Streekplan met wijzigingen tot mei 2008
Streekplan Overijssel 2000+ Plannen voor Ruimte, Water en Milieu
RWB
juli 2008
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
1
Colofon
Datum
juli 2008 Auteur
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected]
[Streekplan Overijssel 2000+] Plannen voor Ruimte, Water en Milieu Vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel van 13 december 2000, nummer 44
Toegevoegd zijn de wijzigingen als gevolg van: 1. de streekplanherziening locatiekeuze Regionaal Bedrijventerrein Twente, vastgesteld op 31 oktober 2001 (de niet tot de concrete beleidsbeslissing behorende onderdelen) 2. de Partiële herziening 2003, vastgesteld op 23 juni 2004 3. de Partiële herziening Wonen, vastgesteld op 16 maart 2005 4. de Partiële herziening Rood voor Rood met gesloten beurs, vastgesteld op 16 maart 2005 5. de Partiële herziening Nieuwe landgoederen, vastgesteld op 16 maart 2005 6. de Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente, vastgesteld op 13 april 2005 (de niet tot de concrete beleidsbeslissing behorende onderdelen) 7. de Partiële herziening Windenergie, vastgesteld op 14 september 2005 8. de Partiële herziening Grondwaterbescherming, vastgesteld op 15 maart 2006 9. de Partiële herziening Ruimte en Water, vastgesteld op 15 maart 2006 10. de Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 2006, vastgesteld op 13 december 2006 11. de Partiële herziening 2007, vastgesteld op 16 april 2008
2
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
INLEIDING WAAR GAAT HET OM IN DE NIEUWE PLANNEN VOOR DE LEEFOMGEVING? KADER VOOR HET BELEID IN DE NIEUWE PLANNEN SAMENHANG TUSSEN DE DRIE NIEUWE PLANNEN DE LEEFOMGEVING EN DE POSITIE EN ROL VAN DE PROVINCIE FUNCTIE EN STATUS VAN HET STREEKPLAN LEESWIJZER RESULTATEN VAN HET GEVOERDE OVERLEG
7 7 7 7 8 9 9 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN (INTER)NATIONALE ONTWIKKELINGEN ONTWIKKELINGEN IN WONEN EN WERKEN, STEDEN EN DORPEN BEREIKBAARHEID EN MOBILITEIT ONTWIKKELINGEN IN DE GROENE RUIMTE EVALUATIE VORIGE STREEKPLANNEN DE OPGAVEN VOOR DE LEEFOMGEVING SAMENGEVAT SPECIFIEKE OPGAVEN VOOR HET STREEKPLAN
11 11 11 12 12 14 14 15
3 3.1 3.2 3.3
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID VISIE OP OVERIJSSEL EN HET RUIMTELIJK BELEID VAN HET RIJK GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET RUIMTELIJK BELEID
16 16 20 21
4 4.1 4.1.1
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE ONTWIKKELING VAN HET STEDELIJK GEBIED TYPERING VAN STEDEN EN DORPEN 4.1.1.1. ALGEMEEN 4.1.1.2. DE STADSGEWESTEN 4.1.1.3. DE STREEKCENTRA STEENWIJK EN HARDENBERG KAART 3 4.1.1.4. OVERIGE KERNEN 4.1.1.4. OVERIGE KERNEN 4.1.1.5. MOGELIJKHEDEN TOT GEMEENTELIJKE DIFFERENTIATIE ONTWIKKELING VAN BEVOLKING EN WONINGBOUW 4.1.2.1. ALGEMEEN 4.1.2.2. verwachte bevolkingsontwikkeling 4.1.2.3. BEVOLKINGSSPREIDING 4.1.2.4. WONINGBOUW 4.1.2.5. STUREN OP KWALITEIT 4.1.2.6. GEMEENTELIJK WOONPLAN EN PROGRAMMERING 4.1.2.7. BOUWEN EN WONEN IN DE STEDEN 4.1.2.8. FASERING IN BESTEMMINGSPLANNEN VOOR WONINGBOUW 4.1.2.9. HERSTRUCTURERING BESTAANDE WOONGEBIEDEN, STEDELIJKE VERNIEUWING 4.1.2.10. HUISVESTING BIJZONDERE GROEPEN 4.1.2.11. STIMULEREN BOUWPRODUCTIE EN DEREGULEREN RUIMTELIJK-ECONOMISCH BELEID 4.1.3.1. ONTWIKKELINGEN ALGEMEEN 4.1.3.2. BEDRIJVENTERREINEN: VRAAG EN AANBOD EN DIFFERENTIATIE 4.1.3.3. STEDELIJKE ECONOMIE 4.1.3.4. VERZORGING EN DETAILHANDEL KWALITEIT STEDEN EN DORPEN
26 26 26 26 26 30 31 32 32 35 35 36 36 38 39 41 42 43 44
4.1.2
-
4.1.3
4.1.4
-
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
44 45 47 49 49 50 59 59 61
3
4.1.5 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.3.6 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.4.6 4.4.7 4.5 4.5.1
4.5.2
4.5.3
4.5.4
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
4
-
-
4.1.4.1. ALGEMENE PRINCIPES BIJ STEDELIJKE ONTWIKKELING 4.1.4.2. BELEMMERINGEN BIJ UITBREIDING 4.1.4.3. DUURZAME ONTWIKKELING 4.1.4.4. WATER EN MILIEU 4.1.4.5. EMANCIPATIE EN VEILIGHEID 4.1.4.6. NIEUWE IDENTITEIT VOOR STEDEN EN DORPEN 4.1.4.7. BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN 4.1.4.8. RECREATIE EN TOERISME RELATIE STAD - GROENE RUIMTE GROENE RUIMTE ALGEMEEN BELEIDSBESCHRIJVING ZONES THEMATISCHE BELEIDSBESCHRIJVINGEN 4.2.3.1. PLATTELANDSONTWIKKELING 4.2.3.2. LAND- EN TUINBOUW 4.2.3.3. NATUUR 4.2.3.4. BOS EN (CULTUUR) LANDSCHAP 4.2.3.5. RECREATIE EN TOERISME 4.2.3.6. WATER EN MILIEU 4.2.3.7. VRIJKOMENDE AGRARISCHE BEDRIJFSBEBOUWING 4.2.3.8. RUIMTEBESLAG NIET FUNCTIONEEL GEBONDEN AAN DE GROENE RUIMTE VERKEER EN VERVOER ALGEMEEN VERBINDINGEN VAN (INTER)NATIONALE BETEKENIS REGIONALE VERBINDINGEN VERKEERSVEILIGHEID FIETS- EN OV-VRIENDELIJKE INRICHTING VAN STEDEN EN DORPEN GOEDERENVERVOER BIJZONDERE ONDERWERPEN WATERHUISHOUDKUNDIGE INFRASTRUCTUUR WATERWINNING OPPERVLAKTEDELFSTOFFEN HOOGSPANNINGS- EN BUISLEIDINGEN ENERGIE MILITAIRE TERREINEN AFVALVERWERKING GEBIEDSBESCHRIJVINGEN TWENTE 4.5.1.1. STEDELIJK GEBIED 4.5.1.2. GROENE RUIMTE IJSSELVALLEI 4.5.2.1. STEDELIJK GEBIED 4.5.2.2. GROENE RUIMTE NOORDOOST-OVERIJSSEL 4.5.3.1. STEDELIJK GEBIED 4.5.3.2. GROENE RUIMTE NOORDOOST-OVERIJSSEL NOORDWEST-OVERIJSSEL 4.5.4.1. STEDELIJK GEBIED 4.5.4.2. GROENE RUIMTE NOORDWEST-OVERIJSSEL
61 63 65 66 67 68 69 70 70 73 73 74 77 77 79 81 84 92 96 97 100 103 103 104 109 110 111 112 113 113 114 118 119 120 124 124 125 125 125 138 142 142 148 151 151 153 153 154 156
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID INLEIDING INSTRUMENTEN MEDE-OVERHEDEN PROGRAMMERING VAN DE UITVOERING EN MONITORING HERZIENING, AFWIJKING EN UITWERKING DE STREEKPLANKAARTEN ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
159 159 161 164 164 164 165 166
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
TOELICHTING T.1. FUNCTIEDIFFERENTIATIE T.2.A. BELEIDSEVALUATIE ONTWIKKELING 2000 – 2003 T.2.B. FORMAT GEMEENTELIJK WOONPLAN T.2.C. MONITORING T.3. RAMING BEHOEFTE BEDRIJVENTERREINEN T3A. Regionaal Bedrijventerrein Twente
173 173 174 176 178 179 184
Toelichting op de herziening 184 3.1 Voorgeschiedenis: Partiële herziening van 2001 184 3.2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 23 april 2003 184 3.3 Voorbereiding nieuw locatiebesluit 185 3.3.1 Aanvulling locatiekeuzedeel MER 185 3.3.2 Locatiekeuze door initiatiefnemer 189 3.3.3. Inrichtings-MER 190 3.4. Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan 193 3.4.1. Inhoud (aangevulde) MER 193 3.4.2. Beoordeling MER, voorkeursalternatief en voorkeursinrichting 194 3.4.3. Locatiekeuze en inrichting RBT in de partiële streekplanherziening “Regionaal Bedrijventerrein Twente” (2005) 195 3.4.4. Karakter van concrete beleidsbeslissing 195 3.4.5. Nut en noodzaak van het Regionaal Bedrijventerrein Twente 198 3.4.6. Waterparagraaf 201 3.4.7. Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s. 203 3.4.8. Besluitvorming over de streekplanherziening van 2005 (besluit van Provinciale Staten d.d. 13 april 2005 tot vaststelling van de partiële streekplanherziening Regionaal Bedrijventerrein Twente) 204 3.4.9. Aanvullend besluit Provinciale Staten d.d. 7 december 2005 204 3.4.10. Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 19 april 2006 204 3.5 Streekplanherziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 2006 206 3.5.1. Nieuw onderzoek luchtkwaliteit in het kader van het bestemmingsplan RBT 206 3.5.2. Nieuwe ontwerp-streekplanherziening 208 T.4. AANDACHTSPUNTEN DUURZAAMHEID 211 TOELICHTING 4A 214 T.5. DE M.E.R.-(BEOORDELINGS)PLICHT 216 T.6. WATERWINNING 218 T.7. WIJZIGINGEN VAN DE ZONERING 227 T.8. KOSTENEENHEDEN 227 T.9. COMPENSATIEBEGINSEL 227 T.10. LOCATIEBELEID 229 T.10. LOCATIEBELEID 230 T.11. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING GROTERE KERNEN (VOORZOVER NIET IN HOOFDSTUK 4 BESCHREVEN) 231 T.11. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING GROTERE KERNEN (VOORZOVER NIET IN HOOFDSTUK 4 BESCHREVEN) 232 T.12. BESCHERMDE BUITENPLAATSEN IN OVERIJSSEL (GESORTEERD OP PLAATS) 240 T.13. BELEMMERINGENKAART. 242 Afkortingenlijst 243
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
5
6
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
1
1.1
INLEIDING
WAAR GAAT HET OM IN DE NIEUWE PLANNEN VOOR DE LEEFOMGEVING?
Hoe moeten onze steden en dorpen zich ontwikkelen, wat is de toekomst van het landelijk gebied, aan welke eisen moet het milieu voldoen, wat willen we met het water in deze provincie en hoe willen we ons in de toekomst verplaatsen? En, als we weten wat we willen, hoe bereiken we dat dan? Die vragen zijn aan de orde in de nieuwe plannen voor de ruimte, de waterhuishouding en het milieu in Overijssel. Plannen die betrekking hebben op onze leefomgeving. De plannen die in het verleden zijn vastgesteld zijn aan vernieuwing toe. Maatschappelijke veranderingen maken dat nodig. Steeds meer wordt het belang van een goede leefomgeving ingezien en de samenleving stelt daar ook steeds hogere eisen aan. Overijssel heeft in dat opzicht veel te bieden. Met de nieuwe plannen willen we de kwaliteit van de leefomgeving veiligstellen, voor de huidige bevolking maar ook voor de volgende generaties. Dat gaat niet vanzelf. We willen de spanningen die kunnen optreden (bijvoorbeeld tussen economische groei en de kwaliteit van de leefomgeving) onder ogen zien en, voor zover in ons vermogen ligt, wegnemen.
1.2
KADER VOOR HET BELEID IN DE NIEUWE PLANNEN
Richtinggevend voor de plannen is de hoofdkoers uit de Strategische visie ‘Overijssel, kwaliteit in vernieuwing’. In deze visie, die is bevestigd in het bestuursakkoord 1999-2003 ‘Sterk en leefbaar Overijssel’, hebben wij gekozen voor sociale kwaliteit en welzijn als hoofdmotieven voor ons beleid. Dit betekent dat economische groei en nieuwe ingrepen in de leefomgeving moeten bijdragen aan de hoofdkoers van de Strategische visie. Het bieden van ontwikkelingsruimte voor economische groei en het behouden en versterken van de kroonjuwelen van de provincie spelen daarbij een essentiële rol.
1.3
SAMENHANG TUSSEN DE DRIE NIEUWE PLANNEN
Algemeen wordt de samenhang erkend tussen de drie plannen voor de leefomgeving. Met het gezamenlijk traject van voorbereiding van de plannen en de interactieve wijze waarop dat is gebeurd hebben wij de samenhang tussen de plannen benadrukt. In het voorbereidingstraject zijn daartoe de documenten als de discussienota ‘Ontwikkelen en Koesteren’ (september 1998) en de door Provinciale Staten vastgestelde Richtingennotitie (24 februari 1999) verschenen, die voortbouwen op de Strategische visie. Daarnaast is voor het in samenhang bedenken van oplossingen en benutten van kansen op het gebied van ruimte, water en milieu een aantal ordenende principes van belang. Voor de plannen gelden de volgende principes: • Bundelen van nauw aan elkaar verwante functies en scheiden van met elkaar botsende functies.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
7
•
Bij ontwikkelingen van functies aansluiten bij bestaande structuren van rood (bebouwing en infrastructuur) en groen en bij ‘natuurlijke kwaliteiten’ van de omgeving (water, bodem, landschap, natuur) en bij de waarden van cultureel erfgoed (archeologie, historisch landschap, monumenten). • Versterken van de ecologische hoofdstructuur. • Sluiten van kringlopen. • Bij locatiekeuze en inrichting rekening houden met de mogelijkheden van het watersysteem en de beïnvloeding daarvan. Rode draad in deze principes vormen bundeling en juiste lokalisering van functies. Het toepassen van deze principes leidt tot een aantal heldere keuzes ten aanzien van gebieden waar vooral ontwikkelingsruimte is voor economische functies en gebieden waar het accent ligt op de kwaliteit van de natuurlijke omstandigheden, waaronder een aantal kroonjuwelen. Deze zogenaamde gebiedsaccenten komen herkenbaar terug in de beleidsvoorstellen die in de drie plannen zijn opgenomen. Ten slotte is ten behoeve van een duidelijke relatie met het Milieubeleidsplan en het Waterhuishoudingsplan in dit plan gekozen voor een indeling in de steden en dorpen enerzijds en de groene ruimte anderzijds.
1.4
DE LEEFOMGEVING EN DE POSITIE EN ROL VAN DE PROVINCIE
De provincie heeft gevarieerde taken en instrumenten op de terreinen ruimte, water en milieu. Ze lopen uiteen van regelgeving en kaderstellende planvorming tot toezicht, vergunningverlening, heffingen, (financiële) stimulering en informatie. In de drie plannen staat de balans tussen ontwikkelen enerzijds en koesteren anderzijds centraal. Dit in het licht van de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen op lange termijn. Dit komt naar voren op talrijke manieren: in de verhouding economie en milieu, de functietoekenning aan steden en dorpen, de indeling van de groene ruimte in relatie tot watersystemen en in de wijze waarop de provincie haar instrumenten inzet. Niet alleen de instrumenten voor ruimte, water en milieu als zodanig, maar ook die op andere beleidsterreinen. Zowel op het punt van ontwikkelen als van koesteren komt in de drie plannen de noodzaak tot sterkere sturing naar voren. Wij willen met de ons ter beschikking staande middelen aan deze sturing inhoud geven en daarbij inspelen op processen als maatschappelijke en bestuurlijke schaalvergroting, internationalisering en herijking van de verhouding overheid-private sector. Wij zien daarbij voor ons bij uitstek een rol weggelegd als regionale gebiedsautoriteit en willen in die rol goed afstemmen op zaken die vanuit (inter)nationaal niveau en vanuit lokaal niveau opkomen. Wij willen onze rol vervullen in overleg en samenwerking met zowel mede-overheden als particuliere organisaties om op die manier elkaars instrumenten en kwaliteiten te benutten. Dit vanuit het besef dat wij niet in staat zijn om op eigen houtje de maatschappelijke vraagstukken het hoofd te bieden. De verwevenheid van maatschappelijke vraagstukken en hun oplossingen vraagt steeds meer om het gebruik door overheden van (maatschappelijke) contractvorming als eindpunt van beleidsvorming. Wij zullen ook binnen de velden ruimte, water en milieu daar steeds vaker op aansturen. De schaalvergroting van de waterschappen en van gemeenten (herindeling) maakt het aangaan van dergelijke contracten ook beter mogelijk dan in het verleden. In deze plannen voor de leefomgeving hebben we een aantal duidelijke ontwikkelingsdoelen gesteld en tevens een aantal kaders opgenomen. Kaders, die naar gebied en naar doelgroep verschillend kunnen zijn. Daarbij geldt dat, in gevallen waar grote bovenlokale belangen in het geding zijn wij kaders stellen die sterker kunnen zijn dan nu het geval is. Duidelijke kaders hebben wij bijvoorbeeld opgenomen met het oog op de veiligstelling en kwaliteitsverbetering van de kroonjuwelen van Overijssel, in het bijzonder de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). We willen overigens zoveel mogelijk ruimte geven aan de maatschappelijke dynamiek en het innoverend vermogen als het gaat om de weg waarlangs de door ons gestelde ontwikkelingsdoelen bereikt en de kaders ingevuld kunnen worden. De provincie zal daarbij veelal een stimulerende rol spelen of als samenwerkende partner optreden. Daar waar nodig zullen wij financiële stimulansen geven om maatschappelijk gewenste processen op gang te krijgen. Dit met de bedoeling dat ontvangers na enige tijd zichzelf kunnen bedruipen.
8
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Bij duidelijke ontwikkelingsdoelen en kaders hoort ook een duidelijke regie van de handhaving en een goede monitoring. Wij willen daar dan ook op inzetten. Bij dit alles beseffen wij dat het in de plannen verwoorde beleid is gestoeld op bepaalde aan maatschappelijke ontwikkelingen ontleende veronderstellingen en taakstellingen. Omdat deze betrekking hebben op een lange termijn, kleven er onzekerheden aan. Daarom moeten we ook in de periode van uitvoering van de plannen bedacht zijn op veranderingen in die veronderstellingen en taakstellingen. Flexibiliteit in de plannen is dan ook een noodzaak.
1.5
FUNCTIE EN STATUS VAN HET STREEKPLAN
Het Streekplan geeft de hoofdlijnen van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn aan voor Overijssel, zoals de provincie deze nastreeft. Dit tegen de achtergrond van de mogelijkheden, die ze heeft om de ruimtelijke ontwikkeling metterdaad te beïnvloeden. Deze beïnvloedingsmogelijkheden zijn bijvoorbeeld: • Inzet van eigen provinciale middelen aan menskracht en geld gericht op het tot stand komen van strategische projecten. • Stimuleren van Rijk, gemeenten en andere instanties in de publieke en private sector om de middelen waarover ze beschikken in te zetten voor strategische en andere • projecten die bijdragen aan realisering van het ruimtelijk beleid van de provincie. Het bevorderen van gewenste en het tegengaan van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van het toezicht op gemeentelijk ruimtelijk beleid. De visie, die in het Streekplan is neergelegd, is richtsnoer voor het provinciaal handelen in de komende jaren. De beleidsuitspraken zijn over het algemeen indicatief van aard en dus niet rechtstreeks bindend voor derden. In het plan zijn hoofdlijnen van het beleid opgenomen die alleen door Provinciale Staten, door middel van een streekplanherziening, kunnen worden gewijzigd. Deze hoofdlijnen zijn als zodanig aangegeven. Zij zijn gebundeld weergegeven in hoofdstuk 3. Van de overige beleidsuitspraken kan in principe door Gedeputeerde Staten worden afgeweken. De overige beleidsuitspraken kunnen onderscheiden worden in de van de hoofdlijnen afgeleide voor de provincie geldende doel- en taakstellingen, in de richtlijnen – vetgedrukt in de teksten – die een toetsingskader vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen, en in de actiepunten, die aangeven welke concrete acties zullen worden ondernomen om bepaalde gewenste ontwikkelingen te realiseren. Daarnaast kunnen de meer toelichtende teksten worden onderkend. Zie voor de procedures verder hoofdstuk 5. Het plan is zodanig ingericht, dat het ruimte biedt voor toekomstige projecten die bijdragen aan een goede ruimtelijke ontwikkeling van de provincie. Deze worden niet alle op voorhand vastgelegd naar omvang en locatie, maar worden gestuurd door middel van ruimtelijke zonering en locatiecriteria. Het plan geeft daarnaast duidelijk de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Het plan wordt over ongeveer vier jaar geëvalueerd en zonodig (partiëel) herzien. Na ongeveer acht jaar zal het plan integraal worden herzien. Een en ander steeds in samenhang met het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Overigens kan er ook tussentijds aanleiding zijn het plan partiëel te herzien.
1.6
LEESWIJZER
Hoofdstuk 2 bevat een schets van de maatschappelijke ontwikkelingen en opgaven die relevant zijn voor de drie strategische plannen. Vervolgens wordt een korte evaluatie gegeven van het beleid uit de vorige streekplannen en worden de specifieke opgaven voor het nieuwe Streekplan op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beeld van de positie en van (inter)nationale relaties van Overijssel en van de relaties met (inter)nationale kaders en mondt uit in een aantal hoofdlijnen van beleid.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
9
Hoofdstuk 4 bevat de uitwerking van de in hoofdstuk 3 opgenomen hoofdlijnen van beleid in concretere doel- of taakstellingen en activiteiten, onderverdeeld in het stedelijk gebied, de groene ruimte, verkeer en vervoer en overige onderwerpen. Tot slot bevat dit hoofdstuk gebiedsgerichte uitspraken voor zowel het stedelijk gebied als de groene ruimte. Hoofdstuk 5 besteedt meer in het algemeen aandacht aan de uitvoering en de doorwerking van het Streekplan en aan enkele spelregels voor de hantering van het plan. Bij het streekplan behoren diverse beleidskaarten. Op kaart 1, de integratiekaart, is het beleid opgenomen dat direct voortvloeit uit de afstemming tussen ruimtelijke ordening, water en milieu. Op kaart 2, de functiekaart, zijn de overige ruimtelijke ontwikkelingen weergegeven. Kaart 3, de natuurbeleidskaart, bevat het beleid voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Voor de aanduiding van contouren bij enkele kleine kernen zijn in de tekst deelkaartjes opgenomen (zie paragraaf 4.1.4.2.). Daarnaast is aan het plan een belemmeringenkaart (kaart 4) toegevoegd. Overigens hebben ook enkele in de streekplantekst opgenomen kaarten beleidsbetekenis, zie kaartenoverzicht. Tenslotte gaat dit Streekplan vergezeld van een toelichting die voor enkele onderwerpen nadere informatie geeft omtrent achtergronden en/of nadere documentatie van het beleid.
1.7
RESULTATEN VAN HET GEVOERDE OVERLEG
In de afgelopen maanden is intensief overleg gevoerd over de voorontwerpplannen voor de leefomgeving, met gemeenten, waterschappen en regionale rijksvertegenwoordigers. Tevens hebben acht provinciale adviesorganen de voorontwerpplannen in een gecombineerde vergadering besproken. De belangrijkste indrukken uit het overleg zijn: • Er is veel waardering voor de open en intensieve wijze van overleggen bij de voorbereiding. • Er is waardering voor de in de eerste drie hoofdstukken van de plannen beschreven sturingsfilosofie, maar vindt het beleid, met name in het Streekplan, daarmee niet altijd in overeenstemming. • De waterschappen en enkele anderen bepleiten een sterkere regulering, respectievelijk duidelijker afstemming via het ruimtelijk beleid in het kader van de veiligstelling van de maatschappelijke functies van water. • De steden vragen een intensivering van het instrumentarium om de functies van de steden te versterken en vinden dat de mogelijkheden van enkele plattelandskernen hieraan afbreuk doen. • De plattelandsgemeenten willen kunnen blijven bouwen voor sociaal en economisch gebondenen en vragen om lange termijn bouwprogramma’s. • De zogenaamde contouren leveren bij een aantal gemeenten bezwaren op, maar worden ook door enkele gemeenten onderschreven of als systematiek niet bestreden. • De functiedifferentiatie levert slechts beperkte discussie op; vooral discussie over mogelijkheden in Kampen, Steenwijk, Hardenberg en mogelijkheden tot aantrekken van bedrijven in plattelandskernen. • De georganiseerde landbouw is tegen nieuwe beperkingen voor de landbouw in de groene ruimte, zowel in verband met de ecologische hoofdstructuur als in relatie tot veenweide-, wateropvang- en weidevogelgebieden. • De hoofdlijn met betrekking tot de ontkoppeling van economische groei en toename van milieuaantasting roept discussie op: is die wel mogelijk en wat kan de provincie aan de oplossing van dit hardnekkige vraagstuk bijdragen? • Er is meer duidelijkheid gevraagd over de uitvoerbaarheid van de plannen.
10
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
2
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN EN OPGAVEN
In dit hoofdstuk geven we een beeld van maatschappelijke ontwikkelingen die belangrijk zijn voor het beleid voor ruimte, milieu en water in Overijssel. Tegelijkertijd signaleren we welke maatschappelijke problemen ze meebrengen, maar ook welke kansen ze bieden. De opgaven dus. De volgende beschouwingen, inclusief de problemen en de kansen, zijn grotendeels uitwerkingen van de vraagstukken uit de Strategische visie. Na een algemeen overzicht, dat voor de drie plannen gelijk is, wordt afgesloten met specifieke ontwikkelingen en opgaven voor het Streekplan. Een uitgebreide beschouwing is te vinden in ‘Ontwikkelen en koesteren’, hoofdstuk 2.
2.1
(INTER)NATIONALE ONTWIKKELINGEN
Overijssel is geen eiland. Zowel nationale en internationale ontwikkelingen, als beslissingen van andere overheden en instanties hebben invloed op Overijssel. De belangrijkste ontwikkelingen die we in (inter)nationaal verband signaleren zijn: • Een verdere internationalisering en flexibilisering van de economie met een sterkere concurrentie tussen steden en stedelijke netwerken en meer marktwerking. • Een toenemende betekenis van internationale politieke organen (Europese Unie). • Toenemende druk vanuit de Randstad naar gebieden buiten de Randstad voor vestiging van nieuwe bedrijven. Dit uitschuifproces speelt zich met name af langs corridors: ontwikkelingsassen voor bedrijvigheid, verstedelijking en infrastructuur.
2.2
ONTWIKKELINGEN IN WONEN EN WERKEN, STEDEN EN DORPEN
Overijssel telde in 1995 1,05 miljoen inwoners. Hiervan woonde op dat moment 46,5% in de vijf grote steden. Tussen 1995 en 2020 wordt een verdere groei verwacht van 10%. Ook de werkgelegenheid zal verder toenemen. Bij een succesvol beleid wordt een groei met ruim 20% tussen 1995 en 2020 voor Overijssel als geheel verwacht. Het aandeel van de vijf grote steden in de werkgelegenheid is bijna 60%. De ontwikkelingen voor wonen en werken zorgt voor een grote vraag naar nieuwe woon- en werkgebieden. Naar schatting is van 1995-2020 ongeveer 4.500 ha nodig voor woongebied en mogelijk meer dan 2.500 ha voor bedrijventerrein. Bijzonder aandachtspunt is de snelle toename van het aandeel ouderen, zoals ook elders in Nederland. Voor de komende 25 jaar wordt hierin een groei van ongeveer 45% verwacht. Kwaliteit naoorlogse woonwijken De zorg voor voldoende en betaalbare woningen voor de bevolking en voor een goede en veilige dagelijkse omgeving is een belangrijk aspect van de hoofdkoers van de Strategische visie. In dit opzicht voldoet de kwaliteit van de woon- en werkgebieden die kort na de Tweede Wereldoorlog de grond uit zijn gestampt niet. Er dreigt leegstand in deze wijken. Ook de stedelijke milieuproblematiek is het meest voelbaar in de oudere delen van de steden. Dit alles vraagt om een ingrijpende herstructurering, vooral in de grote steden. Verschuivingen in sociale structuur Vanaf de jaren zeventig zijn veel jonge gezinnen, vaak met hogere inkomens, van de grote steden naar het platteland getrokken, vanwege het aantrekkelijke en goedkope woonklimaat. Aan de
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
11
andere kant zien we een verhuisstroom naar de steden van mensen, die een beroep doen op de goedkope woningvoorraad in de sociale huursector. Het gevolg hiervan is dat zich een verschil in sociale structuur aftekent tussen de grote steden en een groot aantal plaatsen in de omgeving van de grote steden met bijbehorende problemen als werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dit proces heeft zich het sterkst in Twente voorgedaan. De positie van Twente Twente heeft de afgelopen decennia te maken gehad met een sterke terugval van de textielindustrie. Veel energie is gestoken in de herstructurering en modernisering van de regionale economie. Door deze inspanningen is de positie van Twente weer sterk verbeterd. Omdat de samenstelling van de economische sectoren in Twente te langzaam opschuift in de richting van het landelijk gemiddelde, kunnen de hoogopgeleiden niet altijd passend werk vinden. Voorzieningen in stad en platteland In delen van het platteland zijn de voorzieningen door een geringe bevolkingsgroei en door schaalvergroting van de winkelsector en het onderwijs, teruggelopen of verdwenen en sterk geconcentreerd in de steden. Het platteland is in dit opzicht afhankelijker geworden van de steden. Stad en omgeving zijn hierdoor meer op elkaar aangewezen. Bijzondere aandacht vragen de relatief dunbevolkte delen van de provincie die op enige afstand van de grote steden zijn gelegen. Het gaat dan om Noordwest-Overijssel en Noordoost-Overijssel. Water- en milieukwaliteit in de woonomgeving Bij de uitbreiding van de steden en dorpen is tot nog toe maar beperkt rekening gehouden met water. Dat heeft voor een aantal problemen gezorgd zoals grondwateroverlast, overlopende riolen en slechte bodem- en waterkwaliteit. Water is een aantrekkelijk element in de stad als het gaat om de beleving van de woonomgeving, recreatie en ecologische waarden. Op dit gebied liggen er kansen, omdat het oplossen van een aantal problemen vraagt om meer zichtbaar water in de bebouwde omgeving. Om de milieuproblemen op te lossen zijn in het verleden normen en taakstellingen vastgesteld. Ondanks een toegenomen inzet van maatregelen van overheden en bedrijven, instellingen en burgers worden deze voor een deel niet gehaald. De grootste problemen zijn geluidsoverlast, lucht-, bodem- en waterverontreiniging.
2.3
BEREIKBAARHEID EN MOBILITEIT
De mobiliteit neemt toe door onder meer de groei van de economie, de stijgende welvaart en het toenemende aantal tweeverdieners. Goede en voldoende verplaatsingsmogelijkheden zijn belangrijk voor een gunstige economische ontwikkeling en voorzien in een sociale behoefte. Maar bepaalde verplaatsingsvormen hebben negatieve gevolgen voor mens en milieu. Met name het autoverkeer (waaronder het vrachtverkeer) heeft een sterk negatieve invloed op de leefomgeving en daarmee op de gezondheid en het welzijn van de bevolking. Het verkeer is doodsoorzaak nummer 1 onder jongeren. Er ligt een groot spanningsveld tussen de groeiende behoefte aan mobiliteit en de negatieve effecten van bepaalde vormen daarvan. In de samenleving is onvoldoende draagvlak om dit dilemma aan te pakken, getuige de grote weerstand tegen maatregelen die het autoverkeer moeten ontmoedigen. Bewoners van het platteland zijn veelal aangewezen op de auto door de teruglopende openbaarvervoersvoorziening en door verplaatsing van de voorzieningen naar elders. Vergeleken met andere delen van Nederland, vooral de Randstad, is Overijssel uitstekend bereikbaar. Maar omdat in de periode tot 2020 nog een aanzienlijke groei van het verkeer over de weg wordt verwacht, zowel van het personen- als het vrachtverkeer, zal dit veranderen. De eerste tekenen hiervan zijn reeds te bespeuren op de A28 bij Zwolle en de A1 bij Deventer en Hengelo.
2.4
12
ONTWIKKELINGEN IN DE GROENE RUIMTE
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Het grootste deel van de totale oppervlakte van Overijssel (342.000 ha) is het buiten steden en dorpen gelegen gebied oftewel groene ruimte. Ruim 72% van de oppervlakte van de provincie is landbouwgrond, 13% natuurgebied en 2% water. Bebouwing, infrastructuur en recreatie nemen ongeveer 13% aan ruimte in. De groene ruimte van Overijssel is voor een groot deel een waardevol, soms kleinschalig landschap, waarin agrarische bedrijven zijn ingebed in een fijnmazige structuur van natuur- en landschapselementen. Vandaar dat we vaak spreken van ‘Overijssel, de tuin van Nederland’. Inspelen op de regionale gebiedsspecifieke karakteristieken levert tal van kansen op voor landbouw, recreatie en natuurontwikkeling. Grote kansen voor verbetering van de kwaliteit van het landelijk gebied liggen in de uitvoering van de Wet Reconstructie Concentratiegebieden. Landbouw Door dalende prijzen, beperkte mogelijkheden voor schaalvergroting en stijgende kosten staat de landbouw in Overijssel onder druk. Ruim 25.000 mensen zijn in die bedrijfstak werkzaam, een aantal dat sterk zal dalen. De kansen voor de landbouw in Overijssel zitten voor de meeste bedrijven in verdere specialisatie en/of schaalvergroting. Daarnaast zijn er goede mogelijkheden voor biologische landbouw en voor vergroting van de toegevoegde waarde. Het beheer van de vele natuur- en landschapswaarden en de mogelijkheden voor ‘agro’-toerisme (toerisme op landbouwbedrijven) bieden kansen om het inkomen te verbeteren. Recreatie Toerisme en recreatie zijn erg belangrijk voor de economie van de provincie. De toeristischrecreatieve bestedingen in de provincie nemen toe. Een aanzienlijk deel van de groei komt ten goede aan de plattelandseconomie. Volgens schatting verdienen ruim 20.000 mensen hun brood in de sector. Dat aantal zal stijgen. Naar verwachting blijven recreatie en toerisme groeisectoren. Verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme op basis van de kroonjuwelen natuur, landschap en cultureel erfgoed heeft uitstekende kansen. De recreant heeft behoefte aan grotere aaneengesloten recreatief aantrekkelijke gebieden. Een verbetering van het recreatief-toeristisch product is gewenst. In het oosten van de provincie is behoefte aan meer mogelijkheden voor natte recreatie. Ecologische hoofdstructuur Het oppervlak aan natuur in Overijssel gaat, na decennia van teruggang, weer vooruit. Dit is mede te danken aan de ontwikkeling van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), die bestaat uit een samenhangend stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De kwaliteit van de natuur gaat over het algemeen nog achteruit. Bij het realiseren van de PEHS doet zich nog wel een aantal problemen voor op het vlak van grondverwerving, terugdringen verdroging, verbeteren milieukwaliteit, realiseren van ecologische verbindingszones, stedelijke uitbreidingen en beschikbaar instrumentarium. Kwaliteit landschap/cultureel erfgoed Het aantrekkelijke landschap inclusief steden en dorpen met hun menselijke maat laat een grote regionale verscheidenheid zien. Die verscheidenheid is één van de kroonjuwelen van Overijssel. Ze is de basis voor een kansrijke verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme, is waardevol als het gaat om aangenaam wonen èn is belangrijk als vestigingsfactor voor bedrijven. De kwaliteit van het Overijsselse landschap en cultureel erfgoed gaat echter al decennia langzaam achteruit. Regionale verschillen verdwijnen door eenvormige uitbreiding van steden en dorpen. Kleinschalige landschappen lijden onder doorsnijdingen door infrastructuur en verder door de schaalvergroting van de landbouwbedrijven. Kwaliteit leefmilieu Hoewel de technische mogelijkheden om het water naar onze hand te zetten steeds groter zijn geworden, zijn we gaan beseffen dat het heel belangrijk is om de samenleving aan te passen aan de natuurlijke situatie van water en bodem. Dat is onder andere gebleken bij de hoogwatersituaties in 1993 en 1995 en bij de overvloedige neerslag in de jaren 1997 en 1998. Uitbreidingen van bebouwing in Overijssel hebben invloed gehad op de waterhuishouding in de omgeving. Het gaat dan om verdroging door verlaging van de grondwaterspiegel, wateroverlast door versnelling van de afvoer, vervuiling van het oppervlaktewater door zuiveringsinstallaties, riooloverstorten en diffuse lozingen en vervuiling van het grondwater door menselijke activiteiten. Dit alles heeft natuurlijk weer ongunstige gevolgen voor natuur, landbouw en drinkwaterwinning.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
13
2.5
EVALUATIE VORIGE STREEKPLANNEN
In de vorige streekplannen (West-Overijssel en Twente, inclusief de partiële herziening voor het stadsgewest) is een beleid opgenomen met de volgende kenmerken: • De ontwikkeling van de drie stadsgewesten, gepaard gaande met een ombuiging van de trek uit de steden. • Handhaven leefbaarheid op het platteland. • Een zonering voor de groene ruimte met de aanduiding van gebieden met respectievelijk een hoofdaccent op de landbouw, op landbouw in combinatie met behoud en ontwikkeling van het kleinschalig landschap en de recreatie, op landschap, natuur en bosontwikkeling in combinatie met landbouw en op hoge natuur- en boswaarden. • Het ruimtelijk mogelijk maken van natuurontwikkeling in het kader van de ecologische hoofdstructuur. • De bevordering van de bereikbaarheid met het tegelijkertijd tegengaan van de negatieve effecten van de toeneming van de verkeersmobiliteit, dit onder meer door het locatiebeleid en de bundeling van infrastructuur. Hoe verhouden zich de ontwikkelingen, die in de voorgaande paragrafen zijn beschreven, tot deze beleidslijnen? De feiten laten zien dat pas in de laatste jaren, mede onder invloed van de stimuleringsmaatregelen in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening, het beleid gericht op de groei van de stadsgewesten vruchten begint af te werpen, maar in Twente nog zorgen baart. Zwolle is in dit verband al geruime tijd een uitzondering; al sedert het midden van de jaren zeventig groeit het inwonertal en de werkgelegenheid daar snel. In delen van Overijssel staat de leefbaarheid van het platteland nog steeds onder druk. De doorwerking van de zonering van de groene ruimte via het goedkeuringsbeleid voor gemeentelijke plannen heeft in combinatie met andere instrumenten niet kunnen voorkomen dat natuur- en landschapswaarden in grote delen van de provincie nog steeds afnemen. Dit mede onder invloed van nieuwe infrastructuur en de uitbreiding van steden en dorpen. Mede onder invloed van de economische groei en de nog niet gekeerde trek uit de steden staan de taakstellingen voor het beperken van de groei van de automobiliteit voortdurend onder druk.
2.6
DE OPGAVEN VOOR DE LEEFOMGEVING SAMENGEVAT
Uit het voorgaande komen volgende opgaven voor de lange termijn naar voren: • Er moet ingespeeld worden op een grote maatschappelijke dynamiek. • Er zullen veel inspanningen nodig zijn om de economische ontwikkeling, met name in Twente, op gang te houden. • De toekomst van de stadsgewesten vraagt in economisch, sociaal en ruimtelijk opzicht blijvend grote aandacht. • Het platteland staat voor een ingrijpende vernieuwingsslag. • Er blijft voortdurende inspanning nodig om de milieukwaliteit te verbeteren en kwetsbare gebieden te beschermen. • Water moet meer een ontwikkelingbepalende dan een ontwikkelingvolgende factor worden. Ook is als gemeenschappelijk vraagstuk naar voren gekomen dat ontwikkelingen op het terrein van wonen, werken, recreëren en mobiliteit nogal eens op gespannen voet staan met het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Om steden en dorpen te laten groeien is landbouwgrond gebruikt. Natuur- en landschapswaarden werden zoveel mogelijk ontzien, maar dat kon niet voorkomen dat stads- en dorpsuitbreidingen en ook de aanleg van infrastructuur negatieve effecten hebben gehad. Verdere uitbreiding van stadsen dorpsgebied zal plaatselijk op gespannen voet komen te staan met natuur en landschap. Onze manier van verplaatsen en onze manier van werken is nog steeds niet duurzaam te noemen en een toename van deze activiteiten door economische groei leidt tot een verdere aantasting. Om dit te voorkomen zijn ingrijpende en innnoverende maatregelen nodig. Dit in de wetenschap dat bedacht beleid staat of valt met het gedrag van individuele mensen. Bij eenzijdige maatregelen op regionaal niveau zouden wij onszelf uit de markt prijzen. En door de globalisering van allerlei ontwikkelingen wordt het moeilijker om op regionale schaal, nationale of
14
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
zelfs Europese schaal effectief beleid te voeren. Zo blijft het risico aanwezig dat we gevangen blijven in het dilemma tussen economische groei en de kwaliteit van de leefomgeving.
2.7
SPECIFIEKE OPGAVEN VOOR HET STREEKPLAN
Op basis van de bovenstaande verkenning van de opgaven waar Overijssel voor staat en de evaluatie van het beleid uit de afgelopen periode kunnen de volgende opgaven voor het streekplan benoemd worden: • Inspelen op de ontwikkelingen die voortvloeien uit de internationalisering, de West-Oost corridor en de uitschuifprocessen vanuit de Randstad. • Randvoorwaarden scheppen voor extra economische impulsen voor Twente in combinatie met het verbeteren van de milieu- en waterkwaliteit. • Versterken van de positie van de steden. • Handhaven van de leefbaarheid op het platteland. • Bij stedelijke ontwikkelingen een grotere nadruk leggen op kwaliteit en op herstructurering. • Versterken van de relatie met de beleidsvelden water en milieu, zowel in de stad als in de groene ruimte. • Ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. • Bieden van perspectieven aan de landbouw en scheppen van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. • Voorwaarden scheppen voor een groter aandeel van het vervoer over water en per spoor, en ontmoedigen van niet-noodzakelijk autogebruik en aantrekkelijk maken van het gebruik van fiets en openbaar vervoer.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
15
3
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET PROVINCIALE RUIMTELIJKE BELEID
In aansluiting op de beschouwingen, ontwikkelingen en opgaven uit de vorige hoofdstukken zijn enkele hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid te formuleren. Ze zijn grotendeels gebaseerd op de Richtingennotitie Ruimte, Water en Milieu en het Bestuursakkoord 1999-2003 ‘Sterk en leefbaar Overijssel’ (zie voor belangrijkste uitspraken kader). Aan de algemene hoofdlijnen gaan beschouwingen vooraf over Overijssel in groter verband, (inter)nationale kaders en over grensoverschrijdende samenwerking.
3.1
VISIE OP OVERIJSSEL EN HET RUIMTELIJK BELEID VAN HET RIJK
De positie van Overijssel binnen Nederland en Noordwest-Europa verandert. De bestuurlijke en economische integratie, de ICT-revolutie, de huidige welvaart, maar ook de steeds lossere sociale verbanden veroorzaken structurele wijzigingen in voorheen meer vaste patronen, relaties en posities. Enkele ruimtelijk relevante uitingen daarvan: er ontstaan meer soorten leefstijlen, de mobiliteit neemt nog meer toe, afstanden worden minder belangrijk, vestigingsplaatsvoorkeuren wijzigen, vaste relaties veranderen meer in wisselende samenwerkingsverbanden, in de economie worden diensten nog dominanter. Aan flexibiliteit van mensen, bedrijven en regio’s worden hogere eisen gesteld. Daarnaast, en deels als reactie hierop, neemt de behoefte toe aan rust, contrast tussen stedelijk en landelijk gebied en regionale identiteit. Voor de Overijsselse regio’s betekenen deze trends dat economisch succes afhankelijker wordt van het vermogen tot aanpassing, nieuwe initiatieven en netwerkvorming. Ruimtelijk betekenen deze trends dat het onderscheidend vermogen van een regio steeds meer ligt in de ruimtelijke kwaliteit die op verschillende terreinen kan worden geboden, in een vraaggerichte diversiteit aan woon- en werklocaties, in het versterken van de streekeigen kwaliteiten, die ook in de ruimtelijke vormgeving meer naar voren moeten komen, en in flexibele planning die ruimte laat voor nieuwe ontwikkelingen en functies. Relatief nieuwe begrippen, die hieruit voortvloeien en met elkaar samenhangen, zijn corridors en stedelijke netwerken. Zie kaart 1. Oost-Nederland neemt in het Noordwest-Europese kerngebied als sterke autonome regio een intermediaire positie in tussen Randstad, Ruhrgebied, de Duitse havens, Hannover, Berlijn en Noord- en Oost-Europa. De beide provincies maken daarnaast deel uit van het groen-blauwe hart van Noordwest-Europa. Vanuit de Randstad lopen via Oost-Nederland twee internationale vervoersassen naar andere grootstedelijke concentraties in Europa: de West-Oost as van met name de Noordvleugel van de Randstad via Deventer en Twente naar Noord- en Oost-Europa en de Randstad-Ruhr-as via Arnhem/Nijmegen van met name de Zuidvleugel van de Randstad naar Centraal-Europa. Bovendien is een belangrijke nationale vervoersas van de Randstad via Zwolle naar Noord-Nederland aanwezig. Daarnaast zijn er twee grensoverschrijdende vervoersassen van regionale betekenis te onderkennen, te weten die van Zwolle via Emmen naar Meppen en die van Twente, via Münster naar het Ruhrgebied. Conform de Ruimtelijke Visie wil Oost-Nederland de snel toenemende west-oost gerichte internationale personen- en goederenstromen selectief faciliteren en inzetten op versterking van milieuvriendelijke vervoerwijzen. De stromen tussen de Noordvleugel van de Randstad en Noordoost-Europa worden vooral via de West-Oost as afgewikkeld waarvan de A1 en de Berlijnspoorlijn de grensoverschrijdende hoofdassen vormen. De stromen tussen de Zuidvleugel van de Randstad naar Midden-Europa verlopen hoofdzakelijk via de Randstad-Roer as met de Waal, de Betuwe-spoorlijn en de A15/A18 als grensoverschrijdende hoofdassen. Oost-Nederland acht de
16
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Noordoostelijke Verbinding een onmisbare schakel in het internationale goederenvervoer per spoor met herkomst en bestemming de Randstad en een belangrijke schakel tussen de beide OostNederlandse assen. Dat betekent dat Oost-Nederland, waar mogelijk, milieuvriendelijk vervoer van personen en goederen ondersteunt, onder andere door beïnvloeding van gedrag en in fysieke zin door ontwikkeling openbaar vervoer en overslagterminals voor spoor en/of water. Het Rijk heeft echter de eerste verantwoordelijkheid om milieuvriendelijk vervoer tot stand te brengen. Wij verwachten nieuw en krachtig flankerend beleid van het Rijk op dit punt. Daarnaast zijn verbeteringen in de weginfrastructuur onvermijdelijk, vanwege de huidige knelpunten, de verwachte groei en de achterblijvende openbaar vervoervoorzieningen. Voor Oost-Nederland zijn de volgende snelle verbeteringen in de hoofdinfrastructuur essentiëel: • Hoofdtransportas A1: de huidige knelpunten bij de steden dienen te worden voorkomen c.q. zo spoedig mogelijk te worden opgelost; mocht fysieke uitbreiding in Oost-Nederland onvermijdelijk blijken dan wordt deze ecologisch en ruimtelijk zeer zorgvuldig ingepast. • Gepaard aan versnelde aanleg van de A15 (Ressen—A12) in Gelderland, wordt de A18 Varsseveld-Twente versneld aangelegd, waardoor de verkeersdruk op de A1, A12 en A50 in Gelderland kan worden afgeleid. • De huidige spoorlijn Amsterdam-Berlijn wordt opgewaardeerd tot een hoogwaardige Europese IC+ verbinding met een halteplaats in Hengelo. Koppeling aan de aan te leggen HSL-Oost via halteplaats Arnhem door ontwikkeling van feeder-lijnen vanuit Twente en Zwolle is van groot belang voor de aansluiting van Oost-Nederland op het Europese netwerk van hogesnelheidslijnen. • In de nationale vervoersas via Zwolle vervullen de A28 en de Hanzelijn essentiële functies. De knelpunten in de A28 oostelijk van de IJssel dienen spoedig te worden opgelost en de Hanzelijn dient spoedig te worden aangelegd. Vanwege de gunstige ligging, de kwaliteit van het bestaande bedrijfsleven, de goed ontwikkelde sociaal-economische netwerken en het hoogwaardige vestigingsklimaat zijn de economische potenties groot. Die wil de provincie verder versterken en benutten. Het huidige concentratiebeleid, gericht op de steden en bundeling van stromen op hoofdassen, wordt geïntensiveerd en nieuwe uitbreidingen worden ruimtelijk en ecologisch zorgvuldig ingepast. Op de aldus beschreven wijze is het goed mogelijk en wenselijk om tot een nadrukkelijk beschermend beleid voor de open ruimten en waardevolle natuurgebieden en landschappen tussen de stedelijke gebieden te komen. Wij willen de nationale en internationale positie van onze steden versterken. Aangrijpingspunten zijn daarbij de verdere uitbouw van twee relatief nieuwe concepten: ontwikkeling van corridors en netwerkvorming tussen steden. Op (inter)nationaal niveau willen wij onze steden –letterlijk en figuurlijk– beter aansluiten op de omringende grootstedelijke gebieden. Daarbij spelen de internationale West-Oost as via Twente en Deventer en de van nationaal belang zijnde Noordcorridor via Zwolle een essentiële rol. Door initiatieven met de juiste partners te ontwikkelen willen wij nieuwe impulsen opwekken om zo de intermediaire functies van onze steden optimaal te benutten. Daarnaast willen wij de samenhang, het (inter)nationale profiel en het onderscheidend vermogen van onze steden een forse impuls geven.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
17
Stadsgewest Twente Het stadsgewest Twente heeft in landsdeel Oost naast het Knooppunt Arnhem/Nijmegen een bijzondere positie. Het Twentse stadsgebied, binnen Overijssel het belangrijkste stedelijke gebied, vormt een meerkernige concentratie van (inter)nationale betekenis met een sterke en toenemende ruimtelijke samenhang. Vanwege de hechte woning-, arbeids- en vervoersmarkt is het Twentse stadsgewest in de Startnota Ruimtelijke Ordening door het Kabinet aangeduid met het nieuwe begrip netwerkstad. Wij zien deze erkenning als belangrijke ondersteuning van de nieuwe impuls die wij in nauwe samenwerking met Twente en externe partners aan de Twentse steden willen geven. Daarbij gaat het om de versterking van de samenhang, het (inter) nationale profiel en het onderscheidend vermogen. Versterking van deze elementen zal plaatsvinden in een nieuw te starten programma voor de netwerkstad Twente waarin het concept van de netwerkstad een essentiële rol speelt. De netwerkstad Twente ontwikkelt zich van een euregionale naar een internationale positie in de west-oost relaties met ICT, de bestaande kennisinstituten, de hightech metalelectro en industriële diensten als speerpunten. De bestaande relaties en de ligging aan de West-Oost corridor maken het Twente mogelijk te pionieren, met name ook via ICT, in de ontwikkeling van grensoverschrijdende samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven in Noordwest- en Oost-Europa. Daar liggen belangrijke kansen voor economische groei juist vanwege de komende toetreding van OostEuropese staten tot de Europese markt. De samenwerking in de Städtedreieck Enschede/HengeloMünster-Osnabrück is daarbij van groot belang vanwege gezamenlijke belangen en profilering. Ook op nationaal niveau dient Twente meer te worden geprofileerd als een intermediaire hightech regio tussen grootstedelijke concentraties. Stadsgewest Zwolle Het stedelijk knooppunt Zwolle is op nationaal schaalniveau een cruciale schakel tussen de Randstad en het Noorden en Noordoosten van ons land. De centrale ligging, de aanwezige nationale hoofdinfrastructuur en de bestaande stedelijke kwaliteiten maken de stad tot een knooppunt van
18
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
functies in de dienstensector, onderwijs en gezondheidszorg. In combinatie met de nabij gelegen natuurgebieden van de Veluwe, Randmeren, Weerribben en Salland is Zwolle daarmee ook een aantrekkelijke stad om te wonen. Deze bijzondere positie, die voor grote delen van Noord en Midden Nederland van belang is, wordt verder versterkt, evenals de samenhang met Kampen/IJsselmuiden en andere omliggende kernen (zie ook hierna bij Regio-visie Zuid-Drenthe/Noord-Overijssel). Stadsgewest Stedendriehoek Het stadsgewest Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen ligt op een kruising van west-oost en noord-zuid geörienteerde verbindingen en herbergt belangrijke bovenregionale functies voor het centrale deel van landsdeel Oost. Door de ligging te midden van aantrekkelijke landschappen, de eigen stedelijke kwaliteiten en de nabijheid van de Randstad oefent de Stedendriehoek een grote aantrekkingskracht uit. De Stedendriehoek is te typeren als een netwerkstad in wording. Voor verdere afstemming van wonen, werken en voorzieningen is de gezamenlijke inzet van de provincies Gelderland en Overijssel noodzakelijk om een goede in- en externe bereikbaarheid te garanderen. In dit kader wordt onder andere mogelijkheid van aanleg van een snelle regioverbinding tussen de drie steden bezien. Versterking van de sociale, economische en culturele functies van onze steden is voor geheel OostNederland van essentieel belang. Stedelijke vernieuwing zal in de komende jaren een belangrijk beleidsthema zijn en gepaard gaan met intensivering van het stedelijk ruimtegebruik. Voor de periode na 2010 wordt de behoefte aan nieuwbouw -zo mogelijk- vooral opgelost binnen bestaand stedelijk gebied, vooral om verdere aantasting van de omringende groene ruimte te beperken. Als vervolgens vanwege het aanbieden van concurrerende woonkwaliteit, nog aanvullende ruimte noodzakelijk is wordt aansluitend aan het stedelijk gebied ruimte geboden voor nieuwe uitlegprogramma’s. De komende tijd zullen zich ook in de groene ruimte ingrijpende veranderingen voltrekken. De landbouw staat voor een omslag en de herstructurering van de varkenshouderij (en de overige intensieve veehouderij) en de toepassing van de Reconstructiewet concentratiegebieden hebben grote gevolgen voor talrijke huishoudens en bedrijven (inclusief de afgeleide bedrijvigheid). De ruimtelijke inrichting van de groene ruimte zal veranderen. Dit vraagt, samen met de verbeteringen in recreatievoorzieningen, de verdere ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur en de hoge milieueisen om een intensief plattelandsbeleid van de provincie, een beleid gericht op het versterken van de Tuin van Nederland. Het is daarbij van belang dat de landbouw zich verder kan ontwikkelen tot een sector, die duurzaam is zowel in economisch als in milieuopzicht. Het beleid beperkt zich niet tot de groene functies, maar gaat ook uit van de samenhang met de ontwikkeling van de dorpen. Het gaat daarbij om het opvangen van de gevolgen van de relatief sterke afname van de werkgelegenheid in de landbouw in de provincie in het algemeen en voor enkele delen van de provincie in het bijzonder. Dit met inbegrip van de sociale gevolgen van de economische veranderingen. Om de ontwikkelingen in de gewenste richting bij te buigen en bovengeschetste opgaven te realiseren, zijn nieuwe uitvoeringskaders en investeringsimpulsen nodig. De provincie Overijssel wil daarom meewerken aan het geven van een integrale kwaliteitsimpuls aan de veranderende groene ruimte van de provincie. Voor grote delen van Overijssel zullen wij met andere overheden en maatschappelijke organisaties samenwerken om aan een nieuw perspectief uitvoering te geven, via de voortzetting van het gebiedsgerichte beleid, via de landinrichting en via enkele andere vormen van stimuleringsbeleid en meer in het algemeen via projecten in het kader van plattelandsvernieuwing. Het Rijk is bezig met de voorbereiding van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. Als eerste stap is de Startnota Ruimtelijke Ordening verschenen. Enkele belangrijke punten daaruit zijn de grotere aandacht voor het internationale perspectief, het ontwikkelen van stedelijke gebieden naar netwerksteden, groter accent op herstructurering van stedelijke gebieden, de bundeling van economische activiteiten in corridors, restrictief beleid en contourbenadering in de open ruimten, versterking platte-land en ecologische hoofdstructuur, water als leidend principe, ontkoppeling economische groei en milieudruk en een nieuwe sturing: meer ruimte voor regionale invulling.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
19
Wij willen inspelen op het rijksbeleid en doen dat onder andere door de uitwerking van het corridorconcept, de invulling van het stedelijk netwerkconcept voor Twente en door het vergroten van de samenhang met het milieu- en het waterbeleid. Programma voor de netwerkstad Twente De bovenlokale aanpak van de opgaven voor het stedelijk gebied van Twente vraagt bijzondere aandacht: de economische ontwikkeling in relatie tot de bereikbaarheid, de demografische ontwikkeling, de sterke mate van verstedelijking in het stadsgewest, het regionale openbaar vervoer, stad-landrelaties, de ruime aanwezigheid van kroonjuwelen en de ingewikkelde watersystemen. Eén en ander vraagt om een samenhangende sturing en een langdurige inspanning. In de drie plannen voor de leefomgeving zijn voor Twente talrijke beleidslijnen opgenomen en activiteiten in het vooruitzicht gesteld. Wij willen dit beleid verder handen en voeten geven in een programma voor de netwerkstad. In dit programma bundelen wij lopende processen en nieuwe initiatieven met betrekking tot het stedelijk gebied van Almelo, Hengelo/ Borne en Enschede. Wij willen een aanzienlijke bijdrage aan dit integrale programma leveren dat in nauw overleg tussen betrokken steden, de provincie en andere partijen zal worden ontwikkeld en uitgevoerd. (Voor de gebiedsgerichte aanpak in de groene ruimte: zie paragraaf 5.2.) We willen dit programma ook gebruiken in het kader van de profilering van Twente en de afstemming op Europees en rijksbeleid, waaronder Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de uitvoering van het Vinex/Vinac-beleid. Acties •
•
in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zullen wij met de overheden en het bedrijfsleven in Nederland en Duitsland via een pilotstudie nadere uitwerking geven aan de internationale corridors in Oost-Nederland. Zonodig leiden de resultaten tot aanpassing van het Streekplan via een nadere uitwerking; wij zullen met de betrokken overheden en andere partners een programma voor de netwerkstad Twente opstellen. Zonodig zullen de resultaten leiden tot een partiele herziening van het streekplan.
3.2
GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING
De ruimtelijke ontwikkeling van Overijssel raakt dus (zie de vorige paragraaf) in toenemende mate vervlochten met die van aangrenzende regio’s, zowel in Nederland als in Duitsland. De ontwikkelingen in Oost-Europa en het wegvallen van de landsgrenzen brengen een versterking van de West-Oost-relaties met zich mee. Dat betekent grote kansen voor Overijssel, en vooral voor Twente. Wederzijdse afstemming van beleid en in toenemende mate ook gemeenschappelijke beleidsvorming is noodzakelijk. Meer samenhangend beleid wordt met de Duitse overheden bereikt door gemeenschappelijk overleg in het kader van de Nederlands-Duitse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (NDCRO) en de Städtedreieck Münster-Osnabrück-Enschede/Hengelo. In NDCRO-verband is een gemeenschappelijk ruimtelijk ontwikkelingsconcept opgesteld. In dit concept wordt het gehele grensoverschrijdende gebied als ruimtelijk samenhangend beschouwd. Het concept geeft aan wat de perspectieven voor het gebied zijn op gebied van ruimtelijke structuur en verstedelijking, mobiliteit, recreatie en natuur en landschap. Via een uitvoeringsprogramma wordt gezamenlijk gewerkt aan realisering van het concept. Centraal hierin staat de verdere ontwikkeling van de onderscheiden corridors, waarbij de West-Oost corridor voor Overijssel met name van belang is. Ook voor de Städtedreieck is een ontwikkelingsperspectief opgesteld dat een eerste stap is naar een samenhangend beleid. Met Gelderland wordt op talrijke gebieden samengewerkt. Nauwe samenwerking vindt plaats in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (zie de eerdergenoemde Kernpuntennotitie) en ook bij het regiocontract Oost-Nederland en de Reconstructiewet concentratiegebieden. Tevens participeren beide provincies in het stadsgewest Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen. Voor dit stadsgewest wordt gezamenlijk gewerkt aan de realisering van de in 1994 door betrokken gemeenten opgestelde ontwikkelingsvisie. Aan het verkrijgen van een nieuwe visie wordt inmiddels gewerkt. Met de provincie Drenthe en een groot aantal gemeenten in beide provincies en de Regio IJsselVecht is het tot een Regiovisie Zuid-Drenthe/Noord-Overijssel gekomen. In deze visie staat de
20
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
economische ontwikkeling van het gebied van Zwolle/Kampen tot Emmen centraal. Vooral via verbetering van de infrastructuur en een regionale afstemming bij bedrijventerreinen wordt deze economische ontwikkeling gestimuleerd. Voor het Streekplan is vooral de in deze Regiovisie voorgestane sa-menhangende ontwikkeling van de stedelijke zones Zwolle/Kampen-MeppelSteenwijk en Hardenberg-Coevorden-Emmen-Meppen (Duitsland) van belang. In eerstgenoemde zone neemt het gebied Zwolle/Kampen, gelet op de nationale schakelfunctie, een primaire positie in. Steenwijk en Meppel hebben een onderling vergelijkbare regionale functie. Door middel van de uitvoering van de regiovisie (en ook via het programmeringsoverleg voor bedrijventerreinen) zal de ruimtelijk-economische positie van de verschillende kernen in de genoemde zone nader worden bepaald en uitgewerkt. Op het interlokale niveau is de samenwerking in Euregionaal verband van belang. Melding verdient het Europees Ruimtelijke Ontwikkelingsperspectief (EROP) dat door de betrokken Europese ministers is vastgesteld. Dit document schetst een ruimtelijk beeld van Europa gebaseerd op economische en sociale samenhang, duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen. In het bijzonder zijn van belang de ontwikkeling van zogenaamde euro-corridors (de corridor Rotterdam-Hannover-Berlijn wordt aangeduid als potentiele euro-corridor), strategieën voor clusters van steden in grensgebieden, het ontwikkelen van een Europees ecologisch netwerk en de ontwikkeling van de economische basis van plattelandsgebieden. We kunnen vaststellen dat het Streekplan daarmee in lijn is.
3.3
ALGEMENE HOOFDLIJNEN VAN HET RUIMTELIJK BELEID
In deze paragraaf vatten wij de algemene hoofdlijnen van beleid samen, waar nodig voorzien van een korte toelichting. De hoofdlijnen welke afkomstig zijn uit de Richtingennotitie zijn aangeduid met ‘RN’. HOOFDLIJNEN MET BETREKKING TOT DE INTERNATIONALE POSITIE, DE HOOFDINFRASTRUCTUUR EN DE ONTWIKKELING VAN STEDEN EN DORPEN versterking van de interprovinciale en internationale samenwerking in het ruimtelijk beleid; de (internationale) West-Oost corridor en de (nationale) corridor tussen de Randstad en het Noorden/Noordoosten van het land, via het gebied Zwolle/ Kampen, zijn structurerende elementen in het provinciale beleid. De uitbouw van de verkeersinfrastructuur is onderdeel van deze ontwikkeling, met waar mogelijk voorrang voor milieuvriendelijke vervoerwijzen; RN corridorgebonden ruimtelijke ontwikkelingen worden in de stedelijke gebieden langs de corridor geconcentreerd; RN vanuit overwegingen van versterking van de stedelijke potenties en het draagvlak voor (boven)regionale functies, bereikbaarheid en mobiliteit en van zuinig omgaan met de kroonjuwelen vindt geconcentreerde verstedelijking in de steden plaats; RN versterking van de positie van de stadsgewesten Twente, Zwolle en Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen; RN versterking van de positie van het stadsgewest Twente als netwerkstad met internationale uitstraling; versterking van de cruciale nationale schakelfuncties van Zwolle en van de samenhang met Kampen en overige omliggende kernen; stimulering van de Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen als een stedelijk netwerk in wording; voor Twente is een bevolkingsontwikkeling gewenst waarbij geen sprake is van een vertrekoverschot van personen ten opzichte van overig Nederland; voor West-Overijssel wordt uitgegaan van een voortzetting van het binnenlands vestigingsoverschot; versterking van de regionale woonfunctie van de steden door middel van het ontwikkelen van nieuwe attractieve wervende woongebieden en door kwaliteitsverhoging van bestaande woongebieden. RN het beleid voor de plattelandsgemeenten en plattelandskernen is gericht op de eigen woningvraag, vooral ten behoeve van starters en ouderen; er zullen voor iedereen voldoende woningen in de juiste woningtypen zijn. Deze staan, goed ingepast, op de juiste plek, in gedifferentieerde woonmilieus en in een aantrekkelijke en veilige woonomgeving, waarin mensen zich thuis voelen; het woonbeleid zal bijdragen aan een juiste balans tussen de steden en het platteland door middel van kwaliteitsverhoging van bestaande woongebieden en het ontwikkelen van nieuwe wervende woongebieden; woningbouw in de steden (herstructurering en nieuwbouw) zal moeten aansluiten op de marktvraag, waaronder die van de hogere inkomensgroepen, zodat een beter
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
21
evenwicht wordt gecreëerd tussen woonkwaliteit in de steden en woonkwaliteit in de gebieden daarbuiten; versteviging en verbreding van het draagvlak voor voorzieningen in de steden; RN versterking van de regionale werkfunctie van de steden door het ontwikkelen van hoogwaardige bedrijven- en kantoorterreinen; RN verhoging van de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving in de steden; RN op grond van hun functie voor een groot omliggend gebied, hun betekenis voor de economische structuur en hun afstand tot de stadsgewesten, zijn Steenwijk en Hardenberg kernen met een streekfunctie; RN de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige kernen worden op basis van economische potentie, verzorgingsfunctie en omgevingskwaliteit bepaald; RN goede onderlinge afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de waterhuishouding.
Wij willen in het kader van het grote stedenbeleid onze bovenlokale sturingsfunctie verder gestalte geven en streven daarbij naar een gebundelde en ‘ontschotte’ inzet van middelen. Er zijn grote investeringen nodig om de ruimte van de steden volgens de eisen van de tijd te ontwikkelen en in te richten. De provincie wil haar bijdrage aan deze investeringen leveren. Nieuwbouw in de steden zal beter moeten aansluiten op de marktvraag, vooral van de hogere inkomensgroepen zodat een beter evenwicht wordt gecreëerd tussen woonkwaliteit in de steden en woonkwaliteit in de gebieden daarbuiten. Steenwijk en Hardenberg nemen een bijzondere positie in. Deze kernen liggen wat verder weg van de steden waardoor ze een belangrijke rol vervullen voor de omliggende gebieden. Deze omliggende gebieden zijn relatief dun bevolkt en hebben een kwetsbare economische structuur. In de praktijk is gebleken dat Steenwijk en Hardenberg vanwege hun functie en ligging extra inspanningen van de provincie verdienen. Om deze hoofdlijnen te realiseren is een veelzijdig beleid op meerdere terreinen nodig. Het is daarbij van betekenis de feitelijke ontwikkelingen goed te volgen en het beleid zo nodig bij te sturen.
HOOFDLIJNEN VOOR DE GROENE RUIMTE • • • • • • • • •
een samenhangende en waar mogelijk elkaar versterkende ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies ‘passend’ binnen de groene ruimte ontwikkelingsmogelijkheden voor een economisch en milieuhygienisch duurzame landbouw. RN instandhouden, en herstellen en ontwikkelen van een grote rijkdom aan natuurwaarden (biodiversiteit), geconcentreerd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, met de bijbehorende water- en milieu-omstandigheden versterking van de landschappelijke kwaliteit en bescherming van het cultureel erfgoed. RN behoud en versterking van het voorzieningenniveau ten aanzien van recreatie en toerisme goede onderlinge afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de waterhuishouding. RN instandhouding, herstel en ontwikkeling van bossen en landgoederen: deze hoofdlijn wordt verder uitgewerkt in het onderdeel Compensatiebeginsel (blz. 29/30) en in paragraaf 4.2.3.4. Bos en (cultuur)landschap” nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan het landelijk gebied, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van nietfunctioneel aan het landelijk gebied gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan voorkomen van de aantasting van de veerkracht van watersystemen en bevorderen van het herstel daarvan
Bovenstaande hoofdlijnen pakken voor deelgebieden van de groene ruimte van de provincie verschillend uit. In de Richtingennotitie Ruimte, Water en Milieu hanteert de provincie gebiedsaccenten voor acht deelgebieden. Zie kaart 2. Voor een aantal gebieden geldt dat de kwaliteit van de natuurlijke omstandigheden (waaronder de watersituatie) bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van meer economische functies: koesteren gaat daar boven ontwikkelen.
22
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
DIE GEBIEDSACCENTEN ZIJN IN DE NU VOLGENDE HOOFDLIJNEN OPGENOMEN: • •
• • • • •
Noordoost-Twente: groter accent op de natuurlijke omstandigheden als leidraad voor toekomstige ontwikkelingen. RN Zuid- en West-Twente: een belangrijk accent op het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies, met name in de stedenband en West-Twente. Vooral in het gebied zuidelijk van de stedenband ligt een belangrijk accent op natuurlijke omstandigheden als leidraad voor ontwikkeling. RN Noordwest-Overijssel: accent op ontwikkelingen op basis van natuurlijke omstandigheden. RN IJsseldelta: in en rondom Zwolle en Kampen/IJsselmuiden accent op economische functies. Voor het overige gebied een accent op een ontwikkeling op basis van natuurlijke omstandigheden. RN Noordoost-Overijssel: accent op ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies. RN Vecht-Regge: meer accent op de natuurlijke omstandigheden. RN Salland: accent op het ontwikkelen van economische functies. RN
Deze gebiedsaccenten hebben een belangrijke rol gespeeld bij de inhoudelijke voorbereiding van het voorliggende Streekplan. Ze zijn mede richting gevend geweest voor (de keuzes die moesten worden gemaakt bij) de formulering van het beleid voor de groene ruimte. In hoofdstuk 4 is dit beleid uitgewerkt in drie samenhangende sporen te weten de zonering, de thematische beleidsbeschrijvingen en de gebiedsbeschrijvingen. Voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de groene ruimte en de onderscheiden deelgebieden daarbinnen is in beginsel dit beleid maatgevend. De gebiedsaccenten vervullen nog een functie in die gevallen dat het geformuleerde beleid onvoldoende houvast biedt om adequaat op nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen in te spelen. Bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van het beleid voor de groene ruimte is de wederzijdse beïnvloeding van functies en de bijbehorende waterrelaties een belangrijk aandachtspunt. Ook benadrukken wij dat voor landbouw mogelijkheden moeten komen voor wezenlijke veranderingen in de bedrijfstak, zodat een economisch en milieuhygiënisch duurzame sector kan ontstaan. Dit moet gebeuren binnen duidelijke kaders voor het milieu en voor natuur en landschap. Belangrijk is dat wordt ingespeeld op regionale kwaliteitsverschillen van de omgeving als productiefactor en als bron van neveninkomsten. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio’s, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie. OVERIGE HOOFDLIJNEN • • • • • • • • •
beperking van de groei van de automobiliteit en bevordering van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer de economische centra in de provincie moeten goed bereikbaar zijn de West-Oost corridor en de corridor naar het noorden moeten zo goed mogelijk benut kunnen worden bestaande infrastructuur (weg, water, spoor) moet goed bereikbaar blijven en/of verbeteren verschuiving van wegtransport naar goederenvervoer over rail en water overwegingen van waterkwaliteit en -kwantiteit moeten sterker meewegen in het ruimtelijk beleid. RN de relatie tussen economische groei en milieubelasting wordt verder doorbroken bij de keuzen voor toekomstig gebruik van de ruimte zullen de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling optimaal benut moeten worden ter voorkoming van achteruitgang van natuur- en landschapswaarden vindt toepassing van het compensatiebeginsel plaats
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
23
COMPENSATIEBEGINSEL In het provinciaal beleid staat voorop dat bij ruimtelijke ingrepen aantasting van natuur en landschap zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Ruimtelijke ingrepen die aan de aanwezige waarden van natuur en landschap in de zones III en IV, de PEHS en de bossen afbreuk doen, zijn daar alleen in uitzonderingsgevallen toelaatbaar (zwaarwegend maatschappelijk belang, alternatieven elders ontbreken). In die gevallen moet compensatie van verlies van natuur- en landschapswaarden plaatsvinden. Voor de uitzonderingsgevallen op de eis van zwaarwegend maatschappelijk belang zie paragraaf 4.2.2. ten aanzien van uitbreiding van bestaande recreatiebedrijven, paragraaf 4.2.3.4. ten aanzien van beheersmaatregelen op bestaande landgoederen en paragraaf 4.2.3.8. inzake uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven (afweging via afwijkingsprocedure).
Voorzover erkende natuur- en landschapswaarden (met uitzondering van bossen) in zones I en II gelegen zijn zullen de gemeenten een eigen compensatiebeleid moeten ontwikkelen. Bij de beoordeling van bestemmingsplannen zal de redelijkheid van de wijze waarop toepassing van het gemeentelijke compensatiebeleid heeft plaatsgevonden worden nagegaan. De provincie zal enkele voorbeeldprojecten ondersteunen. Compensatie is in zone I en II maatwerk en zal eerder elders plaatsvinden of van financiële aard zijn. In de toelichting (T.9) wordt op de verbreding van het compensatiebeginsel nader in gegaan.
24
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Verder wordt verwezen naar de provinciale richtlijnen voor toepassing van het compensatiebeginsel. Ook vanuit water kan compensatie aan de orde zijn. Dit kan spelen bij de nog aan te wijzen hoogwateropvanggebieden en bij de aantasting van de veerkracht van het watersysteem. Zie het Waterhuishoudingsplan. Enkele pilotstudies zullen worden uitgevoerd om de mogelijkheden van compensatie van grijze milieuwaarden na te gaan. Zie hiervoor het Milieubeleidsplan. Acties • •
de provincie bevordert dat gemeenten een compensatiebeleid ontwikkelen voor natuur- en landschapswaarden in zones I en II de provincie zal een aantal voorbeeldprojecten op het gebied van compensatie ter hand nemen
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
25
4
BELEID VOOR HET STEDELIJK GEBIED EN DE GROENE RUIMTE
4.1
ONTWIKKELING VAN HET STEDELIJK GEBIED
4.1.1
TYPERING VAN STEDEN EN DORPEN
HOOFDLIJNEN
vanuit overwegingen van versterking van de stedelijke potenties en het draagvlak voor (boven)regionale functies, van bereikbaarheid en mobiliteit en van zuinig omgaan met de kroonjuwelen vindt geconcentreerde verstedelijking in de steden plaats versterking van de positie van de stadsgewesten Twente, Zwolle en Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen versterking van de positie van het stadsgewest Twente als netwerkstad met internationale uitstraling; versterking van de cruciale nationale schakelfuncties van Zwolle en van de samenhang met Kampen en overige omliggende kernen; stimulering van de Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen als een stedelijk netwerk in wording op grond van hun functie voor een groot omliggend gebied, hun betekenis voor de economische structuur en hun afstand tot de stadsgewesten, zijn Steenwijk en Hardenberg kernen met een streekfunctie de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige kernen van Overijssel worden op basis van economische potentie, verzorgingsfunctie en omgevingskwaliteit bepaald
4.1.1.1. ALGEMEEN In deze paragraaf worden de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de steden en dorpen in Overijssel beschreven. Deze mogelijkheden zijn voor groepen van kernen verschillend. De typering van de kernen is gebaseerd op de hiervoor vermelde hoofdlijnen uit de Richtingennotitie. Dat betekent dat op voorhand onderscheiden worden de stadsgewesten en de streekcentra Steenwijk en Hardenberg. Voor de overige kernen heeft een nadere typering, met verschillende ontwikkelingsmogelijkheden, plaatsgevonden. 4.1.1.2. DE STADSGEWESTEN
Doel- en taakstelling •
de stadsgewesten zullen een groot deel van de verstedelijkingsopgave moeten realiseren. Zij zullen via gedifferentieerde en kwalitatief hoogwaardige locaties voor werken en wonen een opvangfunctie voor de provincie, maar ook voor de gebieden daarbuiten, moeten vervullen
In de Vinex zijn drie stedelijke gebieden in Overijssel aangewezen tot stadsgewesten, waar concentratie van wonen en werken plaats dient te vinden. Het gaat om Twente (AlmeloHengelo/Borne-Enschede), Zwolle en de interprovinciale Stedendriehoek Apeldoorn-DeventerZutphen. In hoofdstuk 3 is de positie in internationaal en nationaal verband van de stadsgewesten beschreven. Het Rijk werkt, in overleg met de landsdelen, aan de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.
26
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Het landsdeel Oost, bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland, de Kaderwetgebieden Twente en KAN (Knooppunt Arnhem-Nijmegen), de steden en waterschappen heeft daartoe de Ruimtelijke Visie Oost-Nederland opgesteld. Daarin staan voor de komende periode de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid met betrekking tot het (inter)nationale perspectief, verstedelijking, infrastructuur, water en groene ruimte. Deze visie is de basis voor de landsdelige paragraaf voor Oost-Nederland in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en werkt op hoofdlijnen door in het Streekplan. (zie ook hoofdstuk 3). Om de (inter)nationale concurrentiepositie van de stadsgewesten te versterken wil de provincie optimale voorwaarden scheppen voor verdere uitbouw van de functie van de stadsgewesten op het gebied van werkgelegenheid, huisvesting en hoogwaardige voorzieningen. Vooral wil de provincie deze versterking bereiken door het voeren van een consequent beleid, gericht op het concentreren van bevolking, woningbouw, werkgelegenheid en voorzieningen in de steden. Behalve een versterking van de positie van de steden zijn motieven voor het concentratiebeleid: • Grotere mogelijkheden tot synergie door nabijheid van produktie, distributie, dienstverlening en afnemers. • Efficiënte benutting van infrastructuur en openbaar vervoer. • Meer mogelijkheden tot een aanbod van gedifferentieerde woon- en werkmilieus. • Beperking aantasting van de groene ruimte. • Bieden van voldoende draagvlak voor voorzieningen. De stadsgewesten zullen een groot deel van de verstedelijkingsopgave moeten realiseren. Zij zullen via gedifferentieerde en kwalitatief hoogwaardige locaties voor werken en wonen een opvangfunctie voor de provincie, maar ook voor de gebieden daarbuiten, moeten vervullen. Actie •
de provincie wil, onder andere via de geïntegreerde wijze van het grote stedenbeleid, haar instrumenten inzetten om de stadsgewesten bij hun verstedelijkingsopgave te ondersteunen.
STADSGEWEST TWENTE Doel- en taakstellingen • •
het stedelijk knooppunt Enschede/ Hengelo zal als internationaal knooppunt verder ontwikkeld worden in nauwe samenwerking met Twentse steden en bedrijfsleven zal de provincie in het kader van het Streekplan het concept van de netwerkstad Twente verder uitwerken.
Het stadsgewest Twente, bestaande uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo, vormt de grootste stedelijke concentratie in Nederland buiten de Randstad. Dat geldt zowel voor de omvang van de bevolking als voor de werkgelegenheid. Na een periode van teruggang als gevolg van het ineenstorten van de textielindustrie in een groot deel van Twente en daarna een sterke teruggang van de metaalindustrie in Hengelo is het Twentse bedrijfsleven nu springlevend, zowel in de stedenband als daarbuiten. Het stadsgewest Twente kan, zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven, als een netwerkstad worden getypeerd, waarin de steden en kernen elkaar aanvullen en gezamenlijk een hoog niveau aan bedrijvigheid en dienstverlening, voorzieningen (op het gebied van cultuur, onderwijs, zorg en detailhandel) en woonmilieus bieden. Deze ontwikkeling zal gepaard moeten gaan met een respectvol omgaan met de rijke landschappelijke en natuurlijke waarden. In Twente is sprake van een spannende relatie tussen enerzijds het ontwikkelen en anderszijds het koesteren. Door de hoge verstedelijkingsdruk moeten in dit stedelijk gebied enkele drempels worden overschreden: de sturing van woon- en werklocaties, de schaal van de maatschappelijke verbanden en van het regionale verkeers- en vervoersstelsel, het niveau van de culturele, maatschappelijke en winkelvoorzieningen, de tegenstelling stad-platteland en de bestuurlijke grenzen. Voortbouwend op het stadsgewest biedt het nieuwe concept van netwerkstad aanknopingspunten voor een kwaliteitssprong. De netwerkstad maakt het mogelijk beslissingen over onder andere woon- en werklocaties, over voorzieningen en verkeers- en vervoersinfrastructuur te nemen op basis van wat het beste is voor het geheel in het zicht van de lange termijn.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
27
Op diverse wijzen zal de samenhang in dit gebied vergroot moeten worden en wij zien hiervoor bij de provincie een belangrijke regisserende rol weggelegd (zie ook paragraaf 1.4.). Via de studie Netwerkstad Twente zal vanuit de ruimtelijke ordening een bijdrage geleverd worden aan deze grotere samenhang en verbeterde afstemming. Deze studie kan beschouwd worden als een nadere uitwerking van de ontwikkeling in hoofdlijnen die in dit Streekplan wordt beschreven. De resultaten ervan kunnen, indien aanvulling c.q. wijziging van het streekplanbeleid gewenst blijken te zijn, via een streekplanuitwerking in het provinciaal ruimtelijk beleid verwerkt worden. Op een hoger schaalniveau vormen de drie steden onderdeel van het stedelijk netwerk in het noorden en oosten van het land en in het aangrenzende Duitse gebied. Arnhem/Nijmegen, Deventer/Apeldoorn/Zutphen, Zwolle, Groningen, Osnabrück en Münster zijn de belangrijkste overige centra in dat netwerk. Hiervoor is al gewezen op het grote belang van de ligging van het gebied op de West-Oost as als verbinding tussen de Randstad en de stedelijke zwaartepunten in Midden- en Noord-Duitsland, Scandinavië en het noordelijk deel van Oost-Europa. Voorts ligt de stedenband nabij het Ruhr-gebied, aan de hoofdverbinding tussen dit gebied en Noordwest-Duitsland. In deze samenhang zet de provincie zich in om samen met Enschede en Hengelo het stedelijk knooppunt Enschede/Hengelo te ontwikkelen als internationaal knooppunt. Het gebied beschikt over een vliegveld en via de Twentekanalen zijn de steden op het internationale stelsel van vaarwegen aangesloten. Het provinciale beleid is er op gericht de infrastructuur in de West-Oostcorridor verder te ontwikkelen en te versterken. De kansen voor een versterking van de economische ontwikkeling van het gebied liggen met name in de mogelijkheden van ontwikkeling tot één van de top-technologieregio’s in Nederland; verder is het provinciale beleid gericht op een algehele verbreding van de economie, waarbij onder meer sectoren als moderne industrie en zakelijke dienstverlening worden versterkt. Het stadsgewest staat voor een bijzonder grote taak om haar ruimtelijke opgave te realiseren. Hiervoor zal intensieve samenwerking tussen de steden onderling en in regionaal verband noodzakelijk zijn. Waar mogelijk en gewenst zal de provincie de Twentse steden ondersteunen bij de ontwikkeling naar een netwerkstad van allure en zal zij ook haar regierol op zich nemen. In paragraaf 3.1. is een programma voor de netwerkstad Twente aangekondigd. Thema’s daarbij zijn bijvoorbeeld de invulling van het concept netwerkstad Twente, de nadere taakverdeling tussen de steden op het punt van werkgelegenheid en bedrijventerreinen en voorzieningen, de uitvoering van het Vinex/Vinac-beleid, de invulling van het grote stedenbeleid (waaronder de zogenaamde Twenteparagraaf), de woningbouwprogrammering, waaronder de fasering van bouwlocaties, bedrijventerreinenprogrammering, de verzorgingsstructuur, plattelandsvernieuwing en de verbetering van de kwaliteit van de groene ruimte en infrastructuurprogrammering en regionaal openbaar vervoerbeleid. Maar ook een provinciale rol in projectmanagement. Wij willen in dit kader komen tot een concreet investeringsprogramma. Processen, die gaande zijn, en die zijn aangekondigd in de drie plannen, krijgen in het programma voor de netwerkstad Twente een plaats. STADSGEWEST ZWOLLE Doel- en taakstellingen • •
de landsdelige knooppunt- en schakelfunctie van Zwolle dient versterkt te worden versterking van de complementaire functie van Kampen voor het stadsgewest Zwolle.
Het stedelijk knooppunt Zwolle vormt een landsdelige schakel in een netwerk van steden op de as Noordvleugel Randstad-Noord-Nederland en is bovendien het sociaal-economische, infrastructurele en culturele knooppunt van een zeer ruime regio. Al decennia lang heeft de gunstige ligging van Zwolle grote aantrekkingskracht gehad op burgers en bedrijven. De stad heeft zich in de afgelopen jaren gemanifesteerd als één van de stadsgewesten met de meest voorspoedige groei van bevolking en werkgelegenheid. De stad herbergt steeds meer toekomstgerichte bedrijvigheid in (commerciële) dienstverlening en industrie. De ligging bij een knooppunt van autowegen, spoorlijnen en waterwegen biedt een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bevolking, bedrijven en voorzieningen. Deze multimodale schakelfunctie van Zwolle zal ook op langere termijn gewaarborgd moeten zijn, zodat zij van het uitschuifproces
28
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
blijvend kan profiteren. Aanleg van de Hanzelijn en het vergroten van de capaciteit van de A28 zijn hierbij van cruciaal belang. Zwolle verzorgt een belangrijke verzorgende functie in een uitgestrekt relatief weinig verstedelijkt gebied. De gemeente werkt via diverse projecten aan versterking van haar ruimtelijk-economische situatie en daarmee van haar landsdelige functie. De provincie zal de versterking van het stadsgewest Zwolle ondersteunen. Kampen behoort weliswaar niet tot het stadsgewest maar vervult wel een duidelijk complementaire rol voor het stadsgewest Zwolle. De bedrijventerreinontwikkeling in Kampen, met als onderdeel daarvan de aanleg van de Zuiderzeehaven, draagt bij aan de multimodale schakelfunctie van de regio. Recent zijn initiatieven genomen om tot intensivering van de samenwerking tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden te komen. Onder andere zal deze samenwerking betrekking hebben op wonen, werken, voorzieningen, infrastructuur, toerisme en recreatie en natuur en landschap. Overwogen wordt te komen tot een intergemeentelijke ruimtelijke visie. Actiepunt •
wij ondersteunen het initiatief om te komen tot intensieve samenwerking tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden. Zo nodig zullen de resultaten van de in het kader van deze samenwerking te vervaardigen intergemeentelijke ruimtelijke visie leiden tot een uitwerking van het streekplan.
STADSGEWEST STEDENDRIEHOEK Doel- en taakstelling •
de ruimtelijke ontwikkeling van Deventer dient tot versterking van het stadsgewest Stedendriehoek te leiden.
Dit stadsgewest -bestaande uit de Gelderse steden Apeldoorn en Zutphen en uit het Overijsselse Deventer (inclusief Schalkhaar en Diepenveen)- is strategisch gelegen aan de West-Oostcorridor, de IJssel en het Twentekanaal en is omringd door gebieden met hoge landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten, zoals de Veluwe, Salland, de Achterhoek en de Graafschap. Het is deze combinatie van intermediaire ligging, verbindingen en omgevingskwaliteiten die dit stadsgewest uitstekende vestigingscondities verschaft, waardoor ingespeeld kan worden op het uitschuifproces. Door de specifieke ligging in een kwalitatief hoogwaardige groene omgeving is het stadsgewest duidelijk te onderscheiden van het omliggende gebied waarvoor het een centrumfunctie vervult. Elk van de drie steden kent een eigen verzorgingsgebied, maar zij zijn steeds meer op elkaar betrokken. De provincie zet zich in voor intensivering van de stadsgewestelijke samenwerking om te komen tot afstemming van beleid. In een aantal gevallen kan ook gemeenschappelijke uitvoering van beleid wenselijk zijn. Het opstellen van een nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor het stadsgewest, die mede in verband met de Vijfde nota wordt voorbereid, zal worden ondersteund. Actie •
wij zullen de tot standkoming van een nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor het stadsgewest Stedendriehoek ondersteunen.
ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN STADSGEWESTEN BEVOLKING EN WONINGBOUW De stadsgewesten zullen gedifferentieerde, wervende woningbouwlocaties dienen te ontwikkelen. Hierdoor zullen zij de voorwaarden creëren om hun bevolkingsaandelen te vergroten. Naast opvang van de eigen woningbehoefte en opvang van vertrek uit het landelijk gebied hebben de stadsgewesten een opvangfunctie voor vestigingsoverschotten uit andere delen van Nederland.
WERKEN
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
29
De stadsgewesten dienen een gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen te ontwikkelen om verschillende vormen van bedrijvigheid, voortkomend uit de stadsgewesten, de landelijke gebieden en vanuit overig Nederland, ruimte te kunnen bieden. Het locatiebeleid is van toepassing. VOORZIENINGEN Mogelijkheden dienen aanwezig te zijn om alle vormen van voorzieningen, inclusief topvoorzieningen, te kunnen ontwikkelen. Vooral in de knooppunten Enschede/Hengelo en Zwolle zullen topvoorzieningen ontwikkeld worden.
4.1.1.3. DE STREEKCENTRA STEENWIJK EN HARDENBERG
Doel- en taakstelling •
door extra mogelijkheden voor woningbouw, voorzieningen en werkgelegenheid wordt de regionale positie van Hardenberg en Steenwijk versterkt
Steenwijk en Hardenberg zijn op vrij grote afstand van de stadsgewesten gelegen en hebben een belangrijke rol voor het omliggende gebied. Duidelijke relaties zijn er met het aansluitende gebied in Drente en, voorzover het Hardenberg betreft, met Duitsland. De omliggende gebieden zijn relatief dunbevolkt en hebben een kwetsbare economische structuur. De provincie wil de gunstige ontwikkeling, die deze kernen de laatste jaren doormaken, vasthouden. Deze kernen krijgen extra mogelijkheden op het gebied van de werkgelegenheid, voorzieningen en wonen, waarmee de regionale positie kan worden versterkt. Daarnaast wil de provincie op andere wijze een gunstige ontwikkeling ondersteunen. Bij het toekennen van ontwikkelingsmogelijkheden aan deze kernen vindt afstemming plaats met het beleid voor vergelijkbare kernen in de aangrenzende provincies. ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN BEVOLKING EN WONINGBOUW Vanwege de gewenste versterking van beide kernen wordt een gunstige bevolkingsontwikkeling voorgestaan. Er wordt gestreefd naar een positieve migratieontwikkeling. Deze is voorzien voor alleen de hoofdkernen zelf, dus voor de kernen Steenwijk en Hardenberg. WERKEN Voor deze kernen wordt gestreefd naar een gunstige economische ontwikkeling. In principe kunnen alle vormen van bedrijvigheid worden gevestigd. Omtrent de mogelijkheden voor de opvang van bedrijven vanuit de stadsgewesten naar deze kernen zal door de programmeringsoverleggen voor bedrijventerreinen aan Gedeputeerde Staten advies worden uitgebracht. Via een streekplanuitwerking worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor de bedrijventerreinen door Gedeputeerde Staten bepaald. Indien zich anderszins bedrijven van buiten de kern vestigen, welke naar aard en omvang thuishoren op A- of B-locaties, dan dienen deze op bedrijventerreinen met een daarbij passend locatieprofiel gevestigd te worden. Deze kernen dienen te beschikken over een gedifferentieerd aanbod van verschillende typen bedrijventerrein. VOORZIENINGEN De instandhouding en uitbouw van het regionale voorzieningenniveau is noodzakelijk. Kenmerkende voorzieningen zijn onder meer een goed winkelapparaat, onderwijsvoorzieningen en culturele- en zorgvoorzieningen.
30
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
KAART 3
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
31
4.1.1.4. OVERIGE KERNEN Doel- en taakstellingen •
• • •
versterking van de leefbaarheid op het platteland door ruimte te geven voor woningbouw voor de eigen bevolking, met name de starters en ouderen, en voor de ontwikkeling van eigen werkgelegenheid de positie van kernen met een regionale verzorgings- en/of werkgelegenheidsfunctie wordt versterkt, zonder aantasting van de positie van de stadsgewesten de overige kernen ontvangen een ontwikkelingsprofiel waarbij in ieder geval ruimte wordt geboden voor het benutten van de locale potenties de kernen met minder dan circa 4.000 inwoners worden aangewezen tot kleine kern. Vanwege de leefbaarheid van het platteland wordt gestreefd naar de instandhouding van de bestaande kwaliteiten
Naast de stadsgewesten en de twee streekcentra kent Overijssel vele kleinere steden en dorpen. De ontwikkelingsmogelijkheden van deze kernen zijn bepaald aan de hand van een kwalificatie van de potenties op een aantal factoren, rekening houdend met verschillende omgevingsfactoren. Beoordelingsfactoren daarbij zijn omvang, voorzieningenniveau, zonering landelijk gebied, economische potenties, bereikbaarheid en mobiliteit en ligging ten opzichte van een stadsgewest. Hiermee wordt getracht inhoud te geven aan het afstemmen van de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen op de omgevingskwaliteit, waarbij de leefbaarheid wordt gediend en ook recht gedaan wordt aan het concentratiebeleid. Deze kwalificatie leidt ertoe dat, naast de profielen voor de stadsgewesten en voor Steenwijk en Hardenberg, tot twee hoofdprofielen voor de kernen is gekomen. In de Toelichting (T.1) wordt op deze verschillende wegingsfactoren in het algemeen ingegaan. De kwalificatie heeft geleid tot een onderverdeling van de overige kernen in grotere kernen en kleine kernen.
1. GROTERE KERNEN De overige kernen (met een inwonertal van meer dan 4.000) hebben in het algemeen een meer lokale woon-, werk- en verzorgingsfunctie. De provincie ondersteunt een ontwikkeling waarbij de lokale potenties recht worden gedaan. Op deze manier zal er een bijdrage verleend worden aan het leefbaar houden van het platteland. Door ligging, omvang en aanwezige voorzieningen bestaan er overigens verschillen ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze categorie kernen. Een aantal van deze kernen heeft door de omvang en ligging een belangrijke rol op het gebied van wonen, werken en voorzieningen voor een groot aantal bewoners, van de kern zelf en van het omliggende gebied. De provincie wil dat deze rol behouden blijft en verder wordt ontwikkeld. Deze kernen krijgen dan ook hierop toegesneden ontwikkelingsmogelijkheden voor wonen, werken en voorzieningen. Kampen/IJsselmuiden is na de stadsgewestgemeenten veruit het grootste stedelijk gebied van Overijssel met een daarbij passende woon-, werk- en verzorgingsfunctie. Raalte vervult een verzorgende rol voor een deel van Salland en Oldenzaal vervult deze rol voor Noordoost-Twente. Deze kernen kennen een goede tot zeer goede (Kampen en Oldenzaal ook multimodaal) ontsluitingssituatie waardoor ze kansen bezitten voor een gunstige ontwikkeling van de werkgelegenheid. Oldenzaal is overigens gelegen in een kwetsbare omgeving hetgeen een vrije ontwikkelingsruimte belemmert. Hier zal het accent dan ook meer op kwalitatieve dan op een kwantitatieve ontwikkeling moeten liggen. In paragraaf 4.5. zal op een aantal andere grotere kernen nader ingegaan worden. Naast de hiervoor genoemde hebben nog enkele kernen een belangrijke bovenlocale werkgelegenheids- en/of verzorgingsfunctie die gehandhaafd en waar mogelijk verder ontwikkeld kan worden. Voor deze kernen is dan ook maatwerk aan de orde.
ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN BEVOLKING EN WONINGBOUW Gelet op het concentratiebeleid wordt in principe, uitgaande van de in paragraaf 4.1.2 genoemde basisontwikkeling, uitgegaan van een ontwikkeling waarbij het vertrek van bevolking ten dele kan worden gecompenseerd. De woningbouwmogelijkheden zijn
32
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
afgestemd op de lokale functie van deze kernen. In ieder geval zullen de betreffende gemeenten ervoor dienen te zorgen dat er voldoende huisvestingsmogelijkheden zijn voor de doelgroepen starters en ouderen en mensen die door hun werk zijn aangewezen op een woning in de kern. Voor Kampen/IJsselmuiden en Oldenzaal wordt uitgegaan (gebaseerd op de basisontwikkeling uit paragraaf 4.1.2) van een globaal evenwicht tussen vestiging en vertrek van bevolking. In de praktijk betekent dit dat per saldo een bescheiden vestiging van personen van elders mogelijk zal zijn. Voor Raalte en Hellendoorn/Nijverdal geldt ditzelfde beleid tot 2005. De mogelijkheden voor de periode hierna zullen bezien worden in het licht van de bevolkingsontwikkeling in Overijssel en in de stadsgewesten in het bijzonder. WERKEN Voor deze kernen wordt een lokale economische ontwikkeling met het ruimtelijk beleid ondersteund. Voor vestiging en uitbreiding van uit de kern voortkomende, en qua aard schaal van de kern passende werkgelegenheid moeten voldoende mogelijkheden aanwezig zijn. Hieronder wordt tevens begrepen bedrijvigheid die zich vanuit het op de betreffende kern georiënteerde buitengebied of uit omliggende kernen naar het bedrijventerrein in de kern wil verplaatsen. In bijzondere, incidentele gevallen kan een bedrijf van buiten zich vestigen. Hierbij zullen aantoonbare specifieke vestigingseisen aan de orde moeten zijn, zoals toeleveringsrelaties, infrastructuur en terugdringen mobiliteit. Voor een aantal van deze kernen geldt dat ook de werkgelegenheid op het gebied van recreatie en toerisme belangrijk is. De kernen Kampen (zie ook hierna), Raalte, Genemuiden, Staphorst, Hellendoorn/Nijverdal, Rijssen, Oldenzaal, Haaksbergen, Goor, Vroomshoop en Vriezenveen beschikken over een belangrijke, onderling overigens verschillende, werkgelegenheidsfunctie. De potenties van deze kernen, in aanvulling op de stadsgewesten, wil de provincie benutten. Voor vestiging van bedrijven van elders is in deze kernen, in complementariteit op de stadsgewesten, ruimte aanwezig. Omtrent de mogelijkheid van deze vestigingen worden in het regionale programmeringsoverleg bedrijventerreinen adviezen aan Gedeputeerde Staten uitgebracht. Zie de regeling bij de streekcentra. Het gaat daarbij om een profieltoekenning aan bedrijventerreinen, niet om het beoordelen van individuele bedrijfsvestigingen. Voornamelijk kan worden gedacht aan bedrijven die zich binnen de regio willen verplaatsen. Ook kan het nieuwe bedrijven betreffen die wegens specifieke omstandigheden juist op de betreffende kern zijn aangewezen. Vestiging vanwege het beschikbare arbeidspotentieel wordt door de provincie ondersteund wanneer vast staat dat daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan het terugdringen van eventuele pendel met alle daaraan verbonden gunstige milieu-effecten (het beperken van de groei van de automobiliteit) of aan bestaande bijzondere onevenwichtigheden op de lokale arbeidsmarkt. Kampen kent specifieke vestigingsmogelijkheden voor watergebonden bedrijvigheid. De verdere ontwikkeling hiervan wordt ondersteund. Vestiging van watergebonden bedrijvigheid van buiten is in Kampen dan ook, zonder dat hieromtrent in het programmeringsoverleg tot profieltoekenning behoeft te worden overgegaan, mogelijk. Kampen vervult ten aanzien van deze bedrijvigheid een complementaire rol ten opzichte van Zwolle en kan om deze reden met Zwolle afspraken maken over vestiging van bedrijven vanuit dit stadsgewest. VOORZIENINGEN Gestreefd wordt naar handhaving van de aanwezige verzorgingsstructuur. De grotere kernen hebben in het algemeen een verzorgende functie voor de inwoners van de betreffende kern en de directe omgeving. Verdere ontwikkeling van de bestaande verzorgingsfunctie wordt ondersteund. Ontwikkelingen, die de positie van de stadsgewesten aantasten, worden tegengegaan. Er bestaan overigens tussen de kernen grote verschillen. Zo bezitten de kernen Kampen, Raalte, Hellendoorn/Nijverdal, Rijssen, Oldenzaal en Haaksbergen een belangrijke verzorgingsfunctie.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
33
Voor de toekomst is een verdere verschraling van de primaire verzorgingsstructuur met name op het punt van detailhandel door een voortgaande schaalvergroting en drempelverhoging in met name de kleinere lokale kernen niet uitgesloten. Dat vergroot het belang van een goede bereikbaarheid van die verzorgingscentra die zich wel kunnen handhaven. In het algemeen zal overigens het primaire verzorgingsniveau in deze categorie kernen niet direct gevaar lopen.
2. KLEINE KERNEN De provincie wil de kwaliteiten van de kleine kernen overeind houden. De functie van deze kernen voor de leefbaarheid van het platteland is van groot belang. Het op peil houden van het sociaal klimaat en de bijbehorende lokale woon-, werk- en verzorgingsfunctie vraagt grote inspanningen, zowel van de eigen inwoners als van de overheid. Een geïntegreerde beleidsinzet met gebiedsgerichte benadering is noodzakelijk. Vooral voor de kernen in Noordoost- en NoordwestOverijssel zullen extra inspanningen nodig zijn om leefbaarheidsproblemen te lijf te gaan. Er is nog geen sprake van een algemeen leefbaarheidsprobleem in de kleine kernen. Incidenteel komen er knelpunten voor welke veroorzaakt worden door uiteenlopende oorzaken, zoals demografische veranderingen, schaalvergroting en wijzigend consumentengedrag. De kleine kernen zullen in het algemeen een ontwikkeling kunnen doormaken, die recht doet aan de eigen behoefte. Deze mogelijkheden zullen overigens bescheiden kunnen zijn. De toenemende tendens tot schaalvergroting zal voor veel kleine kernen tot gevolg hebben dat het voorzieningenniveau op langere termijn niet overeind zal kunnen blijven. In deze gevallen kan het wenselijk en noodzakelijk zijn dat via concentratie van ontwikkelingsruimte in enkele ‘prioritaire kernen’ het voorzieningenniveau in een plattelandsgebied toch nog zo goed mogelijk gehandhaafd wordt. De betrokken gemeentebesturen zullen hiertoe zelf keuzen moeten maken (zie ook volgende paragraaf). Kleine kernen worden, in het kader van het streekplanbeleid, gedefinieerd als dorpen, die bestaan uit een concentratie van ten minste vijftig woningen en waarbij in de kern en het daarop georiënteerde omliggende gebied (tot 2 à 3 km van de kern) minimaal 500 en maximaal 4.000 mensen wonen. Voorts dienen één of meer voorzieningen aanwezig te zijn (basisschool, kerk, winkel). ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN BEVOLKING EN WONINGBOUW De kleine kernen hebben uitsluitend een lokale huisvestingsfunctie. Via een zorgvuldig beleid zal in eerste instantie de bestaande woningvoorraad benut dienen te worden. De uitbreidingsmogelijkheden zullen vooral bedoeld moeten zijn voor de specifieke doelgroepen: de starters en ouderen en mensen die door hun werk zijn aangewezen op een woning in de kern. (zie verder paragraaf 4.1.2.8). WERKEN Voor de leefbaarheid van kleine kernen is het belangrijk dat er bedrijven kunnen blijven functioneren. Uitbreiding van bestaande bedrijven en nieuwbouw voor uit de kern voortkomende bedrijvigheid zullen, mits in overeenstemming met de schaal en de omgevingskwaliteiten van de kern, mogelijk zijn. In de kernen kan vestiging van bestaande bedrijven uit het buitengebied of uit omliggende andere kleine kernen plaatsvinden. Veelal is de ruimtevraag voor bedrijvigheid bij kleine kernen beperkt zodat hiervoor geen bedrijventerrein nodig is. Per kern zal, aan de hand van de aantoonbare behoefte, kunnen worden bezien of bedrijventerrein, al dan niet op voorraad ontwikkeld of uitgebreid dient te worden. VOORZIENINGEN Het beleid is erop gericht het bestaande voorzieningenniveau te handhaven. Van groot belang voor de leefbaarheid in de kleine kernen is de bereikbaarheid per openbaar vervoer. Actie
34
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
•
lokale initiatieven (bijvoorbeeld op het vlak van toerisme) om functieverlies tegen te gaan en de identiteit te versterken zullen door de provincie, voor zover passend in het streekplanbeleid, worden ondersteund
BUURTSCHAPPEN Voor het buurtschappenbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.8.
4.1.1.5. MOGELIJKHEDEN TOT GEMEENTELIJKE DIFFERENTIATIE
Via de hiervoor beschreven systematiek zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende kernen aangeduid. Om meerdere redenen kan het wenselijk zijn om binnen de toegekende typering een nuancering aan te brengen c.q. tot een nadere taakverdeling tussen kernen te komen. Door de gemeentelijke herindeling komen de meeste kernen in Overijssel in een geheel andere bestuurlijke situatie te verkeren. Dit kan voor de nieuwe gemeente een reden zijn tot een nadere toedeling van de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse kernen te komen. In situaties waar het verzorgingsniveau nu al onder druk staat zal het een meerwaarde hebben om tot concentratie van wonen, voorzieningen en/of werkgelegenheidsontwikkelingen te komen. De gemeenten kunnen dan ook kiezen voor concentratie in een beperkt aantal kernen. Een extra argument voor dergelijke keuzen kan gelegen zijn in het feit dat een aantal kernen door het aangeven van contouren (zie paragraaf 4.1.4.2.) op termijn tegen de grenzen van de uitbreidingsmogelijkheden aanlopen. Een deel van de ontwikkelingsmogelijkheden van dergelijke kernen zou overgeheveld kunnen worden naar nabij gelegen kernen die niet tegen ruimtelijke beperkingen aanlopen. De overheveling van deze mogelijkheden naar nabijgelegen kernen zal dan ook in afwijking van de mogelijkheden, die voortvloeien uit de ontwikkelingsprofielen, kunnen geschieden. Actie •
de provincie wil met de gemeenten tot nadere afspraken komen omtrent een nadere invulling van de volgens bovenstaande richtlijnen gegeven ontwikkelingsmogelijkheden
4.1.2
ONTWIKKELING VAN BEVOLKING EN WONINGBOUW
HOOFDLIJNEN
voor de regio Twente is een bevolkingsontwikkeling gewenst waarbij geen sprake is van een vertrekoverschot van personen ten opzichte van overig Nederland; voor West-Overijssel wordt uitgegaan van een voortzetting van het binnenlands vestigingsoverschot; versterking van de regionale woonfunctie van de steden door middel van het ontwikkelen van nieuwe attractieve wervende woongebieden en door kwaliteitsverhoging van bestaande woongebieden; verhoging van de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving in de steden; het beleid voor de plattelandsgemeenten en plattelandskernen is gericht op de eigen woningvraag, vooral ten behoeve van starters en ouderen; er zullen voor iedereen voldoende woningen in de juiste woningtypen zijn. Deze staan, goed ingepast, op de juiste plek, in gedifferentieerde woonmilieus en in een aantrekkelijke en veilige woonomgeving, waarin mensen zich thuisvoelen; het woonbeleid zal bijdragen aan een juiste balans tussen de steden en het platteland door middel van kwaliteitsverhoging van bestaande woongebieden en het ontwikkelen van nieuwe wervende woongebieden; woningbouw in de steden (herstructurering en nieuwbouw) zal moeten aansluiten op de marktvraag, waaronder die van de hogere inkomensgroepen, zodat een beter evenwicht wordt gecreëerd tussen woonkwaliteit in de steden en woonkwaliteit in de gebieden daarbuiten.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
35
4.1.2.1. ALGEMEEN
Doel- en taakstellingen
de achterstanden, die in de woningbouwproductie zijn ontstaan, zullen – met name in de stedelijke gebieden- zo snel mogelijk ingelopen worden; gemeenten leggen in woonplannen het woonprogramma kwalitatief en kwantitatief vast. Op basis van deze woonplannen maken Gedeputeerde Staten met de gemeenten meerjarige prestatieafspraken; de prestatieafspraken vormen de basis voor de beoordeling van bestemmingsplannen.
Per 1 januari 2004 telt de provincie Overijssel 1.105.600 inwoners. Dat betekent een groei met 28.000 personen vanaf 1 januari 2000, het basisjaar van het vigerende streekplan Overijssel 2000+. De migratieontwikkeling droeg aanzienlijk bij aan de bevolkingsaanwas in de afgelopen jaren. Het totaal van de migratiebewegingen resulteerde voor Overijssel in een positief saldo van 6600 personen in de afgelopen 4 jaren (zie ook de toelichting T2A). Voor West-Overijssel is sprake van een blijvend vestigingsoverschot ten opzichte van overig Nederland. Het buitenlandse migratiesaldo had in de jaren 2000/2001 een hoog niveau. Dit saldo is echter – in lijn met de landelijke ontwikkeling - in de afgelopen jaren sterk gedaald. In Twente is het aanzienlijke binnenlandse vertrekoverschot - dat in de afgelopen jaren structureel aanwezig was - steeds kleiner geworden. In het jaar 2003 verhuisden zelfs meer mensen naar Twente dan er vertrokken naar de rest van ons land. Het buitenlandse migratiesaldo was in Twente in 2000/2001 aanzienlijk positief. Dit saldo is echter in zeer korte tijd omgeslagen en aanzienlijk negatief geworden. Daarbij spelen twee zaken een rol: de algemene ontwikkeling waarbij de buitenlandse migratiesaldi snel kleiner worden en daarnaast de woonmigratie naar Duitsland vanuit Twente. 4.1.2.2. verwachte bevolkingsontwikkeling
Op grond van een aantal factoren behoeven de vooruitberekeningen van de bevolking van Overijssel en van onderdelen van de provincie – zoals deze zijn aangegeven in het streekplan Overijssel 2000+ - bijstelling. Het gaat om: De natuurlijke groei (de resultante van geboorten en sterfte) is hoger dan eerder werd geraamd. De binnenlandse migratie heeft zich vooral in Twente gunstiger ontwikkeld dan verwacht. (Het is echter de vraag of deze ontwikkeling zich zal voortzetten, misschien is sprake is van een incidentele ontwikkeling). De buitenlandse migratie- die in de afgelopen jaren fors bijdroeg aan de bevolkingsaanwas is de afgelopen tijd sterk gedaald, in lijn met de algemene ontwikkeling. De verwachting is dat deze situatie voorlopig blijvend is. Vanuit Twente en Noordoost-Overijssel is sinds 2001 sprake van een aanzienlijke verhuisstroom over de landsgrens. De verwachting is dat deze ontwikkeling zich nog een aantal jaren zal voortzetten Ook in de prognoses van het CBS, opgesteld eind 2002, is voor de komende jaren rekening gehouden met een daling van het buitenlandse migratiesaldo. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat vanaf 2010 het saldo weer op het niveau ligt van het jaar 2000/2001. De feitelijke ontwikkeling in het jaar 2003 doet vermoeden dat de daling van het buitenlandse migratiesaldo groter zal zijn dan in deze prognoses is voorzien. Niet alleen de immigratie neemt af, ook de emigratie neemt toe. De bevolkingsontwikkeling is derhalve met een grote mate van onzekerheid omgeven. Naast de bevolkingsaanwas zijn de wijzigingen in de samenstelling van de bevolking van groot belang. Belangrijkste ontwikkeling is hierbij de vergrijzing. Daarbij blijkt dat uitgaande van de trendmatige ontwikkeling de vergrijzing in de plattelandsgemeenten aanzienlijk groter zal zijn dan in de stadsgewesten. Het aandeel personen boven 55 jaar in de totale bevolking neemt tot 2020 in de stadsgewesten toe met 7% en in de overige gemeenten tezamen met 10,5%.
36
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Deze vergrijzing vormt ook een belangrijke verklaring voor de nog aanzienlijke woningbehoefte in de komende jaren. Daarbij speelt ook de voortgaande individualisering, de verschuiving van intramuraal naar zelfstandig wonen en de economische ontwikkeling een grote rol. De daling van de gemiddelde woningbezetting gaat nog door, zij het dat de daling minder groot is dan in de afgelopen jaren. In combinatie met de onzekerheid in de bevolkingsgroei betekent dit dat er een aanzienlijke onzekerheid bestaat ten aanzien van de woningbehoefte en de daaruit voortvloeiende ruimtevraag. De kwaliteit van woning en woonomgeving staat steeds meer centraal. Het aanbod dient afgestemd te worden op een gedifferentieerde vraag. Herstructurering vraagt steeds meer aandacht (zie paragraaf 4.1.2.9.). Voor West-Overijssel werd in het streekplan 2000+ voor de totale migratie uitgegaan van een positief saldo van 1.000 tot 2.000 personen per jaar. Het ziet er naar uit dat dit minder wordt. Voor Twente is een bandbreedte van 0 – 1.000 personen geraamd. Ook deze verwachting behoeft naar beneden bijstelling. Dit hangt vooral samen met de verhuizingen over de grens. In 2001 verhuisden circa 300 huishoudens (circa 750 personen) over de grens, in 2002 betreft het ruim 500 huishoudens (ongeveer 1.300 personen). Voor de gehele provincie lijkt een totaal migratiesaldo tussen 0 en 1.500 personen per jaar uitgaande van de recente ontwikkeling- ongeveer de bandbreedte voor de komende jaren te vormen. Die bandbreedte wordt vooral bepaald door de onzekerheid over de buitenlandse migratie. De bevolkingsgroei zou voor de gehele provincie dan als volgt zijn1: (x1000)
Laag(migratiesaldo = 0)
Hoog(migratiesaldo = 1.500)
2004
1.105,6
1.105,6
2010
1.125
1.134
2020
1.140
1.165
Voor Twente is een ontwikkeling, waarbij het aantal vestigers en vertrekkers in evenwicht zijn, voor de komende jaren naar verwachting het maximum van de te verwachten bevolkingsaanwas. In onderstaande tabel is aangegeven wat dit globaal voor de bevolkingsontwikkeling betekent. De huidige trend is echter een negatief migratiesaldo. Wanneer deze ontwikkeling zich voortzet dan is tot 2010 sprake van een zeer beperkte bevolkingsaanwas. Na het jaar 2010 zou het inwonertal zelfs teruglopen. Zeker op korte termijn spelen de verhuizingen naar Duitsland daarbij een belangrijke rol. Voor het stedelijke netwerk Twente wordt door provincie en rijk een voorspoedige sociaaleconomische ontwikkeling nagestreefd. Hierbij past dat er voldoende werkgelegenheid is voor jongeren zodat deze niet uit Twente wegtrekken. Voor West-Overijssel zal bij een ontwikkeling waarbij vestiging en vertrek in evenwicht zijn de bevolking toenemen van 490.000 mensen in 2004 naar 502.000 in het jaar 2010 en 515.000 in het jaar 2020. De trendmatige ontwikkeling geeft echter aan dat sprake zal zijn van een hogere groei als gevolg van migratie. Bevolkingsgroei Twente en West-Overijssel wanneer vestiging en vertrek in evenwicht zijn – inwonertal x1000 2004
2010
2020
West-Overijssel
490
502
515
Twente
615
623
625
1.105
1.125
1.140
Overijssel
1
Op basis van het Interprovinciaal Bevolkingsprognosemodel 2003
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
37
4.1.2.3. BEVOLKINGSSPREIDING
Doel- en taakstelling
gemeenten zullen voor hun bevolkingsontwikkeling als basis in principe uit kunnen gaan van een migratiesaldo waarbij vertrek en vestiging met elkaar in evenwicht zijn; door voorspoedige ontwikkeling van woningbouw, in de juiste kwaliteiten, zal ongewenste vertrek van bevolking uit de steden naar plattelandskernen worden voorkomen.
Uitgangspunt is dat de stedelijke netwerken Twente, Deventer (+Bathmen) en Zwolle-Kampen en de streekcentra Hardenberg en Steenwijk krijgen in het provinciale beleid ruime ontwikkelingsmogelijkheden. De provincie wil alle gemeenten voldoende ruimte geven om te bouwen voor de eigen bevolking, vooral voor starters, ouderen en mensen die door hun werk gebonden zijn. De bestaande tekorten op de woningmarkt zullen zo snel mogelijk worden weggewerkt. De provincie voert daartoe een sterk stimulerend beleid. Het recente provinciale beleid, aangevuld met de mogelijkheden voor inbreiding en voor zorgwoningen en met de gevolgen van de motie (Tunc) van Provinciale Staten (d.d. 4 februari 2004) die inhoudt dat ook plattelandsgemeenten een fair aandeel van de sociaal-maatschappelijke woonproblematiek voor hun rekening nemen, heeft tot gevolg dat - zeker tot het jaar 2010 – voor de plattelandsgemeenten een migratieontwikkeling mogelijk is die globaal spoort met het beleid uit de rijksnota Ruimte, dat wil zeggen in beginsel maximaal migratiesaldo = 0. Daarbij behoren nadrukkelijk twee kanttekeningen. Tot overig West–Overijssel behoren ook de streekcentra Hardenberg en Steenwijk. Deze kernen hebben in het provinciale beleid ruime ontwikkelingsmogelijkheden. Dat betekent dat voor deze kernen een positief migratiesaldo mogelijk is. Dat kan derhalve ook voor geheel overig West-Overijssel een (beperkt) positief migratiesaldo betekenen. De woningmarkt van Twente is in de afgelopen jaren vergroot. Zoals hiervoor al aangegeven behoort ook de Duitse grensstreek nu feitelijk tot het woningmarktgebied Twente. Zowel vanuit de netwerkstad als vanuit de Twentse plattelandsgemeenten verhuizen mensen over de grens. Hierdoor wordt de planologische ruimte vanuit de eigen bevolking niet geheel benut. Een deel van de woningzoekenden geeft – om prijstechnische redenen - de voorkeur aan verhuizing naar Duitsland. Wanneer deze ontwikkeling zich voortzet dan gaat het om circa 200 huishoudens vanuit de plattelandsgemeenten, ofwel circa 500 mensen per jaar (geheel Twente circa 400 huishoudens c.q. 1.000 personen). Dat vertrek naar Duitsland betekent dan bij ongewijzigde ontwikkeling een vertreksaldo van ongeveer 500 personen per jaar voor overig Twente. De toekomstige bevolkingsspreiding is – zo blijkt hiervoor - de resultante van een groot aantal onzekere ontwikkelingen. Naast de hiervoor genoemde factoren is dat ook de ontwikkeling op de woningmarkt. De druk op de woningmarkt zal mogelijk per deelregio verschillend zijn. Ook dit is van invloed op de verhuisbewegingen. Wanneer voor het platteland van Overijssel als geheel wordt uitgegaan van een ontwikkeling waarbij het migratiesaldo 0 is (vanaf 2004) en voor de stadsgewesten wordt uitgegaan van een positief migratiesaldo van 0 tot 1.500 personen per jaar, dan resulteert de volgende bevolkingsontwikkeling. Hierbij wordt opgemerkt dat ook voor de streekcentra Hardenberg en Steenwijk een positieve migratieontwikkeling mogelijk is. jaar
Plattelandsgemeenten
Sted. Netwerken
Overijssel
(Migratiesaldo = 0)
(migratiesaldo=1.500)
2004
524,2
581,4
1.105,6
2010
534
591 – 600
1.125 – 1.134
2020
541
599 - 625
1.140 – 1.165
38
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Voor de bevolkingsspreiding betekent het voorgaande dat bij een ontwikkeling volgens de onderkant van de bandbreedte het aandeel van de stedelijke netwerken in het totaal van de bevolking in onze provincie gelijk blijft. Bij een migratieontwikkeling conform de bovenkant van de bandbreedte voor de migratie neemt het bevolkingsaandeel tot 2020 toe met ruim 1%, van 52,5 % in 2004 tot 53,6% in het jaar 2020. Door monitoring zal gevolgd worden of het ingezette beleid tot de voorgenomen resultaten leidt. Hierdoor wordt het mogelijk ontwikkelingen op de voet te volgen en indien nodig in te grijpen. In ieder geval zal bij de voorgenomen integrale herziening van het streekplan in 2008 een herijking plaatsvinden. Hierbij zal bezien worden of dit beleid tot het bereiken van de verstedelijkingsdoelstellingen heeft geleid. De geringere bevolkingsgroei als gevolg van de minder grote migratie betekent – ten opzichte van eerdere ramingen - dat ook de vraag naar woningen minder wordt. Het betekent niet dat het woningbouwprogramma in neerwaartse zin kan worden bijgesteld. Wel kan een groter deel van de woningproductie in de komende tijd bijdragen aan de inloop van het aanwezige woningtekort.
4.1.2.4. WONINGBOUW Doel- en taakstellingen in Overijssel zal tot het jaar 2020 planologische ruimte moeten zijn voor uitbreiding van de woningvoorraad met 68.500 woningen. De provincie Overijssel wil tot een maximale inzet komen om een voorspoedige ontwikkeling van de woningbouw te bereiken. In de plattelandsgemeenten dienen voldoende woningen te worden gerealiseerd voor starters, ouderen en voor mensen die door hun werk aan deze gemeenten c.q. kernen gebonden zijn. Hopelijk zal de gewijzigde Huisvestingswet meer mogelijkheden voor deze gemeenten bieden om tot een meer selectief beheer van de bestaande en nieuwe woonvoorraad te komen. De stedelijke netwerken en de streekcentra Hardenberg en Steenwijk. Ze dienen een breed scala aan woonmogelijkheden te bieden, dat ook aantrekkelijk is voor woningzoekenden van buiten de steden en streekcentra, waardoor er een bundeling van het wonen in deze steden en kernen bereikt wordt. De afgelopen jaren bleef de realisering van de woningbouw zeer sterk achter bij de vraag. Dit heeft geresulteerd in een oplopend woningtekort, waardoor het aantal urgent woningzoekenden circa 10.000 personen bedraagt per 1 januari 2004. Door een sterk stimulerend beleid en door beperking van procedures en regelgeving wil de provincie – samen met rijk, gemeenten, corporaties en marktpartijen – tot een aanzienlijke versnelling van de woningproductie geraken. Het woningbouwbeleid dient van onderop vorm te krijgen. De gemeenten maken woonplannen, in samenwerking met de betrokken partijen en afgestemd met omliggende gemeenten. Uitgangspunt is dat er vraaggericht gebouwd wordt. De provincie zal deze gemeentelijke woonplannen becommentariëren (zie paragraaf 4.1.2.6.) en wil op basis van deze plannen prestatieafspraken maken. Ten aanzien van de toekomstige woningbouw is sprake van een groot aantal onzekerheden. Hierna is een globale raming van de woningvraag tot het jaar 2020 gegeven. Daarbij is uitgegaan van het volgende: De basis voor de gepresenteerde behoefte ramingen is de onderzoeksnota “woningbouwprogrammering Overijssel, een kwaliteitsimpuls” d.d. januari 2003, opgesteld door bureau ABF Research en bureau Companen. In verband met de recent sterk gewijzigde verhuisrelatie met het buitenland is rekening gehouden met een lager migratiesaldo. Ten aanzien van de woningtekorten is uitgegaan van de uitkomsten van het landelijke Woningbehoeftenonderzoek (WBO) 2002. Omdat ook in 2002/2003 het feitelijke aantal gerealiseerde woningen achterbleef bij de behoefte is het tekort verder opgelopen zo is aangenomen van 9.200 in 2002 tot 10.000. In de afgelopen vier jaar zijn er totaal bijna 14.000 woningen aan de voorraad toegevoegd. De realisatie bleef daarmee sterk achter bij de geraamde behoefte. Slechts 2/3 deel van het gewenste woningbouwprogramma werd gerealiseerd (zie ook T2A).
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
39
De groei van de woningvoorraad was in de afgelopen jaren in de plattelandsgemeenten van Twente relatief groter dan in de netwerkstad. Dit ondanks het feit dat de bevolkingsgroei en de groei door migratie in de netwerkstad groter was dan op het platteland. De woningvraag vanuit de eigen bevolking van overig Twente is zeer groot. Primair komt het erop aan dat de Twentse steden hun aantrekkingskracht vergroten, met inzet en ondersteuning van Rijk en provincie. In tegenstelling tot de situatie in Twente is in de netwerkstad Zwolle – Kampen en in de stad Deventer de relatieve groei van het aantal woningen wel groter dan op het platteland van Overijssel. De toekomstige ontwikkeling van de woningbouw is hieronder samengevat. Het gaat om een globale raming. Voor de plattelandsgemeenten is hierbij uitgegaan van de woningvraag van starters en ouderen en mensen die door hun werk aan de gemeente gebonden zijn. Conform de nota Ruimte is uitgegaan van een bevolkingsontwikkeling waarbij vestiging en vertrek globaal in evenwicht zijn. Hierbij wordt de volgende kanttekening geplaatst. In het grensgebied is sinds enkele jaren sprake van een aanzienlijke verhuisstroom naar Duitsland (zie boven). Dit heeft eraan bijgedragen dat in Twente in 2003 in totaal meer mensen zijn weggetrokken dan er zijn komen wonen (negatief migratiesaldo). In deze situatie zou de ontwikkeling van het platteland op grond van migratiesaldo=0 ten koste gaan van de bundeling in de Netwerkstad Twente. Om te voorkomen dat er teveel wordt gebouwd ten koste van concentratie in de steden zullen de plattelandsgemeenten, waaruit de bevolking wegtrekt, aan deze ontwikkeling aandacht moeten besteden in hun woonplannen. Op grond van de behoefte van de eigen bevolking zal de gewenste groei moeten worden onderbouwd. Bij de woningbouwbehoefteprognose is uitgegaan van een positieve migratieontwikkeling, zoals hiervoor is beschreven. Voor Twente betekent dat een ontwikkeling die afwijkt van de huidige trend. In de tabel is een onderscheid gemaakt tussen het huidige manifeste urgente tekort en de toekomstige behoefte die nog ontstaat als gevolg van demografische ontwikkelingen ( vergrijzing, migratie), individualisering, extramuralisering. In het kader van de versnelling van de woningbouw wordt er vanuit gegaan dat tot het jaar 2010 25% van het urgente tekort wordt ingelopen. Het totale taakstellende woningbouwprogramma bedraagt dan circa 28.000 woningen tot het jaar 2010, circa 4.700 woningen gemiddeld per jaar. Het is noodzakelijk dat op basis van dit programma planologische reserveringen plaatsvinden. Toekomstige ontwikkeling van de woningbehoefte (exclusief sloop), taakstellend, alle aantallen x1000 gebied
voorraad
urgent tekort
aanvullende behoefte
01 01 2004
01 01 2004
2004 - 2009
Netwerkstad Twente
138.6
3.0
6.5
Overig Twente
107.6
1.9
Twente
246.2
4.9
Netwerkstad ZwolleKampen
65.8
2.4
Deventer (+Bathmen)
39.7
Overig WestOverijssel
totale behoefte
2010 - 2019
2004 - 2019
7.5
17.0
4.5
4.5
10.9
11.0
12.0
27.9
7.0
10.0
19.4
0.9
3.0
5.0
8.9
87.0
1.8
4.5
6.0
12.3
West-Overijssel
192.5
5.1
14.5
21.0
40.6
Overijssel
438.7
10.0
25.5
33.0
68.5
Bron: Provincie Overijssel
40
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Totaal gaat het taakstellend om de bouw van 68.500 woningen tot het jaar 2020. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat gemiddeld ongeveer 1/3 deel van deze woningen in inbreidingsplannen kan worden gerealiseerd en 2/3 deel in uitbreidingsplannen dan zal er tot 2020 voor circa 45.000 woningen nog ruimte buiten de huidige kernen gezocht moeten worden. Bij een bruto dichtheid van 20-25 woningen per ha kan dan de toekomstige ruimtebehoefte indicatief op circa 2.000 hectare geraamd worden. 4.1.2.5. STUREN OP KWALITEIT
Met deze streekplanherziening geven we inhoud aan de nieuwe verhoudingen tussen provincie, gemeenten en andere partners. Ook het woonbeleid wordt gebaseerd op deze nieuwe verhoudingen. Uitgaande van krachtige gemeenten past een grotere beleidsruimte voor de gemeenten. Een grotere beleidsvrijheid voor de gemeenten gaat gepaard met heldere en afrekenbare afspraken. In het verleden is aan het provinciale woonbeleid vooral sturing gegeven via de kwantitatieve benadering: de “contingenten”. In plaats van de kwantitatieve sturing zal nu gestuurd gaan worden op kwalitatieve criteria. Sturen op kwaliteit zal voor de provincie vooral bestaan uit voorkantsturing (indirecte sturing): Gemeenten stimuleren en ondersteunen bij het gebiedsgericht uitwerken van integrale woonkwaliteit (proceskwaliteit, huisvestingskwaliteit, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit) in een eigen (bovenlokaal afgestemd) gemeentelijk beleids- en uitvoeringkader: het gemeentelijke woonplan. Gemeenten ondersteunen bij de uitvoering en monitoring van hun woonplan op basis van wederzijdse prestatie-afspraken. Directe sturing door de provincie zal vooral bestaan uit de beoordeling van de gemeentelijke woonplannen op een beperkt aantal criteria en uit de reguliere toetsing van ruimtelijke plannen in WRO-kader. Uit oogpunt van deregulering is het beoordelingskader voor de woonplannen beperkt tot die criteria die vanuit de provinciale verantwoordelijkheid en beleidskeuzes van essentieel belang worden geacht. Deze zijn vooral gericht op de kwaliteit van het werkproces om te komen tot een goed woonplan als degelijke basis voor de uitvoering (inclusief de uitwerking van het woonplan in ruimtelijke plannen en de beoordeling hiervan). Inhoudelijk gaat het bij de beoordeling van woonplannen om de aandacht voor met name genoemde doelgroepen. Kwaliteit in wonen gaat niet alleen over de woning en de fysieke woonomgeving. De consument wil in een veilige omgeving wonen, in de buurt van voorzieningen, met ruimte voor ontmoeting in de wijk en met de mogelijkheid om wonen, zorg en welzijn te combineren. Daarom zet de provincie in op een integrale benadering van wonen en op de verbinding van wonen met zorg en welzijn. Door de omslag van kwantitatieve naar kwalitatieve sturing zal het aanbod op de woningmarkt beter kunnen aansluiten op de vraag van de consument. Een belangrijke basis voor woonkwaliteit bestaat uit collectieve waarden als duurzaamheid, culturele identiteit en diversiteit, groene ruimte, ruimte voor water en sociale rechtvaardigheid. De (provinciale) overheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid om deze collectieve basiskwaliteiten te borgen. In ruimtelijk opzicht komt dit tot uitdrukking in het provinciale ruimtelijke beleid, in het streekplan Overijssel 2000+. De ruimtelijke criteria en randvoorwaarden uit dit streekplan gelden vanzelfsprekend ook voor de ontwikkeling van woongebieden. Deze vormen al een afgewogen kader (met principes als duurzame ontwikkeling, zuinig ruimtegebruik, behoud open groene ruimte, landschappelijke inpassing, welstand etc.) dat rekening houdt met de noodzakelijke gebiedspecifieke uitwerking van ruimtelijke kwaliteit. Woonkwaliteit laat zich moeilijk eenduidig definiëren. De provincie wil een stimulerende rol oppakken om dit begrip in de praktijk nader inhoud te geven. Naarmate de criteria voor woonkwaliteit helderder zijn zal ook beter op dit criterium gestuurd kunnen worden. Deze actief stimulerende rol wil zij invullen door met gemeenten op pilot-basis te komen tot stimulering van ruimtelijke kwaliteit in de bebouwde omgeving. ACTIE de provincie zal een stimulerende rol richting gemeenten vervullen om pilot-projecten te ontwikkelen met als doel de bevordering van ruimtelijke kwaliteit in de bebouwde omgeving.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
41
4.1.2.6. GEMEENTELIJK WOONPLAN EN PROGRAMMERING
Gemeenten werken hun woonbeleid uit in een gemeentelijk woonplan. In dit plan formuleert de gemeente haar woonopgave en de wijze waarop de gemeente deze opgave aanpakt. Het betreft de gebiedsgerichte kwalitatieve en kwantitatieve uitwerking van de relevante provinciale en regionale beleidskaders en woonopgaven. Bij het opstellen van het plan betrekt de gemeente de partijen die betrokken zijn bij bouwen en wonen (woningcorporaties, zorginstanties, marktpartijen, consumentenorganisaties). Het plan vormt de basis voor de afstemming en samenwerking tussen deze partijen bij de uitvoering van het woonplan. De gemeente stemt het woonplan bovenlokaal af met andere gemeenten. Bovenlokale afstemming is een belangrijk onderdeel van het beoordelingskader voor woonplannen. De provincie ondersteunt de bovenlokale afstemming van het woonplan maar de gemeente blijft hiervoor zelf verantwoordelijk. De provincie geeft regionale aandachtpunten en doelen vooraf mee aan de individuele gemeenten. Met de Regio Twente wordt samengewerkt om tot een goede afstemming te komen van het provinciaal woonbeleid en een door betrokken partijen beoogd Twents woonprogramma. Uitgangspunt daarbij is dat het provinciaal beleid (onder andere het streekplan) kaderstellend is voor de gemeenten. Met de Regio Twente en met de Netwerkstad Twente zijn afspraken gemaakt over de afstemming van kaderstellende onderwerpen. De structuur hiervoor zal nader worden uitgewerkt. Het aantal bestuurlijke en ambtelijke overlegvormen over ruimte en wonen in Twente zal in ieder geval worden verminderd. De provincie beoordeelt de gemeentelijke woonplannen en maakt afspraken met de individuele gemeenten over de uitvoering ervan. Bovenstaande situatie geldt totdat er meer inzicht is in de ontwikkelingen rond de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet Gemeenschappelijke Regelingen+.
Het is goed denkbaar dat voor een optimale ontwikkeling van de netwerksteden een verdeling van het woningbouwprogramma leidt tot een inbreuk op de kernendifferentiatie, zoals beschreven in paragraaf 4.1.1. en uitgewerkt op de functiekaart. Aan een dergelijke afwijking kan door de provincie worden meegewerkt. In deze situatie zal voor het (de) desbetreffende woonplan(nen) regionale instemming verkregen moeten worden. Het
gemeentelijk woonplan bevat in ieder geval: een woningmarktanalyse; het gemeentelijk woonbeleid; een woonprogramma; een monitoringprogramma.
De provincie beoordeelt het plan en maakt wederzijdse prestatie afspraken met de gemeente over de uitvoering ervan. Het plan vormt het kader voor de uitwerking in ruimtelijke plannen door de gemeente en voor de toetsing daarvan door de provincie. Overigens heeft de provincie geen formeel-juridische basis om gemeentelijke woonplannen te toetsen ten behoeve van goedkeuring dan wel afkeuring. De provincie beoordeelt woonplannen die door gemeenten zijn vastgesteld en stemt er geheel of gedeeltelijk mee in. Bij de uitwerking van het woonplan in ruimtelijke plannen verwijst de gemeente op onderdelen naar het woonplan. De provincie toetst ruimtelijke plannen daarmee mede indirect op basis van het gemeentelijke woonplan. De provincie wil de volgende criteria hanteren bij het beoordelen van woonplannen (die na de vaststelling van deze streekplanherziening worden opgesteld): verantwoorde onderbouwing demografische ontwikkeling en woningbehoefte (onder meer op basis van gedegen woningmarktonderzoek en rekening houdend met de regionale opgaven voor de huisvesting van bijzondere doelgroepen); differentiatie naar doelgroepen en gerelateerde woningtypen/woonmilieus: uitgewerkt voor starters, ouderen, zorgbehoevenden, statushouders, woonwagenbewoners, studenten/jongeren(huisvesting) en inkomensgroepen; op behoefte aansluitend (uitvoeringsgericht) woonprogramma voor bestaande woningvoorraad en (strategische toevoeging hieraan van) nieuwbouw, gedifferentieerd naar kernen en voorzien van een globale planning in de tijd; Beheersbaarheid van het bouwtempo;
42
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Voor plattelandsgemeenten met een goed woonplan: in principe ruimte voor uitbreiding woningvoorraad in overeenstemming met woningbehoefte op basis van een maximaal migratiesaldo nul (rekening houdend met grenseffecten zoals beschreven in paragraaf 4.1.2.4.). Wijze van afstemming met gemeenten waarmee belangrijke woningmarktrelaties bestaan ook als die in andere provincies gelegen zijn. De wijze waarop Rood voor rood toepassing zal vinden, welke doelgroepen hiermee bediend worden en om welke aantallen het gaat.
Het programma bestrijkt tien jaar waarvan de eerste vijf jaar naar kern is uitgewerkt (inclusief inbreiding, uitbreiding, vervanging en nieuwbouw). Voor de volgende vijf jaar volstaat een doorzicht. Als handreiking is in bijlage T2B een format voor het gemeentelijke woonplan opgenomen. Hierbij is ook aangegeven op welke punten de provincie de woonplannen zal beoordelen. Wij verwachten van gemeenten dat zij hun woonbeleid uitwerken en afstemmen met het overige gemeentelijk beleid (RO, economie, verkeer en vervoer, zorg en welzijn, welstand, milieu, cultuur, landschap en veiligheid). Het woonplan is afgestemd met het grote stedenbeleid en het beleid voor stedelijke vernieuwing (GSB/ISV).
4.1.2.7. BOUWEN EN WONEN IN DE STEDEN
Doel- en taakstellingen
in de komende periode is het realiseren van meer differentiatie in de woningvoorraad van de steden essentieel; een multifunctionele inrichting van buurten en wijken is van groot belang voor de leefbaarheid van steden; het woningtekort zal met minimaal 25% tot 2010 ingelopen worden; de provincie zal de steden ondersteunen bij het oplossen van knelpunten in het ontwikkelingsproces van woningbouwprojecten.
Zoals al opgemerkt (paragraaf 2.2.) zijn de steden in Overijssel de afgelopen decennia geconfronteerd met toenemende problemen: mensen met hogere inkomens trekken weg, gepaard gaande met het ontstaan van een eenzijdig samengestelde bevolking. Er doet zich ook binnen de steden sociale segregatie voor en er is sprake van een lage maatschappelijke participatie (waaronder hardnekkige werkloosheid) bij bepaalde bevolkingsgroepen. Een van de factoren is een discrepantie tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. In het algemeen kan worden gesteld dat de steden een relatief eenzijdige woningvoorraad kennen, waarbij huurwoningen en goedkope woningen overheersen. Het inlopen van het woningtekort is een belangrijke voorwaarde voor het goed kunnen functioneren van de woningmarkt. Er moet voldoende ruimte gemaakt worden voor doorstroming en het mogelijk maken van herstructurering van bestaande woonwijken. Het provinciale beleid dat is gericht op het concentreren van woningbouw in de steden, staat of valt bij het bieden van een kwaliteit van de woningbouw die aansluit bij de vraag. Om te komen tot meer differentiatie zal de nieuwbouw (en vervangende nieuwbouw) in de steden zich vooral moeten richten op de duurdere segmenten, koopwoningen, grotere woningen en levensloopbestendige woningen. Belangrijke aandachtspunten zijn voorts een vernieuwende stedelijke ontwikkeling, vernieuwende architectuur, duurzaamheid, aanbod gericht op nieuwe leefstijlen en particulier opdrachtgeverschap. Mogelijkheden voor een verbreding van het aanbod liggen in verbeteringen in bestaande woonwijken, nieuwbouw in herstructureringsgebieden en op uitbreidingslocaties. Een deel van de vraag naar koopwoningen kan ook worden opgevangen via verkoop van (vooral de duurdere) huurwoningen, een proces dat al volop gaande is. Een goede afstemming met de nieuwbouwprogrammering is daarbij belangrijk. Voor een deel zal er ook behoefte zijn aan suburbane woonmilieus die in uitbreidingslocaties en deels ook in herstructureringsgebieden geboden kunnen worden. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe wijken niet eenzijdig van samenstelling worden. Het totstandkomen van een aandeel goedkope woningen op Vinex-locaties is uit dit oogpunt van belang.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
43
In 2002 heeft een herijking van de VINAC afspraken plaatsgevonden. Via deze afspraken wordt de verdeling van de BLS (Besluit Locatiegebonden Subsidies) geregeld. De herijking heeft geleid tot nieuwe afspraken in de vorm van de “intentieafspraken verstedelijking” voor de stedelijke netwerken Zwolle-Kampen, Stedendriehoek en Regio Twente. De intentieafspraken worden in 2004 omgezet in definitieve afspraken, de zogenaamde “woningbouwafspraken”. Deze afspraken hebben hoofdzakelijk betrekking op het aantal te bouwen woningen in de periode 2005-2009. Om problemen in de toekomst te voorkomen verdient het aanbeveling dat wijken multifunctioneel worden ingericht. Naast woonfuncties worden dan ook bedrijfsruimten, winkels en voorzieningen ingepast, zodat sociale netwerken tussen bewoners kunnen groeien, lokale werkgelegenheid ontstaat en sociale cohesie wordt bevorderd.
4.1.2.8. FASERING IN BESTEMMINGSPLANNEN VOOR WONINGBOUW Het overleg en de besluitvorming over de bestemmingsplannen vindt plaats in het kader van een interactief proces van samenwerking tussen gemeente en provincie. Dit sluit aan bij de hiervoor aangegeven open overleg- en besluitvormingsstructuur bij de woningbouwprogrammering. De afgesproken woningbouwprogrammering is uitgangspunt voor het bepalen van de omvang, fasering en looptijd van bestemmingsplannen voor de kernen die buiten de stadsgewesten zijn gelegen. In de bestemmingsplannen behoeft geen bindende fasering opgenomen te worden. Wel kan het raadzaam zijn een fasering toch op te nemen om zo te bereiken dat de gemeente het bouwtempo kan beheersen en om in te kunnen spelen op veranderingen in de markt. 4.1.2.9. HERSTRUCTURERING BESTAANDE WOONGEBIEDEN, STEDELIJKE VERNIEUWING
Tot nu lag het accent bij stads- en dorpsvernieuwing op gebieden van vóór de Tweede Wereldoorlog. In de jaren negentig kwamen vroege naoorlogse woonwijken meer in de belangstelling te staan. Veel van deze wijken zijn eenzijdig opgebouwd en bestaan vooral uit kleine, goedkope huurwoningen. Ze zijn aan verbetering toe, gericht op de vorming van duurzame woonmilieus. In een aantal gevallen kan worden volstaan met relatief kleine aanpassingen, onderhoud en nietfysieke maatregelen. In andere gevallen is een grotere collectieve inspanning nodig, gericht op ingrijpende, overwegend fysieke veranderingen van bouwtechnische of stedenbouwkundige aard en op een wijziging in de eigendomsverhoudingen (bijvoorbeeld door de verkoop van huurwoningen aan bewoners). Een dergelijke aanpak kan een positieve invloed hebben op de betrokkenheid bij de buurt. Herstructurering is gericht op doorbreking van eenzijdigheid en op het bevorderen van sociale cohesie. Soms is grootschalige sloop en nieuwbouw onontkoombaar. Bij de aanpak van de naoorlogse wijken is ook aandacht nodig voor de cultuurhistorische waarden die in een aantal van de naoorlogse wijken aanwezig zijn. Het beter afstemmen van vraag en aanbod op de woningmarkt is het belangrijkste prestatieveld van stedelijke vernieuwing. Herstructurering is hierop gericht. De provincie is hierbij betrokken als partner in het grote stedenbeleid, en ook als budgetbeheerder van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing als het gaat om herstructureringsprojecten buiten de grote steden. Ten behoeve van stedelijke vernieuwing zijn, naast het rijksbudget, ook provinciale middelen beschikbaar. Het tot stand komen van gevarieerde en gedifferentieerde woonmilieus is één van de prestatievelden van stedelijke vernieuwing. Herstructurering is hierop gericht. De provincie is hierbij betrokken als partner in het grote stedenbeleid, en ook als budgetbeheerder van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing als het gaat om herstructureringsprojecten buiten de grote steden. Ten behoeve van stedelijke vernieuwing zijn met ingang van het jaar 2000 provinciale middelen beschikbaar. Bij de uitvoering van haar taken in het kader van het grote stedenbeleid en de stedelijke vernieuwing en bij de inzet van provinciale middelen zal de provincie ten aanzien van
44
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
herstructurering aanvullend op de reeds genoemde aandachtspunten de volgende uitgangspunten hanteren: gemeenten hebben bij herstructurering de regierol, de provincie zal via het grote stedenbeleid en haar taken in het kader van de stedelijke vernieuwing een stimulerende en ondersteunende functie vervullen; op lokaal niveau dient een goede belangenafweging plaats te vinden en moet voldoende vrijheid bestaan om maatwerk mogelijk te maken; accenten in de gebieden buiten de vijf steden: voorzichtig met sloop van goedkope huurwoningen (juist woningen voor de doelgroepen zijn er in deze gemeenten te weinig), aandacht voor woningen voor ouderen en starters; in de kleinere steden kan in zekere mate een vergelijkbare problematiek als in de grote steden spelen; de relatie tussen fysieke en sociale en economische aspecten is essentiëel; het creëren van een veilige en gezonde leefomgeving. Er is afstemming in de tijd van herstructureringsprojecten met nieuwbouwplannen in de omgeving noodzakelijk: nieuwbouwplannen roepen verhuisbewegingen op, waardoor herstructurering vaak niet kan worden uitgesteld. Herstructurering betekent in de steden veelal dat er minder woningen beschikbaar blijven die bereikbaar zijn voor de doelgroepen van beleid. De huisvesting van doelgroepen (ouderen, gehandicapten, lagere inkomens, dak en thuislozen, statushouders) moet evenwel op woningmarktniveau gegarandeerd zijn. Door middel van een integrale aanpak wordt het tot stand komen van vitale en complete wijken bevorderd. Daarin is ruimte voor woonfuncties, voor passende bedrijvigheid en voorzieningen en er is sprake van een goede milieukwaliteit. In samenhang met fysieke maatregelen moeten door gemeenten maatregelen ontwikkeld worden gericht op versterking van de economie en de sociale cohesie, zoals projecten op het gebied van begeleiding van kwetsbare groepen, veiligheid en beheer van de openbare ruimte. Het hebben van werk wordt gezien als beste garantie voor keuzevrijheid ten aanzien van wonen. ACTIE de provincie zal gemeenten ondersteunen bij het oplossen van knelpunten in de aanpak van bestaande wijken. 4.1.2.10. HUISVESTING BIJZONDERE GROEPEN
In de voorgaande paragrafen is op diverse wijzen de provinciale aandacht voor een aantal bijzondere doelgroepen aan de orde gekomen. In deze paragraaf wordt specifiek op deze doelgroepen ingegaan. STARTERS Om de leefbaarheid in stand te kunnen houden dienen plattelandsgemeenten in ieder geval hun eigen bevolking kunnen huisvesten. Een van de daarbij onderscheiden categorieën is de groep starters op de woningmarkt. Voor veel starters in de plattelandsgemeenten is het vinden van geschikte en betaalbare woonruimte een probleem. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door het betrekkelijk geringe aanbod van (nieuwe) huurwoningen en goedkope koopwoningen terwijl anderzijds de koopprijzen in de bestaande voorraad door marktontwikkelingen dermate hoog zijn, dat deze buiten de financiële mogelijkheden van de potentiële starters vallen. Het nieuwe provinciale woonbeleid geeft ruimte om vooral ook voor deze groep passende huisvesting te realiseren. Met name in de grote steden kan door de bouw van goedkope cascowoningen in een deel van de behoefte worden voorzien. Ook door nieuwbouw voor doorstromers komen goedkope woningen vrij voor starters. Onder starter wordt verstaan een huishouden dat als gevolg van huwelijk, samenwoning, scheiding of zelfstandig wonen na verhuizing hoofdbewoner van een woning zal zijn en waarbij een nieuw huishouden ontstaat. OUDEREN Wat voor starters geldt, is ook van toepassing op ouderen. Ook voor deze groep moet in passende huisvesting in de eigen gemeente worden voorzien. Momenteel is het aanbod voor ouderen geschikte woningen te gering. Mede met het oog op de voortschrijdende vergrijzing (die vooral in de plattelandsgemeenten op zal treden) is het tijdig inspelen op verruiming van het aanbod voor ouderen geschikte woningen van groot belang. Het gaat hierbij dan niet alleen om het realiseren van specifieke woningen voor senioren maar ook om zaken als bereikbaarheid en aanwezigheid van voorzieningen. Naast nieuwbouw is aanpassing van bestaande woningen een optie. Door aanpasbaar
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
45
en vooral ook levensloopbestendig te bouwen, waardoor woningen zowel geschikt zijn voor kleine huishoudens, starters en ouderen, worden vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd. Onder ouderen worden in dit verband verstaan personen van 55 jaar en ouder. WONEN, ZORG, WELZIJN De komende jaren zal er grote aandacht moeten worden geschonken aan uitbreiding - en het op niveau brengen van het aanbod op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Het huidige aanbod in de keten wonen, zorg en welzijn is ontoereikend om aan de sterke toename van de vraag van de groepering hoogbejaarden, en andere doelgroepen, zoals gehandicapten en mensen met een psychiatrische stoornis te kunnen voldoen. Op grond van de prognoses zal de groepering ouderen van 75 jaar en ouder in Overijssel tot 2020 toenemen met ruim 12.000. Voorheen verhuisde het merendeel van deze mensen naar verzorgingsen verpleeghuizen. Ouderen en andere groeperingen met een zorgbehoefte willen nu zo lang mogelijk in de eigen woonomgeving blijven wonen. Zorgverleners zullen hun aanbod op de veranderende vraag aanpassen om in te spelen op dit proces van extramuralisering. In de komende 15 jaar wordt de toename van de behoefte aan kwalitatief goede aangepaste (zorg) woningen in Overijssel geraamd op een aantal van 20.000 tot 25.000 woningen. De gemeenten zullen in hun beleid wijk- en gebiedsgerichte aandacht moeten schenken aan een goede afstemming van de keten wonen, zorg, welzijn. Per wijk en/of dorpsgebied dient er een samenhangend beleid van het aantal gewenste (zorg) woningen voor ouderen en mensen met een zorgvraag te komen in relatie tot gewenste het zorgaanbod en welzijnsdiensten/aanbod (ontwikkeling van woonzorgzones). Hierbij zullen in toenemende mate technische voorzieningen (domotica) een ondersteunende rol gaan vervullen. Het merendeel van het aantal benodigde (zorg)woningen zal op grond van de vraag in stedelijke gebieden dienen te worden gerealiseerd. De komende jaren krijgen echter ook plattelandsgemeenten te maken met toenemende vraag naar aanbod in de keten wonen, zorg en welzijn. Niet alleen binnen de bebouwing maar ook kleinschalige wooncomplexen in kernrandgebieden en in buitengebieden. Hierbij dient goed bezien te worden of er naast het woonaanbod voldoende kwalitatief zorg en welzijnsaanbod op de betreffende locatie geboden kan worden. Recent doet zich in dit kader de ontwikkeling van zorgboerderijen voor. Hierbij gaat het om de opvang van verstandelijke en/of lichamelijk gehandicapten, psychiatrische patiënten en dergelijke op een boerderij. Het werken, wonen of (dag)verblijven op de boerderij vormt onderdeel van de therapie. In z'n algemeenheid wordt de opvang niet aangemerkt als een aan het buitengebied gebonden functie. In hoofdlijnen kan onderscheid gemaakt worden in dagopvang en "permanent" verblijf. Bij dagopvang gaat het in de meeste gevallen om een opvang op een (zorg)boerderij in functie. Zolang de agrarische activiteiten nog plaatsvinden is dagopvang binnen de geldende agrarische bestemming mogelijk. Hooguit zullen in bepaalde gevallen wat bouwkundige aanpassingen noodzakelijk zijn. Anders ligt het ten aanzien van zorgboerderijen gericht op zorg en permanent verblijf. Bij permanent verblijf zullen naast de verblijfsruimten voor de bewoners meerdere bouwkundige aanpassingen noodzakelijk zijn. De agrarische functie wordt dan al snel ondergeschikt aan de opvang in de agrarische omgeving, dan wel vervalt grotendeels. Aanpassing van de bestemming zal in die gevallen noodzakelijk zijn. In paragraaf 4.2.3.7 van het geldende streekplan Overijssel 2000+ zijn voor vervolgfuncties van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen randvoorwaarden opgenomen. Deze zullen eveneens gelden voor zorgboerderijen met permanente opvang. Indien de behoefte duidelijk is aangetoond kan medewerking worden verleend aan vergroting van de bestaande oppervlakte bebouwing. In verband met de bereikbaarheid van de nodige zorg dienen in principe de zorgboerderijen (voor permanente opvang) goed bereikbaar te zijn en gesitueerd in gebieden zoveel mogelijk aansluitend aan woonkernen (stadsranden). WOONWAGENBEWONERS In 1999 is de woonwagenwet afgeschaft. Sindsdien is de woonwagen een erkende woonvorm welke binnen het bereik van elke ingezetene van ons land is gekomen. Het vaststellen van en voorzien in de behoefte aan standplaatsen, alsmede de toewijzing daarvan zijn met het intrekken van de Woonwagenwet een gemeentelijke taak geworden.
46
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Ruwweg kan gesteld worden dat er een tekort van ongeveer 200 standplaatsen in Overijssel is. Bij het gemeentelijk beleid gaat het, naast het creëren van voldoende aanbod aan huur- en koopstandplaatsen en huurwoonwagens, ook om kwalitatieve aspecten in verband met de specifieke woonwensen van deze groep. Gemeenten zullen in hun woonplan dienen aan te geven hoe deze groepen mensen gehuisvest blijven worden. Daarbij zullen de gemeenten voor deze groep ook de regionale opgave moeten betrekken. Bovenlokale afstemming, bijvoorbeeld met ondersteuning van Steunpunt Minderheden Overijssel, is zeer van belang DAK- EN THUISLOZEN Dak- en thuislozen zijn dakloos (geen eigen slaapplek) of thuisloos (zwerven van de ene verblijfplaats/slaapplek naar de andere),zijn daarmee zowel buitenslapers als mensen die gebruik maken van dag- en/of nachtopvang. Een meerderheid heeft drank- en drugsproblemen en eenderde deel heeft (ook) psychiatrische problemen. In de grote steden veroorzaakt een kwart van de daar aanwezige groep vaak overlast, in de kleinere steden komen veel minder dak- en thuislozen voor en veroorzaakt deze groep veel minder overlast. In Overijssel zijn er naar schatting 1.600 tot 2.000 dak- en thuislozen, vooral in de steden Zwolle en Enschede. Om deze groepen adequaat te helpen en om de overlast voor de samenleving te verminderen bestaat de opgave uit het bieden van zorg en huisvesting aan deze groep. Het bieden van huisvesting is primair een taak voor woningcorporaties, het bieden van zorg is primair een taak voor zorginstellingen. De lokale coördinatie ligt primair bij de gemeenten en met name de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingszorg (Zwolle, Deventer, Enschede en Almelo). De provincie vraagt de gemeenten aan te geven in hun woonvisies of woonplannen hoe deze mensen gehuisvest worden en hoe de relatie met de zorg is vormgegeven. De provincie wil daarin een coördinerende, ondersteunende, stimulerende en agenderende rol hebben. Dit betekent dat de provincie erop toe zal zien dat gemeenten ieder een evenredig deel van de oplossing organiseren Dat zij het vinden van locaties zal stimuleren en in ruimtelijke procedures proactief wil meewerken. STATUSHOUDERS Asielzoekers die een verblijfsvergunning ontvangen dienen in eerste instantie door de gemeente gehuisvest te worden. De provincie, als toezichthouder voor West-Overijssel en de Regio Twente voor de Twentse gemeenten, zullen er op toezien dat de gemeenten voldoende woningen beschikbaar stellen voor statushouders. Omtrent de toekomstige taakstellingen is het moeilijk uitspraken te doen. De verwachting is dat deze lager zullen worden maar niet in die mate waarin de aantallen asielverzoeken gedaald zijn. Gemeenten zullen dus zelf actief moeten inspelen op de nieuwe taakstellingen die gaan komen. Opdat de nieuwe statushouders zo snel mogelijk aan hun inburgering kunnen beginnen (en om de mensen niet onnodig lang in de centrale opvang te laten zitten) is het van groot belang dat gemeenten (in overleg met de verhurende partijen) op basis van de aan hen toegewezen taakstellingen voldoende woningen aanbieden voor statushouders. Van belang is het dan ook dat de gemeenten in hun woonplan aangeven hoe deze groepen mensen (passend) gehuisvest worden. Daarbij rekening houdend met het feit dat het overgrote deel van de statushouders alleenstaand is. Daarnaast wil de provincie dat de gemeenten prestatieafspraken maken met de corporaties over te leveren (reserveren) woningen voor de huisvesting van statushouders.
4.1.2.11. STIMULEREN BOUWPRODUCTIE EN DEREGULEREN
Omdat het woningtekort de laatste jaren flink is opgelopen heeft de provincie in samenwerking met het ministerie van VROM een plan van aanpak opgesteld om woningbouwprocessen te versnellen. De provincie wil gemeenten en andere partijen op de woningmarkt actief ondersteunen bij het oplossen van knelpunten in het bouwproces. Hiermee wil de provincie zorgdragen voor het inlopen van het woningtekort met minimaal 2.500 woningen in 2010. Uit de inventarisatie van probleemgevallen die ten grondslag ligt aan het plan van aanpak is naar voren gekomen dat er zes typen knelpunten onderscheiden kunnen worden: samenwerking/middelen/grondposities; procedures/vergunningverlening; bodemsanering;
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
47
personele capaciteit; beleid/besluitvorming; wet- en regelgeving.
Voor elke type knelpunt is een actie geformuleerd gericht op het ondersteunen van de betrokken partijen. Hiervoor worden door zowel de provincie als VROM personele capaciteit en expertise beschikbaar gesteld. Daarnaast loopt een algemeen project gericht op een actievere samenwerking tussen de verschillende overheidslagen waardoor procedures sneller en efficiënter doorlopen kunnen worden. In eerste instantie zijn 19 projecten geselecteerd die bijzondere aandacht krijgen en waar nodig extra ondersteuning. Het gaat daarbij om projecten die al gepland zijn maar waarvan het planproces vertraging oploopt. Daar waar noodzakelijk zullen nieuwe projecten aan de geselecteerde projecten worden toegevoegd. ACTIE de provincie wil gemeenten en andere partijen op de woningmarkt actief ondersteunen bij het oplossen van knelpunten in het bouwproces. Hiermee wil de provincie zorgdragen voor het inlopen van het woningtekort met minimaal 2.500 woningen in
48
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4.1.3
RUIMTELIJK-ECONOMISCH BELEID
Hoofdlijnen • •
de positie van de stadsgewesten Twente, Zwolle en Stedendriehoek ApeldoornDeventer-Zutphen op het gebied van werken en voorzieningen wordt versterkt de relatie tussen economische groei en milieubelasting wordt verder doorbroken
Doel- en taakstellingen • • • • • • • •
een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, passend bij aard en schaal van de kern voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven, zowel in de steden als op het platteland verbreding van de Twentse economie en versterking van het stadsgewest Twente als netwerkstad het optimaliseren van de economische potenties van de West-Oost corridor en de corridor naar het Noorden het benutten van de uitstraling van met name dienstverlenende activiteiten uit de Randstad het scheppen van voorwaarden voor een sterke land- en tuinbouwsector en alternatieve dragers op het platteland het duurzaam herstructureren van bestaande bedrijventerreinen en het bevorderen van een duurzame locatiekeuze en inrichting voor nieuwe bedrijventerreinen afstemming van het bereikbaarheidsprofiel van locaties op het mobiliteitsprofiel van bedrijven
4.1.3.1. ONTWIKKELINGEN ALGEMEEN De Overijsselse economische ontwikkeling is de laatste tien jaar gunstig geweest. De jaarlijkse groei bedroeg ongeveer 3%. Dit heeft geresulteerd in een groei van de werkgelegenheid met ongeveer 2% per jaar. De economische groei bleef enigszins achter bij het landelijk gemiddelde. Dit komt omdat de groei vooral plaats vond in die sectoren die in Overijssel ondervertegenwoordigd zijn. Internationale ontwikkelingen hebben traditioneel sterke sectoren in Overijssel als landbouw en industrie negatief beïnvloed. Daar staat tegenover dat de autonome groei bovengemiddeld was. 80% van de uitgifte aan nieuwe bedrijventerreinen betreft uitbreiding of verplaatsing van bestaande bedrijven. Voor de komende jaren kiezen wij voor een economische groeidoelstelling van minimaal 3%. Deze werkgelegenheidsgroei zal naar verwachting vooral plaats vinden in de dienstverlenende sectoren. De groei van de vraag naar kantoorpanden zal bijna volledig gaan naar Zwolle, Deventer en Hengelo/ Enschede. Naast de versterking van de dienstensector blijven echter ook industrie en landbouw van belang voor de Overijsselse economie. De goede bereikbaarheid van Overijssel via de West-Oost corridor en de corridor naar het Noorden heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische groei van Overijssel. Wij willen de potenties van deze corridors verder benutten. Wij hebben als reactie op de Nota ruimtelijk economisch beleid en op de in voorbereiding zijnde Vijfde Nota aangegeven dat we graag met het Rijk een pilotstudie naar de invulling van corridors willen opstarten. ONTWIKKELINGEN IN WEST-OVERIJSSEL. De ontwikkelingen in West-Overijssel zijn zeer gunstig te noemen. West-Overijssel profiteert van de uitstralingseffecten van de economische ontwikkelingen in de Randstad. De werkgelegenheid is de laatste vijf jaar met ruim 3% gegroeid. De groei vond vooral plaats in de sectoren zakelijke dienstverlening en gezondheidszorg. In de steden Zwolle en Deventer vindt de meeste groei plaats. Zo is de werkgelegenheid in Zwolle in 1998 met 5.700 plaatsen toegenomen tot 65.000 arbeidsplaatsen. De verwachting ten aanzien van de economische groei in West-Overijssel is positief. De strategische ligging draagt voor een groot deel bij aan deze gunstige regionale ontwikkeling. Het werkloosheidscijfer in Noord-Overijssel ligt onder het landelijk en provinciaal gemiddelde. De werkloosheidsontwikkeling in Noord-Overijssel is positief. Het werkloosheidscijfer in Zuidwest-Overijssel is binnen de provincie het hoogst. De verklaring hiervoor zit vooral in de reorganisaties in de industrie (met name in de grafische, metaal- en vleesverwerkende industrie). ONTWIKKELINGEN IN TWENTE. De ontwikkelingen in Twente lopen achter bij die in West-Overijssel. Dit komt enerzijds omdat de positieve effecten van de uitstraling van de Randstad zich allereerst in het Westen van onze provincie voordoen. Anderzijds was er in een groot deel van Twente sprake van een economische
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
49
monocultuur: de textiel. Dit is de afgelopen decennia veranderd. De samenstelling van de economische structuur verplaatst zich langzamerhand naar het landelijk gemiddelde. Ook de traditioneel hoge werkloosheid in Twente laat dankzij de aantrekkende economie een verheugende daling zien. Omdat de samenstelling van de economische sectoren in Twente toch nog te langzaam opschuift in de richting van het landelijk gemiddelde, kunnen de hoogopgeleiden onvoldoende werk vinden waardoor ze weg trekken. Daarom zullen we de inspanningen, die zijn gericht op verbreding van de Twentse economie, de komende periode krachtig voortzetten. De verwachting voor de komende jaren is goed, zowel qua groei van de werkgelegenheid, als groei van het arbeidsvolume.
4.1.3.2. BEDRIJVENTERREINEN: VRAAG EN AANBOD EN DIFFERENTIATIE
4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een goed vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om tekorten of overschotten te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de berekeningsmethode van de behoefte voor de komende tien jaar gaan we uit van het uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte was in die periode hoog. Dat betekent dat verwacht mag worden dat een op dit uitgiftetempo gebaseerd aanbod van terreinen voldoende groot zal zijn om aan de toekomstige vraag te voldoen. De ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 nog redelijk voorspelbaar. Dat geldt niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de economische ontwikkeling en de daarbij horende ruimtevraag zijn geen betrouwbare uitspraken te doen. Wel wordt voorzien dat de kwantitatieve vraag naar bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in voorgaande jaren. Met name het ruimtegebruik van productieactiviteiten zal afnemen. Vandaar dat voor die periode uitgegaan wordt van een minder hoog uitgiftetempo. Om te voorkomen dat niet tijdig rekening wordt gehouden met een andere meer ruimte vragende economische ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge uitgiftetempo van de periode tot 2010 verder worden doorgetrokken. Er wordt voor de periode 2010-2020 dus gewerkt met een bandbreedte. De bovengrens wordt gevormd door een doortrekking van de geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de ondergrens is uitgegaan van een minder hoog uitgiftetempo, zoals hierboven geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de berekeningsmethode nader uitgelegd. In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een optimale benutting van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen aandacht aan moeten besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten te ontwikkelen of te ondersteunen, waar duidelijk sprake is van efficiënt ruimtegebruik, door middel van bijvoorbeeld meerlaags bouwen of parkeergelegenheid onder gebouwen. Daarnaast geldt dat wij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zo veel mogelijk willen bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat door herstructurering ongeveer 5% van de uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen gedekt kan worden. Gestreefd wordt naar multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen. In de gebiedsbeschrijvingen is voor de steden en streekcentra uitgewerkt wat de toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen is. Voor Overijssel als geheel is er in kwantitatief opzicht voldoende bedrijventerrein beschikbaar. Op regionaal en stadsgewestelijk niveau zijn er echter kwantitatieve en kwalitatieve lacunes. Tabel 5 geeft de situatie weer voor geheel Overijssel voor de streekplanperiode 2000-2020. strategische voorraad (vijf jaar)
Almelo Borne Hengelo Enschede stadsgewest Twente Zwolle
50
vraag in ha netto
vraag in ha netto
1999-2010 bovengrens 2010 - 2019
vraag in ha netto ondergrens 2010 - 2019
aandeel in totaal
aanbod ha netto
aanbod ha netto
voorraad (1-1-1999)
plannen
56 3 62 51 172
124 7 135 112 378
113 6 123 102 344
85 4 92 76 257
33 1 18 44 96
139 0 169 151 459
50
110
100
75
47
110
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Deventer totaal stadsgewesten Hardenberg Steenwijk totaal streekcentra overig Overijssel
40 262
88 576
80 524
60 392
51%
29 172
124 693
11 8 19
24 16 40
22 15 37
16 11 27
4%
4 10 14
73 37 110
229 510
506 1122
459 1020
346 765
45% 100%
94 280
EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN TWENTE Onderzoek in 1999 gaf aan dat vooral in Twente op korte termijn problemen zouden gaan ontstaan. Er werd met name een tekort aan bedrijventerreinen in de segmenten Gemengd-plus en T&D gesignaleerd. Het gaat daarbij om terreinen die geschikt zijn om bedrijven in de hogere milieucategorieën en/of met een behoefte aan grotere kavels te huisvesten, met de daarbij behorende bereikbaarheidseisen. Al bij de voorbereiding en vaststelling van dit streekplan in 2000 is daarom voor Twente de realisering van een regionaal bedrijventerrein dringend gewenst geacht. Deze wens komt voort uit de in de paragraaf 4.1.3.1. Ontwikkelingen algemeen geschetste doelstelling: verbreding van de Twentse economie en groei van de werkgelegenheid. Het stadsgewest Twente heeft een centrale rol in deze ontwikkeling. Het ontbreken van voldoende ruimte voor uitbreiding van bestaande bedrijvigheid of nieuwvestiging kan deze doelstelling doorkruisen. Het RBT is een belangrijk middel om te komen tot een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, één van de doel-en taakstellingen in dit hoofdstuk. Het RBT is dus in de eerste plaats bedoeld voor de eigen bedrijvigheid in het stadsgewest, in de tweede plaats voor bedrijvigheid uit de omringende regio die de aard en/of schaal van de vestigingsplaats ontgroeit, en in de derde plaats voor vestiging van bedrijvigheid van buiten de regio, waartoe ook eventuele vestiging vanuit het buitenland behoort. Sindsdien is nader onderzoek naar de behoefte, aard, omvang en meest wenselijke locatie van het Regionaal Bedrijventerrein Twente (verder als RBT aan te duiden) gedaan. Het programma van eisen (PvE) voor een RBT, bij de start vastgelegd, zegt over de gewenste ligging van het RBT samengevat het volgende: • perfecte wervingskracht door uitstekende bereikbaarheid en ontsluiting; • geschikt voor de vestiging van grootschalige bedrijvigheid tot en met milieucategorie 5; • centrale ligging in de stedenband; • gunstige ligging ten opzichte van knooppunt A1/A35 bij Azelo (de hoofdtransportcorridor); • multimodaal te ontsluiten; • goed openbaar vervoer. Locatieonderzoeken en andere onderzoeken Ten behoeve van het bepalen van de locatie die het meest aan dit programma van eisen tegemoet komt, is een Milieu Effect Rapport (MER) opgesteld. Aan de hand van dat MER, deel A: Locatiekeuze, heeft de provincie in 2001 de locatie Almelo-Zuid aangewezen als meest geschikte locatie voor het Regionaal bedrijventerrein Twente. Deze locatiekeuze is in de streekplanherziening “Locatiekeuze Regionaal Bedrijventerrein Twente” (oktober 2001) als concrete beleidsbeslissing vastgelegd. In beroep heeft de Raad van State in 2003 geoordeeld dat deze locatiekeuze onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat met name de mogelijke geschiktheid van het gebied Almelo-Noord onvoldoende is onderzocht. Naar aanleiding van deze beslissing is in de periode 2003-2004 in een aanvullend MER-onderzoek Almelo-Noord op vergelijkbare wijze onderzocht. Het onderzoek wijst uit dat in Almelo-Noord een geschikte locatie gevonden kan worden, die vergeleken met Almelo-Zuid als Meest Milieuvriendelijke Alternatief worden aangemerkt. De verschillen tussen de locaties qua milieu-effecten zijn echter niet groot. Een tweede belangrijk ijkpunt vormt het programma van eisen. Almelo-Zuid voldoet op nagenoeg alle punten beter dan Almelo-Noord. Belangrijke punten in het voordeel van Almelo-Zuid zijn: de meer centrale ligging binnen de stedenband, de gunstige ligging ten opzichte van het knooppunt A1/A35 bij Azelo, de ligging aan groot vaarwater, en de met deze punten samenhangende wervingskracht van de locatie. Alle onderzoeksgegevens afwegende concludeerde de provincie dat er nog steeds behoefte is aan een terrein voor grootschalige bedrijvigheid en dat het gebied Almelo-Zuid daarvoor het meest in aanmerking komt. De provincie wees daarom in april 2005 de locatie Almelo-Zuid aan als regionaal bedrijventerrein, hoofdzakelijk bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid met een kavelomvang vanaf 2 ha in de milieucategorieën tot en met categorie 5.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
51
Tegen deze locatiekeuze zijn wederom beroepen bij de Raad van State ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 19 april 2006 het overgrote deel van de beroepsgronden niet gehonoreerd. Gelet op de uitkomsten van het MER en de hierboven kort weergegeven afwegingen is de locatiekeuze naar het oordeel van de Afdeling voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en hebben verweerders in redelijkheid de locatie Almelo-Zuid kunnen verkiezen boven de locatie Almelo-Noord. Ook ten aanzien van vrijwel alle andere aspecten heeft de afdeling geoordeeld dat het besluit in redelijkheid is genomen en dat er geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen. De concrete beleidsbeslissing van de partiële streekplanherziening is echter vernietigd omdat het luchtkwaliteitsonderzoek te beperkt van opzet was geweest en niet was onderzocht wat de invloed is van de emissie van de op het RBT te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit. De initiatiefnemers van het RBT (de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo en de provincie Overijssel) hebben geconcludeerd dat het verantwoord is om door te gaan met deze locatie en de voorbereiding van nieuwe besluiten daaromtrent, als uit nieuw en breder onderzoek inzake de luchtkwaliteit blijkt dat het RBT kan voldoen aan de grenswaarden met betrekking tot de luchtkwaliteit. In het kader van het inmiddels in procedure gebrachte bestemmingsplan Regionaal Bedrijventerrein Twente is dat onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het RBT ontwikkeld kan worden zonder in strijd te komen met de grenswaarden inzake de luchtkwaliteit. De toelichting bevat een samenvatting van dit onderzoek. In de toelichting zijn ook de vraag- en aanbodgegevens geactualiseerd per 1-1-2006; alhoewel de aanbodsituatie in het stadsgewest enigermate is verbeterd vergeleken met de vorige peildatum 1-1-2004, is er nog steeds een actuele behoefte aan het RBT. Het algemene beeld blijft dat er sprake is van een versnipperd aanbod van terreinen, waarop nauwelijks mogelijkheden zijn om grootschalige kavels, ook voor bedrijven in de hogere milieucategorieën, te ontwikkelen. De behoefte aan een regionaal terrein juist voor die doelgroepen blijft onverminderd groot. Het RBT is in de eerste plaats bedoeld voor de stadsgewestelijke vraag. Door aanbod voor grote ruimtevragers te creëren, kan elders langer met de beschikbare voorraad worden gedaan en kan deze voor meer kleinschalige en arbeidsintensieve bedrijvigheid worden aangewend. Uit het onderzoek voor het RBT is een behoefte van gemiddeld 6 tot 7 ha per jaar voor de grote ruimtevragers gebleken. Om ook voor de langere termijn voldoende aanbod veilig te stellen, is in de planvorming uitgegaan van een periode van 20 jaar, en is de gewenste omvang op circa 130 ha netto bepaald. Het gebied Almelo-Zuid voldoet in de in het inrichtingsMER uitgewerkte voorkeursinrichting met een netto uitgeefbare oppervlakte van circa 125 ha vrijwel geheel aan dit uitgangspunt. Het RBT vervult ook een (aanvullende) rol voor de overige Twentse gemeenten. Deze rol is echter in omvang beperkt. De realisering van het RBT kan voor de regio Twente een zeer positieve bijdrage betekenen in een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod aan bedrijventerrein. Locatiekeuze “Regionaal Bedrijventerrein Twente” Alle onderzoeksgegevens afwegende concludeert de provincie dat er nog steeds behoefte is aan een terrein voor grootschalige bedrijvigheid en dat het gebied Almelo-Zuid daarvoor het meest in aanmerking komt. De provincie wijst daarom de locatie Almelo-Zuid aan als regionaal bedrijventerrein, hoofdzakelijk bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid met een kavelomvang vanaf 2 ha in de milieucategorieën tot en met categorie 5. Het gebied wordt begrensd door de A35, de “Doorbraak” en de daarlangs getrokken rode belemmeringenlijn en het Twentekanaal. Op de plankaart (plankaart 2: functiekaart) is dit aangegeven met de aanduiding “grote werklocatie tot 2010” voor het gebied Almelo-Zuid en het daarin geplaatste symbool RB met de betekenis “regionaal bedrijventerrein”. De “Doorbraak” is de ten zuiden van Almelo geprojecteerde nieuwe waterloop die het landelijke bekenstelsel van Noordoost-Twente zal gaan verbinden met de Regge. Deze waterloop wordt gecombineerd met de in de omgevingsplannen van Overijssel in dit gebied geprojecteerde provinciale ecologische verbindingszone (zie plankaart 1: Integratiekaart, en plankaart 3: Natuurbeleidskaart). De provincie heeft als randvoorwaarde bij de verdere planvorming gesteld dat waar het RBT grenst aan de Doorbraak, deze verbreed moet worden met gemiddeld 75 meter zodat een robuuste, ecologisch goed functionerende verbindingszone ontstaat. Dit is in het stedenbouwkundig plan verwerkt.
52
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Bij de keuze voor de locatie Almelo-Zuid is voorts aangegeven dat de maatregelen uit het MER ter bescherming van onder meer natuur en landschap en de leefomgeving in de verdere planvorming moeten worden gewaarborgd. De inrichting van het terrein dient daarom plaats te vinden overeenkomstig de hieronder genoemde hoofdelementen uit de voorkeursinrichting in het inrichtings-MER en daarbij behorende stedenbouwkundig plan, waarbij belangrijke natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden worden gespaard en een goede afstemming met de Doorbraak wordt gewaarborgd: • de groenstructuur en de daarin opgenomen afstemming met de Doorbraak en maatregelen ten behoeve van cultuurhistorie, landschap en flora en fauna en waterberging (kaart 4A); • de hoofdontsluitingsstructuur (kaart 4B); • de per deelgebied toegelaten categorieën bedrijvigheid in verband met (geluid)hinder en veiligheid (kaart 4C), verder juridisch vast te leggen in het bestemmingsplan. In dit plan en bij de milieuvergunningverlening wordt er voor gezorgd dat de geluidsproductie van de te vestigen bedrijvigheid de op de kaart aangegeven 55 dB(A)- en 50 dB(A)contouren niet overschrijdt. Voorts dienen ook de overige uitgangspunten voor een duurzame inrichting, met inbegrip van de daartoe behorende kwaliteitseisen, overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Inrichtings-MER en de daarin opgenomen tabel 2, bij het bestemmingsplan, bij de aanleg van het terrein en bij de vergunningverlening in acht te worden genomen. EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN WEST-OVERIJSSEL? In het kader van de Regiovisie Zuid-Drente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek plaats naar de noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor het gebied Steenwijk, Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie zal ook deze via een streekplanuitwerking opgenomen worden. ONTWIKKELING VAN BEDRIJVENTERREINEN Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie van Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan de vraag naar ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor hetgeen in paragraaf 4.1.1 per desbetreffende kern vermeld staat. Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de uitgifte van de laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in voorraad hebben en tevens in het bestemmingsplan ruimte hebben voor een uitbreiding van dezelfde omvang. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. De gemeente dient bij een nieuw bestemmingsplan voor uitbreiding van bedrijventerrein inzicht te geven in de wijze van uitgifte van bedrijfsterrein. Als grond is uitgegeven voor bedrijvigheid die niet past bij de functie van een kern zoals hierboven in de profielen beschreven, c.q. als vestiging van een bedrijf niet is afgestemd in het programmeringsoverleg, dan zal een correctie plaatsvinden. We zullen dan eisen stellen ten aanzien van het tempo van uitgifte door bijvoorbeeld maar een deel van het ontwerp-bestemmingsplan goed te keuren. Actiepunten •
• •
indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-Steenwijk-Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op Overijssels grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie worden aangeduid wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het gebied van efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te ondersteunen de provincie zal zich in samenwerking met de mede-initiatiefnemers voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente inspannen om dit RBT zo spoedig mogelijk te realiseren
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
53
54
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
55
56
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4.1.3.2.2. BEDRIJVENTERREINENDIFFERENTIATIE EN LOCATIEBELEID Wij streven ernaar om voor ieder type bedrijvigheid een passend terrein te kunnen aanbieden. Ondernemers hebben behoefte aan een onderscheid in typen bedrijventerreinen. Hiermee wordt bovendien gestimuleerd dat er een verbreding optreedt van economische sectoren. Een aantal factoren speelt bij bedrijventerreinendifferentiatie een rol, zoals de ligging ten opzichte van infrastructuur (corridors) en steden, evenals de aard en verschijningsvorm van het terrein. Intergemeentelijke en regionale afstemming is bij differentiatie van groot belang. Er kan dan rekening gehouden worden met de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van het stedelijk gebied langs de corridors. Hierdoor kan een vestigingsmilieu aangeboden worden dat optimaal tegemoet komt aan de wensen van het bedrijfsleven en waarbij goed rekening is gehouden met ruimtelijke aspecten. Door een regionaal afgestemde fasering van de realisering van bedrijventerreinen wordt overaanbod voorkomen en kan worden vastgehouden aan het profiel van het bedrijventerrein. In september 1998 is gestart met het Programmeringsoverleg in de regio’s Twente, IJssel-Vecht en de Stedendriehoek. Dit is een samenwerkingsverband tussen provincie en betrokken gemeenten. Het programmeringsoverleg wil een bijdrage leveren aan het behoud en de groei van de werkgelegenheid in Overijssel en zet zich daartoe in voor een versterking van de concurrentiepositie van de regio’s door een samenhangend, gedifferentieerd en hoogwaardig pakket van bedrijventerreinen en bedrijvenmilieus te waarborgen. Het programmeringsoverleg wil dit bereiken door de planning en uitvoering terzake onderling af te stemmen en afspraken te maken over procedures en financiering. Dit wordt vastgelegd in een werkdocument. Regelmatige monitoring en eventuele herijking is noodzakelijk. Wij willen in overleg met de betrokken gemeenten bezien of het mogelijk is het programmeringsoverleg te verbreden om tot een regionale afstemming van bedrijfsvestiging in de verschillende kernen te komen, zoals opgenomen in paragraaf 4.1.1. Het is daarbij niet de bedoeling dat het programmeringsoverleg zich over individuele bedrijfsvestigingen uitspreekt maar om het gezamenlijk vastleggen van welk type bedrijvigheid van buiten de regio bij de specifieke kenmerken van een kern en het(de) aldaar aanwezige bedrijventerreinen(en) het beste past. Indien het ten behoeve van een meer sturend ruimtelijk ordeningskader voor bedrijventerreinontwikkeling op regionaal niveau wenselijk is kunnen afspraken die in het programmeringsoverleg worden gemaakt over startdatum van uitgifte, locatie, omvang en typering van bedrijventerreinen opgenomen worden in een op te stellen streekplan-uitwerking.
A-LOCATIES: • Openbaar vervoer: • •
Fiets: Parkeren:
•
Vervoersmanagement:
B-LOCATIES: • Openbaar vervoer:
•
Fiets:
Gelegen binnen 500 meter (hemelsbreed)/ vijf minuten looptijd van Intercity-station in het stadsgewest. Gelegen aan de hoofdfietsroute2. 20 parkeerplaatsen per 100 werknemers of 2.500 m2 vloeroppervlak. Het meerdere moet inpandig verwezenlijkt worden. Het bedrijf maakt een vervoersmanagementplan, als ze van de parkeernorm wil afwijken. Gelegen binnen 500 meter (hemelsbreed)/vijf minuten looptijd van: a: een N.S.-voorstadstation met een minimale treinfrequentie van 30 minuten per richting (tijdens de spitsuren) en minimaal 2 aansluitende buslijnen; of: b: een halteplaats van minimaal 2 elkaar kruisende buslijnen (dat wil zeggen dat de begin- en eindpunten van de lijnen in verschillende gebieden gelegen zijn; ter plaatse van de locatie kunnen de lijnen eventueel parallel lopen) met een minimale frequentie van 30 minuten tijdens de spitsuren. Eén van de buslijnen dient een directe verbinding met het hoofdstation te geven met een minimale frequentie van 30 minuten en een maximale reisduur van circa 15 minuten. Gelegen aan een hoofdfietsroute2.
2
Hoofdfietsroute moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: vrijliggend, voldoende hoog comfort en veilig.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
57
• •
Weg: Parkeren:
•
Vervoersmanagement:
C -LOCATIES: • Weg:
•
Openbaar vervoer:
•
Fiets:
Gelegen aan een stedelijke hoofdverbinding. 40 parkeerplaatsen per 100 werknemers of 2.500 m2 vloeroppervlak.Het meerdere moet inpandig verwezenlijkt worden. Het bedrijf maakt een vervoersmanagementplan, als ze van de parkeernorm wil afwijken.
Gelegen aan een stedelijke hoofdverbinding; in of aan de rand van het stedelijk gebied; maximale afstand tot afslag landelijk hoofdwegennet 2.500 meter. Streven naar bereikbaarheid per openbaar vervoer; afstand tot halte van openbaar vervoer circa 500 meter. Een kwalitatief goede fietsverbinding.
Als er geen voldoende A-locaties beschikbaar zijn kan uitgeweken worden naar een A-min-locatie. Deze moet dan voldoen aan de volgende voorwaarden: A-min locaties: • Openbaar vervoer: a. Gelegen binnen 750 meter (hemelsbreed) van een Intercity station; of: b. Binnen 500 meter van een voorstadstation of aan een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding.
• • •
•
Fiets: Gelegen aan een hoofdfietsroute1. Weg: Gelegen aan een stedelijke hoofdverbinding. Parkeren: 30 parkeerplaatsen per 100 werknemers of 2.500 m2 vloeroppervlak. Het meerdere moet inpandig verwezenlijkt worden. Vervoersmanagement: Het bedrijf maakt een vervoers-managementplan als ze van de parkeernorm wil afwijken.
LOCATIEBELEID BINNEN DE STADSGEWESTEN Binnen de differentiatie/typologie van bedrijventerreinen is er sprake van zogenaamde A- B- of Clocaties. Dit heeft te maken met het bereikbaarheidsprofiel oftewel het streven van de provincie naar ‘het juiste bedrijf op de juiste plek’. De differentiatie van bedrijventerreinen is zowel gericht op de uiteenlopende eisen die bedrijven stellen aan locaties als op de eisen die vanuit de omgeving worden gesteld aan bedrijven en locaties. De geleiding van de mobiliteit door een juiste locatie van bedrijven (het ‘locatiebeleid’) heeft kenmerken van beide; enerzijds wordt bedrijven die veel transport van goederen veroorzaken een locatie nabij de snelweg geboden, anderzijds wordt van bedrijven die veel personenverplaatsingen oproepen verlangd, dat zij zich vestigen op een locatie die goed bereikbaar is met fiets en/of openbaar vervoer. In toelichting T.10 is de door het Rijk gemaakte typologie opgenomen. Bij de invulling van het locatiebeleid streven wij meer dan voorheen naar maatwerk en een marktconforme benadering. De rijksnormen kunnen niet onverkort worden toegepast omdat de uitgangssituatie in Overijssel in een aantal opzichten een andere is dan die in de Randstad. De openbaar vervoervoorzieningen zijn minder maar ook de belasting van het wegennet is lager. Dit noopt dan ook tot een regiospecifieke invulling van de in het rijksbeleid opgenomen parkeernormen. Het streven blijft gericht op het verbeteren van de openbaarvervoervoorzieningen, zodat op termijn de rijksnormen gehanteerd kunnen worden. Doel blijft daarbij dat door een goede locatiekeuze de kansen voor alternatieven voor de auto als transportmiddel vergroot worden. Het mobiliteitsprofiel van een bedrijf moet passen bij de locatie. Dat houdt in dat bedrijven met een A-mobiliteitsprofiel op een A-locatie terecht moeten kunnen komen. Probleem hierbij kan zijn dat in een stad geen goede A-locatie in de buurt van het intercitystation gevonden kan worden. Wanneer alle mogelijkheden bekeken zijn kan eventueel worden uitgeweken naar een A-min locatie. Deze dient te liggen aan de hoofdfietsroute, nabij een intercity-station, een voorstadstation of moet goed bereikbaar zijn met een hoogwaardig openbaar vervoersysteem. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk voldaan aan het locatiebeleid. Om beter maatwerk mogelijk te maken willen wij het voor bedrijven mogelijk maken om inpandig een aantal parkeerplaatsen te realiseren. Wij stellen hierbij als voorwaarde dat het bedrijf een vervoersmanagementplan opstelt. Door de eis van inpandigheid wordt bereikt dat het voor een
58
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
bedrijf financieel aantrekkelijk wordt om werknemers te motiveren de auto niet voor het woonwerkverkeer te gebruiken. Voor de A-, B- en C-locaties gelden de op de hiernaast staande pagina opgenomen bereikbaarheidsprofielen (de aangegeven normen zijn hierbij indicatief en dienen aan de hand van de feitelijke ruimtelijke omstandigheden bezien en gehanteerd te worden).
LOCATIEBELEID BUITEN DE STADSGEWESTEN Buiten de stadsgewesten dienen in de streekcentra Steenwijk en Hardenberg en in overige grotere kernen nieuwe zelfstandige kantoren c.q. kantoorcomplexen en publiekstrekkende voorzieningen conform de filosofie van het locatiebeleid en afhankelijk van de lokale situatie bij knooppunten van openbaar vervoer (N.S.-station, busstation) gesitueerd te worden, terwijl de fietsbereikbaarheid goed moet zijn. Afzonderlijke A-, B en C-locaties behoeven echter niet te worden ontwikkeld. De gemeente is de eerst aangewezene om door een zorgvuldig gronduitgiftebeleid te bewerkstelligen dat een qua mobiliteitsprofiel bepaald type bedrijf op de juiste locatie terecht komt. Daarbij kan dan tevens inhoud worden gegeven aan andere kwalificaties die verbonden zijn aan het betreffende terrein. De gemeenten moeten bij het opstellen van plannen nadrukkelijk aandacht besteden aan het locatiebeleid. In bestemmingsplannen zal duidelijk moeten worden vastgelegd dat alleen bedrijven zijn toegestaan met een mobiliteitsprofiel passend bij het bereikbaarheidsprofiel. In de toelichting op het bestemmingsplan zal aandacht moeten worden gegeven aan de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, de fietsbereikbaarheid en de parkeermogelijkheden in de omgeving van de locatie. Wij vinden het van belang dat bedrijven die goederen kunnen aan- of afvoeren over water, zich kunnen vestigen op natte bedrijventerreinen. Actie •
de provincie wil samen met de betrokken gemeenten bezien of het mogelijk is om het programmeringsoverleg te verbreden, om tot een regionale afstemming van de ontwikkeling van bedrijvigheid in de verschillende kernen te komen.
4.1.3.3. STEDELIJKE ECONOMIE De economische activiteiten in de stad, gebundeld in de term ‘stadseconomie’, moeten draagvlak bieden aan de stedelijke samenleving. Een gezond economisch klimaat schept randvoorwaarden voor een breed aanbod van voorzieningen en biedt mogelijkheden voor wonen, werken en recreatie. Voor de te onderscheiden stadsdelen zijn de economische potenties en perspectieven uiteenlopend. Zeer kansrijk zijn de stadscentra, waar overheids- en private initiatieven zichtbaar resultaten afwerpen. Hetzelfde geldt voor de nieuwe bedrijfslocaties nabij uitvalswegen, aan de randen van de stad en bij stations. Voor versterking van de stedelijke economie zijn bovenstedelijke inspanningen nodig die van belang zijn voor het positioneren van stad (en vaak ook regio) in nationaal en internationaal perspectief. Daarnaast zijn inspanningen nodig om de aantrekkelijkheid en vitaliteit van wijken van steden te bevorderen. 4.1.3.4. VERZORGING EN DETAILHANDEL
4.1.3.4.1. VOORZIENINGEN IN STEDEN EN DORPEN. Doel- en taakstellingen • •
verdere revitalisering en bundeling van hoogwaardige en gespecialiseerde voorzieningen met een groot verzorgingsbereik in en bij de grote steden ontwikkeling van een detailhandelsstructuur in de overige kernen welke past in het verstedelijkingsprofiel
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
59
Het Streekplan wil via enerzijds het concentratiebeleid gericht op de grote steden en anderzijds de functiedifferentiatie van kernen bijdragen aan een zo goed mogelijke voorzieningenstructuur. Deze moet er op gericht zijn dat een ieder in staat zal zijn gebruik te maken van een zo compleet mogelijk pakket voorzieningen waardoor, mede ten gevolge hiervan, de leefbaarheid van stad en platteland in stand wordt gehouden en waar mogelijk verbeterd. De functie van kleine kernen op het platteland verandert in sommige opzichten ten gevolge van de meer stedelijke oriëntatie van de bevolking en door uitdunning en concentratie van voorzieningen. Buiten de stedelijke invloedssfeer is daarom de spreiding van grotere verzorgingskernen meer en meer bepalend voor de kwaliteit van de verzorging. Bij het bevorderen van het aanbod van voorzieningen met betrekking tot zorg en welzijn speelt de vraagkant een belangrijke rol. In onze provinciale zorgvisies worden beide met elkaar in verband gebracht vanuit de samenhang zorg en welzijn. Belangrijkste doel hierbij is een optimale kwaliteit van zorg door vorm te geven aan het zorg op maat-principe. 4.1.3.4.2. DETAILHANDEL De dynamiek in de detailhandel is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Door nieuwe vormen van bewinkeling, de opkomst van nieuwe formules op nieuwe locaties, vaak gepaard met andere locatievoorkeuren, zijn andersoortige winkelcentra ontstaan. Schaalvergroting, verdergaande segmentatie en concentratie hebben ertoe geleid dat bepaalde delen van het aanbod worden verplaatst vanuit de traditionele winkelclusters naar locaties buiten die winkelcentra. Enerzijds zal in de komende jaren de tendens ontstaan naar efficiënt winkelen: aanschaf van dagelijkse goederen in een beperkte tijd en op beperkte afstand. Anderzijds zal de tendens tot effectief winkelen toenemen: aanschaf van voornamelijk niet-dagelijkse goederen, waarbij tijd en afstand minder van belang zijn. Voor beide vormen van winkelen geldt dat goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid een vereiste zijn. Bij een evenwichtige spreiding van de detailhandelsvoorzieningen over Overijssel moet rekening worden gehouden met deze dynamiek in de detailhandel in de komende jaren. Schaalvergroting en concentratie op het gebied van detailhandel kunnen als negatief gevolg hebben, dat winkelvoorzieningen in buurtcentra van de steden en winkelvoorzieningen in de kleine kernen onder druk komen te staan. Daarnaast blijkt de detailhandel in de grote steden in de praktijk aanzienlijke concurrentie te ondervinden van die in de omliggende kernen. Wij streven naar een verdere revitalisering en bundeling van hoogwaardige en gespecialiseerde voorzieningen met een groot verzorgingsbereik in en bij de grote steden. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat ze niet ten koste mogen gaan van het voorzieningenniveau van de stadsgewesten. Voor de overige kernen geldt, dat het totale aanbod verkoopvloeroppervlak (bestaand en eventuele uitbreidingen) gerelateerd moet worden aan de functie van de kern in de regio (zie paragraaf 4.1.1.). De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor haar eigen leefbaarheid en vitaliteit en formuleren hiertoe onder meer randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke vestiging van detailhandel in haar bestemmingsplan. De steden in de stadsgewesten en de streekcentra stellen hiertoe als basis voor hun detailhandelsbeleid een detailhandelsvisie op. De grotere kernen dienen een detailhandelsvisie op te stellen bij ingrepen in de bestaande detailhandelsstructuur. Voor een deel van de kleine kernen geldt dat aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de basisvoorzieningen in stand te houden. Oplossingen kunnen mogelijk gevonden worden in rijdende voorzieningen, concentratie in een ‘prioritaire kern’ of in een optimale mix van basisvoorzieningen. In overeenstemming met het rijksbeleid overwegen wij een beperkte mogelijkheid voor detailhandel te bieden bij brandstofverkooppunten. In de bijstelling van de Handleiding en beleidsregels zal dit verder worden uitgewerkt. Daarnaast zal in de komende bijstelling van de beleidsregels een uitwerking komen met betrekking tot beperkte detailhandel bij stationslocaties op Intercity-stations. Beperkte detailhandel en bijbehorende branchering bij Intercity-stations kan alleen ontwikkeld worden als een afweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de invloed op de detailhandelsstructuur van de betreffende stad. Uitgangspunt van beleid blijft dat detailhandel geconcentreerd is in de hoofdwinkelcentra. Actie •
in de komende herziening van de Handleiding en beleidsregels willen we de mogelijkheid voor detailhandel bij brandstofverkooppunten regelen, evenals detailhandel bij stationslocaties.
4.1.3.4.3. PERIFERE VESTIGING VAN DETAILHANDEL
60
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Het provinciaal ruimtelijk beleid is erop gericht dat ook de uitbreidingen van detailhandelsvoorzieningen buiten de bestaande (winkel)centra passen in de ruimtelijke hoofdstructuur en het verstedelijkingsprofiel, zoals in het streekplan is aangegeven. Uitgangspunt is, dat de vestiging van reguliere detailhandel buiten de bebouwde kom niet is toegestaan, behalve als nevenactiviteit van agrarische bedrijvigheid in ter plaatse vervaardigde, be- en verwerkte agrarische producten. Hoewel de nadruk in het beleid wordt gelegd op concentratie van de detailhandel in winkelgebieden, blijft perifere vestiging van detailhandel onder voorwaarden mogelijk. De verdere uitwerking hiervan vindt plaats in de Handleiding en Beleidsregels Ruimtelijke Ordening. Nieuwe perifere detailhandelsvestigingen dienen primair te worden gevestigd in of aansluitend op de stedelijke gebieden in de stadsgewesten of in de streekcentra. De betreffende gemeenten dienen op basis van een detailhandelsvisie hun detailhandelsbeleid op te stellen. Op basis hiervan kunnen randvoorwaarden worden opgesteld welke bij concretisering in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In de grotere kernen kunnen nieuwe vestigingen of verplaatsingen van de branches woninginrichting/meubelen, keuken en/of sanitair met een bovenlokale uitstraling plaatsvinden. De gemeenten moeten daarbij aan kunnen geven dat de verzorgingsstructuur door de nieuwe vestiging niet verstoord wordt. Bij ingrepen in deze structuur zal ter onderbouwing een detailhandelsvisie opgesteld moeten worden. Het is van belang om aan grootschalige perifere vestigingen (GDV’s) met een verkoopvloeroppervlak vanaf 1.500 m2 met een bovengewestelijk verzorgingsbereik specifieke eisen te stellen. Bij GDV’s is de schaal en niet de branchesoort van de vestiging bepalend. De vestiging moet een verrijking van het aanbod betekenen, een dimensie aan het aanbod toevoegen met grootschalige componenten en een bovenregionale uitstraling geven. De vestiging van deze bedrijfsvormen is toegestaan in of bij de vijf grote steden Enschede, Hengelo, Almelo, Zwolle en Deventer. Aansluitend op het locatie- en mobiliteitsbeleid is GDV alleen mogelijk op een B-locatie. Bij een concrete GDV-aanvraag zal in een Intergemeentelijke Detailhandelsstructuurvisie in regionaal verband samen met de provincie nagegaan moeten worden welke branches/formules mogelijk zijn om genoemde GDV-doelstellingen te bereiken. Ook is het gewenst dat bij de ontwikkeling van GDV de effecten voor gebieden aan de andere zijde van de rijks- en provinciegrens (over en weer) in ogenschouw worden genomen. De provincie speelt bij het opstellen van een Intergemeentelijke Structuurvisie zo nodig een regisserende rol. Ten aanzien van de zogenaamde ‘factory outlet centers’ vinden we dat –gezien het bovenlocale effect dat factory-outlets hebben- de beoordeling hiervan past in het geschetste kader en de criteria voor grootschalige detailhandel. Indien het rijksbeleid (via de Vijfde Nota) ten aanzien van detailhandel duidelijk af zal wijken van dit streekplanbeleid, zal tot heroverweging overgegaan worden." Actie •
de Handleiding en beleidsregels zullen op het onderdeel detailhandel aangepast worden.
4.1.4
KWALITEIT STEDEN EN DORPEN
Hoofdlijnen • •
bij de keuzen voor toekomstig gebruik van de ruimte zullen de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling optimaal benut moeten worden; overwegingen van waterkwaliteit en -kwantiteit moeten sterker meewegen in het ruimtelijk beleid.
4.1.4.1. ALGEMENE PRINCIPES BIJ STEDELIJKE ONTWIKKELING
Doel- en taakstellingen
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
61
• • •
het veilig stellen van de ruimtelijke kwaliteit van Overijssel door een zorgvuldige en duurzame ontwikkeling van steden en dorpen, een en ander afgestemd op water- en milieukwaliteiten; bovenlokale belangen kunnen dermate zwaarwegend zijn dat van een bepaalde uitbreidingsrichting moet worden afgezien; de aanzienlijke kwaliteiten van de omgeving leiden er bij een aantal kernen toe dat deze voorzien worden van een gesloten contour, waarmee de maximale ontwikkelingsruimte wordt bepaald.
De in paragraaf 1.3. genoemde ordenende principes voor de drie leefomgevingsplannen leiden tot een aantal richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit, waaronder begrepen de behartiging van de belangen van milieu, water, duurzaamheid en veiligheid. De uit- en inbreiding van kernen zal aan deze richtlijnen dienen te voldoen. In deze paragraaf zullen deze genoemd worden. Na de opsomming zal op een aantal specifieke aspecten van stedelijke ontwikkeling en inrichting ingegaan worden. In verschillende andere paragrafen komen enkele principes nader aan de orde. De ontwikkelingsmogelijkheden van een kern worden beïnvloed door de ruimtelijke structuur van de kern zelf en door de ruimtelijke structuur van het omliggende gebied. Bij de ruimtelijke structuur van de kern gaat het om de gunstige situering van nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen en voorzieningen ten opzichte van onder andere het huidige woongebied, bedrijventerrein, de centrumvoorzieningen, de wegenstructuur van de kern en het openbaar vervoerstelsel en de mogelijkheden tot een goede waterafvoer. Om het groene karakter van het niet verstedelijkte deel van het streekplangebied te behouden, dienen nieuwe woon- en werkgebieden landschappelijk goed te worden ingepast door middel van een goede stedebouwkundige en landschappelijke vormgeving van de overgang tussen stad en land. Met het oog op het verkrijgen van ruimtelijke kwaliteit bij stedelijke ontwikkelingen gelden de volgende principes, waaraan bij de planvorming expliciet aandacht (onderzoeks- en motiveringsverplichting) besteed zal moeten worden: • De mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling zullen optimaal benut moeten worden. • Ter bereiking van efficiënt ruimtegebruik moeten eerst de mogelijkheden voor optimale benutting van het bestaand stedelijk gebied zijn bezien, alvorens nieuwe uitbreidingen aan snee kunnen komen. Hierbij zullen karakteristieke waarden gehandhaafd moeten worden en dienen waardevolle binnenstedelijke groenstructuren zorgvuldig ingepast te worden. • Locaties zullen als regel logisch aan dienen te sluiten bij bestaand stedelijk gebied, dit met het oog op efficiënt ruimtegebruik, het tegengaan van versnippering en ter beperking van de afstand tot voorzieningen en tussen woon- en werkgebieden. • Bestaande openbaar vervoervoorzieningen en vervolgens mogelijkheden voor aansluiting op openbaar vervoervoorzieningen zullen benut moeten worden als structurerend element. In het algemeen zal een treinhalte binnen een afstand van 1 km dienen te liggen en/of een bushalte binnen een afstand van 1/2 km. • Aandacht zal besteed moeten worden aan goede, rechtstreekse fietsverbindingen met centrum, belangrijke voorzieningen als scholen en ziekenhuizen en dergelijke en tussen belangrijke woon- en werkgebieden (fietsverbinding bij voorkeur beter/sneller dan wegverbinding voor auto). • Gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden (ecologische hoofdstructuur, zones landelijk gebied III en IV) en met bijzondere waarden van cultureel erfgoed moeten worden ontzien. Binnen zone III is nadere afweging wel mogelijk, indien blijkens de op de functiekaart aangegeven rode belijning ontwikkelingsruimte aanwezig is. • Cultuurhistorische waarden en archeologische belangen dienen in een vroegtijdig stadium van planvorming te worden meegenomen, waarbij behoud van het archeologisch erfgoed ter plaatse uitgangspunt is. • Aandacht moet besteed worden aan het handhaven en tot stand brengen van een goede ruimtelijke kwaliteit van nieuwe en bestaande verstedelijkte gebieden in het algemeen, en de kwaliteit van de architectonische vormgeving daarin in het bijzonder, bijvoorbeeld in de vorm van Welstandsnota's; aanbevolen wordt om in bijvoorbeeld een gemeentelijke Welstandsnota het kader aan te geven voor deze ruimtelijke kwaliteitstoets. • Bestemmingsplannen moeten voldoen aan de grenswaarde voor het individueel risico en aan de oriënterende waarde van het groepsrisico. Alleen als het algemeen belang er mee gediend is, kan worden afgeweken van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Het is gewenst dat gemeenten voor 1 januari 2003 onderzoek uitvoeren naar cumulatieve en domino-effecten in alle situaties waar bedrijven voorkomen in de VNG-klasse 4 en hoger. In plannen waarin mogelijkheden worden geschapen voor
62
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
•
•
• • • • •
•
oprichting en/of ingebruikneming van gevaarlijke inrichtingen en/of voor vervoer van gevaarlijke stoffen zal in een aparte risico-paragraaf informatie verstrekt moeten worden over de risico’s en de in verband daarmee te treffen maatregelen en de controle op handhaving daarvan. In de nabije toekomst is het de bedoeling dat voor informatie over bestaande en bekende veiligheidsrisico’s in de provincie gebruik kan worden gemaakt van een digitale risicokaart. Zie voor verdere toelichting paragraaf 4.5 van het Milieubeleidsplan. Milieuhinder dient door middel van een zoneringsbeleid binnen bedrijventerreinen beperkt te worden; ook overigens moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder (stank, geluid, onveiligheid) voor woongebieden als gevolg van nabijgelegen bedrijvigheid en infrastructuur. Voor het bereiken van een acceptabel integraal veiligheidsniveau kan gebruik worden gemaakt van het instrument VER (veiligheidseffectrapportage) Zie hieromtrent paragraaf 4.1.4.5. Bij de planvorming (locatiekeuze en inrichting) dienen waterhuishoudkundige aspecten een medebepalende rol te spelen. Dit betreft vooral het voorkomen van een verdere aantasting van de veerkracht van watersystemen en het realiseren van de streefbeelden voor het te voeren waterbeheer (zie paragraaf 4.2, 4.3. en 5.2. van het Waterhuishoudingsplan). Gemeenten zullen hieromtrent de waterschappen in een vroeg stadium moeten betrekken. Woningbouwplannen moeten gericht zijn op het aanbieden van de juiste kwaliteiten, aansluitend op aantoonbare behoefte en rekening houdend met de bestaande woningvoorraad. Bij de opstelling van bestemmingsplannen dienen de energetische aspecten in de beschouwing te worden betrokken; in het bijzonder wordt gedacht aan de passieve benutting van zonne-energie. Er dient een aantrekkelijk woon- en werkmilieu gerealiseerd te (kunnen) worden. Bij de planontwikkeling zullen vanaf het begin de aspecten emancipatie, sociale veiligheid en (verkeers)veiligheid betrokken worden. Door stedebouwkundige en landschappelijke vormgeving zal een goede overgang tussen de bebouwing en de omgeving bewerkstelligd worden; hierbij ware tevens tot een visie te komen op de ontwikkeling van stadsrandgebieden, waarbij ook aan de recreatiebehoefte vanwege de nieuwe locatie aandacht wordt besteed. bij de locatiekeuze rekening houden met de landbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden.
Actie •
wij zullen bij de beoordeling van gemeentelijke plannen nagaan of aan bovenstaande onderzoeks- en motiveringsverplichting is voldaan.
4.1.4.2. BELEMMERINGEN BIJ UITBREIDING De locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen ligt primair bij de betreffende gemeente. Op de functiekaart zijn geen uitbreidingsrichtingen voor nieuwe woon- en werklocaties bij de verschillende kernen aangegeven. Vanwege het regionale belang zijn bij de stadsgewesten uitbreidingsrichtingen wel op de kaart aangeduid. Exacte ontwikkelingsmogelijkheden worden in het kader van bestemmingsplanprocedures bepaald. Bovenlokale belangen kunnen dermate zwaarwegend zijn dat van een bepaalde uitbreidingsrichting moet worden afgezien. Een aantal belemmeringen voor uitbreiding van kernen is hiervoor aangegeven. Daarnaast kunnen belemmeringen ook gelegen zijn in aanwezige infrastructuur (wegen, kanalen, spoorwegen, enz.), die een barrière vormt voor logische stedenbouwkundige ontwikkelingen, en in een ligging nabij gebieden, die met het oog op de bescherming tegen wateroverlast of ter bescherming van de waterkwaliteit vrijgehouden dienen te worden. Op de functiekaart zijn de gebieden, waar wateroverlast-aspecten leidend zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, als primair watergebied aangegeven. In deze gebieden worden functies geweerd, die strijdig zijn met het behoud van ruimte voor water. Daarbij wordt vooral gedacht aan woon- en werkgebieden en andere kapitaalintensieve functies Voor functies die goed verenigbaar zijn met het behoud van ruimte voor water en die passen binnen het geldende ruimtelijke beleid zijn wel mogelijkheden. Kleinschalige ontwikkelingen, die aan de hand van de watertoets inpasbaar blijken en indien nodig worden gecompenseerd, zijn toegestaan. Een overeenkomstig beleid geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen, welke voorzien worden binnen de op de functiekaart aangeduide “stedelijke watercorridors”. Essentieel is dat de noodzakelijke
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
63
waterbergende capaciteit van de betreffende corridors niet wordt aangetast. De bedoeling is dat gemeenten en waterschappen samen deze corridors vertalen naar specifiek bestemde ruimte voor water in het bestemmingsplan.” Essentiële waterlopen Waterlopen, die een vitale afvoerfunctie hebben, zijn op de bij deze herziening gevoegde kaart “kaart essentiële waterlopen” aangegeven. Het gaat daarbij om waterlopen die een afwateringsfunctie hebben voor gebieden groter dan circa 5.000 ha. Langs deze waterlopen dient bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing binnen een zone van 100 meter rekening te worden gehouden met de huidige en toekomstige functie van waterafvoer. Aangezien de kenmerken per watergang sterk kunnen variëren, behoeft hieruit niet altijd een belemmering voor bebouwing voort te vloeien. Overleg met het waterschap zal hier in voorkomende gevallen duidelijkheid bieden. Op de functiekaart zijn de consequenties van de zwaarwegende belemmeringen door een (rode) belijning aangegeven. Overschrijding van de belemmeringslijn door stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken, voorzieningen, waaronder sport) zal in principe niet mogen plaatsvinden. Indien dringende noodzaak daartoe bestaat kan bij uitzondering, op basis van een zorgvuldige belangenafweging, waaruit blijkt dat redelijke alternatieven ontbreken, via afwijking van het Streekplan, overschrijding worden toegestaan. Daar waar het Streekplan meerdere uitbreidingsrichtingen biedt, zal op gemeentelijk niveau een nadere belangenafweging moeten plaatsvinden en de uiteindelijke keuze bepaald moeten worden. In de Toelichting (T.11) zijn de belemmeringen voor de grotere kernen nader beschreven. Voor de kleine kernen zijn - afgezien van de kernen waarvoor een contour (zie hierna) is aangegeven - geen belemmeringen op de functiekaart aangegeven, dit gelet op de schaal en globaliteit van het Streekplan. De voor belemmeringen relevante factoren kunnen echter ook daar aanwezig zijn en gemeentelijke plannen, die in uitbreiding van kleine kernen voorzien, zullen daarmee rekening moeten houden. Actie • wij zullen in het kader van het toezicht op de gemeentelijke plannen deze plannen in het licht van vorenstaande beoordelen.
CONTOUREN Enkele kernen zijn gelegen in gebieden met hoge natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het beleid is erop gericht om naast het aanduiden van ontwikkelingsmogelijkheden voor kernen ook de waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed te koesteren. Met name in de meest kwetsbare delen van de provincie, zoals Noordwest-Overijssel, Noordoost- en Zuid-Twente en het Vecht-Reggegebied geldt, dat aan de wens tot handhaving van de omgevingskwaliteiten groter gewicht wordt gehecht dan aan verdere groei. Bepalend hierbij is met name de ligging in of in de directe nabijheid van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Deze kernen worden voorzien van een gesloten belemmeringslijn (contour) waardoor de uitbreidingsruimte voor de korte of langere termijn, afhankelijk van de binnen de contour aanwezige ruimte, is bepaald. Behalve genoemde waarden zijn bij het bepalen of een contour gewenst is ook factoren als waterhuishouding en infrastructurele en stedenbouwkundige beperkingen betrokken. De aangegeven contour betekent dat het betreffende gemeentebestuur tot goede keuzen zal moeten komen omtrent het benutten van de beschikbare ruimte. Efficiënt ruimtegebruik zal nadrukkelijk aan de orde moeten komen. Gemeenten kunnen bezien of een deel van de ruimtebehoefte in nabijgelegen kernen gevonden kan worden (zie ook paragraaf 4.1.1.5). Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de contour worden bepaald aan de hand van de hiervoor genoemde algemene principes voor stedelijke ontwikkeling. In de nabijheid van deze kernen zijn overigens kernen aanwezig die kunnen voorzien in de benodigde opvang van de ruimtebehoefte voor wonen en werken. Personen en bedrijven met een binding aan de van een contour voorziene kern zullen daardoor binnen beperkte afstand alternatieve huisvestingsmogelijkheden kunnen vinden. De contouren, die rond de kleine kernen zijn aangegeven, zijn op afzonderlijke kaartjes ingetekend. Acties
64
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
• •
wij zullen nader bezien in hoeverre middelen (onder andere ISV) beschikbaar gesteld kunnen worden voor kernen, waar, doordat deze voorzien zijn van een contour, een zwaarder accent gelegd dient te worden op een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied; indien gemeenten daarom verzoeken willen wij met hen via voorbeeldstudies bezien of de beschikbare ruimte binnen de aangegeven contour toereikend is en hoe deze optimaal benut kan worden.
4.1.4.3. DUURZAME ONTWIKKELING De provincie wil een duurzame ruimtelijke ontwikkeling bevorderen. Een duurzame ontwikkeling betekent zuinig omgaan met ruimte en grondstoffen, geen schadelijke effecten veroorzaken op de gezondheid, rekening houden met belangen van planten en dieren en geen wissel trekken op de toekomst. Voor dit onderwerp verwijzen we ook naar het Milieubeleidsplan. Bij een duurzame ontwikkeling gaat het om anticiperend beleid dat uitgaat van de gedachte: voorkomen is beter dan genezen. In de toelichting (T.4) is een lijst met aandachtspunten opgenomen die bij de invulling van een duurzame ontwikkeling gehanteerd kan worden. Een duurzame ontwikkeling vindt plaats via locatiekeuze, de inrichting van locaties, duurzaam bouwen en via het stimuleren van duurzame bedrijfsprocessen (zie ook paragraaf 4.1.3). De provincie zal bij de keuzen voor toekomstig gebruik van de ruimte de toepassing van de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling bevorderen. Zij zal daarbij de streefbeelden uit het onderzoek Duurzame stedelijke ontwikkeling hanteren. In het schema op pagina 63 worden deze streefbeelden toegelicht. Het streven naar een duurzame locatiekeuze en inrichting is vertaald in de principes voor stedelijke ontwikkeling. Aspecten van duurzaam bouwen zijn verantwoord grondstoffengebruik, beperking bouw- en sloopafval, energie- en waterbesparing etc. Aspecten van duurzame stedenbouw zijn onder andere zuinig ruimtegebruik, locatiekeuzen ten opzichte van openbaar vervoers- en fietsinfrastructuur, inpassing in landschappelijke, waterhuishoudkundige en cultuurhistorische structuren, grondwatervriendelijk bouwen, waterinfiltratie en retentievoorzieningen, gebruik maken van zonneenergie en maatregelen tot beperking van milieuhinder en onveilige situaties. Bij de locatiekeuze en inrichting van locaties verwacht de provincie van de gemeenten dat de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling worden benut in alle stadia van planning, bouw, beheer en sloop. Efficiënt ruimtegebruik Zoals hiervoor is aangegeven is een onderdeel van duurzaam bouwen het zuinig omgaan met de ruimte. Om onnodige aantasting van de groene ruimte te voorkomen en om een bijdrage te leveren aan de ontkoppeling economie - milieu (zie MBP) zullen de mogelijkheden om tot een betere benutting van de ruimte te komen steeds beter in ogenschouw genomen moeten worden. De mogelijkheden liggen in het ondergronds bouwen, in het bouwen in meerdere bouwlagen en in meervoudig ruimtegebruik. Vooral bij bedrijventerreinen valt nog veel winst te boeken. In de steden zijn er mogelijkheden om meer in de hoogte te bouwen zonder dat de stedelijke kwaliteit wordt aangetast, aanwezig. De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij hun planvorming optimaal de mogelijkheden tot efficiënt ruimtegebruik nagaan. De provincie zal initiatieven nemen om via voorbeeldprojecten efficiënt ruimtegebruik te stimuleren. Medio 2001 zal bezien worden hoe het beleid ten aanzien van efficiënt bouwen verder ingevuld kan worden. Acties • • •
de provincie zal een duurzame ontwikkeling stimuleren door (voorbeeld)projecten op het terrein van duurzaam bouwen/duurzame ontwikkeling te ondersteunen; via enkele pilotstudies zullen de mogelijkheden voor efficiënt ruimtegebruik worden nagegaan. Hierbij zullen een te ontwikkelen en een bestaand bedrijventerrein beschouwd worden; medio 2001 zal bezien worden hoe het beleid ten aanzien van efficiënt bouwen aangevuld kan worden. Dit kan leiden tot een partiële herziening van het streekplan.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
65
STREEFBEELDEN DUURZAAMHEID De vijf belangrijkste ruimtelijke thema’s Basisprincipes • schoon water schoon houden; Water Er is sprake van een duurzaam functionerend • water sparen in het gebied zelf; Blauwe netwerk blauw netwerk wanneer de gebruiksaanspraken en effecten van wonen en • water hergebruiken. werken de natuurlijke grond- en oppervlaktewatersystemen niet beïnvloeden. • behouden/verder ontwikkelen Natuur Er is sprake van een duurzaam functionerend van actuele kwaliteiten; Groene netwerk groen netwerk wanneer de kenmerkende • ontwikkelen van potenties; levensgemeenschappen voor het gebied zich • zorg voor verbinding tussen optimaal kunnen ontwikkelen en de daarin leefgebieden van voldoende thuishorende planten en dieren zich goed omvang. kunnen verspreiden. Dit betekent dat wonen en werken de ecologische kwaliteiten en potenties niet aantasten, en waar mogelijk bijdragen aan de versterking daarvan. Daarbij bestaat steeds een sterke relatie met het functioneren van het blauwe netwerk (water). • optimaal fietsnetwerk; Infrastructuur Er is sprake van een duurzaam functionerend • optimaal hoogwaardig openbaar Grijze netwerk grijs netwerk wanneer dit in de basisbehoefte vervoer netwerk; voorziet aan mobiliteit, binnen • beperkt autogebruik; randvoorwaarden van milieukwaliteit • zo min mogelijk energie(energieverbruik, geluidsoverlast en uitstoot gebruik/energieverlies van verontreinigende stoffen), ecologische kwaliteit (vernietiging, versnippering, en verstoring), verkeersleefbaarheid (verkeersveiligheid en sociale veiligheid) en bereikbaarheid. • inbreiding voor uitbreiding Stad Er is sprake van een duurzaam rood systeem Rode systeem wanneer: • het stedelijk ruimtebeslag beperkt is; • de interne mobiliteitsbehoefte gering is. Landschap Er is sprake van een duurzaam functionerend Gele systeem geel systeem wanneer er sprake is van kwalitatief hoogwaardige stadslandschappen die duurzaam en streekeigen zijn. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgegaan met cultuurhistorisch erfgoed en eigentijdse cultuuruitingen, dat oriëntatie mogelijk is aan de hand van landschappelijke en stedelijke elementen en patronen, dat er samenhang is tussen elementen en patronen, dat de ruimte multifunctioneel is en flexibel is in de tijd. Bovendien moet het geheel te beheren zijn. 4.1.4.4. WATER EN MILIEU Water vervult in het stedelijk gebied een belangrijke functie. Naast waterhuishoudkundige aspecten kan de functie water de ruimtelijke kwaliteit, en daarmee de duurzaamheid, van het stedelijk gebied vergroten. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht besteed worden aan dit aspect. Het verbeteren van de watersituatie in de stad vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen gemeente en waterschap tot stand moet komen. Wateraspecten spelen bij nieuwe ontwikkelingen een belangrijke rol (locatiekeuzen, bouwrijpmaken, inrichting, bouwmaterialen etc). Daarnaast zijn er zaken die de kwaliteit van de leefomgeving aantasten, waarbij water een belangrijke rol speelt (grondwateroverlast, rioolstelsels, overstorten, waterkwaliteit, belevingswaarde). Afkoppelen van verhard oppervlak, infiltreren van regenwater, samenwerken in de waterketen zijn items die in de oplossingensfeer spelen. Gemeentelijke (water)visies zijn een
66
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
goed instrument om de hiervoor genoemde wateraspecten in stedelijk gebied in beeld te brengen en om invulling te geven aan stedelijk waterbeleid. De watervisies kunnen doorwerken in de bestemmingsplannen. Gemeenten dienen, in overleg met het waterschap, bestemmingsplannen van een waterparagraaf te voorzien. Zie verder hiervoor het Waterhuishoudingsplan. Daartoe hanteren zij de wettelijk verplichte “watertoets” om de ruimtelijk relevante waterhuishoudkundige aspecten en effecten van het ruimtelijk plan te beschrijven en te betrekken in de besluitvorming. Dit geldt zowel voor de afweging van alternatieve locaties als ook voor de (her-) inrichting van woon- en werkgebieden. De principes die hierbij gelden dienen hun doorwerking te krijgen in ruimtelijke plannen van gemeenten. Het betreft onder meer het niet afwentelen van effecten en compensatie van negatieve effecten op de waterhuishouding in het ruimtelijk plan. Na overleg met het waterschap dienen gemeenten bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing langs "essentiële watergangen" (zoals die zijn opgenomen in het Waterhuishoudingsplan) binnen een zone van 100 meter rekening te houden met de huidige en toekomstige functie van waterafvoer. Stedelijke functies en het milieu beïnvloeden elkaar wederzijds. De milieudoelen kunnen eerder bereikt worden als bij de inrichting van stedelijk gebied daarmee rekening wordt gehouden. Anderzijds verhoogt de milieukwaliteit in een gebied in hoge mate de gebruiks- en de belevingswaarde. Van belang voor de milieukwaliteit zijn zaken als schone bodem, schone lucht, veiligheid en niet te veel geluid. Door een goede ruimtelijke inrichting kan die kwaliteit verhoogd worden. Het autogebruik leidt tot een belasting van het milieu. Het verkeer kost energie, geeft emissies en is onveilig. Door wonen en werken ruimtelijk op elkaar af te stemmen vermindert de vraag naar vervoer. Concentratie in de steden vergroot de kansen voor milieuvriendelijke transportwijzen als de fiets en het openbaar vervoer. Door bedrijven op een bedrijventerrein te concentreren wordt de belasting van de omgeving ten gevolge van geluid en emissies op een plek gehouden en is daardoor beter beheersbaar geworden. De omgeving kan daar rekening mee houden door bijvoorbeeld voldoende afstand te bewaren tot het bedrijventerrein. Het bij elkaar plaatsen van verschillende bedrijven op een terrein schept mogelijkheden voor de ketenbenadering. Bij revitalisering van een bedrijventerrein kan de saldobenadering worden toegepast. Dat houdt in dat, na de revitalisering, er per saldo voor het milieu sprake is van een verbetering. Te denken valt bijvoorbeeld aan het gebruik van restwarmte van het ene bedrijf door het andere. Dit soort constructies is ook denkbaar op het gebied van geluidbelasting. Actie •
de provincie wil de totstandkoming van gemeentelijke waterplannen en waterparagrafen in bestemmingsplannen bevorderen.
4.1.4.5. EMANCIPATIE EN VEILIGHEID In het dagelijks leven combineren vrouwen en mannen verschillende leefsferen: wonen, werken, zorg, recreëren en leren. De organisatiemogelijkheden van dit dagelijks leven worden bepaald door de afstanden tussen werk, voorzieningen en woning, de verplaatsingsmogelijkheden en de (afstemming van) dienstregelingen, de mogelijkheden voor ketenverplaatsing (het combineren van verschillende vervoerswijzen als auto, fiets, trein, bus en lopen) en de openingstijden van winkels en andere voorzieningen. De bijdrage die de ruimtelijke ordening kan leveren aan emancipatie ligt onder andere in het concentratiebeleid: wonen, werken, voorzieningen en recreëren dicht bij elkaar. Dit, tezamen met een zorgvuldige locatiekeuze van woon- en werkgebieden en de daarmee samenhangende infrastructurele werken, kan gunstige voorwaarden scheppen voor afzonderlijke individuen om een zelfstandig bestaan te leiden. Ook een verweving van functies in het stedelijk gebied is een waardevolle bijdrage aan de emancipatie, evenals het streven de leefbaarheid van het platteland in stand te houden. Als basisvoorziening maken ook in de plattelandsgemeenten kinderopvang en buitenschoolse opvang daar deel van uit. In samenhang met de emancipatie dient ook gestreefd te worden naar een goede en sociaal veilige bereikbaarheid van de diverse functies, zowel via openbaar als privé-vervoer. In besluitvormingsprocessen met betrekking tot ruimtelijke en infrastructurele projecten komt het vaak voor dat er te laat of eenzijdig aandacht wordt besteed aan veiligheid. Met name bij het ontwerpen van ruimtelijke en infrastructurele werken valt winst ten aanzien van veiligheid te behalen. Als het object of het infrastructurele werk eenmaal gereed is, zijn de mogelijkheden om
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
67
alsnog veiligheidsmaatregelen aan te brengen beperkt en kostbaar. Om bij gemeenten, ontwerpers, toekomstige gebruikers, hulpverleningsdiensten en eigenaren veiligheid al vanaf het begin van het ontwerpproces onder de aandacht te brengen, stimuleert de provincie de verdere ontwikkeling en het gebruik van de Veiligheidseffectrapportage (VER). De VER en het bijbehorende instrumentarium bieden hulpmiddelen om de besluitvorming rond projecten zo te organiseren dat op de daarvoor geschikte momenten de juiste veiligheidsvragen worden gesteld en de juiste veiligheidsactiviteiten worden gestart. Het instrumentarium is in de huidige vorm nog in ontwikkeling. Het kabinet test daarom momenteel in samenwerking met de VNG en een aantal provincies en gemeenten het instrumentarium aan de hand van een aantal projecten (ruimtelijke ordening en infrastructuur) om de bruikbaarheid te toetsen en eventueel te verbeteren. Het Rijk streeft er naar dat in 2002 minimaal 25% van de gemeenten met dit instrument werken. In het Regiocontract Oost-Nederland wordt voorgesteld om in Overijssel en Gelderland één of meerdere VER-pilots uit te laten voeren. Daarbij wordt voorgesteld om deze pilots uit te breiden met aanvullend onderzoek naar de mogelijkheden, beperkingen en wensen om in ruimtelijke plannen meer aandacht aan veiligheid te schenken, welke verbeteringen hier mogelijk zijn, welke instrumenten hierbij een rol kunnen spelen en wat de rol is van de verschillende betrokken actoren. In dit aanvullende onderzoek zal tevens aandacht worden besteed aan de uitkomsten van de Commissie Oosting en de door het ministerie van VROM aangekondigde Algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de relatie tussen ruimtelijke ordening, milieu en veiligheid. De consequenties voor het provinciale beleid, en specifiek voor het ruimtelijke beleid, zullen alsdan in beeld zijn. Mocht dit aanleiding geven tot aanpassing van het Streekplan dan zal dit via een partiële herziening plaatsvinden. Naar aanleiding van de ramp in Enschede leeft de vraag wat de beste locatie is voor de opslag van vuurwerk. De provincie heeft de inspecteur Ruimtelijke Ordening in Overijssel en Gelderland verzocht een verdere verkenning te laten uitvoeren naar de lange termijn mogelijkheden tot opslag van vuurwerk op af te stoten munitiecomplexen dan wel alternatieve suggesties aan te dragen. Door vanaf het begin de aspecten emancipatie en sociale veiligheid en (verkeers-) veiligheid bij het opstellen van structuur- en bestemmingsplannen te betrekken, kunnen deze aspecten worden bevorderd. 4.1.4.6. NIEUWE IDENTITEIT VOOR STEDEN EN DORPEN In de komende decennia zal de aanpassing van bestaande steden en dorpen steeds belangrijker worden. Vernieuwing van het bestaande heeft als voordeel dat de waardevolle Overijsselse groene ruimte zo min mogelijk wordt aangetast. Behalve dit voordeel van zuinig ruimtegebruik heeft hergebruik ook voordelen als het gaat om zuinig omgaan met materialen en grondstoffen en voor het oplossen van water- en milieuproblemen. Met andere woorden: duurzaamheid pleit voor hergebruik. Er zal naar creatieve oplossingen gezocht moeten worden. Dat wil zeggen met veel ruimte voor combinaties van functies. Ook het (gedeeltelijk) slopen kan tot een goede nieuwe situatie leiden. Nieuwbouw in combinatie met gerevitaliseerde bestaande bouwwerken levert meestal spannende nieuwe situaties op. Ook kunnen vernieuwde complexen en gebouwen bijdragen tot een grotere identiteit van de steden en dorpen. Dit geldt bijvoorbeeld voor hergebruik van het industriële erfgoed en de jonge monumenten. Omdat deze ‘vernieuwing door verandering’ zowel ruimtelijke, economische als culturele impulsen aan sterke steden en vitale dorpen geeft, is het beleid erop gericht dit vernieuwende hergebruik te bevorderen. Dit willen wij doen in samenwerking met gemeenten en marktpartijen, bijvoorbeeld in de vorm van samenwerkings- en/of voorbeeldprojecten. De vele kleinschalige dorpsgezichten in Overijssel hebben grote waarde. Zij ontlenen hun kwaliteiten aan het verleden. In Overijssel zou ook tot de ontwikkeling van nieuwe kroonjuwelen gekomen kunnen worden. Bijvoorbeeld goed ingerichte stads- en dorpsgebieden. De provincie wil daarom samen met de gemeenten, het bedrijfsleven en andere marktpartijen bevorderen dat nieuwe locaties, zowel wat betreft duurzaamheid, inrichting en uitstraling grote toekomstwaarde zullen krijgen. Acties • de provincie zal samen met Het Oversticht zoeken naar ontwerpmogelijkheden om waardevolle elementen uit de cultuurhistorie te benutten voor de ruimtelijke herinrichting;
68
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
•
de provincie zal initiatieven nemen om te bereiken dat nieuwe locaties voor wat betreft duurzaamheid, inrichting en uitstraling grote toekomstwaarde krijgen.
4.1.4.7. BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN Het cultureel erfgoed is een belangrijke drager voor de eigen identiteit van Overijssel. In steden en dorpen gaat het daarbij onder andere om archeologisch erfgoed en om gebouwde monumenten en in bijzondere gevallen om beschermde stads- en dorpsgezichten. In het hoofdstuk over de groene ruimte gaan wij met betrekking tot cultuurlandschappen nader op het thema cultureel erfgoed in. Op deze plek richten wij ons specifiek op de beschermde stads- en dorpsgezichten. Overijssel kent een relatief groot aantal cultuurhistorisch waardevolle kernen en buurtschappen. Voor een aantal kernen geldt dat hun cultuurhistorisch en ruimtelijk belang van bovenlokale of bovenregionale betekenis is. Dit heeft er mede toe geleid dat meerdere (delen van) kernen c.q. nederzettingsvormen zijn of zullen worden aangewezen tot beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet.Voor deze beschermde gezichten dient ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet een bestemmingsplan te worden vastgesteld waarin de karakteristieke waarden op adequate wijze worden veilig gesteld. Daarbij zij opgemerkt dat de aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht niet automatisch betekent dat een dynamische ontwikkeling onmogelijk wordt. In het op te stellen bestemmingsplan zal bezien moeten worden welke, randvoorwaarden uit een oogpunt van bescherming van het gezicht nodig zijn. De beschermde stads- of dorpsgezichten zijn weergegeven op kaart 5.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
69
4.1.4.8. RECREATIE EN TOERISME Recreatie en toerisme vormen een belangrijk thema bij de ontwikkeling van steden en dorpen. Het gaat daarbij om: • Het stimuleren van voldoende recreatieve belevingsmogelijkheden in de directe woonomgeving, de stadsrandzone en het buitengebied ten behoeve van de eigen bevolking. • Het stimuleren van de toeristische potenties die steden en dorpen bieden, ook in relatie tot het toeristisch product van het omringende buitengebied. Voor de grote steden zijn recreatie en toerisme daarnaast van belang omdat ze medebepalend zijn voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. In het hoofdstuk groene ruimte gaan wij nader in op recreatie en toerisme in de stadsrandzone en het buitengebied (zie paragraaf 4.2.3.5). De ontwikkeling van recreatief/toeristische voorzieningen binnen steden en dorpen is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In dit Streekplan beperken wij ons tot het formuleren van een drietal aandachtspunten: • Het aanbod van recreatiemogelijkheden in de directe leefomgeving wordt in de toekomst steeds belangrijker, ook vanwege mobiliteit. • De recreatievoorzieningen in het stedelijk gebied en de groene ruimte vullen elkaar aan en maken deel uit van één algemene recreatiestructuur (zie tevens paragraaf 4.1.5.). Voor groenvoorzieningen geldt dat de op buurt- en wijkniveau aanwezige voorzieningen bij voorkeur via groene corridors met de stadsrand en de groene ruimte zijn verbonden (zie paragraaf 4.1.5.). • Met name de historische binnensteden hebben een grote toeristische betekenis. Daarbij gaat het niet alleen om de cultuurhistorische elementen maar ook om het aanbod van winkel- en uitgaansvoorzieningen. De steden zijn zich hiervan bewust en werken dan ook actief aan het ontwikkelen van het toeristische product. Ook het congrestoerisme wordt hiermee gediend. Diverse steden hebben in dit kader (ruimtelijke) plannen ontwikkeld ter versterking van het stedelijk product. In de recent vastgestelde stadsvisies en ontwikkelingsprogramma’s voor de jaren 2000-2004 zijn recreatief-toeristische actiepunten opgenomen. Acties • •
stimuleren van aandacht voor ruimte voor recreatie dicht bij huis, in randzones van steden en kernen èn in het buitengebied door de opstelling van integrale visies op het groen in en om de stad; samen met de gemeenten, onder meer in het kader van het grote stedenbeleid, invulling geven aan plannen ter versterking van de recreatieve en toeristische functie van (binnen)steden.
4.1.5
RELATIE STAD - GROENE RUIMTE
Doel- en taakstelling •
De overgang stad-groene ruimte zal zorgvuldig ontwikkeld en ingericht moeten worden, waarbij het accent ligt op het versterken van de functie voor de stad en haar bewoners
Hoewel er bij het verstedelijkingsbeleid duidelijke keuzen gemaakt worden ten gunste van de ontwikkeling van de steden is het beleid niet gebaseerd op een tegenstelling tussen stad en groene ruimte. De relatie tussen stad en groene ruimte wordt steeds sterker. Voor elkaar hebben ze een toenemende complementaire functie. De kernen, vooral de grotere, verschaffen woon- en werkgelegenheid. De omliggende groene ruimte geeft een herkenbaarheid aan de kernen die in elke streek weer anders is. De groene ruimte zorgt ook voor recreatiemogelijkheden in aantrekkelijke landschappen en natuurgebieden, en voor landbouwproducten. Door zowel in de steden als in de groene ruimte de specifieke kwaliteiten te ontwikkelen wordt deze samenhang vergroot en kan het eigen karakter worden bewaard. Het is van wezenlijk belang dat voor de ruimtelijke opgaven regionale oplossingen voor de steden met hun omgeving worden gevonden. In dit Streekplan worden aanzetten hiertoe gegeven bij het beleid voor wonen en werken, stadsranden, recreatie en ecologische structuren. In deze paragraaf zal specifiek op het onderwerp ‘stadsranden’ worden ingegaan. Het gebied dat de overgang vormt tussen de stedelijke bebouwing en de groene ruimte wordt als stadsrandzone aangemerkt. Iedere stad, stedelijk gebied of dorp heeft dus een eigen stadsrandzone als overgang naar de groene (open) gebieden met daarin over het algemeen een grote verwevenheid van gevestigde functies.
70
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De afmetingen van de stadsrandzones verschillen sterk. Enerzijds vanwege de ruimtelijke begrenzing van de kern, waarbij barrières in de vorm van infrastructurele voorzieningen, natuurlijke barrières en dergelijke een rol spelen en anderzijds wordt de omvang van de zone sterk beïnvloed door de grootte van de kern. De druk op deze gebieden is mede als gevolg van groeiende ruimtebehoefte over het algemeen erg groot. Vanuit de stedelijke optiek is het gebied allereerst belangrijk om daarbinnen ruimte te vinden voor de toekomstige uitbreidingen met de bijbehorende infrastructuur. Naast deze functie voor de kern is de stadsrand zeer belangrijk als stedelijk uitloopgebied. Van groot belang voor de inrichting van de stadsrandzone zijn de bestaande groenen waterstructuren in het stedelijk gebied. Deze vormen een goed aanknopingspunt voor de aansluiting bij de bestaande structuren in de groene ruimte. Op deze manier kan een evenwichtige overgang worden gevormd. Het stadsrandgebied moet daarom goed ontsloten worden en goed bereikbaar zijn voor het langzaam verkeer en openbaar vervoer. In de stadsrandzone moeten de voorzieningen voor recreatief medegebruik goed worden gesitueerd. Voorzieningen voor intensief recreatief gebruik dicht bij de stad. Extensieve vormen van recreatief (mede)gebruik verder buiten de stad of kern (zie verder bij de recreatiehoofdstructuur). Wanneer in de zone ontgrondingen voorkomen kunnen deze ook meerdere doelen dienen. Het kan dan verder reiken dan alleen ‘werk met werk’ maken. Ook met de bestaande agrarische functies dient rekening te worden gehouden. Zij dragen bij aan de dynamiek van de stadsrand en zijn voor het recreatief medegebruik onmisbaar. Een goede bijdrage aan de ontwikkeling van de stadsrandzone kan geleverd worden door natuurontwikkeling, bosaanleg en dergelijke, waarbij aansluiting gezocht dient te worden bij de bestaande landschapsstructuur. Functieverandering in de stadsrandzone vereist een zorgvuldige afweging, waarbij steeds weer gelet moet worden op de inpasbaarheid van de toekomstige uitbreiding. Wanneer gemeenten besluiten tot grotere uitbreidingen buiten het bestaande stedelijk gebied zal vooraf aan de hand van structuurschetsen en/of structuurplannen duidelijk een visie gegeven moeten worden over de invulling van de stadsrandzone. Een langere termijnvisie is voor deze gebieden dringend gewenst. Ook bij plannen voor inbreiding dan wel beperkte uitbreiding van de overige kernen acht de provincie het gewenst dat aandacht besteed wordt aan de inrichting van de stadsrandzone. Uiteraard zal in alle gevallen bij de inrichting tevens rekening moeten worden gehouden met de doorwerking van de Reconstructiewet en de nadere uitwerking van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. STADSRANDEN BIJ DE GROTE STEDEN In de stadsranden van de grote steden kunnen, naast de reguliere ontwikkeling van nieuwe woonen werkgebieden, ook diverse ontwikkelingsmogelijkheden voor ‘wonen en werken in het groen’ gelokaliseerd worden. Het gaat daarbij om woon- en werkgebieden van beperkte omvang met een zeer aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en woningen voor het topsegment van de (woning)markt. De aanleg van deze locaties dient gekoppeld te worden aan het ontwikkelen en versterken van het landschap, onder andere door de aanleg van bos. De invulling zal een bijdrage moeten leveren aan de functie van de stadsrand als uitloopgebied en goed moeten aansluiten bij de bestaande landschapsstructuur. Deze ontwikkelingen zullen niet de rode lijnen op de streekplankaart mogen overschrijden en niet in de provinciale ecologische hoofdstructuur plaatsvinden. De ontwikkeling van dergelijke locaties voor ‘wonen en werken in het groen’ kan een afwijking betekenen van de in paragraaf 4.1.4.1. vervatte algemene principes bij stedelijke ontwikkeling, met name van de als 2e, 3e en 4e punt geformuleerde principes. De noodzaak om van deze principes af te wijken in verband met de niet op andere wijze te leveren wervende woon- en werkmilieus zal moeten worden aangetoond. Het ontwikkelen van dit topsegment moet een substantiële bijdrage leveren aan groen met een publieke functie, vergelijkbaar met die van nieuwe landgoederen. Vanwege de relatie met het experiment nieuwe landgoederen zal een en ander vooralsnog op experimentele basis gebeuren en zullen de effecten ervan worden beoordeeld in de evaluatie nieuwe landgoederen. Wij willen samen met de steden bezien of en hoe dergelijke locaties ontwikkeld kunnen worden. Concrete plannen zullen in het kader van de afwijkingsprocedure op hun aanvaardbaarheid worden beoordeeld. Het project "Beter met bos en groen" van de gemeente Zwolle is een voorbeeld van een in deze categorie thuishorende aanvaardbare ontwikkeling.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
71
Acties • •
72
de provincie wil samen met de steden komen tot integrale ontwikkelingsvisies op de stadsrandgebieden. De resultaten van het project ‘Landstad’ bij Deventer (zie ook paragraaf 4.5.2.1.2.) zullen hierbij benut worden de provincie zal met de grote steden bezien of enkele hoogwaardige locaties voor woon- en werkgebieden in de stadsrandgebieden ontwikkeld kunnen worden
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4.2
GROENE RUIMTE
Hoofdlijnen • • • • • • • •
een samenhangende en waar mogelijk elkaar versterkende ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies ‘passend’ binnen de groene ruimte ontwikkelingsmogelijkheden voor een economisch en milieuhygienisch duurzame landbouw instandhouden, herstellen en ontwikkelen van een grote rijkdom aan natuurwaarden (biodiversiteit), geconcentreerd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, met de bijbehorende water- en milieu-omstandigheden versterking van de landschappelijke kwaliteit en bescherming van het cultureel erfgoed behoud en versterking van het voorzieningenniveau voor recreatie en toerisme goede onderlinge afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en de waterhuishouding instandhouding, herstel en ontwikkeling van bossen en landgoederen: deze hoofdlijn wordt verder uitgewerkt in het onderdeel Compensatiebeginsel (blz. 29/30) en in paragraaf 4.2.3.4. Bos en (cultuur)landschap nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan
4.2.1
ALGEMEEN
Het ruimtelijk beleid voor de groene ruimte in Overijssel is gericht op het bieden van ontwikkelingsruimte voor economische functies zoals landbouw en recreatie naast het koesteren en ontwikkelen van de natuur en het cultuurlandschap als kroonjuwelen van onze provincie. De opgave van dit Streekplan is derhalve om een goed evenwicht te vinden tussen welvaart en welzijn. Voor sommige thema’s en gebieden is het koesteren van een kroonjuweel tegelijkertijd het bevorderen van economische ontwikkeling. Bijvoorbeeld: door het behoud en herstel van aantrekkelijke landschappen blijft de basis bestaan voor een toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Voor andere thema’s en gebieden is het nodig om heldere kaders te stellen aan economische functies om de kroonjuwelen te kunnen behouden. Bijvoorbeeld: voor de bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is het nodig om de verdrogende en vermestende invloed van de landbouw tegen te gaan, evenals de versnipperende en verstorende werking van infrastructuur. Het ruimtelijk beleid voor de groene ruimte van Overijssel is in dit Streekplan uitgewerkt in drie, elkaar aanvullende sporen: 1
Zonering Op de functiekaart is de zonering van de groene ruimte aangegeven. Onderscheiden worden: Zone I: Landbouw Zone II: Landbouw en cultuurlandschap Zone III: Natuur, landschap, cultureel erfgoed, landbouw Zone IV: Natuur De zonering is het resultaat van een afweging op hoofdlijnen van de aanwezige kwaliteiten en belangen. In de afweging zijn betrokken de functies/aspecten: landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, cultureel erfgoed en water en milieu. Elk van de vier zones kent zijn eigen samenhangende ontwikkelingsmogelijkheden, die vooral bepaald worden door een heldere keuze voor de kwaliteiten en belangen die in de betreffende zone prioriteit moeten krijgen. De zones worden in paragraaf 4.2.2 beleidsmatig beschreven. De zonering heeft met name een functie als beleidskader om nieuwe plannen en projecten in de groene ruimte te beoordelen. Voor de relatie met andere functies wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.8 (relatie met zonering).
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
73
2
Thematische beleidsbeschrijving De thematische beleidsbeschrijving (paragraaf 4.2.3) omvat een nadere uitwerking van het ontwikkelingsperspectief voor de bij de zonering betrokken belangrijkste functies. Ook komt een aantal specifieke beleidsonderwerpen aan bod. Op sommige punten leidt deze uitwerking tot een aanvulling op het in het kader van de zonering geformuleerde beleid. Het accent bij de thematische beleidsbeschrijving ligt echter op het (doen) ontwikkelen van nieuwe plannen en projecten die bijdragen aan de realisering van de voor de groene ruimte geformuleerde beleidsdoelstellingen.
3
Beleidsmatige gebiedsbeschrijving In de gebiedsbeschrijving (paragraaf 4.5.) vindt voor een achttal deelgebieden binnen Overijssel een uitwerking op regionale schaal plaats van het in de eerdere hoofdstukken geformuleerde ‘generieke’ ruimtelijk beleid. Nadrukkelijk gaat het daarbij om een samenhangende uitwerking van zowel het beleid voor de groene ruimte als voor het stedelijk gebied. Het integrale karakter wordt nog verder versterkt door in de gebiedsbeschrijving ook de relevante regionale doelstellingen van het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan op te nemen. De gebiedsbeschrijving beoogt vooral het (doen) ontwikkelen van nieuwe plannen en projecten die bijdragen aan een regionale realisering van de in de drie omgevingsplannen geformuleerde beleidsdoelstellingen. Voorzover daartoe een nog verdere uitwerking van beleidsdoelstellingen wenselijk is, bijvoorbeeld in de vorm van een gebiedsgericht project, dan vormt daarvoor de gebiedsbeschrijving het ruimtelijke beleidskader. Deze nadere uitwerking krijgt daarmee de status van streekplanuitwerking.
De zonering van de groene ruimte en de aanvullingen daarop vanuit de thematische beleidsbeschrijvingen en gebiedsbeschrijvingen vormen een belangrijk kader voor de bestemmingsplannen buitengebied. Gemeenten moeten daarbij de regionale schaal van de functiekaart (kleinste gebieden zijn circa 50 ha), detailleren tot het lokale schaalniveau. De beleidsbeschrijving per gebied vormt het kader voor een gebiedsgerichte uitvoering van de beleidsdoelstellingen van de drie plannen voor de leefomgeving.
4.2.2
BELEIDSBESCHRIJVING ZONES
Algemeen Los van de specifieke beleidsbeschrijving per zone geldt als algemeen uitgangspunt dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de aanwezige basiskwaliteiten van een gebied. Deze kwaliteiten hebben betrekking op de condities van bodem, water en lucht, op de waarden van natuur- en landschap en van cultureel erfgoed en op de aardkundige waarden. Concreet betekent dit onder andere dat de bestaande wet- en regelgeving in acht moet worden genomen, dat het (verbrede) compensatiebeginsel van toepassing is (paragraaf 3.3) en dat in beginsel de veerkracht van het watersysteem niet verder mag worden aangetast (paragraaf 4.2.3.6). In de Handleiding en beleidsregels inzake toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt dit algemene beleidsuitgangspunt verder uitgewerkt. Naar verwachting zullen vanaf 2004 voor alle deelgebieden binnen Overijssel het gewenste gronden oppervlaktewaterregime (GGOR) kunnen worden vastgesteld. De vastgestelde GGOR vormt dan in alle vier zones het toetsingskader voor het waterbelang en neemt daarmee de plaats in van de huidige beschrijving. ZONE I LANDBOUW KENSCHETS • voor landbouw goed ingerichte, relatief grootschalige gebieden, deels met karakteristieke openheid hoofdkoers: ontwikkeling landbouw •
74
landbouw: de externe productieomstandigheden worden afgestemd op de agrarische behoefte
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
• •
landbouw: er zijn mogelijkheden voor uitbreiding en (her)vestiging van landbouwbedrijven, maar in gebieden met karakteristieke openheid alleen aan de rand land(tuin)bouw: er zijn uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande glastuinbouw; nieuwvestiging is mogelijk in het complex van de Koekoekspolder bij IJsselmuiden; incidentele nieuwvestiging in bestaande kleine concentraties
WATER EN MILIEU • waterhuishoudkundige situatie wordt afgestemd op de landbouw • voor de verspreide natuurwaarden geldt geen bijzonder inspanning; de algemene kwaliteit is het uitgangspunt • het peilbeheer van veenweidegebieden wordt afgestemd op graslandgebruik met handhaving bestaand (akkerbouw) gebruik (zie ook het Waterhuishoudingsplan) LANDSCHAP • behoud van karakteristieke openheid • kleine beplantingselementen zoals houtsingels zijn verplaatsbaar mits er geen belangrijke waarden van landschap, natuur of cultureel erfgoed verloren gaan • natuurlijk reliëf in hoofdzaak behouden CULTUREEL ERFGOED • waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden; hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde RECREATIE • recreatief medegebruik wordt bevorderd; er zijn incidenteel mogelijkheden voor nieuwvestiging van een toeristisch/recreatief bedrijf NATUUR • de verspreide gebieden met waarden van natuur en landschap dienen in stand te worden gehouden ZONE II LANDBOUW EN CULTUURLANDSCHAP KENSCHETS • landbouwgebied met waarden van landschap en cultureel erfgoed (beplantingselementen, waardevol open, grootschalig landschap al dan niet met weidevogels, kleinschalig reliëf, essen, karakteristieke bebouwing, archeologisch belangrijke gebieden) hoofdkoers: ontwikkeling landbouw met behoud en ontwikkeling van landschap, cultureel erfgoed en recreatie • • • • • •
landbouw: de externe productieomstandigheden worden waar mogelijk afgestemd op de agrarische behoefte landbouw: (her)vestiging van landbouwbedrijven is mogelijk, mits inpasbaar in de structuur van landschap en cultureel erfgoed land(tuin)bouw:geen nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven; wel uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande glastuinbouwbedrijven landschap: behoud en ontwikkeling van landschap; hierbij behoort het behoud van kenmerkend natuurlijk reliëf, bijzondere bodems, behoud en herstel van patronen van beplantingselementen en behoud van karakteristieke openheid cultureel erfgoed: waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden, hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde recreatie: recreatief medegebruik wordt bevorderd; er zijn mogelijkheden voor nieuwvestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve bedrijven
WATER EN MILIEU • de waterhuishoudkundige situatie wordt afgestemd op de landbouw • voor de verspreide natuurwaarden geldt geen bijzondere water- en milieu-inspanning; de algemene kwaliteit is het uitgangspunt • het peilbeheer van veenweidegebieden wordt afgestemd op graslandgebruik met handhaving bestaand (akkerbouw) gebruik (zie ook het Waterhuishoudingsplan) • binnen waterwingebieden wordt het grondgebruik afgestemd op deze functie NATUUR • de verspreide gebieden met waarden van natuur en landschap dienen in stand te worden gehouden
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
75
ZONE III NATUUR, LANDSCHAP, CULTUREEL ERFGOED, LANDBOUW KENSCHETS • sterk verweven gebieden met waarden van cultureel erfgoed, landgoederen, kleinere bestaande natuur- en bosgebieden, gebieden met potenties voor de ontwikkeling van nieuwe natuur (natuurontwikkelingsgebieden), kleinschalige landbouw hoofdkoers: behoud en ontwikkeling natuur, bos en landschap, behoud cultureel erfgoed, recreatief medegebruik • • • • •
natuur: behoud van natuurwaarden; natuurontwikkeling wordt bevorderd bos: handhaving van het multifunctioneel gebruik, met stimulering van de natuurwaarde landschap: behoud en ontwikkeling van landschap; waaronder het kenmerkend natuurlijk reliëf en bijzondere bodems; patronen van beplantingselementen en de karakteristieke openheid cultureel erfgoed: waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden, hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde recreatie: recreatief medegebruik wordt bevorderd
WATER EN MILIEU • er gelden bijzondere water- en milieu-eisen ten behoeve van de natuur: waterbeheer en emissiebeleid worden afgestemd op natuurdoelen • binnen waterwingebieden wordt het grondgebruik afgestemd op deze functie LANDBOUW • verbetering van de productie-omstandigheden is mogelijk voorzover niet strijdig met de hoofdkoers • uitbreiding van landbouwbedrijven is mogelijk voorzover niet strijdig met de hoofdkoers • nieuw(her)vestiging van landbouwbedrijven is niet mogelijk, tenzij als onderdeel van een integraal plan waarbij per saldo tevens natuur en landschap winst boeken en het cultureel erfgoed behouden blijft RECREATIE • geen (her)vestiging van verblijfs- en intensieve dagrecreatie, tenzij als onderdeel van een integraal plan waarbij per saldo tevens natuur en landschap winst boeken en het cultureel erfgoed behouden blijft • buiten de bos- en natuur(ontwikkelings)gebieden zijn er beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor verblijfsrecreatieve bedrijven. De uitbreiding moet om economische redenen noodzakelijk en op kwaliteitsverbetering gericht zijn. Alleen als er alternatieven ontbreken zal in beperkte mate bestaand multifunctioneel bos kunnen worden benut. In dat geval zal het bos elders gecompenseerd moeten worden en dient de uitbreiding onderdeel uit te maken van een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de omgevingskwaliteiten als geheel worden versterkt ZONE IV NATUUR KENSCHETS • grotere bestaande natuur- en bosgebieden en rietvelden ; incidenteel agrarisch en recreatief grondgebruik hoofdkoers: behoud en ontwikkeling natuur • •
natuur: rust en stilte worden gewaarborgd natuur: versnippering en verstoring worden tegengegaan
WATER EN MILIEU • er gelden bijzondere water- en milieu-eisen ten behoeve van de natuur: waterbeheer en emissiebeleid worden afgestemd op natuurdoelen • binnen waterwingebieden wordt het grondgebruik afgestemd op deze functie LANDSCHAP EN BOS • landschappelijke kwaliteiten behouden (reliëf, bodem, landschapsbeeld) • voor bos geldt handhaving van het multifunctioneel gebruik, met stimulering van de natuurwaarde CULTUREEL ERFGOED
76
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
•
waarden van cultureel erfgoed dienen te worden behouden, hierbij hoort het rekening houden met de archeologische (verwachtings)waarde RECREATIE • recreatief medegebruik is mogelijk voorzover niet strijdig met de hoofdkoers • geen nieuwvestiging van verblijfs- en intensieve dagrecreatie • buiten de bos- en natuur(ontwikkelings)gebieden zijn er beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor verblijfsrecreatieve bedrijven. (zie bij beschrijving zone III). LANDBOUW • landbouwkundig gebruik wordt gehandhaafd voor zover niet strijdig met de hoofdkoers • rietteelt wordt gehandhaafd • geen nieuw/hervestiging van agrarische bedrijven
4.2.3
THEMATISCHE BELEIDSBESCHRIJVINGEN
4.2.3.1. PLATTELANDSONTWIKKELING
Doel- en taakstellingen • • •
ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de economische potenties en de sociale kwaliteit op het platteland bieden van beleidsruimte om op maat en flexibel op maatschappelijke dynamiek te kunnen inspelen beleidsontwikkeling en uitvoering via een integrale, gebiedsgerichte aanpak, gekenmerkt door communicatie en samenwerking
ALGEMEEN Het platteland in Overijssel, en in het bijzonder de groene ruimte, verandert ingrijpend en in een relatief snel tempo. Het gaat daarbij om zowel fysiek-ruimtelijke, economische als sociale veranderingen. Verderop in dit Streekplan wordt aangegeven dat de positie van de landbouw als belangrijkste drager van de groene ruimte zwaar onder druk staat. Een liberalere markt en het aangescherpte milieubeleid spelen daarbij een grote rol. Het aantal landbouwbedrijven zal sterk afnemen, de overige bedrijven zullen moeten extensiveren of landbouw combineren met een andere functie. Daarnaast is er een groeiende maatschappelijke vraag naar natuur, een aantrekkelijk landschap en recreatiemogelijkheden. In zijn algemeenheid is sprake van een toenemende invloed van stedelijke functies op de groene ruimte. Ook de veranderende kijk op het water(beheer) heeft gevolgen voor de functies en het ruimtegebruik in de groene ruimte. Belangrijk neveneffect van al deze verschillende extra ruimteclaims is bovendien dat grond, zelfs in de groene ruimte, een schaars en duur artikel wordt. Sociale veranderingen betreffen onder andere de vergrijzing en de verminderde sociale cohesie van de plattelandsbevolking. Een en ander heeft met name zijn doorwerking op het aanbod van en de vraag naar voorzieningen (winkels, zorg, openbaar vervoer). Tegen deze achtergrond wordt wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de groene ruimte voor een samenhangende aanpak gekozen via twee lijnen: 1. Inhoudelijk: • Versterking van de ruimtelijke kwaliteit In dit verband zijn voor de provincie een drietal inrichtingsopgaven van bijzonder belang: a De kwaliteitsimpuls in het kader van de Reconstructiewet ten behoeve van grote delen van Salland en Twente. Hiervoor wordt thans het pilotproject Hart van Twente uitgevoerd. Zie hierna. b De stadsrandgebieden bij met name de grote steden. Hiervoor wordt thans het pilotproject ‘landstad Deventer’ uitgevoerd. c Herinrichting in deelgebieden van Overijssel, ten behoeve van extensivering van de landbouw, natuurontwikkeling (versterking van de PEHS) en/of waterbeheer (herstel veerkracht watersysteem; in het rivierengebied: doorwerking beleidslijn Ruimte voor de rivier). • Duurzame plattelandseconomie
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
77
•
2.
In dit kader richt de provincie zich op het bevorderen van kwaliteitslandbouw. Een rationele, op de markt gerichte landbouw die in evenwicht is met zijn omgeving. Onder andere gaat het daarbij om het bevorderen van biologische landbouw, nieuwe producten, markten en produktietechnieken. Ook wil de provincie een kwaliteitsimpuls geven aan plattelandstoerisme. Bijvoorbeeld door het vergroten van de toegankelijkheid van de groene ruimte voor extensieve vormen van recreatief (mede)gebruik, het bevorderen van routegebonden activiteiten op landbouwbedrijven en het verplaatsen van recreatievoorzieningen uit kwetsbare gebieden. Daarnaast ondersteunt dit Streekplan de ontwikkeling van nieuwe functies binnen vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Versterking van de sociale kwaliteit Hierbij gaat het om maatregelen gericht op het instandhouden van een voldoende voorzieningenniveau op het platteland. Ook wil de provincie de bereikbaarheid van en de verkeersveiligheid op het platteland bevorderen. Tenslotte draagt ook een herkenbare en eigen identiteit bij aan de sociale kwaliteit van het platteland. In dat kader past bijvoorbeeld het provinciale streven naar behoud en herstel van de culturele waarden van het landschap (waaronder cultureel erfgoed). Bij de verdere beleidsontwikkeling en uitvoering wordt zoveel mogelijk uitgegaan van een gebiedsgerichte aanpak: op maat, integraal en in samenspraak met direct betrokkenen. In hoofdstuk 5 wordt hieraan een nadere uitwerking gegeven.
RECONSTRUCTIE De Reconstructiewet beoogt een samenhangende aanpak van een aantal belangrijke problemen in de groene ruimte met name in relatie tot de intensieve veehouderij. Grote delen van Salland en Twente vallen onder de werking van deze wet. In Overijssel is de reconstructie daarom een belangrijk instrument voor plattelandsontwikkeling. De precieze inhoud en het tijdstip van vaststelling en uitvoering van de Reconstructiewet zijn op dit moment nog niet uitgekristalliseerd. Naar verwachting zal de Reconstructiewet medio 2001 in werking kunnen treden. Wel worden in den lande een aantal pilotprojecten uitgevoerd, in Overijssel: Hart van Twente. In de komende periode wordt aldus ervaring opgedaan met het opstellen van een reconstructieplan. Uitgangspunt daarbij is dat het nieuwe Streekplan het beleidskader vormt. Het reconstructieplan kan in beginsel worden gezien als een streekplanuitwerking. Mochten met het reconstructieplan echter beleidshoofdlijnen van het voorliggende Streekplan ter discussie komen te staan dan is een streekplanherziening noodzakelijk. Voor het Streekplan zijn de belangrijkste thema’s van de reconstructie: • De ‘regeling beëindiging veehouderijbedrijven’ (RBV) inclusief ‘ruimte-voor-ruimte’. • De ‘Integrale zonering’, in relatie tot stank en ammoniak. Deze maatregelen dienen een bijdrage te leveren aan de oplossing van de knelpunten in het landelijk gebied. De regeling beëindiging veehouderijbedrijven is een regeling van het ministerie, waarmee zowel fosfaatrechten kunnen worden opgekocht als vrijkomende stalruimte met subsidie kan worden gesloopt. De regeling vloeit voort uit afspraken van het rijk met de VNG en de vijf reconstructieprovincies, waarbij het rijk de opkoop van de fosfaatrechten financiert en de provincies (onder voorwaarden) de sloop van de stallen (voor)financieren. De opzet is dat de provincie dat geld kan terugverdienen door de verkoop van extra bouwkavels voor de bouw van woningen, ook wel ‘ruimte-voor-ruimte’ genoemd. Bij de concretisering hiervan wordt primair gezocht naar mogelijkheden bij de grote steden en de kernen Steenwijk, Hardenberg en Kampen. De woningbouw zal zich in het bijzonder richten op het topsegment van de woningbouw. Dit betekent dat ruimte wordt geboden aan de bouw van woningen op ruime kavels, waarbij als regel sprake zal zijn van uitleggebieden. Inherent hieraan is ook, dat hogere eisen gesteld worden aan de woonomgeving. Het uitgangspunt dat de nieuwbouw moet passen binnen het concentratiebeginsel betekent dat bouwen op de bedrijfskavel waar de opstallen gesloopt worden (een één op één benadering) in beginsel niet tot de mogelijkheden behoort. Hierop kan in bijzondere gevallen een uitzondering gemaakt worden voor die situaties waarbij de bedrijfskavels liggen in of direct aansluitend aan een zekere concentratie aan woonbebouwing. De integrale zonering wil mogelijkheden bieden om de inrichting van het landelijk gebied vanuit de ruimtelijke ordening, leefbaarheid en milieuruimte nog meer in samenhang te regelen. Het streven is er daarbij onder andere op gericht enerzijds mogelijkheden te bieden voor de ontwikkeling van de veehouderij en tevens de overlast van de veehouderij voor de omgeving, zoals stank en ammoniak, terug te dringen.
78
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4.2.3.2. LAND- EN TUINBOUW
Doel- en taakstellingen • • • • • • •
ruimte bieden aan de landbouw om te komen tot een rationele, op de markt gerichte produktie (assortiment, kwaliteit, prijs) die in evenwicht is met zijn omgeving (afstemming overige gebiedsfuncties, belasting milieu) ruimte bieden voor verbetering van externe productieomstandigheden ruimte bieden voor schaalvergroting en extensivering ruimte bieden voor biologische landbouw ruimte bieden voor specialisatie, voor verbreding van de agrarische en/of niet-agrarische activiteiten op landbouwbedrijven ruimte voor glastuinbouw in de Koekoekspolder ruimte bieden voor verplaatsing van duurzame landbouwbedrijven uit, met name vanuit een oogpunt van natuur en milieu, kwetsbare gebieden
De landbouw is van oudsher de belangrijkste drager van de groene ruimte in Overijssel. Niet alleen in sociaal-economisch opzicht (inkomen, werkgelegenheid) maar ook als het om de inrichting en het beheer van het cultuurlandschap gaat. De laatste jaren is deze prominente positie meer en meer onder druk komen te staan. De veranderende marktsituatie voor landbouwproducten speelt daarbij een belangrijke rol. Enerzijds een liberalere Europese en wereldmarkt (lagere prijzen). Anderzijds een kritischer consument (vraag naar meer kwaliteit). Tegelijkertijd worden vanuit het milieubeleid (nitraatrichtlijn), de volksgezondheid en het belang van het dierenwelzijn steeds hogere eisen gesteld aan het agrarisch productieproces. Ook letterlijk komt de samenleving dichter bij de boer. De maatschappelijke vraag naar nieuwe natuur, woon- en werkgebieden, infrastructuur en voorzieningen voor recreatie en toerisme legt een groeiende claim op landbouwgrond. De agrarische sector in Overijssel staat tegen deze achtergrond voor een ingrijpend vernieuwingsproces. Deze vernieuwing moet leiden tot een rationele, op de markt gerichte landbouw die in evenwicht is met zijn omgeving. De provincie wil dit ontwikkelingsperspectief, ook met dit Streekplan, krachtig stimuleren en ondersteunen. De individuele ondernemer zal voor de toekomst van zijn bedrijf belangrijke keuzes moeten maken. Sterk vereenvoudigd gaat het om een keuze tussen: • verbetering van de bestaande bedrijfsvoering, ondere andere door verdere schaalvergroting en extensivering • gedeeltelijke of gehele bedrijfsomschakeling naar - biologische landbouw of andere produktie met meer toegevoegde waarde (bijvoorbeeld streekprodukten of specialisatie); - plattelandstoerisme; - beheer landelijk gebied (natuur, landschap); • verplaatsing dan wel gehele of gedeeltelijke beëindiging van het bedrijf Het vraagt van de Overijsselse boer goed ondernemerschap om de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf optimaal te benutten. Vooral is belangrijk dat de landbouw weet in te spelen op de regionale kwaliteitsverschillen als productiefactor en als potentiele bron van neveninkomsten. Dit Streekplan geeft daarbij de ruimtelijke kaders aan. De ontwikkelingskaart voor de landbouw (kaart 6) geeft op basis van de beleidsuitspraken in dit Streekplan de regionaal verschillende kansen voor de agrarische bedrijven. De zones I en II bieden vooral mogelijkheden voor schaalvergroting of specialisatie. In de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en de weidevogel- en ganzengebieden (zie paragraaf 4.2.3.3) bestaan goede mogelijkheden voor combinaties met beheer van natuur en landschap. Op de ontwikkelingskaart voor recreatie en toerisme (zie paragraaf 4.2.3.5) zijn gebieden aangegeven met potenties voor platte-landstoerisme. De nabijheid van grotere kernen biedt weer andere kansen, bijvoorbeeld voor verkoop aan huis, stalling en manege. Belangrijke knelpunten bij het vernieuwingsproces van de landbouw zijn de hoge, nog steeds stijgende grondprijzen en de geringe grondmobiliteit. Temeer daar de landbouw in Overijssel relatief kleinschalig is en in sommige delen van de provincie vanuit natuur/milieuoogpunt een aanzienlijke extensiveringsslag moet worden gemaakt, is de vraag of verplaatsing van landbouwbedrijven een reële optie is. Ook de uitvoering van het beleid op andere onderdelen van de groene ruimte (natuur,
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
79
water, recreatie en toerisme) wordt door deze grondproblematiek bedreigd. Een gecoördineerde aanpak is noodzakelijk. Ten behoeve van de bestrijding van de verdroging in de landbouw en de bescherming van de belangrijke natuurwaarden in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur wordt in dit Streekplan aanvullend beleid op het terrein van water en milieu aangekondigd.
Tegelijkertijd is het rijksbeleid volop in beweging (Reconstructiewet, nitraatrichtlijn). Hierover bestaat op dit moment nog geen duidelijkheid (zie hiervoor). Daarnaast kiest de provincie bij de uitvoering nadrukkelijk voor een gebiedsgerichte, integrale aanpak, aansluitend op de reeds voorgenomen en lopende projecten binnen Overijssel (gebiedsgericht beleid, landinrichtingsprojecten). Voor de bij bedrijfsbeëindiging vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is in dit Streekplan een aparte beleidslijn geformuleerd (zie paragraaf 4.2.3.7) GLASTUINBOUW Voor de nieuwvestiging van glastuinbouw geldt een concentratiebeleid. Met concentratie kunnen effecten op de omgeving beter in de hand gehouden worden. Voor de sector zelf heeft dit het voordeel dat van dezelfde infrastructuur, transportsystemen gebruik gemaakt kan worden en dat
80
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
kennisuitwisseling eenvoudiger is. In de Koekoekspolder (gemeente (Kampen/ IJsselmuiden) wordt vestiging ondersteund door het aanbieden van een toegesneden infrastructuur. Gezien vanuit wateroptiek is de ligging verre van optimaal; hiervoor is bijzondere aandacht vereist. Buiten de Koekoekspolder en incidentele nieuwvestiging bij bestaande kleine concentraties is nieuwvestiging niet mogelijk tenzij er sprake is van vestiging in een nieuw projectmatig ontwikkeld gebied bedoeld voor geconcentreerde vestiging van ten minste enkele tientallen bedrijven. Hiervoor kan in zone I een lokatie worden gezocht waarvan de ontwikkeling via een streekplanherziening ruimtelijk mogelijk zou worden gemaakt. De uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven worden niet beperkt anders dan via het algemene zoneringsbeleid. In het algemeen zijn de voor een economisch verantwoorde bedrijfsomvang benodigde uitbreidingen mogelijk. De oprichting van kassen ter ondersteuning van bestaande open teelten is alleen mogelijk voorzover daardoor geen karakteristieke landschapskenmerken (bijvoorbeeld openheid) worden aangetast.
Actie •
de provincie ondersteunt de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied De Koekoekspolder. Voor de eventuele nieuwe projectvestigingslokatie glastuinbouw in de provincie wordt een voorstudie gedaan, die helderheid moet geven over de (economische) haalbaarheid er van
4.2.3.3. NATUUR
Doel- en taakstellingen • • • • • •
de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 ontwikkeld zijn tot een, ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden realiseren van ecologische verbindingen tussen bestaande natuur- en bosgebieden scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden verminderen van versnippering en verstoring
Voor het herstellen, instandhouden, en ontwikkelen van de natuur in Overijssel is de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) een belangrijk sturend, ruimtelijk concept. De PEHS beslaat circa 110.000 ha en omvat: • Bestaande wateren, natuur- en bosgebieden. • Te ontwikkelen natuurgebieden: dit zijn cultuurgronden die op vrijwillige basis verworven worden dan wel waar een overeenkomst particulier natuurbeheer op wordt gesloten. In beide gevallen verandert de functie in natuurgebied. • Beheersgebieden: dit zijn cultuurgronden, waar onder handhaving van de oorspronkelijke functie, beheersovereenkomsten afgesloten kunnen worden tot behoud van bestaande en ontwikkeling van nieuwe natuur- en landschapswaarden. In het verleden werden deze gebieden op perceelsniveau begrensd (1 op 1); tegenwoordig wordt een buitengrens (ruime jas) aangegeven waarbinnen beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten. • Verbindingzones: stelsel van kleine gebieden en lijnvormige elementen die onderdelen van de PEHS verbinden. • Een aantal kleinere ‘afrondings’gebieden met blijvende cultuurgrond, die maken dat de PEHS logische buitengrenzen heeft. De begrenzing van de PEHS is op de natuurbeleidskaart aangegeven. Voor een aantal delen van de provincie moet de precieze begrenzing van natuurontwikkelings- en beheersgebieden nog nader worden uitgewerkt. Het gaat daarbij om een drietal grotere gebieden, te weten Deventer (in kader project Landstad Deventer), Weerselo/Dulder en het Vecht/Regge gebied (in kader van deelgebiedsuitwerkingen gebiedsgericht beleid). De bepaling van de natuurontwikkelings- en beheersgebieden kan hier leiden tot kleine wijziging van de PEHS. Voor het gebied tussen Zwolle en de Lichtmis vindt afstemming plaats met de (toekomstige) verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Hessenpoort. In de verdere planontwikkeling van dit
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
81
bedrijventerrein dienen de aanwezige natuurwaarden zoveel mogelijk een duurzame plek te krijgen. Ook buiten de PEHS bevinden zich belangrijke natuurwaarden. 10% van het natuurinstrumentarium wordt buiten de PEHS ingezet. Dit betreft met name de weidevogel- en ganzengebieden en enkele verspreid gelegen natuurgebieden (zie natuurbeleidskaart). BESCHERMING EN ONTWIKKELING Basis voor de bescherming van de PEHS is de geldende zonering. Aanvullend daarop geldt als generiek ruimtelijk beleid voor de PEHS: het handhaven van de rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen (woningbouw, industrieterrein, grootschalige recreatiebedrijven, infrastructuur en dergelijke). Dit geldt niet voor de in dit Streekplan reeds opgenomen nieuwe ontwikkelingen. Binnen de PEHS is een aantal kernen gelegen. De ontwikkeling van deze kernen kan, in afwijking van het algemene beleid ten aanzien van de PEHS, plaatsvinden zoals elders in dit Streekplan is beschreven. Bestaande agrarische bedrijven worden door deze beleidslijn niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Nieuwvestiging van landbouwbedrijven binnen de PEHS is alleen mogelijk als onderdeel van een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de natuurwaarden worden versterkt. Om de verstoring en versnippering binnen de PEHS te verminderen streeft de provincie naar het opheffen van de bestaande barrièrewerking door infrastructuur. Het autoluw maken van de bos- en natuurgebieden past eveneens binnen dit beleid. De bescherming en ontwikkeling van de PEHS richt zich voorts op het afstemmen van de water- en milieuomstandigheden op de natuurdoelen die voor het gebied zijn geformuleerd. Het gaat daarbij om maatwerk aangezien de verschillende na te streven natuurdoelen elk hun eigen specifieke water- en milieuwensen kennen. Op dit punt wordt in het Streekplan aanvullend beleid aangekondigd. (zie paragraaf 4.2.3.6.) Voor de natuurontwikkeling geldt dat via de regels voor de begrenzing van natuurontwikkelingsprojecten gebieden worden aangewezen waar de agrarische functie ongehinderd kan worden uitgeoefend totdat de grond gekocht wordt voor natuurontwikkeling. Op dat moment kan de agrarische functie vervallen. Op de natuurbeleidskaart zijn de ecologische verbindingszones aangegeven die van provinciaal belang zijn voor de samenhang van de natuur in de PEHS. Voor de realisering van deze zones is de provincie in eerste aanleg verantwoordelijk. Daarnaast kent de provincie een aantal ecologische verbindingszones met een meer lokaal belang. Deze zijn terug te vinden op de natuurinformatiekaart (kaart 7). Voor de aanleg van deze zones dienen de overige partners in het gebied (gemeenten/waterschappen) het voortouw te nemen. Voor de provinciale ecologische verbindingszones geldt dat er geen (grootschalige) ontwikkelingen mogen plaatsvinden die de realisering er van onmogelijk maken. Bestaande barrièrewerking door infrastructuur dient waar mogelijk te worden opgeheven. Hiermee is invulling gegeven aan de basisbescherming voor de EHS uit het SGR. Binnen de PEHS liggen enclaves en afrondingsgebieden waar de inzet van natuurinstrumentarium niet is voorzien. In zijn algemeenheid geldt voor bestaande landbouwbedrijven dat geen schaduwwerking mag uitgaan van ligging in de PEHS en dat beheer en ontwikkeling van natuur alleen op basis van vrijwilligheid gebeuren. Mocht dit uitgangspunt in de toekomst door nieuwe (milieu)wetgeving geheel of gedeeltelijk verlaten (moeten) worden dan zullen de grenzen van de natuurontwikkelings-, beheersgebieden en de PEHS heroverwogen worden volgens de daarvoor geëigende procedures. Weidevogel- en ganzengebieden hebben voornamelijk de functie landbouw en zijn meestal in gebruik als grasland. Het zijn meestal vochtige graslanden. De meest waardevolle weidevogel- en ganzengebieden zijn aangegeven op de natuurinformatiekaart. De meeste van deze gebieden liggen buiten de PEHS in zone I en II. Er geldt een beleid van handhaving van de condities voor de instandhouding van de weidevogel- en ganzenpopulaties (waterpeil, openheid en rust.) Het structureel verbeteren geschiedt alleen op basis van vrijwilligheid. Buiten de PEHS, de weidevogel- en ganzengebieden bevinden zich nog andere gebieden met natuurwaarden. Het ruimtelijk beleid van de gemeenten dient er op gericht te zijn om ook deze waarden in stand te houden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder meer rekening gehouden worden met beschermde dierenen plantensoorten opgenomen in het Verdrag van Bern, de Natuurbeschermingswet, de Vogel- en Habitatrichtlijn. Bekeken zal worden in hoeverre meer gedetailleerde informatie in het eens in de
82
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
vier jaar verschijnende ‘De toestand van de natuur’ opgenomen kan worden. In zijn algemeenheid zijn ontwikkelingen, die nadelig zijn voor deze soorten, niet mogelijk tenzij het een groot maatschappelijk belang betreft en er geen alternatieven mogelijk zijn. In deze situatie is het compensatiebeginsel van toepassing. Overleg in de beginfase van de planvorming is noodzakelijk. Ter bescherming van de vogelstand zijn een aantal gebieden in Overijssel onder de vogelrichtlijn gebracht. Deze gebieden zijn ingetekend op de natuurinformatiekaart. Het betreft met name zone III en IV gebied. In deze gebieden zullen nieuwe ontwikkelingen getoetst worden aan de Vogelrichtlijn. Toepassing van de Vogelrichtlijn wordt verder uitgewerkt in de Handleiding en beleidsregels. Flora- en faunabeleid wordt verder uitgewerkt, en indien noodzakelijk ruimtelijk vertaald in de vorm van een partiële herziening. Ook de Habitatrichtlijn zal dan zijn doorwerking krijgen.
Acties •
de provincie wil samen met gemeenten en waterschappen bekijken hoe regionale/lokale verbindingszones gerealiseerd kunnen worden en daarnaast hoe de ruimtelijke bescherming geregeld kan worden
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
83
4.2.3.4. BOS EN (CULTUUR) LANDSCHAP
HOOFDLIJNEN • instandhouding, herstel en ontwikkeling van bossen en landgoederen Doel- en taakstellingen • • • • •
aanleg multifunctionele bossen in stadsrandzones herstel en behoud van de open en de kleinschalige landschappen behoud van de grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige verschijnselen behoud en ontwikkeling van het waardevolle culturele erfgoed: historisch landschap, archeologie en gebouwde omgeving (monumenten) behoud en ontwikkeling bestaande landgoederen met een multifunctioneel karakter
Bos Bossen vervullen velerlei functies, ten behoeve van de houtteelt, het landschap, de recreatie (medegebruik) en in het kader van de natuur. Veelal komen deze functies gezamenlijk voor; er is dan sprake van een multifunctioneel bos. Bos heeft geruime tijd nodig om zijn veelzijdige functie te bereiken. In het licht van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om aan bestaand of nieuw aan te leggen bos een eindfunctie toe te kennen. Daarbij kunnen twee soorten bos worden onderscheiden: multifunctioneel bos en productiebeplantingen. Het beleid voor tijdelijke productiebeplantingen is erop gericht, dat deze in de zones landelijk gebied I, II en III gerealiseerd kunnen worden. Voorwaarde daarbij is een goede landschappelijke inpassing. Gebieden met natuurwaarden zoals de weidevogel- en ganzengebieden zijn als lokatie uitgesloten.
84
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Na verloop van tijd kunnen deze productiebossen verdwijnen. Voor deze bossen is derhalve geen aparte aanduiding op de functiekaart opgenomen. Voor deze tijdelijke productiebeplantingen is niet onder alle omstandigheden een aparte bestemming bos nodig. De gemeenten kunnen in hun bestemmingsplan Buitengebied nader afwegen waar een specifieke bestemming of andere regulerende maatregelen nodig zijn. Voor een regulerend regime komen in ieder geval in aanmerking de net genoemde weidevogel- en ganzengebieden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle gebieden als essen en gebieden met een (potentiële) waterbergingsfunctie. Alle andere bossen worden als multifunctioneel bos aangemerkt. De aan het begin van deze paragraaf geciteerde hoofdlijn van beleid heeft op deze bossen betrekking. Het beleid voor multifunctioneel bos is gericht op duurzame instandhouding. De bestaande grotere bossen zijn op de functiekaart aangegeven. Daarmee wordt de nadruk op behoud en multifunctionaliteit gelegd. Een deel van deze bossen heeft een overwegende natuurfunctie. In verband hiermee is slechts een beperkt extensief recreatief medegebruik aanvaardbaar. Omdat bos een versterking van andere functies kan inhouden is bosaanleg met name gewenst op de volgende plaatsen: • stadsrandgebieden en rond steden en dorpen. • binnen intrekgebieden van waterwinningen. • binnen en grenzend aan de ecologische hoofdstructuur. • bij recreatieconcentratiepunten. Voor uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven zijn onder stringente voorwaarden beperkte mogelijkheden (zie paragraaf 4.2.2 beleidsbeschrijving). Voor bestaande landgoederen geldt het hierna in deze paragraaf beschreven beleid. Voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied is het in par. 4.2.3.8. beschreven beleid van toepassing. Voor het overige zal alleen in geval van een zwaarwegend maatschappelijk belang, waaraan niet op een andere wijze tegemoet kan worden gekomen, in beperkte mate bestaand multifunctioneel bos kunnen worden opgeofferd voor een andere functie. In dat geval zal er elders voor dit verlies aan bos compensatie geboden moeten worden.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
85
Landschap De grote afwisseling aan landschappen maakt Overijssel aantrekkelijk. Daarbij gaat het met name om de variatie in schaal en de mate van openheid van het landschap. Maar nog steeds neemt de kwaliteit van het landschap af. Er is sprake van een sluipende nivellering van het landschap, door onder andere schaalvergroting, aanleg van infrastructuur en uitbreiding van bebouwing. Vooral de waardevolle besloten/kleinschalige en open/grootschalige gebieden zijn kwetsbaar. Op kaart 8 zijn deze gebieden weergegeven. De besloten/kleinschalige gebieden bevinden zich alle in zone II of III. Open grootschalig landschap komt ook voor in zone I. Bij planvorming en -uitvoering zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met de waarden van de gebieden met karakteristieke openheid. Nieuwvestiging van landbouwbedrijven is alleen mogelijk als onderdeel van een gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de gebiedskwaliteiten worden versterkt. Voor de besloten kleinschalige landschappen geldt dat de beplantingselementen die de kleinschaligheid bepalen behouden dienen te worden. Het gaat hierbij met name om bosjes, houtwallen, houtsingels en lanen. In zone I is het mogelijk om beplantingselementen, tenzij deze hoge waarden bezitten wat betreft natuur of cultureel erfgoed, te verplaatsen. Daarbij dient wel de landschapstructuur te verbeteren. In zone II kan dat slechts bij wijze van uitzondering en alleen als onderdeel van een gebiedsgerichte aanpak waarbij winst wordt geboekt voor alle gebiedskwaliteiten. Een natuurvriendelijke oever behoort tot de basisinrichtingen van watergangen. Voor de watergangen waaraan het streefbeeld ‘belevingswater’ is toegekend wordt ingezet op extra inrichtingsmaatregelen met het oog op landschap en recreatie. Afhankelijk van het landschapstype kan verhoging van de aantrekkelijkheid gestalte krijgen door beplanting langs watergangen, meandering, de inrichting van plas-dras bermen en dergelijke (zie Waterhuishoudingsplan paragraaf 4.3.1. en 4.3.4). Overal in de provincie komen nog onverharde en halfverharde wegen en paden voor. Voor het landschapsbeeld en toeristisch-recreatieve activiteiten zijn deze van groot belang. In veel gevallen is deze infrastructuur ook tot het cultureel erfgoed te rekenen. Waar mogelijk dienen deze wegen en paden derhalve behouden te blijven. Het landschap is niet alleen een erfenis van het het verleden. Ook vandaag de dag wordt (nieuw) landschap gemaakt, bijvoorbeeld in combinatie met beeldende kunst. Dit Streekplan wil aan de vernieuwing nadrukkelijk ruimte bieden, mits recht wordt gedaan aan de bestaande gebiedskwaliteiten. AARDKUNDIGE WAARDEN EN CULTUREEL ERFGOED Algemeen De eigen identiteit en ruimtelijke kwaliteit van onze provincie wordt mede bepaald door de aanwezige aardkundige waarden en het cultureel erfgoed. Immers, bodem en reliëf (aardkundige waarden) zijn het uitgangspunt geweest voor de bewoningsgeschiedenis en landschappelijke ontwikkeling in Overijssel. Daarnaast vormen de archeologische objecten, historisch landschap en gebouwde elementen (cultureel erfgoed) de fysieke neerslag van menselijke activiteiten in het verleden. In algemene zin is het provinciale beleid gericht op het behoud c.q. de bescherming van deze voor Overijssel unieke waarden. Tegelijkertijd wil de provincie nadrukkelijk ruimte bieden aan vernieuwing en ontwikkeling. Dat kan door bij noodzakelijke ingrepen in een gebied zorg te dragen voor een goede inpassing. Noodzakelijke ingrepen betreffen daarbij niet alleen de ontwikkeling van ‘stedelijke’ functies maar bijvoorbeeld ook natuurontwikkeling en waterhuishoudkundige maatregelen. Omgekeerd kunnen de aardkundige waarden en het cultureel erfgoed juist een inspiratiebron zijn voor nieuwe planontwikkeling. Hierin ligt een belangrijke uitdaging, voor zowel de provincie als voor haar partners en zowel in het stedelijke gebied als in de groene ruimte. Vanwege het unieke karakter van de in het geding zijnde waarden zijn voor de beoordeling van plannen op streekplanniveau moeilijk eenduidige richtlijnen te geven. Elke situatie dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld. De hieronder volgende specifieke uitwerking voor aardkundige waarden en de verschillende elementen van cultureel erfgoed biedt in dat opzicht ook geen afdoend
86
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
antwoord. Ook de bijgevoegde kaartbeelden hebben een indicatief karakter. Bij concrete planontwikkeling dient de achterliggende detailinformatie te worden betrokken. De bovenstaande intenties zijn in lijn met het rijksbeleid zoals dat naar voren komt in de nota ‘Belvedère, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting’. In deze beleidsnota wordt ook een inventarisatie gepresenteerd van gebieden en steden die van nationaal belang worden geacht vanwege hun grote cultuurhistorische waarde. In Overijssel zijn De Wieden/Weerribben, Staphorst, Kampereiland/Mastenbroek, het Reestdal, Vecht/Regge, Noordoost-Twente en Zuid-Twente aangeduid als Belvedère gebieden. In deze gebieden is sprake van een stapeling van belangrijke archeologische waarden, historisch landschap en historische bouwkunde. Daarnaast worden Blokzijl, Deventer, Gramsbergen, Hasselt, Kampen, Oldenzaal, Ootmarsum, Vollenhove en Zwolle genoemd als cultuurhistorisch belangrijke steden. Met (de waarden van) deze Belvedère-gebieden en steden is rekening gehouden in deze beleidsbeschrijving van het thema cultureel erfgoed. Anders dan het Rijk werken wij echter voor wat betreft de Belvedère-gebieden niet met een stapeling van waarden maar met een beleid op maat voor elk van de drie afzonderlijke onderdelen van het cultureel erfgoed (archeologie, historisch landschap en historische bebouwing). Aardkundige waarden Aardkundige waarden hebben betrekking op reliëf en bodem. Ze zijn de drager van het afwisselende landschap. Reliëf en bodem zijn in afgelopen decennia is er nog steeds sprake van een grote variatie aan streekgebonden karakteristieke aardkundige elementen. De te beschermen gebieden met waardevolle aardkundige elementen zijn weergegeven op kaart 9. Op deze kaart is onderscheid gemaakt in aardkundige waarden van Overijssel vooral gevormd door gletscherijs (bijvoorbeeld stuwwallen), stromend water (bijvoorbeeld beekdalen) en wind (bijvoorbeeld dekzanden).
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
87
Ondanks een duidelijke teruggang in de internationaal- en nationaal belang en van provinciaal- en regionaal belang. Bij de eerstgenoemde gaat het om grote wetenschappelijke waarden waarbij het zeldzame combinaties van aardvormen betreft die zich kenmerkend hebben ontwikkeld. Bij de tweede categorie gaat het om aardvormen die zich kenmerkend hebben ontwikkeld binnen de provincie of de regio. Het gaat om bijzondere combinaties van aardvormen. Bij aardkundige waardevolle gebieden gaat het vaak om grote gebieden en patronen. Wij richten ons op versterking van deze patronen en het tegengaan van doorsnijding en versnippering. Het zoneringsbeleid geeft algemene bescherming aan aardkundige waarden. Bij planvorming en uitvoering zal zoveel mogelijk rekening gehouden moeten worden met deze aardkundige waarden. Welke activiteiten geweerd moeten worden is sterk afhankelijk van de in het geding zijnde aardkundige waarden. De bescherming vraagt derhalve om een aanpak op maat. Het kan gaan om het tegengaan van verontreiniging of aantasting van de bodem, maar ook om het voorkomen van ingrepen als het graven of dempen van sloten, het egaliseren van gronden of het aanbrengen van oppervlakteverharding. Cultureel erfgoed Bij cultureel erfgoed gaat het om archeologische objecten, gebouwde elementen en landschappenen landschapselementen die iets waardevols te vertellen hebben over de cultuurhistorie van onze provincie. Het culturele erfgoed en de variatie daarvan binnen de provincie dragen sterk bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Overijssel. Ook in dit opzicht is Overijssel een rijke provincie. Het culturele erfgoed dient te worden gekoesterd. Daarbij gaat het niet alleen om bestaande maar ook om toekomstige waarden. Cultuurwaarden worden immers met de tijd gemaakt. Het beleid voor cultureel erfgoed is onderdeel van het zoneringsbeleid. Met name in de zones II, III en IV komen veel kenmerkende en gave patronen en elementen voor, die bescherming behoeven.
88
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
In lijn met het Verdrag van Valetta (ratificatie door Nederland in 1997) richt de provincie zich op behoud van het archeologisch erfgoed. Dit betekent dat in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming de belangen van de archeologie moeten worden meegenomen. Uitgangspunt is behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem ter plekke. In beginsel zijn financiële consequenties van een en ander voor de initiatiefnemer. Op kaart 10 zijn de gebieden met bekende archeologische waarden opgenomen. Ook zijn daarop de gebieden aangegeven met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde. Gebieden derhalve waarvan op grond van historische kennis en/of specifieke gebiedskenmerken verwacht mag worden dat er archeologische sporen voorkomen. Belangrijke delen van het cultureel erfgoed bestaan uit gebouwen. Voor de bescherming en het beheer hiervan hanteert de provincie het instrumentarium van de Monumentenwet. De bescherming richt zich daarbij op de instandhouding van de gebouwde omgeving. Dit is op zichzelf nog geen waarborg voor het instandblijven van de belevingswaarde en van het eigen karakter. De belevingswaarde wordt namelijk mede bepaald door de wisselwerking met de wijdere omgeving van het monument of het beschermde gezicht: de ensemblewerking met nabijgelegen monumentale objecten, historische ruimtelijke structuren en verhoudingen, zichtassen enz. Op kaart 5 zijn de beschermde stads- en dorpsgezichten in Overijssel opgenomen (zie tevens paragraaf 4.1.4.7.) De provincie wil de aanwijzing tot Beschermde Buitenplaats van de vele landgoederen en buitenplaatsen in Overijssel bevorderen. Daarmee worden, naast de monumentale huizen en kastelen, ook de vaak zeer waardevolle tuinen, parken en daarin aanwezige objecten onder bescherming van de Monumentenwet gebracht. In de toelichting T.12 is een overzicht opgenomen van de 6o beschermingswaardige buitenplaatsen in de provincie. De belangrijkste landgoederengebieden zijn op kaart 11 weergegeven.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
89
Voor het historisch landschap zijn op kaart 12 gebieden aangegeven die zeer kenmerkend en tevens gaaf zijn, verdeeld in oudere landschappen en jongere landschappen. Bij planvorming en uitwerking dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de kenmerkende elementen en patronen van de oudere landschappen.
Ook op het terrein van de waterhuishouding is er sprake van cultuurhistorisch erfgoed in de vorm van sluizen, gemalen, waterlopen etcetera. Zie hiervoor bij het Waterhuishoudingsplan paragraaf 4.3.4. Voor de jongere landschappen geldt over het algemeen dat vrijer met de elementen en patronen kan worden omgegaan mits de hoofdkenmerken intact blijven. Overigens is het belangrijk dat ook buiten de aangegeven gebieden rekening wordt gehouden met de aanwezige historisch-landschappelijke patronen en elementen. De ontwerp-strategie voor de herinrichting van cultuurlandschappen moet zijn afgestemd op bovengenoemde waarden. Anderzijds moet er ook ruimte zijn voor verandering en vernieuwing. Deze ruimtelijke ontwerp opgave behoeft een verdere uitwerking op regionaal en lokaal schaalniveau, waarbij de provincie een stimulerende rol zal vervullen. Acties • • •
90
het samen met gemeenten en andere participanten opstellen van ontwerpstrategie voor het herinrichten van een of enkele Overijsselse Belvedèregebieden, waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan waarden van cultureel erfgoed en anderzijds aan de economische belangen het stimuleren van gemeenten bij het opstellen van cultuurhistorische verkenningen en het opstellen van beeldkwaliteitsplannen voor zowel waardevolle stads- en dorpsgezichten als waardevolle cultuurlandschappen de provincie bevordert de aanwijzing tot Beschermde Buitenplaats van haar vele landgoederen en buitenplaatsen
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Landgoederen BESTAANDE LANDGOEDEREN De Overijsselse landgoederen zijn kroonjuwelen van de provincie. Samen met Gelderland bezit Overijssel de meeste landgoederen in Nederland. In het Streekplan is een overzicht van de verspreiding van landgoederen over de provincie opgenomen. De regionale karakteristiek van delen van de provincie wordt er mede door bepaald: de Hof van Twente, de Vechtstreek en Landstad Deventer. Landgoederen hebben een multifunctioneel karakter en combineren doorgaans functies als landbouw, bosbouw, cultuurhistorie (karakteristieke opstallen, landschap), natuurbeheer, bewoning, recreatie en jacht. Het is juist de samenhang van elementen die het herkenbaar maakt als landgoed: lanen al dan niet gericht op monumentale gebouwen, afwisseling van bos en landbouwgrond en in veel situaties ook water, verspreide boerderijen in eenzelfde stijl opgetrokken en dergelijke. Veel landgoederen zijn opengesteld voor recreatief medegebruik. Ook dit draagt bij aan de maatschappelijke waarde. Vanwege dit grote maatschappelijk belang streeft de provincie naar de instandhouding van landgoederen. Dit geldt ook voor landgoederen in zone IV De meeste landgoederen in Overijssel worden door particuliere eigenaren beheerd als een economische eenheid. Het economisch rendement van landgoederen is echter veelal laag. Rendabele functies moeten vaak de instandhouding en ontwikkeling van onrendabele functies mogelijk maken. Eigenaren hebben te maken met stijgende kosten, met name voor de instandhouding van natuur, cultuur- en landschapswaarden en dalende opbrengsten uit de traditionele bron van land- en bosbouw. Landbouw en multifunctionele bosbouw dienen ook in de toekomst een economische pijler onder landgoederen te zijn. Daarom blijven er mogelijkheden om de landbouw verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door het verbeteren van de externe productieomstandigheden of door combinaties te zoeken met natuur- en landschaps-beheer. Bij duurzame rangschikking onder de Natuurschoonwet is verschuiving van de functies bos, natuur en landbouw mogelijk binnen de randvoorwaarden van deze wet. Functieverandering binnen bestaande gebouwen en sloop van bestaande gebouwen kan bijdragen aan het vergroten van de rentabiliteit van het landgoed. De provincie wil in beginsel mee werken aan dergelijke maatregelen. Wel moeten deze gebaseerd zijn op een samenhangende ontwikkelingsvisie gericht op het behoud en de versterking van de bestaande kwaliteiten van het landgoed. Nieuwe functies met een grote verkeersaantrekkende werking worden in beginsel uitgesloten. Het beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (paragraaf 4.2.3.7) is ook van toepassing op bebouwing op de landgoederen. Het is noodzakelijk dat ook in plannen op gemeentelijk niveau aandacht aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande landgoederen wordt besteed. Actie • de provincie stimuleert het opstellen van ontwikkelingsvisies voor landgoederen. In overleg met de direct betrokkenen zal de provincie op basis van een aantal van deze (voorbeeld) plannen bezien of door provinciaal ruimtelijk beleid op maat een extra impuls kan worden gegeven aan het ontwikkelingsperspectief van de bestaande landgoederen. Zonodig kan dit leiden tot aanpassing van de Handleiding en beleidsregels en/of tot een streekplanuitwerking
NIEUWE LANDGOEDEREN De provincie biedt ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe landgoederen. Een nieuw landgoed is minimaal 10 ha groot en bevat een landhuis van allure met een woonbestemming en een inhoud van minimaal 1.000 m3. Een landgoed kan bestaan uit meerdere woningen, mits de woningen een onderlinge samenhang hebben die de allure van het landgoed versterkt en per woning 5 ha extra groen wordt gerealiseerd (1 woning bij 10 ha, 2 woningen bij 15 ha, 3 bij 20 ha enz.). De hoofdfunctie van de nieuwe landhuizen is wonen, eventueel gekoppeld aan werken aan huis. Tenminste 30% van het nieuwe landgoed bestaat uit nieuw bos of ander natuurdoeltype conform de Natuurschoonwet en 90 % van het terrein is openbaar toegankelijk. Bij nieuwe landgoederen wordt als startsituatie uitgegaan van minimaal 10 ha landbouwgrond, die nog niet onder de Natuurschoonwet is gerangschikt. Nieuwe landgoederen kunnen in principe overal ontwikkeld worden, behalve in zone IV- weidevogel- en ganzengebieden, in open grootschalig landschap zoals in het streekplan aangegeven en in de landbouwontwikkelingsgebieden zoals aangegeven in het Reconstructieplan Salland-Twente. Doorslaggevend is de positieve bijdrage die het landgoed levert aan de ruimtelijke kwaliteit c.q. de realisering van de natuur- en
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
91
landschapsdoelstellingen. Daarbij moet maatschappelijke meerwaarde en particulier voordeel met elkaar in evenwicht zijn. TOELICHTING Op basis van het streekplan West-Overijssel is ruimte geboden voor het experiment nieuwe landgoederen. In maart 1998 is dit experiment gestart met de vaststelling van de Richtingennotitie Nieuwe Landgoederen, vervolgens is dit opgenomen in het Streekplan Overijssel 2000+. Dit experiment was gericht op het krijgen van inzicht in de maatschappelijke meerwaarde van nieuwe landgoederen en op het opdoen van ervaring met het proces. Begin 2004 is het experiment Nieuwe Landgoederen herijkt. Deze herijking laat zien dat de markt voor nieuwe landgoederen kleiner is dan verwacht en dat de realisatie aanzienlijk meer tijd kost dan was voorzien. Op het moment van de herijking is nog geen nieuw landgoed gerealiseerd. Wel zijn voor vijf landgoederen serieuze plannen ontwikkeld. De samenvattende conclusie van de herijking luidt als volgt: Op grond van de ontwerpen mag verwacht worden dat de nieuwe landgoederen de maatschappelijke meerwaarde zullen krijgen die bij de start van het experiment verwacht werd. Het proces vraagt om stroomlijning gericht op waarborging van de kwaliteit en duurzaamheid daarbij ruimte latend voor creativiteit. De maatschappelijke meerwaarde van de nieuwe landgoederen komt tot uiting in de volgende aspecten: het landschap wordt versterkt, in het bijzonder in het overgangsgebied tussen stad en land; er komt bos bij; groenstructuren worden versterkt; ecologische structuur wordt versterkt; de natuurwaarden worden vergroot; recreatieve structuur wordt versterkt; de mogelijkheden voor recreatief medegebruik worden vergroot; de milieucondities voor de drinkwaterwinningen verbeteren; er komt meer belevingswater en de retentiemogelijkheden worden vergroot; er wordt een bijdrage geleverd aan de plattelandsvernieuwing; de woningmarkt bij de grote stad wordt verbreed. Op grond van de herijking hebben Gedeputeerde Staten besloten het experiment nieuwe landgoederen om te zetten in structureel beleid. Dit betekent dat particulieren de mogelijkheid wordt geboden om met nieuw rood mee te werken aan de realisering van nieuw (maatschappelijk) groen in de provincie. In vergelijking met het experiment zijn de mogelijkheden voor nieuwe landgoederen verruimd. Het experiment laat zien dat nieuwe landgoederen een maatschappelijke meerwaarde kunnen opleveren. Deze mogelijkheid willen wij optimaal benutten. Ten opzichte van het experiment zijn de volgende wijzigingen aangebracht: in plaats van alleen nieuwe landgoederen toestaan in de stadsrand van de grote steden en bij drinkwaterwinningen worden nieuwe landgoederen nu overal toegestaan, behalve in zone IV-, weidevogel- en ganzengebieden en in open grootschalig landschap zoals in het streekplan aangegeven; doorslaggevend is de maatschappelijke meerwaarde die het landgoed levert aan de ruimtelijke kwaliteit; deze maatschappelijke meerwaarde moet uit eigen, private middelen worden gerealiseerd; de realisering van meerdere woningen per landgoed wordt mogelijk (per extra woning dient minimaal 5 ha extra groen gerealiseerd te worden dus bij 10 ha is één woning toegestaan, bij 15 ha 2 woningen, bij 20 ha 3 woningen); bij meerdere woningen moet er sprake zijn van een onderlinge samenhang van de afzonderlijke woningen die de allure van het landgoed versterkt; de voordracht voor rangschikking onder de Natuurschoonwet wordt als verplichting opgenomen; de verplichte rangschikking is als wens van de gemeenten naar voren gekomen in verband met waarborging van de duurzaamheid van het landgoed.
4.2.3.5. RECREATIE EN TOERISME
DOEL- EN TAAKSTELLINGEN •
92
ontwikkeling recreatie en toerisme afgestemd op gebiedskwaliteiten Overijssel (water, natuur en landschap, cultureel erfgoed, landbouw en steden en dorpen)
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
• •
kwaliteitsverbetering bestaande recreatieve voorzieningen (watersport, verblijfsrecreatie, dagrecreatie) ontsluiting groene ruimte voor recreatief medegebruik onder andere door verbetering routenetwerken
Recreatie en toerisme vormen een groeisector met een landelijke stijging van de werkgelegenheid van ongeveer 3% per jaar. Overijssel deelt in deze groei. Met name voor plattelandsgebieden is de sector van toenemend economisch belang. Veel toeristisch-recreatieve activiteiten spelen zich af in de groene ruimte in de vorm van recreatief medegebruik: wandelen, fietsen, paardrijden, varen enzovoort. Hiervoor zijn routenetwerken aangelegd en in ontwikkeling. Naast de beleving van rust en ruimte is de recreant steeds meer geïnteresseerd in cultuur en cultureel erfgoed. Overijssel biedt daartoe volop gelegenheid, bijvoorbeeld door mogelijkheden tot bezoek van Hanzesteden en kastelen en landhuizen. Voor de cultuur van de verschillende streken, voor streekeigen producten en voor diverse vormen van toeristisch-recreatieve activiteit op het boerenbedrijf bestaat een groeiende belangstelling. De ontwikkelingskaart recreatie (zie kaart 13) geeft op basis van gebiedskwaliteiten de verschillende ontwikkelingskansen van de gebieden binnen de provincie weer. De ontwikkelingskaart is bepalend bij het stellen van prioriteiten voor de stimulering van recreatie en toerisme.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
93
De structuur is gebaseerd op de afzonderlijke kwaliteiten van de gebieden en is bepalend ten aanzien van het stellen van prioriteiten voor stimulering van recreatie en toerisme. Een groot deel van de provincie heeft landschappelijke en daarmee recreatief-toeristische waarde. Alleen de veenkoloniale gebieden ten noorden en zuidoosten van het Overijsselse Vechtdal hebben een beperkte recreatieve betekenis. Het recreatiebeleid is hier vooral gericht op de totstandkoming van routes die natuur- en recreatiegebieden met elkaar verbinden. Voor de overige delen van de provincie geldt dat daar waar al sprake is van plattelandstoerisme, dit verder tot ontwikkeling gebracht kan worden. Kleinschalige landschappen, bos en natuurgebieden hebben een nog grotere recreatieve betekenis. Recreatie en toerisme worden, met inachtneming van het behoud van de natuur en landschapswaarden, juist in deze gebieden gestimuleerd. Deze gebieden overlappen voor een belangrijk deel de Ecologische Hoofdstructuur. De arcering geeft aan in welke gebieden de inspanningen gericht zijn op het versterken van de waterrecreatie. De pijlen in kaart 13 geven aan waar de relaties tussen natuur- en recreatiegebieden versterkt moeten worden. In de komende jaren zal, in overleg met de betrokken gemeenten en recreatieschappen, voor elke pijl worden nagegaan of aan de versterking inhoud gegeven kan worden en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. De ontwikkeling van recreatieve verbindingszones wordt zoveel mogelijk gecombineerd met de ontwikkeling van ecologische verbindingszones. De stadsrandgebieden hebben een belangrijke betekenis voor recreatie in de nabije woonomgeving. Om deze reden zijn in de figuur de uitloopgebieden van de grote steden aangegeven. Met name in deze gebieden wil de provincie samen met de gemeenten bezien of de verbindingen tussen de stad en de groene ruimte versterkt kunnen worden en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Bij de op te stellen integrale ontwikkelingsvisies voor de stadsrandgebieden zal derhalve de recreatieve functie nadrukkelijk worden betrokken. Het Wieden- en Weerribbengebied heeft een belangrijke functie voor de grote en kleine watersport. De randmeren, rivieren en kanalen zijn voorts met name voor de routegebonden recreatievaart van betekenis. De kans die de toeristisch-recreatieve ontwikkeling, op basis van de bijzondere en naar regio verschillende kwaliteiten biedt, is tegelijk een bedreiging voor die kwaliteiten. Te intensief toeristisch-recreatief gebruik kan natuur, landschap, water, landgoederen en cultureel erfgoed aantasten, en daarmee de basis voor een economisch gezonde toeristisch-recreatieve ontwikkeling ondergraven. Belangrijke kansen liggen in verdere kwaliteitsverbetering van het toeristisch-recreatieve product. Ook in de verblijfsrecreatieve sector is de vraag naar een gevarieerde en gemiddeld hogere kwaliteit een belangrijke trend. Hogere kwaliteit houdt over het algemeen ruimere standplaatsen in; bedrijfseconomisch is dan veelal vergroting van de terreinen nodig. Gezien de ligging van deze terreinen in of aan bosgebieden is dit problematisch. Er is een blijvende behoefte aan recreatieve mogelijkheden dicht bij huis, dat geldt zowel voor de omgeving van de grote steden als voor de gebieden om overige kernen. Routenetwerken, toegankelijkheid landelijk gebied De ontwikkeling van routenetwerken voor lange-afstandsfietsen en -wandelen en voor varen en kanoën zijn nagenoeg afgerond. Het hoofdruiterroutenet is in ontwikkeling. In de komende jaren ligt het accent bij de instandhouding en verbetering van deze bestaande routenetwerken. Verbreking van bestaande routes wordt alleen toegestaan wanneer er een goed alternatief wordt geboden. Behalve de ontsluiting via de genoemde route-netwerken, streeft de provincie naar een verdere vergroting van de toegankelijkheid van de groene ruimte voor extensieve vormen van recreatie. Daarbij kan gedacht worden aan het wandelen over voormalige kerkepaden, schouwpaden langs waterlopen en dergelijke. Op deze wijze wordt ook het plattelandstoerisme gestimuleerd. Kwaliteit landschap als basis voor ontwikkeling plattelandstoerisme, landgoederen Investeren in een aantrekkelijk en toegankelijk landschap is van groot belang voor de ontwikkeling van toerisme en recreatie. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor bos en natuur, maar tevens voor het agrarisch cultuurlandschap en de landgoederen. Grote delen van het agrarisch cultuurlandschap zijn aantrekkelijk door de beplantingselementen, het natuurlijk reliëf, onverharde wegen en dergelijke. Veel van deze gebieden zijn gelegen in zone II en vragen derhalve een beheer gericht op instandhouding en verbetering van de kwaliteiten zodat de landbouwfunctie goed kan worden uitgeoefend. Tevens zal de aantrekkelijkheid moeten worden behouden en vergroot, hetgeen weer
94
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
een basis is voor plattelandstoerisme en andere vormen van toerisme en recreatie die de plattelandseconomie kunnen schragen. Toegankelijkheid is hierbij een belangrijk punt van aandacht. Ook voor landgoederen is het van belang dat de aantrekkelijkheid voor toerisme en recreatie wordt behouden en soms vergroot, door verbetering van de toegankelijkheid en door beheer van park, bos en andere beplantingselementen, natuur, landbouwgronden en gebouwen. VERBLIJFS- EN INTENSIEVE DAGRECREATIE Recreatieconcentratiepunten Op de functiekaart zijn de in de provincie verspreid voorkomende recreatieconcentratiepunten met een aparte aanduiding aangegeven. Het gaat daarbij om complexen met een uiteenlopend karakter. Bij een aantal gaat het om grote recreatieconcentratiepunten in het stadsrandgebied met (de mogelijkheid van) een menging van dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals het Rutbeek bij Enschede, het Hulsbeek bij Oldenzaal en de Wijthmenerplas bij Zwolle. Voorts zijn er meer in de groene ruimte gelegen dagrecreatieve voorzieningen als de Zwarte Dennen bij Staphorst en de Oldemeijer bij Hardenberg, waarbij de nadruk ligt op oevergebonden dagrecreatie. Het beleid is er op gericht de regionale recreatieve functie van deze gebieden te behouden en te versterken. Nieuwe recreatieconcentratiepunten zijn voorzien in Noordwest-Overijssel, nabij Steenwijk en Giethoorn, en bij Almelo (gebied Leemslagen). Naast deze gebieden is naar huidige inzichten geen behoefte aan nieuwe grootschalige gebieden. Mocht er in de toekomst toch behoefte ontstaan aan andere nieuwe grootschalige en intensieve dagrecreatieve voorzieningen, dan geldt hiervoor dat deze gesitueerd moeten worden in de directe omgeving van steden of dorpen, of moeten aansluiten bij bestaande grootschalige recreatieve voorzieningen. Deze nieuwe voorzieningen dienen met openbaar vervoer bereikbaar te zijn. Een aparte categorie vormen de attractieparken Avonturenpark Hellendoorn en Slagharen. Het gaat hier om in oppervlakte relatief kleine complexen die echter intensief worden benut en grote bezoekersaantallen trekken. Deze attractieparken vormen een belangrijk en waardevol onderdeel in de toeristisch/ recreatieve infrastructuur van Overijssel. De provincie wil deze toeristisch/recreatieve functie behouden en mogelijkheden bieden voor versterking van deze functie. Als daarbij sprake is van versterkte nadelige effecten op de omgeving, zal op bestemmingsplanniveau een afweging moeten plaatsvinden van de aanvaardbaarheid van nieuwe voorzieningen; benutting van mogelijkheden voor mitigerende en/of compenserende maatregelen is daarbij van belang. Verblijfsrecreatie Nieuwvestiging van bungalowcomplexen is mede gelet op de landelijke markt nog slechts op een beperkt aantal locaties te verwachten. Regionaal zijn daarvoor nog mogelijkheden, zoals in Noordwest-Overijssel. Bij de grootste potentiële locaties in dat gebied zijn er mogelijkheden voor combinatie met dagrecreatieve voorzieningen; deze locaties zijn als toekomstige recreatieconcentratiepunten op de kaart aangegeven (zie hierboven). Voor het overige zal de provincie daar zeer terughoudend mee omgaan. Voor nieuwvestiging van grootschalige complexen voor verblijfsrecreatie is een streekplanuitwerking nodig. Voor nieuwe complexen dient te worden aangetoond dat de huurdersmarkt het nieuwe aanbod kan opnemen. Realisering van (complexen) tweede woningen zal worden voorkomen. Voor nieuwe grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt dat deze gesitueerd moeten worden in de directe omgeving van steden of dorpen, of moeten aansluiten bij bestaande grootschalige recreatieve voorzieningen. Deze nieuwe voorzieningen dienen met openbaar vervoer bereikbaar te zijn.Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. In het kader van het gebiedsperspectief voor Noordwest-Overijssel zijn hieromtrent overigens afwijkende afspraken gemaakt. De provincie zal, zo mogelijk tezamen met mede-overheden, verkennen hoe de beschikbare instrumenten daarvoor optimaal kunnen worden ingezet, of uitgebreid moeten worden. Het 'kamperen bij de boer' is als specifieke vorm van verblijfsrecreatie reeds flink ontwikkeld. Uitbreiding wordt vooral gezocht in het aanbieden van bijzondere logiesaccommodaties, zoals boerderijkamers (zie ook paragraaf 4.2.3.2.).
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
95
RECREATIEVE MOGELIJKHEDEN ROND DE KERNEN De hierboven behandelde recreatieconcentratiepunten bieden voldoende mogelijkheden voor de vraag naar oevergebonden dagrecreatie.Wel is het nodig de mogelijkheden voor recreatief medegebruik te vergroten. In dat kader verdient de ontwikkeling van goede recreatieve verbindingen tussen stad en groene ruimte extra aandacht. Niet alleen bij de grote steden maar ook bij kleinere steden en dorpen. In veel gevallen kan worden volstaan met de aanleg van wandel/fietspaden en enkele ondersteunende voorzieningen (zoals picknickplaatsen). Plaatselijk kan het nodig zijn om hierbij over te gaan tot bosaanleg. Door de recreatieve mogelijkheden rond kernen aldus te vergroten, wordt de groei van de automobiliteit tegengegaan. GOLF Voor zover nog behoefte is aan nieuwe golfterreinen komen voor de vestiging hiervan in beginsel de zones I, II en III in aanmerking, mits belangrijke gebiedskwaliteiten niet worden aangetast. De voorkeur gaat daarbij uit naar aanleg in stadsrandgebieden en/of in combinatie met andere passende functies (waterwinning, voormalige vuilstort).
4.2.3.6. WATER EN MILIEU
Doel- en taakstelling •
gebundelde inzet water en milieu-instrumenten ter bescherming en ontwikkeling van de kwaliteiten in de groene ruimte en de PEHS in het bijzonder
WATER Ten behoeve van het voorkomen van wateroverlast, de bestrijding van de verdroging in de landbouw en de bescherming en de ontwikkeling van de belangrijke natuurwaarden in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is in het streekplankader een drietal beleidslijnen uit het Waterhuishoudingsplan relevant: • Geen verdere aantasting veerkracht Voor heel Overijssel geldt dat het ongewenst is dat de veerkracht van het watersysteem verder achter uitgaat. Deze veerkracht wordt door een complex van vaak samenhangende factoren bepaald. Met name ontwikkelingen als versnelling van waterafvoer, afname van de vochtopnamecapaciteit van de bodem, verlaging van de grondwaterstanden en wijziging van grondwaterstromen leveren in Overijssel in toenemende mate knelpunten op (wateroverlast in zowel het landelijk gebied, als de stad; verdroging van landbouw en natuur, bodemdaling). Inzet van het beleid voor de komende jaren is deze problemen te voorkomen door een verdere aantasting van de veerkracht van het watersysteem tegen te gaan. Dit streven naar een ‘standstill’ situatie richt zich op de gehele provincie. Door een juiste locatiekeuze dient aantasting van de veerkracht te worden voorkomen danwel een bijdrage te worden geleverd in het herstel daarvan. In bijzondere gevallen kan aantasting van de veerkracht onvermijdelijk zijn. Met name geldt dit voor gebieden waar sprake is van gewenste functieverandering. Bij voorkeur via inrichtingsmaatregelen dient dan voor voldoende compensatie te worden zorg gedragen. Bestemmingsplannen dienen een waterparagraaf te bevatten waarin aan dit aspect aandacht wordt besteed (zie tevens paragraaf 4.1.4.4.) • Herstel veerkracht Bij het herstel van de veerkracht gaat het om zaken als herdimensionering van watergangen, vergroting van de vochtopname-capaciteit van de bodem en retentie van water. Zowel landbouw- (droogteschade) als natuurgebieden (verdroging) kunnen hier baat bij hebben. Op de afstemmingskaart ruimte, water en milieu zijn deze gebieden afzonderlijk aangegeven, respectievelijk als wateraandachtsgebieden landbouw en als wateraandachtsgebieden natuur. De wateraandachtsgebieden landbouw liggen zowel binnen als buiten de milieubeschermingsgebieden. Bij het herstel van de veerkracht in deze gebieden wordt aansluiting gezocht bij het anti-verdrogingsconvenant dat is gesloten tussen de provincie, de waterschappen en de landbouw. De wateraandachtsgebieden natuur liggen alle binnen de milieubeschermingsgebieden. Uitvoering van het beleid vindt uitsluitend plaats via stimuleringsbeleid en/of, binnen de milieubeschermingsgebieden via een gebiedsgerichte aanpak (bijvoorbeeld in het kader van de reconstructie). •
96
Kwaliteitswater Op de integratiekaart zijn (stroom)gebieden aangegeven met het streefbeeld kwaliteitswater. In deze gebieden worden extra eisen gesteld aan de waterkwaliteit vanuit het belang van natuur.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Deze gebieden liggen binnen de milieubeschermingsgebieden. Uitvoering van het beleid vindt uitsluitend plaats via stimuleringsbeleid en/of via een gebiedsgerichte aanpak (bijvoorbeeld in het kader van de reconstructie). In het Waterhuishoudingsplan worden tenslotte waterlopen geïntroduceerd met het streefbeeld belevingswater. Hier dient de inrichting en het waterbeheer gericht te zijn op landschap en recreatie. De ruimtelijke consequenties voor andere functies zijn beperkt. Voor de uitvoering van dit beleid zijn de lokale partners in het gebied (waterschappen en gemeenten) verantwoordelijk. Op de integratiekaart ruimte, water en milieu zijn uitsluitend de waterlopen met het streefbeeld belevingswater opgenomen die tevens zijn aangewezen als ecologische verbindingszone met een provinciaal belang. AMMONIAK, NITRAAT, FOSFAAT EN STANK Deze milieudossiers zijn op dit moment onderwerp van intensief overleg met het Rijk onder andere in het kader van de reconstructie. STILTEGEBIEDEN Voor het thema stilte is in dit Streekplan geen aanvullend ruimtelijk beleid geformuleerd. De planologische bescherming van de PEHS is immers ook gericht op het handhaven van de rust en het terug dringen van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen (zie paragraaf 4.2.3.3.). 4.2.3.7. VRIJKOMENDE AGRARISCHE BEDRIJFSBEBOUWING
Doel- en taakstelling •
voor een vervolgfunctie van vrijkomende agrarische complexen zal gezocht moeten worden naar oplossingen op maat. Nieuwe functies kunnen worden toegelaten afhankelijk van de situering in het landschap, aanwezige natuur- en landschapswaarden, ligging ten opzichte van een woonkern. De landbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden mogen niet worden beperkt
De reeds jaren geleden ingezette tendens van beëindiging van agrarische bedrijven is nog steeds niet tot stilstand gekomen. De verwachting is, dat het aantal agrarische bedrijven ook in de toekomst -onder andere bij doorgaan van de Reconstructiewet- nog verder zal afnemen. In het verleden betroffen het veelal marginale en kleinere bedrijven. Als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw zullen zich in de toekomst ook grotere agrarische bedrijven aandienen. De provincie acht het in dit licht gewenst beleid te formuleren met betrekking tot mogelijke functieveranderingen van deze vrijkomende agrarische complexen. Zonder vervolgfuncties zal er sprake zijn van kapitaalsvernietiging op de agrarische bedrijven. Het verleden heeft geleerd dat er ongewenste situaties -leegstand en verpaupering- gaan ontstaan. Wij vinden het van groot belang dat bij de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering een goede afweging wordt gemaakt over de nieuw toe te kennen functie. Voorkomen moet worden dat er ongewenste ontwikkelingen gaan ontstaan. Het toestaan van nieuwe functies is sterk afhankelijk van de situering in het landschap, aanwezige natuur- en landschapswaarden, ligging ten opzichte van een woonkern en dergelijke. Voor het toekennen van nieuwe functies geldt allereerst de zonering van de groene ruimte. Vooral wonen, recreatie en opslag lijken logische vervolgfuncties. Ook is het mogelijk de vrijkomende agrarische gebouwen te benutten voor agro-toerisme, agro-horeca, agro-shopping, sociaal-culturele, educatieve doeleinden en dergelijke. Vestiging van ambachtelijke en kleinschalige niet-industriële bedrijvigheid is eveneens mogelijk. Karakteristieke/monumentale voormalige boerderijen kunnen in meerdere woningen worden gesplitst indien het karakter van de voormalige boerderij wordt gehandhaafd en dit bijdraagt aan het behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. In gebieden aansluitend aan woonkernen (stadsranden) is een breder scala van definitieve functies denkbaar dan elders in de groene ruimte (zie paragraaf 4.1.5). De vervolgfuncties kunnen in dat verband dienen ter ondersteuning van het recreatieve medegebruik van de stadsrandzones.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
97
Aan gemeenten wordt gevraagd tot een goede afweging en een zorgvuldige regeling in de bestemmingsplannen te komen. Voor de vervolgfuncties gelden de volgende randvoorwaarden: • geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit • geen visuele verstedelijking • de landbouwkundige bedrijfsvoering zal niet gehinderd mogen worden • geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking • het milieu zal niet extra mogen worden belast • de activiteiten dienen in principe binnen de bestaande bebouwing te worden uitgeoefend Ter realisering van de PEHS kan in bepaalde gevallen aankoop en sloop van de bedrijfsgebouwen dan wel van het totale complex worden overwogen. Deze sloopregeling geldt niet voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. In de Handleiding en beleidsregels inzake toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt dit beleid verder uitgewerkt. LANDELIJK WONEN Gebieden met landschappelijke kwaliteiten zijn gebaat bij het behouden en zo mogelijk versterken van de bestaande kwaliteiten. Een passende vervolgfunctie voor de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen kan daar een bijdrage aan leveren. Naast het toekennen van deze vervolgfuncties bestaat de mogelijkheid om te komen tot sloop van in principe alle opstallen (inclusief de bedrijfswoning) en ter vervanging daarvan grotere bouwmogelijkheden toe te staan voor enkelvoudige bewoning met de daarbij behorende landschappelijke inpassing. Deze regeling is niet van toepassing voor bedrijven die gebruik maken van de ‘ruimte voor ruimte’-regeling, waarbij als regel de bedrijfswoning blijft bestaan. De winst voor de bewoner bestaat uit het kunnen realiseren van een ruime woning, de collectieve winst bestaat uit een verbetering van de kwaliteit van de groene ruimte door verkleining van de versteende oppervlakte, waarbij geen bedrijfsvestiging meer kan plaatsvinden en een verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. Er zullen hoge eisen worden gesteld aan de architectuur en de landschappelijke inpasbaarheid. De bestaande agrarische bedrijfsvoering mag door deze regeling niet worden gehinderd. De bebouwing op het voormalig agrarisch bouwperceel mag vervangen worden door een landhuis van maximaal 2.000 m3, inclusief bijgebouwen en daarbij aansluitend tenminste 1,5 ha die gebruikt zal moeten worden voor de versterking van het landschap. Het te bouwen landhuis is bedoeld voor enkelvoudige bewoning. Als voorwaarde geldt dat in principe alle bedrijfsgebouwen (inclusief de bedrijfswoning) worden gesloopt. Minimaal zal er 800 m2 bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt. Wel kunnen onderdelen van de te slopen agrarische gebouwen in het nieuwbouwplan worden opgenomen. Deze sloopregeling is niet van toepassing voor karakteristieke en/of monumentale agrarische bebouwing. Voor een landschappelijk verantwoorde architectuur en een goede landschappelijke inpassing zullen garanties aanwezig moeten zijn. Nadere uitwerking van de regeling zal plaatsvinden in de Handleiding en beleidsregels. Het hoofddoel van de kaders voor Rood voor rood met gesloten beurs in Overijssel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om die realisatie mogelijk te maken, zullen op planologisch verantwoorde locaties één of meer bouwkavels voor een woning toegekend worden, terwijl de deelnemer aan Rood voor rood met gesloten beurs uit de getaxeerde waarde daarvan het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moet bekostigen. De deelnemer mag een deel van de gecorrigeerde vervangingswaarde van die gebouwen behouden. Het gaat bij overige verbeteringen om aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de realisatie van nieuw groen. Dit kan op de betreffende locatie zelf of elders. Bij inzet elders moet in het gemeentelijke beleidskader zijn aangegeven hoe dit kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld middels het instellen van een gemeentelijk reconstructie- of plattelandsfonds. Voor de sloop van minimaal 850 m2 bedrijfsbebouwing kan onder genoemde condities een bouwkavel voor een woning worden toegekend. Het is mogelijk meer percelen binnen de provincie Overijssel hierbij te betrekken. Wanneer een veelvoud van 850 m2 bedrijfsgebouwen wordt gesloopt kan, wanneer dit voor het afdekken van de sloopkosten en een deel van de gecorrigeerde vervangingswaarde noodzakelijk is, een extra bouwkavel voor een woning worden verkregen. In het
98
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
geval er sprake is van de sloop van kassen die dienst deden ten behoeve van de hoofdactiviteit van een bedrijf, moet maatwerk worden geboden. Als uitgangspunt geldt hierbij dat het moet gaan om de sloop van minimaal 4.500 m2 De sloop van agrarische gebouwen kan plaatsvinden door gebruik te maken van het uitvoeringskader Rood voor rood met gesloten beurs, mits er geen sprake is van waardevolle karakteristieke en/of monumentale agrarische bebouwing. In het kader van Rood voor rood met gesloten beurs zullen onder voorwaarden één of meer bouwkavels voor een woning worden toegekend. Hierop mag een woning van maximaal 750 m3 worden gebouwd. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In het kader van een integraal plan voor een landgoed of een gemeentelijk plan waarmee woningen voor senioren en/of starters worden gerealiseerd, kunnen binnen het volume van 750 m3 meer woningen worden gerealiseerd. Rood voor rood met gesloten beurs heeft betrekking op reeds gestopte of stoppende bedrijven. Uitgangspunt is de sloop van het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen. Wanneer binnen het reconstructiegebied sprake is van een gemengd bedrijf in het extensiveringsgebied waarbij het onderdeel intensieve veehouderij wordt beëindigd, kan Rood voor Rood met gesloten beurs voor dit onderdeel worden toegepast. De compensatie met een bouwkavel voor een woning kan zowel ter plekke als elders. Compensatie ter plekke is in landbouwontwikkelingsgebied echter niet wenselijk. Het is mogelijk in landbouwontwikkelingsgebied en in de nabijheid van sterlocaties in verwevingsgebied ook de voormalige bedrijfswoning bij de sloop te betrekken. In die gevallen mag er, ter compensatie hiervan, elders een extra bouwkavel worden verkregen. Bij compensatie elders zal zo veel mogelijk aansluiting worden gezocht bij bestaande, eventueel speciaal hiertoe aangewezen, woonkernen of buurtschappen, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing (zoals linten en bebouwingsclusters). Bij uitzondering kan, indien de landschappelijke kwaliteit aantoonbaar wordt vergroot, de realisatie van een bouwkavel ook plaatsvinden aansluitend op bestaande agrarische bebouwingsclusters. Rood voor Rood met gesloten beurs geldt in situaties waarbij er verplaatsing van een (gemengd) bedrijf met intensieve veehouderij aan de orde is, met uitzondering van dergelijke situaties in het landbouwontwikkelingsgebied, waarvoor de provinciale Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij (VIV) niet van toepassing is en waar een ruimtelijk probleem opgelost kan worden. Daarbij mag er maximaal één extra bouwkavel toegekend worden ten opzichte van de bouwkavel (of bouwkavels) die nodig zijn voor de bekostiging van de sloopkosten. Uit de waarde van de eerste bouwkavel (of zoveel meer als voor de sloop nodig zijn) dekt de deelnemer de sloopkosten af, terwijl de deelnemer de (fiscale) heffingsgrondslag én de waarde voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voor de verplaatsing mag inzetten. De waarde van die extra bouwkavel mag aanvullend - voor zover nodig ook voor verplaatsingskosten ingezet worden. Daarbij mag de totale bijdrage aan de deelnemer het maximum dat volgens de VIV mogelijk zou zijn geweest, niet overschrijden. Een eventuele restwaarde uit die extra bouwkavel dient voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke moet blijken uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing. Wanneer de realisatie van bouwkavels in het kader van Rood voor Rood met gesloten beurs in (delen van) de gemeente niet gewenst is, kan de gemeente de regie nemen bij het realiseren van bouwkavels op een geschikte locatie elders. Uit de opbrengst van een bouwkavel worden de sloopkosten plus 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van een VAB vergoed. De winst die overblijft na deze vergoedingen en de ontwikkelingskosten van de bouwkavels, dient in een gemeentelijk reconstructie- of plattelandsfonds te worden gestort. Medewerking aan de realisatie van een (compensatie)bouwkavel wordt alleen verleend, indien de sloop van de agrarische bebouwing voldoende is gewaarborgd. Het vrijkomende perceel dient een passende herbestemming te krijgen in een herziening van het bestemmingsplan, zodat de oude bouwmogelijkheden niet opnieuw benut kunnen worden. Tevens dient de milieuvergunning in overeenstemming met de nieuwe situatie te worden gebracht c.q. te worden ingetrokken. De (compensatie)bouwkavel mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
99
In plaats van één of meer bouwkavels ten behoeve van woningen kan worden meegewerkt aan het realiseren van huisvesting voor ambachtelijke, dienstverlenende en niet-industriële bedrijfsmatige activiteiten. Een dergelijke activiteit moet altijd gecombineerd worden met een woonfunctie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er sprake is van het continueren van een nevenactiviteit na het beëindigen van de agrarische activiteiten. De hiervoor genoemde voorwaarden voor vervolgfuncties van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing zijn van overeenkomstige toepassing. De gemeenten hebben het voortouw bij de toepassing van Rood voor rood met gesloten beurs. Hiervoor zullen zij gemeentelijk beleid moeten ontwikkelen. De partiële streekplanherziening maakt het mogelijk dat de Rood voor rood regeling in principe ook voor solitaire niet-agrarische gebouwen in het buitengebied van toepassing kan zijn. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van zich voordoende incidentele gevallen nagaan of hiervoor nog nader beleid nodig is. Gedeputeerde Staten werken dit beleid uit in een uitvoeringskader. Het hier beschreven "Rood voor rood met gesloten beurs" beleid zal in 2008 worden geëvalueerd, terwijl medio 2006 een tussentijdse balans op gemaakt zal worden. Hierbij zal beoordeeld worden in hoeverre dit beleid tot een daadwerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied heeft geleid. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van de evaluatie het streekplanbeleid door middel van een streekplanuitwerking bijstellen. Onder andere kan hierbij besloten worden de regeling van toepassing te laten zijn op nader aan te wijzen gebieden.
4.2.3.8. RUIMTEBESLAG NIET FUNCTIONEEL GEBONDEN AAN DE GROENE RUIMTE
HOOFDLIJNEN •
Nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, zijn daarin in principe niet toelaatbaar. Uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan
In deze paragraaf komen enkele uitzonderingen op deze hoofdlijn aan de orde. Het principe van het tegengaan van uitbreiding van niet functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen kan voor bestaande (niet-agrarische) bedrijven die al een bedrijfsbestemming3 hebben, niet altijd onverkort worden gehanteerd. Het beleid is er op gericht om bij een beduidende uitbreidingsbehoefte van bedrijven te streven naar een verplaatsing naar een passend bedrijventerrein in de nabijgelegen (grotere) kern of stad. Soms is echter verplaatsing om bedrijfseconomische en/of andere bijzondere redenen uitgesloten of zeer ongewenst. Beperkte uitbreiding kan dan - op basis van onafhankelijke adviezen die deze omstandigheden aantonen - worden toegestaan. In de genoemde Handleiding en beleidsregels wordt dit nader geregeld. In zeer bijzondere gevallen kan een (aanzienlijk) grotere uitbreiding ter plaatse van een bestaand bedrijf noodzakelijk blijken. Er zal dan sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden die de uitbreiding juist op die plaats noodzakelijk of dringend gewenst maken. Deze noodzaak zal voorts afgewogen moeten worden tegen de eventuele gevolgen voor natuur en landschap, cultuurhistorische waarden en het milieu; een grote uitbreiding van een bedrijf dat in de zone III of IV of in de EHS is gelegen, is in principe niet mogelijk. Uitbreiding in bossen buiten deze zones zal per geval moeten worden beoordeeld. Er mag in ieder geval geen sprake zijn van bijzondere natuurwaarden, bijvoorbeeld blijkend uit belangrijke voorkomens van beschermde flora en fauna, en de verloren waarden moeten via toepassing van het compensatiebeginsel worden gecompenseerd. De uitbreiding van het bedrijf en de compensatie van bos moeten op zodanige wijze worden vormgegeven dat er per saldo sprake is van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tevens moet een goede ontsluiting ook na de uitbreiding zijn verzekerd en mag de uitbreiding geen overlast aan omwonenden veroorzaken. Een op de bijzondere omstandigheden 3
Het gaat hier om al geruime tijd gevestigde bedrijven, die als het ware ter plaatse ‘geworteld’ zijn. Minimaal vereist is dat het bedrijf in november 1999, toen de partiele streekplanherziening inzake niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied van kracht werd, al een positieve bedrijfsbestemming had. De regeling is niet bestemd voor bedrijvigheid die zich de afgelopen jaren in vrijgekomen agrarische bebouwing heeft gevestigd.
100
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
toegesneden rapportage is hierbij een vereiste. Tevens is een advies over de bedrijfseconomische en eventuele andere relevante aspecten noodzakelijk. Rapportage en/of advies zullen op objectieve wijze inzicht moeten geven in de kosten van uitbreiding ter plaatse in relatie tot kosten en effecten van een eventuele algehele verplaatsing. Het toestaan van zo’n uitbreiding die de grenzen uit de Handleiding en beleidsregels te buiten gaat zal als een afwijking van het Streekplan worden aangemerkt. De regels van hoofdstuk 5.5. zijn daarbij van toepassing. De bedrijven dienen in het bestemmingsplan een specifieke, op de aard van het bedrijf toegesneden bestemming te krijgen. Het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is in de vorige paragraaf uiteengezet. Eveneens een afwijking van de in de eerste alinea opgenomen beleidslijn vormt het toestaan van de realisering van een nieuw landgoed (zie hiervoor paragraaf 4.2.3.4.). Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die de (her)bouw van een woning in het buitengebied ruimtelijk aanvaardbaar maken. Dit kan het geval zijn als er sprake is van een noodzakelijke, zeer bijzondere, sociaal-medische verzorgingssituatie. Een bijzondere omstandigheid kan ook de situatie zijn waarin een woning moet verdwijnen voor de realisering van een belangrijk ruimtelijk project zoals een stedelijke uitbreiding, infrastructurele werken of daarmee vergelijkbare projecten. Ten behoeve van de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid dient een goed onderbouwde belangenafweging plaats te vinden. In de Handreiking is aangegeven op welke wijze hieraan invulling moet worden gegeven. Er kunnen zich activiteiten aandienen -waarmee in dit Streekplan geen rekening is gehouden- die een plaats moeten krijgen in de groene ruimte. Het gaat hier om meer incidentele ruimteclaims. Bij activiteiten van lokale schaal zal de aanvaardbaarheid beoordeeld kunnen worden in het kader van een afwijkingsprocedure overeenkomstig paragraaf 5.4. Indien het activiteiten van regionale schaal betreft, kan het Streekplan zo nodig partieel worden herzien. Relatie met zonering De in de eerste alinea vervatte hoofdlijn heeft geen betrekking op de ruimteclaims die in overeenstemming met het in dit Streekplan beschreven beleid met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van steden en dorpen worden gelegd op delen van de groene ruimte rond die steden en dorpen ten behoeve van locaties voor wonen, werken en voorzieningen. Wanneer de hier bedoelde gebieden voor een stedelijke functie worden ingericht, geldt voor die gebieden ook niet langer het hier beschreven beleid voor de groene ruimte. Er komen diverse functies in de groene ruimte voor die, vanwege het schaalniveau niet afzonderlijk op de functiekaart zijn aangeduid en welke in principe afwijken van het streekplanbeleid, zoals de zonering en het beleid voor de PEHS. Als voorbeeld hiervan kunnen defensieterreinen genoemd worden. Gelet op het schaalniveau verzet het Streekplan zich niet tegen handhaving van deze functies. Zie ook hetgeen in paragraaf 5.6. is vermeld omtrent de globaliteit van de aanduidingen op de functiekaart. Buurtschappenbeleid In paragraaf 4.1.1 zijn de profielen aangegeven die de basis vormen voor de gedifferentieerde ontwikkelingsmogelijkheden voor de diverse kernen. Hierbij is aangegeven dat in deze paragraaf ingegaan zal worden op het beleid voor woningbouw in buurtschappen. Als algemene richtlijn, gebaseerd op het beleid voor niet aan de groene ruimte gebonden functies, geldt dat nieuwe woningbouw in buurtschappen niet is toegestaan. In afwijking van deze richtlijn kan bij bijzondere omstandigheden de bouw van een enkele woning in buurtschappen worden toegestaan. De aanvaardbaarheid dient per geval te worden beoordeeld. Onder een buurtschap wordt daarbij verstaan een zekere concentratie van circa 25 woningen met een eigen identiteit, in samenhang met enige (niet-agrarische) bedrijvigheid en/of voorzieningen. Personen met een zeer bijzondere binding en van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat ze elders gaan wonen worden in de gelegenheid gesteld een woning te bouwen. Naast het buurtschapscriterium geldt dat de landschappelijke, natuurlijke en landbouwkundige waarden niet worden aangetast. In ieder geval dienen alternatieven, zoals bijvoorbeeld het benutten van aanwezige woningen en van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, te worden onderzocht. Gemeenten kunnen dit buurtschappenbeleid toepassen om daarmee de ruimtelijke structuur te versterken en te voorzien in de maatschappelijke behoefte van de buurtschap.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
101
Gebleken is dat dit beleid voor bijzondere gevallen in een behoefte voorziet. Op beperkte schaal is van de regeling gebruik gemaakt. Dit beleid kan naar onze mening gecontinueerd worden. De Handleiding en beleidsregels zullen op dit onderdeel aangepast worden.
102
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4.3
VERKEER EN VERVOER
Hoofdlijnen • • • • •
de economische centra in de provincie moeten goed bereikbaar zijn de West-Oost corridor en de corridor naar het noorden moeten zo goed mogelijk benut kunnen worden beperking van de groei van de automobiliteit en bevordering van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer bestaande infrastructuur (weg, water, spoor) moet goed bereik-baar blijven en/of verbeteren verschuiving van wegtransport naar goederenvervoer over rail en water
4.3.1
ALGEMEEN
Doel- en taakstellingen • •
• • •
door een gericht ruimtelijk beleid zal een bijdrage geleverd moeten worden aan een vermindering van de verplaatsingsbehoefte om verdere doorsnijdingen van de groene ruimte te voorkomen dienen nieuwe verbindingen, waar mogelijk, te worden gebundeld met bestaande infrastructuur en de PEHS niet te schaden, tenzij het om zwaarwegende maatschappelijke belangen gaat, redelijke alternatieven ontbreken en voorzien is in compensatie bos- en natuurgebieden dienen autoluw gemaakt te worden de provincie is terughoudend met betrekking tot de aanleg van nieuwe wegen bij de oplossing van knelpunten zal moeten worden nagegaan hoe betere benutting van de bestaande infrastructuur en de daarvoor gereserveerde ruimte een rol kan spelen, evenals een betere benutting van alternatieve vervoerswijzen als de fiets, de bus, de trein en de scheepvaart
De bereikbaarheid van de belangrijkste economische centra is voor de economische ontwikkeling van Overijssel van wezenlijk belang. De ontwikkeling van de West-Oost corridor (Randstad-Deventer-Twente) en de corridor naar het noorden (Randstad-Zwolle-noorden des lands) heeft daarbij prioriteit. Automobiliteit heeft negatieve gevolgen voor het milieu, de natuur en het landschap. De leefomgeving wordt door geluid en onveiligheid ongunstig belast. Beperking van de (negatieve effecten van) de groei van de automobiliteit is daarom gewenst en waar mogelijk zullen compenserende maatregelen worden genomen. Door een gericht ruimtelijk beleid kan de verplaatsingsbehoefte verminderd worden. De noodzaak tot pendel kan beperkt worden door wonen en werken dichter bij elkaar te brengen. Concentratie van de bevolking in de steden en streekcentra past in dit beleid en vergroot het draagvlak voor (hoogwaardig) openbaar vervoer. Functieversterking van deze steden en streekcentra leidt tot meer nabijheid en integratie van onder andere de verzorgingsfuncties. Bij kortere afstanden kan de fiets een grotere rol gaan spelen. Het goederenvervoer binnen Nederland en van en naar Nederland is sterk gegroeid en zal de komende jaren sterk blijven groeien. Het beleid van de provincie, evenals van de andere overheden, is erop gericht een groter deel van de goederen te vervoeren via meer milieuvriendelijke vervoersmiddelen zoals trein en de binnenvaart, en minder per vrachtauto. Goederenvoer over water en per spoor kan via het ruimtelijk beleid bevorderd worden door een gerichte locatiekeuze van grotere bedrijventerreinen, door een goed uitgerust vaarwegennet en door de ontwikkeling van overslagfaciliteiten. Uitbreiding en revitalisering van aan vaarwater gelegen industrieterrein leveren een positieve bijdrage aan herwaardering van het milieuvriendelijk vervoer over het water en worden daarom gestimuleerd. Uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen voor het openbaar vervoer zijn gewenst. In de steden gaat het onder andere om een kwalitatief en wervend voorzieningenniveau. Daarnaast is de
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
103
leefbaarheid van het platteland in toenemende mate afhankelijk van de bereikbaarheid van voorzieningen. De ontwikkeling van vraagafhankelijk vervoer en het instand houden van het huidige aantal buurtbussen zijn noodzakelijk om daar een sociale basisvoorziening te kunnen bieden. Realisering van de toekomstige weg-, spoor- en vaarverbindingen waarvoor op de streekplankaart/functiekaart tracés zijn aangeduid, mag niet onmogelijk worden gemaakt door grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.
4.3.2
VERBINDINGEN VAN (INTER)NATIONALE BETEKENIS
Doel- en taakstellingen • • • •
de externe bereikbaarheid van Overijssel moet, rekening houdend met de gewenste economische ontwikkeling en de daarmee samenhangende mobiliteitsontwikkeling, op peil blijven en deels verbeteren aanleg van de Hanzelijn, langs de RW 50 naar Kampen en dan ter hoogte van eiland Reve in het Randmeer naar Flevoland (zie kaart 15) reserveren van het tracé van de Noordoostelijke verbinding volgens het D-alternatief (zie kaart 14), met voldoende lange tunnels in Goor, Delden, Hengelo en Oldenzaal aansluiting van Overijssel op een hoogwaardig Europees spoorwegnet voor personen en het opnemen van Hengelo als HST-station daarin.
104
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Bij de koers voor de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur gaan wij uit van het concept van hoofdtransport-assen, waarmee stedelijke gebieden met elkaar worden verbonden (zie kaart 1): • De West-Oost corridor tussen de Randstad via Overijssel naar Berlijn/Oost-Europa (A1, spoorlijn Amsterdam-Berlijn en mogelijk de NOV). • De Noord corridor van de Randstad via Zwolle richting het noorden van het land en richting Emmen en verder naar Duitsland (A28/A37, Hanzelijn, Veluwe spoorlijn). Naast deze zijn de volgende hoofdassen belangrijk: • Arnhem/Nijmegen via de Stedendriehoek naar Zwolle en Noord-Nederland (RW50/A28, spoorlijnen en de IJssel). • Zwolle-Twente (RW35). • Twente-Noord-Nederland (Rijksweg 36, spoorlijn Almelo-Emmen, Kanaal Almelo-Coevorden). • Arnhem/Nijmegen via de Achterhoek naar Enschede/Hengelo (RW15/18). • Twente-Randstad (IJssel-Twenthekanaal). SPOORVERBINDINGEN De verbinding van Zwolle met de Randstad dient verbeterd te worden door realisering van de spoorverbinding Zwolle-Kampen-Lelystad (Hanzelijn). Deze spoorlijn kan de functie van de hoofdtransport-as (Schiphol-) Amsterdam-Amersfoort-Zwolle aanvullen. Aanleg van de Hanzelijn levert bovendien een aanzienlijke verkorting van de reistijden Randstad-Noord-Nederland op. De provincie vindt realisering van de Hanzelijn van groot belang. Het tracé voor de Hanzelijn is nog niet vastgesteld. Er zijn nog drie hoofdvarianten in beeld (zie kaart 15): • via de bestaande lijn naar Kampen en dan ter hoogte van het eiland Reve naar Flevo-land, waarbij wij pleiten voor een tunnelpassage van het randmeer; • langs de RW50 naar Kampen en dan via eiland Reve naar Flevoland; • langs de RW50 naar Kampen en dan via Roggebotsluis naar Flevoland.
Als tracé voor de Hanzelijn is gekozen voor alternatief III (langs de RW 50 naar Kampen en dan ter hoogte van eiland Reve in het Randmeer naar Flevoland), met een sterk verbeterde bundeling met de RW 50 door zuidwestelijk van Kampen een krappere boogstraal toe te passen die geschikt is voor maximaal 140/160 km/uur. Bovendien moet de inpassing bij de Zuiderzeestraatweg en de A28 verbeterd worden door de realisering van een tunnel onder de A28 en een verdiepte ligging bij de Zuiderzeestraatweg. Bij realisering van de nieuwe (betonnen) pijlerbrug over de IJssel moet de oude
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
105
brug met toeleidende dijklichamen direct worden afgebroken. Verder moet langs de spoorlijn in het buitengebied een één meter hoog geluidsscherm worden aangelegd en stelt de provincie een tunnelpassage ter hoogte van het Randmeer, in het verlengde van de Vogelrichtlijn, als voorwaarde. Vanaf het punt waar de Veluwelijn en de Hanzelijn samenkomen tot het emplacement Zwolle is viersporigheid gewenst in plaats van een ongelijkvloerse kruising Veluwelijn/ Hanzelijn. Het Kabinet heeft besloten de Noordoostelijke verbinding (Noordtak Betuwelijn) niet aan te leggen. De provincie vindt aanleg van de NOV, binnen een aantal randvoorwaarden, nog steeds gewenst. Het Kabinet zal in 2002 het besluit inzake de NOV toetsen aan de dan verkregen inzichten. In dit licht handhaven wij de reservering van ons voorkeurstracé voor de NOV. Bovendien blijft reservering van een spoorboog bij Zwolle noodzakelijk. Het voorstel van de minister om de NOV vooralsnog niet aan te leggen en vervoersstromen anders af te wikkelen zal leiden tot het volgende. Doorgaand internationaal goederenvervoer over spoor wordt vanaf 2005, als de Betuweroute tot Zevenaar gereed is, in ieder geval tot 2015 geconcentreerd op de grensovergang Emmerich en in de verdere toekomst mogelijk ook op de grensovergang Venlo. Goederenvervoer per spoor vanaf de Randstad naar Noord-Nederland, dat via de Betuweroute en NOV naar Noord-Nederland zou gaan (prognose 2015: 34 treinen) wil het Kabinet laten rijden via de Veluwespoorlijn en/of de Hanzelijn en dan via Zwolle naar Veendam/Delfzijl. De goederenstroom van de Randstad over spoor met bestemming Twente (prognose 2015: 21 treinen) is gepland via de Betuweroute en vervolgens via Elst-Arnhem-Zutphen-Deventer-Almelo-Hengelo. Op de lijn Deventer-Almelo-Hengelo-grens komen daar nog goederentreinen bij vanuit Midden-Nederland en het noorden naar Duitsland (prognose 2015: 19 treinen). Het gaat om geprognosticeerde goederenstromen per spoor, de werkelijke ontwikkelingen moeten worden afgewacht. Momenteel worden goederentreinen met herkomst en bestemming Twente behandeld en samengesteld op de emplacementen van Almelo en Hengelo. Dit is uit een oogpunt van externe veiligheid geen gunstige situatie die ook belemmeringen opwerpt voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de stationsomgeving. Het goederenvervoer over water wordt op korte termijn gestimuleerd met een weg-waterterminal in Hengelo die in 2001 operationeel wordt. Op dit moment valt nog niet te overzien of en hoe een herverdeling van het vervoer over het spoor, water en de weg zal plaatsvinden. Vooralsnog blijft realisering van een weg-spoorterminal te Oldenzaal daarom gewenst. De komende vijf jaar wordt nagegaan hoe de markt zich ontwikkelt. Tevens wordt bezien of andere voorzieningen kunnen en moeten worden getroffen om het eventueel niet realiseren van de terminal te Oldenzaal op te vangen. De milieubelasting van de bestaande emplacementen in Twente mag daarbij niet toenemen maar moet zo mogelijk afnemen. In 2005 zal over de wenselijkheid van een terminal in Oldenzaal en een eventueel andere invulling van het gebied een definitief besluit worden genomen. De overlast veroorzaakt door het gebruik van bestaand spoor door zowel reizigersvervoer als goederenvervoer dient zoveel mogelijk beperkt te worden. Provincie en gemeenten hebben in het overleg hierover met de minister garanties gevraagd ten aanzien van het (versneld) realiseren van voorzieningen ter beperking van de geluidhinder en de onveiligheid en het voorkomen van verdringing van reizigerstreinen (inclusief Agglosysteem). Een aansluiting van Overijssel op een hoogwaardig Europees spoorwegnet voor personenvervoer en het opnemen van Hengelo als HST-station daarin (met een knooppuntfunctie naar het onderliggend net) is uitermate belangrijk, in het kader van de internationalisering en de positie van Overijssel daarbij. Voor de korte termijn betekent dit het opwaarderen van de bestaande lijn via AmersfoortDeventer-Twente naar Duitsland tot een hoogwaardige internationale spoorverbinding in aansluiting op de verbeteringen die reeds op het Duitse deel van deze Berlijnlijn worden gerealiseerd (zie kaart 14). Op de langere termijn zijn ook andere routes denkbaar, bijvoorbeeld door een ‘verlengde’ Hanzelijn of via de NOV. Bij een verlengde Hanzelijn gaat het om doortrekking van de Hanzelijn via ZwolleAlmelo naar Duitsland. De spoorlijn Enschede-Gronau is in 1981 gesloten. Sindsdien zijn er pogingen gedaan om de lijn te heropenen. Deze spoorverbinding vormt de ontbrekende schakel in de spoorverbinding EnschedeMünster-Ruhrgebied. Tevens kan de verbinding een belangrijke rol spelen in het stadsgewestelijk
106
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
openbaar vervoer. Indien de infrastructuur op tijd gereed is, zal vanaf medio 2001 de treindienst officieel heropend worden (zie kaart 14). De recente verbetering van de spoorverbinding Twente-Zwolle komt ten goede aan de verbinding van Twente met het stedelijk knooppunt Zwolle. WEGVERBINDINGEN Doel- en taakstellingen • • • • • • •
doortrekking van de rijksweg 50 tot Emmeloord; opheffing van de knelpunten op de A28 door het beter benutten van de bestaande infrastructuur; opheffing van de knelpunten op de A1 en A1/A35 en interimmaatregelen voor het traject Apeldoorn-Deventer; aanleg van de autoweg Wijthmen-Almelo en vaststelling en realisering van een tracé van een autoweg voor het gedeelte Zwolle-Wijthmen; aanleg van de omleiding Ommen (rijksweg 34/36); aanleg RW 15/18 als autosnelweg; aanleg van de rijksweg 23 Kampen-Lelystad als autoweg.
De behoefte aan verbetering en/of uitbreiding van het (inter)nationale wegennet moet worden bezien in relatie tot de mogelijkheden om andere vervoerswijzen dan de auto te promoten. Daarnaast moet bekeken worden of betere benutting van de beschikbare infrastructuur het knelpunt niet voldoende kan oplossen. Het beter benutten van de bestaande infrastructuur heeft als voordeel zuinig ruimtegebruik en kost minder dan geheel nieuwe infrastructuur. Verder kan sneller overgegaan worden tot uitvoering. De A28 is een pilot van het Rijk als benuttingsproject. Daarnaast zullen ook maatregelen voor de lange termijn moeten worden voorbereid om ook voor de toekomst de capaciteit te waarborgen. Om de verkeersknelpunten op de A1 en op het gedeelte waar A1 en A35 samenkomen op te lossen is in de tweede helft van 1999 een MER-tracé-procedure gestart. Ook in dit kader vindt een benuttingsstudie plaats. Zodra de studie hierover voldoende inzicht geeft dient uitvoering voor het gedeelte Deventer-Apeldoorn zo spoedig mogelijk een aanvang te nemen. De provincie wil samen met de betrokken gemeenten en het bedrijfsleven bevorderen dat dit met voortvarendheid gebeurt. De provincie vindt doortrekking van rijksweg 50 van Kampen tot Emmeloord belangrijk als oplossing voor diverse knelpunten op deze verbinding. Op de functiekaart is de tracéreservering opgenomen. Uitvoering van dit tracé zal naar verwachting gereed zijn voor 2003. Verbetering van de rijksweg 35 Zwolle-Almelo is noodzakelijk, zowel om verkeers-, veiligheids- en leefbaarheidsproblemen op te lossen als voor de ontwikkeling en samenhang van de regio’s. Eind 1995 heeft de minister van verkeer en waterstaat een tracé voor een autoweg vastgesteld van Almelo tot Wijthmen. Voor het gedeelte Almelo-Wierden gaat het om een uitvoering als 2x2 strooksweg met vluchtstroken. Op de functiekaart is dit tracé aangegeven. Voor het gedeelte van de rijksweg 35 Zwolle–Wijthmen moet nog een tracéstudie worden gedaan. Er zijn nog twee alternatieven, te weten aanpassing van de bestaande stedelijke verbinding via de Ceintuurbaan of een omleiding oostelijk van Zwolle, door het Vechtdal. De provincie heeft haar voorkeur nog niet bepaald. Op de functiekaart zijn beide alternatieven weergegeven. Indien gekozen wordt voor het Vechtdal-tracé zou bezien moeten worden of ondertunneling van de Vecht tot de mogelijkheden behoort. De MER/tracéstudie voor de rijksweg 34/36, de omleiding Ommen, is nagenoeg afgerond. De omleiding Ommen is vooral van belang om de verbinding tussen Hoogeveen en Twente te verbeteren. De provincie heeft een voorkeur voor het tracé ten noorden van het Ommerbos, omdat dit tracé het verkeerskundige probleem het beste oplost en het best voldoet in de integrale afweging van alle belangen. De bestaande weg ten oosten van Ommen tot aan de omleiding dient een erfontsluitingsweg te worden zodat de bestaande doorsnijding van de ecologische hoofdstructuur minder belastend wordt voor de natuur. In het Streekplan is een ruimtelijke reservering opgenomen voor het voorkeurstracé. Zonodig kan een alternatief tracé via een streekplanuitwerking opgenomen worden. Voor de uitvoering van de projecten rijksweg 35 en rijksweg 34/36 is één gezamenlijk financieel kader gesteld. Om deze projecten binnen deze financiële randvoorwaarden uit te kunnen voeren, moet bij beide projecten
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
107
naar versoberingen gezocht worden. Met de uitvoering van beide projecten zal naar verwachting in 2005 worden begonnen. De provincie staat voor een versnelde aanleg van de A15 tussen Ressen en de A12 en de versnelde doortrekking van de A18 (Varseveld-Twente). Deze weg verbindt de internationale corridor Randstad-Arnhem/Nijmegen-Roergebied met de WestOost corridor, wat een ontlasting voor de A1 (Randstad-Deventer-Twente) betekent. Tot slot is het beleid erop gericht de verbinding Zwolle-Lelystad (rijksweg 23) op termijn als een autoweg uit te voeren. VAARVERBINDINGEN Doel- en taakstellingen • •
opname van het Twente-Mittelland-kanaal in het Trans Europees Netwerk; het huidige vaarwegennet wordt gehandhaafd en, waar nodig, versterkt.
De provincie draagt zorg voor een vaarwegennet, inclusief voorzieningen, dat is afgestemd op de groeiende behoefte aan goederenvervoer (en recreatietoervaart) over water en bevordert een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer (beroeps- en recreatievaart). Er zijn studies gaande over optimalisering van de kunstwerken van het Twentekanaal, het capaciteitstekort van het Meppelerdiep en de toekomstvisie voor de IJssel, onder andere in verband met de doorvaarthoogten, de breedte van de bruggen en de krappe bochten.
108
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Voor het Twenthe-Mittellandkanaal is in het Streekplan een studietracé gereserveerd. De reservering ten noorden van Almelo komt, omdat gewenste ruimtelijke ontwikkelingen daardoor te zeer belemmerd worden, te vervallen. De provincie blijft zich inzetten voor opname van het kanaal in het Trans Europees Netwerk (TEN). Dit is een eerste stap naar mogelijke realisering. In het kader van de beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland wordt de route tussen het IJsselmeergebied en de Friese meren geoptimaliseerd.
LUCHTVERBINDINGEN De luchthaven Twente maakt gebruik van de aanwezigheid van de militaire vliegbasis. Voor het bedrijfsleven in Twente, de zakelijke dienst-verlening en de kennisintensieve sectoren is de aanwezigheid van de luchthaven van belang. Het gebruik van het vliegveld Twente door civiele luchtvaart is vanuit milieuoverwegingen minder gewenst. De geluidzonering rond de vliegbasis vormt een belemmering voor stedelijke ontwikkelingen. Uitgaande van de aanwezigheid van de vliegbasis is het extra indirecte ruimtebeslag door het civiele medegebruik gering. Het civiele medegebruik van de luchthaven kan daarom gecontinueerd worden.
4.3.3
REGIONALE VERBINDINGEN
Doel- en taakstelling •
ontwikkelen van een geïntegreerd openbaar vervoerssysteem op regionaal niveau.
Dit integraal openbaar vervoersproduct moet, door een verbeterde samenhang, een meer wervend karakter en een grotere beschikbaarheid een zo groot mogelijke bijdrage leveren aan de bereikbaarheid, het terugdringen van de automobiliteit (dit speelt met name tussen de steden) en aan het vervullen van de sociale functie. SPOORVERBINDINGEN Doel- en taakstelling •
de provincie bevordert de ontwikkeling van light-rail in en om stedelijke gebieden.
In het Provinciaal verkeers- en vervoersplan is aangegeven welke spoorverbindingen verbetering behoeven. De ruimtelijke consequenties daarvan zijn gering. De bestaande railinfrastructuur kan benut worden voor light-rail in de stedelijke agglomeraties. Light-rail kan vooral in het woon-werkverkeer een grote functie vervullen. Nadere studie zal uitsluitsel moeten geven over de haalbaarheid van de locaties voor haltes aan light-railverbindingen. Het gaat naar ons idee om de volgende potentiële locaties: Aadorp, Bathmen, Bergentheim, Deventer-Kloosterlanden, Deventer-Noord, Enschede-Eschmarke, Enschede-Glanerbrug, HengeloWestermaat, Kampen, Staphorst, Zwolle-Stadshagen/Westenholte, Zwolle-Windesheim en ZwolleZuid/Ittersum. WEGVERBINDINGEN In de huidige situatie is de regionale bereikbaarheid per auto redelijk goed te noemen. Lokaal ontstaan tijdens de spitsuren echter wel steeds meer problemen op de weg, vooral in en nabij de
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
109
steden. Het uitsluitend tegemoet komen aan de vraag door realisering van meer weginfrastructuur blijkt echter geen goed antwoord op deze bereikbaarheidproblemen. Het stimuleert het gebruik van de auto, waardoor de problemen na verloop van tijd weer toenemen. Geleiding van de mobiliteit door maatregelen gericht op het bevorderen van milieuvriendelijker vervoerswijzen moet voorop staan. Er kan echter niet volledig volstaan worden met niet-infrastructurele maatregelen. Met name voor de verschillende stedelijke gebieden en directe omgeving zal een afgewogen pakket van maatregelen uitgevoerd moeten worden om de bereikbaarheidsproblemen het hoofd te bieden. De provincie wil samen met het Rijk, de Regio Twente, de steden en de omliggende gemeenten voor de afzonderlijke stedelijke gebieden en directe omgeving tot een planmatige aanpak van de huidige en toekomstige bereikbaarheidsproblemen komen. De resultaten hiervan zullen bij het opstellen van het volgende PVVP worden meegenomen en zonodig via een herziening van het Streekplan of een streekplanuitwerking in het Streekplan worden opgenomen. We zijn bereid mee te investeren in gezamenlijke maatregelen en projecten. Via een regionaal mobiliteitsfonds kan dit vorm krijgen. Actie •
de provincie zal gezamenlijk met het Rijk, de Regio Twente, de steden en de omliggende gemeenten projectmatig en bundelsgewijs nagaan welke maatregelen en projecten nodig zijn om de bereikbaarheid van de steden in alle modaliteiten te waarborgen.
VAARVERBINDINGEN Doel- en taakstellingen • •
uitbouw van het kanaal Almelo-De Haandrik naar 800-1.000 ton; verruiming van het Twentekanaal.
Vaarwegen zijn een belangrijk onderdeel van de infrastructuur van Overijssel, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart. Belangrijke industrieterreinen en toeristische centra zijn via een net van vaarwegen over water te bereiken en dragen bij aan de verdere economische ontwikkeling van de regio. Voor bepaalde bedrijven is ligging aan groot vaarwater een belangrijke vestigingsfactor. Mede hiertoe zal het Twentekanaal worden verruimd tot vaarklasse Va. en het kanaal Almelo-De Haandrik geschikt worden gemaakt voor 800-1.000 tons scheepvaart. In het kader van het gebiedsgerichte beleid zijn onderzoeken gestart naar de mogelijkheden van verruiming van de vaarmogelijkheden in Noordwest-Overijssel.
4.3.4
VERKEERSVEILIGHEID
De provincie Overijssel stelt zich een structurele vermindering van het aantal doden en gewonden in het verkeer tot doel. Hiertoe voert de provincie zowel niet-infrastructurele maatregelen als infrastructurele maatregelen uit. De infrastructurele maatregelen hebben ruimtelijke consequenties. Op 3 februari 1999 hebben Provinciale Staten een streefbeeld voor de wegencategorisering in Overijssel buiten de bebouwde kom vastgesteld (zie kaart 17). De wegen zijn onderverdeeld naar stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Enkele wegen, zoals de weg Zwolle-Hardenberg en Raalte-Ommen, zullen in de toekomst uitgebouwd worden tot stroomwegen, andere tot erftoegangswegen. De ruimtelijke inrichting van de provincie zal rekening houden met deze onderverdeling. Bedrijventerreinen dienen in principe door gebiedsontsluitingswegen ontsloten te worden. Van een aantal kernen wordt het woon- en leefmilieu door het doorgaande verkeer zwaar belast. Herinrichting van de verkeersruimte kan soms een oplossing bieden. Blijkt dit geen verantwoorde mogelijkheden te bieden dan kan een omleiding noodzakelijk zijn. De provincie heeft in het PVVP aangegeven welke traversen met voorrang moeten worden aangepakt.
110
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Actie • de provincie zal komen tot een intensivering van de aanpak van de prioritaire groep traversen.
4.3.5
FIETS- EN OV-VRIENDELIJKE INRICHTING VAN STEDEN EN DORPEN
Doel- en taakstelling •
steden en dorpen moeten bij de inrichting van woon-, werk- en voorzieningenlocaties fietsen OV-vriendelijker worden ingericht.
Zoals al eerder is beschreven, zet de provincie vooral in op het stimuleren van het gebruik van meer milieuvriendelijke vervoerswijzen. Steden en dorpen moeten bij de inrichting van nieuwe woon-, werk- en voorzieningen-locaties, evenals bij de herinrichting van bestaande woon-, werk- en voorzieningen-locaties, fiets- en OV-vriendelijker worden ingericht. Het benodigde parkeeroppervlak moet in relatie hiermee kritisch worden bekeken. Van gemeenten wordt gevraagd dat ze bij het opstellen van structuur- en bestemmingsplannen voor nieuwe
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
111
woon-, werk- en voorzieningenlocaties nadrukkelijk aandacht besteden aan de consequenties voor het gebruik van het openbaar vervoer, de fiets en de auto, alsmede de daarmee samenhangende verkeersveiligheidsaspecten en het benodigde parkeeroppervlak (zie paragraaf 4.1.4.1). Om het gebruik van de fiets in de steden verder te stimuleren, is een goed hoofdfietsroutenetwerk gewenst, dat tevens een goede aansluiting biedt op OV-haltes met voldoende stallingsvoorzieningen zodat ketenvervoer aantrekkelijk wordt en aansluit op het hoofdfietsroutenetwerk van nabij gelegen steden. Het gaat hierbij niet alleen om vrijliggende fietspaden, maar ook om veilige fietsroutes via woonstraten. Routes dienen bovendien sociaal veilig te zijn. Beperking van de automobiliteit zal verder bevorderd worden door aanleg van transferia en P+R-terreinen, waar overstap van de auto in meer milieuvriendelijke vervoerswijzen mogelijk is. De transferia zouden aan de randen van de steden gesitueerd moeten worden (zie ook het Milieubeleidsplan). Actie •
de provincie zet zich in voor de realisering van fietsvoorzieningen in/nabij de steden, passend in een door de steden opgesteld fietsstimuleringsplan.
4.3.6
GOEDERENVERVOER
Doel- en taakstellingen • • • • •
realisering van de weg-waterterminal in Hengelo realisering van de Zuiderzeehaven Kampen realisering van containeroverslag via Katwolderhaven in Zwolle realisering op termijn van een natte overslag in Deventer regionale en/of stadsdistributiecentra in Twente en op termijn regio Kampen/Zwolle
Naast infrastructurele maatregelen is het realiseren van regionale overslagcentra essentieel om milieuvriendelijke wijzen van goederenvervoer verder te stimuleren. Het Regionale Overslag Centrum (ROC) te Kampen is sinds kort operationeel. De provincie realiseert samen met het bedrijfsleven een weg-waterterminal voor containervervoer in Hengelo. Deze zal naar verwachting in 2001 gerealiseerd zijn. Op de functiekaart is deze locatie aangegeven. De provincie zet zich in voor de realisering van de Zuiderzeehaven Kampen. Deze short sea port biedt complementair en ter versterking van de knooppuntfunctie van Zwolle toegang tot zware, extensieve en watergebonden industrie. De provincie zet zich in voor realisering van containeroverslag voor vervoer over water in de regio Kampen/Zwolle. Samen met provincie Gelderland en het Rijk wordt in de Stedendriehoek (Deventer/ Zutphen/Apeldoorn) gekeken naar mogelijkheden van natte overslag. Samen met de gemeente Deventer wordt hierbij gekeken naar de mogelijkheden van een natte overslag voor bulk- en/of stukgoederen in de haven van Deventer. In de regio Coevorden/Hardenberg is samen met de provincie Drenthe een onderzoek gaande naar de mogelijkheden van een natte overslag langs de vaarweg Almelo-Coevorden. In Coevorden is een aanzet gemaakt tot de mogelijke realisering van een natte overslag. De provincie zet zich in om het natte bedrijventerrein in Hardenberg hierin een complementaire rol te laten spelen. De provincie zet zich in voor het verbeteren van ontsluiting van bedrijventerreinen en de mogelijkheden van kleinschalige natte overslagvoorzieningen. Ter verbeteren van de stedelijke bereikbaarheid en de beperking van het goederenvervoer over de regionale aanvoerwegen zal het bundelen van distributie over de weg bevorderd worden. De provincie wil hiervoor de mogelijkheden nagaan voor realisering van regionale en/of stadsdistributiecentra in Twente en op termijn de regio Kampen/Zwolle.
112
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4.4
BIJZONDERE ONDERWERPEN
4.4.1
WATERHUISHOUDKUNDIGE INFRASTRUCTUUR
Doel- en taakstellingen • •
ruimtelijke ontwikkelingen in het winterbed van de rivieren worden beoordeeld aan de hand van de beleidslijn Ruimte voor de rivier; ten behoeve van de berging van water bij extreme hoogwaterafvoer zullen wateropvanggebieden aangewezen worden.
De waterhuishoudkundige infrastructuur maakt het mogelijk het waterbeleid ten aanzien van de kwaliteit en de kwantiteit van het water uit te voeren. Het waterbeleid is afgestemd op het ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk beleid geeft via de zonering van de groene ruimte en het aanduiden van gewenste stedelijke ontwikkelingen aan welke functie zich waar kan ontwikkelen. In het waterbeleid vindt een vertaling van het ruimtelijk beleid plaats naar het te voeren waterbeheer door de waterschappen. Daarbij zijn keuzes aan de orde tussen enerzijds het benutten van water voor economische doeleinden en anderzijds het gebruik van het water om de kwaliteit van de leefomgeving te verhogen. Om die keuzes tot uitdrukking te brengen werkt het waterbeleid met streefbeelden voor het te voeren waterbeheer in stroomgebieden. De streefbeelden voor het te voeren waterbeheer in een gebied zijn afgestemd op het voor dat gebied geldende gebiedsprofiel. In het Waterhuishoudingsplan (paragraaf 4.3.1) wordt de systematiek van de streefbeelden nader uiteengezet. Op de plankaart bij het Waterhuishoudingsplan is aangegeven welk streefbeeld voor een gebied wordt voorgestaan. Het waterbeleid werkt met streefbeelden voor waterkwaliteit voor bepaalde stroomgebieden. In het Waterhuishoudingsplan is aangegeven welk streefbeeld voor een gebied geldt. Dit streefbeeld is afgestemd op de voor dat gebied geldende gebiedsprofiel. Ter bescherming tegen hoog water worden van oudsher waterkeringen aangelegd. Deze waterkeringen kunnen naast hun waterbouwkundige functie een waarde hebben als een cultuurhistorisch waardevol landschapselement, of voor de recreatie en het verkeer. Bij veranderingen in deze waterkeringen dient een afweging van de verschillende in het geding zijnde belangen plaats te vinden. De hoofdwaterkeringen zijn op de belemmeringenkaart weergegeven. HOOG WATER Extreem hoog water in de Overijsselse rivieren kan voor de omwonenden gevaar voor overstroming met zich brengen. Om de gevolgen van extreem hoog water te beperken wordt nieuwbouw in het winterbed van de rivieren en uitbreiding van bestaande bebouwing in principe niet toegestaan. Een stringente toepassing van de beleidslijn ‘Ruimte voor de rivier’ is noodzakelijk om de nog aanwezige ruimte voor de rivier te behouden. In onze circulaire met betrekking tot de ruimtelijke vertaling van deze beleidslijn wordt hieraan afzonderlijk aandacht gegeven. In aansluiting op deze beleidslijn wordt ook gestudeerd op een pakket maatregelen dat de afvoeren bergingscapaciteit van de rivieren moet vergroten. Dit met het oog op het voorkomen van een verdere stijging van de maatgevende hoogwaterstanden. Voorbeelden van maatregelen zijn landinwaarts verplaatsen van waterkering, wateropvanggebieden (zie hierna), afgraven uiterwaarden, nevengeulen. Voor de Rijn en de zijtakken, waaronder de IJssel, wordt in landelijk verband gewerkt aan het nationale programma rivierverruiming. Onderdeel daarvan is een pakket van maatregelen, zoals: dijkverlegging/rivierverruiming, ‘groene rivier’ bij Kampen, wateropvanggebieden, reductie opwaaiing IJsselmeer en uiterwaard-, krib- en zomerbedverlaging. Bij het formuleren van maatregelen wordt gerekend met een vergroting van de topafvoer. De uitvoering zal plaatsvinden in de periode 2000 tot 2015. Rivierverruiming kan in belangrijke mate bijdragen aan de realisering van
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
113
de PEHS en mogelijk ook aan andere belangen, zoals scheepvaart, natuurontwikkeling, landschap, delfstoffenwinning en recreatie. De ontwikkeling van (binnendijkse) bedrijventerreinen en woningbouwlocaties biedt daarnaast kansen in relatie tot rivierverruiming (‘veiligheid met meerwaarde’). Wij zien voor de provincie een nadrukkelijke rol weggelegd voor het afwegen van de verschillende maatregelen die in een riviertraject kunnen worden genomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een ruimtelijke afweging. Deze rol willen wij overigens in goed overleg met betrokkenen vervullen. De planuitwerking zal waar nodig worden gevolgd of worden gecombineerd met een herziening of uitwerking van het Streekplan en zal zijn doorwerking moeten krijgen in bestemmingsplannen. Ook voor de Overijsselse Vecht en andere stroomgebieden is een vergelijkbaar pakket van maatregelen in voorbereiding. Ten behoeve van de opvang van extreem hoogwaterafvoer zullen wateropvanggebieden in een nog op te stellen partiële herziening van het Streekplan aangeduid worden. Binnen deze gebieden zal een aangepast water- en ruimtelijk beleid gaan gelden. Het huidig grondgebruik zal gehandhaafd worden en nieuwe ontwikkelingen zullen schadevrij moeten worden gerealiseerd. Welke restricties van toepassing zijn hangt af van het beoogde gebruik van dat gebied als wateropvanggebied. Hoogwatermaatregelen kunnen vaak gecombineerd worden met andere functies. Zo is een goed samengaan met de meeste vormen van landbouw mogelijk. Na aanwijzing van deze gebieden zullen erbinnen geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan die de inrichting van een retentiegebied onmogelijk maken. Te denken valt hierbij aan woningbouw en bedrijventerrein van enige omvang, verblijfsrecreatie en grootschalige glastuinbouw. De wateropvanggebieden in voorbereiding zijn opgenomen op de plankaart waterhuishouding, evenals het Kampereiland waaraan deze waterhuishoudkundige functie van wateropvanggebied reeds is toegekend in het kader van de besluitvorming rondom de keersluis Ramspol (zie het Waterhuishoudingsplan). Actie •
4.4.2
via een herziening van het Streekplan en Waterhuishoudingsplan zullen wateropvanggebieden aangewezen worden.
WATERWINNING
Hoofdlijnen •
Bij de ruimtelijke ordeningsbijdrage aan de bescherming van het grondwater is uitgangspunt, dat in grondwaterbeschermingsgebieden verontreiniging van het grondwater met schadelijke stoffen dient te worden tegengegaan door: - het bevorderen van functies die bijdragen aan kwalitatief goed grondwater; - het stellen van voorwaarden aan functies, teneinde het risico van grondwaterverontreiniging te verkleinen; het weren van functies die risico van grondwaterverontreiniging met zich meebrengen.
Doel- en taakstellingen • • • •
114
gezien het belang dat de provincie hecht aan een goede kwaliteit van het drinkwater worden de bestaande en de toekomstige drinkwaterwinningen planologisch beschermd; om de nadelige gevolgen van de grondwaterwinning in de toekomst en conflicten met andere (ruimtelijke) belangen zoveel mogelijk te voorkomen streeft de provincie naar duurzame winningen; voor het veilig stellen van de drinkwatervoorziening voor de lange termijn wordt het intrekgebied van de winning Koppelerwaard/Zalk aangegeven; het ruimtelijk beleid richt zich op het weren of regelen van strijdige functies en het bevorderen van harmonierende functies binnen de beschermings- en intrekgebieden.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
ALGEMEEN (ZIE OOK HET WATERHUISHOUDINGSPLAN EN MILIEUBELEIDSPLAN) Om te voorzien in de behoefte aan drinkwater vindt in Overijssel op meerdere plaatsen waterwinning plaats. De vraag naar drinkwater is de laatste jaren vrij constant. Dit komt onder meer door waterbesparingsmaatregelen en omdat steeds meer bedrijven en particulieren gebruik maken van eigen winningen. Grondwater is het meest geschikt voor de bereiding van drinkwater. Als dat niet goed duurzaam gewonnen kan worden of in onvoldoende mate voorradig is, gaat de voorkeur uit naar oevergrondwater, en vervolgens naar oeverinfiltraat. Als laatste komt oppervlaktewater in aanmerking. Gezien het belang dat de provincie hecht aan een goede kwaliteit van het drinkwater worden de bestaande en de toekomstige drinkwaterwinningen planologisch in het Streekplan beschermd (zie kaart 18). De planologische bescherming van de winning betreft zowel de intrekgebieden en als de grondwaterbeschermingsgebieden. Intrekgebieden zijn de gebieden van waaruit het grondwater van een bepaalde winning afkomstig is.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
115
Grondwaterbeschermingsgebieden zijn de gebieden rondom de winningen waar de verblijfstijd van het water maximaal 25 jaar is. Aan de drinkwaterwinning kleven soms voor de omgeving ook bezwaren. Te denken valt hierbij aan verdroging van gebieden in de nabijheid van een drinkwaterwinning of belemmeringen voor de uitbreiding van stedelijk gebied. Om de nadelige gevolgen van de grondwaterwinning in de toekomst en conflicten met andere (ruimtelijke) belangen zoveel mogelijk te voorkomen streeft de provincie naar duurzame winningen. Een duurzame winning is goed ingepast in de omgeving, veroorzaakt geen verdroging en er zijn geen conflicten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Drinkwaterwinningen dienen zoveel mogelijk verweven te zijn met harmoniërende functies zoals (niet verdrogingsgevoelige) natuur, extensieve recreatie, park of extensieve landbouw. De kwaliteit van het grondwater voor de bereiding van drinkwater is bij zo’n duurzame winning hoog. Voor het veilig stellen van de drinkwatervoorziening voor de lange termijn is het gebied Koppelerwaard/Zalk tussen Zwolle en Kampen als (potentiële) toekomstige waterwinlocatie aangegeven. Vanwege het streven om gebieden zoveel mogelijk zelfvoorzienend te laten zijn in hun drinkwaterbehoefte heeft de provincie samen met Vitens en waterschap Regge en Dinkel onderzoek gedaan naar nieuwe winlocaties. Uit dit onderzoek zijn enige potentiële locaties naar voren gekomen. Een potentiële nieuwe winning of de uitbreiding van een bestaande winning kan door middel van een streekplanuitwerking in het streekplan worden opgenomen. Bij de uitwerking worden de aspecten die worden genoemd in T6, onderdeel Nieuwe winningen, beoordeeld en afgewogen. GRONDWATERBESCHERMINGSGEBIEDEN Het grondwater in deze gebieden wordt door maatregelen beschermd om de waterwinning voor een periode van 25 jaar zo veel mogelijk veilig te stellen. In het Milieubeleidsplan en het onderliggende Beleidsplan grondwaterbescherming staat het beleid ten aanzien van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater dat ten behoeve van menselijke consumptie (drinkwater, levensmiddelen- en voedingsindustrie) wordt onttrokken. Het beleid is vooral gericht op de bescherming van de openbare drinkwaterwinningen. De Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel (VFLO) kent in dat verband een verbodsstelsel voor allerlei handelingen en activiteiten. Ook bevat de VFLO een lijst van verboden inrichtingen. In het Waterhuishoudingsplan zijn de kwantiteitsbeheersmaatregelen vermeld behorend bij dat beleid. Uitgangspunt van het beschermingsbeleid voor openbare drinkwaterwinningen is preventie: het voorkomen van risicovolle activiteiten. Een ander uitgangspunt is het voorzorgprincipe: nieuwe risicovolle activiteiten worden uit voorzorg verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. Het ruimtelijke beleid richt zich daarom op het weren of regelen (aan voorwaarden verbinden) van strijdige functies en op het bevorderen van harmoniërende functies binnen de beschermingsgebieden (zie toelichting T.6). Op de functiekaart zijn, om het belang van bescherming van de waterwinning tot uitdrukking te brengen, de grondwaterbeschermingsgebieden indien deze niet reeds om andere redenen tot zones II, II of IV behoren, van de aanduiding zone II voorzien. Op de belemmeringenkaart zijn de grondwaterbeschermingsgebieden globaal aangegeven. De exacte begrenzing is vastgelegd in de VFLO. Het gaat om bestaande winningen en om de nog te ontwikkelen winning Vechterweerd. FUNCTIEVERANDERINGEN IN GRONDWATERBESCHERMINGSGEBIEDEN In het beschermingsbeleid is het voorzorgsbeginsel leidend. Dat betekent dat risicovolle activiteiten en functies in principe worden geweerd. Wanneer zich functiewijzigingen aandienen zal in alle gevallen moeten worden voorkomen dat de situatie, met het oog op de bescherming van het grondwater, verslechtert (stand-still principe). Indien mogelijk zal voor een verbetering moeten worden gekozen (stap-vooruit principe). Bij risicovolle activiteiten/-functies (zie toelichting T6, onderdeel Functies in grondwaterbeschermingsgebieden) is een stapvooruit zelfs een vereiste. Een stap-vooruit wordt gezet als de nieuwe bestemming/functie minder risico’s oplevert voor de kwaliteit van het grondwater dan de bestaande bestemming/functie. Om een stap-vooruit te bereiken, kunnen effectreducerende (mitigerende) maatregelen
116
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
noodzakelijk zijn, bij voorkeur ter plaatse of anders in de nabije omgeving. De stand-still of stap-vooruit moet worden aangetoond bij de Watertoets en in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Grotere en grootschalige risicoactiviteiten zijn in principe uitgesloten of zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden toegestaan. Voorwaarde is dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang en dat redelijke alternatieven buiten het beschermingsgebied ontbreken. Dit is afhankelijk van de specifieke locale situatie en zal per geval moeten worden beoordeeld. Algemene criteria hiervoor ontbreken. Daarnaast moet een stap-vooruit worden gezet, bij voorkeur door het nemen van effectreducerende maatregelen ter plaatse of in de nabije omgeving. Wanneer de effecten ter plaatse onvoldoende kunnen worden gereduceerd, is compensatie op gebiedsniveau toegestaan (door uitruil van functies via de saldobenadering). In dat geval moet de stap-vooruit worden aangetoond in een gebiedsvisie. De gebiedsvisie wordt betrokken bij de Watertoets en de waterparagraaf van het bestemmingsplan. De toepassing van de saldobenadering moet passen binnen de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water: er is geen achteruitgang van de waterkwaliteit toegestaan. Bij nieuwe stedelijke functies in gebieden waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn, achten wij de voorwaarden van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven onevenredig zwaar. Als een dergelijke ingreep uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig wordt geacht en de nieuwe functie, in relatie tot de reeds aanwezige risicofactoren in het gebied, geen extra risico’s met zich meebrengt, kan realisering van de ingreep via een afwijkingsprocedure overeenkomstig paragraaf 5.5 van dit streekplan worden toegestaan. Aan de hand van de gebiedsvisie moet in het bestemmingsplan een “stap vooruit” in het beschermingsniveau worden gegarandeerd. Voor de toepassing van dit stap-vooruit principe verwijzen wij naar wat hierboven is gesteld. Het betreft hier onder andere (een deel van) de grondwaterbeschermingsgebieden van de drinkwaterwinningen Engelse Werk (Zwolle), Goor, Hasselo (Hengelo), Losser, Nijverdal, Weerseloseweg (Enschede) en Wierden. Ten aanzien van de functie woningbouw geldt voorts het volgende: De bouw van één of enkele individuele woning(en) (mits geen onderdeel van een groter woningbouwplan) in een grondwaterbeschermingsgebied is toegestaan als uit de watertoets blijkt dat de bouw geen vergroting van de risico’s met zich meebrengt (standstill). De voorwaarde van stap-vooruit geldt alleen bij nieuwe woningbouw in grotere aantallen (meer dan 10 woningen). Bij de grotere en grootschalige woningbouwprojecten geldt ook de eis van een zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven elders, tenzij sprake is van beschermingsgebied met stedelijke functies (zie voorgaande alinea). Onder een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt in dit verband woningbouw in de stadsgewesten begrepen. (Zie T.6, bijlage I voor een schematische weergave en bijlage II voor een toelichting op de gebruikte begrippen).
INTREKGEBIEDEN Een waterwinning trekt grondwater aan uit een gebied dat groter is dan het grondwaterbeschermingsgebied. Deze intrekgebieden zijn bepaald op grond van meetgegevens en modelberekeningen en zijn op de belemmeringenkaart aangegeven. FUNCTIEVERANDERINGEN IN INTREKGEBIEDEN Net als bij de grondwaterbeschermingsgebieden wordt realisering bevorderd van functies die harmoniëren met de functie waterwinning (zie T.6 Functies grondwaterbeschermingsgebieden). Grootschalige risicoactiviteiten en -functies worden in de intrekgebieden zoveel mogelijk geweerd (preventie en voorzorg). Alleen bij zwaarwegende maatschappelijke belangen en wanneer buiten het intrekgebied redelijke alternatieven ontbreken, kan realisering van deze ingrepen worden toegestaan. Daarnaast moet een stap-vooruit worden gezet (zie hierboven bij functieverandering in grondwaterbeschermingsgebieden). Voor grootschalige stedelijke functies in intrekgebieden waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn, geldt wat daarover is vermeld onder Grondwaterbeschermingsgebieden, met dien verstande dat voor het toestaan van
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
117
stedelijke functies met inachtneming van de genoemde voorwaarden geen afwijkingsprocedure hoeft te worden gevolgd. In sommige intrekgebieden is de stap-vooruit redelijkerwijs niet haalbaar, omdat het intrekgebied voor een groot deel in beslag wordt genomen door stedelijke functies, zoals de intrekgebieden van de winningen Engelse Werk en Wierden. De minimale eis blijft dan dat er geen achteruitgang van de waterkwaliteit is toegestaan. Aan de normale uitoefening van de landbouw worden in intrekgebieden geen ruimtelijke beperkingen opgelegd. Wij vragen Vitens en gemeenten om samen gebiedsvisies op te stellen voor de intrekgebieden van drinkwaterwinningen, waarbij nagegaan wordt op welke wijze gestimuleerd kan worden dat een steeds betere situatie gaat ontstaan voor de drinkwaterwinning. Acties •
•
de provincie bevordert het duurzaam maken van de drinkwaterwinningen door te stimuleren dat in grondwaterbeschermingsgebieden voorkomende functies, die op gespannen voet staan met de belangen van de waterwinning, worden omgezet in functies die zich beter met die belangen verdragen; opstellen van gebiedsvisies voor intrekgebieden van waterwinningen door Vitens in samenwerking met gemeenten.
4.4.3
OPPERVLAKTEDELFSTOFFEN
Doel- en taakstelling •
voldoende winningsmogelijkheden scheppen om aan de met het Rijk overeengekomen taakstelling voor beton- en metselzand te voldoen.
Ten behoeve van het scheppen van winningsmogelijkheden voor beton- en metselzand is Overijssel met het Rijk en de andere betrokken provincies een voorlopige taakstelling overeengekomen voor de periode tot 2009, die in het structuurschema Oppervlaktedelfstoffen is vastgelegd. Vanwege de lange voorbereidingstijd voor het ontwikkelen van nieuwe beton- en metselzandwinningen wordt, conform het structuurschema, in het Streekplan een zichttermijn gehanteerd tot circa 2020. De winzones zijn aangegeven op de functiekaart en op de belemmeringenkaart. De begrenzing van de winzones is globaal. Binnen de winzone wordt een winplaats ingericht waarbinnen de daadwerkelijke winning zal plaatsvinden. In het kader van de inrichting van een winplaats wordt de exacte grens daarvan bepaald. Binnen de winzones worden grootschalige ontwikkelingen, zoals woningbouw, bedrijventerreinen, nieuwe infrastructuur en andere grootschalige bebouwingscomplexen, die de inrichting van een winplaats onmogelijk maken, geweerd. Voor alle winzones geldt dat de bestemming en eindfunctie van de winplaats in het kader van de bestemmingsplanprocedure nader bepaald worden. Daarnaast vindt de vergunningverlening op basis van de Ontgrondingenwet en de Wet Milieubeheer plaats. Zo mogelijk dienen de inrichting en de wijze van exploitatie mede bepaald te worden door de toekomstige eindfunctie van het residu. Voor het veiligstellen van de grondstofvoorziening van de kalkzandsteenfabriek in de gemeente Hardenberg wordt de winzone De Dooze als winzone voor kalkzandsteenzand aangeduid. Uitgangspunt daarbij is dat de waterhuishouding van de Engbertsdijksvenen niet nadelig door de winning beïnvloed wordt. Ter reservering van winningsmogelijkheden voor beton-en metselzand na 2008 is in de Mastenbroekerpolder een winzone aangewezen. Bij de inrichting van een winplaats binnen de winzone zal rekening gehouden moeten worden met de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Mastenbroekerpolder. Dit geldt tevens voor de waarden van de uiterwaarden van het Zwarte Water. Om tijdig te kunnen voorzien in de Twentse behoefte aan beton- en metselzand en mede gelet op de gewenste spreiding van winzones, is ten zuidoosten van Vriezenveen de nieuwe winzone Oosterweilanden opgenomen. Deze winzone vervult tevens een bufferfunctie tussen Almelo en Vriezenveen. Teneinde de productiemogelijkheden voor de bestaande beton- en metselzandwinning de Domelaar ook voor de langere termijn veilig te stellen, is het gebied de Haverlanden, als
118
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
uitbreiding van de bestaande winning de Domelaar, eveneens als winzone in het Streekplan aangeduid. De noodzaak van substantiële uitbreiding van bestaande of aanwijzing van nieuwe winzones gedurende de planperiode wordt niet voorzien. Naar verwachting bestaan binnen de winzones voldoende winningsmogelijkheden om zowel aan de behoefte aan ophoogzand als aan de voorlopig overeengekomen taakstelling voor beton- en metselzand tot circa 2020 te kunnen voldoen. Indien niet aan de taakstelling kan worden voldaan, zal in de eerste plaats naar substantiële uitbreiding van bestaande winzones worden gezocht. Afhankelijk van de in het geding zijn-de belangen zal dan in principe met een uitwerking van het Streekplan kunnen worden volstaan. Indien, na afweging van de in het geding zijnde belangen, uitbreiding van bestaande winzones niet tot de mogelijkheden behoort, zal via een herzieningsprocedure een nieuwe winzone worden aangewezen om aan de overeengekomen taakstelling te kunnen voldoen. Naast primaire winningen zijn secundaire winningen, bijvoorbeeld voor ruimte voor de rivier, aanvaardbaar als die functioneel worden uitgevoerd. Oppervlakteontgrondingen zijn slechts toelaatbaar ter verbetering van de cultuurtechnische toestand van landbouwgronden en kunnen in principe plaatsvinden in de zones I en II en incidenteel in zone III. Aanvragen voor oppervlakte-ontgrondingen worden in het kader van de vergunningverlening op de toelaatbaarheid beoordeeld, mede tegen de achtergrond van de gebiedskwaliteiten. Daarbij wordt een zwaar gewicht toegekend aan handhaving van kenmerkend reliëf.
4.4.4
HOOGSPANNINGS- EN BUISLEIDINGEN
Doel- en taakstelling •
om versnippering tegen te gaan zal aanleg van nieuwe leidingen op gebundelde wijze plaatsvinden
Voor de aanleg van hoofdtransportleidingen ten behoeve van gas- en olietransport worden in het Streekplan zones gereserveerd. In deze zones, die op de belemmeringenkaart zijn aangegeven, worden grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijke aanleg van leidingen kunnen blokkeren niet toegestaan. Waar bestaande hoogspanningslijnen een goede ruimtelijke ontwikkeling van steden en dorpen belemmeren zal, in overleg met de elektriciteitsmaatschappij naar een oplossing (verkabeling of een ander tracé) gezocht moeten worden. Verkabeling van (delen van) bestaande 110 kV-lijnen in gebieden met bijzondere natuur- en landschapskwaliteiten is in sommige gevallen wenselijk. De 110 kV-lijn door de Barsbekerbinnenpolder en die door het Wierdense Veld bij Nijverdal komen daarvoor als eerste in aanmerking. Bij de aanleg van de 380 kV-lijn Zwolle- Eems is met de elektriciteitsbedrijven afgesproken dat uiterlijk 2010 de 220 kV-lijn Zwolle-Hoogeveen wordt afgebroken (zie kaart 19). Het ligt in de verwachting dat omstreeks 2000, afhankelijk van de machine-inzet in Harculo, sanering van de hoogspanningslijnen tussen Hessenweg en Harculo mogelijk wordt. Met de Samenwerkende elektriciteitsproduktiebedrijven (SEP) is, in het kader van de besluitvorming over het tracé voor de 380 kV-lijn Zwolle-Eems, overeengekomen dat dit zal gebeuren.
Om telefoonverkeer met ultra korte golflengte mogelijk te maken zijn er straalpaden tussen de verschillende telefooncentrales. Binnen zo’n straalpad mogen geen hoge gebouwen of andere obstakels worden opgericht. De buisleidingzone, straalpaden en de hoogspanningsleidingen zijn opgenomen op de belemmeringenkaart. Actie •
de provincie zal met de electriciteitsmaatschappij zoeken naar oplossingen voor situaties waar hoogspanningslijnen een goede ruimtelijke ontwikkeling belemmeren
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
119
4.4.5
ENERGIE
Doel- en taakstelling •
de provincie zal een toename van het benutten van windenergie bevorderen
Energie is noodzakelijk voor alle menselijke en industriële activiteiten. De energievoorziening in de vorm van gas, elektriciteit en aardolie-producten geeft ruimtelijk weinig problemen. Het gebruik van energie voor transport, productie en verwarming belast het milieu met emissies in de vorm van S02, NOX en C02. Gezien de ernstige gevolgen van deze emissies voor het milieu (broeikaseffect, verzuring) wordt ernaar gestreefd deze belasting voor het milieu te reduceren. De ruimtelijke ordening kan hieraan een, zij het beperkte, bijdrage leveren. Een aantal van de mogelijkheden, die de provincie (mede) in het kader van de ruimtelijke ordening heeft, om de automobiliteit terug te dringen, is eerder naar voren gekomen. Daarnaast kan de ruimtelijke ordening via de stedenbouwkundige opzet invloed uitoefenen op de energiebehoefte van woonwijken. Bij het ontwerpen van een nieuwe woonwijk dient aandacht besteed te worden aan een optimale energie-infrastructuur (zie paragraaf 4.1.4.1).
120
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Besparing op energieverbruik is verder mogelijk door de benutting van de warmte die vrijkomt bij afvalverbranding en van de restwarmte van industriële productieprocessen (bijvoorbeeld door middel van stadsverwarming). Bij de locatie van woongebieden, bedrijventerreinen en bijvoorbeeld tuinbouwgebieden dient, waar relevant, hiermee rekening te worden gehouden. WINDENERGIE Doel- en taakstelling • de provincie stimuleert het opwekken van duurzame energie • in 2010 is tenminste 30 Megawatt vermogen aan windenergie opgesteld. Het benutten van windenergie levert een bijdrage aan een duurzame energievoorziening. De provincie wil dan ook de toepassing van deze energiebron bevorderen. In de bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) heeft de provincie met het Rijk en andere overheden afgesproken zich in te zetten voor het realiseren van tenminste 30 Megawatt (MW) in 2010. De provincie biedt daarom mogelijkheden voor plaatsing van windturbines in bepaalde delen van het buitengebied en op grotere bedrijventerreinen. Om de belangen van omwonenden, natuur en landschap en andere functies te beschermen zijn voorwaarden, handvatten en aandachtspunten geformuleerd. Het streekplan beschrijft de zoekgebieden en de voorwaarden voor het plaatsen van grote windturbines. Grote windturbines zijn turbines die een vermogen hebben van minimaal 1 MW per turbine. Door alleen grote turbines toe te staan kan, met een beperkt aantal en een beperkt ruimtebeslag, een aanzienlijke bijdrage geleverd worden aan de opwekking van duurzame energie. De plaatsing van kleine windmolens (tiphoogte maximaal 25 m) valt niet onder dit beleid. De invloed van deze kleine molens op de omgeving is relatief gering. Gemeenten kunnen hiervoor beleid formuleren en in bestemmingsplannen hiervoor een vrijstellingsbepaling opnemen. Windturbines die groter zijn dan 25 m (tiphoogte) en een vermogen hebben van minder dan 1 MW zijn niet toegestaan. Gemeentelijke plannen voor windturbines zullen beoordeeld worden aan de hand van de voorwaarden die op hoofdlijnen in deze streekplanherziening beschreven zijn en de nadere concretisering ervan in het door GS op te stellen uitvoeringskader. 1. Windturbines in het buitengebied In delen van het buitengebied kunnen grootschalige opstellingen van windturbines worden geplaatst. De zoekgebieden zijn aangegeven op kaart 19A. Een grootschalige opstelling omschrijft de provincie als een cluster of lijn van windturbines met een gezamenlijk vermogen van 10 MW of meer. Ook opstellingen, die ieder afzonderlijk niet grootschalig zijn, maar wel op korte afstand van elkaar staan en waarvan de plaatsing onderling is afgestemd, worden beschouwd als een grootschalige opstelling. Het buitengebied wordt voor windenergie ingedeeld in vier soorten gebieden (kaart 19A): - zoekgebieden voor windturbines (groen); - zoekgebieden met beperkingen voor windturbines (groen met rood raster); - gebieden waar geen kansen zijn voor windturbines (lichtrood); - gebieden die uitgesloten zijn voor windturbines (donkerrood). Voor deze gebieden is beleid geformuleerd dat hierna kort wordt beschreven. Een goed landschappelijk ontwerp is uitgangspunt voor alle opstellingen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met andere functies, zoals natuur, wonen, recreatie en toerisme. Zoekgebieden voor windturbines In de zoekgebieden (de groene gebieden op kaart 19A) zijn er kansen voor het plaatsen van grootschalige opstellingen van windturbines. Woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen, maar ook andere functies kunnen de mogelijkheden in de groene gebieden echter aanzienlijk beperken. Provinciale Staten hebben in maart 2004, op grond van de Beleidsvisie Noordoost-Overijssel ingestemd met het bieden van mogelijkheden voor het plaatsen van windturbines in de twee meest kansrijke gebieden Dalfserveld en Dedemsvaart-Zuid. Zie de toelichting op de streekplantekst en de bijbehorende Detailleringskaart Noordoost-Overijssel (kaart 29A).
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
121
Zoekgebieden met beperkingen voor windturbines In bepaalde zoekgebieden met natuur- en landschapswaarden kunnen beperkingen gelden voor de plaatsing van windturbines. De beperkingen zijn op kaart 19A met een rood raster aangegeven. Uit een belangenafweging zal moeten blijken of de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet wezenlijk worden aangetast. Het gaat om de volgende gebieden: a. Weidevogel- en ganzengebied en/of gebied voor andere wintergasten In deze gebieden kunnen windturbines alleen worden toegestaan langs infrastructuur, die al veel verstoring voor vogels geeft. Wanneer er belangrijke overwegingen zijn om hiervan af te wijken, kunnen ook elders in het gebied windturbines worden toegestaan. b. Gebieden grenzend aan gebieden met natuur- en landschapswaarden De plaatsing van windturbines in gebieden grenzend aan, of op korte afstand van gebieden met natuur en landschapswaarden kan een negatief effect hebben op deze waarden in de nabij liggende gebieden.
122
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Gebieden waar geen kansen zijn voor windturbines In de lichtrode kaartdelen van kaart 19A zijn gebieden opgenomen, die op grond van het detailonderzoek in Noordoost-Overijssel geen kansen bieden voor windturbines. Zie ook de toelichting op de streekplantekst en de bijbehorende Detailleringskaart Noordoost-Overijssel (kaart 29A). Gebieden die uitgesloten zijn voor windturbines Op kaart 19A zijn ook donkerrode gebieden aangegeven. Deze zijn uitgesloten voor windturbines. Het gaat hierbij om gebieden met belangrijke natuur- en landschapswaarden. Dit zijn: a. Wetlands, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten in het kader van de Natuurbeschermingswet; b. Provinciale Ecologische Hoofdstructuur; c. Zones III en IV van het streekplan; d. Besloten kleinschalig landschap; e. Waardevol ouder landschap; f. Nationale landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente. Er zijn ook geen windturbines toegestaan onder de militaire laagvliegroute en het aanvlieggebied van vliegveld Twente (funnel). 2. Windturbines op bedrijventerreinen De provincie staat grote windturbines toe op of bij bedrijventerreinen van tenminste 40 ha. Daar kunnen één of meer windturbines worden geplaatst. Dit geldt ook voor terreinen die het karakter hebben van een bedrijventerrein en in de toekomst nog te ontwikkelen bedrijventerreinen. Windturbines op bedrijventerreinen moeten in samenhang worden ontwikkeld met eventuele bestaande of nog te realiseren windturbines in de omgeving. In het algemeen moet rekening worden gehouden met landschappelijke aspecten en nabij gelegen functies zoals natuur, wonen, recreatie en toerisme. 3. Plaatsingsvoorwaarden De provincie spreekt zich niet uit over de exacte situering van windturbines. Gemeenten zullen de initiatieven voor het plaatsen van windturbines beoordelen op basis van een nadere verkenning van de lokale situatie. De initiatieven moeten voldoen aan de voorwaarden in deze partiële streekplanherziening. In het door GS vast te stellen uitvoeringskader zijn ook handvatten en aandachtspunten voor een goed landschappelijk ontwerp van windparken opgenomen. Daarnaast moeten initiatieven o.a. voldoen aan wettelijke voorschriften voor flora en fauna, andere functies en milieuaspecten. De meest relevante zijn opgenomen als bijlage bij het uitvoeringskader. Het uitvoeringskader zal deel gaan uitmaken van de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (2003). BIOMASSA Toepassing van deze energiebron is meestal kleinschalig van aard en heeft derhalve weinig ruimtelijke gevolgen. Grootschalige toepassing van biomassa via decentrale verwerking van biomassa kan plaatsvinden in vrijkomende bebouwing in het buitengebied en op de bedrijventerreinen. Indien behoefte is aan een grote vestiging in het buitengebied zal een streekplanuitwerking nodig zijn. Omdat biomassa bij kan dragen aan het vinden van een zinvol gebruik van landbouwgronden die uit oogpunt van natuurherstel zouden vernatten willen wij actief bezien op welke wijze de toepassing van biomassa kan worden gestimuleerd. Acties • • •
de provincie zet zich actief in voor windenergieprojecten; de provincie onderzoekt de mogelijkheden om de toepassing van biomassa als energiebron te stimuleren; de provincie stelt een actieprogramma duurzame energie en energiebesparing op. Hierin worden de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines aangegeven. Op basis van dit actieprogramma zal een partiële streekplanherziening in procedure gebracht worden.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
123
4.4.6
MILITAIRE TERREINEN
Doel- en taakstelling •
hinder binnen laagvliegroutes zal beperkt moeten worden.
Binnen het streekplangebied bevindt zich een aantal gebieden met militair gebruik. De betekenis van deze voorzieningen voor de regionale ruimtelijke ordening is over het algemeen beperkt. De voorzieningen van regionaal belang (vliegbasis Twenthe, oefenterrein Havelte en munitiecomplexen) zijn op de functiekaart indicatief aangeduid. Deze en de overige militaire terreinen en installaties zijn meer gedetailleerd (inclusief hinder- en veiligheidszones) op de belemmeringenkaart weergegeven. Defensie is van plan de munitieopslag op enkele locaties te concentreren en overweegt het munitiecomplex in de gemeente Staphorst uit te breiden en tegelijkertijd de munitiecomplexen in Steegerveld en Bruineveld op te heffen. De provincie wil aan een eventuele beperkte uitbreiding van het munitiecomplex in de gemeente Staphorst meewerken. Bij toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het hinder- en veiligheidsbeleid met betrekking tot het omliggende gebied. Het in ruimtelijk opzicht belangrijkste gebied met militair gebruik is de vliegbasis Twenthe. De vliegbasis vervult tevens een functie voor de burgerluchtvaart. Het vliegveld is belegd met twee squadrons gevechtsvliegtuigen, waarvan er één, naast een operationele, ook een opleidingstaak kan vervullen. De geluidsbelasting, die van het gebruik van de vliegbasis het gevolg kan zijn, is aangegeven in Kosteneen-heden. De lijnen met een gelijke geluidsbelasting zijn op de belemmeringenkaart weergegeven. De buitencontour is op de functiekaart aangeduid. Voor de gebieden binnen deze lijnen wordt een restrictief beleid gevoerd met betrekking tot geluidsgevoelige functies. Zie voor de inhoud van dit beleid de toelichting T.8. Het luchtruim boven Overijssel wordt doorsneden door twee militaire laagvliegroutes. Deze laagvliegroutes veroorzaken geluidsoverlast en geven een beperking aan de bouwhoogtes binnen die routes. Door verminderd gebruik van de laagvliegroutes is de hinder de afgelopen jaren afgenomen. De provincie zal meewerken aan maatregelen die de hinder nog verder terugbrengen.
4.4.7
AFVALVERWERKING
De bestaande afvalverwerkingslocaties zijn op de functiekaart aangeduid. Deze afvalverwerkingslocaties zijn het Bovenveld in de gemeente Hardenberg, Boeldershoek bij Hengelo en Elshorst/Vloed-belt bij Zenderen. De locatie Ramelerveld nabij Broekland in de gemeente Raalte en de locatie de Marsen in de gemeente Zwolle zijn door een gewijzigd afvalverwerkingsbeleid, waarbij het afval niet meer gestort wordt maar verwerkt in afvalverwerkingsinstallaties, niet meer nodig. Radioactief afval en bijzondere afvalstoffen, zoals omschreven in de Wet Chemische Afvalstoffen, zullen niet ondergronds opgeslagen mogen worden. Gezien de vele onzekerheden met betrekking tot aspecten zoals milieuhygiëne, geologie, hydrologie, delfstoffenwinning, maatschappelijke verhoudingen en financiën, wordt thans ondergrondse opslag niet als een afdoende en definitieve oplossing van het afvalvraagstuk gezien. Bovengrondse opslag van chemisch afval met geringe ruimtelijke en milieuhygiënische consequenties kunnen wel gerealiseerd worden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om: a. regionale inzameldepots en bewaarinrichtingen voor klein chemisch afval; b. (tijdelijke) opslag bij verwerkingsinrichtingen. Bovengrondse opslag van radioactief afval wordt niet mogelijk gemaakt.
124
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Ten behoeve van de verwerking van verontreinigde baggerspecie is in Nederland, overeenkomstig het rijksbeleid, een grootschalige bergingslocaties in het Ketelmeer ontwikkeld. Vestiging van mestverwerkingsinstallaties kan plaatsvinden bij regionale afvalverwerkingsinrichtingen en grootschalige zuiveringsinstallaties dan wel op of nabij grootschalige industrieterreinen bij de steden en de streekcentra, die in de buurt liggen van gebieden met mestoverschotten.
4.5
GEBIEDSBESCHRIJVINGEN
4.5.1
TWENTE
Hoofdlijnen • •
Noordoost-Twente: groter accent op de natuurlijke omstandigheden als leidraad voor toekomstige ontwikkelingen; Zuid- en West-Twente: een belangrijk accent op het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies, met name in de stedenband en West-Twente. Vooral in het gebied zuidelijk van de stedenband ligt een belangrijk accent op natuurlijke omstandigheden als leidraad voor ontwikkeling.
4.5.1.1. STEDELIJK GEBIED In deze paragraaf zal op de ruimtelijke ontwikkeling van het stadsgewest en de grotere kernen Hellendoorn/Nijverdal, Rijssen, Oldenzaal en Haaksbergen worden ingegaan. In paragraaf 4.1.1 is het beleid in hoofdlijnen be-schreven. In de toelichting (T.11) wordt aandacht besteed aan de uitbreidingsrichtingen van de overige grotere kernen.
4.5.1.1.1. STADSGEWEST EN HET STEDELIJK KNOOPPUNT Doel- en taakstellingen • • • • • • •
accent op bundeling van wonen, werken en regionale voorzieningen in het stadsgewest Twente; de ontwikkeling van de economische functie wordt door een adequaat aanbod van kantoren- en bedrijvenlocaties gericht op een versterkte groei en verbreding van de werkgelegenheid met name in het stadsgewest Twente; binnen het stadsgewest wordt in het gebied tussen Almelo en Borne een groene buffer vrijgehouden van stedelijke ontwikkelingen als een geleding in het stadsgewest en als brede ecologische verbinding tussen Noordoost-Twente en Zuidwest-Twente; binnen de bandstedelijke ontwikkeling worden voorts ecologische verbindingszones ontwikkeld en in de steden worden groene longen en stadsparken beschermd en waar mogelijk verder ontwikkeld; versterking van de functionele samenhang van Enschede en Hengelo/Borne; in het stadsgewest worden nieuwe bedrijventerreinen in onderling verband en afstemming ontwikkeld; bij de ontwikkeling van de woningbouw in het stadsgewest ligt het accent op toevoeging van hoogwaardige woonmilieus.
In paragraaf 4.1.1. is een beschrijving gegeven van het stadsgewest Twente, waartoe, als gezegd, de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo worden gerekend. In overeenstemming met het rijksbeleid legt de provincie het accent op een voorspoedige ontwikkeling van de drie centrale steden in dit stadsgewest; zij acht dit van overheersende betekenis voor een goede ontwikkeling
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
125
van Twente als geheel. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de ruimtelijke ontwikkeling van het stadsgewest in samenhang met de taakstellingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De provincie ziet de verdere ontwikkeling van de bandstad als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en opgave van de provincie en de betreffende gemeenten. RUIMTELIJKE SAMENHANG IN HET STADSGEWEST Voor de hoofdlijn van de ruimtelijke ontwikkeling van het stadsgewest gaat de provincie uit van het Bandstadmodel. Nieuwe locaties voor wonen en werken worden bij voorkeur gezocht in de zone van de Twentse steden. Daarmee worden in principe gunstige condities geschapen voor een versterking van het openbaar vervoer systeem in het stadsgewest, onder andere in de vorm van de Agglolijn. Het Bandstadconcept past binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en laat zich goed combineren met de hiervan afgeleide scheiding tussen beeksystemen met een stedelijke en een landelijke functie. Het beleid van Rijk en provincie is er verder op gericht de bijzondere kwaliteiten van Noordoost-Twente te beschermen en te verbeteren. Het bandstadmodel voorkomt dat verstedelijking dit gebied binnendringt. Ook de hoge natuurlijke kwaliteiten van Zuidwest-Twente worden op deze wijze ontzien. Binnen het Twentse stadsgewest zijn twee delen te onderscheiden. Het zuidoostelijke deel ligt op de westelijke flank van de stuwwal van Oldenzaal. De steden Enschede en Hengelo vertonen een sterke functionele en ruimtelijke samenhang, die mede de grondslag vormt voor het stedelijk knooppunt. Het is gewenst deze samenhang verder te versterken, met name in functioneel opzicht. Borne en Hengelo ontwikkelen zich tot een samenhangend stedelijk gebied. Van belang voor dit zuidoostelijke deel is ook de grensligging. Vooral in het directe grensgebied hebben ruimtelijke ontwikkeling en beleid hun invloed over de grens. Afstemming en samenhang in het beleid zijn noodzakelijk. De provincie zal een samenhangend beleid stimuleren. Ze zal dit doen met de Duitse deelstaten en met de diverse Nederlandse en Duitse overheden in het grensgebied. Tussen Borne en Almelo ligt een niet verstedelijkte zone. Het beleid is er op gericht in deze zone een buffergebied te handhaven waarin landelijke functies worden versterkt. Deze buffer brengt een geleding aan in de Bandstad die van belang is voor de kwaliteit van zowel het stedelijke als het landelijke gebied. Het buffergebied is de belangrijkste ecologische schakel tussen het noordoostelijke en zuidwestelijke deel van Twente. Hierna wordt nader op het beleid voor deze bufferzone ingegaan. In het kader van de stedelijke ontwikkeling is nog van belang dat dit gebied tot het zoekgebied voor een regionaal bedrijventerrein behoort. Hieronder wordt daar nader op ingegaan. Bij de definitieve locatiekeuze die op basis van de uitkomsten van het MER dat in dit verband wordt uitgevoerd, zal worden gemaakt zal een toetsing aan bovenstaande richtlijn met betrekking tot de bufferzone plaatsvinden. Het noordwestelijk deel van het stadsgewest wordt gekenmerkt door een relatief opener landschap met een grootschaliger structuur, met name noordwestelijk van Almelo. Almelo fungeert als regionaal verzorgingscentrum voor Noordwest-Twente. Actie •
de provincie zal een samenhangend beleid in het grensgebied stimuleren. Ze zal dit doen met de Duitse deelstaten en met de diverse Nederlandse en Duitse overheden in het grensgebied.
KENSCHETS EN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE STEDEN EN KERNEN BINNEN HET STADSGEWEST. Bij de kenschets van het stadsgewest Twente als netwerkstad is al geconstateerd dat er in dit gebied in steeds sterkere mate sprake is van een functioneren als één stedelijk gebied, met onder andere een samenhangende woning- en arbeidsmarkt. De opgaven bij de stedelijke ontwikkeling zullen daarom voor een belangrijk deel in een regionale aanpak en afstemming tot uitvoer worden gebracht, zoals bijvoorbeeld de bedrijventerreinenontwikkeling. Dit aspect wordt hierna als eerste behandeld. Dat neemt niet weg dat de steden en kernen ook hun eigen karakter en kernmerken en daaruit voortkomende ontwikkelingsopgaven hebben; in de gebiedsbeschrijving komen deze ook tot uitdrukking.
126
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een overaanbod van voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke effecten voorkomen. REGIONALE AANPAK VAN BEDRIJVIGHEIDSONTWIKKELING Algemeen aandachtspunt is de raming van de behoefte aan bedrijventerrein in Twente. Die behoefte kan op verschillende manieren worden benaderd. In de toelichting wordt daar nader op ingegaan. Op grond van de in de toelichting gegeven ramingen kan als bandbreedte voor de periode 2000 tot 2020 voor heel Twente 930 ha netto tot 1.100 ha netto (= circa 1.300 ha bruto tot 1.540 ha bruto) en voor het stadsgewest Twente 560 ha netto tot 800 ha netto (= 784 ha bruto tot 1.120 ha bruto) worden aangehouden. Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven voor het stadsgewest (zie onderstaande tabel 6). Tabel 6 STRATEGISCHE VOORRAAD
(5 jaar) Stadsgewest Twente4
172
VRAAG IN HA (NETTO)
AANBOD IN HA (NETTO)
periode
bovengrens
ondergrens
voorraad
1999 -2010
2010 -2020
2010 - 2020
(1-11999)
378
344
257
plannen
4295
96
Uit deze tabel kan worden opgemaakt dat de behoefte in de periode van 1999 tot 2020 naar verwachting van 807 ha netto tot 894 ha netto zal bedragen. Na aftrek van het aanbod (voorraad + in plannen voorziene aanbod), resteert nog in de maximale variant 369 ha netto te ontwikkelen bedrijventerreinen in de periode tot 2020. Voor de periode tot 2010 is de vraag 550 ha netto. Na aftrek van het aanbod (voorraad + plannen) betekent dit dat voor deze periode nog (550 - 525 =) 25 ha netto aan plannen moet worden ontwikkeld. KWALITATIEVE ASPECTEN, SEGMENTERING EN FASERING Het gaat hierboven om een puur cijfermatige benadering. In de werkelijkheid is de problematiek gecompliceerder. Behalve de vraag naar de totale behoefte aan bedrijventerreinen speelt ook de vraag naar de kwaliteit en plaats van de locaties die aangeboden (kunnen) worden. In de voorraad zit een incourant en/of versnipperd aanbod; het aanbod beslaat ook niet alle segmenten van bedrijvigheid. Zo is er slechts een minimaal aanbod van transport- en distributieterreinen en is een voldoende aanbod aan C-locaties een zorgpunt. Mogelijkheden om echt grote kavels uit te geven zijn er nauwelijks. Ook een tijdig en voldoende aanbod van B-locaties blijft aandacht vragen. Al in 1999 heeft het programmeringsoverleg Twente de conclusie getrokken dat de ontwikkeling op korte termijn van een regionaal bedrijventerrein in de stedenband Twente noodzakelijk is om in het stadsgewest Twente als geheel op het juiste moment de juiste hoeveelheden bedrijventerrein in de juiste kwaliteiten te kunnen aanbieden. Het regionale bedrijventerrein moet dus in zijn samenhang met de lokale terreinen die de steden ontwikkelen, worden bezien. Sinds die tijd is de situatie in het stadsgewest alleen maar nijpender geworden. In een milieu-effectrapportage (MER) en aanvullende onderzoeken zijn de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein in een orde van grootte van 65 tot 200 4
Het stadsgewest Twente bestaat uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo Op basis van de in de ‘Ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015’ van de gemeente Enschede opgenomen planning is voor de locatie Usseleres, noordelijk deel, rekening gehouden met een bedrijventerrein van 60 ha en is het ‘zachte plan’ Havengebied-west vooralsnog p.m. gelaten. De locatie Grote Plooy is niet in de beschikbare capaciteit meegenomen vanwege het vergevorderde stadium van het bestemmingsplan voor de vestiging van Grolsch op dat terrein. 5
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
127
ha worden onderzocht. In par. 4.1.3.2. is beschreven hoe op grond van deze onderzoeken het gebied Almelo-Zuid is aangewezen als locatie voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente, bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid (kavelgrootte vanaf 2 ha) in de milieucategorieën tot en met 5. Voor vestiging van bedrijven in de groene geleding van het terrein gelden afwijkende vestigingsvoorwaarden. Het regionale karakter van het RBT komt mede tot uitdrukking door de instelling van een Openbaar lichaam waarin de initiatiefnemers (provincie en de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo) participeren. De regeling bevat o.a. regels voor de vestiging overeenkomstig het RBTprofiel (met een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen), en de doorverwijzing van bedrijven met een RBT-profiel uit de netwerkstad naar het RBT met een (oplopende) compensatieverplichting als daar incidenteel van wordt afgeweken. Het RBT is dus in de eerste plaats een voorziening voor de stadsgewestgemeenten (netwerkstad Twente), in overeenstemming met de regionale functie voor de vestiging van bedrijvigheid die deze gemeenten hebben. Het RBT staat voorts open voor vestiging van bedrijven die aan het RBT-profiel voldoen vanuit andere gemeenten.
WONINGBOUW Binnen de Bandstad zijn er in principe voldoende mogelijkheden om tot 2020 in de totale woningbehoefte te voorzien. Bij Hengelo en Borne gaat het daarbij in belangrijke mate om een gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe uitleggebieden in de Bornsche Maten (Borne-Zuid) en BorneNoord die aan de woningbehoefte van Hengelo en Borne ten goede komt. De kern Wierden wordt niet langer tot het stadsgewest gerekend, omdat daar in dit streekplan geen stadsgewestelijke taakstelling en functies zijn voorzien. Dit neemt niet weg dat vanwege de nabije ligging bij Almelo en de bestaande relaties op het gebied van wonen, werken en voorzieningen afstemming omtrent de ruimtelijke ontwikkeling wenselijk kan zijn. Bij Enschede zal bij de planvorming voor kleinere woonlocaties in de stadsrand nadrukkelijk moeten worden gelet op de haalbare capaciteit in relatie tot de gewenste landschappelijke en woonkwaliteit. Vooralsnog gaan wij er van uit dat het opvangen van een evenredig deel van de woningbehoefte in dit deel van het stadsgewest mogelijk is. In het kader van het voorgenomen programmeringsoverleg voor woningbouw is overigens ook los van eventuele tekorten een stadsgewestelijke afstemming en fasering van woningbouwlocaties en programma’s een reële optie. Ook binnen het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma Netwerkstad zal aan deze afstemming, ook in relatie tot afstemming bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de Bandstad, aandacht worden besteed. ENSCHEDE Doel- en taakstelling •
bij de ruimtelijke ontwikkeling van Enschede worden de voorwaarden geschapen voor een groei van de kennisintensieve bedrijvigheid en hoogwaardige dienstverlening.
Enschede kan worden gekenschetst als een grote stad in het groen. Het historische centrum met zijn kenmerkende ovale grondvorm (het ‘ei’) vormt het waardevolle hart van de stad. Daaromheen vormen de stadsdelen binnen de singelring een tweede ring. De stad is langs de van daaruit lopende radiale wegen uitgedijd in alle richtingen. Een waardevolle geleding wordt evenwel gevormd door de diep in de stad, tot vlak bij het centrum doordringende stadsparken. Deze groene wiggen geven verbinding met het omringende waardevolle landschap. Kenmerkend is verder de ligging van de stad op de (flank van de) stuwwal van Oldenzaal. De teloorgang van de textielindustrie heeft in Enschede vooral in de zone direct om het centrum heen gezorgd voor enorme industriegebieden die hun functie hebben verloren. Een flink deel daarvan is in de afgelopen jaren opnieuw ingevuld, maar nog steeds zijn er aanzienlijke gebieden die voor herstructurering in aanmerking komen. Voor het gebied Groot Roombeek is een ambitieus herstructureringsproject met een uitstraling voor het gehele stadsdeel Enschede-Noord opgestart. In het plan is onder andere sprake van de bouw van 1.100 woningen. De vuurwerkramp heeft de uitgangssituatie in het gebied drastisch veranderd. De wederopbouw vergt o.a. ook de herbouw van honderden vernielde woningen. Een deel van het plangebied Groot Roombeek wordt nu meegenomen in het plan dat opgesteld wordt voor het
128
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
rampgebied, het ontwikkelingsgebied Roombeek-West. Er zal een stedebouwkundige afstemming tussen dit plan en het resterende deel van Groot Roombeek plaatsvinden. De provincie zal een spoedige opstelling c.q. aanpassing van de plannen met kracht ondersteunen en de hoogste prioriteit geven aan een voortvarende uitvoering van de plannen. Een ander groot herstructureringsgebied vormt het gebied langs de zuidelijke invalsweg. In dit gebied is ruimte voor zowel woningbouw als voor kantoren en bedrijvigheid. Stedelijke uitbreidingen zullen zeer zorgvuldig moeten worden ingepast. Het gebied rondom Enschede is rijk aan natuur en landschap. Er liggen niettemin mogelijkheden in het middengebied tussen Enschede en Hengelo, aan de noordzijde, aan de oostzijde en aan de zuidzijde van de stad. In deze gebieden wordt tevens gestreefd naar ontwikkeling en versterking van de toeristisch recreatieve voorzieningen. Tegelijk zullen ook de bestaande stadsparken en ‘groene wiggen’ behouden en verder versterkt moeten worden. WONEN Het uitleggebied Eschmarke biedt nog tot circa 2007 woningbouwcapaciteit. Een verdere uitbreiding van de Eschmarke in het gebied van de Glanerbeek is niet voorzien en niet gewenst in verband met de aanwezige natuur en landschapswaarden. Het Primaire Watergebied langs de Glanerbeek versterkt het geldende beleid. Na voltooiïng van de Eschmarke zal het accent vooral liggen op herstructurerings- en inbreidingslocaties, met behoud van de kenmerkende groene wiggen in de stad. Aanvullend kunnen uitleglocaties in het stadsrandgebied ontwikkeld worden, met daarin een belangrijke plaats voor "suburbane woonmilieus" en villa’s in het groen. Deze lijn past goed in het streven naar vergrote stedelijke kwaliteit en duurzaamheid. Het gaat daarbij om locaties als Enschede-Noord, Wesselerbrink-Zuid en Diekman-Oost. De eerste twee hebben prioriteit. In deze locaties worden hoogwaardige woonmilieus gerealiseerd, waarbij het verweven met de bestaande landschappelijke, cultuur-historische en ecologische kwaliteiten tot woonlandschappen centraal staat. Er vindt afstemming met de landinrichtingsplannen plaats. Het gaat om kleine tot middelgrote locaties waarop relatief kleine aantallen woningen zullen worden gerealiseerd. Aandachtspunt blijft wel of op deze wijze ook tijdig voldoende aantallen woningen kunnen worden gerealiseerd, passend bij de taakstelling voor de stadsgewesten.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
129
De locatie Glanerbrug-Noord biedt een mogelijkheid tot het ontwikkelen van een grotere woningbouwlocatie als vervolg op de locatie de Eschmarke. Deze locatie (eerste fase) is opgenomen in de uitvoeringsafspraken voor de Vinac-periode 2005-2010. Het gaat hierbij evenwel om een locatie in het Dinkeldal, dat is aangewezen als een gebied met kwaliteitswater. Dat betekent dat stedelijke functies aan strenge voorwaarden moeten voldoen om het streefbeeld voor kwaliteitswater te kunnen halen. Het gaat dan om maatregelen inzake effluentlozing, overstortlozing, afkoppeling, bouwmateriaalgebruik, eisen aan groen- en tuinaanleg en -onderhoud en maatregelen binnenshuis. Door zorgvuldige afweging van de grens van het Primaire Watergebied blijft voldoende ruimte voor deze ontwikkeling op middellange termijn en wordt bovendien aangesloten bij de ontwikkeling van nat natuurgebied. Het dal van de Glanerbeek, in de overgang naar het Dinkeldal, dient te worden gevrijwaard van stedelijke functies. Voor de ontwikkeling van de locatie Glanerbrug-Noord is het primair watergebied mede bepalend. Voorstellen voor andere locaties zullen worden getoetst aan de algemene uitbreidingsprincipes enerzijds en aan de bijdrage aan de stadsgewestelijke taakstelling anderzijds. WERKEN Een voorwaarde voor het benutten van ontwikkelingskansen is het tijdig beschikbaar hebben van voldoende werklocaties, waaronder ook kantoorlocaties. Verwacht mag worden dat in de directe stationsomgeving en in de zone langs het spoor voldoende mogelijkheden liggen voor kantoren met het profiel van een A-locatie. Voor Enschede wordt nadrukkelijk ingezet op een versterking van de kennisintensieve bedrijvigheid en hoogwaardige dienstverlening. Daarbij past de ontwikkeling van een technologiepark, waarbij met name wordt gedacht aan een ontwikkeling rondom het B&S-park/UT in de vorm van een verdichting van het UT-terrein alsmede een uitbreiding daarvan. Dit alles met behoud en waar mogelijk versterking van het parkachtige karakter van het gebied. Op de functiekaart wordt beperkte ruimte voor uitbreiding van het UT-terrein tot de grens van de PEHS gegeven. Een eventuele verdere mogelijkheid tot uitbreiding zal, gelet op de ligging van het gebied, om een goede nadere afweging vragen. Bedrijventerreinen die op korte termijn ontwikkeld worden zijn de uitbreiding van het Euregiopark, de Josinkes en de Grote Plooy6. Aanvullend kan de locatie Boeldershoek-West (RW 35) worden ontwikkeld. De provincie kan zich vinden in de door de gemeente Enschede gemaakte afweging en keuze inzake de functie van de Usseleres. Het noordelijke deel van de Usseleres is op de streekplankaart aangeduid als “grote werklocatie tot 2010”. De omvang van de thans beschikbare B-locaties zou wel eens ontoereikend kunnen zijn. Aanvullende mogelijkheden liggen er in binnenstedelijke locaties zoals de zone langs de zuidelijke invalsweg. Een internationaal bedrijventerrein kan een waardevolle aanvulling betekenen op het regionale aanbod aan bedrijventerreinen. Een internationaal bedrijventerrein op de gesuggereerde locatie ten noorden van het vliegveld achten wij uitgesloten. 6
De voorgeschiedenis van deze locatie is als volgt. In de streekplanherziening stadsgewest Twente van eind 1996 heeft het gebied De Groote Plooy niet een aanduiding als voorkeurslocatie bedrijventerrein gekregen; anderzijds sluit dat streekplan benutting van het gebied voor stedelijke doeleinden ook niet uit. In de systematiek van het streekplan betekent dit dat de gemeente op basis van zwaarwegende redenen met een van de voorkeurslocaties afwijkende alternatieve locatie voor stedelijke functies kan komen. In het kader van het bestemmingsplan de Groote Plooy heeft de gemeente Enschede vervolgens overtuigend aangetoond dat de locatie De Groote Plooy nodig was voor de vestiging/verplaatsing van de bierbrouwerij Grolsch. Binnen de gemeente Enschede zijn geen andere geschikte locaties voorhanden voor deze vestiging. Gedeputeerde Staten hebben daarom op 7 maart 2000 het bestemmingsplan De Groote Plooy goedgekeurd. In overeenstemming met dit besluit is het gebied van de Groote Plooy nu in het streekplan aangeduid als bedrijventerrein > 25 ha conform de begrenzingen van het bestemmingsplan, als voortzetting van het bedrijventerrein de Marssteden. De provincie is van oordeel dat deze ontwikkeling niet een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied bij Boekelo en Usselo betekent. Van belang daarbij is dat een goede inpassing van de beek is bereikt in het kader van het bestemmingsplan. Wel zal de stedelijke ontwikkeling beperkt moeten blijven tot deze locatie, om niet de identiteit van de kleine kernen Boekelo en Usselo in gevaar te brengen. Langs de locatie is daarom een rode belemmeringenlijn getrokken.
130
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De wenselijkheid en noodzaak van een internationaal bedrijventerrein zal eerst in regionaal verband moeten worden onderzocht en aangetoond, voordat een eventuele locatiebepaling in streekplankader aan de orde kan komen.
Actie •
de provincie bevordert een tijdige keuze voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties in Enschede
HET MIDDENGEBIED TUSSEN ENSCHEDE EN HENGELO Het Middengebied tussen Enschede en Hengelo is een ontmoetingspunt van stedelijke en landelijke functies. Uitgebreide studies hebben aangetoond dat een ruimtelijke combinatie van deze functies tot de mogelijkheden behoort. Gegeven de blijvende verstedelijkingsdruk en de beperkte ruimtelijke mogelijkheden rond Enschede en Hengelo is het gewenst op de wat langere termijn in het middengebied mogelijkheden voor stedelijke functies te scheppen. Ontwikkeling van dit gebied met stedelijke functies past goed in het bandstad-concept en vergroot het draagvlak voor de agglo-lijn. In het gebied is met behoud van de kwaliteiten van de landelijke gebieden van Driene en Twekkelo ruimte voor stedelijke functies, met het accent op de zone langs de spoorlijn en het Twentekanaal, met inachtneming van ecologische verbindingen. Wij willen in een, in nauwe samenwerking met de betrokken gemeenten op te stellen uitwerking een nadere invulling geven aan de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met de volgende aandachtspunten en kwaliteiten. De gebruiksmogelijkheden van dit gebied worden beperkt door de aanwezigheid van het vliegveld. De provincie gaat ervan uit dat het militaire gebruik van de vliegbasis in de planperiode niet wordt beëindigd. In het middengebied zijn rode lijnen getrokken langs de ecologische hoofdstructuur en langs Twekkelo. Rond Twekkelo is globaal het als landelijk gebied III aangeduide gebied met een rode lijn omgeven vanwege de cultuurhistorische betekenis en de daar aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten. De rode lijn is daar langs de Twekkelerweg gelegd. Maar ook in het daaraan grenzende gebied is het esdorpen- en hoevelandschap, met erven uit de middeleeuwen, nog duidelijk herkenbaar. De belevingswaarde van het gebied is groot en daarmee de betekenis voor het recreatief medegebruik. Door de grote afwisseling van bodemtypen, waterhuishouding en grondgebruik kent het gebied een grote diversiteit aan plant- en diersoorten. Het gebied ontleent verder haar betekenis aan de daar voorkomende beken met een in het algemeen grote natuurlijkheidsgraad. Om deze redenen is het gewenst om ook in dat aangrenzende gebied uiterst terughoudend te zijn met eventuele stedelijke functies. Als in de toekomst stedelijke functies worden ontwikkeld in het middengebied, is het daarom van groot belang dat bij de vormgeving van die stedelijke functies de hierboven genoemde waarden goed in acht worden genomen. Voorts is het van belang daarbij de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone door het middengebied tussen het gebied rond Twekkelo en Driene te waarborgen. Zie omtrent de gewenste ontwikkeling van het middengebied ook paragraaf 4.5.1.2.2., onder de kop Hoofdkoers voor Zuid-Twente. HENGELO/BORNE Doel- en taakstelling •
bij de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo/Borne worden de voorwaarden geschapen voor een versterking van de economische structuur, onder meer door een tijdige en kwalitatief en kwantitatief voldoende ontwikkeling van kantoor- en bedrijvenlocaties. Een speerpunt daarbij vormt de versterking van het Midden- en Kleinbedrijf.
Hengelo is in Twente centraal gelegen, op een knooppunt van weg- en spoorverbindingen en aan het Twentekanaal. In het verleden werd Hengelo gekenschetst als de metaalstad. Industrie maakte een groot deel van de werkgelegenheid uit. Ook Hengelo is niet ontkomen aan een grootscheepse sanering van de industrie en sterke teruggang van de werkgelegenheid daarin. Inmiddels is het
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
131
aandeel van dienstverlenende bedrijvigheid royaal hoger dan het aandeel van de industrie. Niettemin blijft de intussen sterk vernieuwde en in belangrijke mate kennisintensieve industrie een belangrijke pijler in de stedelijke economie. Het streven is er op gericht te komen tot een verbreding en versterking van de economische structuur, waarbij stimulering en innovatie van het midden- en kleinbedrijf een belangrijk speerpunt is. In het centrum is een grootscheepse vernieuwing ingezet met het Masterplan die intussen ver gevorderd is in de uitvoering; deze heeft een herinrichting van de binnenstad en verbetering van het kernwinkelapparaat en opwaardering van de stationsomgeving opgeleverd. Een belangrijk ontwikkelingspotentieel voor wonen, werken en voorzieningen ligt in het gebied ten zuiden van het station, het Hart van zuid. Het direct aan het centrum grenzende gebied Thiemsland is volop in ontwikkeling. In diverse woonwijken wordt via herstructurering gewerkt aan versterking van het woonmilieu. Voor toekomstige uitbreidingslocaties is Hengelo in belangrijke mate aangewezen op de mogelijkheden rond de aanleunende kern Borne. Bij de verdere ontwikkeling van de stad wordt gestreefd naar een verdere ontwikkeling en versterking van de groenstructuur in en rond de stad, in samenhang met onder andere de waterstructuur. WONEN Voor de kortere termijn vormt na voltooiing van de Vossenbelt de locatie De Bornsche Maten (het gebied Borne-zuid) een woningbouwlocatie voor een deel van de woningbehoefte van Hengelo en een belangrijk deel van de woningbehoefte van Borne. De capaciteit van de Bornsche Maten is toereikend ter voorziening in de woningbehoefte van de Netwerkstad Twente voor ook nog een deel van de periode 2010-2020. Aansluitend komt het gebied Borne-noord voor woningbouw in aanmerking. Voor Hengelo zal ten behoeve van de periode tot 2010 in ieder geval ook in het gebied Dalmeden ten noorden van de Vossenbelt woningbouw met name in het kwalitatief hoogwaardige woningbouwsegment worden ontwikkeld. De oostelijke punt van het gebied zal slechts extensief worden bebouwd, onder handhaving van de bestaande bebouwing en groen/water-structuren en –elementen. Daarmee zal een geleidelijke overgang naar het dorp Deurningen worden bereikt. Ook overigens geldt een zorgvuldige inrichting van de stadsrandzone met speciale aandacht voor een goede overgang naar de ecologische verbindingszone langs de Deurningerbeek als randvoorwaarde. Dit geldt ook voor eventuele verdere ontwikkeling van woningbouw ten noorden van Dalmeden op langere termijn na 2010. De rode lijn aan de noordzijde staat die thans niet toe. Nadere afweging van en besluitvorming over een dergelijke ontwikkeling zal in samenhang met de programmering voor de gehele Netwerkstad aan de orde komen bij de eerstvolgende integrale herziening van het streekplan. In het gebied van de Woolderbinnenbeek zijn twee retentiegebieden ingericht, deels in nauwe samenhang met de nieuwe woonwijk. Verdere stedelijke uitbreiding in deze richting is niet aan de orde. De aanwijzing van het Primaire Watergebied heeft geen invloed op de stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden, het bevestigt de bestaande situatie. WERKEN In de stationsomgeving is nog voldoende ruimte voor kantoren die op een A-locatie thuishoren. Een belangrijke nog verder te ontwikkelen bedrijvenlocatie is het bedrijventerrein Westermaat, dat zich richt op hoogwaardige en arbeidsintensieve werkgelegenheid in de innovatieve industriële en dienstverlenende sectoren. Dit bedrijventerrein heeft deels een B- en deels een C-locatieprofiel. Daarnaast zijn er enkele kleinere locaties beschikbaar, alsmede de locatie Boeldershoek. Als B-locaties zijn geschikt en voldoende voor de vraag tot circa 2010 de locatie Pentropsdijk en het B-locatiegedeelte van Westermaat. Als vervolglocatie voor bedrijvigheid komt voorts het gebied Borne-Noord in beeld, waarbij de relatie met de behoefte aan bedrijventerrein in regionaal verband aan de orde is. Het gaat hierbij met name om de behoefte aan C-locaties.
132
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
BORNE De kern Borne telt bijna 19.000 inwoners. Met ruim 4.100 arbeidsplaatsen is er sprake van een redelijk ontwikkelde bedrijvigheid, waarvan het zwaartepunt op het bedrijventerrein Molenkamp ligt. Door de ligging in de directe nabijheid van Hengelo is er sprake van een sterke oriëntatie op Hengelo. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de in verhouding tot de omvang van de kern beperkte verzorgingsfunctie op het vlak van de winkelvoorzieningen, die overigens ruimschoots toereikend is voor Borne zelf. De ligging in de directe nabijheid van Hengelo werkt door in de verdere ruimtelijke ontwikkeling van Borne. Hengelo zal binnen enkele jaren voor zijn verdere ruimtelijke ontwikkeling aangewezen zijn op de mogelijkheden rondom Borne, met name het gebied De Bornsche Maten (Borne-Zuid) en het gebied ten noorden en westen van Borne. De ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken, maar ook van voorzieningen in Borne en Hengelo zullen steeds sterker verweven raken. In verband hiermee is er in dit Streekplan geen zelfstandige taakstelling aan Borne gegeven; de ontwikkeling van nieuwe woon- en werkgebieden zullen in het algemeen zowel aan de Hengelose als aan de Bornse behoefte tegemoet komen en in goed onderling overleg moeten worden voorbereid. Aanvullend op de genoemde grotere locaties kunnen beperkte woningbouwplannen in en grenzend aan de kern worden ontwikkeld; in de uitwerking van de woningbouwprogramma’s in meerjarenafspraken (zie paragraaf 4.1.2.2) kan dit nader aangegeven en afgestemd worden. Voor lokale bedrijvigheid is een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Molenkamp voorzien.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
133
ALMELO Doel- en taakstelling •
bij de ruimtelijke ontwikkeling van Almelo worden de voorwaarden geschapen voor een versterking van de economische structuur, onder meer door een tijdige en kwalitatief en kwantitatief voldoende ontwikkeling van kantoor- en bedrijvenlocaties. Daarbij wordt rekening gehouden met het kunnen huisvesten van relatief veel ruimte vragende bedrijvigheid.
Almelo is de centrumstad voor Noordwest-Twente. Sinds de jaren tachtig is het centrumgebied sterk vernieuwd, waardoor de centrumfunctie beter tot zijn recht kan komen. Daarbij is in belangrijke mate gebruik gemaakt van de vrijkomende fabriekscomplexen, waarvan er ook in Almelo vele voorkwamen. In het kader van de stadsvisie en ontwikkelingsprogramma’s wordt gestreefd naar een vergroting van de kwaliteit, zowel die van de openbare ruimte als de kwaliteit van de voorzieningen. Almelo beschikt over een redelijke diversiteit aan woonmilieus van in het algemeen hoge kwaliteit. De structuur van de stad met diep in het stedelijke gebied doordringende groene longen draagt bij tot het goede woonklimaat. Wel is er evenals in andere grote steden behoefte aan versterking van de diversiteit en een betere balans tussen de hogere en lagere segmenten in de woningmarkt, waaraan onder andere via herstructurering wordt gewerkt. Uit het verleden van Almelo als textielstad zijn er nog steeds enkele voormalige fabriekslocaties die voor herstructurering in aanmerking komen. Herstructurering is in een aantal woonwijken aan de orde. Bijzondere aandacht krijgt de wijk Kerkelanden. Voor stedelijke uitbreidingen is Almelo al op betrekkelijk korte termijn aangewezen op grondgebied van de aangrenzende gemeenten. In het (wets)voorstel voor de gemeentelijke herindeling Twente is hiermee rekening gehouden. WONEN Het woongebied Windmolenbroek is vrijwel afgerond. De locatie Nijrees is thans in ontwikkeling. Voorts zal aan de oostzijde van de stad de locatie Kollenveld worden ontwikkeld. Op binnenstedelijke locaties kunnen ook nog flinke aantallen woningen worden gebouwd. Vervolglocaties voor de langere termijn zijn het gebied Veenelanden en het gebied rond Aadorp. Deze bieden voldoende capaciteit tot het jaar 2020. WERKEN De in 2000 nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark Twente en het bedrijventerrein Twentepoort is medio 2004 vrijwel geheel benut; Almelo heeft nog enkele kleinere locaties die nog ontwikkeld kunnen worden zoals Wendelgoor en gebiedjes langs de stadsring (de singels). Voorts bieden de locaties Aadijk/Bleskolk, de in de partiële herziening van 2001 toegevoegde locatie ten noorden van het Bedrijvenpark Twente en een vergrote locatie Buitenhaven-west nog ruimte. Gelet op de wenselijkheid om een strategische voorraad aan te kunnen houden en op de ruimtebehoefte voor de langere termijn bestaat er al op redelijk korte termijn behoefte aan een nieuw terrein van grotere omvang, naast de ruimte die het Regionaal Bedrijventerrein Twente biedt voor de grootschalige bedrijvigheid. Het aanvankelijk daarvoor gedachte gebied ten zuiden van Twentepoort is nu aangewezen als locatie voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente. Zoekgebied voor aanvullende mogelijkheden is het gebied ten westen van het Twentekanaal binnen de rode contourlijn. Op kaart 22 met een uitsnede van Almelo staan de genoemde locaties aangegeven.
WATER Het gebied Hoeseler- en Wierkerlanden maakt onderdeel uit van de groene long van Almelo. Op de functiekaart is dit gebied aangeduid als “primair watergebied”. Dit past bij de functies van het gebied en betekent een beleidsmatige versterking van het groene karakter. Het gebied Wateregge maakt onderdeel uit van de groene long van Almelo. Op de functiekaart is het aangewezen als Primair Watergebied. Ook dit past bij de functies van het gebied.
134
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
135
4.5.1.1.2. OLDENZAAL Oldenzaal is een stedelijke kern in Noordoost-Twente met een fraai historisch centrum. De stad telt ruim 30.000 inwoners. In samenhang met de geografische ligging en de ontwikkeling vanuit het verleden vervult Oldenzaal voor het noordoostelijk deel van Twente een verzorgingsfunctie die blijkt uit omvang en kwaliteit van onderwijs-, markt-, winkel-, culturele, sport-, gezondheids- en openbaar vervoervoorzieningen. Daarnaast biedt Oldenzaal complementair aan Enschede en Hengelo belangrijke werkgelegenheid in Twente. In 1998 telde de kern circa 12.300 arbeidsplaatsen. Deze werkgelegenheidsfunctie zal Oldenzaal moeten behouden. De situering van Oldenzaal aan de A1 geeft met name een extra dimensie aan de ontwikkelingsmogelijkheden. In algemene zin draagt het bezit van een historische centrum bij aan de kwaliteit van de stad. Ook het omringende landelijk gebied heeft grote invloed op het woon-, werk- en leefklimaat van Oldenzaal. Daarbij gaat het vooral om de waardevolle natuur en het kenmerkende (stuwwal) landschap die vooral langs de oostzijde van de stad zijn gesitueerd. Vanuit een oogpunt van recreatie en toerisme is ook de nabijheid van het dagrecreatief gebied Hulsbeek van belang. Ruimtelijk worden de ontwikkelingsmogelijkheden van Oldenzaal nadrukkelijk ingekaderd door een aantal belangrijke omgevingsfactoren (natuur- en landschapskwaliteiten, rail- en weginfrastructuur, vliegveld Twente). Dit heeft ertoe geleid dat Oldenzaal geheel voorzien is van een belemmeringenlijn. Een en ander betekent dat de gemeente de aanwezige ruimte zeer zorgvuldig zal moeten benutten en ook het accent meer naar oplossingen in het bestaand stedelijk gebied zal moeten vinden. In verband met de belangrijke werkgelegenheidsfunctie, die Oldenzaal voor Twente van oudsher vervult, en in verband met de specifieke potenties dient Oldenzaal ruimte te bieden aan bedrijven die naar aard en schaal bij Oldenzaal passen. Dat betekent vooral ruimte voor kleine tot middelgrote industriële bedrijven zoals die op de bestaande bedrijventerreinen in meerderheid voorkomen (reguliere bedrijvigheid), alsmede (voor de korte termijn) speciale terreinen voor de T&D-sector. WONEN Afhankelijk van het benutten van de binnenstedelijke mogelijkheden gaan wij ervan uit dat de woonlocatie De Graven Es tot circa 2018 in de woningbehoefte zal kunnen voorzien. WERKEN Tot 2010 is de behoefte 71 ha netto. Met enkele onzekerheden en bij volledige benutting van alle mogelijkheden heeft Oldenzaal in de planperiode (ook in doorlooptijd gezien) voldoende ruimte voor de ontwikkeling van bedrijventerrein. Locaties voor bedrijventerreinen zijn (uitbreiding) Hazewinkel ten behoeve van reguliere bedrijvigheid en Hanzepoort-Oost ten behoeve van transport- en distributiesector. Het beleid voor de combiterminal is beschreven in paragraaf 4.3.2. 4.5.1.1.3 HELLENDOORN/NIJVERDAL De kernen Nijverdal en Hellendoorn en de wijk Hulsen/Kruidenwijk kunnen als een samenhangend stedelijk gebied worden gezien. Dit stedelijke gebied telt circa 28.000 inwoners. De ruimtelijke structuur legt voor de dubbelkern Nijverdal/Hellendoorn met de Kruidenwijk op langere termijn relatief veel beperkingen op ten aanzien van de toekomstige uitbreidingsmogelijkheden, dit in verband met haar ligging ten opzichte van de Haarler- en Hellendoornsche Berg, het grondwaterbeschermingsgebied, het Wierdense veld (hoogveengebied), de Eversberg (bosgebied), Duivecate, het Notterveld en het beekdal van de Regge. Voorts dient de nog aanwezige open ruimte tussen Hellendoorn en Nijverdal om landschappelijke en stedebouwkundige redenen, in stand te worden gehouden. De gebieden Duivecate en Eversberg dienen, met het oog op de erin voorkomende natuurwaarden en boselementen, in bestemmingsplankader adequaat te worden beschermd. Met behoud van de ecologische en natuurlijke waarden van de genoemde zones en gebieden is het streven er op gericht de samenhang tussen de stedelijke gebieden van Nijverdal/Hellendoorn en de Kruidenwijk te versterken. Het Reggedal zelf dient daarbij verder ontwikkeld te worden als belangrijke ecologische verbindingszone tussen de kerngebieden in de ecologische hoofdstructuur ten noorden en ten zuiden van Nijverdal/Hellendoorn. De Reggecorridor is aangeduid als Primair Watergebied. Bij de herstructurering van onderdelen van het stedelijk gebied van Nijverdal zullen ontbrekende of vervallen delen van het Reggesysteem weer worden opgenomen en geïntegreerd tot een kwalitatief waardevol geheel.
136
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
WONEN Het gebied Hulsen/Kruidenwijk biedt samen met de herstructureringsmogelijkheden in de kern voor woningbouw voldoende mogelijkheden tot 2020. De rode lijn ten noorden van de kern Hellendoorn biedt ruimte voor een afronding van de kern met bij het karakter van de kern passende stedelijke functies. WERKEN Nijverdal/Hellendoorn telde in 1998 bijna 8.800 arbeidsplaatsen. Het uitgiftetempo van bedrijventerrein bedroeg de afgelopen jaren gemiddeld 2,6 ha per jaar. Tot 2010 kan de vraag dan op 44 ha worden gesteld (inclusief reservevoorraad). Aan voorraad en harde plannen beschikt de gemeente over 28 ha. Aanvullende mogelijkheden zijn dus nodig. Uitbreiding van ’t Lochter ten oosten van de Burg. Boersingel is mogelijk, maar als harde randvoorwaarde geldt de realisering van een flinke (wat betreft omvang en kwalitatieve inrichting) ecologische verbinding tussen het Notterveld en het Wierdenseveld. Op de functiekaart wordt de ecologische verbinding beschermd via een rode lijn. Na benutting van deze uitbreiding zijn er nog de volgende stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden binnen de rode lijnen. De meest in het oog springende mogelijkheid voor verstedelijking ligt aan de zuidzijde langs de Rijssenseweg (het gebied Hexel). Een tweede mogelijkheid vormt het gebied ten zuiden van de Kruidenwijk. Een hoogwaardig bedrijvenpark (met bebouwing in lage dichtheden) in het zuidelijke deel van het gebied is hier een goed denkbare ontwikkeling. Met het oog op deze beperkte ontwikkelingsmogelijkheden op de langere termijn acht de provincie het van belang dat de gemeente Hellendoorn selectief met haar ruimte omgaat. De provincie geeft daarom nadrukkelijk in overweging dat de gemeente veel ruimte vragende bedrijvigheid verwijst naar het dichtstbijzijnde regionale bedrijvenpark dat er op is gericht dergelijke bedrijvigheid op te vangen. Daarnaast zijn het intensiever benutten van bedrijventerreinen en de revitalisering van bestaande terreinen van belang. Bij een dergelijk beleid zal de gemeente langer in staat zijn in de behoefte aan bedrijventerrein te voorzien. 4.5.1.1.4 RIJSSEN Rijssen is een compacte kern met circa 26.000 inwoners. De kern heeft een in relatie tot zijn omvang royaal winkelapparaat in een compact kernwinkelgebied. De bedrijventerreinen zijn vooral aan de noordzijde van de kern gesitueerd. Rijssen kenmerkt zich door een krachtig ontwikkeld bedrijfsleven; de kern telt circa 9.000 arbeidsplaatsen. Een sterk ontwikkelde sector is die van bouw- en installatiebedrijven. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor Rijssen op de langere termijn beperkt. Aan de zuidzijde van Rijssen is het bos- en recreatief uitloopgebied Het Rijssenseveld/Hollands Schwarzwald gelegen. Dit gebied vormt met het aan de overzijde van Rijksweg A1 gelegen Elserveld en -veen een belangrijk bos- en natuurgebied. Genoemd gebied vormt voor de ontwikkeling van Rijssen een zwaarwegende belemmering. Aan de noordoostzijde is het beekdal van de Midden-Regge gelegen. Het beleid richt zich hier op behoud en herstel van de landschappelijke waarden. Aan de westzijde dient rekening gehouden te worden met een te realiseren natte ecologische verbindingszone. In relatie tot de landinrichting Rijssen zijn er afspraken gemaakt over de westelijke begrenzing van de woonwijk Veeneslagen en het bedrijventerrein Plaagslagen en het ontwikkelen van een natte ecologische verbinding langs die westgrens. De provincie houdt vast aan de in dat kader gemaakte afspraken en wijst verdergaande stedelijke ontwikkelingen in westelijke richting af. Na voltooiing van de genoemde locaties is Rijssen op de oostzijde aangewezen. De mogelijkheden zijn daar niet onbeperkt. Een belemmering ligt eveneens in het aan de westzijde gelegen primaire watergebied. WONEN Voor woningbouw bieden de afronding van Veeneslagen en vervolgens een nieuw woongebied Opbroek voldoende ruimte tot 2020.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
137
WERKEN Voor bedrijvigheid komen de locaties Plaagslagen en een beperkte bedrijvenlocatie (circa 20 ha) in het zuidelijk deel van het Opbroek in aanmerking. De provincie acht het in verband met deze beperkte ruimte van belang dat de gemeente Rijssen selectief met haar ruimte omgaat en dringt er op aan dat zij veel ruimte vragende bedrijvigheid verwijst naar het dichtstbijzijnde regionale bedrijvenpark dat er op is gericht dergelijke bedrijvigheid op te vangen. Daarnaast zijn het intensiever benutten van bedrijventerreinen en de revitalisering van bestaande terreinen van belang. Bij een dergelijk beleid zal de gemeente langer in staat zijn de eigen bedrijvigheid op te vangen. Bezien kan worden of bij een hoogwaardige invulling een groter deel van het Opbroek als bedrijvenlocatie kan worden benut. In verband met de beperkte beschikbare ruimte direct aansluitend aan de oostzijde van de kern, zal al op betrekkelijk korte termijn nader onderzocht moeten worden of in samenhang met de ontwikkeling van Enter in het gebied tussen Rijssen en Enter dan wel op andere wijze aanvullende mogelijkheden gevonden kunnen worden. 4.5.1.1.5. HAAKSBERGEN De kern Haaksbergen telt bijna 21.000 inwoners. Haaksbergen een voorzieningenniveau dat een functie vervult voor Zuid-Twente en het aangrenzende deel van de Achterhoek. Het gaat daarbij onder meer om onderwijs en medische zorg. Op het gebied van detailhandel is de streekfunctie door de ligging nabij de steden Enschede en Hengelo beperkt. Haaksbergen heeft een goed ontwikkeld bedrijfsleven; de kern telt ruim 7.200 arbeidsplaatsen. De sector industrie neemt daar een belangrijke plaats bij in met ongeveer een derde van het aantal arbeidsplaatsen, evenals de sector handel, horeca en reparatiebedrijven. CENTRUM-ONTWIKKELING. In de kern van Haaksbergen komt een groot gebied van circa 13 ha beschikbaar voor herstructurering door de beoogde sanering van bedrijventerreinen. Er liggen hier goede mogelijkheden voor een versterking van de woonfunctie in het centrum. De ontwikkeling van dit gebied zal evenwel gevolgen moeten hebben voor het tempo van de ontwikkelingen in uitbreidingsgebieden en moeten leiden tot uitstel van vervolgfases van de woningbouw aldaar. WONEN EN WERKEN De kern Haaksbergen heeft voldoende uitbreidingsmogelijkheden. Het gebied tussen het toekomstige tracé voor Rijksweg 18 en de kern Haaksbergen komt hiervoor in beginsel in aanmerking. De Eibergsestraat (en in het verlengde de Enschedesestraat) vormt een zwaarwegende belemmering voor uitbreiding aan de zuid- en zuidoostzijde van de kern. Een ontwikkeling van Haaksbergen in deze richting is ook om andere redenen ongewenst. Enerzijds betreft dit het natuurgebied het Buurserzand en anderzijds het landschappelijk waardevolle beekdal van de Buurserbeek. Het beekdal is ook van belang als “natte” en “droge” verbindingszone tussen natuurgebieden in de Bondsrepubliek Duitsland, de gemeente Haaksbergen, de Achterhoek en het landgoederengebied van de gemeente Diepenheim. Aan de zuidzijde ligt het dag- en verblijfsrecreatieve project Scholtenhagen-Watermolen. De Buurserbeek vormt hier een natuurlijke grens. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein zijn aansluitend bij bestaande ontwikkelingen te vinden in noordelijke en westelijke richting. 4.5.1.2. GROENE RUIMTE
4.5.1.2.1. GROENE RUIMTE NOORDOOST-TWENTE KARAKTERISTIEK Landbouw en natuur zijn zeer sterk verweven in een kleinschalig landschap met hoge waarden van cultureel erfgoed. Het landschap is aantrekkelijk voor toeristisch-recreatieve activiteiten. Bij landbouw ligt het accent op rundvee- en varkenshouderij, met aanvullingen in de sfeer van recreatie, beheer van natuur en landschap en streekeigen producten. De waterhuishouding wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine stroomgebieden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden. De kwaliteit van de natuur is hoog. Vooral de natuur die is gebonden aan het riviertje
138
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
de Dinkel en de beken is bijzonder. Het gebied is fijnmazig ontsloten voor extensieve recreatie (wandelen, fietsen, paardrijden). Infrastructuur en stedelijke functies zorgen plaatselijk voor verstoring en versnippering; vooral rond Oldenzaal bestaat een gevoelige relatie tussen functies met een hoge en een lage dynamiek. De grote vraag naar en het geringe aanbod van grond vormt een belangrijk knelpunt voor de ontwikkeling van de landbouw en de natuur. Andere knelpunten zijn de kleinschaligheid, de hoge milieubelasting (zowel lucht als bodem en water), en de verdroging en vermesting van de natuur. De varkenshouderij kent een gemiddeld kleine bedrijfsomvang; voor een (afnemend) deel van de bedrijven is er sprake van verweving met rundveehouderij. De omgeving biedt mogelijkheden voor verdere vergroting van de inkomensvorming op landbouwbedrijven door beheer van natuur en landschap, agro-toerisme en productie van streekeigen producten. Doordat op veel plaatsen ondiep in de bodem waterdichte lagen voorkomen, kunnen waterafhankelijke natuur van hoge kwaliteit en landbouw op kleine afstand van elkaar voorkomen zonder elkaar negatief te beïnvloeden. De Dinkel biedt goede kansen voor herstel van het watersysteem door het strakke keurslijf waarin we de rivier gedwongen hebben iets losser en veerkrachtiger te maken. Het ‘typisch Twentse’ van landschap en cultureel erfgoed geeft goede mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van extensieve vormen van recreatie. Landschap en cultureel erfgoed staan echter wel onder druk. Het gaat hierbij onder meer om essen, kampjes, houtwallen, beekdalen, archeologische verschijnselen en oude bebouwingspatronen. Noordoost-Twente is door het Rijk aangewezen als Waardevol Cultuur Landschap (WCL); voor de provincie geldt het als milieubeschermingsgebied. In dit kader is de provincie samen met tal van instanties bezig om doelstellingen op het vlak van duurzame landbouw, natuur en landschap, cultureel erfgoed en recreatie te bereiken. Bij vaststelling van de Reconstructiewet concentratiegebieden zal Noordoost-Twente binnen het werkingsgebied daarvan vallen. HOOFDKOERS VOOR NOORDOOST-TWENTE Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn: het bereiken en behouden van hoge kwaliteiten van natuur, landschap en cultureel erfgoed, die blijvend verweven zijn met landbouw en die een basis vormen voor recreatie. Deze verweving kan ook in de toekomst de basis zijn voor (neven) inkomstenvorming op landbouwen recreatiebedrijven. Het watersysteem dient veerkrachtig te zijn en opgewassen tegen extreme droge en natte periodeomstandigheden. Voor recreatie en toerisme zijn met name van belang: kwaliteitsverbetering van de verblijfsrecreatie en een goede toegankelijkheid van de groene ruimte voor extensieve en actieve vormen. Voor een gebundelde ontwikkeling van nieuwe natuur liggen locaties als het Dinkeldal en de bovenlopen van beken voor de hand. Gezien de aard van bodem en grondwater is het mogelijk om op korte afstand van elkaar landbouw en hoogwaardige natuur te ontwikkelen hetgeen goed aansluit bij het huidige karakter van het gebied. De hoge waarden van landschap en cultureel erfgoed en de rust dienen door een gericht beheer te worden behouden. Gelet op bovenstaande koers is voor delen van Noordoost-Twente een gewijzigde inrichting nodig. Wanneer de Reconstructiewet concentratiegebieden wordt vastgesteld, dient de uitvoering aan deze gewenste herinrichting bij te dragen. Naast de reconstructie zijn voor Noordoost-Twente de volgende sleutelprojecten van belang: • Uitvoering inrichtings- en beheersvisie Dinkeldal. • Natuurlijke inrichting beken en aanpak verdroging. • Sanering lozingen buitengebied. • Instandhouding kleine elementen van landschap en cultureel erfgoed. • Toerisme op basis van landschap en cultureel erfgoed. 4.5.1.2.2. GROENE RUIMTE ZUID-TWENTE KARAKTERISTIEK Landbouw, natuur, stad en infrastructuur komen in elkaars nabijheid voor en zijn sterk met elkaar verweven. Karakteristiek en van groot belang is het voorkomen van grote bevolkingsconcentraties in de directe nabijheid van aantrekkelijke landschappen. Dat is niet alleen het geval bij de drie grootste steden maar ook bij kernen als Goor en Haaksbergen. Een belangrijk deel van de hoofdinfrastructuur van Overijssel (A1, RW35, Twentekanaal, spoorlijnen) loopt door dit gebied. De landbouw bestaat uit rundveehouderij en voor een relatief
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
139
groot deel ook uit varkens- en pluimveehouderij en kenmerkt zich door intensief grondgebruik. De natuur is deels van hoge kwaliteit, het landschap is aantrekkelijk en de waarden van cultureel erfgoed zijn hoog. Op landgoed Twickel is sprake van een concentratie van waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed. Het water loopt van zuidoost naar noordwest door vele beken en beekjes die sterk door de mens zijn beïnvloed. Het Twentekanaal speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding. Verspreid door het gebied komt (verblijfs)recreatie voor. Het gebied kent een hoge milieubelasting van water, lucht en bodem en is sterk versnipperd. Een probleem zijn de voortgaande versnippering en verstoring van het landelijk gebied door uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van infrastructuur. Rond Hengelo en Enschede grenst waardevolle natuur, landschap en cultureel erfgoed direct aan de kernen met hun hoge dynamiek. De stedenband Enschede-Hengelo-Borne (en onderbroken door een groene zone doorlopend naar Almelo) vormt steeds meer een barrière voor uitwisseling tussen de rustige en natuurlijke gebieden in Noordoost-Twente met Zuid-Twente. De druk op het buitengebied vanuit de steden is groot door medegebruik; anderzijds zijn er nabij de steden niet overal voldoende mogelijkheden voor uitloop en dergelijke. De landbouw is intensief. Verzuring en vermesting vormen een bedreiging voor bodem, water en natuur. De agrarische bedrijfsstructuur is tamelijk zwak. Uitbreiding van bedrijven wordt belemmerd doordat er weinig grond op de markt komt. Doordat de beken van Zuid-Twente hun beginpunt in het gebied zelf hebben, zijn er goede mogelijkheden voor beekherstel. De druk vanuit de toeristisch-recreatieve sector op de kwaliteiten van het landelijk gebied is niet groot. De potentie voor een intensiever toeristisch-recreatief gebruik zijn aanwezig mede door de aanwezigheid van de steden. Een aandachtspunt hierbij is dat veel natuur, landschap en cultureel erfgoed die de potentie bepalen, zich op particuliere gronden bevinden. Elementen en patronen van landschap en cultureel erfgoed die van grote waarde zijn: kampjes en essen met bijbehorende monumentale hoeven, beekdalen, landhuizen en dekzandverschijnselen (kopjes, gordelruggen). Veel van deze verschijnselen komen in gave vorm voor op de vele landgoederen. Zuid-Twente is door de provincie aangewezen als milieubeschermingsgebied waarvoor beleid geldt om duurzame landbouw, behoud van natuur en landschap enzovoort te stimuleren. Momenteel bevindt zich de aanpak in de fase van verbreding van gebiedsgericht milieubeleid naar gebiedsgericht beleid. Dit geschiedt in het licht van de Reconstructie Concentratiegebieden, die wanneer de wet hierover van kracht zou worden, ook Zuid-Twente betreft. HOOFDKOERS VOOR ZUID-TWENTE Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn bevordering van de plattelandseconomie met behoud en ontwikkeling van de ‘collectieve waarden’ natuur, landschap en cultureel erfgoed, die een basis vormen voor de groei van toerisme en recreatie; hierbij vervullen landbouw en recreatie een blijvende rol als economische activiteit en beheerder van de groene ruimte. Het Twentse landschap biedt op zichzelf goede mogelijkheden om nabij de stad te recreëren wanneer het landbouwgebied goed bereikbaar, toegankelijk en voldoende aantrekkelijk is. Agrarische ondernemers kunnen hierop inspelen. De verblijfsrecreatie kan zich verder ontplooien, vooral door kwaliteitsverbetering maar ook nieuwvestiging kan aan de orde zijn. Voor een deel van de landbouwbedrijven zijn er mogelijkheden voor schaalvergroting op bedrijfsniveau. Ten behoeve van de bestrijding van verdroging is retentie van water noodzakelijk. Door de uitdijing van stedelijk gebied en de aanleg van infrastructuur dreigt een langgerekte stedelijke zone te ontstaan, met onvoldoende geleding en te weinig groene verbindingen. Daarom is het nodig om tussen Borne en Almelo, tussen Enschede en Hengelo en bij Glanerbrug groene schakels te ontwikkelen en/of te behouden (via inrichting stadsranden). Het beleid is erop gericht in het Middengebied de ecologische relatie tussen Driene en Twekkelo te herstellen. De ligging van het gebied maakt dat het van grote betekenis is voor recreatief medegebruik. De recreatief-toeristische infrastructuur kan samen met de ecologische verbinding en het landschap verder worden ontwikkeld in het kader van de landinrichting Enschede-Zuid en Enschede-Noord. Zie omtrent de ontwikkeling van het middengebied ook de tekst in paragraaf 4.5.1.1.1. Voor recreatie en toerisme is ook het kunststadje Diepenheim van belang. Conform het beleid van de
140
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
paragraaf over bos en (cultuur)landschap zijn rond dit stadje mogelijkheden aanwezig voor het oprichten van kunstobjecten. Gelet op de hoofdkoers voor het gebied zal de inrichting er wijzigen. De uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden kan naar verwachting bijdragen aan het bereiken van de doelen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat reconstructie zal bijdragen aan het inrichten van gebieden met gevarieerde en extensiever vormen van veehouderij. Door bedrijfsverplaatsingen zal op gunstig gelegen doorgroeilocaties intensivering kunnen optreden. 4.5.1.2.3. GROENE RUIMTE WEST-TWENTE KARAKTERISTIEK Voor voorzieningen en werk is het platteland van West-Twente georiënteerd op Almelo-Wierden, Hellendoorn-Nijverdal en Rijssen. De A1 loopt aan de zuidkant; de N35 doorsnijdt het gebied. WestTwente heeft een sterk agrarisch karakter, veelal ook met typerende “Twentse” landschappelijke trekken maar ook met uitgestrekte heide- en broekontginningen; alleen in het uiterste noordwesten rond Vriezenveen en Westerhaar is het landschap heel anders, daar heeft het de karakteristieken van veenkoloniale ontginning. De landbouw bestaat vooral uit rundveehouderij maar er komt ook varkens- en pluimveehouderij voor en in Vriezenveen en Westerhaar op de veenkoloniale gronden ook veel akkerbouw. De belangrijkste natuurgebieden zijn de restanten broeken en venen: Wierdense Veld en Engbertsdijksvenen. De waarden van landschap en cultureel erfgoed zijn plaatselijk hoog. Karakteristiek voor landschap en cultureel erfgoed zijn oude dorpen en gehuchten met kampjes, essen en monumentale bebouwing met op enige afstand een scala aan vlakke broek-, heide- en veenontginningen. Er is sprake van een sterk gereguleerd watersysteem met een gering verval. Verspreid door het gebied komt verblijfsrecreatie voor. Het gebied kent een hoge milieubelasting van water, lucht en bodem. Een probleem is de voortgaande versnippering en verstoring van de groene ruimte door uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van infrastructuur. Rond Hellendoorn en Nijverdal grenst waardevolle natuur, landschap en cultureel erfgoed direct aan de kernen met hun hoge dynamiek. Gezien de, vergeleken met overig Twente, betrekkelijk geringe waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed zijn er goede mogelijkheden voor op productie gerichte landbouw, zowel rundvee- als varkens- en pluimveehouderij. West-Twente maakt deel uit van het beoogde werkingsgebied van de ontwerp-Reconstructie- wet concentratiegebieden. Het proefproject voor uitvoering van de reconstructie ‘Hart van Twente’ wordt er uitgevoerd. Hiervoor wordt een reconstructiecommissie in het leven geroepen. Overigens zijn er diverse landinrichtingsprojecten gaande. Voor de bepaling van de lokatie van een bedrijventerrein van regionaal belang is een project gestart waaraan de betrokken gemeenten, de regio en de provincie deelnemen. HOOFDKOERS VOOR WEST-TWENTE Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied is het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies met name de landbouw. Landbouw blijft een belangrijke economische drager voor het gebied. Voor de veehouderij bestaan goede mogelijkheden om bestaande productielocaties verder te laten doorgroeien; daarnaast zullen ook bedrijven worden beëindigd. Het economisch belang van recreatie zal toenemen. Het Twentse landschap biedt op zichzelf goede mogelijkheden om nabij de stad te recreëren wanneer het landbouwgebied goed bereikbaar, toegankelijk en voldoende aantrekkelijk is. Agrarische ondernemers kunnen hierop inspelen. Voor rustige vormen van recreatie, de natuur en de geleding van het stedelijk gebied is het van belang dat de zone tussen Almelo en Borne prioriteit krijgt bij de inrichting van een stevige groene zone, waaruit stedelijke ontwikkelingen worden geweerd maar die goed is ingericht als uitloopgebied. Ook het scheppen van een openbaar toegankelijk landgoed kan helpen bij het versterken van uitloopmogelijkheden. De verblijfsrecreatie kan zich verder ontplooien, vooral door kwaliteitsverbetering maar ook nieuwvestiging kan aan de orde zijn. Gelet op de hoofdkoers voor het gebied zal de inrichting van het gebied wijzigen. De uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden dient bij te dragen aan het realiseren van deze
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
141
hoofdkoers. Eind 1999 is in West- Twente de pilot “Hart van Twente” van start gegaan. Van strategisch belang is tevens de inrichting van stadsranden. Bij Almelo in combinatie met het scheppen van een duurzame buffer tussen de stad en Borne. Rond Almelo is de ‘doorbraak’ van het water van de Midden-Twentse beken naar de “laagland”-Regge te realiseren.
4.5.2
IJSSELVALLEI
HOOFDLIJNEN • • •
IJsseldelta: in en rondom Zwolle en Kampen/IJsselmuiden accent op economische functies. Voor het overige gebied een accent op een ontwikkeling op basis van natuurlijke omstandigheden Salland: accent op het ontwikkelen van economische functies Vecht-Regge: meer accent op de natuurlijke omstandigheden
4.5.2.1. STEDELIJK GEBIED In deze paragraaf zal op de ruimtelijke ontwikkeling van de stadsgewesten, de streekcentra Steenwijk en Hardenberg en de grotere kernen Kampen en Raalte worden ingegaan. In paragraaf 4.1.1 is het beleid in hoofdlijnen beschreven. In de toelichting (T.11) wordt aandacht besteed aan de uitbreidingsrichtingen van de overige grotere kernen. 4.5.2.1.1. HET STADSGEWEST ZWOLLE De ruimtelijke ontwikkeling van Zwolle zal gericht moeten zijn op versterking van haar in paragraaf 4.1.1 beschreven (inter)nationale positie. Dit zal betekenen dat voor de komende streekplanperiode nog een aanzienlijke groei van het ruimtebeslag voor wonen, werken en voorzieningen noodzakelijk zal zijn. Wel zal in toenemende mate herstructurering en beheer van de bestaande woningvoorraad en oudere bedrijventerreinen meer aandacht vragen en zal de behoefte aan uitbreiding met nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen minder worden. Gegeven de vele natuurlijke en infrastructurele barrières zoals de IJssel, Vecht en Zwarte Water, de rijksweg A28 en diverse spoorlijnen en de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn de keuzemogelijkheden voor grootschalige uitbreiding beperkt. De provincie is vanwege de hoge natuurlijke en landschappelijke waarden langs Vecht en Zwarte Water van mening dat een grootschalige uitbreiding van de stad in noordelijke richting (gebied Langenholte-Brinkhoek) ongewenst is. WONEN In de eerste helft van de streekplanperiode zal voor het overgrote deel op uitbreidingslocaties in de behoefte aan woningbouw (Vinex-locatie Stadshagen) worden voorzien. Op grond van de natuurlijke en infrastructurele barrières zijn er voor de realisering van nieuwe woningbouwlocaties de volgende opties. In de eerste plaats een verdere grootschalige uitbreiding ten noorden en noordwesten van de stad aansluitend aan de wijk Stadshagen. Daarbij bestaat er voorkeur om aan te sluiten bij de bestaande railinfrastructuur Zwolle-Kampen en te streven naar de realisering van een voorstadhalte. Bij een vergroot Stadshagen zal, gelet op de grotere afstand tot de stad en de aanwezige infrastructurele barrières, de verkeersontsluiting bijzondere aandacht vergen. Ook zullen bij de locatieafweging de waarden en waterhuishoudkundige situatie van de polder Mastenbroek goed betrokken moeten worden. Een tweede mogelijkheid voor een grootschalige woonuitbreiding is gelegen aan de oostzijde van de stad aansluitend op de bestaande wijken (het gebied Berkum/ Veldhoek/Herfte). De aanwezige spoorlijnen Zwolle-Meppel en Zwolle-Dalfsen vormen hierbij wel een belemmerende en bepalende factor, maar bieden anderzijds mogelijkheden voor de realisering van een voorstadhalte. Als derde mogelijkheid kan in plaats van een grootschalige nieuwe bouwlocatie gedacht worden aan het toevoegen van meerdere kleinschaliger uitbreidingen van bijvoorbeeld 1.000 à 2.000 woningen aan de bestaande woongebieden. Het gaat daarbij niet alleen om de
142
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
bij de hiervoor genoemde modellen vermelde locaties, maar ook om de stadsranden bij bestaande stadswijken. Een nadere afweging in het kader van het gemeentelijk structuurplan zal duidelijk moeten maken wat de meest wenselijke oplossing voor verdere uitbreiding van de woonbebouwing is. De twee mogelijkheden voor een grootschalige woonlocatie zijn op de functiekaart aangegeven.
WERKEN Zwolle dient als stedelijk knooppunt te beschikken over een gedifferentieerd aanbod van verschillende typen van werkgelegenheids-terreinen.Uitzondering hierop betreft de behoefte aan bedrijventerrein aan diep vaarwater, in welke behoefte Kampen/ IJsselmuiden zal voorzien. Zoals al werd opgemerkt zal in de streekplanperiode verder vorm gegeven moeten worden aan een verdere wederzijdse afstemming tussen Zwolle en Kampen/IJsselmuiden. Voor de ontwikkeling van werkgelegenheidsterreinen geldt dat de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen een belangrijker plaats zal gaan innemen, waardoor een beslag op de toch schaarse vrije ruimte beperkt kan blijven. Tot nu toe fungeert de locatie Hanzeland, direct grenzend aan het NS-station, als A-locatie voor hoogwaardige, arbeidsintensieve kantoren en publieksaantrekkende voorzieningen. De beschikbare ruimte zal echter op korte termijn benut zijn. De ruimtelijke mogelijkheden voor uitbreiding van de A-locatie in de omgeving van het NS-station zijn echter zeer beperkt. Derhalve dient bezien te worden welke alternatieven voor een nieuwe A-locatie in de stad beschikbaar zijn. Kansrijk lijkt de zone langs rijksweg A28, mits de bereikbaarheid per openbaar vervoer aanzienlijk wordt verbeterd. Ten aanzien van B- en C-locaties het volgende. Tot 2010 is de behoefte aan terreinen circa 160 ha. Voor de periode 2010-2020 (vraag 75-100 ha) moeten tijdig plannen ontwikkeld worden. De huidige B-locatie Oosterenk is inmiddels geheel benut. Met een uitbreiding in zuidelijke richting kan voor de korte termijn nog ruimte voor kantoren en voorzieningen worden geboden. Op (middel)lange termijn liggen er kansen om via herstructurering en intensivering het gebied Kamperpoort, waar reeds enige kantoren en publieksaantrekkende voorzieningen aanwezig zijn, tot volwaardige B-locatie te ontwikkelen. Als er bij het woongebied Stads-hagen een voorstadshalte
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
143
langs de spoorlijn Zwolle-Kampen wordt gerealiseerd, liggen daar eveneens mogelijkheden om een B-locatie te ontwikkelen. Het ten oosten van rijksweg A28 en ten noorden van de Vecht gelegen regionale bedrijventerrein Hessenpoort biedt als C-locatie in eerste instantie ruimte ten behoeve van de bedrijfssegmenten voor groothandel, transport en distributie, industriële en bouwbedrijven en voor (middel)zware industrie. Op termijn zal ook ruimte voor lichtere en hoogwaardige bedrijvigheid geboden kunnen worden. Het huidige terrein kan bij gebleken behoefte in noordelijke richting (tussen A28 en spoorlijn), conform de voorstellen in het kader van de gemeentelijke herindeling, worden uitgebreid. Ook een beperkte ontwikkeling aan de westzijde van rijksweg A28 is in beginsel mogelijk. BINNENSTAD/CENTRUMZONE De cultuurhistorisch waardevolle, tot beschermd stadsgezicht aangewezen binnenstad heeft een belangrijke functie als economisch en sociaal-cultureel centrum voor stad en regio. Zij vormt een toeristische trekpleister van formaat en biedt veel werkgelegenheid. De beschikbare ruimte voor verdere uitbreiding van de verschillende functies, zoals wonen, werken, recreëren en de sociaal-culturele functie, is echter beperkt en kan feitelijk alleen door herstructurering en intensivering van het ruimtegebruik worden gevonden. Deze herstructuring, alsmede het benutten van de zone rond de binnenstad (centrumzone) voor binnenstedelijke functies, zullen naar verwachting in de streekplanperiode worden voortgezet. In deze periode staat de gemeente dan ook voor ingrijpende ruimtelijke keuzen. WATER Het gebied ten noordwesten van Westenholte is op de functiekaart aangeduid als “primair watergebied”. Aanwijzing als Primair Watergebied beïnvloedt de ontwikkelingsmogelijkheden van Zwolle niet. Het vergroten van de waterafvoerende functie van de Westerveldse Aa vermindert de afhankelijkheid van de afvoer via het Almelo’s kanaal. Aanwijzen van een corridor langs de verbinding Westerveldse Aa/Herfter Wetering is inpasbaar in de stedenbouwkundige structuur van Zwolle en biedt mogelijkheden om water nadrukkelijker in het woon- en leefmilieu te integreren. IJSSELZONE Het gebied ter weerszijden van de IJssel, tussen Zwolle en Hattem, heeft grote natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarden. De gemeente wil voor dit gebied komen tot een integrale ontwikkelingsvisie. Acties • • •
wij willen samen met de gemeente en Rijk bezien hoe de in het stedelijk gebied van Zwolle gelegen zone langs rijksweg A28 kan worden ontwikkeld als hoogwaardige kantorenlocatie; om de continuïteit van de woningbouw veilig te stellen zullen wij bevorderen dat tijdig tot de keus voor een of meerdere nieuwe woningbouwlocatie(s) wordt gekomen; wij ondersteunen de door de gemeente in gang gezette planontwikkeling voor het opstellen van een structuurvisie voor de Centrumzone en voor het gebied van de IJsselzone.
4.5.2.1.2. DEVENTER De functie en ruimtelijke ontwikkeling van Deventer is niet beperkt tot de grenzen van het streekplangebied. Deventer is één van de centra binnen het stadsgewest Apeldoorn-DeventerZutphen, de Stedendriehoek. Zie hiervoor paragraaf 4.1.1. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Deventer worden al decennia bepaald door de enerzijds fysieke belemmeringen en anderzijds door de bestuurlijke situatie. De fysieke situatie beperkt de uitbreidingsmogelijkheden van Deventer naar verschillende zijden. Aan de westzijde wordt de stad begrensd door de IJssel, aan de zuid-, noord- en oostzijde liggen waardevolle landgoederen die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Aan de zuidzijde ligt de A-1 met haar ontwikkelingspotenties, maar ook met een belemmerende werking. Per 1 januari 1999 zijn de gemeentegrenzen aangepast: Deventer en Diepenveen zijn samengevoegd, waardoor de kernen Diepenveen en Schalkhaar deel uitmaken van het stedelijk gebied van Deventer, en ook werd een klein deel van de gemeente Bathmen aan de nieuwe gemeente
144
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
toegevoegd. Met het aanpassen van de gemeentegrenzen is voor de korte en middellange termijn gekozen voor een ontwikkeling in noordelijke en oostelijke richting, volgens het compacte stadconcept. Voor langere termijn en ook in het kader van de netwerkstadgedachte worden door de gemeente de mogelijkheden voor uitbreiding van de aanwezige bebouwing aan de westzijde van de IJssel verkend. Voorwaarde hierbij is een goed openbaarvervoerconcept binnen het stadsgewest. De ontwikkelingsruimte zal voornamelijk tussen het bestaande stedelijk gebied en de landgoederengebieden gevonden moeten worden. Aan de overgang tussen de nieuwe locaties en de kwetsbare natuurgebieden en landschappen zal zorgvuldige aandacht besteed moeten worden. In het stadsgewest Stedendriehoek is gekozen voor een tripolaire ontwikkeling, dat wil zeggen dat elk van de drie centrale stedelijke kernen een eigen ruimtelijke ontwikkeling zal moeten kunnen laten plaatsvinden. WONEN De Vinexlocatie ‘De Vijfhoek’ zal capaciteit tot 2005 à 2007 kunnen bieden. Voor de periode daarna zal de ruimte voor wo-nen gevonden worden in het bestaand stedelijk gebied, op de locatie Steenbrugge, welke reeds in het vorige Streekplan als toekomstige locatie is aangeduid en op nader te bepalen locaties. De capaciteit van Steenbrugge bedraagt ongeveer 1500 woningen en biedt ruimte van ongeveer 2008 tot 2012. In de noordelijke schil om Deventer lijken er voldoende mogelijkheden aanwezig voor grotere bouwlocaties. Een zorgvuldige afweging zal, gelet op de aanwezige natuur- en landschapswaarden, hier noodzakelijk zijn. Dit overgangsgebied van de noordelijke stadsrand van Deventer naar het landgoederengebied rond Diepenveen kenmerkt zich door oost-west lopende beekdalen afgewisseld met daaraan parallel lopende zandige ruggen. Ten behoeve van de ongestoorde afvoer en berging van water in extreme situaties zijn delen van dit gebied aangeduid als Primair Watergebied: de lage beekdalen moeten worden gevrijwaard van ophoging ten behoeve van kapitaalintensieve functies. De exacte begrenzing van de Primaire watergebieden is op de schaal van deze streekplanherziening niet mogelijk. Om ruimte te laten voor een zorgvuldige inpassing zijn de betreffende beekdalen op de kaart als corridor aangegeven. Dit laat ruimte voor een integrale benadering. Ook zijn kleinere locaties denkbaar rond de kern Diepenveen. Op langere termijn zal er een afweging aan de orde kunnen zijn tussen de stedelijke ontwikkeling en de mogelijkheid de drinkwaterwinning Schalkhaar in de huidige omvang te handhaven. Zoals bij de uitwerking van het Streekplan voor West-Overijssel met betrekking tot de waterwinning Schalkhaar (december 1994) al is aangegeven zou op langere termijn de stedelijke ontwikkeling van Deventer in conflict kunnen komen met de waterwinning Schalkhaar. Op dat moment zal er een nadere afweging gemaakt moeten worden tussen beide functies. In Deventer zal herstructurering van de bestaande woningvoorraad voortvarend ter hand genomen moeten worden.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
145
WERKEN Er bestaat behoefte aan een divers aanbod van bedrijven- en kantorenterreinen, waarbij ontsluiting en inrichting voldoende attractief moeten zijn om concentratie van bedrijven en kantoren in de stad te ondersteunen.Voor de periode tot 2020 zal er minimaal zo’n 160 ha bedrijventerrein ontwikkeld moeten worden. Vanaf 2000 zal er in Deventer nauwelijks nog uit te geven bedrijventerrein zijn. Voor de meer reguliere, locale bedrijvigheid zal het in ontwikkeling zijnde terrein “Colmschate-Noord” ruimte (circa 50 ha) moeten gaan bieden. Dit terrein is verder in noordelijke richting uit te breiden. Het betreft een terrein met een C-profiel. Naast dit terrein zal, wil Deventer haar potenties voor de ontwikkeling van enkele kansrijke bedrijfssectoren kunnen benutten, de gemeente een hoogwaardig terrein nabij de A-1 moeten kunnen aanbieden. Hiertoe zal het gebied Epse-Noord, dat per 1-1-2000 tot het grondgebied van Deventer behoort, als bedrijventerrein worden ontwikkeld. De nabijheid van een spoorverbinding maakt een multimodale vervoersontsluiting in de toekomst mogelijk. Het terrein bezit een netto capaciteit van ongeveer 55 ha. Via een uit te voeren MER-studie zullen de gevolgen van het terrein voor het milieu in beeld gebracht worden. Ter bescherming van het leefmilieu van Epse zal er voorzien worden in een ruime bufferzone. Voor de hand liggende locaties voor de periode nadat Epse-Noord is uitgegeven, zijn er, gelet op de kwetsbare natuurlijke en landschappelijke situatie rond Deventer, niet. Dit gegeven betekent in ieder geval dat Epse-Noord zeer selectief uitgegeven zal gaan worden en dat de beschikbare ruimte zo intensief mogelijk benut zal worden. Een mogelijkheid voor het lokaliseren van een nieuw bedrijventerrein biedt het meer oostwaarts gelegen gebied van het Oxerveld (deels grondgebied van de gemeente Bathmen). Het bij dit gebied betrekken van het landgoed Oxe komt gelet op de belangrijke natuur- en landschapswaarden niet in aanmerking. Andere mogelijkheden zijn uitsluitend voorhanden aan de westzijde van de IJssel, op Gelders grondgebied. Op dit moment kan geen keuze gemaakt worden voor de langere termijnontwikkeling. Samen met de gemeente Deventer, en zoveel mogelijk in stadsgewestelijk verband, zal de provincie (afhankelijk van het te verwachten uitgiftetempo tussen 2000 en 2005) de noodzaak voor nieuw bedrijventerrein nabij de A-1 en de meest geschikte locatie hiervoor gaan onderzoeken. Zonodig zal een aanvullende locatie via een streekplanuitwerking bepaald worden. Voor A-locaties zullen er in Deventer op korte termijn aanvullende locaties gevonden moeten worden. Samen met de gemeente wil de provincie een studie ter hand nemen om te bezien hoe het tekort verholpen zou kunnen worden. Een van de mogelijkheden is het efficiënter benutten van de ruimte rond het station. Kleinere locaties met een B-profiel kunnen worden ontwikkeld rond de as Binnenstad-(Snipperling)Colmschate. Revitalisering van het bedrijventerrein Bergweide, waar ongeveer een kwart van de Deventer werkgelegenheid is gehuisvest, is van cruciaal belang om functieverlies en daardoor druk op de noodzaak tot ontwikkeling van nieuwe terreinen te voorkomen. LANDSTAD DEVENTER Landstad Deventer is een experimenteel project op het grondgebied van de gemeenten Deventer, Bathmen en Olst. De provincie werkt hierin samen met de drie gemeenten, waterschap Groot Salland, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Waterleidingmaatschappij Overijssel. Het project is voor de provincie een experiment in het kader van de strategische visie. Het doel van het project is om een toonaangevend en vernieuwende visie te ontwikkelen voor de toekomst van dit gebied. Kernbegrippen zijn stad en land en identiteit en vernieuwing. De deelnemende overheden ontwikkelen vanuit de kwaliteit van het bestaande gebied een ruimtelijk ontwerp en een programma waarin de dynamische ontwikkeling van de komende jaren een goede plek krijgt. In het bijzonder
146
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
wordt daarbij aandacht geschonken aan de omvangrijke en ingrijpende ontwikkeling in het landelijk gebied, aan een inpassing van het watersysteem op basis van veerkracht en natuurlijke dynamiek, aan verbetering van de kwaliteit van het milieu en aan woningbouwlocaties en bedrijventerreinen. Burgers worden nauw bij het ontwerp betrokken. De deelnemende overheden hebben het voornemen de concepten serieus te wegen en zo mogelijk tot uitvoer te brengen. Landstad Deventer geeft voor verschillende aspecten een uitwerking en vertaling van de plannen voor de leefomgeving in de regio van Landstad. Het project kent als experiment een eigen dynamiek omdat sterk vanuit de kwaliteit van de regio wordt gedacht en de wensen en ideeën van bewoners worden meegenomen in het ontwerpproces. Doel is te komen tot een creatief en innovatief ontwerpproces. Het project biedt tevens de mogelijkheid de samenhang ruimte-water-milieu te vergroten. Het is denkbaar dat dit project op onderdelen komt tot voorstellen voor een ruimtelijke ontwikkeling voor het gebied die afwijken van het Streekplan. In dat geval kan zonodig tot bijstelling van het streekplanbeleid gekomen worden via afwijking danwel partiële herziening van het streekplan. De benedenloop van de Dortherbeek krijgt ruimte door het aanwijzen als Primair Watergebied. Dit ondersteunt de aanwezige waarden van natuur (PEHS), landschap en cultuurhistorie en conflicteert niet met beoogde stedelijke uitbreidingen. Acties -
wij willen participeren in een studie in stadsgewestelijk verband naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de A-1(invulling geven aan “netwerkstad”-gedachte); het bedrijventerrein Epse-Noord zal als pilotproject voor intensief ruimtegebruik aangewezen worden; de provincie zal een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Zutphenseweg als “Zuid-as”, als entree van de stad; wij zullen met de gemeente de ontwikkelingsmogelijkheden van A- locaties nagaan; de provincie wil samen met de gemeente de ontwikkelingsvisie Zandwetering verder uitwerken en tot realisering brengen.
4.5.2.1.3. KAMPEN/IJSSELMUIDEN Door de relatief grote bevolkingsomvang en de ligging aan de IJssel heeft Kampen zich door de jaren heen ontwikkeld tot een stad met een verzorgende functie voor haar eigen inwoners en voor de regio waarin zij is gelegen, waarbij zij tevens een complementaire functie vervult ten opzichte van Zwolle. Het betreft hier voorzieningen op het gebied van onderwijs, (onder andere twee theologische universiteiten) de medische zorg en cultuur en winkelvoorzieningen. Ook de beschikbaarheid van bedrijventerrein aan diep vaarwater is een belangrijk gegeven. Daarnaast is de cultuurhistorisch waardevolle binnenstad en de zogenaamde bruine vloot een toeristische trekpleister van formaat. De ligging in de nabijheid van Zwolle maakt dat de stad een complementaire functie vervult. In het Streekplan wordt ingespeeld op handhaving van de huidige rol van Kampen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De toekomstige realisering van nieuwe infrastructuur, zoals de doortrekking van rijksweg N50 naar Emmeloord en de aanleg van de Hanzespoorlijn, biedt de stad nieuwe kansen voor een verdere economische ontwikkeling. Deze nieuwe kansen worden in de regiovisie Zuid-Drenthe en Noord-Overijssel ook onderkend. In deze visie maakt Kampen onderdeel uit van de ontwikkelingsas Kampen-Zwolle-Meppel-Steenwijk. Ook het beleidsuitgangspunt om een verschuiving te bewerkstelligen van wegtransport naar goederenvervoer over rail en water biedt voor Kampen nieuwe mogelijkheden. Dit streven krijgt inmiddels vorm door de realisatie van een Regionaal Overslag Centrum en de voorgenomen aanleg van een tweede industriehaven. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Kampen en IJsselmuiden zijn en worden in hoge mate bepaald door de ligging aan de IJssel. WONEN Voor de korte termijn zal de woningbouw gespreid in Kampen en IJsselmuiden plaatsvinden. In Kampen zal na voltooiing van de wijk De Maten op een locatie (Het Onderdijks) ten zuidoosten van de stad een nieuwe woonwijk worden gerealiseerd, waarbij - afhankelijk van het uiteindelijke tracé van de Hanzelijn - wellicht ook een NS-station kan worden gebouwd. In IJsselmuiden ligt, na afronding van het plan Zeegraven, een verdere woonontwikkeling in (zuid)oostelijke richting in de rede. De kwaliteiten van de polder Mastenbroek en de waterhuishoudkundige gevolgen dienen bij de afweging voor verdere ontwikkeling in deze richting nadrukkelijk betrokken te worden. Voor de (middel)lange termijn zal op gemeentelijk niveau bezien moeten worden of niet op één locatie in de woningbehoefte kan worden voorzien.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
147
WERKEN Gezamenlijk kan worden beschikt over een gedifferentieerd aanbod van verschillende typen van bedrijventerreinen. Het aan de Kamper zijde van de IJssel gelegen en nog uit te breiden bedrijventerrein Haatlandhaven kan voorzien in de behoefte aan terrein voor bedrijven die aan diep vaarwater zijn gebonden en voor de zwaardere milieucategorieën. Het aan de IJsselmuider kant gelegen bedrijventerrein kan voor de korte termijn ruimte bieden aan kleinschalige bedrijven in de lichtere milieucategorieën. De behoefte aan bedrijventerrein bedraagt tot 2020 circa 100 ha. De mogelijkheden van Zuiderzeehaven en Haatland zijn vooralsnog voldoende om aan de vraag te voldoen. 4.5.2.1.4. RAALTE Door haar ligging op wat grotere afstand van en tussen de steden Zwolle en Deventer heeft Raalte zich in de loop der tijd ontwikkeld tot een kern met een belangrijke sociaal-economische en verzorgende functie voor haar eigen inwoners en voor een relatief omvangrijk omliggend gebied. Handhaving en versterking van deze positie zijn gewenst. De ligging op een kruispunt van de belangrijke oost-westverbinding Zwolle-Twente en de noord-zuidverbinding Deventer-Hoogeveen is een gunstige factor voor de economische ontwikkeling. De aanwezigheid van een NS-station is eveneens een positieve factor. Voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de kern zijn er vanuit het oogpunt van natuur- en landschapswaarden slechts beperkte belemmeringen voor verdere uitbreiding. Wel speelt de aanwezigheid van belangrijke infrastructurele elementen zoals rijksweg N35 (Zwolle-Almelo) en de provinciale weg N348 (Deventer-Hoogeveen) een belangrijke rol bij de locatiekeus. WONEN In de streekplanperiode zal de verdere uitbreiding van de woningbouw kunnen plaatsvinden in het gebied Het Raan ten noorden van rijksweg RW35. Met de voorziene realisering van het vastgestelde tracé van de rijksweg ter hoogte van Raalte ontstaat de mogelijkheid om de verbinding vanuit dit woongebied met het centrum van Raalte te verbeteren. WERKEN Veel werkgelegenheid bevindt zich op het ten oosten van de kern gelegen bedrijventerrein De Zegge. Op lokaal niveau zal nader afgewogen moeten worden of een verdere uitbreiding in oostelijke richting dan wel op een andere locatie de voorkeur verdient. De behoefte aan bedrijventerrein tot 2020 bedraagt circa 80 ha. Uitgeefbaar is 7 ha. Raalte moet dus op korte termijn plannen ontwikkelen. In de streekplanperiode zal verder de herbestemming van het omvangrijke complex van het psychiatrisch ziekenhuis Sint Franciscushof en van de aanvankelijk voor vuilstort bestemde locatie Ramelerveld de nodige aandacht vragen. Het licht hellende en relatief laaggelegen gebied ten zuiden van Raalte is gevoelig voor wateroverlast. Om deze reden is het gebied aangewezen als primair watergebied. In samenspraak tussen gemeente, waterschap en provincie is de precieze begrenzing van het primair watergebied bepaald en de begrenzing aangegeven voor het beoogde bedrijventerrein. De gemeente voorziet een toekomstige uitbreiding van bedrijventerrein in het gebied ten noorden van de N35 en ten oosten van de N348, in relatie met de aanleg van nieuwe weginfrastructuur. Een deel van het gebied is gevoelig voor wateroverlast en is aangegeven als Primair Watergebied.
4.5.2.2. GROENE RUIMTE
4.5.2.2.1. GROENE RUIMTE IJSSELDELTA KARAKTERISTIEK Het gebied IJsseldelta bevat onder andere de polders Kamperveen, Zalk en Mastenbroek, het Kampereiland, het Haerster- en Gennerbroek en Staphorst/Rouveen en omgeving. Het ligt om de snel uitdijende stad Zwolle heen. Behalve Zwolle fungeren ook onder meer Kampen, Genemuiden en Staphorst-Rouveen als grotere en kleinere werkcentra in de streek. Het gebied bestaat vooral uit klei- en veengronden met een op de melkveehouderij afgestemde grondwaterstand. Het houden van rundvee is veruit de belangrijkste vorm van landbouw. De
148
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
milieuproblemen van de landbouw zijn gering vergeleken met de problematiek op de zandgronden. Langs de IJssel en Zwarte Water liggen de oude, cultuurrijke Hanzesteden Zwolle en Kampen en kleinere kernen, zoals Genemuiden en Hasselt. Maar ook de overige kernen zoals StaphorstRouveen hebben een bijzonder karakter en vormen met het omringende land een typisch en internationaal gezien zeldzaam cultuurhistorisch landschap. Tot de elementen en patronen die bepalend zijn behoren dijken, al dan niet met wielen, polders, sloot- en weteringpatronen, openheid, strookvormige percelering, boerderijen op terpen en lintdorpen. Langs de IJssel liggen karakteristieke rivierdorpen als Zalk en Wilsum. De IJsseldelta heeft een zeer eigen flora en fauna. Voor broedende weidevogels en moerasvogels en doortrekkende en overwinterende zwanen, ganzen en steltlopers heeft het gebied een internationale betekenis. Hetzelfde geldt voor de kievitsbloem, een zeldzame plant waarvoor de uiterwaarden van Vecht en Zwarte Water het Europese bolwerk zijn. Met het bijzondere karakter heeft de IJsseldelta een sterke troef in handen voor het toerisme. De landbouw bestaat voor het overgrote deel uit melkveeteelt. Voor de IJsseldelta en Salland is het beleid gericht op het instandhouden en versterken van het historisch open landschap. Op het gebied van landinrichting is de ruilverkaveling Rouveen in uitvoering; voor Staphorst is een aanvraag ingediend. Voor de IJsseluiterwaarden is het project ‘Ruimte voor de Rijn-takken’ in voorbereiding. De provincie zet zich voor het project in, om meerdere beleidsdoelen, met veiligheid en (versnelde) natuurontwikkeling als belangrijkste, te halen. In het Ketelmeer wordt in de komende jaren het grote natuurontwikkelingsproject IJsselmonding uitgevoerd. HOOFDKOERS Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn de natuurlijke omstandigheden van water en bodem waarin natuur en grondgebonden landbouw gedijen en een hoge kwaliteit van landschap en cultureel erfgoed. De zeer bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische verschijnselen vragen om een goed en krachtig beheer. Met uitbreiding van stads- en dorpsgebied dient voorzichtig te worden omgesprongen. Dat geldt onder meer voor de uitbreiding in de polder Mastenbroek en het gebied tussen Staphorst en Meppel. Grondgebonden landbouw dient in het gebied goed uit de voeten te kunnen, binnen de voorwaarde van bescherming van landschap en cultureel erfgoed. In de Koekoekspolder kan de glastuinbouw zich optimaal ontwikkelen. Natuurontwikkeling is op enkele plaatsen aan de orde, bijvoorbeeld daar waar veel kwel aanwezig is (ruilverkaveling Rouveen) en daar waar het verminderen van het risico voor overstroming samen kan gaan met natuurontwikkeling (IJsseluiterwaarden) en in de randmeren (Vossemeer en Ketelmeer). De belangrijkste natuurdoeltypen zijn: open water, natte graslanden en moeras. Recreatieontwikkeling kan plaatsvinden op basis van de aantrekkelijke steden, stadjes en dorpen en het water (cultuur- en stedelijk toerisme, vaar- en oeverrecreatie). Met name voor Zwolle zijn goede uitloopmogelijkheden in de stadsrandzone van belang. Drinkwaterwinning, natuurontwikkeling en het rivierbelang bepalen de ontwikkelingen langs de IJssel tussen Zwolle en Kampen. Langs IJssel, Zwarte Water en de Randmeren staat behoud en ontwikkeling van natuur voorop. In het kader van het project integraal waterbeheer kan de ecologische hoofdstructuur versterkt worden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Belangrijk is ook de zone tussen Meppel en Staphorst. Het is zaak dat tussen deze twee gemeenten een stevige groene buffer wordt gerealiseerd, waarbij de barrièrewerking van de bestaande infrastructuur wordt doorbroken.
4.5.2.2.2. GROENE RUIMTE SALLAND KARAKTERISTIEK Salland bestaat voor het grootste deel uit een licht hellend dekzandgebied met een sterk gereguleerde waterhuishouding. De Sallandse Heuvelrug rekenen wij in deze schets tot het VechtRegge gebied. De bodem van Salland is sterk doorlatend. Langs de IJssel bevindt zich een zone met rivierklei. Het gebied bestaat uit een tamelijk grootschalig intensief landbouwgebied met voornamelijk melkveehouderij en varkenshouderij. Op de klei komt ook fruitteelt voor. De natuur is behalve langs
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
149
de IJssel gebonden aan het voorkomen van landgoederen, die hun grootste concentratie kennen in de omgeving van Deventer. Het landschap is door deze landgoederen, maar ook door kleine beplantingselementen, esjes, dijken en uiterwaarden, oude boerderijen en dergelijke aantrekkelijk voor recreatie. De landbouw is grof- en fijnmazig verweven met gebruiksnatuur. Het is een recreatief aantrekkelijk landschap met landgoederen en er is sprake van veel uitwisseling tussen stad en land. De milieubelasting is tamelijk hoog. HOOFDKOERS VOOR SALLAND Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied is het ruimte bieden aan het ontwikkelen van economische functies met name landbouw en recreatie. Weliswaar is de aanwezige natuur deels verdroogd, maar in het sterk zandige Salland zou het herstellen van de natuurlijke omstandigheden en daarnaar handelen zoveel en zulke dure maatregelen vragen dat het niet verantwoord is. De hoofdgebruiker in Salland is de landbouw. Die bepaalt binnen zekere randvoorwaarden van landschappelijke kwaliteit de ontwikkeling. Voor de ontwikkeling van landgoederen, gebruiksnatuur en landschap in combinatie met landbouwontwikkeling bestaan goede mogelijkheden, evenals voor recreatie. Voor het gehele gebied geldt dat het watersysteem functioneel is of wordt ingericht met mogelijkheden voor wateraanvoer. Hierbij kan peilverhoging aan de orde zijn indien dit gewenst is voor de landbouw. Met name in de landgoederengebieden zal het streven zijn gericht op versterking van het landschap en extensivering van het agrarisch gebruik met vergroting van de mogelijkheden van agrarische natuurbeheer. Een uitzondering op het vorenstaande vormen de gebieden gelegen langs de IJssel. Hier zullen de natuurlijke omstandigheden bepalend zijn voor de ontwikkelingen. De IJssel maakt ook deel uit van de PEHS. In deze zone zal ook gezocht worden naar meer ruimte voor de rivier met selectief in te zetten berging zo mogelijk gecombineerd met groene functies en recreatief medegebruik. Bij Deventer bestaat de bijzondere situatie dat het aangrenzende groene gebied hoge natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarden heeft. De provincie heeft het initiatief genomen voor een project dat landbouw, natuur en landschap van dit gebied meer op de stad wil betrekken en andersom (Project Landstad Deventer, zie paragraaf 4.1.5). Gelet op de gebiedsdoelstellingen zal de inrichting van het gebied wijzigen. De uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden zal hier naar verwachting aan bijdragen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat reconstructie in Salland zal leiden tot de inrichting van gebieden met concentraties van varkenshouderij, naast gebieden die veeluw zijn. Er lijkt plaats voor ontwikkelingsgebieden van de veehouderij. 4.5.2.2.3. GROENE RUIMTE VECHT-REGGE KARAKTERISTIEK Het gebied Vecht-Regge omvat de Sallandse Heuvelrug, het Vechtdal en een belangrijk deel van het Reggedal. Dit gebied is divers in zijn natuurlijke basis: stuwwallen, beekdalen, zand- en rivierkleigronden, hoge en diepe grondwaterstanden. In dit gebied is sprake van hoge natuurlijke en landschappelijke waarden, vooral op de stuwwallen, bij riviertjes en beken en op landgoederen. Karakteristieke verschijnselen zijn rivierduinen, stuifzanden, essen, heidebebossingen en de monumentale bebouwing in gehuchten en op landgoederen. Vecht-Regge is rijk aan cultureel erfgoed. Tussen Lemele, Ommen en Mariënberg komt een groot vrijwel aaneengesloten natuur- en bosgebied voor. De landbouw is verweven met natuur en landschap. Melkveehouderij is de belangrijkste tak. Recreatief is het gebied zeer aantrekkelijk en er is dan ook veel actieve en verblijfsrecreatie met meer dan twee miljoen overnachtingen per jaar. Opvallend is het snoer van woonkernen aan de Vecht. In Vecht-Regge loopt een gebiedsgericht project. Dit geeft invulling aan provinciale doelstellingen op het terrein van natuur, landbouw, recreatie, waterwinning, waterhuishouding en milieu. Het project geeft tevens invulling aan het beleid voor Waardevolle Cultuur Landschappen van het Rijk. Door overheden en maatschappelijke organisaties wordt er gewerkt aan het projectmatig bereiken van de doelstellingen. De partners hebben in januari 1999 het gebiedsperspectief vastgesteld. Kenmerkend
150
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
is de voorgenomen uitwerking in deelgebieden. Het gebied valt voor het grootste deel binnen de werking van de ontwerp-Reconstructiewet concentratiegebieden. HOOFDKOERS Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied is het door Vecht en Regge gedomineerde watersysteem; hierbij worden omvang en kwaliteit van de natuur versterkt en wordt de beheerstaak van de landbouw vergroot. Een belangrijke doelstelling hierbij is de realisering van 1.000 hectare nieuwe natuur. Langs Vecht en Regge kan verruiming van het winterbed ter vergroting van de veiligheid (waterberging) gecombineerd worden met natuurontwikkeling. Het centrale deel van het gebied is geschikt om natuur in compacte eenheden vorm te geven (langs riviertjes en op en aan stuwwallen). Elders wordt gestreefd naar ruimtelijk-functionele verweving van natuur en landbouw. Over het hele gebied wil de provincie de beheerstaak van de landbouw versterken. In het gebied als geheel heeft de landbouw een dragende functie. Versterking van de landbouwstructuur is daarvoor noodzakelijk. De bestaande landgoederen dienen in hun duurzaam functioneren te worden versterkt. Voor de waterhuishouding staan het voorkomen van wateroverlast door hoge afvoer (veiligheid), verdrogingsbestrijding en de ontwikkeling van een meer natuurlijke rivier centraal. Voor recreatie en toerisme staat kwaliteitsverbetering centraal: verbetering van de bestaande verblijfsrecreatie en ontsluiting van de groene ruimte voor medegebruik. De kernen langs de Vecht maken nu weinig gebruik van de bijzondere ligging. Het beleid was daar niet op toegesneden. Door aan te sluiten bij de cultuurhistorie maar ook door nieuwe vormen te ontwikkelen kan de ligging worden uitgebuit zodat er een sterkere herkenbaarheid van het Vechtsnoer ontstaat. Gelet op de gebiedsdoelstellingen zal de inrichting van het gebied wijzigen. Door middel van oude en nieuwe vormen van landinrichting zal dit worden bereikt maar ook door de daarmee deels geïntegreerde uitvoering van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
4.5.3
NOORDOOST-OVERIJSSEL
HOOFDLIJN •
accent op ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies.
4.5.3.1. STEDELIJK GEBIED Noordoost-Overijssel is een relatief dunbevolkt gebied. Er wonen thans ruim 73.000 inwoners. De bevolking neemt relatief sterk toe, vooral als gevolg van de verhoudingsgewijs hoge natuurlijke groei. Daarnaast kent het gebied in de negentiger jaren ook een bevolkingstoename door een positief vestigingsoverschot. Met betrekking tot de werkgelegenheid ligt een sterk accent op de industrie en bouwnijverheid. De zakelijke dienstverlening is minder sterk vertegenwoordigd. Het belang van de zorgsector is in de afgelopen jaren groter geworden. Hardenberg is in het provinciaal beleid aangewezen als streekcentrum.Tot de grotere kernen behoren Hardenberg, Ommen, Dedemsvaart, Gramsbergen en Balkbrug. De infrastructuur is van groot belang voor de ontwikkeling van Noordoost-Overijssel. De verbetering van de ontsluiting via de weg, spoor en water heeft dan ook een grote prioriteit. Naast de grotere kernen met een regionale functie of belangrijke lokale verzorgende - en opvangfunctie telt Noordoost-Overijssel een groot aantal kleinere kernen en buurtschappen. De verschijningsvorm en de ontstaansgeschiedenis van de kleinere kernen (en buurtschappen) is heel verschillend. Hardenberg is een gemeente waar de industrie sterk is vertegenwoordigd. Vooral de kunststofindustrie is erg belangrijk. Van groot belang is ook de toeristische sector. Hardenberg is de laatste jaren sterk uitgebreid. In de toekomst vraagt de herstructurering van bestaande woongebieden en de revitalisering van bestaande bedrijventerreinen veel aandacht. De gemeente wil de centrumontwikkeling verder stimuleren. Belangrijk voor de ontwikkeling van de kern zijn de voorgenomen ontwikkelingen bij het NS-station en de ontwikkeling van natuur en landschap in de Vecht corridor.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
151
Ommen manifesteert zich vooral als recreatiegemeente, waarbij voor de stad Ommen de Vecht een centraal gegeven is. De gemeente streeft naar een verdere integratie van stad Ommen, ten noorden van de Vecht, en Ommen-Zuid. Het oplossen van de verkeersproblematiek rond de N34 heeft een hoge prioriteit. Ook in Dedemsvaart is de industriële bedrijvigheid van groot belang. Ruimtelijke belemmeringen liggen aan de noordzijde van de kern. De uitbreiding heeft dan ook plaatsgevonden aan de zuidzijde van dit vroegere kanaaldorp. Dedemsvaart vervult een verzorgingsfunctie mede voor het aangrenzende deel van Drenthe. De aantrekkelijke kern Gramsbergen ligt tussen de Vecht en spoorlijn/kanaal. Mede door deze ligging zijn de uitbreidingsmogelijkheden na realisering van de huidige plannen beperkt. Slagharen kent een belangrijke functie ten aanzien van dag- en verblijfsrecreatie. Door middel van een groot aantal plannen en overlegkaders wordt thans reeds vorm gegeven aan de toekomstige ontwikkeling in Noordoost-Overijssel. Genoemd kunnen worden onder meer: • de Regiovisie Zuid-Drenthe/Noord-Overijssel. In deze visie wordt het gebied Emmen/Coevorden/Hardenberg/ Meppen aangeduid als substantiele economische pool. Voor Hardenberg wordt onder meer een versterking van de dienstensector voorgestaan. Een verbetering van de bereikbaarheid is noodzakelijk (verbeteren N34, de spoorverbinding Zwolle-Emmen en de vaarweg Almelo-De Haandrik); • het convenant, afgesloten tussen de provincie en gemeente Hardenberg, gericht op versterking van de streekfunctie van Hardenberg; • Regionale Ontwikkelingsplan Noordoost-Overijssel: in dit kader zijn in de afgelopen tijd reeds een zeer groot aantal projecten gerealiseerd of opgestart ter bevordering van de leefbaarheid in het gebied. Het ROP loopt binnenkort af. Er wordt thans nagegaan hoe de aandacht voor de leefbaarheid ook in de toekomst concreet vormgegeven kan worden; • het gebiedsperspectief Vecht-Regge: op een samenhangende wijze wordt in dit kader gewerkt aan de ontwikkeling van dit gebied (zie profiel voor de groene ruimte). Verder kan nog genoemd worden dat er gewerkt wordt aan de totstandkoming van een regionaal structuurplan. De resultaten hiervan kunnen zonodig verwerkt worden in dit Streekplan. WONEN Voor de komende jaren wordt voor het gebied rekening gehouden met een gunstige migratieontwikkeling en een daarbij behorend woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.1.2). De toekomstige uitbreiding in Hardenberg vindt plaats in het gebied Marslanden. Bij de verdere invulling en inrichting van het gebied terdege rekening zal worden gehouden met de wateraspecten en de benodigde ruimte voor waterberging. Dat biedt tegelijkertijd kansen voor een aantrekkelijk woonmilieu. Daarnaast heeft de gemeente mogelijkheden voor woningbouw binnen de bestaande kern. De kern Hardenberg kan op deze wijze een gevarieerd pakket aan woonmogelijkheden bieden, voor starters en voor doorstromers. De herstructurering van bestaande woongebieden vraagt in de komende tijd veel aandacht. In Dedemsvaart liggen de huidige uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw aan de zuidzijde van de kern, in het gebied Kotermeerstal. Hier kan nog geruime tijd in de woningvraag worden voorzien. De uitbreiding op lange termijn zal in aansluiting op bestaande woongebieden kunnen worden gevonden. De keuzemogelijkheden in Ommen zijn beperkt Na afronding van de thans in ontwikkeling zijnde plannen denkt de gemeente aan uitbreiding in oostelijke richting. WERKEN Voor de ontwikkeling van het gebied heeft de werkgelegenheid, de infrastructuur en het behoud/versterken van het voorzieningenniveau de hoogste prioriteit.Voor een goede ontwikkeling van de werkgelegenheid zijn een betere bereikbaarheid, een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen en de aanwezigheid van subsidieregelingen bij bedrijfsvestigingen essentiëel. In Hardenberg vindt de ontwikkeling van bedrijventerreinen plaats aan de noord- en zuidoostzijde. Het gebied Broeklanden is bedoeld voor bedrijven die op water zijn aangewezen. De overige plannen betreffen het gebied J. Weitkamplaan, Haardijk I en Haardijk II, totaal 37 ha. De behoefte van circa 60 ha kan met deze locaties worden gedekt. Van belang voor Hardenberg is de ontwikkeling van het gebied rond het NS-station. Hier bestaat onder meer de mogelijkheid tot vestiging van bedrijven in de zakelijke dienstverlening. Tezamen met Coevorden doet de gemeente onderzoek naar de ontwikkeling van de kanaal-/Vechtzone.
152
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Naast de mogelijke landschappelijke ontwikkeling wordt gekeken naar kansen voor een (multimodaal) overslagcentrum. Na realisering van de gemeentelijke herindeling in Noord-oostOverijssel kan de nieuwe gemeente bezien welke complementaire werkgelegenheidsfunctie Dedemsvaart in relatie tot Hardenberg kan vervullen. Hierbij kan verschuiving van de mogelijkheden voor bedrijfsvestigingen, die Hardenberg bezit vanuit haar streekfunctie, plaatsvinden. De mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein in Ommen zijn beperkt. De gemeente zal dan ook selectief met deze mogelijkheden moeten omgaan. Mogelijkheden zijn aanwezig aan de noordzijde van het dorp en ten oosten van het dorp. Gelet op deze beperkte mogelijkheden is er geen plaats voor bedrijven die zeer veel ruimte vragen. Voor dit type bedrijven zou Dedemsvaart wellicht een alternatief kunnen zijn. Ommen heeft goede potenties om de reeds aanwezige sterke positie op het gebied van recreatie en toerisme verder te benutten. Actie • •
de provincie bevordert de tot standkoming van een regionaal structuurplan voor NoordoostOverijssel; de provincie spant zich in voor de uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het convenant tussen de provincie en de gemeente Hardenberg over de ontwikkeling van (de streekfunctie van) deze stad.
4.5.3.2. GROENE RUIMTE NOORDOOST-OVERIJSSEL
KARAKTERISTIEK Voor het grootste deel bestaat het uit grootschalig landbouwgebied met een zandbodem (ontgonnen hoogveen en broekgronden). Het watersysteem is kunstmatig. De landbouw heeft er een goede productiestructuur. Er komt echter veel akkerbouw voor die zoals ook elders in Nederland structureel zwak is. Er is een grofmazig routenetwerk om te wandelen, fietsen en paard te rijden. De zone langs de Vecht is aantrekkelijk. Daar komt veel verblijfsrecreatie voor. Ook daarbuiten zijn enkele verblijfsrecreatieve complexen en dagattracties. Aan de noordoost-rand ligt het dal van de Reest, met hoge waarden van natuur, landschap en cultureel erfgoed. Buiten de zones langs Vecht en Reest zijn er weinig natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten hoewel het gebied voor een groot deel wel een ‘eigen’ beeld heeft. Karakteristiek zijn de rechte lijnen, kanalen en wijken. De milieubelasting is tamelijk klein. Noordoost-Overijssel behoort tot het gebied waar de ‘5b-doelstelling’ geldt en waar dus EU-middelen worden ingezet ter versterking van de plattelandseconomie. Een zone langs de rivier de Vecht maakt onderdeel uit van het gebiedsgericht beleid Vecht-Regge. HOOFDKOERS VOOR NOORDOOST-OVERIJSSEL Richtinggevend voor het gebied is het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor economische functies, met name de landbouw. De landbouw heeft goede ontwikkelingsmogelijkheden waarbij een sterkere afwisseling tussen grasland en akkerland actief gestimuleerd zou moeten worden. Dit doorbreekt de relatief eenzijdige akkerbouwstructuur. Ter stimulering van de plattelandseconomie kan een ruim beleid voor hergebruik van agrarische bebouwing worden gevoerd. De natuurdoelstellingen zijn bescheiden. Wel is het grensriviertje de Reest vanuit natuuroogpunt, en tevens voor landschap en cultuurhistorie van grote betekenis. Ook is het realiseren van een ecologische verbindingszone tussen het Vechtdal en de Reest ter hoogte van Ommen – Balkbrug gewenst. Dit gebied is ook een belangrijk inzijggebied voor het veengebied ten oosten van het Zwarte Water. Voor recreatie en toerisme zijn verbindingen tussen aantrekkelijke gebieden, voor een belangrijk deel gelegen binnen de aangrenzend gebieden Vecht-Regge, Drenthe en Duitsland van groot belang. Deze verbindingen hebben een multi-functioneel karakter. Ook het kanaal Almelo-Coevorden is voor de recreatievaart van betekenis.
4.5.4
NOORDWEST-OVERIJSSEL
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
153
HOOFDLIJN •
accent op ontwikkelingen op basis van natuurlijke omstandigheden.
4.5.4.1. STEDELIJK GEBIED
KARAKTERISTIEK Noordwest-Overijssel bestaat op dit moment nog uit de gemeenten Steenwijk, Brederwiede, IJsselham en Zwartsluis. In de provinciale plannen in het kader van de gemeentelijke herindeling, vormen vanaf 2001 Steenwijk, Brederwiede en IJsselham een grote gemeente. Zwartsluis vormt na de gemeentelijke herindeling samen met Hasselt en Genemuiden de nieuwe gemeente rond het Zwarte Water. Bij een aantal ontwikkelingen in Noordwest-Overijssel, waaronder het gebiedsgericht beleid en het Regionaal Ontwikkelingsprogramma voor Noordwest-Overijssel, is en blijft ook Zwartsluis betrokken. Evenals Noordoost-Overijssel is ook Noordwest-Overijssel een relatief dunbevolkt gebied. Er wonen thans ongeveer 41.000 inwoners, gespreid over een groot aantal kleine en grotere kernen en in het buitengebied. De bevolking neemt relatief weinig toe als gevolg van een zeer lage natuurlijke groei. Daarnaast kende het gebied in de negentiger jaren wel een aanzienlijke bevolkingstoename als gevolg van een positief vestigingsoverschot van personen. Steenwijk is veruit de grootste stedelijke kern in Noordwest-Overijssel. Samen met Meppel heeft Steenwijk een belangrijke verzorgingsfunctie voor de regio. De werkgelegenheid concentreert zich vooral in bedrijvigheid en voorzieningen. De gemeente wil komen tot een verdere ontwikkeling van het gebied rond het NS-station. Naast de nieuwbouw vraagt de herstructurering van bestaande woonwijken een grote inspanning. Steenwijk is gunstig gelegen ten opzichte van infrastructuur (zowel over de weg en het spoor als over water) en heeft grote recreatieve potenties gelet op de ligging tussen het merengebied van Noordwest-Overijssel en de aangrenzende (bos)gebieden van Zuidwest-Drenthe en het Friese Merengebied. Ook heeft Steenwijk een aantrekkelijke historische binnenstad en biedt het centrum een ruim aanbod van culturele evenementen. De relatie met Meppel is steeds van groot belang. Een wederzijdse afstemming van de ontwikkeling van Steenwijk en Meppel is nodig in het beleid van betrokken gemeenten, de provincies en rijksinstanties. Steenwijk is in het provinciaal beleid aangewezen als streekcentrum, hetgeen een bijzondere taakstelling voor deze kern betekent. Ook van provinciale zijde mag daarom een extra inspanning verwacht worden. Het behoud en versterken van de bovenlokale voorzieningen in deze kern zijn voor de gehele regio van groot belang. De ontwikkeling van Steenwijk als streekcentrum in de afgelopen jaren laat zien dat deze complementair is ten opzichte van de stadsgewesten en niet ten koste gaat van de stadsgewestelijke opgaven. Noordwest-Overijssel is wat betreft natuur en landschap een zeer gevarieerd en waardevol gebied. Dat betekent dat met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van steden en dorpen grote voorzichtigheid geboden is. Er zijn voor een aantal kernen nadrukkelijk grenzen aan de groei. Naast Steenwijk zijn Vollenhove en Oldemarkt kernen met een belangrijke woon-, verzorgings- en werkfunctie. Vollenhove en Oldemarkt zijn aangemerkt als grotere kern. Voor de leefbaarheid in het gebied, gezien de perifere ligging van deze kernen en gezien de uitgangspunten van het gebiedsgericht beleid in Noordwest-Overijssel, krijgen Vollenhove en Oldemarkt een prioritaire status. Hiermee wordt een bundeling van ruimtelijke ontwikkelingen binnen het landelijk gebied van Noordwest-Overijssel beoogd, vooral op het gebied van wonen en werken. Daarnaast zijn er nog meerdere kleine kernen met een beperkte lokaal verzorgende functie. Giethoorn heeft vooral een recreatieve functie. Voor de leefbaarheid van Noordwest-Overijssel is het van belang dat de verschillende kernen hun functie zo goed mogelijk kunnen (blijven) vervullen. Hierbij hoort een ontwikkeling van lokale bedrijvigheid en uitbreiding van de mogelijkheden voor recreatieve voorzieningen, voor zover aangegeven in het gebiedsgericht beleid en rekening houdend met de kwaliteit van natuur en landschap. Door middel van een groot aantal plannen en projecten wordt thans reeds vorm gegeven aan een voorspoedige ontwikkeling van (de kernen in) Noordwest-Overijssel en de streekfunctie van Steenwijk: • De Regiovisie Zuid-Drenthe/Noord-Overijssel. Ook volgens deze visie vervult Steenwijk een subregionale functie voor de Kop van Overijssel en delen van omliggende provincies. Door ontsluiting via de A32, het vaarwater en het spoor bezit Steenwijk goede
154
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
• •
•
vestigingsmogelijkheden voor verschillende typen bedrijvigheid. Gezamenlijk wordt thans studie gedaan naar de locatie van een regionaal bedrijventerrein in de strook Staphorst-MeppelSteenwijk. Er is in 1999 een convenant tussen de provincie en de gemeente Steenwijk afgesloten, gericht op versterking van de streekfunctie van Steenwijk. In het convenant is een groot aantal afspraken opgenomen om gezamenlijk de voorwaarden te scheppen voor deze ontwikkeling. In december 1996 is door de overheden en andere partners binnen het gebied het ‘Perspectief voor Noordwest-Overijssel’ vastgesteld, teneinde een duurzaam perspectief te bieden aan deze regio. Het gebiedsgericht beleid omvat een samenhangend pakket van beleidsvoorstellen, gericht op een duurzame ontwikkeling van landbouw, visserij en rietteelt, een duurzame recreatie, vergroting van Wieden en Weerribben, het ecologisch gezond maken van de natuurgebieden, het verbeteren van de leefbaarheid in het gebied en het bieden van compensatie voor het verlies van werkgelegenheid in de landbouw. Om de leefbaarheid in het gebied te vergroten is onder andere besloten eenmalig 250 extra te bouwen woningen aan het platteland van Noordwest-Overijssel toe te kennen. Het gebiedsgericht beleid richt zich met name op het platteland, inclusief de kernen. De relatie met Steenwijk als streekcentrum is vanzelfsprekend van groot belang, maar aan de stedelijke ontwikkelingen daarvan wordt met name via het convenant tussen de provincie en de (huidige) gemeente Steenwijk invulling gegeven. Het gebiedsgericht beleid richt zich van oorsprong op het landelijk gebied rond Wieden en Weerribben, waar een grote uitbreiding van de oppervlakte natuur (en daarmee verlies aan werkgelegenheid in de landbouw) is voorzien. Aangezien de leefbaarheid van het platteland een thema is dat ook buiten de grenzen van het huidige gebiedsgericht beleid van groot belang is, gaat de provincie er van uit dat vooruitlopend op de gemeentelijke herindeling het gehele landelijke gebied van Noordwest-Overijssel onder het gebiedsgericht beleid zal vallen. Daarbij blijft de grens van de landinrichting gehandhaafd. Regionale Ontwikkelingsplan voor Noordwest-Overijssel (ROP): dit programma van projecten is begin negentiger jaren opgestart. Aanvankelijk werd het ROP door het Rijk, de provincie en de gemeenten gefinancierd; na een aantal jaren heeft de rijksoverheid zich terug getrokken. Er is reeds een groot aantal projecten gerealiseerd of in ontwikkeling genomen. Hoofddoelstelling is het bevorderen van de leefbaarheid in Noordwest-Overijssel. Officieel is het ROP is per 1 januari 2000 beëindigd. Het jaar 2000 is een overgangsjaar en thans wordt nagegaan of leefbaarheidsprojecten die tot nu toe via het ROP werden uitgevoerd kunnen worden ingeschaard in het gebiedsgericht beleid voor Noordwest-Overijssel.
WONEN In de negentiger jaren was sprake van een positief migratiesaldo in Noordwest-Overijssel. De vestiging van nieuwe bewoners in Noordwest-Overijssel concentreert zich in de kern Steenwijk. Voor de komende jaren wordt voor het gebied rekening gehouden met een positieve migratieontwikkeling en een daarbij behorend woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.1.2). Vanaf 2000 ontwikkelt de gemeente Steenwijk het plan Woldmeenthe. Daarnaast biedt het herstructureringsgebied Steenwijkerdiep de mogelijkheid tot de bouw van enkele honderden woningen. De uitbreiding ten behoeve van woningbouw zal vervolgens in Tuk-West plaatsvinden. Er is in Steenwijk voorts een aantal kleinere inbreidingsmogelijkheden. Voor de lange termijn is een uitbreiding aan de zuidzijde mogelijk, richting Zuidveen. Bij het gebied Zuidveense landen is een primair watergebied aangegeven. Dit belemmert het mogelijke woongebied in Zuidveen niet. De uitbreidingsgebieden ‘Noordwal’ te Vollenhove en ‘de Zwartehof’ te Oldemarkt bieden de komende jaren nog voldoende bouwmogelijkheden. WERKEN Voor de ontwikkeling van het gebied heeft de ontwikkeling van de werkgelegenheid, het behoud/versterken van het voorzieningenniveau de hoogste prioriteit. Voor een goede ontwikkeling van de werkgelegenheid is een gevarieerd aanbod van bedrijventerreinen (ook aan het water gelegen) en de aanwezigheid van stimuleringsregelingen, zoals in Noord-Nederland essentieel. De behoefte aan bedrijventerrein van Steenwijk kan gesteld worden op 40 ha. Ruimte zal gevonden worden op het bedrijventerrein Groot Verlaat. Daarnaast zal op korte termijn de locatie Oostermeenthe-rand ter hand genomen worden. Er resteert een behoefte van circa 17 ha. Op langere termijn denkt de gemeente aan de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten noorden van de rijksweg. Daarbij is een afweging met de aanwezige natuur- en landschapswaarden en met de consequenties voor de geplande recreatieve projecten aan de orde. Rekening houdend met deze ontwikkelingen is het primaire watergebied in het beekdal van de Steenwijker Aa aangegeven. Ook de mogelijkheden voor de vestiging van bedrijven ten zuidoosten van Steenwijk zullen nader onderzocht worden. Op de mogelijke realisering van een regionaal bedrijventerrein is in paragraaf 4.1.3. reeds ingegaan. Acties
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
155
• •
de provincie spant zich in voor de uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Convenant tussen de provincie en de gemeente Steenwijk over de ontwikkeling van (de streekfunctie van) deze stad; de provincie spant zich in voor het behalen van de doelen uit het ‘Perspectief voor Noordwest-Overijssel’ en voor de uitvoering van de projecten uit het bijbehorende Meerjarig Uitvoeringsprogramma bijbehorende bestuursovereenkomst (zie 4.5.4.2).
4.5.4.2. GROENE RUIMTE NOORDWEST-OVERIJSSEL
KARAKTERISTIEK In Noordwest-Overijssel bevindt zich grootschalige natuur (met name Wieden en Weerribben), verweven met extensieve landbouw in een waardevol landschap. Elementen en patronen waarom het daarbij gaat: legakkers en petgaten, dijken, natte hooilanden, rietland en broekbossen, lintdorpen, strookvormige verkaveling, slootpatronen, kleine bosjes en houtwallen. Daarnaast zijn er grootschalige en goed ingerichte landbouw-gebieden, waaronder de Domeinpolders rond Scheerwolde. Natuur en landschap zijn samen met het cultureel erfgoed in het gebied (onder meer te vinden in de oude Zuiderzeestadjes), van een grote internationale zeldzaamheid en betekenis. Wat milieu betreft is Noordwest-Overijssel relatief schoon. Bijzonder is het aanbod van producten (riet, vis en landbouwproducten) en diensten (kleinschalige recreatie op basis van gebiedskwaliteiten: kanoën, campings, kamperen bij de boer en restaurants) die typisch zijn voor de streek. Voor de plattelandseconomie is naast de landbouw het toerisme van groeiend belang. Steeds meer landbouwers hebben neveninkomsten uit agrotoerisme en het beheer van natuur en landschap overigens gaat het hier om een nog relatief geringe geldstroom. Bijzonder in Noordwest-Overijssel is ook de bijdrage van het rietsnijden en de binnenvisserij aan de plattelandseconomie. Beide activiteiten worden voornamelijk binnen de grenzen van de bestaande natuurgebieden uitgeoefend. Het open water in het gebied is van belang voor natuur en recreatie, maar heeft tevens een onmisbare functie voor de rietteelt en de beroepsvissers. Het is een opdracht en een uitdaging om aan de grote oppervlakte bestaande natuur nog circa 1.550 hectare natuurgebied (reservaat en natuurontwikkelingsgebied) toe te voegen. De oorspronkelijke opdracht uit het SGR was het realiseren van 2.000 ha laagveenmoerasgebied, aansluitend aan Wieden en Weerribben, waarin waterrecreatie ook een plaats zou vinden. De nieuwe natuur heeft als doel de laagveenmoerassen van Wieden en Weerribben te vergroten en beter met elkaar te verbinden. Ook worden verbindingen gerealiseerd met natte natuurgebieden buiten NoordwestOverijssel, waaronder de Rottige Meente in Friesland, het Zwarte Water en het Staphorsterveld. Na het verbinden van al deze natuurgebieden ontstaat een natuurlijk nat en vochtig ecosysteem van 10.000 hectare. Een ander belangrijk doel is de milieukwaliteit van de natuurgebieden te vergroten, zodat zich een gezond ecosysteem kan ontwikkelen dat duurzaam in stand blijft en waar plaats is voor alle flora en fauna die in een dergelijk natuurtype thuishoren (waaronder de otter). De begrenzing van de nieuwe natuurgebieden (zowel de reservaten en natuurontwikkelingsgebieden als de beheersgebieden, waar beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten) is door GS in oktober 1999 vastgesteld. Door het realiseren van de nieuwe natuurgebieden gaat veel landbouwareaal, en daarmee werkgelegenheid, verloren. Behoud van lokale werkgelegenheid is echter van groot belang voor de leefbaarheid van het platteland. Compensatie voor het verlies aan banen in de agrarische sector wordt met name gezocht in het verbeteren van de economische basis van de blijvende landbouw en het stimuleren van de recreatie. Daarbij horen de aanleg van openbare recreatieve voorzieningen (fiets- en wandelpaden, kanoroutes, voorzieningen voor kleinschalige oeverrecreatie en dergelijke), verbetering van de kwaliteit van bestaande recreatiebedrijven en het bieden van mogelijkheden voor nieuwe verblijfsrecreatie. Voor de leefbaarheid van het platteland van Noordwest-Overijssel is ook een goede en veilige infrastructuur van belang en aandacht voor alternatieve vormen van mobiliteit (onder andere fietspaden en CVV). Noordwest-Overijssel is een gebied waar overheden en maatschappelijke organisaties zich inspannen om doelstellingen op het gebied van duurzame landbouw, rietteelt en visserij, duurzame recreatie, natuur en landschap en leefbaarheid te bereiken. Zoals eerder aangestipt is hiertoe eind 1996 het Perspectief voor Noordwest-Overijssel vastgesteld. Tegelijkertijd is het Streekplan voor West-Overijssel destijds partieel herzien. Ook is (1998) een bestuursconvenant door de
156
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
partners uit het gebiedsgericht beleid voor Noordwest-Overijssel ondertekend, waarmee zij zich verplichten zich samen in te spannen middels inzet van menskracht en financiële middelen de doelstellingen uit het Gebiedsperspectief te realiseren. Kern van het Gebiedsperspectief is dat de problemen en uitdagingen van het landelijk gebied van Noordwest-Overijssel integraal en in onderlinge samenhang worden opgepakt. Sinds de vaststelling van het Gebiedsperspectief is de uitvoering van projecten in volle gang. Basis hiervoor is het Meerjarig Uitvoeringsprogramma, dat onderdeel is van het Gebiedsperspectief. Hierin zijn projecten opgenomen rond natuur en landschap, landbouw, rietteelt en visserij, water en milieu, recreatie, leefbaarheid en communicatie/voorlichting. Heel belangrijk bij de uitvoering van het gebiedsgericht beleid is de landinrichting, die 10-15 jaar zal vergen. Daartoe is in 1997 de Landinrichtingscommissie (LC) geïnstalleerd. In 1998 heeft de LC haar Plan van Aanpak gepresenteerd en in 2000 zal de LC een Ontwerp Landinrichtingsplan afronden. De landinrichting is van essentieel belang voor het realiseren van de gewenste functieveranderingen in het gebied, de inrichting van de nieuwe natuurgebieden en (een belangrijk deel van de) openbare recreatieve voorzieningen. Ook zal door de landinrichting 250 ha rietland binnen de nieuwe natuurgebieden worden gerealiseerd, hetgeen van groot belang is voor de werkgelegenheid in deze (gebiedsspecifieke) bedrijfstak. De landinrichting draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied, onder meer door het verbeteren van de economische basis van de blijvende landbouw en het zodanig ruilen van agrarische gronden dat landbouwverkeer door de kernen wordt beperkt. HOOFDKOERS Richtinggevend voor de ontwikkeling van het gebied zijn de natuurlijke omstandigheden van water en bodem en een hoge kwaliteit van natuur, landschap en cultureel erfgoed. Langer het water vasthouden in het gebied is nodig voor instandhouding van het veengebied. De keuze voor een belangrijk accent op omgevingskwaliteiten als basis voor verdere ontwikkeling, is ook de richting die in het kader van het gebiedsgericht beleid voor Noordwest-Overijssel is ingeslagen. De afspraken die met het gebied zijn gemaakt in het Perspectief voor Noordwest-Overijssel en de daarbij behorende bestuursovereenkomst, gelden dan ook als uitgangspunt voor het provinciale beleid ten aanzien van dit gebied. Dat betekent dat er in het gebied nadrukkelijk ook plaats blijft voor gangbare (doch duurzame) landbouw, recreatieve ontwikkelingen en kleinschalige bedrijvigheid. Een en ander conform de afspraken die in het gebiedsgericht beleid zijn gemaakt. De (nieuwe) kaders die het Streekplan biedt, kunnen een positieve impuls geven aan de verbetering van de leefbaarheid onder meer door de beleidslijnen voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Opgenomen is de geactualiseerde kaart van het gebiedsgericht beleid (zie kaart 25). Verschil met de kaart uit het Perspectief voor Noordwest-Overijssel is dat op de nieuwe kaart de inmiddels vastgestelde begrenzing van de nieuwe natuurgebieden is opgenomen en tevens het gebied waar beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten (“ruime jas”-beheersgebied). Verder vallen de locaties op waar ruimte wordt geboden aan nieuwe recreatieve ontwikkelingen (de gele stippen en vlekken nabij de kernen). Van belang is dat het aanbod van verblijfsrecreatieve voorzieningen een gevariëerd aanbod kent en van grote en bijzondere kwaliteit is.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
157
[KAART 25]
158
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
5
5.1
UITVOERING VAN HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK BELEID
INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoering. In aansluiting op de beschouwingen over de rol en positie van de provincie in hoofdstuk 1 is de rode draad bij de uitvoering het zoeken van samenwerking met anderen. Dit, zoals in dat hoofdstuk staat, met een toenemende aandacht voor (maatschappelijke) contractvorming als eindpunt van beleidsvorming. Uitgaande van de gestelde doelen in hoofdstuk 4, is het van belang de instrumenten en maatregelen van de drie beleidsterreinen ruimte, water en milieu elkaar onderling te laten versterken. In hoofdstuk 4 van alle drie plannen zijn talrijke actiepunten opgenomen. Voor dit plan zijn die samengevat in een activiteitenprogramma, dat in een bijlage is opgenomen. In die bijlage wordt ook de relatie met de andere plannen zichtbaar gemaakt. De opgenomen activiteiten behoren in het algemeen tot de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Ze zullen voorzover nodig in de respectievelijke uitvoeringsprogramma’s worden opgenomen. In dit hoofdstuk gaat het om de uitvoeringsstrategie: de algemene uitspraken over de uitvoering, die voor rekening zijn van Provinciale Staten. Die uitspraken kunnen betrekking hebben op het algemene financiële beeld (inclusief de personeelskosten), de rol van regelgeving dan wel de inzet van organisatorische en communicatieve middelen. Om de samenhang tussen de drie plannen te benadrukken is de eerste paragraaf van dit hoofdstuk voor alle drie plannen gelijk. De nu volgende uitspraken (‘hoofdlijnen voor de uitvoering’) hebben dan ook grotendeels betrekking op alle drie plannen. Ze geven aan waar in de toekomst de uitvoeringsaccenten liggen, met inbegrip van de veranderingen ten opzichte van het tot nu gevoerde beleid. In veel gevallen komen ze neer op het beter inzetten van de provinciale instrumenten voor het bereiken van onze doelstellingen om daarmee de effectiviteit van de inspanningen te vergroten. HOOFDLIJNEN VOOR DE UITVOERING •
•
•
•
versterken van de relatiegerichtheid van de provincie Dit komt op verschillende plaatsen in de plannen terug. In het Milieubeleidsplan via het gebiedenbeleid en de accountmanagers voor onder andere het Midden en Klein Bedrijf en afvalverwerkende bedrijven, in het Streekplan via het programma voor de netwerkstad Twente en de programmeringsoverleggen voor woningbouw en bedrijventerreinen en in het Waterhuishoudingsplan via de relatiebeheerders voor de waterschappen en het waterleidingbedrijf. de provincie kiest bij de uitwerking en uitvoering van haar beleid voor een gebiedsgerichte aanpak, zowel voor stedelijke als plattelandsvraagstukken. Deze stijl van werken kent twee polen: enerzijds helder uiteenzetten waar je als provincie voor staat en anderzijds samen met partners in de gebieden werken aan de uitvoering, rekening houdend met de eigen beleidsaccenten van partners. De provincie gaat het gebiedsgericht beleid provinciedekkend en meer integraal ontwikkelen. Met integraal bedoelt de provincie dat fysiek ruimtelijk beleid (milieu,water, ruimtelijke ordening) en sociaal/economische aspecten gezamenlijk worden ontwikkeld. veelzijdig inzetten op de realisatie en bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Via de verankering in het Streekplan, het definiëren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime in het Waterhuishoudingsplan en het te voeren beschermingsbeleid vanuit het Milieubeleidsplan komt dit punt in de verschillende plannen prominent aan de orde. beter afstemmen van de regelgeving voor ruimte, water en milieu In het verlengde van het Streekplan worden beleidsregels voor de Ruimtelijke ordening
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
159
• •
•
•
•
opgesteld, bij het Waterhuishoudingsplan een waterverordening en bij het Milieubeleidsplan een provinciale milieuverordening. Door een betere afstemming wordt de reikwijdte van elk van de instrumenten vergroot. Aldus wordt de samenhang in de drie strategische plannen doorgezet in de bij de plannen behorende regelgeving. een actievere benadering van de consument met inschakeling van organisaties die over uitvoeringscapaciteit beschikken en met consumentenorganisaties versterking van de inzet in het kader van het concentratiebeleid voor de vijf steden In dat verband gaat het primair om de kwaliteit, zowel van nieuwe als in al bestaande woongebieden. Maar het gaat ook om goede werkgebieden in voldoende mate en om de kwaliteit van de hoogwaardige voorzieningen. Het grote stedenbeleid van de provincie is daarop gericht en de langdurige voortzetting van het rijksbeleid (waaronder de Vinex/Vinac maatregelen) is nodig. In aanvulling daarop zijn maatregelen nodig, die ervoor zorgen dat de concurrentieverhouding tussen de vijf steden en de overige gemeenten in evenwicht blijft. veelzijdig inzetten op duurzame bedrijvigheid De mogelijkheden hiertoe zijn onder andere: een toetsingskader voor duurzame bedrijventerreinen (als uitwerking van de drie strategische plannen), stimuleringsbeleid (ook voor middelgrote terreinen) en vergunningen op hoofdlijnen. Via het nog op te stellen actieprogramma ‘duurzame energie en energiebesparing’ geeft de provincie aan welke mogelijkheden zij ziet voor toepassing van duurzame energie in Overijssel, en tot welk percentage duurzame energie dit kan leiden. Op het gebied van afval verhoogt de provincie haar inspanningen voor preventie en hergebruik. versterken van de duurzame landbouw Voor een deel is dit al bestaand beleid via het stimuleringsprogramma duurzame landbouw. Intensiveringen betreffen: biologische landbouw, de sloopregeling voor agrarische bebouwing, de vergoedingsregeling landbouwkundig gebruik in wateraandachtsgebieden, de vergoedingsregeling wateropvanggebieden, en de meldings- en vergunningsplicht voor drainagestelsels. vaststellen van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime Het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) is mede bepalend voor ontwikkelingen in het kader van de ruimtelijke ordening. Door het vaststellen van de GGOR worden effecten van handelingen in de ruimtelijke ordening op het watersysteem inzichtelijker gemaakt.
Het algemene beeld dat naar voren komt is als volgt. Tegen de achtergrond van de versterking van de relatiegerichtheid blijft regelgeving een belangrijk onderdeel van het beleid voor ruimte, water en milieu. Maar de regelgeving wordt anders, gedifferentiëerder. Waar grote regionale belangen in het geding zijn kunnen kaders aangescherpt worden, in andere gevallen juist flexibeler ingevuld en toegepast. De versterking van de samenwerking (relatiegerichtheid) is, zo leert de ervaring, arbeidsintensief. Dit zal tot personele gevolgen, met name voor milieu en ruimte, leiden hetzij door toevoeging, hetzij door verschuiving. De vervolglijnen van het Waterhuishoudingsplan zullen nog enkele jaren een forse personeelsinspanning vragen voor beleidsvorming. Het is van belang de daarvoor nodige kennis op peil te houden. De financiering voor alle drie terreinen zal in toenemende mate verlopen via gebiedsgerichte programma’s, zowel voor de steden als voor het platteland en de groene ruimte. Er zal steeds vaker sprake zijn van cofinanciering onder andere gecombineerd met Europese middelen. Een en ander biedt de mogelijkheid voor een ontschotte besteding van provinciale middelen. De financiële gevolgen in termen van programmakosten voor de provincie zijn beperkt. Voor het milieubeleid en het ruimtelijke beleid zijn investeringen in activiteiten met een grote voorbeeldwerking (bijvoorbeeld in het kader van de ontkoppeling economie en milieu en van ruimtelijk kwaliteit en zuinig ruimtegebruik) gewenst. Voor het waterbeleid verloopt de financiering grotendeels via de huishouding van de waterschappen. De voorgestelde maatregelen (inclusief de eventuele schadevergoedingsregelingen) maken voor de korte termijn een beperkte verhoging van de waterschapsbegroting en dus van de waterschapslasten noodzakelijk. Daartegenover staan besparingen op de lange termijn omdat dure reparatie-investeringen worden voorkomen. Voor het milieubeleid verloopt een relatief groot deel van de financiering via de inzet van rijksmiddelen. Datzelfde geldt voor stedelijke vernieuwing en voor de ontwikkeling van de stedelijke knooppunten/stadsgewesten. Om de ontwikkeling daarvan veilig te stellen is voortzetting van dat rijksbeleid in de Vijfde Nota nodig. In de volgende paragrafen wordt een aantal thema’s met betrekking tot de uitvoering verder uitgewerkt.
160
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
5.2
INSTRUMENTEN
GEBIEDSGERICHT BELEID Het beleid in de drie plannen en meer in het bijzonder de beleidsmatige gebiedsbeschrijvingen (zie paragraaf 4.2.1.) respecteren de vastgestelde gebiedsperspectieven van de gebiedsgerichte projecten zoals die op dit moment in de provincie lopen. Het kaderstellende beleid voor de gebieden met een vastgesteld gebiedsperspectief zal niet worden aangescherpt, behalve wanneer er zich bijzondere kansen voordoen, of wanneer er dringende aanleiding toe is en er overeenstemming met het gebied over is. De problemen rond hoog water en wateroverlast kunnen zo’n aanleiding zijn, maar ook nieuw rijksbeleid, zoals de inwerkingtreding van de Reconstructiewet. In de voorliggende strategische plannen kan wel sprake zijn van aanvulling en verdere specificatie van beleid, die in volgende fases van het gebiedsgerichte beleid doorwerking behoeven, zoals gezegd, in overleg met de partners. Voor nieuw op te starten gebiedsgerichte projecten is het beleid van de plannen voor de leefomgeving kaderstellend. Omgekeerd kan vanuit het gebiedsgericht beleid de behoefte ontstaan aan aanpassing van de kaders zoals die in de strategische plannen zijn vastgelegd. Deze wijzigingen kunnen dan volgens de daarvoor geldende herzieningsprocedures aan de orde worden gesteld. Provinciaal beleid wordt, op basis van de strategische plannen, gebiedsspecifiek en in samenwerking met partners gebiedsgericht uitgewerkt en uitgevoerd. Deze werkwijze wordt gekenmerkt door een duidelijke inbreng vanuit de gebieden zelf. Plattelandsontwikkeling is bij uitstek een taak van gemeenten en provincie. De gebiedsgerichte aanpak is een vorm van partnerschap. In belangrijke delen van de provincie is al sprake van een gebiedsgerichte aanpak, zij het zeker nog niet overal in de voorgenomen brede benadering, waarbij integraal zowel fysiek-ruimtelijke als sociale en economische vraagstukken opgepakt worden. De provincie spreekt een voorkeur uit voor een gefaseerde aanpak van de verbreding en een start te maken met de verbreding van de aanpak in Zuid-Twente en in Noordoost-Twente. Verwezen wordt verder naar hetgeen hieromtrent is gemeld in het milieubeleidsplan. LANDINRICHTING Het doel van landinrichting is verbetering van de inrichting van het landelijk gebied, overeenkomstig de in het kader van ruimtelijke ordening toegekende functies en de daarbij passende water- en milieucondities. De mogelijkheden voor verbetering en ontwikkeling van landbouw, natuur en landschap, recreatie en toerisme en de infrastructuur worden in een landinrichtingsproject onderling gewogen tot een geïntegreerd geheel. Er vindt afstemming plaats met het ruimtelijk beleid. Landinrichting levert een belangrijke bijdrage aan de gewenste duurzame functievervulling van het landelijk gebied. De herijking van het instrumentarium voor landinrichting zal er toe leiden dat sneller, flexibeler, eenvoudiger en met een bredere inzetbaarheid het gewenste resultaat kan worden bereikt. Nieuw beleid kan daardoor sneller en op een geïntegreerde wijze worden gerealiseerd. Landinrichting wordt toegepast in integrale en sectorale projecten. Voor sectorale projecten wordt als regel 15% van het beschikbare budget gereserveerd, wat grotendeels wordt geïnvesteerd in maatregelen ten behoeve van de landbouw. Bij integrale projecten gaat het naast verbetering van de externe productieomstandigheden voor de landbouw om de realisering van de ecologische hoofdstructuur, het water- en milieubeleid (het opheffen van verdroging en eutrofiëring), een hogere landschappelijke kwaliteit en een verbetering van de recreatieve en toeristische mogelijkheden. Het gebied binnen de stedelijk invloedssfeer heeft in dat kader in het bijzonder de aandacht. Integrale projecten die bijdragen aan de realisering van het gebiedsgericht beleid in NoordwestOverijssel, Vecht-Regge en Noordoost-Twente hebben prioriteit boven andere projecten. Sectorale projecten gericht op verbetering van de landbouw worden geprogammeerd op volgorde van aanvraag. Bij een keuze uit meerdere sectorale projecten is de mate waarin deze bijdragen aan de realisering van provinciale doelen bepalend voor de prioriteitstelling.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
161
Op kaart 26 is een overzicht opgenomen van de landinrichtingsprojecten in voorbereiding en uitvoering en de projecten die zijn voorgedragen voor plaatsing op het Voorbereidingsschema landinrichting. Per 1 januari 2000 zijn 9 projecten in uitvoering met een oppervlakte van circa 38.000 ha. In voorbereiding zijn 14 projecten met een oppervlakte van circa 60.000 ha. Aangevraagd voor plaatsing zijn 2 projecten met een oppervlakte van ruim 12.000 ha. Bij de voorbereiding van landinrichtingsplannen is het beschreven beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening, natuur, milieu, water en recreatie en toerisme uitgangspunt. Indien het streekplanbeleid onvoldoende kader geeft voor de planontwikkeling in landinrichtingsprojecten zal het Streekplan worden uitgewerkt.
GRONDBELEID De uitvoering van het provinciale ruimtelijke beleid vraagt op veel onderdelen om een herschikking van functies en in veel gevallen daarmee ook van het grondeigendom. Dit geldt zowel voor belangrijke provinciale doelstellingen voor het stedelijk gebied (bijvoorbeeld de beoogde concentratie van wonen en werken in de steden) als voor de groene ruimte (bijvoorbeeld de realisering van de EHS en de ontwikkeling van een duurzame landbouw). Becijferd is dat de komende 15 à 20 jaar minimaal 10% van het huidige areaal cultuurgrond van 210.000 ha in Overijssel van functie zal moeten veranderen. Terwijl daarnaast ten behoeve van de extensivering van de landbouw ook een forse en extra mobiliteit van de cultuurgrond zelf nodig is.
162
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Voor het realiseren van veel provinciale beleidsdoelstellingen is derhalve een goed functioneren van de grondmarkt van cruciaal belang. Op dit punt doen zich echter een aantal, vaak samenhangende knelpunten voor. Met name gaat het om: • Een toenemende schaarste op de grondmarkt. • Een geringe grondmobiliteit. • Een gestage stijging van grondprijzen. • Grote prijsverschillen binnen Overijssel/Nederland. • Interventie projectontwikkelaars. • Onvoldoende afstemming/samenwerking overheden/partners. • ‘Concurrentie’ tussen de steden onderling en met de hen omringende gemeenten. • Economisch sterke functies (lees stedelijke functies) prijzen economisch zwakkere functies (lees ‘groene’ functies) steeds meer uit de markt. Mede tegen deze achtergrond is een herbezinning op de provinciale rol op de grondmarkt wenselijk. Basis hiervoor dient te zijn een analyse van de huidige situatie. Vervolgens gaat het om de beantwoording van vragen als welke segmenten van de grondmarkt voor de realisering van provinciale doelstellingen van strategisch belang zijn. Moet de provincie daarop reactief en/of proactief; regisserend en/of participerend opereren, ook gelet op de rol van de andere overheden. En direct daaraan gekoppeld: voldoet het huidige (sturings) instrumentarium, of is aanpassing daarvan gewenst. Vanzelfsprekend dient deze herbezinning plaats te vinden in een interactief proces met de gemeenten en andere belanghebbende partners in Overijssel. Tevens ligt het voor de hand een regionale insteek te kiezen. Niet alleen vanwege de verschillen in problematiek in de diverse regio’s in Overijssel. Maar ook omdat een regionale aanpak aansluit op de samenhang op de grondmarkt, tussen de (grote) steden en de omliggende gemeenten; tussen stedelijk en landelijk gebied (rood versus groen). Actie •
de provincie zal op korte termijn met betrokken partijen de mogelijkheden van een bovenlokaal grondbeleid verkennen.
RELATIE MET HANDLEIDING EN BELEIDSREGELS Voor het beoordelen van concrete ruimtelijke plannen biedt het Streekplan niet in alle gevallen voldoende toetsingskader. Het Streekplan is immers een globaal instrument dat zich niet uitspreekt over de aanvaardbaarheid van ruimtelijke plannen op lokaal niveau. Om deze rol toch goed te kunnen vervullen heeft de provincie de Handleiding en beleidsregels inzake Wet en Besluit op de Ruimtelijke Ordening opgesteld. In deze Handleiding, die haar basis vindt in de zogenaamde derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, zijn beleidsregels opgenomen met een meer algemene strekking over de plansystematiek en technische aspecten van de bestemmingsplannen. Voor een deel bevatten ze ook een nadere uitwerking c.q. detaillering van de streekplanuitspraken, afgestemd op het niveau van de bestemmingsplannen. De Handleiding en beleidsregels vormen als het ware ‘het spoorboekje‘ met toetsingscriteria voor het beoordelen van bestemmingsplannen. Het beleid vormt de gedragslijn zoals die gehanteerd wordt in situaties waarin niet door het Streekplan of andere provinciale beleidsinstrumenten wordt voorzien. Overigens betekent dit niet dat in uitzonderlijke situaties niet van deze regeling kan worden afgeweken. Dit vereist echter wel een nadrukkelijke motivering. In dit Streekplan is aangekondigd dat de Handleiding ten aanzien van diverse onderwerpen zal worden aangevuld. MILIEU- EN ECONOMIETOETS In de hoofdkoers van de Strategische visie kiest Overijssel voor een selectieve en duurzame economische groei. De relatie tussen de economische groei en de milieuaantasting moet worden doorbroken. Dit betekent onder meer een verbetering van de kwaliteit van het milieu en water. Deze hoofdkoers is een van de uitgangspunten bij het gezamenlijk opstellen van de herziening van de drie strategische plannen. Alle beleidsuitspraken van deze plannen worden dan ook getoetst aan de hoofdkoers van de Strategische visie. In de drie strategische plannen zitten de nodige dwarsverbanden. Deze werkwijze brengt met zich mee dat het afzonderlijk uitvoeren van een zogenaamde milieu-en economietoets achterwege kan blijven.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
163
5.3
MEDE-OVERHEDEN
UITVOERINGSAFSPRAKEN MET GEMEENTEN Waar mogelijk gecombineerd met het Waterhuishoudingsplan en Milieubeleidsplan willen wij tot (lange termijn) meerjarenafspraken komen met gemeenten, ter realisering van het in dit Streekplan opgenomen beleid. De afspraken zullen onder meer de volgende onderwerpen kunnen betreffen: • Omvang en kwaliteit van het woningbouwprogramma. • Omvang, segmentering en kwaliteit van bedrijventerrein. • Duurzame ontwikkeling, waaronder watervisies en waterparagraaf. • Nadere toedeling van ontwikkelingsmogelijkheden aan kernen binnen de gemeente • De inzet van provinciale middelen. • Actualiseren van bestemmingsplannen naar aanleiding van het nieuwe streekplanbeleid
5.4
PROGRAMMERING VAN DE UITVOERING EN MONITORING
In paragraaf 3.3. en 4.1.1.2 van het Streekplan is een programma voor de netwerkstad Twente aangekondigd. In dat programma bundelt de provincie lopende processen en nieuwe initiatieven met betrekking tot Twente voor de middellange en korte termijn. De provincie wil dit programma in overleg met medeoverheden en andere betrokken partijen ontwikkelen en uitvoeren. Het programma voor de netwerkstad Twente krijgt op onderdelen de status van uitwerking van de plannen voor de leefomgeving. Er is een groot aantal provinciedekkende en gebiedsdekkende uitvoeringsprogramma’s op het terrein van de fysieke leefomgeving. Deels worden deze uitvoeringsprogramma’s ook opgesteld voor het verkrijgen van subsidies vanuit het Rijk, EU, etc. Om de sturende werking van de uitvoeringsprogramma’s te vergroten, met het oog op het verbeteren en intensiveren van de uitvoering, wil de provincie hierin meer stroomlijning aanbrengen. De provincie opteert vooralsnog voor ‘sectorale’ programma’s per beleidsterrein, waarin expliciet de raakvlakken met andere beleidsterreinen in beeld worden gebracht. Deze raakvlakken beperken zich niet tot water, milieu en ruimtelijke ordening, maar betreffen ook de relaties met natuur, economie, verkeer en vervoer, etc. Prioritering, besluitvorming, etc. van deze overlappende thema’s vindt integraal plaats in het kader van de voorbereiding en vaststelling van de begroting, al dan niet in een apart document. Voorbeelden van overlappende activiteiten zijn: reconstructie concentratiegebieden, duurzame bedrijventerreinen, het mobiliteitsbeleid, etc. De sectorale programma’s worden gestroomlijnd met betrekking tot vorm, tijd (koppeling aan de begroting) en afwegingsmethodiek. De prioritering en de besluitvorming voor de sectorale activiteiten vindt echter binnen het betreffende beleidsveld plaats. Via deze wijze vindt afstemming plaats voor de integrale activiteiten en kunnen sectorale activiteiten snel en efficiënt binnen het eigen spoor worden uitgevoerd. Later in de planperiode wordt bezien of integratie van de uitvoeringsprogramma’s van milieu, water en ruimtelijke ordening nog een meerwaarde ten opzichte van de nu voorgestane aanpak heeft.
5.5
HERZIENING, AFWIJKING EN UITWERKING
HERZIENING DOOR PROVINCIALE STATEN De Wet op de Ruimtelijke Ordening vergt ten minste eenmaal per tien jaar herziening van het Streekplan. Zoals in paragraaf 1.5 is vermeld zal het Streekplan na ongeveer vier jaar geëvalueerd worden en zo nodig worden herzien. Na ongeveer acht jaar zal een integrale herziening van het Streekplan plaatsvinden. Daarnaast kan het tussentijds nodig zijn om het Streekplan op een onderdeel te herzien (partiële herziening). In dit Streekplan worden Hoofdlijnen van het beleid en overige elementen van beleid onderscheiden. De Hoofdlijnen van het beleid zijn die beleidsuitspraken van het Streekplan die zo sterk bepalend
164
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
zijn voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de streek, dat ze niet anders dan door een uitspraak van Provinciale Staten in het kader van een (partiële) herziening gewijzigd kunnen worden. Deze beleidsuitspraken zijn verzameld opgenomen in hoofdstuk 3. De afwijkingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten, zoals hierna is omschreven, is van toepassing op de overige elementen. De Wet op de Ruimtelijke Ordening geeft regels voor de herziening van een Streekplan. Deze regels voorzien in: overleg met de betrokken gemeentebesturen en andere instanties, advisering door de Provinciale Planologische Commissie, een bedenkingenprocedure en toezending van het plan aan de minister van Ruimtelijke Ordening. UITWERKEN EN AFWIJKEN DOOR GEDEPUTEERDE STATEN Het Streekplan is zodanig geformuleerd dat flexibel ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. Het kan zich voordoen dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen nopen tot aanpassing van het beleid. De aanpassing wordt begrensd door de in hoofdstuk 3 opgenomen hoofdlijnen van beleid, de ‘van wezenlijk belang zijnde beleidsuitspraken‘. Indien medewerking aan de voorgenomen ontwikkeling toch wenselijk geacht wordt zal planherziening noodzakelijk zijn. Bij een procedure tot afwijking vindt de volgende procedure plaats: • er wordt overleg gevoerd met de betrokken gemeentebesturen en andere instanties. • de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving7 wordt om advies gevraagd. • Het voornemen tot afwijking en de onderliggende stukken worden ter kennisneming aan Provinciale Staten toegezonden. Gedeputeerde Staten zullen het Streekplan op de in het plan aangegeven onderdelen, zo nodig, uitwerken. Ook deze bevoegdheid wordt begrensd door de hoofdlijnen van beleid. Bij uitwerking wordt: • overleg gevoerd met de betrokken gemeentebesturen en andere instanties. • de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving7 om advies gevraagd. • De ontwerp-uitwerking ter kennisneming aan Provinciale Staten toegezonden. Uitwerking betreft de volgende onderwerpen die in de hoofdstukken hiervoor nader zijn omschreven: • De ontwikkelingsmogelijkheden voor de bedrijventerreinen (paragraaf 4.1.1.3). • Bedrijventerreinendifferentiatie en precisering van de behoefte aan verschillende categorieën bedrijventerreinen (paragraaf 4.1.3). • Periodieke actualisering van het meerjarenprogramma woningbouw (in het kader van het volkshuisvestingsbeleid) (paragraaf 4.1.2). • Verwerking resultaten gebiedsgerichte beleidsprocessen (paragraaf 4.2.1). • Locatiekeuze grootschalige recreatievoorzieningen (paragraaf 4.2.3.5). • Uitbreiding van bestaande winzones (paragraaf 4.4.3). • Aanduiding alternatieve tracering rijksweg 34/36 (paragraaf 4.3.). • Eventuele nieuwe infrastructurele maatregelen, voortvloeiend uit een PVVP (paragraaf 4.3). • Gevolgen Ruimte voor de rivier (paragraaf 4.4.1). • Nieuwe drinkwaterwinningen of uitbreiding van bestaande winningen (paragraaf 4.4.2.). • Grootschalige opwekking van energie via biomassa (paragraaf 4.4.5). • Afstemming met landinrichtingsprojecten (paragraaf 5.1.).
5.6
DE STREEKPLANKAARTEN
Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel mogelijk in beeld gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik aan zoals de provincie dat voor de toekomst ziet en nastreeft. Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale aanduidingen, die bij verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk niveau ingevuld dienen te worden. De verhouding tussen de streekplantekst en de aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst beleidsbepalend is.
7
De Provinciale Planologische Commissie, die op grond van art. 4a, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet worden gehoord, is opgegaan in de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving, waarin meerdere adviesorganen zijn samengevoegd.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
165
De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en voorzieningen in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere kernen die al in een goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een anticipatieprocedure is doorlopen, zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum resp. grotere kern opgenomen. De soort en grootte van de letters van de plaatsnaam geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1. Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte bestemmingsplangrenzen weer te geven. Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote woon- en werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010 aangegeven. Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld aan te geven dat deze locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen worden gebracht; de realisering kan evenwel tot na 2010 doorlopen. Het gebied Almelo-Zuid is, in de vorm van een concrete beleidsbeslissing, als locatie voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente aangewezen. Deze locatie heeft behalve de aanduiding “grote werklocatie tot 2010” aanvullend de aanduiding Regionaal Bedrijventerrein (op de kaart aangeduid als RB) gekregen. De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen directe relatie met de omvang van de voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het daarbij om de belangrijkste ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. Daarnaast zijn er ook op andere plekken stedelijke functies mogelijk, voorzover rode (contour)lijnen geen belemmering hiervoor vormen. De aanduidingen voor de zones I tot en met IV zijn de belangrijkste dragers voor het beleid voor de groene ruimte; voorts zijn er overlay-aanduidingen voor bos en water. De aanduiding recreatieconcentratiepunt betreft een zelfstandige aanduiding. Het beleid voor de zones I tot en met IV is voor deze gebieden niet van toepassing. De begrenzing is ook hier weer een globale begrenzing die niet de exacte bestemmingsplangrenzen pretendeert weer te geven. In de groene ruimte kunnen aansluitend aan de steden en kernen stedelijke functies worden ontwikkeld met inachtneming van de in paragraaf 4.1.4. en 4.1.5. beschreven beleidslijnen en algemene principes. Voor dergelijke gebieden geldt vervolgens niet meer het beleid voor de groene ruimte: zie ook par. 4.2.3.8. Op de functiekaart zijn voorts aanduidingen voor verkeer en vervoer en overige voorzieningen opgenomen. Zoals in paragraaf 4.1.4.2 is aangegeven zijn aan dit plan nog enkele detailkaartjes voor kleine kernen met contouren opgenomen. Bij de drie plannen voor de leefomgeving is nog een afzonderlijke integratiekaart ruimte, water en milieu (kaart 1) opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3.6. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is aangeduid op de Natuurbeleidskaart (kaart 3). Op de belemmeringenkaart (kaart 4) is het huidig en toekomstig ruimtebeslag aangegeven in verband met waterwinning, delfstoffenwinning, militaire objecten en verbindingen (onder andere straalpaden, buisleidingen en hoogspanningsleidingen). De kaart heeft vooral een informatieve betekenis. De kaart geeft inzicht in mogelijke beperkingen die aan de orde kunnen komen bij het ontwikkelen van nieuwe functies of uitbreiden van bestaande functies. Die beperkingen kunnen bestaan uit het houden van afstand, beperking van de bouwhoogte e.d. De belemmeringenkaart heeft in hoofdzaak een signaleringsfunctie voor dergelijke beperkingen. De aanduiding van de intrekgebieden waterwinning is van belang voor de beleidslijnen voor het weren van grootschalige ruimtelijke ingrepen in deze gebieden in par. 4.4.2.; de belemmeringenkaart heeft ten aanzien van deze gebieden ook een beleidsbetekenis. Beleidsbetekenis heeft de kaart ook voor de in par. 4.4.3, 4.4.4. en 4.4.6. beschreven aanduidingen. Bij de ontwikkeling van bestaande of nieuwe functies dient daarom rekening te worden gehouden met het beleid, dat wordt gevoerd voor deze locaties en verbindingen en voor het omliggende of flankerende gebied (veiligheidszones, intrekgebieden en dergelijke) en is nader overleg met de betreffende instantie (NAM, Gasunie, Tennet, Vitens, KPN, Ministerie van Defensie enz.) aan te bevelen. In T.13 wordt op enkele van de aanduidingen nader ingegaan; T.8 gaat in op de geluidszonering van vliegveld Twente.
5.7
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
De Wet op de Ruimtelijke Ordening geeft aan dat alleen tegen in het streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissingen een ieder beroep kan instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
166
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Dit begrip ‘concrete beleidsbeslissing’ is sinds 3 april 2000 in de plaats gekomen van ‘een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht’, waartegen tot nu toe beroep mogelijk was. Provinciale Staten moeten in het plan aangeven of, en zo ja welke onderdelen als een concrete beleidsbeslissing moeten worden aangemerkt. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, hetgeen betekent dat de tot nu toe voorafgaande bezwaarschriftenprocedure bij Provinciale Staten niet meer hoeft te worden gevolgd. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit streekplan concrete beleidsbeslissingen op te nemen. Geen onderdeel van het streekplan wordt dan ook als concrete beleidsbeslissing aangemerkt. Tegen onderdelen van het streekplan staat dan ook ons inziens geen bezwaar of beroep open. Dit betekent geen vermindering van rechtsbescherming, omdat artikel 24 WRO met zich meebrengt dat rechtsbescherming mogelijk is in het kader van de bestemmingsplanprocedure.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
167
Bijlage II B Woningbouwprogramma's West-Overijssel tot 2010 gebaseerd op meerjarenafspraken woningbouw en Vinex/Vinac-taakstellingen 2000-2004 Dalfsen /Nieuwleusen 555 Hasselt /Genemuiden /Zwartsluis 375 Hardenberg/Avereest /Gramsbergen 1135 Ommen 285 Kampen /IJsselmuiden 945 Olst /Wijhe 280 Raalte /Heino 855 Steenwijk /Brederwiede /IJsselham 1015 Staphorst 395 Bathmen 95 Totaal overig West Overijssel* 5935 Stadsgewest Zwolle 3500-5100 Deventer 1400-1900 Stadgewesten totaal 4900-7000 Totaal West Overijssel 10835-12935 * inclusief extra woningbouw in het kader van gebiedsgericht beleid Toelichting • Voor de stadsgewestgemeenten Deventer en Zwolle bedraagt het woningbouwprogramma tot 2005 minimaal de VINEX-taak en daarna tot 2010 minimaal de VINAC-taakstelling. • In overleg met de provincie is voor de kernen Hardenberg en Steenwijk een hoger bouwprogramma mogelijk. • Voor Steenwijk en Olst zijn de aantallen gebaseerd op ambtelijke afspraken.
168
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
2005-2009 indicatief 340 450 1000 250 775 200 530 675 290 75 4685 3500-5100 1500-2000 5000-7100 9585-11685
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
169
170
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
171
172
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
TOELICHTING
T.1. FUNCTIEDIFFERENTIATIE
Om - overeenkomstig de in ‘Ontwikkelen en Koesteren’ ontwikkelde filosofie - te komen tot een ordening van kernen met gedifferentieerde ontwikkelingsmogelijkheden, zijn verschillende criteria bij de afweging en beoordeling betrokken. Niet voor alle kernen zijn alle criteria van toepassing. Voorts variëert het gewicht dat aan de criteria moet worden toegekend. Bij de afweging en ordening hebben de volgende criteria een rol gespeeld. BEVOLKINGSOMVANG/VOORZIENINGENNIVEAU Achtergrond van deze criteria is de overweging, dat een grotere bevolkingsomvang een beter draagvlak voor voorzieningen, werkgelegenheidsfunctie etc. biedt. Zeker bij een verdere schaalvergroting en drempelverhoging zal voldoende draagvlak van groot belang zijn. Bij het voorzieningenniveau speelt de verzorgende functie van aanwezige winkel-, onderwijs-, zorgen cultuurvoorzieningen voor de regio en/of voor de lokale gemeenschap een belangrijke rol. Uiteraard ligt hier een nauwe relatie met de bevolkingsomvang; door een zekere bundeling en concentratie kan een beter draagvlak ontstaan om bestaande voorzieningen te handhaven en nieuwe te realiseren. Dit betekent dat keuzen gemaakt moeten worden. ZONERING LANDELIJK GEBIED De stedelijke ontwikkeling heeft directe invloed op de groene ruimte met zijn natuur- en landschapswaarden en op de agrarische ontwikkeling. Derhalve speelt de zonering van het landelijk gebied een belangrijke rol. Daarom is de ligging in of nabij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en in landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden nadrukkelijk in de afweging betrokken. Dit leidt tot het aangeven van ruimtelijke belemmeringen in de vorm van het aangeven van ‘rode (stippel)lijnen’ en zelfs tot geheel gesloten contouren. Voor een duurzame ontwikkeling is het zorgvuldig omgaan met water een noodzaak. Het gaat daarbij om de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten zoals waterberging en -winning, veiligheid, verdroging, waterkwaliteit etc. Stedelijke uitbreidingen hebben negatieve gevolgen voor kwaliteit van water en milieu. Vooral in hoger gelegen inzijggebieden in de ‘kroonjuwelen’ zal verdere groei van steden en dorpen afgewogen moeten worden ten opzichte van het belang van het koesteren van de natuurlijke waarden. ECONOMISCHE POTENTIES Hierbij spelen een rol: de huidige werkgelegenheidsfunctie, natuurlijke en/of fysieke barrières en (multimodale) bereikbaarheid. Daarbij speelt de overweging in hoeverre kernen economische potentie hebben om zonodig een aanvullende rol te vervullen als in de stadsgewesten onvoldoende in de ruimtevraag kan worden voorzien, of als in kernen in de omgeving onvoldoende ruimte kan worden geboden vanwege natuurlijke en landschappelijke waarden. BEREIKBAARHEID/MOBILITEIT Voor de economische ontwikkeling is de aanwezigheid van goede infrastructuur in de vorm van weg, water- en/of spoorverbindingen onontbeerlijk. Voor wat betreft de wegverbindingen is het PVVP als uitgangspunt gehanteerd. De ligging aan of in de directe nabijheid van de hoofdvervoersassen
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
173
(autosnelwegen) A1 en A28 wordt daarbij het hoogst gewaardeerd. De bereikbaarheid via water en/of spoor kan een bijdrage leveren aan het vervoer van goederen als alternatief voor wegtransport en vormt dan ook een pré. LIGGING TEN OPZICHTE VAN HET STADSGEWEST bij een ligging in de directe omgeving van de grote steden kan gebruik worden gemaakt van de daar aanwezige voorzieningen. Is de grote stad op grotere afstand gelegen dan zal de behoefte aan eigen voorzieningen groter zijn en zal tevens een verzorgende functie voor de regio worden vervuld, die complementair is aan de grote steden. Ook ten aanzien van de werkgelegenheidsontwikkeling kunnen kernen buiten de stadsgewesten een aanvullende functie voor het stadsgewest vervullen.
T.2.A. BELEIDSEVALUATIE ONTWIKKELING 2000 – 2003
Bevolking Per 1 januari 2004 telt de provincie Overijssel 1.105.600 inwoners. Dat betekent een groei met 28.000 personen vanaf 1 januari 2000, het basisjaar van het vigerende streekplan Overijssel 2000+. Deze groei met ongeveer 7.000 mensen gemiddeld per jaar komt vrijwel overeen met de bovenkant van de bandbreedte voor de bevolkingsaanwas die in het streekplan voor deze periode is aangegeven. De bevolkingsgroei is wat hoger dan in de tweede helft van de negentiger jaren toen de bevolking met ongeveer 5.400 personen per jaar groeide. De bevolkingsgroei is niet gelijk verdeeld over de provincie. West-Overijssel groeit aanzienlijk sneller dan Twente. Van de totale groei werden 10.000 personen in Twente toegevoegd, voor WestOverijssel zijn dit 18.000 mensen. In de periode 1995 – 1999 was sprake van een zelfde ontwikkeling. Een steeds groter aandeel van de bevolking woont daardoor in het westelijk deel van de provincie, in 1996 43,3%, in 2004 44,4%. De natuurlijke groei van de bevolking was in de periode 2000 tot 2004 relatief hoger dan in de jaren daarvoor. Dat is in overeenstemming met de landelijke ontwikkeling. Ook hier geldt dat de natuurlijke groei in West-Overijssel op een aanzienlijk hoger niveau ligt dan in Twente. Voor Twente is deze groei ongeveer 2.200 per jaar, voor West Overijssel 3.200 gemiddeld per jaar. Totaal voor de gehele provincie 5.400 personen per jaar. De migratieontwikkeling droeg aanzienlijk bij aan de bevolkingsaanwas in de afgelopen jaren. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de migratie – in termen van saldi – samengevat. Daarbij blijkt ook dat de ontwikkeling in de tijd een nogal verschillend verloop kent. Binnenlands saldo
Buitenlands saldo
2000
2001
2002
2003
totaal
2000
2001
2002
2003
totaal
313
265
489
27
1094
1782
1653
1097
598
4590
Twente
-786
-533
300
-93
-1112
1976
1261
-219
-999
2019
Overijssel
-473
-268
789
-66
-18
3758
2914
878
-401
6609
WestOverijssel
Het totaal van de migratiebewegingen resulteerde voor Overijssel in een positief saldo van 6.600 personen in de afgelopen vier jaren. Het beleid in het streekplan Overijssel 2000+ is gericht op concentratie van de bevolking in de steden. Die concentratie heeft zich inderdaad voorgedaan. De bevolking in de stadsgewesten nam sneller toe dan in de plattelandsgemeenten. Onderstaande tabel maakt dit duidelijk.
174
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Inwonertallen 1995
2000
2004
Stadsgewesten (excl. Kampen)
494.134
(47.04)
509.776
(47.31)
527.243
(47.68)
Overig Overijssel
556.309
(52.96)
567.858
(52.69)
578.391
(52.32)
Overijssel
1.050.443
(100.0)
1.077.634
(100.0)
1.105.634
(100.0)
Tussen haakjes zijn de bevolkingsaandelen -in procenten- aangegeven. De Strategische Visie van de provincie Overijssel (1998) gaat uit van een toename van het bevolkingsaandeel van de stadsgewesten met 2% in 25 jaar. In de afgelopen 9 jaar nam het aandeel toe met 0,7%. De feitelijke ontwikkeling spoort dus globaal met de geformuleerde doelstelling. In het streekplan Overijssel 2000+ is uitgelegd dat de concentratiedoelstelling voor Twente bescheidener is dan voor West-Overijssel omdat de bevolkingsaanwas van Twente veel minder is dan in het westen van de provincie en omdat het stadsgewest Twente al een zeer groot aandeel van de Twentse bevolking herbergt. Ook deze verwachting is bewaarheid. Het aandeel van het stadsgewest Twente binnen geheel Twente nam toe van 52,6% in 1995, naar 52,8% in 2000 en 53,1% in het jaar 2003. Daarbij had Overig Twente een vertreksaldo van 2.465 personen. Het streekplan hield rekening met een kleiner vertrekoverschot van 850 personen. De netwerkstad had een positief verhuissaldo van 3.374 personen. De raming bedroeg 1.200 tot 9.000 personen in 4 jaar. De omvang van deze verhuissaldi wordt sterk bepaald door de trek over de grens. In West-Overijssel nam het aandeel van Deventer en Zwolle in de totale bevolking van het gebied toe van 39.6% in 1995, naar 40,1% in 2000 en 40,8% in het jaar 2004. In deze jaren werd de ontwikkeling in de plattelandsgemeenten gekenmerkt door een vertreksaldo (feitelijk -585, verwachting -700). De steden Zwolle en Deventer hadden een aanzienlijk positief migratiesaldo van circa 5.600 personen. Het streekplan raamde dit saldo voor de periode 2000 tot en met 2003 op 4.800 tot 8.800 mensen. Wanneer de hiervoor beschreven ontwikkeling wordt vergeleken met de doelstellingen, zoals geformuleerd in het streekplan Overijssel 2000+ dan kan geconstateerd worden dat deze doelstellingen in grote lijnen zijn bereikt Voor de totale bevolkingsaanwas is in het streekplan een bandbreedte aangegeven. De groei van geheel Overijssel beweegt zich in het bovendeel van deze bandbreedte. In West-Overijssel gaat de groei daar zelfs iets bovenuit. In Twente beweegt de feitelijke groei zich in de onderste helft van de bandbreedte. Achterliggende factoren zijn een hogere natuurlijke groei en over de gehele periode een forse migratieontwikkeling, waarbij het beeld voor 2002/2003 overigens een geheel andere is dan voor 2000/2001. De concentratiedoelstelling voor de stadsgewesten is gehaald. De feitelijke ontwikkeling is in lijn met de doelstellingen die voor geheel Overijssel was geformuleerd. Het bevolkingsaandeel in de stadsgewesten nam met 0,7% vanaf 1995. De stadsgewesten hadden in de afgelopen 4 jaren een aanzienlijk vestigingsoverschot van personen. Overig Overijssel boekte een negatief migratiesaldo. De migratieontwikkeling laat echter geen stabiel beeld zien in de afgelopen jaren. Het binnenlandse vertreksaldo van Twente was gedurende een lange reeks van jaren sterk negatief. Dit vertreksaldo voor Twente wordt als ongewenst beschouwd omdat dit wijst op een minder gunstige sociaal-economische ontwikkeling. In 2002/2003 is dit negatieve migratiesaldo niet meer aanwezig. Het buitenlandse migratiesaldo is recent zeer sterk gedaald in zowel Twente als West-Overijssel. Dat is in overeenstemming met de algemene landelijke ontwikkeling. Verwacht wordt dat deze
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
175
ontwikkeling de komende jaren zich zal voortzetten. In nationale prognoses wordt overigens op wat langere termijn weer met een toename van de migratie uit het buitenland rekening gehouden. Vanuit Twente en ook vanuit Noordoost-Overijssel hebben zich na 2001 veel mensen over de grens in Duitsland gevestigd. Dit hangt samen met de veel lagere prijzen van woningen in Duitsland. Deze trend zal zich nog wel enige tijd voortzetten. Het voorgaande betekent dat niet verwacht mag worden dat de migratieverwachtingen voor Overijssel en de deelgebieden - beschreven in het streekplan 2000+ - ook vanaf 2004 haalbaar zullen zijn. Bijstelling is nodig. Dat betekent ook dat bijvoorbeeld de woningvraag minder groot zal zijn dan enkele jaren geleden werd berekend. Woningbouw In onderstaand overzicht zijn de cijfers van de ontwikkeling van de woningbouw sinds het jaar 2000, het startjaar van het streekplan Overijssel 2000+ samengevat.
Ontwikkeling woningbouw 2000 - 2003 gebied
voorraad 01 01 2000
toename 2000 - 2003
groei in % t.o.v. 2000
geraamd tekort ultimo 2003(x1000)
tekort in % van de voorraad 2003
Stadsgewest Twente
135.146
3.424
2,5
3,0
2,2
Overig Twente
104.648
2.909
2,8
1,9
1,8
Twente
239.794
6.333
2,6
4,9
2,0
Netwerkstad Zwolle-Kampen
63.196
2.577
4,1
2,4
3,6
Deventer/Bathmen
37.826
1.900
5,0
0,9
2,3
Overig WestOverijssel
84.153
2.885
3,4
1,8
2,1
West-Overijssel
185.175
7.362
4,0
5,1
2,6
Overijssel
424.969
13.695
3,2
10,0
2,3
Bron: C.B.S., groei woningvoorraad
T.2.B. FORMAT GEMEENTELIJK WOONPLAN
Hieronder volgen de aspecten die wij bij de beoordeling van woonplannen als kader zullen hanteren. Hierin zijn de belangrijkste prestatievelden, inhoudelijke en procesmatige aspecten opgenomen waaraan aandacht wordt besteed in een woonplan. De mate van uitwerking van onderdelen hangt af van de situatie in de gemeente. De provincie kan gemeente(n) vragen specifieke inhoudelijke of procesmatige aandachtspunten uit te werken. Aangezien gemeenten verschillen en andere accenten leggen in hun woonbeleid, zal dit ook voor de woonplannen gelden. Het format moet dan ook niet gezien worden als een blauwdruk voor toekomstige gemeentelijke woonplannen, maar als een toelichting op de onderdelen van het woonplan die met name de aandacht zullen hebben van de provincie bij het geven van een reactie. In een woonplan zou het volgende aanbod moeten komen:
176
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
1. Een woningmarktanalyse. Een confrontatie van de toekomstige woningbehoefte met het bestaande aanbod. Dit resulteert in een beeld van de fricties tussen vraag en aanbod. Deze confrontatie betreft zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve vraag- en aanbodzijde. 2. Een woningbouwprogrammering van de nieuwbouw in samenhang met de programmering voor de bestaande woningvoorraad. Op basis van de analyse wordt de woningbouwprogrammering uitgewerkt met daarin een onderscheid in vervanging, sloop, verkoop, verbouw/renovatie en nieuwbouw. Tevens wordt aangegeven in welke prioriteitsvolgorde het beleid ten aanzien van vervanging, inbreiding en uitbreiding wordt uitgewerkt. Zo mogelijk wordt dit programma voor de looptijd van het woonplan per kern en per locatie uitgewerkt. Voor de volgende vijf jaar volstaat een doorzicht. Zo ontstaat een woonprogramma met zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De programmering zal duidelijk inspelen op de vraag van de diverse doelgroepen. Ook wordt door de programmering duidelijk op welke wijze er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de nieuwbouw en het beleid voor de bestaande woningvoorraad. 3. Integraal woonbeleid. In een programma voor nieuwbouw zijn in ieder geval de volgende aspecten opgenomen: prijsklassen, woningtypes, locaties. Een helder beleid voor de bestaande voorraad. Verwachte gewenste en mogelijk ongewenste effecten van nieuwbouw. Aandachtspunten hierbij zijn onder andere de ontwikkeling van het aandeel eigen woningbezit en de ontwikkeling van de sociale woningvoorraad. Een beleid met betrekking tot sociale kwaliteit. Hierbij zijn de volgende aspecten van belang: • zorg op maat, wonen en zorg, de zorgbehoefte van ouderen en gehandicapten; • afstemming met de gemeentelijke plannen voor wonen, zorg en welzijn. Voor ruimtelijke kwaliteit wordt aansluiting gezocht bij het bestaande RO-beleid en instrumentarium. In het beleid is aandacht voor specifieke doelgroepen op de woningmarkt zoals asielzoekers en statushouders, woonwagenbewoners, daklozen, studenten en de mensen met de lagere inkomens. In het plan leggen de gemeenten een koppeling met het gevoerde grotestedenbeleid (GSB) en stedelijk vernieuwingsbeleid (ISV). 4. Een uitvoeringskader. De transformatie ambities worden voor vijf jaar uitgewerkt in concrete uitvoeringsprogramma’s. Uitvoering van nieuwbouwprojecten. 5. Samenwerking. De volgende proceseisen gelden voor het woonplan: • Alle betrokken partijen op de woningmarkt, inclusief burgers en corporaties, zijn betrokken bij de opstelling van het woonplan. In het plan is zichtbaar wat het resultaat is van de samenspraak met partijen. • Het plan is afgestemd met de gemeenten waarmee belangrijke woningmarktrelaties bestaan ook als die in een andere provincie liggen. De gemeentelijke woonplannen zijn de basis voor prestatie-afspraken tussen gemeente en provincie. In deze prestatie-afspraken kunnen de voornemens uit het woonplan zonodig geconcretiseerd worden. Tevens kan inzichtelijk worden gemaakt welke prestatie de provincie levert om de plannen van de gemeente te faciliteren.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
177
T.2.C. MONITORING
Monitoring is belangrijk om daarmee te kunnen nagaan of het ingezette beleid tot de van te voren geformuleerde resultaten leidt. Om een dergelijk systeem optimaal te kunnen benutten moet er aan een aantal voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moeten er doelstellingen zijn geformuleerd die geen ruimte laten voor meerdere interpretaties. Van belang is tevens dat de indicatoren (de meetlatten waarlangs het beleid wordt gelegd) meetbaar zijn. In de doelstelling voor het woonbeleid in Overijssel komen een aantal begrippen voor die een nadere definiëring behoeven om een meting mogelijk te maken. De hoofddoelstelling luidt als volgt: ‘Er zijn voor iedereen voldoende woningen in de juiste woontypen. Deze staan, goed ingepast, op de juiste plek, in gedifferentieerde woonmilieus en in een aantrekkelijke en veilige woonomgeving, waarin mensen zich thuis voelen’. Begrippen als voldoende woningen, juiste woonomgeving, gedifferentieerd en aantrekkelijk moeten worden gedefinieerd om te kunnen bepalen of de doelstelling wordt gehaald. Over deze definities moet overeenstemming worden bereikt en dan vooral met die partijen die toegang hebben tot de vindplaats van de gegevens. Dit zullen veelal de gemeenten zijn, die in het kader van de opstelling van woonplannen, als primaire bron op kunnen treden. Ook andere spelers, zoals corporaties, marktpartijen en het rijk, kunnen een waardevolle rol vervullen bij het in kaart brengen van ontwikkelingen op de woningmarkt. Vanzelfsprekend zullen gegevens, die bij deze instanties reeds beschikbaar zijn, bij de provinciale monitoring benut worden. Wat het onderdeel zorgwoningen betreft, in opdracht van de provincie wordt een systeem ontwikkeld dat gemeenten in staat stelt om aard en omvang van dit woningtype in beeld te brengen. Gegevens voor indicatoren verschijnen vaak op verschillende tijdstippen. Zo worden er maandelijks gegevens over de voortgang van de woningbouw gepubliceerd terwijl gegevens over ontwikkelingen van vraag, aanbod en tekorten op de woningmarkt om de vier jaar verschijnen. Het beleid moet in eerste instantie worden gericht op het weer vlottrekken van de stagnerende woningbouw. Over de voortgang van de woningbouw wordt dan ook jaarlijks aan Provinciale Staten gerapporteerd. Immers, hieruit kunnen vroegtijdig eventuele aansluitingsproblemen tussen de verschillende plannen worden gesignaleerd. Om over de juiste informatie te kunnen beschikken zal het huidige systeem worden verbeterd.
178
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
T.3. RAMING BEHOEFTE BEDRIJVENTERREINEN
INLEIDING De behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen voor de komende planperiode kan op verschillende wijze berekend worden. Zoals bekend heeft het Centraal Planbureau in de Bedrijfs-locatie monitor een schatting gemaakt van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in Overijssel tot 2010. Kolpron heeft in opdracht van de provincie Overijssel een Economische lange termijnverkenning uitgevoerd voor de periode tot 2020, uitgaande van de gewenste hoge economische groei. Verder is in de VINAC ten aanzien van de behoefte aan bedrijventerreinen een bandbreedte aangegeven. Vergelijking van de cijfers voor geheel Overijssel uitgaande van hoge economische groei (Global competition): VINAC: 77 ha/jaar Bedr Lok. Monitor (CPB): 87 ha/jaar Kolpron: 95 ha/jaar In de nota Ruimte voor bedrijvigheid: 75 ha/jaar Kolpron zit dus vrij hoog met haar voorspelling van de behoefte aan bedrijventerreinen. Na 2010 verwacht Kolpron overigens een vermindering van de vraag aan ruimte tot 70 ha/jaar. Dit omdat de groei van de werkgelegenheid zich vooral in de weinig ruimte-intensieve sectoren zal afspelen. In ‘Ontwikkelen en koesteren’ wordt gesproken van een behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen van circa 2.500 ha tot het jaar 2020. Uitgaande van de peildatum die in Ontwikkelen en koesteren wordt gehanteerd (1995) betekent dat een vraag van 100 ha/jaar. Dit is vijf ha/jaar hoger dan Kolpron aangeeft voor de periode tot 2010. Ter vergelijking; het uitgiftetempo van de laatste tien jaar is voor geheel Overijssel (1989-1998) 102 ha/jaar. Buck Consultants heeft voor de te onderscheiden regio’s in Overijssel, Twente, Regio IJssel- Vecht en Deventer, een Werkdocument opgesteld voor het Programmeringsoverleg van de verschillende regio’s. In dat werkdocument is nagegaan wat de uitgifte aan terreinen de laatste tien jaar is geweest en welke harde en zachte plannen in de regio voor nieuwe bedrijventerreinen bestaan. Bij de berekening van de behoefte is de methode gebruikt die in het Streekplan tot nu toe gebruikt is. Voor de noodzakelijke gegevens is gebruik gemaakt van de werkdocumenten en de uitkomsten van de enquête bedrijventerreinen voor 1998. De uitkomsten van de behoefte berekening is vergeleken met de vigerende streekplannen (alleen Twente geeft hiervoor gegevens). De berekeningsmethode van de behoefte is kort samengevat als volgt: uitgegaan wordt van uitgifte tempo van de laatste tien jaar waarover gegevens bekend zijn: 1989-1998. Voor de berekening van de behoefte aan bedrijventerreinen wordt dit uitgiftetempo aangehouden voor de periode 19992010 (twaalf jaar). Daaraan wordt toegevoegd een periode van vijf jaar als de strategische voorraad. Dit komt overeen met de strategische voorraad die bij de gemeentelijke herindeling is gebruikt. Kolpron houdt vier jaar aan. Vervolgens wordt gekeken welke terreinen nu uitgeefbaar zijn (voorraad 1 januari 1999). Daarna is nagegaan welke harde (bestemmingsplanprocedure is opgestart) en zachte plannen (plannen in idee- of studiefase) er voor die stad bestaan. Daarna blijft een netto behoefte aan terreinen over waarin in de plannen nog niet is voorzien. Door deze netto behoefte met 40% te verhogen wordt de ruimtevraag in streekplankader berekend. De resultaten van deze berekening wordt vergeleken met de resultaten van de Kolpron-studie. Daar de Kolproncijfers op regio niveau zijn berekend worden die cijfers bewerkt om te komen tot cijfers voor de grote steden. Het historische aandeel van de steden in de uitgifte aan terreinen in de regio is hierbij als uitgangspunt gekozen. Tenslotte is het uitgiftetempo vergeleken met het uitgiftetempo waarvan het vigerende Streekplan is uitgegaan. Voor de periode na 2010 kunnen geen taakstellende absolute uitspraken gedaan worden over de ruimtevraag. Voor die periode is een bandbreedte aangehouden. Als maximum is het huidige hoge uitgiftetempo gekozen. Als onderkant van de bandbreedte is de berekeningswijze van Kolpron aangehouden, die uitgaat van een vermindering in de ruimtevraag van ongeveer 25%. Voor het Streekplan mag als eis gesteld worden dat voor de periode tot 2010 aangeven wordt, waar de
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
179
uitbreiding van de bedrijventerreinen plaats vindt. Voor de periode 2010-2020 moet globaal de uitbreidingsrichting worden aangegeven. Bij de berekeningen is geen rekening gehouden met het revitaliseren van oude terreinen en met ambities van steden die uitgaan boven het huidige tempo. Daarmee moet nog bij de vaststelling van de behoefte aan terreinen rekening worden gehouden. ZWOLLE Uitgiftetempo laatste tien jaar (1989-1998): 8,6 ha/jaar De stad heeft een duidelijke regionale functie en wil deze functie meer dan in het verleden inhoud geven en heeft daarvoor een hogere taakstelling geaccepteerd: 10 ha/jaar. PERIODE TOT 2010 Behoefte tot 2010 Strategische voorraad Totaal
11x10 = 5 x 10 =
Voorraad
110 ha 50 ha 160 ha
47 ha
Harde plannen Hessenpoort Marslanden G 2de fase Zachte plannen De Vrolijkheid Totaal aanbod (netto)
75 ha 30 ha 5 ha 157 ha
Resterende behoefte: (netto) 160 - 157 = (bruto) 1,4 x 3 =
3 ha 4 ha
Vergelijking met Kolpron-studie: De hele regio heeft een uitgiftetempo van gemiddeld 34,3 ha/jaar. Zwolle neemt 7,7: 34,3 = 22,4% van de uitgifte in de regio voor haar rekening. Kolpron 2000 – 2010 Regio IJssel-Vecht Zwolle 0.224 x 343= 2010-2020 Regio IJssel-Vecht Zwolle 0.224 x 250 =
343 ha 77 ha 250 ha 56 ha
PERIODE 2010-2020 Als bovengrens wordt aangehouden een voortzetting van de ambitie van 10 ha/jaar. Dit levert een behoefte van 10 x 10 = 100 ha Ondergrens: 75% = 75 ha CONCLUSIES: - Tot 2010 is er een te verwaarlozen tekort van 3 ha netto. De extra ruimtevraag kan gevonden worden bij het opstarten van de tweede fase van Hessenpoort. - Er zal goed gemonitoord moeten worden of de ambitieuze taakstelling van de gemeente waargemaakt kan worden. DEVENTER Uitgifte: 7.5 ha/jaar. Dit uitgiftetempo komt goed overeen met de ambitie van de gemeente: 8 ha/jaar. PERIODE TOT 2010 Behoefte tot 2010: Strategische voorraad Totaal Voorraad:
180
11 x 8= 5 x 8=
88 40 128 29
ha ha ha ha
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Harde plannen Colmschate Noord: As Bergweide: Bedrijventerrein A1: Totaal aanbod
55 14 55 153
ha ha ha ha
Aanbod (155 ha) voor die periode is groter dan de vraag (128 ha). Vergelijking met Kolpron: 2000-2010 2010-2020
74 ha 50 ha
PERIODE 2010 TOT 2020 Bovengrens: aanhouden uitgiftetempo: 10 x 8 = 80 ha Ondergrens: 75% 60 ha Aanbod: Voor bovengrens nog nodig: (netto) 80 – 27 = (bruto) 1,4 x 53 =
27 ha 53 ha 74 ha
CONCLUSIE: Voor de periode tot 2010 is er voldoende aanbod. Voor de periode na 2010 moet nog een uitbreidingsrichting worden aangegeven. TWENTE Geheel Twente had een uitgiftetempo van 55 ha/jaar. Historische verdeling: Almelo ongeveer 11,5 : 55 = 21% Hengelo 12,3 : 55 = 22% Enschede 10,2 : 55 = 19% ALMELO Uitgifte van Almelo in Streekplan Twente tot 2010 geraamd op: per jaar 11,5 ha Uitgiftetempo laatste 10 jaar gemiddeld per jaar:11,3 ha PERIODE TOT 2010 Behoefte tot 2010: 11 x 11,3 = Strategische voorraad: 5 x 11,3 = Totaal vraag Voorraad (1-1-1999) Plannen: Aadijk Noord Buitenhaven west Turfkade oost Twentepoort Zuid Wendelgoor Totaal aanbod
124 ha 56 ha 180 ha 33 ha 30 10 13 75 11 172
Resterende vraag: (netto) 180 – 172 = (bruto) 8 x 1.4 = Kolpron Hele regio Twente: 2000-2010: 2010-2020:
ha ha ha ha ha ha
8 ha 11 ha 530 ha 400 ha
PERIODE 2010 - 2020 Bovengrens: huidig uitgifte tempo: 11,3 x 10 = 113 ha x 1,4 = 158 ha (bruto)
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
181
Ondergrens: 75% (netto) (bruto)
85 ha 119 ha
CONCLUSIE: Almelo moet voor de periode tot 2010 nog voor 11 ha ruimte zoeken. Gedacht kan worden aan een uitbreiding van Twentepoort naar het zuiden. Voor de periode 2010 tot 2020 moet nog de uitbreidingsrichting worden aangegeven. HENGELO Uitgifte van Hengelo in Streekplan Twente tot 2010 geraamd op: per jaar 9,15 ha Uitgiftetempo laatste 10 jaar gemiddeld per jaar 12,3 ha PERIODE TOT 2010 Behoefte 11 x 12,3 = Strategische voorraad 5 x 12,3 = Totaal Voorraad Harde plannen IJsselmij Terrein Westermaat noord II Westermaat kwadr IV Zachte plannen Boeldershoek Holec Oldenzaalse straat Pentropsdijk Westermaat Kwadr I Westermaat kwadr III Borne Noord Totaal aanbod
135 61 196 18
ha ha ha ha
5,5 ha 30 ha 11 ha 40 7 10 5 13 12,5 35 187
Vraag in de periode tot 2010 Aanbod is Tekort PERIODE 2010 TOT 2020 Bovengrens (netto) 12,3 x 10 = (bruto) Ondergrens: 75% (netto) (bruto) Voor de bovengrens nog aan te wijzen (netto) 123 + 9= (bruto) x 1,4 =
ha ha ha ha ha ha ha ha
196 ha 187 ha 9 ha
123 ha 172 ha 92 ha 129 ha 132 ha 185 ha
ENSCHEDE Uitgifte van Enschede in Streekplan Twente tot 2010 geraamd op: per jaar 7,8 ha Uitgiftetempo laatste 10 jaar gemiddeld per jaar 10,2 ha PERIODE TOT 2010 Behoefte: 11 x 10,2 = Strategische voorraad 5 x 10,2 = Totaal Voorraad ha harde plannen: (Westerval revitalisering 3,5 ha) Euregio Grote Plooy
182
112 ha 51 ha 163 ha 44,2 ha
16 ha 30 ha
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Zachte plannen: Usseleres Binationaal BT Havengebied west Josinkes Boeldershoek-West (RW 35) Totaal aanbod
60 ha pm pm 20 ha 25 ha 195 ha
Vraag in de periode tot 2010 Aanbod is Tekort
163 ha 195 ha 32 ha
PERIODE 2010-2020 Bovengrens: (netto) 10,2 x 10 = (bruto) Ondergrens: 75% (netto) (bruto) Voor bovengrens: (netto) 102 - 32 = (bruto) x 1,4 =
102 ha 143 ha 76 ha 106 ha 70 ha 98 ha
Daarvoor moet nog ruimte gevonden worden.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
183
T3A. Regionaal Bedrijventerrein Twente
Toelichting op de herziening
Met deze toelichting geeft de provincie voor zover van toepassing tevens invulling aan de inhoudelijke en procedurele vereisten ingevolge de Europese Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s. Deze toelichting kan in zijn geheel als het milieurapport ingevolge de richtlijn worden beschouwd. De toelichting is gebaseerd op het complete MER Regionaal Bedrijventerrein Twente en de onderliggende rapporten (zie lijst achterin, bijlage 2). Deze toelichting wordt als “T3A . Regionaal Bedrijventerrein Twente” opgenomen in de toelichting van het Streekplan Overijssel 2000+.
3.1
Voorgeschiedenis: Partiële herziening van 2001
In het Streekplan Overijssel 2000+ is aangekondigd dat voor een Regionaal Bedrijventerrein in Twente een proces van locatiekeuze gaande was, dat zou leiden tot een herziening van het streekplan. De provincie stimuleert regionale samenwerking en afstemming met betrekking tot het ontwikkelen van bedrijventerreinen en ondersteunt het ontwikkelen van een Regionaal Bedrijventerrein Twente. Het, op initiatief van de provincie ingestelde, Programmeringsoverleg Twente heeft hiervoor het initiatief genomen en heeft opdracht gegeven een Milieueffectrapport op te stellen om te komen tot een voorkeur voor een locatie. Na vaststelling van de Richtlijnen voor het MER door de provincie is een locatiekeuzedeel van het MER (Milieu-effectrapport - deel A: locatiekeuze (november 2000)) opgesteld. In dit deel van het MER zijn twee zoekgebieden, waaronder het gebied AlmeloZuid/Borne-Noord, verder onderzocht. Dat heeft geleid tot een voorkeur voor de locatie Almelo-Zuid (Bornerbroek-Noord). Gedeputeerde Staten hebben het MER aanvaard en ter visie gelegd en hebben een besluit over de locatiekeuze verwoord in een ontwerp voor de streekplanherziening. De betreffende locatie was in het genoemde Streekplan 2000+ voor een deel al bestempeld als toekomstig bedrijventerrein voor Almelo terwijl voor een ander deel een verdere ontwikkelingsrichting “werken/tevens reservelocatie” is aangegeven. De ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein op deze plaats was dus op zich niet verrassend. Het verschil met het vigerende streekplan betrof primair de omvang van de locatie en het feit dat deze locatie expliciet een regionale functie werd toegekend. Deze herziening is in oktober 2001 door Provinciale Staten vastgesteld. De locatiekeuze was als een concrete beleidsbeslissing aangemerkt. Hiertegen is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.2
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State d.d. 23 april 2003
184
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De Raad van State (RvS) heeft het besluit van Provinciale Staten over de streekplanherziening RBT van oktober 2001 vernietigd. Daarbij ging het om de volgende vier thema’s: • de selectie van de zoekgebieden en de onderzochte alternatieven; • de financiële onderbouwing en haalbaarheid; • de toets aan vereisten van de Flora- en faunawet; • cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Op deze 4 van de 11 behandelde thema’s vindt de Raad van State dat ten tijde van het streekplanbesluit sprake was van: onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en/of te weinig noodzakelijke kennis van de relevante feiten en af te wegen belangen en/of te weinig of gebrekkige motivering; te weinig duidelijkheid over de financiële haalbaarheid; te weinig zicht op de kans op ontheffingverlening op grond van de Flora- en Faunawet. Ten aanzien van de andere geschilpunten, te weten de onderbouwing van de noodzaak, de aanwezigheid van het landgoed ’t Wolbert, het rekening houden met de belangen van de bewoners, de gevolgen voor Bornerbroek, de waterhuishouding, de infrastructuur en de gasleidingen in het gebied Almelo-Zuid, is de Raad van State van oordeel dat het provinciaal bestuur de belangen in redelijkheid heeft afgewogen en een verantwoorde beslissing daarover heeft genomen. Met name naar aanleiding van het standpunt van de Raad van State dat de provincie: “bij de besluitvorming door de gevolgde selectiemethode voorbij is gegaan aan de reële waarde van Almelo-Noord als alternatief (…) en het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu dit niet berust op de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.”, was meer onderzoek nodig om tot een voldoende onderbouwd en zorgvuldig nieuw streekplanbesluit te komen. Bijlage 2 geeft een compleet overzicht van de 11 thema’s en de wijze waarop deze in het nieuwe voorstel zijn verwerkt.
3.3
Voorbereiding nieuw locatiebesluit
De Stuurgroep RBT en de raden en staten van de daarin deelnemende partijen hebben na de uitspraak van de Raad van State van 23 april 2003 uitgesproken dat zij de ontwikkeling van een RBT nog steeds dringend gewenst vinden. Begin juni 2003 hebben de colleges van burgemeester en wethouders van Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Gedeputeerde Staten van Overijssel voorstellen naar raden en staten gezonden over de verdere procedure voor een RBT. Provincie en gemeenten hebben vervolgens ingestemd met de verlenging van de lopende Intentieovereenkomst en de voorgestelde aanvulling van het MER met een onderzoek naar het gebied Almelo-Noord en het completeren van de locatiekeuze-MER met een inrichtings-MER. De provincie heeft als bevoegd gezag voor het te nemen besluit over een nieuwe streekplanherziening bij brief van 7 juli 2003 aan de initiatiefnemers meegedeeld dat het gebied Almelo-Noord conform de richtlijnen van februari 2000 op dezelfde manier onderzocht moet worden als de gebieden Almelo-Zuid/Borne-Noord en Hengelo-Oldenzaal (Deurningen). In verband hiermee gaf de provincie aan dat een ruim zoekgebied ten noorden van Almelo onderzocht zou moeten worden.
3.3.1
Aanvulling locatiekeuzedeel MER
Opstellen van de aanvulling. De aanvulling van het MER moest als gezegd gebeuren op de manier zoals voorgeschreven in de Richtlijnen voor het MER, die in februari 2000 zijn vastgesteld door de provincie. In de ‘Hoofdpunten van de Richtlijnen’ staat ten aanzien van de locatiekeuze het volgende: ‘Toepassing van deze eisen8 moet leiden tot de uiteindelijke selectie van één of slechts een zeer beperkt aantal (voorkeurs)locatie(s). De provincie beveelt aan dat, als de eerste fase van het MER op basis van het onderzoeksmateriaal en programma van eisen inderdaad leidt tot één duidelijk kansrijke locatie, de initiatiefnemer deze uitkomst vastlegt in een locatiekeuzedeel van het MER en
8
eisen die aan de omgeving gesteld worden vanuit het RBT en eisen die door de omgeving worden gesteld aan het RBT
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
185
dit deel voorlegt aan de provincie als bevoegd gezag, als eerste basis voor besluitvorming inzake het streekplan.’ Vanaf mei 2003 zijn diverse nadere onderzoeken uitgevoerd, waaronder een aanvullend flora- en faunaonderzoek in zowel Almelo-Noord als Almelo-Zuid. Dit werk is gebeurd onder verantwoordelijkheid van de stuurgroep RBT waarin de vijf initiatiefnemers samenwerken. De eerste stap in het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’, de geschiktheidbeoordeling, is januari 2004 door de stuurgroep afgerond. Conclusie is dat er naast Almelo-Zuid, na een eerste beoordeling op basis van milieueffecten, ook in Almelo-Noord geschikte gebieden te vinden zijn voor een RBT. Op grond daarvan heeft de stuurgroep een tweede stap gezet in de vorm van het uitvoeren van een leefbaarheidsanalyse voor de geselecteerde gebieden in Almelo-Noord. De stuurgroep heeft deze stap in juni 2004 afgerond en zich aansluitend de vraag gesteld of het locatiekeuzedeel van het MER kon worden afgerond en een locatiekeuze door de initiatiefnemers mogelijk en verantwoord was. De andere mogelijkheid was om voor Almelo-Noord eerst een inrichtings-MER op te stellen, net als eerder gebeurd is voor Almelo-Zuid, en pas daarna de locatie te kiezen. De stuurgroep heeft geconcludeerd dat verder onderzoek op inrichtingsniveau geen informatie kon opleveren die voor de locatieafweging tussen Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid van doorslaggevend belang is. Uitkomsten van de aanvulling locatiekeuzedeel MER. In het ‘Stappenplan RBT tot streekplanbesluit’ van oktober 2003 heeft de stuurgroep in chronologische volgorde voor deze fase de volgende momenten in het proces onderscheiden: • is er een geschikte locatie in Almelo-Noord; • is er na een leefbaarheidsanalyse nog steeds een geschikte locatie in Almelo-Noord; • welke locatie is het meest milieuvriendelijk en welke heeft de voorkeur. Geschikte locatie in Almelo-Noord
Het antwoord op de eerste twee vragen is ja. In januari 2004 heeft de stuurgroep RBT alle betrokkenen, raden en staten over deze resultaten van de geschiktheidsbeoordeling geïnformeerd. De stuurgroep heeft vervolgens binnen de geschikte gebieden in Almelo-Noord op systematische wijze (contourgenering genoemd) de relatief beste locatie nader begrensd. Het gaat om het gebied direct ten noorden van de N36 respectievelijk ten westen en ten oosten van kanaal en spoorlijn.
186
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Deze locatie in Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid zijn vergeleken op alle relevante aspecten. Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA)
Het is wettelijk voorgeschreven om in het MER aan te geven wat het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) is. Dit betekent niet dat dit alternatief automatisch gekozen moet worden. Volgens de aanvulling op het MER is de voorkeurslocatie in Almelo-Noord het MMA. De locatie Almelo-Noord scoort per saldo op milieugebied beter dan Almelo-Zuid. ‘Per saldo’ wil zeggen dat Almelo-Noord niet op alle milieuaspecten beter scoort, maar het totaal aan effecten overziend scoort Almelo-Noord beter. In het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’ is dit uitgebreid beschreven. Samengevat is de situatie als volgt: In de locatie Almelo-Noord liggen 4 woningen en 8 bedrijven die moeten verdwijnen. Het gebied heeft weinig of geen natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en archeologische waarden. Op het waterhuishoudingsaspect scoort Almelo-Noord beter dan Almelo-Zuid. Een negatief milieuaspect in verband met mogelijke hinder betreft de afstand van de locatie ten opzichte van de 21 woningen aan de Wierdenseweg (richting Vriezenveen), die bedraagt 100 m. De afstanden tot Aadorp (800m) en Vriezenveen (300 m) zijn zodanig dat hinder beperkt zal blijven. Tussen de locatie en de geplande woningbouw in het Structuurplan van Almelo ten zuiden van de N36 (ten noorden van Aadorp) ligt alleen de N36 en deze beperkte afstand (150 m) kan hinder opleveren. Een RBT in Almelo-Noord veroorzaakt vergeleken met Almelo-Zuid 29% meer autoverkeer in de avondspits en daarmee samenhangende milieueffecten. De geluidzone van de RBT-locatie en de autoweg N36 vallen voor een deel samen. Dat positieve effect is kleiner dan in Almelo-Zuid omdat de geluidzone bij een autoweg kleiner is dan bij een autosnelweg. Het westelijk deel van de locatie Almelo-Noord kan via spoor ontsloten worden en het oostelijk deel ligt aan een 600 tons vaarweg. De visueelruimtelijke buffer tussen Vriezenveen en Almelo wordt verkleind. De recreatieve waarde van het kanaal Almelo-De Haandrik neemt ter plaatse af. Aandachtspunt voor de bereikbaarheid, mede als gevolg van autonome ontwikkelingen, is de capaciteit op de N36 en de Wierdensebrug en afwikkeling van het verkeer van het RBT op het stedelijk hoofdwegennet. Binnen de locatie Almelo-Zuid zijn natuur-, landschaps-, cultuurhistorische, recreatieve en archeologische waarden aanwezig en die ontbreken nagenoeg in Almelo-Noord. Op het waterhuishoudingsaspect scoort Almelo-Zuid minder goed dan Almelo-Noord. In de locatie Almelo-Zuid liggen 40 (bedrijfs-)woningen en 17 bedrijven die moeten verdwijnen. De afstanden tot Bornerbroek en de daar geplande uitbreiding aan de noordoostzijde (350 m) en de woonwijk Windmolenbroek (400 m) zijn zodanig dat hinder beperkt zal blijven. De Almelose wijk het Nijrees ligt op 800 afstand. De directe ligging aan de rijksweg en de ligging binnen de stedenband levert in de avondspits 29% minder autoverkeer op dan in Almelo-Noord. De geluidzone van de autosnelweg A35 en de geluidzone van de locatie vallen voor een deel samen. Omdat de geluidzone van een autosnelweg groter is dan van een autoweg is dit positieve effect groter dan bij de locatie Almelo-Noord. De locatie ligt aan een 2.000-tons vaarweg en kan niet door spoor ontsloten worden.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
187
De visueel-ruimtelijke buffer tussen Bornerbroek en Almelo wordt verkleind. Realisering van de (verbrede) doorbraak accentueert de scheiding tussen RBT en Bornerbroek en omgeving. Voor de bereikbaarheid is de toenemende druk op de Henriëtte Roland Holstlaan aandachtspunt, als gevolg van zowel autonome ontwikkelingen als het RBT. Beoordeling vanuit Programma van eisen voor het RBT
Het programma van eisen (PvE) voor een RBT, bij de start vastgelegd, zegt over de gewenste ligging van het RBT samengevat het volgende: • perfecte wervingskracht door uitstekende bereikbaarheid en ontsluiting; • geschikt voor de vestiging van grootschalige bedrijvigheid tot en met milieucategorie 5; • centrale ligging in de stedenband; • gunstige ligging ten opzichte van knooppunt A1/A35 bij Azelo (de hoofdtransportcorridor); • multimodaal te ontsluiten; • goed openbaar vervoer. Almelo-Zuid voldoet op nagenoeg al deze punten beter dan Almelo-Noord. De locatie Almelo-Zuid ligt aan de (door te trekken) autosnelweg A35, bij een afslag. Er is voldoende afstand tot woonbebouwing om in een deel van het gebied bedrijven tot en met milieucategorie 5 te kunnen vestigen. De locatie ligt centraal in de stedenband en op circa 4 km afstand van het knooppunt Azelo. Het terrein ligt aan de 2.000-tons hoofdvaarweg Twentekanaal. Openbaar vervoer zal per bus moeten plaatsvinden. De locatie Almelo-Noord ligt aan de autoweg N36 (via de door te trekken A35/aansluiting N36 te bereiken) waar op kan worden aangesloten. De afstand tot aaneengesloten woonbebouwing (woningen langs de Wierdenseweg en de geplande woningbouw in het Structuurplan van Almelo ten noorden van Aadorp) is kleiner dan in Almelo-Zuid, waardoor de ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorieën kleiner is dan in Almelo-Zuid. De locatie ligt circa op 11 km van het knooppunt Azelo. De westelijke helft van de locatie is door een – door te trekken – stamspoorlijn te ontsluiten en het oostelijk deel ligt aan een 600-tonsvaarweg. Openbaar vervoer zal per bus moeten plaatsvinden. Maatregelen die nadelen opheffen
De stuurgroep heeft nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn om de nadelen van de locaties op te heffen of te verminderen. De belangrijkste nadelen van Almelo-Zuid in vergelijking met Almelo-Noord betreffen: • verlies natuur-, landschaps- en recreatieve waarden; • mogelijke verstoring archeologische en verlies cultuurhistorische waarden; • vermindering recreatief uitloopgebied en kwaliteit fietsroutes; • past minder goed in watersysteem; • geen spooraansluiting ; • groter aantal woningen en bedrijven dat weg moet met directe en indirecte gevolgen. De eerste twee nadelen zijn te verminderen door goede inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen. Goed ingepaste fietsverbindingen in dit plan kunnen zorgen voor blijvende bereikbaarheid van het landelijk gebied, als recreatief uitloopgebied. Negatieve gevolgen voor het watersysteem zijn door technische maatregelen te voorkomen9. Het realiseren van een spooraansluiting is niet reëel. Het aantal gedwongen verhuizingen is niet te verminderen. De belangrijkste nadelen van Almelo-Noord in vergelijking met Almelo-Zuid betreffen: a. de ligging aan een autoweg in plaats van een autosnelweg; b. 7 km verder tot knooppunt Azelo; c. genereert meer autoverkeer; d. decentrale ligging in stedenband; e. ligging aan 600 tons vaarweg in plaats van een 2.000 tons hoofdvaarweg; f. afstand tot woonbebouwing (hinder) en dit beperkt ook (flexibele) vestigingsruimte zwaardere milieucategorieën; g. grotendeels niet gelegen op het grondgebied van één der initiatiefnemers. Er zijn voor de punten a t/m e geen reële maatregelen te bedenken die deze nadelen van AlmeloNoord opheffen. Het nadeel f kan verminderd worden door verkleining van de nieuwe 9
rapport Arcadis ‘Afstemming RBT en Doorbraak, water en landschap’ (mei 2002)
188
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
woningbouwlocatie ten noorden van Aadorp en/of door de 21 woningen aan de Wierdenseweg weg te halen. Voor wat betreft punt g: met toepassing van de ‘Wet algemene regels herindeling’ kan een grenscorrectie plaatsvinden. Locatieafweging in relatie tot inrichtings-MER
Zoals hiervoor is aangegeven gaat het bij de nadelen van Almelo-Noord niet om zaken die door een bepaalde inrichting van het terrein kunnen worden vermeden of verminderd. Het maken van een inrichtings-MER voor Almelo-Noord heeft volgens het MER voor een locatieafweging dan ook geen toegevoegde waarde. In het ‘Stappenplan RBT tot streekplanbesluit’ (oktober 2003) heeft de stuurgroep aangegeven dat indien een MMA of voorkeurslocatie in Almelo-Noord zou liggen, hiervoor een inrichtings-MER opgesteld zou worden. De stuurgroep heeft besloten daarvan gemotiveerd af te wijken omdat een volledige inrichtings-MER aan de locatieafweging niets kan toevoegen en omdat de Richtlijnen voor het MER (februari 2000) het ook niet voorschrijven. Onder die omstandigheden acht de stuurgroep een locatiekeuze thans volledig verantwoord. Extra tijd en kosten die gemoeid zijn met het opstellen van zo’n inrichtings-MER c.a. voor Almelo-Noord zouden in dit stadium van de besluitvorming alleen te rechtvaardigen zijn als ze voor de locatieafweging van belang zijn. Evaluatie locatieafweging in 1999 - 2001
Het Programmeringsoverleg Bedrijventerreinen heeft bij de start van het RBT-proces, bij de startnotitie MER (1999), de afweging gemaakt om Almelo-Noord niet in het MER te onderzoeken. De stuurgroep RBT en de provincie, als bevoegd gezag voor de richtlijnen MER (2000) en het streekplanbesluit (2001), hebben hiermee ingestemd. In de betreffende streekplanherziening (toelichting) en het statenvoorstel is dit, mede naar aanleiding van de toen binnengekomen bezwaren, beargumenteerd. In een afwegingsmatrix in de streekplanherziening scoorde AlmeloNoord ten opzichte van Almelo-Zuid slechter op de ontsluiting, ligging in de stedenband en afstand tot/uitbreidingsruimte voor – geplande – woongebieden. Voor wat betreft de waarden landelijk gebied scoorden beide locaties volgens die matrix toen gelijk, daarbij werd uitgegaan van de geldende zoneaanduiding in het streekplan die voor beide gelijk is (zone I, landbouw). In het statenvoorstel 32 van 2001, inclusief de nota van wijzigingen, is tevens ingegaan op de (milieu-) informatie vanuit het MER dat was opgesteld voor de streekplanherziening Stadsgewest (1996). Daaruit kwam naar voren dat zowel Almelo-Noord als Almelo-Zuid relatief geschikt waren voor verstedelijking, maar dat op ‘water en bodem’ Almelo-Zuid slechter scoorde dan Almelo-Noord. De potentiële geschiktheid van Almelo-Noord is destijds dus niet in twijfel getrokken. Nu - naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van april 2003 - het onderzoek voor het RBT was aangevuld, lag bij de initiatiefnemers de vraag voor of dit zodanige nieuwe inzichten oplevert dat zij tot een andere keuze moeten komen dan in 2001, of dat de oorspronkelijke voorkeur bevestigd kan worden. De stuurgroep heeft geconstateerd dat het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’ gedetailleerd inzicht verschaft in de voor- en nadelen van de locaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid. Dit komt ook doordat nu – systematisch onderbouwd – de meest geschikte RBT-locatie binnen het zoekgebied Almelo-Noord is bepaald. Het levert ten opzichte van de inzichten en afweging in 2001 de volgende belangrijkste verschillen op: • op de aspecten natuur, landschap, archeologie, recreatie en cultuurhistorie komt Almelo-Zuid nu slechter naar voren ten opzichte van Almelo-Noord dan in 2001; • explicieter komt nu naar voren dat in Almelo-Zuid aanmerkelijk meer woningen en bedrijven moeten verdwijnen dan in Almelo-Noord; • de kwalitatieve verschillen in de bereikbaarheid staan beter op een rij; • er is nu (ook doordat in 2002 het structuurplan voor Almelo is vastgesteld) meer zicht op de relatie tussen een RBT in Almelo-Noord en de aldaar geplande woningbouw; • thans komt naar voren dat de meest geschikte RBT-locatie in Almelo-Noord voor het grootste deel op het grondgebied ligt van de gemeente Twenterand.
3.3.2
Locatiekeuze door initiatiefnemer
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
189
Voor de initiatiefnemers van het Regionaal Bedrijventerrein Twente lag dus de vraag voor of het aangevulde locatieonderzoek zodanige nieuwe inzichten oplevert dat de initiatiefnemers tot een andere keuze moeten komen dan in 2001, of dat de oorspronkelijke voorkeur bevestigd kan worden. Voorkeursalternatief initiatiefnemers Naar het inzicht van de stuurgroep is een integrale afweging van belangen opnieuw aan de orde. De stuurgroep heeft bij het bepalen van haar voorkeur de volgende afweging gemaakt. De locatie in Almelo-Noord is het zogenaamde Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA), maar de locatie Almelo-Zuid voldoet beter aan het Programma van eisen van de initiatiefnemers, biedt meer en (flexibeler) ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorie door de afstanden tot woongebieden en genereert minder autokilometers. Op beide locaties kan een RBT geëxploiteerd worden maar in Almelo-Zuid zijn ten aanzien van de uitgifte en de beoogde looptijd minder risico’s te verwachten. Voor de locatie Almelo-Zuid had de stuurgroep RBT in 2003 al geconcludeerd dat een RBT in Almelo-Zuid financieel haalbaar was. Door verschillende inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen kan volgens de stuurgroep op de locatie Almelo-Zuid aan een aantal milieubezwaren worden tegemoetgekomen. Het nadeel dat in de locatie Almelo-Zuid meer woningen en (agrarische) bedrijven moeten verdwijnen dan in de locatie in Almelo-Noord, blijft. De stuurgroep RBT meent dat dit nadeel niet opweegt tegen de economische en werkgelegenheidsbelangen die worden gediend met een RBT op de meest wervende locatie: AlmeloZuid. De ligging aan de autosnelweg A35, de korte afstand tot de A1, de ligging aan de hoofdvaarweg Twentekanaal en de centrale ligging in de stedenband zijn voor de stuurgroep RBT daarbij doorslaggevend. De locatie Almelo-Zuid is bovendien op redelijke termijn te realiseren omdat ze ligt binnen het grondgebied van één der initiatiefnemers (Almelo). De stuurgroep heeft de initiatiefnemers voorgesteld met deze conclusie in te stemmen. De raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Provinciale Staten van Overijssel hebben in de periode september/oktober 2004 ingestemd met deze keuze. De stuurgroep heeft vervolgens: 1. voor Almelo-Zuid een aangepast stedenbouwkundig plan met inrichtingsmaatregelen vastgesteld waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie en het watersysteem en waarin de negatieve gevolgen die in het aanvullend onderzoek naar voren zijn gekomen, zoveel mogelijk worden beperkt; 2. het geactualiseerde inrichtings-MER RBT voor Almelo-Zuid vastgesteld en samengevoegd met het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’; 3. het aldus aangevulde en geactualiseerde MER ingediend bij de provincie als bevoegd gezag, met het verzoek het voorkeursalternatief Almelo-Zuid en de voorkeursinrichting op te nemen in het streekplan.
In januari en februari 2005 hebben de raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Provinciale Staten van Overijssel als initiatiefnemers ingestemd met het gezamenlijk ter hand nemen van de ontwikkeling, exploitatie en beheer van het RBT en met als doel het realiseren ervan met een minstens sluitende exploitatie. Zij hebben daartoe de Gemeenschappelijke regeling Regionaal Bedrijventerrein Twente vastgesteld en voorts besloten in te stellen het Openbaar Lichaam Regionaal Bedrijventerrein Twente.
3.3.3.
Inrichtings-MER
In het Inrichtings-MER (iMER) voor Almelo-Zuid is aangegeven op welke wijze duurzaamheidthema’s in de inrichting een rol spelen. Voor alle milieuaspecten is aangegeven wat de huidige situatie is en welke autonome ontwikkelingen worden voorzien. Vervolgens wordt ingegaan op de toetsingscriteria voor de inrichting alsmede mogelijke varianten en effecten daarvan. Aan de hand daarvan is het voorkeursalternatief ontwikkeld, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan van oktober 2004.
Stedenbouwkundig plan en Inrichtings-MER
In het stedenbouwkundig plan zijn onder andere nader uitgewerkt en aangegeven: – de ontsluitings- en verkeersstructuur (directe ontsluiting vanaf A 35 en ongelijkvloerse kruising van Pastoor Ossestraat); – een sterke groene geleding in drie delen waarbij de belangrijkste groene elementen en cultuurhistorische waarden in het gebied worden gehandhaafd; het te behouden en in te
190
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
passen gebied met ook het waardevolle erf met opstallen en directe omgeving van het landgoed ’t Wolbert vormt één geheel met de verbrede zone van de Doorbraak; – de verbreding van de Doorbraak; – opvang van water in zichtbare watergangen en vijvers; – gedifferentieerde opbouw van de randen met verschillende ‘gezichten’; – situering van bedrijven in het groen; – beeldkwaliteitscriteria voor de drie deelgebieden. Wij zijn van mening dat dit stedenbouwkundig plan een kwaliteit biedt die de provincie en de andere initiatiefnemers voor ogen hadden bij de start van het project. In het iMER is aangegeven op welke wijze duurzaamheidthema’s in de inrichting een rol spelen. Voorkomen van de negatieve gevolgen zoals die in het aanvullend locatieonderzoek zijn geconstateerd, is voor het iMER als uitgangspunt genomen. Voor alle milieuaspecten is aangegeven wat de huidige situatie is en welke de autonome ontwikkelingen worden voorzien. Vervolgens wordt ingegaan op de toetsingscriteria voor de inrichting alsmede mogelijke varianten en effecten daarvan. Aan de hand daarvan is het voorkeursalternatief ontwikkeld, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan van oktober 2004. De belangrijkste landschaps- en natuurelementen zijn in het structurele groen opgenomen. Deze voorkeursinrichting is vergeleken met een Meest Milieuvriendelijke Inrichting (MMI). In de MMI zijn nagenoeg alle bestaande groenelementen in structureel groen op het RBT opgenomen. Dat zien de initiatiefnemers echter niet als een reële optie, omdat daardoor de hoeveelheid uitgeefbaar terrein afneemt en een goede verkaveling voor grootschalige bedrijvigheid bemoeilijkt wordt. Wel zal ernaar worden gestreefd om bestaande groenelementen buiten het structureel groen ook te handhaven in overleg met de bedrijven die zich ter plekke vestigen. Het voorkeursalternatief heeft in onze ogen ook een zeer hoge kwaliteit en kan de toets der kritiek doorstaan. Gegevens ten behoeve van ontheffing Flora- en Faunawet
In verband met het voorkomen van beschermde flora- en faunasoorten in de locatie Almelo-Zuid is voor de realisering van het RBT een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet nodig. Het ontbreken van (zicht op) een ontheffing Flora- en faunawet ten tijde van het vorige streekplanbesluit was één van de vier redenen voor de Raad van State om het eerdere streekplanbesluit te vernietigen. Het Flora- en Faunaonderzoek dat sinds april 2003 in opdracht van de stuurgroep RBT gedurende 12 maanden in Almelo-Zuid (en Almelo-Noord) is uitgevoerd, bevat alle benodigde gegevens voor een geactualiseerde ontheffingsaanvraag. Deze is eind augustus 2004 ingediend opdat een ontheffing kon zijn verkregen voordat Provinciale Staten zouden besluiten over de streekplanherziening. De ontheffing is bij brief van 2 maart 2005 verleend. Relatie met de Doorbraak
De Doorbraak (voorheen Natte Doorbraak genoemd) betreft een initiatief van het Waterschap Regge en Dinkel om een waterloop gecombineerd met een ecologische verbindingszone te realiseren door de Twentse Stedenband. Bij de besluitvorming over de eerste streekplanherziening RBT is door Provinciale Staten bepaald dat deze Doorbraak waar deze grenst aan het RBT robuuster moet worden uitgevoerd waarbij de breedte van het tracé daar zal moeten worden verdubbeld tot gemiddeld 150 meter. Het RBT is wat betreft het onderdeel waterhuishouding en riolering en afstemming RBT–Doorbraak goed uitvoerbaar. Er zijn geen technische belemmeringen aanwezig om het RBT te ontwikkelen in samenhang met een goed functionerende (verbrede) Doorbraak. In het stedenbouwkundig plan voor het RBT is de (verbrede) Doorbraak betrokken en vormt het ecologisch functioneren van de Doorbraak uitgangspunt. In de verbreding van de Doorbraak worden extra natuurvoorzieningen gerealiseerd, zoals poelen voor amfibieën en onderkomens voor vleermuizen. De verwervings- en inrichtingskosten van de extra 75 meter (21 hectare) zijn opgenomen in de exploitatieopzet voor het RBT. Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft reeds groen licht gegeven voor de realisering van de Doorbraak zelf. Een bestemmingsplan voor de Doorbraak is inmiddels vastgesteld en goedgekeurd. Er lopen nog beroepen bij de Raad van State tegen het plan. Duurzaamheid
In de Intentieovereenkomst RBT die eerder door gemeenteraden en Staten is ondertekend onderschrijven de betrokken partijen het uitgangspunt van duurzaamheid bij de gehele ontwikkeling van het bedrijventerrein. Er is in het kader van de haalbaarheidstudie RBT daarom een kadernotitie Duurzaamheid opgesteld. Hierin staan de nagestreefde doelen en specificaties, de stand van zaken en de aandachtspunten. In een actieplan/overzichtstabel staan alle doelen en maatregelen die voor het vervolg van het proces belangrijk zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is en/of zorgt voor de uitvoering. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het realiseren van de verbrede Doorbraak, de afwikkeling van het verkeer, het hergebruik van proces-/afvalwater, de milieuzonering, het benutten
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
191
van restwarmte, duurzame energie, beeldkwaliteit, meervoudig en intensief ruimtegebruik en parkmanagement.
192
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Gasleidingen
Er lopen door het RBT-gebied een hoofdtransportleiding en een regionale gasleiding. Deze moeten beide worden verlegd om het RBT op een goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De leidingen zullen langs Rijksweg 35 gesitueerd worden, mogelijk in samenhang met een nieuwe leiding langs de A35. De kosten van de verlegging zijn door de Gasunie geraamd en opgenomen in de exploitatieopzet. Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun medewerking verlenen. Verkeer
Naar de afwikkeling van het verkeer is uitgebreid onderzoek gedaan door het adviesbureau Goudappel en Coffeng. Conclusie is dat bij ontwikkeling van het RBT er in de komende 17 jaar aanpassingen nodig en mogelijk zijn op de H. Roland Holstlaan en dat daardoor een acceptabele verkeersafwikkeling mogelijk blijft. In de exploitatieopzet van het RBT is een afdracht aan het fonds Bovenwijkse voorzieningen van Almelo opgenomen. Rond 2020 zullen de verkeersintensiteiten op de H. Roland Holstlaan en de Wierdensestraat-N36 de capaciteiten van die wegvakken gaan overschrijden. Ten behoeve van de bereikbaarheid van Almelo (inclusief het RBT) zullen dan maatregelen op structuur- en Netwerkstadniveau nodig zijn. De ontsluiting van het RBT vindt plaats vanaf de nieuwe aansluiting op de doorgetrokken Rijksweg 35 in het verlengde van de H. Roland Holstlaan. Ook het RBT-gebied ten oosten van de Pastoor Ossestraat wordt ontsloten via de hoofdontsluitingsas over het RBT die de Pastoor Ossestraat ongelijkvloers kruist. De hoofdontsluitingsas is bovendien zo gesitueerd dat verlenging over het kanaal mogelijk is om een eventueel Almelo’s bedrijventerrein westelijk van het kanaal te kunnen ontsluiten. Er komt een noodaansluiting op de Pastoor Ossestraat, die alleen open gezet wordt als de hoofdontsluiting door calamiteiten of werkzaamheden geblokkeerd is. Verder komen er diverse fietsontsluitingen die ook geschikt worden gemaakt als alternatieve ontsluitingen voor hulpdiensten. Archeologie Doel van het verdrag van Malta is dat als de bodem verstoord wordt, belangrijke archeologische resten bewaard blijven (in de bodem, dan wel door opgraven). De Monumentenwet is hierop aangepast. De Wet beoogt het belang van de archeologische monumentenzorg vooral tot zijn recht te laten komen in het bestemmingsplan en de daaraan te toetsen besluiten. Voor het RBT betekent dit dat de gebieden waar mogelijk archeologische resten zijn, tijdig onderzocht worden (bureau- en veldonderzoek, graven van proefsleuven) om meer inzicht te krijgen. Een deel van de gebieden in Almelo-Zuid met een hoge trefkans voor wat betreft archeologie, zoals Erve ’t Wolbert en omgeving, is opgenomen in de groenstructuur en wordt niet aangetast. In het inrichtings-MER RBT is opgenomen dat verder gehandeld wordt conform de (aangepaste) Monumentenwet.
3.4.
Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan
De in de vorige paragraaf beschreven aanvulling van het MER vormt samengevoegd met het oorspronkelijke MER en het inrichtingsdeel een essentieel hulpmiddel bij de besluitvorming over de locatiekeuze en inrichting van het RBT. De inhoud van het complete MER kan als volgt worden samengevat.
3.4.1.
Inhoud (aangevulde) MER
Milieueffectrapport deel A: locatiekeuze (november 2000) In dit deel zijn zoekgebieden bij Almelo-Zuid/Borne-Noord en Hengelo-Oldenzaal (Deurningen) met elkaar vergeleken. Almelo-Noord is in deze vergelijking niet meegenomen . Na deze stap, de geschiktheidsbeoordeling, is de conclusie in dit deel van het MER dat alleen in het zoekgebied Almelo-Zuid/Borne-Noord geschikte gebieden te vinden zijn. Via een tussenstap zijn vervolgens de relatief meest geschikte gebieden geselecteerd en vier voorkeursgebieden onderscheiden: Almelo-Zuid, Almelo-Zuidoost, Bornerbroek-Zuidwest en Bornerbroek-Zuid. Deze vier voorkeursgebieden zijn vervolgens in een leefbaarheidsanalyse met elkaar vergeleken. Eindconclusie in dit locatiekeuzedeel is dat Almelo-Zuid vergeleken met genoemde drie andere voorkeursgebieden het Meest Milieuvriendelijke Alternatief is. Almelo-Zuid voldoet ook in de
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
193
vergelijking met de voorkeursgebieden Almelo-Zuidoost, Bornerbroek-Zuidwest en Bornerbroek-Zuid het meest aan het programma van eisen van de initiatiefnemers. Aanvulling locatiekeuzedeel MER 2004 Na de uitspraak van de Raad van State van 23 april 2003 is, in een aanvulling op het locatiekeuzedeel van het MER, de locatie Almelo-Zuid vergeleken met (het zoekgebied) Almelo-Noord. De eerste stap in het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’, de geschiktheidbeoordeling, levert als conclusie op dat er naast Almelo-Zuid, op basis van milieueffecten, ook in Almelo-Noord geschikte gebieden te vinden zijn voor een RBT. Op grond daarvan is de tweede stap gezet in de vorm van een leefbaarheidanalyse voor de geselecteerde gebieden in Almelo-Noord. Via een contourkeuzemodel is hiervoor, binnen de geschikte gebieden in Almelo-Noord, een voorkeurslocatie geselecteerd. De leefbaarheidanalyse voor Almelo-Zuid is tegelijkertijd geactualiseerd. In deze aanvulling op het MER wordt geconcludeerd dat verder onderzoek op inrichtingsniveau geen informatie kan opleveren die voor de locatieafweging tussen de beste locatie in Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid van doorslaggevend belang is. Het heeft geen toegevoegde waarde omdat de nadelen van Almelo-Noord niet door de inrichting van deze locatie zijn te voorkomen. De beste locatie in Almelo-Noord is, in deze aanvulling op het MER, vergeleken met Almelo-Zuid, het zogenaamde Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Maar de locatie Almelo-Zuid voldoet volgens het MER beter aan het Programma van eisen van de initiatiefnemers en heeft meer (flexibele) ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorie door de afstanden tot woongebieden. Op beide locaties kan een RBT geëxploiteerd worden maar in Almelo-Zuid zijn ten aanzien van de uitgifte en de beoogde looptijd minder risico’s te verwachten. Door verschillende inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen kan volgens het MER op de locatie Almelo-Zuid aan een aantal milieubezwaren worden tegemoetgekomen. Het nadeel dat in de locatie Almelo-Zuid meer woningen en (agrarische) bedrijven moeten verdwijnen dan in de locatie in Almelo-Noord, blijft. De initiatiefnemers van het MER zijn van mening dat dit nadeel niet opweegt tegen de economische en werkgelegenheidsbelangen die worden gediend met een RBT op de meest wervende locatie: AlmeloZuid. De ligging aan de autosnelweg A35, de korte afstand tot de A1, de ligging aan de hoofdvaarweg Twentekanaal en de centrale ligging in de stedenband zijn voor de stuurgroep RBT daarbij doorslaggevend. De locatie Almelo-Zuid is bovendien op redelijke termijn te realiseren omdat ze ligt binnen het grondgebied van één der initiatiefnemers (Almelo). In de aanvulling MER is Almelo-Zuid daarom als voorkeursalternatief van de initiatiefnemers opgenomen. Inrichtings-MER Almelo-Zuid 2004 In het Inrichtings-MER (iMER) is voor de locatie Almelo-Zuid aangegeven op welke wijze duurzaamheidthema’s in de inrichting een rol spelen. Voor alle milieuaspecten is aangegeven wat de huidige situatie is en welke de autonome ontwikkelingen worden voorzien. Vervolgens wordt ingegaan op de toetsingscriteria voor de inrichting alsmede mogelijke varianten en effecten daarvan. Aan de hand daarvan is de voorkeursinrichting ontwikkeld, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan van oktober 2004. In het stedenbouwkundig plan zijn onder andere nader uitgewerkt en aangegeven: – de ontsluitings- en verkeersstructuur (directe ontsluiting vanaf A 35 en ongelijkvloerse kruising van Pastoor Ossestraat); – een sterke groene geleding in drie delen waarbij de belangrijkste groene elementen in het gebied worden gehandhaafd; – de verbreding van de Doorbraak; – het systeem van watergangen en retentievijvers; – gedifferentieerde opbouw van de randen met verschillende ‘gezichten’; – situering van bedrijven in (een beperkt deel van) de groene geleding op het terrein; – beeldkwaliteitscriteria voor de drie deelgebieden. De belangrijkste landschaps- en natuurelementen zijn in het structurele groen opgenomen. Deze voorkeursinrichting, vormgegeven in dit stedenbouwkundig plan, is vergeleken met de Meest Milieuvriendelijke Inrichting (MMI). In de MMI zijn nagenoeg alle bestaande groenelementen in structureel groen op het RBT opgenomen. Dat zien de initiatiefnemers echter niet als een reële optie. Wel zal ernaar worden gestreefd om bestaande groenelementen buiten het structureel groen ook te handhaven in overleg met de bedrijven die zich ter plekke vestigen.
3.4.2.
194
Beoordeling MER, voorkeursalternatief en voorkeursinrichting
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De provincie heeft in 2004, op dat moment het bevoegd gezag, een gunstig oordeel over het Milieueffectrapport gegeven. Er is hierin op gedegen en goed onderbouwde wijze onderzocht welke gebieden in aanmerking komen voor de vestiging van een Regionaal Bedrijventerrein Twente. Daarbij is op goede wijze uitvoering gegeven aan de richtlijnen. De provincie is van oordeel dat in hoofdstuk 8 van de Aanvulling op het locatiekeuzedeel MER op een evenwichtige en genuanceerde wijze is gekomen tot de bepaling van het voorkeursalternatief. Gelet op het feit dat dit voorkeursalternatief, volgens het Inrichtings-MER, met toepassing van een pakket aan maatregelen het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) dicht benadert, en het voorkeursalternatief van de initiatiefnemers in veel sterkere mate aan het programma van eisen voldoet, kan de provincie instemmen met het voorkeursalternatief, de locatie Almelo-Zuid, met de voorkeursinrichting als aangegeven in het Inrichtings-MER.
3.4.3.
Locatiekeuze en inrichting RBT in de partiële
streekplanherziening “Regionaal Bedrijventerrein Twente” (2005) In de partiële streekplanherziening 2005 is de locatiekeuze van het RBT en de voorkeursinrichting ervan overeenkomstig het inrichtings-MER als concrete beleidsbeslissing aangemerkt. Ter onderbouwing daarvan is naast en in aanvulling op het M.E.R. aandacht besteed aan de volgende aspecten: • de initiatiefnemers moeten het “Go-besluit” hebben genomen, waardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende aannemelijk is; • er moet zicht zijn op de ontheffingverlening ingevolge artikel 75 van de Flora- en faunawet. Verder is van belang dat de provincie zich evenals andere overheden heeft verplicht een watertoets uit te voeren bij plannen die invloed (kunnen) hebben op de waterhuishouding. In de hierna volgende waterparagraaf wordt verslag gedaan van deze toets. Tot slot heeft de provincie evenals de andere initiatiefnemers een actualisatie van de gegevens inzake nut en noodzaak van het RBT nodig geacht voor een zorgvuldige besluitvorming. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op deze aspecten.
3.4.4.
Karakter van concrete beleidsbeslissing
Om als concrete beleidsbeslissing te kunnen worden aangemerkt, moet het te nemen besluit aan een aantal inhoudelijke eisen voldoen. In het verleden zijn al de volgende eisen inzake de mate van concreetheid geformuleerd: Ten eerste dient het plandeel concreet tot uitdrukking te brengen dat Provinciale Staten, als verantwoordelijk bestuursorgaan, ten tijde van de planvaststelling hebben beoogd met het desbetreffende plandeel een afgewogen beslissing te nemen. Ten tweede dient de plaats of het gebied waarvoor deze beslissing geldt voldoende concreet te zijn bepaald. Ten derde moet het beoogde project of de ruimtelijke ingreep voldoende concreet zijn aangegeven. Met name deze laatste eis is nadien verder uitgewerkt en verfijnd. Onder meer de eisen dat het plan financieel en economisch uitvoerbaar moet zijn en het zicht hebben op het verkrijgen van een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet kunnen in dat licht worden gezien. Ook diverse elementen op inrichtingsniveau uit het stedenbouwkundig plan zijn van belang voor de zorgvuldige afweging en het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan. Het gaat daarbij veelal om elementen die in het oorspronkelijke streekplanbesluit ook al werden genoemd als nader uit te werken onderdelen. Deze elementen zijn als hoofdelementen van de inrichting opgenomen in de in hoofdstuk 2 geformuleerde concrete beleidsbeslissing (cbb). Het gaat daarbij om de hoofdgroenstructuur, inclusief de overgang naar en afbakening tot de Doorbraak, de ontsluiting van het RBT en aspecten van hinder en veiligheid in samenhang met de aard van de bedrijvigheid die zich op het RBT kan vestigen. Deze zijn in het inrichtingsdeel van het MER uitvoerig behandeld en hiervoor in paragraaf 3.3.3 deels ook samengevat. Ze worden hierna kort toegelicht in relatie tot de concrete beleidsbeslissing. Financiële en economische uitvoerbaarheid; Go-besluit
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
195
De initiatiefnemers van het RBT hebben een besluit genomen over het gezamenlijk ter hand nemen van de realisering en exploitatie van het RBT op de locatie Almelo-Zuid. Op basis van een grondexploitatie heeft de stuurgroep RBT, via de betrokken colleges van Burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten, hiertoe een voorstel gedaan aan de gemeenteraden en Provinciale Staten. De kosten- en opbrengstenstructuur is hiervoor uitvoerig en volledig in beeld gebracht, terwijl via een risico-analyse (volgens een techniek die gebruikelijk is bij grondexploitaties in de gemeente Enschede) de kansen en risico’s zijn berekend. De gemeenteraden en Provinciale Staten hebben als initiatiefnemers besloten over te gaan tot realisering en exploitatie van het RBT. Dit houdt in dat zij gezamenlijk, volgens een verdeelsleutel, bij een tekort een voorziening daarvoor treffen, en instaan voor eventueel optredende risico’s. Het go-besluit dat de initiatiefnemers hebben genomen vormt de basis voor de realisering van het RBT en biedt de zekerheid dat het plan uitvoerbaar is. Ontheffing Flora- en faunawet. Tijdens het opstellen van de aanvulling op het MER in de periode juni 2003-juni 2004 is voor zowel het gebied Almelo-Noord als Almelo-Zuid een uitgebreid onderzoek naar flora en fauna gedaan. Op basis van dit onderzoek kan voor het gebied Almelo-Zuid preciezer worden aangegeven op welke manier de waarden van flora en fauna zo goed mogelijk kunnen worden beschermd. Op basis van deze uitgebreide gegevens en de daarbij aangegeven schadebeperkende maatregelen is in augustus 2004 een aanvulling op de ontheffingsaanvraag ingevolge artikel 75 van de Flora- en faunawet ingediend bij de minister van LNV. Op 2 maart 2005 is de ontheffing verleend. Enkele maatregelen komen hierna bij het onderdeel Hoofdgroenstructuur aan de orde. Hoofdgroenstructuur. De groenstructuur is zodanig vormgegeven dat deze diverse, goed met elkaar te verenigen doelen in zich herbergt. Het gaat daarbij om veiligstellen van de belangrijkste cultuurhistorische waarden in het gebied, voldoende ruimte voor waterberging, een goede overgang naar de ecologische zone van de Doorbraak, en handhaven en realiseren van aanvullende beplanting en begroeiïng en eventuele andere elementen die belangrijk zijn voor de flora en fauna in het gebied. Zo zijn in de zone van de Doorbraak nu twee bunkers voorzien die als winterverblijf voor vleermuizen kunnen dienen. Voorts zullen bij nieuwbouw in het gebied voorzieningen voor vaste zomerverblijfplaatsen voor vleermuizen worden gerealiseerd. De hoofdgroenstructuur is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, zoals neergelegd in kaart 4A in het streekplan. In het bestemmingsplan voor het RBT moet deze hoofdgroenstructuur met inbegrip van de daarin opgenomen waterbergingen worden vastgelegd. Verkeersontsluiting. Voor de kern Bornerbroek is van belang dat er geen directe ontsluiting van het RBT vanaf de Pastoor Ossestraat plaatsvindt. Kaart 4B in het streekplan geeft de hoofdontsluitingsstructuur weer, waaruit blijkt dat er sprake is van een rechtstreekse hoofdontsluiting op de RW 35 en in het verlengde daarvan op de H. Roland Holstlaan. Deze hoofdontsluiting sluit via een T-splitsing aan op de centrale as door het RBT (west-oost lopend). Deze centrale as zal ongelijkvloers en zonder aansluiting daarop de Pastoor Ossestraat kruisen. In het bestemmingsplan voor het RBT moet deze hoofdontsluitingsstructuur worden vastgelegd. Hinder en veiligheid. Onder de noemer Hinder en veiligheid zijn diverse onderwerpen te scharen, die deels via de hoofdelementen van de inrichting van invloed (kunnen) zijn op de gevolgen van het RBT voor de omgeving. • Geluid Er van uitgaande dat zich op het terrein bedrijven uit de milieucategorie 3, 4 en (beperkt) 5 moeten kunnen vestigen, is een 50 en 55 dB(A)-geluidscontour berekend. De berekende 50 en 55 dB(A)- contouren zijn weergegeven op kaart 4C in het streekplan. De contouren zijn bepaald op een waarneemhoogte van 5 meter. Uit de kaart kan worden afgeleid dat de 50 dB(A) contour (voorkeurgrenswaarde Ingevolge de Wet geluidhinder) vanwege het gehele bedrijventerrein, de aangesloten woonbebouwing in Almelo of Bornerbroek niet doorsnijdt. De 50 dB(A) - geluidscontour ten noorden van de rijksweg 35 vertoont een vreemde lus. Deze lus is te verklaren door de afscherming van het talud van de rijksweg 35 zelf (de weg gaat hier omhoog richting de brug over het Twentekanaal).
196
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Alle solitaire woningen liggen tussen de 50 en 55 dB(A)-contour. De woningen ondervinden een geluidsbelasting van het totale bedrijventerrein die boven de voorkeurgrenswaarde van de Wet geluidhinder ligt. Er zijn geen solitaire woningen met een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) etmaalwaarde. De solitaire woningen zijn in de bijlage akoestisch onderzoek bij het iMer weergegeven. Nader akoestisch onderzoek in het kader van de bestemmingsplanvoorbereiding heeft aangeven welke individuele woningen dicht bij het bedrijventerrein of individuele bedrijven liggen en welke geluidsbelastingen ze ondervinden. De benodigde hogere waarden zijn aangevraagd op grond van de geluidsbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), en inmiddels verleend (juli 2006). De geluidscontour is conform kaart 3 vastgelegd in het bestemmingsplan RBT en herzieningen van aangrenzende bestemmingsplannen (conform de Wet geluidhinder). Ook de verdeling van de milieucategorieën op het terrein is in het bestemmingsplan juridisch vastgelegd. •
Luchtkwaliteit
De eerder op deze plaats opgenomen gegevens inzake luchtkwaliteit zijn achterhaald door het nieuwe onderzoek luchtkwaliteit naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 19 april 2006. In de nieuwe paragraaf 3.5. wordt hier nader op ingegaan. Het nieuwe onderzoek is bovendien integraal als bijlage opgenomen bij deze toelichting. •
Veiligheid
Veiligheidseffectrapportage (VER) Ten behoeve van de ontwikkeling van het RBT is en wordt een Veiligheidseffectrapportage (VER) uitgevoerd. Het VER wordt in verschillende fasen en stappen uitgevoerd. In 2001 is een startnotitie VER opgesteld, in 2002 is de Veiligheidsscan Regionaal bedrijfsterrein Twente uitgebracht (zie de nrs. 22 en 23 in bijlage 3). Deze veiligheidsscan heeft zijn doorwerking gekregen in met name het inrichtingsMER (zie paragraaf 4.6 van het iMER). Vervolgfasen komen nog aan de orde in het kader van het bestemmingsplan en het parkmanagement van het RBT. Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid van de provincie is uitgangspunt. Dat betekent dat eerst wordt onderzocht of de veiligheidscontour binnen de kavelgrens kan blijven, zo niet dan wordt de contour beperkt tot terreingrens, en als dit niet mogelijk is kan eventueel bij wijze van uitzondering de veiligheidscontour buiten het RBT toegestaan worden. Met een interne milieuzonering en het hanteren van deze provinciale beleidslijn bij de vergunningverlening wordt bewerkstelligd dat er zich geen kwetsbare objecten (in dit geval woningen) binnen de 10–6- contour bevinden. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit externe veiligheid binnen inrichtingen (Bevi). Verkeersontsluiting bij calamiteiten Er komt een noodaansluiting op de Pastoor Ossestraat, die alleen open gezet wordt als de hoofdontsluiting door calamiteiten of werkzaamheden geblokkeerd is. Verder komen er diverse fietsontsluitingen die ook geschikt worden gemaakt als alternatieve ontsluitingen voor hulpdiensten. Gasleidingen Er lopen door het RBT-gebied twee hoofdtransportleidingen en een regionale gasleiding. Tijdens de inspraak voor de vorige streekplanherziening bleek dat velen deze omstandigheid als een risico ervaren. Bij de ontwikkeling van de plannen bleek deze ligging een beperkende factor te zijn in de ontwikkelingsmogelijkheden voor het RBT, al is er bij een zorgvuldige planvorming van extra of onaanvaardbare risico’s geen sprake. Daarom zullen de leidingen worden verlegd om het RBT op een goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De leidingen zullen langs Rijksweg 35 gesitueerd worden, mogelijk in samenhang met een nieuwe leiding langs de A35. De kosten van de verlegging zijn door de Gasunie geraamd en opgenomen in de exploitatieopzet voor het RBT. Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun medewerking verlenen aan verlegging van de gasleidingen waarbij vanzelfsprekend de huidige veiligheidsnormen en –eisen zullen worden toegepast.
Omvang en eventuele fasering van het tot de cbb gerekende gebied.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
197
De eisen die aan een cbb worden gesteld, worden soms kort samengevat in de typering: de cbb heeft een bestemmingsplan-vervangend karakter. Dat roept de vraag op of de cbb zich niet moet beperken tot een voor een bestemmingsplan gebruikelijke periode van 10 jaar. In dit concrete geval is dat niet mogelijk en ook niet wenselijk. De jurisprudentie over een aanvaardbare planperiode laat zien dat er goede redenen kunnen zijn om van een langere termijn uit te gaan10. Erkende redenen zijn bijvoorbeeld een gegarandeerde exploitatieduur langer dan de planperiode vanuit bedrijfseconomische eisen, onzekerheid over het precieze ontwikkelingstempo in samenhang met een belangrijke regionale functie van een te ontwikkelen gebied, het voorkomen van versnipperde ontwikkelingen. Dergelijke redenen spelen hier ook een rol. Belangrijke factoren die maken dat zowel de planvorming als planuitvoering op het gehele gebied betrekking moeten hebben, zijn: - de afstemming met de Doorbraak. De Doorbraak vormt de zuidelijke grens van het plangebied. PS hebben als eis gesteld dat de ecologische zone langs de Doorbraak ter plaatse van het RBT moet worden verdubbeld. De realisering van deze zone zal in de eerstkomende jaren meteen aan de orde komen; - de gastransportleidingen. Deze lopen vanuit het zuidoosten naar het noordwesten dwars door vrijwel het gehele plangebied. Verlegging van de leidingen raakt een groot deel van het gebied; - de geluidszonering. Deze kan het best in één keer voor het gehele plangebied worden vastgesteld, zowel voor de rechtszekerheid van de gebruikers van het RBT als voor omwonenden; - de verdeling van de milieucategorieën over het gebied. De categorieën 3 tot en met 5 zijn over het gehele gebied verdeeld met het oog op het voorkomen van hinder voor de omgeving. Die indeling kan niet worden veranderd zonder in het karakter van het RBT in te grijpen. Een fasering in twee delen waarin in beide delen alle drie milieucategorieën voorkomen, is niet mogelijk. Watergebonden bedrijvigheid kan alleen in het westelijke deel komen. Het RBT kan bij een planologische fasering niet in alle omstandigheden het gewenste aanbod leveren; - flexibiliteit van het aanbod. Het is moeilijk om de uitgifte binnen het RBT goed te voorspellen. De verwachting is wel dat er in de eerste twee jaar sprake zal zijn van een verhoogde uitgifte. Het is niet uitgesloten dat in die periode of kort daarna een zeer grote kavel zal worden gevraagd. Bij een gefaseerde planontwikkeling is het moeilijker grote kavels flexibel in te passen; - deze aspecten samengenomen maken (mede) een exploitatieopzet voor het gehele plan en de gehele looptijd noodzakelijk. Mede om deze redenen is in de voorbereiding niet geanticipeerd op een fasering. De Wet voorkeursrecht gemeenten is op het gehele gebied van toepassing verklaard. Bij de verwerving is het uitgangspunt dan ook geweest dat op reële aanbiedingen in het gehele gebied steeds is ingegaan. Op deze wijze komt de rechtszekerheid van betrokkenen in het gebied het minst in de knel.
3.4.5.
Nut en noodzaak van het Regionaal Bedrijventerrein Twente
Waarom een regionaal bedrijventerrein in Twente? Al in de jaren negentig is met name in de regio Twente een tekort aan bedrijventerreinen geconstateerd. In de provinciale Bedrijventerreinenvisie (1997) werd een beleid uitgestippeld dat onder meer is gericht op de ontwikkeling van voldoende bedrijventerreinen met daarbij een segmentering van de bedrijventerreinen, dat wil zeggen: onderscheid in typen bedrijventerreinen ten behoeve van maatwerk en verhoging kwaliteit van de terreinen, en een regionale aanpak. Mede ten behoeve van die regionale aanpak heeft de provincie regionale Programmeringsoverleggen Bedrijventerreinen ingesteld, inmiddels omgevormd tot Regionaal Platform Bedrijventerreinen (RPB), waarin alle gemeenten in een regio participeren. De provincie gaf in de Bedrijventerreinenvisie een eerste voorzet tot het realiseren van een regionaal bedrijventerrein in Twente met name gericht op grote ruimtevragers. Zo’n terrein zou een goede bijdrage kunnen betekenen aan het enerzijds voorzien in de maatschappelijke behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen, en anderzijds het zoveel mogelijk sparen van het waardevolle Twentse landschap. Door grote ruimtevragers te bundelen op een regionaal terrein kan ruimte vrijkomen op bestaande terreinen voor nieuwe hoogwaardige ontwikkelingen en wordt minder aanspraak gedaan op ruimtebeslag in meer kwetsbare gebieden.
10
Zie b.v. KB 20 augustus 1991, No. 91.007227 (Vuilstortplaats "Elhorst-Vloedbelt'' Borne),
KB 21 april 1980 nr. 133 (Bestemmingsplan “Kern Mook'', gemeente Mook en Middelaar), KB 17 januari 1979, nr. 32 (Bestemmingsplan "Globaal bestemmingsplan Houten'', gemeente Houten)
198
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De eerste verkenning van de problematiek door het PO Twente in 1999 liet zien dat de belangrijkste tekorten optreden in de segmenten Gemengd Plus en Transport & Distributie. Met name voor grootschalige bedrijven zijn in de regio nauwelijks vestigingsmogelijkheden te vinden. Het programmeringsoverleg Bedrijventerreinen Twente (PO Twente), dat is ingesteld om te komen tot regionale afstemming en samenwerking ten aanzien van planning, reservering, realisering, differentiatie/segmentering, revitalisering en uitgifte van bedrijventerreinen op prioritaire locaties, kwam in dit verband met het voorstel om een regionaal bedrijventerrein te ontwikkelen voor met name die grootschalige bedrijvigheid. Zo’n terrein zou een belangrijke aanvulling op het regionale aanbod betekenen en zou het mogelijk maken de overige bedrijventerreinen in de stedenband doelmatiger en gedurende een langere periode te kunnen benutten. Zo’n regionaal terrein is dus in de eerste plaats bedoeld voor de ruimtebehoefte in de grote steden, in Twente samen het stadsgewest (of stedenband of netwerkstad) Twente vormend. Dit sluit ook aan op het verstedelijkingsbeleid van rijk en provincie. Zo’n terrein kan verder een aanvullende rol spelen voor de omringende gemeenten, waar evenzeer de behoefte kan optreden om grote ruimtevragers te kunnen uitplaatsen of doorverwijzen naar een regionaal terrein. De ramingen voor het RBT zijn op twee manieren benaderd en met elkaar vergeleken: 1. vraag en aanbod in de gehele regio Twente, en de aanvullende rol die het RBT in het geconstateerde tekort kan vervullen, dit overeenkomstig streekplanbeleid; 2. de behoefte afgeleid uit de historische uitgifte aan grote ruimtevragers in de steden Enschede, Hengelo en Almelo. Ad 1: vraag- en aanbodgegevens conform de streekplanmethodiek. De vraag- en aanbodgegevens zijn geactualiseerd om na te gaan of de behoefte aan het RBT nog steeds actueel is. Onderstaande tabel 5a geeft voor Twente een geactualiseerd beeld naar de peildatum 1-1-2004. Voor alle duidelijkheid zij nog vermeld dat het in deze tabel gaat om alle typen bedrijventerreinen, dus inclusief bijvoorbeeld B-locaties in de steden, maar ook kleine bedrijventerreinen in plattelandskernen. Hieruit wordt duidelijk dat de situatie in Twente nijpender is geworden. Ondanks de weer wat geringere uitgifte in de jaren 2000-2003 ten opzichte van eindjaren negentig is de verhouding tussen vraag en aanbod in ongunstige zin veranderd. Het verschil tussen de gewenste strategische voorraad in het stadsgewest van 165 ha en de direct beschikbare voorraad van 76 ha is erg groot. De realisering van het RBT kan voor de regio Twente een zeer positieve bijdrage betekenen in een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod aan bedrijventerrein. Tabel 5a direct uitgeefbaar (ha) Stadsgewest Twente Overig Twente Twente totaal
76.3
niet direct uitgeefbaar (planologische procedure gaande) (ha) 68.5
uitgifte afgelopen Gewenste 10 jaar strategische (ha) voorraad in ha (voor 5 jaar) 329.6 165
65.6
82.0
242.6
121
141.9
150.5
572.2
286
Bron: VROM, IBIS Uitgangspunt bij deze benadering van de behoefte is dat er een dreigend tekort en in sommige segmenten al acuut tekort aan bedrijventerreinen in Twente aan de orde is. Een acuut tekort is er aan bedrijventerreinen waarop grote kavels kunnen worden aangeboden. Het RBT heeft daarbij twee doelen: een aanvulling op het huidige aanbod in de stedenband, en een wervingsfactor voor bedrijven van buiten de regio. Door grote ruimtevragers naar het RBT te kunnen verwijzen, kan langer gedaan worden met de reguliere bedrijventerreinen die in exploitatie of in voorbereiding zijn in en grenzend aan de steden. Verder kunnen er binnenstedelijk of op bestaande bedrijventerreinen gebieden vrij komen die via herstructurering (deels) ook weer als hoogwaardige bedrijvenlocaties kunnen worden benut. Ad 2: historische uitgifte aan grote ruimtevragers in het verleden. In het Milieu-effectrapport deel A: locatiekeuze (november 2000) is op basis van het door het Programmeringsoverleg bedrijventerreinen Twente vastgestelde Programma van eisen RBT (PvE) d.d. 8 juni 2000 uitgegaan van een gemiddelde uitgifte van 4 ha per jaar in de steden Enschede,
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
199
Hengelo en Almelo aan grote ruimtevragers. Deze raming is mede gebaseerd op een onderzoek van Buck Consultants uit 1999. Bij deze raming is gekeken naar de historische uitgifte aan grote ruimtevragers, en is voorts ook een inschatting gemaakt van toekomstige ontwikkelingen. Dat wil zeggen dat is gekeken of de aldus berekende behoefte zich in redelijke mate verhoudt tot de potentiële doelgroep van toekomstige verplaatsers. Dat is van belang omdat de uitgifte van grote kavels veel incidenteler verloopt dan de meer reguliere kavels. De raming van samen 4 ha per jaar is ook met die blik naar de toekomst reëel geacht. In deze raming is geen rekening gehouden met een tweetal zeer grote uitgiften, namelijk 18 ha (Holec) in 1998 in Hengelo en 25 ha (Grolsch) in Enschede (feitelijke uitgifte in 2001, maar al veel langer in voorbereiding). Deze twee voorbeelden geven wel het grote belang aan van de beschikbaarheid van een groot regionaal terrein met voldoende buffervoorraad voor dergelijke incidentele grote uitgiftes. Deze raming van 4 ha per jaar is opgehoogd met een regionale component (factor 1,67, uitgaande van het feit dat gemiddeld 60% van de totale regionale uitgifte in de steden plaatsvindt) tot 6,7 ha per jaar. Bij deze raming is nauwelijks rekening gehouden met de potentiële ruimtebehoefte van grote ruimtevragers van buiten de regio (met inbegrip van buitenlandse bedrijven), omdat er in de onderzochte periode nauwelijks aanbod is geweest voor deze doelgroep. Wij noemen deze categorie niettemin expliciet, omdat het provinciale sociaal-economisch beleid voor Twente er op is gericht de werkloosheid in deze regio verder terug te dringen, zo mogelijk ook door het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid van buiten de regio. In 2002 is het onderzoek van Buck Consultants verder uitgewerkt in het rapport Specificatie van programmering Regionaal Bedrijventerrein Twente. Daarin is preciezer naar de ruimtebehoefte van de in het profiel van het RBT passende bedrijvigheid gekeken. De behoefte is toen geraamd op een gemiddelde over 20 jaar van 7,1 ha per jaar. Omdat sinds het eerste locatiebesluit inmiddels enkele jaren zijn verstreken, hebben de initiatiefnemers laten onderzoeken of de behoefte aan een RBT nog steeds actueel is. Uit de actualisatie van vraag en aanbod door Buck Consultants International (juni 2004) (waarvan de conclusies hieronder kort worden weergegeven) is andermaal gebleken dat er een dringende behoefte is naar bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’ in de categorieën grootschalige industriële productie alsmede transport, logistiek en distributie. Bij de steden zelf is nauwelijks nog ruimte aanwezig waardoor bestaande bedrijven die willen uitgroeien op dit moment geen passende kavel aangeboden kan worden. De mogelijkheden bij Borne, Hengelo en Enschede om zelf bedrijventerrein te realiseren voor deze doelgroep zijn niet meer aanwezig. Uitplaatsing van bestaande bedrijven in de Twentse steden naar een RBT zal daarnaast belangrijk kunnen bijdragen aan een gewenste andere en hoogwaardiger invulling van bestaand stedelijk gebied. De conclusies van Buck Consultants International (juni 2004) zijn samengevat: • vanuit het gevestigde bedrijfsleven in Twente is sprake van een (toenemende) vraag naar bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’; • het huidige (geplande) aanbod in Twente voor grote ruimtevragers is (te) beperkt; • de vanuit het bedrijfsleven gezien mindere gunstige situering van een RBT in Almelo-Noord brengt uitgifteprijzen met zich mee die 20% lager liggen dan in Almelo-Zuid; • de arbeidsmarkt in de regio Twente is zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin ‘ruim’ genoeg om de ontwikkeling van een RBT mogelijk te maken; • het RBT vervult een belangrijke functie in de opbouw en ontwikkeling van de economische structuur en het leveren van een kwantitatieve en kwalitatieve impuls aan de werkgelegenheidsontwikkeling; • collectieve voorzieningen op een RBT verhogen de aantrekkingskracht van het bedrijventerrein. De provincie deelt de conclusie van de stuurgroep RBT naar aanleiding van dit rapport dat er geen aanleiding is om de doelstellingen voor de realisering van een RBT bij te stellen. Hierbij past voorts nog de kanttekening dat de situatie zich heeft ontwikkeld dat de grote steden in de praktijk al geen mogelijkheden meer hebben om aan de vraag naar kavels van meer dan 2 ha te voldoen. Mede om deze redenen hebben de initiatiefnemers het vestigingsprofiel voor het RBT in die zin aangepast dat alle aanvragen voor kavels groter dan 2 ha onder de categorie “grote ruimtevragers” worden aangemerkt, en deze ondergrens dus niet alleen voor T&D-bedrijven geldt. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat daardoor de behoefte groter zal uitvallen dan eerder geraamd.
200
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Tot slot nog enkele algemene opmerkingen bij dit onderwerp. Het provinciale beleid is er op gericht flexibel op de vraag naar bedrijventerrein te kunnen inspelen. Dat betekent niet dat de provincie er in samenwerking met de gemeenten naar streeft de geraamde aantallen hectares bedrijventerrein ver van te voren op voorraad beschikbaar te hebben, maar wel dat de planologische procedures op tijd worden doorlopen zodat terreinen ook direct ontwikkeld kunnen worden als de vraag zich werkelijk aandient. Met name de strategische reserve in de ramingen moet in dit licht worden gezien. De provincie streeft voorts naar een gevarieerd aanbod aan typen bedrijventerrein. Dat betekent dat voor uiteenlopende locaties plannen moeten worden ontwikkeld. Hoe belangrijk het is om tijdig de planologische procedures te doorlopen, blijkt daarbij keer op keer. De ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan vergt in de praktijk vele jaren. Het feit bijvoorbeeld dat in 2000 de uitgifte aan bedrijventerreinen in Twente weer terugliep, heeft nauwelijks te maken met een verminderde vraag door een teruglopende economie11, maar vooral met een ontoereikend aanbod in de verschillende segmenten. De beeldvorming als zou er een overmaat aan bedrijventerrein beschikbaar zijn, is daarom volstrekt onjuist.
3.4.6.
Waterparagraaf
Watertoets In de eerste partiële herziening inzake het RBT is een watertoets opgenomen. Hierin zijn onder andere de volgende vragen beantwoord: 1. Leidt het RBT op de beoogde locatie tot belemmeringen voor vasthouden, bergen en afvoeren in een deelstroomgebied. 2. Leidt inpassing tot afwenteling van waterproblemen. 3. Hoe worden negatieve gevolgen gecompenseerd. Voor de locatie Almelo-Zuid is indertijd in de watertoets geconcludeerd dat “het RBT op de voorkeurslocatie (i.c. Almelo-Zuid) goed in te passen is in het watersysteem zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin”. Voor deze streekplanherziening zullen deze vragen opnieuw beantwoord worden. Deze paragraaf gaat bovendien in op het overleg met het waterschap dat heeft plaatsgevonden en op de inrichting van het watersysteem. Overleg met waterbeheerder Overleg met de waterbeheerder, dan wel afstemming met het beleid van het waterschap heeft op een aantal momenten plaatsgevonden. De belangrijkste voor deze streekplanherziening zijn: • ten tijde van het locatiekeuzeonderzoek in het kader van het MER; • ten tijde van het haalbaarheidsonderzoek. De initiatiefnemer heeft in overleg met het waterschap onderzoek naar de waterhuishouding en riolering laten uitvoeren; • het waterschap heeft geadviseerd over het voornemen om de locatie Almelo-Zuid in de nu voorliggende partiële streekplanherziening op te nemen: zie hoofdstuk 4. Daarnaast is de locatiekeuze voor het RBT in Almelo-Zuid in de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving (PCFL) besproken op 15 september 2004; de Overijsselse waterschappen zijn in deze adviescommissie vertegenwoordigd. Locatiekeuze In het Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze (november 2000) is geconstateerd dat van de zoekgebieden die in dat onderzoek aan de orde waren (Almelo-Zuid/Borne-Noord en Hengelo/Oldenzaal), de voorkeur uitging naar het zoekgebied Almelo-Zuid/Borne-Noord. Ontwikkeling van het RBT vraagt wel keuzes hoe om te gaan met infiltratie en afvoer van water (Partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+, provincie Overijssel, 2001). In de watertoets bij de partiële herziening van het streekplan van oktober 2001 zijn inrichtingseisen voor het watersysteem opgenomen. Deze zijn meegenomen bij de verdere planontwikkeling. In de Aanvulling op het locatiekeuzedeel MER 2004 is naast de locatie Almelo-Zuid, het zoekgebied Almelo-Noord bekeken. Volgens de SOM-kaart van het waterschap en de stroomgebiedsvisie is dit laatste gebied geschikt voor stedelijke ontwikkelingen.
11
Ter vergelijking de uitgifte in West-Overijssel: in 1999 52.11 ha, in 2000 70.04 hectare. De sprong in de uitgifte is te verklaren uit het beschikbaar komen van nieuwe bedrijventerreinen in bijvoorbeeld de gemeenten Zwolle, Steenwijk en Holten.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
201
Haalbaarheidsonderzoek In samenwerking met het Waterschap Regge en Dinkel is in het kader van het haalbaarheidsonderzoek gekeken naar de waterhuishouding en riolering in Almelo-Zuid en naar afstemming met de Doorbraak. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in “Afstemming RBT en Doorbraak, water en landschap” (Arcadis, mei 2002). In dit onderzoek zijn twee varianten voor de waterhuishouding en riolering uitgewerkt: 1. oppervlakkige afvoer van schoon dakwater naar het landelijk watersysteem, overig water afvoeren naar het stedelijk watersysteem; 2. infiltratie van schoon dakwater, overig water afvoeren naar het stedelijk watersysteem. Voor beide varianten was een scheiding tussen landelijk en stedelijk water uitgangspunt. Al het water van het RBT is beschouwd als stedelijk water. Conclusie uit het onderzoek is een goede (grondwaterneutrale) waterhuishouding en riolering gerealiseerd kan worden in Almelo-Zuid. Vanuit milieuoogpunt en uit kostenoverwegingen heeft variant 2 daarbij de voorkeur. Aanvullend MER-onderzoek voor de locatiekeuze In het aanvullend onderzoek locatie RBT (Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze, Grontmij, Adecs Oost bv, 2004) is het thema water in de afweging meegenomen. Op basis van de Somkaart (waterschap Regge en Dinkel, 2000) is Almelo-Noord vanuit water bezien als geschikter aangemerkt voor vestiging van een RBT dan Almelo-Zuid. In de stroomgebiedsvisie (bestuurlijk waterplatform Vecht-Zwarte water, 2003) is opgenomen dat ook ten zuiden van de A35 en ten noorden van de Doorbraak stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Eerder onderzoek dat uitgevoerd was in het kader van het haalbaarheidsonderzoek had al aangegeven dat een goede waterhuishouding en riolering in Almelo-Zuid mogelijk is. In het vooroverleg (commissie PCFL) over deze streekplanherziening en in een eigen schriftelijke reactie d.d. 21 september 2004 in het kader van het wettelijke overleg heeft het waterschap aangegeven in te kunnen stemmen met het RBT op de locatie Zuid. Inrichting van het watersysteem In de watertoets bij de vorige partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+ voor het RBT zijn inrichtingseisen opgenomen voor het watersysteem. Globaal is daarin aangegeven dat er twee inrichtingsscenario’s mogelijk zijn: 1. afwatering richting stedelijk gebied van Almelo; 2. afwatering richting de Doorbraak. Zoals eerder al aangegeven ging op basis van het haalbaarheidsonderzoek de voorkeur uit naar een variant waarbij het schone dakwater geïnfiltreerd wordt. In het kader van het inrichtings-MER en aansluitend op de watertoets is vervolgens gekeken of er niet meer water naar de Doorbraak afgevoerd kan worden. Uitgangspunt daarbij is dat dat alleen kan als het (stedelijk) water van het RBT dat naar de Doorbraak afgevoerd wordt voldoende van kwaliteit is. Met deze variant is uitwerking gegeven aan scenario twee uit de watertoets van 2001. In het inrichtings-MER is vervolgens geconcludeerd dat vanuit milieuoogpunt de voorkeur uitgaat naar een variant waarbij zoveel mogelijk schone oppervlaktes afgekoppeld worden, omdat op die manier het meeste water in het gebied vastgehouden wordt. Deze variant leidt niet tot afwenteling van problemen en heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Daarmee zijn de vragen die in het begin van deze paragraaf gesteld zijn, voor het RBT positief beantwoord. Toets aan inrichtingseisen watertoets In onderstaande tabel zijn de eisen uit de watertoets ten aanzien van de inrichting weergegeven. Tevens is aangegeven hoe daarmee bij het RBT wordt omgegaan
1
2 3
202
Inrichtingseis Geen veranderingen waterkarakteristiek Doorbraak
Minder snelle afvoer door bijvoorbeeld infiltratie Zo klein mogelijk verhard oppervlak op riolering aansluiten
Maatregelen Alleen schone oppervlaktes worden afgekoppeld. Nader overleg met het waterschap is nodig om goed te definiëren om welke oppervlaktes het precies gaat. In het plan is rekening gehouden met plaatsing van slibvangers daar waar het water in de Doorbraak komt, om risico op vervuiling te voorkomen. In het plan (en exploitatie) is rekening gehouden met infiltratie. Uitgangspunt voor het plan is dat dit, waar de waterkwaliteit het mogelijk maakt, zal gebeuren.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
4 5 6
Afvoer beperken door gebruik van regenwater in productieprocessen Beperken van risico’s door calamiteiten Bluswater uit oppervlaktewater of Doorbraak
Aandachtspunt bij verdere uitwerking van de plannen In overleg met het waterschap wordt bekeken welke voorzieningen hiervoor getroffen kunnen worden. Wordt meegenomen als uitgangspunt bij de verdere uitwerking van plannen.
Nader overleg met het waterschap Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met de keuze voor Almelo-Zuid. Uit onderzoek blijkt dat een goede waterhuishouding in Almelo-Zuid mogelijk is. Realisering van het RBT leidt niet tot negatieve effecten op het watersysteem. In het kader van de verdere uitwerking van de plannen zullen afspraken gemaakt worden over: • de oppervlaktes die afgekoppeld kunnen worden; • de technische voorzieningen die nodig zijn om calamiteiten te voorkomen. In de exploitatie is vooralsnog rekening gehouden met een inrichting waarbij alleen het schone dakwater via infiltratievoorzieningen op de Doorbraak afvoert. De positieve opstelling van het waterschap blijkt uit de overlegreactie d.d. 21 september 2004.
3.4.7.
Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de
gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s.
Sinds 21 juli 2004 is de Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s rechtstreeks van toepassing, omdat deze niet voor die datum in de Nederlandse wet- en regelgeving is geïmplementeerd. In Nederland wordt deze richtlijn in de praktijk de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB) genoemd. Een wetsvoorstel voor implementatie is op 28 september 2004 naar de Tweede Kamer gezonden (wetsvoorstel 29 811) Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft als handreiking voor de situatie dat deze wet nog niet geldt, een notitie met aandachtspunten opgesteld. Deze notitie is voor een belangrijk deel gebaseerd op het wetsvoorstel ter implementatie van de Richtlijn SMB. In het wetsvoorstel is overigens het begrip SMB weer verlaten en is sprake van een m.e.r. voor plannen en een m.e.r. voor besluiten. Hierin staat onder meer het volgende: “Aangezien de richtlijn SMB in Nederland nog niet in een wet is vertaald zijn er helaas plannen die zowel onder de Europese SMB- als de Nederlandse m.e.r.-plicht zullen vallen. Dit komt omdat de Nederlandse regelgeving voor m.e.r. op het punt van de reikwijdte verder gaat dan de Europese richtlijnen voor m.e.r. voorschrijven. Een voorbeeld van een dergelijk plan is een streekplan dat een concrete beleidsbeslissing bevat die m.e.r.-(beoordelings)plichtig is. In deze situatie dient voor dit onderdeel van het plan zowel te worden voldaan aan de vereisten volgens de m.e.r.-regelgeving als aan de vereisten van de richtlijn SMB. Tot dit bij de implementatie van de richtlijn SMB in de Nederlandse wet is geregeld blijft die overlap bestaan en zal in zo’n geval meestal door het volgen van een m.e.r.-procedure aan beide verplichtingen kunnen worden voldaan. Wel is het van belang hierbij om goed in ogenschouw te nemen wat de inhoudelijke vereisten zijn voor zowel het MER als voor het milieurapport.” Wij delen dit standpunt en menen dat hier duidelijk sprake is van zo’n geval waarin door de m.e.r.procedure wordt voldaan aan beide verplichtingen. Bij dit plan is de situatie zo dat het plan met de concrete beleidsbeslissing geheel samenvalt met het project van het RBT, waarvoor het MER is opgesteld. Als we inhoud en proces van het MER nader beschouwen, dan kan worden geconstateerd dat het MER zeer breed is opgezet, met onder meer een ruime locatiestudie en –afweging. Er is een zeer uitgebreide vergelijking gemaakt tussen de overgebleven zoeklocaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid. Vervolgens is in het inrichtingsdeel voor de voorkeurslocatie Almelo-Zuid uitgebreid onderzoek gedaan naar alle in de Richtlijn en in de Wet milieubeheer genoemde aspecten. In de onderdelen Landschap, cultuurhistorie en archeologie en Natuur is onderzoek gedaan naar de aanwezige waarden op deze aspecten en de mogelijkheden deze waarden zoveel mogelijk te behouden. De ontworpen hoofdgroenstructuur omvat een aantal belangrijke maatregelen op dit punt, in samenhang met de maatregelen voor de waterhuishouding. Op het vlak van de Flora en
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
203
fauna zijn er maatregelen opgenomen die tot een vergroting van de biodiversiteit in de groenstructuur kunnen leiden. Wij menen daarom dat aan de eisen van de Richtlijn is voldaan. De rapportage daarover is te vinden in deze toelichting met inbegrip vanzelfsprekend van het complete MER Regionaal Bedrijventerrein Twente en de onderliggende rapporten.
3.4.8.
Besluitvorming over de streekplanherziening van 2005
(besluit van Provinciale Staten d.d. 13 april 2005 tot vaststelling van de partiële streekplanherziening Regionaal Bedrijventerrein Twente)
Op basis van de in de vorige paragrafen weergegeven gegevens en afwegingen is in oktober 2004 een ontwerp-streekplanherziening Regionaal Bedrijventerrein Twente ter inzage gelegd. Mede naar aanleiding van de diverse bedenkingen zijn wijzigingen voorgesteld; ook is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd. Provinciale Staten hebben de streekplanherziening RBT op 13 april 2005 gewijzigd vastgesteld. De belangrijkste wijzigingen betroffen actualiseringen van de teksten, invoegen van nieuwe gegevens en verduidelijken van de concrete beleidsbeslissing. Eén van de nieuw aspecten die in de afwegingen werd betrokken, zijn de gevolgen van het Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Tegen de vastgestelde herziening zijn diverse beroepen bij de Raad van State ingesteld.
3.4.9.
Aanvullend besluit Provinciale Staten d.d. 7 december 2005
In de beroepsprocedure werd door enkele appellanten het (kunnen) voldoen aan het Besluit luchtkwaliteit in twijfel getrokken. Met het oog op de ontwikkelingen rond het thema luchtkwaliteit, zoals het nieuwe Besluit luchtkwaliteit 2005, en de vervolgstappen die voor het RBT moeten worden gezet heeft de provincie het van belang geacht een nader, gedetailleerder onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit in relatie tot de ontwikkeling van het RBT te laten verrichten. Daarbij is de conclusie getrokken dat het aanbeveling verdient de overwegingen en motivering van het vaststellingsbesluit aan te vullen en duidelijk te maken dat de ontwikkeling van het RBT niet in strijd komt met de eisen die het Besluit luchtkwaliteit stelt. Het aanvullende besluit en het nader onderzoek zijn naar de Raad van State gestuurd.
3.4.10. Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 19 april 2006 Op vrijwel alle punten oordeelde de Raad van State gunstig over de gemaakte keuzes en de onderbouwing van het streekplanbesluit. Nut en noodzaak van het RBT staan wat de Raad van State betreft niet meer ter discussie. De Raad van State oordeelt dat de locatiekeuze zorgvuldig is gedaan. Daarbij spelende punten als de gevolgen voor de flora en fauna, de gevolgen voor de bewoners in het gebied en de omgeving en de financiële haalbaarheid zijn volgens de Raad van State afdoende onderzocht en behandeld. Op één onderdeel, namelijk de wijze waarop de luchtkwaliteit is onderzocht en de daar bij gemaakte afwegingen, schoot het besluit naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak tekort. Zij overwoog daarbij het volgende: “Op 5 augustus 2005 is het Blk 2005, voor zover hier van belang, met terugwerkende kracht tot 4 mei 2005 in werking getreden. Het besluit waarbij de door appellanten bestreden concrete beleidsbeslissing is vastgesteld, is genomen op 13 april 2005 zodat daarop niet het Blk 2005 maar het daarvóór geldende Blk van toepassing is.
204
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Het zogenoemde aanvullende besluit van verweerders van 7 december 2005 leidt er niet toe dat het Blk 2005 van toepassing is. In dit aanvullende besluit is slechts de motivering van het besluit van 13 april 2005 aangevuld waarbij dit laatste besluit onverkort is gehandhaafd en derhalve niet is gewijzigd. Het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb mist reeds hierom toepassing, nog afgezien van het feit dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet voorziet in de mogelijkheid een vastgestelde partiële herziening van een streekplan te wijzigen zonder daarvoor de in die wet voorgeschreven procedure te doorlopen. Ingevolge artikel 13 van het Blk, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor zwevende deeltjes in acht: d. 50 microgram per m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Vaststelling van de feiten Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. Uit de voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit verrichte luchtkwaliteitonderzoeken blijkt dat tot 2009 op één van de zeven meetpunten (de Henriëtte Roland Holstlaan) de norm voor de 24 uurgemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes (PM10) meer dan 35 maal per kalenderjaar wordt overschreden. Ook uit aanvullend luchtkwaliteitonderzoek dat na het nemen van het bestreden besluit is verricht blijkt dat, zonder zogenoemde zeezoutaftrek, tot 2012 op één van de zeven meetpunten (de Henriëtte Roland Holstlaan) de norm voor de 24 uurgemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes (PM10) meer dan 35 maal per kalenderjaar wordt overschreden. In de verrichte luchtkwaliteitonderzoeken is slechts de invloed van de toeneming van de emissie van het wegverkeer vanwege het RBT op de luchtkwaliteit onderzocht. De invloed van de emissie van de op het RBT te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit is buiten beschouwing gelaten. Het oordeel van de Afdeling In de luchtkwaliteitonderzoeken is niet inzichtelijk gemaakt of op voorhand aannemelijk is dat de concrete beleidsbeslissing zonder in strijd te komen met de regelgeving omtrent luchtkwaliteit verwezenlijkt kan worden, nu in deze onderzoeken de invloed van de emissie van de op het RBT te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit buiten beschouwing is gelaten. Voor zover verweerders stellen dat de invloed van de emissie van de op het RBT te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit beoordeeld kan worden in het kader van de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer, overweegt de Afdeling dat in die benadering de mogelijkheid bestaat dat na de vestiging van de eerste inrichtingen op het terrein, de als grenswaarde gestelde maximum concentratie reeds wordt bereikt en zich op het terrein geen andere inrichtingen meer kunnen vestigen zodat de concrete beleidsbeslissing slechts ten dele gerealiseerd kan worden. Daarbij is van belang dat de concrete beleidsbeslissing voorziet in de vestiging van bedrijven uit de categorieën 3, 4 en 5 van de brochure. Voorts is niet gegarandeerd dat in alle gevallen toetsing aan de luchtkwaliteitregelgeving plaatsvindt, nu niet voor iedere inrichting die zich op het terrein kan vestigen een vergunning op grond van de Wet milieubeheer is vereist. Naar het oordeel van de Afdeling hadden verweerders, gelet op de omstandigheid dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor de aanleg van het RBT de concrete beleidsbeslissing ingevolge artikel 4a van de WRO in acht moet worden genomen, moeten onderzoeken of bij tenminste één door hen als mogelijk en aanvaarbaar geachte invulling van het RBT, aan de normen van het Blk zou worden voldaan. Uit de luchtkwaliteitonderzoeken blijkt bovendien dat zelfs indien slechts de invloed van de toeneming van de emissie van het wegverkeer vanwege het RBT op de luchtkwaliteit in aanmerking wordt genomen, bij het nemen van het bestreden besluit het bepaalde in artikel 13, onder d., van het Blk niet in acht is genomen aangezien de norm voor de 24
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
205
uurgemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) meer dan 35 maal per kalenderjaar wordt overschreden. De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en artikel 13, onder d., van het Blk te worden vernietigd.”
3.5
Streekplanherziening Regionaal Bedrijventerrein Twente
2006
Geconcludeerd is naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State dat een nieuw en breder onderzoek luchtkwaliteit zou moeten worden uitgevoerd om te bezien of aan de luchtkwaliteitseisen kan worden voldaan bij de realisering van het RBT, rekening houdend met de opvattingen van de Raad van State. Inmiddels heeft het ontwerp-bestemmingsplan RBT ter inzage gelegen. Dit heeft gevolgen voor de verdere procedure. De eerder nagestreefde volgtijdelijkheid, van éérst de streekplanherziening met concrete beleidsbeslissing, en daarna het daarop gebaseerde bestemmingsplan, is nu niet langer mogelijk. De eisen die de Afdeling stelt aan de concrete beleidsbeslissing, gelden nu onverkort voor het bestemmingsplan. Het MER RBT is rechtstreeks van toepassing op het bestemmingsplan, omdat de inhoud daarvan één op één spoort met het bestemmingsplan. De afwegingen en keuzes die in de streekplanherziening RBT op grond van het MER zijn gemaakt, liggen ook ten grondslag aan het bestemmingsplan. Het enige vraagpunt dat nog resteert, is of bij de realisering van het RBT in alle opzichten aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 kan worden voldaan. Met het oog op de uitspraak van de Afdeling is een nieuw onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd. Vanwege de reeds lopende bestemmingsplanprocedure was er haast geboden met het nieuwe onderzoek. Is het nodig om naast deze bestemmingsplanprocedure het streekplan opnieuw te herzien? Het streekplan Overijssel 2000+ staat al bedrijvigheid in het betreffende gebied toe. De omvang van die aanduidingen en de bijbehorende beschrijvingen gaan echter van een minder grote omvang uit. Daarnaast zijn delen van de partiële herziening RBT wel van kracht geworden (de beschrijving bij stedenband Twente en bij Almelo), maar die vinden geen basis in de voorgaande tekst, omdat die vernietigd is. Het plan is nu incompleet. Daarom is een nieuwe streekplanherziening wenselijk. Om procedurele problemen te voorkomen, is het echter niet langer wenselijk de nieuwe streekplanherziening als concrete beleidsbeslissing aan te merken.
3.5.1.
Nieuw onderzoek luchtkwaliteit in het kader van het
bestemmingsplan RBT Het onderzoek van 3 juli 2006. Het onderzoek geeft inzicht in de luchtkwaliteit langs de wegen (indirecte invloed) en het effect van de nieuwe bedrijven (directe invloed) op de luchtkwaliteit rond het bedrijventerrein. Voorts zijn berekeningen gemaakt van de cumulatie van directe en indirecte invloed. Luchtkwaliteit langs wegen De indirecte invloed (luchtkwaliteit langs wegen) is bepaald met het rekenprogramma Geoair versie 1.40. Bij de volgende wegen is de luchtkwaliteit onderzocht: 1.
H.R. Holstlaan ten noorden van A35;
2.
de hoofdentree van het RBT (sluit aan op de H.R. Holstlaan);
3.
hoofdas RBT, westzijde;
4.
hoofdas RBT, oostzijde;
5.
Pastoor Ossestraat;
6.
A35, ten westen van H.R. Holstlaan;
7.
A35, ten oosten van H.R. Holstlaan.
206
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Eerdere onderzoeken hanteerden rekenafstanden langs de Rijksweg 35, de H.R. Holstlaan en de Pastoor Ossestraat van 30, 20 en 10 meter. Naar aanleiding van inspraak zijn de rekenafstanden opnieuw bepaald. Duidelijk is dat de normen niet op de weg zelf gelden. Naast de weg gelden de normen wel. In artikel 7 van de meetregeling 2005 staat “de afstand van het meetpunt tot het midden van de dichtstbij gelegen rijbaan bedraagt ten minste 4 meter”. Arcadis heeft op 3 juli 2006 een nieuw rapport “Luchtkwaliteit onderzoek Regionaal Bedrijventerrein Twente te Almelo” gemaakt. In dat rapport komen de rekenafstanden overeen met de afstand van de as van de weg tot de rand van het asfalt of tot 4 meter uit de buitenste rijlijn. De rekenafstanden langs de Rijksweg 35, de H.R. Holstlaan en de Pastoor Ossestraat zijn 17, 13 en 6 meter. Het rapport berekent de situaties in 2008, 2010, 2015 en 2020 en komt tot de conclusie dat de zowel bij stikstofdioxide (NO2) als bij fijn stof (PM10) geen normen worden overschreden. De, in eerdere onderzoeken, geconstateerde overschrijding langs de H.R. Holstlaan wordt met de nieuwste rekenmethode niet meer aangetoond. Het onderzoek van 3 juli 2006 toont aan dat de jaargemiddelde concentratie van fijn stof voor het jaar 2008 op 13 meter uit de as van de weg 29 µg/m³ bedraagt (de H.R. Holstlaan draagt daarvan 6 µg/m³ bij). De grenswaarde voor het jaargemiddelde van 40 µg/m³ wordt niet overschreden. Het aantal dagen dat de grenswaarde voor het daggemiddelde wordt overschreden is 35. Het maximaal toegestane aantal dagen van 35 wordt dus net niet overschreden. Luchtkwaliteit rond het bedrijventerrein De directe invloed van RBT, door de emissie van bedrijven, is bepaald met het rekenprogramma KEMA-stacks versie 2006. KEMA-stacks is een verspreidingsmodel gebaseerd op Nieuw Nationaal Model (NNM). Het Nieuw Nationaal Model beschrijft het transport en de verdunning van stoffen in de atmosfeer op basis van het Gaussisch pluimmodel. De rekenmethoden zijn gebaseerd op de meest recente inzichten aangaande de meteorologische beschrijving van turbulentie, de atmosferische gelaagdheden en de wind in de atmosfeer, de zogenaamde grenslaag. De meteorologische gegevens in het NNM bestaan uit uurgemiddelde gegevens van onder meer de windrichting, de windsnelheid, de zonne-instraling en de temperatuur. Uit de experimenten is gebleken dat het NNM betrouwbare berekeningen geeft van de verspreiding van emissies van luchtverontreinigende stoffen. Er is slechts weinig (betrouwbare) informatie voorhanden over relevante emissiefactoren voor industriële en bedrijfsmatige bronnen. In een nieuw onderzoek d.d. 20 november 2006 is specifieker gekeken naar de te verwachten emissies in de verschillende milieucategorieën van bedrijven. Voor wat betreft de emissie van bedrijfsgebonden bronnen is aangesloten bij de door het CBS gepubliceerde definitieve cijfers van 2004. In de databank1 van CBS, Statline, zijn de emissies van diverse componenten per bedrijfssector weergegeven. In deze databank zijn de SBI-codes (Standaard Bedrijfsindeling) per bedrijfssector vermeld. In de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn de SBI-codes, de bijbehorende type bedrijven en de bijhorende milieucategorieën vermeld. In de databank van het CBS is ook het totale oppervlakte bedrijventerrein in Nederland vermeld, te weten 66.000 ha in 2004. Gebruikmakend van voornoemde gegevens zijn op basis van expert judgment de emissies per bedrijfssector via de SBI-codes en het ingeschatte landelijke aandeel industrieterrein per milieucategorie zo goed als mogelijk vertaald naar een gemiddelde emissie per hectare per jaar. Een overzicht van de vastgestelde emissiefactoren is in onderstaande tabel weergegeven.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
207
In voornoemde emissiecijfers is geen onderscheid gemaakt tussen milieucategorie 4A en 4B of 5, 5B of 5C, omdat er geen gedetailleerde emissiecijfers per subcategorie zijn. Dit is een ‘worst casebenadering’, omdat op een deel van het industrieterrein feitelijk geen bedrijven uit de relatief zwaarste subcategorieën zijn toegestaan terwijl in de vastgestelde emissiecijfers de bijdrage van de relatief zwaarste milieucategorieën wel is opgenomen. In • • • • •
de bestemmingsplanregeling is het plangebied ingedeeld in vijf categorieën: milieucategorie 1 t/m 3: maximale hinderafstand 100 meter; milieucategorie 1 t/m 4A: maximale hinderafstand 200 meter; milieucategorie 1 t/m 4B: maximale hinderafstand 300 meter; milieucategorie 5A: maximale hinderafstand 500 meter; milieucategorie 5B: maximale hinderafstand 700 meter.
Bedrijven uit milieucategorie 5C of 6 met een maximale hinderafstand van respectievelijk 1.000 meter of 1.500 meter zijn op het bedrijventerrein niet toegestaan. Van de 125 ha terrein is 17 ha bestemd voor bedrijven met milieucategorie 1 t/m 3, 75 ha voor bedrijven met milieucategorie 1 t/m 4 en de overige 33 ha is bedoeld voor bedrijven met milieucategorie 5. Aan de hand van bovenstaande gegevens en uitgangspunten zijn de emissies berekend. De berekeningen zijn gebaseerd op een gefaseerde invulling van het bedrijventerrein. Op verschillende punten op korte afstand van het bedrijventerrein heeft Arcadis de bijdrage van het bedrijventerrein berekend. Er is van uitgegaan dat de bedrijven op het RBT in 2008 nog geen significante bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit. De conclusie in het onderzoek inzake de directe invloed van de te vestigen bedrijven luidt als volgt: “De concentratiebijdrage fijn stof en stikstofdioxide als gevolg van de realisatie van RBT is berekend op de grens van het industrieterrein en ten noorden van de A 35. Ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof wordt met de realisatie van Regionaal Bedrijventerrein Twente in alle situaties voldaan aan de eisen die gesteld worden in het Besluit Luchtkwaliteit 2005”. Conclusie Op stedelijk/regionaal niveau is door de locatiekeuze, de ontsluiting en de versnelde aanleg van de A35 het leefklimaat voor de stedelijke omgeving zoveel mogelijk ontzien. Recente berekeningen hebben aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking en de bedrijven op het RBT geen dusdanige invloed op de luchtkwaliteit hebben dat de normen worden overschreden. De eerder verwachte overschrijding langs de H.R. Holstlaan is niet meer aangetoond. De luchtkwaliteit vormt, op grond van deze bevindingen, geen belemmering voor het RBT.
3.5.2.
Nieuwe ontwerp-streekplanherziening
Op grond van de uitspraak van de Raad van State staat alleen ontbrekend inzicht in de gevolgen van het RBT voor de luchtkwaliteit nog in de weg aan de realisering van het RBT. De uitkomsten van het nieuwe onderzoek, waarvan de uitkomsten hierboven zijn samengevat, geven aan dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisering. De overige gegevens zijn nog steeds zo actueel dat het plan opnieuw in procedure kan worden gebracht. Streekplan. De feitelijke streekplanherziening (opgenomen in hoofdstuk 2) bestaat uit een aanpassing van de teksten van paragraaf 4.1.3.2 en 5.6 en een aanpassing van de streekplankaart. In de tekst wordt duidelijk gemaakt aan de hand van welke eisen een locatie is gezocht, welke afweging daarbij is gemaakt, en op welke doelgroepen de gekozen locatie Almelo-Zuid is gericht. In de tekst en in de kaarten 4A t/m 4C is duidelijk gemaakt aan welke voorwaarden de inrichting van het terrein moet voldoen, dit met het oog op de waarden in het gebied zelf en de effecten op de omgeving. Op de kaart is de locatie voor het RBT aangegeven als grote werklocatie met de extra aanduiding Regionaal Bedrijventerrein (RB). De omvang van het terrein is gebaseerd op het stedenbouwkundig plan, met inbegrip van de ecologische zone langs de Doorbraak, en loopt tot aan de, op het tracé van de Doorbraak getekende, rode belemmeringslijn.
208
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Toelichting. De toelichting van de herziening 2005 is in grote lijnen gehandhaafd. Deze gaat uitgebreid in op de voorgeschiedenis en de inhoud van de nu voorliggende keuze van het RBT. Die toelichting vormt voorts feitelijk een milieurapport dat de uitkomsten van de gedane milieu- en andere onderzoeken samenvat en inzicht geeft in de afwegingen die zijn gemaakt bij de locatiekeuze en de gekozen voorkeursinrichting. Om dat karakter te behouden zijn al die nog van toepassing zijnde onderdelen gehandhaafd. De eerder in paragraaf 3.4.4. opgenomen passages over luchtkwaliteit zijn in verband met het nieuwe onderzoek geschrapt. Aan het eind van hoofdstuk 3 zijn nieuwe paragrafen ingevoegd, die op de besluitvorming door Provinciale Staten, de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 19 april 2006 en het naar aanleiding van die uitspraak uitgevoerde nieuwe onderzoek luchtkwaliteit ingaan. Het betreft de paragrafen 3.4.8 tot en met 3.4.10 en paragraaf 3.5, die dus nieuw zijn ten opzichte van de eerdere toelichting bij de herziening 2005. De onderdelen die ingaan op de eisen die aan de vorige streekplanherziening werden gesteld in verband met de opgenomen concrete beleidsbeslissing (cbb), zijn gehandhaafd, ook al is er nu geen sprake meer van een cbb. Dat is gedaan omdat deze onderdelen structurerend voor de opbouw van het tweede deel van de toelichting zijn, en inhoudelijk nog steeds relevant zijn voor de hoofdelementen van de inrichting van de gekozen locatie, die in onder meer de kaarten 4A, 4B en 4C zijn vastgelegd.
Volledigheidshalve is nog gekeken naar de meest recente gegevens inzake het aanbod van bedrijventerreinen. In tabel 5a in paragraaf 3.4.5 zijn de gegevens per 1-1-2004 opgenomen; hieronder wordt een geactualiseerde tabel 5a weergegeven, met de situatie per 1-1-2006.
Tabel 5a direct uitgeefbaar (ha) Stadsgewest Twente Overig Twente Twente totaal
niet direct uitgeefbaar (planologische procedure gaande) (ha)
uitgifte afgelopen gewenste 10 jaar (ha) strategische voorraad in ha (voor 5 jaar)
86,1
78,4
295,3
147,6
54,8
86,2
246,0
123,0
140,9
164,7
541,3
270,6
De uitkomsten wat betreft direct beschikbare terreinen in het stadsgewest Twente zijn gunstiger dan in 2004, met name door de nieuwe terreinen Josink Es en de uitbreiding van het Euregiopark in Enschede. Het gaat daarbij om terreinen voor relatief kleinschalige bedrijvigheid. Tegenover de toename van de voorraad in Enschede staat een afname van de voorraad in Almelo en Hengelo. Per saldo is er in het stadsgewest in 2006 circa 10 ha meer direct uitgeefbaar bedrijventerrein dan in 2004. Het verschil tussen direct uitgeefbare grond (circa 86 ha) en de gewenste strategische voorraad voor de komende 5 jaar (circa 148 ha) blijft groot.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
209
Verwachte verdere procedure. In onderstaand schema staat aangegeven hoe naar verwachting de verdere procedure van deze streekplanherziening zal verlopen, en hoe in de tijd gezien de relatie met het bestemmingsplan is. Streekplanherziening RBT
Bestemmingsplan RBT
Terinzagelegging ontwerp
Hernieuwde terinzagelegging ontwerp
22 mei – 3 juli 2006
Hoorzitting Raadscommissie
3 juli 2006
Vaststelling raadsvoorstel
4 juli 2006
15 augustus – 25 september 2006
Vaststelling statenvoorstel
24 oktober 2006
Behandeling in commissie Ruimte en groen/hoorzitting
8 november 2006
Besluit inzake vaststelling streekplanherziening
13 december 2006
Vaststelling bestemmingsplan door gemeenteraad
11 juli 2006
Publicatie van vastgestelde streekplanherziening; geen beroep mogelijk bij Raad van State
Omstreeks 22 december 2006
Besluit GS omtrent goedkeuring bestemmingsplan
januari of februari 2007
Beroepsprocedure bij Raad van State
Uitspraak uiterlijk 12 maanden na goedkeuringsbesluit
210
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
T.4. AANDACHTSPUNTEN DUURZAAMHEID
Hieronder zijn een aantal aandachtspunten opgenomen die bij de invulling van duurzame ontwikkeling gehanteerd kunnen worden. 1. Grondstoffen Welke grondstoffen worden gebruikt? Het gebruik van grondstoffen waarvan de voorraad eindig is, is vanuit het oogpunt van duurzaamheid minder gewenst. Zijn die naderhand te hergebruiken? Als grondstoffen zodanig worden gebruikt dat ze naderhand weer herbruikbaar zijn dan is dit vanuit het oogpunt van duurzaamheid gunstig. Hoeveel verlies aan grondstoffen is er? Een deel van de grondstoffen zal verloren gaan, dwz niet meer herbruikbaar zijn. Hoe minder dit is hoe beter dit is vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Hoe verhoudt zich dat tot de bekende voorraad? Een deel van de grondstoffen zal altijd verbruikt worden. Deze zijn dus definitief verloren (bijvoorbeeld brandstof). Als dit verlies groot is ten opzichte van de bekende voorraad van de grondstof zullen er op korte termijn problemen ontstaan. 2. Stoffen Welke stoffen komen er in het milieu? Sommige stoffen komen van nature reeds in het milieu voor, andere niet. Worden deze afgebroken? En welke afbraakproducten ontstaan er? Als stoffen worden afgebroken verdwijnen ze uit het milieu. Daar komen echter afbraakproducten voor terug. Soms zijn die ook schadelijk. Is er sprake van accumulatie van stoffen? Als er sprake is van een ophoping van een bepaalde stof, is dat een aanduiding dat er iets niet duurzaam is. Wat is er bekend over deze stoffen? Deze vraag is van belang om de risico’s in te kunnen schatten. Welke concentraties kunnen er in het milieu ontstaan? Wat is de normstelling voor deze stoffen? 3. Landschap Welke veranderingen treden op in het landschap? Het begrip landschap moet hier ruim worden uitgelegd. Veranderingen in het landschap zijn op zichzelf een normaal verschijnsel. Bij deze en de beide volgende vragen gaat het erom vast te stellen of er wezenlijke waarden verloren gaan. Is deze verandering onomkeerbaar? Hoe belangrijk/uniek zijn de elementen die verloren gaan? 4. Ecologie Treedt er een vermindering van de biodiversiteit op? Het behoud van een zo groot mogelijk biodiversiteit wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor het voortbestaan van het leven op aarde. Hoe waardevol zijn de ecotypen die aangetast worden in regionaal, nationaal of mondiaal perspectief? Veel ingrepen zullen invloed hebben op bepaalde ecotypen. Dit kan zowel positief als negatief zijn. Het gaat erom dat waardevolle ecotypen niet negatief worden beïnvloed. Zijn de ecosystemen die beïnvloed worden stabiel? Wanneer een zeer stabiel ecosysteem wordt beïnvloed, zal dit vaak veel minder gevolgen hebben dan wanneer het gaat om een ecosysteem dat (van nature of door andere invloeden) zeer kwetsbaar is. Zijn eventuele veranderingen onomkeerbaar? Soms zijn veranderingen eenvoudig weer ongedaan te maken. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid zijn dit soort veranderingen veel minder bezwaarlijk dan veranderingen die niet meer terug te draaien zijn.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
211
5. Bodem Treden er onomkeerbare processen op in de bodem? Onomkeerbare processen zijn uit het oogpunt van duurzaamheid minder gewenst. Zijn hierbij waardevolle bodems betrokken? 6. Energie Welke invloed is er op het energieverbruik? Veel energiebronnen zijn eindig en het is nog maar de vraag of we, voordat ze op zijn, voldoende duurzame energie hebben ontwikkeld. Zuinigheid is dus geboden. Wat voor soort energie wordt er verbruikt? Het gebruik van duurzame energie heeft de voorkeur. Zijn er mogelijkheden om het energieverbruik te beperken? Is er sprake van restenergie en is hier een nuttige toepassing voor? Bij veel processen ontstaat restenergie. Bijvoorbeeld in de vorm van koelwarmte. Nuttig gebruik hiervan beperkt het totale energieverbruik. 7. Mobiliteit Is er sprake van een toename of afname van transport? De behoefte aan transport heeft de neiging almaar te groeien. Transport kost echter energie, geeft vervuiling, versnippering en veroorzaakt risico’s. Ook worden grondstoffen gebruikt voor infrastructuur en transportmiddelen en vindt er uitstoot van stoffen plaats. Het zoveel mogelijk beperken van de transportbehoefte is dus erg belangrijk. Wat voor soort(en) transport word(t)en verwacht? Niet alle vormen van transport leggen een even groot beslag op eindige hulpbronnen. Moet er infrastructuur worden aangelegd? Nieuwe infrastructuur aanleggen betekent een aanslag op eindige hulpbronnen. 8. Afvalstoffen Ontstaan er afvalstoffen? Kan het ontstaan van de afvalstoffen worden voorkomen c.q. beperkt? Preventie staat voorop. Zijn de afvalstoffen (na bewerking) herbruikbaar? Nuttige toepassing van afvalstoffen, eventueel na bewerking, heeft de voorkeur als preventie niet mogelijk is. Zijn de niet-herbruikbare afvalstoffen brandbaar? Als er toch niet-bruikbaar afval ontstaat, gaat de voorkeur uit naar verbranden. Hoeveel afvalstoffen blijven er over om te storten? Storten is de laatste mogelijkheid om van afval af te komen. 9. Ruimte Hoeveel ruimte wordt in beslag genomen? Zuinig gebruik van ruimte staat voorop. Is het mogelijk het ruimtebeslag te verminderen? Waar wordt deze ruimte nu voor gebruikt? In Nederland en dus ook in Overijssel wordt alle ruimte al ergens voor gebruikt. Er is dus sprake van verdringing. Zal het ruimtegebrek in de toekomst uitbreiden, gelijk blijven of verminderen? Activiteiten die steeds meer ruimte gaan vragen, zijn minder duurzaam. De druk op de ruimte zal steeds verder toenemen. 10. Water Welke invloed is er op de wateraanvoer, de -buffering en de -afvoer? Wordt er bij verschillen in grondwater-/oppervlaktewaterpeil een hydrologische bufferzone aangelegd tussen de locatie en de omgeving? Wordt schoon water (neerslag, kwel) zo lang mogelijk vasthouden op de locatie? Zijn er infiltratiemogelijkheden aangelegd en vindt buffering plaats in oppervlaktewater en/of in de bodem? Wordt de aanvoer van verontreinigd water beperkt? Zijn er mogelijkheden gecreëerd voor de aanvoer van aanvullend (schoon) water en is er bij de inrichting van het systeem gelet op doorspoelmogelijkheden? Is er sprake van een schone uitstroom van oppervlaktewater bij het verlaten van de locatie?
212
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Welke invloed is er op de waterkwaliteit binnen de locatie? Worden de waterstromen binnen de locatie gescheiden naar kwaliteit? Is hergebruik mogelijk? Wordt verontreinigd water zo mogelijk binnen de locatie zelf gezuiverd of afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie? Wordt de vervuiling van water beperkt? Is er sprake van een goede ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater?
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
213
TOELICHTING 4A
In het Streekplan 2000+ heeft de provincie aangekondigd dat in een partiële streekplanherziening concreter aangegeven zal worden waar in de toekomst windturbines gebouwd kunnen worden. Daarom is in 2001 een provinciebreed onderzoek gestart naar de mogelijkheden. Dit onderzoek is uitgevoerd door Adviesbureau Royal Haskoning. Volgens dit onderzoek liggen vooral in NoordoostOverijssel mogelijkheden voor grootschalige opstellingen van windturbines. Vervolgens hebben de provincie en de gemeenten in Noordoost-Overijssel (Zwolle, Staphorst, Dalfsen, Ommen en Hardenberg) Haskoning gevraagd in een vervolgonderzoek te bekijken wat in Noordoost-Overijssel de meest geschikte gebieden zijn voor windturbines. De twee meest kansrijke gebieden bleken Dedemsvaart-Zuid en Dalfserveld te zijn. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft de stuurgroep Windenergie in NoordoostOverijssel de beleidsvisie opgesteld. Hierin zijn naast de kansrijke gebieden ook een groot aantal voorwaarden voor de plaatsing van windmolens opgenomen. Provinciale Staten hebben in maart 2004 de Beleidsvisie Noordoost-Overijssel vastgesteld. Op grond van deze beleidsvisie hebben Provinciale Staten toen ingestemd met het bieden van mogelijkheden voor het plaatsen van grootschalige opstellingen van windturbines in de twee meest kansrijke gebieden Dalfserveld en Dedemsvaart-Zuid. Deze twee gebieden maken deel uit van de groene zoekgebieden op kaart 19A. Op deze kaart zijn in lichtrood de gebieden aangegeven waar op grond van het hier genoemde onderzoek geen kansen zijn voor windenergie. Zie ook de bijbehorende detailleringskaart Noordoost-Overijssel (kaart 29A). Voor de verdere uitvoering van het nieuwe streekplanbeleid is ook een uitvoeringskader opgesteld. Dit uitvoeringskader vervangt de tekst in de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (2003).
214
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
215
T.5. DE M.E.R.-(BEOORDELINGS)PLICHT
Op het planningsniveau van het Streekplan kan de verplichting of wenselijkheid van een milieueffectrapportage vooral aan de orde komen bij de locaties voor wonen en werken in en bij de steden. De provincie ziet de ontwikkeling van woon- en werklocaties in de grote steden van voldoende omvang en kwaliteit als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de provincie en de steden. De provincie geeft op grond hiervan deze locaties aan op de functiekaart. Deze hebben vaak een zodanige omvang dat een MER-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. In het kader van het nieuwe Streekplan is het relevant om een onderscheid te maken in de periode tot circa 2010 en de periode van 2010 tot 2020. Voor de eerste periode gaat het om meer concrete locaties met een duidelijke indicatie voor de omvang. Het gaat daarbij in het algemeen tevens om locaties die in een vigerend Streekplan zijn opgenomen. Bij deze streekplannen is rekening gehouden met de taakstellingen die uit de Vinex voortvloeien. De opgaven die in het kader van de actualisering pkb Vinex (Vinac) zijn gedaan, zijn mede gebaseerd op de planning in de streekplannen. Deze planningen zijn in grote mate nog actueel en zijn als uitgangspunt genomen in het nieuwe Streekplan voor de periode tot 2010. Wat het streekplangebied Twente betreft zijn de stedelijke uitbreidingen voor wonen en werken voor de periode tot 2010 aangegeven in de streekplanherziening stadsgewest Twente, vastgesteld in december 1996. Ten behoeve van deze herziening is een milieueffectrapportage opgesteld, waarvan de uitkomsten zijn gebruikt bij de afweging en besluitvorming inzake de stedelijke woon- en werklocaties. Ook voor de langere termijn (tot circa 2020) zijn zoekrichtingen aangegeven, die zijn gebaseerd op de uitkomsten van het MER. Deze locaties zijn tevens bedoeld als reservelocaties voor de voorafgaande periode. Bij het realiseren van de doelstellingen uit de Strategische visie en Ontwikkelen en koesteren inzake een versterkte groei in Twente is het eerder realiseren van deze locaties een reële mogelijkheid. Voor het stadsgewest Zwolle zijn een grote woningbouwlocatie Stadshagen en een grote werklocatie Hessenpoort voorzien, waarvoor op gemeentelijk niveau milieu-effectrapportages zijn uitgevoerd. Bij de woon- en werklocaties in Deventer is gekozen voor een ontwikkeling van Colmschate-noord, die in hoofdzaak aansluit op de al eerder in ontwikkeling genomen grote locatie bij Colmschate. Daarnaast is de woningbouwlocatie Steenbrugge voorzien voor de periode tot 2010. Het gaat om locaties van een omvang die niet MER-plichtig zijn. De milieugevolgen van de gekozen ontwikkelingsrichtingen zijn niettemin goed onderzocht; in de toelichting bij het Streekplan WestOverijssel is een en ander verantwoord. Ook voor het bedrijventerrein Epse-Noord in de gemeente Deventer zal op gemeentelijk niveau een milieu-effectrapportage worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande zijn, c.q. worden de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkelingen tot 2010 al voldoende onderzocht. Eén uitzondering hierop vormt het voornemen om te komen tot een regionaal bedrijventerrein in Twente (RBT): als zoekgebieden voor zo’n regionaal terrein zijn de zones tussen Almelo en Borne en tussen Hengelo en Oldenzaal aangegeven. In februari 2000 hebben Gedeputeerde Staten de richtlijnen voor het op te stellen MER vastgesteld. Daarin is aangegeven dat de keuze van deze zoekgebieden nader zal moeten worden onderbouwd in het MER. In het MER zijn de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein in een orde van grootte van 65 tot 200 ha onderzocht. Mede aan de hand van de uitkomsten van het MER zal een voorstel voor de locatie van een regionaal bedrijventerrrein worden gedaan, via de procedure van een herziening van het Streekplan. Voor de periode vanaf 2010 zijn er nog veel onzekerheden; de ramingen voor woningbouw en bedrijventerreinen zijn voor die periode nog indicatief. Enkele steden bezinnen zich nog op de meest wenselijke stedelijke ontwikkeling voor de lange termijn, waarbij onder meer de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van grondgebruik een rol spelen. Locatiekeuzes zullen voor deze periode vooral het karakter van zoeklocaties hebben. Het uitvoeren van een milieu-effectrapportage voor locaties voor de periode van 2010 tot 2020 lijkt daarom nog niet zinvol. In het Streekplan is op diverse plaatsen opgenomen dat het Streekplan kan worden uitgewerkt voor nieuwe woon- of werklocaties, onder meer in het kader van de uitwerking van het netwerkstadconcept voor de Twentse stedenband. In het kader van zo’n uitwerking kan dan goed een milieu-effectrapportage worden uitgevoerd, als aard en omvang van de locaties daar aanleiding toe geven.
216
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Bij grote infrastructurele werken wordt de milieu-effectrapportage uitgevoerd in het kader van de Tracénota-procedure. Nieuwe regionale verkeersvoorzieningen van een omvang waardoor deze onder de MER-plicht zouden (kunnen) vallen, zijn niet voorzien.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
217
T.6. WATERWINNING
BESTAANDE WINNINGEN De bestaande winningen zijn weergegeven op kaart. Steeds meer aandacht wordt besteed aan het duurzaam karakter van de winningen. Om die reden zijn de laatste jaren enkele drinkwaterwinningen gesloten die moeilijk duurzaam te maken waren. Dit zijn de winningen Hengelo, Denekamp, Oldenzaal en Staphorst. De winning Hasselo blijft vooralsnog operationeel. Er wordt de komende jaren nog nader onderzoek verricht of deze winning, gezien de capaciteitsbehoefte in Twente, toch niet duurzaam is te maken. Verder is de winning Brucht op 1 januari 2007 gesloten. Het capaciteitsverlies zal worden opgevangen door het benutten van de beschikbare capaciteit van de winningen in de Vechtstreek. In de komende jaren zal nader worden onderzocht of voor de langere termijn de winning Bruchterveld nog moet worden ontwikkeld. De planologische bescherming van een potentiële winlocatie (ten zuidoosten van de winning Brucht) blijft gehandhaafd totdat hier meer duidelijkheid over bestaat (zie verder hieronder bij Nieuwe winningen). Voor de winning Manderveen/Manderheide moest na de vernietiging van de vergunning door de Raad van State een nieuwe oplossing worden gezocht. Samen met agrariërs, natuurorganisaties, waterschap en gemeente heeft Vitens de afgelopen jaren gezocht naar een duurzame oplossing. Op 3 april 2006 is door Vitens NV vergunning aangevraagd voor een aangepaste grondwateronttrekking van 3 miljoen m3 grondwater per jaar in de Slenk van Reutum nabij Mander. De aanvraag is gekoppeld aan een vergunningaanvraag van een Duits waterleidingbedrijf voor een onttrekking in het Duitse deel van de Slenk van Reutum voor 6 miljoen m3 per jaar. Bij de aanvraag hoort het MER Drinkwatervoorziening Noordoost Twente. In het kader daarvan is onderzocht hoe de drinkwatervoorziening in de toekomst kan worden veiliggesteld. Gekeken is of de grondwateronttrekking te Mander op een duurzame manier kan worden voortgezet. Het MER toont aan dat een waterwinning bij Mander, vergeleken met andere locaties, een geschikt alternatief is en past binnen het provinciaal waterhuishoudingsbeleid. Overeenkomstig deze vergunningsaanvraag is in 2007/2008 de begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied aangepast. TE SLUITEN WINNINGEN Bij een voorziene sluiting van een winning blijft de planologische bescherming gehandhaafd tot het moment dat de winning daadwerkelijk beëindigd is. Als het tijdstip van sluiting voldoende zeker is, kan wel alvast het gebied waarvoor deze bescherming geldt worden verkleind. Dan zal niet meer het hele intrekgebied worden beschermd, maar afhankelijk van de kwetsbaarheid van de winning de 5of 10-jaarszone. De besluitvorming zal worden afgestemd op het in het Milieubeleidsplan, Beleidsplan grondwaterbescherming en PMV gestelde ten aanzien van verkleining van beschermingsgebieden vanwege sluiting van winningen. NIEUWE WINNINGEN De bestaande (vergunningen)capaciteit van Vitens is de komende jaren nog voldoende om de verwachte groei van de behoefte aan drinkwater op te vangen, ondanks het capaciteitsverlies van de gesloten niet duurzame winningen. Op de langere termijn (na 2010) is het waarschijnlijk wel nodig om nieuwe drinkwaterwinningen te ontwikkelen, vooral voor de drinkwatervoorziening van Twente. Winning in Salland onder de kleilaag van de formatie van Drenthe heeft geringe ruimtelijke consequenties. Locaties waar de bestaande ruimtelijk gewenste functies door de drinkwaterfunctie worden versterkt hebben de voorkeur. De ruimtelijke gevolgen, die het gevolg zijn van de locatiekeuze van (een uitbreiding van) een winning, zullen in een streekplanuitwerking worden beoordeeld. De lokatie en de omvang zullen worden beoordeeld op effecten voor landbouw en natuur. Verder wordt gekeken wat de gevolgen zijn voor de aanwezige functies in het te beschermen gebied. Aan bepaalde functies kunnen beperkingen worden opgelegd. Functies die onverenigbaar zijn met de drinkwaterwinning zullen, zo mogelijk, moeten worden beëindigd. De besluitvorming zal worden afgestemd op het in het Waterhuishoudingsplan opgenomen grondwaterbeheersplan en de vergunningverlening op basis van de Grondwaterwet. Tevens vindt afstemming plaats met het in het provinciaal Milieubeleidsplan en VFLO gestelde ten aanzien van de aanwijzing van nieuwe beschermingsgebieden. Voor een eventueel vervangende locatie van de inmiddels gesloten winning Brucht is ten zuidoosten van de winning Brucht een gebied gereserveerd. Er zijn blijkens eerdere verkenningen twee veelbelovende potentiële winlocaties in dit gebied waaruit nog een keuze moet worden gemaakt.
218
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Door het in 2000 op de kaart gereserveerde gebied worden deze onvoldoende beschermd. Daarom wordt voorgesteld de begrenzing van dit gereserveerde gebied te verschuiven en te verruimen om deze beide mogelijkheden te beschermen. Voor deze potentiële winning geldt het restrictieve beleid voor intrekgebieden. De winning Engelse Werk te Zwolle zal, mede door de aanleg van de Hanzelijn, gedeeltelijk moeten worden verplaatst. Hierbij zal ernaar worden gestreefd dat het intrekgebied zoveel mogelijk buiten het stedelijke gebied komt te liggen. De winning wordt daardoor om diverse redenen duurzamer. Zo zal een aantal grondwaterverontreinigingen buiten het intrekgebied komen te liggen. De winning past in de ontwikkelingsvisie van de gemeente en is voorzien in het project De Buurtschap. Dit past in de stedelijke ontwikkeling van Zwolle. Deze verplaatsing is begin 2007 in gang gezet door een aanvraag van Vitens tot wijziging van de grondwaterwetvergunning, samen met de milieueffectrapportage Engelse Werk “Naar een duurzame waterwinning voor Zwolle”. Vitens wil een aanzienlijk deel van de huidige wincapaciteit naar het gebied Schelle-Oldeneel verplaatsen, namelijk 6,3 miljoen m3 grondwater per jaar. In het park Engelse Werk zal de onttrekking dan beperkt worden tot 3,7 miljoen m3 per jaar. In totaal kan maximaal 10 miljoen m3 per jaar worden onttrokken met deze inrichting van het waterwingebied. Om te voldoen aan de benodigde hoeveelheid drinkwater voor Zwolle en omgeving is aanvoer van 2 miljoen m3 per jaar vanuit een ander voorzieningsgebied noodzakelijk. Overeenkomstig de vergunningsaanvraag zijn de Integratiekaart (plankaart 1) en de Belemmeringenkaart (plankaart 4) op deze nieuwe situering aangepast. Voor de winning Wierden is een kleiner beschermingsgebied vastgesteld, omdat een groter gebied te veel strijdige functies zou omvatten (stedelijk gebied), zodat een doeltreffende bescherming niet goed mogelijk is. Er is een beschermingszone opgenomen, gebaseerd op een 25-jaars verblijftijd bij een winningshoeveelheid, die minder dan de helft is van de hoeveelheid, waarvoor thans vergunning is verleend. Vitens is bezig te zoeken naar een nieuw puttenveld in het gebied Ypelo-Rectum. Dit wordt gecombineerd met de retentieopgave van het waterschap en past binnen de visie die opgesteld is in het project ‘Waterland Wierden’. De verwachting is dat maximaal de helft van de winning verplaatst kan worden naar dit nieuwe gebied.”
PRINCIPES EN UITGANGSPUNTEN IN HET BESCHERMINGSBELEID In het beschermingsbeleid is het voorzorgsprincipe leidend. Het voorzorgsprincipe houdt in dat voor het grondwater (potentieel) risicovolle activiteiten en ontwikkelingen worden geweerd. Het stap-vooruit beginsel kan geheel in het verlengde van deze doelstelling worden gehanteerd. Er worden dan alleen functiewijzigingen toegestaan als daarmee rechtstreeks een vermindering van eventuele risico’s kan worden bereikt. Het gaat dan om het bevorderen van harmoniërende functies. Functieverandering ten gunste van een harmoniërende functie is echter lang niet altijd haalbaar, er zit namelijk ook een economisch aspect (rendement) aan vast. In de praktijk kan het voorzorgsbeginsel dan tot een “bevriezing” van de huidige situatie leiden. Veelal is er dan sprake van landbouwkundig gebruik, voor grondwaterbescherming niet per definitie een gunstige situatie. Vooral de meer intensieve vormen van landbouw en tuinbouw vormen namelijk een risico voor de grondwaterkwaliteit (ze worden hieronder daarom ook genoemd bij de risicovolle activiteiten/functies). Het “stap-vooruit beginsel” kan echter ook worden gecombineerd met de risico- en saldobenadering. Daarbij is meer maatwerk per grondwaterbeschermingsgebied en/of intrekgebied mogelijk. De bijlage bij deze toelichting noemt het voorbeeld dat een risicovolle functie wordt toegelaten op een klein en niet kwetsbaar gebied, welke ontwikkeling wordt gecompenseerd door een risico-arme functie op een groter kwetsbaar gebied te realiseren. De gedachte achter de risico- en saldobenadering is het vergroten van de ontwikkelingsmogelijkheden voor grondwaterbeschermings- en intrekgebieden en het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het op te pompen grondwater voor de drinkwatervoorziening. FUNCTIES IN GRONDWATERBESCHERMINGSGEBIEDEN Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat risicovolle functies worden geweerd (preventie en voorzorgprincipe). Harmoniërende functies worden bevorderd. Harmoniërende functies
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
219
Bij functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning (gewenste functies) kan gedacht worden aan: • extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw; • extensieve recreatie; • landschaps-, natuur- en bosbouw; • nieuwe landgoederen en buitenplaatsen. Ook lijken er onder voorwaarden in of nabij gebieden met een stedelijke functie mogelijkheden te zijn voor: • golfterreinen en sportvelden; • kleinschalige verblijfsrecreatie en • kantoor- en onderwijslocaties. Risicovolle activiteiten/functies De volgende nieuwe functies zijn, gelet op de risico’s, ongewenst in grondwaterbeschermingsgebieden en worden daarom in principe uitgesloten: Grote en grootschalige vormen van: • intensieve land- en tuinbouw (inclusief glastuinbouw); • (dag- en verblijfs-) recreatie; • woningbouw (meer dan 10 respectievelijk 100 woningen); • stedenbouw (winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening); • autowegen (inclusief parkeerterreinen, transferia), spoorwegen (inclusief emplacementen) en waterwegen (inclusief havens); • bedrijventerreinen; • buisleidingen. Ook worden nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties, vuilstortlocaties en diepte-ontgrondingen geweerd. Deze indeling in gewenste en ongewenste functies is mede gebaseerd op het rapport: “Functieverweving en Duurzame waterwinning; Reflect: bepaling van risico’s van functies voor grondwaterwinningen” van KIWA (1999). In dit rapport zijn de risico’s voor de grondwaterkwaliteit weergegeven voor 30 grondgebruikfuncties. De hiervoor genoemde risicovolle functies kunnen bij uitzondering en onder de volgende voorwaarden worden toegestaan: - zwaarwegend maatschappelijk belang; - redelijke alternatieve locaties ontbreken; - er is per saldo sprake van een verbetering van de beschermingssituatie ter plaatse of in het totale grondwaterbeschermingsgebied dan wel intrekgebied (stap-vooruit). Het onverkort vasthouden aan de eis van een zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van redelijke alternatieven leidt er vaak toe dat nieuwe functies niet kunnen worden toegestaan. Deze beperking in toepassingsmogelijkheden is niet gerechtvaardigd in situaties waarin - vaak al van oudsher - stedelijke functies in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied voorkomen, die door een gebrek aan maatregelen al een zeker risico voor de grondwaterkwaliteit kunnen opleveren. In een dergelijke situatie kunnen nieuwe stedelijke functies worden toegestaan voor zover: - het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is (bijvoorbeeld uit oogpunt van ontsluiting en/of bescherming van natuur en landschap) om voor een locatie in het intrekgebied te kiezen; - de nieuwe functies geen extra risico opleveren (stand-still), wat in nieuwe situaties goed kan worden gewaarborgd door effectreducerende maatregelen ter plaatse of in de nabije omgeving. Onder stedelijke functies in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden verstaan wij geclusterde woningbouw (zoals een kleine kern of een woonbuurt of deel van een woonwijk) in aantallen van ten minste 50 woningen, of bedrijventerreinen of terreinen voor andere gebouwde stedelijke voorzieningen met een oppervlakte van tenminste 3 ha. Door de aanvullende eis van het toepassen van het “stap-vooruit principe” kan toch een verbetering van het beschermingsniveau worden bereikt, meestal via compenserende (ruimtelijke) maatregelen. Door middel van ontwerpbestemmingsplannen die via de afwijkingsprocedure volgens hoofdstuk 5 van het streekplan worden getoetst, kan hieraan toepassing worden gegeven. In het kader van die procedure kunnen (mede via advisering door de Provinciale Commissie voor de Fysieke
220
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Leefomgeving) criteria worden ontwikkeld voor de inschatting van risico’s en de effectiviteit van maatregelen bij het “stap-vooruit principe”. In gebieden zonder stedelijke functies (“schone” gebieden) en in beschermingsgebieden rond zeer kwetsbare winningen blijven de eisen van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van geschikte alternatieve locaties, gelden. In die gebieden blijft het voorzorgprincipe in zijn volle omvang gehandhaafd. In dit verband wordt bij woningbouw onder een zwaarwegend maatschappelijk belang ondermeer verstaan woningbouw in de stadsgewesten. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan in de grondwaterbeschermingsgebieden die in het kader van het Reconstructieplan zijn aangeduid als verwevingsgebied. FUNCTIES IN INTREKGEBIEDEN Voor de intrekgebieden geldt wat het planologisch regime betreft een vergelijkbaar (maar iets minder streng) voorzorgsprincipe als in de grondwaterbeschermingsgebieden. De verschillen zijn groter in de (milieu)regelgeving. Deze regelgeving heeft namelijk alleen betrekking op grondwaterbeschermingsgebieden. In intrekgebieden wordt realisering van functies die zich goed verhouden met de drinkwaterwinning bevorderd, vooral bij de zeer kwetsbare winningen. Nieuwe grootschalige risicovolle functies (bijvoorbeeld grootschalige woningbouw en verblijfsrecreatie, diepte-ontgrondingen) worden daarbij zoveel mogelijk geweerd, maar zijn onder voorwaarden toegestaan. Aangetoond moet worden dat de nieuwe functie van zwaarwegend maatschappelijk belang is en dat geschikte alternatieve locaties ontbreken. Tegelijk geldt ook het stap-vooruit principe. Voor grootschalige stedelijke functies in intrekgebieden waarin al stedelijke functies aanwezig zijn, geldt met enige nuanceringen wat daarover in de streekplantekst (paragraaf 4.4.2) is vermeld onder Functieveranderingen. Hierboven zijn de gewenste (harmoniërende) en ongewenste (risicovolle) functies toegelicht. SCHEMA GRONDWATERBESCHERMINGSBELEID VOOR NIEUWE FUNCTIES. De hierboven en in par. 4.4.2 van het streekplan opgenomen beleidsuitspraken over functieveranderingen in grondwaterbeschermings- en intrekgebieden worden in bijlage I bij T.6 samengevat en schematisch weergegeven. OMSCHRIJVING BEGRIPPEN In bijlage II zijn de volgende begrippen nader omschreven en toegelicht: 1. voorzorgprincipe; 2. risicobenadering; 3. functies en bestemmingen; 4. een goede ruimtelijke ordening; 5. effectreducerende en compenserende maatregelen; 6. stand-still principe; 7. stap-vooruit principe; 8. saldobenadering; 9. gebiedsvisie; 10. watertoets en waterparagraaf.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
221
Bijlage I bij T.6 Samenvatting grondwaterbeschermingsbeleid voor nieuwe functies Type gebiedsbescherming
Gebiedskenmerk
Functietype12
Grondwaterbeschermingsgebied
Overwegend landelijk
Grotere of
Zwaarwegend maatschappelijk belang.
gebied
grootschalige
Redelijke alternatieven ontbreken.
Randvoorwaarden uit streekplan voor het toelaten van nieuwe functies:
risicovolle functie
Voldoen aan het stand-still principe.
Harmoniërende functie
Toelaatbaar.
Beschermingsgebieden
Grotere of
Functie voldoet aan een goede
met stedelijke functies:
grootschalige
Engelse Werk (Zwolle)
risicovolle functie
Goor Hasselo (Hengelo) Losser Nijverdal Weerseloseweg (Enschede)
ruimtelijke ordening. Voldoen aan stap-vooruit principe Streekplanafwijking13.
Niet risicovolle functie,
Voldoen aan het stand-still principe.
waaronder begrepen projecten van minder dan 10 woningen Harmoniërende functie
Toelaatbaar.
Overwegend landelijk
Grootschalige
Zwaarwegend maatschappelijk belang.
gebied
risicovolle functie
Redelijke alternatieven ontbreken.
Wierden Intrekgebied
Voldoen aan stap-vooruit principe.
Niet risicovolle functie
Voldoen aan stap-vooruit principe. Niet risicovolle functie
Voldoen aan het stand-still principe.
Harmoniërende functie
Toelaatbaar.
Intrekgebieden met
Grootschalige
Functie voldoet aan een goede
stedelijke functies
risicovolle functie
ruimtelijke ordening. Voldoen aan stand-still principe. Geen streekplanafwijking
Niet risicovolle functie,
Voldoen aan het stand-still principe.
waaronder begrepen projecten van minder dan 100 woningen Harmoniërende functie
Toelaatbaar.
Voor een definiëring van de begrippen “risicovolle functie”, “geen risicovolle functie” & “harmoniërende functie” zie bijlage II. de streekplanafwijkingsprocedure bij risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden met stedelijke functies is met name bedoeld als een versterkte toets op het voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en op de onderbouwing dat er geen sprake is van extra risico's. Als het om een overwegend landelijk gebied gaat, is er al sprake van een zware toets en onderbouwingsverplichting. Als daar allemaal aan wordt voldaan, is een extra toets via streekplanafwijking niet nodig. 12
13
222
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
BIJLAGE II bij T.6 Omschrijving begrippen: 1. Voorzorgprincipe Alle activiteiten die mogelijk risicovol zijn voor de kwaliteit van het grondwater worden uit voorzorg verboden of alleen onder (zware) voorwaarden toegestaan. Het voorzorgprincipe is het uitgangpunt van het provinciale beleid voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de openbare drinkwaterwinning, met name voor het onderdeel regelgeving. Ons voorstel is om dit voorzorgprincipe, met name in de regelgeving, meer risicogericht in te vullen (zie risicobenadering).Op deze wijze wordt het voorzorgprincipe effectiever ingevuld. 2. Risicobenadering Bij de risicobenadering wordt het risico op verontreiniging beschouwd als een combinatie van de kans op verontreiniging en het effect van (niet te vermijden) verontreinigingen. Bij de beoordeling van de werkelijke risico’s moet rekening worden gehouden met locatiespecifieke omstandigheden (o.a. bodemopbouw, herkomst en verblijftijd van het onttrokken water) en de kwetsbaarheid van deelgebieden. Bij grotere risico’s zullen meer beschermende maatregelen moeten worden getroffen. Kleine, verwaarloosbare risico’s, worden aanvaardbaar geacht. Nieuwe functies met een hoger risico worden bij voorkeur geplaatst op plaatsen die minder kwetsbaar zijn voor verontreiniging, bijvoorbeeld vanwege beschermende lagen in de ondergrond of vanwege een lange verblijftijd voordat de verontreiniging de winning bereikt. Bij een lange verblijftijd is het mogelijk tijdig maatregelen te treffen en worden bepaalde verontreinigingen afgebroken of verdund voordat deze de grondwateronttrekking bereikt. Voorwaarde voor toepassing van een risicogerichte benadering is dat adequate informatie beschikbaar is over de kwetsbaarheid van winningen en beschermingsgebieden en over de effectiviteit van maatregelen. Wij zullen onderzoeken welke informatie daarvoor is vereist. Een risicogerichte benadering leidt tot een effectievere inzet van instrumenten en tot een effectievere bescherming. 3. Functies en bestemmingen Met het begrip functie wordt een vorm van ruimte- en/of watergebruik aangegeven. De bestemming betreft de doeleinden van het gebruik van de gronden (water inbegrepen) en heeft in tegenstelling tot functie een juridisch karakter. Zij geeft aan voor welk doel een grond aangewend mag worden. Een bestemming zegt slechts indirect iets over de inrichting en beheer van die gronden. De bestemming mag alleen om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden en geen eisen bevatten voor de structuur van agrarische structuur van agrarische bedrijven. Bij de bestemming horen voorschriften over het gebruik van de gronden en de zich daarop bevindende opstallen. Ze kunnen verboden inhouden, maar geen gebodsbepalingen bevatten. De voorschriften zijn gericht op het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen. Waterwingebieden hebben de bestemming waterwinning. Grondwaterbeschermingsgebieden krijgen een gemengde bestemming (in verband met andere maatschappelijke belangen). Voor intrekgebieden is geen bijzondere bestemming met het oog op de drinkwaterwinning noodzakelijk. 4. Een goede ruimtelijke ordening De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bevat een aantal planfiguren en instrumenten die gericht zijn op het bereiken van een goede ruimtelijke ordening. Artikel 10 van de WRO bepaalt dat de gemeenteraad voor het niet tot de bebouwde kom behorende gebied een bestemmingsplan vaststelt waarbij, voorzover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en zonodig, in verband met de bestemming, voorschriften worden gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen. De WRO zelf is vooral een wet waarin de procedures worden geregeld; belangrijke randvoorwaarden om een goede ruimtelijke ordening te bereiken zijn een zorgvuldige voorbereiding (onderzoek), overleg met betrokken (overheids)partners en inspraakmogelijkheden voor een ieder. Daarbij is een belangrijke positie voor de grondeigenaar weggelegd: de voorschriften bij een bestemming mogen slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden. Wat inhoudelijk onder een goede ruimtelijke ordening moet worden verstaan, is vooral in de jurisprudentie over bestemmingsplannen uitgewerkt. Tot de onderzoeksverplichtingen behoort tegenwoordig expliciet een onderzoek naar de gevolgen voor de waterhuishouding. De waterhuishouding, waartoe ook de zorg voor de
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
223
grondwaterkwaliteit kan worden gerekend, is dus een aspect dat wordt meegenomen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en bij de beoordeling daarvan. 5. Effectreducerende en compenserende maatregelen Effectreducerende (of mitigerende) maatregelen zijn maatregelen die ter plaatse een vermindering van het risico op verontreiniging van bodem en grondwater tot stand brengen. Compenserende (ruimtelijke) maatregelen zijn maatregelen waarbij door uitruil van functies per saldo een vermindering van de risico’s op verontreiniging van bodem en grondwater in het totale grondwaterbeschermingsgebied dan wel intrekgebied tot stand wordt gebracht. 6. Stand still-principe Nieuwe functies mogen niet leiden tot vergroting van de risico’s op verontreiniging van het grondwater (en verslechtering van de grondwaterkwaliteit). 7. Stap vooruit-principe Het stap-vooruit principe geldt als toetsingskader voor functiewijzigingen in verband met nieuwe risicoactiviteiten in een grondwaterbeschermingsgebied en nieuwe grootschalige risicoactiviteiten in een intrekgebied. Nieuwe functies die ter plaatse risico’s op verontreiniging van het grondwater (en verslechtering van de grondwaterkwaliteit) met zich meebrengen worden toegestaan, mits ten opzichte van de bestaande situatie, een vermindering van de risico’s tot stand wordt gebracht. Daarvoor kunnen effectreducerende en/of compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. Wanneer een stap-vooruit met effectreducerende maatregelen ter plaatse niet mogelijk is, kunnen binnen het gebied ruimtelijke maatregelen worden genomen. Bij ruimtelijke compensatie wordt de saldobenadering toegepast. Daarbij wordt door uitruil van functies een betere beschermingssituatie tot stand gebracht. Bij toepassing van deze saldobenadering is een gebiedsvisie voor het grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied noodzakelijk. In die visie worden risico’s van verschillende functies en de effecten van maatregelen in deelgebieden afgewogen. Voor het beoordelen van de stap-vooruit kan gebruik worden gemaakt van de Reflectmethodiek (KIWA-Iwaco, 1998-1999). Ook heeft Royal Haskoning een methodiek uitgewerkt (NSS, 2003). Het TNO-rapport “Een methodiek voor de bepaling van het risico van bodemverontreiniging door bedrijven” kent een methodiek voor de berekening van de omvang van de risico-afname, gericht op bedrijven. 8. Saldobenadering Nieuwe functies die op plaatselijk niveau een risico op verontreiniging van het grondwater (en verslechtering van de grondwaterkwaliteit) met zich meebrengen worden toegestaan, mits compenserende maatregelen worden genomen zodat per saldo een vermindering van de risico’s in het totale intrekgebied wordt bereikt. Door uitruil van functies binnen het gebied wordt een verbetering van de beschermingssituatie tot stand gebracht. Bij de saldobenadering wordt ervan uitgegaan dat het risico op verontreiniging van het op te pompen grondwater de som is van de risico’s van het totale grondgebruik binnen het intrekgebied. Hierdoor is uitruil mogelijk van functies: een risicovolle functie op een klein en niet kwetsbaar gebied, wordt gecompenseerd door een risicoarme functie op een groter, kwetsbaar gebied. Door de risico- en saldobenadering worden enerzijds de ontwikkelingsmogelijk-heden voor de grondwaterbeschermings- en intrekgebieden groter en wordt anderzijds bijgedragen aan een netto verbetering van de kwaliteit van het grondwater dat op de langere termijn wordt onttrokken. Voor toepassing van de saldobenadering gelden de volgende voorwaarden: - Er is sprake van een ruimtelijke visie van het gehele grondwaterbeschermingsbied dan wel intrekgebied (gebiedsvisie), waarin wordt aangegeven hoe de gewenste situatie voor de bescherming van de openbare drinkwaterwinning kan worden bereikt. - Functies die plaatselijk een (risico op) verslechtering van de grondwaterkwaliteit met zich meebrengen worden toegestaan wanneer het plan voorziet in maatregelen waardoor de risico’s in het totale gebied per saldo afnemen. - Er is consensus tussen betrokkenen over de toe te passen methodiek voor de beoordeling van risico’s van activiteiten en effecten van maatregelen. - Voldaan wordt aan de eisen die voortvloeien uit de VFLO. - Nieuwe inrichtingen die voorkomen op de ‘lijst van verboden inrichtingen’ in de PMV zijn niet toegestaan. 9. Gebiedsvisie Een gebiedsvisie is een ruimtelijke visie van een grondwaterbeschermingsgebied dan wel intrekgebied (grondwaterlichaam), waarin het aspect grondwaterkwaliteit centraal staat. Primair
224
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
doel is om inzichtelijk te maken hoe aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water kan worden voldaan en secundair hoe de gewenste situatie voor de bescherming van openbare drinkwaterwinningen kan worden bereikt. Met als uitgangspunt een risico- en saldobenadering wordt in een gebiedsvisie inzicht gegeven in: - Relevante informatie en documentatie over bodemsysteem (bodemopbouw, bodemkwaliteit, bodemprocessen), grondwatersysteem (verblijftijden, grondwaterstromingen, huidige belastingsniveau van het bovenste grondwater in relatie tot de verschillende vormen van grondgebruik) en de samenhang tussen bodem- en grondwatersysteem; - Het totale toekomstige belastingsniveau (bij autonome ontwikkeling van bestaande functies); - De vanuit het aspect grondwaterkwaliteit gewenste ontwikkelingsrichting (mede in relatie tot andere –water - belangen); - De consequenties van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wat betreft de risico’s op verontreiniging (belastingsniveau); - De inhoud en effecten van (effectreducerende en compenserende) maatregelen; - De wijze waarop de maatregelen worden gerealiseerd (doorwerking via bestemmingsplan, uitvoeringsplannen en/of overeenkomsten) en het tijdpad daarvoor. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is de gemeente vaak initiatiefnemer. De betrokken gemeente stelt samen met Vitens, als belanghebbende bij een goede bescherming, een gebiedsvisie op. Het is van belang dat de gebiedsvisie wordt geïntegreerd in het gemeentelijke waterplan (of de watervisie). De gebiedsvisie kan dienen ter onderbouwing van de waterparagraaf bij het bestemmingsplan. 10.Watertoets en waterparagraaf Het verankeren van het grondwaterbeschermingsbelang in de ruimtelijke ordening gaat niet vanzelf. De Watertoets moet er voor zorgen dat bij planning en voorbereiding van ruimtelijke ingrepen nadrukkelijk rekening wordt gehouden met alle relevante wateraspecten, waaronder het aspect grondwaterkwaliteit. Bij de toepassing van de Watertoets moet de initiatiefnemende overheid ervoor zorg dragen dat de waterbeheerder(s) vroegtijdig bij de planvorming wordt betrokken, zodat een goede afstemming wordt bevorderd. Een preventieve aanpak moet daarbij voorop staan: voorkomen moet worden dat door nieuwe ruimtelijke ingrepen ongewenste effecten op de waterhuishouding optreden. Effectreducerende en/of compenserende maatregelen vormen het sluitstuk van de Watertoets. Zij worden toegepast als realisatie van de ingreep maatschappelijk noodzakelijk is en er geen geschikte alternatieven mogelijk zijn. Effectreducerende maatregelen ter plaatse verdienen de voorkeur boven compensatie elders (in het plangebied). De provincie speelt een belangrijke rol bij de beoordeling van het grondwaterkwaliteitsaspect, zowel als grondwaterbeheerder en als bij de beoordeling van gemeentelijke plannen. Met de Watertoets wordt deze rol versterkt. Bij de beoordeling van de waterhuishoudkundige aspecten van een plan kunnen ruimtelijke ontwerprichtlijnen en landelijke en regionale toetsingscriteria worden betrokken, die o.a. zijn vastgelegd in streekplan en waterhuishoudingsplan. In de Handreiking Watertoets zijn doel, richtlijnen en criteria aangegeven, die hieronder nader zijn aangegeven voor het aspect grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Doel is: behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor menselijk gebruik. De bijbehorende indicatieve ontwerprichtlijn is: - bij de locatiekeuze: ontzien van beschermingsgebieden voor grondwater/drinkwater bij nieuwe risicovolle functies; - bij de inrichting: aangepaste inrichting, bouwwijze en beheersmaatregelen voor risicovolle activiteiten door gesloten systemen, aangepaste teeltwijze, materiaalkeuze etc. Als toetsingscriterium geldt: de functiewijziging mag geen risico op achteruitgang van de kwaliteit of een belemmering van de drinkwaterfunctie met zich meebrengen. Bij realisatie van nieuwe risicovolle functies moet een verbetering van de beschermingssituatie tot stand worden gebracht (stap-vooruit). Het instrument waterparagraaf is van bijzondere betekenis bij de toepassing van de Watertoets. In de waterparagraaf bij ruimtelijke plannen moet de initiatiefnemer de consequenties voor de waterhuishouding beschrijven en het advies van de waterbeheerder(s) en de daarover gemaakte afweging expliciet en toetsbaar een plaats geven. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het tot uitvoering brengen van de benodigde maatregelen (de juridische verankering). De maatregelen kunnen voor een deel in het betreffende ruimtelijke plan worden vastgelegd. Daarbij valt te denken aan aanvullende voorschriften in de waterparagraaf, de plantoelichting en programma van eisen dan wel aan het aanwijzen van locaties waar compensatie moet worden
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
225
gerealiseerd in een streekplan. Op basis van de geldende toelatingsplanologie is het in principe niet mogelijk om in een bestemmingsplan aan burgers en bedrijven verplichtingen op te leggen die samenhangen met de verwezenlijking van een gelegde bestemming. Het bestemmingsplan biedt dus geen mogelijkheden om aan het gebruik van gronden voorschriften te stellen. Dat neemt niet weg dat het belang van de bescherming van het grondwater op verschillende manieren in het bestemmingsplan geregeld kan worden: bijvoorbeeld door het leggen van waterbestemmingen (al dan niet als gemengde bestemming in verband met andere maatschappelijke belangen) en door het waterbeleid op te nemen in de beschrijving in hoofdlijnen. Ook kunnen beheersafspraken worden gemaakt tussen gemeente en waterschap of provincie (als waterbeheerder) als basis voor het nemen van maatregelen. De afspraken kunnen worden vastgelegd in een beheersplan (of gebiedsvisie of watervisie). Juridisch bindende maatregelen ter beperking of voorkoming van het risico op verontreiniging van bodem en grondwater (effectreducerende maatregelen), kunnen aan burgers en bedrijven worden opgelegd door voorschriften ingevolge de Wet milieubeheer en andere wetten die bescherming van bodem en grondwater mede ten doel hebben. Een voorwaarde voor het welslagen van de Watertoets is een actieve houding, betrokkenheid in planprocessen en een deskundige inbreng van kennis omtrent het watersysteem van alle betrokken partijen.”
226
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
T.7. WIJZIGINGEN VAN DE ZONERING
De voorgestelde zonering van de groene ruimte in dit streekplan wijkt op een aantal punten af van de zonering zoals deze in de vorige streekplannen is opgenomen. In de eerste plaats zijn twee ‘nieuwe’ thema’s expliciet meegenomen in de beleidsbeschrijving van de verschillende zones: • (veerkracht van het) water (systeem); • (bescherming van het) cultureel erfgoed. Hiermee samenhangend is tevens de zone-toedeling van een aantal deelgebieden gewijzigd: - Gebied ten zuidoosten van Laag-Zuthem. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met cultureel erfgoed (kleinschalig historisch landschap met dijkjes, kaden en beplanting). - Gebied ten noordoosten van Linderveld op de grens van de gemeenten Diepenveen en Raalte. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met cultureel erfgoed en aardkundige waarden (oude beplanting, essen op dekzand). - Gebied Piksen/De Kolonie op de grens van de gemeenten Hellendoorn en Wierden. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met cultureel erfgoed en aardkundige waarden (duidelijk waarneembaar ‘hoefijzer’ in het landschap met oude hoeven, beplanting en onverharde wegen). - Gebied Alberger Veld op de grens van de gemeenten Almelo en Tubbergen. Overgebracht van zone I naar zone II in verband met aardkundige waarden en cultureel erfgoed (duidelijk waarneembare hogergelegen zuidschil om Dikkersbos met kampjes en oude hoeven). Daarnaast is, voorzover noodzakelijk, de zonering geactualiseerd voor die gebieden waar functieverandering heeft plaatsgevonden door de realisering van natuurontwikkeling.
T.8. KOSTENEENHEDEN
De geluidsbelasting die veroorzaakt kan worden door de belegging van de vliegbasis is uitgedrukt in Kosteneenheden. Deze geluidsbelasting is berekend volgens een methode die is ontwikkeld door de Commissie Kosten. In de berekening is rekening gehouden met het mogelijk aantal vluchten, het mogelijk tijdstip van de vluchten en de mogelijke geluidsproductie door de betreffende vliegtuigen. In de praktijk dient in het ruimtelijk beleid vooral rekening gehouden te worden met de gebieden die een zwaardere geluidsbelasting kennen dan 35 Kosteneenheden (Ke). In een gebied met een geluidsbelasting van meer dan 65 Ke zijn in het geheel geen woon- of andere geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. De vaststelling van de geluidszonering is een bevoegdheid van de minister van Defensie. De betrokken gemeenten hebben op basis hiervan een aanwijzing gekregen van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 25 van de Luchtvaartwet. Door middel van deze aanwijzing hebben de gemeenten Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Weerselo en Losser opdracht om de vastgestelde geluidszone c.a. op te nemen in de daarvoor in aanmerking komende bestemmingsplannen. Dit houdt in dat een restrictief beleid wordt gevoerd met betrekking tot woningen en geluidsgevoelige gebouwen binnen de aangegeven zones.
T.9. COMPENSATIEBEGINSEL
INLEIDING De verbreding van het compensatiebeginsel vloeit voort uit uitspraken uit de strategische visie ‘Overijssel, kwaliteit in vernieuwing’ en uit ‘Ontwikkelen en koesteren’ en de Richtinggennotitie RWM. Het compensatiebeginsel is tot nu toe opgenomen in de laatste versies van streekplannen en het Milieubeleidsplan, de Handleiding en Beleidsregels Ruimtelijke Ordening (1997) en de onlangs
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
227
vastgestelde notitie Richtlijnen voor de toepassing van het compensatiebeginsel voor natuur, bos en landschap. Het gaat er nu om het compensatiebeginsel toe te passen voor meer gebieden en meer activiteiten, conform het uitgangspunt van de strategische visie. De verbreding moet praktisch werkbaar zijn. Centrale invalshoek bij (de verbreding van) het compensatiebeginsel is het in stand houden van erkende collectieve waarden, die onderhevig zijn aan een sluipende achteruitgang. Erkend betekent: in een vastgesteld beleidsdocument als te beschermen waarde vastgelegd. Door toepassing van het beginsel wordt ruimte geboden aan dynamiek zonder dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van het milieu. Met andere woorden: compenseren is een manier om ontwikkelen en koesteren met elkaar te verbinden. Dit is ook de reden dat het in de strategische visie een duidelijk accent heeft gekregen. Daarin wordt voor Overijssel een sterke maatschappelijke dynamiek voorzien, vooral gerelateerd aan maatschapplijke schaalvergroting en aan het inhalen van een economische achterstand, die belangrijke sociale consequenties heeft. Tot begin 1999 zijn er vijf compensatieprojecten uitgevoerd. Daarnaast zijn er nog ongeveer zeven projecten die in de nabije toekomst gaan spelen. De verwachting is dat dit aantal flink zal toenemen. Er zullen meer compensatieplichtige activiteiten komen waar de provincie een rol bij speelt. In de strategische plannen wordt veel ruimte gereserveerd voor toekomstige woningbouw, bedrijventerreinen, infrastructuur, wateropvanggebieden, ontgrondingen. Het wordt hierbij steeds moeilijker om de natuur- en landschapswaarden te ontzien. Noodgedwongen zal hier soms een aantasting van plaatsvinden. Het compensatiebeginsel zal daarom steeds meer noodzakelijk zijn om een sluipende achteruitgang van deze waarden, onder andere door vermindering van de oppervlakte en door versnippering, tegen te gaan. De verbreding moet praktisch werkbaar zijn. Centrale invalshoek bij (de verbreding van) het compensatiebeginsel is het in stand houden van erkende collectieve waarden, die onderhevig zijn aan een sluipende achteruitgang. Erkend betekent: in een vastgesteld beleidsdocument als te beschermen waarde vastgelegd. De verbreding betreft de erkende natuur- en landschapswaarden in zone I en II. Hierbij blijven een aantal belangrijke componenten van het huidige compensatiebeginsel onverkort van toepassing: - Zeer moeilijk tot niet vervangbare natuurgebieden, bossen en landschappelijke elementen zijn uitgesloten van ruimtelijke ingrepen en daar is dus het compensatiebeginsel niet van toepassing. - Er moet sprake zijn van een zwaarwegend maatschappelijk belang. - Er is geen alternatieve locatie te vinden. - Compensatie is aan de orde als de mogelijkheid tot mitigering is uitgeput. - Compensatie in natura en op korte afstand heeft de voorkeur boven compensatie in geld respectievelijk op grotere afstand. Bij te beschermen (erkende) waarden wordt gedoeld op gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, vogel- en habitatrichtlijn of natuurgebieden en landschappelijke waarden, opgenomen/aangeduid in een bestemmingsplan. Het is een bewuste keuze de invulling van het compensatiebeleid voor zone I en II over te laten aan (al dan niet samenwerkende) gemeenten. Het belangrijkste voertuig voor de toepassing van het compensatiebeginsel is een besluit in het kader van het bestemmingsplan, met de provincie in de bekende rol van goed- (of af)keurende instantie met hantering van het Streekplan en beleidsregels als toetsingskader. De huidige richtlijnen voor de toepassing van het compensatiebeginsel fungeren als beleidsregels in aanvulling op de bekende Handleiding en beleidsregels. De provincie streeft een evenwichtige uitwerking van de verbreding van het compensatiebeginsel na door: • Toetsing aan de hoofdcomponenten van het huidige compensatiebeginsel. • Ondersteuning van enkele voorbeeldprojecten. • Stimuleren van regionale samenwerking. Met deze aanpak zal er meer duidelijkheid komen over wat tot de ‘erkende natuurwaarden’ gerekend wordt, over de redelijkheid van de wijze van toepassing van het compensatiebeginsel en hoe dubbele regelgeving voorkomen kan worden. Compensatie kan kostenverhogend werken, maar op gemeentelijk niveau kan het ook leiden tot ‘compensatievriendelijk ontwerpen’ van nieuwe woon- en werkgebieden en infrastructuurprojecten. De verplichting te compenseren bevordert het zoeken naar oplossingen zonder schade.
228
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
229
T.10. LOCATIEBELEID
Uitgaande van de locatietypen van het locatiebeleid (A-, B- en C-locaties) worden de volgende typen terreinen onderscheiden: A-locatie De consequentie van het aanbieden van een gedifferentieerd pakket aan locaties is dat die terreinen selectief en doelgericht moeten worden uitgegeven. Dit kan ertoe leiden dat een scala terreintypen uitgeefbare voorraden moeten worden aangehouden. Omdat hieraan uit oogpunt van rentabiliteit grenzen worden gesteld kan worden gekozen voor een beperktere variatie. Met name de A- en B-locaties zijn gebieden die een sleutelrol (kunnen) vervullen in de regionale economie, vanwege het belang van de bedrijven die er kunnen worden of reeds zijn gevestigd. Deze gebieden zijn daarmee van regionale betekenis, niet alleen voor de economie maar ook voor de ruimtelijke ontwikkeling. Deze gebieden worden in het algemeen gekenmerkt door een uitermate gunstige ligging ten opzichte van het stedelijk centrum en andere functies, een uitstekende ontsluiting per spoor en een redelijk tot goede bereikbaarheid per auto en een hoogwaardige inrichting van het gebied. Soms schieten de locaties echter op één of meer aspecten nog tekort. In die gevallen dienen onder andere in de stationsomgeving nog verbeteringen aangebracht te worden. Door de nadrukkelijke inzet van provinciale beleidsinstrumenten, die bedoeld zijn ter versterking van de economische structuur, gericht op het opheffen van tekorten of belemmeringen, kan een zichzelfversterkend proces op gang worden gebracht, waarbij de sleutelrol volledig tot zijn recht kan komen. Voor de vestiging en verdere ontwikkeling van bedrijven, die veel ruimte vergen en/of veel nietvermijdbaar autoverkeer aantrekken, dient een voldoende aanbod aan C-locaties beschikbaar te zijn. De (potentiële) A-, B- en C-locaties in de stadsgewesten zijn op kaart 30 aangegeven.
230
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Uit onderzoek (onder andere van INRO/ TNO) is gebleken dat het in z’n algemeenheid mogelijk is een indeling van bedrijven naar mobiliteitskenmerken te maken. Door de vaak grote verschillen die zich per individueel bedrijf kunnen voordoen, blijft het echter noodzakelijk om per bedrijf afzonderlijk na te gaan of het mobiliteitsprofiel van dat bedrijf inderdaad past bij het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie. (In het geval dat er binnen één bedrijf onderdelen met verschillende mobiliteitsprofielen voorkomen, zal van het voor het bedrijf meest representatieve profiel uitgegaan dienen te worden.)
Vorenstaande betekent onder andere dat het opstellen van een bedrijvenlijst (onderverdeeld naar mobiliteitsprofielen) op dit moment niet kan worden aanbevolen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de beoordeling van concrete plannen zal daarom (vooralsnog) uitgegaan moeten worden van de globale indeling zoals bedoeld in de bijlage van het werkdocument ‘Geleiding van de mobiliteit door een locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen’ en van de in het werkdocument genoemde criteria (zie onderstaande tabel).
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
231
T.11. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING GROTERE KERNEN (VOORZOVER NIET IN HOOFDSTUK 4 BESCHREVEN)
In deze toelichting worden de op de functiekaart aangegeven en in paragraaf 4.1.4.2 beschreven belemmeringen nader gemotiveerd. Zoals in het Streekplan is aangegeven zal overschrijding van de belemmeringslijn door stedelijke uitbreidingen niet mogen plaatsvinden. Voorts wordt hierna een indicatie gegeven van mogelijke uitbreidingsrichtingen voor de betreffende kernen voor zover dat al niet in de gebiedsbeschrijvingen in het Streekplan is gebeurd. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat de vraag naar de omvang van de uitbreiding hier niet aan de orde is. In het geval er nog meerdere uitbreidingsrichtingen mogelijk zijn, zal op gemeentelijk niveau een nadere afweging noodzakelijk zijn om tot een definitieve keus te komen. De belangenafweging en de definitieve locatiekeus zullen dan in een structuurplan of in de toelichting van een bestemmingsplan dat in de uitbreiding voorziet, gemotiveerd moeten worden. WEST-OVERIJSSEL BALKBRUG De ruimtelijke ontwikkeling van Balkbrug wordt in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van de provinciale weg N 377 (de gedempte Dedemsvaart) die het dorp doorsnijdt. Voorts hebben de natuur- en landschapswaarden ten noorden van de provinciale weg geleid tot een uitbreiding van de woonbebouwing ten zuiden van de weg. Het gebied ten noorden van de provinciale weg maakt deel uit van het zeer waardevolle Reestdal en behoort tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is aan de noordzijde van Balkbrug een belemmeringslijn aangegeven. Ten zuiden van de kern zijn de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden aanleiding om een belemmeringslijn op te nemen. Aan de oostzijde van de kern zal rekening gehouden moeten worden met de realisering van een (inter) provinciale ecologische verbindingszone. Dit betekent dat de locatiekeus voor uitbreiding van de woningbouw en bedrijvigheid beperkt is. Het ligt voor de hand toekomstige woningbouw ten zuidwesten van de kern aansluitend aan de bestaande woonbebouwing te situeren. Bij gebleken behoefte kan ruimte voor nieuwe bedrijvigheid aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein worden gevonden, waarbij wel de mogelijkheid voor het realiseren van de genoemde ecologische verbindingszone in stand moet blijven. BATHMEN De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het dorp Bathmen worden in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van infrastructurele elementen ten noorden en ten zuiden van de kern. Aan de noordkant zijn de spoorlijn Deventer-Almelo en grote landschappelijke en natuurlijke waarden aanwezig. De betreffende gebieden zijn onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is ten noorden van de kern een belemmeringslijn opgenomen. Aan de oostzijde zijn de te beschermen natuur- en landschapswaarden en de (beoogde) nationale/provinciale ecologische verbindingszone aanleiding een belemmeringslijn aan te geven. Ten zuiden van de kern vormt rijksweg A1 een niet te overschrijden barrière. Het gebied ten zuiden en ten westen van Bathmen bevat de natuurlijke laagte van de benedenloop van de Schipbeek. De soms beperkte afwateringsmogelijkheden op de IJssel en de ontwikkeling van het bedrijventerrein Epse Noord vormen extra redenen om in dit gebied ruimte voor water vrij te houden en een Primair Watergebied aan te wijzen. Dit ondersteunt de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en conflicteert niet met beoogde stedelijke uitbreidingen van de kern Bathmen. DALFSEN De ruimtelijke ontwikkeling van Dalfsen wordt in hoge mate bepaald door de ligging aan de Vecht, die een grote infrastructurele barrière vormt. De uiterwaarden van de Vecht zijn uit een oogpunt van natuur en landschap waardevol. Ook ten zuiden van de Vecht zijn hoge natuur- en landschapswaarden aanwezig. De Vecht en de gebieden ten zuiden daarvan zijn opgenomen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
232
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Gelet hierop en rekening houdend met de aanwezigheid van het landgoed De Leemcule is ten zuiden van de kern een belemmeringslijn aangegeven. Het streekplan biedt ruimte om de woonbebouwing in westelijke, noordelijke en oostelijke richting uit te breiden. Na een afweging heeft de gemeenteraad in het kader van het structuurplan besloten de woningbouw in oostelijke richting uit te breiden. In de behoefte aan nieuw bedrijventerrein kan worden voorzien door het bestaande bedrijventerrein in oostelijke en/of in noordoostelijke richting uit te breiden. Het laaggelegen gebied bezuiden de Ankumer Esch, ten westen van de kern is aangewezen als Primair Watergebied DEDEMSVAART De natuur- en landschapswaarden langs de Reest, die valt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, alsmede de provinciale weg N377 die een infrastructurele barrière vormt, zijn aanleiding om ten noorden van Dedemsvaart een belemmeringslijn op te nemen. Na voltooiing van het huidige bestemmingsplan Kotermeerstal lijkt een verdere uitbreiding in (zuid)oostelijke richting in de rede te liggen. Met het in 1999 door de provincie goedgekeurde bestemmingsplan De Rollepaal kan de komende jaren in de behoefte aan nieuw bedrijventerrein worden voorzien. GENEMUIDEN De ligging aan het Zwarte Water maakt een verdere uitbreiding van de kern in noordelijke richting onmogelijk. Langs het Zwarte Water, die deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zijn grote natuur- en landschapswaarden aanwezig. Dit is aanleiding om ten noorden en oosten van de kern een belemmeringslijn aan te geven.De westelijk van de oude kern gelegen woonwijken De Greente en Achter ‘t Tag worden aan de westzijde begrensd door een hoofdwaterkering. Om waterstaatkundige reden en gezien het feit dat het gebied ten westen van de genoemde wijken als weidevogel- en ganzengebied fungeert, is ten westen van Genemuiden een belemmeringslijn aangegeven, die samenvalt met het aanwezige dijktracé. De woningbouw zal de komende jaren in de wijk Achter ’t Tag plaatsvinden. Na voltooiing ervan kan een verdere woonuitbreiding in zuidwestelijke richting van de kern of ten zuiden van de wijk Binnenlanden plaatsvinden. Nieuw bedrijventerrein kan ten zuiden van en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Zevenhont worden ontwikkeld. GRAMSBERGEN De ruimtelijke ontwikkeling van Gramsbergen is feitelijk bepaald door de ligging tussen de Vecht, de spoorlijn Hardenberg-Coevorden en het kanaal Almelo-De Haandrik. De natuur- en landschapswaarden langs de Vecht (gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur) zijn aanleiding om ten (noord)westen van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Woningbouw vindt tot nog toe plaats in het plangebied Loozermars. Het lijkt voor de hand te liggen toekomstige woningbouw in aansluiting op dit plangebied te situeren. Evenzo lijkt het logisch bij gebleken behoefte het bestaande bedrijventerrein ten oosten van het kanaal Almelo-De Haandrik uit te breiden. Aanwijzing van dit laaggelegen gebied in Gramsbergen als Primair Watergebied begrenst de uitbreiding van de wijk Loozermars in zuidelijke richting. De beschikbare ruimte dient efficiënt benut te worden. Het primair watergebied blijft wel beschikbaar voor stedelijke functies, die daarmee te combineren zijn: waterberging, groenvoorzieningen en sport. Voor de lange termijn kan het nodig zijn het gebied ten oosten van het kanaal te verkennen voor een nieuwe woningbouwlocatie. HASSELT Voor Hasselt is de ligging aan het Zwarte Water in hoge mate bepalend voor de ruimtelijke ontwikkeling. De waarden langs het Zwarte Water, die deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zijn aanleiding om ten noorden en zuidoosten van de kern belemmeringslijnen aan te geven. Voorts vormen de natuur- en landschapswaarden in de Mastenbroekerpolder, die tevens als weidevogel- en ganzengebied is aangeduid, aanleiding om ten westen en zuiden van het industrieterrein langs de provinciale weg N331 (Zwolle-Hasselt) eveneens een belemmeringslijn aan te geven. Na afronding van de ten noordoosten van de kern gelegen wijk Ter Wee’s hoek is een verdere woonuitbreiding in (zuid)oostelijke richting de enige optie. Het ten westen van het Zwarte Water gelegen bedrijventerrein kan indien nodig tot aan de belemmeringslijn worden uitgebreid.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
233
HEINO Bepalend element voor de ruimtelijke ontwikkeling is de aanwezigheid van de omleiding van rijksweg N35 die een forse infrastructurele barrière vormt. Overschrijding van de weg met bebouwing in oostelijke richting zou een ernstige aantasting van het thans nog relatief fraai en onbebouwd gebied betekenen en een belemmering voor de toekomstige verbetering van rijksweg N35 kunnen opleveren. Bebouwing ten oosten van de weg zou door de aanwezigheid van de rijksweg ook geïsoleerd van de kern komen te liggen. Daarom is langs de rijksweg een belemmeringslijn aangegeven, waardoor ook het landgoed De Vlaminckhorst van bebouwing gevrijwaard blijft. De als landelijk gebied zone III aangegeven boscomplexen ten zuiden en zuidwesten van Heino die deel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur zijn aanleiding ten zuiden en zuidwesten van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Gegeven deze belemmeringslijnen resteert alleen een verdere woonuitbreiding in westelijke richting. De eventueel benodigde ruimte voor bedrijfsvestiging kan aansluitend aan het plan Blankenfoort in zuidelijke richting langs en ten westen van rijksweg N35 worden gevonden. LEMELERVELD De ruimtelijke hoofdstructuur vormt voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van de kern geen belemmering. Nieuwe woningbouwlocaties kunnen aansluitend aan de bestaande woonbebouwing worden ontwikkeld. Bij gebleken behoefte ligt het voor de hand het huidige ten westen van de provinciale weg N348 gelegen bedrijventerrein in zuidelijke richting uit te breiden. NIEUWLEUSEN De ruimtelijke hoofdstructuur vormt voor de verdere uitbreiding van Nieuwleusen geen wezenlijke belemmering. De bestaande wegenstructuur met onder meer de provinciale wegen N377 (LichtmisNieuwleusen) en N758 (Zwolle-Nieuwleusen) en de verbinding daartussen (Backxlaan) vormt bij de verdere planontwikkeling een belangrijk gegeven. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn aansluitend aan bestaande woongebieden zowel in westelijke als in oostelijke richting mogelijk. Om te voorzien in de lokale behoefte is het voor de hand liggend het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van de provinciale weg N377 verder uit te breiden. OLST De ruimtelijke ontwikkeling van Olst wordt aan de westzijde bepaald door de aanwezigheid van de IJssel, die met haar uiterwaarden deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Verdere bebouwing in de uiterwaarden is uit een oogpunt van natuur en landschap en om waterstaatkundige reden niet wenselijk en aanleiding om ter plekke een belemmeringslijn aan te geven. De aanwezigheid van de spoorlijn Zwolle-Deventer is een forse infrastructurele barrière voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van Olst. Voor de toekomstige woonuitbreiding zal een keus gemaakt moeten worden tussen de ‘sprong’ over de spoorlijn, dan wel een verdere uitbreiding tussen de IJssel en de spoorlijn in zuidelijke richting. Om te voorzien in de behoefte aan nieuw bedrijventerrein ligt het voor de hand om het ten noorden van de kern gelegen plan ‘Meenteweg’ verder uit te breiden. De waterafvoer in het gebied, waar de Zandwetering en de Soestwetering samenstromen, vergt een ruimte die gevrijwaard blijft van stedelijke functies. Bij een eventuele woonuitbreiding, ten oosten van de spoorlijn, is de inpassing en aanpassing aan de ruimte voor water een belangrijk criterium. De corridor van de Zandwetering zal voldoende ruimte moeten behouden. OMMEN De ruimtelijke ontwikkeling van Ommen wordt in hoge mate beperkt c.q. belemmerd door de aanwezigheid van hoge natuur- en landschapswaarden in de directe omgeving van de kern dan wel door de aanwezige infrastructuur. Aan de noordzijde van de kern vormt het Ommerbos (onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur) een belemmering voor een verdere uitbreiding in die richting. De grote natuur- en landschapswaarden langs en ten zuiden van de Vecht, maken een verdere uitbreiding in zuidelijke richting niet acceptabel. Ook de Vecht en de ten zuiden daarvan gelegen boscomplexen behoren tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Aan de westzijde vormt verder de aanwezigheid van de rijksweg N48 een moeilijk te nemen infrastructurele barrière. Overschrijding met bebouwing van deze rijksweg in westelijke richting zou een forse aantasting van de landschappelijke waarden van dit relatief nog weinig aangetaste gebied betekenen. Bovendien zou bebouwing hier geïsoleerd van de kern komen te liggen. Vorenstaande is aanleiding geweest om zowel ten noorden, ten westen als ten zuiden van de kern belemmeringslijnen aan te geven.
234
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De toekomstige woonuitbreiding zal na voltooiing van de wijk Alteveer conform het (ontwerp)structuurplan in het gebied ten oosten van de kern kunnen plaatsvinden. In het plan Alteveer is voor de korte termijn nog beperkte ruimte voor bedrijfsvestiging voorhanden. Na benutting van deze capaciteit biedt het ten westen van de kern (tussen N48 en de woonwijk De Dante) gelegen gebied één van de weinige mogelijkheden om een geheel nieuwe bedrijvenlocatie te realiseren. Via herstructurering van bestaande gebieden kunnen wellicht aanvullen nog mogelijkheden voor bedrijvenvestiging worden gecreëerd. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Ommen kunnen opnieuw worden bezien als duidelijk is welke oplossing voor aanpak van de problematiek van de rijkswegen N34 en N48 wordt gekozen. STAPHORST De ruimtelijke hoofdstructuur in de omgeving van het dorp Staphorst wordt in hoge mate bepaald door de infrastructurele elementen rijksweg A28 en de spoorweg Zwolle-Meppel en het hier haaks op staande karakteristieke, zeer waardevolle bebouwingslint langs de Oude rijksweg-Gemeenteweg. Niet alleen de barrièrewerking van rijksweg A28, maar ook de ten westen hiervan aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden die in nauwe relatie staan met het cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslint, zijn vanuit de de provinciale optiek aanleiding voor het aangeven van een belemmeringslijn langs de A28. Conform de structuurnotitie is in een verdere uitbreiding van de woonbebouwing in zuidelijke richting aansluitend aan het plangebied Zuid voorzien. Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein De Esch II’ gelegen ten oosten van rijksweg A28 kan de komende jaren in de behoefte aan bedrijventerrein voorzien. Na uitgifte van de beschikbare capaciteit ligt het voor de hand nieuw bedrijventerrein te situeren aansluitend aan dit plan. Overeenkomstig de structuurnotitie kan ten oosten van de spoorlijn Zwolle-Meppel ruimte worden gevonden voor kleinschalige bedrijvigheid met bedrijfswoning. Het Oude Diep ligt op Overijssels grondgebied direct ten zuiden van de kern Meppel. De aanwijzing als Primair Watergebied heeft geen invloed op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de kernen Staphorst en Meppel. VOLLENHOVE De ligging van Vollenhove aan de rand van de voormalige Zuiderzee alsook de aanwezige wegenstructuur hebben door de jaren heen de ruimtelijke ontwikkeling van Vollenhove bepaald. De natuurlijke en landschappelijke waarden ten noorden en ten oosten van de kern in combinatie met de infrastructurele barrières zijn voor de provincie aanleiding ten noorden en ten oosten van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Verdere uitbreiding van de woningbouw kan na voltooiing van het plan Noordwal aansluitend aan dat plan plaatsvinden. Aan de zuidzijde kan het bedrijventerrein Schaarkampen met nog ongeveer 4 ha worden uitgebreid. Verdere uitbreiding van dit terrein is niet mogelijk. Bezien moet worden waar na voltooiing van het huidige, ten zuiden van de provinciale weg N762 gelegen bedrijventerrein verdere ontwikkeling van bedrijventerrein mogelijk is. Een van de mogelijkheden is een ontwikkeling op het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder. WIJHE Voor de ruimtelijke ontwikkeling van Wijhe vloeien uit de ligging langs de IJssel beperkingen voort. De IJssel met haar uiterwaarden behoort tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is ten westen van de kern een belemmeringslijn aangegeven. Ten oosten van de kern en de spoorlijn Zwolle-Deventer is het landgoed De Gelder gelegen. De hier aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden zijn naar de mening van de provincie dusdanig dat uitbreiding van de kern in deze richting niet acceptabel is. De verdere uitbreiding van de woonbebouwing kan plaatsvinden in het gebied ten zuidoosten van de kern (gebied Krijtenbergerblok). Na het benutten van de restcapaciteit in het geldende plan ligt een verdere uitbreiding van de woningbouw in aansluiting op dit plan voor de hand. Vooralsnog biedt het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van de kern nog mogelijkheden voor bedrijfsvestiging. Mocht verdere uitbreiding nodig zijn dan zal conform het structuurplan een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein in noordelijke richting plaatsvinden. Aan de zuidoostzijde worden de mogelijkheden beperkt door het primaire watergebied ZWARTSLUIS De ligging van Zwartsluis in c.q. grenzend aan gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden, alsmede de aanwezigheid van het Zwarte Water en het Meppelerdiep leiden tot belemmeringen bij de verdere uitbreiding. De huidige bebouwing van Zwartsluis wordt nagenoeg geheel omsloten door
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
235
gebied dat is gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Daarom is rond Zwartsluis een geheel gesloten belemmeringslijn c.q. contour aangegeven. Feitelijk betekent dit dat woningbouw alleen nog in dat gedeelte van de Barsbekerbinnenpolder kan plaatsvinden, dat indertijd met een gemeentegrenswijziging aan het grondgebied van Zwartsluis is toegevoegd. Andere woningbouwmogelijkheden dienen door herstructurering en intensivering van het grondgebruik binnen de contour te worden gevonden. De uitbreidingsmogelijkheden voor nieuw bedrijventerrein zijn eveneens beperkt. Binnen de contour is er nog enige ruimte om het huidige bedrijventerrein Meppelerdiep uit te breiden. TWENTE GEESTEREN Geesteren is aan de noord-, oost- en zuidzijde omgeven door een essenlandschap, doorsneden door enkele beekdalen. De meest opvallende en grootste es, de Loo Esch, is aan de oostzijde van de kern gelegen. Met name de grotere essen aan de noord-, oost- en zuidzijde van de kern vormen uit landschappelijk oogpunt een beperking voor de verdere uitbreiding. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn met name aan de westzijde van de kern aanwezig. De benodigde ruimte voor bedrijfsvestiging kan aansluitend aan de bestaande ontwikkeling in zuidwestelijke richting worden gevonden. HOLTEN Vanuit de ruimtelijke hoofdstructuur liggen er in de visie van de provincie belemmeringen van natuurlijke en landschappelijke aard ten noorden, ten oosten alsmede ten zuiden van de kern. Grote delen van de betreffende gebieden (onder andere de Holterberg) behoren tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De natuur- en landschapswaarden alsmede de aanwezigheid van het grondwaterbeschermingsgebied ten oosten van de kern is aanleiding om ten noorden en oosten van de kern een belemmeringslijn aan te geven. Ten zuiden van de kern zijn het de natuur- en landschapswaarden van de Beuseberg en Zuurberg en in samenhang daarmee de Lokerenk die reden zijn voor het aangeven van een belemmeringslijn die bij verdere uitbreiding niet overschreden dient te worden. Conform de structuurvisie zal de verdere woonuitbreiding in zuidwestelijk richting plaatsvinden in het gebied tussen de bestaande woonwijk en de provinciale weg N322 (Raalte-Holten). Voor de komende jaren kan het ten westen van de provinciale weg N322 en ten zuiden van de spoorlijn Deventer-Almelo gelegen bedrijventerrein Vletgaarsmaten in de behoefte voorzien. Dit terrein is zo nodig in westelijke en/of zuidelijke richting uit te breiden. LOSSER De ruimtelijke structuur legt voor de kern Losser zware beperkingen op voor toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. De kern Losser ligt ingeklemd tussen het rivierdal van de Dinkel, het stuwwalcomplex en het grondwaterbeschermingsgebied. Deze gebieden dienen gevrijwaard te blijven van verstoring en aantasting. Om deze reden is hier gekozen voor een gesloten contour. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn in beperkte mate te vinden in noordelijke richting en voor bedrijventerrein nog in zeer beperkte mate aan de zuidwestzijde. De verdere bedrijventerreinontwikkeling is voorzien bij het dorp Overdinkel. OOTMARSUM De kern Ootmarsum is op de helling van een stuwwalcomplex gelegen en maakt als zodanig deel uit van het overgangsgebied tussen hoger en lager gelegen gebiedsdelen. Het stuwwalcomplex vormt voor een uitbreiding in noordelijke en noordwestelijke richting een zwaarwegende belemmering. Het overige gebied rondom Ootmarsum is van belang in het kader van de ecologische infrastructuur (‘natte’ en ‘droge’ verbindingszones met het bekken van Hengelo en op grotere afstand het stuwwalcomplex bij Oldenzaal). Ook de landschappelijke kwaliteiten spelen een rol van betekenis. Dit geldt met name ten zuidwesten van Ootmarsum, gelet op de daar gelegen waardevolle essen. Dit alles is reden om Ootmarsum te voorzien van een contour. Uitbreidingsmogelijkheden zijn te vinden aansluitend bij bestaande ontwikkelingen voor woningbouw in zuidelijke richting en voor bedrijventerrein in noordoostelijke richting.
236
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
OVERDINKEL De kern Overdinkel wordt aan de zuidzijde begrensd door de landsgrens met de Bondsrepubliek Duitsland. Aan de oostzijde is het beekdal van de Rühenbergerbeek gelegen. Deze beek mondt uit in de Dinkel en behoort derhalve tot het stroomgebied van deze rivier. Het beekdal is van belang in het kader van de ecologische infrastructuur (‘natte’ verbindingszone met bos- en natuurgebieden in het grensgebied) en vormt een zwaarwegende belemmering voor uitbreiding van Overdinkel in deze richting. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein (ook ten behoeve van Losser-dorp) zijn aanwezig aan de west- en zuidzijde van de kern. VRIEZENVEEN De ruimtelijke structuur vormt voor Vriezenveen geen wezenlijke belemmering. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn met name aan de noordzijde aansluitend aan de bestaande ontwikkeling te vinden. Vooralsnog biedt het bedrijventerrein Weitzelpoort mogelijkheden voor bedrijfsvestiging. Om te voorkomen dat het ‘industrielint’ te ver in noordelijke richting oprukt, is het van belang dat een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein de nodige aandacht krijgt en de verschillende mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen. Delen van het gebied ten noorden van de kern Vriezenveen worden ontwikkeld als woon- en werkgebied. Voor een deel is daar sprake van pijplijnprojecten, die als een gegeven worden beschouwd. In het beoogde gebied voor de verdere ontwikkeling liggen enkele lage delen, die als Primair Watergebied zijn aangegeven. Bij de verdere uitwerking van plannen zal hiermee rekening gehouden moeten worden door daaraan functies toe te kennen die niet gevoelig zijn voor wateroverlast. Integratie van water in het stedenbouwkundig concept kan de ruimtelijke kwaliteit ten goede komen. VROOMSHOOP De ruimtelijk ontwikkeling van Vroomshoop wordt aan de westzijde beperkt door het bos- en recreatief uitloopgebied De Zandstuwe. Naast mogelijkheden aan de noordzijde, biedt het aan de oostzijde van het Overijssels Kanaal (gedeelte ten zuiden van de Tonnendijk) gelegen gebied voldoende mogelijkheden voor woningbouw. Verder biedt dit gebied (zuidelijk deel) voldoende mogelijkheden om aansluitend aan de bestaande ontwikkeling in de be-hoefte aan bedrijventerrein te kunnen voorzien. DENEKAMP De ruimtelijke structuur rond de kern Denekamp wordt in hoofdzaak bepaald door het rivierdalgebied van de Dinkel, het bos- en natuurgebied onder meer behorend bij het landgoed Singraven aan de zuidwest- en westzijde en het grondwaterbeschermingsgebied aan de westzijde. Aan de noordzijde vormt het kanaal Almelo-Nordhorn een zwaarwegende belemmering. Aan de oostzijde is qua begrenzing rekening gehouden met de aan te leggen rondweg. De kern is voorzien van een gesloten contour. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein liggen aan de oostzijde van de kern, tot aan de toekomstige rondweg. WIERDEN Wierden heeft door de ligging nabij Almelo betrekkelijk sterke relaties op het gebied van wonen, werken en voorzieningen met Almelo. De kern Wierden heeft in het streekplan echter geen stadsgewestelijke taakstelling en stedelijke functies gekregen. De kern wordt in verband hiermee niet langer tot het stadsgewest Twente gerekend. De kern Wierden telt ruim 14.000 inwoners. Wierden kent een betrekkelijk goed ontwikkelde bedrijvigheid, met circa 2.800 arbeidsplaatsen. Wierden kan voor de eigen behoefte op bescheiden schaal woningbouw realiseren aan de noordzijde in het plan de Weuste, terwijl er eveneens aan de noordzijde een beperkt bedrijventerrein ontwikkeld kan worden. Voor de langere termijn liggen er mogelijkheden aan de zuidzijde van de kern. Dat gebied heeft in het vorige streekplan daarnaast een reservefunctie voor stadsgewestelijke stedelijke functies gekregen, voor het geval dat er aanvullende ruimte nodig zou zijn voor wonen en/of werken vanuit Almelose of stadsgewestelijke behoefte. ENTER Enter wordt aan de oostzijde begrensd door het beekdal van de Boven-Regge.Verder levert de rijksweg A1 aan de zuidzijde een belemmering op voor verdere ontwikkeling. Daarnaast zal bij verdere ontwikkeling rekening gehouden moeten worden met de aan de westzijde van de kern gelegen es. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn aansluitend bij bestaande
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
237
ontwikkelingen te vinden aan de noordwestzijde van de kern. In verband met de aanwezige landschappelijke waarden dient een nieuwe ontwikkeling zorgvuldig te worden ingepast. Uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijventerrein zijn aansluitend aan bestaande ontwikkelingen in beperkte mate te vinden aan de zuid-westzijde van de kern. In verband met de beperkte beschikbare ruimte direct aansluitend aan de oostzijde van de kern is op grond van een locatiestudie van de gemeenten het gebied tussen de N347 en de kern Enter aangewezen als potentiële bedrijvenlocatie. Deze ontwikkeling vergt een ingreep in het watersysteem, die zal worden gecompenseerd in het gebied ten westen van de N347, dat is aangegeven als Primair Watergebied. Tegen deze achtergrond zijn de laaggelegen gebieden ten westen van Enter, evenals het gebied ten zuiden van de A1, aangegeven als Primair Watergebied. DEN HAM Aan de oostzijde van de kern is een uit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt waardevolle es (Mageler Es) gelegen. Bebouwing van de Mageler Es dient te worden vermeden. In verband met de kwaliteit en betekenis dient het bos en recreatief uitloopgebied De Zandstuwe aan de zuidoostzijde te worden veilig gesteld. Ten opzichte van het kwetsbare Eerder Achterhoek aan de noordzijde is het van belang een bufferzone te handhaven. De toekomstige woningbouw zal aan de zuidzijde van de kern plaats kunnen vinden. Het ligt voor de hand om de uitbreiding van het bedrijventerrein aansluitend aan de bestaande ontwikkeling te situeren. TUBBERGEN De ruimtelijke structuur vormt voor de kern Tubbergen in toenemende mate een belemmering voor verdere uitbreiding. De aan de westzijde in de afgelopen jaren aangelegde omleiding vormt hier een zwaarwegende belemmering. Het gebied aan de oostzijde en zuidzijde van Tubbergen is van belang voor de ecologische infrastructuur (vormt een ‘droge’ en ‘natte’ verbindingszone tussen het stuwwalgebied en het bekken van Hengelo) gelet op het kleinschalige reliëfrijke landschap. Ook de noordoost- en zuidoostzijde zijn in dit opzicht kwetsbaar. Uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw zijn aansluitend bij bestaande ontwikkelingen in beperkte mate aan de noord- en oostzijde van de kern te vinden. De uitbreidingsmogelijkheden worden bepaald door de ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden en de noordelijker gelegen ecologische hoofdstructuur. De uitbreiding van het aan de zuidoost-zijde van de kern gelegen bedrijventerrein is op basis van een goede ruimtelijke afweging mogelijk. WESTERHAAR/VRIEZENVEENSEWIJK De kern wordt aan de noordzijde begrensd door de provinciale weg VroomshoopKloosterhaar en aan de oostzijde door Rijksweg 36. Eerstgenoemde weg vormt een harde grens voor wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden van deze kern. Uitbreiding in zuidelijke richting wordt niet gewenst geacht, gelet op de wenselijkheid van een meer compacte stedenbouwkundige ontwikkeling, alsmede gelet op het aan de zuidzijde gelegen voor verstoring en aantasting gevoelige gebied Het Veenschap. Uitbreidingsmogelijkheden zijn voor woningbouw met name te vinden in noordwestelijke richting en voor bedrijventerrein aansluitend bij bestaand bedrijventerrein aan de oostzijde van de kern. Voorwaarde bij deze laatste richting is dat het werkgebied ook op termijn ruim afstand houdt van het natuurgebied Engbertsdijksvenen. Aan de oostzijde van de RW36 is een primair watergebied aangegeven. GOOR De ruimtelijke structuur stelt een aantal beperkingen aan de uitbreidingsmogelijkheden van Goor. Aan de westzijde worden deze beperkingen in belangrijke mate bepaald door het bos- en natuurgebied De Herikerberg en het daar aanwezige grondwaterbeschermingsgebied. Aan de zuidzijde vormen het Twentekanaal met het landgoed Het Weldam (natuurmonument) een voor de hand liggende belemmering. Als gevolg hiervan zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor zowel woningbouw als bedrijventerrein te vinden in noordelijke en oostelijke richting. Een goede inpassing van de Boven-Regge verdient daarbij aandacht. DELDEN Delden wordt geconfronteerd met een groot aantal beperkingen aan uitbreidingsmogelijkheden. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de aanwezige infrastructuur
238
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
(Rijksweg 44 aan de noordzijde en het Twentekanaal aan de zuidzijde). Daarnaast vormen het bosen cultuurgebied behorende bij het landgoed Twickel, dat Delden vrijwel omsluit, een zwaarwegende belemmering voor verdere ontwikkeling. Om deze redenen is de kern voorzien van een gesloten contour. In principe is er alleen nog een uitbreidingsmogelijkheid in het gebied ’t Raesfelt aan de westzijde van de kern. MARKELO De ruimtelijke structuur legt voor de kern Markelo beperkingen op aan de uitbreidingsrichting. Aan de zuidwestzijde is de waardevolle Markeloseberg en de daar bijbehorende Dorpsesch, een belemmering. Aan de zuidoostzijde geldt een vergelijkbare belemmering vanwege het daar aanwezige reliëfrijke gebied en de Herikerberg. De betreffende gebieden zijn landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol. Slechts het aan de noordkant gelegen grootschalige escomplex De Achteres vormt in mindere mate een ruimtelijke belemmering. Om deze reden is in het gebied een nieuwe woningbouwlocatie voorzien. Ook een bij de schaal en omvang van de kern passende bedrijvenlocatie krijgt in dit gebied zijn beslag.
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
239
T.12. BESCHERMDE BUITENPLAATSEN IN OVERIJSSEL (GESORTEERD OP PLAATS)
Naam buitenplaats
Plaats buitenplaats
Gemeente
Almelo
Almelo
Almelo
Bellinckshof
Almelo
Almelo
Backenhagen
Ambt Delden
Ambt Delden
Oldruitenborgh
Brederwiede
Brederwiede
De Breckelenkamp
Breklenkamp
Denekamp
De Achterhoek
Colmschate
Deventer
Den Berg
Dalfsen
Dalfsen
De Horte
Dalfsen
Dalfsen
De Leemcule
Dalfsen
Dalfsen
Hessum
Dalfsen
Dalfsen
Rechteren
Dalfsen
Dalfsen
Mataram
Dalfsen
Dalfsen
Den Aalshorst
Dalfsen
Dalfsen
Twickel
Delden
Stad Delden
‘t Singraven
Denekamp
Denekamp
Warmelo
Diepenheim
Diepenheim
Het Nijenhuis
Diepenheim
Diepenheim
Diepenheim
Diepenheim
Diepenheim
Westerflier
Diepenheim
Diepenheim
Het Overvelde
Diepenveen
Deventer
Zorgvliet
Diepenveen
Deventer
De Eese
Eesveen
Steenwijk
‘t Amelink
Enschede
Enschede
Het Hooge Boekel
Enschede
Enschede
Stokhorst
Enschede
Enschede
Schuttersveld
Enschede
Enschede
Zonnebeek
Enschede
Enschede
Het Stroot
Enschede
Enschede
Herickhave
Fleringen
Tubbergen
Schoonheten
Heeten
Raalte
‘t Rozendael
Heino
Heino
De Sprengenberg
Heino
Heino
De Gunne
Heino
Heino
De Colckhof
Laag Zuthem
Heino
Den Alerdinck
Laag Zuthem
Heino
Archem
Lemele
Ommen
Singraven
Losser
Losser
De Hakenberg
Losser
Losser
Weldam
Markelo
Markelo
Het Wegdam
Markelo
Markelo
Kalheupink
Oldenzaal
Oldenzaal
Spijkerbosch
Olst
Olst
Klein Hoenlo
Olst
Olst
240
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
De Haere
Olst
Olst
Hoenlo
Olst
Olst
Eerde
Ommen
Ommen
Het Laar
Ommen
Ommen
Schoonheten
Raalte
Raalte
Oosterhof
Rijssen
Rijssen
De Bult
Steenwijk
Steenwijk
Vilsteren
Vilsteren
Ommen
Den Oldenhof
Vollenhove
Brederwiede
De Gelder
Wijhe
Wijhe
Het Nijenhuis
Wijhe
Wijhe
Windesheim
Windesheim
Zwolle
Engelse Werk
Zwolle
Zwolle
Boschwijk
Zwolle
Zwolle
Soeslo
Zwolle
Zwolle
Schellerberg
Zwolle
Zwolle
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
241
T.13. BELEMMERINGENKAART.
Hieronder wordt een korte beschrijving gegeven van enkele aanduidingen die op de Belemmeringenkaart voorkomen. Straalpaden. Straalpaden (straalverbindingspaden) zijn optisch vrije paden, met een breedte van circa 200m ten behoeve van telecommunicatie. Voor het berichtenverkeer maken KPN-Telecom en andere instellingen en bedrijven gebruik van straalverbindingen. Om een ongestoord berichtenverkeer mogelijk te maken dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan aanwezig te zijn, het zogenaamde straalpad. De straling volgt een vrijwel rechte lijn en niet de kromming van het aardoppervlak. Voor een onbelemmerd gebruik mag bebouwing in deze straalpaden een bepaalde hoogte niet overschrijden. De toelaatbare bebouwingshoogte is afhankelijk van de terreinhoogte en de hoogte van het straalpad ter plaatse en varieert meestal tussen de 25 meter en de 70 meter (t.o.v. NAP). Zend- en ontvangststations en de toetsingsafstand rond zendmasten (1 km) verdienen extra aandacht. Invliegfunnels. Behalve geluidszones kennen vliegkampen en vliegbases indirect ruimtebeslag bijvoorbeeld in de vorm van bouwbeperkingen in de invliegfunnels . Basis voor hoogtebeperkingen vormt de Luchtvaartwet. De aanduiding op de belemmeringenkaart geeft een eerste globale indicatie van de beperkingen. Bij concrete bouwplannen is een nadere toetsing noodzakelijk. Defensie hanteert bij zo’n plantoetsing vervolgens gedetailleerde kaarten (1:10.000), die meer hoogtelijnen bevatten. De weergave op de kaart blijkt niet geheel correct te zijn. Gezien het feit dat in 2004 het militair gebruik van de vliegbasis Twente wordt afgebouwd en de vliegbasis uiterlijk in 2006 zal worden gesloten voor militair gebruik, is er afgezien van een aanpassing van de kaart op dit punt. Als er definitieve duidelijkheid is over het al dan niet voortbestaan van militaire of burgerluchtvaart, zal de belemmeringenkaart in de eerstvolgende herziening naar de dan geldende regels en inzichten worden aangepast. Betrokkenen wordt geadviseerd om te aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen in en nabij de invloedssfeer van de vliegbasis nader overleg te plegen met de provincie over de laatste stand van zaken inzake veiligheidsnormeringen.
Gasleidingen. Op de belemmeringenkaart zijn met verschillende lijndiktes de bestaande hoofdgasleidingen (diameter van 18 inch of meer) en de regionale gasleidingen aangegeven. Voor de omgeving van de gastransportleidingen gelden toetsings- en veiligheidsafstanden die in acht moeten worden genomen bij het ontwikkelen van stedelijke functies. In de circulaire d.d. 26 november 1984, kenmerk DGMH/B. nr. 0104004 (met bijlage) van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is een nadere omschrijving van deze toetsings- en veiligheidszones opgenomen. Het ministerie heeft recent onderzoek laten verrichten naar deze zones. De voorlopige resultaten wijzen op de wenselijkheid van een herijking die in een aantal gevallen kan leiden tot grotere veiligheidsafstanden dan die nu worden gehanteerd. Het voornemen van het ministerie is om in 2004 een nieuwe circulaire uit te brengen met aangepaste veiligheidsafstanden (zie 3e voortgangsrapportage inzake het Externe Veiligheidsbeleid). Buisleidingenzone. Op de belemmeringenkaart is voorts een aanduiding “reservering buisleidingenzone” aangegeven. Op deze zones is het volgende beleid van par. 4.4.4. van het streekplan van toepassing: Doel- en taakstelling • om versnippering tegen te gaan zal aanleg van nieuwe leidingen op gebundelde wijze plaatsvinden Voor de aanleg van hoofdtransportleidingen ten behoeve van gas- en olietransport worden in het Streekplan zones gereserveerd. In deze zones, die op de belemmeringenkaart zijn aangegeven, worden grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijke aanleg van leidingen kunnen blokkeren niet toegestaan.
242
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
Afkortingenlijst
AMvB BRO B&S Park CBS EROP EU COA TNO ISV GDV GS HST IPB LNV MBP MER NDCRO PDV PEHS PKB PMV PPC PS PVVP REB RN RO ROC ROL ROP ROP RW SEP T&D TEN UT VINEX VINAC WBO WCL WHP WMO WRO
Algemene Maatregel van Bestuur Besluit op de Ruimtelijke Ordening Business & Sience Park Centraal Bureau voor de Statistiek Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief Europese Unie Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Nederlandse Organisatie voor) Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing Grootschalige Detailhandel Voorzieningen Gedeputeerde Staten Hoge Snelheidstrein Instrument voor Planning en Beleid Landbouw, Natuur en Visserij Milieubeleidsplan Milieueffectrapportage Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening Perifere Detailhandel Voorzieningen Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Planologische Kernbeslissing Provinciale Milieuverordening Provinciale Planologische Commissie Provinciale Staten Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Ruimtelijk Economisch Beleid Richtingennotitie Ruimtelijke Ordening Regionaal Overslagcentrum Regionaal Openbaar Lichaam Regionaal Ontwikkelingsplan Ruraal Ontwikkelingsplan Rijksweg Samenwerkende Elektriciteitsproductiebedrijven Transport- & Distributie Trans Europees Netwerk Universiteit Twente Vierde Nota Extra Actualisering VINEX Woningbehoefteonderzoek Waardevol Cultuurlandschap Waterhuishoudingsplan Waterleidingmaatschappij Overijssel Wet op de Ruimtelijke Ordening
Streekplan Overijssel 2000+ met alle wijzigingen tot mei 2008
243