Provincie Zeeland
Streekplan Zeeland Herziening nieuwe economische dragers
Streekplan Zeeland Herziening nieuwe economische dragers
Vastgesteld door Provinciale Staten op 23 maart 2001
Inhoudsopgave
Provincie Zeeland
Blz. Deel A: Toelichting ............................................................................
5
1. Inleiding ..............................................................................................
5
2. Uitgangssituatie ...................................................................................
5
3. Modellen voor plattelandsontwikkeling ...................................................
5
4. Rapportage werkgroep nieuwe economische dragers ............................
6
5. Afweging ............................................................................................
6
6. Status en procedure ............................................................................
6
7. Standpuntbepaling over de ingediende bedenkingen ...............................
7
8. Ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven ...........................
9
9. Interimbeleid via de toepassing van artikel 19 WRO ................................
10
10. Handhaving .........................................................................................
10
11. Monitoring en evaluatie ........................................................................
10
12. Convenant ..........................................................................................
11
Deel B: Streekplanherziening .............................................................
12
Bijlagen ......................................................................................................
15
3
Deel A Toelichting 1. Inleiding De ongunstige economische situatie in de Zeeuwse landbouw in het algemeen en die in de akkerbouwsector in het bijzonder zal leiden tot aanzienlijke veranderingen op het platteland. Verbreding van de plattelandseconomie met nieuwe economische dragers is noodzakelijk, in combinatie met noodzakelijke investeringen in de kwaliteit van het landschap en in de recreatieve infrastructuur. In het op 28 april 2000 door Provinciale Staten vastgestelde uitvoeringsprogramma Vitaal Platteland Zeeland 2000 2006 wordt een aantal maatregelen opgesomd, die hieraan kunnen bijdragen. Deze streekplanherziening heeft specifiek betrekking op de noodzakelijke aanpassing van het planologisch instrumentarium om te kunnen komen tot verbreding van de plattelandseconomie. Het vergroten van de economische vitaliteit en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied gaan daarbij hand in hand. Gedeputeerde Staten hebben in samenspraak met het Bestuurlijk Consortium Vitaal Platteland en met de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten aan een werkgroep nieuwe economische dragers verzocht een planologische uitwerking te maken voor andere dan agrarische activiteiten in bestaande bebouwing in het landelijk gebied. Het eindrapport d.d. 30 maart 2000 van de werkgroep nieuwe economische dragers bevat een concrete handreiking aan de gemeenten ter verwerking in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Deze streekplanherziening beoogt de in het werkgroepsrapport uitgewerkte concrete handreiking voor een selectief planologisch beleid mogelijk te maken. Voorts wordt in deze streekplanherziening aangegeven, welke planologische mogelijkheden gelden voor die gemeenten, die kiezen voor een restrictief planologisch beleid voor het landelijk gebied.
2. Uitgangssituatie Bestaand beleid In het streekplan 1997 wordt enerzijds
Provincie Zeeland
ruimte geboden voor verbreding van agrarische bedrijven met niet agrarische neventakken. De provincie wil plattelandsvernieuwing stimuleren (actie SP 18). Anderzijds wordt in het streekplan vastgehouden aan het uitgangspunt om geen andere dan agrarische ontwikkelingen toe te staan in de agrarische gebieden. Het streekplan is niet duidelijk voor wat betreft het bieden van mogelijkheden voor passende functies voor vrijkomende agrarische gebouwen. Dat leidt tot interpretatieverschillen. In de Agenda voor Omgevingsbeleid van de provincie Zeeland van 1999 (Thema’s voor de Toekomst) zijn twee hoofddoelstellingen voor het platteland geformuleerd, namelijk: * het bevorderen en stimuleren van de economische vitaliteit van het platteland; * in directe samenhang daarmee zorgen voor investeren in een kwalitatief hoogwaardig Zeeuws landschap. Bestaande situatie Zowel uit landelijk onderzoek (Universiteit van Amsterdam; 1997) als uit onderzoek op Tholen/Sint Philipsland (LEI/Staringcentrum; 1998) blijkt, dat er op het platteland tal van niet-agrarische activiteiten plaatsvinden, ondanks dat het overheidsbeleid officieel terughoudend is. Het huidige (op papier) restrictieve beleid voor andere bedrijfsvormen op het platteland wordt in de praktijk zeker niet altijd gedragen en wordt - zoals de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten zelf heeft geconstateerd - evenmin consequent gehandhaafd. Vaak worden in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied de aanwezige niet-agrarische bedrijven achteraf gelegaliseerd. Het aantal agrarische bedrijven in Zeeland neemt jaarlijks af met enkele procenten en daardoor komen er regelmatig voormalige agrarische gebouwen op de markt beschikbaar. Er is een duidelijke belangstelling voor het wonen en werken in het landelijk gebied en dat leidt tot allerlei wensen voor alternatieve gebruiksvormen van bij de voormalige boerderijen behorende schuren en andere bijgebouwen. Het is voor ondernemers en kandidaat-kopers van gebouwen in het landelijk gebied niet
5
helder, of het op papier restrictieve beleid bij realisering van hun bedoelingen (ander dan agrarisch gebruik) zal leiden tot legalisatie achteraf of tot optredende acties (bestuursdwang etc.) van de overheid. Er vindt in de praktijk geen systematische selectie plaats van wel en niet toegestane bedrijvigheid op het platteland. Er worden tot nu toe bij nieuwe vestigingen in het landelijk gebied in het algemeen geen voorwaarden gesteld, die zijn gericht op ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
3. Modellen voor plattelandsontwikkeling Er zijn voor de gedachtenwisseling tussen overheden en maatschappelijke groeperingen over de te volgen planologische koers voor de ontwikkeling van het Zeeuwse platteland drie modellen beschreven. Dat betreft een restrictief model, een selectief model en een multifunctioneel model. De beschrijving van deze modellen is gevoegd bij de eindrapportage van de werkgroep nieuwe economische dragers. Daarnaar wordt kortheidshalve verwezen. Deze drie modellen zijn onder meer benut bij behandeling in de Provinciale Planologische Commissie, in de Provinciale Commissie Milieubeheer en Waterhuishouding en in de Statencommissies Economie en Ruimte, Milieu en Water. Er blijkt een brede steun te bestaan voor een selectief ontwikkelingsmodel voor het Zeeuwse platteland. In dit selectieve model worden - naast de bij de landbouw, natuur en recreatie passende functies - onder een aantal randvoorwaarden tevens kansen geboden voor geselecteerde kleinschalige vormen van ambachtelijke bedrijvigheid en dienstverlening. Als tegenprestatie voor planologische medewerking wordt van de ondernemer verlangd, dat er bij elke nieuwe economische drager een substantiële investering plaats vindt in de ruimtelijke kwaliteit.
6 4. Rapportage werkgroep nieuwe economische dragers In deze rapportage is een uitwerking op bestemmingsplanniveau van het selectieve ontwikkelingsmodel opgenomen. Het rapport bevat een concrete handreiking aan de gemeenten voor een positieve lijst van in het landelijk gebied in principe toegestane niet-agrarische bedrijvigheid, met een aantal modelvoorschriften en een modelcontract, dat wordt afgesloten met de ondernemer voordat de planologische procedure wordt gestart. In de rapportage wordt gemotiveerd, welke selectiecriteria aan de positieve lijst ten grondslag liggen. Ook andere niet in de positieve lijst genoemde bedrijfsvormen kunnen - als aan die criteria wordt voldaan - planologisch inpasbaar zijn. Bij elke aanvrage voor een nieuwe economische drager wordt de locatie op geschiktheid getoetst. Als die locatie in principe geschikt is, wordt van de ondernemer gevraagd een plan over te leggen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het rapport bevat een aantal concrete aanbevelingen om te komen tot een goede implementatie op provinciaal en op gemeentelijk niveau van het selectieve ontwikkelingsmodel.
5. Afweging De beleidsinzet van de provincie voor het landelijk gebied is geformuleerd in de Agenda voor Omgevingsbeleid van de provincie Zeeland (1999). In deze provinciale beleidsagenda gaat het onder meer om een combinatie van nieuwe economische dynamiek met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls voor het platteland. Gedeputeerde Staten hebben in samenspraak met de meest betrokken overheden en maatschappelijke organisaties (verenigd in het Bestuurlijk Consortium Vitaal Platteland) een uitvoeringsprogramma Vitaal Platteland Zeeland voor de jaren 2000 - 2006 opgesteld. Dat uitvoeringsprogramma is door Provinciale Staten op 28 april 2000 vastgesteld.
In dat uitvoeringsprogramma worden prioriteiten benoemd, die in onderlinge samenhang kunnen bijdragen aan een vitaal Zeeuws platteland, te weten: * verhogen van de kwaliteit van water, milieu, natuur en landschap in het landelijk gebied; * bevorderen van duurzame landbouw; * bevorderen diversificatie economische dragers; * bevorderen van de leefbaarheid op het platteland. Uit elk van die prioriteiten vloeien maatregelen voort, waarvoor de in het Bestuurlijk Consortium Vitaal Platteland verenigde overheden en maatschappelijke organisaties zich gezamenlijk willen inzetten. Voor het bevorderen van diversificatie economische dragers dient het ruimtelijke instrumentarium te worden aangepast. Van de drie modellen voor plattelandsontwikkeling (een restrictief, een selectief en een multifunctioneel model) past met name het selectief model prima bij het streefbeeld van combinatie van nieuwe economische dynamiek met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls voor het platteland. Het rapport van de werkgroep nieuwe economische dragers bevat een gedetailleerde uitwerking van dit selectieve planologische model. Het is een belangrijke handreiking aan de gemeenten ter verwerking in het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor het landelijk gebied. De provincie wil door herziening van het streekplan Zeeland het selectieve model voor het platteland met de daaraan gegeven uitwerking van de werkgroep nieuwe economische dragers in het ruimtelijke beleid integraal overnemen.
6. Status en procedure Het bieden van de mogelijkheid voor het voeren van een selectief ruimtelijk beleid leidt tot een herziening van het streekplan Zeeland op enige onderdelen. Deze streekplanherziening strookt met het provinciale milieu- waterhuishoudings- en verkeers- en vervoersbeleid. Met name door de keuze van de systematiek van selectie van de in het landelijk gebied passende bedrijvigheid (z.g. positieve lijst) en door de uitgebreide locatietoets, die bij iedere aanvrage voor
een nieuwe economische drager is voorzien in deze streekplanherziening, is de koppeling gelegd met de genoemde andere beleidssectoren. Over deze voorgenomen streekplanherziening zijn gehoord de Provinciale Planologische Commissie, de Provinciale Commissie Milieubeheer en Waterhuishouding en de Sociaal Economische Consultatiegroep. Alle drie commissies stemmen in principe in met de voorgenomen streekplanherziening. Zij hebben een aantal suggesties gedaan tot aanvulling en verduidelijking van de tekst. Deze suggesties hebben onder meer betrekking op een goede definitie van het begrip kleinschaligheid bij keuze voor het restrictieve model, een noodzakelijke deskundige toetsing van het plan tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, en bijzondere aandacht van de gemeenten bij cumulatie van verschillende activiteiten op dezelfde locatie of aan dezelfde weg. De gedane suggesties zijn in het onderhavige ontwerp verwerkt. De ontwerp streekplanherziening heeft ter visie gelegen vanaf 11 december 2000 tot en met 8 januari 2001. Gedurende deze periode van vier weken konden bij Gedeputeerde Staten schriftelijk bedenkingen inzake de ontwerp streekplanherziening worden ingebracht. Op 15 januari 2001 werd een openbare zitting gehouden, waarbij belanghebbenden en degenen, die hun bedenkingen tijdig hadden ingebracht van gedachten konden wisselen met de Statencommissie Ruimte, Milieu en Water over de ontwerp streekplanherziening. Op deze gedachtenwisseling wordt hierna verder ingegaan. Provinciale Staten beslissen omtrent vaststelling van de streekplanherziening. Tegen de beslissing van Provinciale Staten is geen bezwaar of beroep mogelijk. De herziening is namelijk niet aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht c.q. niet aan te merken als een concrete beleidsbeslissing in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Wil er sprake zijn van een dergelijk besluit dan dient er een voldoende mate van concreetheid te zijn.
7 Dat is in deze herziening niet het geval, want de beleidskeuze tussen een selectief of restrictief planologisch beleid voor het platteland is voorbehouden aan de gemeenten. Bovendien heeft - indien gemeenten kiezen voor een selectief beleid - de opsomming van bedrijfstypen in de positieve lijst een indicatief karakter. De gemeenten kunnen op planologische gronden in deze opsomming van bedrijfstypen muteren. Mogelijkheden voor bezwaar en beroep staan wel open wanneer het beleid inzake nieuwe economische dragers verder wordt geconcretiseerd door de Zeeuwse gemeenten in het kader van een bestemmingsplan.
7. Standpuntbepaling over de ingediende bedenkingen Er zijn bij Gedeputeerde Staten tijdig schriftelijk bedenkingen ingebracht tegen de ontwerp streekplanherziening door: a. de gemeente Terneuzen; b. de gemeente Goes; c. de heer T. de Winter te Hulst. Deze schriftelijke bedenkingen zijn hierna als bijlagen toegevoegd. Op 15 januari 2001 vond de gedachtenwisseling plaats met de Statencommissie Ruimte, Milieu en Water. De gemeenten Terneuzen en Goes en de heer De Winter voornoemd hebben van deze geboden gelegenheid voor gedachtenwisseling geen gebruik gemaakt. Tijdens deze gedachtenwisseling heeft de heer B. Kesselaar namens Handelmaatschappij Kesselaar B.V. te ‘s-Gravenpolder aandacht gevraagd voor de behoefte van zijn bedrijf om verder uit te breiden. Het verslag van de gedachtenwisseling d.d. 15 januari 2001 is bijgevoegd. Hierna wordt op elk van de schriftelijk ingediende bedenkingen en op het mondeling gedane verzoek van Handelmaatschappij Kesselaar B.V. ingegaan. a. Bedenkingen van de gemeente Terneuzen Gevreesd wordt voor aantasting van de kwaliteit van het landelijk gebied bij vestiging van de bedrijfsfuncties die zijn genoemd in de positieve lijst. Mede vanwege concurrentie-overwegingen moet het merendeel van de op de lijst ge-
noemde bedrijven worden gevestigd op een regulier bedrijventerrein. De gemeente wil bij het beoordelen van nieuwe economische dragers geen onafhankelijke deskundigen-commissie inschakelen. Voorts twijfelt de gemeente aan de praktische en juridische waarde van het modelcontract. Ad a. Standpunt van Gedeputeerde Staten De in het rapport van de werkgroep nieuwe economische dragers opgesomde bedrijfssoorten zijn zodanig geselecteerd, dat die in principe inpasbaar zijn in het landelijk gebied. Uiteraard vindt daarenboven door de gemeente bij elke aanvrage een uitgebreide locatietoets plaats zoals in het rapport is aangegeven. Daarmee is een verantwoorde planologische besluitvorming in het belang van de kwaliteit van het landelijk gebied verzekerd. Het staat de gemeenten vrij bij keuze voor het selectief model op planologische gronden bepaalde bedrijfstypen niet op de positieve lijst van het gemeentelijke bestemmingsplan voor het landelijk gebied op te nemen. De adviesrol van de toetsingscommissie nieuwe economische dragers beoogt te voorzien in deskundigheid, die direct verband houdt met de zorg voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Het plan van de ondernemer om in die ruimtelijke kwaliteit te investeren wordt op volwaardigheid getoetst door deze commissie. De Vereniging van Zeeuwse Gemeenten stelt deze commissie in, zodat alle gemeenten, die inspelen op het selectieve model daarmee hun voordeel kunnen doen. Het is en blijft de taak van de gemeente de planologische afweging te maken of een nieuwe economische drager ter plaatse passend is of niet. De praktische en juridische betekenis van het modelcontract heeft zijn nut bewezen bij het experiment landschapscampings. Verwezen wordt naar het vermelde hieromtrent op bladzijde 43 van het Ned-rapport. De bedenking van de gemeente Terneuzen geeft blijk van zorg voor de kwaliteit van het landelijk gebied.
Die zorg wordt door de provincie gedeeld. In dat verband wil de provincie nogmaals verzoeken aan de gemeente Terneuzen haar bestemmingsplan voor het landelijk gebied, dat dateert van 1975, integraal te herzien. De ontvangen bedenking van de gemeente Terneuzen geeft geen aanleiding tot wijziging van de ontwerp streekplanherziening. b. Bedenkingen van de gemeente Goes Het selectieve poldermodel wordt in principe door de gemeente Goes overgenomen. Onderschreven wordt tevens de keuzevrijheid van de gemeenten voor een restrictief of selectief ruimtelijk beleid. Ter voorkoming van aantasting van de waarden van het landelijk gebied pleit de gemeente Goes voor zorgvuldigheid in het toestaan van andere dan agrarische functies, onder meer door verplichte inschakeling van de toetsingscommissie nieuwe economische dragers, met een goede professionele bemensing en manier van werken van de commissie. Aan de hand van een tweetal praktijkvoorbeelden (zorgboerderij en zorgslachtplaats) wordt gepleit voor een flexibele toepassing van het selectieve model, met beleidsruimte voor de gemeente daaraan gestalte te geven. Ad b. Standpunt van Gedeputeerde Staten. De positieve waardering van de gemeente Goes om aan het landelijk gebied nieuwe impulsen te geven en daarbij te kiezen voor een selectief ruimtelijk beleid wordt door Gedeputeerde Staten op prijs gesteld. De provincie onderschrijft volledig, dat aan elke vestiging van een nieuwe economische drager een zorgvuldige afweging van het gemeentebestuur dient vooraf te gaan. Het kader daarvoor is in de streekplanherziening aangegeven. Het verplicht inschakelen van de toetsingscommissie is daarbij een belangrijk ijkpunt. In het convenant, dat de provincie, de VZG en de ZLTO op 29 januari 2001 hebben gesloten, is een en ander verder uitgewerkt. In de door de gemeente Goes bepleite flexibiliteit bij toepassing van het selec-
8 tieve model is voorzien in module 21 van het werkgroepsrapport (bladzijde 61). De NED-systematiek kan binnen de bandbreedte van module 21 ook worden toegepast op bedrijfssoorten, die niet in de positieve lijst zijn genoemd. De ontvangen bedenking van de gemeente Goes geeft geen aanleiding tot wijziging van de ontwerp streekplanherziening. c. Bedenkingen van de heer T. de Winter te Hulst De heer De Winter heeft bedenkingen tegen het uitsluiten van nieuwe economische dragers op landbouwbedrijven gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur. Deze EHS bedrijven dienen net zo goed levensvatbaar te blijven. Uitsluiting van die bedrijven van nieuwe kansen levert oneerlijke concurrentie op. Sommige niet agrarische activiteiten zouden juist zeer goed samen kunnen gaan met de ontwikkeling van de natuur. Ad c. Standpunt van Gedeputeerde Staten Zoals is aangegeven in het werkgroepsrapport nieuwe economische dragers zijn er in de zone ecologische ontwikkeling richtinggevend slechts enkele functies mogelijk. Dat betreft met name: natuur- en landschapsbeheer en een bezoekerscentrum. Die twee specifieke activiteiten dragen in positieve betekenis bij aan de realisatie van de hoofdfunctie natuur. Voorts zijn volgens de op dit punt gangbare jurisprudentie in alle streekplanzones rechtstreeks toelaatbaar - zonder dat daarvoor een planologische medewerking nodig is - de verkoop van eigen agrarische produkten en het verstrekken van logies en ontbijt in bestaande eet- en slaapvertrekken van de woning. Daarnaast behouden de in de EHS liggende grondgebonden agrarische bedrijven hun normale agrarische ontwikkelingsmogelijkheden. Dit specifieke ruimtelijke beleid voor de EHS biedt enerzijds de mogelijkheid van voortzetting van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en waarborgt en stimuleert anderzijds het behoud en de ontwikkeling van potentiële natuurwaarden. Slechts een zeer klein gedeelte van de Zeeuwse agrarische bedrijven (minder
dan 0,5%) ligt met het agrarisch bouwblok binnen de begrenzing van de EHS. De overheid heeft daarbij de inspanningsplicht deze bedrijven in zijn geheel op vrijwillige basis te verwerven, zodat de primaire natuurfunctie ten volle kan worden ontplooid. Een deel van deze agrarische bedrijven is al opgekocht ter realisering van de EHS. Sommige andere agrarische bedrijven vallen met (een deel van) hun cultuurgrond wel in de EHS, maar het agrarisch bouwblok valt buiten de EHS-grens. Die agrarische bedrijven krijgen door de streekplanherziening nieuwe economische dragers wel extra kansen. Bij het trekken van de EHS-grens is al de afweging gemaakt in welke gevallen het met het oog op de primaire natuurfunctie niet nodig is het agrarisch bouwblok daarin te betrekken en in welke gevallen dat nu juist wel wenselijk is. Deze beleidslijn trekken we door bij deze streekplanherziening nieuwe economische dragers door alleen een beleidsverruiming te stimuleren voor de agrarische bedrijven, die met hun bedrijfsgebouwen buiten de EHS zijn gelegen. Het landbouwbedrijf van de heer De Winter op het z.g. Groot Eiland te Hulst betreft een grondgebonden bedrijf van meer dan 100 hectare, dat inclusief de bedrijfsgebouwen binnen de EHS begrenzing valt. Dat houdt in, dat aan dit bedrijf door deze streekplanherziening geen extra ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. De bestaande agrarische ontwikkelingsmogelijkheden op het Groot Eiland worden door deze streekplanherziening niet aangetast. Het verschil in kansen tussen bedrijfsgebouwen binnen of buiten de EHS grens is inherent aan het waarborgende en stimulerende overheidsbeleid met betrekking tot de primaire natuurfunctie in deze streekplanzone. De ontvangen bedenking van de heer De Winter te Hulst geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerp streekplanherziening. d. Mondelinge inbreng van Handelmaatschappij Kesselaar B.V. te ‘s-Gravenpolder De heer B. Kesselaar zet uiteen, dat op zijn bedrijf van 300 ha zowel de teelt als de bewerking voor export plaats vindt
van plantuien en gladiolen. Er is extra bedrijfsruimte nodig, maar het bouwblok van 1 ha is al in een eerder stadium voor 75% bebouwd. De gemeente Borsele wil onder verwijzing naar het provinciale beleid niet meer meewerken aan verdere uitbreiding ter plaatse. De gemeente Borsele wijst op de mogelijkheid van verplaatsing van het bedrijf. Daardoor komt de handelsonderneming in de problemen. Gevraagd wordt wat de provincie daaraan kan doen. Ad d. Standpunt van Gedeputeerde Staten. Het bedrijf van de Fam. Kesselaar was oorspronkelijk een agrarisch grondgebonden bedrijf, waarbij in steeds grotere mate behoefte is ontstaan aan bebouwd oppervlak, door de opslag en verwerking van eigen geteelde agrarische producten, op de locatie Nieuw Hoondertsedijk 8 te ‘s-Gravenpolder. In 1993/1994 - toen had deze locatie nog een agrarisch bouwblok van 1 ha was er opnieuw extra bedrijfsruimte nodig. Het bouwblok was al voor 60% bebouwd. De onderneming heeft indertijd van de gemeente Borsele planologische medewerking gekregen om tot 75% van het bouwblok te mogen bebouwen. Daarbij is duidelijk te kennen gegeven, dat de gemeente niet meer zou meewerken aan verdere uitbreiding in de toekomst. De gemeente heeft de onderneming in overweging gegeven dat gegeven te betrekken bij de vraag of ter plaatse de bebouwing nog wel van 6000 m2 naar 7500 m2 zou worden uitgebreid met het oog op eventuele verdere groei van de onderneming. De ondernemer heeft er toen voor gekozen op de locatie Nieuw Hoondertsedijk 8 te blijven en de toegestane laatste uitbreidingsmogelijkheid te benutten. Al gauw daarna bleek, dat het bedrijf andermaal uit zijn jasje groeide, want al enige jaren probeert de onderneming tevergeefs bij de gemeente opnieuw uitbreiding van bebouwing te krijgen op deze locatie. Die verdere uitbreiding zit er niet in. Integendeel. In het bestemmingsplan landelijk gebied van de gemeente Borsele (vastgesteld 5.2.98, goedgekeurd door GS 22.9.98) is aan de locatie Nieuw Hoondertsedijk 8 van de Handelmaatschappij Kesselaar B.V. de bestemming
9 agrarisch hulp- en nevenbedrijf toegekend, met een maximale bebouwingsoppervlakte van 3000 m2. Het bedrijf ligt in het WCL gebied, waar de gemeente geheel terecht - kleinere maximum bebouwingsmaten hanteert voor dergelijke bedrijven dan elders. Uiteraard valt de extra bestaande oppervlakte van - in dit geval 4500 m2 - qua gebruiksmogelijkheden onder het overgangsrecht. Handelmaatschappij Kesselaar B.V. heeft in 1998 niet gereageerd op deze bestemmingsverandering. De gemeente Borsele heeft recentelijk een inventarisatie gemaakt van de bedrijven in WCL gebied, die in feite te groot zijn geworden. Van deze inventarisatie maakt het bedrijf van de Fam. Kesselaar deel uit. Er heeft tussen de gemeente Borsele en de ondernemer een gesprek plaatsgevonden over eventuele verplaatsing naar een minder gevoelige locatie, bij voorbeeld naar een bedrijventerrein. Naar het oordeel van Gedeputeerde Staten valt op deze beleidslijn van de gemeente Borsele niets af te dingen. Het gemeentelijke beleid strookt tevens met de filosofie zoals die is verwoord in de streekplanherziening nieuwe economische dragers. De kleinschaligheidsmaten van de bedrijven zoals die zullen voortvloeien uit deze streekplanherziening zijn in het geval van de handelsonderneming Kesselaar al lang en breed overschreden. Het is nu juist de bedoeling van de streekplanherziening om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Het blijkt, dat de Handelsonderneming Kesselaar voor de opslag van landbouwproducten een extra ruimtebehoefte heeft van 2500 m2. Nu al wordt op meerdere locaties van derden opslagruimte gehuurd. Er komen door de niet rooskleurige economische omstandigheden in de akkerbouw regelmatig bestaande bedrijfscomplexen op de markt. Het staat Handelmaatschappij Kesselaar B.V. vrij deze vrijkomende agrarische bouwblokken te verwerven en aldus te voorzien in de benodigde opslagcapaciteit. De streekplanherziening nieuwe economische dragers biedt daarvoor voldoende planologische kansen.
De mondeling ingebrachte reactie van de heer Kesselaar geeft geen aanleiding tot aanpassing van de ontwerp streekplanherziening.
8. Ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven Zowel bij keuze voor een restrictief als voor een selectief ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied geldt het uitgangspunt, dat de nu al bestaande gelegaliseerde niet-agrarische bedrijven in het buitengebied hun ontwikkelingsmogelijkheden in principe behouden. Dat wil zeggen, dat er voor deze al gevestigde bedrijven - ingekaderd in een brede planologische afweging - gelimiteerde uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen worden geboden. Mede op grond van de tot nu toe bestaande jurisprudentie is daarvoor een eenmalig uitbreidingspercentage tussen 5% en ten hoogste 20% gangbaar. Deze lijn wordt bij deze herziening om duidelijkheidsredenen in de streekplantekst opgenomen. Het behoort tot de taak van de gemeenten - zowel bij een restrictief als een selectief beleid - na te gaan, welke bestaande niet agrarische activiteiten in het landelijk gebied bestaan, waarbij onderscheiden kunnen worden de al gelegaliseerde en de niet gelegaliseerde bedrijvigheid. Voor wat betreft de niet gelegaliseerde niet agrarische bedrijvigheid kunnen de gemeenten een planologische beleidslijn vaststellen en implementeren. In daartoe geëigende gevallen zullen strijdige activiteiten moeten worden gestaakt. Voor wat betreft de wel gelegaliseerde niet agrarische bedrijvigheid liggen de bestaande bedrijfscontouren en de ontwikkelingsmogelijkheden vast in het desbetreffende bestemmingsplan. Uiteraard kunnen zowel de gemeente als de betrokken ondernemer stappen ondernemen om te bezien of er desgewenst kansen liggen voor verplaatsing van een in het landelijk gebied gevestigd
bedrijf naar een daarvoor aangewezen bedrijventerrein. De gemeente Tholen heeft verzocht om bij de implementatie van het nieuwe selectieve ruimtelijke beleid voor het landelijk gebied als pilotgemeente te fungeren. In overleg tussen de provincie en de gemeente Tholen is ervoor gekozen, dat deze pilotrol met name zal worden ingevuld voor wat betreft het te voeren ruimtelijke beleid voor al bestaande nietagrarische activiteiten in het landelijk gebied van Tholen. Daarbij zal de gemeente Tholen gebruik kunnen maken van de beschikbare inventarisatie, die het LEI/Staringcentrum in 1998 in deze regio heeft verricht. De gemeente Tholen wil - met instemming van de provincie - in haar ruimtelijke beleid opnemen, dat wanneer na een brede planologische afweging in principe de mogelijkheid wordt geboden aan een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het landelijk gebied om eenmalig ten hoogste 20% van de bestaande bedrijfsvloer oppervlakte uit te breiden, daarbij dezelfde systematiek toe te passen als bij de vestiging van een nieuwe economische drager. Dat houdt onder meer in, dat de planologische medewerking dan afhankelijk wordt gesteld van de bereidheid van de ondernemer om een contract met de gemeente te sluiten, waarin de maximale bedrijfsomvang wordt vastgelegd en waarin wordt aangegeven welke investeringen door de ondernemer in de ruimtelijke kwaliteit worden gedaan. Aangezien het momenteel niet duidelijk is, of een dergelijke voorwaarde bij al bestaande niet-agrarische activiteiten juridisch houdbaar is, wordt dat door middel van deze Thoolse pilot uitgetest. De provincie heeft daarvoor aan de gemeente Tholen uit de beschikbare middelen van het project vitaal platteland een bijdrage in de kosten van F 20.000 in het vooruitzicht gesteld. Het is uiteraard de bedoeling, dat de andere Zeeuwse gemeenten - als deze pilot succesvol zal blijken te zijn - daarmee hun voordeel zullen kunnen doen en dat zal dan kunnen leiden tot verdere winst voor de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.
10 9. Interimbeleid via de toepassing van artikel 19 WRO De Zeeuwse gemeenten hebben na het van kracht worden van de streekplanherziening de mogelijkheid over te gaan van het thans geldende restrictieve beleid op het selectieve ontwikkelingsmodel. Als voor die mogelijkheid wordt gekozen, dan dienen ook de daarbij behorende spelregels te worden gehanteerd. De bestemmingsplannen voor het landelijk gebied zullen dan overeenkomstig de systematiek van de werkgroepsrapportage nieuwe economische dragers worden aangepast. Zolang die aanpassing van de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied nog niet van kracht is, kunnen de gemeenten interimbeleid voeren met toepassing van de artikel 19 WRO procedure. Dat vergt een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing van de gemeente bij elke aanvrage voor een nieuwe economische drager, waaraan het gemeentebestuur wil meewerken. De provincie zal alleen een verklaring van geen bezwaar verstrekken, als de gemeente de systematiek van het werkgroepsrapport heeft gevolgd. Daarbij toetst de provincie in elk geval op de volgende onderdelen: * bij alle hoofdgroepen van de positieve lijst van het werkgroepsrapport (dat zijn: landbouw verwante functies, opslag, recreatieve functies, aan huis gebonden beroepen, medisch(verwant)e dienstverlening, overige dienstverlening, ambachtelijke landbouwprodukt verwerkende bedrijven, overige ambachtelijke bedrijven) wordt een uitgebreid locatie-onderzoek zoals bedoeld in het werkgroepsrapport - verricht door de gemeente. * bij alle hoofdgroepen van de positieve lijst van het werkgroepsrapport maakt het met de ondernemer gesloten modelcontract met bijbehorend plan tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het advies van de toetsingscommissie nieuwe economische dragers deel uit van de artikel 19 procedure en worden deze docu-
menten door de gemeente aan de provincie meegezonden bij het aanvragen van de verklaring van geen bezwaar. Gemeenten kunnen kiezen voor het selectieve ontwikkelingsmodel met de daaraan verbonden spelregels of voor het in deze streekplanherziening omschreven restrictieve beleid voor hun landelijk gebied. Gemeenten, die kiezen voor dat restrictieve beleid, worden geacht dat beleid ook consequent toe te passen. Zij kunnen zich niet ad hoc - bij voorbeeld door toepassing van artikel 19 WRO - beroepen op de nieuwe mogelijkheden en kansen, die het selectieve ontwikkelingsmodel te bieden heeft.
10. Handhaving In het werkgroepsrapport nieuwe economische dragers wordt aan dit belangrijke aspect aandacht geschonken. De gemeenten zullen hieraan verdere invulling moeten geven, door het opnemen van een handhavings-paragraaf in het bestemmingsplan en het opzetten van een geïntegreerde handhavingsstructuur in het landelijk gebied, met een deugdelijke controle en consequent optreden tegen ongewenste ontwikkelingen. Binnen het verband van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten wordt momenteel gewerkt aan een groeimodel, waarin de handhaving RO wordt ingebed in de bestaande structuur van het Provinciaal Milieu Overleg (PMO). Er zijn twee klankbordgroepen gevormd beneden en boven de Westerschelde die gemeenschappelijke RO handhavingskwesties inbrengen in de PMOstructuur. In dat kader worden de volgende onderwerpen aan de orde gesteld: * de actualisering van de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied, waaronder een handhavingsparagraaf en de handhavingsstrategie met als duidelijk speerpunt de nieuwe economische dragers; * de bij de gemeenten benodigde personele capaciteit en opleiding/bijscholing.
De Vereniging van Zeeuwse Gemeenten heeft geconstateerd, dat er nog veel te verbeteren valt aan een daadwerkelijke handhaving van de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Het nieuwe selectieve ontwikkelingsmodel houdt de opgave in voor de gemeenten daarvan serieus werk te gaan maken. Ook wanneer gemeenten kiezen voor het restrictieve model, zullen zij eveneens werk behoren te maken van een deugdelijke controle en handhaving van de niet in het restrictieve beleid passende activiteiten in het landelijk gebied. De resultaten van de ontwikkeling van een betere handhaving worden ook op rijks- en provinciaal niveau nauwlettend gevolgd en zullen worden betrokken bij de komende beleidsevaluatie omtrent nieuwe economische dragers.
11. Monitoring en evaluatie Het ontwikkelde selectieve poldermodel is een produkt van nauwe samenwerking tussen de direct betrokken overheden en maatschappelijke organisaties in Zeeland. Al deze partijen hebben gemeenschappelijke belangen bij een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling van het landelijk gebied, want de groene ruimte is voor een belangrijk deel medebepalend voor de kwaliteit van wonen, werken en recreëren in Zeeland. Werkende weg zal moeten blijken, of met dit nieuwe ruimtelijke instrumentarium de beoogde dubbele doelstelling voor het platteland - een economische versterking en een kwaliteitsverbetering wordt bereikt. Pas na verloop van enkele jaren kan worden gemeten welke nieuwe impulsen dit voor het Zeeuwse platteland heeft opgeleverd. Die meting kan goed worden verricht, wanneer de gemeenten een z.g. NEDbestand bijhouden en dat eventueel in VZG-verband bundelen. Voor wat betreft de beoogde ruimtelijke kwaliteitsversterking kan de vinger aan de pols worden gehouden via de door de VZG ingestelde toetsingscommissie. Deze commissie vervult tevens een belangrijke
11 functie bij de wenselijke uniforme toepassing van de NED-systematiek. Wij hebben het voornemen binnen twee jaar nadat de streekplanherziening van kracht is het beleid omtrent nieuwe economische dragers over de volle breedte in samenwerking met de VZG te evalueren. Kernvragen zullen daarbij zijn of de eerder bedoelde dubbele doelstelling is bereikt en hoe het gesteld is met de noodzakelijke verbetering van de handhaving van de RO - zowel bij keuze voor een selectief model als voor een restrictief model door de gemeenten - in het landelijk gebied. Binnen een jaar na de streekplanherziening wordt in een tussenevaluatie onderzocht of de NED-systematiek uit het werkgroepsrapport als zodanig werkbaar blijkt te zijn in de praktijk. Bij die tussenevaluatie kunnen onduidelijkheden en eventueel gebleken belemmeringen bij de implementatie worden weggenomen.
12. Convenant De provincie en de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten stimuleren, dat het gezamenlijk voorbereide nieuwe selectieve beleid ook op gemeentelijk niveau zal worden geïmplementeerd. Gemeenten, die kiezen voor een selectief planologisch beleid voor (een deel van) hun landelijk gebied, zijn gehouden daarbij de spelregels te hanteren zoals het werkgroepsrapport die formuleert en zoals die zijn verwerkt in de tekst van de streekplanherziening. Hoewel de provincie een duidelijke voorkeur heeft voor dit selectieve beleid, kunnen de gemeenten, die dat beleid niet willen overnemen, een restrictief ruimtelijk beleid voor het platteland blijven voeren. Omdat de tekst van het streekplan thans niet duidelijk is welke activiteiten passend worden geacht in een restrictief beleid, wordt in de streekplanherziening tevens verwoord, welke consequenties het heeft wanneer gemeenten kiezen voor een restrictief beleid voor het landelijk gebied. Aan de gemeenten is verzocht hun principekeuze voor ofwel een selectief
ofwel een restrictief beleid kenbaar te maken aan de provincie. Daarmee is inzicht ontstaan in de mate, waarin het in het werkgroepsrapport uitgewerkte selectieve ruimtelijke beleid ook inderdaad wordt doorgevoerd in het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor het landelijk gebied. Het is verheugend, dat zestien van de zeventien Zeeuwse gemeenten in principe kiezen voor een selectief ruimtelijk beleid. Dit wijst op een breed draagvlak bij de Zeeuwse gemeenten voor deze streekplanherziening en dat biedt een goed perspectief voor implementatie van de NED-systematiek in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Alleen de gemeente Terneuzen heeft (nog) niet voor dit selectieve beleid gekozen.
nemen daarmee de inspanningsverplichting op zich binnen twee jaar nadat het convenant is ondertekend hun beleid omtrent nieuwe economische dragers op te nemen in de voorschriften van de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Daarbij zullen de gemeenten in deze bestemmingsplanherzieningen voor het landelijk gebied bijzondere aandacht besteden aan (cumulatieve) automobiliteitseffecten, aan criteria voor de combinatie van verschillende niet-agrarische functies op dezelfde locatie en aan handhaving en controle van het nieuwe beleid. Deze onderwerpen dienen volgens het werkgroepsrapport nader door de gemeenten te worden ingevuld.
De Vereniging van Zeeuwse Gemeenten en de provincie hebben - onder het voorbehoud van vaststelling van de onderhavige streekplanherziening door Provinciale Staten - in een convenant nadere afspraken gemaakt over de instelling van een onafhankelijke toetsingscommissie nieuwe economische dragers. Deze toetsingscommissie krijgt als belangrijkste rol - op verzoek van de Zeeuwse gemeenten - te adviseren over het door de ondernemer ingediende plan tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De toetsingscommissie zal - evenals de al bestaande agrarische adviescommissie - ressorteren onder een door de VZG op te richten stichting advisering landelijk gebied. In het bestuur van deze stichting participeren de VZG, de provincie en de ZLTO. Er zal voor wat betreft de benodigde specifieke deskundigheid op het terrein van natuur en landschap en de streekeigen kenmerken van gebouwen en erven gebruik worden gemaakt van de stichting landschapsbeheer Zeeland. De provincie heeft zich verbonden een deel van de instellings- en opstartkosten en van de kosten van de verdere werkzaamheden van de toetsingscommissie ter hoogte van een bedrag van F 50.000 voor haar rekening te nemen. De overige kosten zijn voor rekening van de VZG. De Zeeuwse gemeenten, die kiezen voor het selectieve planologische beleid voor het landelijk gebied,
De provincie heeft toegezegd aan elke gemeente, die binnen twee jaar na ondertekening van het convenant de systematiek van de handreiking nieuwe economische dragers met een besluit van de gemeenteraad heeft verwerkt in het bestemmingsplan voor het landelijk gebied, een financiële tegemoetkoming in de plankosten te geven van F 10.000. Deze bijdrage wordt alleen gegeven als de desbetreffende gemeente beschikt over een recent (na 1.1.1996) vastgesteld integraal herzien bestemmingsplan voor het landelijk gebied. De bijdrage wordt eveneens verstrekt als de systematiek nieuwe economische dragers wordt verwerkt in een lopende integrale herzieningsprocedure. De tekst van het met de VZG en de ZLTO gesloten convenant is ter informatie bijgevoegd.
Deel B Streekplanherziening I. In paragraaf 3.8 wordt de tekst onder het kopje “Andere functies op het agrarisch bedrijf” in de tweede kolom op blz. 41 na de woorden “dan in andere regio’s” als volgt aangevuld: “De provincie streeft naar verbreding van de plattelandseconomie (plattelandsvernieuwing), onder meer door het stimuleren van kleinschalige selectieve bedrijvigheid in het landelijk gebied in directe samenhang met investeringen, die leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dat kan zowel als neventak op een agrarisch bedrijf als in bestaande gebouwen in het landelijk gebied, die aan de agrarische functie zijn onttrokken. In paragraaf 4.6.3 wordt dit principe verder uitgewerkt.” II. In paragraaf 4.3.4 wordt de tekst onder het kopje “Verblijfsrecreatie in ontwikkelingszones plattelandstoerisme” als volgt gewijzigd: De zin “In de overige ontwikkelingszones plattelandstoerisme kunnen mogelijkheden voor kleinschalige verblijfsvoorzieningen (orde van grootte 10 eenheden) geboden worden” wordt aangevuld met: “,mits de betrokken gemeente kiest voor een selectief planologisch beleid zoals bedoeld in paragraaf 4.6.3.” III. In paragraaf 4.3.4 wordt in de eerste kolom op blz. 63 na de woorden “en om een daarbij behorende bestemming” toegevoegd: “Verblijfsrecreatie buiten ontwikkelingszones plattelandstoerisme Ook buiten de ontwikkelingszones plattelandstoerisme kunnen - mits de betrokken gemeente kiest voor een selectief planologisch beleid zoals bedoeld in paragraaf 4.6.3 - kleinschalige verblijfsrecreatieve ontwikkelingen worden toegestaan, waarbij met name wordt gedacht aan verhuur van recreatieve appartementen (maximaal 5 eenheden) in monumentale of karakteristieke gebouwen, indien daarmee wordt bijgedragen aan het wenselijke behoud van deze gebouwen in het landelijk gebied. Deze mogelijkheid voor maximaal 5 recreatieve appartementen kan - mits de betrokken gemeente kiest voor
Provincie Zeeland
een selectief planologisch beleid zoals bedoeld in paragraaf 4.6.3 eveneens worden geboden als nevenactiviteit op een agrarisch bedrijf in aandachtsgebieden landschap en in zones agrarische ontwikkeling richtinggevend, indien de locatie is gelegen aan of in de directe nabijheid van een dagrecreatieve route. Gemeenten kunnen hieraan - bij voorbeeld via quotering - verdere invulling geven.” IV. In paragraaf 4.6.1. wordt na de zin: “In agrarische gebieden moeten vormen van niet-agrarische bebouwing en grondgebruik worden geweerd.” toegevoegd: “Dit uitgangspunt kan worden genuanceerd voor wat betreft het toestaan van nieuwe economische dragers in bestaande bebouwing, mits de betrokken gemeente kiest voor een selectief planologisch beleid zoals bedoeld in paragraaf 4.6.3.” V. In paragraaf 4.6.1. wordt na de zin: “Reeds bestaande niet-agrarische activiteiten behouden hun ontwikkelingsmogelijkheden.” toegevoegd: “Dat houdt in, dat in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied voor deze al gevestigde en gelegaliseerde bedrijven - ingekaderd in een brede planologische afweging - eenmalig gelimiteerde uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden, waarvoor een uitbreidingspercentage wordt gehanteerd van 5% maar nimmer meer dan 20% van de bestaande bedrijfsvloer oppervlakte. In sommige gevallen zal aan deze uitbreiding van de bestaande bedrijfsvloer oppervlakte geen planologische medewerking kunnen worden verleend. In dat geval kan de keuze worden gemaakt het bedrijf te vestigen op een daarvoor aangewezen bedrijventerrein.” VI. De tekst en het schema onder paragraaf 4.6.3. Vrijkomende agrarische bebouwing worden vervangen door: “4.6.3. Nieuwe economische dragers a. restrictief planologisch beleid Hoewel de provincie een duidelijke
12
voorkeur heeft voor een verbrede plattelandsontwikkeling volgens het hierna onder b geformuleerde selectieve beleid voor het landelijk gebied van Zeeland, kunnen gemeenten in hun planologisch beleid kiezen voor een restrictief beleid. Bij het restrictieve beleid geldt het uitgangspunt om alleen agrarische ontwikkelingen toe te staan in de agrarische gebieden. Andere dan agrarische bedrijvigheid dient voornamelijk plaats te vinden op de lokale en regionale bedrijfsterreinen. Voor wat betreft hergebruik van bestaande agrarische bebouwing of hergebruik van bestaande bebouwing, die aan de agrarische functie is onttrokken dient bij keuze voor een restrictief beleid te worden gezocht naar passende alternatieve kleinschalige functies met directe aansluiting bij de primaire hoofdfunctie en de ontwikkelingsrichting van het gebied: landbouw, recreatie, natuur. Nieuwe functies moeten tevens passen bij de aard van het landelijk gebied en de schaal van de bebouwing (geen uitbreiding), dienen geen belemmering te zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, dienen geen onevenredige schadelijke gevolgen te hebben voor natuur en landschap en dienen geen onevenredige toename van de automobiliteit tot gevolg te hebben. Deze toename van de automobiliteit mag vergelijkbaar zijn met het aantal verkeersbewegingen, dat een agrarisch bedrijf genereert. De streekplanzonering is bij het toestaan van andere functies van belang. In het hierna volgende schema wordt aangegeven welke hergebruiksmogelijkheden van (voormalige) agrarische opstallen binnen het restrictieve beleid voor het landelijk gebied kunnen worden toegestaan. Andere dan de in het schema genoemde bedrijfsvormen zijn bij keuze van het restrictieve beleid in het landelijk gebied niet mogelijk. Bedrijfswoningen dienen bij verlies van de oude functie een aangepaste bestemming te krijgen, waarbij dezelfde regels gelden als voor burgerwoningen in het buitengebied. Speciale aandacht dient in bestemmingsplannen besteed te worden aan beeld
13 bepalende, karakteristieke en monumentale woningen en bedrijfsgebouwen. Het zoeken naar passende functies is hier nadrukkelijk gewenst. De mogelijkheid van het toestaan van meer woningen in beeld bepalende, karakteristieke en monumentale bedrijfsgebouwen kan worden overwogen.
is het toenemende belang van de waarde van een kwalitatief hoogwaardig en aantrekkelijk platteland voor de “gebruiker”. Hieruit volgen volgens de Agenda voor Omgevingsbeleid twee hoofddoelstellingen.
Schema hergebruiksmogelijkheden van bedrijfsvormen in bestaande gebouwen bij keuze voor restrictief beleid. (binnen algemene beleidsuitgangspunten) streekplanzone
mogelijkheden
agrarische gebieden, aandachtsgebieden landschap, ontwikkelingszones plattelandstoerisme en kernrandzones
landbouw verwante functies, verkoop eigen geteelde agrarische produkten, stalling van boten en caravans
ecologische hoofdstructuur en aandachtsgebieden landschap
natuur- en landschapsbeheer en -educatie
ontwikkelingszones plattelandstoerisme
kleinschalige * dagrecreatieve voorzieningen
kernrandzones
kleinschalige * ambachtelijke bedrijvigheid
treekplanzone mogelijkheden * Het begrip “kleinschalige” in het schema bij keuze voor restrictief beleid kan niet verder gaan dan de koppeling aan de functies en de maximale bedrijfsvloeroppervlakte in m2 die bij deze bedrijfsvorm mogelijk is in een selectief planologisch beleid (zie hierna onder b). De wettelijke mogelijkheden voor kleinschalig kamperen (voorheen “kamperen bij de boer”) blijven ook bij keuze voor een restrictief planologisch beleid onverlet. b. verbrede plattelandseconomie: selectief planologisch beleid In de agenda voor Omgevingsbeleid van de provincie Zeeland van 1999 (Thema’s voor de Toekomst) is als streefbeeld voor het platteland geformuleerd: een duurzame ontwikkeling zowel in economisch, ecologisch als sociaal opzicht, met twee analysekernpunten voor het Zeeuwse plattelandsbeleid. Het eerste is dat de huidige agrarischeconomische activiteiten op het platteland onder druk staan. Het tweede punt
1. het bevorderen en stimuleren van de economische vitaliteit van het platteland. Economische vitaliteit op het platteland is van groot belang, ook voor de leefbaarheid, de sociale cohesie, landschap en ecologie. Een voorwaarde voor economische vitaliteit is dat in het plattelandsbeleid de ondernemer de ruimte krijgt om in te spelen op vernieuwing en verandering. 2. in directe samenhang daarmee het zorg dragen voor en investeren in een kwalitatief hoogwaardig Zeeuws landschap. Met instandhouding van het bundelingsprincipe van bedrijvigheid op de lokale en regionale bedrijfsterreinen worden er aanvullend hierop in het landelijk gebied mogelijkheden voor kleinschalige selectieve bedrijfsvormen geboden, mits dat gepaard gaat met een substantiële investering in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het kan zowel gaan om een niet agrarische neventak op een agrarisch bedrijf teneinde aanvulling op
het agrarisch basisinkomen te genereren, als om hergebruik van bestaande gebouwen, waarvan het agrarische gebruik is beëindigd. Passende kleinschalige bedrijvigheid in het landelijk gebied kan zowel betrekking hebben op functies, die direct aansluiten bij de primaire hoofdfunctie en de ontwikkelingsrichting van het gebied (landbouw verwante functies, natuur- en landschapsbeheer en -educatie, stalling van boten en caravans, kleinschalige dagrecreatieve functies) als op functies, die wat verder verwijderd zijn van die primaire hoofdfunctie, maar wel een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de economische revitalisering en aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Dat betreft dan met name: andere vormen van opslag, verblijfsrecreatieve functies, ambachtelijke landbouwprodukt verwerkende bedrijvigheid, aan huis gebonden beroepen, de medisch (verwant)e dienstverlening, overige dienstverlening en overige ambachtelijke bedrijvigheid. Bij elk van deze passende vormen van kleinschalige bedrijvigheid geldt, dat de toelaatbaarheid afhankelijk is van de streekplanzonering en van de functie, waaraan de nieuwe bedrijfsvestiging wordt gekoppeld en dat per bedrijfsvorm maximale bedrijfsvloer oppervlaktematen gelden. Voor wat betreft deze streekplanzonering, functiekoppeling en maximale maten met de bijbehorende planmodules en het modelcontract is richtinggevend hetgeen hierover is opgenomen in het rapport van 30 maart 2000 van de werkgroep nieuwe economische dragers. De in het werkgroepsrapport opgenomen positieve lijst bevat een opsomming van in het landelijk gebied passende bedrijfsvormen. Deze opsomming heeft een indicatief karakter met de mogelijkheid voor de gemeenten daarvan op planologische gronden af te wijken. Voorts gelden per locatie van de nieuwe functie meer specifieke criteria, waaraan moet worden voldaan voordat met een vrijstellings- of wijzigingsprocedure volgens de wet RO kan worden gestart: * de bedrijfsvestiging dient aan de milieunormen volgens de wet milieubeheer te voldoen; * de bedrijfsvestiging mag niet hoger scoren dan de categorie van de VNG-
14 bedrijvenlijst zoals omschreven in module 15 van de modelvoorschriften van het werkgroepsrapport; * de bedrijfsvestiging moet voldoen aan de eisen, die de waterbeheerder volgens de wet verontreiniging oppervlaktewateren stelt aan de afvalwaterlozing; * de bedrijfsvestiging mag geen onevenredige schadelijke gevolgen hebben voor natuur en landschap; * de bedrijfsvestiging mag geen belemmering opleveren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven; * de bedrijfsvestiging mag geen onevenredige toename van de automobiliteit tot gevolg hebben; deze toename mag vergelijkbaar zijn met het aantal verkeersbewegingen, dat een agrarisch bedrijf genereert. Voorafgaand aan de vrijstellings- of wijzigingsprocedure volgens de wet RO moet zeker worden gesteld, dat de ondernemer substantieel zal bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij geldt een in de gehele provincie uniform geldbedrag - zoals
aangegeven in module 19 van de modelvoorschriften van het werkgroepsrapport - als belangrijke indicator, uitgedrukt in een bepaald percentage van de taxatie onroerend zaak belasting.De ondernemer maakt daarvoor een plan voor de lokatie van de bedrijfsvestiging, waarvan deel kunnen uitmaken: 1. landschaps- en natuurontwikkeling; 2. sanering van de bebouwing; 3. verbetering van de uitstraling van het erf en de bebouwing, of een combinatie van deze drie elementen. Het plan tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt getoetst door een onder verantwoordelijkheid van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten functionerende deskundigencommissie, die de gemeenten adviseert over de kwalitatieve volwaardigheid van deze verbeteringsplannen. Tussen de gemeente en de ondernemer wordt - voordat de planologische procedure wordt gestart - een (model)contract gesloten, waarin wordt vastgelegd, dat de bedrijfsvestiging kleinschalig van
opzet moet blijven en waarbij - onder verwijzing naar het door de gemeente geaccordeerde plan van de ondernemer tevens wordt geconcretiseerd, welke voorzieningen de ondernemer treft ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een ondernemer niet bereid is dit (model) contract aan te gaan, dan wordt geen planologische medewerking verleend en zal de ondernemer naar een vestiging op bij voorbeeld een bedrijventerrein moeten uitzien.” VII. In paragraaf 4.7 wordt de zin: “Met name vrijkomende agrarische bebouwing kan hier optimaal benut worden.” vervangen door: “De bestaande bebouwing in kernrandzones kan - mits de betrokken gemeente kiest voor een selectief planologisch beleid zoals bedoeld in paragraaf 4.6.3 - hiervoor optimaal worden benut.” Vastgesteld door Provinciale Staten op 23 maart 2001.
Bijlagen
Provincie Zeeland
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28