) gebruiken of slopen alvorens nieuw te bouwen. Een pleidooi waar we ons als Friese Milieu Federatie graag bij aansluiten. Het valt op dat voor veel ruimtelijke kwaliteitsaspecten grofweg de helft van de bevolking tevreden is maar ook (minstens) een derde niet. Dit geldt voor de vragen op het gebied van aanleg nieuwe natuur, rust en stilte, duisternis, aantasting door nieuwe wegenaanleg, horizonvervuiling, aanwezigheid van bedrijventerreinen, passendheid in de omgeving van woningbouw, bedrijventerreinen en windmolens. Het geeft aan “dat we het in Fryslân goed doen” maar dat blijvende aandacht voor deze aspecten een absolute must is.
Ús Gea in 2012 Analyse van de uitkomsten van de landschapsenquête Fryslân (TNS NIPO, 2012 i.o.v. provincie Fryslân). Friese Milieu Federatie, 24 juli 2012 i.o.v. de provincie Fryslân
228
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 4 Afkortingen
AMvB Ruimte
Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (rijk)
BDU
Brede doeluitkering
Barro
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
BeBos
Bestemmingsplannen Beoordelingsysteem
BOK
Bestuursovereenkomst (tussen rijk en regio)
Bro
Besluit ruimtelijke ordening
bvo
bruto vloeroppervlakte
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CHK
Cultuurhistorische kaart
DPIJ
Deltaprogramma IJsselmeer
EHS
Ecologische Hoofdstructuur
EIB
Economisch Instituut voor de Bouw
ELenI
Economische Zaken, Landbouw en Innovaties
EZ
Economische Zaken
FAMKE
Friese Archeologische Monumentenkaart Extra
FMP
Fries Merenproject
FYLG
Frysk Ynfestearringsbudzjet Lanlik Gebied
IBIS
Integraal Bedrijventerrein Informatie Systeem
ILG
Investeringsbudget Landelijk Gebied
IenM
Infrastructuur en Milieu
IPO
Interprovinciaal Overleg
ISV
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing
IOV
Individueel Openbaar Vervoer
IVS90
Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepvaart
KRW
Kaderrichtlijn Water
KvK
Kamer van Koophandel
LTO
Land- en Tuinbouw Organisatie
m.e.r.
Milieueffectrapportage
MPI
Meerjarenplan Infrastructuur
MoMo
Modernisering Monumentenzorg
MW
Megawatt
NAM
Nederlandse Aardolie Maatschappij
NFW
Noardlike Fryske Wâlden
NGE
Nederlandse Grootte Eenheid
PHP
Provinciaal Herstructureringsprogramma Bedrijventerreinen 2010-2013
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
229
PMJP
Provinciaal Meerjarenprogramma Plattelandsontwikkeling
PKB
Planologische Kernbeslissing (rijk)
POP
Provinciaal Omgevingsplan
PVVP
Provinciaal Verkeer- en vervoerplan
OV
Openbaar Vervoer
RC
Regionaal Centrum
RO
Ruimtelijke Ordening
RvS
Raad van State
SER
Sociaal Economische Raad
SO
Standaard Opbrengst
STRONG
Structuurvisie Ondergrond
SVIR
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
VFG
Vereniging van Friese Gemeenten
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
vvo
verkoopvloeroppervlakte
WHP
Waterhuishoudingsplan
WKO
Warmte Koude Opslag
WMO
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Wro
Wet ruimtelijke ordening (van kracht sinds 1 juli 2008)
WRO
Wet op de Ruimtelijke Ordening (van kracht geweest tot 1 juli 2008)
230
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 5 Agendapunten nieuw beleid
1
n Overzicht van agendapunten voor nieuw omgevingsbeleid Deze bijlage bevat een kort overzicht van de agendapunten voor nieuw omgevingsbeleid, zoals die in de evaluatie streekplan per hoofdstuk (5 t/m 17) zijn beschreven. Per agendapunt wordt verwezen naar de betreffende pagina van de evaluatie, waar een meer complete duiding van dat agendapunt is gegeven. In hoofdstuk 4 van de evaluatie is de samenhang tussen de diverse onderwerpen beschreven.
Hoofdstuk 5
Wonen
Nagaan of streefaandelen 30-40% binnenstedelijke bouw nog reëel zijn.
40
Accent verleggen van groei naar verdeling schaarse groei en vooral begeleiding
41
herstructurering en transformatie. Vraag is welke rol, ook financieel de provincie hierbij inneemt. Hoe kunnen wij als provincie naast het accent op duurzaam bouwen en inbreiding,
41
het accent op kwaliteit (segmenten, levensloopbestendig) stimuleren. Meer dan faciliteren? In ieder geval in krimpgebieden agenderen en faciliteren. Geen nieuwe pilots landelijk wonen.
41
Afweging maken of rood-voor-groen arrangementen in het landelijk gebied
41
wenselijk zijn (financiering/beheer natuur en landschap via woningbouw), ook in afweging tot het belang van rood-voor-rood-financiering van de transformatieopgave in de dorpen.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
231
Hoofdstuk 6
Leefbaarheid
Nagaan of nader beleid moet worden geformuleerd ten behoeve van ‘enige
48
aanvullende nieuwbouw’ bij hergebruik van leegkomende bebouwing in het landelijk gebied. (Ook geagendeerd voor eventueel aanpassen Verordening Romte). Verruiming mogelijkheden voor zorgfuncties in het landelijk gebied. (Ook
48
geagendeerd voor eventueel aanpassen verordening Romte). Overwegen om de sloopnormen voor ruimte-voor-ruimte in het landelijk gebied aan
48
te passen. Nagaan of de in de Verordening Romte opgenomen ontheffingsbepalingen moeten
48
worden omgezet naar (afwijkings)bepalingen, bij toepassing waarvan de gemeente primair bevoegd is. (Geagendeerd voor wijziging van de verordening).
Hoofdstuk 7
Werken
Accent verleggen van ‘groeidenken’ naar herstructurering en transformatie van
57
werkfuncties; minder ambitieuze programmering om leegstand te voorkomen en kwaliteit te behouden. Vraag is in hoeverre de provincie dat transformatieproces zal ondersteunen. Vraag is in welke mate expliciet concentratiebeleid ten aanzien van werkfuncties nog
57
betekenisvol is. Nieuwe behoefteramingen zijn nodig. Nagaan of huidige afspraken over
57
ontwikkeling nieuwe bedrijventerreinen 2010-2020 nog reëel zijn. Nieuwe afspraken maken met F4 gemeenten over programmering van
57
kantoorontwikkelingen. In nieuw beleid uitgaan van andere (lagere) scenario’s en omslag van kwantiteit naar kwaliteit. Herijking van beleid t.a.v. vestigingsmogelijkheden perifere detailhandel kan aan
58
de orde zijn, gelet op toenemende leegstand. Prioriteit aan winkels in bestaand bebouwd (kernwinkel)gebied Onderzoek naar ontwikkelingen detailhandel
Hoofdstuk 8
58
Netwerken
Het PVVP is in 2011 herzien, na evaluatie. Er zijn scherpere prioriteiten gesteld. In
64
het BDU ligt de prioriteit op OV en veilig verkeersgedrag. OV kosteneffectiever met sterke hoofdstructuur en maatwerk. Infrastructuurwerken kosteneffectiever op basis van herziene ontwerprichtlijnen. Voor beoogde maatregelen m.b.t. fietsverkeer, verkeersveiligheid en overstappunten zijn nog geen middelen beschikbaar. De accenten vanuit het PVVP zullen voor zover fysiek-ruimtelijk van belang doorwerken in nieuw omgevingsbeleid. Gelet op de beperkte programmaruimte voor woningbouw zijn extra programmaafspraken als onderdeel van gebiedsgerichte (Infra-)projecten niet meer gewenst, tenzij deze inpasbaar zijn in de regionale behoefte.
232
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
64
Hoofdstuk 9
Recreatie en toerisme
Normering voor omvang van de verblijfsrecreatieve voorzieningen moet opnieuw
73
worden bekeken. Om goed inzicht te krijgen in ontwikkelingen in de sector laten wij onderzoek doen, ter onderbouwing van eventueel nieuw beleid. Los van herijking van de normering willen we de Verordening Romte op korte termijn
73
aanpassen om gemeenten enige ruimte te bieden om (in beperkte mate) af te wijken van de basisnormering en om bedrijven te faciliteren die willen uitbreiden met een mix van voorzieningen (standplaatsen, huisjes, ligplaatsen). (Geagendeerd voor wijziging Verordening Romte). Wij willen in bredere zin de diverse elementen van het ruimtelijke recreatiebeleid
74
tegen het licht houden (positie recreatiekernen, evt. ontwikkelingsgebieden, ruimte voor kleinschalig kamperen, de kwalitatieve compensatie van natuur en landschap, nieuwe kansen voor de sector, routenetwerken en positie Waddeneilanden). Opnieuw samen met gemeenten kijken naar stabilisatiebeleid (verblijfs)recreatie
74
Waddeneilanden, nu de rijksinzet daarop is gewijzigd (niet in Structuurvise Infra en Ruimte, sturing nu via Natuurbeschermingswet). Nagaan of het (planologische) instrument ‘beddenboekhouding’ nog gewenst is. Nagaan of de in de Verordening Romte opgenomen ontheffingsbepalingen moeten
48
worden omgezet naar (afwijkings)bepalingen, bij toepassing waarvan de gemeente primair bevoegd is (Geagendeerd voor wijziging van de verordening).
Hoofdstuk 10 Landbouw Voor grootschalige melkveehouderij is inmiddels nieuw beleid vastgesteld (bouwvlak
84
3 ha, plaatsgebondenheid). De Verordening Romte zal hieraan worden aangepast. (Geagendeerd voor de wijziging van de verordening Romte). Beleid voor intensieve veehouderij heroverwegen zodra het standpunt van
84
het kabinet over het advies van de gezondheidsraad bekend is. In dat verband beoordelen of er een onderscheid tussen intensieve veehouderij en overige (grondgebonden) veehouderij wenselijk is (Geagendeerd voor wijziging van de verordening). Bekijken of de behoefte aan ruimte voor glastuinbouw zodanig is dat het ruime
84
zoekgebied voor glastuinbouw kan vervallen. Nu glastuinbouw bij Sexbierum minder ruimte nodig lijkt te hebben nagaan welke
84
ontwikkelingsruimte buiten het concentratiegebied nodig is. Schaalvergroting en verbreding van agrarische hulp- en aanverwante bedrijven is
84
aandachtspunt. Haalbaarheid van het concept ‘agro-locaties’ tegen het licht houden. Meer rekening houden met effecten van agrarische schaalvergroting (o.a. grotere
85
landbouwmachines) op verkeer en ontsluiting, ook bij aanverwante bedrijven. Nagaan of het ‘kwaliteitsnetwerk voor landbouwverkeer’ nader uitgewerkt kan worden. Vervolgstappen bepalen ten aanzien van teelt van genetisch gemanipuleerde
85
gewassen.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
233
Hoofdstuk 11 ‘Om de kwaliteit fan de romte’: landschap en cultuurhistorie Gewenst om landschappelijke en cultuurhistorische waarden, elementen en
105
structuren van provinciaal belang specifiek in beeld brengen. Project ‘Grutsk op’e Romte, kan leiden tot thematische structuurvisie. Zo nodig expliciete doorwerking bij andere partijen. Nadere afspraken met gemeenten over de doorwerking, al of niet in de Verordening Romte. (Ook geagendeerd voor wijziging van de verordening.) Vraag of beleidskader landschap aanpassing behoeft nu rollen van rijk en
106
provincies ten aanzien van bescherming, beheer en ontwikkeling verschuiven. Zie nota Natuer en Lanlik Gebiet. Diversiteit landschappen is ‘sterk merk’. Met ‘Grutsk’ gaan we nader selecteren.
106
Dat kan leiden tot nadere prioriteiten voor investering, mee afhankelijk van draagvlak/samenwerking in streek(agenda). Nagaan of integrale aanpak van ruimtelijke effecten van voorzieningen voor
106
duurzame energie meerwaarde heeft. Dat veronderstelt dan ook integratie van het windbeleid. Nagaan wenselijkheid van specifiek beleid voor ‘donkerte’, al of niet met
106
planologische doorwerking naar gemeenten. Vooralsnog gericht op bestuurlijke samenwerking en agendering in streekagenda’s. Nagaan of ‘verpaarding’ van het landschap aandacht verdient in het beleid.
106
Hernieuwde aandacht voor beleid landschap en cultuurhistorie van het IJsselmeer,
106
vanuit nieuwe afbakening van beleidsverantwoordelijkheden van rijk en provincie.
107
Hoofdstuk 12 Natuur Nota Natuer en Lanlik Gebiet geeft nieuwe beleidskader voor natuur, op basis van
117
onderhandelingsakkoord. Bouwsteen voor integraal omgevingsbeleid. Herijking Ecologische Hoofdstructuur, vast te leggen in de Verordening Romte.
118
(Geagendeerd als wijziging verordening.) Aanpassen van beleid en bepalingen Verordening Romte aan Besluit algemene
118
regels ruimtelijke ordening (Barro, 2e tranche). (Geagendeerd voor wijziging van de verordening. Nader overleg over rijks- en provinciale verantwoordelijkheden inzake agrarisch
118
natuurbeheer, met name ook vanwege de effecten voor het provinciaal weidevogelbeleid. Heroriëntering op provinciaal weidevogelbeleid, op inhoud (accent op kerngebieden)
118
en ook voor wat betreft de compensatieregeling. Nader bezien of de waarden van landschap en cultuurhistorie van het IJsselmeer
118
anders geborgd kunnen en moeten worden, nu de bescherming daarvan als onderdeel van de natuurwaarden van de EHS wegvalt. Bezien of de Verordening Romte aangevuld moet worden met bepalingen ter bescherming van de EHS bij ‘rode’ en recreatieve ontwikkelingen nabij de EHS. (Geagendeerd voor eventuele wijziging van de verordening Romte)
234
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
118
Hoofdstuk 13 Water Realisering van waterberging in de deelsystemen gaat langzaam en is agendapunt
126
voor het toekomstig (water)beleid. Meer aandacht voor versterking Afsluitdijk in combinatie met andere functies
126
(natuur, blue energy, infocentrum).Mogelijk geen nieuw spuicomplex, maar extra maalcapaciteit. Beleid inzake veenweidegebieden wordt tegen het licht gehouden op basis van
126
Startnotitie veenweidevisie. In Waterhuishoudingplan is besloten dat calamiteitenpolders kunnen vervallen, tenzij
126
er alsnog nieuwe inzichten ontstaan. Eventuele ruimtelijke consequenties van het Deltaprogramma Zoet Water verwerken,
126
waaraan rijk met provincies in komende jaren invulling gaat geven.. Nagaan of aanpassing van het (ruimtelijk) beschermingsregime voor
126
grondwaterbeschermingsgebieden gewenst is. Samen met gemeenten en waterschap nagaan of provinciale checklist watertoets nog
126
nodig is en zo ja, moet worden aangevuld.
Hoofdstuk 14 Kustverdediging Geen streekplanuitwerkingen voor de Waddeneilanden nodig. Wel rekening
134
houden met eventuele ruimtelijke gevolgen van op te stellen provinciale kustvisie (aangekondigd in WHP), gericht op kustveiligheid en kustbeheer. Beleid ten aanzien van buitendijkse ontwikkelingen IJsselmeer herijken en inhoud
134
geven aan verantwoordelijkheid t.a.v. landschap. Nagaan of aanwijzing van risicogebieden gewenst is in licht stijgende zeespiegel en
134
evt. peilverhoging IJsselmeer. Beleid meer richten op meerlaagsveiligheid. Nu vooral aandacht voor 1e laag:
134
dijkversterking. Zwaarder accent op maatregelen in de 2e en 3e laag; verkenningen daar naar maken deel uit van de Deltaprogramma’s. Nagaan of beleid op grond daarvan bijstelling behoeft. Begrenzing kustfundament is nu geregeld in Besluit algemene regels ruimtelijke
135
ordening (Barro) en kan vervallen in Verordening Romte. (Geagendeerd voor wijziging verordening,) Nagaan of regels in Barro t.a.v. bescherming primaire waterkeringen overlappen
135
met provinciaal beleid en daarvan afgeleide bepalingen in de Verordening Romte. (Geagendeerd voor wijziging Verordening)
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
235
Hoofdstuk 15 Bodem Provinciale belangen inbrengen in de komende rijksvisie STRONG mede op basis van
144
opgedane kennis in project Boustienen en het informatieknooppunt. In nieuw beleid voor opslag van afvalstoffen en winning diepere delfstoffen sterker
144
dan nu rekening houden met (provinciale) bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Bodemaspecten moeten meer dan nu onderdeel vormen van integraal
145
omgevingsbeleid. Versterken samenhang tussen bodemaspecten, maar vooral ook met andere bovengrondse omgevingsaspecten. Over tijdelijke opslag van aardgas en andere gassen moet nader standpunt worden
145
ingenomen teneinde – bij het ontbreken van een formele bevoegdheid ook als adviseur richting het rijk concrete intiatieven te kunnen beoordelen. Herijking nodig van beleid inzake opsporen en winnen van diepe delfstoffen onder
145
het wad. Beleid richten op bodemdaling en schadeherstel. Specifiek beleid nodig over geotermie (aardwarmte).
145
Beleid blijven richten op multifunctionaliteit bij ontgrondingen, maar
145
ontgrondingenparagraaf herijken op grond van nieuwe ontwikkelingen
146
(zandwinning in combinatie met andere maatschappelijke doelen, zoals verdieping meren, verdrogingbestrijding). Inventarisatie van open en gesloten WKO-systemen samen met gemeenten; moet
146
leiden tot kansenkaart. Kijken of aanvullende provinciale criteria nodig zijn.
Hoofdstuk 16 Milieu Duurzaamheid als basis voor omgevingsbeleid krijgt nadrukkelijker aandacht.
149
(energie, hergebruik, kringlopen) in nieuw integraal omgevingsbeleid voor water, natuur, energie en landschap. Inzet op transitie naar biobased economy ondersteunt de aantrekkingskracht van landschap en natuur. Bevorderen duurzame energie in de (bestaande) woningvoorraad (100.000
150
woningenplan) wordt onderdeel van breder beleid waarin transformatie van de bestaande bebouwde omgeving en woningvoorraad centraal staan.. Ambitie om minimaal 400MW windenergie te realiseren leggen we neer in
150
provinciale structuurvisie en doorwerken in structuurvisie rijk. Na vaststelling structuurvisie Wind de Verordening Romte aanpassen. (Geagendeerd voor wijziging verordening.) Nagaan welke ruimtelijke uitgangspunten benodigd zijn voor inpassing van voorzieningen in het landelijk gebied gericht op energie, hergebruik van grondstoffen, het lokaal sluiten van kringlopen en transitie naar een biobased economy.
236
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
150
Hoofdstuk 17 Gebieden Uitbreidingsbehoefte steden zoals geïndiceerd in het gebiedenhoofdstuk van het
162
streekplan is vanwege de demografische ontwikkelingen achterhaald en kan worden beperkt of gefaseerd. Nadere keuze nodig bij diverse steden. Ontwikkelmogelijkheden voor gebiedsontwikkeling combinaties n.a.v. natuur,
162
recreatie, water en landschap op haalbaarheid en wenselijkheid bezien vanuit nota Natuer en Lanlik Gebiet. Herijking beleid voor het IJsselmeer, zie ook hfdst. 11 en 14.
163
In één toekomstige integrale visie moet ook het beleid voor de Waddenzee worden
163
opgenomen. Basis is de in ontwikkeling zijnde visie harmonisatie/inventarisatie interprovinciaal waddenbeleid. Nagaan hoe de afstemming van natuurwaarden en recreatiedruk op de
163
Waddeneilanden gestalte moet krijgen, eventueel anders dan met de huidige beddenboekhouding. Zie ook hoofdstuk 9. Beheerplan en Deltavisie IJsselmeer zijn bouwstenen voor nieuw beleid.
163
Ruimtelijk beleid voor gebieden zal in de nieuwe planningssystematiek (één integrale
163
strategische visie) een andere plek moeten krijgen, mogelijk als kapstok voor de streekagenda’s.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
237
238
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 6 Wijzigingen Verordening Romte
Overzicht van noodzakelijke of mogelijk gewenste aanpassingen Verordening Romte
1
n Evaluatie Streekplan In de evaluatie is in enkele hoofdstukken beschreven dat het gewenst is om de bepalingen in de verordening, vooruitlopend op nieuw omgevingsbeleid, op korte termijn aan te passen, opdat het huidige beleidskader meer efficiënt kan worden uitgevoerd. Voor enkele onderwerpen gaat het om een nadere afweging of wijziging van de verordening gewenst is. Bij het aanbieden van de wijziging zullen wij het voorstel om al of niet te wijzigen per onderwerp (zie 4) toelichten.
2
n Aanpassing verordening aan wettelijke vereisten. Sinds de vaststelling van de verordening is op rijksniveau het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, in twee tranches, waarvan de 2e tranche per 1 oktober 2012) in werking getreden en is het Besluit ruimtelijke ordening op onderdelen aangepast. De verordening moet aan die wettelijke regels worden aangepast. Ook is de zgn. ‘Spoedwet reparatie Wro’ per 1 oktober 2012 in werking getreden. Daarin is per 1 oktober 2012 de mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing door de provincie van bepalingen in de provinciale verordening wettelijk geregeld. Daarbij is bepaald dat het instrument van ontheffing slechts als ultimum remedium, in niet voorzienbare gevallen, mag worden ingezet. Daar waar sprake is van voorzienbaarheid van ontwikkelingen zal de verordening ter zake directe regels moeten stellen. Bij vaststelling van de verordening was al op die verwachte wetaanpassing geanticipeerd door enkele in het ontwerp opgenomen ontheffingsbepalingen (waarbij GS kunnen besluiten tot het verlenen van ontheffing) te veranderen in afwijkings bepalingen (waarbij de gemeente verantwoordelijk is, mits wordt voldaan aan de in die bepaling opgenomen criteria). De houdbaarheid van de nu in de Verordening Romte opgenomen ontheffingsmogelijkheden zullen opnieuw moeten worden beoordeeld op basis van genoemde wetswijziging.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
239
3
n Tijdpad wijziging verordening Beoogd was een wijziging van de verordening voor 1 juli 2013. Die datum vloeit voort uit de inwerkingtreding van het Barro per 1 oktober 2012. Op grond van dat besluit dienen de bepalingen inzake de EHS voor 1 juli 2013 in provinciale verordeningen te zijn geïmplementeerd. Inmiddels is gebleken dat de aanpassing van de kaart van de EHS en het beschrijven van de wezenlijke waarden en kernmerken van de verschillende EHS-gebieden zo veel tijd vergt, dat genoemde datum onhaalbaar is. Juridisch gezien is dat geen probleem: het gaat om een termijn van orde. Consequentie zou kunnen zijn dat de minister in deze de provinciale bevoegdheid zou kunnen overnemen. De verwachting is dat de minister dat niet zal doen, gegeven het feit dat we als provincie bezig zijn met de wijziging. Ook merken wij op dat het tijdpad van enkele geagendeerde onderwerpen nog ongewis is, zoals de vertaling van Grutsk op è Romte, het beleid inzake intensieve veehouderij en de vertaling van de Structuurvisie Windstreek. Bekeken zal worden in welke tranche van aanpassing deze onderwerpen meekunnen. Wij willen nader bezien of de wijziging van de verordening in één tranche, maar dan later dan 1 juli 2013 kan worden aangeboden aan Provinciale Staten, of dat we kiezen voor twee tranches, waarbij in ieder geval het EHS-gedeelte in de tweede tranche terecht komt. Wij hebben vooralsnog voorkeur, uit oogpunt van efficiency, om te werken met één tranche die u nog dit jaar wordt aangeboden.
4
n Onderwerpen voor wijziging per hoofdstuk Hoofdstuk 1
Bundeling algemeen
Onderwerp
Betreft artikel
Hergebruik vrijkomende bebouwing in het buitengebied: Mogelijkheden
1.2.2
bieden voor de zorgfunctie in andere gebouwen dan het hoofdgebouw. Hergebruik vrijkomende bebouwing in het buitengebied: Nagaan of
1.2.3
nadere definiëring nodig is van het begrip ‘aanvullende bebouwing’ bij hergebruik. Ontheffing voor bouw van een of enkele woningen in lint of cluster in
1.3.1/1.3.2
het buitengebied: nagaan of die mogelijkheid bij afwijking kan worden geregeld. Ruimte voor ruimte: bij verruiming mogelijkheid voor bouw van woningen
1.6.1, lid 1
in lint of cluster (zie 1.3.1/1.3.2) vervalt noodzaak van de ruimte voor ruimte regeling in 1.6.1. voor woningen in lint of cluster. Ontheffing kwaliteitsarrangementen: nagaan of deze ontheffing past in de nieuwe wetsystematiek.
240
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
1.8.1
Hoofdstuk 2
Zorgvuldig ruimtegebruik
Onderwerp
Betreft artikel
SER-ladder voor bedrijventerrein/kantorenterrein: nagaan of deze
2.1
bepalingen gehandhaafd kunnen/moeten blijven, nu het Besluit ruimtelijke ordening per 1-10-2013 de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ bevat. SER-ladder Woningbouw: nagaan of deze bepalingen gehandhaafd
2.2
kunnen/moeten blijven, nu het Besluit ruimtelijke ordening per 1-10-2013 de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ bevat.
Hoofdstuk 3
Ruimtelijke kwaliteit
Onderwerp
Betreft artikel
Op grond van het nog vast te stellen ‘Grutsk op è Romte’ nagaan
3.1, 3.2
of aanpassing van de bepalingen inzake ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie gewenst is, waaronder de vraag og aanvullende concrete normstelling gewenst is ter bescherming van provinciale belangen. Nagaan of bepalingen inzake ‘aandacht voor cultuurhistorie’ aangepast
3.2
moeten worden, om reden dat het Bro inmiddels terzake soortgelijke bepalingen bevat. Verwerken van het vastgestelde beleid inzake grootschalige
3.3
melkveehouderij (3 ha-regeling, grondgebondenheid, landschappelijke inpassing) Eventueel aanpassen bepalingen ten behoeve van regeling intensieve (niet
Nieuw artikel,
grondgebonden) veehouderij, afhankelijk van advies gezondheidsraad/
bij 3.3
regeringsstandpunt. Onderwerp
Betreft artikel:
Ontheffing voor overschrijding grootschalige infrastructuur: nagaan of
3.4.2
deze ontheffing past in nieuwe wetsystematiek.
Hoofdstuk 6
Recreatie en toerisme
Onderwerp
Betreft artikel
Verruiming van normen, opdat relatief kleine overschrijdingen bij
6.1.1, lid 3 en 4
uitbreiding van bestaande recreatieve voorzieningen mogelijk zijn. Regelen dat bij uitbreiding van bestaande recreatieve voorzieningen ook
6.1.1, lid 3 en 4
een mix van activiteiten (standplaatsen, recreatiewoningen, ligplaatsen) mogelijk is. Mogelijkheden voor dagrecreatieve voorzieningen buiten stedelijke centra,
6.11, lid 4 en
regionale centra en recreatiekernen per afwijking regelen, in plaats van via
6.3
ontheffing. Nagaan of ontheffing voor omvang en situering van recreatieve
6.3.2
voorzieningen nodig blijft, als normen (zie hiervoor) worden verruimd. Evt. onder een algemene ontheffing brengen voor incidentele gevallen. Ontheffing voor toestaan permanente bewoning van recreatiewoningen:
6.5.2
nagaan of ontheffing past in nieuwe wetsystematiek.
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
241
Hoofdstuk 7
Landbouw
Onderwerp
Betreft artikel
Glastuinbouw: nagaan of er aanleiding is om de mogelijkheden voor
7.31, lid 2 en
glastuinbouwbedrijven buiten het glastuinbouwgebied Noordwest Fryslân
7.3.2
te verruimen.
Hoofdstuk 8
Natuur
Onderwerp
Betreft artikel
Bepalingen inzake Ecologische hoofdstructuur aanpassen aan Barro. Kaart
8.1.1 t/m 8.1.5
herijkte EHS aanpassen. Nagaan of ontheffing voor ontwikkelingen die significant negatieve
8.1.3 t/m 8.1.5
effecten hebben gehandhaafd kan blijven, gelet op wetsystematiek t.a.v. ontheffingen. Nagaan of bepalingen ter bescherming EHS zich ook moeten richten op
Nieuw artikel,
nieuwe ‘rode’ en recreatieve ontwikkelingen nabij de EHS, die negatieve
in 8.1
effecten kunnen hebben.
Hoofdstuk 9 Kustverdediging Onderwerp
Betreft artikel
Nagaan of bepalingen in zake reserveringszones primaire waterkeringen
9.1
aangepast moeten worden nu het Barro bepalingen bevat inzake beschermingszones. Ontheffing voor toestaan overige, nieuwe bebouwing binnen een
9.1.2
reserveringszone: vervangen door afwijkingsregeling. Buitendijks bouwen: nagaan of regeling Barro (5 ha stedelijke uitbreiding
9.2.1 t/m 9.2.4
per gemeente) gevolgen moet hebben voor bepalingen. Kaart kustfundament schrappen, nu het Barro de begrenzing van het
9.3.1
kustfundament bevat.
Hoofdstuk 10 Wind Onderwerp
Betreft artikel
Aanpassen na vaststelling structuurvisie Windstreek
10
Hoofdstuk 11 Algemene bepalingen ontheffingen Onderwerp
Betreft artikel
Aanpassen aan (vereenvoudigde) procedure voor ontheffingverlening die
11
van toepassing is op grond van nieuwe wetgeving.
242
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân
Bijlage 7 Benaderde stakeholders
Stakeholders Tussentijdse Evaluatie Streekplan Alle Friese gemeenten, ambtelijk ANWB Atelier Fryslân – Werkplaats voor ruimtelijke kwaliteit BugelHajema – Adviesbureau voor ruimtelijke ordening en milieu Buro Vijn – Adviesbureau voor ruimtelijke ordening en stedebouw Dienst Landelijk Gebied Esco-salt – Europees Zoutbedrijf Friese Milieufederatie Hoofdbedrijfschap Detailhandel HISWA - Watersportplatform Hûs en hiem - Welstandsadvisering en monumentenzorg in Friesland It Fryske Gea Kamer van Koophandel Landschap Noord-Holland Land- en Tuinbouworganisatie Noord Landschapsbeheer Friesland Marrekrite Recreatieschap Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Ministerie van Infrastructuur en Milieu MKB -Brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf. Monumentenzorg Fryslân Noordpeil – Ontwerp-, onderzoek- en adviesbureau voor landschap en stedenbouw RECRON – Verening van recreatienondernemers Nederland Rijkswaterstaat Shell Staatsbosbeheer Vitens VNO-NCW Vermilion Oil & Gas Netherlands BV Wetterskip Fryslân Friese woningbouwcorporaties (verlopen via Elkien)
Tussentijdse evaluatie streekplan Fryslân
243
244
Tussentijdse Evaluatie streekplan Fryslân