Strategische agenda voor Noord-Nederland
2007-2013 Visie in ontwikkeling van Drenthe, Fryslân en Groningen in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland
Strategische agenda voor Noord-Nederland 2007-2013 Vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland in haar vergadering van 26 januari 2005.
secretariaat:
uitgave
Samenwerkingsverband Noord-Nederland postbus 239 9700 AE Groningen vormgeving en opmaak
Sint Jansstraat 4 9712 JN Groningen tel. 050-3164011
[email protected] www.snnonline.nl
Piter Andringa, Wirdum Uitvoeringsorganisatie en adviesraden: productie huisdrukkerij provincie Groningen
postbus 779 9700 AT Groningen tel. 050-5224900
Groningen, 26 januari 2005.
2
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
Noord-Nederland kiest opnieuw positie. In januari 1998 schreven we: ‘Nederland laat kansen liggen als het de kwaliteiten van de drie noordelijke provincies onvoldoende gebruikt’. Die uitspraak markeerde de omslag van NoordNederland als een vragende partij, naar een zelfverzekerd Noord-Nederland dat vanuit eigen kracht redeneert. Een Noord-Nederland dat redeneert vanuit de overtuiging dat het een belangrijk aandeel levert aan de Nederlandse economie en dat dat aandeel nog kan stijgen. De afgelopen jaren hebben we een beleid neergezet dat gebaseerd is op die kracht en op de kansen van het landsdeel. Evaluaties laten zien dat die keuze succesvol is geweest en dat bestaande onevenwichtigheden in de ruimtelijk-economische structuur zijn aangepakt. We staan nu voor een volgende fase in de ontwikkeling. Opnieuw is de vraag aan de orde welke keuzes er voor de komende jaren gemaakt moeten worden. Vaststaat dat we met die keuzes in elk geval zullen voortbouwen op de solide fundering die in de voorgaande jaren is gelegd. Zoals het evenwicht tussen de ontwikkeling van de kernzones – de mal – en de versterking van de kwaliteit van de omgeving – de contramal. De kernzones met grootsteedse voorzieningen die het leven en ondernemen in Noord-Nederland op een hoog niveau hebben gebracht. Daaromheen het landelijk gebied, met zijn eigen dynamiek. Het ruimtelijk kapitaal van Noord-Nederland, dat zeer bijdraagt aan de kwaliteit van het leven. De economie globaliseert. Dat heeft grote gevolgen voor het te voeren economische beleid. Concurreren uitsluitend op kosten is een doodlopende weg. Verhoging van productiviteit en innovatievermogen staan de komende jaren centraal. De EU heeft in de Lissabon-agenda innovatie tot speerpunt gemaakt. Die agenda stelt zich tot doel om Europa tot de meest concurrerende en innovatieve kenniseconomie in de wereld te maken, zonder daarbij sociale cohesie in te leveren. Verschillende bedrijven – groot en klein – en sectoren in Noord-Nederland gaan hierin voorop. Over de hele linie zien we dat bedrijven en bedrijfstakken zich meer en meer richten op een kennisintensieve wijze van produceren. Dat vraagt veel van de individuele ondernemingen en van hun werknemers. Vaak is er geen andere keuze, omdat zoals gezegd, concurreren uitsluitend op kosten uitzichtloos is. Andere bedrijven en bedrijfstakken hebben die slag al gemaakt of behoren tot de nieuwe perspectiefrijke sectoren, waarbij innovatie van proces en producten uitmaakt of er sprake is van zijn of niet zijn. De investeringen van de afgelopen jaren hebben Noord-Nederland voorbereid op de komende fase. Er is voorgesorteerd op een modernisering van de ruimtelijk-economische structuur. Voorsorteren naar morgen vraagt om het bieden van kansen aan succesvolle sectoren en om ondersteuning bij verandering. Het gaat ook om het nadenken met de toekomst als perspectief. Waar ontstaat het eerste de druk op de arbeidsmarkt en in welke omvang (vergrijzing)? Waar is de druk op de ruimte al erg groot en waar zijn we in staat om aan die ruimtevraag goed inpasbaar te voldoen? We zijn daarbij – zie ook de Ecorys-evaluatie – in veel opzichten succesvol geweest. We zijn er klaar voor om de noodzakelijke transitie tot een succes te maken. Opnieuw in het besef dat Noord-Nederland een bijdrage kan leveren aan de verdere ontwikkeling van de Nederlandse economie. We gaan daarom ook weer graag de samenwerking aan met Brussel en Den Haag – in de wetenschap dat we wat te bieden hebben.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
3
In de wetenschap ook dat daarmee nog altijd bestaande onevenwichtigheden in de ruimtelijkeconomische structuur kunnen worden weggewerkt. Niet door conjuncturele maatregelen, maar door te werken aan de versteviging van de structuur. In 1998 schreven we ook: ‘Noord-Nederland kan een grotere bijdrage leveren aan Nederland als economisch centrum. De gewijzigde politieke en economische kaart van Europa biedt daarnaast nieuwe kansen voor Noord-Nederland en daarmee voor Nederland als geheel’. In de Nota Ruimte wordt Noord-Nederland gepositioneerd als de toegang tot nieuwe economische centra in Europa, zoals Noord-Duitsland, Scandinavië, Polen en de Baltische staten. Tegen die achtergrond kan de steeds intensiever wordende samenwerking met Niedersaksen, Bremen, Hamburg en inmiddels ook Schleswig-Holstein en Mecklenburg-Vorpommern worden genoemd. Het gaat immers niet alleen om nieuwe kansen te pakken, maar ook om ze te creëren! De regio´s spelen in Europa een belangrijke rol. De regio’s worden geacht substantieel bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van Europa. In het Europa van de regio´s wordt uitgegaan van ieders specifieke kwaliteiten. Waar er onevenwichtigheden zijn, maakt Europa een uitdrukkelijke keuze om bij te dragen aan het wegnemen daarvan. Mevrouw Danuta Huebner, EU-commissaris voor Regionaal Beleid, heeft dit als volgt verwoord: ‘Het regionale beleid van de EU wil verschillen in ontwikkelingsniveau van de regio´s verminderen. Regionaal beleid is geen kwestie van liefdadigheid. Het is een investering waarmee het groeipotentieel van regio´s op langere termijn wordt verhoogd. Een investering in regionale competitiviteit en in banen – bedoeld om regio’s te laten groeien vanuit hun eigen kracht’. En inderdaad, het gaat niet om liefdadigheid. Het gaat om het investeren in de kansen van dit landsdeel. We redeneren vanuit onze eigen mogelijkheden. Een strategie gebaseerd op de eigen mogelijkheden is alleen maar uitvoerbaar als alle partijen daar met elkaar aan werken. Provincies, gemeenten, bedrijven, landbouw, werkgevers en werknemers en maatschappelijke organisaties. De afgelopen jaren hebben laten zien dat de samenwerking van de drie noordelijke provincies van toegevoegde waarde is. Dat een ruimtelijk-economische strategie tot resultaten heeft geleid en een inspiratiebron is om ook op andere onderdelen, waar dat zinvol is gebleken, elkaar te vinden. Reden voor de provincies om bewust te kiezen om op de ingeslagen weg door te gaan en waar nodig en mogelijk de samenwerking verder uit te bouwen. Samenwerking die zijn waarde in het onderlinge verkeer heeft bewezen, en die een extra dimensie heeft gekregen door het feit dat ze niet beperkt is gebleven tot de provincies, maar zich ook uitstrekt tot andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De energie die daardoor ontstaat zal ook in de toekomst worden ingezet voor de verdere ontwikkeling. Nog altijd geldt dat we op eigen kracht een heel eind komen. En met een krachtige steun in de rug van Den Haag en Brussel bereiken we ons doel. Hans Alders, Voorzitter van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland.
4
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
Inhoudsopgave 1
Inleiding 1.1 1.2
1.3 1.4
2
6 7 7 7 8 8 9 9 10
Innovatie en transitie naar een Kenniseconomie
11
Ontwikkelen van kansrijke sectoren 2.1.1 Sleutelgebieden 2.1.2 Speerpuntsectoren Versterken midden- en kleinbedrijf 2.2.1 Kennistransfer 2.2.2 Spin-off kennisinstituten 2.2.3 Bevorderen van het ICT-gebruik 2.2.4 Export 2.2.5 Investeringsbevordering Optimaliseren van onderwijs, arbeidsmarkt en scholing 2.3.1 Versterking van het beroepsonderwijs 2.3.2 Verbetering werking arbeidsmarkt
12 12 15 20 20 20 21 21 21 22 22 23
Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied
24
3.1
25 25 25 26 27 27 27 28 28 28
2.3
3.2 3.3
4
6
2.1
2.2
3
Noordelijke samenwerking Uitgangssituatie en opgaven 1.2.1 De ruimtelijke kwaliteit van Noord-Nederland 1.2.2 De Noordelijke Ontwikkelingsas 1.2.3 Economische vitaliteit 1.2.4 Werkgelegenheid en scholing 1.2.5 Samenvatting Eigen financiële inzet bij de uitvoering De ambitie
Creëren van een aantrekkelijk woonmilieu 3.1.1 Cultuur als woon- en vestigingsfactor 3.1.2 Wonen met zorg en welzijn Verbeteren van vestigingsklimaat voor kennisgeoriënteerde bedrijven Optimaliseren van de bereikbaarheid 3.3.1 De Noordelijke Ontwikkelingsas 3.3.2 Spoorvisie Noord-Nederland 3.3.3 Bereikbaarheid van en in de steden 3.3.4 Innovatief mobiliteitsmanagement 3.3.5 ICT
Vitaal platteland 4.1
4.2
4.3
4.4 4.5 bijlage 1:
Versterking concurrentiekracht landbouw 4.1.1 Situatieschets en aanleiding voor maatregelen 4.1.2 Maatregelen Verbreding en vernieuwing plattelandseconomie 4.2.1 Stimuleren van passende economische (MKB-)activiteiten 4.2.2 Verbeteren van de voorzieningen in plattelandsgebieden Integraal waterbeheer 4.3.1 Voorkomen van wateroverlast en watertekort 4.3.2 Verbetering van de waterkwaliteit 4.3.3 Aanpassingen aan zeespiegelstijging en bodemdaling Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap Programmatische uitwerking
29 29 29 31 32 32 33 33 34 34 34 35 36
Doelstelling, thema’s en actielijnen
37
Strategische agenda voor Noord-Nederland
5
1 1.1
Inleiding Noordelijke samenwerking
Sinds de oprichting van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, in 1992, doen de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen een deel van hun strategiebepaling, beleidsuitvoering en belangenbehartiging samen. De gezamenlijke aanpak van het Kompas voor het Noorden heeft deze samenwerking na 1998 meer inhoud gegeven en sterker gemaakt. Het met-elkaar-meedenken over uiteenlopende vraagstukken heeft vele nieuwe inzichten opgeleverd en vormt tot op de dag van vandaag een sterke stimulans om met elkaar op te blijven trekken. Vandaar dat de provincies ervoor kiezen om ook in de beleidsperiode van 2007 tot en met 2013 hun beleid en strategie samen te bepalen en de samenwerking nog verder te intensiveren. Deze strategische agenda bevat de beleidskeuzes van de drie Noordelijke provincies op het gebied van de ruimtelijke economie, het woon- en werkklimaat en de ontwikkeling van het landelijk gebied. Deze keuzes zijn samen te vatten in het volgende motto:
Noord-Nederland zet in op een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een vitaal platteland. Deze strategische agenda bouwt voort op de uitgangspunten en resultaten in de periode 2000 t/m 2006. We houden onverkort vast aan de strategische keuzes die in het Kompas voor de Toekomst (januari 1998) zijn gemaakt, te weten: • versterking van de economie door bundeling van wonen en werken in kernzones (de mal); • ruimte voor (grootschalige) landbouw en behoud van natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden (de contramal); • versterking van de ruimtelijk-economische structuur langs de Noordelijke Ontwikkelingsas.
6
We willen ook doorgaan met de wijze waarop gewerkt is aan het realiseren van deze doelen, namelijk door middel van een integrale en programmatische aanpak. Zoals ook in de Mid Term Review Kompas voor het Noorden (Ecorys/NEI, 2003) is geconstateerd heeft deze werkwijze zijn waarde volop bewezen. De uitvoering van het Kompas voor het Noorden (december 1999) heeft aanzienlijk bijgedragen aan de versterking van de ruimtelijkeconomische structuur van Noord-Nederland. Ook is dankzij de uitvoering van dit programma het faseverschil ten opzicht van de rest van Nederland fors ingelopen. Met de uitvoering van het Kompas voor het Noorden is een aantal basiskwaliteiten op orde gebracht. Voor de komende periode dienen zich nieuwe uitdagingen aan. In deze strategische agenda geven wij aan hoe we die tegemoet willen treden. De grote opgaven vloeien met name voort uit de voortschrijdende globalisering en de vergrijzing. De economische globalisering stelt ons voor de taak onze economie sterker op kennis te baseren. De politieke globalisering - vrijmaking van de wereldhandel, EU-regelgeving - heeft met name ingrijpende gevolgen voor de agrarische sector in Noord-Nederland. Deze ontwikkelingen maken dat we onze beleidsprioriteiten voor de komende periode drastisch moeten herijken. We zullen selectiever moeten zijn en meer moeten uitgaan van waar Noord-Nederland sterk in is. In deze strategische agenda formuleren wij onze nieuwe keuzes voor de periode 2007 t/m 2013. Vanuit het credo ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ willen wij keuzes wederom uitwerken in de vorm van een regionaal ontwikkelingsprogramma. Dat willen we doen in nauwe samenspraak met de gemeenten, de departementen en met Europa.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
1.2
Uitgangssituatie en opgaven
1.2.1
De ruimtelijke kwaliteit van Noord-Nederland
Vergeleken met de rest van het land zijn de noordelijke provincies dunbevolkt. Het landelijk gebied wordt gekenmerkt door grote, aaneengesloten open ruimtes die uniek zijn voor Nederland en die plaats bieden aan de agrarische sector. De natuurlijke, landschappelijke en milieuwaarden in het Noorden vormen tevens de basis voor een goed woon-, werk- en recreatief klimaat. In andere regio’s in Nederland staan deze waarden onder druk of zijn ze al (gedeeltelijk) verdwenen. Daarom is het behoud en de versterking van deze kwaliteiten van nationaal belang. Eén van de eerder gemaakte strategische keuzes was het concentreren van wonen en werken in vijf economische kernzones. Binnen de kernzones is daardoor de ijlheid van de economische structuur verminderd en worden de agglomeratie-effecten beter benut, terwijl het landelijk gebied wordt gevrijwaard van verstedelijking. De totale werkgelegenheid in de kernzones is veel forser gegroeid dan in het landelijk gebied. De kernzones bevatten ruim 75% van de werkgelegenheid in Noord-Nederland. Wij zetten dit ruimtelijke concentratiebeleid onverminderd voort.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
1.2.2
De Noordelijke Ontwikkelingsas
De investeringen die in de afgelopen decennia zijn gedaan in de infrastructuur maken dat Noord-Nederland in het algemeen goed bereikbaar is. De verdergaande internationalisering, onder meer door de toetreding van nieuwe EU-lidstaten, maakt dat de relatieve ligging verbetert. Noord-Nederland heeft de potentie een schakelfunctie te gaan vervullen tussen de Randstad en NoordoostEuropa. In dat kader streven we naar de verdere uitbouw van de ‘Noordelijke Ontwikkelingsas’. De A6/A7, de A28/A37, de vaarweg Lemmer - Delfzijl en de havens zijn de belangrijke elementen van die as. De Noordelijke Ontwikkelingsas wordt vanaf 2006 verder versterkt door het gereedkomen van de A37 (Hoogeveen-Emmen) in Duitsland tot aan de A31 (Emden-Ruhrgebied).
7
1.2.3
Economische vitaliteit
Evenals de ruimtelijke structuur is ook de economische structuur nog steeds ‘dun’. Het bruto regionaal product per inwoner ligt 20% onder het landelijke gemiddelde. Ten opzichte van de rest van Nederland is het aandeel van productie (landbouw, industrie en bouwnijverheid) groter dan dat van handel en zakelijke diensten. De regio heeft relatief veel MKB-werkgelegenheid. Zoals echter blijkt uit de Mid Term Review Kompas voor het Noorden (Ecorys/NEI, 2003) heeft de uitvoering van het Kompasprogramma ontegenzeggelijk bijgedragen aan vergroting van de economische vitaliteit van de regio: • de regionale component in de werkloosheid is geleidelijk afgenomen; • een steeds groter deel van de potentiële beroepsbevolking participeert op de arbeidsmarkt; • het verschil met Nederland in de netto participatiegraad wordt kleiner; • het aandeel commerciële diensten in de sectorstructuur blijft nog steeds achter, maar het verschil wordt wel kleiner; • er is sprake van een toename van economische activiteiten in de kernzones ten opzichte van het landelijk gebied; • er is eveneens sprake van een toename van economische activiteiten in Noord-Nederland ten opzicht van Nederland als geheel. Zorgwekkend zijn echter de achterblijvende innovativiteit en het relatief geringe aantal hoger opgeleiden onder de beroepsbevolking. Ook het aandeel stuwende economische activiteiten blijft achter ten opzichte van landelijk niveau. De belangrijkste opgave voor de volgende periode is om op deze terreinen een transitie te bewerkstelligen. De economische vitaliteit van het landelijk gebied wordt bedreigd door het feit dat een deel van de landbouw sterk afhankelijk is van marktordeningsproducten en daarmee van het veranderende Europese landbouwbeleid. Bovendien leidt de EU-regelgeving over water (Kaderrichtlijn Water) en mest (Nitraatrichtlijn) tot een aanzienlijke verzwaring van de eisen waaraan de agrarische sector moet voldoen. Er zijn prognoses die aangeven dat in de komende tien jaar de helft van de landbouwers met hun bedrijf zal stoppen. Naar verwachting zal
8
de hierbij vrijkomende grond grotendeels worden overgenomen door collega’s. Het proces van schaalvergroting zet door en wij zullen daarvoor de goede voorwaarden moeten scheppen. Die moeten zowel gericht zijn op de landbouw zelf als op de ontwikkeling van alternatieve activiteiten erbuiten, bijvoorbeeld in de toeristische sector.
1.2.4
Werkgelegenheid en scholing
Ondanks een flinke toename van de noordelijke werkgelegenheid in het afgelopen decennium, is er nog altijd sprake van een hogere werkloosheid, een lagere participatiegraad en een lager gemiddeld opleidingsniveau dan in de rest van het land. Het inkomen ligt in het Noorden 10% onder het landelijke gemiddelde. Of de ingezette inhaalslag doorzet hangt af van de economische groei en van mogelijke toekomstige veranderingen in het arbeidsaanbod. De toekomstige economische groei is moeilijk voorspelbaar, maar aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt is vergrijzing een factor om rekening mee te houden. De bevolking van Noord-Nederland is gemiddeld ouder dan elders waardoor op termijn een afname van de beroepsbevolking voor de hand ligt. Hierdoor daalt ook het werkgelegenheidstekort, en bij het aantrekken van de economische groei is het zelfs niet ondenkbaar dat de vergrijzing leidt tot spanning op de arbeidsmarkt. In bepaalde sectoren en beroepsgroepen zal de vervangingsvraag steeds moeilijker kunnen worden ingevuld. Overheid, onderwijs, gezondheidszorg en chemie zijn de sectoren waar al op korte termijn problemen verwacht worden. Het is daarom noodzakelijk dat meer mensen op de arbeidsmarkt actief worden. De verschuiving naar meer kennisintensieve werkgelegenheid stelt hogere eisen aan het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
1.2.5
Samenvatting
Het noordelijk kapitaal bestaat uit de ruimte, het gevarieerde en karakteristieke landelijke gebied, grote en aangesloten natuurgebieden, een goed aanbod van hoger onderwijs, een prima arbeidsmoraal en leefbare steden. De bereikbaarheid is ten opzichte van vele andere regio’s over het geheel genomen goed. Dit kapitaal willen we koesteren, vergroten en benutten. De economische kansen liggen met name in verdichting van de bedrijvigheid en in een vergroting van de innovativiteit en het stuwende karakter van de economie. Zo wil Noord-Nederland ook een bijdrage leveren aan de Lissabon-strategie, die erop gericht is om de EU in 2010 de meest dynamische op kennis gebaseerde economie ter wereld te laten zijn. Duurzaamheid loopt als een rode draad door de onderdelen heen. Daarbij zijn de zorg voor het groen en grijs milieu, versterking van het sociaal evenwicht door gelijke kansen voor alle inwoners en innovatie voor de versterking van het midden- en kleinbedrijf belangrijke facetten. Dit geldt evenzeer voor het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering, die belangrijke consequenties zullen hebben voor met name de waterhuishouding. Op deze wijze willen we bijdragen aan het realiseren van de Gotenburg-doelstellingen van Europa. De ligging in de Noordzeeregio geeft Noord-Nederland een uitstekende uitgangspositie om een eigen rol binnen Europa te vervullen. We zien een goede relatie met de Noord-Duitse deelstaten als een belangrijke voorwaarde om deze uitgangspositie te benutten.
1.3
Eigen financiële inzet bij de uitvoering
Drenthe, Fryslân en Groningen willen de in deze strategische agenda geformuleerde beleidsdoelstellingen taakstellend maken voor het eigen beleid op de onderscheiden terreinen. De primaire verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen van het gewenste einddoel berust dan ook bij het SNN en bij de drie provincies zelf. De gemaakte keuzes zijn niet vrijblijvend: per doelstelling zal in concrete termen, waar mogelijk gekwantificeerd, beschreven worden wat de opgave voor 2013 is. Dat houdt in dat er afrekenbare doelen worden gesteld die bepalend zijn voor de inzet van menskracht en middelen. In het te formuleren programma zullen de provincies ook de eigen financiële inzet zichtbaar maken. Bij het realiseren van de doelstellingen van deze strategische agenda hebben de gemeenten een grote verantwoordelijkheid. Meer nog dan bij het Kompas voor het Noorden wil het Samenwerkingsverband NoordNederland samen met de gemeenten in dialoog bepalen langs welke weg de doelstellingen bereikt kunnen worden. De uitvoering van de actielijnen, gericht op stedelijke vernieuwing zal voor de vier grote gemeenten in subsidiariteit worden georganiseerd. Deze strategische agenda zal worden uitgewerkt in een programma. Dat willen we in nauwe samenspraak met de gemeenten, de departementen en met Europa laten plaatsvinden. Het heeft onze voorkeur om provinciale, gemeentelijke, Europese en rijksmiddelen op basis van programma’s in te zetten. Tijdens de Kompasperiode hebben we ervaren dat dit de beste garanties biedt voor een maximaal rendement. Waar nodig zal regelgeving worden aangepast en bureaucratie worden opgeruimd. Een vlotte uitvoering staat centraal. Noord-Nederland wil snel aan de slag in de wetenschap dat het Nederland en Europa veel te bieden heeft.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
9
1.4
De ambitie
Noord-Nederland werkt nu al een groot aantal jaren samen. Samenwerking die zich niet uitsluitend beperkt tot de provincies, maar zich uitstrekt tot andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties en instituties. Samenwerking vanuit de overtuiging dat we gezamenlijk staan voor het vormgeven van de duurzame ontwikkeling van ons gebied. Een gebied waarin het goed wonen is, waar leefbaarheid van belang wordt geacht en waar sprake is van een goede bereikbaarheid. Het gaat al jaren om meer dan de economische ontwikkeling in enge zin.
Bereikbaarheid is ook in dit kader van groot belang. Enkele sterke steden en daarom heen een groot landelijk gebied. Dat stelt hoge eisen aan de verbindingen en de wijze waarop we het vervoer organiseren. Opgeven over de kwaliteit van het leefklimaat is goed maar stelt ook hoge eisen aan ons ruimtelijke ordeningsbeleid, en ons milieubeleid. Je voorstaan op de hoge woonkwaliteit zegt niet alleen iets over het beheer van de bestaande voorraad, maar evenzeer over hetgeen nog gerealiseerd moet worden. En vooral ook waar!
Tegen die achtergrond hebben we bewust gekozen voor de mal en contramal benadering. Het aanwijzen van de kernzones (de mal), met daarin de steden centraal, is niet uitsluitend ingegeven als antwoord op de ijlheid van de economie. Steden spelen in Noord-Nederland een belangrijke rol. Ruim 2/3 deel van de stuwende economische activiteiten zijn geconcentreerd in steden en dat geldt met name voor het Nationaal Stedelijk netwerk Groningen-Assen, Leeuwarden en Emmen. Vastgesteld moet worden dat de kernzones en in het bijzonder de steden van groot belang zijn in het in stand houden en aanbieden van een hoogwaardig voorzieningenniveau (onderwijs, zorg en welzijn, cultuur). De kernzones en opnieuw de steden in het bijzonder, realiseren zich dat de leefbaarheid mede wordt bepaald door het vitale platteland (contramal) dat hen omgeeft, maar omgekeerd weet het vitale platteland zich ook “afhankelijk” van het niveau van voorzieningen en vaak ook werk van de steden. Mal en contramal is ook een uitdrukking van wederzijdse afhankelijkheid.
De samenwerking de afgelopen jaren heeft ons geleerd dat het niet alleen gaat om het ruimtelijk economisch beleid, maar ook over duurzame ontwikkeling, woonklimaat, leefbaarheid, bereikbaarheid. Goede onderlinge afstemming en vervolgens ofwel gezamenlijk uitvoeren als SNN, dan wel door de provincies apart, maar wel vanuit een gezamenlijk kader.
Het vitale platteland kent nog waarden als openheid, cultuurhistorie, stilte en donkerte, die elders niet meer of niet meer in die mate bestaan. Niet te vergeten ook de natuurwaarden. Dat gezamenlijk bepaalt ook onze leefbaarheid en beïnvloedt mede het vestigingsklimaat. Er is meer. De landbouw speelt in Noord-Nederland nog een belangrijke rol en daarvoor hebben we ook bewust gekozen. Een sector die voortdurend in ontwikkeling is. In het landelijk gebied vinden we ook veel kleinbedrijf in allerlei sectoren die voor de leefbaarheid van het platteland van levensbelang is. Het MKB is hier sterk vertegenwoordigd en niet uitsluitend in de direct verzorgende sfeer.
10
Het vervolg is uitgewerkt in een driesporenbeleid: • innovatie en kenniseconomie; • concurrerend vestigingsklimaat in stedelijke gebied • vitaal platteland. Steeds tegen de achtergrond van deze brede ambitie. Ontwikkeling, ja zeker, maar ook het handhaven van de kwaliteit in zowel mal als contramal. Daar immers zijn we in staat om ons te onderscheiden! De keuzen die eerder gemaakt zijn - mal en contramal verdienen het om voortgezet te worden. Zowel tegen de achtergrond van de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling, als bezien vanuit woonkwaliteit, leefbaarheid en bereikbaarheid. Het navolgende gaat daarom niet in de eerste plaats om wat we anderen - Den Haag, Brussel - vragen, maar om datgene wat wij willen met Noord-Nederland.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
2
Innovatie en transitie naar een Kenniseconomie
De noordelijke maakindustrie staat voor een moderniseringsslag. Het huidige economische profiel is sterk gebaseerd op bulkproductie en bestaat voor een belangrijk deel uit activiteiten die steeds meer verplaatst worden richting lagelonenlanden. De slag kan niet meer gewonnen worden door puur in te zetten op kostenreductie. Ondernemers zullen moeten blijven innoveren en zullen moeten blijven proberen de concurrentie een stap voor te blijven. Kennis wordt dé productiefactor van de toekomst. We gaan de uitdaging aan om de Noordelijke economie verder uit te bouwen en de kennisintensiteit ervan te versterken. De transitie van de relatief traditionele industriële productie-economie naar een kenniseconomie is dus de rode draad in onze visie. Deze transitie willen we bereiken via verschillende wegen. De eerste bestaat er uit dat we fors en selectief willen inzetten op enkele van onze specifieke kansen. We hebben hiervoor een aantal kansrijke sectoren benoemd. Innovatie staat hier centraal. De kansrijke sectoren zijn onder paragraaf 2.1 benoemd en beschreven. Innovatie kan echter binnen elk bedrijf gerealiseerd worden. Elk bedrijf kan de potentie in zich dragen uit te groeien tot een groeibriljant. Door de inzet te beperken tot kansrijke sectoren lopen we het risico bepaalde activiteiten uit te sluiten. Door de selectieve toepassing van een aantal maatregelen voor het midden- en kleinbedrijf willen we hierop inspelen. Uiteindelijk met als doel de stuwende en innovatieve kracht te vergroten en de vestiging van nieuwe bedrijven te bevorderen. Daarom nemen we ook generieke maatregelen voor het MKB, die we selectief willen inzetten. In paragraaf 2.2 gaan we daar verder op in. De lijnen MKB en kansrijke sectoren vullen elkaar aan en zijn sterk met elkaar verbonden. Een groot deel van het MKB maakt immers onderdeel uit van de kansrijke sectoren en zal daar ook de motor van de innovatie zijn. Als we bijvoorbeeld praten over de spin-off van de kansrijke
Strategische agenda voor Noord-Nederland
sector LOFAR, dan gaat het om kleine(re) bedrijven in de in de landbouw, de geologie, het waterbeheer en de ICT die hierbij betrokken zijn. Wanneer we ons richten op de kansrijke sector Energy Valley dan zal innovatie bereikt kunnen worden via het MKB in de energiemarkt, op het gebied van meet- en regeltechniek, etc. De kansrijke sector Toerisme bestaat sowieso grotendeels uit MKB. Innovatie laat zich niet alleen bereiken via maatregelen gericht op het bedrijfsleven. Kennis is immers dé cruciale productiefactor in dit proces. Ook een optimaal aanbod van kennis is daarom een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot innovatie. In paragraaf 2.3 gaan we daarom in op de betekenis van arbeidsmarktbeleid en scholing als wezenlijk onderdeel van de strategie verder op weg naar een op kennis georiënteerde economie. Innovatie levert een belangrijke bijdrage aan de versterking van de concurrentiepositie van een land en/of regio. Dat is een noodzakelijke voorwaarde voor de groei van werkgelegenheid. Mede daarom heeft de Europese Raad van Lissabon in 2000 als één van de voornaamste doelstellingen geformuleerd om in 2010 van de Europese Unie de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie in de wereld te maken. Het Noorden kan als regio hier een belangrijke bijdrage leveren. Er zijn verschillende voorbeelden van succesvolle innoverende regio’s. De ervaringen tonen aan dat een aantal succesfactoren zeer bepalend kan zijn. Een belangrijke daarvan is dat je uit moet gaan van de specifieke kwaliteiten van de regio en de in de regio reeds aanwezige kennis en kunde (de zgn. tacit knowledge). Ook de actieve en initiërende opstelling van de regionale overheid draagt veelal bij aan het succes. Bijvoorbeeld door het creëren van gunstige randvoorwaarden, het vervullen van een actieve makel-schakelrol en bijdragen aan onderzoek en ontwikkeling (kennisaanbod). Verder blijkt de aansluiting bij regionale netwerken van belang te zijn voor de verspreiding van innovaties en de aanpassing van innovaties
11
aan specifieke markten waardoor men ervaring in huis opbouwt voor verdere marktontwikkeling (export). Met zo’n aanpak is in het Noorden reeds een aanvang gemaakt. De resultaten komen onder meer tot uitdrukking in de activiteiten van de Friese Wateralliantie, Energy Valley en LOFAR. Dwarsverbanden ontstaan met verschillende bedrijfssectoren zoals met toerisme en ICT. Een transitie naar een sterk op kennis georiënteerde economie is in Noord-Nederland nodig om in de pas te lopen met nationale ontwikkelingen en het concurrentievermogen verder te versterken. De transitie naar een kenniseconomie dient gelijktijdig gepaard te gaan met maatregelen gericht op het stimuleren van stuwende bedrijvigheid. Dit is een essentieel onderdeel van onze strategie. Door in te zetten op verhoging van het aandeel stuwende bedrijven geven we de noordelijke economie een belangrijke impuls. Het bestaan van verzorgende bedrijvigheid (lokale financiële dienstverlening, detailhandel, gezondheidszorg) is op zichzelf een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor stuwende bedrijvigheid en daarmee van belang voor de economische ontwikkeling van Noord-Nederland. Echter, voor verzorgende bedrijvigheid is de omvang van de lokale afzetmarkt de dominante groeifactor terwijl voor stuwende bedrijvigheid veel meer factoren een rol spelen. Verzorgende bedrijvigheid volgt daarom uiteindelijk vooral de ontwikkelingen in stuwende sectoren - naast ontwikkeling in zaken als bevolkingsomvang en koopkracht. Stimuleren van stuwende bedrijvigheid blijft daarom een effectieve en efficiënte strategie.
2.1
Samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen is cruciaal voor innovatie. Het proactief bij elkaar brengen van bedrijven en kennisinstellingen is een belangrijk uitgangspunt in ons beleid. Noord-Nederland kent een aantal clusters waarvoor geldt dat deze samenwerking de laatste jaren sterk is geïntensiveerd. We vinden dat deze sectoren in beginsel aanspraak kunnen maken op het predikaat ‘sleutelgebied’. Naast een drietal sleutelgebieden benoemen we zeven ‘speerpuntsectoren’. Het noorden kent een aantal sectoren die van oudsher sterk in de noordelijke economie zijn verankerd en een aantal ‘nieuwe’ sectoren die het laatste decennium een sterke groei hebben doorgemaakt. Voor de eerste geldt dat het toekomstperspectief sterk wordt bepaald door de vraag of men tijdig en blijvend in staat is om te vernieuwen (agribusiness en scheepsbouw) en goed gebruik blijft maken van de sterke punten van Noord-Nederland (toerisme). Wij zien daarvoor grote kansen. Voor de relatief nieuwe sectoren geldt dat een verdere intensivering van de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen voorwaarde is voor de verdere ontwikkeling. Het Noorden wil stevig op deze speerpuntsectoren inzetten. Hieronder wordt uitgebreid ingegaan op de inhoud en perspectieven van deze bijzondere kansen. Daarbij laten we zien wat de betekenis van kennis en innovatie is.
2.1.1 Ten opzichte van de lopende periode van het Kompasprogramma, zullen wij selectiever zijn. De inzet zal zich meer dan voorheen richten op bevorderen van innovatie, vergroting van de stuwende bedrijvigheid en bijdragen aan vergroting van het organiserend vermogen van het bedrijfsleven. In samenhang met de maatregelen gericht op versterking van de economische structuur is het ten slotte nodig onderwijs, arbeidsmarkt en scholing te optimaliseren.
Ontwikkelen van kansrijke sectoren
Sleutelgebieden
Het Nationaal Innovatieplatform heeft het begrip ‘sleutelgebied’ geïntroduceerd. Een sleutelgebied is ‘een combinatie van bedrijvigheid en kennis, die de mondiale concurrentie aankan in een duurzame groeimarkt’. Innovatie is daarbij van doorslaggevend belang. Noord-Nederland beschikt in potentie over drie van dergelijke sleutelgebieden, te weten: • Energy Valley; • Watercluster; • ASTRON/LOFAR Het SNN heeft reeds in het kader van het Kompasprogramma de ontwikkeling van deze noordelijke sleutelgebieden in belangrijke mate gefaciliteerd en mede-
12
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
gefinancierd. Het is nu zaak de in gang gezette ontwikkeling op deze terreinen met kracht voort te zetten. 2.1.1.1 Energy Valley Het overgrote deel van de Nederlandse activiteiten op het gebied van winning, transport, behandeling, handel en research van aardgas is geconcentreerd in NoordNederland. Daarnaast zijn er belangrijke activiteiten op het vlak van de elektriciteitsproductie en -distributie en duurzame energie, en zijn het infrastructuurnet en de daaraan gekoppelde faciliteiten sterk ontwikkeld. Stuwend is een aantal grote spelers (Nederlandse Aardolie Maatschappij BV, Gasunie, Essent, Nuon, Electrabel) waar omheen zich een breed palet aan toeleveranciers, uitbestedingsrelaties en spin-offs bevindt. Daarnaast is er in Noord-Nederland een groot aantal initiatieven om te komen tot innovatieve duurzame energieconcepten. Ter illustratie merken we op dat een relatief zeer groot aandeel van de input voor het programma Energietransitie van het Ministerie van Economische Zaken door Noord-Nederland wordt geleverd. Juist de combinatie van deze duurzame energiecoalities met het sterke gascluster maken NoordNederland bij uitstek geschikt om een substantiële bijdrage aan de energietransitie te leveren. Energy Valley biedt een strategie om de bestaande activiteiten op energiegebied uit te bouwen tot een breed cluster van energiegerelateerde bedrijvigheid dat in Nederland en daarbuiten onderscheidend is. Voortbouwend op de bestaande posities in elk van de drie noordelijke provincies kan deze sector uitgroeien tot een trekker van de noordelijke economie. Daarnaast zullen de in het kader van Energy Valley te ontwikkelen projecten substantieel bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de drie noordelijke provincies op het gebied van energie- en klimaatbeleid. Perspectief Voor de ontwikkeling van duurzame energie en voor de uitbouw van bedrijfsactiviteiten op dat terrein is een gedegen kennisfundament onontbeerlijk. Momenteel is de Nederlandse kennisinfrastructuur op energiegebied versnipperd. Energy Valley kiest voor een gerichte uitbouw van technische en niet-technische energiekennis
Strategische agenda voor Noord-Nederland
met als doel een concentratie van kennis die nationaal en internationaal onderscheidend is. Initiatieven die onder meer zijn opgezet: • Energy Delta Institute (EDI): een samenwerkingsverband van Gasunie, RuG en Gazprom (Rusland); • Stichting Energy Valley Onderwijs Research: kennisuitwisseling tussen HBO en Gasunie Research; • Nieuwe HBO-opleidingen op het gebied van duurzame energie zijn in voorbereiding in Leeuwarden (bioenergy) en Groningen (gas-gerelateerd); • Samenwerkingsverband met Wetsus, Centre for Sustainable Water Technology; • Kenniscentrum Duurzame Innovaties (KDI), samenwerkingsverband TU Twente, TU Eindhoven, TU Delft. De liberalisering en internationalisering van de energiemarkten biedt kansen voor uitbouw van bedrijvigheid. Uit een inventarisatie van Policy Research Corporation blijkt dat de transitie naar een duurzame energiehuishouding ook in economisch opzicht de meeste mogelijkheden voor Noord-Nederland biedt. De beste kansen liggen op het gebied van: • uitbouw knooppuntfunctie in Europees aardgasnetwerk; • kapitalisatie kennissurplus op gebied van gasvormige energiedragers; • ontwikkeling innovatieve (duurzame) energieprojecten. Bij die innovatieve energieprojecten wordt gewerkt aan breed scala van (soms onconventionele vormen van) technieken. Met name technieken die gebruik kunnen maken van het sterke aardgascluster (zoals Micro WKK, NaturalHy), op het gebied van energie uit biomassa (vergassing, vergisting en verbranding) en energiebesparing (w.o. energieopslag in de bodem) ontwikkelen zich in Noord-Nederland snel. Energy Valley biedt daarbij een uitgelezen platform om al deze initiatieven te stroomlijnen en elkaar te laten versterken. Noord-Nederland spreekt nadrukkelijk de intentie uit om deze ontwikkelingen te ondersteunen door zich op te werpen als proeftuin voor experimenten op landelijke en Europese schaal. Het is de ambitie van Noord Nederland om zich door middel van het concept Energy Valley te ontwikkelen tot één van de meest toonaangevende regio’s op Europees niveau op het gebied van energietransitie.
13
2.1.1.2 Watercluster Nederland kan wereldwijd een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van waterproblemen. Uit diverse marktonderzoeken is gebleken dat, met uitzondering van de waterbouw, het Nederlandse aandeel op de wereldmarkt kleiner is dan op grond van de in ons land aanwezige kennis en ervaring zou mogen worden verwacht. Oorzaken hiervoor zijn een vergaande versnippering van kennis en ervaring, een gebrek aan aansprekende referentieprojecten (ten bate van acquisitie) en een te beperkt internationaal netwerk. In het licht van innovatiebeleid voor dit sleutelgebied zijn dit belangrijke constateringen. Er is veel aandacht en ondersteuning nodig voor het traject tussen innovatie en markt, om economische structuurversterking te bereiken. Het Innovatieplatform heeft water als sleutelgebied aangewezen, mede op grond van het door de Nederlandse watersector uitgesproken voornemen om binnen vijf jaar het exportvolume te verdubbelen. Het kader van de Friese Water Alliantie (FWA) biedt uitstekende mogelijkheden om hieraan invulling te geven, met de ambitie om NoordNederland uit te laten groeien tot een Europees centrum op het gebied van watermanagement en -technologie. De FWA is een samenwerkingsverband van bedrijven, overheden en kennisinstellingen op het gebied van waterketens en -systemen. Dankzij de brede samenwerking is de alliantie in staat om watervraagstukken daadwerkelijk integraal te benaderen. De deelnemende bedrijven zorgen hierbij voor een gezonde commerciële drijfveer. De deelname van de overheden garandeert betrouwbaarheid. De kennisinstellingen hebben expertise in huis op alle belangrijke gebieden van watermanagement en watertechnologie. Behalve om technologische innovatie gaat het in dit sleutelgebied ook nadrukkelijk om vernieuwing op het gebied van beleid, instituties, organisatie, beheer en financiën. Ook ten aanzien hiervan kan Nederland zich internationaal onderscheiden. Perspectief De marktontwikkeling richt zich met name op landen met een snel groeiende economie (bijvoorbeeld Zuid-Afrika) en de nieuwe landen van de Europese Unie (bijvoorbeeld Polen). Via innovatieve demonstratieprojecten worden netwerken gecreëerd en spin-off gegenereerd. Een voorbeeld hiervan is het samenwerkingsprogramma SANOW
14
met het Ministerie van Water in Zuid-Afrika. Het Kenniscentrum Duurzame Innovatie kan dit traject van marktontwikkeling in haar Programma Water ondersteunen. Kennis en technologie vormen de basis voor aansprekende proefprojecten in binnen- en buitenland. Wetsus, Centre for Sustainable Water Technology, is een nieuw onderzoeksinstituut waarin het bedrijfsleven en vooraanstaande kennisinstellingen hun krachten hebben gebundeld. Wetsus richt zich op de ontwikkeling van nieuwe technologieën op het gebied van duurzaam water. De meerwaarde van het instituut ligt in de multidisciplinaire aanpak van biotechnologie en scheidingstechnologie. Wetsus heeft de ambitie om uit te groeien tot het Europese Centre of Excellence op watergebied. Voor het vermarkten van innovaties op het gebied van watermanagement en -technologie is het essentieel om aan te tonen dat deze in de praktijk ook echt werken. Hiervoor is het van belang dat Noord-Nederland een experimenteerregio wordt met ruimte en faciliteiten voor aansprekende voorbeeldprojecten. Het watercluster dient verder te worden versterkt door het aantrekken c.q. starten van (onderdelen van) bedrijven en (kennis)instellingen. 2.1.1.3 ASTRON/LOFAR ASTRON hoort tot de topdrie van de wereld waar het gaat om facilitering van astronomisch onderzoek in de breedste zin van het woord. Er wordt software gemaakt, er worden antennes ontwikkeld, rekenroutines bedacht, spiegels en lenzen ontworpen, instrumenten gekalibreerd en wat er verder maar dienstig is aan waarnemingen (optisch en radiofrequentiegebied) en verwerking van gegevens. LOFAR bestaat uit zo’n 15.000 tot 20.000 eenvoudige antennes met een goedkoop te produceren ontvanger die via een glasvezelnet in verbinding (komen te) staan met de centrale supercomputer in Groningen. Wetenschappers uit de gehele wereld kunnen via internet waarnemingen op de voet volgen. De aanwezigheid van een net van snelle dataverbindingen maakt het mogelijk om ook sensoren voor andere dan astronomische doelstellingen aan te sluiten. Als afgeleide effecten van LOFAR kunnen worden genoemd de samenwerking met het noordelijke bedrijfsleven, samen-
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
werking op het terrein van onderwijs en onderzoek, toerisme, gezondheidszorg en cultuur, aanvullende benutting glasvezelnet en stijging van het aantal aangevraagde octrooien. Perspectief Het doorontwikkelen van core business-activiteiten staat voor ASTRON centraal. Daarbij gaat het om de verdere ontwikkeling van een gedistribueerd sensorennetwerk, waarbij afstanden waarover grote hoeveelheden gegevens worden verzonden een ondergeschikte rol gaan spelen. Ook het optimaal benutten van de nieuwe ‘streaming’ supercomputer in combinatie met de aanwezigheid van het sensorennetwerk is een belangrijke doelstelling. Wellicht dat in een later stadium nog een LOFAR zal worden gebouwd in Australië zodat ook het zuidelijke hemelgewelf is af te zoeken. Naast doorontwikkeling van de core business biedt LOFAR ook tal van mogelijkheden voor het ontwikkelen van nieuwe afgeleide product-marktcombinaties. Er wordt met name ingezet op: • geofysisch onderzoek, waarbij gaswinning en duurzame energie een belangrijke rol spelen; • precisielandbouw, waarbij het milieu kan worden ontzien en verspilling van grondstoffen (waaronder water) kan worden tegengegaan waardoor vervolgens de kostprijs kan dalen; • de ontwikkeling en productie van grote aantallen antennes, die moet leiden tot een versterking van de noordelijk maakindustrie en de ontwikkeling van nieuwe producten. Binnen ASTRON bestaat een Bureau of Technology Transfer. ASTRON is oprichter van AstroTec Holding (ATH) en medeoprichter van het Integrated Development Laboratorium (IDL). ATH en IDL zijn opgericht voor het vermarkten van kennis en producten en om samenwerking met derden mogelijk te maken. Voorbeelden van projecten zijn de bevordering van samenwerking met het MKB in Noord-Nederland (‘Skai High’) en het realiseren van spin-offs (‘North Stars’).
Strategische agenda voor Noord-Nederland
2.1.2
Speerpuntsectoren
Naast de bovengenoemde (potentiële) sleutelgebieden kent Noord-Nederland een aantal sectoren met een aanzienlijk innovatiepotentieel. Benutting van dit potentieel vergt in dit stadium echter nog verdere versterking van het organiserend vermogen van de kennisinfrastructuur. Per sector zal een gezamenlijke visie op de kansen voor innovatie en economische groei ontwikkeld moeten worden. Vanuit die visie kunnen vervolgens concrete acties, initiatieven en projecten worden geïnitieerd. Groeipotentie, door te innoveren, is naast verankering een belangrijk criterium geweest voor de keuze van de speerpuntsectoren. Groei moet hier niet alleen gezien worden als groei van werkgelegenheid, maar ook als het verbeteren van het concurrentievermogen door een verhoging van de toegevoegde waarde. 2.1.2.1 Agribusiness De agribusiness bestaat in essentie uit een netwerk van bedrijfs- of productiekolommen, ketens en allianties en alle direct daaraan gelieerde economische activiteiten, gericht op het voortbrengen van goederen op basis van agrarische producten, voedingsmiddelen en (andere) grondstoffen. De niet-primaire schakels in de keten zijn in economisch opzicht van toenemend belang: de primaire sector levert ca. 20% van het inkomen in het totale agrocluster. De verspreiding en benutting van kennis neemt een steeds belangrijker plaats in de keten in. In Noord-Nederland zijn vooral het melkveecluster en het akkerbouwcluster van belang. De zuivelindustrie volgt qua ruimtelijke verspreiding het patroon van de primaire productie. Hoewel het traditionele kerngebied voor de zuivel in Friesland in toenemende mate concurrentie ondervindt, is de zuivelindustrie in Noord-Nederland nog sterk vertegenwoordigd, ondermeer door Royal Friesland Food (RFF). Uniek voor Nederland is de aardappelzetmeelsector, thans nog uitsluitend belichaamd door Avebe. Bovendien wordt in Noord-Nederland de meeste suiker geproduceerd. Noodzakelijkerwijs liggen de agroindustrieën hiervoor dicht bij de primaire productiegebieden: het fysieke gewicht van het primaire product is groter dan dat van het industriële eindproduct.
15
Noord-Nederland is sterk in de veredeling van aardappelrassen en een belangrijke partner in het Aardappel Genomics project. Nederland is marktleider in de markt voor pootaardappelen waarvan het merendeel NoordNederland als oorsprong heeft omdat deze regio bij uitstek geschikt is voor de productie van kwalitatief hoogwaardig uitgangsmateriaal. Perspectief Groeimogelijkheden zijn er in Noord-Nederland voor het tuinbouwcluster, zowel sierteelt als glasgroenteteelt. Deze teelten zijn veelal sterk geconcentreerd en leveren veel werkgelegenheid op. In het door het Nationaal Innovatieplatform aangewezen sleutelgebied ‘Flower & Food’ speelt de Noord-Nederlandse agro-industrie, onder meer via de multinationals Avebe en RFF, haar partij al mee. De agribusiness zal in de traditionele keten inzetten op nieuwe producten met hoge toegevoegde waarde en op nieuwe duurzame processen die kosteneffectiever zijn. Kansen liggen er ook bij nieuwe toepassingen van de bekende grondstoffen. Bij deze systeeminnovaties is er overlap met de andere kansrijke sectoren, zoals Energy Valley, LOFAR, Life Sciences en ICT. Op het gebied van life sciences lopen er met betrekking tot agrifood initiatieven die verder uitgebouwd kunnen worden. Grensoverschrijdende samenwerking biedt hier wellicht extra perspectieven. Voor een verdere valorisatie van de productstromen richting ‘groene chemie’ is een nauwere samenwerking van meerdere ketens met de kennisinstituten nodig. De RuG speelt nationaal een belangrijke rol in de wereld van de koolhydraten, eiwitten en enzymen. Verder zijn ontwikkelingen op het gebied van de scheidingstechnologie en ICT van groot belang. De agribusiness kan een bijdrage leveren aan het verminderen van onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld door middel van bio-vergassing, bioraffinage, etc. Van doorslaggevend belang hierbij is dat biobrandstof wordt vrijgesteld van accijns. De potentie voor een cluster biomassa-chemieenergie is aanwezig.
16
Een ander voorbeeld is de precisielandbouw, die voor de grondgebonden grootschalige sectoren steeds belangrijker wordt. Onderdeel daarvan is het verkrijgen, verwerken en snel transporteren van veel data. Dit betekent dat een goede ICT-infrastructuur essentieel is, naast onder meer sensortechnologie en de ontwikkeling van rekenmodellen. Met LOFAR kunnen nieuwe toepassingen van precisielandbouw worden ontwikkeld en ingevoerd. In Noord-Nederland worden voorts twee van de negen nationale pilotprojecten agrologistiek uitgevoerd (agribusinesspark Eelde en zuivelpark Hoogeveen). We willen de concurrentiekracht van de agribusiness verder versterken door het ondersteunen van innovaties, onder meer door het faciliteren van nieuwe samenwerkingsvormen tussen ketens onderling en kennisinstellingen en door het uitwerken van kansrijke clusters. 2.1.2.2 Chemie Het chemiepark in Delfzijl en het Emmtec Industry & Businesspark in Emmen bieden in totaal aan zo’n 3.400 personen werk. Beide complexen bestaan uit onderling sterk verbonden bedrijven, waarin naast chemische bedrijven ook energieleverantie en gezamenlijke serviceunits zijn opgenomen die een breed scala aan utilities en diensten leveren. De aanwezigheid van grondstoffen (met name in Delfzijl), personeel, (milieu)ruimte en schaalvoordelen zijn belangrijke vestigingsvoorwaarden die Noord-Nederland voor de chemiesector op de kaart zetten. Veel bedrijven binnen het chemiepark in Delfzijl gebruiken chloor in hun productieproces, of andere producten die bij de productie van chloor vrijkomen. Binnen het cluster in Emmen ligt de nadruk op chemie, kunststof en kunstvezels. Perspectief We streven naar de verdere uitbouw van het chemiecluster in Delfzijl binnen de grenzen die gesteld worden door grijs en groen milieu. De komende jaren zal het met name gaan om het ontwikkelen van projecten die ten doel hebben om naast het reeds aanwezige chloor, ook ethyleen als grondstof beschikbaar te krijgen. De combinatie van chloor met ethyleen kan tot nieuwe activiteiten leiden. Een belangrijke optie daarbij is de vestiging van een pvc-fabriek. Verder zijn de mogelijkheden
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
verkend van de ontwikkeling van een grote magnesiumfabriek in Delfzijl. Uit kostenoverwegingen en op basis van verwachte marktontwikkelingen is in Emmen zowel op het gebied van de engineering plastics (DSM) als op het gebied van de supersterke aramidevezels (Teijin/Twaron) fors geïnvesteerd in modernisering en uitbreiding van de productiecapaciteit. Inmiddels wordt die volledig benut. Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat de investeringen een vervolg krijgen. Bij het product Twaron, dat door zijn specifieke eigenschappen naar verwachting nog een groot aantal nichemarkten kan aanboren, blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van een noordelijk chemiecluster. Het halffabrikaat wordt op basis van de daar aanwezige grondstoffen in Delfzijl vervaardigd en vervolgens in Emmen verder bewerkt tot garens, vezels en pulp voor andere toepassingen. Teijin/Twaron is een van de marktleiders op dit gebied. De producten hebben gemeen dat zij zeer innovatief zijn, nichemarkten kunnen aanboren en dat ze voor het overgrote deel via export hun weg naar de wereldmarkt vinden. Kenmerkend voor de chemie is echter ook dat de ontwikkeling en de productie zeer kapitaalintensief zijn. Naast de directe investeringen in de chemie zoals hierboven beschreven, is een strategie gericht op het vestigen van verwerkende bedrijvigheid in de onmiddellijke nabijheid als kansrijk te beschouwen. Ons inziens is hier een aantal interessante product-marktcombinaties te ontwikkelen. De toch al grote spin-off van de sector chemie kan hierdoor nog flink worden vergroot. 2.1.2.3 Commerciële zorg Zorg wordt door alle betrokken partijen steeds vaker gezien als een factor van economische betekenis. Aanvullend op de verzorgende zorgtaak zijn in het noorden van Nederland aanknopingspunten aanwezig om ook economisch stuwende activiteiten te ontwikkelen. De gevolgen van de dubbele vergrijzing zullen leiden tot een enorme toename in de vraag naar zorg en aanverwante diensten. Dubbele vergrijzing impliceert dat het aantal ouderen de komende jaren sterk zal toenemen, terwijl de beroepsbevolking licht afneemt. Dat betekent dat steeds meer ouderen zorg nodig hebben, terwijl er steeds min-
Strategische agenda voor Noord-Nederland
der ‘jongeren’ zijn die hen die kunnen bieden. De combinatie met rust en ruimte en de toeristische, culturele en andere ontspanningsmogelijkheden bieden NoordNederland bijzondere kansen. Perspectief Het gebied van de commerciële zorg staat nog in de kinderschoenen. De mogelijkheden voor markt- en kennisontwikkeling vallen uiteen in drie hoofdgroepen: • health care & health promotion (gezondheid en preventie); • cure (medische behandeling); • care (verzorging en verblijf). 2.1.2.4 Life sciences Life sciences zijn technologische kennisgebieden gericht op het bereiken van een hogere levensstandaard onder andere door het ontwikkelen van nieuwe medicijnen, nieuwe behandelingsmethoden van ziektes, schonere industriële processen en milieu, verbeterde enzymen en nieuwe voedingsmiddelen. Hier wordt ook zorgtechnologie onder dit speerpunt opgenomen. Life sciences is een belangrijk innovatieterrein in Nederland en is als zodanig opgenomen in het innovatiebeleid van het Rijk. De stad Groningen is na Leiden in termen van het aantal vestigingen het belangrijkste centrum in Nederland op het gebied van life sciences. De kennisbasis wordt gevormd door de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Vanuit beide instellingen is er de afgelopen 15 jaar al een flink aantal spin-offs ontstaan. Ook hebben zich een aantal bedrijven van elders gevestigd. De totale werkgelegenheid in de Groningse life sciences omvat ruim 20% van de werkgelegenheid in deze sector in Nederland. De verdere uitbouw van de life sciences in Noord-Nederland biedt goede kansen. Technologie zal ook in toenemende mate de organisatie van de zorg bepalen, waarbij er meer en meer sprake zal zijn van zelfdiagnose, zelfbehandeling of thuiszorg. Om te voldoen aan de toenemende behoefte bij ouderen om in de eigen omgeving te blijven wonen zal met name ICTtechnologie een belangrijke rol kunnen spelen.
17
Perspectief Voor de bedrijven is het probleem in zijn algemeenheid dat de nadruk (te) sterk ligt op technologie. Er worden zeer hoogwaardige producten ontwikkeld, maar het verkopen daarvan staat vaak op de tweede plaats. Voor veel van deze bedrijven is de Nederlandse afzetmarkt te klein en moet de focus Europees of zelfs mondiaal zijn. Het internationaal vermarkten stelt hoge eisen aan de commerciële vaardigheden van de ondernemers. De combinatie van hoogwaardige kennis enerzijds en dergelijke vaardigheden anderzijds, is in de spin-offs zeldzaam. Er wordt ingezet op gezamenlijke internationale profilering en verkoop. Op het terrein van zorgtechnologie is er een scala aan mogelijkheden voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Deze te benutten vergt verregaande samenwerking tussen onder andere kennisleveranciers, zorginstellingen en ICTbedrijven. Naast bovenstaande onderwerpen vinden er nog andere ontwikkelingen plaats die het vestigings- en ondernemingsklimaat voor de sector versterken. Vanuit het UMCG wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een opleidingscentrum voor o.a. biomedische bedrijven. In het nieuwe centrum zullen opleidingsmogelijkheden worden geboden op het gebied van Good Manufacturing Practice, Good Clinical Practice en Good Laboratory Practice. Kort gezegd heeft dit tot doel om de bedrijven een soort ISO-certificering te geven. Daarnaast werken de RUG en UMCG aan de opzet van een medische databank. In het kader van het Kompasprogramma is dit project ondersteund. 2.1.2.5 ICT-sector De ICT-bedrijvigheid concentreert zich in Nederland voornamelijk in de driehoek Amsterdam - Utrecht - Den Haag. In aantallen bedrijven is de stad Groningen evenwel de derde ICT-stad van Nederland. De ICT-sector heeft hier een sterk innovatief karakter. Ruim tweederde van de bedrijven heeft de afgelopen jaren nieuwe producten of diensten op de markt gebracht. Ook Leeuwarden kent een relatief sterke ICT-sector. Er is sprake van een duidelijke band met kennis en onderwijs: veel nieuwe ondernemers zijn afkomstig van één van de hogescholen of van de universiteit.
18
Noord-Nederland beschikt over de Groningen Internet Exchange (GN-IX), een neutraal koppelpunt van waaruit deelname aan het internationale dataverkeer mogelijk is. Een dergelijk groot inter-connectie-punt met internationale backbones, is momenteel in Nederland naast Groningen alleen in Amsterdam aanwezig. Naast de GN-IX biedt ook het glasvezelnet van ASTRON / LOFAR interessante mogelijkheden voor de ICT-sector. Perspectief De ICT-ondernemers maken in toenemende mate gebruik van de technische mogelijkheden die GN-IX biedt. De ICT-infrastructuur maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Gedacht kan worden aan vestiging en uitbouw van bijvoorbeeld callcenters, grafische industrie, datahotels, service provider-diensten, systeembeheer en werkplekbeheer op afstand, beheer van administratie op afstand en inter- en intranethosting. Verder willen we het door bedrijven ontwikkelen van producten en diensten voor breedband stimuleren. Een voorbeeld is de ontwikkeling van een kennis- en bedrijvencluster in Leeuwarden op het terrein van gameontwikkeling en vermaak-industrie. 2.1.2.6 Scheepsbouw De noordelijke scheepsbouw is gespecialiseerd in de bouw van kleine zeeschepen. Daarnaast is er een aanzienlijk aantal bedrijven dat zich bezighoudt met de bouw van jachten. Voor de maritieme sector vindt veel toelevering plaats vanuit andere sectoren zoals metaalbedrijven, machinebouw, ingenieursbureaus en softwarebedrijven. De sector levert permanente inspanningen om de productiviteit te verhogen en de organisatie te stroomlijnen, maar ook om te investeren in nieuwe productiemiddelen en methoden. Kansen liggen er vooral op het gebied van product- en procesinnovatie. Het uiteindelijke doel is het behoud van een belangrijke sector die concurrerend is en van voldoende omvang om ook concurrerend te blijven. We vinden het van het grootste belang dat het innoverend vermogen van de gehele sector, dus niet alleen van die bedrijven die zich rechtstreeks met de bouw van schepen bezighouden, maar ook van de toeleveranciers, in ieder geval op peil kan blijven en zo mogelijk wordt vergroot.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
Perspectief We willen door de sector ontwikkelde clusterprojecten ondersteunen. Bij deze projecten kan gedacht worden aan een lasrobotproject en aan een pilot voor de industriële bouw van scheepssecties. Uit een in opdracht van de provincies Groningen en Friesland verricht onderzoek is naar voren gekomen dat er goede kansen zijn op het gebied van product- en procesinnovatie. Daarbij is essentieel dat de sector voldoende kritische massa houdt. Om dit proces te faciliteren zullen wij het initiatief nemen tot het oprichten van een maritiem platform. Dit platform zal concrete projecten ontwikkelen en beoordelen, die van belang zijn voor de sector. 2.1.2.7 Toerisme Mede dankzij de grote landschappelijke en cultuurhistorische waarden is Noord-Nederland een aantrekkelijk gebied voor toeristen. De potenties om uit te groeien naar een van de toptoeristische gebieden in NoordwestEuropa zijn nog niet benut. De Waddeneilanden, maar ook de Friese meren en het Drentse landschap zijn bijzonder aantrekkelijk voor de nieuwe toeristen in Noordwest-Europa. Dit gebied is met nieuwe innovatieve toeristische producten op te waarderen ten behoeve van de groeiende groep toeristen die een goede bestemming op korte afstand van de Noordwest-Europese metropolen zoeken. Het toerisme levert een substantiële bijdrage aan de werkgelegenheid en is daarnaast belangrijk voor het imago van Noord-Nederland. Toeristisch-recreatieve voorzieningen dragen verder bij aan het vestigingsklimaat voor bedrijven en huishoudens. Voor het platteland vormt toerisme een bron van inkomsten die aan belang wint, gegeven het feit dat het inkomen uit agrarische activiteiten steeds meer onder druk komt te staan 1. De toeristische potenties van Noord-Nederland zijn nog niet benut. Met nieuwe innovatieve toeristische producten kan de regio opgewaardeerd worden ten behoeve van de groeiende groep toeristen die een goede bestemming zoeken op korte afstand van de Noordwest-Europese metropolen.
1.
Perspectief De fysieke toeristische infrastructuur is de laatste jaren sterk verbeterd en kan nu worden gecompleteerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het opwaarderen van de resterende vaartrajecten in het kader van het Friese Merenproject. In de komende tijd willen we ons meer richten op een betere benutting van de eerder gedane investeringen. Dit vergt een adequate promotie en marketing. Ook dient in het aanbod ingespeeld te worden op veranderende marktvragen als gevolg van vergrijzing, individualisering, de behoefte aan authenticiteit, de opkomst van de belevingseconomie, de vraag naar hogere kwaliteit en de digitalisering. Verder wil de toerist een grotere variëteit in een korte periode ervaren (zap-gedrag). Tegelijkertijd willen we toerisme op een duurzame manier ontwikkelen, zodat het belangrijkste kapitaal (natuur, landschap, cultuur) voor de toekomst behouden blijft. De grote belangstelling voor evenementen als de TT in Assen, het Oerol-festival op Terschelling en de bijzondere tentoonstellingen in het Groninger Museum, bewijst dat de toerist Noord-Nederland wel weet te vinden. Daarbij gaat het echter vooral om korte trips. Het komt er nu op aan om de bezoeker aan Noord-Nederland te binden en zijn verblijfsduur te verlengen. Daarnaast is het gewenst het toeristische seizoen te verlengen. Dit kan onder meer door het beter benutten van cultuurhistorisch erfgoed en het ontwikkelen van nieuwe slechtweeraccommodaties. Dit alles vraagt een behoorlijke krachtsinspanning van de toeristische bedrijfstak en van de ondernemers afzonderlijk. Om de kwaliteit van het ondernemerschap, en daarmee van de hele sector, op een hoger niveau te brengen vinden we dat er extra aandacht nodig is voor een verdere professionalisering van de exploitatie, vooral in bedrijfseconomisch en logistiek opzicht. Daarmee wordt ook het perspectief van schaalvergroting en samenwerking als een mogelijk antwoord op de nieuwe uitdagingen verbeterd.
Zie thema Vitaal platteland
Strategische agenda voor Noord-Nederland
19
2.2
Versterken midden- en kleinbedrijf
Het MKB neemt in Noord-Nederland 75% van de werkgelegenheid voor zijn rekening en is daarmee de motor van onze economie. Dit onderstreept nogmaals het feit dat het van wezenlijk belang is dat wij verder inzetten op vergroting van de stuwendheid en het innovatieve en organiserend vermogen van het MKB. Wij zullen dat na 2006 echter gerichter en selectiever inhoud geven. Dat betekent bijvoorbeeld dat na 2006 de premie op standaard uitbreidingsinvesteringen zal verdwijnen. Wij blijven inzetten op een goed vestigingklimaat en daarbij past de premiëring van vestigingsinvesteringen. Ook ten aanzien van dit instrument zullen wij bekijken of selectieve toepassing van dit instrument effectiever kan bijdragen aan de innovatieve en stuwende kracht van het noordelijk bedrijfsleven. Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk is aangegeven, hangt de inzet die wij willen plegen op versterking van het MKB sterk samen met onze inzet op kansrijke sectoren. Versterking en vernieuwing van het MKB draagt bij aan de verdere ontwikkeling van kansrijke sectoren en vice versa. Door deze samenhang zijn we in staat innovaties versneld door te voeren en het noodzakelijke transitieproces te versnellen. Het relatief kleinschalige karakter van de bedrijvigheid is lange tijd als een zwakte ervan beschouwd, met name omdat het organiserend vermogen van kleinschalig MKB relatief gering is. De beperkte omvang van de bedrijvigheid en de netwerken in het Noorden heeft echter ook voordelen: snellere besluitvorming, grotere flexibiliteit en meer mogelijkheden om te experimenteren met innovatieve oplossingen. Deze voordelen moeten worden uitgebuit. De lage concentratie van kennis is echter een zwakke schakel. Deze kan worden weggewerkt door het opzetten van kenniscentra, die hoogwaardige kennis en kunde bundelen op enkele prioritaire terreinen. Ook willen we markt- en productinnovaties stimuleren. Waar mogelijk willen wij ondersteunend zijn aan vergroting van het organiserend vermogen. Verder willen we ons inzetten voor marktverbreding, die vooral gericht moet zijn op het vergroten van de export. Daarbij gaan we voor een vijfvoudige aanpak:
20
2.2.1
Kennistransfer
In Noord-Nederland wordt nog te weinig gebruik gemaakt van landelijke innovatieregelingen en van de mogelijkheden die Senter biedt om externe deskundigheid in te schakelen. We gaan deze faciliteiten beter promoten en zullen eigen regelingen toevoegen als het nodig blijkt om de drempel voor de doelgroep te verlagen. Ook is het van belang om de mogelijkheden die de kennisinstellingen in Noord-Nederland voor bedrijven te bieden hebben toegankelijk en transparant te maken. Met steun van het Kompasprogramma is hiervoor het Technologiecentrum Noord-Nederland opgericht. Verder zal gewerkt worden aan het opzetten van een adequaat regionaal systeem van kenniscirculatie waarbij de hogescholen zich ontwikkelen als herkenbare spelers in kennisnetwerken. In dit kader maken hogescholen samen met ondernemers en de regionale overheid afspraken over de zwaartepunten daarin. Een lectoraat aan een HBO-instelling zit op het snijvlak van opleiden en de ontwerp- en ontwikkelfunctie. We willen het aantal lectoraten uitbreiden en zo bijdragen aan aantrekkelijke, innovatieve en toepassingsgerichte onderwijsprogramma’s in het HBO.
2.2.2
Spin-off kennisinstituten
De aanwezigheid van de Rijksuniversiteit in de stad Groningen en van het hoger onderwijs in Groningen, Leeuwarden en Emmen is voor het noordelijk bedrijfsleven van groot belang voor de vergroting van de innovatiekracht van het Noorden en de noodzakelijke transitie naar een kennisgeoriënteerde economie. Naast het onderwijs en onderzoek dat hier plaatsvindt, zijn het vooral de kennisinstituten die door middel van spin-offs kunnen bijdragen aan regionale innovatie. Via spin-offs wordt onderzoek in nieuwe producten of diensten omgezet in nieuwe bedrijfsactiviteiten. Dat kan door bestaande bedrijven gebeuren, of door een vanuit een kennisinstelling nieuw te starten bedrijf. Bij dat laatste kan gedacht worden aan studenten die voor het ondernemerschap kiezen, maar ook aan onderzoekers die hun wetenschappelijke kennis willen vermarkten. ‘Hightech’ starters hebben de potentie om sneller te groeien dan ‘reguliere’ starters. Zij zijn een bron van creatieve vernieuwing en van grote betekenis voor de noodzakelijke productiviteits- en werkgelegenheidsgroei. Ondernemerskwaliteiten, maar ook de beschikbaarheid van faciliteiten en begeleiding
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
door ervaren ondernemers tijdens de eerste kritische jaren van bestaan van een onderneming zijn onontbeerlijk. Daarom willen we de faciliteiten voor en de begeleiding van hightech starters mede ondersteunen.
2.2.3
Bevorderen van het ICT-gebruik
Niet alleen is de ICT-branche een belangrijke sector binnen het Noorden, het gebruik van ICT is niet minder belangrijk, zeker voor het MKB. We willen de concurrentiepositie van het MKB verbeteren door stimulering van gebruik en ontwikkeling van ICT-toepassingen.
2.2.4
Export
Het is van belang dat de exportgerichtheid van het MKB wordt vergroot. Ondernemers die (onderdelen van) hun export op een andere manier willen aanpakken, namelijk door middel van intensieve samenwerking, willen we graag een steuntje in de rug geven. Bij die samenwerking valt te denken aan collega-bedrijven, bedrijven waarmee men een totaalproduct op de markt kan zetten of bedrijven die in dezelfde regio geïnteresseerd zijn. Zo kan men door middel van samenwerking een nieuwe, risicovolle, markt betreden, een markt (beter) in kaart brengen, distributiekanalen opzetten of inschrijven op internationale projecten die voor de individuele ondernemer niet haalbaar zijn. De organisatie van de samenwerkingsverbanden die ondernemers met elkaar aangaan willen we ondersteunen. Bovendien willen er een duurzame inbedding aan geven. Dat draagt bij aan het organiserend vermogen van het MKB. Wij zullen kritischer dan voorheen kijken naar de eigen bijdrage van het bedrijfsleven en naar het verwachte rendement van overheidsinspanningen op dit terrein.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
2.2.5
Investeringsbevordering
Investeren in nieuwe bedrijfsactiviteiten in NoordNederland blijft een belangrijk thema. De huidige investerings- en loonkostenpremieregelingen (IPR/KITS/LPR) dragen, zo blijkt ook uit een recente evaluatie, sterk bij aan de investeringsbereidheid van bedrijven. We vinden het noodzakelijk dat deze regelingen voor NoordNederland blijven bestaan en willen samen met het Rijk bekijken op welke wijze deze instrumenten selectiever (bijvoorbeeld alleen voor vestiging van nieuwe bedrijven) en effectiever kunnen worden ingezet. Daarbij willen we ons in eerste instantie ook richten op vergroting van de stuwende en innovatieve kracht van het bedrijfsleven. Na 2006 zal de premiëring van standaard uitbreidingsinvesteringen worden beëindigd. Dit past in een selectieve aanpak die wij met het benoemen van kansrijke sectoren inzetten. Daarnaast kan de overheid door de toepassing van privaat-publieke constructies in de vorm van (achtergestelde) leningen, garanties en minderheidsdeelnemingen tegen geringe meerkosten de kapitaalmarkt ontsluiten voor (startende) ondernemingen. Hierdoor kan eenvoudiger worden geïnvesteerd in innovatieve bedrijfsactiviteiten.
21
2.3
Optimaliseren van onderwijs, arbeidsmarkt en scholing
In Noord-Nederland sluiten vraag en aanbod van arbeid nog onvoldoende op elkaar aan. De arbeidsmarkt is bovendien voortdurend in beweging. Aan de aanbodzijde leiden demografische ontwikkelingen, met name de vergrijzing en ontgroening die in het Noorden sterk speelt, op termijn tot tekorten aan personeel. Aan de vraagzijde zal onder meer het transitieproces naar een sterker op kennis georiënteerde economie gevolgen hebben voor de vraag naar arbeid. Dat geldt zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.
2.3.1
•
• De 'mismatch' tussen vraag en aanbod heeft negatieve gevolgen, zowel voor bedrijven als voor personen. Door actief in te spelen op de mismatch, kunnen we bijdragen aan zowel economische structuurversterking als aan een gewenst sociaal evenwicht. Onze opstelling zal gericht moeten zijn op zowel de vraagkant als de aanbodkant. De ontwikkeling naar een kennisintensievere economie stelt in het algemeen hogere eisen aan het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking. Investeren in de kwalificaties van de huidige beroepsbevolking - “een leven lang leren” is in dit kader van groot belang. Voor het initieel onderwijs betekent dit ook een ander accent: sociaal-communicatieve vaardigheden en aanpassings- en beoordelingsvermogen worden belangrijker ten opzichte van eenzijdige informatieoverdracht. Aan de aanbodzijde vraagt het om een samenhangende benadering van de werking van de arbeidsmarkt, die wij de 'transitionele aanpak' noemen. De komende jaren willen we inzetten op: • versterking van het beroepsonderwijs door het verbinden van leren en werken; • verbeteren werking arbeidsmarkt door afstemming tussen de vier beleidsdomeinen economie, arbeid, onderwijs en zorg: ‘de transitionele aanpak’.
22
Versterking van het beroepsonderwijs
Onderwijs, scholing en educatie worden door vele organisaties, zowel publiek als privaat, uitgevoerd. Om de verhoging van de scholingsgraad mogelijk te maken is het noodzakelijk de publieke en private leerwerkinfrastructuur te verbeteren. Daarom willen we een innovatiefonds oprichten dat kan helpen om vernieuwende projecten te financieren. De projecten moeten als resultaat hebben:
•
• •
kwaliteitsverbetering van het (beroeps)onderwijs (bijvoorbeeld modernisering, methodiek verbetering, competentiegericht onderwijs); een goede kwalitatieve aansluiting tussen beroepsonderwijs en vraag uit het bedrijfsleven; een hoger aandeel schoolverlaters met minimaal een startkwalificatie (voorkomen voortijdig schoolverlaten); een voldoende aanbod van leerwerkplekken; optimale benutting van de beschikbare onderwijsinfrastructuur.
Op basis van een aantal gesprekken met deskundigen en een enquête in het (V)MBO blijkt dat er behoefte is aan experimenteerruimte om de inrichting en vormgeving van het onderwijs te veranderen, om dit aantrekkelijker te maken voor jongeren en daardoor uitval te voorkomen. Daarnaast is verticale structurering en stroomlijning van leerlijnen in de beroepskolom (VMBO-MBO) een noodzakelijke voorwaarde om leerlingen/studenten bij de les te houden en efficiënt en effectief leertrajecten te laten doorlopen. We vragen de minister van OCW om daar waar de regelruimte te beperkt is, experimenten toe te staan en deze te faciliteren. Om het onderwijsaanbod beter te laten aansluiten op de structuur van de regionale arbeidsmarkt heeft NoordNederland behoefte aan MBO+-trajecten en aan op de regio afgestemde regelruimte.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
2.3.2
Verbetering werking arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt van de toekomst is een ‘transitionele’ markt. Vanwege het belang dat men hecht aan zorgtaken en vrije tijd, valt te verwachten dat werkenden zich in de toekomst vaker een periode van de arbeidsmarkt af zullen wenden of minder uren willen gaan werken. Ook zal het naar verwachting steeds minder mogelijk zijn om gedurende de gehele loopbaan te teren op de kennis die in het initiële onderwijs is opgedaan, zodat men zich vaker zal moeten bijscholen. Frequente veranderingen in de positie op de arbeidsmarkt (interne en externe mobiliteit) en wisselingen van en naar de arbeidsmarkt zijn het gevolg. We willen proberen meer samenhang te scheppen tussen de vier beleidsdomeinen economie, arbeid, onderwijs en zorg, zodat overgangen in de toekomst soepeler verlopen. Vanuit een innovatiefonds kunnen vernieuwende projecten gefinancierd worden die gericht zijn op: • verbeterde overgangen van school naar werk (kwantitatieve aansluiting onderwijs - bedrijfsleven); • verbeterde overgangen van niet-werkend naar werkend (meer vacatures worden bezet door niet-werkende werkzoekenden); • bevorderen inzetbaarheid van werkenden (waardoor het arbeidspotentieel blijvend kan worden ingezet en vroegtijdige uitval wordt voorkomen, bijvoorbeeld door het bevorderen van scholing van werkenden en mogelijkheden om zorg en arbeid te combineren); • verbeterde overgangen van werk naar pensionering (waardoor er minder kennis en kunde verloren gaat).
Strategische agenda voor Noord-Nederland
23
3
Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied
Aantrekkelijke en complete steden zijn van belang om inhoud te kunnen geven aan het beleid dat gericht is op het concentreren van wonen en werken. Om mensen aan de stad te binden is het noodzakelijk hoogwaardige woonmilieus te kunnen aanbieden. De aantrekkelijkheid van het wonen in de stad neemt toe als de inwoners, afhankelijk van hun levensfase en ‘lifestyle’, hun eigen woonomgeving kunnen kiezen; in de stad, aan de rand van de stad met veel groen en water, of in de omgeving van de stad in een dorpse setting. Daarnaast draagt de aanwezigheid van goede voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur, recreatie en gezondheidszorg sterk bij aan de aantrekkelijkheid van het woonklimaat. De onder invloed van vergrijzing toenemende vraag naar wonen in combinatie met zorg is een nieuwe, maar structurele ontwikkeling. Noord-Nederland heeft met zijn rust en ruimte de juiste troeven in handen om ook op die vraag in te spelen. Niet alleen mensen, maar ook bedrijven moeten zich graag in de stad willen vestigen. De kenniseconomie vindt haar basis vooral in de steden. Daar is de bestaande werkgelegenheid geconcentreerd en zijn de kennisinstellingen gevestigd. Investeren in de kenniseconomie betekent daarom investeren in de steden – een principe dat naadloos aansluit bij het kernzonebeleid uit het Kompas voor de Toekomst. Lag de nadruk de afgelopen jaren (in ruimtelijke zin) op de ontwikkeling van bedrijventerreinen aan de randen van de steden, de komende tijd zal het accent meer worden gelegd bij aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden voor innovatieve bedrijven in de steden, zo mogelijk in de directe omgeving van de kennisinstellingen of in de omgeving van bestaande of nieuwe stationsgebieden en halteplaatsen van de Zuiderzeelijn.
24
Noord-Nederland beschikt over een aantrekkelijk vestigingsklimaat, maar heeft wel het probleem van de gepercipieerde perifere ligging ten opzichte van de Randstad en het Ruhrgebied. Om dit nadeel te compenseren is een goede aansluiting van Noord-Nederland op het hoofdinfrastructuurnetwerk onontbeerlijk. Het kabinet heeft het principebesluit genomen een snelle openbaar-vervoerverbinding vanuit de Randstad naar Noord-Nederland te realiseren. Daardoor verbetert de relatieve ligging van Noord-Nederland. Het SNN wil hiervan ook in economisch opzicht de vruchten plukken door de ruimte te bieden voor nieuwe inwoners en bedrijfsactiviteiten. Op langere termijn ontstaat door de maatregelen, gericht op de optimalisering en benutting van de infrastructuur, in combinatie met de bundeling van wonen en werken in gebieden die door deze infrastructuur ontsloten zijn, het perspectief van een ruimtelijk-economische ontwikkelingsas Randstad – Flevoland – Noord-Nederland – Noord-Duitsland – Scandinavië/Oost-Europa. Om ervoor te zorgen dat het in Noord-Nederland voor zowel inwoners als bedrijven in de toekomst goed toeven is, willen we ons concentreren op: • het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu; • het verbeteren van het vestigingsklimaat voor kennisgeoriënteerde bedrijven; • het optimaliseren van de bereikbaarheid.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
3.1
Creëren van een aantrekkelijk woonmilieu
In toenemende mate wordt erkend dat een aantrekkelijk woonmilieu geldt als vestigingsfactor. Noord-Nederland heeft interessante mogelijkheden om het huidige gunstige woonmilieu te verbeteren, terwijl er ook kansen liggen om nieuwe woonmilieus te ontwikkelen. Op dit ogenblik ligt de kracht van het ‘noordelijke woonmilieu’ vooral in rust, ruimte, horizon, schone lucht, duisternis en groen. De aantrekkelijkheid wordt optimaal door een goede bereikbaarheid, voldoende voorzieningen en in verband daarmee de nabijheid van de steden in Noord-Nederland. De aanleg van de Zuiderzeelijn zal de bereikbaarheid en de nabijheid van grote steden buiten de provinciegrenzen aanzienlijk verbeteren en brengt het Noorden in de positie om een landelijk concurrerend woonmilieu aan te bieden. Tegelijk met de aanleg van de Zuiderzeelijn wordt daarom gekeken naar de situering van voor dit doel geschikte woonlocaties nabij de halteplaatsen. De Nota Ruimte geeft het economisch belang aan van een goed vestigingsmilieu voor midden- en hogere inkomens voor de stedelijke economie. In Noord-Nederland geldt dit vooral voor het Nationaal Stedelijke Netwerk Groningen-Assen en voor Leeuwarden. We ondersteunen het opstellen van integrale ontwikkelingsprogramma’s van VROM voor de regio Groningen-Assen en voor Leeuwarden en willen afspraken maken met de overige steden gericht op het uitvoeren van integrale projecten waarin ook het woonmilieu een impuls krijgt.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
3.1.1
Cultuur als woon- en vestigingsfactor
Voorzieningen op het gebied van vrijetijdsbesteding en cultuur zijn een essentieel onderdeel van een hoogwaardig woonmilieu. De aantrekkelijkheid van de grote steden in Noord-Nederland als vestigings- en woonplaats wordt vergroot door een sprankelend cultureel klimaat. Voor de verdere ontwikkeling van creatieve milieus in Noord-Nederland - milieus waarin het draait om creativiteit, kennis, vaardigheden en talenten - is het van belang om de culturele infrastructuur te versterken. Er ontstaan win-winsituaties wanneer het lukt om formele en informele netwerken van kunst, wetenschap en bedrijfsleven verder te ontwikkelen. Integrale stedelijke projecten in Groningen-Assen, Leeuwarden en Emmen, waarin naast woon- en werkfuncties een uitdagend aanbod aan voorzieningen voor cultuur en vrijetijdsbesteding een belangrijke rol speelt, worden door ons ondersteund.
3.1.2
Wonen met zorg en welzijn
Door de sterke groei van het aantal ouderen, met name van de 75-plussers, neemt de behoefte aan zorg ook toe. De vermaatschappelijking van de zorg maakt dat voor ieder die een vorm van hulp nodig heeft dit zoveel mogelijk in de eigen omgeving gerealiseerd wordt. Dit geldt ook voor gehandicapten die zelfstandig kunnen blijven wonen. Deze ontwikkelingen vragen om bouwen voor specifieke doelgroepen; een combinatie van aanpasbaar bouwen en de aanwezigheid van voorzieningen. Het gaat dan niet alleen om zorg en welzijn maar ook om de bereikbaarheid (parkeergelegenheid) en toegankelijkheid van winkels, bibliotheek enz. Daarnaast vormen senioren een groeiende bevolkingsgroep die steeds vitaler en kritischer wordt en die steeds meer te besteden heeft. Rekening houden met de hogere eisen die deze doelgroep stelt aan het woongemak geeft eveneens een impuls aan de woningmarkt.
25
3.2
Verbeteren van vestigingsklimaat voor kennisgeoriënteerde bedrijven
De instellingen voor hoger en universitair onderwijs bevinden zich in de drie grotere noordelijke steden (Groningen, Leeuwarden en Emmen). We willen de aanwezigheid van deze kennisinstellingen benutten voor de verdere ontwikkeling van de bedrijvigheid in NoordNederland. In de regio Groningen/Assen is de stad Groningen met haar Rijksuniversiteit, Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en Hanzehogeschool en daaraan gelieerde instituten een ‘grote stad op kleine schaal’ met voldoende kritische massa om het hart te zijn van de kenniseconomie in NoordNederland. Leeuwarden versterkt haar positie als onderwijs- en dienstenstad en zal in het verlengde daarvan de Friese economie een impuls geven. In ZuidDrenthe is de ontwikkeling van het hoger onderwijs enerzijds van belang voor de vergroting van de kennisintensiteit van de industrie en anderzijds voor verbreding van het economisch profiel. Daarbij gaat het niet alleen om de verhoging van de kennisintensiteit, maar ook om het creëren van aantrekkelijke locaties waar kennisgeoriënteerde bedrijvigheid een plek kan krijgen. Dat kan uiteraard in de directe omgeving van de kennisinstellingen, maar ook door verouderde bedrijventerreinen voor de nieuwvestiging geschikt te maken. Dat vraagt doorgaans om een grondige upgrading, waarbij vaak ook bodemsanering noodzakelijk is. Anders dan de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen, zijn deze revitaliseringsprojecten alleen haalbaar met een substantiële overheidsbijdrage.
26
De stationsgebieden zijn de entree en het visitekaartje van de steden. Met name voor de dienstensector liggen hier veel mogelijkheden voor groei en innovatie. We willen daarom de ontwikkeling van de bestaande en nieuwe stationsgebieden ondersteunen, samen met de gemeenten en marktpartijen. In Groningen, Assen, Leeuwarden en Emmen vormt de relatie tussen de (hoofd)stationsgebieden en de kennisinstellingen c.q. kenniscampussen een belangrijk aandachtspunt. De grootste investeringen zullen plaatsvinden in de bestaande en nieuwe stationsgebieden van de Zuiderzeelijn. Het Masterplan ZZL gaat in op de ruimtelijke uitwerking en sturing van (her)inrichtingsprojecten die samenhangen met de aanleg van de Zuiderzeelijn. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de werk-, woon- en vrijetijdsfuncties in de stationsgebieden.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
3.3
Optimaliseren van de bereikbaarheid
Nog altijd kent Noord-Nederland relatief weinig fileproblemen. Dat kan voor bedrijven een belangrijke reden zijn zich in Noord-Nederland te vestigen. Met relatief geringe, samenhangende investeringen van Rijk en regio in de periode tot 2020 kan deze kernkwaliteit van NoordNederland worden behouden. Wij zijn van mening dat in het rijksbeleid erkend moet worden dat de situatie en de problemen op het terrein van de bereikbaarheid in Noord-Nederland anders zijn dan in de Randstad. De geringe bevolkingsdichtheid, het beperkte aantal hoofdwegen, het grote aantal 80-kilometerwegen en de combinatie van veiligheids- en bereikbaarheidsproblemen vragen om een andere aanpak. Dit vergt meer differentiatie in de streefwaarden die het Rijk hanteert voor de reistijden op de rijkswegen (Nota Mobiliteit).
3.3.1
De Noordelijke Ontwikkelingsas
Het SNN streeft naar het concentreren van wonen en werken in een aantal economische kernzones. Deze kernzones zijn direct gelegen aan, dan wel goed verbonden met, de internationale transportassen, te weten: • de A6/A7 (Randstad - Groningen - Duitsland); • de A28/A37 (Randstad - Emmen - Duitsland); • de hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl; • de havens van Harlingen en Delfzijl. Door de internationale transportassen verder te optimaliseren kan Noord-Nederland beter profiteren van haar intermediaire ligging tussen de Europese economische kerngebieden in West-Nederland en in Noord-Duitsland (Bremen/Hamburg). Aldus ontwikkelt zich het perspectief van de zogeheten internationale Noordelijke Ontwikkelingsas. Nederland krijgt een veel betere aansluiting met de economische kerngebieden in NoordDuitsland en Scandinavië – die op dit moment sterk in ontwikkeling zijn – en op termijn met de nieuwe EU-lidstaten Polen, Litouwen, Estland en Letland. NoordNederland is in overleg met de Duitse autoriteiten om de transnationale samenwerking in de opkomende internationale oost-westcorridor nieuwe inhoud te geven, onder meer door gezamenlijk te investeren in een oost-west georiënteerde infrastructuur.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
Inmiddels zijn of worden de nodige stappen gezet om de internationale transportassen te verbeteren. De A31 (Emden - Ruhrgebied) is in december 2004 voltooid. De A37 (Hoogeveen - Meppen/A31) zal binnenkort op het kwaliteitsniveau van autosnelweg zijn gebracht. Verder is de verdubbeling van de E233 -gedeelte Meppen (A31) tot aan Cloppenburg (A1)- in het Duitse verkeerswegenplan opgenomen. De bereikbaarheid van Bremen/Hamburg staat hoog op de Duitse politieke agenda. Eerste delen van de geplande Küstenautobahn (A22) ten Noorden van Hamburg en Bremen zijn onlangs in uitvoering genomen. Ten slotte zal aanleg van de Zuiderzeelijn (ZZL) het streefbeeld van de Noordelijke Ontwikkelingsas een aantal stappen dichterbij brengen. Het SNN acht verdere verbeteringen noodzakelijk. Vóór 2014 moeten de bestaande knelpunten op de hoofdverbindingen structureel op het kwaliteitsniveau van auto(snel)weg worden gebracht. Daarbij ligt prioriteit bij de Zuidelijke Ringweg Groningen, de rotonde nabij Joure, de A28 tussen Zwolle en Meppel en de N33 tussen Assen en Zuidbroek/A7.
3.3.2. Spoorvisie Noord-Nederland Het Rijk is concessieverlener voor het hoofdnet en verantwoordelijk voor de spoorinfrastructuur, zowel landelijk als regionaal. De exploitatie van het regionale spoorvervoer dient een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden te zijn. Wij kunnen als decentrale overheden niet zorgen voor regionaal spoorvervoer zonder voldoende grip op en afspraken over het medegebruik van het hoofdspoor, over afstemming van de dienstregeling van NS op regionaal openbaar vervoer etc. inclusief beheer en onderhoud van het regionale spoor In de Nota Mobiliteit is aangegeven dat er geen besluit over de afstemming en of decentralisatie van treindiensten wordt genomen voordat hierover overeenstemming is tussen regio, NS en Rijk. Wij onderstrepen het belang hiervan. In de Nota Mobiliteit staan nauwelijks beleidskaders voor (de netwerken van) het spoorverkeer en –vervoer. V&W concentreert zich op het verlenen van de spoorconcessie voor het kernnet aan NS, en laat de invulling verder over aan de sector. De sector concentreert zich op het Randstedelijke net. Daar zitten de grote vervoersstromen en zijn de (maatschappelijke) winsten te behalen. Tegelijk hebben de railorganisaties de handen vol om een betrouwbare dienstverlening te bieden. In de
27
context is er geen aandacht voor de niet-Randstedelijke verbindingen, kansen worden niet opgepakt, er is geen inzet voor vernieuwingen. Wij voorzien achteruitgang van de dienstverlening in Noord-Nederland. Het SNN heeft besloten een eigen strategische spoorvisie voor NoordNederland op te stellen De spoorvisie zal voor ons de basis zijn voor nadere afspraken over de verantwoordelijkheden van Rijk en regio op dit punt inclusief de te decentraliseren contractsectorlijnen.
3.3.3
Bereikbaarheid van en in de steden
Knelpunten in de infrastructuur doen zich op dit moment met name voor rond en in de steden, in het bijzonder bij Groningen-Assen en bij Leeuwarden. Om te voorkomen dat hier dezelfde (over)gecompliceerde knelpunten ontstaan als elders in Nederland zijn investeringen nodig in samenhangende auto- en vaarwegennetwerken, in hoogwaardig openbaar vervoer en in hoogwaardige fietsnetwerken. Voor het gebied Groningen-Assen zal hierbij het meerjareninvesteringsprogramma BAG-Kolibri OV-netwerk worden betrokken. Voor Leeuwarden is een ontwerp ‘Bereikbaarheidsstrategie Leeuwarden’ opgesteld. Voor het ontwikkelen van een samenhangend maatregelenpakket is het noodzakelijk afspraken te kunnen maken over het medegebruik van het hoofdspoorwegnet.
3.3.4
Innovatief mobiliteitsmanagement
De komende jaren willen we beginnen met het inzetten van ICT-toepassingen om de mobiliteit te sturen. Het einddoel is om het economisch noodzakelijke autoverkeer optimaal gebruik te laten maken van de capaciteit van de hoofd- en onderliggende infrastructuur. Tegelijkertijd willen we het verblijfsklimaat in de steden verbeteren en de milieubelasting verminderen. ICT-toepassingen zullen steeds meer ingang vinden in auto en openbaar vervoer. Geavanceerde reizigersinformatiesystemen zorgen voor overzicht en dynamiek van het vervoer. De verwachte reistijden, afwijkingen in de planning en alternatieve routes worden via centrale computers vermeld op displays in voertuigen, op haltes, in stations en in bussen. Door het toepassen van open standaarden is uitwisseling mogelijk tussen de verschillende vervoerssystemen. Indien de komende jaren een systeem van prijsbeleid wordt ingevoerd zal koppeling van informatiesystemen kunnen plaatsvinden.
28
De start wordt gemaakt door voor de hele regio Groningen-Assen een kwaliteitssprong te maken in het verbeteren van het openbaar vervoer. Vanwege de relatief lage bevolkingsdichtheden stelt de realisatie van hoogwaardig openbaar vervoer een aantal eisen aan de ruimtelijke ontwikkeling. Een hoogwaardig systeem kan alleen ontwikkeld worden door in te zetten op een bundeling van ruimtelijke ontwikkelingen op voor het openbaar vervoer gunstige knooppunten in het netwerk. Het Kolibri OV-netwerk zal in combinatie met de weginfrastructuur de gewenste structurerende en dragende werking moeten bieden. De huidige spoorlijnen worden hierbij beschouwd als de dragende verbindingen in het OV-netwerk. Het streven is om in de huidige concessieperiode voor het openbaar vervoer een eerste stap te maken in het toepassen van dynamische reizigersinformatiesystemen vanaf 2007.
3.3.5
ICT
ICT-bereikbaarheid is inmiddels een basisvoorwaarde voor wonen en werken en daarmee onderdeel van een concurrerend vestigingsklimaat. Aan de kwaliteit van de verbinding worden steeds zwaardere eisen gesteld. Het eindbeeld zal zijn dat iedere woning of bedrijf breedbandig zal zijn ontsloten. Om effectief gebruik te kunnen maken van de nu en in de nabije toekomst gangbare diensten en applicaties is een infrastructuur met een minimale transmissiecapaciteit van 10Mbit/s downstream noodzakelijk. De aanleg van ICT-infrastructuur is in principe een zaak van de vrije markt, waarbij Noord-Nederland, als één van de dunstbevolkte regio’s, niet erg aantrekkelijk is voor ICT-investeerders. Dat kan betekenen dat de ontwikkeling hier achterblijft, terwijl economisch sterke regio’s hun voorsprong verder kunnen uitbouwen. Het Economische en Sociaal Comité van de Europese Unie heeft dit onderkend en ook de Nederlandse Tweede Kamer heeft zich in april 2001 bij motie uitgesproken voor overheidsondersteuning bij de aanleg van breedbandverbindingen in minder dichtbevolkte gebieden.
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
4
Vitaal platteland
Eén van de onderscheidende kwaliteiten van NoordNederland is de ruimte. Ruimte die een duurzame, grootschalige landbouw mogelijk maakt, die bijdraagt aan een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu en die het startkapitaal vormt voor de toeristische sector. De ‘Noorderruimte’ is een economische factor die steeds belangrijker wordt. Daarnaast bezit Noord-Nederland natuur- en landschapswaarden van nationale en internationale betekenis. Behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten van het Noord-Nederlandse platteland vereisen dat hierin doelgericht geïnvesteerd wordt. Een evenwichtige inzet van het instrument landinrichting, waarmee de voorwaarden voor zowel landbouw, recreatie als natuur en landschap verbeterd kunnen worden, is hierbij van groot belang. Voor de komende beleidsperiode gelden de volgende actiepunten: • versterking concurrentiekracht landbouw; • verbreding en vernieuwing plattelandseconomie; • integraal waterbeheer; • behoud en ontwikkeling natuur en landschap. De mate waarin deze punten in het programma worden uitgewerkt, kan per provincie verschillen omdat de omstandigheden niet overal gelijk zijn.
2.
4.1
Versterking concurrentiekracht landbouw
4.1.1
Situatieschets en aanleiding voor maatregelen
Groningen, Fryslân en Drenthe zijn provincies waar nog sprake is van een ‘echt’ platteland. De landbouw neemt er een grote plaats in; zo’n 80% van de grond wordt agrarisch gebruikt. Een gemiddeld landbouwbedrijf in deze provincies is bijna twee keer zo groot als elders in het land. De randvoorwaarden voor verdere schaalvergroting zijn aanwezig: een sterke primaire sector en verwerkende industrie en een infrastructuur die de mogelijkheid biedt voor groei. De primaire agrarische productie vormt de basis voor een productiekolom, waarvan ook toelevering en dienstverlening, handel, agro-industrie (bewerking en verwerking) en handels- en distributieactiviteiten deel uitmaken 2. De landbouw is onmisbaar voor de leefbaarheid van het platteland en de daar aanwezige dorpen en steden. De landbouw moet de mogelijkheid houden om zich binnen nationale en internationale kaders op een economisch verantwoorde en duurzame manier verder te ontwikkelen. Het Noorden is sterk in melkveehouderij en akkerbouw. Juist deze sectoren zijn gevoelig voor de komende veranderingen in het Europese beleid, zoals de verlaging van Europese subsidies op marktordeningsproducten en scherpere regels op gebied van mest en water. De inkomenseffecten zijn ingrijpend: zo moet een melkveebedrijf dat de bedrijfsvoering niet aanpast, rekenen op een inkomensdaling van 16 tot 31 procent. Zowel de akkerbouw als de melkveehouderij zullen moeten ‘opschalen’ en/of de toegevoegde waarde van hun producten verhogen om marktgericht en concurrerend te kunnen blijven produceren. Als er ergens een concurrerende landbouw mogelijk is, dan is het wel in de grootschalige landbouwgebieden
op de agribusiness wordt nader ingegaan in het hoofdstuk innovatie en transitie naar een kenniseconomie
Strategische agenda voor Noord-Nederland
29
van Noord-Nederland. Wel zullen er randvoorwaarden voor deze ‘opschaling’ gecreëerd moeten worden. De aanscherpingen op het gebied van mest en water versterken de gevolgen van de landbouwhervormingen die ‘Brussel’ doorvoert. De impact van de Europese hervormingen is van dien aard dat de vereiste omslag ondersteund zal moeten worden met Europese (‘modulatie’)middelen (zie kader) uit het nieuwe Plattelands Ontwikkelingsplan Nederland. Op een aantal plaatsen in Noord-Nederland wordt (glas)tuinbouw bedreven. Voorbeelden hiervan zijn: Klazienaveen, Emmen, Berlikum en Sappemeer. Mede op verzoek van het Rijk zijn met name rond Emmen en Berlikum, de laatste jaren veel inspanningen verricht om via het ontwikkelen van moderne glastuinbouwlocaties een bijdrage te leveren aan de herstructurering van de sector. Emmen en Berlikum zijn zelfs opgenomen in de lijst van 10 toekomstige projectlocaties gekoppeld aan het Bestuurlijk afsprakenkader herstructurering glastuinbouw van het ministerie van LNV en LTO. In het betreffende afsprakenkader wordt ook Sappemeer genoemd als mogelijke locatie om bij te dragen aan de herstructurering. De glastuinbouw vervult in Noord-Nederland een belangrijke rol binnen de locale economie en biedt werkgelegenheid aan lager, middelbaar en hoger geschoolden. Met die wetenschap willen we deze sector versterken. Met
name rondom Emmen, Berlikum, Hoogezand-Sappemeer en Eemsmond willen we de voorwaarden voor de vestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven verbeteren. Daarnaast zal er vanuit de ketenbenadering aandacht zijn voor het verbeteren van de logistiek en de kennisontwikkeling. Tenslotte heeft de agrarische sector te maken met de gevolgen van klimaatverandering, die tot meer extremen leidt tijdens natte en droge perioden. Klimaatverandering vraagt daarom om maatregelen op het gebied van de waterhuishouding. Er zal meer ruimte voor water moeten komen en in het waterkwantiteitsbeheer zal meer rekening gehouden moeten worden met het ordenend principe van water. De bovengenoemde ontwikkelingen pakken verschillend uit voor specifieke agrarische activiteiten en daarmee ook voor de diverse regio’s in Noord-Nederland. In het advies ‘Kracht door kiezen, kiezen voor Kracht’ wordt een tweedeling gemaakt tussen gebieden waar het accent ligt op grootschalige landbouw en gebieden waar het accent komt te liggen op een duurzaam samenspel tussen landbouw en het behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden. Wij staan een gebiedsgerichte benadering voor waarbij de perspectieven per gebied verder worden geconcretiseerd.
Veranderingen in Europees beleid, gericht op landbouw: • ontkoppeling tussen de (rechtstreekse) steun en de productie. De steun wordt gekoppeld aan productievoorwaarden op het gebied van dierwelzijn en -gezondheid, milieu en natuur; • herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor onder andere granen, zetmeelaardappelen, suikerbieten, melk en rundvlees. Het beleid wordt niet alleen inhoudelijk herzien, de uitgaven worden ook verlaagd; • hogere EU-steun voor plattelandsontwikkeling gefinancierd door het verlagen van de rechtstreekse steun. Op de uitkeringen van de rechtstreekse steun wordt een korting toegepast, de zogeheten modulatie, die ingezet wordt voor plattelandsontwikkeling; • een mechanisme om te zorgen dat de Europese uitgaven voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid binnen een bepaald budget (maximaal plafond) blijven. Dit budget wordt de komende jaren nauwelijks geïndexeerd. Concreet betekent dit een reële verlaging van de steun; • aanscherping mestbeleid, waardoor mestoverschot groter wordt. Dit leidt tot hogere kosten; • Kaderrichtlijn Water: gevolgen voor gebruik van mineralen en gewasbeschermingsmiddelen.
30
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
4.1.2
Maatregelen
In principe zijn de randvoorwaarden voor de noodzakelijke veranderingen in de landbouw in Noord-Nederland aanwezig; er is ruimte voor schaalvergroting en de uitgangspositie van bedrijven is relatief goed. Maar om een geslaagde omslag in de totale agrarische kolom te maken (‘transitie’) is wel ondersteuning van overheden nodig, met name op het gebied van landbouwstructuurveranderingen en ruimtelijke ordening en samenwerking, kennisontwikkeling en innovatie. 4.1.2.1
Landbouwstructuurveranderingen en ruimtelijke ordening Het aanpassingsvermogen van de grondgebonden landbouw wordt in belangrijke mate bepaald door de grondmobiliteit. Om blijvend te kunnen concurreren op de wereldmarkt moet de kostprijs van landbouwproducten omlaag. Schaalvergroting is de belangrijkste strategie om dat te bereiken. Dat vraagt om meer grond per bedrijf, meer ruimte voor gebouwen (zowel in oppervlakte als in hoogte) en grotere percelen. De traditionele manier van schaalvergroting – door aankoop van grond van bedrijfsbeëindigers – leidt tot een slechte verkaveling, onder meer doordat de aangekochte grond vaak op afstand ligt. Om tot een optimale verkaveling te komen en de noodzakelijke ‘schaalsprong’ te kunnen maken, is ondersteuning door de overheid nodig.
Kavelruil is een geschikte methode om de grondmobiliteit te bevorderen en de verkaveling te verbeteren. Hiermee kan ook de verplaatsing van activiteiten vanuit kwetsbare gebieden naar gebieden met meer mogelijkheden voor grootschalige landbouw gefaciliteerd worden. Behalve kavelruil zijn investeringen in kavelinrichting en -verbetering (egalisatie en drainage) en in de waterbeheersing essentieel voor de bedrijfsvoering. Ruimtelijke ordening is daarmee van wezenlijk belang voor de omschakelingsopgave waarvoor de landbouw zich geplaatst ziet: het RO-beleid moet de voorwaarden scheppen om verdere ontwikkelingen mogelijk te maken. De noordelijke provincies staan een gebiedsgerichte benadering voor, waarbij de exacte uitwerking van het RO-beleid afhankelijk is van de specifieke gebiedskenmerken. Voor het draagvlak van het instrument landinrichting is het noodzakelijk dat dit op een evenwichtige wijze voor verschillende functies kan worden toegepast. De Groene Coalitie Noord-Nederland heeft dit uitgangspunt onderstreept.
Landinrichting Met landinrichting kan de ruimte optimaal ingericht worden voor de functie die het moet vervullen, waarbij een efficiënt en doelmatig gebruik en beheer mogelijk is. Er bestaan diverse varianten: • ‘klassieke’ integrale landinrichtingsprojecten. Het zijn meestal omvangrijke, strak begrensde projecten waarvan de uitvoering een groot aantal jaren beslaat. Er wordt momenteel gestreefd naar een snelle afronding van de nog lopende projecten van dit type; • de huidige ‘modulaire’ aanpak van landinrichting. Op basis van een raamplan worden modules uitgevoerd, afhankelijk van de (procedurele) mogelijkheden en beschikbare middelen. De omvang van een module is beperkt. De uitvoeringstijd bedraagt meestal 4 jaar; • nieuwe vormen van landinrichting waarbij (vrijwillige) kavelruil centraal staat. Het aantal betrokken partijen is beperkt; begrenzing en uitvoeringstijd zijn flexibel en weinig gebonden aan wettelijke regelingen. Kavelruil is geschikt bij inrichting, aankoop en bedrijfsverplaatsing; • meer sectorale benadering vanuit de sectoren/functies als landbouw, toerisme, water, natuur en landschap. Het gaat daarbij om inrichting, aankoop, soms bedrijfsinplaatsing of -verplaatsing voor een bepaalde sector en/of functie; soms in combinatie met kavelruil. De initiatieven liggen, nog meer dan bij de andere vormen van landinrichting, bij de sectoren zelf, waarbij de overheid (financieel) kan ondersteunen.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
31
4.1.2.2 Samenwerking, kennisontwikkeling en innovatie Binnen de landbouw bestaan nog allerlei mogelijkheden voor kennisontwikkeling, samenwerking, ketengericht beleid, verandering van teelten en innovatie. Innovatie kan zowel gericht zijn op het vergroten van de toegevoegde waarde van het product (bijvoorbeeld door er nieuwe en/of hoogwaardiger toepassingen voor te ontwikkelen) als op het verbreden van de inkomstenstroom (neventak, agrarisch natuurbeheer, waterberging). Innovatie vraagt in veel gevallen om een nieuwe manier van samenwerken: met nieuwe partijen en in nieuwe ondernemingsvormen. Voor succesvolle innovaties is het nodig dat praktijkervaring en wetenschappelijke kennis op een directe manier bij elkaar worden gebracht. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van de ‘Melkveeacademie’. De combinatie van wetenschap en praktijk is ook van belang bij het realiseren van structurele samenwerking tussen akkerbouw- en melkveehouderijbedrijven: een symbiose die kan leiden tot rendementsverbetering op beide bedrijven en die daarom nadrukkelijk toekomst heeft. Er is vooral behoefte aan meer (ervarings)kennis over de randvoorwaarden (kritische succesfactoren) waaraan de betrokken bedrijven en de bedrijfsvoering moeten voldoen om echt succes met deze structurele samenwerking te hebben. We willen ook na 2006 maatregelen nemen om die samenwerking, kennisontwikkeling en innovatie te bevorderen.
3.
32
4.2
Verbreding en vernieuwing plattelandseconomie
Door (onder meer) automatisering, een efficiëntere werkorganisatie en schaalvergroting verdwijnen er arbeidsplaatsen. Dat geldt voor de landbouw, maar ook voor dienstverleners zoals banken, postkantoren, scholen en artsen. Op het platteland zijn de effecten daarvan duidelijk merkbaar: zowel de werkgelegenheid als het voorzieningenniveau staan onder druk. Om het platteland vitaal en leefbaar te houden is er goede werkgelegenheid nodig. Maar het omgekeerde geldt evenzeer: werkgelegenheid vraagt om een vitale en leefbare omgeving. Om de vitaliteit van het platteland te versterken, willen we ons de komende jaren dan ook op beide aspecten richten: zowel op het stimuleren en verbreden van passende economische (MKB-)activiteiten als op het verbeteren van de voorzieningen in plattelandsgebieden.
4.2.1
Stimuleren van passende economische (MKB-)activiteiten
De vitaliteit van het platteland vraagt om nieuwe economische activiteiten. Die moeten passen op het platteland en in het landschap en aansluiten bij de schaal van de huidige activiteiten. Dat kan bereikt worden door het aanwezige midden- en kleinbedrijf te versterken, maar ook door nieuwe bedrijfsactiviteiten te ontwikkelen (verbreding). Het noordelijke platteland heeft een relatief goede uitgangspositie: er zijn al tamelijk veel stuwende MKBbedrijven en er vindt geregeld nieuwvestiging plaats. Binnen grenzen willen we hier verdere mogelijkheden voor bieden. De toeristische sector is intussen een economische sector van belang geworden en ontwikkelt zich nog steeds. Er zijn de laatste jaren aansprekende resultaten bereikt met het benutten van cultuurhistorisch erfgoed voor ‘kwaliteitstoerisme’. Verder leidt de voortschrijdende ontwikkeling van de ICT tot mogelijkheden voor nieuwe, ‘footloose’ bedrijfsactiviteiten in het landelijk gebied 3.
de aanpak van de versterking van het midden- en kleinbedrijf en van de ontwikkeling van de toeristische sector worden beschreven in het hoofdstuk innovatie en transitie naar een kenniseconomie
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
We streven ernaar om, waar mogelijk, nieuwe en passende bestemmingen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen te vinden. Dat betekent dat er behalve voor wonen, ook mogelijkheden moeten zijn voor het huisvesten van niet-agrarische bedrijvigheid. De landschappelijke en beeldkwaliteit mogen daardoor echter niet in het gedrang komen: bedrijvigheid is niet alleen voor de werkgelegenheid van belang, maar ook voor het sociaal-culturele klimaat in het landelijk gebied.
4.2.2
Verbeteren van de voorzieningen in plattelandsgebieden
Om voorzieningen op het platteland in stand te houden is een ‘organische’ groei van dorpen van belang: geen grootschalige nieuwbouwprojecten maar wel een adequate opvang van de eigen woningbehoefte. Het aantrekkelijk maken van de leefomgeving moet voldoende mogelijkheden bieden voor recreatie in eigen omgeving. Ook moet rekening gehouden worden met wensen die voortkomen uit het relatief grote aandeel ouderen. Voorzieningen die hieruit voortkomen, versterken de werkgelegenheid, de ‘senioreneconomie’. Voor instandhouding of versterking van de vitaliteit is het verder belangrijk om – waar dat mogelijk is – ook andere voorzieningen in de dorpen op peil te houden of te verbeteren. Het bundelen van diverse voorzieningen is hierbij vaak de enige mogelijkheid. We willen experimenten op dit terrein ondersteunen. Bij de vormgeving daarvan is het van belang de bewoners goed te betrekken. Via bottom-up processen moet het creatieve en zelf-organiserende vermogen beter worden benut. Vooral dorpshuizen en multifunctionele accommodaties (‘kulturhus’) kunnen sociale processen en gemeenschapszin op het platteland en daarmee het sociale evenwicht versterken. Hier raken werken en wonen elkaar. Mensen die economisch actief zijn participeren ook vaak in besturen van maatschappelijke organisaties en doen mee bij het organiseren van (vrijwilligers)activiteiten. Deze vormen van maatschappelijk ondernemerschap houden dorpsgemeenschappen vitaal.
Strategische agenda voor Noord-Nederland
4.3
Integraal waterbeheer
Water heeft een belangrijke functie voor mens, dier en plant en zal voor de ontwikkeling van functies in het landelijk gebied steeds meer leidend worden. Water is enerzijds onmisbaar (drinkwater, recreatie, transport enz.), maar vormt anderzijds een bedreiging. Lag tot voor kort de nadruk op het eerste; de laatste jaren zijn de bedreigingen – wateroverlast én droogte – meer en meer voor het voetlicht gebracht. Het waterbeheer is de laatste jaren nadrukkelijker in beeld gekomen door het verschijnen van het advies ‘Waterbeheer in de 21e eeuw’. In dit advies worden op grond van de voorspellingen inzake zeespiegelrijzing ten gevolge van klimaatverandering in combinatie met het optreden van zware regenval beleidsaanbevelingen gedaan op het vlak van waterberging. Voor delen van Noord-Nederland komt daar nog bij dat ook rekening gehouden moet worden met de bodemdaling die optreedt als gevolg van de gas- en zoutwinning en met de natuurlijke bodemdaling in veengebieden. De provincies en de waterschappen hebben het waterbeheer vertaald in zogenaamde stroomgebiedsvisies. Daarin geven zij aan welke knelpunten opgelost moeten worden om de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de regio niet te belemmeren (met name het voorkomen van wateroverlast en in mindere mate droogte) en om de ecologische kwaliteit en de kwaliteit van de leefomgeving te behouden, dan wel te versterken. Daaruit vloeien de volgende maatregelen voort: • Voorkomen van wateroverlast en watertekort • Verbetering van de waterkwaliteit • Aanpassingen aan zeespiegelstijging en bodemdaling
33
4.3.1
Voorkomen van wateroverlast en watertekort
Het watersysteem voldoet niet aan de normen die wij hebben bepaald ter voorkoming van economische schade en maatschappelijke ongemakken. Door de klimaatverandering dreigt de situatie te verslechteren. Op de korte termijn worden in een aantal gebieden grootschalige maatregelen genomen om het watersysteem op orde te brengen. Om het watersysteem op orde te houden zijn maatregelen nodig om het water in de haarvaten vast te houden en te bergen. Daarbij zal naast grootschalige projecten ook langjarig ingezet moeten worden op kleinschalige verbeteringen, gericht op vasthouden en bergen van water. Ook het afvoeren naar zee vergt maatregelen (grotere watergangen en meer gemaalcapaciteit). Een voorbeeld hiervan is het uitslaan van boezemwater vanuit Fryslân en Groningen naar Lauwersoog. In droge tijden is er sprake van een watertekort, dat grotendeels kan worden opgevangen door wateraanvoer vanuit het IJsselmeer. Onveilige situaties, schade aan de waterinfrastructuur en landbouw en beperking van de scheepvaart worden hierdoor voorkomen. Daarnaast is sprake van verdroging van natuurgebieden. Om een mogelijke verslechtering van de situatie door de klimaatverandering te voorkomen (meer verdamping en minder wateraanvoer) en om de ecologische kwaliteit te verhogen, zijn maatregelen nodig die onze regio meer zelfvoorzienend maken voor water. Dit betekent conservering van gebiedseigen water.
4.3.2
4.3.3
Aanpassingen aan zeespiegelstijging en bodemdaling
De verwachte zeespiegelstijging en bodemdaling brengen met zich mee dat de afvoer van water op zee moeilijker zal worden en dat zeekeringen aangepast moeten worden aan de veranderende omstandigheden. Het bouwen en aanpassen van gemalen en de aanpassing van de zeekeringen zijn noodzakelijke maatregelen om de lager gelegen delen van Noord-Nederland veilig en bewoonbaar te houden. In de laag gelegen veengebieden is (natuurlijke) bodemdaling een gegeven. De mate van daling is mede afhankelijk van het waterbeheer. Het waterbeheer moet ook voortdurend aangepast worden aan de bodemdaling, afhankelijk van de functies in deze gebieden (landbouw, natuur, recreatie, waterberging). Voor een goede afstemming van functies en waterbeheer moeten keuzes gemaakt worden in de veengebieden. Zo zal, daar waar maatschappelijk draagvlak bestaat, in de gebieden met diepere veenbodems gekeken moeten worden naar mogelijkheden van een geleidelijke transitie van het gebruik van deze gebieden. Daarbij zullen nieuwe combinaties van functies overwogen worden, bijvoorbeeld ‘watertolerante’ vormen van landbouw, natuur, waterberging en recreatie.
Verbetering van de waterkwaliteit
De waterkwaliteit voldoet niet aan de eisen die wij stellen vanuit natuur en recreatie. De landelijke normen en normen voortkomend uit de Europese Kaderrichtlijn Water verlangen ook een verbetering. Maatregelen om vervuiling uit puntbronnen en diffuse bronnen te verminderen en de watergangen meer natuurlijk te maken zijn daarom nodig.
34
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
4.4
Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap
Noord-Nederland kent karakteristieke natuur- en landschapswaarden, die van nationale en internationale betekenis zijn. Voorbeelden zijn de wetlands, grote aaneengesloten natte natuurgebieden, zoals het EemsDollardgebied, het Lauwersmeer, de beekdalen en hoogveenreservaten, de Friese meren en - met een internationaal erkende status - de Waddenzee. De aanwezigheid in Noord-Nederland van relatief veel nationale parken en landschappen onderstrepen de nationale betekenis van de Noorderruimte. Naast deze natuurgebieden kent de Noorderruimte een grote oppervlakte cultuurlandschappen. Deze landschappen zijn nog gaaf en daarom waardevol. Dit is te danken aan de relatief lage bevolkingsdichtheid, de geringe verstedelijking en de lage dichtheid van infrastructurele voorzieningen. Voorbeelden zijn het besloten landschap van de Friese Wouden en het Zuidelijk Westerkwartier (een landschap met houtwallen en singels), het Drentse esdorpenlandschap en het FriesGroningse terpengebied. Het landelijk gebied in Noord-Nederland heeft kwaliteit en een sterke identiteit. Een identiteit die per streek enorm kan verschillen. De kwaliteiten liggen in de sfeer van landschap en landschapselementen, cultuur, authenticiteit, natuur en water. Ze vormen belangrijke motieven voor toeristisch verblijf of permanente vestiging. Door langdurig en consequent te blijven investeren in natuur en landschap, dient deze kwaliteit verder te worden versterkt. Synergie kan worden bereikt door investeringen in natuur en landschap te doen in samenhang met investeringen in de leefomgeving, in waterberging en waterkwaliteit en in de toeristische infrastructuur. Ook constructies op het gebied van ‘rood voor groen of blauw’ behoren tot de mogelijkheden. Landschap is alles wat buiten zichtbaar is (of dat zou moeten zijn) vanuit de belevingsbehoefte van de bewoners, gebruikers en bezoekers. Deze willen een woon-, werk- en recreatieomgeving met een eigen karakter, die men kan herkennen en waarderen en waaraan men zich kan hechten. Een goede werking van de specifieke voor-
Strategische agenda voor Noord-Nederland
zieningen voor de sectorale functies (water, natuur, verkeer, landbouw, cultuurhistorie) en activiteiten (wonen, werken, recreëren) is op zich niet voldoende. Van groot belang is ook de toegankelijkheid. Het belang van het belevingsperspectief is de laatste decennia sterk toegenomen. Het is de basis voor toerisme en recreatie. Verder is de kwaliteit van de omgeving waarin gewoond wordt, een aspect van het vestigingsklimaat dat aan belang wint. Om de kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren, investeren de drie provincies in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een stelsel van aaneengesloten natuurgebieden. De verbindingszones vormen in dit geheel een belangrijke schakel tussen gebieden binnen en buiten de noordelijke provincies. Hiertoe worden gronden verworven en ingericht. Ook wordt particulier natuurbeheer bevorderd, waar daar mogelijkheden voor zijn. De waterhuishouding in en rond de natuurreservaten wordt zo ingericht dat de kwaliteit van de natuurgebieden verbetert. Daarnaast krijgen bossen een natuurlijker karakter, inclusief landgoedontwikkeling in sommige delen van Noord-Nederland. Ook in het agrarische productielandschap kan gewerkt worden aan versterking van de landschaps- en natuurwaarden, bijvoorbeeld door middel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Binnen de mogelijkheden die de Europese Unie biedt onderzoeken de provincies de mogelijkheden van de zogenaamde groen-blauwe diensten. Ook onderhoud en, waar nodig, herstel van landschappelijke elementen is belangrijk. Op sommige plaatsen wordt het landschap versterkt, bijvoorbeeld door de aanleg van nieuwe bossen of houtwallen. NoordNederland wil bovendien cultuurhistorisch erfgoed, zoals esdorpen en oude sluizen, karakteristieke boerderijen en dergelijke in oude luister herstellen. Bij de ontwikkelingen op het platteland staat de provincies een ‘offensieve ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie’ voor ogen. Ontwikkeling tot bijvoorbeeld grootschalige landbouw gaat gepaard met een andere landschapsstrategie dan in gebieden waar de nadruk ligt op behoud. De mogelijkheden die de Nota Ruimte daarvoor biedt zullen daarbij optimaal worden benut.
35
4.5.
Programmatische uitwerking
Onze visie, zoals die in de voorgaande paragrafen is beschreven, zal in concrete maatregelen worden uitgewerkt. De daadwerkelijke uitvoering zal volgens een gebiedsgerichte benadering plaatsvinden – een werkwijze waar Noord-Nederland veel ervaring mee heeft. Datzelfde geldt voor de programmatische aanpak, die een grote flexibiliteit mogelijk maakt. Deze aanpak zal worden toegepast bij de noordelijke invulling van het ILG en POP2 en zo mogelijk voor het thema innovatie.
36
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
bijlage 1: Doelstellingen, thema’s en actielijnen Noord-Nederland zet in op een dynamische kenniseconomie, sterke steden en een vitaal platteland • Actielijn
thema 1
- Aanpak
Innovatie en kenniseconomie De omschakeling naar een economie die veel meer gebaseerd is op kennis, waardoor de innovatiekracht toeneemt • Ontwikkelen kansrijke sectoren - Sleutelgebieden: Energy Valley, Watrercluster en ASTRON / LOFAR - Speerpuntsectoren: agri-business, chemie, commerciële zorg, ICT, life-sciences, scheepsbouw en toerisme • Versterking midden- en kleinbedrijf - Kennistransfer, - spin-off kennisinstituten, - ICT-gebruik, - Export - Investeringsbevordering • Optimaliseren van de arbeidsmarkt - Versterking van het beroepsonderwijs - Verbetering werking arbeidsmarkt
thema 2
Concurrerend vestigingsklimaat in stedelijk gebied Het vergroten van de aantrekkelijkheid van de noordelijke steden voor wonen en werken • Creëren van een aantrekkelijk woonmilieu - Aanpassing woningvoorraad aan de vraag (kwantitatief en kwalitatief) - Versterken voorzieningen voor onderwijs, recreatie, cultuur, gezondheidszorg, etc. • Verbeteren vestigingsklimaat voor kennisintensieve bedrijven - Ontwikkeling vestigingslocaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid, door revitalisering en door ontwikkeling stationslocaties • Optimaliseren van de bereikbaarheid - Noordelijke ontwikkelingsas: verbeteren/complementeren aansluiting Noord-Nederland op netwerk hoofdinfrastructuur - Waarborgen bereikbaarheid steden - Innovatief mobiliteitsmanagement - ICT
thema 3
Vitaal platteland De instandhouding van een aantrekkelijk platteland c.q. het verbeteren van de vitaliteit van het landelijk gebied van Noord-Nederland • Verbetering concurrentiekracht landbouw - Landbouwstructuurveranderingen en ruimtelijke ordening - Samenwerking, kennisontwikkeling en innovatie • Verbreding en vernieuwing plattelandseconomie - Stimuleren van passende economische (MKB-)activiteiten - Verbeteren van de voorzieningen • Natuur, landschap en water - Voorkomen van wateroverlast en watertekort - Verbetering van de waterkwaliteit - Aanpassingen aan zeespiegelstijging en bodemdaling • Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap
37
38
Samenwerkingsverband Noord-Nederland