Faunabeheerplan Overijssel Maatwerk voor mens en dier 2009-2014
Faunabeheerplan 2009 - 2014 Faunabeheereenheid Overijssel Maart 2009
Pagina 1 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Faunabeheerplan Overijssel
Opdrachtgever:
Stichting Faunabeheereenheid Overijssel Postbus 126 7400 AC Deventer 0570-662843
Opdrachtnemer:
IPC Groene Ruimte BV Business Unit Advies Postbus 393 6800 AJ ARNHEM 026 – 3550100 www.ipcgroen.nl
Projectnummer:
A03036
Projectleider:
Ing. R.H.J. Borst
Opgesteld door Ing. R. Schoon Ing. R. Borst
Gecontroleerd Ing. R. Sprong
Datum 26-3-2009
Foto voorkaft: R. Borst
Pagina 2 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Inhoudsopgave Onderwerp Inleiding Omschrijving werkgebied faunabeheereenheid Bewoningskernen Steden en dorpen Infrastructuur Rijkswegen Provinciale en gemeentelijke wegen Waterwegen Overjge wateren Grote natuurgebieden Agrarisch grondgebruik Natura 2000 gebieden Provinciaal beleid Beleid Rijksbeleid Provinciaal Beleid Beleid faunabeheereenheid Gegevens Algemene gegevens Kwantitatieve gegevens Weidevogels Korhoen Provinciaal beleid Doelstellingen Algemeen Duurzaam beheer art 10 lid 6 Beheer Soorten beheer en schade bestrijding Uitwerking van het beheer per soort Toelichting op uitvoering beheer per soort Uitgangspunten voor beheer op hoofdlijnen Overwinterende ganzen Algemeen Voorkomen Leefgebied Provinciaal beleid Doelstelling beheer Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van het beheer Uitvoering beheermaatregelen Overzomerende ganzen Algemeen Andere vestigingsgebieden Gebiedsgerichte dynamische implementatie Beheermaatregelen Schade Smient Algemeen Leefgebied Provinciaal beleid Doelstelling beheer Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van het beheer Uitvoering beheermaatregelen Pagina 3 van 118
hoofdstuk 1 2 2.1 2.1.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3 2.4 2.5 2.5.1 3 3.1 3.2 3.3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.4.1 5 5.1 5.2 6 6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.7 6.2.8 6.2.9 6.3 6.3.1 6.3.1 6.3.1 6.3.1 6.3.2 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4 6.4.5 6.4.6 6.4.7 6.4.8 Definitief
pagina 6 -10 11-16 11 11 11 11 11 11 12 12 12 14 15 17-21 17 17 18 22-26 22 22 22 24 26 27-30 27 27 31-32 31 31 31 32 33-39 33 34 34 35 35 37 37 38 40-43 40 41 41 42 43 44-47 44 44 44 44 45 45 46 46
donderdag 26 maart 2009
Knobbelzwaan Algemeen Voorkomen Provinciaal beleid Doelstelling beheer Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van het beheer Ree Algemeen Provinciaal beleid Doelstelling beheer Draagkracht Gewenste stand Beheermaatregelen Plaats van afschot Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Vos Inleiding Algemeen Provinciaal beleid Doelstelling Beheermaatregelen Toelichting Periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Roek Algemeen Provinciaal beleid Doelstelling Gewenste stand Beheermaatregelen Plaats en periode van de beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering van de beheer maatregelen Wild Zwijn Algemeen Provinciaal beleid wild zwijn Doelstelling Beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Zwarte kraai Algemeen Provinciaal beleid zwarte kraai Doelstelling Gewenste stand Beheermaatregelen Periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Wilde eend Provinciaal beleid wilde eend Doelstelling Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Pagina 4 van 118
6.5 6.5.1 6.5.2 6.5.4 6.5.5 6.5.6 6.5.7 6.5.8 6.6 6.6.1 6.6.2 6.6.3 6.6.4 6.6.5 6.6.6 6.6.7 6.6.8 6.6.9 6.7 6.7.1 6.7.2 6.7.3 6.7.4 6.7.6 6.7.7 6.7.8 6.7.9 6.7.10 6.8 6.8.1 6.8.2 6.8.3 6.8.4 6.8.4 6.8.5 6.8.6 6.8.7 6.9 6.9.1 6.9.2 6.9.3 6.9.4 6.9.5 6.10 6.10.1 6.10.2 6.10.3 6.10.4 6.10.5 6.10.6 6.10.7 6.10.8 6.11 6.11.2 6.11.3 6.11.4 6.11.5 6.11.6 6.11.7 Definitief
48-51 48 48 49 49 50 50 51 52-60 52 53 54 54 57 57 59 59 60 61-65 61 61 61 62 64 64 64 65 65 66-70 66 66 66 67 68 69 69 70 71-72 71 71 71 71 72 73-75 73 73 73 74 74 75 75 75 76-79 76 76 77 78 78 79 donderdag 26 maart 2009
Konijn Algemeen Provinciaal beleid konijn Doelstelling Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Haas Algemeen Provinciaal beleid haas Doelstelling Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Spreeuw Algemeen Provinciaal beleid spreeuw Doelstelling Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Steenmarter Algemeen Provinciaal beleid steenmarter Doelstelling Beheermaatregelen Plaats en periode inzet beheermaatregelen Effectiviteit van de beheermaatregelen Uitvoering beheermaatregelen Holenduif en meerkoet Algemeen Provinciaal beleid Doelstelling Beheer exoten en verwilderde dieren Ontsnapte dieren Monitoring en uitvoering Inleiding Monitoring van fauna Schatten van de relatieve aantallen Schatting op basis van steekproeven Monitoring van de in het plan genoemde soorten Literatuurlijst Samenvatting evaluatie Fauna Beheer Plan Overijssel 2004-2009
Pagina 5 van 118
Definitief
6.12 6.12.1 6.12.2 6.12.3 6.12.4 6.12.5 6.12.6 6.12.7 6.13 6.13.1 6.13.2 6.13.3 6.13.4 6.13.5 6.13.6 6.13.7 6.14 6.14.1 6.14.2 6.14.3 6.14.4 6.14.5 6.14.6 6.14.7 6.15 6.15.1 6.15.2 6.15.3 6.15.4 6.15.5 6.15.6 6.15.7 6.16 6.16.1 6.16.2 6.16.3 6.17 6.17.1 7 7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.3
80-82 80 80 80 80 81 81 81 83-85 83 83 83 83 84 84 84 86-89 86 86 86 87 87 88 88 90-91 90 90 90 90 90 91 91 92 92 92 92 93-95 95 96-97 96 96 96 96 97 98-100 101-109
donderdag 26 maart 2009
Inleiding Stichting Faunabeheereenheid Overijssel Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben bij besluit van 6 januari 2004, kenmerk LNL/2003/1566, de stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel erkent als samenwerkingsverband van jachthouders voor het hele grondgebied van Overijssel. De taken en verantwoordelijkheden van de faunabeheereenheid staan vermeld in de artikelen 29 en 30 van de Flora- en faunawet, en het Besluit Faunabeheer. De Stichting Faunabeheereenheid Overijssel met daarin vertegenwoordigd: -
-
-
Particulier grondbezit: Overijssels Particulier Grondbezit (OPG); Landbouw: Land en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord), Nederlandse Vakverbond van Varkenshouders (NVV) en Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV); Terreinbeherende organisaties: Landschap Overijssel (LO), Staatsbosbeheer Flevoland-Overijssel (SBB) en de Vereniging Natuurmonumenten (NM); Jacht en beheer: Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV), de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG) en de Vereniging Het reewild (VHR)
Neemt een sleutelpositie in bij de voorbereiding en uitvoering van planmatig, duurzaam faunabeheer in de provincie Overijssel. Deze draagt hierdoor in hoge mate bij aan het behoud en de ontwikkeling van een gezonde en diverse faunastand. Daarbij draagt de faunabeheereenheid zorg voor een gedegen afweging van belangen van de participerende partijen in een gezamenlijk faunabeheerplan voor de toekomst. Werkgebied Het werkgebied waarop dit plan betrekking heeft is de gehele provincie Overijssel. Het werkgebied van de faunabeheereenheid is gebiedsdekkend en onderverdeeld in Wildbeheereenheden (WBE’s), die uitvoering geven aan faunabeheer (zie figuur 1). In het werkgebied van de faunabeheereenheid bevindt zich grondgebied van een aantal organisaties die niet zijn aangesloten bij de faunabeheereenheid. In hoofdzaak zijn dit gebieden van Provincie, Waterschappen, gemeenten (woonkernen), Nederlandse spoorwegen/Pro-rail, Domeinen/Rijkswaterstaat, en nutsbedrijven. Deze organisaties vallen ex artikel 5 van het Besluit Faunabeheer wel onder de werking en regelgeving van dit faunabeheerplan. De faunabeheereenheid zal met deze organisaties afspraken maken voor uitvoering van het faunabeheer op WBE-niveau. Een uitzondering hierop is vliegveld Twente dat niet onder de werking van dit faunabeheerplan valt. De faunabeheereenheid zal met vliegveld Twente afstemming zoeken voor de uitvoering van het faunabeheer en staat voor om vliegveld Twente op te nemen als werkgebied van de WBE Lonneker. Binnen de begrenzing van de werkgebieden zijn door de WBE´s ook de gemeenten meegenomen. Hierdoor is het voor gemeentebesturen mogelijk de uitvoering van maatregelen voor schadebestrijding te doen uitvoeren door de WBE´s waarbinnen de gemeente ressorteert.
Pagina 6 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Figuur 1: Grenzen WBE´s in de provincie Overijssel
Pagina 7 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Duur van het faunabeheerplan Het faunabeheerplan geldt voor de periode 1 september 2009 tot en met 31 augustus 2014. Gezien de stand en het ontwikkelen van inzicht kan het gewenst zijn het plan tussentijds aan te passen. Ontheffingen Alvorens ontheffing of aanwijzing aan de FBE kan worden afgegeven ex artikel 68 en/of 67 van de Flora- en faunawet moet voldaan worden aan een aantal eisen die gesteld zijn in de Flora en faunawet. Een van die eisen is dat er een faunabeheerplan moet zijn. Dit is, zoals hieronder weergegeven, vastgelegd in artikel 30 van de Flora en faunawet. Artikel 30 (Flora en faunawet) 1. Voor zover krachtens de artikelen 67 of 68 faunabeheerplannen worden geëist, behoeven deze de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, ·gehoord het Faunafonds. 2. Bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur worden regels gesteld waaraan faunabeheerplannen dienen te voldoen teneinde voor goedkeuring in aanmerking te kunnen komen. 3. De regels, bedoeld in het tweede lid, betreffen in ieder geval: a. de omvang en begrenzing van het gebied waarop het faunabeheerplan betrekking heeft; b. het duurzaam beheer van diersoorten in dat gebied; c. de aard, omvang en noodzaak van de te verrichten handelingen ten aanzien van die diersoorten en d. de wijzen waarop en de perioden waarin, onderscheiden naar die diersoorten, die handelingen worden verricht. 4. Faunabeheerplannen die de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeven, worden door Gedeputeerde Staten voor een ieder ter inzage gelegd op het provinciehuis. Zoals in artikel 30 onder 2 is gesteld zijn er bij Algemene Maatregel van Bestuur verder regels gesteld waaraan een faunabeheerplan moet voldoen. Deze Algemene Maatregel van Bestuur is op 28 november 2000 afgekondigd in de Staatscourant (Besluit van 28 november 2000, houdende regels ten aanzien van faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (Besluit Faunabeheer)
Pagina 8 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Ten aanzien van de uitgeschreven toestemmingen tot gebruik van de ontheffingen houdt de FBE een digitaal register bij. Dit register is ten allen tijde toegankelijk voor de provincie. Verder zal de FBE ter stond een lijst met namen en adressen van de ontheffinggebruikers aan de provincie, team handhaving, zenden. Gelet op de wettelijke plicht tot terugrapportage wordt Gedeputeerde Staten in de gelegenheid gesteld een toetsingsmoment over de voortgang en de afgegeven ontheffingen te hebben. Redelijk is dat dit moment na een termijn van 2 maanden na de uiterste datum van de verplichte terugrapportage valt. In het Besluit Faunabeheer wordt in artikel 10 een dertiental punten opgesomd waaraan een faunabeheerplan moet voldoen alvorens deze kan worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Artikel 10 (Besluit faunabeheer) Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens: a. de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid; b. een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven; c. kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar; d. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de in onderdeel c bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de wet die zouden worden geschaad indien niet tot beheer zou worden overgegaan; e. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel d bedoelde belangen in de vijf jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad; f. de gewenste stand van de in onderdeel c bedoelde diersoorten; g. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel f, te bereiken; h. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel e, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel d bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen; i. voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen; j. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden; k. de mogelijkheid en de voorwaarden om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel j omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is;
Pagina 9 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
l. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen; m. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald
Pagina 10 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Leeswijzer In dit plan wordt het faunabeheer in het werkgebied van de faunabeheereenheid beschreven waarbij de Flora- en faunawet, de Nota Beleidsregels Faunabeheer Provincie Overijssel (versie september 2008) het Beleidskader Faunabeheer en het Besluit Faunabeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de beleidsregels van het Faunafonds kaderstellend zijn. Voor de opbouw van het faunabeheerplan zijn zowel de handreiking faunabeheerplan als de ervaringen met het gebruik van het faunabeheerplan 2004 – 2009 als uitgangspunt genomen. De nadere uitwerking van het beheer per soort is uitgewerkt op basis van artikel 10 van het besluit faunabeheer. De beschrijving, ex artikel 10 lid e van dit besluit, van de mate waarin de belangen in de vijf jaren voorafgaand aan dit faunabeheerplan zijn geschaad is weergegeven in de samenvatting van de evaluatie welke als bijlage bij dit plan is gevoegd. In hoofdstuk 1 is de samenstelling van de faunabeheereenheid en haar werkgebied beschreven, en is ook de duur van het faunabeheerplan aangegeven. Het werkgebied van de faunabeheereenheid is vervolgens specifiek uitgewerkt in hoofdstuk 2, en is als zodanig gebruikt als basis voor de gebiedsuitwerking. In hoofdstuk 3 is op basis van het rijksbeleid en het provinciaal beleid nader invulling gegeven aan het beleid van de faunabeheereenheid voor onderliggend faunabeheerplan. Waar in dit plan over schade wordt gerept, dan wordt daar een schade van € 250,- per geval bedoeld op basis waarvan de Provincie ontheffing kan verlenen (Nota beleidsregels faunabeheer Provincie Overijssel; versie september 2008). Hoofdstuk 4 benoemt de organisaties die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit plan. De doelstellingen van de faunabeheereenheid worden beschreven in hoofdstuk 5. Het beheer per soort wordt specifiek omschreven in hoofdstuk 6. Tenslotte staan in hoofdstuk 7 de monitoring van soorten, effecten en beheermaatregelen omschreven.
Pagina 11 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
2
Korte omschrijving werkgebied van de faunabeheereenheid
2.1Bewoningskernen
2.1.1 Steden en dorpen Kenmerkend aan de kernen in Overijssel is de grote concentratie steden in de zuidoosthoek van de provincie. Hier vormen de steden Almelo, Hengelo, Borne, Enschede en Oldenzaal een dicht bebouwt gebied (stadsgewest). Enkele grote steden in de overige delen van Overijssel zijn Zwolle (provinciale hoofdstad), Kampen en Deventer, die vlak tegen de grens met Gelderland aanliggen, en Steenwijk in het noorden van de provincie.
2.2Infrastructuur
2.2.1 Rijkswegen De belangrijkste rijkswegen die de provincie Overijssel doorsnijden zijn: A28: Zwolle – Amersfoort A1: Deventer – Duitse grens A50: Arnhem – Zwolle A35: Almelo – Enschede A32: Staphorst – Heerenveen De A1 en de A28 vormen belangrijke verbindingen naar het westen en het noorden van Nederland, de A50 vormt de hoofdverbinding in de west -oost richting. Met name de A1 vormt en belangrijke verkeersader met een hoge verkeersintensiteit.
2.2.2 Provinciale en gemeentelijke wegen In Overijssel bevindt zich een uitgebreid netwerk van provinciale wegen. Vooral in het oostelijk deel van de provincie in het gebied tussen Rijssen – Tubbergen – Denekamp – Haaksbergen komt een hoge dichtheid aan wegen voor. Het midden van de provincie (Deventer – Zwolle – Hardenberg – Rijssen) telt maar enkele provinciale wegen die de grotere kernen met elkaar verbinden. Het noordelijke deel van Overijssel telt een gemiddelde dichtheid van provinciale wegen die voornamelijk aansluiten op de aangrenzende provincies (Drenthe, Friesland en Gelderland). Sinds de overname van provinciale wegen door de gemeenten liggen er tegenwoordig ook veel gemeentelijke wegen in het werkgebied van de faunabeheereenheid.
2.2.3 Waterwegen De belangrijkste waterwegen in Overijssel zijn het Twentekanaal (Enschede – Zutphen) en het Overijssels kanaal (Zwolle – Vroomshoop – Almelo). Laatstgenoemd kanaal bevat meerdere aftakkingen, onder andere in zuidelijke richting naar Deventer, en in noordelijke richting naar Gramsbergen. Deze zijtak wordt ook kanaal Almelo – De Haandrik genoemd. Verder zijn het Meppelerdiep, de Vecht (Ommen monding) en het Zwarte Water als natte infrastructuur te noemen.
Pagina 12 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
2.2.4 Overige Wateren Naast de hierboven genoemde waterwegen die van belang zijn voor de scheepvaart, al dan niet recreatief, zijn er ook een aantal wateren te duiden die van belang zijn voor natuur, waterbeheer en de landbouw. De belangrijkste in deze zijn de Reest, de Overijsselse vecht, de Dinkel, de IJssel en het Zwarte Water.
2.3 Grote natuurgebieden De grote natuurgebieden in Overijssel zijn als volgt te typeren: Hoogveenrestanten De hoogveenrestanten zijn tijdens de grootschalige veenafgravingen van de 19e eeuw gespaard gebleven. Zij komen in de oostelijke helft van de provincie voor. Voorbeelden van dergelijk hoogveenrestanten zijn het Haaksbergerveen, het Witteveen, de Engbertsdijksvenen en het Wierdenseveld. Laagveengebieden Door het afgraven van het laagveen in het noordwesten van Overijssel zijn grote complexen van petgaten en legakkers ontstaan. Hier bevinden zich tegenwoordig grote natte natuurgebieden. De gebieden de Weerribben, de Wieden en de Olde Maten In Noord West Overijssel zijn de belangrijkste representanten van dit type natuurgebied. Bos- en heidegebied In Overijssel komen veel natuurgebieden voor die uit droge bos- en heidegebieden bestaan. Deze zijn vooral te vinden op de grote stuwwallen zoals de Sallandse Heuvelrug en de Lemelerberg.
2.4 Agrarisch grondgebruik Zowel de lage natte polders en laagveenontginningen als op de overige drogere gronden van Overijssel is de melkveehouderij de grootste agrarische tak. De varkens - en pluimveehouderij komen meer in de oostelijke helft van de provincie voor. In heel Overijssel wordt veel snij - en korrelmaïs ten behoeve van de veehouderij verbouwd. In de regio Hardenberg en Steenwijk komen concentraties van pure akkerbouw voor de belangrijkste gewassen zijn aardappelen, suikerbieten, granen en in toenemende mate bloembollen. Naast de gangbare akkerbouw komen ook tuinbouw, boomteelt en vollegronds groenteteelt steeds meer voor. Voor de groente teelt is dat de regio Kampen en voor de boomteelt de regio Twente.
Pagina 13 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Figuur 2: Landschapstypen in Overijssel Pagina 14 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
2.5 Natura 2000 gebieden Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogelen/of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor een omschrijving en de geldende doelstellingen voor het betreffende Natura 2000 gebied wordt verwezen naar de site van het Ministerie van LNV (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000). In figuur 3 is de ligging weergegeven van het betreffende Natura 2000 gebied in de provincie Overijssel. In de Provincie Overijssel zijn 25 gebieden begrensd als Natura 2000 gebied, het betreft: Gebied VRL) Aamsveen Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek Bergvennen & Brecklenkampse Veld Boddenbroek Boetelerveld Borkeld Buurserzand & Haaksbergerveen Dinkeldal Engbertsdijksvenen Ketelmeer & Vossemeer Landgoederen Oldenzaal Lemselermaten Lonnekermeer Olde Maten & Veerslootslanden Sallandse Heuvelrug Springendal & Dal van de Mosbeek Uiterwaarden IJssel Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht Vecht- en Beneden-Reggegebied Veluwerandmeren Weerribben Wieden Wierdense Veld Witte Veen Zwarte Meer
Habitat- of Vogelrichtlijn (HRL of HRL HRL HRL HRL HRL HRL HRL HRL HRL VRL HRL HRL HRL HRL HRL, VRL HRL HRL, VRL HRL, VRL HRL HRL, VRL HRL, VRL HRL, VRL HRL HRL HRL, VRL
(Bron: Ministerie van LNV)
Pagina 15 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
2.5.1 Provinciaal beleid Ontheffingen, die Gedeputeerde Staten in het kader van de Flora- en faunawet voor beheer en schadebestrijding hebben verleend, zullen in het kader van bestaand gebruik worden getoetst aan de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000 gebied. Indien bestaand gebruik geen negatieve effecten heeft op de Natura 2000 instandhoudingsdoelen waarvoor het gebied is aangewezen, is dit bestaande gebruik toegestaan. Indien er wel negatieve effecten zijn dan is dit gebruik vergunningplichtig, tenzij in het beheerplan is aangegeven op welke wijze beheer en schadebestrijding zonder vergunning kan worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor beheer en schadebestrijding op basis van de landelijke en provinciale vrijstellingen. Nieuwe activiteiten met betrekking tot beheer en schadebestrijding zullen moeten worden beoordeeld op de effecten die deze op de instandhoudingsdoelen hebben. Indien er sprake is van een negatief of verstorend effect op de beschermde soorten en habitats (aangewezen waarden) dan is er voor deze activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning vereist, tenzij in het beheerplan is aangegeven op welke wijze beheer en schadebestrijding zonder vergunning kan worden uitgevoerd. Er kunnen dan nadere voorwaarden worden beschreven die negatieve effecten voorkomen. Voor het al dan niet verlenen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet gelden binnen de Natura 2000 gebieden geen andere criteria dan daarbuiten, maar kan naast de ontheffing wel een aanvullende vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet nodig zijn.
Pagina 16 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Figuur 3: Ligging van de Natura 2000 gebieden in de provincie Overijssel
Pagina 17 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
3
Beleid
3.1 Rijksbeleid De Flora & Faunawet is sinds 1 april 2002 in werking. De Flora en faunawet is een typische raamwet in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De Flora & Faunawet richt zich op de bescherming van plant- en diersoorten. Uitgangspunt is dat alle dieren als genoemd in de regeling aanwijzing dier en plantsoorten beschermd zijn. In dit faunabeheerplan is dit beschermingsprincipe uitgangspunt. Er is een tweetal manieren om soorten te beschermen: • Door het verbieden van een aantal handelingen die schadelijk zijn voor beschermde planten of dieren. • Door het aanwijzen van kleine terreinen of objecten als beschermde leefomgeving. De uitwerking is geregeld in aparte besluiten en regelingen. In het kader van decentralisatie van rijkstaken is afgesproken dat het rijk zich beperkt tot de hoofdlijnen van het beleid. In de artikelen 29 en 30 van de Flora- en faunawet hebben de regels met betrekking tot faunabeheereenheden en faunabeheerplannen hun neerslag gevonden. Nu door de wettelijk beschermde status van dieren en de beperking van het aantal wildsoorten nog slechts voor een klein aantal diersoorten beheer en schadebestrijding door middel van jacht kan plaatsvinden, is in de wet gekozen voor een opzet waarin in het kader van beheer en schadebestrijding, faunabeheereenheden een belangrijke rol vervullen. Het belang van planmatig beheer van diersoorten komt in de wet tot uiting in artikel 30, dat gaat over de faunabeheerplannen. De wet bepaalt dat faunabeheereenheden en -plannen door Gedeputeerde Staten kunnen worden erkend, respectievelijk goedgekeurd. Artikel 29, tweede en derde lid, en artikel 30, tweede en derde lid, van de wet bepalen dat de eisen hiervoor bij Algemene Maatregel van Bestuur worden vastgesteld, evenals over welke voorwaarden in ieder geval regels worden gesteld. Het Besluit Faunabeheer (Besluit van 28 november 2000, houdende regels ten aanzien van faunabeheereenheden en faunabeheerplannen) bevat deze eisen en voorwaarden. In het Besluit komen de volgende onderwerpen aan de orde: • Eisen voor erkenning van faunabeheereenheden • Eisen voor goedkeuring van faunabeheerplannen Binnen de kaders van het rijksbeleid heeft de Provincie het beleid faunabeheer nader uitgewerkt.
3.2 Provinciaal beleid Het provinciaal beleid faunabeheer is nader uitgewerkt in de Nota Beleidsregels Faunabeheer Provincie Overijssel (zie www.prv-overijssel.nl). Het doel van de nota is aan te geven welk beleid de Provincie Overijssel de komende tijd zal voeren ten aanzien van provinciale bevoegdheden voor beheer van in het wild levende diersoorten. Op hoofdlijnen gaat het daarbij om: • Beleid ten aanzien van diersoorten die schade of overlast veroorzaken of waarvan het beheer om andere redenen wenselijk wordt geacht. • Daarbij spitst het beleid van de Provincie zich toe op de soorten (of soortgroepen) waarvoor specifieke beheermaatregelen nodig zijn. Binnen de kaders van het provinciaal beleid heeft de faunabeheereenheid het beleid faunabeheer nader uitgewerkt in het (voorliggende) faunabeheerplan.
Pagina 18 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
3.3 Beleid faunabeheereenheid. De volgende uitgangspunten van beleid worden gehanteerd: • Aansluiten op provinciaal beleid binnen de kaders van de Flora- en Faunawet • Beheer en schadebestrijding afstemmen op de bescherming van diersoorten • Integrale benadering beheer en schadebestrijding door en voor alle partijen, die in de faunabeheereenheid samenwerken. • Integrale benadering van het grondgebied. Aansluiten op provinciaal beleid binnen de kaders van de Flora- en faunawet De faunabeheereenheid vindt haar bestaansrecht in de Flora- en Faunawet. Binnen dat kader hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel de faunabeheereenheid Overijssel erkend. De faunabeheereenheid heeft tot taak ‘het beheer van diersoorten’ en/of ‘de bestrijding van schade aangericht door dieren’. Ontheffingen voor planmatig beheer worden door Gedeputeerde Staten verleend op basis van een door GS goedgekeurd faunabeheerplan. Bij het ontbreken van de noodzaak voor planmatig beheer (i.c. incidentele schadegevallen) kan hiervan worden afgeweken. De noodzaak zal expliciet gemotiveerd moeten worden.
Voor het vaststellen van het faunabeheerplan geldt als kader en vertrekpunt voor de faunabeheereenheid de Flora - en Faunawet, de provinciale ‘Nota beleidsregels faunabeheer’ en het Beleidskader Faunabeheer. Gedeputeerde Staten hebben een kader gegeven voor welke diersoorten een faunabeheerplan verlangd wordt ten behoeve van beheer en schadebestrijding (aanwijzingen of ontheffingen). Dit geldt tenminste voor: Edelhert, Damhert, Wild zwijn, Ree, Vos, Haas,Wilde eend, overwinterende ganzen, overzomerende ganzen, Konijn, Smient, Knobbelzwaan, Roek en Zwarte kraai, eventueel aangevuld met andere soorten van de landelijke of provinciale vrijstellingslijst waarvan geen financiële schadereferentie voorhanden is, maar waarvan bij afwezigheid van schadebestrijding wel belangrijke schade te verwachten is. De faunabeheereenheid streeft naar een zoveel mogelijk integrale benadering van het faunabeheer. Op grond van provinciaal beleid en de onderscheidende visies van de partijen in de faunabeheereenheid zijn de uitgangspunten voor de beheerperiode waarop dit plan betrekking in de eerstvolgende tabel onder planmatig beheer weergegeven.
Pagina 19 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Planmatig beheer De soorten waarvoor beheer is uitgewerkt zijn soorten waarvoor in het kader van beheer en schadebestrijding voor de planperiode planmatig beheer noodzakelijk is, te weten: Soort Grauwe gans, overzomerend
Kolgans, overzomerend Brandgans, Overzomerend Grauwe gans, overwinterend Kolgans, Overwinterend Smient Knobbelzwaan Wilde eend Spreeuw Roek Zwarte kraai Ree
Wild zwijn
Vos Haas Konijn
Steenmarter
Pagina 20 van 118
Noodzaak FBP Schade aan landbouw, flora en fauna
Omvang op hoofdlijnen Belangrijke schade aan gewas; risico van eutrofiering van oligo- en mesotrofe milieu´s; schade aan flora- en fauna Schade aan landbouw Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas landbouwschade Belangrijke schade aan gewas Schade aan landbouw, Predatie weidevogels en flora en fauna korhoen in aangewezen gebieden Landbouwschade, Incidenteel schade aan verkeersveiligheid, schade gewas; aantasting aan flora en fauna, verkeersveiligheid populatiebeheer Landbouwschade; Incidenteel schade; vector veterinair, voor besmettelijke verkeersveiligheid, dierziekten; nulstandbeleid verkeersveiligheid Schade aan flora en fauna Predatie weidevogels en Schade aan bedrijfsmatig korhoen in aangewezen gehouden vee gebieden landbouwschade Incidenteel schade aan gewas buiten de reguliere jachttijd Schade aan landbouw, Schade aan gewas; schade industrieterreinen en aan sportvelden, sportvelden industrieterreinen, dijklichamen en spoorwegtracés Schade en overlast door incidenteel steenmarters Definitief
Uitwerking Par. 6.3
Par. 6.3 Par. 6.3 Par. 6.2 Par. 6.2 Par. 6.4 Par. 6.5 Par. 6.11 Par. 6.14 Par. 6.8 Par. 6.10 Par. 6.6
Par. 6.9
Par. 6.7 Par. 6.13 Par. 6.12
Par. 6.15
donderdag 26 maart 2009
Voor de volgende soorten waarvoor op grond van de nota beleidsregels faunabeheer een faunabeheerplan vereist is om in te grijpen in de populatie is in dit voorliggende faunabeheerplan nog geen uitwerking van een planmatig beheer noodzakelijk. Voor enkele soorten ontbreekt de noodzaak voor een planmatig beheer. Voor het edelhert zijn wel de te verwachten toekomstige ontwikkelingen aangegeven. Soort Edelhert
Damhert Fazant Houtduif
Omschrijving Nog geen zelfstandige populatie in Overijssel. De faunabeheereenheid zal Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel met betrekking tot het te voeren beheer van advies dienen. Geen populatie in Overijssel Geen schadereferentie Geen schadehistorie die noopt tot planmatig beheer
Overige soorten. Voor de soorten holenduif en meerkoet, waarvoor op grond van de nota beleidsregels faunabeheer van de Provincie een faunabeheerplan vereist is om in te grijpen in de populatie is in dit plan geen planmatig beheer uitgewerkt omdat sprake is van incidentele schade. In hoofdstuk zijn uitgangspunten voor beheer geschreven voor deze soorten. Het beheer is nader uitgewerkt op basis van het gestelde in artikel 10 van het Besluit Faunabeheer. Exoten. De provincie zal via een aanwijzing het exoten beleid uitwerken. Op basis van artikel 67 Flora - en Faunawet is in dit faunabeheerplan een onderbouwing van het noodzakelijke beheer en de schadebestrijding in dit kader opgenomen. Ontsnapte dieren. De faunabeheereenheid acht het van belang om uitgangspunten en randvoorwaarden te formuleren op basis waarvan in de beheerperiode in het kader van beheer en schadebestrijding de individuele ontsnapte dieren van de soorten edelhert, damhert en wilde zwijn kunnen worden beheerd. De afhandeling van deze individuele ontsnapte dieren zal in nauw overleg met de betreffende WBE en de plaatselijke politie plaatsvinden. De uitwerking op hoofdlijnen voor deze soorten is beschreven in paragraaf 7 van hoofdstuk 6.17. Voortschrijdend inzicht. Hoewel het beleid van de Provincie als vertrekpunt en kader wordt gezien, stelt de faunabeheereenheid zich ook ten doel om op basis van voortschrijdend inzicht bij de uitvoering van het plan de provincie te adviseren betreffende het door de provincie vastgestelde beleid. Waar de faunabeheereenheid dat nodig acht zal zij aan Gedeputeerde Staten gemotiveerde en gedocumenteerde voorstellen doen voor wijzigingen en/of aanvullingen op het vigerende provinciale beleid dan wel van of op het faunabeheerplan. Integrale benadering beheer en schadebestrijding door en voor alle faunabeheereenheidpartijen. De participerende partijen moeten een gezamenlijk beleid neerleggen in een gezamenlijk onderschreven faunabeheerplan. Consensus over het beheer per soort over het gehele werkgebied is uitgangspunt, daarbij inbegrepen de wijze van uitvoering, monitoring en rapportage. Deze integrale benadering sluit ook aan op het uitgangspunt van de Flora - en faunawet en het provinciale beleid: dit houdt in duurzaam beheer van populaties en hun leefgebieden. Populaties en hun respectievelijke leefgebieden houden zich niet aan eigendomsgrenzen.
Pagina 21 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
In dit plan wordt door de participerende partijen het uitgewerkte beheer onderschreven. Wel is het zo dat, onder verwijzing naar de brief van de minister aan de Staten-Generaal van de tweede kamer d.d. 11 augustus, partijen binnen de faunabeheereenheid af kunnen wijken van het gestelde binnen het faunabeheerplan. Overeen is gekomen dat bij afwijking van het faunabeheerplan de partijen dit beargumenteerd zullen voorleggen aan het bestuur van de faunabeheereenheid. Het bestuur van de FBE zal deze afwijking met advies voorleggen aan de provincie. Desgewenst kan het FBP rekening houdend met deze afwijking worden aangepast. Om redenen van eenduidigheid, continuïteit, uniformiteit, professionaliteit en kwaliteit heeft de faunabeheereenheid de voorkeur om de uitvoering van het planmatig faunabeheer voortvloeiend uit dit faunabeheerplan bij voorkeur onder te brengen bij de WBE’s. De centrale coördinatie en aansturing van planmatig faunabeheer berust doorgaans bij de faunabeheereenheid. Ook wanneer het gaat om niet-planmatig beheer kan de faunabeheereenheid een coördinerende / aansturende rol spelen met betrekking tot een verantwoord beheer en schadebestrijding. Integrale benadering grondgebied Er is in Overijssel één faunabeheereenheid opgericht voor de gehele Provincie. Hoewel de faunabeheereenheid bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van grote eigenaren/jachthouders zijn niet alle eigenaren/jachthouders in Overijssel rechtstreeks vertegenwoordigd. (bijvoorbeeld gemeenten en waterschappen) Ook zij kunnen echter op enig moment een wens hebben om een ontheffing aan te vragen voor beheer of schadebestrijding, of gebruik willen maken van een aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing. Vanwege de integrale benadering van het soortenbeheer kiest de faunabeheereenheid er nadrukkelijk voor dat dezelfde randvoorwaarden en uitgangspunten ook in dat geval van toepassing zijn. Bij gebruik van een ontheffing in het werkgebied zal de aanvrager gehouden worden aan de uniforme voorwaarden voor uitoefening, monitoring en rapportage. Professioneel beheer Voor de komende beheerperiode wil de faunabeheereenheid het faunabeheer in de provincie Overijssel verder professionaliseren. Het organisatie model, dat de faunabeheereenheid hier voor ogen heeft is als volgt: Bestuur van de faunabeheereenheid: Verantwoordelijk voor de aansturing en coördinatie van het beheer en schadebestrijding. WBE’s: Verantwoordelijk voor de aansturing en coördinatie van de uitvoering van het beheer en schadebestrijding naar het niveau van de individuele jacht(akte)houder en grondgebruiker.
Pagina 22 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
4
Gegevens
4.1 Algemene gegevens Als basis voor het faunabeheerplan in de provincie Overijssel zijn voor de benodigde gegevens de bronnen geraadpleegd zoals vermeld in de literatuurlijst
4.2 Kwantitatieve gegevens Voor de soorten waarvoor duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht is in hoofdstuk 6 per soort een overzicht gegeven van kwantitatieve gegevens en aanwezigheid van de populaties in het gebied gedurende het jaar.
4.3 Weidevogels Nederland is ondanks teruglopende aantallen weidevogels nog steeds een uitgesproken weidevogelland. Zo broedt 90% van de Noordwest-Europese populatie en 50% van de wereldpopulatie van de grutto in Nederland. In Overijssel concentreren de kerngebieden voor weidevogels zich in de lager gelegen gebiedsdelen in het noordwesten van de provincie. Meer specifiek gaat het om de Polder Mastenbroek, het gebied in en rond de Wieden en de Weerribben, het weidegebied ten zuiden van Kampen, het veenweidegebied rond Staphorst en de uiterwaarden langs de IJssel en de IJsselmonding. In figuur 4 is de ligging weergegeven van de weidevogelgebieden en het leefgebied van het Korhoen in de provincie Overijssel.
Pagina 23 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Figuur 4: Ligging van de weidevogelgebieden en het leefgebied van het Korhoen in de provincie Overijssel
Pagina 24 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Naast weidevogelsoorten als kievit, scholekster en veldleeuwerik, komen met name in de veenweidegebieden kritische weidevogelsoorten voor als watersnip, tureluur, slobeend, grutto, kemphaan en zomertaling. Het zijn vooral deze soorten die de laatste decennia sterk in aantal achteruit zijn gegaan. Die achteruitgang heeft meerdere oorzaken. Intensivering van de landbouw, sterke ontwatering, vroeger maaien, het verdwijnen van hooilanden, sneller en ’s nachts maaien, en predatie door vogels en zoogdieren zijn allemaal oorzaken die in meer of meerdere mate hebben bijgedragen aan deze achteruitgang. Zo is de stand van de grutto in Overijssel van 10.000 paren rond 1990 teruggelopen tot 3.200 – 3.500 paren in 2005. De kwijnende populaties maken weidevogels extra kwetsbaar voor predatie door bijvoorbeeld kraaiachtigen en vossen. Dit kan plaatselijk leiden tot een verdere afname van het broedsucces. Omdat er nog veel onbekend was over predatie van weidevogels is Alterra in 2001 begonnen met het project “Weidevogels en predatie”, wat in 2005 heeft geresulteerd in het rapport “Predatie bij weidevogels”. Op zoek naar de mogelijk effecten van predatie op weidevogelstand”. Een van de conclusies was dat predatie de meest voorkomende oorzaak van legselverlies in de onderzoeksgebieden was en bepaalde 80% van de variatie in de totale uitkomstkansen van legsels. In gebieden met een hoge predatiedruk was ook de kans op verlating van legsels relatief hoog. Andere verliesoorzaken waren van veel minder belang. In gebieden zonder vrijwillige weidevogel beschermingsactiviteiten zal de invloed van agrarische verliezen echter groter zijn. Met name Friesland, Waterland en Noordwest-Overijssel vielen op door een bovengemiddelde legselpredatie. (Alterra document 1292: 2005). Deze conclusie strookt met de conclusie die Beintema al in 1995 trok (Beintema et al: 1995). Uit het Alterra onderzoek bleek de vos de belangrijkste predator, met uitzondering van het onderzoeksgebied Arkemheem waar de hermelijn de belangrijkste predator was. De bovengemiddelde nestpredatie in Noordwest-Overijssel stemt overeen met de eerder gepubliceerde predatiekaart. Het bedoelde onderzoek heeft onder andere in de gemeente Kampen plaatsgevonden. In dit faunabeheerplan wordt daarom voorgesteld om in specifieke door de provincie aangewezen en begrensde weidevogelgebieden en een zone van 5 km daaromheen de stand van de zwarte kraai en de vos zo veel mogelijk te beperken.
4.4 Korhoen Korhoenders staan op de Nederlandse rode lijst van vogels. De belangrijkste beheermaatregelen zijn wettelijke bescherming, bescherming en beheer van de leefgebieden, vermindering van verstoring door mensen, beperking van predatoren, vermindering van graasdruk, voorkomen van botsingen met wildrasters en herintroductie van gekweekte vogels (Alterra rapport 502). Vanaf 1996 komt er in ons land alleen nog een populatie korhoenders voor op de Sallandse Heuvelrug in Overijssel. De vogels leven er vooral op de centrale open heide te midden van bossen (Alterra rapport 502). De staat van de instandhouding wordt als zeer ongunstig beoordeeld (Alterra: eindconcept Vogels; 15 december 2006).
Pagina 25 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Bron: Alterra (eindconcept vogels; 15 december 2006) De grootte van de korhoenpopulatie van de Sallandse Heuvelrug schommelt vanaf het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw tussen ca. 10 en 35 hanen. Na 2002, toen de populatie op een historisch dieptepunt van slechts 9 hanen was beland, is sprake geweest van een geleidelijk herstel tot 15 à 20 hanen (ten Den et al. 2007a). Daarmee heeft de populatie vitaliteit en veerkracht getoond en is de acute dreiging van uitsterven weggenomen. Echter ook bij deze aantallen balanceert de populatie nog op de minimumgrens van een levensvatbare populatie en is het gevaar van uitsterven door toevalsfactoren of genetische aspecten aanzienlijk (Niewold et al. 2005). Pagina 26 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Mogelijke gevolgen van predatie op de kleine populatie Korhoenders Kleine populaties zijn door hun omvang gevoeliger voor predatie dan grotere populaties. Dit is enerzijds het gevolg van de kleine aantallen, waardoor zelfs bij lage absolute aantallen de predatie relatief zwaar doorwerkt op de populatie, en anderzijds het gevolg van het feit dat kleine populaties gevoeliger voor stochastische (op het toeval berustende) invloeden als klimaatschommelingen, geslachtsverhouding bij de geboorte, genetische drift etc. etc. Bovendien mag niet uitgesloten worden dat hyperpredatie door opportunistische predatoren als de verwilderde kat, de zwarte kraai en/of de vos de rol van predatie op de populatie Korhoenders op de Sallandse heuvelrug vele malen vergroot ten opzichte van normale predatie. Kwetsbare perioden korhoen (bron: Ten Den. 2008) In principe kan predatie van korhoenders door vossen gedurende het gehele jaar plaatsvinden. Onder andere uit de korhoenmonitoring blijkt echter dat vossen vooral een effect kunnen hebben gedurende het voortplantingsseizoen: de baltsperiode en de leg- en broedfase. Waarschijnlijk is er ook een belangrijk effect gedurende de fase waarin de jonge kuikens nog niet vliegvlug zijn (leeftijd van ca. 3 weken), maar de onderzoeksmethode van de korhoenmonitoring is niet geschikt om hier uitsluitsel over te geven. Rond 15 juli zullen vrijwel alle kuikens vliegvlug zijn. Het potentieel effect van vossen is het hoogst in de periode 1 april tot 15 juli. Daarbij zal predatie op eieren, hennen en jonge kuikens het meeste effect hebben op de populatiegrootte het jaar erop, zodat in ieder geval in mei en juni het korhoenleefgebied zo leeg mogelijk dient te zijn. Na 15 juli heeft bestrijding vanuit het korhoen gezien weinig zin meer.
4.4.1 Provinciaal beleid Gezien de status van het korhoen in Nederland treedt de provincie Overijssel faciliterend op met betrekking tot ontheffingen voor het doden van vos en zwarte kraai in verband met bescherming van het korhoen. Voor het doden van vossen met behulp van kunstlicht kan ontheffing worden verleend voor dat gebied en een straal van 5 kilometer om dat gebied.
Pagina 27 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
5
Doelstellingen
5.1 Algemeen In overeenstemming met het provinciale beleid faunabeheer is het beheerplan vooral gericht op het inzicht geven in het duurzaam beheren van diersoorten in de provincie Overijssel ten behoeve van beheer en schadebestrijding en draagkracht en draagvlak in relatie tot andere maatschappelijke functies.
5.2 Duurzaam beheer (besluit faunabeheer art. 10 lid d) Het duurzaam beheren richt zich op het behoud van die soorten die in het kader van beheer en schadebestrijding een planmatige aanpak nodig hebben. Hierbij zijn de volgende factoren bepalend: • • • •
De draagkracht van leefgebieden; De biodiversiteit en ecologische samenhang in leefgebieden; Het welzijn van mens en dier; De schadebestrijding gelet op onderstaande belangen.
Op grond van soortgerichte uitwerkingen op gebiedsniveau heeft het beheer het doel om (belangrijke ) schade aan de volgende belangen te voorkomen (bron art. 67 en 68 Flora- en faunawet, art. 4 Besluit beheer en schadebestrijding dieren): • • • • • • • • •
•
Het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid Het belang van de veiligheid van het luchtverkeer Gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Flora en fauna Voorkomen en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door Steenmarters aan gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken Voorkomen en bestrijden van schade veroorzaakt door Vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee Voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn Voorkomen en bestrijden van schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen Reguleren van de populatieomvang van dieren, behorend tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden Voorkomen en bestrijden van schade veroorzaakt door dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort op begraafplaatsen.
Pagina 28 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Beheer op basis van belangen en schade Er is net als in de rest van Nederland ook in de provincie Overijssel altijd in bepaalde mate sprake van belangenconflicten, en daaruit volgende schade, met diersoorten in de openbare ruimte. Schade is derhalve een normale en een meer of minder acceptabele factor in het werkgebied van de faunabeheereenheid. De mate van acceptatie bij belangenconflicten en schade wordt bepaald door de omvang van die belangenconflicten en (dreigende) schade, en is hierdoor de bepalende factor voor ingrijpen in populaties. In dit kader wordt door de faunabeheereenheid de volgende uitgangspunten gehanteerd voor ingrijpen in populaties: Belang van volksgezondheid en openbare veiligheid Overbrengen van ziektes door dieren • De faunabeheereenheid levert een bijdrage aan het voorkomen van overbrengen van ziektes door vrij levende dieren op mensen en bedrijfsmatig of hobbymatig gehouden dieren. De faunabeheereenheid is in het kader van duurzaam beheer volgend aan de rijksoverheid. Voor dit plan betekent dit dat er in het kader van bedreiging van de volksgezondheid op dit moment geen aanleiding is om in te grijpen in populaties diersoorten. Mocht er in dit belang toch ingegrepen moeten worden, dan zal dit plaats vinden op basis van een advies van de GG & GD of anderszins bevoegd gezag. Aanrijdingen met dieren • De faunabeheereenheid levert een bijdrage aan het voorkomen van aanrijdingen met dieren door beheermaatregelen treffen. De faunabeheereenheid streeft in haar advisering aanrijdingen met dieren zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken. Een belangrijk knelpunt voor de verkeersveiligheid zijn aanrijdingen met reeën. In potentie vormen ook aanrijdingen met andere grote wilde herbivoren, wilde zwijnen, edel – en damherten, een knelpunt. Op dit moment zijn in de gehele Provincie Overijssel belangrijke knelpunten i.v.m. aanrijdingen met reeën aanwezig. Deze knelpunten worden in de jaarlijkse reewildrapportage van de WBE’s aan de faunabeheereenheid en de Provincie overlegd. Het aantal aanrijdingen met reeën in de provincie voor de periode 2004 - 2008 bedroeg gemiddeld 800 stuks per jaar. Om op korte termijn te kunnen voldoen aan het streven om aanrijdingen met reeën te minimaliseren zal de faunabeheereenheid er op toezien dat in de populatie reeën in een zone grenzend aan deze knelpunten wordt ingegrepen. Voor ontsnapte dieren (zoals edelherten en damherten) kan in relatie tot de verkeersveiligheid op advies van de politie incidenteel en individueel ontheffing voor afschot worden aangevraagd en verleend, de faunabeheereenheid coördineert dit in nauw overleg met de betreffende WBE conform de nader uitgewerkte valwild regeling van de provincie en de Faunabeheereenheid. Schade aan gebouwen, infrastructuur en dijklichamen • De faunabeheereenheid levert een bijdrage aan het voorkomen van schade aan gebouwen, infrastructuur en dijklichamen door beheermaatregelen te treffen. De faunabeheereenheid zal zoveel mogelijk trachten schade te voorkomen in geval van direct gevaar voor de openbare veiligheid. Een voorbeeld hiervan is graafschade door vossen of konijnen in grondlichamen, en is daardoor reden om in te grijpen in de populatie. In dit kader is in dit plan ingrijpen in de populatie konijnen en incidenteel vossen noodzakelijk, omdat de schade niet is te voorkomen en het herstel kostbaar is.
Pagina 29 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Volksgezondheid en overlast van dieren • Voor schade aan het belang van de volksgezondheid door overlast door dieren zal de faunabeheereenheid waar nodig beheermaatregelen uitwerken. Gevallen van overmatige overlast waarbij het belang van de volksgezondheid wordt geschaad zijn in de huidige situatie al aanwezig. Uitzonderingsgevallen, zoals een vossenbouw in de kruipruimte van een woning, worden in dit plan niet uitgewerkt. In dergelijke gevallen zal na raadpleging van de GGD Overijssel of enig ander bevoegd gezag, separaat ontheffing worden aangevraagd om maatregelen te kunnen treffen. •
Een toenemend probleem vormt de steenmarter in de bebouwde kom en in het buitengebied. Conform het bepaalde in het provinciale faunabeleidsplan zal de faunabeheereenheid voor de steenmarter in het buitengebied beheermaatregelen in het plan opnemen. Voor gebieden die binnen de bebouwde kom zijn gelegen wordt door de betreffende gemeenten zelf een beheerplan opgesteld.
Belang van de veiligheid van het luchtverkeer Schade aan het luchtverkeer • De faunabeheereenheid levert zo nodig een bijdrage aan het voorkomen van schade aan het luchtverkeer in overleg met het vliegveld Twente. De faunabeheereenheid zal in beginsel geen beheermaatregelen uitwerken ten behoud van de vliegveiligheid van het luchtverkeer. De verantwoordelijkheid voor de vliegveiligheid en het verkrijgen van ontheffingen ligt gedurende de periode dat het vliegveld actief in gebruik is, is bij de beheerder van vliegveld Twente. De faunabeheereenheid zal in dat geval wel afstemming zoeken met de beheerder van het vliegveld Twente ten aanzien van mogelijke knelpunten in het omringende gebied en de uitwerking daarvan. Het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Schade aan gewassen • Het ontstaan van schade aan gewassen is niet volledig te voorkomen. De faunabeheereenheid streeft ernaar schade aan gewassen zo veel mogelijk te voorkomen. De faunabeheereenheid adviseert grondgebruikers over het inzetten van preventieve middelen, de beleidsregels van het Faunafonds zijn daarbij leidend. De faunabeheereenheid kan adviseren over het aanwijzen van gedooggebieden in schadegevoelige gebieden en over het beheren van natuurgebieden en agrarische natuur(gebieden). De faunabeheereenheid stelt voor in te grijpen in populaties in geval van optreden van (dreigende) belangrijke schade. Schade aan vee • De faunabeheereenheid levert een bijdrage aan het voorkomen van schade aan vee door te adviseren over de inzet van preventieve middelen (conform beleidsregels Faunafonds) zonder dat hierdoor inbreuk wordt gedaan op landschappelijke waarden in het werkgebied van de faunabeheereenheid. De faunabeheereenheid stelt voor in te grijpen in populaties vrij levende dieren ter voorkoming en bestrijding van schade aan bedrijfsmatig gehouden vee in een begrensde zone rond bedrijven met geconcentreerd gehouden pluimvee, ganzen en eenden, waarbij een uitloop aanwezig is (waaronder ook bedrijven met Freiland-kippen) en op percelen waar schapen en lammeren gehouden worden en bij gewenste ontheffing nader te bepalen zone daaromheen.
Pagina 30 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Schade aan bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren • Op dit moment zijn geen schadereferenties aanwezig in de provincie Overijssel. Beheermaatregelen worden op dit moment niet noodzakelijk geacht door de faunabeheereenheid. Voorkomen van schade aan flora en fauna Schade aan flora • Vermesting van voedselarme milieu´s door het voorkomen van hoge dichtheden van vogels ondermeer in het Haaksbergerveen, Engbertsdijksvenen, Bergvennen en het Wierdense veld. Schade als gevolg van vermesting kan tegengegaan worden door regulatie. • Vermesting door overzomerende ganzen op locaties langs de IJssel, Vecht en het Zwarte Water. Schade aan fauna • Het Provinciaal beleid volgend streeft de faunabeheereenheid naar duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid aan in het wild levende plant- en diersoorten als functionele elementen van het ecosysteem waarvan zij deel uitmaken. Van schade aan fauna is in de huidige situatie alleen sprake bij reeën (voedselstress en besmettelijke ziekten bij hoge dichtheden), weidevogels en het korhoen. •
Schade aan reeën vindt plaats door aanrijdingen en verdrinking van reeën. Tevens is het mogelijk dat bij te hoge dichtheden van reeën door concurrentie schade aan de populatie ontstaat. De faunabeheereenheid adviseert en stimuleert (weg)beheerders en grondgebruikers ten aanzien van de inzet beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan reeën.
•
Het korhoen en weidevogels ondervinden schade door onder andere predatie. In die gebieden die leefgebied zijn voor de genoemde soorten is de doelstelling van de Provincie gericht op extra bescherming. Voor het faunabeheer betekent dit dat in deze gebieden predatie door onder andere vos en zwarte kraai zo veel mogelijk beperkt dient te worden. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de extra bescherming. Het beperken van predatie in deze gebieden is verder uitgewerkt in hoofdstuk 6.
•
Daarnaast komen er landelijk steeds meer signalen die wijzen op het ontstaan van schade aan fauna ten gevolge van overmatige begrazing door overzomerende ganzen. Gedacht moet hier worden aan overmatige begrazing van rietlanden en oeverbegroeiing waardoor bijvoorbeeld een kritische soort als de Grote karekiet negatief wordt beïnvloed, of het overmatig begrazen van graslanden waardoor de weidevogels negatief worden beïnvloed in hun vestiging- en/of broedsucces. Dit fenomeen is nog niet bekend in Overijssel. Gezien de ontwikkelingen elders in Nederland zal dit fenomeen zich bij uitbreiding van de populatie ook voordoen in Overijssel.
Uitgangssituatie voor duurzaam beheer De partijen in de faunabeheereenheid hebben in de afgelopen decennia binnen de kaders van wetgeving beheer gevoerd in de bij hen in eigendom en beheer zijnde gebieden. Het huidige voorkomen van fauna in de provincie is daardoor niet natuurlijk ontstaan, maar ontstaan op basis van gevoerd beheer. Deze huidige situatie vormt het uitgangspunt voor duurzaam beheer van dierpopulaties in de provincie.
Pagina 31 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6
Beheer
6.1 Soorten, beheer en schadebestrijding
6.1.1 Uitwerking van het beheer per soort In dit hoofdstuk zijn de beheermaatregelen per diersoort in het kader van beheer en schadebestrijding in afzonderlijke paragrafen nader uitgewerkt. Zoals beschreven in paragraaf 6.2 t/m 6.15 betreft dit de volgende soorten: • • • • • • • • • • • • • •
Overwinterende ganzen (Grauwe gans, kolgans) Overzomerende ganzen (Grauwe gans, kolgans en brandgans) Smient Knobbelzwaan Ree Vos Roek Wild Zwijn Zwarte kraai Wilde eend Konijn Haas Spreeuw Steenmarter
Voorts zijn in paragraaf 6.17 uitgangspunten en randvoorwaarden uitgewerkt voor de soorten: • • • • •
Verwilderde kat Verwilderde duif Gedomesticeerde gans Exoten Ontsnapte dieren
6.1.2 Toelichting op de uitwerking van beheer per soort Voor de soorten waarvoor op grond van dit faunabeheerplan beheer noodzakelijk wordt geacht op basis van een te verlenen ontheffing of aanwijzing, is in dit hoofdstuk het beheer uitgewerkt op basis van artikel 10 van het besluit faunabeheer. De integrale tekst van artikel 10 staat vermeld op pagina 7 van onderliggend faunabeheerplan.
Pagina 32 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.1.3 Uitgangspunten voor het beheer op hoofdlijnen Alvorens het beheer en de schadebestrijding voor de genoemde soorten specifiek wordt uitgewerkt in de hiernavolgende paragrafen, zijn onderstaande uitgangspunten algemeen van toepassing: •
De inzet van beheermaatregelen mag geen verstorend effect hebben op het functioneren van ecoducten of anderszins gelijkwaardige voorzieningen.
•
Indien in de beheerperiode schade aan in de wet genoemde belangen optreedt die vanwege het ontbreken van een schadereferentie niet zijn beschreven in onderliggend plan, kan op individueel niveau van de grondgebruiker door Gedeputeerde Staten ontheffing worden verleend voor de inzet van beheermaatregelen.
•
Schadebestrijding binnen de afpalingskring van een eendenkooi ex artikel 59 Flora- en faunawet, kan alleen plaatsvinden mits de ontheffinggebruiker een verklaring van geen bezwaar heeft van de kooiker van de betreffende eendenkooi.
Pagina 33 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.2 Overwinterende ganzen
6.2.1 Algemeen In dit faunabeheerplan worden de populaties grauwe ganzen, rietganzen (zowel de taigarietgans als de toendrarietgans), kleine rietganzen, brandganzen en kolganzen die in de periode 1 oktober tot 1 april in de provincie aanwezig zijn, gezien als overwinterende ganzen. Rotganzen en kleine rietganzen komen in Overijssel alleen als dwaalgast voor. Bovengenoemde zes soorten ganzen foerageren gedurende de winterperiode op hoofdlijnen in de volgende gebieden: •
Grauwe gans: Noordwest-Overijssel, Kampereiland, Zwartemeer, IJsseldelta KampenDeventer, en Twente.
•
Kolgans: IJsseldal Zwolle – Deventer en IJsseldelta Zwolle Ketelmeer, Noordwest Overijssel, polder Mastenbroek, gebied rond Staphorst, Kamperveen en Kampereiland, en Zwarte meer.
•
Brandganzen: Vooral in de omgeving van Kampen.
•
Rietganssoorten: Noord West Overijssel, IJsseldal en IJsseldelta Zwolle – Deventer en gebied rond Staphorst en Engbertsdijkvenen. In eerste instantie op percelen met oogstresten van bieten, later verspreid op de graslanden.
De ganzen foerageren doorgaans samen en/of op de zelfde percelen. In het kader van beheer en schadebestrijding is het voor overwinterende ganzen van belang dat er voldoende leefgebied is beschikbaar is om gedurende de winterperiode te kunnen voorzien in hun voedselbehoefte. Hiertoe is in de provincie Overijssel in het kader van het landelijke Beleidskader Faunabeheer 3.022 hectare foerageergebied aangewezen, verdeeld over een zestal gebieden. In deze gebieden wordt verontrusting en afschot uit oogpunt van beheer en schadebestrijding in de periode 1 oktober tot 1 april niet toegestaan. De aangewezen foerageergebieden zijn: • • • • • • •
Giethoorn oost (4.1) Leeuwterveld (4.2) Barsbekerbinnenpolder (4.3) Cellemuiden / Uiterwaarden Zwarte water (4.4) Zuiderzeepolder / Mandjeswaard / Kampereiland (4.5) Ketelpolder / Vossenwaard / Zuiderwaard (4.6) De uiterwaarden van de IJssel en de in het kader van de Vogelrichtlijn voor ganzen aangewezen gebieden.
De problematiek van de overwinterende ganzen is het aanrichten van gewasschade waardoor grondgebruikers economisch en bedrijfstechnisch worden geschaad. Het beleid rond bovengenoemde foerageergebieden is er op gericht door verjaging en ondersteunend afschot de schade daar te beperken en daarnaast door deze activiteiten de overwinterende ganzen zo veel mogelijk naar de genoemde foerageergebieden te verjagen. Voor Twente geldt dat op basis van de historisch bekende of dreigende schade door Gedeputeerde Staten een ontheffing kan worden verleend.
Pagina 34 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.2.2 Voorkomen In Nederland zijn de laatste decennia de aantallen en verspreiding van overwinterende ganzen toegenomen. De jaarlijkse fluctuatie in aantallen gedurende de winterperiode is vooral te relateren aan de strengheid en de duur van de winter in Noord-Europa. Als vuistregel kan worden gesteld dat hoe langer de winter in Oost- en Noord-Europa, hoe hoger de aantallen ganzen die gedurende de winter in Nederland verblijven. De nationale ontwikkeling van toenemende en langer verblijvende aantallen ganzen gaat ook op provinciaal niveau op voor de provincie Overijssel. Grauwe gans De in Nederland overwinterende grauwe ganzen maken deel uit van de Noordwest-Europese populatie grauwe ganzen. De populatiegrootte van deze deelpopulatie van de grauwe gans wordt geschat op 200.000 dieren. Van deze deelpopulatie overwintert gemiddeld gezien 49% in Nederland (98.000 dieren). Van deze hoeveelheid overwinteraars verblijven er naar schatting 12.000 in Overijssel (seizoen 2005 – 2006). Kolgans De in Nederland overwinterende kolganzen maken deel uit van de populatie uit West- en centraal Siberië / Noordwest-Europa. De populatiegrootte van deze deelpopulatie van de kolgans wordt geschat op 600.000 dieren. Van deze deelpopulatie overwintert ca. 63% in Nederland (378.000 dieren). Van deze hoeveelheid overwinteraars verblijven er naar schatting 47.000 in Overijssel (Seizoen 2005 – 2006). Kleine rietgans De in Nederland overwinterende kleine rietgans behoort tot de deelpopulatie Svalbard / NoordwestEuropa. De populatiegrootte van de ze deelpopulatie wordt geschat op 37.000 dieren. Van deze deelpopulatie overwintert gemiddeld gezien 8% in Nederland (2960 dieren). Van deze hoeveelheid overwinteraars in Nederland verblijven er slechts enkelen in Overijssel. Rietganssoorten Van de populatie rietganssoorten in Europa (taigarietgans; 100.000 dieren, en toendrarietgans; 600.000 dieren) overwintert gemiddeld 25% in Nederland, waarvan het overgrote deel uit toendrarietganzen bestaat. In de periode 2005 -2008 verbleven er jaarlijks gemiddeld ruim 10.000 rietganzen in de provincie Overijssel. Brandgans De in Nederland overwinterende brandgans behoort tot de deelpopulatie uit Rusland; de populatiegrootte van laatstgenoemde deelpopulatie wordt geschat op 267.000 dieren. Van deze deelpopulatie overwintert gemiddeld 85% in Nederland (226.950 dieren). Van deze hoeveelheid overwinteraars in Nederland verblijven er naar schatting ca 3.900 in Overijssel.
6.2.3 Leefgebied Belangrijke gebieden voor doortrekkende en overwinterende ganzen in Overijssel zijn met name de IJssel, de graslandpolders ten westen van de A28, de Wieden, de Weerribben, de Vecht, het Zwarte water, het Vossemeer, het Ketelmeer, de Regge, de vloeivelden van De Krim, het Lierder- en Molenbroek, Welsum en Marle, het akkerbouwgebied rond de Dedemsvaart, en in toenemende mate in de omgeving Haaksbergen. De genoemde gebieden waar doortrekkende en overwinterende grauwe ganzen verblijven zijn hoofdzakelijk gelegen in Noordwest- en West Overijssel ( de WBE´s Steenwijkerwold, de Weerribben, de Noordwest Hoek, d’Olde Maten, IJssellanden, IJsselvallei, Kampen en IJsselstreek Wijhe). Pagina 35 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Tevens verblijven overwinterende ganzen in de winterperiode in geringe aantallen regelmatig in de WBE´s van Noord- en midden-west Overijssel. Het betreft hier de WBE´s de Vechtstroom, het Reestgebied, Noorder Vechtlanden, Vecht en Dedemsvaart, Tussen grens Vecht en Akkerlanden, Zuider vechtlanden, Salland midden, Heeten en de Koerkamp. De vloeivelden De Krim en de Engbertsdijksvenen zijn in Overijssel een belangrijk verblijfsgebied voor de zeldzame taigarietgans.
6.2.4 Provinciaal beleid Het Beleidskader Faunabeheer is leidend voor de provincie Overijssel. Van de in de leidraad genoemde ganzensoorten komen alleen kolgans en grauwe gans in aanmerking voor verjaging in combinatie met ondersteunend afschot. Ondersteunend afschot wordt niet toegestaan voor de andere ganzensoorten; wel is buiten de foerageergebieden en de ten behoeve van ganzen aangewezen vogelrichtlijngebieden verjaging toegestaan. De provincie hanteert in haar beleid de volgende uitgangspunten en regels: •
• •
•
Overwinterende ganzen richten structureel schade aan landbouwgewassen aan. Op grond van een faunabeheerplan kan door Gedeputeerde Staten ontheffing worden verleend om grauwe ganzen buiten de aangewezen foerageergebieden en/of ten behoeve van ganzen aangewezen Vogelrichtlijngebieden te doden en/of te verstoren gedurende de periode 1 oktober tot 1 april. Grondgebruikers hebben buiten de aangewezen foerageergebieden vrijstelling voor het verstoren van brandganzen, om belangrijke schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Er is geen ontheffing mogelijk om brandganzen in de winterperiode te doden. Grondgebruikers hebben vrijstelling voor het verstoren van kolganzen, behoudens in foerageergebieden en voor ganzen aangewezen Vogelrichtlijngebieden, in de periode van 1 oktober tot 1 april, om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Het doden van kolganzen wordt niet toegestaan binnen aangewezen foerageergebieden en/of ten behoeve van ganzen aangewezen Vogelrichtlijngebieden. Buiten de aangewezen gebieden is ter ondersteuning van verjaagacties naar de foerageergebieden, in de omgeving van deze gebieden, een ontheffing door Gedeputeerde Staten voor ondersteunend afschot mogelijk op grond van het faunabeheerplan. Grondgebruikers hebben buiten de aangewezen foerageergebieden en/of ten behoeve van ganzen aangewezen Vogelrichtlijngebieden vrijstelling voor het verstoren van kleine rietganzen en rietganzen om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Het doden van kleine rietganzen of rietganzen wordt niet toegestaan.
6.2.5 Doelstelling beheer De faunabeheereenheid richt het beheer op het sturen van de populatie overwinterende en doortrekkende ganzen in Overijssel naar de in het kader van het Beleidskader Faunabeheer aangewezen foerageergebieden voor ganzen en smienten. Dit betekent dat buiten de aangewezen foerageergebieden en/of ten behoeve van ganzen aangewezen Vogelrichtlijngebieden verjaging is toegestaan. In de periode van een half uur vóór zonsopkomst en 12:00 uur ´s middags kan verjagen worden ondersteund met afschot, indien pogingen tot verjaging niet afdoende zijn gebleken.
Pagina 36 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Belangen van grondgebruikers Landbouwschade aangericht door ganzen kan door het Faunafonds niet altijd onderscheiden worden naar soort. Omdat doorgaans sprake is van gemengde groepen en/of verschillende ganzen die na elkaar het zelfde perceel begrazen is schade moeilijk per soort te onderscheiden. De omvang van de schade aangericht door en de populatie van ganzen geeft voor de periode 2003 – 2008 het volgende beeld. getaxeerde schade overwinterende ganzen; Overijssel € 300.000,00 € 250.000,00
brandgans
€ 200.000,00
kleine rietgans rietgans
€ 150.000,00
kolgans
€ 100.000,00
grauwe gans € 50.000,00 € 0,00 2003
2004
2005
2006
2007
2008
Figuur 5: Getaxeerde schade aangericht door overwinterende ganzen in de provincie Overijssel
Populatie ontwikkeling seizoen populatie
2003/04 90.000
2004/05 95.000
2005/06 124.000
2006/07 107.800
2007/08 151.000
Index populatie en schadeontwikkeling en afschot 2004/2005= 100 seizoen 2003/04 2004/05 2005/06 populatie 95 100 131 schade 85 100 56 afschot n.v.t 100 178
2006/07 113 39 170
2007/08 159 106 178
Gebruik ontheffingen seizoen 2003/04 2004/05 2005/06 2006/07 2007/08
aantal toestemmingen n.v.t. 27 27 27 27
Pagina 37 van 118
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks
% afschot pop.
26 24 24 22
96% 90% 90% 82%
251 167 167 185
3.429 6.116 5.794 6.134
3,6% 4,9% 5,4% 4,1%
Definitief
donderdag 26 maart 2009
De schade is in deze periode vooral aangericht op grasland. Daarnaast is ook schade aangericht aan granen en aardappels. Conclusies schadeoverzicht Uit het verloop van de schadecijfers blijkt dat de in het FBP 2004 uitgesproken verwachting over de te verwachten schadetoename door de landelijk sterk groeiende ganzenpopulaties onder het gevoerde beheerregime achterwege is gebleven. De schade is dus minder dan verwacht mocht worden op basis van de daadwerkelijk aanwezige ganzenpopulatie in Overijssel. Het gebruik van de ontheffing heeft een positief effect op het schade verloop gehad terwijl de gunstige staat van instandhouding van de soort is gewaarborgd. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding niet negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
Pagina 38 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.2.6 Beheermaatregelen In het kader van schadebestrijding worden ter voorkoming en beperking van schade aan gewassen in de beheerperiode op perceelsniveau de volgende maatregelen genomen: • • • • •
Verjagen van ganzen met visuele middelen Verjagen van ganzen met akoestische middelen Verjagen van ganzen door regelmatige verontrusting Verjagen van ganzen door de aanwezigheid van mensen Verjagen met ondersteunend afschot
Gebruik van preventieve middelen op overjarig grasland is niet noodzakelijk.
6.2.7 Plaats en periode van inzet beheermaatregelen Op alle landbouwpercelen met schade gevoelige gewassen buiten de aangewezen foerageergebieden en/of de ten behoeve van ganzen aangewezen Vogelrichtlijngebieden toepassen van verjaging eventueel ondersteunt door afschot. De provincie is hierbij volgend aan het landelijke beleid. Er mogen ingeval van ondersteunend afschot maximaal 10 ganzen per schadegevoelig perceel per dag worden geschoten. Het gebruik van lokmiddelen en permanente schuilhutten bij toepassing van ondersteunend afschot op en nabij de schadepercelen wordt niet toegestaan. Bij verjaging van kleine rietganzen, rietganzen en/of brandganzen is (ondersteunend) afschot (nog) niet toegestaan. Periode van inzet van de beheermaatregelen In navolging van het Beleidskader Faunabeheer worden de beheermaatregelen ingezet in de periode van 1 oktober tot 1 april. De beheermaatregel verjaging wordt daar waar nodig de gehele dag ingezet. De beheermaatregel ondersteunend afschot wordt ingezet van een half uur voor zonsopkomst tot 12:00 uur ´s middags.
6.2.8 Effectiviteit van het beheer De effectiviteit van het beheer dient gemeten te worden aan de schadecijfers van het Faunafonds voor de provincie Overijssel in relatie tot het aantal overwinterende ganzen, en de landelijke schadecijfers in relatie tot de landelijk overwinterende ganzen. Daarnaast kan de effectiviteit van het sturen naar foerageergebieden vergeleken worden met het landelijk gemiddelde voor de ganzen die in foerageergebieden verblijven. Laatstgenoemde effectmeting is echter alleen mogelijk als er landelijke cijfers bekend worden gesteld. In het rapport “Alterra – Technische rapportage: Populatieomvang ganzen en smienten” wordt onder meer gerapporteerd over het aandeel van de ganzenpopulatie voor de soorten grauwe gans, kolgans, brandgans en kleine rietgans in opvang/foerageergebieden, natuurgebieden en overige gebieden in de periode 2005 - 2006. De kleine rietgans is overigens geen soort die in het FBP wordt behandeld. Pagina 39 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Beleidskadersoorten Grauwe gans
Kolgans
NL
Ov
NL
Opvang
21,7%
16,0%
Natuur
31,6% 46,7%
Overig(landbouw recreatiegebieden
en
mengsoorten Kleine rietgans
Brandgans
Ov
NL
Ov
NL
Ov
45,0%
25,8%
61,9%
0,0%
54,4%
48,5%
47,7%
13,2%
23,6%
2,6%
55,2%
24,4%
8,6%
36,3%
41,8%
50,6%
35,5%
44,8%
21,2%
42,9%
Overzicht percentuele aanwezigheid in genoemde gebieden in vergelijk met de rest van Nederland Uitgaande van het feit dat de bedoeling van het sturen naar opvang- en foerageergebieden betekent dat het aandeel ganzen in de categorie Overig zo klein mogelijk dient te zien, kan ten aanzien van de betrokken soorten het volgende worden geconcludeerd. Grauwe gans: het aandeel grauwe ganzen in de categorie Overig was in 2005 - 2006 kleiner dan het landelijk gemiddelde. Kolgans: het aandeel kolganzen in de categorie Overig was in 2005 - 2006 groter dan het landelijk gemiddelde. Brandgans: het aandeel brandganzen in de categorie Overig was in 2005 - 2006 groter dan het landelijke gemiddelde. Voor de soort grauwe gans kan geconcludeerd worden dat de doelstelling uit het FBP 2004 in de periode 2005 – 2006 is gehaald, terwijl dat voor de soorten kolgans en brandgans niet is gerealiseerd. Bedacht moet echter worden dat het hier de conclusies van slechts 1 winterseizoen betreft en dat hier derhalve geen algemeen geldende conclusie aan kan worden verbonden.
6.2.9 uitvoering beheermaatregelen De uitvoering van het ganzenbeheer zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaats vinden: Organisatie 1. De houder van de ontheffing voor flankerend afschot is de faunabeheereenheid; 2. De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid; 3. De faunabeheereenheid stelt voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen uniforme formulieren ter beschikking en adviseert de eindgebruikers van de ontheffing en in voorkomende gevallen ook de grondgebruiker over de uitvoering van schadevoorkomende en schadebeperkende maatregelen; 4. De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de eindgebruikers, dan wel in voorkomende incidentele gevallen is de individuele eindgebruiker van de ontheffing verantwoordelijk voor de verslaglegging, de faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de Provincie
Pagina 40 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. De grondgebruiker mag alleen dan van de beheermaatregel flankerend afschot gebruik maken indien de inzet van 2 preventieve maatregelen onvoldoende zijn gebleken. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve maatregelen wordt verwezen naar de beleidsregels van het Faunafonds en het Beleidskader Faunabeheer. Tevens zal op verzoek de secretaris van de faunabeheereenheid de grondgebruiker adviseren over de inzet van preventieve maatregelen.
Pagina 41 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.3 Overzomerende ganzen
6.3.1 Algemeen In deze paragraaf worden de grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen die in Overijssel verblijven in de periode 1 april tot 1 oktober gezien als overzomerende ganzen. Het betreft hierbij zowel de broedvogels als ook de vogels die voor de ruiperiode in Overijssel verblijven. Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken de grauwe gans wordt ook de gedomesticeerde vorm (de “soepgans”) bedoeld. Het landelijk Beleidskader Faunabeheer is bepalend voor de faunabeheereenheid bij uitvoering van maatregelen in het kader van het beheer van de overzomerende ganzenpopulatie en schadebestrijding. De faunabeheereenheid sluit zich aan bij de “Handreiking voor beleid ten aanzien van overzomerende ganzen” van het Ministerie van LNV. Uitgangspunten gebiedsgerichte benadering Rekening houdend met het provinciale en het landelijke beleid staat de Faunabeheereenheid ter voorkoming of beperking van belangrijke schade aan landbouwgewassen één of meerdere ingrepen in de populatie voor, waardoor in totaliteit de verdere groei geremd wordt en ook de populatie teruggebracht wordt. Dat betekent dat er in sommige gebieden met belangrijke schade zal worden ingegrepen om de groei van populatie daar te voorkomen dan wel de populatie terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau. Door middel van een goed te keuren plan van aanpak zal inden daartoe de noodzaak aanwezig is zal dit kunnen worden gerealiseerd. Grote natuurgebieden (> 100 ha) Ingrepen ( zoals bijv. eieren schudden) zijn vaak niet doelmatig en effectief vanwege de slechte bereikbaarheid en ingrepen kunnen ongewenst zijn vanwege aanwezigheid andere soorten (verstoring), in sommige gebieden zelfs Rode Lijst – en of Doelsoorten. Ook de “exoten” en “soepganzen” vinden in sommige grote natuurgebieden een gunstige wijk - en broedplaats. Enige jaren heeft deze ontwikkeling ongestoord kunnen plaatsvinden. Het is het gewenst om deze soorten, ook in de grotere natuurgebieden ter plaatse te verjagen, te verstoren en in aantal terug te brengen. Bij voorkeur door ingrepen buiten deze grotere natuurgebieden, maar als het doelmatiger en efficiënter is om dit daarbinnen te doen, dan moet dat, met inachtneming van en in afstemming met de overige belangen en doelen in dat gebied, in overleg met of door de beheerder(s) zelf kunnen plaatsvinden. Middelgrote natuurgebieden (40 – 100 ha) Afhankelijk van hun aard zijn ingrepen wel of niet doelmatig en effectief. De keuze in deze gebieden koppelen aan de omgeving rekening houdend met het agrarisch cultuur landschap, toekomstige groei van deze gebieden of mogelijke aansluiting bij een groter natuurgebied. Bij aansluiting aan een groter natuurgebied past een terughoudend beleid ten aanzien van ingrepen van de inheemse soort grauwe gans. Daarbij hoort wel gericht verjagen, verstoren en in aantal terugbrengen van andere soorten ganzen, afschot vindt bij voorkeur plaats buiten het natuurgebied, maar zo nodig ook daarbinnen, mits geen verstoring van andere soorten plaats vindt. Hieruit volgt mogelijke aanpassing in tijd en locatie. Wel gericht verjagen, verstoren en in aantal terugbrengen van andere soorten ganzen, afschot vindt bij voorkeur plaats buiten het natuurgebied, maar zo nodig ook daarbinnen (mits geen verstoring van andere soorten dus aanpassing tijd en plaats)
Pagina 42 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Kleine natuur- en ander vestigingsgebieden (<40 ha) Meestal zijn ingrepen effectief en doelmatig uit te voeren, vooral aan de randen. Over het algemeen is het dus aan te bevelen om juist in deze gebieden zeer lage dichtheden aan te houden. Andere niet inheemse soorten worden kunnen eventueel met een aanwijzing van Gedeputeerde Staten in aantal worden teruggebracht. Uitvoering wordt naar tijd en plaats zorgvuldig afgestemd op andere soorten om verstoring daarvan zoveel mogelijk te voorkomen. Andere vestigingsgebieden Bijvoorbeeld: industriegebieden of poelen binnen de afritten van snelwegen. Verdere nieuwe vestiging in deze gebieden zoveel mogelijk verhinderen en beperken. In onderstaande tabel staan de belangrijkste schadegebieden m.b.t. de overzomerende ganzen in de provincie Overijssel. nr 1
Gemeente Steenwijkerland
2 3 4 5 6 8 7 7 8 9 10 11 12 13 14
Steenwijkerland Staphorst Staphorst Zwartwaterland Zwolle Zwolle Kampen Kampen Olst Wijhe Dalfsen Ommen Hardenberg Haaksbergen Hof van Twente Vriezenveen
Gebied Blokzijl – Nederland – Scheerwolde – Steenwijk- Oldemarkt- Ossenzijl – Kuinre Steenwijk- Zuidveen – Wanneperveen Staphorst – Rouveen – Hasselt Zwartsluis Reestdal Hasselt – Genemuiden – Kamperzeedijk Hasselt – Zwolle (Vechtdal) IJsseluiterwaarden: Kamperveen – Zalk Wijhe Kampereiland - De Melmer IJsseluiterwaarden – Ketelmeer IJseluiterwaarden Vechtdal Vechtdal Vechtdal en Reestdal Buurse – Haaksbergen Markelo – Stokkum - Goor omgeving Engbertsdijkvenen
Gebiedsgewijze dynamische implementatie De wijze van aanpak kan het best via een flexibele (gebiedsgewijze) invulling, resulterend in een plan van aanpak op basis van een ontheffing en gericht op beheer en schadebestrijding. Binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid worden de gebieden beoordeeld en op grond van hun functie, omvang en de schade in de omgeving. Er wordt een referentiejaar gekozen m.b.t. een acceptabel schadeniveau en daarmee ook een acceptabele populatieomvang. Tevens wordt een keuze gemaakt betreffende de inzet van middelen. Hiervoor is het noodzakelijk te kunnen beschikken over gegevens betreffende de populatieomvang en schade. Deze gegevens zullen op gelijke manier verzameld dienen te worden. Voor andere gebieden, waar deze gegevens niet of in onvoldoende mate aanwezig zijn, zal het via dynamische implementatie moeten worden gerealiseerd. In ieder geval moet er met een grondige monitoring en gegevensverzameling worden gestart en zullen schades kunnen worden bestreden door middel van een ontheffing tot verjagen en bejagen op de schadepercelen.
Pagina 43 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Op basis van de plaatselijke situatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden kan per deelgebied gekeken worden wat er gerealiseerd kan worden binnen de randvoorwaarden per gebied en voor het totale werkgebied. De effectiviteit en mogelijkheid tot reductie is waarschijnlijk per gebied verschillend. Het leidend doel hierbij is beheer en schadebestrijding met het oog op beperken en/of voorkomen van belangenrijke schade door middel van een stop op de populatiegroei en een reductie van de populatie. Beheermaatregelen De Faunabeheereenheid staat de volgende beheermaatregelen voor; •
•
Gedogen van Grauwe gans in de -met name grote en middelgrote, maar ook zoveel mogelijk in de kleinere- natuurgebieden van de terreinbeherende organisaties, tenzij er schade aan overige waarden, bijvoorbeeld flora en fauna, wordt aangericht en/of doelen m.b.t. populatieregulatie ter voorkoming van schadestijging in de landbouw niet worden gehaald. Ondersteunend afschot in aanvulling op verjaging ten behoeve van schadebestrijding op percelen met een schadegevoelig gewas in de periode 1 april tot 1 oktober.
Conclusies schadeoverzicht Het gebruik van de ontheffing heeft een positief effect op het schade verloop gehad terwijl de gunstige staat van instandhouding van de soort is gewaarborgd. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen. Toetsing door faunabeheereenheid De toetsing is een taak van de faunabeheereenheid. Het gaat hierbij om de opzet, de uitwerking en de verslaglegging van de monitoring, de verslaglegging van de maatregelen en hun effectiviteit, de bewaking van de voortgang en het signaleren van diverse van belang zijnde ontwikkelingen. Veldwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd door de WBE’s en de leden van de WBE’s, medewerkers van de terreinbeherende instanties en andere vrijwilligers.
6.3.2 Schade In de provincie Overijssel wordt in toenemende mate schade aangericht aan de landbouw.
Pagina 44 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
getaxeerde schade overzomerende ganzen, Overijssel € 200.000,00 € 180.000,00 € 160.000,00 € 140.000,00 € 120.000,00 € 100.000,00 € 80.000,00 € 60.000,00 € 40.000,00 € 20.000,00 € 0,00 2003
2004
2005
2006
2007
2008
Figuur 6: Getaxeerde schade aangericht door overzomerende ganzen in de provincie Overijssel
Populatie ontwikkeling seizoen populatie
2003 27.500
2004 28.500
2005 30.000
Index populatie en schadeontwikkeling en afschot 2005=100 seizoen 2003 2004 2005 populatie 92 95 100 schade 23 93 100 afschot n.v.t n.v.t 100
2006 35.000
2007 42.000
2008 41.500
2006 117 122 123
2007 140 142 255
2008 138 200 212
Gebruik ontheffingen seizoen 2004 2005 2006 2007 2008
aantal toestemmingen n.v.t. 12 12 12 12
Pagina 45 van 118
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks
% afschot pop.
11 12 12 12
92% 100% 100% 100%
92 95 138 150
1.484 1.820 3.780 3.150
3,6% 5,2% 9,0% 7,6%
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.4 Smient
6.4.1 Algemeen De smienten die in Nederland overwinteren, maken deel uit van een deelpopulatie die in Noord en Oost Europa broedt. De populatiegrootte van deze deelpopulatie wordt geschat op 1.500.000 dieren. Van deze deelpopulatie overwintert gemiddeld gezien 52% in Nederland (780.000 dieren). Van deze hoeveelheid overwinteraars verblijven er gemiddeld naar schatting 12.000 in Overijssel (seizoen 2005 – 2006). Smienten die van 1 oktober tot 1 april in Nederland verblijven worden tot de overwinterende Smienten gerekend. Bij het beheer van de in Nederland overwinterende smienten is het van belang dat de vogels over voldoende leefgebied kunnen beschikken om gedurende de winterperiode te kunnen voorzien in hun levensbehoefte. De smient veroorzaakt schade aan gewassen waardoor grondgebruikers zowel economisch als bedrijfstechnisch worden geschaad.
6.4.2 Leefgebied Belangrijk gebied voor de smienten in Overijssel is het stroomgebied van de IJssel en de aangrenzende landbouwgebieden. Kleinere groepen smienten verblijven in Noordwest-Overijssel en langs de Vecht in het grensgebied. De genoemde gebieden zijn hoofdzakelijk gelegen in Noordwest en West Overijssel (WBE´s Steenwijkerwold, Weerribben, Noordwest Hoek, d’Olde maten, IJssellanden, IJsselvallei, Kampen, IJsselstreek Wijhe, Noorder Vechtlanden en de Vechtstroom). 6.4.3 Provinciaal beleid Grondgebruikers hebben vrijstelling voor het verstoren van smienten om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Het verstoren en doden van smienten wordt in de periode 1 oktober tot 1 april niet toegestaan binnen aangewezen foerageergebieden en/of ten behoeve van Smienten aangewezen Vogelrichtlijngebieden. Buiten de aangewezen gebieden is op de percelen direct grenzend aan de aangewezen gebieden een ontheffing mogelijk op basis van het faunabeheerplan.
6.4.4 Doelstelling beheer De faunabeheereenheid richt haar beheer ter voorkoming van schade aan gewassen op sturen van de populatie overwinterende en doortrekkende smienten in Overijssel naar de foerageergebieden voor smienten. Belangen van de grondgebruiker De omvang van de schade aangericht door smienten geeft voor de periode 2003 – 2008 het volgende beeld.
Pagina 46 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
getaxeerde schade Smient, Overijssel € 18.000,00 € 16.000,00 € 14.000,00 € 12.000,00 € 10.000,00 € 8.000,00 € 6.000,00 € 4.000,00 € 2.000,00 € 0,00 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Figuur 7: Getaxeerde schade aangericht door Smienten in de provincie Overijssel
Index schadeontwikkeling, populatie en afschot zie overwinterende ganzen 2004-2005 = 100
seizoen schade
99/00 20
00/01 42
01/02 28
02/03 80
03/04 102
04/05 05/06 06/07 07/08 100 150 60 139
De schade is evenals de voorgaande jaren volledig aangericht op grasland. Conclusies schadeoverzicht De schade had voor 2006 een licht dalende tendens ondanks een stabiele smientenpopulatie. In 2006 was een sterke toename van de schade te zien. Het gebruik van de ontheffing heeft een positief effect op het schade verloop gehad terwijl de gunstige staat van instandhouding van de soort is gewaarborgd. De hogere schade in 2006 is voor een deel te relateren aan het geringere voedselaanbod op het water, waardoor de smienten meer op het land foerageerden.
6.4.5 Beheermaatregelen In het kader van schadebestrijding worden ter voorkoming en beperking van schade aan gewassen in de beheerperiode op WBE niveau de volgende maatregelen genomen: • • • • •
Verjagen van smienten met visuele middelen; Verjagen van smienten met akoestische middelen; Verjagen van smienten door regelmatige verontrusting; Verjagen van smienten door de aanwezigheid van mensen; Ondersteunend afschot bij verjaging.
6.4.6 Plaats en periode inzet beheermaatregelen Op alle schadegevoelige percelen buiten de aangewezen foerageergebieden en/of de ten behoeve van smienten aangewezen Vogelrichtlijngebieden toepassen van verjaging eventueel ondersteund door afschot op basis van de ontheffing van Gedeputeerde Staten.
Pagina 47 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Er mogen ingeval van ondersteunend afschot maximaal 2 smienten per verjaagactie worden geschoten, met een maximum van 10 smienten per perceel.
Pagina 48 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Periode van inzet van de beheermaatregelen In navolging van het Beleidskader Faunabeheer worden de beheermaatregelen ingezet in de periode van 1 oktober tot 1 april. De beheermaatregel verjaging wordt daar waar nodig de gehele dag ingezet. De beheermaatregel ondersteunend afschot wordt ingezet van een half uur voor zonsopkomst tot 12:00 ´s middags.
6.4.7 Effectiviteit van het beheer De effectiviteit van het beheer dient gemeten te worden aan de schadecijfers van het Faunafonds voor de provincie Overijssel in relatie tot het aantal overwinterende Smienten, en de landelijke schadecijfers in relatie tot de landelijk overwinterende smienten. Daarnaast kan de effectiviteit van het sturen naar foerageergebieden vergeleken worden met het landelijk gemiddelde voor de smienten die in foerageergebieden verblijven. Laatstgenoemde effectmeting is echter alleen mogelijk als er landelijke cijfers bekend worden gesteld. In het rapport “Alterra – Technische rapportage: Populatieomvang ganzen en smienten” wordt onder meer gerapporteerd over het aandeel van de populatie in opvang/foerageergebieden, natuurgebieden en overige gebieden. Gemiddeld Nederland
Overijssel
Opvang
12,8%
3,3%
Natuurgebied
44,6%
47,8%
Overig
42,6%
48,9%
Het aandeel smienten in de categorie Overig ligt hoger dan het gemiddelde elders in Nederland. Opvallend is met name het lage aandeel smienten in de opvang/foerageergebieden (3,3% in Overijssel tegen 12,8% als landelijk gemiddelde).
6.4.8 Uitvoering beheermaatregelen De uitvoering van het beheer zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaats vinden: Organisatie 1. De houder van de ontheffing voor flankerend afschot is de faunabeheereenheid 2. De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid 3. De faunabeheereenheid stelt voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen uniforme formulieren ter beschikking en adviseert grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende en schade beperkende maatregelen 4. De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de grondgebruikers op WBE Niveau, in incidentele individuele gevallen is de individuele toestemming gebruiker verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de Provincie
Pagina 49 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. De grondgebruiker mag alleen dan van de beheermaatregel flankerend afschot gebruik maken indien de inzet van 2 preventieve maatregelen onvoldoende zijn gebleken. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve maatregelen wordt verwezen naar de beleidsregels van het Faunafonds. Tevens zal op verzoek de secretaris van de faunabeheereenheid de grondgebruiker adviseren over de inzet van preventieve maatregelen.
Pagina 50 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.5 Knobbelzwaan
6.5.1 Algemeen De populatie knobbelzwanen in Overijssel bestaat uit overwinterende vogels, broedvogels en ruiende vogels. Knobbelzwanen die tussen 1 oktober en 1 april in Nederland verblijven worden tot de overwinteraars gerekend. Knobbelzwanen veroorzaken schade aan gewassen waardoor de grondgebruiker economisch en bedrijfstechnisch wordt geschaad.
6.5.2 Voorkomen De knobbelzwanen in Nederland maken deel uit van een populatie die gedeeltelijk is ontstaan uit gehouden dieren. De Noordwest-Europese populatie is langjarig redelijk stabiel, met een geschatte populatiegrootte van 210.000 dieren (schatting voor de eerste helft van de 90er jaren). De knobbelzwanen in Nederland behoren tot de zogenaamde Beneluxgroep, waarvan de grootte wordt geschat op 20.000 dieren. De soort heeft een viertal zwaartepunten in Nederland: Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noordwest-Overijssel en de grote rivieren. In Overijssel behoort de IJsselmonding tot de gebieden met de hoogste dichtheid van broedende Knobbelzwanen.
Figuur 8: Dichtheid van de Knobbelzwaan in Nederland
De broedparen foerageren gedurende de broedperiode hoofdzakelijk in ondiep water en op de landbouwpercelen in de directe omgeving van de nesten. In de periode dat de kuikens opgroeien blijven de vogels in de omgeving van de nesten, waarbij het foerageergebied in omvang toeneemt. Voor de ruiperiode trekken de knobbelzwanen naar de randmeren van Flevoland, grenzend aan Overijssel. In de ondiepe randmeren foerageren de vogels op de fonteinkruid- en kranswiervelden. In de winterperiode trekken de knobbelzwanen weer de polders van West en Noordwest-Overijssel in om op de aanwezige landbouwpercelen te foerageren. Uit waarnemingen van de faunabeheereenheid lijkt de knobbelzwaan zich in toenemende mate langs de Vecht en de IJssel in oostelijke richting te verplaatsen. Pagina 51 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.5.4 Provinciaal beleid De provincie verleent onder voorwaarden ontheffing aan de faunabeheereenheid die deze ontheffing weer door kan schrijven aan een beperkt aantal personen, dat ingeval van belangrijke schade dieren mogen verstoren en doden, of eventueel nesten mogen verstoren.
6.5.5 Doelstelling beheer De faunabeheereenheid richt haar beheer op het voorkomen en bestrijden van schade aan gewassen. In dit kader heeft het beheer tot doel de populatie overwinterende knobbelzwanen zo veel mogelijk in evenwicht te brengen met de belangen van de grondgebruikers. In verband hiermee komt de faunabeheereenheid tot de volgende uitgangspunten: • •
Bij belangrijke schade is verjaging van knobbelzwanen, indien nodig met ondersteunend afschot noodzakelijk. Verstoring van knobbelzwanen die zich ophouden in groepen kleine Zwanen en/of wilde Zwanen is niet toegestaan.
De schadebestrijding zal gericht zijn op: •
•
Schadegevoelige akkerbouwpercelen, percelen waar vollegrondsgroenten worden geteeld, percelen waarvan na 1 augustus van het voorgaande jaar gras is ingezaaid, en op percelen met overjarig grasland met schadereferentie of dreigende schade, ingeval van dreigende schade en op percelen met rietstekken. Hier is verjaging met ondersteunend afschot toegestaan ingeval van vliegvlugge jonge en niet broedende knobbelzwanen. De verjaging kan worden ondersteund met afschot indien pogingen tot verjagen niet afdoende zijn gebleken.
Belangen van de grondgebruikers Ondanks een toename van het aantal knobbelzwanen is de schade in de provincie Overijssel niet toegenomen. Getaxeerde schade, Knobbelzwaan; Overijssel € 20.000,00 € 15.000,00 € 10.000,00 € 5.000,00 € 0,00 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Figuur 9: Getaxeerde schade aangericht door de Knobbelzwaan in de provincie Overijssel
Pagina 52 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Populatie ontwikkeling seizoen populatie
2003 1.050
2004 1.250
2005 1.550
2006 2.000
Index populatie en schadeontwikkeling en afschot 2005=100 seizoen 2003 2004 2005 populatie 68 81 100 schade 140 93 100 afschot n.v.t n.v.t 100
2006 129 69 192
2007 2.600
2008 2.200
2007 168 73 360
2008 142 40 231
Gebruik ontheffingen seizoen 2004 2005 2006 2007 2008
aantal toestemmingen n.v.t. 8 8 8 7
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks
% afschot pop.
8 7 7 7
100% 88% 88% 100%
8 7 7 8
65 125 234 150
4,4% 6,25% 9,0% 6,8%
6.5.6 Beheermaatregelen Ter voorkoming en beperking van de schade aan gewassen worden in de beheerperiode op WBE niveau de volgende maatregelen genomen: • • •
Verjagen van knobbelzwanen met visuele middelen. Verjagen van knobbelzwanen met akoestische middelen. Verjagen van knobbelzwanen door regelmatige verontrusting.
Indien blijkt dat de preventieve maatregelen onvoldoende effect hebben wordt gebruik gemaakt van de maatregel flankerend afschot bij verjagen van knobbelzwanen. Conclusies schadeoverzicht Het gebruik van de ontheffing heeft een positief effect op het schade verloop gehad terwijl de gunstige staat van instandhouding van de soort is gewaarborgd. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.5.7 Plaats en periode inzet van de beheermaatregelen De middelen worden gedurende de beheerperiode ingezet op schadegevoelige akkerbouwpercelen, percelen waar vollegrondsgroenten worden geteeld, percelen waarvan na 1 augustus van het voorgaande jaar gras is ingezaaid, op percelen met overjarig grasland met schadereferentie, en op percelen met rietstekken.
Pagina 53 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Uitgangspunt is inzet van de beheermaatregelen bij belangrijke schade in de gehele provincie Overijssel. In hoofdzaak zal gebruik gemaakt worden van de ontheffing in de WBE´s in West – Overijssel en Noord Oost Overijssel. Hiermee wordt invulling gegeven aan het belang van grondgebruikers ter voorkoming en bestrijding van schade. De beheermaatregel ondersteunend afschot wordt onder de volgende voorwaarden ingezet: • • • • • •
Afschot alleen op de schadepercelen. Er mag maximaal 1 knobbelzwaan per verjagingsactie per perceel per dag worden geschoten. Afschot van knobbelzwanen op het schadeperceel mag alleen dan plaatsvinden indien er geen sprake is van vermenging met (groepen) van Kleine- en/of Wilde zwanen. Per WBE worden twee vaste schutters aangewezen. De WBE dient de namen en adressen van deze vaste schutters door te geven aan de faunabeheereenheid. De faunabeheereenheid houdt daarvan een register bij. De vaste schutters, zijnde de aangewezen gebruikers van de ontheffing, zijn verplicht een kopie van de door de WBE gewaarmerkte ontheffing bij zich hebben. Vanaf een half uur voor zonsopkomst tot 12.00 uur is beheer en schadebestrijding niet toegestaan binnen de aangewezen foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten. Dit betreft de periode vanaf 1 oktober tot 1 april. Na 12:00 uur mag worden beheerd en bestreden op een afstand van ten minste 500 meter van foeragerende ganzen.
De beheermaatregel verjaging van knobbelzwanen met visuele en/of akoestische middelen en regelmatige verontrusting worden daar waar nodig gedurende de gehele dag ingezet.
6.5.8 Effectiviteit van de beheermaatregelen Inzet van de omschreven beheermaatregelen hebben in de voorgaande beheerperiode geleid tot effectieve vermindering cq. voorkoming van belangrijke schade. Evenals in de voorgaande beheerperiode wordt de bovengrens van afschot per verjagingsactie per perceel per dag worden gesteld op 1 knobbelzwaan. Hiermee wordt tevens voorkomen dat de duurzame staat van instandhouding wordt aangetast. De stand van de knobbelzwaan wordt derhalve niet gereguleerd zodat er geen sprake is van gebiedsdekkend afschot. Het afschot zal bij optredende schade perceelsgewijs worden toegepast. Uitvoering beheermaatregels De uitvoering van het beheer zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: Organisatie 1. De houder van de ontheffing voor flankerend afschot is de faunabeheereenheid. 2. De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid. 3. De faunabeheereenheid stelt voor verslaglegging van de gegevens en beheermaatregelen uniforme formulieren ter beschikking. 4. De secretaris van de faunabeheereenheid adviseert grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende maatregelen. 5. De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde maatregelen door de aangewezen vaste schutters namens de grondgebruikers. Pagina 54 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6. DE faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie. Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. De faunabeheereenheid registreert de door de WBE aangewezen vaste schutters die zijn belast met de uitvoering van het flankerend afschot. De faunabeheereenheid staat voor dat de beheermaatregel ondersteunend afschot door één eerste aangewezen vaste schutter en door één tweede aangewezen vaste schutter, als diens plaatsvervanger, per WBE mag worden uitgevoerd. De secretaris van de faunabeheereenheid zal de ontheffing voor flankerend afschot op basis van deze gegevens door schrijven aan de aan te wijzen personen met een afschrift aan de politie en hiervoor door de provincie aangewezen ambtenaren. Er mag alleen dan van de beheermaatregel flankerend afschot gebruik gemaakt worden indien de inzet van preventieve middelen, conform , onvoldoende is gebleken. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve middelen wordt verwezen naar dit de beleidsregels van het Faunafonds.
Pagina 55 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.6 Ree
6.6.1 Algemeen Het ree is in de provincie Overijssel een algemeen voorkomende soort en neemt nog steeds licht in aantal toe. In de huidige situatie worden er 10.666 reeën geteld in Overijssel. Tijdens de tellingen wordt, op basis van jarenlange ervaringen in de praktijk, gemiddeld in Overijssel ca. 80% van de populatie geteld. De populatiegrootte is op basis van uniforme en zo veel mogelijk gelijktijdige tellingen bepaald. Naar schatting leven er dus ongeveer ca. 13.000 reeën in de gehele provincie. In Nederland leven naar schatting 60.000 reeën. De populatie in Overijssel omvat hiermee ongeveer 20 % van de Nederlandse populatie. De groei van de populatie van 1999 – 2008 is in onderstaand overzicht weergegeven. Overzicht populatie 1999 – 2008 (Bron: faunabeheereenheid) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Voorjaarstand 8.673 stuks 9.070 stuks Niet geteld vanwege MKZ 9.960 stuks 9.650 stuks 9.666 stuks 9.832 stuks 10.012 stuks 9.997 stuks 10.666 stuks
populatieontwikkeling Ree; Overijssel 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Figuur 10: Overzicht van de populatieontwikkeling van het ree in de provincie Overijssel gedurende de periode 1999 – 2008 (Het jaar 2001 ontbreekt vanwege de toenmalige MKZ crisis)
Pagina 56 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
In de periode 2004 – 2008 is de voorjaarstand met ca. 1.000 stuks toegenomen (d.i. een groei van circa 8%). De verdeling van de populatie over de provincie is zeer gelijkmatig, de voorjaarstanden worden op WBE niveau geïnventariseerd. In dit plan zijn in eerste instantie voor de populatiegegevens van het ree op basis van biotoopkenmerken de volgende gebieden onderscheiden 1. 2. 3. 4.
Gebied 1: Noord West Overijssel. Gebied 2: Stroomgebied IJssel, Reest en Vecht Gebied 4: Centraal gebied Sallandse Heuvelrug Gebied 5: Twente
De verdeling van de populatie op gebiedsniveau geeft het volgende beeld: Gebied
Voorjaarstand 2008
Noordwest Overijssel Stroomgebieden IJssel, Reest en Vecht Centraal gebied Sallandse Heuvelrug Twente Overijssel
1.438 3.189 1.108 4.931 10.666
Gem. aantal/100 ha dekking in het leefgebied 15,2 14,2 13,6 14,8 14,5
6.6.2 Provinciaal beleid Beheer van de populaties van het ree kan op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan plaatsvinden door de faunabeheereenheid. Ter voorkoming van voedselstress en uit oogpunt van verkeersveiligheid kan in het kader van duurzaam populatiebeheer ontheffing worden verkregen. De Provincie hanteert in haar beleid de volgende uitgangspunten en regels: • • • •
Groei van de reeënpopulatie in Overijssel tot een niveau waarop natuurlijke mechanismen de stand beperken wordt door GS ongewenst geacht. Als andere belangen bedoeld in artikel 68 is in het besluit beheer en schadebestrijding aangewezen: het vorkomen en bestrijden van lijden van zieke of gebrekkige reeën. De faunabeheereenheid kan op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan ontheffing verkrijgen voor beheer van de reeën in Overijssel. Ontheffing wordt verleend voor het doden van reeën die zich op of direct langs de openbare weg bevinden en een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen.
GS kiest voor voortzetting van het tot nu toe gevoerde beleid van populatiebeheer. Hiertoe dient per leefgebied de voorjaarstand te worden bepaald in overeenstemming met de draagkracht van de leefgebieden. Voor deze gebieden dient de populatieomvang afgestemd te worden op het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, het voorkomen van gevaar voor de verkeersveiligheid en schade aan flora en fauna wordt voorkomen. Op basis van het bovenstaande heeft de faunabeheereenheid de volgende beheerdoelstellingen geformuleerd.
Pagina 57 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.6.3 Doelstelling De faunabeheereenheid richt haar beheer op duurzaam behoud van de populatie reeën in Overijssel en zal in de uitvoering focussen op knelpunten. Binnen dit kader heeft het beheer tot doel de reeënpopulatie zo veel mogelijk in venwicht te brengen met: 1. de draagkracht (voedselaanbod) van de leefgebieden, 2. de in de Flora- en faunawet genoemde belangen van de grondgebruikers 3. de veiligheid van de weggebruikers, en 4. de flora en fauna in het leefgebied. Met inachtneming van de belangen zoals bedoeld in artikel 68 van de Flora- en faunawet hanteert de faunabeheereenheid de hieronder gestelde doelen: 1. Dichtheden per 100 hectare afstemmen op de beheerdoelstellingen van de terreineigenaren en andere functies binnen de te onderscheiden leefgebieden. 2. Bevorderen van uitwisselingsmogelijkheden, in eerste instantie vooral gericht op fysieke barrières zoals wegen, spoorlijnen en kanalen. 3. Het bevorderen van maatregelen gericht op vermindering van het aantal stuks valwild. 4. Een gezamenlijke en gecoördineerde aantalregulatie, waarbij zo ingegrepen dient te worden dat de natuurlijke populatiestructuur uitgedrukt in leeftijdsopbouw en geslachtsverhouding zo min mogelijk wordt verstoord.
6.6.4 Draagkracht In de afgelopen beheersperiode is gebleken dat er verschillen in draagkracht en dichtheden voorkomen. Door de wild beheereenheden is verzocht een actuele berekening van de draagkracht volgens de methode Van Haaften aan de faunabeheereenheid te zenden. Gebied Noordwest Overijssel Stroomgebieden IJssel, Reest en Vecht Centraal gebied Sallandse Heuvelrug Twente Overijssel
Gewenste dichtheid 12,8 10,6 11,3 11,3 11,3
Waargenomen dichtheid 15,2 14,2 13,6 14,8 14,5
Op dit moment bevindt de populatie reeën zich boven de gewenste draagkracht. Deze draagkracht is bepaald op basis van het draagkrachtmodel van Van Haaften die uitgaat van beschikbaarheid van voedsel en dekking. Uit recente gegevens uit de praktijk blijkt dat met name in landbouwgebieden en open cultuurlandschappen de actuele aantallen hoger kunnen liggen dan de berekende doelstanden. Mede hierdoor is in 2007 verder onderzoek verricht en is de waarderingsmethode van Haaften hierop aangepast. Klimaat verandering speelt hierin mogelijk een rol. In de winter is meer voedsel aanwezig en de landbouwgewassen bieden voor 50% van het jaar dekking, rust en voedsel. Deze nieuwe methode wordt aangehaald als de herziene waarderingsmethode van Haaften en is gepubliceerd in de in november 2007 uitgebrachte leidraad voor het beheer van reeën. Naar analogie hiervan mag worden uitgegaan van een voorjaarstand van 10.000 dieren. Op basis van de ervaring van de laatste 5 jaar mag worden geconcludeerd dat deze stand nauwelijks voor schade in de land- en bosbouw heeft veroorzaakt, en dat er sprake is van een gezonde reeënpopulatie in de provincie Overijssel. Voorgesteld wordt om het huidige beheer bij een hogere streefpopulatie ongewijzigd voort te zetten.
Pagina 58 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Indien geen beheer van de populatie wordt gepleegd zal deze verder groeien en zijn de volgende effecten te verwachten (Bron: faunabeheereenheid Overijssel): •
•
•
Reeënpopulaties die de draagkracht van leefgebieden overschrijden, met als gevolg toenemende dichtheden in de kerngebieden waardoor de factor stress toeneemt. De factor stress heeft een negatief effect op het welzijn en de conditie van reeën in de provincie. Hierdoor is tevens een grotere vatbaarheid voor ziekten en parasieten te verwachten. Bij toenemende dichtheden is een toename van schade aan gewassen en teelten te verwachten. Om toenemende schade te voorkomen zullen preventieve maatregelen zoals inrasteren leiden tot “verhekking” van het landschap; deze ingreep wordt ecologisch en economisch niet verantwoord geacht. Door veranderende beheermethoden (geïntegreerd en natuurlijk bosbeheer) is schade aan bossen naast vraat- en veegschade aan aanplant vooral van belang bij vraat- en veegschade aan spontane verjonging. Door het kunstmatig grotere voedselaanbod in de vorm van landbouwgewassen en het toenemend bestand loofhout grotendeels ter vervanging van naaldhout, zal de ecologische draagkracht hoger zijn dan wanneer dit aandeel in het voedselaanbod niet aanwezig zou zijn. Doordat de landbouwgewassen met name in het groeiseizoen extra voedsel en dekking bieden zal de zomerstand hoger zijn dan in die situaties waarin deze extra dekking en voedsel ontbreken. Hierdoor zal het verschil in beschikbaar leefgebied in de zomer- en wintersituatie groter zijn dan onder natuurlijke omstandigheden. Dit extra zomersurplus zal de neiging vertonen om een sterkere migratie- en dispersiedrang te vertonen als de gewassen van het veld zijn gehaald. Hierdoor zal de migratiedrang van niet dominante reeën maximaal blijven. Een gevolg hiervan is dat de frequentie waarmee wegen, vaarten, spoorlijnen e.d. worden overgestoken zal toenemen, met daardoor een verhoogde kans op aanrijdingen en verdrinking.
Belangen van grondgebruikers Schade aangericht in de vorige planperiode In de vorige planperiode 2004 – 2007 is geen reeën schade geclaimd of uitgekeerd door het Faunafonds. De schade aan gewassen en bomen is nihil geweest omdat er door inzet van preventieve middelen en afschot schade is voorkomen. Verwachting indien populatiebeheer uitblijft Bij niet beheren zal de schade aan gewassen en bossen naar verwachting toenemen. De omvang hiervan is vanwege het ontbreken van een langjarige schadereferentie evenwel zeer moeilijk in te schatten. Duidelijk is wel dat de faunabeheereenheid de verhekking van het landschap door inrasteren, de hiermee gepaard gaande relatief hoge investeringen en de barrièrewerking van rasters voor de overige fauna niet voorstaat Veiligheid van weggebruikers Aantasting van de verkeersveiligheid in de vorige planperiode Schade aan de verkeersveiligheid wordt veroorzaakt door aanrijdingen met reeën. In de voorgaande planperiode zijn in alle WBE´s de in samenwerking met de politie en de wegbeheerders schademeldingen geregistreerd van aanrijdingen met reeën.
Pagina 59 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Het totale valwild –op basis van de jaarlijkse reewildwerkplannen in de periode1999 – 2008 is in onderstaande tabel weergegeven. Overzicht valwild 2007 – 2008 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Aantal 947 897 808 1002 1095 871 856 794 825 876
Figuur 11: (Bron: faunabeheereenheid Overijssel)
Het totaal valwild bedraagt in de provincie de laatste jaren 850 – 875 reeën per jaar. In relatie tot de populatie bedraagt het valwild ca. 8% van de totale populatie. Het percentage valwild ligt hiermee net onder de landelijke 10%. Lokale verkleining van het leefgebied door verstedelijking en verstoring en het niet volledig realiseren van het toegekende afschot spelen een negatieve rol bij de totstandkoming van de hoeveelheden valwild. Bij een gemiddeld schadebedrag van € 1.000,- tot € 2.000,- per aanrijding bedraagt de jaarlijkse totale materiële schade aan de auto veroorzaakt door aanrijdingen met het ree in de provincie Overijssel gemiddeld € 900.000,- tot € 1.800.000,-. Verwachting indien populatiebeheer uitblijft Bij niet beheren zal de dichtheid van het ree toenemen. Hierdoor zal de migratie- en dispersiedrang verhogen. Het gevolg is dat het aantal aanrijdingen verder zal stijgen met negatief gevolg voor de verkeersveiligheid. Ervaringen uit de praktijk wijzen uit dat valwild en afschot deels gezien mogen wogen worden als systeem van “communicerende vaten”. Dit betekent dat als afschot niet of onvoldoende wordt gerealiseerd de jaarlijkse sterfte in de vorm van verkeersslachtoffers zal toenemen. Flora en fauna Schade aan flora In de beheerperiode 2004 – 2008 is geen melding gedaan van schade aan flora veroorzaakt door reeën. Bij voortzetting van het huidige beheer wordt schade op dit vlak dan ook niet verwacht. Schade aan fauna Reeën zijn territoriaal levende dieren die het grootste gedeelte van het jaar gedrag vertonen dat berust op een individuele levenswijze. Bij toenemende aantallen en dichtheden door niet beheren ontstaat concurrentie om voedsel en ruimte, en stress vanwege de eerdergenoemde territorialiteit. Een achteruitgang van de algehele conditie en een daaraan inherente grotere kans op parasitaire aandoeningen kan daarvan het gevolg zijn. Uit het verleden weten we dat een dergelijk situatie tot populatiecrashes kunnen leiden. De faunabeheereenheid acht dit vanuit ethisch en moreel oogpunt niet wenselijk.
Pagina 60 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.6.5 Gewenste stand De gewenste stand wordt bepaald door de herziene waarderingsmethode van Haaften, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van knelpunten. De getelde stand, de berekende aanwas en het aantal stuks valwild enerzijds en de berekende stand op basis van de draagkracht anderzijds bepaald het aantal weg te nemen dieren.
jaar 2004 2005 2006 2007 2008 Gemiddeld
Voorjaarsstand geteld 9.666 9.832 10.012 9.997 10.666 10.035 stuks
Door het langjarig gemiddelde naar rato van de voorjaarsstand te verdelen over de te onderscheiden gebieden, is de gewenste stand per deelgebied bepaald. Gebied Noordwest Overijssel Stroomgebieden IJssel, Reest en Vecht Centraal gebied Sallandse Heuvelrug Twente Overijssel totaal
Huidige voorjaarsstand 1.438 3.189 1.108 4.931 10.666
Gewenste stand 1.353 3.000 1.043 4.639 10.035
6.6.6 Beheermaatregelen In het kader van het beheer van de populatie reeën in de provincie Overijssel worden in de beheerperiode de volgende typen handelingen verricht: • •
Preventieve (schadevoorkomende) maatregelen Noodzakelijke bijsturing van de populatie
Schadevoorkomende maatregelen Ter voorkoming van schade wordt in de beheerperiode op WBE niveau ingezet op het belang van de verkeersveiligheid en het voorkomen van schade aan bossen en gewassen (boomteelt). In het kader van de verkeersveiligheid kunnen de volgende maatregelen worden genomen: 1. Toepassen van verkeersremmende en snelheidsbeperkende maatregelen 2. Plaatsen van wildsignaleringssystemen en/of geleiderasters, en de daarbij behorende aanleg van passages 3. Plaatsen van wildspiegels en reflectoren 4. Regulatie van de populatie Voor de eerste vier onderdelen heeft de WBE een initiërende taak. Het zijn in hoofdzaak de overheden die, in overleg en indien mogelijk, voorstellen van de WBE´s dienen over te nemen om voorgestelde maatregelen te kunnen realiseren. Jaarlijks zullen de WBE´s aan de faunabeheereenheid in hun rapportage voorstellen in het kader van de eerste vier typen maatregelen aandragen ter voorkoming van schade aan verkeersveiligheid.
Pagina 61 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
In het kader van populatieregulatie heeft de WBE een initiërende en uitvoerende taak. Het is vooral van belang om bij regulatie van de populatie afschot zo veel als mogelijk te concentreren in de directe nabijheid van probleemwegen en voorla het accent te leggen op reeën zonder territorium. In Overijssel blijkt op basis van de valwildgegevens dat er sprake is van knelpunten. Echter, vanwege het ontbreken van een sluitende valwild-registratie is het overzicht van knelpunten slechts ten dele te construeren. Ter voorkoming van schade aan bossen en gewassen kunnen de volgende maatregelen worden genoemd: 1. Uitrasteren van kapitaalsintensieve teelten. In hoofdzaak betreft het in Overijssel de boomteelt. 2. Bespuiten / aansmeren van kwetsbare gewassen met een anti-veeg- of vraatmiddel. Dit is vooral effectief bij recent aangeplante of ingezaaide gewassen. Het effect van een dergelijk middel is echter maar van tijdelijke aard zodat het tijdstip van aanbrengen zeer goed moet worden overdacht. 3. Zo nodig lokale dichtheden afstemmen op de bosverjongingsdoelen van de terreinbeheerder. Populatieregulatie Voor de komende beheerperiode wil de faunabeheereenheid de gewenste stand op basis van de draagkracht op WBE niveau handhaven door regulatie. Hierbij geldt voor de beheerperiode een na te streven voorjaarstand van 10.035 stuks. Op basis van de jaarlijkse tellingen en de berekende aanwas wordt de zomerstand bepaald. Het verschil tussen de zomerstand en de na te streven voorjaarstand bepaalt de jaarlijkse vermindering. Jaarlijks wordt dit door de faunabeheereenheid in een werkplan uitgewerkt. Bij de uitvoering van de regulatie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. De na te streven verdeling van het afschot op basis van een zo natuurlijk mogelijke populatiestructuur is realisatie van 50% van het afschot in de leeftijdsklasse van 0 tot 2 jaar. 2. Voorafgaand aan de toekenning van het afschot zal de WBE de werkelijke stand op basis van de telling per 1 april in een werkplan verwerken en indienen bij de faunabeheereenheid en de provincie. Op basis van dit werkplan wordt beoordeeld of de ontheffing doorgeschreven kan worden aan de WBE.. 3. Voor toekenning van het afschot dienen de WBE´s voor 1 oktober een rapportage/werkplan in te dienen aan de secretaris van de faunabeheereenheid om de stand te reguleren, bestaande uit de volgende onderdelen:
• •
• Getelde stand per 1 april, onderverdeeld naar vrouwelijke/mannelijke kalveren, reebokken en reegeiten. Om dubbeltellingen te voorkomen wordt geadviseerd om aanpalende WBE´s op dezelfde dag te laten tellen. De niet aangesproken reeën worden evenredig verdeeld over de reebokken en reegeiten. • Berekende aanwas. Gewenste stand in de WBE op basis van de bepaalde draagkracht volgens de methode van Haaften. Noodzakelijk afschot. • Afschot en valwildgegevens worden centraal via een afschotmeldingskaart geregistreerd.
Zieke en gewonde dieren/valwildregeling De faunabeheereenheid zal de provincie Overijssel verzoeken om ex artikel 67 een categorie van personen aan te wijzen die belast wordt met de afwikkeling van valwild op of in de directe nabijheid van wegen.
Pagina 62 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Sanctionering bij niet realiseren van de afschotaantallen De faunabeheereenheid zal de provincie Overijssel voorstellen om ex artikel 67 een categorie van personen aan te wijzen die belast kunnen worden met de realisatie van het vastgestelde afschot indien de ontheffinggebruiker aantoonbaar in gebreke blijft. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.6.7 Plaats van afschot Het noodzakelijke afschot per jaar zal op WBE niveau dienen te worden bepaald. Van belang is dat de focus van het afschot in eerste instantie is gericht op de plaatsen rond de knelpunten voor valwild en de directe omgeving van schadegevoelige opstanden en gewassen. Hierbij worden de volgende afschotperioden gehanteerd: • • •
Reebokken Reegeiten Kalveren
1 april t/m 15 september 1 januari tot 1 april idem
6.6.8 Effectiviteit van de beheermaatregelen Voor de populatie reeën in Overijssel is afschot één van de sterftefactoren naast aanrijdingen, verdrinking, ziekte, ouderdom en predatie. Het afschot bevindt zich tot nu toe onder het niveau van de aanwas; vooral het aantal verkeersslachtoffers zorgt er voor dat de stand niet sneller groeit dan zou mogen worden verwacht. Voor de komende beheerperiode is het afschot gelijkgesteld aan de aanwas, hierin bij de realisatie inbegrepen de andere sterftefactoren. Het resultaat van deze maatregel en de uitvoering is dat de stand zich stabiliseert op het niveau van de berekende draagkracht. De te verwachten effecten zijn: • •
•
•
Instandhouding van het welzijn van de populatie reeën omdat de draagkracht niet wordt overschreden en het afschot volledig gericht is op een zo natuurlijk mogelijke populatiestructuur. Vermindering van het aantal verkeers- en verdrinkingsslachtoffers door vermindering van de migratie- en dispersiedrang als gevolg van het richten van afschot op een zo natuurlijk mogelijke populatiestructuur en het in samenwerking met overheden en terreineigenaren treffen van biotoopverbeterende maatregelen gericht op de factoren rust en verbinding van geschikte leefgebieden. De faunabeheereenheid adviseert bij van het verminderen van het aantal verkeers- en verdrinkingsslachtoffers, het afschot te focussen op de gebieden rond de knelpunten en het in samenwerking met de overheden en terreineigenaren treffen van maatregelen ter voorkoming van aanrijdingen en/of verdrinking. Verdere ontwikkeling van het beheer van de populatie reeën in Overijssel op basis van centraal gecoördineerd gegevensbeheer in de faunabeheereenheid.
Pagina 63 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.6.9 Uitvoering beheermaatregelen De uitvoering van het reeënbeheer zal op de volgende wijze plaatsvinden: Inventarisatie populatie 1. De uitvoering van de jaarlijkse inventarisatie wordt gecoördineerd door de coördinator van de WBE. 2. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking en de uniforme verwerking van de inventarisatiegegevens. De secretaris van de faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde inventarisaties van de WBE; tevens is de faunabeheereenheid verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie. Meldingssysteem Van elk ree dat geschoten wordt of anderszins sterft, wordt door de jachthouder een melding gedaan bij de coördinator reeëncommissie van de WBE. In de WBE´s wordt de melding voorzien van alle relevante informatie van het betreffende dier, zodat bijvoorbeeld ook gegevens m.b.t. conditie en gezondheid kunnen worden opgebouwd. De gegevens worden door de coördinator verwerkt in de jaarlijkse werkplannen voor de faunabeheereenheid. De faunabeheereenheid zal het meldingsysteem omtrent de afhandeling van de reeën die geschoten of anderszins gestorven zijn in overleg en met goedkeuring van de provincie in een nadere regeling uitwerken. De faunabeheereenheid zal de provincie daarna verzoeken deze procedure op te nemen in de ontheffingsvoorwaarde. Uitvoering beheermaatregelen 1. De faunabeheereenheid is houder van de provinciale ontheffing, 2. De faunabeheereenheid delegeert de ontheffing aan de WBE´s op basis van het jaarlijkse werkplan dat voorafgaand aan de jaarlijkse beheerperiode ter goedkeuring aan de faunabeheereenheid wordt ingediend. Van de ontheffing kan van één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang gebruik gemaakt worden. De faunabeheereenheid kan advies vragen van de Vereniging het Reewild over de inhoud van het plan. 3. De houder van de ontheffing door de faunabeheereenheid gedelegeerde ontheffing (coördinator) in de WBE schrijft de ontheffing door aan de in de WBE uitvoerende jachthouders in de vorm van een gebruikersontheffing. 4. Jachthouders kunnen onder hun verantwoordelijkheid de gebruikersontheffing doorschrijven aan andere jachtaktehouders. Identificatie reeën Op dit moment worden de reeën die worden geschoten of op een andere wijze sterven uit oogpunt van registratie, toezicht en handhaving, en uit oogpunt van wildhygiëne geïdentificeerd binnen de WBE´s, en van uniek genummerde wildmerken voorzien. De faunabeheereenheid stelt aan de ontheffingverlener voor om door of namens de faunabeheereenheid te verstrekken wildmerken onderdeel te laten zijn van de ontheffingsvoorwaarden. Monitoren van beheermaatregelen Zie hoofdstuk 7 van voorliggend faunabeheerplan.
Pagina 64 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.7 Vos
6.7.1 Inleiding De vos is in Overijssel een algemeen voorkomende diersoort, die zowel in aantallen als verspreiding de afgelopen decennia is toegenomen. In het werkgebied van de faunabeheereenheid worden de kernen van de leefgebieden van de vos gevormd door bos en natuurgebieden, en landschappelijke elementen als houtwallen, singels, struwelen, rietlanden en ruigtestroken. Ook in de moerasgebieden en gebieden met een hoge waterstand heeft de verspreiding van de vos zich al een aantal jaren doorgezet waardoor ook in deze gebieden de dichtheden toenemen. In de provincie Overijssel wordt de problematiek van de vos gekenmerkt door de schade aan bij de wet genoemde belangen (bedrijfsmatig gehouden vee en wilde fauna). Inmiddels heeft het rapport “Predatie bij weidevogels” (Alterra 1292; 2005) meer inzicht gegeven in de predatie-effecten bij weidevogels.
6.7.2 Algemeen De vos is in Overijssel een algemeen voorkomende diersoort, welke zich tegenwoordig ook blijvend heeft gevestigd in de moerasgebieden en gebieden met een hoge waterstand. Er zijn onvoldoende gegevens om dichtheden voor de vos in Overijssel aan te geven. Deze hiaat komt voort uit het feit dat dichtheden bij de vos vanwege zijn levenswijze moeilijk te schatten zijn. Gedrag en levenswijze Het leefgebied van de vos is volledig opgedeeld in territoria, waarin het mannetje en vrouwtje(s) leven. Op basis van de beschikbaarheid van voedsel variëren territoria in Overijssel van ca 50 tot 900 hectare. Deze laatste waarde wordt vanwege de infrastructuur en de ruimtelijke opbouw in Overijssel als maximum beschouwd. Als voedselopportunist laat de vos zich qua voedselkeuze bepalen door het in tijd en ruimte aanwezige voedselaanbod. Normaliter krijgt een vos 1 x per jaar een nest jongen, waarbij de nestgrootte afhankelijk is van de beschikbaarheid aan voedsel. De worpgrootte is gemiddeld 4 – 6 jongen groot. In augustus zijn de jongen zelfstandig, en vanaf september zwerven zij op zoek naar een eigen leefgebied uit. Niet alle vossen zijn in staat om een territorium te bemachtigen en een deel leidt daarom ook jaarrond een zwervend bestaan.
6.7.3 Provinciaal beleid vos Voor de vos geldt een landelijke vrijstelling voor afschot overdag voor de grondgebruikers; daarom geldt deze vrijstelling dus ook voor de gehele provincie Overijssel. Gedeputeerde Staten verlenen ontheffing voor het doden van de vos met kunstlicht in weidevogel gebieden en het leefgebied van de korhoen inclusief een zone van 5 kilomater rondom die gebieden. Voor gebieden waar overige zeldzame bodembroeders voorkomen kunnen Gedeputeerde Staten op basis van een gemotiveerde en gedocumenteerde aanvraag ontheffing verlenen.
Pagina 65 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.7.4 Doelstelling Het beheer van de faunabeheereenheid is gericht op het voorkomen en bestrijden van schade aan belangen van grondgebruikers, en voorkomen en bestrijden van schade aan weidevogels en bedreigde zeldzame bodembroeders. Voor aantasting van het belang Volksgezondheid en openbare veiligheid is de faunabeheereenheid volgend aan de overheid en acht beheermaatregels in het belang van volksgezondheid op dit moment niet noodzakelijk. Fauna Schade die de vos aan het belang fauna berokkent bestaat uit de gevolgen van predatie. Het gaat hierbij om zowel predatie van dieren als predatie op nesten. Daarnaast kan de aanwezigheid van de vos de vestiging van weidevogels negatief beïnvloeden. Uit het predatieonderzoek van Alterra en SOVON is
gebleken dat de vos, naast een aantal andere predatoren, tot de belangrijkste predatoren van weidevogellegsels behoort (Alterra rapport 1292; “Predatie bij weidevogels”). Hetzelfde mag verwacht worden voor predatie van bedreigde zeldzame bodembroeders.
Vooral kleine en/of kwijnende populaties zijn bovenmatig gevoelig voor negatieve invloeden. Dit komt omdat dergelijke populaties naast vooraf te voorspellen of in te schatten invloeden in tegenstelling tot grote(re) populaties ook gevoelig zijn voor door het toeval bepaalde invloeden. Kleine populaties kunnen daardoor veel sneller in een neerwaartse spiraal van uitsterven terecht komen dan grote(re) populaties. Omdat het bij de weidevogels gaat om teruglopende aantallen en de bedreigde zeldzame bodembroeders per definitie klein in aantal zijn, zijn beide groepen bovenmatig gevoelig voor externe invloeden. Op hoofdlijnen betekent dit dat de faunabeheereenheid in begrensde weidevogelgebieden en gebieden met zeldzame bodembroeders waaronder de Korhoenders streeft naar beperking van de vossenpopulatie in het belang van een optimale bescherming van de weidevogels, het korhoen en de overige zeldzame bodembroeders. Ook in een zone rond deze gebieden streeft de faunabeheereenheid naar beperking van de Vossenstand. De zone rond de gebieden is bepaald op 5 kilometer. Landbouw Schade die de vos aan de landbouw berokkent bestaat uit schade aan bedrijfsmatig gehouden dieren; in het geval van de provincie Overijssel gaat het om predatie op schaapslammeren en op de zogenoemde Freiland kippen. In uitzonderlijke situaties kunnen Gedeputeerde Staten ook buiten de genoemde gebieden en buiten de 5 kilometer zone daarom heen ontheffing verlenen.
Pagina 66 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Pagina 67 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Populatie en afschot gegevens. Populatie ontwikkeling voorjaarstand seizoen populatie
2003 1.950
2004 2.400
2005 2.000
Index populatieontwikkeling en afschot 2005=100 seizoen 2003 2004 populatie 98 120 afschot n.v.t n.v.t
2006 2.800
2005 100 100
2006 140 107
2007 1.850
2008 1.950
2007 93 92
2008 98 112
Gebruik ontheffingen seizoen 2004 2005 2006 2007 2008
aantal toestemmingen n.v.t. 37 37 37 37
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks ontheff.
afschot % landel. afschot vrijstel. pop.
36 37 32 32
97% 100% 86% 86%
174 195 146 165
605 650 554 677
0 100 267 379
28,8% 28,6% 29,9% 34,7%
6.7.6 Beheermaatregelen De faunabeheereenheid streeft naar het terugdringen van de schade aan weidevogels, het korhoen, de freilandkippen en de overige zeldzame bodembroeders, door het gebruik van de ontheffing met kunstlicht.
6.7.7 Toelichting De faunabeheereenheid acht naast de landelijke vrijstelling afschot in combinatie met kunstlicht de meest bevredigende oplossing in het kader van bestrijden van schade aan fauna door de vos. Het afschot met behulp van kunstlicht vindt zijn reden in de nachtelijke levenswijze van de vos, waardoor bestrijding overdag slechts beperkt kan worden ingezet. De faunabeheereenheid volgt voor het beheer van de Vos op de Sallandse Heuvelrug de zienswijze van de beheerders van het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug zoals verwoord in het rapport “Predatiebestrijding in het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug” uit 2008, met uitzondering van de 1 kilometerzone. Deze wordt door de faunabeheereenheid mede op basis van onderzoek in het buitenland gesteld op 5 kilometer. In het Nationaal Park Sallandse heuvelrug wordt vanwege de landschapskarakteristiek veel gewicht toegekend aan de zogeheten burchtjacht en de inzet van vangkooien. De faunabeheereenheid acht het gebruik van geweer in combinatie met kunstlicht het minst verstorend, voldoende effectief en handhaafbaar voor de handhavers. Dit geldt voor het Nationaal park Sallandse Heuvelrug ook voor de zogenoemde burchtjacht en de inzet van vangkooien.
Pagina 68 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.7.8 Periode inzet beheermaatregelen De faunabeheereenheid zal ontheffing aanvragen voor de volgende periode: • •
• • •
In de aangewezen weidevogel gebieden plus een zone van 5 kilometer daaromheen en waar lammeren en/of freilandkippen worden gepredeerd wordt jaarrond het afschot met behulp van het geweer met kunstlicht voorgestaan. In de gebieden waar lammeren worden gepredeerd zal, mits voldoende onderbouwd op aanvraag ontheffing worden verleend. Voor Freiland bedrijven geldt dat deze zich in de weidevogelzones bevinden en er derhalve geen aanvullende ontheffing voor nachtelijke bestrijding nodig is. Voor freilandkippen bedrijven buiten de weidevogelzones zal op incidentele basis, mits voldoende onderbouwd, op aanvraag ontheffing voor gebruik van geweer en kunstlicht worden verleend. de noodzaak om op basis van een ontheffing waarmee jaarrond tot afschot door middel van het geweer met kunstlicht kan worden optreden is gebaseerd op de het feit dat: voor de weidevogel in de maanden voor aanvang van het broedseizoen het vossenbestand in het belang van minimalisering van predatiedruk aan de weidevogels zo veel mogelijk moet worden terug gedrongen.
Pagina 69 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
•
• •
• •
voor de weidevogel tijdens het broedseizoen het vossen bestand op een minimum niveau gehouden moet worden, in het belang van optimale bescherming van het legsel en de niet vliegvlugge kuikens. Daarbij is het gebruik van het geweer met kunstlicht in de nachtelijke uren het minst verstorend voor de weidevogel. voor de korhoen en de overige zeldzame bodembroeders voor aanvang van het broedseizoen het de vossen bestand in het belang van optimale bescherming van het korhoen zo veel mogelijk wordt teruggebracht. voor het korhoen en overige zeldzame bodembroeders tijdens het broedseizoen en in de opgroeifase van de niet vlieg vlugge kuikens het vossenbestand in het belang van de optimale bescherming van deze vogelsoorten beperkt en op een minimum niveau moet worden gehouden. voor de freilandkippen dat deze afhankelijk van de weersomstandigheden het hele jaar ook buiten worden gehouden. Derhalve is het gewenst ook jaarrond in het belang van de beperking van belangrijke schade op te kunnen treden met het geweer en kunstlicht. voor de lammeren de geboorte van lammeren vindt steeds meer verspreid over het jaar plaats. Dit betekent dat in het belang van voorkoming of beperking van predatie of vraat aan de lammeren verspreid over het jaar met het geweer en kunstlicht tegen de vos opgetreden moet kunnen worden.
Tellingen Op WBE niveau zullen in de beheerperiode tellingen worden verricht in de volgende perioden: Maart – augustus September – november December – februari
aanwasperiode Uitloopperiode jongen Paartijd / draagtijd
6.7.9 Effectiviteit van de beheermaatregelen Uit een evaluatie door het Overijssels landschap bleek dat in de IJsseldelta het aandeel gepredeerde nesten na een planmatig beheer van de vos vanaf 2002 afnam. Eind jaren negentig was hier de predatie tussen de 21% en 25%; in 2007 bedroeg de predatie hier nog slechts 13%.
6.7.10 Uitvoering beheermaatregelen De uitvoering van het beheer van de vos ten behoeve van voorkomen van schade aan de fauna zal op de volgende wijze plaatsvinden: • • • • • •
De uitvoering van de jaarlijkse inventarisatie wordt gecoördineerd door de WBE´s. De WBE is verantwoordelijk voor verslaglegging en verwerking van de vangstmeldingen. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking en de uniforme verwerking van de inventarisatie- en vangstgegevens. De faunabeheereenheid stelt hiervoor uniforme inventarisatie- en meldingsformulieren ter beschikking en adviseert de WBE´s bij de voorbereiding en uitvoering van de inventarisatie. De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde inventarisaties en meldingen van de WBE´s; De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie.
Pagina 70 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.8 Roek
6.8.1 Algemeen De landelijke trend laat de laatste 5 jaren een daling zien bij de roek; dit geldt zowel voor de broedvogelpopulatie als de populatie niet-broedvogels. Een algemeen verschijnsel dat de laatste jaren optreedt, is dat grotere kolonies uiteenvallen in meerder kleine. In de provincie Overijssel is in tegenstelling tot de landelijke trend sprake van een stabilisatie van de populatie. Op dit moment zijn bij de faunabeheereenheid enkele gevallen van overlast door de roeken in bebouwde kommen van gemeenten in het werkgebied bekend. De problematiek met roeken ligt vooral in het aanrichten van schade aan gewassen, waarbij belangen van grondgebruikers worden geschaad. De gewassen waarbij in de genoemde periode over de gehele provincie verspreid belangrijke schade is veroorzaakt zijn granen, maïs, aardappelen, erwten, asperges en aspergeteelt in het naseizoen, Chinese kool, ijsbergsla en courgettes, Fruit, bloemen en jonge aanplant van bomen.
6.8.2 Provinciaal beleid Voor percelen waarop belangrijke schade optreedt of dreigt op te treden mag in het kader van de provinciale vrijstelling schade middels verstoring en afschot worden bestreden. Beperkende voorwaarde is dat geen roeken tijdens de periode 1 december-1 juni mogen worden bestreden binnen een gebied rond 500 meter van een bewoonde roekenkolonie
6.8.3 Doelstelling Het beheer heeft tot doel de Roekenpopulatie zo veel mogelijk in evenwicht te brengen met de belangen van grondgebruikers. Schade aan gewassen tijdens de broedperiode binnen een straal van 500 meter rond een broedkolonie wordt door het Faunafonds vergoed. Belangen van grondgebruikers Landbouwschade aangericht door Roeken wordt zowel door roeken alsook in combinatie met zwarte kraai en/of kauw veroorzaakt.
getaxeerde schade Roek, Overijssel € 50.000,00 € 40.000,00 € 30.000,00 € 20.000,00 € 10.000,00
19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08
€ 0,00
Figuur 12: Getaxeerde schade aangericht door de Roek in de provincie Overijssel Pagina 71 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Populatie ontwikkeling seizoen populatie
2002 9.115
2004 8.176
2005 7.985
2006 7.848
Index populatie en schadeontwikkeling en afschot 2005=100 seizoen 2003 2004 2005 populatie 114 102 100 schade 43 171 100 afschot n.v.t n.v.t 100
2006 98 0 488
2007 7.408
2008 7.200
2007 93 7 429
2008 90 14 363
Gebruik ontheffingen seizoen 2004 2005 2006 2007 2008
aantal toestemmingen n.v.t. 7 7 7 7
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks
% afschot pop.
7 7 6 7
100% 100% 86% 100%
30 15 24 23
200 975 858 725
2,5% 12,4% 11,6% 10,0%
Conclusies schadeoverzicht De doelstelling zoals verwoord in het voorgaande faunabeheerplan is voor de roek gehaald.
6.8.4 Gewenste stand Bij niet ingrijpen is de verwachting dat de schade de komende beheerperiode weer zal toenemen door verdere verspreiding van roekenkolonies in de provincie. Dit is voor de faunabeheereenheid aanleiding om beheermaatregelen in te zetten ter voorkoming en bestrijding (beperken) van schade aan gewassen in een straal van 500 meter van de roekenkolonies buiten het broedseizoen. De beheermaatregelen hebben tot doel de populatie roeken zo veel mogelijk in evenwicht te brengen met de belangen van grondgebruikers. De levenswijze van de roek is hierbij de bepalende factor. Roeken zijn koloniebroeders. In Overijssel komen de grootste kolonies van Nederland voor, die in een aantal gevallen een omvang van enkele honderden nesten bereiken. Na de broedtijd wordt veel gebruik gemaakt van slaapplaatsen waar vele honderden vogels samenkomen. Roeken broeden en slapen in oudere lanen of boomopstanden, doorgaans in de nabijheid van bebouwing (steden, dorpen, boerderijen, benzinestations e.d.). Deze plaatsen vormen de kernen van de leefgebieden van de roek. Vanuit deze kernen worden foerageervluchten ondernomen van vele kilometers. In de broedtijd wordt door de roeken vooral gezocht naar insecten die in weilanden en akkers te vinden zijn. In de winterperiode schakelen de Roeken over op plantaardig materiaal, vooral op landbouwgewassen (granen). In de overige perioden van het jaar is een combinatie van dierlijk en plantaardig voedsel het menu van de roek. Steeds meer profiteren roeken ook van de toenemende afvalstroom in de openbare ruimte. Op vooral graslanden kan de roek (in de periode waarin dierlijk voedsel belangrijk onderdeel van het menu vormt) een positieve bijdrage leveren aan het bestrijden van schadelijke insecten. Tegelijkertijd kan belangrijke schade ontstaan aan landbouwgewassen op andere percelen. Bekend is dat de roek belangrijke schade kan veroorzaken in opgroeiende maïs en in maïs en granen in de afrijpingsfase vlak voor de oogst. Ook is belangrijke pik- en vraatschade in de fruitteelt tot vlak voor de oogst bekend. In de winterperiode kan schade aan landbouwgewassen sterk toenemen. Enerzijds omdat de roek ’s Pagina 72 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
winters vooral plantaardig voedsel opneemt en anderzijds omdat het aantal roeken in de winter groter is door wintergasten uit noordelijke en oostelijke landen. De broedpopulatie roeken wordt in Nederland geschat op 40.000 – 60.000 paren. Om de populatie roeken zo veel mogelijk in evenwicht te brengen met de belangen van grondgebruikers is het noodzakelijk dat er in ieder geval geen verdere toename van vraat en pikschade plaats zal vinden. Om dit te kunnen realiseren zijn in de volgende paragraaf de beheermaatregelen nader uitgewerkt.
Pagina 73 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.8.4 Beheermaatregelen Op alle schadegevoelige teeltgewassen, conform beleidsregels van het Faunafonds, wordt in Overijssel schade veroorzaakt. De verspreiding van de schade is (evenals de populatie roeken) provinciedekkend. Vooral schade aan zomer en wintergranen, maïs en aardappelen, peulvruchten en volle grond groenten is bepalend voor de omvang van de schade in de provincie, (Faunafonds). Op grond van deze gegevens en de omvang van de schade in Overijssel is voor de nadere uitwerking van beheermaatregelen de volgende indeling in schadegevoelige gewassen gemaakt: • Zomer en wintergranen en maïs • Aardappelen, peulvruchten, aspergeteelt en volle grond groenten • Na 1-8 ingezaaid grasland • Appels en peren • Bloemen, bloemzaden en bloembollen • Bosbouw en boomteelt Preventieve maatregelen Ter voorkoming en beperking van schade aan gewassen worden in de beheerperiode op schadeperceel niveau in eerste instantie de volgende maatregelen genomen: • • • • •
Verjagen van roeken met visuele middelen: o.a. vogelverschrikkers, vlaggen en linten Verjagen van roeken met akoestische middelen: o.a. knalapparaten, vogelafweerpistool Verjagen van roeken met afweermiddelen Verjagen van roeken door regelmatige verontrusting Verjagen met ondersteunend afschot.
De keuze van het in te zetten middel is aan de grondgebruiker met als uitgangspunt de genoemde preventieve maatregelen uit het Handboek Faunaschade. De faunabeheereenheid zal grondgebruikers adviseren over het effect van preventieve middelen in de beheerperiode en indien gevraagd door de grondgebruiker advies uitbrengen over het meest effectieve middel voor de dreigende schade. Bevuiling, vernieling en overlast In de huidige situatie zijn enkele gevallen bekend van overmatige bevuiling, vernieling of overlast binnen of direct nabij de bebouwde kommen bekend. De faunabeheereenheid adviseert gemeenten binnen de bebouwde kom gebruik te maken van de maatregel verstoren van roeken die een nieuwe kolonie willen vestigen in woonwijken of centra. Parken, stedelijke uitloopzones, industrieterreinen e.d. kunnen door gemeenten worden aangewezen als plaats voor vestiging van kolonies. Voor het verstoren van bestaande kolonies in incidentele gevallen van overmatige bevuiling, vernieling of overlast kan de gemeente in overleg met de faunabeheereenheid ontheffing aanvragen bij het ministerie van LNV. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
Pagina 74 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.8.5 Plaats en periode inzet van de beheermaatregelen De in te zetten beheermaatregelen zijn: • • • •
Verstoren Verjaging Weren Flankerend afschot
Verjagen en weren De preventieve middelen (verstoren, verjagen en weren) kunnen door de grondgebruiker gedurende het gehele jaar worden ingezet. De periode van toepassing van de middelen is gedurende het gehele jaar van zonsopkomst tot zonsondergang. De duur van de inzet van de middelen is afhankelijk van de effectiviteit van het middel. Afschot Buiten een straal van 500 meter van een kolonieplaats kan het middel afschot het gehele jaar worden ingezet. Binnen een straal van 500 meter van een kolonieplaats wordt de beheermaatregel flankerend afschot onder de volgende voorwaarden ingezet: • • •
Buiten het broedseizoen; Afschot alleen op de schadepercelen; Maximaal afschot van 5 roeken per schadeperceel per dag.
De toepassing van deze beheermaatregel volgt op de inzet van preventieve maatregelen. Indien een bevredigende maatregel ontbreekt, dan kan, mits voldoende onderbouwd, ontheffing worden aangevraagd.
6.8.6 Effectiviteit van de beheermaatregelen In de vorige planperiode is in de praktijk gebleken dat de inzet van alleen preventieve (akoestische en visuele) middelen niet leidt tot effectieve voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Er lijkt gewenning op te treden bij de roeken. De middelen werken vaak slechts voor een korte duur. De faunabeheereenheid verwacht dat bij inzet van flankerend afschot als ondersteunend middel er vermijdingsgedrag zal gaan plaatsvinden van roeken op de schadegevoelige percelen. De faunabeheereenheid verwacht bij toepassing van de preventieve maatregelen en flankerend afschot dat het huidige schadeniveau kan worden geconsolideerd. Hierbij is het wel van belang dat de beheermaatregelen op gebiedsniveau blijven worden ingezet. De faunabeheereenheid zal daar evenals de voorgaande planperiode de WBE’s informeren over de inzet van preventieve middelen in het werkgebied van de WBE. De WBE’s kunnen de jachthouders informeren over het collectief inzetten van de beheermaatregel flankerend afschot. De stand van de roekenpopulatie wordt niet gereguleerd, zodat er geen sprake zal zijn van gebiedsdekkend afschot van roeken en sterke reductie van de stand. Het afschot is perceelsgewijs bij optredende schade en zal naar verwachting een beperkte invloed hebben op de totale stand van roeken in de provincie. De bovengrens van afschot van 5 roeken per schadeperceel per dag zal overeenkomstig de vorige planperiode blijven gelden.
Pagina 75 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.8.7 Uitvoering beheermaatregelen De uitvoering van het roekenbeheer zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: Organisatie • • •
De faunabeheereenheid stelt uniforme formulieren ter beschikking voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen en adviseert WBE’s en grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende en schadebeperkende maatregelen; De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de grondgebruikers. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie.
Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen.
Pagina 76 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.9 Wild zwijn
6.9.1 Algemeen In Nederland leven populaties wilde zwijnen in begrensde leefgebieden op de Veluwe in Gelderland en in het Meinweggebied in Limburg. Buiten de eerder genoemde begrensde leefgebieden geldt een nulstand voor wilde zwijnen zoals verwoord in de Nota Jacht en Wildbeheer van het Ministerie. In Duitsland leven populaties wilde zwijnen in het gehele grensgebied met Nederland. Hierdoor is het mogelijk dat wilde zwijnen uit Duitse en uit Veluwse populaties in Overijssel voorkomen. Met name in tijden van hoge dichtheden zullen zich grootschalige verplaatsingen voordoen. Ook op de Veluwe is een grote populatie wilde zwijnen permanent aanwezig. Het beheer van wilde zwijnen bestaat uit afschot. Het beheer wordt uitgevoerd door jachtaktehouders. In de vorige planperiode heeft in Overijssel afschot plaatsgevonden in 2006 (25 waargenomen; 3 geschoten) en 2007 (30 waargenomen; 4 geschoten). Populatie ontwikkeling voorjaarstand seizoen populatie
2003 20
2004 28
2005 36
Index populatieontwikkeling en afschot 2005=100 seizoen 2003 2004 index pop. 55 78 2005= 100 index afschot n.v.t n.v.t 2005 = 100
2006 25
2007 30
2008 35
2005 100
2006 69
2007 85
2008 97
100
25
33
58
Gebruik ontheffingen seizoen aantal toestemmingen 2004 2005 2006 2007 2008
n.v.t. 25 25 25 25
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot % stuks afschot pop.
10 3 2 3
40% 12% 8% 8%
45 7 5 6
12 3 4 7
30% 12% 13% 20%
6.9.2 Provinciaal beleid Wild zwijn Voor het wild zwijn geldt in navolging van het rijksbeleid een nulstand. De provincie heeft jachthouders en jachtaktehouders aangewezen voor het doden van zwijnen in mogelijk optredende situaties. Op basis hiervan heeft de faunabeheereenheid de navolgende beheerdoelstelling geformuleerd.
Pagina 77 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.9.3 Doelstelling De faunabeheereenheid wil in de komende beheerperiode het beheer in het kader van de geldende nulstand uit laten voeren door de WBE’s en de daarbij aangesloten jachthouders en jachtaktehouders met een schriftelijke toestemming van de faunabeheereenheid.
6.9.4 Beheermaatregelen Als beheermaatregel wordt gebruik gemaakt van afschot. Praktijkervaring wijst uit dat dit de meest effectieve en bevredigende oplossing is. Het probleem is echter wel dat het wild zwijn moeilijk waarneembaar en benaderbaar is. In het belang van de openbare orde (verkeersveiligheid) en ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen zal de WBE door tussenkomst van de faunabeheereenheid na signalering van het wild zwijn de beheermaatregel in uitvoering brengen. Bij afschot van wild zwijn zal in genoemde gemeenten gedurende de gehele dag kunnen worden ingegrepen, indien noodzakelijk met gebruikmaking van een kunstmatige lichtbron.
Pagina 78 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.9.5 Uitvoering beheermaatregelen De uitvoering van het beheer zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: • • • • • • •
De houder van de ontheffing voor gebruik van kunstlicht is de faunabeheereenheid; De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid; De secretaris/coördinator van de WBE zal de inzet van de maatregel afschot met kunstlicht voorafgaand aan de uitvoering doorgeven aan de plaatselijke politie. De faunabeheereenheid stelt uniforme formulieren ter beschikking voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie. Bij ieder geschoten wild zwijn is desgevraagd medewerking aan serologisch bloed onderzoek naar besmettelijke dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer verplicht.
Pagina 79 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.10 Zwarte kraai
6.10.1 Algemeen De zwarte kraai is een algemeen voorkomende soort in Nederland, die zijn hoogste dichtheden bereikt in het halfopen cultuurlandschap van Oost-Nederland. De Nederlandse broedpopulatie wordt geschat op 50.000 – 80.000 paren. Doordat de zwarte kraai een uitgesproken standvogel is, verschilt het verspreidingsgebied in het winterhalfjaar nauwelijks van die in de broedtijd.
Figuur 13: Ontwikkeling van de Zwarte Kraai als broedvogel in Nederland
In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw heeft de zwarte kraai een aantaltoename doorgemaakt. Die toename wordt geweten aan het feit dat de zwarte kraai het verstedelijkte gebied is gaan gebruiken en een areaaluitbreiding in met name Zeeland en Flevoland.
6.10.2 Provinciaal beleid Zwarte kraai De zwarte kraai is een soort die op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst. Grondgebruikers hebben landelijk vrijstelling voor het verstoren van dieren, het verstoren van nesten en doden van zwarte kraaien, om schade aan gewassen te voorkomen of beperken.
6.10.3 Doelstelling De faunabeheereenheid richt haar beheer in de beheerperiode op het voorkomen van schade aan landbouwgewassen en/of de bestrijding van predatie van de overige fauna. Dit laatste belang gaat op voor de weidevogels in de weidevogelgebieden en het korhoen op de Sallandse Heuvelrug. Belangen van grondgebruikers Omdat de zwarte kraai onder de Jachtwet in de categorie Overig wild viel (ex art. 8 Jachtwet) is er in het verleden geen schadehistorie opgebouwd. Per 2004 is de zwarte kraai van de provinciale vrijstellingslijst overgeplaatst naar de landelijke vrijstellingslijst onder de Flora- en faunawet.
Pagina 80 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
getaxeerde schade Zwarte kraai, Overijssel € 4.500,00 € 4.000,00 € 3.500,00 € 3.000,00 € 2.500,00 € 2.000,00 € 1.500,00 € 1.000,00 € 500,00 € 0,00 2004
2005
2006
2007
Figuur 14: Getaxeerde schade aangericht door de zwarte Kraai in de provincie Overijssel
Nu de zwarte kraai onder de landelijke vrijstelling valt is een verzoek tot schadevergoeding bij het Faunafonds niet langer mogelijk. Hierdoor is er geen inzicht meer in de schade veroorzaakt door de zwarte kraai. Fauna Schade aan fauna veroorzaakt door de zwarte kraai betreft predatie. De stand van weidevogels en het korhoen in ons land is kwetsbaar tot zeer kwetsbaar. De huidige populatieontwikkeling (weidevogels) en/of de grootte van de relictpopulatie (Korhoen) maakt dat deze soorten uitermate kwetsbaar zijn geworden voor predatie. De weidevogels over het algemeen en het korhoen in het bijzonder verkeren niet in een gunstige staat van instandhouding, de zwarte kraai daarentegen wel.
6.10.4 Gewenste stand De faunabeheereenheid steekt in op een gewenste stand van de zwarte kraai op basis van belangrijke schade aan weidevogels en het korhoen. De doelsoorten voor de faunabeheereenheid zijn in deze weidevogels en het korhoen. Op hoofdlijnen betekent dit dat de faunabeheereenheid in weidevogelgebieden en gebieden met korhoenders streeft naar een intensieve beperking van de populatie zwarte kraaien, inclusief een zone van gemiddeld 5 kilometer rondom deze gebieden. Deze zone is gebaseerd op de maximale afstand die jonge vogels zwervend afleggen. De oudervogels / adulte vogels trekken veel minder en zijn als zeer plaatstrouw te kenschetsen. De begrensde weidevogelgebieden en de gebieden met korhoenders inclusief een zone van 5 kilometer daaromheen zijn aangegeven op de kaart in figuur 4.
6.10.5 Beheermaatregelen In het kader van het beheer van zwarte kraaien in de provincie Overijssel worden in de beheerperiode de volgende maatregelen verricht: • • •
Schadevoorkomende maatregelen Schade bestrijdingsmaatregelen Maatregelen ten behoeve van weidevogels en het korhoen
Pagina 81 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Schade voorkomende maatregelen Ter voorkoming van verdere schade wordt in de beheerperiode ingezet op het belang van bestrijden en voorkomen van schade aan agrarische belangen. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van preventieve maatregelen ligt bij de grondgebruiker. De WBE heeft een informatieve taak naar de grondgebruikers in haar werkgebied voor de toepassing van preventieve maatregelen. Schade bestrijdingsmaatregelen • Verjaging en afschot van zwarte kraaien in het kader van de landelijke vrijstelling. • Inzet en gebruik van kraaienvangkooien, mits voldoende onderbouwt, in begrensde weidevogelgebieden en gebieden met korhoenders inclusief een zone daaromheen van 5 kilometer. • Inzet en gebruik kraaienvangkooi in gebieden met zeldzame bodembroeders en ter voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.10.6 Periode inzet beheermaatregelen De maatregel afschot mag in het kader van de landelijke vrijstelling het gehele jaar worden ingezet indien er binnen het werkgebied van de WBE op tenminste één perceel schade is of dreigt in het huidige of het komende jaar aan landbouw en/of fauna.
6.10.7 Effectiviteit van de beheermaatregel Doel van de beheermaatregelen is primair het voorkomen van schade aan landbouwgewassen en aan weidevogels en korhoenders.
6.10.8 Uitvoering beheermaatregel De uitvoering van het beheer van de zwarte kraai ten behoeve van voorkomen van schade aan de overige fauna en landbouwgewassen zal op de volgende wijze plaatsvinden: • • • • • •
De uitvoering van de jaarlijkse inventarisatie wordt gecoördineerd door de WBE´s. De WBE is verantwoordelijk voor verslaglegging en verwerking van de vangstmeldingen. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking en de uniforme verwerking van de inventarisatie- en vangstgegevens. De faunabeheereenheid stelt hiervoor uniforme inventarisatie- en meldingsformulieren ter beschikking en adviseert de WBE´s bij de voorbereiding en uitvoering van de inventarisatie. De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde inventarisaties en meldingen van de WBE´s; De FE is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie.
Pagina 82 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.11 Wilde eend Algemeen De landelijke trend geeft aan dat de populatie wilde eend voor zowel de broedvogels als de nietbroedvogels in Nederland stabiel is. In de provincie Overijssel bevinden zich de hoogste dichtheden in het westen en het noordwesten.
Figuur 15: Dichtheid van de wilde Eend in Nederland
6.11.2 Provinciaal beleid Grondgebruikers krijgen vrijstelling voor het verstoren van wilde eenden om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. De faunabeheereenheid kan ontheffing krijgen voor het doden van wilde eenden in de periode dat de jacht op de wilde eend niet is geopend ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade aan gewassen, met name in granen in de afrijpings- en oogstfase.
6.11.3 Doelstelling beheer De faunabeheereenheid richt haar beheer op het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen. Belangen grondgebruiker Landbouwschade aangericht door wilde eenden betreft schade aan granen en de teelt van graszaad. De totale omvang van de schade over de laatste jaren is weergegeven in onderstaande grafiek. Bedacht moet worden dat schade in het verleden grotendeels door verleende ontheffingen is voorkomen / bestreden.
Pagina 83 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
getaxeerde schade Wilde eend, Overijssel € 3.000,00 € 2.500,00 € 2.000,00 € 1.500,00 € 1.000,00 € 500,00 € 0,00 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Figuur 16: Getaxeerde schade aangericht door de wilde Eend in de provincie Overijssel
Populatie ontwikkeling jaar populatie
2004 4.500
2005 5.600
2006 3.000
2007 5.500
2008 4.830
Index populatie en schadeontwikkeling en afschot 2005=100 jaar 2004 2005 2006 populatie 80 100 54 schade 36 100 18 afschot n.v.t. 100 37
2007 98 113 77
2008 86 0 78
Gebruik ontheffingen seizoen 2004 2005 2006 2007 2008
aantal toestemmingen n.v.t. 13 13 11 11
Pagina 84 van 118
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks
% afschot pop.
11 7 10 8
85% 54% 91% 73%
42 28 42 30
1.092 409 837 853
19,5% 13,6% 15,2% 17,7
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.11.4 Beheermaatregelen Schade aan landbouwgewassen heeft in de afgelopen periode plaatsgevonden op graan en graszaadteelt. Preventieve maatregelen Ter voorkoming en beperking van schade aan granen en graszaad worden in de beheerperiode de volgende maatregelen genomen: • • • •
Verjagen met visuele middelen. Verjagen met akoestische middelen Verjagen door regelmatige verontrusting Verjagen met ondersteunend afschot.
De keuze van het in te zetten middel is aan de grondgebruiker met als uitgangspunt de genoemde preventieve maatregelen uit het handboek faunaschade. De faunabeheereenheid zal grondgebruikers adviseren over het effect van preventieve middelen in de beheerperiode en indien gevraagd adviseren met betrekking tot het meest effectieve middel. Gedurende de periode 15 augustus tot en met 31 januari kan de wilde eend als wild worden bejaagd. Ingrijpen in de populatie Indien blijkt dat buiten de tijd dat de jacht op de wilde eend is geopend, de preventieve middelen onvoldoende effect hebben (minimale inzet van een tweetal preventieve middelen) wordt op basis van de ontheffing gebruik gemaakt van afschot als beheermaatregel. In de Natura 2000 gebieden in Overijssel die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebieden is de jacht op de wilde eend niet toegestaan. Indien belangrijke schade op graan - en graszaadpercelen in deze gebieden optreedt, kan op basis van een ontheffing tot verjaging en ondersteunend afschot de schade beperkt of voorkomen worden. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.11.5 Plaatse en periode van inzet beheermaatregelen De buiten de jachttijd in te zetten beheermaatregelen zijn: • •
Verjaging Weren
• •
Verstoren Verjaging met ondersteunend afschot
Verjagen, weren en verstoren De preventieve middelen ter voorkoming en beperking van schade kunnen door de grondgebruiker gedurende het gehele jaar worden ingezet. De periodes zijn als volgt: Pagina 85 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
a. gebieden buiten Vogelrichtlijn gebieden vanaf 1 juli tot 15 augustus overdag en één uur voor zonsopgang en één uur na zonsondergang. b. gebieden met schadegevoelige percelen in Vogelrichtlijn-gebieden vanaf 1 juli tot 15 oktober overdag en één uur voor zonsopgang en één uur na zonondergang. c. voor schadegevoelige percelen waar graszaad wordt geteeld en de oogst daarvan voor 1 juli ligt kan op aanvraag, mits goed gemotiveerd en onderbouwd een separate ontheffing voor ondersteunend afschot worden verleend. Afschot Indien na toepassing van preventieve middelen, conform de beleidsregels van het Faunafonds, alsnog schade optreedt, zal de beheermaatregel afschot worden ingezet. De beheermaatregel afschot wordt alleen op of in de directe omgeving (binnen 100 meter) van de schadepercelen ingezet.
6.11.6 Effectiviteit van de beheermaatregel In de praktijk is gebleken dat inzet van alleen preventieve middelen niet leidt tot effectief voorkomen van belangrijke schade aan gewassen. Er treedt gewenning op door de wilde eend, waardoor de middelen slechts voor korte duur hun werende werk doen. De faunabeheereenheid heeft de ervaring dat bij toepassing van preventieve maatregelen in combinatie met de maatregel afschot zal leiden tot een belangrijke schadereductie. De faunabeheereenheid zal de faunacommissie´s van de WBE´s informeren over de inzet van preventieve middelen in het werkgebied van de WBE. De stand van de wilde eend zal niet worden gereguleerd zodat er geen sprake zal zijn van gebiedsdekkend afschot van wilde eenden en sterke reductie van de populatie. Het afschot is bij optredende schade perceelsgewijs en zal naar verwachting een beperkte invloed hebben op de totale stand van wilde eenden in de provincie Overijssel. Derhalve is de verwachting gerechtvaardigd dat de duurzame instandhouding van de soort niet in gevaar worden gebracht door inzet van de beheermaatregel afschot.
Pagina 86 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.11.7 Uitvoering beheermaatregel De uitvoering van het beheer van de wilde eend zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: Organisatie • • • •
De houder van de ontheffing voor afschot buiten de periode waarin de jacht op de wilde eend is geopend is de faunabeheereenheid. De houder van de ontheffing voor afschot in Vogelrichtlijngebieden waarin de jacht op de wilde eend niet is geopend is de faunabeheereenheid. De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid in overleg met de WBE’ s. De faunabeheereenheid stelt uniforme formulieren ter beschikking voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen en adviseert WBE’s en grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende en schadebeperkende maatregelen
•
De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de grondgebruikers. • De secretaris van de faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie. Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. De grondgebruiker mag alleen dan van de beheermaatregel afschot gebruik maken indien de inzet van preventieve maatregelen, conform de beleidsregels van het Faunafonds, onvoldoende zijn gebleken. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve maatregelen wordt verwezen naar het Handboek Faunaschade van het Faunafonds. Tevens zal op verzoek de secretaris van de faunabeheereenheid de grondgebruiker adviseren over de inzet van preventieve maatregelen.
Pagina 87 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.12 Konijn
6.12.1 Algemeen Het konijn behoort tot de wildsoorten en kent derhalve een periode waarin de jacht op deze soort is geopend. Daarnaast is een landelijke vrijstelling verleend voor het verstoren en doden van konijnen en het verstoren van hun holen in het kader van beheer en schadebestrijding. Het konijn is plaatselijk algemeen en kan belangrijke schade veroorzaken, bijvoorbeeld aan gewassen, aan dijken, aan sportvelden, aan industrieterreinen, aan begraafplaatsen, aan waterkeringen en aan spoorwegen.
6.12.2 Provinciaal beleid Gedeputeerde Staten kan in het geval van schadebestrijding op sportvelden en industrieterreinen en ter bestrijding van schade aan landbouwgewassen ontheffing verlenen voor het verstoren en doden van konijnen met behulp van kunstlicht, mits naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aantoonbaar voldoende preventieve maatregelen zijn getroffen. Ook de schade moet hierbij duidelijk aantoonbaar zijn (de aanwezigheid van konijnen op industrieterreinen is op zich nog geen reden tot ontheffingverlening; er dient daadwerkelijk sprake te zijn van te verwachten aantasting van voor dat industrieterrein belangrijke waarden, zoals kabels en leidingen). Voor het konijn kunnen binnen de bebouwde kom gemeenten aangewezen worden en buiten de bebouwde kom kunnen jachthouders worden aangewezen om met gebruikmaking van het geweer in hun jachtveld in te grijpen in populaties.
6.12.3 Doelstelling beheer Het voorkomen en bestrijden van schade op sportvelden, landbouw en industrieterreinen. Belangen grondgebruiker Landbouwschade aangericht door konijnen betreft schade aan gewassen buiten de tijd dat de jacht op het konijn is geopend. Naast de landelijke vrijstelling kan het voorkomen dat vanwege het nachtelijke gedrag beheer en schadebestrijding alleen mogelijk is met gebruikmaking van kunstlicht en geweer.
6.12.4 Beheermaatregelen Preventieve maatregelen Het konijn dient in gebieden met kwetsbare teelten via de reguliere bejaging op een acceptabel populatieniveau gehouden te worden. Buiten de bejaagbare periode is het konijn te beheren op basis van de landelijke vrijstelling. Aanvullende ontheffingen zullen op basis van een onderbouwde aanvraag worden aangevraagd voor gebieden waar sprake is van noodzaak van voorkomen en bestrijden van belangrijke schade. De keuze van het in te zetten middel is aan de grondgebruiker met als uitgangspunt de genoemde preventieve maatregelen uit het handboek faunaschade. De faunabeheereenheid zal grondgebruikers adviseren over het effect van preventieve middelen in de beheerperiode en indien gevraagd adviseren met betrekking tot het meest effectieve middel. Gedurende de periode 15 augustus tot en met 31 januari kan het konijn als wild worden bejaagd.
Pagina 88 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding niet negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.12.5 Plaatse en periode van inzet beheermaatregelen De buiten de jachttijd in te zetten beheermaatregelen zijn: •
Beheer en bestrijding in het kader van de landelijke vrijstelling
Afschot Indien na beheer en bestrijding in het kader van de landelijke vrijstelling alsnog schade optreedt, zal de beheermaatregel afschot met behulp van geweer en kunstlicht worden ingezet. Deze beheermaatregel wordt alleen op of in de directe omgeving (binnen 100 meter) van de schadepercelen ingezet.
6.12.6 Effectiviteit van de beheermaatregel In de praktijk is gebleken dat inzet van afschot gedurende de dagperiode alleen niet leidt tot effectief voorkomen van belangrijke schade. Vanwege het nachtelijke leefpatroon wordt een (belangrijk) deel van de schade met name veroorzaakt in de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst. De faunabeheereenheid zal de faunacommissie´s van de WBE´s informeren over de inzet van preventieve middelen in het werkgebied van de WBE. Het afschot is bij optredende schade perceelsgewijs en zal naar verwachting een beperkte invloed hebben op de totale stand van het konijn in de provincie Overijssel.
6.12.7 Uitvoering beheermaatregel De uitvoering van het beheer van het konijn zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: Organisatie • •
• •
De houder van de ontheffing voor gebruikmaking van geweer in combinatie met kunstlicht is de faunabeheereenheid. De faunabeheereenheid stelt uniforme formulieren ter beschikking voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen en adviseert WBE’s of de betreffende gemeente dan wel de ontheffinggebruiker die in opdracht van de gemeente optreedt en grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende en schadebeperkende maatregelen De secretaris van de WBE of de betreffende gemeente dan wel de ontheffinggebruiker die in opdracht van de gemeente optreedt is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de grondgebruikers. De secretaris van de faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie.
Pagina 89 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker / beheerder verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve maatregelen wordt verwezen naar het Handboek Faunaschade van het Faunafonds. Tevens zal op verzoek de secretaris van de faunabeheereenheid de grondgebruiker adviseren over de inzet van preventieve maatregelen.
Pagina 90 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.13 Haas
6.13.1 Algemeen Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is er sprake geweest van een daling van de populatie die in de tachtiger jaren weer is gestopt. Deze teruggang heeft zich in die periode in heel Europa voorgedaan. Het haas is echter nog steeds een algemeen voorkomende soort met een nagenoeg vlakdekkend voorkomen in geheel Nederland. De stand van het haas hoeft ondanks het aanzienlijke voortplantingsvermogen echter niet overal altijd als hoog te worden gekenschetst.
6.13.2 Provinciaal beleid Grondgebruikers hebben vrijstelling voor het verstoren van hazen om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Buiten het jachtseizoen kan lokaal mogelijk schade aan gewassen optreden door het haas. De faunabeheereenheid kan op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan ontheffing krijgen voor het doden van hazen om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden.
6.13.3 Doelstelling beheer De faunabeheereenheid richt haar beheer op het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.
6.13.4 Beheermaatregelen Doordat het haas de status heeft van wildsoort kan schade normaliter worden voorkomen en/of bestreden via de reguliere jacht. Het kan echter voorkomen dat het haas aan schadegevoelige gewassen dermate veel schade doet, dat daartegen moet worden opgetreden buiten de periode waarin de jacht op het haas is geopend. Schade door het haas in Overijssel deed zich enkel voor in het tuinbouwgebied Koekoekspolder. Het plaatsen van rasters is daar moeilijk uitvoerbaar. Preventieve maatregelen Ter voorkoming en beperking van schade aan gewassen worden in de beheerperiode de volgende maatregelen genomen: • • • •
Plaatsing van rasters bij exclusieve peulvruchtgewassen op percelen kleiner dan 1 ha, of op percelen sla, andijvie, broccoli, bloemkool, boerenkool, overige koolsoorten, bosbouw en boomteelt. Verjagen met visuele middelen. Verjagen met akoestische middelen Verjagen door regelmatige verontrusting
De keuze van het in te zetten middel is aan de grondgebruiker met als uitgangspunt de genoemde preventieve maatregelen uit het handboek faunaschade. De faunabeheereenheid zal grondgebruikers adviseren over het effect van preventieve middelen in de beheerperiode en indien gevraagd adviseren met betrekking tot het meest effectieve middel. Gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 december kan het haas als wild worden bejaagd. Ingrijpen in de populatie Indien blijkt dat buiten de tijd dat de jacht op het haas is geopend, de preventieve middelen onvoldoende effect hebben, wordt -alleen op de schadepercelen- op basis van de ontheffing gebruik gemaakt van afschot. Pagina 91 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.13.5 Plaatse en periode van inzet beheermaatregelen De buiten de jachttijd in te zetten beheermaatregelen zijn: • • •
Weren Verstoren Afschot
Verjagen, weren en verstoren De preventieve middelen ter voorkoming en beperking van schade kunnen door de grondgebruiker gedurende het gehele jaar worden ingezet.
6.13.6 Effectiviteit van de beheermaatregel De faunabeheereenheid verwacht dat bij toepassing van preventieve maatregelen in combinatie met de maatregel afschot in voorkomende gevallen zal leiden tot een afdoende schadereductie. De faunabeheereenheid zal de faunacommissie´s van de WBE´s informeren over de inzet van preventieve middelen in het werkgebied van de WBE. De stand van het haas zal niet worden gereguleerd zodat er geen sprake zal zijn van gebiedsdekkend afschot van hazen en sterke reductie van de populatie. Het afschot is bij optredende schade perceelsgewijs en zal naar verwachting een beperkte invloed hebben op de totale stand van het haas in de provincie Overijssel. De verwachting is gerechtvaardigd dat de duurzame instandhouding van de soort niet in gevaar komt door inzet van de beheermaatregel afschot.
6.13.7 Uitvoering beheermaatregel De uitvoering van het beheer van het haas zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: Organisatie • • • •
De houder van de ontheffing voor afschot buiten de waarin de jacht op het haas is geopend is de faunabeheereenheid. De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid in overleg met de faunacommissie van de WBE’ s. De faunabeheereenheid stelt kwalitatieve en uniforme formulieren ter beschikking voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen en adviseert WBE’s en grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende en beperkende maatregelen. De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de grondgebruikers. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie.
Pagina 92 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. De grondgebruiker mag alleen dan van de beheermaatregel afschot gebruik maken indien de inzet van preventieve maatregelen, conform de beleidsregels van het Faunafonds, onvoldoende zijn gebleken. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve maatregelen wordt verwezen naar het Handboek Faunaschade van het Faunafonds. Tevens zal op verzoek de secretaris van de faunabeheereenheid de grondgebruiker adviseren over de inzet van preventieve maatregelen.
Pagina 93 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.14 Spreeuw
6.14.1 Algemeen Spreeuwen hebben een landdekkende verspreiding en komen in heel Overijssel voor. In de bosrijke delen van de provincie is het aantal spreeuwen lager dan in de rest van de provincie. Dit vindt z´n oorzaak in de grotere afstand tussen geschikt foerageergebied en verblijfplaatsen.
Figuur 17: Voorkomen van de spreeuw als broedvogel in Nederland
6.14.2 Provinciaal beleid Spreeuw Grondgebruikers krijgen vrijstelling voor het verstoren van spreeuwen om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Ingeval van belangrijke schade kan de faunabeheereenheid ontheffing voor afschot krijgen ter voorkoming of bestrijding van die schade.
6.14.3 Doelstelling De faunabeheereenheid richt haar beheer op het voorkomen van belangrijke schade in zacht fruit, fruit snijmaïs en rietteelt. Belangen van grondgebruikers Vanwege het massale voorkomen in de periode van rijpend fruit is schade aan rijpend fruit te verwachten. Eind mei nemen de aantallen abrupt toe als gevolg van het gesynchroniseerd uitvliegen van de jonge vogels. Deze uitgevlogen jongen blijven enkele weken geconcentreerd rondhangen rond gunstige foerageergebieden. Het gaat daarbij om grasland, maïspercelen, rietvelden en om fruitteeltgebieden. Met name binnen de fruitteelt kan dan massaal schade optreden. Het gaat hierbij om schade in de vorm van vraatschade, aanpikschade, vervuiling en vernieling. In onderstaande grafiek is de schade aangebracht door de spreeuw in de provincie Overijssel grafische weergegeven.
Pagina 94 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
getaxeerde schade Spreeuw, Overijssel € 4.500,00 € 4.000,00 € 3.500,00 € 3.000,00 € 2.500,00 € 2.000,00 € 1.500,00 € 1.000,00 € 500,00 € 0,00 2003
2004
2005
2006
2007
2008
Figuur 18: Getaxeerde schade aangericht door de spreeuw in de provincie Overijssel
Populatie ontwikkeling seizoen populatie
2003 1.200
2004 1.800
2005 1.500
2006 1.250
Index populatie en schadeontwikkeling en afschot 2006=100 seizoen 2003 2004 2005 populatie 96 144 120 schade 14 0 0 afschot n.v.t n.v.t 109
2006 100 100 100
2007 1.000
2008 1.750
2007 80 69 82
2008 140 25 111
Gebruik ontheffingen seizoen 2004 2005 2006 2007 2008
aantal toestemmingen n.v.t. 2 2 2 3
Pagina 95 van 118
gebruikte toestemmingen
% gebruik
aantal eindgebruikers
afschot stuks
% afschot pop.
2 2 2 3
100% 100% 100% 100%
3 3 3 5
196 180 147 200
13,1% 14,4% 14,7% 11,4%
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.14.4 Beheermaatregelen Belangrijke schade aangericht door de spreeuw heeft zich de afgelopen beheerperiode voorgedaan in zacht fruit, fruit, korrelmaïs en snijmaïs. Daarnaast is belangrijke schade in de rietteelt bekend. Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.14.5 Plaats en periode van inzet beheermaatregelen De in te zetten beheermaatregelen zijn: • • • •
Verjaging Weren Verstoren Afschot
Verjagen, weren en verstoren De preventieve middelen ter voorkoming en beperking van schade kunnen door de grondgebruiker gedurende het gehele jaar worden ingezet. Afschot Indien na toepassing van minimaal twee preventieve middelen alsnog schade optreedt zal de beheermaatregel afschot worden ingezet. De beheermaatregel afschot wordt onder de volgende voorwaarde ingezet: •
Afschot alleen op de schadepercelen.
Pagina 96 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Preventieve maatregelen Ter voorkoming en beperking van schade aan gewassen worden in de beheerperiode de volgende maatregelen genomen: • • •
Verjagen met visuele middelen. Verjagen met akoestische middelen Verjagen door regelmatige verontrusting
De keuze van het in te zetten middel is aan de grondgebruiker met als uitgangspunt de genoemde preventieve maatregelen uit het handboek faunaschade. De faunabeheereenheid zal grondgebruikers adviseren over het effect van preventieve middelen in de beheerperiode en indien gevraagd adviseren met betrekking tot het meest effectieve middel. Ingrijpen in de populatie Indien blijkt dat de preventieve middelen onvoldoende effect hebben (minimale inzet van een tweetal preventieve middelen) wordt op basis van de ontheffing gebruik gemaakt van afschot als beheermaatregel. De beheermaatregel afschot kan worden ingezet in de schadegevoelige periodes van het betreffende gewas, deze periode kan per gewas fluctueren en wordt in de betreffende ontheffing aangegeven.
6.14.6 Effectiviteit van de beheermaatregel In de praktijk is gebleken dat inzet van alleen preventieve middelen niet leidt tot effectief voorkomen van belangrijke schade aan gewassen. Er treedt gewenning op door de spreeuw, waardoor de middelen slechts voor korte duur hun werende werk doen. De faunabeheereenheid verwacht dat bij toepassing van preventieve maatregelen in combinatie met de maatregel afschot zal leiden tot een belangrijke schadereductie. De faunabeheereenheid zal de faunacommissie´s van de WBE´s informeren over de inzet van preventieve middelen in het werkgebied van de WBE. De stand van de spreeuw zal niet worden gereguleerd zodat er geen sprake zal zijn van gebiedsdekkend afschot van spreeuwen en dientengevolge sterke reductie van de populatie. Het afschot is bij optredende schade perceelsgewijs en zal naar verachting een beperkte invloed hebben op de totale stand van Spreeuwen in de provincie Overijssel. Derhalve is de verwachting gerechtvaardigd dat de duurzame instandhouding van de soort niet in gevaar worden gebracht door inzet van de beheermaatregel afschot.
6.14.7 Uitvoering beheermaatregel De uitvoering van het beheer van de spreeuw zal gedurende de beheerperiode op de volgende wijze plaatsvinden: Organisatie • • • •
De houder van de ontheffing voor afschot is de faunabeheereenheid De uitvoering van de beheermaatregelen wordt gecoördineerd door de secretaris van de faunabeheereenheid in overleg met de faunacommissie van de WBE’ s De faunabeheereenheid stelt kwalitatieve en uniforme formulieren ter beschikking voor verslaglegging van gegevens en beheermaatregelen en adviseert WBE’s en grondgebruikers bij de uitvoering van schadevoorkomende en beperkende maatregelen De secretaris van de WBE is verantwoordelijk voor de verslaglegging van de uitgevoerde beheermaatregelen van de grondgebruikers. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor het aanleveren van de verslaglegging aan Gedeputeerde Staten van de provincie.
Pagina 97 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Uitvoering Voor de uitvoering van de beheermaatregelen ter voorkoming van schade aan gewassen is de grondgebruiker verantwoordelijk voor de inzet van preventieve middelen. De grondgebruiker mag alleen dan van de beheermaatregel afschot gebruik maken indien de inzet van 2 preventieve maatregelen onvoldoende zijn gebleken. Voor de deugdelijke inzet en toepassing van preventieve maatregelen wordt verwezen naar het Handboek Faunaschade van het Faunafonds. Tevens zal op verzoek de secretaris van de faunabeheereenheid de grondgebruiker adviseren over de inzet van preventieve maatregelen.
Pagina 98 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.15 Steenmarter
6.15.1 Algemeen De voorkeursbiotoop van de steenmarter is veel te vinden in Overijssel: een parkachtig landschap in combinatie met kleinschalige landbouw en landschapselementen als heggen en overhoekjes. De steenmarter is vooral te vinden in de buurt van menselijke bebouwing. Bekend van de steenmarter is dat sommige individuen last veroorzaken door het knagen aan de elektrische bekabeling en koelslangen in auto´s en grotere landbouwmachines. Een andere vorm van overlast betreft vaak nachtelijke geluiden in woningen als de steenmarter zijn domicilie heeft gekozen op zolder of in andere ruimtes van een woning.
6.15.2 provinciaal beleid De provincie heeft in de Nota beleidsregels faunabeheer Provincie Overijssel het voornemen uitgesproken zich te beperken tot ontheffingen voor het wegvangen van dieren, in combinatie met preventieve maatregelen door de eigenaar of gebruiker van de gebouwen. Eigenaren/ gebruikers moeten schade/overlast zelf voorkomen (indien deze schade of overlast voor hen niet aanvaardbaar is). De provincie gaat er van uit dat bij het wegvangen van steenmarters sprake zal zijn van een planmatige aanpak
6.15.3 Beheerdoelstelling De faunabeheereenheid richt haar beheer op het voorkomen en bestrijden van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin en daarbij bevindende roerende zaken.
6.15.4 Beheermaatregelen De in te zetten beheermaatregelen zijn: • •
Weren Wegvangen
Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.15.5 Plaats en periode van inzet beheermaatregelen Bij (vermeende) aanwezigheid en overlast van een steenmarter dit melden bij de gemeente. Iedere gemeente is per 2002 verantwoordelijk voor meldingen van overlast door beschermde dieren.
Pagina 99 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Weren Aanbrengen van kragen rond de boomstam van bomen in de nabijheid van het huis. Bij afsluiten van dagrustplaatsen in het huis, de gemeente om advies vragen in verband met de uitvoering en uitvoeringstijd. Deze handeling is overigens ontheffingsplichtig. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van jongen in de periode maart – juli, in deze periode geen afsluitingen plaatsen. Aanleg van alternatieve marterverblijfplaatsen in de omgeving. Voor weren van marters uit auto´s of andere vervoermiddelen/werktuigen zijn in de handel verschillende systemen op de markt. Wegvangen In uiterste noodzaak wegvangen van steenmarters met levend vangende kooien type kastval. De weggevangen steenmarter weer uitzetten in een voor de soort geschikte omgeving. Hiervoor is een aparte ontheffing vereist.
6.15.6 Effectiviteit van de beheermaatregel Bij inzet van werende middelen en het aanbieden van alternatieve verblijfsruimten buiten de woning wordt verwacht dat schade en overlast in grote mate kan worden voorkomen. Er dient rekening te worden gehouden dat bij het wegvangen van steenmarters, de opengevallen plek weer snel kan worden ingenomen door een andere marter. Wegvangen zonder toepassing van werende middelen of aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen is over het algemeen zinloos.
6.15.7 Uitvoering beheermaatregel Ontheffing kan op individueel niveau op basis van een goed onderbouwde aanvraag worden verleend.
Pagina 100 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
6.16 Holenduif en meerkoet
6.16.1 Algemeen De holenduif en meerkoet veroorzaken in Overijssel in incidentele gevallen schade. Deze schade blijft doorgaans beperkt, in enkele gevallen is sprake van belangrijke schade. De omvang van de schade zoals getaxeerd door het Faunafonds in de periode 1999 – 2007 is in onderstaand overzicht weergegeven (bedragen afgerond op gehele getallen). Holenduif Meerkoet
1999 -
2000 € 129,€1.132,-
2001 -
2002 -
2003 550,-
2004 €1.623,-
2005 913,-
2006 218,-
2007 -
2008 436,-
Het feit dat bij de holenduif nagenoeg geen bedragen staan genoemd komt voort uit het feit dat schade door holenduiven in vrijwel alle gevallen plaats in combinatie met houtduiven ontstaat. Er is aan de hand van het schadebeeld geen onderscheid te maken naar een van beide soorten. Voor de houtduif wordt geen tegemoetkoming in de schade verleend door het Faunafonds, en is er derhalve ook geen schadereferentie. Bedacht moet dus worden dat schade veroorzaakt door de holenduif veelal zal worden geclassificeerd als schade aangericht door de houtduif. Schade veroorzaakt door de meerkoet is in de planperiode van het vorige faunabeheerplan aangericht in 2004, 2005 en 2006.
6.16.2 Provinciaal beleid Grondgebruikers hebben vrijstelling voor het verstoren van meerkoeten en holenduiven, om schade aan gewassen te voorkomen of te bestrijden. Aan de faunabeheereenheid kan een ontheffing worden verleend op grond van een faunabeheerplan.
6.16.3 Beheersdoelstelling De omvang van de schade is voor de faunabeheereenheid geen aanleiding om planmatig duurzaam beheer uit te werken in het kader van schadebestrijding. In incidentele gevallen kan de grondgebruiker ontheffing aanvragen bij de provincie. De faunabeheereenheid zal de grondgebruiker hierbij ondersteunen en adviseren. Uitgangspunten Indien in de planperiode de omvang van schade door holenduiven of meerkoeten sterk toeneemt, zal de faunabeheereenheid planmatig beheer verder uitwerken. Hierbij wordt op basis van gedrag en leefwijze en de ervaring met schadebestrijding van de soorten de volgende uitgangspunten gehanteerd: •
Ter voorkoming van schade door holenduiven zullen preventieve middelen worden ingezet door de grondgebruiker. Indien blijkt dat de preventieve middelen onvoldoende effect hebben dan zal worden overgegaan tot het doden van holenduiven om schade te bestrijden. Indien blijkt dat de preventieve middelen onvoldoende effect hebben dan zal worden overgegaan tot gebruik van het geweer als akoestisch middel om te verstoren.
•
Ter voorkoming van schade door meerkoeten zullen preventieve middelen worden ingezet door de grondgebruiker. Indien blijkt dat de preventieve middelen onvoldoende effect hebben dan zal worden overgegaan tot het doden van meerkoeten om schade te bestrijden.
Pagina 101 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Duurzame staat van instandhouding Gezien de beheershistorie en de huidige ontwikkeling van de populatie mag worden geconcludeerd dat de duurzame staat van instandhouding geenszins negatief wordt beïnvloed door de voorgestelde beheermaatregelen.
6.17 Beheer exoten en verwilderde dieren Bij de invulling van de randvoorwaarden nemen de gemeenten een bijzondere plaats in binnen de faunabeheereenheid. Zij geven als bestuursorgaan binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid in hoofdzaak invulling aan het faunabeheer binnen de bebouwde kom. De randvoorwaarden voor de uitvoering van faunabeheer binnen de bebouwde kom zijn anders dan die in het landelijk gebied. De FBE zal in voorkomende gevallen om provinciale ontheffing dan wel aanwijzing vragen. De provinciale ontheffing dan wel aanwijzing zal in incidentele gevallen op basis van een gemotiveerde aanvraag in het belang van voorkoming of beperking van belangrijke schade aan flora, fauna of aan de landbouw worden verleend. Bij exoten is de gunstige staat van instandhouding van de soort geen wegingsfactor. Exoten en verwilderde dieren in (inter)nationaal verband Nederland heeft als partij in het biodiversiteitsverdrag onderkend dat invasieve exoten, na habitatverlies en overexploitatie, wereldwijd de grootste bedreiging voor de biodiversiteit vormen, en dat ook in Nederland invasieve exoten een reële bedreiging vormen voor de biodiversiteit. Een exoot is een uitheemse plant, dier of micro-organisme welke Nederland niet op eigen kracht kan bereiken, maar door menselijk handelen (transport, infrastructuur) terecht is gekomen in de Nederlandse natuur. Een exoot is invasief als deze zich vestigt en explosief ontwikkelt. Soorten die in omringende gebieden van nature voorkomen en Nederland zelfstandig binnenkomen vallen niet onder deze definitie. Van soorten die op eigen kracht binnenkomen is minder schade te verwachten dan van soorten die door direct menselijk handelen (transport, infrastructuur) in Nederland geïntroduceerd worden. Bovendien is het praktisch onuitvoerbaar om deze soorten tegen te houden. In het kader van artikel 8h van het biodiversiteitsverdrag (The Convention on Biological Diversity (CBD) heeft Nederland zich verplicht actief in te zetten voor een bestrijding van invasieve exoten: "Each Contracting Party shall, as far as possible and as appropriate prevent the introduction of, control or eradicate those alien species which threaten ecosystems, habitats or species;" Deze verplichting vloeide echter ook al voort uit de Conventie van Bonn (The Convention on Migratory Species of Wild Animals (CMS): "Parties that are Range States of a migratory species listed in Appendix I shall endeavour:… to the extent feasible and appropriate, to prevent, reduce or control factors that are endangering or are likely to further endanger the species, including strictly controlling the introduction of, or controlling or eliminating, already introduced exotic species". Op Europees niveau is inmiddels een strategie ontwikkeld om de introductie van invasieve soorten tegen te gaan of te bestrijden (European strategy on Invasive Alien Species)
Pagina 102 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
In de Beleidsnota Invasieve Exoten (2007) wordt aangegeven dat Nederland zoveel mogelijk de aansluiting zal blijven zoeken bij de organisatie van exotenbestrijding in de andere Europese landen. Uitgangspunt is dat gewerkt zal worden volgens de prioriteitenlijn: 1. preventie, 2. eliminatie, 3. isolatie en beheer van de populatie Ad 1/ Preventie Preventie is een zaak die buiten de bevoegdheid van de faunabeheereenheid ´s ligt. Leidend hierin is het Ministerie dat hiervoor beleid zal ontwikkelen. Ad 2/ Eliminatie Eliminatie is alleen mogelijk als de populatie nog een minimale omvang heeft. Deze minimale populatieomvang is soortspecifiek en afhankelijk van geografische kenmerken. Zo is men er in het Verenigd Koninkrijk in geslaagd om de beverrat volledig uit te roeien, maar zal dat in Nederland niet lukken vanwege de influx vanuit Duitsland. Veel van de genoemde exoten zitten naar alle waarschijnlijkheid al boven de minimale populatiegrootte waarvoor eliminatie nog een optie is. Twijfelpunt is de Indische gans die qua omvang en voorkomen nog beperkt is. Ad 3/ Isolatie en beheer Indien een populatie (potentieel) invasieve soorten boven de minimumgrootte voor eliminatie is uitgegroeid, dan resteert alleen nog de optie isolatie en beheer. Per januari 2009 moest in Nederland het landelijke Coördinerend Orgaan Invasieve Exoten (COIE) operationeel zijn. Het COIE zou de Minister van LNV adviseren over de te volgen werkwijze tegen een exoot op basis van een uitgevoerde Plaag Risico Analyse (PRA). Hierbij worden aspecten meegenomen als de schadelijkheid van een soort, de effectiviteit van preventieve en curatieve maatregelen en een kosten-batenanalyse. Inmiddels is per 1 januari 2009 het Team Invasieve Exoten (TIE) opgericht, welke de taken van het voorgenomen COIE op zich neemt. Het secretariaat van het TIE is ondergebracht bij de plantenziektekundige dienst (PD). Per 1 januari 2009 is de Regeling beheer en schadebestrijding dieren aangepast om ander andere mede uitvoering te geven aan het exotenbeleid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals dat recent in de Beleidsnota invasieve exoten is weergegeven. De door de minister aangewezen exoten zijn: Nerts Beverrat Grijze eekhoorn Indische gans Marterhond Moeflon Muntjak Muskusrat Nijlgans Rosse stekelstaart Sibirische grondeekhoorn Wasbeer Zwarte zwaan Pagina 103 van 118
Mustela vison Myocastor coypus Sciurus carollinensis Anser indicus Nyctereutes procyonoides Ovis ammon Muntiacus reevesi Ondatra zibethicus Alopochen aegyptiacus Oxyura jamaicensis Tamias sibericus Procyon lotor Cygnus atratus Definitief
donderdag 26 maart 2009
Als verwilderde dieren ex artikel 2 van de regeling beheer en schadebestrijding dieren zijn aangewezen: Verwilderde duif Verwilderde kat
Columba livia f. domestica Felis catus
Volledigheidshalve staan hieronder de beschermde inheemse diersoorten vermeld die bij aanwijzing ex artikel 67 kunnen worden bestreden, met inbegrip van de gedomesticeerde vormen van genoemde soorten. Brandgans Canadese gans Damhert Edelhert Grauwe gans Knobbelzwaan Konijn Kolgans Ree Vos Wild zwijn Wilde eend
Branta leucopsis Branta canadensis Dama dama Cervus elaphus Anser anser Cygnus olor Oryctolagus cuniculus Anser albifrons Capreolus capreolus Vulpes vulpes Sus scrofa Anas platyrhynchos
6.17.1 Ontsnapte dieren Ontsnapte dieren zijn dieren die krachtens recht iemand toekomen. M.a.w., zij kennen een eigenaar. Deze is verantwoordelijk voor het doen en laten van de dieren die bij haar in eigendom zijn. In eerste instantie zal getracht worden het ontsnapte dier te vangen om het zo weer binnen de feitelijke macht van de eigenaar te brengen. Het doden van ontsnapte dieren, ook als de eigenaar hiervan niet bekend is, valt niet onder de Floraen faunawet. De politie kan in het kader van de Wet wapens en munitie (WWM) optreden in het geval van ontsnapte dieren. In overleg met en/of op vordering van de politie kan besloten worden om het dier te doden. Bij de afhandeling van de ontsnapte dieren zal conform de op te stellen werkwijze bij het valwild worden gewerkt.
Pagina 104 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
7
Monitoring en uitvoering
7.1 Inleiding Om de effectiviteit van beheersmaatregelen goed te kunnen meten is het belangrijk om inzicht te krijgen in zowel de ontwikkeling van de fauna en de door haar veroorzaakte schade aan wettelijke belangen, als ook in de uitvoering van schadebeperkende en preventieve beheermaatregelen. Monitoring ( d.i. langjarig op eenzelfde eenduidige manier inventariseren) vormt daarmee een essentieel onderdeel in het cyclische proces van faunabeheer.
Doelstelling FBP 2004
Uitvoering FBP
Doelstelling 2008 Aanpassingsvoorstel
Effect en Conclusie
7.2 Monitoring van fauna
7.2.1 Schatten van de relatieve aantallen Voor alle diersoorten geldt dat het vaststellen van absolute aantallen een onmogelijke opgave is; iedere telling is in de praktijk een zo goed mogelijke schatting van de aanwezige aantallen dieren. Dit geldt voor alle tellingen die worden verricht door zowel amateurbiologen en vrijwilligers, alsook voor tellingen verricht door of in naam van wetenschappelijke instituten.
7.2.2 Schatting op basis van steekproefgebieden Daarnaast maken specifiek gedrag, gebiedsomvang en landschappelijke opbouw, al dan niet in combinatie met beschikbare menskracht en budget, het volledig tellen van beheergebieden niet altijd mogelijk. Veelal worden geteld met kleinere steekproefgebieden. Met behulp van statistische programma´s of door de aldus verkregen aantallen te beschouwen als indices, is het mogelijk om inzicht te verkrijgen in ontwikkeling en omvang van dierpopulaties. Het is echter niet altijd nodig, mogelijk of gewenst om dieren direct te tellen; in een beperkt aantal gevallen kan worden volstaan met het indirect tellen door bijvoorbeeld bewoonde burchten of nesten op luchtfoto´s te tellen.
Pagina 105 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
7.3 Monitoring van de in het plan genoemde soorten Jaarlijks zullen de volgende soorten conform de voorjaarstelling van de KNJV worden geteld: 3e zaterdag van januari (Wintertelling; vlakdekkend) Knobbelzwaan Meerkoet 1e zaterdag van april (voorjaarstelling; vlakdekkend) Wilde eend Houtduif Haas Konijn Fazant Patrijs Knobbelzwaan Meerkoet Grauwe gans Canadese gans Nijlgans Kolgans Brandgans Indische gans Verwilderde gedomesticeerde gans Roek Zwarte kraai Kauw Ekster Voorjaar (maart – april) Ree Vos
(Schemertelling) (burchten en zichtwaarnemingen)
Jaarronde waarnemingen vastleggen (Locatie en tijdstip) Hermelijn Wezel Bunzing Steenmarter Boommarter Das Exoten
Pagina 106 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Literatuurlijst Allan, J.R., J.S. Kirby & C.J. Feare; The biology of Canada geese in relation to the management of feral populations; Wildlife Biology; 1995 Andersen, Reidar, et al; The European Roe Dee: The Biology of Success; Scandinavian University Press; 1998 Bakker, L.; Het effect van grauwe ganzen begrazing op de oevervegetatie van de Waterleidingplas, Waternet, Loenderveen; NIOO; 2006 Bijlsma, Rob G. et al; Avifauna van Nederland 2. Algemene en schaarse broedvogels van Nederland; KNNV; 2001 Bommel, F.P.J. van et al; Populatieomvang van ganzen en Smienten en verspreiding binnen Nederland. Ontwikkeling in populatieomvang op relevant flyway niveau en verdeling over Nederland, met name binnen en buiten opvanggebieden. Seizoen 2005 – 2006.; Alterra; 2006 Bos, Attie F., Pim Vugteveen; Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Een literatuuronderzoek naar de rol van kraaiachtigen als predator en de invloed daarvan op weidevogels; Wetenschapswinkel Biologie (RUG); 2005 Broekhuizen, S. et al; Atlas van de Nederlandse zoogdieren; KNNV; 1992 CBS; Landelijke natuurmeetnetten van het NEM in 2007; 2008 Den, P.G.A., ten; Predatiebestrijding in het Nationaal Park Sallandse heuvelrug; 2008 Den, P.G.A., ten, H.A.H. Jansman & F.J.J. Niewold; 2007a. Korhoen Sallandse Heuvelrug in 2007. Verslag van het monitoronderzoek Korhoen. Alterra-rapport Korhoen 2007. Alterra, Wageningen. Den, P.G.A., H.A.H. Jansman & F.J.J. Niewold, 2007b. Het Korhoen op de Sallandse Heuvelrug in 2006. Alterra-rapport Korhoen 2006. Alterra, Wageningen. Drees, Marijke, et al; Wilde Konijnen; KNNV; 2007 Ebbinge, B.S. et al; Stuurbaarheid van ganzen door verjaging en flankerende jacht rondom het ganzenopvanggebied oost-Dongegradeel (Friesland) in 1999 – 2000. Alterra rapport 128; Alterra; 2000 Faunafonds; Naar een effectief en breed geaccepteerd vossenbeheer; Faunafonds; 2004 LNV; Tussenrapportage opvang overwinterende ganzen en smienten 2007; LNV; 2007 FBE Overijssel; Samenvatting evaluatie faunabeheerplan Overijssel 2004 - 2009 Genovesi, P., M. Besa & S. Toso; Ecology of a feral cat population in an agricultural area of northern Italy: Wildlife biology; 1995 Groot Bruinderink, G.W.T.A., G.J. Brandjes, R. van Eekelen, F.J.J. Niewold, P. ten Den & H.W. Waardenburg, 2002. Faunabeheerplan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug i.o. Alterra, Wageningen.
Pagina 107 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Hespeler, Bruno; Wildschäden heute. Vorbeugung, Feststellung, Abwehr; BLV; 1999 Lange, Rogier, et al; Zoogdieren van Europa; KNNV; 1994 McShea, William J. et al; The science of overabundancy. Deer ecology and population management; Smithsonian Books; 1997 Morrisson, Michael L.; Wildlife restoration. Techniques for Habitat Analysis and Animal Monitoring; Society for Ecological Restoration; 2002 Mulder, J.L.; Vossenbeheer voor hamsters, (hoe) heeft het gewerkt?; faunabeheereenheid ZuidLimburg; 2007 Mulder, J.L., R.C. van Apeldoorn & C. Klok, 2004. Naar een effectief en breed geaccepteerd vossenbeheer. Verslag van het vossensymposium op 12 mei 2004 te Utrecht. Faunafonds, Bureau Mulder-natuurlijk, Alterra. Mulder, J.L., H.A.H. Jansman & J.B. van der Giessen, 2004. Ecologisch onderzoek aan geschoten vossen in Zuid-Limburg, 2002-2003. Provincie Limburg, Bureau Mulder-natuurlijk, Alterra, RIVM. Niewold, F.J.J., P.G.A. ten Den & H.A.H. Jansman, 2005. Het Korhoen blijft in de gevarenzone. Ecologische monitoring van de populatie van de Sallandse Heuvelrug in 2003-2004. Alterra-rapport 1177. Alterra, Wageningen. Oord, J.G.; Handboek faunaschade; Faunafonds; 2002 Owen-Smith, Norman; Introduction to Modelling in Wildlife and resource Conservation; Blackwell Publishing; 2007 Pegel, Manfred, et al; Rehwildproject Borgerhau. Untersuchungen zur Ökologie einer freilebenden Rehwildpopulation; Wildforschungsstelle des Landes Baden-Württemberg; 2000 Reynolds, J.C., S.C. Tapper; Predation by foxes on brown hares in central southern England, and its potential impact on annual population growth; Wildlife Biology; 1995 Scott Mills, C.; Conservation of Wildlife Populations. Demography, Genetics, and Management; Blackwell Publishing; 2007 Sinclair, Anthony R.E., John M. Fryxell, Graeme Caughley; Wildlife ecology, conservation and management. Second edition; Blackwell Publishing; 2006 Smedshaug, C.A., V. Selås, S.E. Lund & G.A. Sonerud; The effect of a natural reduction of red fox on small game hunting bags in Norway; Wildlife Biology; 1999 SOVON; Atlas van de Nederlandse broedvogels; 2002 SOVON; nieuwsbrieven SOVON; Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei?; 2006 Teunissen, Wolf, Hans Schekkerman, Frank Willems; Predatie bij weidevogels. Op zoek naar de mogelijke effecten van predatie op de weidevogelstand. Alterra rapport 1292; Alterra; 2005
Pagina 108 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Thompson, William L., Gary C. White, Charles Gowan; Monitoring Vertebrate Populations; Academic Press; 1998 Williams, Byron K., James D. Nichols, Michael J. Conroy; Analysis and Management of Animal Populations; Academic Press; 2001 Voskamp, P., et al; Grauwe ganzen (Anser anser) in Limburg. Populatieanalyse van de Grauwe gans in Limburg en een inschatting van de effecten van beheersscenario’s op de populatieontwikkeling en schade aan landbouwgewassen; Radboud Universiteit Nijmegen. Voslamber, Berend, Chris van Turnhout; Invloed van terreinbeheer op het wel en wee van Grauwe ganzen in de Ooijpolder; Limosa, 81.2; 2008 Weber, J.M.; Food selection by adult red foxes during a water vole decline; Wildlife Biology; 1996 Weber, J.M., J.S. Meia & S. Meyer; Breeding success of the red fox in relation to fluctuating prey in central Europe; Wildlife Biology; 1999
Pagina 109 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Samenvatting Evaluatie Fauna Beheer Plan Overijssel 2004-2009
INLEIDING Het huidige Fauna Beheer Plan loopt tot en met 31 augustus 2009. De evaluatie bestaat uit de volgende onderdelen: Hoofdstuk 1: algemeen beleid en organisatie. Hoofdstuk 2: beheer en uitvoering per planmatige soort.
Pagina 110 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
HOOFDSTUK 1: EVALUATIE ALGEMEEN BELEID EN ORGANISATIE 1. Provinciaal beleid en uitvoering Fauna Beheer Plan, FBP 1a. In de lopende planperiode spoort het beleid in het FBP goed met het provinciale beleid. 1b. De evaluatie rust met name op de ervaringen die in de afgelopen jaren bij de uitvoering van het FBP .. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Tijdige informatie over het rijks – en provinciale beleid, veranderingen in de wetgeving.. 1c. Bij het opstellen en uitvoeren van het FBP is het benutten van de aanwezige kennis bij de deelnemende partijen en bij derden van grote waarde gebleken. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Voortzetting huidig beleid. b. Bij het ree uitbouwen van een uniform reewild beheersysteem. c. Bij de vos gebruik maken van de coördinator particuliere weidevogelbescherming. 2. Opzet Fauna Beleid Plan en verspreiding daarvan 2a. Gebleken is dat de leesbaarheid van de tekst in deze vorm te wensen overlaat. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Betere lay-out van het nieuwe FBP met nodige grafische weergave. 3. Werkwijze FBE via de WBE’s 3a. FBE Overijssel werkt zo veel mogelijk via de aangesloten WBE’s. 3b. Individuele zaken worden tot een minimum beperkt. 3c Deze werkwijze is door de WBE’s, 95%, positief gewaardeerd. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Uitvoering beleid via de deelnemende WBE’s en minimum aan individuele zaken. b. Goede communicatie met de WBE’s, regelmatig uitbrengen nieuwsbrief. 4. Terugrapportages gebruik ontheffingen 4a. De terugrapportages van de WBE verschillen qua kwaliteit en tijdigheid. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Handhaven en verder ontwikkelen van een uniform digitaal terugrapportagesysteem. b. Inbouwen van sanctiemaatregelen tegen niet tijdig of onvolledige terugrapportages. c. Onderzoek naar de publiekrechtelijke positie provincie en de privaatrechtelijke positie FBE uitvoeren.
Pagina 111 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
HOOFDSTUK 2: ·EVALUATIE PER DIERSOORT 1. Wilde Eend 1a. Belang is voorkoming of beperking schade in granen en graszaden. . 1b. Er zijn tot nu toe twee separate ontheffingen gehanteerd. Één ontheffing op (legerende) graanpercelen vanaf 15 juli tot 15 augustus en één ontheffing voor percelen granen en graszaad waar niet op de eend gejaagd kan worden VR gebied.. 1c. Van de eerste ontheffing is door de betrokken WBE’s nagenoeg volledig gebruik gemaakt (85%). Deze ontheffing werkte naar tevredenheid, 80% van de gebruikers geeft dat aan. De schade is in de meeste gevallen geheel voorkomen (60%) of duidelijk beperkt (40%). 1d. Wel geeft de meerderheid van de WBE’s(70%) aan dat het afschot eerder in het jaar zou moeten beginnen om effectief de schade te kunnen bestrijden. Aanbevelingen - verbeterpunten a. De wilde eend als planmatige soort in het plan opnemen. inbrengen. b. Binnen de VR en HR gebieden een passende beoordeling van de significante gevolgen ontwikkelen. c. De begindatum voor afschot te verplaatsen naar 1 juli. 2.
Overwinterende gans
Gebruik toestemming ontheffing 2a. Van de verleende ontheffing is door 90% van de WBE gebruik gemaakt. 2b. De digitale vorm van toestemming verlening en terugrapportage voldoen aan de verwachtingen. 2c. De afspraken in het landelijke beleidskader en uit de provinciale nota beleidsregels zijn de kaders. 2d. Buiten de foerageergebieden is verjaging met ondersteunend afschot bij ontheffing toegestaan. 2e. De overwinterende gans verspreidt zich meer in oostelijke richting.. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Optimalisering digitalisering bij verlening toestemming en verzorgen terugrapportages. b. Formulering van beleid voor beheer en schadebestrijding van de overwinterde gans waar geen direct verband met een foerageergebied is. Voorwaarden ontheffing 2f. De vereiste preventieve middelen geven onvoldoende resultaat. 2g.Gewenning wordt door de helft van de WBE’s aangegeven als oorzaak van onvoldoende effect van de preventieve middelen. 2h. Afschot van 2 vogels per actie stuit op praktische bezwaren, 70 % van de WBE’s geeft dat aan. 2i. Dit geldt ook voor het maximum van 10 ganzen per schadeperceel per dag. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Intensiever afschot in de morgenuren en een betere sturing naar de foerageergebieden. b. De resultaten van de provinciale evaluatie foerageergebieden in het nieuwe FBP betrekken. c. Het gebruik van alle lokmiddelen verbieden. d. Als preventieve maatregel ook verjaging door menselijke aanwezigheid in plan opnemen. e. Kiezen voor maximaal 10 ganzen per schade perceel per dag, of f. Geen maximum aan het aantal dieren stellen. Effecten gebruik ontheffing op voorkomen of beperking van de schade 2j. De meeste gebruikers, 90%, geven aan dat met afschot de schade beperkt is. 2k. Geheel voorkomen is niet altijd mogelijk, circa 30% van de gebruikers geeft dit aan. 2l. Bij verjaging met ondersteunend afschot is de terugkomtijd divers. 2m. Van de WBE’s geeft 60% aan dat de ganzen bij verjaging/afschot >3 dagen wegblijven.
Pagina 112 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Aanbevelingen - verbeterpunten a. Wijzen op goed gebruik van de toestemming in relatie tot de schade vergoedingsystematiek. b. Systeem verjaging met ondersteunend afschot in hoofdlijnen handhaven. Foerageergebieden en verspreiding van de overwinterende ganzen 2n. De huidige ontheffing overwinterende ganzen en smienten is sterk gekoppeld aan de foerageergebieden in Overijssel. De ervaring van de WBE’s in of nabij deze gebieden geeft aan dat de overwinterende ganzen wel over lerend vermogen beschikken. Bij de verder liggende WBE’s is het lerende effect minder of in het geheel niet zichtbaar. Punt van zorg is de verspreiding van de overwinterende ganzen in oostelijke richting.. Aanbevelingen – verbeterpunten ( zie ook bovenstaande onder gebruik ontheffing) a. Effecten van het ganzen foerageerbeleid zichtbaar maken. b. Foerageergebied door meer gerichte verjaging en afschot beter benutten. c. In oostelijke helft van Overijssel verlening ontheffing op basis aangerichte/dreigende schade verlenen. i
Pagina 113 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
4. Smient 4a.Wordt bij de overwinterende ganzen meegenomen. 4b. 60% van de betrokken WBE’s is van mening dat de smient hierdoor voldoende beheerd kan worden. 4c.De resterende 40% geeft aanpassing van het smientenbeleid noodzakelijk is. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Voortzetting huidig beleid, tenzij LNV ander smientenbeleid mogelijk maakt. 5. Overzomerende gans 5a. De overzomerende gans wordt door de meeste WBE’s, 90%, als een blijvend probleem ervaren. 5b. Daarbij is de ontwikkeling van brandgans en rietgans op enkele locaties zorgelijk. 5c. Lastig blijft het voldoende bestrijden van de exoten. . Aanbevelingen - verbeterpunten a. In kaart brengen van de brandgans en mogelijk als planmatige soort opnemen in FBP. b. Het exotenbeleid sterker verwoorden in het FBP. c. Wijzen op het verlichtende effect wanneer de exoten goed worden bestreden. d. Beoordelen of alternatieve methoden als vangen van ruiende exoten haalbaar is. e. De status van de Canadese gans nog eens goed verwoorden. Voorwaarden ontheffing 5d. De werking van vlaggen en linten wordt als onvoldoende ervaren door de meeste WBE’s (75%). 5e. Akoestische apparatuur stuit nogal op bezwaren uit de omgeving 40% van de WBE’s.
Pagina 114 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Effecten gebruik ontheffing op voorkomen of beperking van de schade 5f. 75% van de WBE’s geeft aan dat met afschot de schade wel beperkt is. 5g. Een minderheid, 20%, van de WBE’s geeft aan dat schadevergoeding is afgewezen wegens onvoldoende gebruik ontheffing en/of preventieve middelen. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Blijven wijzen op goed gebruik van de ontheffing bij afschot. 6.Haas. Kleine soort Aanbevelingen - verbeterpunten a. Bestaand beleid voortzetten. b. . 7. Knobbelzwaan 7a. Hoofdconclusie huidig beleid en werkwijze is voldoende effectief om schade te beperken. 7b. Door de FBE aangewezen vaste schutters klagen over de toenemende kosten. 7c. De meerderheid van de WBE’s (80%) wil dat in nieuw plan via de WBE,s gewerkt wordt.
Pagina 115 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
Aanbevelingen - verbeterpunten a. Knobbelzwanenbeheer door vaste schutters rechtstreeks via de WBE’s te regelen. b. Bestrijding van de knobbelzwaan op overjarig grasland toe staan. Effecten gebruik ontheffing op voorkomen of beperking van de schade 7d. Preventieve middelen niet effectief 90% van de WBE’s. 7e. De gebruikers geven in meerderheid, 80%, aan dat met verjaging/afschot schade te voorkomen/beperken is. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Effectiviteit en de bekende of nieuw toe te passen preventieve middelen beoordelen. b. Voor het overige het beleid (zie bovenstaand) gewijzigd voortzetten. 8. Kraai 8a. De kraai valt nu onder de landelijke vrijstelling.. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Wanneer vangkooi ontheffingplichtig in de komende planperiode dit onderdeel in het plan opnemen. b. Er zijn nog basisteksten over het hoofdstuk kraai beschikbaar. c. Goede onderbouwing van de schade in relatie tot het gebruik van de vangkooi is noodzakelijk. 9. Konijn 9a. Ter voorkoming/beperking schade aan dijklichamen en sportvelden ontheffingen verleend aan de FBE. 9b Belangen zijn de openbare veiligheid of de volksgezondheid. 9c. ontheffing van toepassing op gebruik van geweer met kunstlicht. 9d. Andere bevredigende middelen als fret en konijnwerend raster blijken onvoldoende effecten te sorteren.. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Huidig bestaand beleid voortzetten. 10. Ree 10.a. >80% van de WBE’s geeft aan dat er behoefte is aan uniforme opzet reewildwerk/beheerplannen. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Komen tot uniform te gebruiken reewildbeheer- en - werkplannen b. De WBE’s met meeste reewild betrekken bij de opzet van de uniforme terugrapportage. c. Inbreng van de aanwezige kennis bij de Vereniging het Reewild waarborgen. Effecten gebruik ontheffing op voorkomen of beperking van de schade 10b. De meerderheid van de WBE’s, 60%, klaagt over moeilijk halen afschot. 10b. Het realisatiepercentage bij afschot van het reewild verschilt per WBE/per jaar en per geslacht. 10c.Waar de doelstelling niet gehaald wordt, worden als redenen aangegeven: a. te beperkte afschotperiode, met name bij reegeit. b. te lang in dekking blijven van het ree. 10d. Bij het reebeheer is er groot verschil in deskundigheid tussen de jagers. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Toepassing interne herverdeling afschot door de WBE als de toewijzing niet gehaald wordt. b. Betere verdeling van het afschot over de WBE rekening houdend met de knelpunten bij het valwild. c. Overgaan tot valwild regeling conform soortgelijke toepassing op de Veluwe en in de Achterhoek. d. Intensivering scholing en voorlichting voor verantwoord reewildbeheer.
Pagina 116 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
11. Spreeuw 11a. Ontheffing is verleend voor beperking schade in bessen, aardbeien en riet. 11b. Pikschade door spreeuwen in de rijpende maïskolven komt toenemend voor. 11c. Resultaat ontheffing in bessen en aardbeien erg bevredigend. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Spreeuw als planmatige soort opnemen met huidig ontheffingbeleid. b. Belangen zijn schadebeperking in bessen, aardbeien, druiven, snijmaïs en rietteelt. 12. Steenmarter 12a Geen planmatige soort. 12b.Toenemende vraag van WBE’s (60%) naar regeling schade en overlast te beperken. 12c. Gebouwen afsluiten en vangen is niet doenlijk of effectief. 90% van de vragende WBE’s. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Regeling voor de steenmarter te maken,via provinciale aanwijzing regelen. 13. Vos 13a. Alle desbetreffende WBE’s maken van de ontheffing gebruik. 13b. Naast landelijke vrijstelling wordt door ontheffing ongeveer 45% afgeschoten. 13c. Vrijwel alle WBE’s, 95%, en ook enkele terreinbeherende organisaties, menen dat effectiviteit ontheffing vos in belang weidevogel kan worden verhoogd. 13d. Als oorzaak voor te laag blijvend afschot wordt genoemd dat: - de afschotperiode te kort is (60%), - dan wel verkeerd gekozen is.(75%) 13e. Dit speelt in de meest kwetsbare weidevogelgebieden en het korhoengebied. 13f. Het streven moet zijn voor aanvang van het broedseizoen de vossenstand op een lager niveau te brengen. 13g. Effecten afschot op het weidevogelbestand wordt door 75% van de WBE’s als positief aangegeven. 13i. WBE’s buiten aangewezen gebied met een goede weidevogelstand vragen om uitbreiding van de ontheffing. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Aanpassen afschotperiode vos vanaf 1 juli tot en met 1 maart. b. Concrete vaststelling van voor de partijen in het FBE-bestuur aanvaardbare periode. c. Doelstelling realiseren lage vossenbestand voor broedseizoen helder formuleren. d. Realiseren objectieve vergelijking afschot onder landelijk vrijstelling en onder ontheffing met kunstlicht. e. Ook gebieden, die nu buiten het aangeduide gebied vallen, bij dit regiem te betrekken.
Pagina 117 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009
14. Roek 14a. De ervaring met de ontheffing roek zijn overwegend positief (70%). 14b. Effect preventieve middelen wordt door een meerderheid, 70% van de gebruikers, niet hoog ingeschat. 14c. Veel WBE’s (40%) signaleren het probleem van roeken in de bebouwde omgeving. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Aanpassen afschot periode voor maïs vanaf 15 april tot 1 juli en voor granen vanaf 1 juli tot 1 mei. b. Beleid voor het overige ongewijzigd voortzetten. c. Gemeenten uitnodigen hun beleid richting FBE en de WBE’s duidelijker aan te geven. 16. Wild Zwijn 16a. De WBE’s (80%) zijn in redelijk tevreden over werkwijze nulstand handhaven. 16b. Probleem blijft moeilijke waarneembaarheid en benaderbaarheid van wilde zwijn. 16c. Het blijkt in de grensstreek dat het wilde zwijn ’s nachts de grens oversteekt en na een kort verblijf in Nederland de grens weer oversteekt. 16d. Door gecoördineerde acties is het wilde zwijn het beste terug te dringen. 16e. Er is met toenemende druk van het wilde zwijn uit Duitsland te rekenen. 16f. Op langere termijn ook effecten van het poortenbeleid de Veluwe te verwachten. Aanbevelingen - verbeterpunten a. Ongewijzigde voortzetting huidig nulstandbeleid. b. Terreinbeherende organisaties blijven betrekken bij de instandhouding van de nulstand ook in hun terreinen.
Pagina 118 van 118
Definitief
donderdag 26 maart 2009