Wild Beheer Eenheid (WBE) Duurswold
Wild en faunabeheerplan 2011 – 2014
Meindert Joostens, Faunacommissaris Versie 1.2
Inhoud INLEIDING ........................................................................................................................................................ 3 1.
ALGEMEEN .............................................................................................................................................. 4
1.1
DOEL VAN HET WILD EN FAUNABEHEERPLAN ......................................................................................... 4
1.2
WAT IS EEN WBE ..................................................................................................................................... 4
1.3
ORGANISATIEMODEL VAN DE WBE ......................................................................................................... 4
1.4
ACTIVITEITEN VAN DE WBE .................................................................................................................... 5
1.5
WERKGEBIED .......................................................................................................................................... 5
1.6
LANDSCHAP EN GRONDGEBRUIK ............................................................................................................ 5
2.
WETTELIJK KADER EN BELEID .................................................................................................................. 7
2.1
FLORA EN FAUNAWET ............................................................................................................................. 7
2.2
JACHT EN BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING. ........................................................................................... 7
2.3
PROVINCIAAL FAUNABELEID ................................................................................................................... 7
2.4
VRIJSTELLING EX ART. 65 VAN DE WET .................................................................................................... 7
2.5
AANWIJZING EX ARTIKEL 67 .................................................................................................................... 8
2.6
ONTHEFFING EX ARTIKEL 68 .................................................................................................................... 8
3.
JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING ............................................................................................... 10
3.1
JACHT OP WILDSOORTEN ...................................................................................................................... 10
3.2
OPENING JACHT .................................................................................................................................... 10
3.3
BESCHRIJVING PER WILDSOORT ............................................................................................................ 11
3.3.1
WILDE EEND (‘ANAS PLATYRHYNCHOS’) ........................................................................................... 11
3.3.2
KONIJN (‘ORYCTOLAGUS CUNICULUS’) ............................................................................................. 12
3.3.3
HAAS (‘LEPUS EUROPAEUS’) ............................................................................................................. 13
3.3.4
FAZANT (‘PHASIANUS COLCHICUS’) .................................................................................................. 14
3.3.5
PATRIJS (‘PERDIX PERDIX’) ................................................................................................................ 15
3.3.6
HOUTDUIF (‘COLUMBA PALUMBUS’) ................................................................................................ 16
3.4 3.4.1
WILDE EEND (‘ANAS PLATYRHYNCHOS’) ........................................................................................... 17
3.4.2
KONIJN (‘ORYCTOLAGUS CUNICULUS’) ............................................................................................. 18
3.5
HAAS (‘LEPUS EUROPAEUS’) .................................................................................................................. 19
3.6
FAZANT (PHASIANUS COLCHICUS) ......................................................................................................... 19
3.7
REE (‘CAPREOLUS CAPREOLUS’) ............................................................................................................ 20
3.8
GRAUWE GANS (‘ANSER ANSER’) .......................................................................................................... 21
3.9
KOLGANS (‘ANSER ALBIFRONS’) ............................................................................................................ 22
3.10
1
BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING .......................................................................................................... 17
CANADESE GANS (‘BRANTA CANADENSIS’) ....................................................................................... 23
3.11
NIJLGANS (‘ALOPOCHEN AEGYPTIACUS’) .......................................................................................... 24
3.12
OVERZICHT SCHADE DOOR GANZEN ................................................................................................. 25
3.13
SMIENT (‘ANAS PENELOPE’) .............................................................................................................. 26
3.14
KNOBBELZWAAN (‘CYGNUS OLOR’) .................................................................................................. 27
3.15
ZWARTE KRAAI (‘CORVUS CORONE CORONE’) .................................................................................. 28
3.16
KAUW (‘CORVUS MONEDULA’)......................................................................................................... 30
3.17
EKSTER (‘PICA PICA’) ......................................................................................................................... 31
3.18
VOS (‘VULPES VULPES’)..................................................................................................................... 32
4.
BRONNEN & LITERATUURGEGEVENS .................................................................................................... 33
5.
BIJLAGEN............................................................................................................................................... 34
5.1
CIJFERS (WAAROM TELLEN BELANGRIJK IS) ........................................................................................... 34
5.2
TELRESULTATEN .................................................................................................................................... 36
5.3
KAARTEN ............................................................................................................................................... 43
5.3.1
2
WERKGEBIED WBE ............................................................................................................................ 43
INLEIDING Voor u ligt het meerjaren wild- en faunabeheerplan van de WBE Duurswold e.o., verder genoemd: beheerplan. Dit beheerplan is gemaakt om onze doelen, taken/verantwoordelijkheden en activiteiten vast te leggen. Daarmee willen we als WBE aangeven welke rol we in de lokale samenleving vervullen als uitvoerder van duurzaam wild- en faunabeheer, voorkoming en bestrijding van faunaschade aan maatschappelijke en economische belangen en gesprekspartner bij natuurontwikkeling en beheer. Immers vele ontwikkelingen en bevoegdheden op het gebied van faunabeheer zijn verplaatst van Den Haag naar de provinciale overheden. In de provincie Groningen wordt voor ons werkgebied het faunabeleid vastgesteld, gestoeld op de Flora- en Faunawet en is er een Faunabeheereenheid (FBE) welke is belast met de planvorming en het organiseren van de uitvoering van dat beleid, waarbij de jagers de uitvoerders zijn van dat beleid. Het bestuur van de WBE wil met dit beheerplan onze leden ondersteunen in de uitvoering van dit belangrijke ‘groene-vrijwilligerswerk’. Doordat de actualiteit ook gedurende de periode 2011 – 2014 zal kunnen wijzigen verwijzen wij u voor de meest actuele versie van dit document naar onze website (www.wbeduurswold.nl). Het beheerplan is vooral intern georiënteerd. In het kader van de acties behorende bij de ‘Nota actieprogramma Weidevogels – Akkervogels Groningen’ heeft de WBE Duurswold een werkplan opgesteld. Dit plan is vooral extern georiënteerd. Beide plannen sluiten naadloos op elkaar aan. Hoofdstuk 1 geeft u algemene informatie over het doel van dit beheerplan en geeft u algemene informatie over onze WBE. Hoofdstuk 2 bevat de belangrijkste wettelijke en beleidsmatige kaders waarbinnen wij onze activiteiten uitvoeren. Hoofdstuk 3 beschrijft welke beheeractiviteiten worden uitgevoerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in jacht, beheer en schadebestrijding. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de door ons gebruikte bronnen en literatuurgegevens. En tenslotte laten wij u in hoofdstuk 5 verschillen bijlagen zien (o.a. afschotgegevens en kaarten).
3
1. 1.1
Algemeen Doel van het wild en faunabeheerplan
Het vastleggen van onze doelen, taken/verantwoordelijkheden, activiteiten en resultaten met betrekking tot duurzaam beheer en het voorkomen/bestrijden van faunaschade aan maatschappelijke en economische belangen.
1.2
Wat is een WBE
Een wildbeheereenheid (WBE) is een lokaal samenwerkingsverband van jagers met veelal een werkgebied van 5.000 hectare of meer. Er zijn in Nederland circa 300 WBE’s die in totaal meer dan twee miljoen hectare beheren. WBE’s zijn opgenomen in artikel 1 van de Flora en Fauna wet, de definitie in de wet: Wildbeheereenheid: Een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen dat tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding, al dan niet ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan, wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en mede ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders.
1.3
Organisatiemodel van de WBE
De WBE is een zelfstandige vereniging en is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. In 2009 hebben wij onze organisatie afgestemd op de nieuwe FF-wet, waardoor de vereniging volledig op de toekomst is ingericht. De organisatie is beschreven in onze statuten en het huishoudelijk reglement. De organisatiestructuur is in het onderstaande organogram schematisch weergegeven.
4
1.4
Activiteiten van de WBE
De WBE werkt op lokaal niveau, onderstaand een greep uit onze activiteiten: o o o o
o o o o o o
1.5
jacht; op een verantwoorde, duurzame bejaging van wildsoorten beheer en schadebestrijding/uitvoering geven aan het provinciaal Faunabeheerplan inventariseren van diersoorten, monitoren/rapporteren van beheermaatregelen registreren van afschotcijfers en valwild (o.a. verkeersslachtoffers). Deze informatie wordt aangeleverd aan de FBE en de landelijke WBE Databank. Deze databank vormt een belangrijke gegevensbron voor provinciale faunabeheerplannen, advisering over faunabeheer, onderzoek/wetenschap en publiciteit biotooponderhoud/-verbetering, zoals: aanleg en instandhouding van wildweiden en –akkers onderhoud van kleine landschapselementen zoals singels, bosschages en knotwilgen het houden van toezicht in het veld het geven van (publieks)voorlichting over jacht, beheer en schadebestrijding plaatsen van reewildspiegels of wildreflectoren het onderhouden van contacten op lokaal niveau met: de politiek, terreinbeheerders, gemeente(en), waterschap etc.
Werkgebied
Het werkgebied ligt centraal in de provincie, globaal tussen de stad Groningen, Appingedam en Scheemda, zie de topografische kaart met de WBE-grenzen (bijlage), en betreft een oppervlakte van ca. 24.000 hectare, waarvan ca. 17.500 hectare onbebouwd. In het werkgebied van onze WBE bevinden zich gronden van agrariërs en een aantal organisaties welke indirect te maken hebben met faunabeheeractiviteiten. In hoofdzaak zijn dit gebieden van de provincie Groningen, Waterschappen, Gemeenten (woonkernen), Domeinen/Rijkswaterstaat, nutsbedrijven, Natuurmonumenten, Groninger landschap en Staatsbosbeheer.
1.6
Landschap en grondgebruik
Landschapskenmerken. Behalve de karakteristieken van de verschillende landschapstypen heeft het landschap van het werkgebied naast akkerbouw en veeteelt nog enkele andere typerende kenmerken. Hierbij gaat voornamelijk om de menselijke invloed, zoals agrarisch grondgebruik, natuurgebieden in het kader van de EHS, bebouwingskernen en wegennetwerk. De belangrijkste elementen zijn hieronder samengevat. Agrarisch grondgebruik. Zowel in de lage natte polders en laagveenontginningen als op de drogere gronden van MiddenGroningen is akkerbouw de grootste agrarische tak. Hier worden in hoofdzaak granen, aardappelen, bieten en maïs verbouwd. Naast akkerbouw heeft ook veeteelt een belangrijke positie Het grondgebruik is divers, naast de gangbare akkerbouw komen ook tuinbouw, boomteelt, fruitteelt en vollegronds groenteteelt steeds meer voor.
5
Natuurgebieden. De natuurgebieden binnen het werkgebied zijn onder te verdelen in de volgende landschapstypen: kleinschalige bosgebieden, laagveengebieden en meren (Schildmeer en Hondhalstermeer). Ook buiten de EHS kent de regio gebieden die van grote waarde zijn voor weidevogels en akkervogels. Steden en dorpen. Karakteristiek vormt de lintbebouwing tussen Harkstede en Siddeburen een centrale positie binnen het gebied. Enkele grote plaatsen aan de rand van ons werkgebied vormen Scheemda, Appingedam, en de stad Groningen. Rijkswegen en Provinciale wegen. De belangrijkste zijn: A7 Bad-Nieuweschans - Groningen, de oost – west verbinding -N33 Assen Eemshaven, de noord-zuid verbinding, een belangrijke verkeersader met een hoge verkeersintensiteit -N357 Hoogezand – Siddeburen. Waterwegen. De belangrijkste zijn: het Eemskanaal en het Winschoterdiep. Deze laatste heeft meerdere aftakkingen, onder andere naar het Zuidlaardermeer. Het Eemskanaal heeft een zijtak naar Slochteren; het Slochterdiep. En halverwege heeft het Slochterdiep een zijtak richting het Schildmeer; het Afwateringskanaal.
6
2. 2.1
Wettelijk kader en beleid Flora en Faunawet
In de FF-wet staat bescherming voorop, ingrijpen is een uitzondering. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten alleen onder strikte voorwaarden mogelijk zijn, bijvoorbeeld in het kader van jacht en beheer en schadebestrijding.
2.2
Jacht en beheer en schadebestrijding.
De FF-wet maakt onderscheid in jacht en beheer en schadebestrijding, in deze wet worden nog slechts 6 diersoorten als wild aangemerkt waarop gejaagd kan worden: haas, fazant, wilde eend, konijn, houtduif en patrijs. De jacht op de patrijs is nu niet geopend. Voor de niet-wildsoorten geldt een regime van beheer en schadebestrijding. Dit regime is ook van toepassing op de 6 wildsoorten buiten de periode dat gejaagd mag worden. Hiervoor heeft de rijksoverheid, maar vooral de provincie verschillende instrumenten beschikbaar, in de vorm van vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen, deze worden omschreven in onderstaande paragraven.
2.3
Provinciaal faunabeleid
De meeste bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding zijn toegekend aan de provincies. Behalve de minister, kunnen Provinciale Staten algemene vrijstellingen van de verbodsbepalingen verlenen voor bepaalde soorten (landelijke en provinciale schadesoorten). Daarnaast kunnen gedeputeerde staten ontheffingen verlenen ten behoeve van beheer en schadebestrijding en kunnen gedeputeerde staten opdracht geven tot het beperken van de stand van een aantal diersoorten. Tevens kan de jacht door de Provincie worden gesloten bij bijzondere weersomstandigheden, hiervan is sprake bij langdurig strenge koude, hevige sneeuwval en ijzelvorming. Het faunabeleid van de provincie Groningen is vastgesteld op d.d. 30 september 2009 en is vastgelegd in het Faunabeheerplan Groningen 2009-2014, de FBE Groningen is belast met de planvorming en het organiseren van de uitvoering van dat beleid, waarbij de jagers de uitvoerders zijn van dat beleid. Het Faunabeheerplan, en meer informatie over de FBE is te vinden op www.faunabeheereenheid.nl/groningen/. Onderstaand de beschrijvingen van de vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen voor zover van toepassing in de provincie Groningen.
2.4
Vrijstelling ex art. 65 van de wet
Op grond van artikel 65, lid 1 van de wet heeft de minister bij AmvB, artikel 2 van het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren, een aantal beschermde inheemse diersoorten aangewezen die "in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten". Deze soorten zijn konijn, houtduif, zwarte kraai, kauw, vos en Canadese gans. Voor deze soorten geldt een landelijke vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen van de artikelen 9 (doden), 10 (opzettelijk verontrusten), 11 (nesten en holen beschadigen) en 12 (eieren rapen) van de wet, voor zover wordt toegepast ter voorkoming van landbouwschade en schade aan fauna. Daarnaast is bepaald in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten dat mol, veldmuis, bosmuis kunnen worden bestreden om schade te voorkomen of te beperken. In artikel 4 van de Flora en fauna wet is vermeld dat de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis worden uitgezonderd van bescherming. Tevens heeft de minister in ditzelfde besluit (artikel 3, bijlage 2) een aantal beschermde inheemse diersoorten aangewezen die "in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten". Op grond hiervan kunnen de provincies voor deze soorten vrijstelling verlenen van één of meer van de hiervoor genoemde verbodsbepalingen.
7
Op grond van artikel 65, lid 4 hebben Provinciale Staten van Groningen bij provinciale verordening vrijstelling verleend van artikel 10 van de wet voor het opzettelijk verontrusten door de grondgebruiker van brandgans, grauwe gans, haas, knobbelzwaan, kolgans, meerkoet, rietgans, roek, rotgans, smient, spreeuw en wilde eend. Zowel de landelijke als de provinciale vrijstelling strekken alleen tot het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en schade aan fauna.
2.5
Aanwijzing ex artikel 67
In het eerste Faunabeheerplan (2004-2009) wordt melding gemaakt dat de provincie Groningen een Aanwijzing ex. Artikel 67 heeft gedaan voor o.a. de muskus- en beverrat; nijlgans, rossestekelstaart, wasbeerhond, verwilderde boerengans, verwilderde kat. Die Aanwijzing artikel 67 is niet afhankelijk gesteld van het Faunabeheerplan. Door een wijziging van 2 jaar geleden zijn de exoten (behalve muskus- en beverrat) en verwilderde dieren laten vervallen omdat vanuit is gegaan dat deze dieren ook met geweer kunnen worden bestreden. De provincie heeft op dit moment de volgende aanwijzingsbesluiten genomen: o
o
Aanwijzing van provinciale muskusrattenbestrijders als personen die op alle gronden in de provincie Groningen muskusratten en beverratten mogen bestrijden met vangkooien en klemmen (december 2008) Aanwijzing van jachtaktehouders als personen die de volgende diersoorten mogen vangen en doden met het geweer: beverrat, muskusrat, wilde zwijn, en damhert (december 2008).Tot eind 2008 was het in overeenstemming met het exoten en verwilderde (gedomesticeerde) dieren beleid in Nederland toegestaan exoten en dergelijke soorten met alle middelen te bestrijden (deze dieren worden immers niet door de FF-wet beschermd). De middelen waar deze soorten mee mogen worden bestreden staan wel genoemd, maar het is volgens de wet niet toegestaan om exoten en verwilderde dieren te bestrijden met het geweer. Alternatieve en nog wel toegestane methoden zijn niet effectief, niet gewenst of niet uitvoerbaar (bijvoorbeeld vangen en met blote handen doden) gebleken. Effectieve bestrijding van exoten en verwilderde dieren met behulp van het geweer is nu slechts mogelijk na aanwijzing van personen en middelen door de Provincie volgens artikel 67 van de FF-wet. De volgende exoten en verwilderde dieren worden in Groningen aangemerkt als probleemsoorten in het kader van gewassenschade, volksveiligheid en faunavervalsing: o Exoten: beverrat, muskusrat, nijlgans, rossestekelstaart en wasbeerhond. o Verwilderde dieren: verwilderde kat, verwilderde duif, en verwilderde boerengans (gedomesticeerde grauwe gans).
De FBE-Groningen vindt het noodzakelijk dat deze diersoorten met het geweer moeten kunnen worden bestreden. In de uitspraak van 14 april 2006 van de rechtbank van Maastricht maakt de rechter duidelijk dat er sprake moet zijn van een deugdelijke motivatie om exoten en verwilderde dieren te mogen bestrijden. Een dergelijke motivatie vereist registratie van de aantallen; van voorkomende of dreigende schade aan gewassen en fauna. Een dergelijke registratie ontbreekt tot op heden vanwege het tot nu toe gevoerde beleid.
2.6
Ontheffing ex artikel 68
Op grond van artikel 68 van de wet kan de Provincie, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, op grond van erkende belangen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen van onder andere de artikelen 9 tot en met 12, voor beschermde inheemse diersoorten waarvoor geen vrijstelling is verleend op grond van artikel 65 van de wet en die niet zijn aangewezen op grond van
8
artikel 67 van de wet. Een ontheffing ex artikel 68 wordt in beginsel slechts verleend op basis van een faunabeheerplan De Provincie kan ontheffingen verlenen op grond van de volgende erkende belangen: o o o o o o o o
in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; ter voorkoming van schade aan flora en fauna; ter voorkoming en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin bevindende roerende zaken; ter voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee; ter voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert, of wild zwijn, of; ter voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen.
NB De grondgebruiker kan anderen schriftelijk toestaan zijn gronden te betreden om zo de ontheffing uit te voeren, bij de uitoefening van deze handelingen dienen uiteraard de overige bepalingen van de FF-wet in acht te worden genomen (middelen, jachtakte, 40-hectare eis als het gaat om het gebruik van het geweer).
9
3. 3.1
Jacht, beheer en schadebestrijding Jacht op wildsoorten
Zoals in het inleidende hoofdstuk is aangegeven gaat het bij jacht om het duurzaam oogsten van wild uit de natuur. De zogenaamde duurzame jacht wordt in Europa omschreven als jagen volgens het ‘wise-use’ principe. De populatie is daarbij niet in het geding. De 6 wildsoorten zijn beschermd in het kader van de FF-wet en zijn tevens op grond van art.32 van de wet aangewezen als wild. Om reden van benutting is de jacht geopend van 15 augustus tot en met 31 januari. De jacht wordt niet geopend in gebieden die vallen onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet, die aangewezen zijn als Vogelrichtlijngebieden of als Wetland.
3.2
Opening jacht
Per wildsoort is vastgesteld wanneer de jacht geopend is. De Minister van LNV heeft de volgende periodes vastgesteld: o o o o o o o
wilde eend konijn haas fazantenhen fazantenhaan houtduif patrijs
15 augustus tot en met 31 januari 15 augustus tot en met 31 januari 15 oktober tot en met 31 december 15 oktober tot en met 31 december. 15 oktober tot en met 31 januari. 15 oktober tot en met 31 januari de jacht is nu niet geopend
De jacht is in bovenstaande perioden in beginsel toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang. Voor de wilde eend geldt dat de jacht in die periode is toegestaan van een half uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang.
10
3.3
Beschrijving per wildsoort 3.3.1 Wilde eend (‘Anas platyrhynchos’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De wilde eend is een zeer algemene en talrijk voorkomende vogelsoort, die het hele jaar aanwezig is. De broedvogels zijn overwegend standvogel. Na het broedseizoen vindt vanuit Noord- en NoordoostEuropa doortrek naar West- en Zuidwest Europa plaats. Een deel van deze eenden brengt de winter in onze WBE door. Wilde eenden foerageren zowel op groene plantendelen als op zaden. Wilde eenden nestelen in uiteenlopende habitat, doorgaans bij of op korte afstand van het water. Het aanbod van open water en de randlengte van oevers in verhouding tot de gebiedsoppervlakte bepalen de dichtheid in hoge mate. In januari verblijven er in Nederland ongeveer een miljoen wilde eenden, de midwinter-aantallen in Groningen schommelen tussen de 35.000 en de 55.000 vogels.
Gewenste stand De WBE verwacht van de jachthouders in eerste instantie dat ze de stand (in een groter gebied) met reguliere bejaging op een acceptabel niveau houden teneinde schade te voorkomen en te beperken. Afschot in het kader van ontheffingen is zeer gering in vergelijking tot afschot tijdens het jachtseizoen.
11
3.3.2 Konijn (‘Oryctolagus cuniculus’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling Het konijn handhaaft zich het best in halfopen landschappen waar gelegenheid bestaat om holen te graven. Het konijn heeft een veelzijdig plantaardig menu van grassen en kruiden, ´s winters aangevuld met bast en wortels. Konijnen zijn vooral ´s nachts actief en ze leven in groepen. Konijnen zijn plaatsgetrouw en bewonen het hele jaar hetzelfde gebied. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd de konijnenstand gedecimeerd door de ziekte myxomatose, in de negentiger jaren werden de konijnen in Nederland getroffen door een epidemie van Viraal Haemorrhagisch Syndroom of VHS genoemd. Hierdoor decimeerde de populatie. Het konijn komt in onze WBE sporadisch voor.
Gewenste stand Ter voorkoming van belangrijke schade is soms een dusdanig lage stand op en om het schadegevoelige perceel en zeedijk noodzakelijk en die kan door middel van afschot aangevuld fret en buidel worden gerealiseerd. Verder kunnen ook kleine aantallen konijnen, onder bepaalde omstandigheden, grote schade aanrichten.
12
3.3.3 Haas (‘Lepus europaeus’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De haas is een in onze WBE een algemeen voorkomende soort. Geconstateerd wordt dat de populaties (aantallen) plaatselijk sterk kunnen variëren. De haas wordt vooral aangetroffen in open en halfopen cultuurland. Hoge vegetatie, zoals uitgegroeid graan en maïs, worden nauwelijks benut. Kleinschalig mozaïek van gewassen is gunstiger voor de hazen dan monoculturen. De haas heeft een solitaire leefwijze en is sterk plaatsgebonden. De grootte van hun leefgebied is 26 tot 38 hectare. De leefgebieden overlappen elkaar sterk en doorgaans treedt groepsvorming op, vooral bij het foerageren. De hoogte van de hazenstand kan van jaar tot jaar sterk verschillen, vooral onder invloed van het weer. Natte omstandigheden bevorderen het uitbreken van parasitaire infecties. De stand vertoond een dalende tendens, oorzaken van die achteruitgang zijn de intensivering en schaalvergroting in de landbouw, verhoogde predatiedruk en een virusziekte (European Brown Hare Syndrome).
Gewenste stand De omvang van afschot als schadebestrijding is zeer gering in relatie tot het aantal dat in het jachtseizoen wordt geschoten en betreft alleen afschot van schadeveroorzakende individuen. De haas als diersoort zal door de schadebestrijding dus niet in zijn bestaan worden bedreigd. Een gewenste voorjaarsstand van 1 haas per 4 a 5 ha zou moeten worden nagestreefd.
13
3.3.4 Fazant (‘Phasianus colchicus’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De fazant heeft een voorkeur voor half open tot open landschappen met een groot aanbod van ruige vegetaties langs sloten, (graan)akkers en dijken dit geeft een goed aanbod van voedsel en dekking. Fazanten leven hoofdzakelijk van zaden en planten(delen) die in verschillende habitats worden gevonden. In de zomermaanden wordt ook insecten gegeten. Fazanten zijn standvogels, ze verblijven het hele jaar in hetzelfde gebied en vertonen geen verplaatsingen over afstanden van meer dan enkele kilometers. In de broedtijd houden de hanen een harem die meestal twee of drie hennen bestaat. Buiten het broedseizoen leven de meeste vogels in groepen die binnen een beperkt gebied rondzwerven. In onze WBE is de fazant een algemeen voorkomende soort. Geconstateerd wordt dat de populaties (aantallen) plaatselijk sterk kunnen variëren.
Gewenste stand Ter voorkoming van schade aan gewassen in de toekomst kan de stand lokaal rond schadegevoelige percelen laag worden gehouden. Een te sterke decimering van de stand om schade te voorkomen is ongewenst en wettelijk gezien ook verboden. Afschot in het kader van schadebestrijding is zeer gering in vergelijking tot afschot in het jachtseizoen en zal daarom de gunstige staat van instandhouding niet aantasten
14
3.3.5 Patrijs (‘Perdix perdix’)
De patrijs komt in de WBE in geringe mate voor. De kansen voor de patrijs zijn, gegeven de ontwikkelingen in het Faunabeheerplan en het toenemende akkerranden beheer van de Agrarische Natuurverenigingen, vooral in de kansrijke gebieden positief te noemen (zie werkplan). De toename van vos, zwarte kraai, bruine kiekendief en havik baren echter voor de patrijs zorgen. Gesprekken met het Waterschap en met terreinbeheerders over het beheer van oevers en overhoeken zijn wenselijk.
15
3.3.6 Houtduif (‘Columba palumbus’)
De houtduif is in onze WBE een veel voorkomende soort (5.000 en 10.000 duiven gedurende tenminste 100 dagen per jaar). Houtduiven foerageren per etmaal ca. 0,1 kg. Het gemiddelde afschot ligt de laatste jaren op ca. 4.000 met een voorjaarsstand van ongeveer 2000. Zoals eerder vermeld dienen genoemde duivensoorten in de periode juli t/m half april te worden verjaagd en bejaagd.
Gewenste stand De stand van de broedende duiven dient via populatiebeheer te worden beperkt tot ca. 20 houtduiven per 100 hectare. Via de ingezette faunatellingen zal e.e.a. nader worden gevolgd en bepaald.
16
3.4
Beheer en schadebestrijding
Zoals in hoofdstuk 3 aangegeven maakt de wet een duidelijk onderscheid tussen de jacht op wildsoorten en beheer en schadebestrijding. Onderstaand worden de soorten beschreven waarop de beheer- en schadebestrijdingsactiviteiten in de WBE van toepassing zijn. Ook geven we overzicht van de schade aan landbouwgewassen, het type schade, en de periode waarin de schade meestal optreedt.
3.4.1 Wilde eend (‘Anas platyrhynchos’) Voor de komende jaren mag verwacht worden dat schade door wilde eenden slechts incidenteel zal optreden. Over de aard (aan welke gewassen) en omvang (wel of geen belangrijke schade) zijn geen voorspellingen te doen. De provincie acht buiten de jachtperiode de "incidentenregeling" op zijn plaats. Uitzondering hierop is de periode van 1 juli tot 15 augustus. In deze periode kwamen voorgaande jaren een groot aantal verzoeken binnen vanwege de schade die door groepen wilde eenden werden aangericht in gelegerd graan, voorafgaande aan de oogst. In de periode van begin juli tot eind augustus kan dit tot aanzienlijke schade leiden. Voor deze periode, voorafgaand aan het ingaan van het jachtseizoen op 15 augustus, acht de provincie dan ook een machtiging op voorhand voor afschot ondersteunend aan de verjaging het meest doelmatig. Overzicht van de schade die eenden kunnen aanrichten aan landbouwgewassen, het type, en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord 2002): o
o o o o o o o o
17
granen (zomer- en wintergranen) vraatschade gehele teeltperiode Bij schade in gesloten seizoen ontheffing aanvragen. Schade vooral in gelegerd graan. Soms in combinatie met vertrappings en/of bevuilingsschade mais (snij-, korrel-, suikermais) vraatschade voorjaar, zomer en herfst. Incidentele schade peulvruchten vraatschade gehele teeltperiode In de afrijpingsperiode vaak in combinatie met bevuilingsschade en vertrappingsschade door openspringen van rijpe peulen graszaad en graszoden vraatschade, bevuiling, vertrapping, gehele jaar spinazie (vollegrondsteelt) vraatschade, vertrapping, bevuiling, zaai- en kiemperiode sla en andijvie (vollegrondsteelt) vraatschade, gehele teeltperiode koolsoorten vraatschade, bevuiling, gehele teeltperiode Incidentele schade. Matig schadegevoelig vollegrondsgroenten vraatschade, gehele teeltperiode bloemen, bloemzaden en bloembollen vraatschade, vooral in lelies, soms in combinatie met vertrappingsschade.
3.4.2 Konijn (‘Oryctolagus cuniculus’) Dreiging van belangrijke schade in fruit- en boomteelt en zeedijken blijven ook in de toekomst bestaan. Het gebruik van kunstlicht is een effectieve methode om deze schade te bestrijden. De mogelijkheid voor toepassing van deze methode in fruit- en boomteelt moet blijven bestaan, mede gezien het feit dat konijnenschade in deze teelten niet in aanmerking komt voor een vergoeding door het Faunafonds en een konijnenwerend raster vanwege plaatselijke omstandigheden en of financiële consequenties niet altijd haalbaar is. Overzicht van de schade die konijnen kunnen aanrichten aan landbouwgewassen, het type, en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord 2002): o o o o o o o o o o o o o o o
18
granen (zomer- en wintergraan) vraatschade/graafschade, voorjaar/zomer suikerbieten / voederbieten vraatschade voorjaar en zomer mais vraatschade voorjaar en zomer peulvruchten vraatschade voorjaar en zomer gras Graafschade/vraatschade, gehele jaar graszaad en graszoden vraatschade gehele jaar spinazie (vollegronds teelt) vraatschade gehele teeltperiode sla en andijvie (vollegrondsteelt) vraatschade gehele teeltperiode koolsoorten vraatschade gehele teeltperiode vollegrondsgroenten vraatschade gehele teeltperiode fruit vraatschade/schilschade winter en voorjaar bloemen, bloemzaden en bloembollen vraatschade voorjaar en zomer bosbouw en boomteelt Vraatschade/schilschade, winter en voorjaar Vraatschade aan bosplantsoen met name aan loofhout en de kwetsbare naaldhoutsoorten opstallen en erven graafschade gehele jaar Ondermijning van gebouwen, erven en installaties Van Hattum en De Jong (2004) concluderen dat konijnen (en vossen) schade hebben veroorzaakt aan primaire zeewaterkeringen waardoor de veiligheid van het achterland in gevaar komt. Voor het Waterschap Noorderzijlvest bedragen de herstelkosten in de periode van 1999 tot en met 2003 jaarlijks ongeveer € 200.000,--.Door reductie van de lokale populatie konijnen kan de schade worden bestreden. Ook kleine aantallen konijnen kunnen, onder bepaalde omstandigheden, aanzienlijke schade veroorzaken.
3.5
Haas (‘Lepus europaeus’)
De verwachting is dat, net als in het verleden, hazen incidenteel belangrijke schade aan gewassen zullen veroorzaken buiten het jachtseizoen. Schade kan zich voordoen waar schadegevoelige gewassen geteeld worden. Overzicht van de schade die hazen kunnen aanrichten aan landbouwgewassen, het type en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord 2002): o
o o o o o o o
3.6
suikerbieten / voederbieten vraatschade, kiemperiode t/m juni met namen in "vierbladstadium" (mei). Een gering aantal hazen kan in dit stadium een zeer aanzienlijke schade aanrichten. Tijdens een droge periode in mei/juni is schade moeilijk te voorkomen peulvruchten vraatschade, voorjaar en zomer schade in zaaiperiode en afrijpend gewas spinazie, sla en andijvie (vollegrondsteelt) vraatschade gehele teeltperiode Koolsoorten vraatschade gehele teeltperiode vollegrondsgroenten vraatschade gehele teeltperiode appels en peren vraat/schilschade winter schade door afbijten van knoppen en twijgen en schillen van de stam bloemen, bloemzaden en bloembollen vraatschade gehele jaar bosbouw en boomteelt vraat/schilschade gehele jaar vraat/schilschade aan bosplantsoen vooral in de winter, in boomkwekerijen het gehele jaar
Fazant (Phasianus colchicus)
De verwachting is dat, fazanten incidenteel schade zullen veroorzaken aan bloementeelt, boomteelt, vollegrondsgroenteteelt, graan en suikerbieten. Over de omvang van de te verwachten schade is geen voorspelling te doen. Schade kan zich voordoen waar schadegevoelige gewassen geteeld worden. Overzicht van de schade die fazanten kunnen aanrichten aan landbouwgewassen, het type, en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord,2002): o o o o o o o o o o o o o o o
19
granen (zomer- en wintergranen) vraatschade zaai/kiemperiode aardappelen krabschade augustus-september mais (snij-, korrel-, en suikermais) vraatschade zaaiperiode peulvruchten vraat/pikschade zaai- en kiemperiode, afrijpingsperiode, Incidentele schade sla en andijvie (vollegrondsteelt) pikschade gehele teeltperiode, vooral het uitpikken van het hart van de andijvie spruitkool pikschade, incidentele schade, schade door aanpikken van de spruiten overige koolsoorten pikschade, incidentele schade vollegrondsgroenten vraat/pikschade, incidentele schade, met name bij andijvie bloemen, bloemzaden en bloembollen pikschade voorjaar/zomer/herfst, incidentele schade aan bloemzaden suikerbieten/voederbieten kiemperiode t/m juni, vraatschade aan kiemplantjes en aanpikken van jonge bieten. Peri
ode Preventie Opmerkingen
3.7
Ree (‘Capreolus capreolus’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling Reeën hebben een voorkeur voor parklandschap: bebost gebied (loof- of gemengd bos met ondergroei die als dekking kan dienen), afgewisseld met akkers en weilanden. Ze houden zich vooral op in de boszomen, omdat ze hier zowel over voedsel als vluchtmogelijkheden beschikken. Het ree leeft echter ook in open landschappen zoals polderland en zelfs in uitgesproken vochtige landschapstypen zoals rietvelden. Over de jaren heen schommelde het aantal reeën in de WBE tussen de 307 (in 1998) en 547 (in 2010). Deze gegevens zijn gebaseerd op gestandaardiseerde schemertellingen in januari en april waarbij drie keer wordt geteld: twee maal 's ochtends en eenmaal 's avonds. De voorjaarstand betreft het hoogste aantal getelde reeën. Ondanks gestandaardiseerde methoden geven de verkregen voorjaarsstanden slechts de ondergrens aan van de populatie.
Mogelijke schade aan belangen: o
o o
Openbare veiligheid, reeën kunnen de openbare veiligheid (verkeersveiligheid) in gevaar brengen bij het oversteken van wegen. Verwacht wordt, dat het aantal aanrijdingen zal toenemen bij een stijgende reeëndichtheid, toename van voedseltochten en meer trekbewegingen door reeën die geen geschikt territorium kunnen bemachtigen: zwervend gedrag van jonge bokken. Gewassen. In het Handboek Faunaschade (Oord 2002) wordt aangegeven dat reeën schade kunnen aanrichten aan diverse teelten. Flora en fauna. Voor reeënpopulaties in Nederland geldt dat de omvang daarvan niet beperkt wordt door natuurlijke predatoren, afgezien van predatie van kalveren door vossen. Het aantal reeën dat in een gebied kan leven, hangt met name af van het voedselaanbod in de verschillende periodes van het jaar en de aanwezige rust. Groei van de populaties kan daarom in bepaalde gevallen, met name als mogelijkheden tot migratie beperkt zijn, leiden tot voedselstress. Dit is niet alleen vanuit ethisch oogpunt onwenselijk, leidt ook tot schade aan de soort zelf. De conditie van reeën is sterk gerelateerd aan de voedselbeschikbaarheid. Bij een hoge reeëndichtheid neemt de conditie af en daardoor de kans op het uitbreken van ziektes toe, en dat kan vervolgens een abrupte afname van de populatie tot gevolg hebben.
Gewenste stand en draagkracht Voor de onderbouwing van de gewenste stand verwijzen wij naar het Universeel beheerplan voor reeën in Groningen, Fryslân en Drenthe. Wat betreft het beheer van reeën volgt de WBE het beleid zoals is vastgelegd in dit plan.
20
Procedures in onze WBE voor het aanvragen van ree afschot: o o
o
3.8
kan alleen, door jachthouders, schriftelijk / per mail aangevraagd worden, afschot wordt ook alleen verstrekt aan jachthouders om voor afschot in aanmerking te komen moet jaarlijks actief aan de drie tellingen worden meegewerkt. Bij verhindering moet de jachthouder zelf voor vervanging zorgen. Dit kan niet iemand zijn die ook zelf afschot heeft aangevraagd (zie website voor huishoudelijk reglement) afschot gegevens moeten zelf, binnen 24 uren, in het faunaregistratiesysteem (FRS) gemeld worden).
Grauwe Gans (‘Anser anser’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De grauwe gans, in de provincie Groningen, is een doortrekker, broedvogel en wintergast. Het seizoen patroon van de grauwe gans, in de periode 2002-2007 laat zien dat het gemiddelde aantal in juli en augustus rond de 1500-3000 schommelt. De aantallen nemen in september snel toe tot circa 15.000 exemplaren en in oktober en november wordt de piek van circa 22.000 vogels bereikt. In midwinter (december t/m februari ) zijn de aantallen aanzienlijk lager, rond de 3500, en in maart nemen de aantallen weer licht toe tot gemiddeld 4600 vogels. In het broedseizoen dalen de aantallen weer tot 800 in april, en net boven de 100 in mei en juni. Grauwe ganzen komen over het algemeen in de WBE, en met name op bouwland, in hoge dichtheden voor.
21
3.9
Kolgans (‘Anser albifrons’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De kolgans is in de provincie Groningen een algemene doortrekker, (schaarse) broedvogel en algemene wintergast. Het seizoen patroon van de kolgans in de periode 2002-2007, laat zien dat noemenswaardige aantallen vanaf oktober (circa 8000) aanwezig zijn, en dat in de periode november februari circa 30.000 vogels aanwezig zijn. In april zijn in principe alle trekvogels verdwenen en de dan nog aanwezige vogels zijn overzomerende individuen. Kolganzen in de WBE bevinden zich zowel op bouwland en op grasland, lokaal worden hoge dichtheden vastgesteld.
22
3.10 Canadese Gans (‘Branta canadensis’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De Canadese gans is juridisch gezien geen exoot in Europa en komt oorspronkelijk uit het noorden van de Verenigde Staten en Canada, maar heeft zich de laatste decennia met name door uitzettingen in toenemende mate in Europa gevestigd. De vogel broedt vooral in Groot Brittannië en Scandinavië, maar tegenwoordig broeden ook duizenden broedparen in Nederland. Ook een groot gedeelte van de Scandinavische vogels overwintert in Nederland, zodat de vogel steeds vaker gezien wordt. Voor de Canadese gans geldt landelijke vrijstelling voor verontrusting en afschot, sinds 2006.
23
3.11 Nijlgans (‘Alopochen aegyptiacus’)
De nijlgans behoort niet tot de Europese soorten en wordt beschouwd als een exoot. Hij is daarom geen beschermde inheemse diersoort en valt dan ook niet onder de bescherming van de Flora- en fauna wet. De enige bescherming die geboden wordt is die van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet dieren, waarin is bepaald dat dieren niet zonder redelijk doel mogen worden verwond of gedood. In haar uitspraak van 14 april 2006 (rechtbank Maastricht) maakt de rechter duidelijk dat er sprake moet zijn van een deugdelijke motivatie om exoten te bestrijden. Een dergelijke motivatie vereist registratie van de aantallen en van voorkomende of dreigende schade aan gewassen en fauna. Een dergelijke registratie ontbreekt tot op heden vanwege het tot nu toe gevoerde beleid in de Provincie Groningen.
Verspreiding en aantalsontwikkeling De Nijlgans is een soort die voorkomt in geheel Afrika ten zuiden van de Sahara. Hij is in de 17e eeuw geïntroduceerd in het Verenigd Koninkrijk. Na ontsnappingen uit vogelcollecties heeft de Nijlgans zich vanuit diverse kerngebieden vleksgewijs over Nederland verspreid, met het eerste broedgeval in 1967.
Schade aan flora en fauna Uit de praktijk en literatuur is bekend dat nijlganzen in de broedtijd zeer territoriaal zijn, waarbij ze andere vogels veelvuldig verjagen en incidenteel hun kuikens verdrinken, daarnaast bouwt de soort zelf geen nest, maar neemt oude broedplaatsen en nesten over van inheemse soorten, incidenteel worden inheemse vogels van het nest verjaagd.
24
3.12 Overzicht schade door ganzen In de periode 1 september tot 1 mei kunnen ganzen grote schade aanrichten aan landbouwgewassen. Puntsgewijs zijn opgenomen de teelten waaraan schade kan worden veroorzaakt, het type, en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord 2002): o o o o o o o o
25
granen vraatschade, winter/voorjaar Vaak in combinatie met bevuilingsschade en/of verslemping van de bodem aardappelen als voorvrucht heeft extra aantrekkingskracht aardappelen vraatschade, vertrapping september / oktober bloottrappen van knollen (veroorzaakt groende knollen). Schade veelal door grauwe ganzen die vroeg trekken suikerbieten /voederbieten vraatschade september t/m december schade vooral door grauwe ganzen die vroeg trekken grasland vraatschade winter en voorjaar graszaad en graszoden vraatschade bevuiling vertrapping winter/voorjaar bij extreme weersomstandigheden in de herfst en/of winter kan soms ook schade door ganzen optreden aan koolsoorten en vollegrondsgroenten.
3.13 Smient (‘Anas penelope’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De smient is in Groningen vooral een doortrekker en wintergast. De eerste wintergasten arriveren in september-oktober. De populatie neemt in de loop van de winter toe met een seizoensmaximum in maart. In april daalt het aantal smienten en in mei komt de soort praktisch in de WBE niet meer voor. De smient wordt uitsluitend op grasland aangetroffen. Overzicht van de schade die smienten kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Puntsgewijs zijn opgenomen de teelten waaraan schade kan worden veroorzaakt, het type en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord 2002): o o o o o
26
granen vraatschade najaar/winter Vraatschade in wintergranen, vaak in combinatie met bevuilingsschade en/of verslemping van de bodem grasland vraatschade herfst, winter en voorjaar Soms in combinatie met vertrappingsschade en verslemping van de bodem graszaad en graszoden vraatschade winter, bevuiling, vertrapping boerenkool vraatschade winter vollegrondsgroenten vraatschade winter asperges, knolvenkel, knolselderij en kroten.
3.14 Knobbelzwaan (‘Cygnus olor’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De knobbelzwaan komt in grote delen van de WBE voor, hij heeft een voorkeur voor grasland, waterrijke gebieden en beekdalen. Knobbelzwanen zijn in de provincie zowel standvogel als trekvogels. De rui vindt plaats in juni, juli en augustus; voor en na de rui concentreren knobbelzwanen zich in de nabijheid van kustgebieden. Knobbelzwanen zijn erg plaatsgetrouw, eenmaal gevestigde broedvogels blijven hun hele leven trouw aan hetzelfde territorium (van Dijk 2002). Door het territoriumgedrag komt de soort over het algemeen in lage dichtheden voor. Overzicht van de schade die knobbelzwanen kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Puntsgewijs zijn opgenomen de teelten waaraan schade kan worden veroorzaakt, het type en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord, 2002): o o
o o
27
granen (zomer- en wintergranen) en koolzaad vraatschade gehele teeltperiode, vaak in combinatie met bevuilingsschade en verslemping van de bodem grasland vraatschade gehele jaar Vooral schade aan recent ingezaaid grasland en eerste snede. In sommige gevallen gedurende gehele groeiseizoen. Soms in combinatie met bevuiling graszaad en graszoden vraatschade, vertrapping gehele jaar riet en biezen vraatschade.
3.15 Zwarte kraai (‘Corvus corone corone’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De zwarte kraai is een algemene broedvogel in Nederland. De zwarte kraai is een standvogel die zich jaarrond strikt vasthoudt aan zijn territorium. Onvolwassen vogels kunnen in groepen rondzwerven en komen pas na 2-4 jaar tot vestiging van een eigen territorium. Niet-broedende vogels hebben de neiging gezamenlijk te slapen. Vooral in winterroesten kunnen zich honderden kraaien verzamelen. Dan mengen zich ook de volwassen territoriumhouders in de groep, en vaak ook nog roeken, eksters en kauwen. Zwarte kraaien eten hoofdzakelijk bodeminsecten en hun larven, regenwormen, zaden, vruchten, aas en afval. Daarnaast worden amfibieën, kleine zoogdieren, vogels (en hun eieren en jongen), en andere voedseltypen gegeten. Zwarte kraaien hebben een voorkeur voor akkers en weilanden, doorsneden door boomrijen en kleine bossen. Open landschappen worden niet gemeden, maar de dichtheden zijn daar lager. Zwarte kraaien nestelen in alleenstaande bomen, houtwallen, singels, hoogspanningsmasten en erfbeplanting. In open cultuurlandschap is de dichtheid ongeveer 1 paar per 100 hectare, in meer gesloten cultuurlandschappen varieert deze van 3-12 paren per 100 hectare. De dichtheden nemen landelijk nog steeds toe.
Wettelijke status, provinciaal beleid De zwarte kraai is beschermd in het kader van de Flora- en fauna wet. Sinds april 2004 valt de soort onder de landelijke schadesoorten en geldt er een landelijke vrijstelling voor het vangen en doden om landbouwschade te voorkomen. Sinds 11 mei 2006 geldt de landelijke vrijstelling ook ten aanzien van schade aan fauna (weidevogels, bodembroeders), waarbij de populatie zwarte kraaien ook preventief moet worden verkleind. Voor de vangkooi als vangmiddel zal op korte termijn voor dit vangmiddel een ontheffing noodzakelijk worden. Hierop vooruitlopend is de zwarte kraai opgenomen in het faunabeheerplan Groningen 2009-2014.
28
Overzicht van de schade die zwarte kraaien kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Puntsgewijs zijn opgenomen de teelten waaraan schade kan worden veroorzaakt, het type, en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord 2002): o o o o o o o o o
granen (zomer- en wintergranen) Vraatschade Voorjaar/zomer/herfst In zomer en herfst vooral in gelegerd graan mais (snij-, korrel- en suikermais) Vraatschade, pikschade, krabschade. Voorjaar en herfst Schade in zaaiperiode en afrijpend gewas peulvruchten Vraatschade, krabschade Zaai- en kiemperiode vollegrondsgroenten Pikschade Gehele teeltperiode appels en peren Pikschade Zomer en herfst bessen Vraatschade, vernieling Voorjaar en zomer bloemen, bloemzaden en bloembollen Pikschade, krabschade, Voorjaar boomteelt Vraatschade, uittrekken stekken Gehele jaar Vraatschade in zaaibedden van boomkwekerijen landbouwhuisdieren vraatschade aan voer bij eenden- en nertsenfokkerijen en het aanpikken van jonge eenden en kuikens
Schade aan fauna Het gaat hier om schade die de ene soort door predatie toebrengt aan de populatie van een andere beschermde inheemse diersoort. De Provincie is van mening dat beschermde inheemse diersoorten waarvan de populatie de laatste tien jaar in de provincie aanzienlijk is teruggelopen, door een ingrijpen in de populaties prederende dieren waarvan de populatie niet in gevaar komt, beschermd moeten worden. Het gaat vooral om bescherming van weidevogels en andere bodembroeders waarvoor de overheid zich ook op andere manieren, zoals maatregelen uit het Programma Beheer, grote moeite tot instandhouding troost. Om deze reden zal de provincie het doden van zwarte kraaien in of bij weidevogelgebieden met kraaienvangkooien toestaan. Voor kraaienvangkooien zullen daarbij zeer strikte voorwaarden gelden voor het aantal te doden zwarte kraaien.
29
3.16 Kauw (‘Corvus monedula’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De kauw is één van de kleinste kraaiachtigen die in Nederland voorkomen. De vogel is behalve aan het formaat ook van andere kraaiachtigen te onderscheiden door het grijze achterhoofd, een relatief kleine snavel en de witte iris. De kauw leeft doorgaans in paren, maar vormen soms ook grote zwermen, vaak samen met andere kraaiachtigen. Het nest wordt gebouwd op schoorstenen of hoge gebouwen en is gemaakt van takken. De kauw heeft zich net als veel andere kraaiachtigen goed aangepast aan de mens en komt dan ook in grote aantallen voor in steden. Voor de kauw geldt landelijke vrijstelling voor verontrusting en afschot, sinds 2006.
30
3.17 Ekster (‘Pica pica’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De ekster is een standvogel die algemeen voorkomt in de gehele provincie Groningen. Bij voorkeur bewoont de ekster landschappen met een afwisseling van open terrein, bosjes en lanen. Eksters leven hoofdzakelijk van ongewervelde (insecten, spinnen e.d.), in de winter aangevuld met zaden en vruchten. Incidenteel wordt aas gegeten evenals grotere prooien zoals kleine zoogdieren, amfibieën, vogels en hun eieren of jongen. Overzicht van de schade die eksters kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Puntsgewijs zijn opgenomen de teelten waaraan schade kan worden veroorzaakt, het type, en de periode waarin de schade meestal optreedt (Oord, 2002): o o o o o o o
31
mais (snij-, korrel- en suikermais) Vraatschade Zaaiperiode Schade in zaaiperiode en afrijpend gewas vollegrondsgroenten Pikschade Gehele teeltperiode appels en peren Pikschade Zomer en herfst bessen vraatschade, vernieling Voorjaar en zomer bloemen, bloemzaden en bloembollen Pikschade Voorjaar Incidentele schade aan bloembollen boomteelt vraatschade in zaaibedden Uittrekken stekken landbouwhuisdieren vraatschade aan voer bij eenden- en nertsenfokkerijen en het aanpikken van jonge eenden en kuikens.
3.18 Vos (‘Vulpes vulpes’)
Verspreiding en aantalsontwikkeling De vos heeft een voorkeur voor half open landschappen met voldoende dekking en mogelijkheden holen te graven. Vossen worden aangetroffen in uiteenlopende biotopen, zoals bos, parklandschap, heide, landbouwgebieden en zelfs in het stedelijk gebied. In het algemeen vestigen vossen zich niet in open vlaktes, echter in het geval van grote populatiedruk zal de vos genoegen nemen met minder geschikte gebieden. De vos is wat dit betreft een duidelijke opportunist, en komt voor in de gehele WBE. De vos is beschermd in het kader van de FF-wet. Op grond van artikel 65 van de wet heeft de minister, op 12 mei 2006, de vos aangewezen als een diersoort die in het gehele land veelvuldig schade aanricht en geldt een landelijke vrijstelling voor doden. Voor het gebruik van kunstlicht is een provinciale ontheffing vereist; deze is verleend. Vossen kunnen door predatie schade aanrichten aan loslopende landbouwhuisdieren en, indien ze zich een toegang kunnen verschaffen, aan landbouwhuisdieren in buitenrennen. Het betreft vooral kippen, ganzen, eenden en konijnen. Vossen zijn in staat lammeren te doden, meestal de eerste dagen na de geboorte. Het doden van volwassen schapen door vossen is praktisch uitgesloten, het zou alleen kunnen gebeuren wanneer volwassen schapen ernstig verzwakt, aan het aflammeren of verwenteld zijn. Schade treedt vooral op in de periode dat vossen jongen hebben, dit is in de periode maart tot en met juli. Zeedijken: vossen (en konijnen) hebben schade veroorzaakt aan primaire zeewaterkeringen waardoor de veiligheid van het achterland in gevaar komt.
Schade aan flora en fauna Als predator kan de vos het voorkomen beïnvloeden van een diersoort waarop het beheer van een terrein gericht is. Vooral predatie van (eieren en jongen van) kwetsbare en/of zeldzame grondbroeders is in dit verband van belang. Er is sprake van schade als doelstellingen voor terreinen voor wat betreft deze kwetsbare en/of zeldzame soorten niet gerealiseerd kunnen worden als gevolg van predatie.
32
4. o o o o o o o o o
33
Bronnen & literatuurgegevens Faunabeheerplan Groningen 2009-2014- FBE Groningen Universeel beheerplan voor reeën in Groningen, Friesland en Drenthe- werkgroep FBE Werkplan WBE Duurswold, 2010-2014 (Extern georiënteerd) SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Hattum Van en De Jong, 2004. Faunbeheerplan vossen en konijnen op primaire zeewaterkeringen i.o.v. Waterschap Noorderzijlvest Atlas van de Nederlandse Zoogdieren. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht Vogelonderzoek Nederland 2002, Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2002 Zoogdieren van West-Europa. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht Oord J.G., 2002. Handboek Faunaschade. Faunafonds, Dordrecht.
5. 5.1
Bijlagen Cijfers (waarom tellen belangrijk is)
Cijfers zijn randvoorwaardelijk om voor een ontheffing in aanmerking te komen. Ook voor de actualisatie van het faunabeheerplan, de evaluatie van de Flora- en Faunawet moet de WBE Duurswold betrouwbare (tel)gegevens, aan de provincie, kunnen overleggen (o.a. populatieontwikkeling, afschot van schadeveroorzakende faunasoorten en effecten van schadebestrijding). De afschotgegevens en de gegevens over wild en schadeveroorzakende faunasoorten worden al jaren structureel door de WBE verzameld. Om de gegevens van achtereenvolgende jaren goed met elkaar te kunnen vergelijken. Is het noodzakelijk dat we op een consistente wijze tellen.
Overzicht van onze tellingen. 1. Wintertelling knobbelzwanen en meerkoeten gecombineerd met de reeëntelling Doel Vaststellen van het aantal in de winter aanwezige knobbelzwanen, meerkoeten en reeën (absolute aantallen). Waar en wanneer tellen? Er wordt in de hele WBE op de 3e zaterdag in op hetzelfde tijdstip in januari geteld. 2. A Voorjaarstelling wildsoorten (trend) Doel Vaststellen van de populatieontwikkeling (trend) van de wildsoorten. Neemt een wildsoort in aantal toe, blijven de aantallen gelijk of is er sprake van een daling? Door ieder jaar op dezelfde wijze, op hetzelfde tijdstip en in dezelfde gebieden het aantal hazen, konijnen, wilde eenden, fazanten, houtduiven en patrijzen te tellen, kan deze vraag na verloop van tijd worden beantwoord. Waar tellen? Niet de hele WBE wordt geteld, maar in een aantal van tevoren vastgestelde telgebieden die representatief zijn voor de WBE. Deze telgebieden zijn op kaarten vastlegt, zie bijlage. B Voorjaarstelling faunasoorten (absolute aantallen) Doel Vaststellen absolute aantallen van de voorjaarsstand van een aantal schadeveroorzakende faunasoorten (Grauwe gans, Canadese gans, Nijlgans, Kolgans, Brandgans, Indische gans, verwilderde- / boerengans, Knobbelzwaan en Roek, Zwarte kraai, Kauw, Ekster, Blauwe reiger en Aalscholver. Waar tellen? In de hele WBE. Wanneer tellen? Zowel voor 2a als 2b geldt dat er op de 1e zaterdag op hetzelfde tijdstip in april word geteld.
34
3. Reeëntelling grote hoefdieren (voorjaar) Doel Het verkrijgen van absolute aantallen van de voorjaarsstand van de reeën. Waar en wanneer tellen? Op de vrijdagavond en de zaterdagmorgen op hetzelfde tijdstip wordt In de hele WBE geteld, meestal in het tweede weekend van april. 4. Inventarisatie verspreiding zoogdieren en aanwezigheid van vossenbouwen Doel Informatie te verzamelen over het al dan niet aanwezig zijn van een aantal zoogdiersoorten, het gaat om hermelijn, wezel, bunzing, steenmarter, boommarter, das, wasbeer, verwilderde nerts, wasbeerhond, beverrat en de vossenbouwen.
Aanpak Aanpak voor de bovenstaande tellingen geldt dat er vooraf door de faunacommissaris instructie wordt gegeven hoe de tellingen zullen worden uitgevoerd Iedere jachthouder houdt in zijn eigen jachtveld bij welke van deze zoogdieren hij in de loop van het jaar aantreft. Staande de vergadering worden deze gegevens aangemerkt op inventarisatie-formulier nr. 5. De vossenbouwen worden aangetekend op de WBE kaart, zie bijlage. Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat het ons streven is om ook deze diersoorten in de (grote) natuurgebieden te gaan tellen, hierover willen we in gesprek met de beheerder(s) van de betreffende terreinen.
35
5.2
Telresultaten
Wildsoorten monitoring gebieden A-F 250 Figuur 2
Aantallen
200
155
150
wilde eend konijn
100
haas
71 31
50
52
31
fazant patrijs
0 2007
2008
2009
2010
houtduif
2011
Jaren Figuur 1
Knobbelzwanen / meerkoeten Aantallen
600 400
knobelzwaan, winter
200
knobbelzwaan, voorjaar
0 2009
2010
meerkoet, winter
2011
Jaren Figuur 2
Reeen voorjaarsstand 250 200
Aantallen
Figuur 3
150
niet aangesproken
139
128
119
bokkalf
96
100
71
geitkalf
50
reebok
0
reegeit 2007
2008
2009 Jaren
Figuur 3
36
2010
2011
Faunasoorten l, voorjaarsstand 1200 1000 zwarte kraai
Astitel
800
kauw
600
ekster
400
blauwe reiger
200
roek aalscholver
0 2009
2010
2011
Astitel
Figuur 4
Faunasoorten ll, voorjaarsstand 3000 2500
Astitel
grauwe gans 2000
kolgans
1500
brandgans canadese gans
1000
nijlgans 500
verwilderde boerengans
0
indische gans 2009
2010 Astitel
Figuur 5
37
2011
Afschot wild soorten 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
Haas
Fazanthaan
Fazanthen
Konijn
Houtduif
Wilde eend
2006/2007
170
166
1
1
591
349
2007/2008
154
126
5
2
508
461
2008/2009
235
95
6
11
705
531
2009/2010
226
242
5
0
872
725
2010/2011
147
129
1
3
687
497
Figuur 6
Afschot wildsoorten per 100 ha 12,0
Aantaal per 100 ha
10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0
Haas
Fazanthaan
Fazanthen
Konijn
Houtduif
Wilde eend
2006/2007
2,8
2,7
0,0
0,0
9,7
5,7
2007/2008
2,8
2,3
0,1
0,0
9,4
8,5
2008/2009
3,4
1,4
0,1
0,2
10,3
7,8
2009/2010
2,9
3,1
0,1
0,0
11,1
9,2
2010/2011
1,5
1,3
0,0
0,0
7,1
5,2
Figuur 7
38
Aantal reacties en oppervlakte 12000
90 80
10000 70
Astitel
8000
60 50
6000 40 4000
\
30 20
2000 10 0 Oppervlakte Reacties
Figuur 8
39
2006/2007
2007/2008
2008/2009
2009/2010
2010/2011
6110
5426
6839
7888
9611
44
37
51
62
81
0
Fauna soorten II WBE
Aantal
400 350 300 250 200 150 100 50 0
Verwild Verwild Verwild Knobbe Meerko Grauwe Canade Nijlgan erde Kolgans Smient erde erde (boere lzwaan et gans se gans s duif kat n) gans
2006/2007
0
0
254
318
27
29
64
0
25
19
2007/2008
4
0
269
334
38
23
45
5
71
24
2008/2009
0
3
210
338
45
37
8
0
55
12
2009/2010
8
0
336
283
40
52
1
7
21
5
2010/2011
6
0
159
361
10
129
2
6
14
7
Figuur 9
Afschot fauna soorten II per 100 ha 7,0 6,0 Aantal per 100 ha
5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0
2006/2007
0,0
0,0
4,2
5,2
0,4
0,5
1,0
0,0
0,4
0,3
2007/2008
0,1
0,0
5,0
6,2
0,7
0,4
0,8
0,1
1,3
0,4
2008/2009
0,0
0,0
3,1
4,9
0,7
0,5
0,1
0,0
0,8
0,2
2009/2010
0,1
0,0
4,3
3,6
0,5
0,7
0,0
0,1
0,3
0,1
2010/2011
0,1
0,0
1,7
3,8
0,1
1,3
0,0
0,1
0,1
0,1
Figuur 10
40
Verwild Verwild Verwild Knobbe Meerko Grauwe Canade erde Kolgans Smient Nijlgans erde erde (boeren lzwaan et gans se gans duif kat ) gans
Afschot faunasoorten I 700 600 500 Aantal
400 300 200 100 0
Zwarte kraai
Kauw
Ekster
Vlaamse gaai
Roek
Vos
2006/2007
260
78
6
0
0
150
2007/2008
341
97
8
1
0
76
2008/2009
495
199
7
1
0
106
2009/2010
629
120
6
0
16
115
2010/2011
663
183
0
0
0
128
Figuur 11
Afschot faunasoorten I per 100 ha 9,0 8,0 Aantal per 100 ha
7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0
Zwarte kraai
Kauw
Ekster
Vlaamse gaai
Roek
Vos
2006/2007
4,3
1,3
0,1
0,0
0,0
2,5
2007/2008
6,3
1,8
0,1
0,0
0,0
1,4
2008/2009
7,2
2,9
0,1
0,0
0,0
1,5
2009/2010
8,0
1,5
0,1
0,0
0,2
1,5
2010/2011
6,9
1,9
0,0
0,0
0,0
1,3
Figuur 12
41
Valwild Reeën 40 35 30 Aantal
25 20 15 10 5 0
2006/2007
2007/2008
2008/2009
2009/2010
2010/2011
Reekalf
1
4
4
7
Reegeit
8
10
10
18
11
Reebok
6
11
12
8
27
Figuur 11
Afschot Reeën 160 140
Astitel
120 100 80 60 40 20 0
2006/2007
2007/2008
2008/2009
2009/2010
2010/2011
Reekalf
5
3
4
8
12
Reegeit
23
26
39
48
76
Reebok
23
24
42
49
62
Figuur 12
42
5.3
Kaarten 5.3.1 Werkgebied WBE
43