Stijn Sieckelinck Sanne van Buuren & Halim El Madkouri (redactie)
Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
ONBEVOEGD GEZAG ______
Stijn Sieckelinck Sanne van Buuren en Halim El Madkouri (redactie)
Colofon © 2013 FORUM | Boom Lemma uitgevers Tekst S. Sieckelinck (auteur), S. van Buuren & H. El Madkouri (red). Ontwerp Volta_ontwerpers, Utrecht Fotografie Jeroen Alberts (portretten), Hollandse Hoogte, Martijn Beekman (foto pagina 108) Druk Drukkerij Wilco, Amersfoort
FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ISBN 978-90-5931-942-4 NUR 741 www.forum.nl www.boomlemma.nl
5
Ralph pushed Piggy to one side. ‘I was chief, and you were going to do what I said.’ Lord of the Flies 4.132-133 ______
Gezagsdragers en hulpverleners verdienen respect. Bruggen slaan, Regeerakkoord VVD-PvdA, 2012
Woord vooraf en dankwoord
I
Theoretische inleiding
I
Casus 1 > Missioneren
2
Casus 2 > Opvoeden
3
Casus 3 > Blootgeven
4
Casus 4 > Inbedden
5
Casus 5 > Indruk maken
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
8
14
Henk in Kanaleneneiland Evelien Tonkens
42 43 53
Marco in Zutphen Bas Levering
62 63 74
Linda in Rotterdam Marion van San
84 85 96
Ömer in Den Haag Ton van der Pennen
106 107 115
Chaib in Helmond Renée Frissen
128 129 139
6
Casus 6 > Begrenzen
7
Casus 7 > Samen doen
8
Casus 8 > Toenaderen
9
Casus 9 > Combineren
I0
Casus 10 > Consolideren
II
Analyse
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Beschrijving > Reflectie >
Coen in Gaanderen Dirk Willem Postma
Laura in de stadswijk Veltjer Micha de Winter
Joost in Eindhoven Bas van Stokkom
Jelte in Amersfoort Leonie le Sage
Youssef in Amsterdam Jan Dirk de Jong
150 151 160 170 171 181 188 189 199 208 211 218 228 231 242
252
III Conclusies
292
De wetenschappers
304
W> Woord vooraf en dankwoord
9
‘Het uitgangspunt van deze bundel is niet een vermeende gezagscrisis, maar de veranderende context waarin gezag opereert’ Gezag en de gezagscrisis zijn nu alweer enkele jaren trending topics in Nederland. Lees je alles wat je voorgeschoteld wordt, dan ontkom je niet aan de indruk dat ons land in een diepe gezagscrisis verkeert. Ministers die voor leugenaar worden uitgemaakt, ook wanneer zij zwart op wit bewijs leveren aan het parlement. Wetenschap is maar een mening! Het RIVM dient de belangen van de farmaceutische industrie en wil ons vergiftigen. De leraar is een sukkel en de politieagent is een slappeling die het respect niet verdient, behalve uit medelijden. Redenen te over voor menigeen om de alarmbel te luiden. Er is een gezagscrisis die zelfs ons democratisch stelsel bedreigt als wij niet snel een oplossing hiervoor zien te vinden. Vooral de ‘jeugd van tegenwoordig’ moet het ontgelden. Jongeren zouden maling hebben aan alles wat met ‘normen en waarden’ te maken heeft. Ze luisteren niet meer naar ‘gezagsdragers’, inclusief hun eigen ouders. Zij vertoeven liever in een wereld van ‘vrolijke chaos’ waar zij zelf de dienst uitmaken; waar zij zelf over de informatie beschikken die nodig is om te kunnen (over)leven. En ze lezen geen kranten en boeken meer, waardoor zij ook nog dom zijn. Het zijn typische verwijten die elke oudere generatie de jongere maakt. Bij deze verwijten vergeet men wel eens dat juist de vorige generaties hebben gestreden tegen allerlei vormen van gezag, omwille van vrijheid. Tegen het gezag van de kerk, van de school, van de overheid én van de ouders. Lang leve de persoonlijke ontplooiing van het ‘heilige’ individu, was hun motto. Opvoeden is onderhandelen geworden en regeren is draagvlak creëren. Kennis – in veel gevallen gaat het gewoon om informatie – is geen monopolie meer van geleerden en experts. De burger weet het zelf wel. Het oordeel van dokters en doctoren is maar een van de vele meningen die je al naar gelang de situatie kunt overnemen of naast je neerleggen. Dat het klassieke gezag niet meer dan nostalgie is, is niet verbazingwekkend. De emancipatiegolven sinds de jaren zestig van de vorige eeuw hadden juist als doel de verhoudingen in politiek en samenleving verder te democratiseren. Alle burgers zijn gelijk en de afstand tussen elite en volk moet worden verkleind, zo niet opgeheven. De huidige generaties doen in feite niets anders dan waar hun ouders voor hebben gepleit. Zij hebben daarnaast de technologische wind mee, waardoor zij zich veel gemakkelijker dan voorheen aan het ‘gezag’ kunnen onttrekken. In de virtuele
10
Woord vooraf en dankwoord>
wereld kunnen zij maximaal zichzelf zijn en zichzelf etaleren zonder ergens op te worden aangesproken. Onwelgevallige reacties kun je met een simpele swipe wissen en de wereld is weer even rooskleurig als toen je uit bed kwam. Maar deze ‘vrolijke chaos’ kent zijn eigen tekortkomingen. In de virtuele wereld beleeft ieder individu zichzelf als het centrum van het universum. Zijn mening is beter dan die van anderen en dientengevolge relevanter. De werkelijkheid is echter weerbarstiger. Een werkelijkheid waar ook anderen iets van jou eisen; dat je je aan de regels houdt bijvoorbeeld. En hier wringt vaak de schoen. Wie mag wie ergens op aanspreken? Wie is de gezagsdrager en wie moet haar of zijn aanwijzingen volgen? Zij die geacht worden gezag te dragen zijn te onzeker geworden om uit gezag te handelen, laat staan gezag te doen gelden. Ouders durven hun kinderen niet meer terecht te wijzen uit angst het contact met hen te verstoren. Politieagenten verontschuldigen zich, omdat ze een wetsovertreder een boete moeten geven. En politici spreken ineens een heel andere taal zodra Rutger Castricum de microfoon onder hun neus duwt. Het verwijt aan de jongeren is op zijn minst misplaatst. Zij hebben deze aversie tegen gezag geërfd van hun ouders, leraren en menig politicus. Blij zijn zij allerminst met de heersende gezagloze verhoudingen. Zij zijn ongetwijfeld bereid gezag vrijwillig te erkennen en te accepteren, maar dan moeten gezagsdragers enig gezag durven tonen en stoppen met zichzelf aan te klagen. Opvallend is dat de zorg om het tanende gezag gepaard gaat met dringende oproepen om de vrijheid (van meningsuiting) te beschermen. Die zou bedreigd zijn en de burgers zouden steeds minder mogen zeggen. Mocht dit waar zijn, dan moeten wij vrezen voor de teloorgang van onze open en democratische samenleving. Zowel in de geschreven als andere media vond hierover het afgelopen decennium een niet aflatend debat plaats. Er zijn zelfs politieke bewegingen opgezet om vrijheid (van meningsuiting) te prediken en te verdedigen. (Jonge) burgers worden gestimuleerd op te komen voor hun mening en overtuiging. Gevolg is verwarring onder brede lagen van de bevolking. De grens tussen vrijheid (van meningsuiting) en disrespect is vrij dun geworden. Hoffelijkheid wordt niet zelden verward met schijterigheid. En dat merken wij steeds meer op straat. Wanneer gezag wordt betwist, zegeviert dwang. En onder dwang boet vrijheid in. Elektronische poortjes bij het spoor hebben dan meer invloed dan conducteurs. En bewakingscamera’s sorteren dan meer effect dan een surveillerende agent in uniform. Is er een andere weg mogelijk?
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
11
Wie heeft het hier nog voor het zeggen?
Het uitgangspunt van deze bundel is niet een vermeende gezagscrisis, maar de veranderende context waarin gezag opereert. In deze bundel zijn we op zoek gegaan naar situaties waar gezag wel wordt aanvaard. Gezag zonder strepen wel te verstaan. Strepen die een agent op zijn schouders heeft. Strepen die door een burgemeester worden getrokken om aan te geven dat er in zijn gemeente geen feest gevierd mag worden. Of strepen waar iedereen op wil blijven staan die denkt dat hij ergens recht op heeft. Deze bundel verwoordt de ervaringen van burgers die zich het lot aantrekken van andere burgers die onhandelbaar werden geacht en houdt die ervaringen tegen het wetenschappelijke licht. Met vallen en opstaan lukte het de meeste gezagsdragers uit deze bundel ‘hun pupillen’ weer perspectief te bieden. Met betrokkenheid en overtuigingskracht wisten zij overwicht te krijgen in hun relatie met degenen over wie zij zich ontfermden. In sommige situaties wisten zij op deze manier zelfs rust en een verhoogd veiligheidsgevoel te brengen in de wijken waar zij actief zijn. Onbevoegd, maar gezaghebbend en onverstoord breken zij door de muren van onmacht die opgetrokken waren. Veel leesplezier! Halim El Madkouri Programmamanager Rechtsstaat, Religie & Samenleving, FORUM
12
Woord vooraf en dankwoord>
Dankwoord Om te beginnen zijn we veel dank verschuldigd aan alle respondenten: de betrokken beleidsmakers, de jongeren en natuurlijk de gezagsdragers. Hun verhalen hebben onze zoektocht naar onbevoegd gezag tot een leerzame en plezierige expeditie gemaakt. De dagelijkse realiteit waarin deze respondenten zich begeven, kent soms de nodige gevoeligheden. Wij danken hen dan ook voor het vertrouwen dat zij de onderzoekers hebben gegeven door openhartig hun verhaal te doen. Ten tweede zijn we de wetenschappers die ieder vanuit hun eigen expertise hun licht lieten schijnen op de casussen zeer erkentelijk. De verscheidenheid aan invalshoeken, kritische noten, theoretische én praktische beschouwingen geven de zoektocht naar gezag de diepgang en nuances die het verdient. Wij danken tot slot de collega’s zonder wie we dit onderzoek niet hadden kunnen doen. Wij danken Femke Kaulingfreks voor het houden van de interviews met de jongeren en het meedenken met de eerste analyses. Wij hebben dankbaar gebruik gemaakt van haar ervaring met het interviewen van moeilijk bereikbare doelgroepen. Meike Quataert deed de interviews met beleidsmakers in het kader van haar afstudeerscriptie voor de sociologie-master Vraagstukken van Beleid en Organisatie aan de Universiteit Utrecht. Meike was met haar frisse blik en onbevangen houding een meerwaarde voor ons team. Als derde partner in crime danken wij Maartje Eigeman, die altijd nieuwsgierig zoekt naar de koppeling tussen beleid, wetenschap en praktijk en als collega altijd bereid is een handje te helpen. Dank ook aan onze collega’s van de NTR, die in de brainstormsessie met de beste titel voor het project (de tv-serie en deze bundel) kwamen. Tot slot dank aan iedereen die van begin af aan heeft geloofd dat dit thema een FORUM-project waardig was. FORUM is een opmerkelijke plek. Het is een van de weinige kennisinstituten waar hoogwaardig verkennend onderzoek naar sociale kwesties mogelijk is en waar men zijn academische vorming echt te gelde kan maken voor de samenleving zelf. Moge dit onderzoek daarvan het bewijs vormen. December 2012, Utrecht
I> Theoretische inleiding Bevoegde autoriteiten zonder gezag
15
Gezagsdragers zonder bevoegdheid
25
Opzet van het onderzoek en van de bundel
34
‘Het geweld tegen gezagsdragers moet naar beneden, het is zaak te zorgen dat we de hufters die dit doen pakken.’1 Minister van Veiligheid en Justitie, Ivo Opstelten
Bevoegde autoriteiten zonder gezag We hebben elke greep op de jeugd verloren en moeten nu met de gevolgen leven: de anti-autoritaire revolte in de jaren zestig heeft een halve eeuw later een driekoppig monster gebaard: de verhuftering, de algemene respectloosheid en de gezagscrisis. Het enige wat ons nog rest, is het indammen van de overlast met geavanceerde technieken, waardoor we het onheil telkens een stapje voor zijn: cameratoezicht, detectiepoortjes en spontane, maar gerichte identiteitscontroles, aangevuld met keiharde repressie als men alsnog over de schreef gaat. Law & order is tenslotte een beproefd recept en wie niet horen wil, moet maar voelen. Met deze woorden zou een boek over gezag kunnen beginnen. En het zou nog snel geschreven zijn ook. Wij hebben voor een ander – lastiger – begin gekozen met een veel ambitieuzere agenda: op het spoor komen waar gezag nog wel degelijk werkzaam is in een tijd waarin instituties de strijd om het gezag aan het verliezen zijn. Waarom moeilijk als het ook makkelijk kan? Omdat een omvattend, uiterst belangwekkend maatschappelijk thema als de zogenoemde gezagscrisis zich niet leent voor lichtzinnige uitspraken en al zeker niet voor snelle ondoordachte beleidsacties. De bestuurlijke neiging tot het nemen van overhaaste maatregelen hoeft natuurlijk niet helemaal te verbazen. Er zijn wel degelijk veel zorgen. Problemen in het onderwijs, de openbare veiligheid en het jeugdwerk zijn wel degelijk te herleiden tot wat men aanduidt als de crisis van het gezag. Het gebrek aan gezag is een van de meest prangende maatschappelijke kwesties van onze tijd. Volgens sociale wetenschappers is dit zelfs het grootste probleem van Nederland, blijkt uit een artikel van Zonderop uit de Groene Amsterdammer (2011). Zo laakt Vliegenthart in het artikel wat hij noemt het ‘verval van autoriteit’:
1 Volkskrant 2 januari 2012: Oud en Nieuw is nog niet echt een feestje.
16
Theoretische inleiding >
‘Het vertrouwen in instituties en de personen die deze instituties vertegenwoordigen is de afgelopen jaren afgenomen. Dat hebben ze [volgens de auteur] weliswaar grotendeels aan zichzelf te wijten, maar dat maakt het probleem niet minder nijpend.’ Brinkgreve noemt de opvoeding van kinderen als voorbeeld: ‘Het ouderlijke gezag van weleer is ingeruild voor de onderhandelingshuishouding. Dit heeft het probleem van de elastische grenzen tot gevolg, die ouders, ook nu nog, radeloos en richtingloos kunnen maken.’ Het plaatje dat de wetenschappers in het themanummer van de Groene Amsterdammer schetsen, is nagenoeg unaniem: het vertrouwen in instituties en personen die deze instituties vertegenwoordigen, is de afgelopen jaren afgenomen en het ouderlijk gezag van weleer is ingeruild voor de onderhandelingshuishouding. Maar als over alles te onderhandelen valt, hetzij thuis, hetzij buitenshuis, geven we dan onze positie die ons als opvoeder of bestuurder toekomt niet veel te gemakkelijk uit handen? ‘De behoefte aan gezag en richting is een van de meest onderschatte problemen van deze tijd’, aldus Brinkgreve. Zo bezien vormt het gemis aan richting en houvast in het publieke domein een niet te onderschatten bedreiging voor sociale stabiliteit. Trommel concretiseert: ‘Banen verschaffen ons geen levensloopzekerheid meer, relaties evenmin. Uitkeringen worden versoberd en pensioenen verdampen. Jongeren verlangen houvast, maar weten niet waar die te zoeken. Er bestaat, kortom, een nieuw probleem van fundamentele bestaansonzekerheid.’ De Vroom laakt eveneens de sluipende overgang van een voorspelbare naar een onberekenbare toekomst. ‘Sociale risico’s worden steeds moeilijker om in te schatten.’ Verankering vinden in relaties wordt een van de grootste uitdagingen in een tijd waarin de voornaamste instituties door toonaangevende sociologen worden gekenmerkt als ‘vloeibaar’ (Bauman, 2007). Brinkgreve geeft alvast een hint hoe we gegeven deze turbulentie toch sociale stabiliteit zouden kunnen waarborgen: ‘Mensen [hebben] juist enorme behoefte aan iemand met overzicht en overwicht […] het moet mensen iets bieden wat houvast geeft. En hoop: dat hun inspanningen zin hebben en tot een beter leven of een betere samenleving kunnen leiden.’ Daarbij kan een hedendaagse herwaardering van gezag helpen. Want als er in de nabije omgeving niemand meer is om naar op te kijken, iemand die mij af en toe beslissingen uit handen neemt omdat ik het vertrouwen heb daarmee beter af te zijn, dan ben ik volledig aangewezen op mijzelf. Dan ben ik alleen nog verantwoordelijk voor mijn eigen leven en dan heeft niemand nog wat te zeggen over mij. In een dergelijke vorm van individualisme kan eigengereidheid ten koste gaan van sociale stabiliteit, omdat het uitgaat van ver-
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
Enorme behoefte aan overzicht en overwicht
17
keerd begrepen zelfredzaamheid die het grotere geheel volledig wegcijfert. Volgens Pieter Winsemius, auteur van het recente WRR-rapport ‘Vertrouwen in Burgers’ (2012), is het betrekken van burgers bij de overheid geen luxe, maar pure noodzaak. Het rapport belicht onder andere de schurende logica tussen de systeemwereld van beleidsmakers en de leefwereld van burgers: ‘De WRR maakt zich zorgen over de grote groepen burgers die het vertrouwen in de overheid en hun eigen vermogen daar invloed op uit te kunnen oefenen dreigen te verliezen. Slechts kleine groepen burgers voelen zich aangesproken door de wijze waarop beleidsmakers hen pogen te betrekken. En beleidsmakers lijken op hun beurt weer weinig open te staan voor de nieuwe manieren waarop burgers hun betrokkenheid uiten.’ (WRR, 2012: 44) Het rapport wijst op de noodzaak van verbinders en sleutelfiguren om sociale stabiliteit en dynamiek te waarborgen. Stabiliteit en dynamiek zijn dus ook volgens de WRR gebaat bij meer inspirerend gezag. Een gebrek daaraan zou wel eens grote gevolgen kunnen hebben voor zowel jongeren als volwassenen. Op beide groepen wordt hierna ingegaan.
In heel wat steden en wijken van het land hebben volwassenen een ongemakkelijk gevoel bij de publieke ruimte. Dit gevoel wordt gevoed en versterkt door sociaaldemografische ontwikkelingen: de daling van het ‘eigen’ geboortegetal (CBS), de door velen ervaren dreiging van nieuwe immigratie en het (door inwoners/burgers van Nederlandse afkomst) vaak aangehaalde ‘gebrek aan integratie’, zoals dat in het FORUM-onderzoek ‘Een vreemde in Eigen Land’ (De Gruijter, Smits van Waesberghe & Boutellier, 2010) naar boven kwam. Daarbij komt dat bepaalde buurten een opeenstapeling van achterstand kennen (de zogenoemde krachtwijken) en dat migranten of kinderen van migranten in bijna al deze negatieve statistieken (schooluitval, familiegeweld, criminaliteit, detentie) zijn oververtegenwoordigd. Tel daarbij op de harde cijfers uit de jaarverslagen van het Openbaar Ministerie dat betrokkenen bij overlast en criminaliteit steeds jonger worden en men heeft voldoende (quasi)rationele redenen om zich niet zonder enige waakzaamheid op straat te begeven. Echter, in veel gevallen speelt nauwelijks de problematiek van grote criminaliteit en hier en daar is ook nauwelijks sprake van overlast als zodanig, maar gaat het om hanggedrag. Maar ook die gewoonte voedt onbehagen. Tussen flaneren en schofferen (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2008) zit soms een dunne lijn. Welke kant het ook opgaat, zelfs als er geen kwade bedoelingen zijn, ondervinden vele bewo-
18
Theoretische inleiding >
ners en bezoekers geregeld een zeker ongemak in de publieke ruimte, al dan niet gebaseerd op ‘terechte’ indrukken (zie bijv. Van Ginneken, 2012). Toen we met dit project begonnen, hadden we een aantal typische situaties op het netvlies: situaties waarin de veelheid aan verschillen tussen (groepen) mensen kan benauwen. Of men nu in de zomerse hitte dicht op elkaar gepakt staat in de metro of op een regenachtige herfstavond alleen over een verlaten plein moet: de situatie in combinatie met de statistieken maakt dat we ons niet altijd op ons gemak voelen, omdat het in feite onvermijdelijk is dat we voor een belangrijk deel de controle over de situatie uit handen moeten geven. De vraag: ‘Wie heeft het hier nog voor het zeggen?’ wordt dan erg tastbaar en het uitblijven van een antwoord kan als ronduit bedreigend worden ervaren. Mede door zulke situaties en confrontaties wordt multiculturaliteit op heel wat plekken nog slechts door een minderheid als positief kenmerk van de samenleving gezien (De Gruijter, Smits van Waesberghe & Boutellier, 2010). Anonimiteit en individualisering kunnen – zeker wanneer men in zijn eentje wordt geconfronteerd met groepjes jongeren – vervreemding en zelfs verlamming in de hand werken. Dan komt de roep om een sterke leider niet geheel uit de lucht vallen (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2012). Maar ook aan de kant van de jongeren in de multiculturele samenleving zijn er grote veranderingen. Zij vallen geregeld tussen twee of meer culturele invloedssferen (El Hadioui, 2011). Welk stelsel van regels is leidend: wat zegt mijn cultuur, wat zegt de straatcultuur en niet te vergeten, wat zeg ik zelf? Want als er een wet is die voor alle jongeren bindend lijkt te zijn, dan is het wel die van het eigen individu als de maat der dingen (De Winter, 2007; Sieckelinck, 2010). Tegelijk wordt men uitgedaagd om een veelheid aan loyaliteiten te honoreren, waardoor de traditionele vaderlijke wetten, waar het gezag van oudsher zijn oorsprong vond, moeten concurreren met heel andere invloeden (Pels, Ketner & Naber, 2012). Met name wanneer men opgroeit in een overheersend patriarchale thuiscultuur, terwijl de omringende samenleving in sneltempo feminiseert, kan dit grote gevolgen hebben voor de keuzes die men maakt (De Jong, 2012). Daar komt bij dat door ingrijpende veranderingen in de samenstelling van wijken en de lokale opeenhoping van sociaaleconomische ellende bewoners – jong en oud – worstelen met de vraag hoeveel en in welke mate respect voor het staatsgezag is geoorloofd. De enige contacten die men met de overheid heeft, ervaart men bijna zonder uitzondering als negatief en stigmatiserend. Hieruit resulteren de meest
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
19
zichtbare uitwassen van de gezagscrisis: jongeren die het overheidsgezag met een vaak ondenkbare brutaliteit uitdagen. Vele representanten van de overheid, zoals ambulancebroeders, politieagenten, conducteurs en reclasseringswerkers, kunnen erover meepraten (Peeters, Ferket & Docters van Leeuwen, 2012). Andere jongeren vragen dan weer zelf om grenzen, getuige de verzuchting: ‘Was ik maar wat strenger opgevoed, dan had ik nu wat van mijn leven kunnen maken’ (Spangenberg & Lampert, 2009). Blijkbaar zijn de ouders hier onwillig of niet in staat geweest om grenzen te stellen in de opvoeding, waardoor de nodige structuur om überhaupt te kunnen leren, ontbreekt. Zelfs de politie is niet altijd de partij die deze grenzen voldoende helder kan aangeven. In 2012 doken bijna elke maand YouTube-filmpjes op met agenten die onhandig opereren in hun gezagsrol ten aanzien van (meestal jonge) burgers (zie de opzienbarende arrestatie van een fietser bij het Centraal Station in Amsterdam,1 de harde behandeling van een dakloze in Rotterdam,2 de heftige ruzie en het handgemeen met een bekende dj in Eindhoven3). En natuurlijk was er het veelbesproken politieoptreden van het bevoegde gezag op het Project X-‘feest’ in het Groningse plaatsje Haren waarnaar op het moment van schrijven nog steeds een onderzoek loopt door een commissie onder voorzitterschap van Job Cohen. Tegelijk gelooft de politie in community policing en geeft zij in niet mis te verstane bewoordingen aan dat zij diezelfde burgers nodig heeft om haar werk te kunnen doen: ‘De gemeente en politie werken graag nog beter samen met de bewoners. Daarom is er Burgernet. Door uw ogen en oren te gebruiken, kunt u direct helpen uw leefomgeving veiliger te maken’ (campagne www.Burgernet.nl). Een interessante trend die gevolgen kan hebben voor de verhouding burger-overheid. Burgernet is expliciet gericht op alle burgers van Nederland, ongeacht sociaaleconomische positie, afkomst of verleden. Meer specifiek zullen met name de jongeren van nu sowieso een belangrijke rol vervullen in de sociaal stabiele samenleving van morgen. Hoe die rol er precies uit zou kunnen komen te zien, is echter onduidelijk. Evenals het antwoord op de vraag hoeveel en welk gezag daartoe aangewezen is. Zowel in het gezin als in de grote instituties lijkt gezag steeds minder van zelfsprekend in een land dat steeds individualistischer, democratischer en
1 YouTube. Zie www.youtube.com/watch?v=avw-68UaYwg. 2 YouTube. Zie www.youtube.com/watch?v=ciYU_potZI0. 3 YouTube. Zie www.youtube.com/watch?v=l4dBHfeu828.
20
Theoretische inleiding >
(cultureel) diverser wordt, met kinderen/burgers die steeds mondiger zijn en ouders/instituties die niet altijd zijn ingericht om hier slim mee om te gaan. We kunnen stellen dat zowel volwassenen als jongeren de gevolgen van het ontstane gezagsvacuüm ondervinden. Maar alvorens deze gedachtegang verder uit te werken, loont het de moeite om stil te staan bij het concept gezag zelf. Gezag openbaart zich in deze inleiding als een bestuurlijke en een pedagogische categorie. Gezag is enerzijds altijd nauw verbonden geweest met grote ideeën als democratische legitimiteit, macht en vrijheid. Anderzijds verwijst gezag naar de meest praktische verhouding tussen leerkracht en leerling, kapitein en matroos, vader en zoon of moeder en dochter. De meest gehanteerde definitie in de bestuurskunde is wellicht deze eenvoudige omschrijving van de socioloog Max Weber (2012/1919) die haar op zijn beurt bij de filosoof Plato vandaan haalde: ‘Gezag is een vorm van gehoorzaamheid die onderdanen vrijwillig opbrengen.’ Weber maakt onderscheid tussen drie types van gezagsuitoefening: traditioneel (de kerk, het algemeen belang), legaal-rationeel (de wetten, de rechtsstaat) en charismatisch (de persoon, de ervaring en uitstraling). In de pedagogiek is de meest invloedrijke definitie te herleiden tot het werk van Martinus Langeveld (1979): ‘In de omgang tussen opvoeder en opvoedeling ontspringt het eigenlijke opvoeden van zodra de opvoeder een richtlijn kiest en aanwijst, wanneer hij met andere woorden een “gezagsdaad” stelt.’ ‘Aldus’, zo schrijft hij, ‘is gezag de onvermijdelijke, noodzakelijke conditio sine qua non om van opvoeding te kunnen spreken. Het product hiervan is “echte gehoorzaamheid, de naleving in vertrouwen van een zelf erkend gezag, ook al wordt niet iedere gezagshandeling of haar beweegredenen begrepen. Al het andere is onderwerping” (Langeveld, 1979: 48). Van gezag is dus sprake wanneer de opvoeder of leerkracht een richtlijn kiest en deze communiceert. Belangrijk is daarbij dat ‘aan alle pedagogisch gezag de identificatie van de opvoedeling met de opvoeder ten grondslag ligt’. Daarvoor is een vertrouwensrelatie dan ook onontbeerlijk. Indien die vertrouwensband er niet is, dan is er alleen sprake van onderwerping en van (over)macht. Maar gezag kan niet enkel worden afgezet tegen (dreiging met) geweld. Gezag is ook niet gelijk te stellen met dialoog of overreding, zo stelt filosofe Hannah Arendt in De crisis van de opvoeding (1994/1958): ‘Gezag voor zover het gedefinieerd hoeft te worden, dient enerzijds met dwang en anderzijds met overreding door argumenten gecontrasteerd te worden.’ Zij betoogt hier twee opmerkelijke zaken als het om gezag gaat. Ten eerste: gezag kan enkel
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
Gezag: noch dwang, noch overreding
21
begrepen worden als een positie die noch door dwang noch door overreding wordt gekenmerkt. […] En ten tweede, maar misschien wel belangrijker: dit geldt in zoverre gezag gedefinieerd hoeft te worden. Hiermee geeft zij aan dat het niet past om gezag koste wat kost te willen definiëren. Want als het er is, dan herkennen we het. En als het afwezig is, dan zal dat ons niet zomaar ontgaan. Zo bezien is gezag niet tot een machtsverhouding te herleiden. Autoriteiten die iets afdwingen dankzij machtsuitoefening, vestigen ongewild de aandacht op hun onvermogen om met gezag te handelen. Gezag kan ook niet eenvoudig op overreding vertrouwen om publieke steun voor een bepaald doel te verwerven. Overreding door debat veronderstelt een gelijkwaardige verhouding tussen concurrerende, maar gelijke partijen. Het gebruik van dwang en overreding is volgens Arendt symptomatisch voor gedrag zonder gezag. Ze schrijft dat een ‘vader zijn gezag kan verliezen door zijn kind te slaan of door ermee in discussie te gaan, oftewel door zich als tiran te gedragen of het kind als gelijke te behandelen’. Als gezag dus dwang of overreding toepast, moet het impliciet toegeven dat het geen vertrouwen meer heeft bij degenen die het wil beïnvloeden. Deze definitie mag enkelen nogal vaag overkomen. Het is ook niet toevallig dat we juist deze definitie kiezen om ons in het onderzoek op weg te helpen. Een te strenge definitie zou ertoe kunnen leiden dat we fenomenen over het hoofd zien die wel degelijk aan gezag raken en ons dus ook wijzer kunnen maken over hoe gezag er vandaag uitziet. Bovendien mag niet worden vergeten dat Hannah Arendt zelf gefascineerd was door wat zij toen al (we schrijven 1950) ‘de crisis van het gezag’ noemde. Haar wijsgerig-historische zoektocht bracht haar toen tot de vaststelling dat wanneer traditie en religie onder druk komen, het gezag altijd hetzelfde lot wacht. Onderzoeken wat dit precies voor onze tijd betekent, zou hier helaas te ver voeren, maar duidelijk is dat de zoektocht naar gezag niet nieuw is en dat elke tijdgeest wellicht zijn eigen antwoorden kent. De crisis van het gezag kan sinds kort op heel wat hernieuwde belangstelling rekenen. Er is in talrijke publicaties met name steeds meer aandacht gekomen voor het gezag van professionals in het algemeen en van zogenoemde frontlinieofficials in het bijzonder. Ofwel: de bevoegde ambtenaren die geregeld een ‘nee’ aan de burger moeten verkopen. Centraal staat hier het gezag dat van overheidswege door professionals wordt beoefend: hetzij in de klas, hetzij achter een loket, hetzij op patrouille. Maar de reden voor deze hernieuwde aandacht ligt niet in
22
Theoretische inleiding >
het feit dat men binnen die professies een goede, voorbeeldige gezagsrol weet te spelen. Het tegendeel is waar: de aandacht komt voort uit het feit dat handhavers hun gezag helemaal dreigen kwijt te spelen. Wie op zoek is naar gezag zal dit paradoxaal genoeg niet terugvinden bij de autoriteiten of bij de bevoegde gezagsdragers, want uit die hoek komen juist alle verhalen over ondermijning van gezag. Jansen, Van den Brink & Kneyber (2012) schreven hierover zeer recent in de bundel Gezagsdragers: ‘Hedendaagse gezagsdragers zien zich gesteld voor een tegenstrijdige ontwikkeling: terwijl hun gezag steeds minder vanzelf spreekt, lijkt gezagvol optreden meer dan ooit van hen verwacht te worden.’ Nederland heeft de voorbije decennia te weinig aandacht gehad voor het belang van gezagsrelaties en vooral frontliniewerkers zijn daarvan de dupe, omdat zij het, als het erop aankomt, voor het zeggen moeten hebben over de burger. Als handreiking worden er een aantal pijnpunten en good practices van goede gezagsrelaties besproken die moeten dienen als inspiratie voor de professional. Want gezag ‘moet en kan worden teruggewonnen’, zo stelt men. En daarbij gaat het dus nadrukkelijk om gezag van professionals. Want zij zijn, zo benadrukt men, de verdedigers bij uitstek van de publieke zaak. In hun handen, zo lijkt het, ligt ons aller lot als het gaat om het terugvinden van richting en houvast in de maatschappij. Eenzelfde teneur treffen we aan in recente publicaties, onderzoeken en initiatieven van Both & De Bruijn (2012), van O’Leary in het Verenigd Koninkrijk (2013) en CentrumvoorLeiderschap.nl. De publieke professional wordt – terecht – langs alle kanten te hulp gesneld. Er is bij hem behoefte aan kennis van inspirerende praktijken om zich vaardiger te kunnen begeven op het slagveld van de hedendaagse gezagsconfrontatie. De publieke zaak heeft immers dringend rechters, reclasseringswerkers, leerplichtambtenaren en gezinsvoogden nodig die een verhaal hebben, in dat verhaal geloven en daarvoor staan (Jansen e.a., 2012). Maar het gezag van de professionals die centraal staan in het boek van Jansen, Van den Brink & Kneyber (2012) is nergens vanzelfsprekend, terwijl hun bevoegdheden formeel wel macht geven om in te grijpen, om te zeggen wat mag en wat niet mag, zoals Marc Chavannes (2012) in een reactie schrijft. Het zijn als het ware ‘autoriteiten zonder gezag’. Misschien is voor deze groepen professionals vastklampen aan afkalvend gezag op den duur geen optie meer? Een andere kritische bemerking komt van Arthur Docters van Leeuwen (Gabrielli, 2012): door de in de publieke opinie toegenomen nadruk op gezag gaan we in beleid misschien sneller over tot machtsuitoefening. Hij doelt op het steeds meer uitsluiten van mensen of groepen mensen.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
23
‘We hebben straatverbod, zwembadverbod, winkelcentrumverbod, stadionverbod, stadsverbod: iedere keer sluiten wij dus mensen uit. Dat is een soort ultieme machtsuitoefening. Maar hoe kunnen we over die mensen dan gezag uitoefenen? Hoe kun je gezag uitoefenen over mensen van wie je zegt: jij mag niet meedoen?’ Dit roept de vraag op: wie heeft gezag over de uitgeslotenen? De bemerkingen van Chavannes en Docters van Leeuwen helpen ons te zien dat de focus op bevoegde professionals en het terugvallen op staatsgezag in een aantal gevallen wellicht ontoereikend is. Is de hoop van velen dat hiermee de gezagscrisis zou kunnen worden bezworen dan ijdel? Dat hoeft niet de enige gevolgtrekking te zijn. De terugkeer van gezag in de publieke belangstelling is zeker een eerste stap. Maar een volgende stap vraagt om meer behoedzaamheid. In de ogen van sommigen is het teruggrijpen op de term gezag alleen al een conservatieve reflex, zo niet reactionair. Toch is een studie van hoe gezag werkzaam is in de (semi)openbare ruimte wel degelijk nodig om iets belangwekkends te laten zien van wat volop gaande is in onze samenleving. De situatie is vergelijkbaar met het motief achter het ironisch getitelde Handboek Moraliseren: toen wilden de auteurs weten hoe de strijd tegen het alom geproclameerde verval van normen en waarden in de praktijk uitpakt. Met dit boek wilden zij het publieke en professionele debat over hedendaagse manieren van moraliseren stimuleren, door ‘het belichten van en reflecteren op het grijze maar dichtbevolkte gebied tussen vrijheid en dwang. Tot nu toe slaat de slinger van autonomie en keuzevrijheid naar dwang en harde aanpak, en wordt het interessante gebied daartussen vrijwel geheel overgeslagen’, zo schreef Evelien Tonkens toen in de inleiding. Evenzeer houdt op dit moment de gepolariseerde gezagsparadox Nederland in zijn greep: we willen steeds meer vrijheid én steeds harder optreden. De ruimte die tussen beide uitersten zit, lijkt onder onze ogen te verdampen. Daarom is het aangewezen om nieuwe perspectieven te ontwikkelen op gezag in de openbare ruimte. Meer in het bijzonder is gezag op straat een razend actueel (deel)thema, waar weinig reeds bekende antwoorden of exacte wetenschap tegen opgewassen zijn. Een voorbeeld van een dag waarop dit concreet zichtbaar wordt, is op 1 januari; al jarenlang niet alleen de eerste dag van het nieuwe jaar, maar ook de dag dat bekend wordt hoeveel rotzooi er de avond daarvoor overal te lande is getrapt. Wat dit betreft betekende de eerste dag van 2012 een kleine breuk met de voorgaande jaren.
24
Theoretische inleiding >
Er klonken immers – ietwat verwarrend – twee uiteenlopende geluiden: Enerzijds was er de zorg van minister Ivo Opstelten (Veiligheid en Justitie) dat het aantal telefoontjes bij hulpdiensten was gestegen in vergelijking met vorig jaar. Er waren nog meer mensen opgepakt (1350) en ondanks alle inspanningen waren er ook meer meldingen van geweld tegen agenten en hulpverleners. Opstelten sprak van onacceptabele en ernstige feiten. ‘Het geweld tegen gezagsdragers moet naar beneden, het is zaak te zorgen dat we de hufters die dit doen pakken.’4 Anderzijds was er de opluchting van de Haagse burgemeester Jozias van Aartsen en politie Haaglanden die na ‘de rustigste jaarwisseling in jaren’ verklaarden ‘trots’ te zijn op hun vrijwilligers in de buurt. ‘Want waar zij waren, bleken deze jaarwisseling veel minder incidenten te zijn geweest.’ In de praktijk ging dat wel langs etnische lijnen. De Marokkanen spraken de Marokkaanse jeugd aan en de Turken de Turkse jongeren. Agenten stuurden aan en kwamen enkel tussen wanneer ze werden opgeroepen. Het nettoresultaat van dit experiment was opvallend en werd hoopgevend genoemd.5 Twee verschillende geluiden over dezelfde nacht met centraal hetzelfde thema: gezag in de multiculturele samenleving. Elk jaar opnieuw rond oud en nieuw moet de vraag worden beantwoord: wie heeft het gezag op straat en hoe wordt ermee omgesprongen door de verschillende partijen? Door de minister, de burgemeester, de politie, de burgers en de gemeenschappen die de wijk bevolken. Het antwoord van het ene jaar kan het volgende jaar reeds achterhaald zijn. Het voorbeeld (dat verderop in casus Inbedden wordt uitgewerkt) laat zien dat onder druk van maatschappelijke processen een aantal vanzelfsprekendheden over gezag zomaar kunnen sneuvelen. Zoals de overtuiging dat de wijkagent altijd en overal het gezag op straat heeft. Of het idee dat professionals altijd effectiever zijn in hun gezagsrol dan vrijwillige burgers. Wat betekent zo’n inzicht dan bijvoorbeeld voor de ordehandhaving op oud en nieuw, maar ook in de andere 364 nachten en dagen van het jaar?
4 Opstelten. Oud en Nieuw is nog niet echt een feestje, de Volkskrant van 2 januari 2012. Zie ook www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3101270/2012/01/01/Opstelten-Oud-en-Nieuw-is-nog-niet-echteen-feestje.dhtml. 5 NOS 2 januari 2012, zie ook http://nos.nl/video/326933-den-haag-rustigste-oud-en-nieuw-in-jaren.html.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
25
‘The riots were criminal, the rioters were criminals and their behaviour was motivated by criminality (…) This is not about poverty, it’s about culture. A culture that glorifies violence, shows disrespect to authority.’ Premier van Engeland, David Cameron1
Gezagsdragers zonder bevoegdheid Toen Mark Duggan in 2011 in Londen fataal werd getroffen door een politie kogel, leidde dit tot een opeenvolging van ongeregeldheden in de Britse hoofdstad en tot zelden geziene gewelddadige taferelen waarvan de beelden de hele wereld deden verbazen. In het bijhouden van de reacties op deze gebeurtenissen werd de kiem gelegd voor een belangrijk inzicht dat tot deze bundel heeft geleid. Met dank aan premier Cameron, die reageerde met het hiervoor geciteerde statement dat weinig aan de verbeelding overliet. We waren kortom getuige geweest van geweld van het schuim van de straat, dat een kans had gezien om de autoriteiten het vuur aan de schenen te leggen. De rellen hadden niks met de plaatselijke gemeenschappen te maken en werden vooral door indringers van buiten aangegrepen om zich ernstig te misdragen. Het was kortom criminaliteit door criminelen met criminele motieven. Helder. Maar datzelfde jaar nog verscheen een doorwrochte academische studie waarin dezelfde gebeurtenissen werden geanalyseerd door twee sociale wetenschappers. Uit dit onderzoek van Reicher en Stott (2011) kwam een ander beeld naar voren: ‘They [the events] arise out of long-standing tensions between the police and young, predominantly black, members of the local community that were exacerbated by the consequences of the economic recession. Against this background, the shooting of Mark Duggan quickly came to epitomize
1 Uitspraak naar aanleiding van de rellen in Londen in de zomer van 2011.
26
Theoretische inleiding >
the sense of police illegitimacy that the community already harboured. This sense only grew when the police failed to communicate with the Duggan family and community leaders.’ Het roept de vraag op of beide uitspraken wel degelijk over dezelfde gebeurtenissen gaan. Maar wat belangrijker is in dit verband: beide leggen een heel ander accent in termen van welk gezag deze bewuste zomeravonden heeft gefaald. Cameron verwijst naar het gebrek aan respect voor autoriteit, de onderzoekers naar het gebrek aan communicatie door de autoriteit met de community leaders, ofwel de gezagsfiguren binnen de gemeenschap. In hun woorden: ‘The riots started due to a sustained failure of engagement, a failure to communicate or establish dialogue.’ Vooral het gebruik van dat woord ‘dialoog’ was voor Cameron enkele uren na de feiten natuurlijk geen optie. En ook dat hij teruggrijpt op de term autoriteit (of gezag) is nauwelijks verrassend als hoogste vertegenwoordiger van de Britse conservatieven. Maar om te voorkomen dat dit gezag ook reactionair wordt, menen wij wel dat de vraag moet worden gesteld: gezag bij wie en over wie? Terwijl het boek van Jansen e.a. (2012) de juiste diagnose stelt over professioneel gezag en nadrukkelijk bedoeld is om de staatsgezagsdrager een hart onder de riem te steken, kan men zich niet van de indruk ontdoen dat de oplossing voor het probleem van gezag op straat niet enkel onder de bekende antwoorden te vinden is en dus misschien ook niet enkel kan worden verwacht van de professionals die in het boek worden belicht. Gezag in de hedendaagse publieke ruimte herdefiniëren vraagt niet om een reactieve, maar om een innovatieve reflex. Wanneer we erin slagen om dit buitenprofessionele gezagsaspect voldoende te belichten, is de verwachting dat de professional er op zijn beurt – via een kleine omweg – wel degelijk zijn voordeel mee zal kunnen doen. Er is behoefte aan vernieuwende inzichten met het oog op een beter beleidsontwerp waarmee men in de alledaagse praktijk tegen overlast en in het schaarsere geval van brute verstoring van de openbare orde zijn voordeel kan doen. Wat de hernieuwde belangstelling voor gezag betreft, is naar onze mening de focus op hedendaagse professionele gezagsdragers dus begrijpelijk, maar ook beperkend, zeker in het licht van het burgerparticipatiebeleid dat de laatste jaren – hetzij uit overtuiging, hetzij onder druk van bezuinigingen – onmiskenbaar terrein wint. Sinds enkele jaren wil de overheid dat mensen zichzelf organiseren, zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun buurt. De mensen willen die zelf ook
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
Eenzijdige focus op professionele gezagsdragers is beperkend
27
nemen, meestal. Do-it-yourself-burgerschap is hot en handig. Er is een enorm reservoir aan jonge en minder jonge wijkbewoners die zich enorm inzetten om iets te maken van hun directe woonomgeving.
Hoe hiermee bestuurlijk om te gaan, lijkt een van de grootste uitdagingen die ons wachten in een tijd die sterk wordt gekenmerkt door toenemend lokaal initiatief: van burgers die zelf hun stroom opwekken en huiswerkbegeleidingscollectieven tot gemotiveerde buurtsurveillance. Wat zou dit kunnen betekenen voor zeggenschap? Wie krijgt het in al deze nieuwe constellaties eigenlijk voor het zeggen? De tijd lijkt voorbij dat groepen zich zo vlak mogelijk organiseerden, omdat leiderschap verdacht was. Iedereen met een beetje ervaring in het lokale verenigingsleven weet hoe belangrijk het is dat de juiste invloedrijke figuren ook hun rol kunnen spelen in het leiden van de organisatie. De beweging naar meer initiatief bij de burger om samenlevingsproblemen op te lossen biedt met andere woorden kansen en bedreigingen. Wat betekent dit voor het lokale beleid van ‘de’ autoriteiten? Er lijkt zich recent een vrij unieke combinatie van factoren te hebben gevormd en de opvattingen over hoe we sociale stabiliteit in deze contexten kunnen verstevigen en waarborgen, zijn in volle ontwikkeling. Nieuwe unieke combinaties vragen om nieuwe inzichten en praktijken (zie ook Reijndorp & Reinders, 2010). Dat we daar vooralsnog niet in slagen, betogen Justus Uitermark en Krijn van Beek (2010). Zij stellen dat de ontdekking van participatie als sociaal instrument vooral professionals in staat stelt om te regisseren, wat uiteindelijk leidt tot het tegendeel van waar participatie toe zou moeten leiden, namelijk tot uitholling van de civil society:
‘Het beleid om mensen aan het werk te krijgen via reïntegratie helpt weinig mensen aan werk maar heeft wel een explosieve groei geproduceerd van het aantal reïntegratieprofessionals. Het beleid om mensen meer inspraak en medezeggenschap te geven heeft vooral tot gevolg gehad dat professionals participatie smeden in een door de overheid gewenste vorm. Het beleid om burgers te betrekken bij de zorg heeft niet geleid tot meer betrokkenheid en vrijwilligerswerk maar wel tot een proliferatie aan professionele interventies en overlegorganen.’ Verantwoordelijkheden delegeren en daarbij sturing uit handen geven lijkt
28
Theoretische inleiding >
moeilijk in de praktijk te brengen. En daar komt bij dat actieve burgers niet altijd of, beter gezegd, zelden ook brave burgers zijn die de doelstellingen van de overheid ook bovenaan hun eigen lijstje hebben staan (Verhoeven & Ham, 2010). Wat als de al dan niet democratisch besloten opvattingen en activiteiten indruisen tegen het kabinetsbeleid of tegen de wijze waarop nu allerlei voorzieningen zijn geregeld en ingebed in het sociale beleid? Of anders gezegd: waar komt in een participatiesamenleving het gezag terecht en hoe bevoegd zijn de mensen die dit gezag in handen krijgen? De actieve burger, het rolmodel, de conciërge van de school om de hoek, de ondernemer die alle jongens van het plein kent. Allen starten ze met een flinke voorsprong om hun gezag ook echt ingang te kunnen doen vinden, maar geen van allen is strikt genomen officieel van staatswege bevoegd om deze gezagsrol in te vullen. Wij verwachten nieuwe praktijken en inzichten over gezagsrelaties aan te treffen in de hoek van wat velen het informele gezag noemen, maar waarvan wij denken dat we het zelfs onbevoegd gezag mogen noemen.2 Bij personen die vaak in de schaduw van het bevoegde gezag grote invloed uitoefenen op het doen en laten van kleine en grote groepen jongere burgers: de zogenoemde community leaders. Als dat het geval is, zou dit meteen een ander plaatje kunnen opleveren: dan is stellen dat er een gezagscrisis is zonder meer misleidend en zeker als dit dan zou betekenen dat we terug moeten naar toen gezagsrelaties nog wel duidelijk waren ofwel naar het bevoegde gezag dat bij professionals thuishoort. Zou het niet juister zijn om te zeggen dat wij vaak vinden dat de verkeerde mensen met gezag worden bekleed? Als dit zo is, dan mag gezag wel verschoven zijn, maar dan is het nog niet verdwenen. De personen die in deze bundel centraal staan, weigeren in elk geval te geloven dat de gezagscrisis compleet is of getuigen van het feit dat zij elke dag gezag en ontzag ervaren. Want als we zeggen ‘de gezagscrisis is compleet’, dan bedoelen we misschien wel eerder: gezag dat ooit nog vanzelfsprekend was, is dat niet meer. Gezag van autoriteiten dat ooit op bepaalde plekken duidelijk zichtbaar
2 Merk op dat verscheidene bijdragen in deze bundel spreken over informeel gezag. Wij zien dit niet als een onoverkomelijk probleem, maar als een verschil in accent. In de Analyse wordt uitgelegd waarom naar ons oordeel de term ‘onbevoegd’ veelal te verkiezen is boven ‘informeel’.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
29
was, is zoekgeraakt. De vraag is dan: waar is het gezag naartoe? Is het verdwenen of verschoven? De hypothese luidt dan dat het niet is verdwenen, maar dat het is verschoven en buiten de bekende instituties moet worden gezocht. Het meeste onderzoekswerk tot nog toe gaat over bevoegde gezagsdragers die te vaak onbekwaam zijn (zie vorige paragraaf). Deze bundel gaat over onbevoegde gezagsdragers die vaak wel bekwaam zijn. Aldus beogen we met deze bundel het reeds bestaande materiaal over autoriteiten zonder gezag aan te vullen en de focus te richten op burgers met gezag, maar zonder formele bevoegdheid. Wat is precies het onderscheid tussen bevoegd en onbevoegd gezag? Bevoegdheid heeft meestal betrekking op opleidingseisen, die dan vaak worden gezien als indicatie van bekwaamheid voor het uitoefenen van bepaalde taken. Bevoegd is ook hij of zij die toestemming heeft gekregen om een handeling te verrichten. Indien men zich hier niet naar voegt, dan staan daar meestal sancties op. Meestal volstaat het om aan een autoriteit een diploma of vergunning voor te leggen om zijn bevoegdheid aan te tonen. Doordat ik een rijbewijs kan laten zien, toon ik mijn bevoegdheid om auto te mogen rijden. Maar er zijn ook heel wat waardevolle activiteiten waar geen diploma voor nodig is. De meest in het oog springende is het onbevoegde gezag van het ouderschap. Hierover is de laatste jaren een interessante discussie gaande: moet je ouders niet hun bekwaamheid laten bewijzen, alvorens ze aan kinderen beginnen? Voorstanders gaan dan wel eens voorbij aan het feit dat ouders per definitie onbevoegd zijn. Tegenstanders zien soms te weinig dat in veel families de nodige opvoedingskwaliteiten zeer gebrekkig zijn ontwikkeld. En dat er met meer autoriteit zou kunnen worden opgetreden om het ergste te voorkomen of te sanctioneren. Het belangrijkste idee dat beide groepen onderschrijven, is dat onbevoegdheid niet altijd onbekwaamheid impliceert. Deze gedachte in combinatie met het vermoeden dat het onbevoegd zijn ook wel eens bepaalde voordelen met zich zou kunnen meebrengen, heeft ons op het spoor gezet van de onbevoegde gezagsdragers. Hoewel de autoriteiten hun gezag kwijt dreigen te raken, kan gezag misschien wel vaker worden aangetroffen bij burgers zonder formele autoriteit. Een belangrijke reden dat zij aan gezag hebben gewonnen, zou dan zomaar kunnen liggen in het feit dat zij juist niet vanuit een autoriteit actief zijn. Dat lijkt de wereld op zijn kop en dat is het in zekere zin ook. Toch is het niet helemaal onlogisch om deze denkoefening te maken. De proof of the pudding is natuurlijk om naar buiten te gaan en te kijken wat we daar aantreffen. Hoe zou die onbevoegde gezagsdrager eruit zien?
30
Theoretische inleiding >
Literatuur over de onbevoegde gezagsdrager als zodanig is schaars. Ons centrale onderzoeksobject is nog niet ‘ontdekt’ door de wetenschap. Dat is wel vaker het geval wanneer men kiest voor verkennend onderzoek. Om toch niet helemaal zonder theoretisch kader van start te gaan, konden we ons oriënteren op werk uit twee kennisbronnen: over de bijzondere professional en over de actieve burger/bewoner. Wanneer men deze kennis samenvoegt, komt men het dichtst in de buurt van hoe onbevoegd gezag eruit zou kunnen zien. De onbevoegde gezagsdrager is in een aantal opzichten gelijk aan wat Van den Brink, Van Hulst, De Graaf & Van der Pennen (2012) de bijzondere professional noemen. Zij onderscheiden vijf kenmerken om deze bijzondere professional te typeren: 1 Sociaal ondernemer: de professional snuffelt voortdurend naar kansen, legt contact met allerlei verschillende actoren binnen zijn werkterrein én daarbuiten. Hij wordt niet gedreven door ‘het systeem’, maar door betrokkenheid met de dagelijkse leefwereld en het doel om sociale ‘winst’ te maken. 2 Strijder: de professional is tegendraads, bevlogen. Zijn pad gaat niet over rozen. Om zijn projecten te kunnen uitvoeren, moet strijd worden geleverd: in de eigen organisatie en met de politiek. Zijn ideeën worden zelden bij voorbaat omarmd in beleidsmiddens. 3 Ontdekkingsreiziger: de professional onttrekt zich aan de gebruikelijke routes en routines om gegevens te verzamelen. Hij gaat zelf op ontdekkingsreis en baseert een (scherpe) probleemanalyse én oplossingen op grondige ‘lokale’ kennis vanuit het perspectief van de bewoners. 4 Grensverlegger: de professional denkt niet in grenzen, maar in mogelijkheden. Hij accepteert de standaardsystematiek niet als gegeven, maar zoekt de randen op van wat mogelijk is. 5 Familiariteit: de professional treedt op in achterstandsgebieden die vaak worden gekenmerkt door een anonieme publieke ruimte, die wordt gezien als een bron van onveiligheidsgevoelens. De ontmoetingen, hoe vluchtig soms ook, vergroten (het idee van) herkenbaarheid, vertrouwdheid en wederzijdse benaderbaarheid. De parallellen tussen de bijzondere professional en de onbevoegde gezagsdrager
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
31
De onbevoegde gezagsdrager bestaat niet.
zijn opvallend. Maar er is ook een duidelijk verschil. Dit bestaat erin dat de onbevoegde gezagsdrager niet noodzakelijk een professional hoeft te zijn die in dienst is van een (staats)autoriteit. In die zin sluit hij eerder dicht aan bij de kenmerken van de actieve bewoner of participerende burger. Enkele onderzoekers richten hun aandacht niet op gemankeerd burgerschap, maar op vitaal burgerschap (vooral in steden). Vitaal burgerschap wordt gezien als belangrijk, maar ook als relatief schaars. Het is ‘een vorm van burgerschap die verder gaat dan toeschouwen, die zelf juist het aanzien waard is en tot nadenken en “lerend” nadoen kan inspireren’ (Hendriks & Tops, 2005; Reynaert, Steyvers, Delwit & Pilet, 2006). De vitale burger is te herkennen aan de volgende eigenschappen: • een actieve initiatiefnemer; • een betrokken partner; • een uitnodiger; • (financieel) zelfredzaam. De mondige, vitale burger van 2011 kan heel wat meer dan de burger uit de beginjaren van het welzijnswerk, maar de grenzen zijn er ook: ‘aan vitale burgers wordt aan alle kanten getrokken en ze hebben het al heel druk. Bovendien is duidelijk dat actief burgerschap in veel gevallen alleen vorm kan krijgen in samenwerking met professionele ondersteuning’ (De Boer & Van der Lans, 2011). Bovendien wijzen deze kenmerken meteen in de richting van hoe een faciliterende context eruit zou kunnen zien die vitaal burgerschap zo veel mogelijk kan voeden. Bij een verzameling van vitale burgers of wat Verwey Jonker een vitale wijk noemt, hoort een ‘lokale overheid die eigen inzet stimuleert en inwoners motiveert om mee te doen. De gemeente kan de regierol nemen om optimaal gebruik te maken van de sociaal-maatschappelijke en overige netwerken die aanwezig zijn’, zo stelden onderzoekers (Kroes, Dekker & Stavenuiter, 2012). Voor de typering van de onbevoegde gezagsdrager onthouden we dat hij zowel kenmerken van de bijzondere professional als van de actieve bewoner in zich draagt. Hij gedraagt zich als het ware als een hybride sociale actor: de ene keer benadrukt hij zijn band met de professional, een andere keer opereert hij ten dienste van de ‘eigen’ groep. De risico’s die dit onduidelijke profiel met zich meebrengt, zijn groot, maar lijken ons niet onoverkomelijk. Veel hangt af van hoe en
32
Theoretische inleiding >
vanuit welke positie er naar onbevoegd gezag wordt gekeken. Want welk profiel er ook van toepassing is, uiteindelijk gaat het erom dat we een nieuwe gezagswerkelijkheid voorzichtig in kaart willen brengen. Toen we ons (uitgebreide) netwerk informeerden over ons onderzoek, verzochten we hen om uit te kijken naar figuren die voldoen aan de volgende zichtbare en onzichtbare persoonskenmerken. We zijn op zoek naar personen die een bepaald gezag hebben over (bij voorkeur) jongeren. Deze persoon: • is niet in een bevoegde gezagspositie, in de zin dat hij of zij niet van rechtswege sancties kan opleggen of nauwelijks gebruik maakt van deze mogelijkheid; • heeft echter wel een andersoortige gezagspositie: hij of zij heeft in elk geval veel ‘voor het zeggen’; • is mogelijk een belangrijke partner voor beleidsmakers en professionals, omdat hij of zij op de rand van het professionele domein opereert. Enkele persoonlijkheidskenmerken die we vermoedden te zullen aantreffen: • stoer en kwetsbaar tegelijk; • empathisch als het kan, streng als het moet; • koppig en doortastend; • 24/7 bezig met de wijk/doelgroep; • eigenzinnig en creatief; • innemend en inspirerend; • ambitieus en resultaatgericht; • vervelend en geniaal. Het kon gaan om mannen of vrouwen, getinte of blanke burgers, mooie mensen of minder mooie mensen, rolmodellen of controversiële figuren. De onbevoegde gezagsdrager is zelden een bezoldigde frontliniewerker. Maar het gaat ook niet altijd om een volledige vrijwilliger. Als er iets duidelijk wordt uit onze veldverkenning is het wel dat er alleen al in Nederland een enorme diversiteit aan onbevoegde gezagsdragers is. Bevoegde gezagsdragers zijn relatief eenvoudig onder te brengen in categorieën, zoals: onderwijzend, handhavend, controlerend, surveillerend, beschermend, beveiligend. Deze taken zijn bijna altijd geïnstitutionaliseerd. Dit niet enkel om praktische redenen, ook om het beoogde gezag te
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
33
funderen in een functie die het representerende individu overstijgt. Maar nu onderzoek laat zien dat waar het instituut vroeger bepalend was voor de invloed, het nu echt de combinatie van persoon en instituut (in die volgorde van belang wellicht) is die bepalend is, lijkt het de moeite waard om te gaan kijken wat de gevolgen van deze verschuiving zijn voor het fenomeen van de onbevoegde gezagsdrager. Dat is nog nauwelijks onderzocht. Daarvoor zijn ook wel een aantal redenen aan te dragen: ten eerste zijn ze moeilijker te identificeren dan bevoegde gezagsdragers. Ten tweede is er vaak een reden waarom ze onbevoegd zijn. Dit zijn vaak personen die zich maar lastig voegen naar de wensen van beleid, van een organisatie of van de samenleving die men er graag een beetje buiten laat. Maar niet altijd, want we zien ook dat men bijzonder creatief is in het bewaken van de reputatie van de organisatie én het gesmeerd laten lopen van de contacten met de vaak lastige doelgroep. Met een cliché, maar zeker niet overdreven: de onbevoegde gezagsdrager bestaat niet. Meestal gaat het om actieve burgers van zeer uiteenlopende aard. Als het om een professional gaat, dan is het meestal een bijzondere professional. En zelfs dan is onbevoegdheid geregeld van toepassing. Want ook in een officiële aanstelling die te maken heeft met handhaving van regels, beroepen sommigen zich nauwelijks op deze bevoegdheid van overheidswege om ongewenst gedrag tegen te gaan. Bevoegdheid heeft, zoals we al zagen, een diploma of brevet nodig. De enkelen in dit onderzoek die over een brevet beschikken, zullen het in elk geval niet snel in hun hoofd halen om zich hierop te beroepen als zij hun gezag laten gelden naar de jongeren toe.
34
Theoretische inleiding >
Opzet van het onderzoek en van de bundel ‘Twee waarheden in Culemborg’, zo heette de documentaire die de NTR en de VARA maakten nadat er twee jaar eerder grote gevechten waren uitgebroken tussen Molukse en Marokkaanse bewoners. De titel ‘twee waarheden’ sloeg natuurlijk op de verschillende percepties van dezelfde feiten die er onder de beide bevolkingsgroepen leven. Maar men zou kunnen stellen dat er vooral uit de inleidende televisie-uitzending twee waarheden duidelijk werden met betrekking tot de rol van de verschillende actoren om tot een duurzame oplossing van het conflict te kunnen komen. Het leek helemaal niet gemeen bedoeld, maar er werden voor de camera wel enkele stevige uitspraken gedaan, zoals: ‘Wij merken heus wel dat er pogingen ondernomen worden, alleen het lijkt wel alsof het allemaal geen nut heeft’ en: ‘Ik hoor net de burgemeester zeggen dat hij het gezag uitoefent. Ik merk daar niks van op straat. En ik loop daar elke dag.’ Cameratoezicht en verscherpte politiecontroles hadden blijkbaar nog niet het gewenste effect opgeleverd, in de zin dat jongeren zich in hun gedrag hierdoor nauwelijks lieten beïnvloeden. Zou het kunnen dat het gezag hier juist door werd ondergraven? Gevraagd naar de belangrijkste sleutel tot de oplossing van het conflict kwamen de jongeren zelf met het antwoord, dat een aantal gezagsfiguren uit de eigen gemeenschap heel veel invloed hebben en ervoor kunnen zorgen dat er niet meer rottigheid komt: ‘Je hebt wel iemand nodig met gezag, binnen de gemeenschap. Je hebt jongens nodig met gezag. Zowel aan de Marokkaanse kant als aan de Molukse kant.’ Waarop zich deze opmerkelijke dialoog ontvouwde: Jeroen Pauw: Misschien ben jij wel een jongen met gezag? – Dat is net wat ik te horen krijg van meneer de burgemeester. Jeroen Pauw: Dus de vraag is: wat ga je doen met dat gezag? – Ik ben bereid om in gesprek te gaan (…). Hoeft geen gemeente bij, hoeft geen camera bij, hoeft ook geen politie bij. Bijna terloops werd in deze uitzending de frontlinieprofessional ingeruild voor een onbevoegde gezagsdrager. Of op deze wijze het conflict ook daadwerkelijk kan worden bezworen? Dat is natuurlijk een heel andere vraag. We moeten niet de onuitgesproken veronderstelling hebben dat vormen van onbevoegd gezag altijd effectiever zullen zijn. We kunnen na afloop van het onderzoek misschien
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
‘Ik hoor net de burgemeester zeggen dat hij het gezag uitoefent. Ik merk daar niks van op straat. En ik loop daar elke dag’.
35
wel stellen: ja, er bestaat zoiets als onbevoegd gezag waar explicieter beleid op zou kunnen worden gemaakt. En gegeven die realiteit doen we er wellicht goed aan om verder te onderzoeken hoe dit zo goed mogelijk kan matchen met bevoegd gezag van bijvoorbeeld gemeente en politie. Dit voorbeeld zou er ook op kunnen wijzen dat men er in welbepaalde conflictsituaties goed aan doet om invloedrijke personen uit de ‘eigen’ gemeenschap aan te duiden. Daarmee is nog niet gezegd dat etnische achtergrond bepalend is in die relatie. Wat er ook van zij, dat er zo over gesproken wordt door de burgers onderling, stelt het bevoegde gezag van gemeente en politie voor een nieuwe realiteit. Het inspireerde de onderzoekers om te gaan kijken of dit patroon ook elders in het land is aan te treffen. Wie zorgt er volgens bewoners voor dat de buurt leefbaar is? Dat een voetbalwedstrijd ordentelijk verloopt? En dat het openluchtzwembad een veilige plek is op de heetste zomerdagen? Kortom, wie heeft het overzicht op de plaatsen waar de multiculturele samenleving zich het meest direct aan ons opdringt? Hetzij in de vorm van een spanning, een conflict of simpelweg een gelijktijdige aanwezigheid van individuen en groepen die enigszins vreemd zijn voor elkaar. Wat is hun geheim? Op welke manieren dwingen zij gezag af en wat kunnen we daarvan leren? Rondom elke situatie worden een lokale informele gezagsfiguur, een beleidsmaker en enkele jongeren geïnterviewd. Het onderzoek is als volgt opgezet: • Er zijn in totaal 34 interviews gehouden, met 37 personen, verdeeld over 9 gemeenten. - 15 interviews met beleidsmakers (waarvan 4 telefonisch) - 11 interviews met informele gezagsdragers (degenen die het gezag uitoefenen) - 11 interviews met jongeren (degenen die het gezag ondergaan) • Er is met 25 mannen en 12 vrouwen gesproken. - 9 mannelijke beleidsmakers, 6 vrouwelijke beleidsmakers
36
Theoretische inleiding >
-- 9 mannelijke gezagsdragers, 2 vrouwelijke gezagsdragers -- 7 jongens, 4 meisjes • We hebben niet gevraagd of de respondenten volgens de definitie van het CBS vallen onder de noemer autochtoon of allochtoon. Echter, de aard van de projecten en de doelgroepen waar deze zich op richten, maken dat er vooral onder gezagsdragers en jongeren diversiteit is wat betreft etnische achtergrond. • De interviews met beleidsmakers en gezagsdragers duurden gemiddeld een uur tot anderhalf uur. De interviews met jongeren namen maximaal een uur in beslag. • Het betrof half gestructureerde interviews op basis van topiclijsten. • De face-to-face interviews met beleidsmakers en gezagsdragers zijn op één interview na opgenomen en getranscribeerd. Van het interview dat niet is getranscribeerd zijn de opnames verloren gegaan. Dit interview is gelijk na afloop uitgewerkt. De telefonische interviews zijn direct na het gesprek uitgewerkt. De interviews met de jongeren zijn niet opgenomen, om een formele sfeer te voorkomen. Deze interviews zijn aangevuld met observaties. • De helft van de interviews heeft plaatsgevonden in of rond de Randstad; hier zijn veel projecten rondom het thema gezag te vinden. Er is wel gestreefd naar geografische spreiding. De interviews zijn gehouden in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, Den Haag, Amersfoort, Helmond, Eindhoven, Zutphen en Gaanderen (gemeente Doetinchem). • Er is gestreefd niet alleen interviews in gemeenten te houden waar sprake is van typisch grootstedelijke problematiek, maar ook in wat kleinere gemeenten. Amsterdam is de grootste gemeente, Gaanderen heeft het kleinste aantal inwoners.
Amsterdam 790.110
Amersfoort 148.250
Rotterdam 616.260
Helmond 88.801
Den Haag
502.055
Zutphen
Utrecht
316.275
Gaanderen 6.045
Eindhoven 217.225
47.144
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
37
In ons onderzoek waren de volgende vragen leidend: 1 Bestaat onbevoegd gezag? Hoe ziet het eruit? 2 Is het een vloek of een zegen voor de sociale stabiliteit? 3 Hoe kunnen wij ons er pedagogisch en bestuurlijk zo goed mogelijk toe verhouden? Het zal weinig verbazing wekken dat het antwoord op deze vragen afhangt van de positie van waaruit we dit fenomeen bekijken. De betrokken gezagsdrager, de jongeren met wie hij werkt en de lokale beleidsmakers zullen hierover wellicht hun eigen opvatting hebben. Dat is wel vaker het geval. In het Engels: Where you stand depends on where you sit. Vandaar dit onderzoek. Het accent ligt op kwalitatieve onderzoeksmethoden (participatieve observaties, diepte-interviews) die onbevoegd gezag zo veel mogelijk in het echt, naturalistisch, kunnen vangen. Antwoorden worden gezocht in casestudies die met nadruk niet zomaar mogen worden begrepen als good practices. We zijn benieuwd geweest naar hoe dit fenomeen zich voltrekt zonder daarmee een (verborgen) aanbeveling te willen doen. Niet elke geportretteerde vorm van onbevoegd gezag is het waard om te worden nagestreefd of zelfs verdedigd. Toch zijn alle casussen relevant gebleken om op te nemen omdat ze een aantal pedagogische en bestuurlijke uitdagingen van deze tijd scherp aan de orde stellen. Deels worden de casussen in de breedte ‘typologiserend’ en deels in de diepte ‘specificerend’ onderzocht. Drie onderzoekers zijn in verschillende contexten1 op zoek gegaan naar de meest invloedrijke gezagsdragende figuren. Daarnaast is op basis van de inzichten van het veldonderzoek aan gezaghebbende sociaalwetenschappers gevraagd om te reflecteren op de verschillende situaties waarin hedendaags gezag in het geding is. Dit resulteert in een kroniek van situaties en persoonlijkheden met in de hoofdrol de voor de buitenwereld vaak onopgemerkte, maar voor de buurt vaak onmisbaar geachte figuren.
1 Wij startten deze zoektocht waar gezag het meest leek te ontbreken: op straat en in de semipublieke ruimte. Nu en dan kwamen situaties van op school of uit het gezin ter sprake en het is niet uitgesloten dat een vervolg op deze bundel een van deze andere pedagogische domeinen tot onderwerp neemt. Maar het terrein van onderzoek in deze bundel is min of meer afgebakend tot de minder pedagogisch gedetermineerde sferen van de semipublieke ruimte waar het straat- en vrijetijdsleven zich afspeelt.
38
Theoretische inleiding >
Deze bundel is als volgt opgebouwd: na deze inleiding presenteren wij tien casussen waarin we zo veel mogelijk vanuit een bepaalde situatie c.q. het aanbod en de reacties daarop, een initiatief belichten dat ons wat meer kan vertellen over onbevoegd gezag. De casussen vormen het ruwe materiaal van de bundel. Welke personen oefenen in de schaduw van het formele gezag grote invloed uit op het doen en laten van grote groepen jongeren en burgers? Hoe doen zij dat? De casussen hebben als titel een werkwoord meegekregen, omdat het bovenal om activiteiten gaat waarin de zaken veel meer bewegen dan een statisch medium zoals deze bundel kan overbrengen. Telkens is uit de activiteit het element gepikt dat naar ons idee het meest vertelt over wat hier aan de hand is op het gebied van onbevoegd gezag. Elke casus kent dezelfde structuur. Achtereenvolgens worden telkens besproken: het aanbod, de regels, het gezag, de relatie met bevoegd gezag of instituties en de grootste uitdagingen. De casussen zijn min of meer weergegeven in volgorde van toenemende complexiteit. Na elke casusbeschrijving volgt een reflectie van een wetenschapper op deze casus, vertrekkend van de uitdagingen die in de beschrijving zijn geschetst. De wetenschappers zijn afkomstig uit uiteenlopende sociale vakgebieden, zoals de pedagogiek (3), de sociologie (2), de culturele antropologie (2), de criminologie (1), de filosofie (1) en de planologie (1). Door de combinatie van veldonderzoek en reflectie vanuit de sociale wetenschap maakt deze studie waar wat ze wil betogen: namelijk dat gezag in de 21ste eeuw vooral een contextuele en relationele aangelegenheid is, waardoor zowel practici als theoretici met gedeeld gezag uitspraken kunnen doen in een en hetzelfde boek. Met de opbrengsten van de casussen wordt vervolgens gekeken naar welke inzichten naar voren komen en wat dit betekent voor een voorlopige eindbalans. Daarna volgen een analyse en een conclusie. Voor wie zich nu al afvraagt wat we überhaupt kunnen afleiden uit deze casuïstiek en waar de harde feiten zijn, lenen wij het antwoord voorlopig van Gualthérie van Weezel (2012), die treffend beschrijft wat ons heeft aangezet om in deze sociale contexten voor een verkennend onderzoek te opteren: ‘Er is geen behoefte aan zielloos proza waarin statistische schijnverbanden worden verwoord. Er is behoefte aan verhalen. Goede verhalen, die recht doen aan de ongelofelijk ingewikkelde praktijk. Wetenschappelijkheid moet dan veel meer
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
blijken uit scherp en onafhankelijk waarnemen, als een goede etnograaf: Wat doet een jeugdwerker op een dag, wie spreekt hij en waarom? Handelt een opbouwwerker beredeneerd of instinctief, en wat vindt hij zelf zijn grootste successen en mislukkingen? Maar ook: welke kritiek hebben cliënten, of andere betrokkenen op de hulpverlener in kwestie? (…) Zo’n slimme observatie is veel meer waard dan de schijnzekerheid die er nu gezocht wordt bij dat “evidence based werken”. Zo kan iedereen kennis nemen van alle mogelijke manieren waarop collega’s hun werk doen. Zo kunnen zij zeggen: “Hé dat past bij mij, dat ga ik ook eens proberen”.’ Tot slot: dit boek is lang niet het enige product van dit project. Daarnaast is een gelijknamige televisiereeks gemaakt waarin via beeld een dimensie van onbevoegd gezag wordt getoond dat niet in woorden weer te geven valt. In deze televisiereeks zijn acht casussen in beeld gebracht. Kijk voor meer informatie over deze en overige producten op www.forum.nl/gezag.
39
40
Theoretische inleiding >
Bronnen • Arendt, H. (1958/1994). De crisis van de opvoeding. In Tussen verleden en toekomst. Vier oefeningen in politiek denken (pp. 101-124). Leuven/Apeldoorn: Garant.
• Bauman, Z. (2007). Vloeibare Tijden. Kampen: Klement. • Boer, N. de & Lans, J. van der (2011). Burgerkracht. De toekomst van het sociaal werk in Nederland. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
• Both, D. & Bruijn, A. (red.). (2012). Onderwijs vraagt leiderschap. Schiedam: Scriptum. • Brink, G. van den, Hulst, M. van, Graaf, L. de & Pennen, T. van der (2012). Best Persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
• Centraal Bureau voor de Statistiek. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&D M=SLNL&PA=37943NED&D1=11,23,47,88&D2=16,33,50,67,84,101,118,135,152,169,186, 203,220,237,254,271-288&HD=111222-1056&HDR=T&STB=G1.
• Chavannes, M. (2012). Elly Blanksma en het brede Nederlandse gezagsvacuüm. www.nrc.nl/ opklaringen/2012/06/23/elly-blanksma-en-het-brede-nederlandse-gezagsvacuum/ ?utm_source=twitterfeed&utm_medium=twitter&utm_campaign=columnisten.
• El Hadioui, I. (2011). Hoe de straat de school binnendringt. Amsterdam: Van Gennep. • Gabrielli, A. (2012). Boek Gezagsdragers uitgereikt aan Minister Spies. http://beroepseer.nl/ nl/groepsblog/publieke-en-semi-publieke-sector/item/648-boek-gezagsdragers-uitgereikt-aanminister-spies?tmpl=component&print=1.
• Ginneken, J. van (2012). Stranger Danger and the Epidemic of Fear. On the Psychology of Recent Western Reactions to Others. Den Haag: Eleven International Publishing.
• Gruijter, M. de, Smits van Waesberghe, E. & Boutellier, H. (2010). Een vreemde in eigen land. Amsterdam: Amsterdam University Press.
• Gualthérie van Weezel, T. (2012). Liever verhalen dan methoden. www.Socialevraagstukken.nl. Geraadpleegd op 7 februari 2012.
• Hendriks, F. & Tops, P. (2005). Everyday fixers as local heroes: A case study of vital interaction in urban governance. Local Government Studies, 31, 475-490.
• Jansen, T., Brink, G. van den & Kneyber, R. (2012). Gezagsdragers – de publieke zaak op zoek naar haar verdedigers. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
• Kroes, W., Dekker, F. & Stavenuiter, M. (2012). Over de schutting kijken. Intergemeentelijk leren over de wmo en armoedebestrijding. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
• Langeveld, M. (1979). Beknopte theoretische pedagogiek. Groningen: Wolters-Noordhoff. • O’Leary, D. (2012). Professional Authority. Personalization and Workforce Change. London: Demos Institute. www.idea.gov.uk/idk/aio/7637464.
• Peeters, R., Ferket, J. & Docters van Leeuwen, A. (2012). Geweld tegen gezagsdragers. Over publieke professionals als spil in de gezagsparadox. In T. Jansen, G. van den Brink &
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
R. Kneyber (red.) Gezagsdragers – de publieke zaak op zoek naar haar verdedigers. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
• Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2008). Tussen flaneren en schofferen. Amsterdam: SWP.
• Reicher, S. & Stott, C. (2011). Mad Mobs and Englishmen? Myths and Realities of the 2011 Riots. London: Constable & Robinson (e-book, p. 1249).
• Reijndorp, A. & Reinders, L. (red.). (2010). De alledaagse en de geplande stad. Over identiteit, plek en thuis. Amsterdam: SUN/Transcity.
• Reynaert, H., Steyvers, K., Delwit, P. & Pilet, J.-B. (2006). Towards DIY-Politics? Participatory and direct democracy at the local level in Europe. Brugge: VandenBroele.
• Sieckelinck, S. (2010). Het beste van de jeugd. Een wijsgerig-pedagogisch perspectief op jongeren en hun ideal(ism)en. Kampen: Klement.
• Sociaal en Cultureel Planbureau [SCP] (2012). Kwartaalbericht van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2012-2.
• Spangenberg, F. & Lampert, M. (2009). De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
• Tonkens, E., Uitermark, J. & Ham, M. (2006). Handboek moraliseren. Burgerschap en ongedeelde moraal. Amsterdam: Van Gennep.
• Uitermark, J. & Beek, K. van (2010). Gesmoorde participatie. Over de schaduwkanten van ‘meedoen’ als staatsproject (pp. 227-240). In I. Verhoeven & M. Ham (red.) Brave burgers gezocht. De grenzen van de activerende overheid. Amsterdam: Van Gennep.
• Verhoeven, I. & Ham, M. (red.). (2010). Brave burgers gezocht. De grenzen van deactiverende overheid. Amsterdam: Van Gennep.
• Volkskrant, de (2012). Oud en Nieuw is nog niet echt een feestje. De Volkskrant 2 januari 2012. www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3101270/2012/01/01/ Opstelten-Oud-en-Nieuw-is-nog-niet-echt-een-feestje.dhtml.
• Weber, M. (2012). Wetenschap als beroep & Politiek als beroep. Nijmegen: Van Tilt. • Winsemius, P. (2012). Vertrouwen in Burgers. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
• Winter, M. de (2007). Kinderen als medeburgers. Opvoeden tot democratisch burgerschap. Comeniusvoordracht 22 april 2007.
• Zonderop, Y. (2011). De tien grootste problemen van Nederland. De Groene Amsterdammer 21 april 2011.
41
Missioneren
I Casusbeschrijving: Henk in Kanaleneiland
43
Het aanbod
43
De regels
46
Het gezag
48
Relatie met bevoegd gezag
50
Uitdagingen
52
Waarom gezag uitoefenen en ondergaan beide zo moeilijk zijn geworden. Reflectie door Evelien Tonkens
53
Wat is gezag?
55
Gezagsstijlen combineren
56
Hoe kun je gezag goed ondergaan?
59
Gezagscrisis in Kanaleneiland
60
Bronnen
61
‘Ik ben wel eens helemaal in elkaar geslagen door zo’n groep jongens. Nou, als ik daarvan aangifte had gedaan, was ik daarna misschien dood geweest. Dat is gewoon zo, dat weet ik gewoon. Dus toen heb ik geprobeerd een goede relatie met die jongens te vormen. Ik ben op vakantie met ze geweest een aantal keer. En ja, daarna hadden we echt een sterke relatie die de veiligheid van die buurt enorm vergrootte.’ Henk Bouma, 40 jaar, Utrecht
Casusbeschrijving: Henk in Kanaleneiland Het aanbod Henk Bouma heeft zeventien jaar in Londen gewoond en woont nu drie jaar in Utrecht. Hij woont nu aan een pleintje in Kanaleneiland Noord, een carré van oudere laagbouw, rijtjeshuizen met voortuintjes, met een plantsoentje met struiken en een speeltuintje in het midden. Henk woont op een van de hoeken. Zijn huis is een van de weinige waar de gordijnen open zijn en je zo in de woonkamer kunt kijken. Wij spraken met Henk zelf, met Hayam (stagiaire), met enkele jongens die geregeld rondhangen in de straat en met beleidsadviseur Ada Roombeek1. Deze laatste schetst het volgende beeld van de wijk:
1 Deze naam is niet de echte naam van de betreffende beleidsmaker
Henk Bouma, 40 jaar, Utrecht Actief sinds: 2009 Bereik: variabel Leeftijden: 8-14
Missioneren
45
‘Kanaleneiland is een weinig gemêleerde wijk, het is voor 90 procent Marokkaans in veel gebieden. En er zitten mensen die het beter krijgen, die verdwijnen uit Kanaleneiland. En mensen die het niet rooien of minder makkelijk rooien die blijven achter. Dus dat betekent toch vaak probleemgezinnen, eenouder gezinnen, gebroken gezinnen, gezinnen met zelf persoonlijke beperkingen, niet geïntegreerde gezinnen en daar zoeken jongeren elkaar op. Maar daar staat tegenover – en dat is het aardige weer van Kanaleneiland – dat er een enorme hoeveelheid burgerinitiatief is. Er zijn zo ongelooflijk veel bewonersgroepen.’ Een van deze burgers die initiatief nemen is Henk. Hij werkt sinds zijn terugkeer in Nederland voor de stichting UMA, dat betekent Utrechtse Missionaire Arbeid, een kerkelijke stichting. Hij is dominee voor de kerk en werkt voltijds voor de kerk. Maar in plaats van zich uitsluitend te richten op de gemeenschap binnen de kerkmuren, richt hij zich voor 80 procent op de gemeenschap buiten de kerkmuren c.q. jonge moslims. Het aanbod is niet altijd even duidelijk, omdat Henk vooral kijkt wat er op zijn pad komt. De motivatie is wel helder: ‘Mijn kerk was zich ervan bewust dat er een grote kloof is tussen mensen die in de kerk zitten, en mensen die niet in de kerk zitten. Dus mijn kans, mijn opdracht is om die kloof op Kanaleneiland kleiner te maken.’ Zijn vrouw werkt ook voor de stichting. Niet zoveel uren als Henk, maar uren zijn voor hem eigenlijk irrelevant evenals de precieze hoedanigheid van waaruit hij de activiteiten organiseert. Kerkwerk zien Henk en zijn vrouw niet als werk van een aantal uren per week, maar als een roeping. ‘Onze opdracht is om de vrede voor de stad te zoeken, dus dat wat de Bijbel letterlijk zegt, zoek de vrede voor de stad en dat is wat die bewonersstichting natuurlijk ook wil. Dus daar ben ik een groot gedeelte van de week mee bezig. Kijk ik woon hier, ik werk gewoon vanuit mijn huis. Wat ik als eerste tegenkom als ik mijn deur hier uitga, daar ben ik mee bezig. En dat zijn vaak de kinderen en tieners, die kom je als eerste tegen, want die staan altijd buiten.’ Een van de tieners was Hayam (17), zij is nu stagiaire bij Stichting UMA. Zij is van Irakese afkomst, islamitisch opgevoed en draagt een hoofddoek. Ze woont sinds haar zevende in Kanaleneiland Zuid, met moeder, vier oudere broers (oudste broer is inmiddels getrouwd en woont in Irak) en een jonger zusje. Haar ouders zijn gescheiden – vader woont elders – maar ze heeft wel heel goed contact met hem. Hij behandelt haar als een vriendin, zegt ze. ‘Hij knuffelt me
46
Casusbeschrijving: Henk in Kanaleneiland
gewoon en zegt vaak, kom meid we gaan wat leuks doen samen. Hij geeft me veel complimentjes en is lief. Dan zegt hij bijvoorbeeld, je bent een lekker ding, zodat ik dat op straat niet hoef te horen.’ In haar vrije tijd praat ze veel met haar vriendje. Die is 18 jaar en woont in Irak, ze kent hem al vijf jaar. Haar ouders weten ervan en vinden het prima. Voor jonge kinderen die vaak op straat rondhangen, organiseert Henk activiteiten. Zo is er bijvoorbeeld een natuurclubje, gericht op jongeren die hun kennis van de natuur louter van Discovery Channel hebben. Henk zag een soort markt om wat meer te doen met natuur: ‘Mijn eigen kind is er ook in geïnteresseerd, dus ik dacht “dat helpt me dan ook om tijd met mijn eigen zoontje door te brengen”. Dus daar komt dat vandaan – zowel de vraag uit de buurt, als vanuit mijn eigen gezin. Ik hou er ook van om naar buiten te gaan, dus dan werkt het wel.’ Henk werkt met kinderen van 8 tot ongeveer 14 jaar. Heel precies weet hij het niet. Het zijn in elk geval jonge tieners. Er zijn vier mensen betrokken die ondersteuning bieden bij het actief organiseren van de activiteiten. Allemaal mensen uit de buurt of beter: uit de straat. Henk is meestal de voortrekker: ‘En dan zeg ik van hier gaan we naar toe, wie kan er rijden? Als we met de auto gaan. Half zeven zijn we hier, gaan we weg.’
De regels Het liefst stelt Henk geen lijst met regels op, maar met kleine kinderen is dat onvermijdelijk. Met tieners stelt hij geen regels op. Al is het soms wel even nodig om te herinneren aan wat hij ‘een aantal verwachtingen’ noemt: bijvoorbeeld geen drugs, geen alcohol of wat dan ook; geen jongens op de meisjeskamer en geen meisjes op de jongenskamer. Hij legt een paar ‘dingetjes’ bij de kinderen neer. Dat dit niet explicieter hoeft, heeft te maken met dat de verwachtingen gewoon vanaf het begin heel duidelijk zijn, stelt Henk. Wanneer er toch een (ongeschreven) regel wordt overtreden, dan praat hij erover. Als het moet, ook met de ouders. ‘Ik heb aan zijn moeder verteld dat hij zich niet aan de regels heeft gehouden. Ik heb niet gezegd wat. Toen heb ik drie maanden gewacht tot ik hem weer heb opgebeld of ontmoet. En daarna heb ik hem en zijn moeder en zijn zusje uitgenodigd om hier op bezoek te komen, om hier te komen eten. En nu hebben we een redelijk goede relatie.’ Voor een minderheid van jongens is het wel belangrijk dat er een sanctie kan worden getroffen. ‘Met sommige mensen is dat helemaal niet nodig. Gaat dat heel organisch. Met een jongen die hier ook vaak op bezoek komt, heb ik dat
Missioneren
Het werk van Henk Bouma is vaak zo informeel dat er eigenlijk geen geschreven regels zijn. Niet gerangschikt op volgorde van belangrijkheid wordt het volgende gedrag gestimuleerd: • Laat andere kinderen en volwassenen in hun waarde, behandel ze zoals je zelf ook behandeld wilt worden. • Ga respectvol om met het eigendom van anderen. • Praat opbouwend over elkaar, geef complimenten. • Samen maken we ruimte voor de ander: we eten halal en geven ruimte voor gebed voor het eten. • Iedereen doet mee met gezamenlijke activiteiten (kom je mee, dan doe je mee). Op straat: • We gooien zelf onze rommel weg. • We groeten elkaar. • De ruimte is van iedereen. Bij ruzie: • Probeer de kleinste te zijn. • Zeg niet: ‘ik was het niet’ als je het wel was. • Probeer ook zonder schuldig te zijn het conflict op te lossen.
47
48
Casusbeschrijving: Henk in Kanaleneiland
helemaal niet meer. Das gewoon eh … ik functioneer gewoon helemaal op een niveau van gelijkwaardigheid met hem. En heel af en toe zal ik een keer een stukje gezag naar hem uitspreken ofzo. Dat ik zeg van “he, je zit te veel achter je computer, ga eens met echte mensen praten” ofzo. Dat is oké dan.’ Henk is niet iemand die zonder meer regels toepast, hij is iemand die juist kracht lijkt te putten uit situaties waarin regels met voeten worden getreden. Het lijkt erop dat hij het overschrijden van regels juist aangrijpt om een hechte relatie aan te gaan, terwijl anderen het al lang hadden opgegeven. Zo vertelt hij: ‘Vaak is het gewoon het recht van de sterkste en die jongens zijn veel sterker. Ik heb het weleens gehad dat ik helemaal in elkaar werd geslagen door zo’n groep jongens. Nou, als ik daarvan aangifte had gedaan, was ik daarna misschien dood geweest. Dat is gewoon zo, dat weet ik gewoon. Dus toen heb ik geprobeerd een goede relatie met die jongens te vormen, ik ben op vakantie met ze geweest een aantal keer. En ja, daarna hadden we echt een sterke relatie die de veiligheid van die buurt enorm vergrootte.’
Het gezag Binnen de kerk is het gezag vrij helder geformuleerd. Een aantal gezagsdragers binnen de kerk heeft formeel gezag en informeel gezag. Maar bijna altijd gaat het over informeel gezag. Henk erkent wel dat mensen van hem een bepaald gezag verwachten, omdat hij de leiding heeft binnen de kerk, en hij hoopt maar dat hij dat ‘ook wel naar ze toebrengt’. Gedurende de activiteiten is er duidelijk een heel sterke gezagsrelatie, want dan moeten de kinderen gewoon naar Henk luisteren, anders kunnen ze niet meedoen. Gezag is voor Henk het product van gemeenschap en vertrouwen. Gemeenschap of het opbouwen van een relatie ziet hij als een christelijke opdracht: ‘In de bijbel staan heel wat blueprints over hoe je dat kan doen, gemeenschap vormen.’ Vertrouwen is nodig om echt iets van een ander gedaan te krijgen. ‘Als je een vertrouwensrelatie met iemand ontwikkelt, dat je dan in feite ook bepaalde stukjes van je leven aan iemand overlaat. Soms zijn dat heel grote stukken, soms zijn het heel kleine stukjes, meestal is het waarschijnlijk niet zo benoemd.’ Gemeenschap en vertrouwen vragen om een langetermijninvestering. ‘Met iemand die je toevallig tegenkomt op straat kun je je niet zomaar in een bepaald gevecht of in een bepaalde actie mengen, want dan heb je natuurlijk helemaal
Missioneren
49
niks te zeggen.’ De bottom line is volgens Henk dat ze je kennen en je ook kunnen vertrouwen. Daar zorg je voor door oprecht geïnteresseerd te zijn in mensen. ‘In de meeste verhoudingen is het gezag niet heel duidelijk aanwezig, maar dan speelt er iets heel anders. Dus: “Hé hoe gaat het, hoe gaat het op school, hoe gaat het met je ouders?” Of hoe kan ik helpen met huiswerk? Dan is er dus iets anders, er vindt positieve interactie plaats. En als je dan een keer met gezag boven iemand moet staan, dan is dat gebouwd op het feit dat je heel lang naast iemand hebt gestaan.’ Concreet betekent dat voor Henk dat hij relaties vormt door huiswerk te begeleiden of Bijbelstudie met ze te doen, of dat hij hun moeder of vader goed kent. ‘Met meerdere tieners heb ik een soort vriendsch – ja hoe kun je een vriendschap hebben met een tiener? – maar ja, een soort vriendschap wil ik het toch wel noemen.’ Dit antwoord verschilt vooral op dit laatste punt van wat beleidsadviseur Rombach opmerkt over het profiel van de goede informele gezagsdrager: ‘Hij moet kunnen aansluiten bij de belangstelling van jongeren. En hij moet kunnen aansluiten bij vragen van jongeren. Ja, het is twee kanten. Aan de ene kant moeten de jongeren genoeg vertrouwen hebben om vragen bij hem neer te leggen en aan de andere kant moet hij daar op in kunnen gaan. En tegelijkertijd moet hij wel ook afstand kunnen nemen. Geen vriendjes worden.’ Maar die vriendschap hoeft volgens Henk niet op gespannen voet te staan met gezag, integendeel. Als je iemand kent en je komt diegene dan vervolgens tegen in een winkelcentrum en die staat daar een beetje vervelend te doen. Dan kun je gewoon even zeggen: ‘Hé, wat sta je nou vervelend te doen?’ Uit zijn ervaring in Londen weet hij hoe investeren in relaties op lange termijn resultaten afwerpt: ‘Ik was daar vorig weekend, en dan kom je heel veel tieners tegen op de straat. En dan is die relatie gebaseerd op het feit dat zij weten dat je hen kende toen ze nog een luier om hadden. Dat kost tijd om dat op te bouwen. Maar daarom heb ik heel veel, probeer ik heel veel tijd te besteden met jonge kinderen, omdat ik weet dat die ooit ook tieners zullen zijn.’ Daarbij heeft het geen enkele zin om je anders voor te doen dan je bent. ‘Kijk, ik ben 40, die jongens zijn 15, 16, 17. Als ik iets zeg, dan komt dat op een andere
50
Casusbeschrijving: Henk in Kanaleneiland
manier binnen dan als iemand van hun leeftijd dat zegt. Ik ga niet doen alsof ik van voetbal hou, maar ik vraag wel even hoe de wedstrijd gisteren is afgelopen. Het klinkt heel vaag, maar ik maak het grootste verschil door er gewoon te zijn. Als je gewoon de hele tijd iemand tegenkomt, op een gegeven moment gaan ze je vertrouwen denk ik.’
Relatie met bevoegd gezag Gedurende het gesprek bij Henk thuis rijdt er minstens drie keer politie voorbij. De eerste keer zien we een politiebusje dat snel voorbij rijdt en parkeert naast het plantsoen. Drie jongens op een bankje rennen weg zodra ze de wagen zien. Eerder hadden zij over Henk gezegd: ‘Hij praat wel eens met ons. We vinden hem aardig want hij praat gewoon met ons. Hij is als een buurman voor ons. Hij zegt gedag en vraagt hoe het gaat. Hij helpt ons ook wel eens met dingen.’ Ik vraag wat ze bedoelen met helpen. ‘Gewoon, dat hij vraagt hoe het gaat. Hij vraagt heb je werk, heb je school enzo.’ Een andere reden waarom hij aardig is: ‘Hij belt nooit de politie.’ Nadat de jongens weg zijn, komt er nog een motoragent voorbij en even later nog een kleine politieauto. Henk steekt zijn scepsis ten opzichte van het bevoegde gezag niet onder stoelen of banken: ‘Ik probeer de politie een beetje te vermijden, omdat ze geen goed imago heeft bij de jongens. En het gaat mij niet om een relatie met die politie, maar met die jongens, omdat die jongens bij mijn huis zijn. Die politie is niet bij mijn huis, behalve als ze even op die motor langskomen. Maar ik zit er niet op te wachten dat de politie heel vaak langskomt.’ Henk zou best wel met de politie willen samenwerken, maar zijn ervaring uit Londen leert hem dat dit slecht kan uitpakken, want ook al doe je dat slechts één keer, dan heb je nog wel last van die samenwerking en geen profijt. Volgens Henk is de politie ontzettend oncommunicatief. Ze zullen hem niet zo snel benaderen. ‘Ik wil gewoon niet als de politie op straat iets staat te doen, er gewoon naast staan. Dat wil ik niet, want dat is hoe je relatie met de politie wordt gevormd. En dat kan ik mij gewoon niet veroorloven, want dat zou niet handig zijn. Want die jongens gaan echt de politie niet vertrouwen, dat gaat gewoon niet zo. Dat is ook niet het doel van de politie, dat ze vrienden van je worden. Dus als ik dan wel vrienden ben met de politie, dan kan ik geen vrienden zijn met die jongens.’ En die vriendschap, zo stelde hij eerder, is nodig wil er sprake zijn van enige gezagsrelatie met de jongeren.
Missioneren
51
De jonge Hayam is nog stelliger op dit punt. Uit haar verhaal komt naar voor dat de jongeren geen enkel respect hebben voor de politie en dat de politie absoluut niet in staat zou zijn om de jongeren effectief terecht te wijzen. ‘Ze rammen de politie gewoon neer. Ze moeten niks hebben van de politie (…) En veel polities vragen er zelf om hoor. Niet alleen de Hollanders, maar ook de allochtonen. Ze willen altijd laten zien dat ze de man zijn, maar die jongens doen dat ook. Dan gaat de een laten zien dat ’ie de man is en de ander doet dat ook. Dan komt ’t dus nooit goed. Ik denk dan over de politie: maak je niet hoger dan hij is, want dat ben je niet. De politie maakt ’t er echt zelf van. Je hebt agressieve jongens die schelden gelijk, en daar gaan ze dan meteen zo op in. Ik denk dan: wees even niet zo dom en ga er niet op in. Laat hem eerst afkoelen, pas daarna kun je hem zijn straf geven. Anders dringt ’t toch niet tot hem door. Je kunt beter rustig blijven, zo’n jongen meenemen, even laten zitten en daarna met hem praten.’ Ook de contacten met de gemeente verlopen zelden soepel, waardoor het beeld ontstaat dat Henk met zijn stichting het zelf maar moet uitzoeken. Is het niet om zijn houding ten opzichte van de jongeren, dan in elk geval om het missionaire karakter van zijn activiteiten. ‘Je hebt hier een jongerencultuurhuis, die willen niets met ons van doen hebben omdat wij christelijk zijn. Maar het grappige is, sommige van hun werknemers zitten bij ons in de kerk.’ De mensen die niet weten wat wij doen, daar werk ik ook redelijk goed mee samen. Maar de mensen die gewoon bang zijn voor christenen – dat zijn de niet-moslims, de seculiere Nederlanders – die, ja die vinden het gewoon heel moeilijk om met ons te praten.’ Maar dat is een verkeerd beeld, stelt Ada Roombeek. ‘Het maakt op zich niet uit of een stichting religieus geïnspireerd is, het gaat meer om de activiteit waarvoor je geldelijke ondersteuning aanvraagt. Als ik van een organisatie denk dat die missionair werk gaat doen, dan krijgt die organisatie geen subsidie. Wij geven bijvoorbeeld wel subsidie voor Youth for Christ, die allerlei jongerenactiviteiten doet. Die krijgt incidenteel subsidie. Maar die doen daar gewoon jongerenwerk voor en die gaan niet de jongeren bekeren tot christen. Daar is de gemeente ook heel gevoelig voor. Het mag nooit een missionair karakter hebben. Nee. Trouwens, voor koekjesbakken en barbecues kun je geld aanvragen bij het wijkbureau van het leefbaarheidsbudget, voor incidentele activiteiten. Dat gebeurt veel.’ Vanuit de gemeente klinkt een uitnodiging om voor niet-missionaire activiteiten subsidie aan te vragen.
52
Casusbeschrijving: Henk in Kanaleneiland
Henk ervaart dit anders: ‘Nou kijk, heel veel van het werk dat ik doe zou eigenlijk heel makkelijk werk kunnen zijn dat gesubsidieerd zou kunnen worden. Omdat het werk is dat in feite gewoon precies binnen de doelstellingen valt van al het andere werk dat wel gesubsidieerd wordt. En soms zou het handig zijn om dus voor die gedeeltes van mijn werk – kijk ik doe natuurlijk heel duidelijk christelijke dingen en daar wil je geen subsidie aan betalen want je wilt niet geloof subsidiëren vanuit de belasting, dat zou natuurlijk niet goed zijn. Maar voor die stukjes werk die wel heel duidelijk passen binnen het beleid van wat in zo’n wijk als dit gebeurt, daar zou ik graag subsidie voor willen aanvragen, maar dat is vaak onmogelijk, omdat ik dan allerlei barrières van misopvattingen moet overwinnen.’ Omwille van deze ervaring vindt hij het niet langer de moeite waard om hier veel werk van te maken.
Uitdagingen De eerste uitdaging die samenhangt met het onbevoegd gezag van Henk heeft te maken met zijn vriendschappelijke houding ten aanzien van jongeren en het feit dat hij daarbij gedreven wordt door het evangelie. Zijn activiteiten hebben een sterk missionair karakter. Die term is van toepassing niet zozeer omdat hij mensen tracht te bekeren, maar omdat hij zijn activiteiten met een duidelijke missie - het brengen van vrede - ontplooit. Dat hij vanuit naastenliefde werkt, heeft gevolgen voor het type gezag dat hij belichaamt en de relatie met beleidsmakers in de wijk. Een tweede uitdaging heeft te maken met zijn moeizame contacten met de politie. Zijn inmenging in het sociale leven in de wijk is nauwelijks in te denken zonder dat er hier en daar overleg gewenst is. Waar zouden persoon en overheid elkaar wel kunnen vinden op dit terrein? Evelien Tonkens stelt dat het gezag in deze casus met een vergrootglas te zoeken is. Om de gezagscrisis te kunnen begrijpen identificeert ze in haar reflectie oude en nieuwe gezagsstijlen. Ze vraagt zich af hoe deze gezagsstijlen het beste ingezet kunnen worden door verschillende actoren in een lastige wijk als Kanaleneiland. Binnenkort gaat Henk in elk geval op kerkkamp met jongeren, tieners uit de wijk. Dat hij dat voor elkaar krijgt, heeft alles te maken met het soort relaties dat hij aangaat met de jongeren. In de woorden van Hayam: ‘Hij zegt ook altijd: als er iets vervelends gebeurt, zeg het dan meteen tegen mij. Want dan ben ik niet je stagebegeleider maar je grote broer.’
Reflectie
Missioneren
53
Waarom gezag uitoefenen en ondergaan beide zo moeilijk zijn geworden Reflectie door Evelien Tonkens Nadat dominee Henk Bouma helemaal in elkaar was geslagen door een groep jongens, ging hij niet naar de politie, maar met ze op vakantie. Naar de politie gaan is levensgevaarlijk: ‘Dan was ik daarna misschien dood geweest.’ In plaats daarvan probeerde hij een goede relatie met ze op te bouwen. Het is een heel bewonderenswaardig voorbeeld van het christelijke adagium dat je je vijand, als hij je slaat niet moet terugslaan, maar hem de andere wang moet toekeren. De wang waarop je nog niet geslagen was. De wang die zegt dat het christendom vrede is. Agressie moet je niet met agressie beantwoorden, maar met vreedzaamheid. Geen agressie, maar de-escalatie. ‘Mijn de-escalerende acties zijn een groot succes’, betoogt Henk. Door dergelijke acties ontwikkelde hij met zijn agressors ‘een echt sterke relatie die de veiligheid van die buurt enorm vergrootte’. De bottom line is dat ze je kennen en je ook kunnen vertrouwen. Daar zorg je voor door oprecht geïnteresseerd te zijn in mensen. De jongens zijn positief over Henk, omdat hij belangstelling toont en de politie niet belt: ‘We vinden hem aardig want hij praat gewoon met ons. Hij is als een buurman voor ons. Hij zegt gedag en vraagt hoe het gaat. Hij helpt ons ook wel eens met dingen. (…) Hij vraagt heb je werk, heb je school enzo.’ Een andere reden waarom hij aardig is: ‘Hij belt nooit de politie.’ Expliciet naar zijn gezag gevraagd, geeft Henk aan dat hij wel gezag heeft over de jongere kinderen. Hij vertelt over het organiseren van uitjes vanuit de wijk voor de jeugd. Is er dan sprake van een gezagsrelatie, wil de interviewer weten? Henk: Gedurende de activiteit natuurlijk heel sterk, want dan moeten de kinderen gewoon naar je luisteren, anders kunnen ze niet mee. Interviewer: Hoe oud zijn die kinderen? Henk: 8 tot 14 ofzo (…) Interviewer: Moet ik het zo zien dat je die gezagsrelatie langzaam uitbreidt via familieleden? Henk: Ja dat denk ik wel dat het zo werkt ja. Ik doe dat natuurlijk niet, dat gebeurt gewoon. Verwierf Henk hiermee alsnog gezag? Hij had het niet, anders was hij niet in elkaar geslagen. Maar verwierf hij gezag door de jongens de andere wang toe te keren? Gezag bouw je op via vertrouwen en belangstelling, is zijn overtuiging.
54
Casus 1 >
Reflectie
door Evelien Tonkens
‘Als je iemand kent, en je komt hem dan vervolgens tegen in een winkelcentrum en daar staat hij een beetje vervelend te doen. Dan kun je gewoon even zeggen: “Hé, wat sta je nou vervelend te doen?” ’ Maar dat gezag is uiterst wankel. Want hij vertelt ook in het interview (niet in de beschrijving van ‘Missioneren’ opgenomen): ‘Vaak nodigen wij hier wel een groep jongens uit, maar dat werkt niet ontzettend goed, (…), omdat ze vrij onaangepast sociaal gedrag vertonen. Dus het is heel moeilijk om vanuit je huis iets te organiseren. (…) Dan doen we weleens koekjes bakken. Daarna is altijd wel je wc-bril kapot of is er poep op de muur.’ Hoeveel gezag heb je over je gasten, als ze ‘altijd’ wel een wc-bril kapot maken of poep op de muur smeren? De agressor de andere wang toekeren is mooi, maar een goede basis voor gezag is het zo te zien toch niet. Ook uit andere ervaringen met het aanspreken van jongens spreekt weinig gezag, ook mede dankzij een ander sympathiek christelijk principe: ‘de een achte de ander uitnemender dan zichzelve’. Een poging een wildplassende jongen aan te spreken mislukt; en Henk geeft zichzelf daarvan de schuld, hij had hem ook niet op die manier mogen aanspreken: ‘Ik heb weleens per ongeluk aan een hangjongere gevraagd of hij dakloos was. En daar heb ik later wel mijn excuses voor aangeboden. En ik hoop dat hij die excuses heeft aanvaard, maar ja ik dacht gewoon even van “ah dit gaat gewoon een stukje te ver”. Want hij was aan het plassen met allemaal kleine kindjes er omheen. Dus toen vroeg ik hem uit een soort (…) wanhoop (…) of hij dakloos was, maar dat had ik natuurlijk nooit mogen doen. Maar ja, toen heb ik er dus ook wel mijn excuses voor aangeboden. Maar wij hebben dus een beginnende, ongemakkelijke relatie zeg maar. En die is eigenlijk al voor een jaar beginnende, omdat ik gewoon niet zo goed weet hoe ik die relatie tot een dieper niveau moet brengen. Als we nou gewoon een weekje met elkaar op vakantie zouden gaan, dan zou het waarschijnlijk al een stuk beter zijn. Maar die mogelijkheid heb ik gewoon nog niet gehad.’
Waarom gezag uitoefenen en ondergaan beide zo moeilijk zijn geworden
Missioneren
55
Heeft Henk informeel gezag? Mogelijk, soms, maar vaak ook niet, is al met al het beeld dat rijst. De politie heeft volgens Henk en de andere geïnterviewden ook geen gezag. Henk vindt de politie ‘ontzettend oncommunicatief ’. Stagiaire Hayam betoogt dat de jongeren ‘geen enkel respect voor de politie’ hebben, de politie is ‘absoluut niet in staat om de jongeren effectief terecht te wijzen’. ‘Ze rammen de politie gewoon neer. Ze moeten niks hebben van de politie […] En veel “polities” vragen er zelf om hoor. Niet alleen de Hollanders, maar ook de allochtonen. Ze willen altijd laten zien dat ze de man zijn, maar die jongens doen dat ook. Dan gaat de een laten zien dat ie de man is en de ander doet dat ook. Dan komt ’t dus nooit goed. Ik denk dan over de politie: maak je niet hoger dan je bent.’ Kortom: gezag is hier met een vergrootglas te zoeken. De politie heeft macht, maar geen gezag. Henk heeft sympathie, maar geen macht en heel weinig gezag. Als dit belangrijke (formele en informele) gezagsdragers zouden moeten zijn, dan is hier duidelijk sprake van een gezagscrisis. Hoe kunnen we deze gezagscrisis begrijpen?
Wat is gezag? Wat is gezag? Gezag kun je omschrijven als een machtsrelatie met vrijwillige instemming. Het is een machtsverhouding, maar wel eentje die op instemming berust van degene over wie macht wordt uitgeoefend. Die instemming is ergens op gebaseerd. Niet op dwang (want dan is het geen instemming), maar op beloften en redenen waarom de gezagsdrager die belofte kan inlossen. Zonder vrijwillige instemming is gezag dictatoriaal, autoritair of tiranniek. Die instemming wordt gegeven op basis van (meer of minder expliciete) redenen; instemming is voorwaardelijk en intrekbaar. Gezag veronderstelt dus een zekere mate van gelijkheid en democratie. Preciezer gezegd is gezag dus: een machtsrelatie met vrijwillige instemming op basis van beloften en een reden waarom je die belofte kunt vervullen. Een gezagsrelatie heeft ook altijd een theatraal element. Het gezag gaat gepaard met mystificatie en uiterlijk vertoon: met theater, met mysterie, taboes en heiligheden. De politie bijvoorbeeld belooft veiligheid, de overheid belooft gelijkheid, Henk belooft solidariteit of broederschap. Allen hebben ook een reden waarom men de belofte gaat waarmaken, bijvoorbeeld traditie, expertise, ervaring of karakter.
56
Casus 1 >
Reflectie
door Evelien Tonkens
Er is sprake van een gezagscrisis, wanneer de bronnen van gezag niet meer legitiem zijn. Wanneer ze hun overtuigingskracht verloren hebben. Het gezag van de politie heeft, althans volgens degenen die hier aan het woord waren, zijn legitimiteit verloren. Volgens Hayam ‘vraagt’ de politie erom: het is de schuld van de politie dat deze geen gezag heeft. Interessant genoeg zegt ze daarover twee dingen. Enerzijds verwijt ze de politie dat deze zich verheft boven de jongens: ‘Ik denk dan over de politie: maak je niet hoger dan je bent.’ Maar anderzijds verwijt ze de politie zich precies op een lijn te stellen als de jongens en zich hetzelfde te gedragen: ‘Ze willen altijd laten zien dat ze de man zijn, maar die jongens doen dat ook. Dan gaat de een laten zien dat ie de man is en de ander doet dat ook. Dan komt ’t dus nooit goed.’ Helaas weten we niet wat de politie volgens Hayam zou moeten doen om gezag te herwinnen. Hayam is lang niet de enige die tegenstrijdige eisen aan gezag stelt; volgens diverse theoretici maken we ons daar allemaal vaak schuldig aan. We verlangen naar gezag, maar we haten het ook. We verlangen naar gezag, maar spugen er ook op.
Gezagsstijlen combineren Om onze tegenstrijdige en ambivalente verhouding tot gezag goed te begrijpen, is het handig verschillende soorten gezag te onderscheiden. In navolging van de socioloog Max Weber kunnen we allereerst traditioneel gezag onderscheiden. Dit is gezag gebaseerd op traditie en afkomst. Hierbij past het beeld van vaderlijke strengheid en zorgzaamheid. De traditionele gezagsdrager combineert zorg en controle. Hij belooft veiligheid, geborgenheid, bescherming, en orde. Traditioneel gezag is persoonlijk: de gezagsdrager is een tastbare aanwijsbare persoon, met discretionaire bevoegdheden: hij kan altijd van de regels afwijken, want hij maakt ze zelf. Traditioneel gezag is ook persoonsgebonden; de gezagsdrager mag mensen verschillend behandelen, mits hij daar een geloofwaardig verhaal over heeft. De socioloog Richard Sennett (1980) betoogde in zijn interessante maar weinig opgemerkte boek over gezag, dat we diep ambivalent staan tegenover traditioneel gezag. We verlangen de veiligheid, maar haten de afhankelijkheid. Daarom wringen we ons in allerlei rare bochten, zoals ons de hele tijd afzetten, maar daar niet mee op durven houden (‘negatieve identificatie’). We durven niet op traditioneel gezag te vertrouwen, maar we durven het ook niet los te laten.
Waarom gezag uitoefenen en ondergaan beide zo moeilijk zijn geworden
Missioneren
57
Onder invloed van de democratisering van de afgelopen decennia moet gezag zich verantwoorden en ‘transparant’ zijn; dat geldt ook voor traditioneel gezag. Traditioneel gezag wordt echter niet legitiemer van veel verantwoording en transparantie, want dat haalt het mysterie weg. De belofte van bescherming, wat er ook gebeurt, wordt daarmee ongeloofwaardig. Als we steeds meer zien hoe rechters of dokters ook fouten maken, wordt het onmogelijk om nog blind vertrouwen in ze te hebben. Dan moeten burgers zich wel kritisch tot dit gezag gaan verhouden en dat doen ze dan ook, volgens de drie bonds of rejection die Sennett identificeert: disobedient dependence (mopperen en ongehoorzaam zijn, maar het ook niet durven loslaten), idealized substitution (fantaseren over een perfecte politieagent bijvoorbeeld en menen dat je wel zou gehoorzamen als het gezag perfect was) en fantasy of disappearance (fantaseren dat het gezag gewoon verdwenen is). Een tweede vorm van gezag zou je expertocratisch kunnen noemen. Expertocratisch gezag is gebaseerd op expertise: op opleiding, training, deskundigheid; op testbare, onderzoekbare kennis. Weber onderscheidde deze vorm van gezag niet, maar kennis speelde in zijn tijd ook nog niet zo’n grote rol in de samenleving. Expertocratisch gezag belooft ontwikkeling, kennis en inzicht. Het is onpersoonlijk: niet van de persoon afhankelijk, maar ingebed in een systeem van opleiding, training en bewezen ervaring. Expertocratische autoriteit moet zichzelf per definitie bewijzen: het bestaat alleen bij de gratie van testen en getest worden, maar het is ook afhankelijk en onzeker vanwege datzelfde testen en getest worden (Stellwag, 1974). Een derde vorm van gezag kennen we wel weer van Weber: dat is bureaucratisch gezag. Gezag gebaseerd op wetten, regels en procedures, met op de achtergrond de Staat die dit regelt en desnoods met geweld kan afdwingen. Bureaucratisch gezag belooft gelijkheid, transparantie en rechtvaardigheid. Het is onpersoonlijk, ingebed in een bureaucratisch-legalistisch systeem. Weber betoogde reeds dat we hier diep ambivalent over zijn. We verlangen het en we haten het. Tot zover de oudere vormen van gezag. De eerste vorm, het traditionele gezag, vinden we nog maar weinig in pure vorm. Aan achtergrond of positie op zich kun je weinig gezag ontlenen. Maar expertocratisch en bureaucratisch gezag vinden we volop.
58
Casus 1 >
Reflectie
door Evelien Tonkens
Maar er zijn ook twee nieuwere, meer communicatieve vormen van gezag. Allereerst onderscheid ik populistisch gezag, een moderne variant van het charismatisch gezag van Weber. Weber dacht bij charismatisch gezag vooral aan religieuze leiders die bovennatuurlijke gaven claimden te hebben en in direct contact met God of geesten verklaarden te staan. Populistisch gezag is de egalitaire, seculiere versie van Webers charismatische gezag. Charismatisch gezag bij Weber is God-willed en supernatural; populistisch gezag is ‘people-willed’ in plaats van God-willed en supernormaal in plaats van ‘supernatural’. Populistisch gezag is gebaseerd op persoonlijke identificatie van gezagsdragers met degenen over wie gezag wordt uitgeoefend; ze zijn één tegen gevestigd gezag. Het is de opstand tegen traditioneel, expertocratisch en bureaucratisch gezag en speelt dus een hoofdrol in het aanwakkeren van opstandigheid jegens traditioneel en bureaucratisch gezag. Populistisch gezag berust op de identificatie met opstandige kinderen tegen de vader. Het belooft opstand: kinderen nemen de macht over van de vader en van het systeem. Het belooft ook ongedeelde gemeenschap, herkenning en gelijkheid. We zijn allen één in onze opstand tegen het traditionele gezag. Populistisch gezag is persoonlijk, niet boven maar naast de burgers. Het is gezag omdat er geen afstand is; maar tegelijkertijd is de afstand extra groot, want de charismatische leider moet een grote leider zijn. Iemand die wel zegt dat hij een van ons is, maar dat zo goed kan zeggen dat we hem toch heel bijzonder vinden. We zijn hier ook diep ambivalent over: populistisch gezag belooft geen almacht, maar opstand; maar die opstand is ook eng en onveilig. Daar komen de drie bonds of rejection van Sennett dan weer in terug, als manier om met deze ambivalentie om te gaan. Een andere nieuwe vorm van gezag noem ik dialogisch gezag. Het is gebaseerd op persoonlijk begrip, betrokkenheid en goede communicatie. Het is in lijn met de feminisering van veel beroepen en praktijken: overall wordt meer communicatie, inlevingsvermogen, dialoog en afstemming vereist. Moesten verhuizers of loodgieters ooit misschien alleen kunnen verhuizen of lood gieten, tegenwoordig moeten zij ook goed kunnen communiceren: beleefd zijn tegen de klant, vragen of ze er langs mogen, begrip tonen voor de rommel, enzovoort. In onderzoek naar de politie (Rood, 2012) blijkt dat de politie hier juist heel goed in is. In Kanaleneiland lijkt dat ten aanzien van puberjongens juist niet het geval te zijn, maar zeker weten doen we dat niet, want we hebben er in dit hoofdstuk weinig informatie uit de eerste hand over.
Waarom gezag uitoefenen en ondergaan beide zo moeilijk zijn geworden
Missioneren
59
Hoe kun je gezag goed ondergaan? Wij burgers zijn ook niet makkelijk. We verlangen bijvoorbeeld van de politiek dat die tegelijkertijd persoonlijk (dialogisch) en onpersoonlijk (bureaucratisch) is. Om het gezag van de politie te kunnen accepteren willen we niet gediscrimineerd worden, maar worden behandeld zoals iedereen, maar aan de andere kant willen we ook als uniek persoon gezien en behandeld worden. Dus er moet zowel totale gelijkheid zijn als een bijzondere behandeling. Politieagenten, docenten, hulpverleners, ambtenaren, sociaal werkers en religieuze leiders worden voortdurend tegen zichzelf uitgespeeld: als ze beantwoorden aan de roep om persoonlijk te zijn en te doen, dreigt het verwijt van ongelijkheid; maar als men dan de roep om gelijkheid beantwoordt, krijgt men kritiek op de onpersoonlijke, kille behandeling. Dit leidt tot (soms met agressie gepaard gaande) confrontaties. De diepe ambivalentie jegens gezag zien we terug bij Hayam: de politie moet gezagsvol anders doen dan de jongens, ze moet uit een ander vaatje tappen en zich boven het kinderachtige gedoe verheffen, maar ze moet ook niet denken dat ze boven de jongens verheven is. We kennen de details van de confrontatie tussen politie en jongens/buurtbewoners in Kanaleneiland niet, maar het zou goed kunnen dat dit hier ook speelt. Dat jongens of andere buurtbewoners van de politie aan de ene kant verlangen dat anderen hard worden gestraft, dat smoesjes niet worden geduld (voor bureaucratisch gezag), maar ook verlangen dat ze zelf met begrip worden behandeld: de agent moet wel begrijpen dat ik een goede reden heb om de algemene regels toch even niet toe te passen (tegen bureaucratisch gezag). Een andere oplossing voor de crisis van bureaucratisch gezag is: meer transparantie, dan zien de mensen wel de goede werken van de gezagsdragers en daarmee winnen zij aan gezag. Maar die transparantie roept meer wantrouwen op, want de goede werken zijn niet goed meetbaar en/of het bureaucratisch gezag blijkt feilbaar. De fouten worden breed uitgemeten in de media, net als bij het traditionele gezag: mensen blijken alweer niet voldoende persoonlijk en/of voldoende eerlijk behandeld. Zo worden gezagsverhoudingen gemakkelijk explosief: we stellen er permanent tegenstrijdige eisen aan. Die gezagstypen kunnen elkaar corrigeren en kunnen elkaar oproepen. Dat is op zich niet problematisch, daarmee kunnen zij elkaar
60
Casus 1 >
Reflectie
door Evelien Tonkens
in balans houden. Maar onze tegenstrijdige eisen en ambivalentie ten aanzien van gezag maakt het echt moeilijk; die plaatsen gezagsdragers in een double bind: veroordeeld als ze gezag uitoefenen, maar ook veroordeeld als ze dat niet doen.
Gezagscrisis in Kanaleneiland Waar leidt dit allemaal toe? Tot een verklaring voor het feit dat zowel de politie als Henk in Kanaleneiland zo enorm met het gezag worstelt. Gezag uitoefenen is behoorlijk moeilijk geworden. We verlangen enerzijds naar expertocratisch en bureaucratisch gezag, minstens jegens anderen. De politie moet anderen harder aanpakken en docenten moeten andere ouders en andere kinderen tot de orde roepen. Maar die oude gezagsvormen volstaan niet meer; je kunt ze alleen uitoefenen als je gezag ook nieuw, communicatief is. In onze democratische, egalitaire samenleving moet gezag altijd ook communicatief zijn: populistisch of dialogisch. Autoriteiten moeten begrip, identificatie en empathie tonen om legitiem gezag te kunnen uitoefenen. Uitoefening van gezag is vandaag de dag dus om drie redenen problematisch geworden. Ten eerste ervaren burgers oude (expertocratische en bureaucratische) gezagsstijlen alleen als legitiem wanneer ze worden gecombineerd met nieuwere, communicatieve stijlen van (dialogisch en populistisch) gezag. Oudere en nieuwere gezagsstijlen combineren is noodzakelijk, maar deze staan op gespannen voet met elkaar. Bureaucratisch gezag vereist distantie en onpartijdigheid. Maar dialogisch gezag vereist nabijheid en discretionaire bevoegdheid. Expertocratisch gezag vereist distantie. Maar populistisch gezag vereist betrokkenheid. Als gevolg daarvan zijn mensen in gezagsposities ten tweede genoodzaakt te jongleren met tegenstrijdige eisen: • begrip tonen en grenzen stellen; • communiceren en sturen; • nabijheid en afstand; • empathie en bevel. Ten derde zijn burgers zelf ook in verwarring en stellen zij tegenstrijdige, ambivalente eisen. Effectief gezag uitoefenen in een egalitaire samenleving is het vermogen om tegenstrijdige gezagsstijlen soepel te combineren; om onopvallend
Waarom gezag uitoefenen en ondergaan beide zo moeilijk zijn geworden
Missioneren
61
veelvuldig tussen beide heen en weer te bewegen. Het lijkt erop dat Henk en de politie die kunst geen van beide beheersen, maar ze zouden wel iets van elkaar kunnen leren. Henk opereert zeer communicatief, maar hij lijkt dit niet te combineren met expertocratisch of bureaucratisch gezag. Hij doet steeds de ene helft van het hiervoor gegeven rijtje: wel begrip tonen, maar weinig tot geen grenzen stellen. Wel communiceren, maar niet sturen. Veel nabijheid, zelden afstand. Heel veel empathie, maar geen bevel. De politie gedraagt zich spiegelbeeldig: geen begrip tonen, maar wel grenzen stellen. Niet communiceren, nabijheid of empathie tonen, maar er is vooral afstand, sturing en bevel. Beide zouden vermoedelijk effectiever zijn als ze deze stijlen meer zouden combineren. Maar effectief gezag is niet alleen een zaak van gezagsdragers. Het vereist ook wat van degenen die het gezag ondergaan. Effectief gezag ondergaan vereist dat je je eigen ambivalenties en tegenstrijdige eisen jegens het gezag erkent, dat je je realiseert dat je zowel communicatie, begrip en empathie als structuur, duidelijkheid en het consequent hanteren van regels verlangt. Op dat punt hebben niet alleen Hayam en de jongens van Henk, maar wij allen nog wel wat te leren.
Bronnen • Rood, J. (2012). Het gezag van de politieagent in drie vragen. In Jansen, T., Brink, G. van den & Kneyber, R. (2012). Gezagsdragers – de publieke zaak op zoek naar haar verdedigers. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
• Sennett, R. (1980). Authority. New York: Knopf. • Stellwag, H.W.F. (1974). ‘Gezag’ en ‘autoriteit’. Groningen: Tjeenk Willink. • Weber, M. (2012). Wetenschap als beroep & Politiek als beroep. Nijmegen: Van Tilt.
Opvoeden
2 Casusbeschrijving: Marco in Zutphen
63
Het aanbod
63
De regels
68
Het gezag
69
Relatie met instituties
71
Uitdagingen
72
Opvoeden: Niet uit het boekje? Reflectie door Bas Levering
74
Gezag in het algemeen
74
Opvoedingsgezag
75
Het gezag van Marco Mout
76
Verschillen met aanpak in de Jeugdzorg
78
Hoe uitzonderlijk is Marco’s aanpak?
79
Niet uit het boekje, maar wel buiten het boekje?
81
Bronnen
82
‘Soms moet je ook even onzekerheid creëren.’ Daar worden jongeren creatief van, onorthodox werken biedt nieuwe inzichten. Bovendien groeit het zelfvertrouwen als je ergens in slaagt wat je moeilijk vindt. ‘Je mag best eisen stellen. Wees niet al te lief.’ Marco Mout, 50, Zutphen
Casusbeschrijving: Marco in Zutphen Het aanbod Het begon zo’n zes jaar geleden met Gijs, toen 17 jaar oud. Het ging niet goed met die jongen, vond Gijs’ moeder. Op school dreigde hij uit te vallen. ‘Mag hij bij u komen werken?’, vroeg ze. ‘Bij wijze van stage?’ Marco Mout was verbaasd. Waarom bij hem? Toch liet het verhaal hem niet los. Marco is geen jongerenwerker of pedagoog. Hij is kunstenaar, talentcoach en ondernemer met zijn multimediabedrijf De Plannensmeders.1 Zijn atelier in Zutphen is zijn trots. Een robuuste, vierkante toren, onderdeel van de 700 jaar oude stadsmuur, later gebruikt als kruittoren. Toen de Spanjaarden de toren probeerden binnen te dringen, stonden de verdedigers van de stad de Spanjaarden onderaan de trap op te wachten. Er ontstond een bloedbad. Het verhaal gaat dat er tientallen lijken gelegen hebben. Nu liggen er vooral stapels hout. Marco begeleidt zo’n acht jaar jongeren. Beter gezegd: jongens. Er zijn wel meisjes die beeldhouwles bij hem krijgen, maar hij heeft besloten geen meisjes te begeleiden. Hij wil niet het risico lopen dat meisjes zich aan hem vastklampen in een moeilijke periode van hun leven. ‘Om Keith Bakker-achtige toestanden te voorkomen.’2 Hij begeleidt ook met name Nederlandse jongens. Marco heeft nooit kinderen van migranten in een traject gehad. Hij zou het wel willen, maar 1 Truijens. Puberfluisteraar? Leven; Reportage werkplaats voor ‘lastige jongeren’, de Volkskrant 1 februari 2012.
Marco Mout, 50 jaar, Zutphen Actief sinds: 2006 Bereik: 8 Leeftijden: 12-18
Opvoeden
65
hij vraagt zich ook af of zijn directe communicatie zou werken. ‘Ik eis oogcontact. Ik eis directe communicatie, en veel allochtone ouders durven deze aanpak niet aan of kennen het niet.’ Eerst was het begeleiden bijzaak. Hij deed het af en toe, naast zijn kunst- en andere projecten, als het op zijn pad kwam. Sinds vier jaar is het meer structureel, ontwikkelt zich een methode. Hierover praten we met hemzelf, met Gijs en met Pieter Kraan, beleidsmedewerker Jeugd, Onderwijs en Jongeren van de gemeente Zutphen. Gijs was een van de eerste jongeren die Marco begeleidde. Hij vindt zichzelf niet zo ‘moeilijk’ als de jongeren waar Marco nu mee werkt. ‘Ik was niet echt een moeilijke puber, maar ik ben nogal van het dingen voor me uitschuiven. Nu werkt hij ook met jongens die verslaafd zijn bijvoorbeeld.’ Marco heeft maximaal twee jongeren – ‘gezellen’ – in een traject, waarvan de een vaak al wat langer meeloopt dan de ander. Inmiddels zijn er ongeveer tien gezellen geweest. Marco neemt eigenlijk tijdelijk de opvoeding over, met als centraal doel: zorgen dat jongens de regie weer pakken. In de huidige aanpak speelt de isolatie van het thuisfront een belangrijke rol. De meningen hierover zijn verdeeld. Maar Marco is ervan overtuigd dat patronen waar ouders, kinderen en omgeving op eigen kracht niet meer uitkomen moeten worden doorbroken. Door de afstand zijn de jongens vatbaarder voor het gezag van Marco. ‘Ouders moeten daar wel aan meewerken. Dus ook zij moeten al het contact vermijden. Als mama toch weer voor haar zoon gaat zorgen werkt het niet.’ Doordat er even geen contact is, ontstaat er rust. Niet alleen voor de jongens zelf, maar ook voor de ouders en eventuele andere broertjes en zusjes. En dat is belangrijk om de jongen zichzelf te laten hervinden en thuis komt de boel tot rust. Vaak hebben ouders gehoord van de aanpak van Marco en bellen ze hem op met de vraag of hun kind bij hem mag meelopen. De jongens komen uit heel Nederland. Nadat Marco heeft besloten of de jongere ‘aangenomen’ wordt, begint de voorbereidende fase. Marco verdiept zich in de jongere. Wie zijn zijn vrienden? Wie of wat zijn zijn steunpilaren of valkuilen? Wat zijn zijn problemen? Hoe is de relatie tussen ouders en kind? Rookt hij? Drinkt hij? 2 Keith Bakker werd in april 2012 veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens seksueel misbruik van zeven meisjes en jonge vrouwen die in Bakkers verslavingskliniek verbleven. Er was sprake van een afhankelijkheids situatie. Bakker tekende hoger beroep aan.
66
Casusbeschrijving: Marco in Zutphen
CONTRACT MEESTER EN GEZELPROGRAMMA
PERIODE VAN
- TOT - -
gezel De heer
, verder te noemen ondergetekende, geeft met ondertekening van dit contract aan volledig op de
hoogte en akkoord te zijn met de volgende afspraken gedurende voornoemde periode: 1.
Het direct naleven van alle aanwijzingen en regels betreffende werk, gerelateerd werk, houding en uiterlijk, en altijd op tijd op het werk komen zijn extreem belangrijk.
2.
Het bezitten, gebruiken of verhandelen van drugs, alcohol en/of tabak is gedurende voornoemde periode, zonder uitzondering, ten strengste verboden, ook in privétijd.
3.
Alle voorkomende en noodzakelijke studies dienen te worden gevolgd, zonder uitzondering. Kennistesten zijn te verwachten.
4.
Een passende, correcte houding en persoonlijke presentatie bij alle in- en externe contacten of afspraken.
5.
Wekelijkse, heldere en controleerbare financiële verslaglegging met inzicht in persoonlijke inkomsten en uitga-
6.
Ondergetekende zoekt actief woonruimte in Zutphen, is zelfverzorgend en goed bereikbaar.
7.
Contact met ouders/verzorgers van ondergetekende is beperkt tot een weekverslag dat vrijdagavond moet wor-
8.
De mobiele telefoon wordt ingeleverd en vervangen door een prepaid van maximaal € 20 per maand; creditcards
9.
Humor, inzet en gedrevenheid (ook bij rotklussen) zullen de boventoon voeren.
ven. Bonnen en facturen dienen te worden bewaard en verwerkt.
den gemaild, met cc aan het onder 10 vermelde e-mailadres. en andere betaalmiddelen dienen te worden ingeleverd. Contant geld wordt zelf verdiend. 10. Dagelijks verslag met belevenissen/ervaringen moet elke avond voor 00.00 uur door ondergetekende gemaild worden naar: Het niet, of onvoldoende, naleven/opvolgen van bovengenoemde punten zal leiden tot onmiddellijke verbreking van het contract en verwijdering uit het programma. Een tweede kans is geen optie. Bij voortijdige contractverbreking zal ondergetekende alle lopende en nog te maken relevante kosten als gewoon voldoen voor de gehele periode, zonder recht op restitutie. Voor akkoord, gezien:
M. Mout
Opvoeden
67
De jongen krijgt een startopdracht. Niet zelden lastig uit te voeren. ‘Zorg dat je – op de een of andere manier – uiterlijk om half zeven in Zutphen bent. Rijden er nog geen treinen? Dan moet je iets anders verzinnen.’ Of: ‘Kom naar het café, daar ligt een vragenlijst. Vul die in. Laat je niet afleiden.’ Ook niet door een – door Marco ingezette – mooie jongedame die haar best doet de jongen uit zijn concentratie te halen. Het is absoluut geen standaard intake. De opdracht en de vragen zijn per jongere verschillend, maar het idee is steeds hetzelfde. Een motivatietest: wil je echt veranderen? Gijs belde pas een week voordat zijn stage zou beginnen. Marco vroeg of hij wel goed over zijn plan had nagedacht. ‘Ik moest binnen een halfuur bij hem zijn om over mijn stageplan te praten. Hij kwam door de telefoon best een beetje streng en als een brombeer over. Ik dacht: wat is dat voor een man, dat wordt afzien straks. Maar ik vond het gelijk een aardige vent. Ik vertelde dat ik gefascineerd was door Japanse drums. Ik wilde een drum uit één stuk uit een boomstam maken.’ De eerste paar weken brengt Marco veel tijd met de jongeren door. Tijdens het werk in het atelier praten ze veel met elkaar. Er wordt veel met de handen, vaak met hout gewerkt, discipline, omgang met gevaarlijke machines en plannen voor toekomstige projecten waaraan ze gaan meedoen worden doorgenomen. Gaandeweg besteden ze minder tijd samen. Het doel is dat de jongeren weer op eigen benen komen te staan. Werken, wonen en het maken van vrienden. Dit kan door mee te werken in (kunst- of andersoortige) projecten van Marco. Maar ze moeten ook ergens anders in Zutphen werk zoeken. Marco heeft een uitgebreid netwerk in de stad. Ondernemers uit verschillende sectoren. Jongeren moeten zelf bedenken wat voor soort werk ze willen doen. Ze moeten ook gewoon solliciteren. Maar het netwerk kan net dat extra steuntje zijn. Er zijn contacten met de woningbouwvereniging, waardoor ze in het ‘gezellenhuis’ kunnen wonen. Ze betalen geen huur, alleen vaste lasten, op voorwaarde dat ze een actieve rol in de buurt op zich nemen. Maar dat hoeven de jongeren bij binnenkomst niet gelijk te weten, ze moeten zelf hun weg naar de woningbouwvereniging vinden. Marco gooit ze in het diepe, geeft ze de verantwoordelijkheid om zelf de regie te nemen. Als jongeren met goede initiatieven komen, staat hij direct naast ze om ze een handje te helpen. Ze krijgen een rol bij de begeleiding van een andere ge-
68
Casusbeschrijving: Marco in Zutphen
zel. Vaak komt er na een tijdje een dip. Daar komt de voorbereiding om de hoek kijken. Marco schakelt een steunpilaar in. Een belangrijke oom, docent of vriend. Om ‘toevallig’ juist op dat moment een brief te sturen of op een andere manier een hart onder de riem te steken. Na zes maanden zijn ze vrij om te gaan waar ze naartoe willen.
De regels Er wordt een contract met tien regels getekend. De jongen wordt naar Zutphen gehaald en laat zijn vertrouwde omgeving achter zich. Contact met ouders of vrienden is in de zes maanden dat het traject duurt verboden. Geld en telefoon worden ingenomen. Dat was in de tijd van Gijs nog niet zo. ‘Ik mocht ook niet roken en drinken, daar heb ik me aan gehouden. Maar de nieuwe regel is dat de jongens hun ouders niet mogen zien. Ik denk niet dat dit bij iedereen zal werken. Bij mij werkte het juist heel goed om mijn ouders bij het stageproject te betrekken.’ De eerste dag dat de jongere met zijn spullen op de stoep staat, vraagt Marco waar hij denkt te gaan slapen. ‘Want als je op pad gaat, denk je toch over zulke dingen na? Of ben je gewend dat je moeder alles voor je regelt? Wen er maar aan dat je nu zelf moet gaan nadenken.’ Oké, er staat een veldbed in het atelier, maar dat vertelt Marco pas als alle andere mogelijkheden zijn onderzocht. Er worden afspraken gemaakt over gedragsregels. Jongeren leveren elke dag voor 00.00 uur een verslag over de dag in. Marco spoort ze aan om het contract niet gelijk te tekenen. Hij vraagt ze om het contract eerst echt goed te lezen, in zich op te nemen en te realiseren waar ze voor tekenen. De jongere moet zo snel mogelijk zijn eigen leven gaan opbouwen. Woonruimte, werk, sociale contacten. Facebook is taboe. Dat zijn virtuele contacten. ‘Kijk maar eens hoeveel van je 300 “vrienden” daadwerkelijk klaarstaan als je moet gaan verhuizen.’ Hij spoort de jongens aan echte contacten op te bouwen. ‘We leven toch in een pathetische maatschappij waarin mensen in de trein alleen maar in hun telefoon zitten te schreeuwen en niet met elkaar praten.’ Deze regels zijn vrij strikt. Ook Gijs herinnert zich dit. ‘Regels zijn regels. Marco kan heel streng zijn af en toe. Op bepaalde punten is dat ook wel terecht. Ik had me een keer verslapen en toen heeft Marco drie dagen niks tegen me gezegd. Ik kan ook wel lui zijn en daar kan Marco echt niet tegen.’ Marco heeft in formele zin misschien geen zeggenschap over de jongens, maar als iemand zich herhaaldelijk niet aan de regels houdt, wordt hij – zoals dat laatst nog gebeurde – uit het
Opvoeden
69
traject gezet. En dat willen de jongens graag voorkomen. Waarom ze precies naar hem luisteren? Voor Marco is het vanzelfsprekend: ‘Ze luisteren gewoon, omdat ik ze serieus neem en niet vrijblijvend behandel.’
Het gezag De meester-en-gezelmethode is een getrapte methode. Marco ontfermt zich over een jongere, als de jongere weet hoe het reilt en zeilt in Zutphen, ontfermt deze zich op zijn beurt over een andere jongere die wat minder lang meeloopt. Gijs hielp bijvoorbeeld Mirthe (1997), een meisje dat inmiddels een grote naam heeft als beeldhouwster. ‘Dat was ook een soort opvoeden’, zegt hij. ‘Ik kreeg de verantwoordelijkheid over een jonger iemand.’ De gezellen krijgen soms de verantwoordelijkheid over ‘The Boys of the Wood’. De pubers die aan dat project meedoen, leren alles te doen met hout. De gezellen begeleiden hen. ‘De verantwoordelijkheid wordt doorgegeven. Ik ken maar weinig mensen die willen falen. Dus ze worden dan wel op een goede manier gemotiveerd om hun best te doen. Niemand wil voor lul staan.’ Bij gezag heeft Marco de associatie van ‘een pet en een streep’. Gezag en autoriteit zijn in zijn ogen woorden met een lading. Hij denkt aan hiërarchische systemen, zoals de politie en het leger. ‘Sommige mensen hebben misschien officieel wel gezag, maar stralen het niet uit.’ Volgens Gijs kun je gezag op veel manieren afdwingen. ‘Van een gesprek tot en met een pistool.’ De goede manier is ergens verstand van hebben en daar gebruik van maken. Door je eigen kennis over te dragen. Een slechte manier is om gezag koste wat kost te willen opleggen aan mensen die dat niet willen. Gezag moet je wel verdienen. Zelf spreekt Marco liever in termen van leiderschap. ‘Dat komt meer uit de persoon dan gezag. Het werkt alleen als het uit jezelf komt. Geen bedachte methodiek, maar iets wat je voorleeft.’ Marco heeft ook geen formele opleiding. Zijn overwicht is natuurlijk. ‘Dit leer je niet in boeken.’ Leiderschap en authenticiteit gaan hand in hand. ‘Mensen pikken het niet als anderen ze vertellen wat ze moeten doen, vooral niet als het een loze autoriteit is. Een loze autoriteit leeft niet voor wat hij zegt. Ouders die blowen kunnen hun kinderen nooit vertellen dat dat slecht is. Daarom drink en rook ik zelf niet.’ Hij verwijst vaak naar de foto in zijn atelier waar hij naast een Talibanstrijder staat. Hij vertelt de jongens niet alleen wat het effect is van blowen op je gezondheid, maar ook van het effect van de handel erin, in een land als Afghanistan. Dat hij er zelf geweest is, maakt in-
70
Casusbeschrijving: Marco in Zutphen
druk. ‘Action speaks louder than words.’ Gijs beaamt dit. ‘Ik probeer altijd mensen af te rekenen op wat ze gedaan hebben. Door wat Marco heeft gedaan met die reizen enzo denk ik “wow”, die heeft echt dingen gedaan en meegemaakt.’ Daarnaast merkt Marco dat zijn positieve insteek werkt. Humor mag, maar niet de grenzen uit het oog verliezen. Oog hebben voor talenten, kansen en perspectief bieden. Hij spreekt dan ook nooit in termen van ‘probleemjongeren’. Hij zegt vaak: ‘Ik bied je één kans, als je slim bent pak je die.’ Zijn ervaring is dat jongeren die kans ook pakken. Gijs: ‘Als hij een gesprek met je aangaat, is hij altijd heel rustig. Ook al is hij eigenlijk gefrustreerd. Hij probeert je bewust te maken van wat je aan het doen bent. Misschien is het een soort overwicht wat hij dan uitstraalt. In die positie dwingt hij wel respect af. Dat doet hij vooral non-verbaal, door zijn lichaamstaal.’ ‘Soms moet je ook even onzekerheid creëren.’ Daar worden jongeren creatief van, onorthodox werken biedt nieuwe inzichten. Bovendien groeit het zelfvertrouwen als je ergens in slaagt wat je moeilijk vindt. ‘Je mag best eisen stellen. Wees niet al te lief.’ Marco vertelt hoe trots een dyslectische jongen was die als eerste opdracht – en met succes – een vergadering notuleerde. Verder benadrukt Marco zijn rol als mannelijk rolmodel. ‘Mannelijkheid is verdacht in onze onderhandelingscultuur, we vinden mannelijkheid eng. De samenleving is soft, gefeminiseerd.’ Jongens hebben duidelijke opdrachten nodig, is zijn ervaring. ‘Doelgerichte communicatie. Ze moeten weten wat er van hen verwacht wordt. Er mag wel overlegd worden, wat overigens iets anders is dan onderhandelen. Leiderschap tonen houdt niet in dat er geen ruimte is voor twijfel. Je moet je niet afsluiten voor angsten en twijfels, maar ze tegemoet treden. Het is geen blamage als iets niet lukt, als je het maar probeert. Try. Fail. Try again. Fail better.’ Gijs heeft in elk geval veel geleerd van zijn stage bij Marco en neemt de lessen mee in zijn huidige opleiding tot onderwijs-assistent. ‘Marco spreekt je aan op verantwoordelijkheden en hij geeft je verantwoordelijkheden die je aankunt. Dat probeer ik ook in mijn opleiding te doen. Hoe kun je kinderen het best motiveren dat ze het zelf doen? Alle kinderen willen op een bepaalde manier gezien worden en als je daar sturing en aandacht aan geeft, dan kunnen ze heel veel.’
Opvoeden
71
Er zijn veel raakvlakken met de visie die we in de gemeente aantreffen, waarin de band en relatie tussen gezagsdrager en jongeren als belangrijk wordt gezien. Pieter Kraan: ‘Dat ze weten: oh daar heb je Klaas. Een bekend gezicht zijn, maar ook: met Klaas valt niet te spotten. Soms zijn het jongens zonder politiebevoegdheid, maar die stappen wel op ze af, van: “Waar ben je mee bezig?” Persoonlijke kenmerken zijn bepalender dan de functie. Het is puur afhankelijk van hoe iemand in elkaar steekt.’
Relatie met instituties Marco opereert zelfstandig. Zijn aanpak is gestoeld op de vrijwillige aanmelding van een jongere, vaak door de ouders. Daarna is het afhankelijk van de inter actie tussen hem en de jongeren of ze het traject vol maken, hij kan ze niet dwingen, er zit geen instantie achter. En toch gebeurde het maar één keer dat een gezel eruit is gezet. Hij blijft het liefst ver van de gemeente of instanties als het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en het UWV. ‘Dat zijn stroperige organisaties.’ De beleidsmedewerker van het Centrum voor Jeugd en Gezin vertelt wat hun centrale taak is: ‘Het afstemmen van verschillende aanpakken van verschillende instellingen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is een netwerkorganisatie. Een instrument om al die verschillende instellingen die in dat hele veld van jeugd iets doen op elkaar af te stemmen.’ Want door samenwerking kunnen deze instanties elkaars positie versterken, zo is het idee. Omdat informatie-uitwisseling een lastig punt bleek, vindt er dan ook regelmatig overleg plaats tussen politie, jeugdwerk, wijk aanpak en gemeente. Vorig jaar kwam het UWV langs om te kijken of ze van Marco’s aanpak kunnen leren. Marco heeft naar eigen zeggen na het enthousiaste bezoek niets meer van ze gehoord. Hij probeert te voorkomen dat hij door een subsidierelatie verantwoording moet afleggen aan bijvoorbeeld de gemeente. ‘Als ze horen dat ik er net een jongen uit gesmeten heb, zitten er vier ambtenaren te zweten.’ Hij wil zijn aanpak niet laten ‘institutionaliseren.’ ‘Als dat gebeurt verlies ik precies wat zo succesvol is in mijn aanpak.’ Aan de andere kant: er worden gesprekken gevoerd met het CJG om zijn aanpak landelijk uit te rollen. ‘Deze samenwerking is op zich oké, als het maar breder getrokken wordt dan de gemeente en gemeentelijke instellingen alleen. Niet alleen UWV en Jeugdzorg, ook ondernemers.’
72
Casusbeschrijving: Marco in Zutphen
Volgens Gijs maakt dat de aanpak bijzonder. ‘Naar ik weet, is hij helemaal nergens bij betrokken, bij jongerenwerk ofzo. De meester-gezelmethode die hij doet, is wel uniek.’ Een belangrijk verschil tussen zijn aanpak en die van Jeugdzorg zit in de factor tijd. Zeker in het begin van het traject brengt Marco heel veel uren per dag met de jongens door. Daar zit geen limiet aan. ‘Bij Jeugdzorg zien ze zo’n jongen soms maar 50 minuten per week.’ Dat houdt ook in dat Marco geen honderden jongeren kan helpen. En hij selecteert zelf wie hij wel of niet in een traject opneemt. Hij heeft in totaal misschien vijftig tot zestig selectiegesprekken gevoerd, waar tien trajecten uit zijn gekomen. Waarom juist deze tien? ‘Fingerspitzengefühl.’ Hij moet wel het idee hebben dat hij met de jongens kan werken. Het netwerk dat hij in Zutphen heeft opgebouwd, is dus van groter belang dan instanties met bevoegd gezag over jongeren. Dat netwerk bestaat voor het grootste gedeelte uit ondernemers, zoals gezegd zijn er ook goede contacten met de Woningbouwcorporatie. Werkgevers zijn Marco goed gezind en nemen geregeld een van zijn jongens in dienst.
Uitdagingen Marco is financieel niet afhankelijk van de gemeente of van andere subsidies. Aan de trajecten wordt door de ouders gedeeltelijk meebetaald. Wederkerigheid is de basis voor de uitwisseling van veel (immateriële) diensten. De jongeren doen bijvoorbeeld klussen in ruil voor een partij hout waarvan ze iets kunnen maken. Zo lang Marco de tijd die hij investeert de moeite waard vindt, is er eigenlijk geen bedreiging voor de voortgang van zijn activiteiten. Vanuit zijn perspectief zijn er dan ook weinig uitdagingen, behalve de inherente uitdagingen die de begeleiding met zich meebrengt. Een initiatief dat verre wil blijven van instanties, institutionalisering en verantwoording roept wel een aantal vragen op: waarom slaagt Marco’s intuïtieve aanpak tot nog toe bij jongeren die in de reguliere hulpverlening zijn vastgelopen? ‘Ik ben geen tovenaar, geen jongensfluisteraar’, zegt hij. ‘Ik ben ook niet hun vriend. Ik ben handig in het bij elkaar brengen van mensen, ideeën, locaties. Ik geloof in doen. Een doel hebben, verantwoordelijkheid dragen. Eindeloos praten
Opvoeden
73
bij de psycholoog helpt vaak niet. Ik word zo verdrietig van al die kinderen met een “label” en een “rugzakje”. Ze hebben een slecht zelfbeeld, ze geloven dat ze niks kunnen, en op den duur geloven ouders, leerkrachten en therapeuten dat ook. Ik noem dat, sorry hoor, de “verjuffing” van de samenleving. Altijd die angst, bij moeders vooral. Als ze het gereedschap en de machines in het atelier zien, schrikken ze: levensgevaarlijk! Ook zijn ze bang dat hun jongen geestelijke schrammen oploopt. Maar als je jongens zo beschermt, gaan ze geen enkele uitdaging meer aan en leren ze hun grenzen en mogelijkheden niet kennen.3 Jongeren die in de criminaliteit belanden zijn niet zelden vanuit een problematische thuissituatie op zoek naar een echte familie, waar zij het gevoel hebben dat ze gewaardeerd worden om wie ze zijn en een bijdrage kunnen leveren aan de eigen groep. In deze milieus bestaat dan ook de kans dat men ontzag ontwikkelt voor dubieuze rolmodellen. Het project van Marco Mout grijpt deze drive aan en creëert een eigen familie waar op een onorthodoxe wijze gewerkt wordt aan een betere toekomst. Maar dan moeten ze wel zes maanden breken met hun eigen familie en vrienden. Wat moeten wij daar nu van denken als maatschappij? Bas Levering reflecteert op de vraag welke kwaliteiten een werkmeester moet hebben. Hij vraagt zich af in hoeverre de aanpak van Marco verschilt van andere methoden in de Jeugdzorg. Lijkt zijn aanpak op andere methoden die ook gestoeld zijn op de meester-gezelmethode? Hoe verhoudt Marco’s aanpak zich meer bepaald tot methoden die horen bij de bekende presentiebenadering?
3 Truijens. Puberfluisteraar? Leven; Reportage werkplaats voor ‘lastige jongeren’, de Volkskrant 1 februari 2012.
74
Casus 2 >
Reflectie
door Bas Levering
Opvoeden: Niet uit het boekje? Reflectie door Bas Levering Wat onmiddellijk aanspreekt in het bijzondere verhaal van Marco Mout is wat je de vanzelfsprekendheid van natuurlijk gezag zou kunnen noemen. ‘Marco heeft het’, zo gezegd. Dat wordt ook met zoveel woorden door zijn eerste gezel, Gijs, bevestigd. Dat hij met een zekere trots gewag maakt van het feit dat hij niet voor opvoeden heeft doorgeleerd, sluit bij die typering aan. Dat wordt wellicht nog het meest duidelijk in de manier waarop hij zich afzet tegen de geïnstitutionaliseerde Jeugdzorg. Daar wil hij zo weinig mogelijk mee te maken hebben. We moeten ons overigens niet in die natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid vergissen. Het is zeer de vraag of Marco’s aanpak wel zo intuïtief is. Het is zeker niet zo dat hij op de automatische piloot vaart. Marco heeft zeer grondig over zijn aanpak nagedacht. Hij heeft een heldere opvatting over de manier waarop de jongens die aan hem worden toevertrouwd, moeten worden aangepakt. Uit alles wat hij vertelt, valt misschien wel een theorie over opvoeding af te leiden, zeker een theorie over hoe de verhouding in de opvoeding moet zijn. Over opvoedingsgezag dus. Ik zal betogen dat het bovendien om een nogal ouderwetse invulling van gezag gaat. Marco zet zich juist tegen de term ‘gezag’ af, omdat hij die associeert met leger en politie. Daarin staat hij niet alleen. Maar dat verduistert wel wat gezag in de opvoeding kan betekenen. ‘Gezag’ is een begrip dat al heel lang de theorie van de opvoeding draagt. Het lijkt goed om aan het begin van deze reflectie dát begrip van gezag te verduidelijken. Dan zou namelijk wel eens kunnen blijken dat Marco Mout veel minder ver afstaat van de traditionele opvoedingstheorie dan hij denkt en zegt. In ieder geval kan zo duidelijk worden hoe die verhoudingen liggen.
Gezag in het algemeen Om duidelijk te maken wat ‘gezag’ in de traditionele opvoedingstheorie betekent, is het goed om gezag eerst in het algemeen tegen macht af te zetten. Bij ‘macht’ tussen personen gaat het om een afgedwongen hiërarchische relatie. De een speelt de baas over de ander, de ander moet doen wat de een zegt, en de ander is het daar niet mee eens. Als Marco ‘gezag’ bekritiseert, lijkt hij het over ‘macht’ te hebben. Dat komt heel vaak voor. Bij ‘gezag’ tussen personen gaat het wel om een hiërarchische relatie, maar het is geen relatie onder dwang – zo zagen we ook al in de inleiding van deze bundel. In het geval van gezag is
Opvoeden: Niet uit het boekje?
Opvoeden
75
er sprake van instemming met de relatie door de onderliggende partij. Het gezag wordt bijvoorbeeld gelegitimeerd door het feit dat de gezagsvolger aan de ander een grotere deskundigheid toekent. Het gezag wordt erkend. Het grappige is dat ook Gijs gewag maakt van het onderscheid. Hij zegt dat je gezag op vele manieren kunt afdwingen. ‘Van gesprek tot en met een pistool.’ Het zal duidelijk zijn dat we met een pistool afgedwongen gezag geen gezag noemen, maar juist macht. Gijs noemt gezag dat koste wat kost wordt opgelegd een slechte vorm van gezag, maar dat wordt traditioneel inderdaad macht genoemd. Omdat Marco gezag met macht associeert, wil hij van die term af en kiest hij voor ‘leiderschap’. Het feit dat de term gezag veel vaker weerstand oproept, zou wel eens iets te maken kunnen hebben met het feit dat degenen die met gezag bekleed zijn niet zelden naar machtsmiddelen grijpen, omdat ze zo hun gezag denken te kunnen handhaven, maar dan zijn ze het dus al kwijt. Daarnaast moet gezag om die naam te kunnen dragen zich dus voortdurend willen verantwoorden en dat is nu ook niet het beeld dat bijvoorbeeld de autoritaire jarenvijftig vader oproept. Maar dat laat de traditionele betekenis van ‘gezag’ onverlet. In de sociologie wordt gezag al sinds Max Weber (1864-1920) opgevat als ‘gelegitimeerde macht’ en ‘legitimatie’ in termen van vrijwillige gehoorzaamheid. Webers test voor legitimiteit is het positieve antwoord op de vraag of de gezagsvolger de vrijheid heeft om niet te gehoorzamen.
Opvoedingsgezag In de theorie van de Utrechtse pedagoog Langeveld (1905-1989) fungeert gezag als kern van de opvoedingsrelatie. Langeveld stelt aan het opvoedingsgezag twee voorwaarden. Het gezag moet aanvaard worden en aanvaardbaar zijn. Voor de aanvaardbaarheid van het gezag moet de opvoeder zorg dragen door zijn eisen en verwachtingen op het ontwikkelingsniveau van het kind af te stemmen. En net als bij gezag in het algemeen moet het opvoedingsgezag door de gezagsvolgeling worden aanvaard. Met andere woorden, er is alleen sprake van opvoedingsgezag als het door het kind wordt erkend. Dat kan het kind volgens Langeveld vanaf de taalontdekking. Dan kan het kind ook letterlijk ‘nee’ zeggen tegen de relatie. Net als ‘gezag’ heeft ‘gehoorzaamheid’ een ouderwetse klank. Maar bij Langeveld staat ‘gehoorzaamheid’ voor zelf erkend gezag. (In die zin voldoet Langevelds opvatting van opvoedingsgezag aan Webers legitimiteits toets.) ‘Opvoeden’ heeft bij Langeveld een ondergrens. Bij jonge kinderen kan er van opvoeden nog geen sprake zijn, omdat zij het gezag nog niet letterlijk
76
Casus 2 >
Reflectie
door Bas Levering
kunnen erkennen. Er is dan ook nog geen sprake van gehoorzaamheid, maar hooguit van primitieve volgzaamheid. Vanwege deze ondergrens van de opvoeding is Langeveld later op vele manieren bekritiseerd. Kinderen kunnen, ook voordat zij de taal machtig zijn, inderdaad al op andere manieren laten merken dat ze niet met de relatie instemmen. Langevelds theorie dateert uit 1945. Zijn begrip gezag kan naar mijn overtuiging de kritiek van Marco en Gijs aan. De eerste hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht, J.H. Gunning Wzn. (1859-1951), was er al in het begin van de vorige eeuw van overtuigd dat je het in de opvoeding wel vergeten kunt als je je niet weet te verzekeren van de vrijwillige medewerking van het kind. Zo geformuleerd is dat uitgangspunt nog negatief te duiden. Bij Langeveld krijgt dat uitgangspunt een positieve wending, in die zin dat het kind bij hem als gezagserkenner echt een stem in het kapittel krijgt. Kinderen zijn gerechtigd om naar een verantwoording van het gezag te vragen, maar het valt te hopen dat ze dat niet voortdurend doen. Daarom is het van belang te benadrukken dat de opvoedingsgezagsrelatie ingebed ligt in een vertrouwensrelatie. Anders werkt het niet. Zonder opvoeding kunnen kinderen niet volwassen worden. Dat is de reden waarom opvoedingsgezag fundamenteel verschilt van gezag in het algemeen. Bij de opvoeding gaat het niet om een verantwoordelijkheid die wij als volwassenen in vrijheid op ons nemen. We kunnen niet anders, het kind heeft onze hulp nodig. Als een jong kind onverhoeds de straat op rent, hebben we onze hand al uitgestoken om ongelukken te voorkomen, voordat we erover hebben nagedacht of we daar eigenlijk wel verantwoordelijk voor zijn.
Het gezag van Marco Mout Zoals gezegd, Marco heeft een doordachte theorie over opvoeding en opvoedingsgezag, al spreekt hij dan liever over leiderschap. Het werkt alleen als het uit je zelf komt. Wat je doet is belangrijker dan wat je zegt. Het gaat om voorleven, zegt hij (daarom rookt en drinkt hij ook niet). Dit zijn overigens allemaal inzichten die in de boeken staan waaruit je het volgens Marco niet leren kan. Authenticiteit kun je inderdaad niet uit een boekje leren, maar dat het heel belangrijk is staat er vast en zeker in. Het gaat hier om jongens die het thuis niet meer redden. Marco neemt tijdelijk de opvoeding van thuis over om ervoor te zorgen dat ze zelf de regie weer pak-
Opvoeden: Niet uit het boekje?
Opvoeden
77
ken. Zijn uitgangspunt is dat het thuisfront wat dat betreft een negatieve rol speelt. Ze worden daarin in zijn visie juist door hun zorgende moeders belemmerd. Dat is de reden dat hij het thuisfront op afstand zet. Hij pakt het anders aan, hij gooit ze in het diepe. Dat doet hij al bij de opdracht die hij ze bij de intake geeft. Contractueel wordt vastgelegd dat contact met ouders en vrienden zes maanden lang verboden is; geld en telefoon worden ingenomen. Het lijkt allemaal een beetje op de aanpak van Rijksinrichting Den Engh waar destijds zoveel over te doen is geweest. Een aantal jaren werd de onorthodoxe aanpak door middel van de zogeheten sociogroepsstrategie (SGS) door velen met belangstelling gevolgd. In 2004 promoveerde de inrichtingsdirecteur Arjan Jonker aan de Universiteit Groningen op een onderzoek onder de titel ‘Niet opsluiten, maar opvoeden’, dat aan een evaluatie van de aanpak was gewijd. Wat mij betreft was er echter juist wél van opsluiten sprake, maar mocht de met groepsdwang doorspekte aanpak zeker de naam ‘opvoeden’ niet dragen.1 Maar in Marco’s aanpak ontbreekt de gewraakte groepsdruk die in Den Engh juist als belangrijkste opvoedingsmiddel werd ingezet. Marco zet zijn eigen persoon als middel in. Hij kent zijn grenzen en stelt ze ook. Hij wil alleen met jongens werken. Hij vraagt zich af of zijn directe communicatieve methode bij allochtone jongeren ook zal werken. Hij eist oogcontact, directe communicatie. Marco heeft uitgesproken opvattingen. Facebook vindt hij niks en dat is dus taboe voor de jongens. Hij wil dat ze hun leven zo snel mogelijk met echte contacten opbouwen. Ze hoeven geen huur te betalen in het gezellenhuis in Zutphen, maar moeten wel actief zijn in de buurt. Dat vertelt hij pas achteraf. Hij gooit ze dus niet alleen in het diepe, maar zet ze ook op andere manieren voor het blok. Je moet soms onzekerheid creëren, vindt Marco. Daar worden de jongens creatief van. Marco heeft het land aan een softe vrouwelijke aanpak. Aan het verhaal van Gijs valt af te lezen hoe Marco’s getrapte aanpak werkt. Zodra dat mogelijk is, krijgen de jongeren de verantwoordelijkheid over een nieuweling.
1 Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie nam in 2006 afstand van de cijfermatige resultaten van het onderzoek van Jonker, waarin hij claimde dat door zijn aanpak minder jongeren na vertrek opnieuw een misdrijf plegen. Op de korte termijn bleken de effecten van eenzelfde orde als die van de andere jeugdinrichtingen.
78
Casus 2 >
Reflectie
door Bas Levering
Verschillen met aanpak in de Jeugdzorg De aanpak van Marco Mout verschilt sterk met de aanpak die ik zelf in de Jeugdzorg ben tegengekomen. Op verzoek van een jeugdzorginstelling deden we onderzoek naar wat we de ‘effectieve pedagogisch medewerker’ hebben genoemd. We spraken jongeren die voor langere tijd met de instelling te maken hadden gehad en er voor kortere of langere tijd verbleven. We spraken ook met hun ouders. Meestal ging het om jongeren die thuis niet meer te handhaven waren. De uithuisplaatsing is in zulke gevallen eigenlijk altijd een drama. De kinderen blijven het hun leven lang hun ouders verwijten en de ouders blijven de uithuisplaatsing hun leven lang als nederlaag ervaren. In tegenstelling tot de aanpak van Marco is het voor de instelling essentieel om samen met de ouders op te trekken. In heel veel gevallen is er sprake van een haat-liefdeverhouding tussen de ouders en de kinderen, ze kunnen niet met, maar zeker ook niet zonder elkaar. Uit de gesprekken met de jongeren en met de ouders hebben we zeventien kenmerken van de ‘effectieve pedagogisch medewerker’ kunnen destilleren. We zijn onder de indruk gekomen van hun professionaliteit en betrokkenheid. Pedagogisch medewerkers moeten bijvoorbeeld kunnen omgaan met woede, boosheid en agressie. Deze jongeren zijn meestal heel erg boos. Dat is een van de redenen dat ze thuis niet te handhaven waren. De bewondering voor de vaardigheid van de pedagogisch medewerkers konden we letterlijk uit de monden van de ouders optekenen. De ouders zagen natuurlijk ook heel scherp dat het om een vaardigheid ging waar het hen juist aan ontbrak. Die rust, dat overwicht. De jongeren zeiden het anders. Zij vertelden dat ze zich gekend voelden in hun agressiviteit. De aanpak van de instelling lijkt haaks te staan op de aanpak van Marco Mout. Hij dwingt de jongeren juist om afstand te nemen van thuis. Hij stelt wat dat betreft hoge eisen. Uitgangspunt van de instelling is de presentiemethode van Andries Baart. Die methode houdt in dat je niet in de eerste plaats eisen moet stellen aan de jongere, maar dat je er vooral voor de jongere moet zijn. We zijn onder de indruk gekomen van de bereidheid van de pedagogisch medewerkers om te luisteren, van hun enorme geduld. De pedagogisch medewerkers bleken voor de jongeren van alles en nog wat te regelen. Bij instanties traden ze op als pleitbezorgers. In de interviewvragen waren we erop gericht geweest om van de jongeren en hun ouders te horen wat de pedagogisch medewerkers nu precies
Opvoeden: Niet uit het boekje?
Opvoeden
79
‘Zij liet mij zijn, wie ik op dat moment wou zijn.’
deden waar ze uiteindelijk wat aan hadden gehad, wat hen op het goede pad had gebracht, en waardoor ze het uiteindelijk toch zelf konden. Uit de mond van een van de meisjes tekenden we na veel doorzagen en doorvragen naar de effectieve handelingen van de pedagogisch medewerker op: ‘Zij liet mij zijn, wie ik op dat moment wou zijn.’ Die zin hebben we maar als titel voor ons eindrapport gekozen (Levering, 2011). Marco Mout laat zijn jongeren juist niet zijn wie ze denken te willen zijn. Hij stelt harde eisen aan de jongeren en heeft een duidelijk beeld waar de jongeren in zijn ogen aan moeten voldoen. Gezagserkenning in de opvoeding is zoals we zagen niet uitsluitend een rationele zaak. Gezag kan niet zonder vertrouwen. Als we het over vertrouwen in de opvoeding hebben, hebben we het over het vertrouwen dat het kind in de opvoeder heeft. Vertrouwen is het enige wat het jonge kind beschikbaar heeft. Het vertrouwen van het jonge kind valt bij wijze van spreken samen met het gevoel van veiligheid. Later wordt de gezagsaanvaarding rationeler, maar de basis blijft vertrouwen. Een pedagogisch medewerker moet het vertrouwen van een jongere winnen. Gezag krijgt de pedagogisch medewerker alleen als hij of zij het verdient. Het wordt hem of haar op vrijwillige basis verstrekt. Toch spreken we als we het over gezag hebben ook van mensen die gezag uitstralen. We spreken zelfs van gezag afdwingen. Dat is paradoxaal, want op vrijwillige basis gezag aanvaarden lijkt haaks te staan op gedwongen worden. Maar dan hebben we het toch niet over de manier waarop Marco dwingt. Marco eist respect. Omdat hij als een soort eindstation fungeert, heeft hij macht. Zijn jongeren kunnen eigenlijk geen kant op, ook al doet hij er nog zo laconiek over. Hij zet de stappen wel heel doordacht en vraagt aan de jongere om, voordat ze tekenen, goed over het contract na te denken. Ze moeten goed weten waar ze instappen, want regels zijn regels en als de jongeren zich er niet aan houden, zet hij ze uit het traject. Voor Marco is het vanzelfsprekend dat de jongeren naar hem luisteren: ‘Ze luisteren gewoon.’
Hoe uitzonderlijk is Marco’s aanpak? In zijn oratie onder de titel De werkmeester. Het belang van de verbindende schakel bij het stoppen van crimineel gedrag, uitgesproken op 22 juni 2012 bij de aanvaarding van het lectoraat Jeugd en Veiligheid aan de Avans Hogeschool in
80
Casus 2 >
Reflectie
door Bas Levering
Den Bosch, besprak Hans Werdmölder een aanpak die in bepaalde opzichten met die van Marco te vergelijken is. Werdmölder deed verslag van het werkervaringsproject De Herstelling, dat zeer laag geschoolde werkloze jongeren de mogelijkheid biedt om met een stevige duw in de rug op eigen benen te gaan staan. De Herstelling is een onderdeel van de Gemeentelijke Dienst Werk en Inkomen die de uitkering van de jongeren in eigen beheer heeft. Daarmee heeft de aanpak een stok achter de deur, want wie niet meewerkt wordt gekort. Het project heeft de zogeheten ‘top 600’, de gewelddadige veelplegers, als klant. Zo’n 75 procent van de jongeren heeft een Marokkaanse achtergrond. De Herstelling werkt aan het herstel van de negentiende-eeuwse forten rond Amsterdam. In het project wordt teruggegrepen op het meester-gezelsysteem, zoals dat al eeuwenlang in de opleiding van vaklieden bestaat. De werkmeesters zijn geen kunstenaars, zoals Marco, maar het zijn wel geschoolde professionals op hun vakgebied. Werdmölder ziet drie taken voor de werkmeester: het corrigeren en disciplineren van de leerlingen, het overbrengen van kennis en vaardigheden en de brug slaan van de cultuur van de straat naar de gewone wereld. Er wordt gewerkt in kleine groepen van hooguit acht personen, want de begeleiding is intensief. De stabiele omgeving met veel structuur en duidelijkheid is ideaal voor het aanleren van praktische vaardigheden en een goede werkhouding. Deze jongeren moeten heel veel leren. Ze hebben al heel veel moeite met op tijd komen. De dagelijkse contacten in een ongedwongen, informele sfeer vormen de voorwaarde voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie. Ook in dit project wordt duidelijk dat de jongeren juist in activiteiten veel van zichzelf laten zien. Dus juist niet in het frontale gesprek. Helaas is de uitval relatief hoog. Daarom worden de jongens flink achter de broek gezeten, bijvoorbeeld met huisbezoeken. Er is nog geen sluitende aanpak; het is ook een heel moeilijke groep. De jongeren geven altijd anderen of de wereld de schuld en nooit zichzelf. De goede werkmeester staat open voor wat de jongere beweegt. De jongeren werden in hun leven al heel vaak gestraft, maar eigenlijk nooit gecorrigeerd. Je laten corrigeren vraagt om een sfeer van vertrouwen. Welke kwaliteiten moet de werkmeester hebben? Werdmölder spreekt over ‘situationeel leiding kunnen geven’. Dat wil zeggen, leiding geven aangepast aan de persoon en de situatie. In het kader van het project De Herstelling houdt dat in: stevig op de inhoud, ondersteunend op mogelijkheden, zacht en betrokken
Opvoeden: Niet uit het boekje?
Opvoeden
81
op de relatie. In het werkervaringsproject De Herstelling vinden we heel veel van de aanpak van Marco Mout terug. Werdmölder spreekt van een beschreven methode die zich in de praktijk als effectief bewezen heeft.
Niet uit het boekje, maar wel buiten het boekje? Er zijn vanzelfsprekend ook grote verschillen tussen de aanpak van Marco Mout en het project De Herstelling, waar Hans Werdmölder verslag van doet – het gaat ook om andere jongeren. Maar in beide gevallen gaat om jongeren die in de gebruikelijke verbanden het gewone leven niet zelfstandig weten op te pakken. Bij De Herstelling gaat het ook nog eens om het stoppen van crimineel gedrag. Bij De Herstelling is nadrukkelijk sprake van situationeel leiding geven, terwijl Marco’s uitgangspunt is dat de jongeren zich aan zijn stijl moeten aanpassen. Marco zet zich af tegen ‘opvoeding uit het boekje’. Hans Werdmölder probeert in zijn beschrijving van het project De Herstelling nadrukkelijk bij de traditionele pedagogische theorievorming aan te sluiten. Dat probeerde Arjan Jonker met zijn sociogroepsstrategie ook. Bij hem ging het om jongeren die een straf moesten uitzitten. Jonker ging duidelijk buiten zijn boekje. In zijn instituut bleek sprake te zijn van ongeoorloofde machtsuitoefening. Ook zijn claim dat de aanpak binnen Den Engh effectief zou zijn, hield geen stand. Die claim moet in het geval van het project De Herstelling ook nog maar eens nader onder de loep worden genomen. In Marco’s aanpak is de mate van effectiviteit niet goed aan te geven, omdat die individuele trajecten die niet lijken te slagen al in een vroeg stadium worden afgebroken. Tot slot: in alle drie de hiervoor beschreven projecten oogt de aanpak onorthodox, maar ook ouderwets. De opvoedingsstijl kent een vorm van gezagsuitoefening uit voorbije tijden en de vraag is dan ook of het om een vorm van opvoeden gaat die voorbereidt op een volwassen bestaan in de huidige samenleving, laat staan in die van morgen. In die gevallen waarin Marco Mout veel bereikt, moet dat van doen hebben met het feit dat hij van meet af aan uitgesproken veel verantwoordelijkheid bij de jongere zelf legt. Gijs was, zoals we hebben gezien, een van die jongeren die zich door die aanpak uitgedaagd voelde. De vraag blijft of dat voor de meesten zou gelden.
82
Casus 2 >
Bronnen • Gunning, J.H. (1940). Keur uit de werken van Prof. Dr. J.H. Gunning Wzn. Groningen: Wolters.
• Jonker, A. (2004). Niet opsluiten, maar opvoeden (diss. Groningen). Utrecht: Agiel. • Langeveld, M.J. (1945/1979). Beknopte theoretische pedagogiek. Groningen: Wolters- Noordhoff.
• Levering, B. (i.s.m. Kommer, T., Lammerink, E., Schans, F van der & Schrauwen, A.) (2011). ‘Zij liet mij zijn wie ik op dat moment wou zijn.’ Op zoek naar de effectieve pedagogisch medewerker. Tilburg: Fontys Hogeschool Pedagogiek.
• Wartna, B.S.J., Kalidien, S. & Essers, A.A.M. (2004). Replicatie recidivemeting JJI Den Engh. Den Haag: WODC.
• Weber, M. (1922). Die drei reinen Typen der legitimen Herrschaft. Preußische Jahrbücher. • Werdmölder, H. (2012). De werkmeester. Het belang van de verbindende schakel bij het stoppen van crimineel gedrag (lectorale rede). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Blootgeven
3 Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
85
Het aanbod
85
De regels
88
Het gezag
90
Relatie met instituties
94
Uitdagingen
95
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid. Reflectie door Marion van San
96
Hedendaagse uitdagingen voor pedagogische gezagsdragers
97
Lef
98
Kwetsbaarheid
99
Over de risico’s van niet op effectiviteit onderzochte aanpakken
99
Over de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag
100
Hoe verder?
102
Bronnen
104
‘Ik weet in dit gebied door dingen heen te prikken, ik kijk door de bullshit heen en zie de pijn eronder. Dat ken ik van mezelf. Ik ben misschien toch die moederfiguur voor sommigen, die open staat voor dingen, die ze niet veroordeelt. Er moet iets in van opkijken naar, nou ja dat klinkt ook weer raar, maar wel een “oh ja, ik kan van haar wel wat aannemen”. Ik geef ook wel grenzen aan, dus tot hier en niet verder.’ Linda Futa van Goch, 49 jaar, Rotterdam
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam Het aanbod Linda Futa van Goch houdt zich vanuit haar Stichting Open Ogen in Rotterdam bezig met loverboyproblematiek en geeft voorlichting over ‘grenzen in relaties en seksualiteit’. Ze geeft voorlichting op scholen, geeft weerbaarheidscursussen aan meisjes die met loverboys in aanraking komen, doet individuele begeleidingstrajecten en geeft deskundigheidstrainingen aan professionals. 29 jaar geleden is Linda zelf gedurende ongeveer zeven maanden slachtoffer geweest van een loverboy. We spraken ook met Emine, een van de meisjes die Linda heeft gecoacht. Zij is 18 jaar en werd door haar vriendje gedwongen tot seks. ‘Ik voelde me zo vies daarna. Ik was er eigenlijk twee jaar depressief door. Ik moest elke
Linda Futa van Goch, 49 jaar, Rotterdam Actief sinds: 2004 Bereik: zo’n 70 schoolklassen per jaar, training en voorlichting aan professionals Leeftijden: 12-20
Blootgeven
87
dag huilen en kreeg eigenlijk heel erg spijt dat ik met hem om was gegaan.’ Emile Goyvaerts kwam in contact met Linda vanuit zijn functie als DOSAregisseur in de Rotterdamse deelgemeente Charlois, die hij van 2002 tot 2011 bekleedde. DOSA staat voor Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak en richt zich op risicojongeren tussen 0 en 24 jaar. ‘Het gaat om jongeren waarvan je dus het beeld hebt: de reguliere organisaties zijn er klaar mee.’ Linda durfde geen aangifte te doen tegen haar ‘vriendje’, ze kwam niet in de hulp verlening terecht. ‘In die tijd was er niks over bekend, mijn ouders werden er ook niet in gesteund. Dus ik rommelde maar wat, ging weer een beetje aan het werk. Maar ik was zwaar getraumatiseerd, deed alles op mijn overlevingsmechanisme.’ Dat mondde na zes jaar uit in een burn-out. ‘En toen begon ik voor het eerst een beetje hulp te zoeken. Waarom krijg ik eigenlijk een burn-out, waarom werk ik zo hard? Al die trauma’s en al die shit van vroeger zat natuurlijk nog in mij opgeslagen. Ik werd voor het eerst echt op zielsniveau geraakt door het zien van een film. Die film ging over een waargebeurd verhaal waarin een meisje na een verkrachting zelfmoord pleegde. Ik weet wat het is om verkracht te worden en ik weet wat het is om dat mee te maken, maar kijk mij nou, ik zit hier: sterke vrouw, stevig, reis de wereld rond, doe allemaal mooie dingen. Dus het kan ook anders, ik moet iets met mijn verhaal gaan doen, ik moet mensen laten weten dat je ook een andere keuze kan maken.’ Ze ging bij de politie werken. In 2004 vertelde ze haar verhaal voor het eerst aan een groep van tachtig zedenrechercheurs. Via via kwam ze meer in de wereld van voorlichting terecht. Ze begon voor zich zelf. Vanaf 2006 werd ze steeds meer gevraagd om trainingen voor professionals in de jeugdhulpverlening en op scholen te verzorgen. Haar product heeft zich ontwikkeld, vertelt ze. De lessen heeft ze uitgebouwd. Na een voorlichting van anderhalf uur volgen verdiepingslessen. Ze wil zich meer gaan richten op het begeleiden van jongeren, maar ook dat kost tijd. Als ze een meisje leert kennen van wie ze vermoedt dat die met loverboys in aanraking is (geweest), vormt ze een groep mensen met soortgelijke ervaringen om haar heen met wie ze kan praten. Emine heeft niet veel vriendinnen met wie ze kan praten over wat haar is overkomen, maar denkt wel dat het belangrijk is dat meisjes elkaar helpen. ‘Linda vertelde me over andere meisjes, en toen dacht ik wel: “Oh, ik ben niet de enige”.’
88
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
Linda vertelt dat veel meisjes zichzelf in eerste instantie niet zien als slachtoffer. ‘We zien onszelf als dader, of als medepleger, want “ik heb het zelf gedaan, ik ben niet bij je weg gegaan”.’ Emine vindt zichzelf best wel naïef en iemand die snel te beïnvloeden is, daarom denkt ze dat ze in deze situatie terecht is gekomen. Pas wanneer meisjes zichzelf zien als slachtoffer, wordt de deur naar hulp op een kier gezet volgens Linda. ‘Eigenlijk moest ik naar de politie gaan,’ vertelt Emine, ‘want het was een verkrachting, want ik wilde het niet. Dat had ik me tot dan toe helemaal niet gerealiseerd.’ Toch denkt ze niet dat ze het zo ver zou laten komen als bij Linda. Linda ziet zichzelf inmiddels niet meer als slachtoffer. ‘Ik ben ooit slachtoffer geweest, maar dat ben ik nu niet meer. Inmiddels ben ik gewoon deskundige en expert. Ik noem het zelfs geen ervaringsdeskundige meer, want dat koppelt nog zo aan mijn slachtofferschap en dat is zo verleden tijd.’ Maar tegelijkertijd is haar persoonlijke ervaring wel precies datgene waardoor ze denkt dat ze meisjes in eenzelfde situatie kan bereiken. ‘Ik zie de kracht als volwassenen dus hun eigen stukje ervaring meenemen en dat overbrengen, in plaats van alleen uit boeken.’
De regels De belangrijkste regel tijdens de lessen is vertrouwelijkheid. Telefoons moeten uit. ‘Ik vind het namelijk niet passen als je tijdens deze les gaat pingen of whatsappen, ik zal ingaan op gebeurtenissen uit mijn leven die pijnlijk zijn en dan vind ik het niet fijn als je afgeleid wordt door je mobieltje. Hoe zou jij het vinden als je je vriend of vriendin in vertrouwen neemt en ze luistert niet? Zal je dan de volgende keer haar of hem iets vertellen?’ Ze legt de jongeren uit dat het bij een vertrouwelijk onderwerp als dit belangrijk is dat de verhalen tussen de muren van de klas blijven. De jongeren mogen buiten de klas praten over het verhaal van Linda, maar niet over wat ze van klasgenoten horen. Ze mogen bovendien alleen uit hun eigen ervaringen putten, ze mogen niet vertellen wat ze eventueel van anderen weten. ‘We gaan niet voor de grap als ik loverboy zeg, wijzen naar iemand en dan roepen: “Ja Jacob of Pietje is een loverboy”, dat vind ik niet fijn. Het past ook niet, want het onderwerp is te gevoelig hiervoor. Je mag over jezelf vertellen, niet over iemand anders als die persoon op deze school zit. Als die persoon niet op deze school zit, dan mag je het vertellen maar zonder naam. Je weet nooit of iemand hem of haar kent, dus wij noemen geen namen
Blootgeven
Linda bespreekt voor aanvang bij voorlichting en aantal gedragsregels met de jongeren. • • • •
Mobiele telefoon uit en wegstoppen Niet pingen of whatsappen. Als iemand iets over zichzelf vertelt, dan blijft dat tussen deze muren.1 Niet over anderen spreken. Je mag over jezelf vertellen, niet over iemand anders als die persoon op deze school zit. • Even geen grapjes maken. Linda geeft twee waarschuwingen. Bij de derde keer vraagt ze de persoon de klas te verlaten.
1 YouTube. Ook te zien op www.youtube.com/watch?v=Gs525xCp-WM.
89
90
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
van een ander.’ Linda waarschuwt twee keer. Bij de derde keer vraagt ze de persoon in kwestie de klas te verlaten. In sommige gevallen kan je een uitzondering maken, vertelt Linda. Soms is het juist goed om de vertrouwelijkheid te doorbreken door een volwassene te betrekken in een vermoeden dat iemand te maken heeft met loverboys.
Het gezag Volgens Emile Goyvaerts houdt natuurlijk gezag in ‘dat iemand binnenkomt waarvan je merkt: deze persoon straalt wat uit. Daar ga je naar luisteren’. ‘Ik hecht waarde aan natuurlijk gezag, want dat heb je vanuit jezelf.’ Hij leerde Linda kennen als iemand met natuurlijk gezag. ‘Zij had totaal geen functie, daar zat het hem zeker niet in. Zij kon haar gezag nergens aan ontlenen. Dus niet van een streepje, sterretje of wat dan ook. Zij heeft de uitstraling dat ze weet waar ze het over heeft. Dat is niet in beleidsaspecten of gedragscodes te vatten.’ Volgens hem is er iets veranderd op het gebied van gezag. ‘Dertig jaar geleden stelde een sterretje of streepje wat voor. Dat was een collectief gewaardeerde vorm van gezag, dat werd door mensen gedeeld. Op het moment dat je alleen maar leunt op formeel gezag, van luister, jij moet naar mij luisteren want ik kan bonnen schrijven. Als dat het is, nou, dan ben je gauw klaar. Dat is geen gezag.’ Linda heeft moeten groeien in haar gezagsrol, vertelt ze. Bij de politie ‘waar gezag heel hiërarchisch is’, heeft ze veel geleerd. Hoewel het moeilijk is om in algemene woorden te vertellen wat werkt, elke situatie is immers anders, heeft ze gemerkt dat ze makkelijker tot de jongeren doordringt doordat ze uit ervaring spreekt. Onomwonden. De meisjes kunnen ervaringen met haar delen. ‘Als jij niet zelf voelt wat je zegt, en je zegt iets omdat je weet dat je het moet zeggen, omdat iemand jou heeft geleerd dat je het moet zeggen, dan komt het bij zo’n meisje of zo’n jongen die slachtoffer is geweest niet echt binnen. Dus dan blijft hun deur dicht. Als ik hun op hetzelfde niveau alles vertel over waar ik de mist mee in ging, dan pas gaan ze ook zelf voelen van: oh maar shit, ik was dus eigenlijk ook slachtoffer. Ik zit op gelijk niveau, en dan weet zo’n meisje of zo’n jongen dat ze niet meer alles in details aan je hoeft uit te leggen. Dan voelen ze zich echt gezien.’ Er ontstaat vertrouwen, vertelt Linda, omdat ze een van hen is. In het begin was ze bang respect te verliezen door zo open te zijn, dus stelde ze zich zo min mogelijk kwetsbaar op. Maar Linda heeft het tegendeel ervaren. Ze staat kwetsbaarder voor de groep
Blootgeven
91
dan een aantal jaar geleden en ze is niet bang emoties te tonen als ze die ervaart. ‘Als mij iets verdrietig maakt, stop ik dat niet weg.’ Emine vertelt dat Linda emotioneel werd toen ze haar verhaal hoorde. Dat vond Emine prettig. Ze had het gevoel dat ze Linda kon vertrouwen, omdat ze zelf ook heftige dingen had meegemaakt. Als Linda iets niet wil, is het belerend zijn. ‘Ik vertel gewoon. Ik zeg niet van: je moet dit niet doen of dat niet doen. Ik vertel gewoon van, ja ik was 13 en toen kreeg ik mijn eerste vriendje en daar was ik helemaal verliefd op, en hij was verliefd op mij, en hij was de leukste jongen van de camping – dat was hij ook echt hoor. Dingen die bij hun spelen in hun gevoel, die dingen die benoem ik ook gewoon allemaal. En dat maakt ze al een soort van: oke. En dan ben je al op één niveau. En wat ik dan fijn vind, is dat ze zelf naar me toekomen als ze ergens mee zitten. Want op het moment dat ze er zelf mee komen, kunnen we het bespreken en kan ik uitleggen dat ze zich daar al helemaal niet schuldig over hoeven voelen. Want schuldgevoel creëert dat ze het de volgende week weer doet, “want ja, ik heb het nou toch al gedaan”. Dus bij de eerstvolgende jongen die zegt van: “nou dan kan je ook wel pijpen of aftrekken”, denkt ze: “ja ik heb het nou al gedaan”. Dan blijf je vastzitten in iets, en door tijdens de lessen in alle openheid dieper in te gaan op grensoverschrijdend seksueel gedrag leren ze andere keuzemogelijkheden te zien.’ Keuzemogelijkheden bieden, laten zien dat je je eigen keuzes kan maken, is volgens Linda belangrijker dan jongeren proberen te behoeden voor fouten. ‘Wij pretenderen jongeren te kunnen waarschuwen. Ik heb ook laatst mijn site aangepast, ik had staan een gewaarschuwd mens telt voor twee. Dat klopt helemaal niet, je telt helemaal niet voor twee. Een gewaarschuwd mens weet waar die uiteindelijk op kan letten. Dat is het enige. Dat is de kracht van het delen van er varingen en dat is leiderschap, niet van: ik vertel jou vanuit mijn positie wat jij moet doen. Nee, ik laat zien wat het met mij allemaal heeft gedaan en dan kunnen ze zelf kiezen wat ze ermee doen. Dat is wat ik doe.’ Naast de jongeren staan betekent overigens niet dat er een vriendschap ontstaat. Er moeten grenzen aangegeven worden. Soms moet ze de jongeren confronteren en dat kan pijnlijk zijn. In sommige gevallen lijkt de relatie op die tussen een moeder en haar kind.
92
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
‘Ik weet in dit gebied door dingen heen te prikken, ik kijk door de bullshit heen en zie de pijn die eronder zit. Dat ken ik van mezelf. Ik ben misschien toch die moederfiguur voor sommigen, die openstaat voor dingen, die ze niet veroordeelt. Er moet iets zijn van opkijken naar, nou ja dat klinkt ook weer raar, maar wel een “oh ja, ik kan van haar wel wat aannemen”. Ik geef ook wel grenzen aan, dus tot hier en niet verder. Een goede ouder heeft afstand. Dat heeft echt met grenzen te maken. We hebben maatschappijbreed onze grenzen te ver verlegd. Ook instellingen, instanties, politie, justitie, alles. We zijn te grenzeloos geworden.’ Emile Goyvaerts is ook van mening dat dit van belang is in de benadering van risicojongeren. ‘Wat wel gezien wordt en wat ook gewaardeerd wordt door alle jongeren, hoe hoog risico ze ook zijn, is dat je een vorm van duidelijkheid hebt. Dat wil niet zeggen hard schreeuwen hoe het moet of zeggen van “dit is het”. Maar als jij in houding, in gedrag, in taalgebruik, in afspraken die je maakt, als je daar helder in bent, maakt niet uit wat de boodschap is, dan dwingt dat op natuurlijke wijze een vorm van respect af van de desbetreffende jongere, omdat ze zoiets hebben van: ja je bent wel streng en je geeft mij helder een grens aan en je handelt daarnaar.’ Een van de valkuilen die Emile Goyvaerts bijvoorbeeld bij jongerenwerkers ziet, is dat grenzen vervagen als er te veel een sfeer van vertrouwelijkheid en vriendschap ontstaat. Linda heeft tegen Emine gezegd dat ze misschien makkelijk te beïnvloeden is. Emine worstelt ermee hoe ze met de aandacht van jongens om moet gaan. ‘Soms denk ik wel eens was ik maar lelijk. Dan zouden jongens niet naar me k ijken en zou ik zulke dingen niet meemaken. Maar aan de andere kant ben ik ook wel blij met hoe ik er uitzie, want ik ben ook wel blij met die aandacht. Het is ook moeilijk in deze tijd om maagd te blijven. Als een meisje dat wel kan, dan heb ik echt respect voor haar. Ik wou zelf ook zo’n meisje zijn, maar zover is ’t niet gekomen. Daardoor is mijn zelfvertrouwen wel gedaald en daar heb ik nu nog steeds last van.’ Emine heeft haar ouders niet verteld wat haar is overkomen, maar ze denkt wel dat haar moeder een vermoeden heeft. ‘Ik denk dat je kinderen van kleins af aan al dingen moet vertellen over wat ze later kunnen verwachten met relaties. Maar je moet ze ook wel een beetje streng aanpakken.’ Linda denkt dat het in haar contact met meisjes uitmaakt dat ze een vrouw is. Als vrouw kan ze zaken over het lichaam en seksualiteit benoemen die voor een man minder makkelijk bespreekbaar zijn. ‘Het is voor jongens én meisjes belangrijk om over seksualiteit te spreken. Zeker als ze natuurlijk net na of in de
Blootgeven
93
puberteit zijn, waarin vooral bij jongens, die hormonen allemaal al zo aanwezig zijn, en meiden de schaamte heel erg hebben he, omdat ze net gewend zijn aan hun veranderde lichaam.’ Maar er is ook een verschil tussen jongens en meiden. Linda heeft gemerkt dat meisjes met een islamitische achtergrond in het bijzijn van jongens minder makkelijk praten over wat hen is overkomen. ‘Die houden meer achter. Want als ze dat al zou uiten waar jongens bij zijn, dat je weet van kontneuken, dat je weet van pijpen, dat je weet van al die dingen – ik noem het expres even allemaal zo, want ik hou er niet van om dingen mooier te maken en te verbloemen, dat hebben we al veel te lang gedaan en mede daarom denk ik dat er zoveel problemen zijn. Maar dat als zij dat laten weten aan hun moslim medeleerlingen, dan ben je gelijk een afvallige en dan ben je slecht en dan ben je makkelijk slachtoffer.’ Emine, die van Turkse afkomst is, maakt zich zorgen om het feit dat ze haar maagdelijkheid is verloren. ‘Jongens zeggen altijd dat ze het wel voelen of iemand maagd is of niet.’ Linda, die overigens getrouwd is met een man die als moslim is opgevoed, verdiept zich in de religieuze en culturele achtergrond van de meisjes met wie ze praat. ‘Het is niet: oh alle moslimmeiden zijn hetzelfde, nee helemaal niet. Want de Marokkaanse meiden gaan heel anders om met dingen, de Turkse meiden lijken een beetje op elkaar, maar die hebben ook hun specifieke dingetjes. Maar Pakistaanse meiden of uit India of Afrika: totaal verschillend. Het is eerder cultuurgevoelig dan qua religie. Iedere cultuur heeft specifieke normen en waarden en de specifieke uitingen daarvan en de specifieke manier van omgaan met alles.’ Religie en cultuur zijn volgens Linda niet van doorslaggevend belang, seksuele gevoelens zijn universeel volgens haar, ongeacht je culturele achtergrond. ‘Natuurlijk heb ik mij erin verdiept hoe het binnen hun cultuur werkt. Maar we zijn allemaal verbonden door seksualiteit. En dat is het enige wat ik doe in lessen, dat ik het daar over heb.’ Tijdens de lessen haalt ze tafels weg, om recht tegenover de jongeren te staan. Ze wil letterlijk zo min mogelijk tussen hen in hebben staan. Ze denkt na over haar houding. ‘Ik kwam wel al vanaf het begin krachtig over, dat jongeren hadden van: “U? Hoe kan dat nou? Is dat met u ook gebeurd?” Terwijl ik toen best nog wel heel kwetsbaar was. Ik let wel op houding, hoe ga je daar staan? Waar heb ik mijn benen en waar heb ik mijn armen? Bewust zijn van wat ik doe. Zo zorg ik dat ik mij niet verlies in mijn verhaal.’
94
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
Relatie met instituties Linda krijgt subsidie van deelgemeente Charlois om lessen op scholen te geven. Naar eigen zeggen een klein bedragje. Het is lastig om als klein bedrijfje staande te blijven in een omgeving met grote clubs als de GGD en Humanitas. Ze heeft gehoord dat ambtenaren zich afvragen waarom de subsidie die zij krijgt niet naar reguliere instellingen gaat. Enerzijds werkt ze in opdracht van welzijns organisaties en scholen, anderzijds wil ze graag samen optrekken en samen methoden ontwikkelen. Ze vertelt dat het in verband met de vertrouwensrelatie met de jongeren goed is om outreachend te blijven werken. ‘De jongeren zijn bij mij anoniem. En als ik binnen de school zou werken en ze komen met echt heftige dingen, die ze dus niet durven vertellen aan anderen, zijn ze misschien bang dat de hele school het te weten komt. Hoeveel jongeren zijn wel niet al geschaad in hun vertrouwen.’ Ze werkt bijvoorbeeld vaak samen met schoolmaatschappelijk werk. ‘Ik doe nooit dingen alleen.’ Het is altijd balanceren tussen samenwerking zoeken en het garanderen van vertrouwelijkheid. ‘Andere externe partijen betrekken vind ik lastig, dat doe ik na goed overleg. Want zo’n meisje vindt het vaak ook weer lastig, want dit zijn lastige onderwerpen.’ Soms blijft het niet bij voorlichting, maar begeleidt ze ook jongeren. ‘Maar omdat niemand mij daarvoor betaalt, stopt dat heel vaak. Want dat kan ik dan gewoon niet meer doen. Snap je? Daarom wil ik nu ook een stichting gaan worden, om daar veel meer ruimte voor te hebben. Hier in de deelgemeente Charlois lukt het nog, omdat ik hier gesubsidieerd word. In Charlois kan ik het naast mijn voorlichting ook wegzetten als coaching van jongeren. Dit jaar alleen nog, daarna komt het dan weer bij andere instanties te liggen.’ Emile Goyvaerts vertelt dat hij Linda inschakelde bij gevallen waar de reguliere instellingen geen raad mee wisten. ‘Als het ging om concrete casussen waarvan ik zeg: hier wil ik iemand naar toesturen van vlees en bloed, die er naartoe gaat en eigenlijk bij binnenkomst kan ruiken: dit of dat is er aan de hand. Dan had ik de garantie bij Linda dat ze wist wat ze moest doen. Ik ga me dan ook niet bemoeien met hoe ze het oplost. Als het binnen de regelgeving past, is het goed.’ ‘Linda is echt een heel klein onderdeeltje van zo’n aanpak’, vertelt hij. ‘Van de 100 risicojongeren is er 1 die op het gebied van Linda valt. Maar dan ben ik wel blij dat ik Linda heb.’ Volgens Emile Goyvaerts is het doel dat de jongeren uiteindelijk in de reguliere hulpverlening terechtkomen. ‘Iemand als Linda heb je
Blootgeven
95
niet permanent nodig. Sterker nog, op een bepaald moment moet ik er ook weer vanaf. Waar het om gaat is, zij komen op een domein waar de reguliere werker niet kan komen. De taak van zeg maar ‘de Linda’ is: haal deze jongere terug in een domein waar de reguliere hulpverlening weer aan de slag kan. Linda beaamt dit: ‘Die instanties zijn vaak niet zo toegankelijk en laagdrempelig als ik en dat vind ik ook lastig, want ik werk heel graag met hun samen, maar ik ben soms net die drempelverlager, en als jongeren dan een beetje gewend zijn aan het spreken erover met een ander, dan kan je ze vanzelf wel weer bij een andere hulpverlener kwijt.’ Zo raadde Linda Emine aan om te gaan praten met een psycholoog. Emine: ‘Ze zei: “je hoeft niet te denken dat je gek bent”, maar ik had minder aan de gesprekken met de psycholoog dan met Linda. Hij zei wel “Hmmmm”, maar verder zei hij eigenlijk niks.’
Uitdagingen Momenteel werkt Linda op commerciële basis, ze wordt betaald voor haar trainingen en workshops. ‘En nu ben ik al zo ver dat ik denk: als je dat niet kan betalen houdt het op. Maar daar moest ik ook naartoe groeien, want ik heb ook die missie en die visie: ik wil juist komen vertellen. Dus dat is ook een beetje lastig.’ Ze wil meer tijd kunnen besteden aan het coachen van jongeren. ‘Ik wil veel meer dingen gaan doen, meer met jongeren. Maar daar betaalt natuurlijk niemand me voor.’ Ze is op zoek naar manieren om haar deskundigheid breder in te kunnen zetten. Een deel van haar activiteiten blijft ze commercieel aanbieden, maar ze gaat gedeeltelijk als stichting verder. Dat maakt het aanvragen van subsidies makkelijker. ‘Ik wil ook methodieken op papier gaan zetten, ik wil al mijn kennis die ik heb veel meer verspreiden. Maar als ik hier alleen maar ga zitten schrijven, wordt mijn huur niet betaald.’ Het verhaal van Linda roept de vraag op hoeveel kwetsbaarheid pedagogisch gezag verdraagt. Jongeren willen aan je gezicht kunnen zien dat jij ook hebt meegemaakt wat zij meemaken. Maar als het gaat om extreem gevoelige onderwerpen als verkrachting en de grenzen van seksualiteit, hoe zoek je dan de balans tussen het delen van persoonlijke ervaringen en het bewaren van professionele afstand? Wat zijn, kortom, de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag? Hierover gaat de reflectie van Marion van San.
96
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid Reflectie door Marion van San Linda Futa van Goch van de Stichting Open Ogen is een hulpverlener met een missie. Als jonge vrouw heeft zij een fout vriendje gehad, iemand die men tegenwoordig loverboy zou noemen, wat voor haar een buitengewoon traumatiserende ervaring was. Nu is zij een volwassen vrouw en wil zij jonge meisjes behoeden voor de slinkse trucs van dit soort knapen. Zij doet dit op een nogal onorthodoxe wijze, namelijk door tijdens voorlichtingssessies op scholen en persoonlijke gesprekken met meisjes vooral veel over haar eigen ervaringen te vertellen en haar gevoelens de vrije loop te laten wanneer de meisjes met hun verhalen over verkeerde jongens komen. Zelf is zij er vrij zeker van dat haar aanpak werkt en ze heeft plannen om haar deskundigheid uit te breiden door bijvoorbeeld hulpverleners op te leiden volgens haar methodiek. Maar een eerste probleem met dit soort aanpakken is dat we zelden weten of ze werken. Als meisjes na het horen van het verhaal van Linda beter met hun emotionele problemen kunnen omgaan of weerbaarder zijn tegen de avances van loverboys, is dat alleen maar mooi meegenomen. Jammer genoeg weten we niet in welke mate dit te danken is aan het programma en wat de mogelijke onbedoelde neveneffecten zijn. Ik geef enkele redenen waarom deze casus voldoende kritisch moet worden benaderd. Deels hebben die te maken met de uitdagingen aan hedendaagse pedagogische gezagsdragers in het algemeen, deels ook met de limieten van deze aanpak in het bijzonder. En ik laat zien dat dit, samen met de onduidelijkheid over de effectiviteit van dit soort aanpakken, de grenzen aantoont van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag. Linda heeft door haar eigen verleden het lef ontwikkeld om open over de problemen die zij heeft gehad te praten, wat veel jongeren zou aanspreken. Maar daarnaast blijkt dat zij zich tijdens de voorlichtingssessies en gesprekken buitengewoon kwetsbaar opstelt en haar gevoelens de vrije loop laat. Haar succes zit hem naar eigen zeggen in het feit dat zij heel dicht bij de jongeren staat, dat zij voelt wat zij voelen en daardoor bij hen een snaar weet te raken waar andere hulpverleners veel meer moeite mee hebben. Of, zoals de beleidsmedewerker die Linda vaak inzet het uitdrukt: ‘Ze herkent de signalen, ze herkent de gevoe-
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
97
lens. Niet alleen van zichzelf, maar ook van de meisjes waarmee ze in het verleden ook contact heeft gehad. Dit is een ervaringsdeskundige om het zo maar te noemen en die durft en kan en weet die meisjes te raken.’ Dat zij heel dicht bij de jongeren staat, is op zich een positief teken. Aan alle pedagogisch gezag lag volgens de pedagoog Langeveld (1979) immers de identificatie van opvoeder en opvoedeling ten grondslag, waarbij volgens hem een vertrouwensrelatie tussen beide onontbeerlijk was. Was die er niet, dan was er enkel sprake van overmacht en onderwerping. Daarnaast getuigt het van lef dat zij haar eigen ervaringen deelt met jongeren, waardoor ze de jongeren blijkbaar op de een of andere manier weet te raken. Maar de vraag is of dat tegelijkertijd niet ook haar zwakte is. Is het denkbaar dat zij door het openlijk tonen van haar kwetsbaarheid haar invloed als pedagogische gezagsdrager niet ook in belangrijke mate ondermijnt? Het is over de tegenstelling lef versus kwetsbaarheid, die beide verenigd zijn in de persoon van Linda, dat deze reflectie gaat. De vragen die daarbij als leidraad dienen, zijn: Hoeveel lef moet je hebben om pedagogisch gezagsdrager te kunnen zijn? Hoe kwetsbaar mag je je opstellen? Met andere woorden: wat zijn de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag?
Hedendaagse uitdagingen voor pedagogische gezagsdragers Gezagsdragers dienen volgens Van Stokkom (2000) in de hedendaagse samen leving over veel capaciteiten te beschikken, willen ze aan de verwachtingen voldoen. Zij ontlenen hun gezag meer en meer aan het gaande houden van een open dialoog, gaan in op vragen en kritiek, geven speelruimte zodat de betrokkenen kunnen leren van hun fouten en etaleren een feilbare en behulpzame houding. De responsieve opvoedingsstijl heeft de omgang er volgens Van Stokkom niet makkelijker op gemaakt. Responsief opvoeden kost veel energie, omdat er nooit makkelijke oplossingen zijn, er voor elk plan of voorstel weer draagvlak gecreëerd moet worden en er eindeloos gecorrigeerd moet worden, terwijl de eigenheid van kinderen bewaard moet blijven. Het pedagogisch gezag is dus kwetsbaarder en feilbaarder geworden. Maar daarnaast is het heel goed mogelijk dat er in de huidige ingewikkelde tijd steeds meer lef nodig is om in
98
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
aanmerking te komen voor de rol van pedagogisch gezagsdrager. Vooral omdat jongeren steeds mondiger zijn geworden en niet zomaar alles aannemen wat hen wordt voorgespiegeld.
Lef Linda vertelt zelf hoeveel lef ervoor nodig was toen zij begon met de informatiesessies op scholen waar zij haar persoonlijke verhaal vertelde. Ze begon op haar werk voor het eerst te vertellen over wat haar was overkomen. Collega’s overtuigden haar ervan dat ze iets met haar verhaal moest doen. En zo begon ze na een aantal omzwervingen met voorlichting op middelbare scholen. Tijdens die bijeenkomsten vertelde ze heel open over wat ze had meegemaakt en probeerde zo bij de jongeren een discussie los te maken. Zij kreeg wel eens complimenten van jongeren over het lef dat ze tijdens die bijeenkomsten tentoon spreidde. ‘Ik kwam wel al vanaf het begin krachtig over, dat jongeren hadden van: “U? Hoe kan dat nou? Is dat met u ook gebeurd?” Terwijl ik toen best nog wel heel kwetsbaar was.’ Daarnaast vertelt zij het verhaal van een lerares die openlijk aan haar leerlingen vertelde dat ze in de drugshandel had gezeten en hoe dat bijna haar leven had verwoest. Het verhaal had zo veel indruk gemaakt op de jongeren in de klas, dat een aantal onder hen spontaan gestopt was met blowen. Er was bij de lerares veel lef voor nodig om haar ervaringen op deze manier met haar leerlingen te delen, omdat ze dacht dat ze op die manier haar gezag zou verliezen (en misschien zal zij ook wel gedacht hebben aan eventuele repercussies vanuit de schooldirectie). Maar volgens Linda is het tegendeel waar gebleken. Doordat zij haar ervaringen met haar leerlingen ging delen, had zij namelijk indruk op hen gemaakt en hen aan het denken gezet over hun eigen gedrag. ‘Dat is de kracht van het delen van ervaringen en dat leiderschap, we weten het allemaal, leiderschap is dus leiding nemen, laten zien. Is niet van: ik ga jou vanuit mijn positie vertellen wat jij moet doen. Nee, ik ga je laten zien wat het met mij allemaal heeft gedaan en dan kunnen ze zelf kiezen wat ze ermee doen.’ Het succes van haar aanpak schuilt er volgens Linda voorts in dat zij voelt wat de jongeren voelen, omdat zij in het verleden heeft meegemaakt wat het is om onderdrukt te worden door een man. Omdat zij naar eigen zeggen de gevoelens van de jongeren begrijpt, heeft ze vaak aan één woord genoeg om te achterhalen wat er precies met hen aan de hand is. Althans, daar is zij van overtuigd.
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
99
Kwetsbaarheid Naast het tonen van lef behoort het tot de stijl van Linda dat ze zichzelf tijdens de voorlichtingssessies en persoonlijke gesprekken kwetsbaar durft op te stellen en niet schroomt om haar emoties te tonen. Zij geeft naar eigen zeggen voorlichting op scholen om jongeren te helpen, maar de gesprekken die zij heeft, zijn voor haar zelf bovendien van therapeutische waarde. Jongeren delen met haar – ondanks dat hun vertrouwen geschaad is – naar eigen zeggen relatief snel hun ervaringen. De reden dat zij dat doen, heeft er volgens Linda vooral mee te maken dat zij bij haar hebben kunnen observeren dat de verhalen haar niet onberoerd laten. Door zich kwetsbaar op te stellen, jongeren veel van haar eigen ervaringen te vertellen en hen uit te leggen dat wat hen overkomen is ook anderen kan overkomen, weet zij zodanig vertrouwen op te bouwen dat jongeren relatief makkelijk hun ervaringen met haar delen. Of zoals zij het zelf uitdrukt: ‘En zelfs nu voel ik het verdriet van sommige jongeren en als ik mij daar niet voor afsluit, ik laat het bij mij binnenkomen, dan kan ik daar echt wel natte ogen van krijgen. En ik weet dat heel veel volwassenen dat niet doen, want die denken dan gezag te verliezen of autoriteit te verliezen, maar ik weet dat dat niet zo is.’
Over de risico’s van niet op effectiviteit onderzochte aanpakken Dit type aanpakken kent een aantal uitdagingen met betrekking tot de (wetenschappelijk aangetoonde) noodzaak van de methode. Het is namelijk nog maar de vraag of voorlichting over loverboyproblematiek noodzakelijk is. Uit onderzoek dat ik samen met collega’s van de Universiteit Utrecht deed (Bovenkerk e.a., 2006; Bovenkerk & Van San, 2011; Van San & Bovenkerk, in press) bleek dat er in Amsterdam bijvoorbeeld maar weinig meisjes voor de prostitutie werden geworven, waardoor een echte noodzaak voor voorlichting op scholen uit onze onderzoeksresultaten niet kon worden afgeleid. Toch bestond er in de stad een rijkelijk gevarieerd voorlichtingsprogramma dat op een groot aantal scholen liep. Baat het niet, dan schaadt het niet, zou je in dit geval kunnen zeggen, maar is dat wel zo? Daarnaast is het de vraag in hoeverre we zonder meer kunnen vertrouwen op de effectiviteit van voorlichting op scholen. In de Verenigde Staten bestaat al jarenlang ervaring met voorlichting op middelbare scholen over de risico’s van het
100
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
Jonge prostituees hebben wel degelijk een actieve inbreng
gebruik van alcohol, tabak en drugs, wat bekend is onder de naam DARE (Drug Abuse Resistance Education). Het programma is al vaker geëvalueerd en het resultaat is ontmoedigend. DARE werkt niet, of zelfs averechts (West & O’Neal, 2003). Waarom het resultaat negatief is, is niet helemaal duidelijk. Is het omdat voorlichting jongeren op een idee brengt? Of maakt de afschrikkingstactiek van de voorlichter de zaak juist spannender? We weten het niet. Wat verder uit de Amerikaanse ervaringen blijkt, is dat dergelijke programma’s wel de nodige effecten zouden kunnen hebben, maar dan enkel onder specifieke condities en alleen wanneer zij worden ondersteund door andere maatregelen. Misschien is er ook wel een verschil tussen voorlichtingsprogramma’s over ongezonde leefgewoonten en voorlichting over loverboys. In ieder geval zou elk van de programma’s waarin gewaarschuwd wordt tegen loverboys – want dat zijn er landelijk vele tientallen – met een serieuze evaluatie gepaard behoren te gaan. In de praktijk wordt echter bijna geen van deze initiatieven op hun effectiviteit onderzocht.
Over de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag In het specifieke geval van Linda heeft het persoonlijke gezicht van haar gezag een duidelijk voordeel. Zij weet jongeren door haar manier van werken te raken en zou hen op die manier beter kunnen helpen dan een reguliere hulpverlener. Maar aan de andere kant heeft het persoonlijke gezicht van haar gezag ook een duidelijk nadeel. Het lijkt aannemelijk dat zij, door de goede toegang die zij heeft tot de jongeren, ook een vrij grote invloed op hen heeft. Het probleem is echter dat zij een erg eenzijdig verhaal vertelt over wat loverboys zijn en hoe zij te werk gaan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ze een eenzijdig slachtofferdiscours voert. Het vertoog dat rond het probleem van de loverboys is ontstaan, wordt al jaren, vooral onder aanvoering van de hulpverlening, gedomineerd door het slachtofferperspectief. Dit staat echter een goed begrip van het probleem in de weg. Niet alleen wordt het meisje of de prostituee ontdaan van haar individualiteit – slachtofferschap is immers niet meer dan een conditie, een status – het reduceert het probleem ook tot dat van een beklagenswaardig en onschuldig slachtoffer, dat wordt uitgebuit door een gewetenloze boef. Of zoals Ine Vanwesenbeeck, een feministe met een stevige internationale reputatie, die veel onderzoek heeft gedaan naar prostitutie schrijft: ‘(…) when researchers have
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
101
difficulty understanding rational, not to mention positive, reasons for choosing sex work and find it easier to think of prostitutes as victims, it is understandable that sex workers will rather stress their victim status and negative motivations for working’ (Vanwesenbeeck, 2001: 259). In werkelijkheid hebben jonge prostituees zelf wel degelijk een actieve inbreng, schrijft ook Weitzer (2005). De boodschap van de hulpverlening over het huidige probleem van de loverboys betekent een stap terug vergeleken met het aanvankelijke inzicht van de victimologie, dat het probleem er niet een is van een gewetenloze dader en een onschuldig slachtoffer, maar dat het schuilt in de relatie die deze twee mensen met elkaar zijn aangegaan (Bovenkerk e.a., 2006; Bovenkerk & Van San, 2011; Van San & Bovenkerk, in press). Wat uit onze onderzoeken voorts naar voren kwam, is dat het klassieke loverboyverhaal, zoals we dat kennen uit de media (jongen ontmoet meisje, overstelpt haar met cadeautjes en dwingt haar vervolgens om in de prostitutie te werken), in de praktijk maar zelden voorkomt. De souteneurs die wij spraken, hadden de begrijpelijke neiging zichzelf vrij te pleiten, maar misschien schuilt er ook wel enige waarheid in hun bewering dat meisjes die de prostitutie verlaten het verhaal van de media, of dat wat zij in het voorlichtingsverhaal van hulpverleners hebben gehoord, navertellen. Sommige jongens waren van mening dat de meisjes onder invloed van dergelijke verhalen hun aangifte bij de politie zodanig inkleedden dat het leek alsof ze het klassieke verhaal precies zo hadden meegemaakt. En ja, er zijn meisjes die relaties aangaan met jongens die uiteindelijk uitlopen in prostitutie. Maar die relaties kennen veel varianten. Meestal nemen de mannen het initiatief, soms de vrouw. Vaak komt er dwang, geweld en in ieder geval overwicht aan te pas, maar soms ook niet. Soms maken de jongens gebruik van een relatie met onwetende meisjes, anderen zoeken speciaal vrouwen op die al in de prostitutie zitten. Soms doorloopt de relatie een patroon en zijn er aparte stadia te onderscheiden, maar soms zijn die moeilijk te herkennen. Sommige relaties worden vroegtijdig verbroken, in andere worden er stadia ‘overgeslagen’ of begint het meisje een nieuwe cyclus met een andere jongen. Soms worden de meisjes beroepsprostituees, bij anderen duurt de bevlieging niet meer dan een paar maanden. Net zoals er dus veel verschillende typen prostituees zijn, zijn er dus veel verschillende typen pooiers en het klassieke loverboyverhaal is daar maar een variant van, dat, zoals gezegd, in de praktijk maar zelden voorkomt.
102
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
Het is evenwel goed mogelijk dat meisjes onder invloed van het verhaal van Linda hun eigen verhaal gaan aandikken, omdat zij zich zodanig met haar vereenzelvigen dat zij nog maar moeilijk de realiteit zien van wat hen is overkomen. Een mooi voorbeeld hiervan komt naar voren uit het gesprek met Emine, die een vriendje heeft gehad dat nu niet meteen een voorbeeld is van een trouwe liefdespartner. Toen Emine weigerde op zijn seksuele avances in te gaan, had hij haar zelfs tot seks gedwongen, wat voor Emine een buitengewoon nare ervaring was geweest. Emine had het voorlichtingsverhaal van Linda gehoord en had daarna een afspraak met haar gemaakt, omdat het indruk op haar had gemaakt. Linda had haar vervolgens gevraagd om mee te doen met een langer traject, waarbij ze in contact kon komen met meisjes die ook met een loverboy (!) te maken hadden gehad. Emines vriendje was, zoals reeds gezegd, niet het voorbeeld geweest van een betrouwbare partner, maar om hem op basis van wat er gebeurd was een loverboy te noemen, gaat mijns inziens wel erg ver. Hetzelfde overkwam ons voortdurend tijdens ons onderzoek op de Wallen in Amsterdam. Veel van de meisjes die achter de ramen stonden en waar wij gesprekken mee aanknoopten, hadden het steevast over hun loverboy. Bij verder doorvragen bleek vaak dat deze meisjes hun zogenoemde loverboy hadden leren kennen toen ze al in de prostitutie werkten of dat ze tijdens hun relatie vrijwillig in de prostitutie waren gestapt en hun vriendje gaandeweg mee was gaan profiteren van het geld dat zij verdienden. Ook hoorden we verhalen dat zij sinds de dag dat zij in de prostitutie werkten hun vriendje overstelpten met cadeautjes (het omgekeerde verhaal dus van wat vaak wordt verteld!), zodat hij toch bij hen zou blijven. Want hun loverboy was geen uitbuiter zoals al die anderen! Tussen hen was het echte liefde!
Hoe verder? Er zijn dus wel degelijk bepaalde grenzen aan het steeds persoonlijker wordende gezag, zoals deze casus mooi laat zien. In dit specifieke geval is duidelijk dat door de hulpverlener een eenzijdig verhaal wordt verteld waarin jonge meisjes worden meegezogen en waardoor ze het gevoel krijgen dat ze worden omgeven door loverboys. Dat dit nadelige gevolgen kan hebben, hoeft uiteraard geen betoog. De vraag is daarom wat daaraan te doen valt. In de eerste plaats is het, zoals eerder betoogd, maar zeer de vraag of voorlichting op scholen over loverboys effectief is. Dat is in Nederland in ieder geval
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
103
nooit onderzocht en buitenlandse ervaringen naar vergelijkbare voorlichtingsprogramma’s doen het ergste vermoeden. Maar daarnaast is de vraag of de boodschap die door hulpverleners tijdens dergelijke sessies wordt meegegeven het nodige effect sorteert. De hulpverlening zou dus wat dat betreft veel meer gebruik moeten maken van inzichten uit de victimologie. Deze laten zien dat bij kwetsbare relaties – wat de relatie tussen een zogeheten loverboy en zijn vriendinnetje toch ook is – het probleem er niet een is van een gewetenloze dader en een onschuldig slachtoffer, maar dat het probleem schuilt in de relatie die deze twee mensen met elkaar zijn aangegaan. De eenzijdige focus op slachtofferschap staat immers een goed begrip van het probleem in de weg. Voorts laat deze casus zien dat er een spanning is tussen persoonlijke betrokkenheid van de hulpverlener en professionele distantie. Dat een hulpverlener zich kwetsbaar opstelt, heeft misschien wel meerwaarde voor meisjes die inderdaad iets heel heftigs hebben meegemaakt, maar de vraag is of het ook werkt voor ‘gewone’ pubers. In dit geval is het waarschijnlijk veel verstandiger dat hulpverleners in koppels van twee werken, waarbij de ene hulpverlener persoonlijke betrokkenheid toont en de andere de nodige professionele distantie bewaakt, die een hulpverlener ook dient te hebben om goed te functioneren.
104
Casus 3 >
Bronnen • Bovenkerk, F. & San, M. van (2011). Loverboys in the Amsterdam Red Light District: A realist approach to the study of a moral panic. Crime, Media, Culture, vol. 7, no. 2, 185-199.
• Bovenkerk, F., San, M. van, Boone, M. Boekhout van Solinge, T. & Korf, D. (2006). Loverboys of modern pooierschap. Amsterdam: Augustus.
• Langeveld, M. (1979). Mensen worden niet geboren. Inleiding tot de pedagogische waardenleer. Nijkerk: Intro.
• San, M. van & Bovenkerk, F. (2012). Secret Seducers. True Tales of Pimps in the Red Light District of Amsterdam. Crime, Law and Social Change (in press).
• Stokkom, B. van (2000). Jeugdgeweld: Ouderlijk falen of socialisering in vrijetijdsarena’s. Pedagogiek, 20, 2.
• Vanwesenbeeck, I. (2001). Another Decade of Social Scientific Work on Sex Work: A Review of Research 1990-2000. Annual review of Sex Research, 12, 242-289.
• Weitzer, R. (2005). New directions in research on prostitution. Crime, Law and Social Change, 43, 4/5, 211-235.
• West, S.L & O’Neal, K.K. (2004). Project D.A.R.E. outcome effectiveness revisited. American Journal of Public Health, 94 (6), 1027-1029.
Inbedden
4 Casusbeschrijving: Ömer in Den Haag
107
Het aanbod
107
De regels
109
Het gezag
111
Relatie met bevoegd gezag
112
Uitdagingen
113
Dreiging in het publieke domein. Reflectie door Ton van der Pennen
115
Wij en Zij
115
Franse toestanden
116
Haagse toestanden
118
Een andere invulling van gezagshandhaving
120
Inbedding
122
Bijzondere professionals
123
Waar leidt dit toe?
125
Bronnen
126
‘Het eerste jaar was het vooral nieuw voor ze en waren de jongeren wel achterdochtig naar ons toe. Soms werd er vuurwerk naar ons gegooid en scholden ze ons uit. Dan riepen ze kanker rolmodellen of rotbuurtvaders of zo. Maar dat is in de jaren daarna steeds minder geworden. Ze zijn eraan gewend, dus we zijn steeds minder een doelwit.’ Ömer, 26 jaar, Den Haag
Casusbeschrijving: Ömer in Den Haag Het aanbod Het door wijkagent Hans Rasenberg opgerichte burgerproject Kleurkracht Escamp Rolmodellen won in 2010 de Hein Roethofprijs. De jury prees het innovatieve en eenvoudige karakter van dit sterk op burgerinitiatief leunende project ter bevordering van de sociale veiligheid. Wij spraken met Hans Rasenberg zelf, de bedenker; met Ömer, een vrijwilliger uit de moskee en met Paul van Musscher, plaatsvervangend korpschef, directeur handhaving van Politie Haaglanden. Hans Rasenberg is politieagent in Escamp, een stadsdeel in Den Haag Zuidwest met een aantal naoorlogse nieuwbouwwijken, waaronder de bekende Moerwijk. Hij werkt al zo’n dertig jaar bij Politie Haaglanden. Hij is begonnen op het politiebureau in de Schilderswijk en is in 2006 via een omzwerving in andere gebieden, die beslist niet bekend staan als ‘rustige’ woongebieden, terechtgekomen op zijn
Ömer, 26 jaar, Den Haag Actief sinds: 2009 Bereik: 50 jongeren Leeftijden: 6-20 De geportretteerde is niet Ömer
Inbedden
109
werkplek van het politiebureau Berensteinlaan – aanvankelijk als wijkagent B en vanaf 2008 als chef wijkpolitie. Extra aan het reguliere politiewerk is voor Hans Rasenberg het inzetten van zogenoemde rolmodellen bij de ordehandhaving in het publieke domein. Het project kreeg landelijke bekendheid door de inzet tijdens oudejaarsnacht. Als een regisseur ‘cast’ hij geschikte ‘modellen’ uit de plaatselijke voetbalverenigingen, de moskee, de belangen- en zelforganisaties. Al deze partners zijn etnisch georganiseerd, maar volgens Hans Rasenberg zijn het ‘mensen van vlees en bloed’, waarmee hij hun etnische achtergrond direct relativeert, en zo spreekt hij ze ook aan. Met hen verlaat hij het bureau en gaat af op potentiële conflicten. In zijn strategie past het om af te stappen op de jongeren die bedreigend zijn voor de openbare orde of die overlast veroorzaken. In het najaar van 2011 heeft zijn project een zelfstandige status gekregen in de politieorganisatie. Op een feest in Escamp dat tijdens het EK voetbal wordt georganiseerd, spreken we met Ömer. Hij is een zogenoemd rolmodel, 26 jaar, van Turkse afkomst en opgegroeid in de wijk Bouwlust, een wijk in het stadsdeel Escamp. Hij studeert aan de Erasmus Universiteit en is bezig met een master accounting en control. Tot afgelopen december was hij in zijn vrije tijd actief als bestuurslid bij de moskee. Nu heeft hij besloten minder bij de moskee te gaan doen en zich meer op zijn studie te richten. Hij helpt de moskee nog wel met praktische dingen, bijvoorbeeld bij straatfeesten in de buurt. Zijn moskee was eertijds benaderd door Hans Rasenberg om vrijwilligers te leveren die met oud en nieuw mee wilden helpen de openbare orde te handhaven en Ömer gaf daar gehoor aan.
De regels Volgens welke regels hij dat doet? ‘Je moet een gulden middenweg vinden tussen orde handhaven en jongeren aanspreken. Te soft is ook niet goed. Ik vind het ook niet fijn als ik op straat loop en ik voel me niet veilig. Enige vorm van gezag is wel noodzakelijk. Maar je moet ook niet te ver doordraven, want dan gaat het averechts werken. Dan krijg je dingen als Parijs ofzo, waar jongeren in achterstandswijken de hele boel in de fik steken en waar een hele oorlogssfeer ontstaat. Ik vind dat het in onze wijken heel goed gaat. Hier is ook gewoon contact met de wijkagent enzo. En als het te ver gaat, moet je ook gewoon ingrijpen.’ We vragen hem wanneer hij als rolmodel ingrijpt. Hij vertelt dat hij een groepje van vier jongens van rond de 16 jaar aansprak die midden op straat een kerst-
110
Casusbeschrijving: Ömer in Den Haag
• Investeren in duurzame relaties met burgers het hele jaar door is het vertrekpunt. • En daarmee boek je tijdens evenementen en spanningsvolle situaties resultaat. • Vrijwillige rolmodellen houden toezicht op risicolocaties tijdens de nacht. • Vrijwilligers worden ondersteund door politie die slechts ingrijpt als het mis dreigt te gaan. • Vrijwilligers ontvangen instructies via portofoons. • Jongeren en hun achterban worden tijdens de nacht actief opgezocht/ aangesproken. • De bewoners/rolmodellen komen direct in contact met hun eigen jongeren/kinderen en zien welke bepaalde vormen van overlast en criminaliteit ze veroorzaken. • Doel is het ombuigen van negatieve gevoelens naar positieve gevoelens en ontwikkelingen.
Inbedden
111
boom in de fik wilden steken. ‘Een paar van hen waren bekenden die ik van de straat kende. Van gezicht en bij naam zelfs. Ik zei tegen ze dat ze op moesten houden en liet ze voor de zekerheid de kerstboom in de sloot gooien. Zodat ze hem niet weer zouden oppakken als ik weg zou lopen.’
Het gezag Volgens Hans Rasenberg is ‘gezag’ maar een woord. En dan ook nog geen goed woord. Neem bijvoorbeeld een vader. Waarom luistert een kind naar de vader? Omdat die zijn verhaal kent. Die weet wat vader allemaal voor goeds gedaan heeft en ook wat die minder goed gedaan heeft. Maar er is begrip voor zijn inspanningen en men weet wat men aan elkaar heeft. Op die vruchtbare grond kan gezag groeien. ‘Het gaat veel meer om respect, vertrouwen, elkaar kennen.’ Een probleem is volgens Hans Rasenberg dat praten over gezag suggereert dat het op zichzelf kan staan en dat kan het niet. Wat je krijgt is van die ronkende verklaringen van ‘nu gaan we ze een keer laten kennismaken met gezag, of ze moeten met hun poten van gezagsdragers afblijven’, maar gezag zonder vertrouwen en respect is gewoon heel weinig waard. Dat komt, doordat het een enorme investering vraagt in mensen en in wijken. Het soort werk waar niet elke politieagent even goed in is en waar zeker niet elke manager van begrijpt hoe belangrijk het is. Ömer ziet dingen als orde voor zich als hij het woord gezag hoort. ‘Dat iedereen zich netjes en respectvol tegenover elkaar gedraagt. Ook hiërarchie tussen mensen en de politie bijvoorbeeld.’ We vragen hem wie er het meeste gezag heeft in de wijk. Dat vind Ömer een moeilijke vraag. ‘Je ziet niet veel agenten op straat in de wijk’, zegt Ömer. Misschien wordt het gezag in de wijk wel door de mensen zelf geregeld. ‘Je hebt in een wijk toch bepaalde normen en waarden. De sociale controle is niet zoals vroeger, maar het is nog steeds wel aanwezig.’ Hij denkt dat die sociale controle effectiever is als vorm van gezag dan de aanwezigheid van de politie. ‘Als je voor de kleinste dingen de politie nodig zou hebben, dan zou het onleefbaar zijn. Binnenshuis lost dat al een hoop op, vanuit de familie, de straat, je kunt het steeds als een groter model zien. Als moskee hebben we ook een bepaald gebied dat we bereiken. Ik vind zelf dat religie een belangrijke rol speelt bij het handhaven van normen en waarden en sociale controle. Bij religieuze jongeren zie ik vaak dat ze niet aan ’t hangen zijn, dat ze
112
Casusbeschrijving: Ömer in Den Haag
met iets goeds bezig zijn en iets van hun toekomst willen maken. Dat kan uiteraard ook met jongeren die niet religieus zijn, maar religie hecht toch heel veel waarde aan ethiek, gedragsnormen en respect en dat is alleen maar mooi. We proberen ook de kinderen en jongeren die we in de moskee opleiden, als voorbeeldige burgers op te leiden. Ik denk dat dat een belangrijke rol speelt. Hoe ik mijn gezag inzet? De een kun je bij de kraag pakken en zeggen “kappen nou, want anders zeg ik het tegen je vader”. En bij de ander hou ik toch wat meer afstand, omdat je nooit zeker weet welk vlees je in de kuip hebt en dan geef ik het via de portofoon door. Maar meestal geldt dat ze alleen al doordat je erbij staat, heel veel dingen niet doen. En als ze toch dingen doen, dan geef ik het door aan de agent en ga ik niet zelf ingrijpen.’ Omdat Ömer zichzelf als jongere ziet, denkt hij dat hij jongens op straat toch op een andere manier aanspreekt dan de meeste andere vrijwilligers die ouder zijn. ‘Als jongere ben ik toch meer bekend met die jongens van de straat (…) Je moet altijd bedenken dat je zelf ook jong bent geweest. Als ik nu jongeren zie die druk zijn, dan bedenk ik dat ik zelf ook zo was. Dan ga je niet meteen een veeg om de oren geven, maar probeer je eerst gewoon op een leuke en voor hen begrijpelijke wijze iets uit te leggen. Het gezag dat voortvloeit uit dit op een “juiste” manier aanspreken, staat niet op zichzelf, maar is verbonden met vertrouwen in de organisaties die zijn opgeroepen hun rolmodellen te leveren.’
Relatie met bevoegd gezag ‘Ze luisteren doorgaans beter naar jullie dan naar ons [de politie]. Daarom is het zo goed dat jullie in die wijk daar een steentje aan bijdragen. Ik neem in ieder geval voor diegenen heel diep mijn petje af, die zo meteen hun nek uitsteken, de straat opgaan en jongeren aanspreken’, vertelt Hans Rasenberg. Ömer: ‘Niet als politieman, maar gewoon door aanwezig te zijn op straat. Alleen door die aanwezigheid al kan je voor enige rust zorgen en dingen voorkomen.’ Het is kenmerkend voor de onderscheidende filosofie achter het project: het inzetten van kleinschalige, persoonlijke verbanden om problemen in de dagelijkse praktijk aan te pakken. Het lukt de rolmodellen niet om de echte probleem jongeren te benaderen, maar er is een grote groep jongeren waar ze wel grip op lijken te hebben.
Inbedden
113
Overigens vindt Ömer dat je de tegenstelling bevoegd en onbevoegd gezag niet te groot moet maken. ‘Ik vind dat de politie op zo’n nacht [oudejaarsnacht] wel op straat moet zijn. Een paar doen wel zwaardere dingen en dan moet de politie wel op tijd aanwezig kunnen zijn. We proberen ook zo georganiseerd mogelijk te werken met plattegronden en we stippelen looproutes uit en we zetten meer mensen in op drukke kruispunten. Zo proberen we de hele wijk onder controle te houden. Ik was een van de vier of vijf mensen met een portofoon. De rest probeert dan ons met de portofoons op te zoeken als ze iets zien gebeuren. Wij zijn sowieso niet de hoofdrolspelers van de avond, maar eerder een grote vorm van assistentie voor de politie die hoofdverantwoordelijke is voor de orde op straat op zo’n avond.’ Dit neemt niet weg dat de politie op zo’n avond ook haar plaats moet kennen. ‘De ME moet ingrijpen als het echt uit de hand loopt. Maar voor kleine dingetjes gelijk hardhandig met de ME ingrijpen werkt averechts.’ Wat deze casus extra interessant maakt, is dat Hans Rasenberg zelf wel formeel is aangesteld als bevoegd gezagsdrager. Aangezien hij daar de facto in het contact met de burgers een heel eigen invulling aan geeft plaatsen wij hem onder de noemer van onbevoegd gezag. Hans Rasenberg staat bekend als de wijkagent die in de eerste plaats zijn oor te luisteren legt bij de burgers. Dat betekent overigens niet dat hij zichzelf gelijk maakt aan die burger. ‘Als het nodig is, dan kan een uniform goed helpen om mensen de duidelijkheid te geven die ze nodig hebben.’
Uitdagingen Over de effectiviteit van zijn initiatief is Hans Rasenberg duidelijk: ‘Laat niemand beweren dat mijn methode niet meetbaar is: kijk alleen even naar oud en nieuw: al twee jaar na elkaar 0,0 incidenten. Dat was al de veertig voorgaande jaren wel anders. Waar dat aan ligt? Kijk naar de voorbereidingen voor oud en nieuw vroeger. Vragen die de politie stelde waren: Weten we wat er moet gebeuren bij calamiteiten? Zijn er niet te veel brandbare materialen op straat? Wordt er niet in te zwaar vuurwerk gehandeld? Niemand zag er heil in om met de bewoners zelf eens te kijken hoe die jongens een alternatief te bieden die met oud en nieuw een kans zien om rotzooi te maken. Mijn methode staat dus voor minder kosten, meer veiligheid en een positief gevoel in de wijk. Daar is eigenlijk iedereen het over eens.’
114
Casusbeschrijving: Ömer in Den Haag
Dit wordt ook onderschreven door Paul van Musscher, plaatsvervangend korpschef: ‘Hij is een geweldige pionier, heel erg goed in het ontginnen van projecten. Het is echt fantastisch wat hij doet’. Maar, zo gaat Paul van Musscher verder, hij veroorzaakt tegelijk verwarring in de politieorganisatie: ‘Er is echt één ding waar Rasenberg minder goed in is en dat is binnen bepaalde kaders blijven. Dat heeft te maken met accountability, verantwoording van geldstromen, werktijden die redelijk strak in de wet zijn omschreven. En dat botst enorm met zijn onorthodoxe stijl. Precies omdat we die stijl waarderen, juist vanwege het effect, is hij gefaciliteerd, heeft hij een apart project gekregen binnen de politie. Maar je moet wel binnen de kaders blijven. Dat heeft met legitimiteit te maken.’ Hans Rasenberg beklaagt zich dan weer dat hij zich steeds moet verantwoorden voor zijn aanpak. ‘Hier en daar word ik zelfs verdacht gemaakt. Dat krijg je als je contacten onderhoudt met moskeevrijwilligers of jongens die eerder in aanraking gekomen zijn met justitie. Maar voor mij is iedereen gelijkwaardig. Het gaat erom waar iemand hier en nu toe in staat is voor de rest van de wijk. Dat is het enige wat telt. Al de rest wordt erbij gesleept, maar raakt niet de kern. Ik ga niemand bij voorbaat uitsluiten, want dan polariseer ik de boel verder en daar heeft niemand wat aan.’ Hans Rasenberg voelt zich aangevallen op zijn persoon, zijn omgeving en zijn strategie. Hij zou graag in alle stilte aan een plan werken, maar krijgt daarvoor niet de gelegenheid. De gemeente wil wel, maar de politie is ‘waakzaam’. Daarom wordt het project nu anders ingebed: Hans Rasenberg wordt op netwerkspecialisme, zijn kernkwaliteit, ingezet, en boven hem komt iemand die ervoor zorgt dat het allemaal te verantwoorden is. In de hieropvolgende reflectie zet Ton van der Pennen de preventieve insteek van het rolmodellenproject af tegen de alom aanwezige neiging tot repressieve maatregelen als het gaat om het tegengaan van jongerenoverlast. Hij laat zien dat het inbedden van een dergelijk project eigenlijk per definitie met wrijving gepaard gaat en dat bijzondere professionals zoals Hans Rasenberg voor de uitdaging staan de inherente spanning tussen de leefwereld en systeemwereld te overbruggen.
Reflectie
Inbedden
115
Dreiging in het publieke domein Reflectie door Ton van der Pennen In deze reflectie wordt de dreiging die van jongeren kan uitgaan voor de openbare orde uitgewerkt aan de hand van het burgerproject Rolmodellen. Stedelijke jongeren zijn een bron van angst. Alleen al de aanwezigheid van jongeren in de openbare ruimte boezemt vaak angst in. Zij leggen beslag op de ruimte, eigenen zich plekken toe. In Nederland gaat de aandacht in het bijzonder uit naar Marokkaanse jongens die zich in het stedelijke publieke domein ophouden en die als gevaarlijk en bedreigend worden gezien. De common sense is dat het gevoel van veiligheid van bewoners versterkt zou kunnen worden door een sterke en zichtbare aanwezigheid van politie, een strikt zero tolerance beleid en het ontmoedigen van de jeugd om bij elkaar te zijn in de publieke ruimte. Hierna worden twee Haagse gebeurtenissen beschreven: oud en nieuw en de festiviteiten rond de grote voetbaltoernooien waar het Nederlands elftal aan deelneemt. Door de jaren heen is hierbij sprake van toenemende agressieve confrontaties tussen jongeren en de politie. Evenals het Oranjefeest is de jaarwisseling in Den Haag niet alleen een spontaan en verbroederend volksfeest. Verstoringen van de openbare orde kunnen niet op hun beloop worden gelaten en vragen om ‘hard’ optreden van de verantwoordelijke instanties, zo wordt het discours rond gezagshandhaving bepaald. Hans Rasenbergs tegendraadse werkpraktijk was onderdeel van een van mijn onderzoeken naar bijzondere professionals, naar professionals die het ‘verschil’ maken.1 Dit verschil ligt mijns inziens primair in zijn strategie om jongeren ook zonder de ‘wapenstok en pantsers’ te benaderen. Om die reden behandelen we hier twee vormen van gezagshandhaving: die van repressie en die van preventie.
Wij en Zij Als je luistert naar de verhalen van deze jongeren die in het publieke domein ‘hangen’, dan is de politie niet bij voorbaat vertrouwenwekkend voor hen, zo
1 In het onderzoek dat wij in samenwerking met de Tilburg University hebben uitgevoerd, is het concept van de bijzondere professional (‘Best Persons’) empirisch ingevuld met case studies in vijf Nederlandse gemeenten (Utrecht, Amsterdam, Zwolle, Leeuwarden en Den Haag). Hiervoor zijn 45 professionals in hun uitvoeringspraktijk gevolgd en ondervraagd.
116
Casus 4 >
Reflectie
door Ton van der Pennen
stelt Binken (2011) op grond van haar observaties en gesprekken met hangjongeren op een aantal zogenoemde hotspots (speelveldjes, pleinen en dergelijke). Surveillerende politie houdt hen in de gaten en dat voelen ze. Zij voelen zich niet serieus genomen en gemarginaliseerd, als outcasts. Zij zien zich als het ware genoodzaakt om terug te vallen op de eigen (peer)groep en schermen zich daarmee af voor een voor hen bedreigende werkelijkheid, die ze soms zelfs als provocatief ervaren. Zo vraagt een jongen aan de onderzoekster Binken of haar ooit is gevraagd om zich op het betreffende pleintje te identificeren: ‘Vast nog nooit. Heb ik gelijk?’ Dat overkomt hem echter zeer regelmatig. Binken en Blokland (2012) tonen aan dat repressie niet (altijd) het gewenste effect sorteert. Repressie verscherpt juist de tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’. Jongeren blijven outcasts en de wederzijdse angstgevoelens nemen niet af. Niet alleen wat betreft buurtgenoten naar de jongeren toe, maar ook de jongeren blijven zich bedreigd voelen (Binken & Blokland, 2012: 308). In navolging van Wacquant (2008) stellen deze onderzoekers dat als jongeren repressief worden benaderd omdat ze als abstracte bedreigingen worden gezien, dit hun masculiene reputatie juist versterkt. Het is een status die hen een identiteit verschaft die ze in andere maatschappelijke verbanden vooralsnog niet vinden. ‘Consequently they express their masculinity in public space to be “a guy; to act tough”, as a man and not afraid to fight’ (Binken, 2011: 202). Deze handhavingsstrategie leren zij van hun oudere broers, neefjes en anderen uit de eigen (etnische buurt) gemeenschap. Het zijn de ‘rolmodellen van de straat’ (De Jong, 2011).
Franse toestanden In de discussie over potentiële dreigingen en conflicten in de openbaar ruimte wordt vaak al snel de vergelijking met de ‘Franse toestanden’ gemaakt of worden (zoals ook in deze bundel) de rellen in Londen genoemd. Er doen zich van tijd tot tijd in Nederlandse steden opstootjes, rellen of andere ongeregeldheden voor. Ze lopen niet altijd uit de hand, maar ze kunnen zich ook op een totaal onverwachte manier uitbreiden. Uit onderzoek dat Van den Brink e.a. (2012) hebben gedaan naar dergelijke ongeregeldheden, bleek dat deze altijd in achterstandswijken plaatsvinden. Dat geldt voor de rellen die zich in Enschede (1996), in Groningen (1998), in Den Bosch (2000) en in Utrecht (2007) afspeelden, waar blijkbaar telkens de voorwaarden voor een dergelijk stedelijk conflict aanwezig waren.
Dreiging in het publieke domein
Inbedden
117
Engbersen (2011) noemt een aantal verklaringen voor deze conflicten. Deze hebben te maken met maatschappelijke omstandigheden waarin de relschoppers verkeren, zoals armoede, (jeugd)werkloosheid en bezuinigingen op sociaal beleid. In het verlengde hiervan wordt de ontstane en groeiende afstand tussen arm en rijk genoemd en dat het bezit van bepaalde consumptieartikelen (kleding en techniek) deze kloof verscherpt. Dergelijke artikelen zijn van belang om de status uit te drukken, de identiteit te laten zien en dat alles om het gevoel te verkrijgen erbij te horen. In het debat herkent Engbersen ook dat er vaak melding gemaakt wordt van het ontbreken van kansen. De alledaagse realiteit is vaak anders dan gewenst en dat leidt tot frustraties. Dergelijke frustraties kunnen zich verharden en uitgroeien tot gevoelens van wrok en ressentiment. Ook zou er sprake zijn van een moreel verval en asociaal gedrag (criminaliteit, geweld, dronkenschap, drugsmisbruik, misplaatst slachtofferschap) van burgers die aan rellen deelnemen. Het is een mix van deze factoren die tot rellen kunnen leiden. Komt het daadwerkelijk tot rellen, dan kan dat weer tot groepsvorming leiden. Heterogene groepen organiseren zich tegen een gemeenschappelijke vijand (de Staat, de politie). Deze groepsvorming kan mede in de hand worden gewerkt door publieke uitspraken van politici of media en repressief politie optreden. De situatie in de banlieues in Frankrijk komt in een aantal opzichten overeen met die in Nederland. Met andere woorden: ook in Nederland is potentiële dreiging en aantasting van de veiligheid en openbare orde aanwezig. Onze casus in Den Haag is enigszins vergelijkbaar met de Franse buitenwijken. Vooral wat betreft de aanjagers en de daarmee samenhangende jongerenproblematiek: er zijn in deze gebieden veel schoolverlaters en er is een hoge graad van jeugdwerkloosheid. De jongeren hebben geringe sociale en economische perspectieven. Op een aantal plekken in de Haagse stadsdelen is sprake van overlast: diefstal, inbraken, straatroof, brandstichting, openlijke geweldpleging, vernieling, baldadigheid, bedreiging, intimidatie, dealen van drugs, geluidsoverlast, verkeersoverlast, vechtpartijen, wildplassen, vervuiling. Er zijn tussen Nederland en Frankrijk dan ook overeenkomsten wat betreft de achtergrond van de jongeren en hun gedrag in het openbaar domein. Er is volgens Bervoets (2012) ook geen reden om de schouders op te halen en te veronderstellen dat het ‘hier niet zo’n vaart zal lopen’. Hij ziet ook voor Nederland kiemen voor violences urbaines (zie ook Adang & Van der Wal, 2010). Hij stelt dit vast naar aanleiding van zijn
118
Casus 4 >
Reflectie
door Ton van der Pennen
studie naar een aanvankelijk onschuldig ogende jongerenhanggroep in Amsterdam, die van lieverlee een criminele en gewelddadige jeugdgroep wordt. Ze lijken geen mogelijkheid te hebben om te ontsnappen aan hun marginale positie. ‘Bij deze zich (zelf)uitsluitende jeugdgroepen is er een voortdurende confrontatie en ondermijning van rechtstaat en (via radicalisering) ook van de democratische rechtsorde aan de orde’, volgens Bervoets en hij kan niet anders concluderen dan dat repressief optreden gerechtvaardigd is. Een belangrijk verschil met de Nederlandse dreiging voor de openbare orde door jongeren is echter dat zij hier (ook) op hun kwaliteiten worden aangesproken (Vgl. Engbersen, 2011). Naast repressie is er ook aandacht voor werkbegeleiding, onderwijs en jeugdvoorzieningen, maatregelen die meer in de preventieve sfeer liggen.
Haagse toestanden In een nationaal persbericht van 20 december 2010 werd de bevolking gewaarschuwd: ‘Tijdens de komende jaarwisseling wordt, net als voorgaande jaren, hard opgetreden tegen veroorzakers van ongeregeldheden. Zo veel mogelijk wordt lik-op-stukbeleid toegepast. In alle arrondissementen worden in januari snelrechtszittingen gehouden. Daarnaast worden in de arrondissementen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht “supersnel-rechtszittingen” gehouden. De strafeis zal in alle “oud en nieuw”-zaken 75 procent hoger liggen dan anders. Opgelegde taakstraffen moeten direct na de jaarwisseling worden uitgevoerd en opgelegde gevangenisstraffen zullen direct aansluitend op de (super)snelrechtszitting moeten worden uitgezeten.’ Dit bericht moet – wat Den Haag betreft – worden gelezen tegen de achtergrond van de geschiedenis. Het stoken van vreugdevuren op oudejaarsavond is een befaamd en berucht fenomeen in Den Haag. Sinds de jaren vijftig is het ‘kerstbohmuhrausen’ een jaarlijks terugkerend conflict in de openbare ruimte. De geschiedenis hiervan begint vlak na de Tweede Wereldoorlog. Door gebrek aan geld werd het ‘rausen’ voor veel gezinnen geliefd, want het is goedkoop vertier. Vlak na kerst en in de aanloop naar het oud-en-nieuwjaarsfeest gaan Hagenaars op zoek naar kerstbomen om daarmee op oudejaarsavond grote vuren te maken. De eerste tien jaar na de oorlog verliepen deze vuren rustig en werden ze nauwelijks als overlast ervaren. Midden jaren vijftig veranderde dit beeld.
Dreiging in het publieke domein
Inbedden
119
Hagenaren omschrijven de rellen als ‘volkstraditie’.
De branden bestonden niet meer uit kerstbomen alleen, maar werden uitgebreid met ander brandbaar materiaal. Daarnaast werden jongeren strijdlustig en het harde politieoptreden dat hierop volgde, leidde tot gewelddadige confrontaties tussen de jongeren en de politie. De eerste rel ontstond in 1956 en daarbij raakten tien mensen gewond. De jaarwisseling van 1960 werd ook gekenmerkt door hevige rellen in de Schilderswijk die de landelijke media haalden. De rellen worden door Adang en Van der Torre (2007) omschreven als een slagveld. De politie trad in de daaropvolgende jaarwisselingen steeds harder op, wat als olie op het vuur leek te werken. Een traditie was daarmee geboren. De rellen keerden jaarlijks terug en groeiden uit tot een grootschalig kat-en-muisspel tussen burger en politie. Veel Hagenaren omschrijven de rellen enigszins vergoelijkend als een ‘volkstraditie’. Deze volkstraditie zet zich in de jaren zeventig door en de ongeregeldheden namen toe. Er ontstonden niet alleen confrontaties tussen jongeren en politie, maar ook tussen groepen jongeren onderling die verwikkeld raakten in een prestigieuze strijd tussen verschillende buurten over de grootte van hun lokale vreugdevuren. De wijk met het grootste vuur kreeg het meeste aanzien. Niet alleen oudejaarsvuren en escalaties ervan blijken een terugkerend fenomeen, ook de roep om een nieuwe aanpak keert steeds terug (Van der Pennen, 2012). Tot recent werd er voornamelijk repressief opgetreden bij het handhaven van de openbare orde. Maar daar lijkt enigszins verandering in gekomen. Een recenter bericht uit de pers (17 juni 2012): ‘Op het Jonckbloetplein in Den Haag is het vooralsnog rustig, zo meldde de politie zondagavond. Op het plein braken na de vorige twee wedstrijden van het Nederlands elftal ongeregeldheden uit. Wel wordt er vuurwerk afgestoken rondom het plein, dat in aanloop naar de wedstrijd tussen Nederland en Portugal is afgezet. De politie te paard drijft de mensen in de zijstraten uiteen: “om die gasten in beweging te houden”. Er is in het gebied rondom het plein veel politie aanwezig. Ook zijn er veel nieuwsgierigen naar toe gekomen.’ Een tweede Haagse traditie is namelijk die rond het voetbal van het Nederlands elftal. In Den Haag verzamelen na de voetbalwedstrijden feestgangers zich op een welbepaald plein, het Jonckbloetplein in de wijk Laakkwartier. Het plein staat erom bekend dat er al sinds de jaren tachtig relletjes plaatsgrijpen. Het feestgedruis op het Jonckbloetplein is evenals de
120
Casus 4 >
Reflectie
door Ton van der Pennen
rellen rond oud en nieuw zonder twijfel een gebeurtenis van controverse en conflict. Kimberlyn Leary (2004) zou dit een voorbeeld van een critical moment in de openbare ruimte noemen. Bij dergelijke zich herhalende ‘kritische momenten’ worden de verhoudingen tussen groepen opnieuw bepaald en is de juiste aanpak van cruciaal belang. Hoe was de aanpak op het genoemde plein tijdens de eerste wedstrijden van Oranje? In de kern was deze repressief. Galopperende paarden, charges van ME-busjes, een optrekkend politie-eskadron met helmen, schilden en wapenstok drukken het repressieve optreden tegen deze bedreiging van de openbare orde uit.
Een andere invulling van gezagshandhaving De inzet van de politie komt niet ‘spontaan’ van de grond; er gaan veel uren overleg aan vooraf, draaiboeken, scenario’s en dergelijke worden bijgesteld. De discussie over de aanpak van dreigingen in het openbaar gebied is ingebed in de bestaande institutionele verhoudingen van politie, Openbaar Ministerie, bestuur, welzijn en dergelijke partijen. Hans Rasenberg nam aan dit overleg deel, vanwege zijn beproefde project ‘Rolmodellen’ dat zich als een preventieve strategie bij rellen kenmerkt. Hans Rasenberg beschrijft hoe het politieoptreden in het geval van het Jonckbloetplein uiteindelijk werd beargumenteerd: ‘Wij accepteren niet dat mensen het gezag aanvallen, dat mensen die het gezag uitdragen op straat geslagen worden. En zo komen we naar voren als de sterke overheid die voor zijn burgers en zijn eigen personeel dit straatgeweld niet accepteert.’ Het politieoptreden vraagt met dit uitgangspunt onmiskenbaar om repressief aanpakken als uitoefening van gezag. Hans Rasenberg werd daarbij geen rol toebedeeld, hoewel hij een alternatief plan van aanpak had ontwikkeld, uitgaande van ‘hoe kunnen we er een feest van maken?’ en dat was gebaseerd op zijn elders beproefde meer preventieve methode. Hans Rasenberg wil met een ‘tegendraadse’ strategie laten zien dat dit ook anders kan. Uiteindelijk heeft het overleg in zijn bewoordingen geresulteerd in: ‘Het EK voetbal? Nou, dat is ME inzetten, bruggen omhoog, jeeps en knollen erin, meppen jongens, en we zijn er!’ Hierin klinkt enige frustratie door, we komen hier later op terug. Hans Rasenberg is met zijn strategie zich wel degelijk bewust van de potentiële relschoppers, maar spreekt deze en hun medebewoners op andere kwaliteiten aan. ‘Als je ze kan raken in hun hart, dat waar het nou werkelijk over gaat, dan zijn ook van die groep heel veel mensen genegen om met je mee te gaan.’
Dreiging in het publieke domein
Inbedden
121
Aanvankelijk werd de overlast in de wijk waar Hans Rasenberg werkte en zijn ervaringen opdeed (stadsdeel Escamp) ook met vormen van repressie aangepakt: zo werd een samenscholingsverbod ingesteld. Maar deze werd na een periode van twee jaar in een zelfevaluatie als een ‘paardenmiddel’ omschreven. ‘Immers,’ zo stelt hij, ‘voor een verzamelverbod is eenieder strafbaar wanneer men zich met twee of meer personen, binnen een bepaald door de burgemeester aangewezen gebied op straat bevindt. Dit geeft direct al aan dat er voor alle bewoners binnen dat gebied vergaande beperkingen gelden. Verder vormt de negatieve publiciteit rondom het besluit van een dergelijke maatregel voor een stigmatiserend effect. De wijken krijgen het label van getto of achterbuurt, waardoor de bewoners al snel tweederangsburgers zijn.’ Tijdens het Europese voetbaltoernooi stond niet op het Jonckbloetplein, maar aan de andere kant van Den Haag, aan de rand van het stadsdeel Escamp een tent opgesteld. Daar was Hans Rasenberg wel bij betrokken en actief ter plekke. Deze tent bood onderdak aan Oranjesupporters uit de wijken van dit stadsdeel. Ondanks het verlies op het veld werd het daar een Oranjefeest, waarbij hetzelfde politiecorps (Politie Haaglanden) betrokken was. In gesprek gaan met de bewoners, hun vertrouwen winnen, dat zijn pijlers waarop de gezagsuitoefening van Hans Rasenberg is gebaseerd. Hij wil terugwinnen wat volgens hem in de communicatie met de bewoners verloren is gegaan: ‘Vroeger mochten wijkagenten zelf nog gesprekken voeren. Het was allemaal niet zo strikt zakelijk. Dan kreeg je dus zicht op de verhalen erachter. Dat betekent dat wanneer een fiets gejat is, je niet enkel een aangifte opstelt, maar dat je die aangifte benut om een praatje te maken met de mensen en iets over hun buurt te vertellen, waar ze zich zorgen om maken en dat je ook echt nog eens langsgaat als die affaire allang vergeten is. Alleen zo behouden mensen het vertrouwen in de rechtsstaat en dat is keihard nodig.’ Het optreden zoals Hans Rasenberg dat voorstaat, lijkt erg op het buurtagentenmodel. In dit model is de politie dagelijks in de wijk aanwezig en onderhoudt nauw contact met de bewoners, ondernemers, winkeliers, de leerkrachten. Het is geen generiek beleid, maar fine tuning: maatregelen worden genomen waar en wanneer de politie dat nodig acht. Tot op zekere hoogte past het optreden van Hans Rasenberg daarmee wel in het Haagse veiligheidsbeleid. Het is immers allesbehalve soft on crime; soms betreffen de maatregelen ook harde straffen. Maar in aanvulling daarop moet er ook zorg en hulp zijn, wordt gesteld. Dit om te voorkomen dat
122
Casus 4 >
Reflectie
door Ton van der Pennen
daders een criminele carrière ontwikkelen waarin ze van kwaad tot erger gaan. Zorg- en hulpverleningstrajecten zijn erop gericht om hen naast en na hun straf weer op het goede spoor te zetten (Gemeente Den Haag, 2009). Opvallend is dat juist toen in de Parijse voorsteden het buurtagentenmodel verlaten werd, de verhoudingen zich verscherpten en de politie zich terugtrok op haar typische kerntaken: het garanderen van veiligheid en het bestrijden van de misdaad, en zich niet meer bezighield met ‘maatschappelijk werk’. Het ‘erop afgaan’ van de politie kreeg daar de gestalte van paramilitair aandoende patrouilles (Van Stiphout, 2010). De focus van het beleid daar werd daarmee beperkt tot repressie om de veiligheid te herstellen. We hebben gezien hoe daar in snel tempo de tegenstellingen in de wijken werden aangescherpt.
Inbedding In het najaar van 2011 heeft het project van Hans Rasenberg een zelfstandige status gekregen bij Politie Haaglanden. Dat proces ging niet altijd over rozen. Om zijn project tot uitvoering te kunnen brengen moest strijd worden geleverd. Naar de eigen organisatie toe en naar de politiek. De ideeën werden niet bij voorbaat omarmd. ‘Laten we ons aan het beleid houden’, was een vaak gehoorde reactie van het management op zijn initiatief van de rolmodellen. Er moest heel wat overredingskracht worden ingezet, teleurstellingen moesten worden overwonnen. Een zekere eigenwijsheid, een geloof in eigen kunnen en standvastigheid zijn dan karaktereigenschappen om een niet binnen het systeem liggende koers te kunnen varen en om zo ‘een verschil’ te kunnen aanbrengen. Hans Rasenberg en met hem vele andere professionals uit ons onderzoek worden door hun omgeving niet zelden omschreven als eigenwijze types, als dwarsliggers, soms als lastposten (Van den Brink e.a., 2012). Vanuit de leiding was het volgende statement over hem te horen (uit het interview voor deze bundel): ‘Hans Rasenberg is echt een van die zeldzame mensen die het verschil kunnen maken. Hij is werkelijk een smaakmaker. Maar daarbij mag hij niet buiten de regels om. Dan kom je echt in grote problemen met je verantwoordelijkheden. En daarmee is eigenlijk alles gezegd.’ Als sociaal bewogen politieman wil hij zijn bijdrage leveren aan een groter geheel. Hij wil iets met zijn werk bereiken, iets betekenen, iets opbouwen. Om een dergelijke ambitie waar te maken moet je niet altijd de gebaande paden bewandelen, weet hij. Vaak is dan een vorm van politiek of strategisch opereren gevraagd, die niet binnen de ‘lijntjes’ van de organisatie passen. Hans Rasenberg erkent dat het een dilemma kan zijn om
Dreiging in het publieke domein
Inbedden
123
enerzijds loyaal te blijven aan een beleid zoals dat door het management is uitgezet en anderzijds een eigenzinnige koers te varen. Dit laatste is met het project over ‘rolmodellen’ onmiskenbaar gebeurd. Hans Rasenberg is inderdaad minder gericht op de formele en technische aspecten van zijn werk. Hij laat zich primair leiden door sociaal en menselijk leed. ‘Tegenwoordig worden we juist strakker aangestuurd. Ingesnoerd in de regels. Eigenlijk past mijn project niet in een formele organisatie.’ Toch wilde Politie Haaglanden na het winnen van de Roethofprijs het project binnen de ‘lijntjes’ van de organisatie plaatsen. Daarmee zou men naar eigen zeggen het Rolmodellenproject ‘uit de pioniersfase tillen en deze meer projectmatig inzetten. Beheer en borging in bestaande organisatie zijn daarbij cruciaal’. Ze beoogt hiermee een hogere mate van effectiviteit te bewerkstelligen, zodat het project ook op meerdere plaatsen inzetbaar zou zijn. Het werd daarmee als het ware losgekoppeld van de persoon en werd een institutie binnen een institutioneel verband. Het project kreeg daartoe wel een eigen zelfstandige status binnen de organisatie, een eigen kantoor dat niet aan een bestaand Haags politiebureau was gekoppeld, met eigen personeel, enzovoort. Vanuit de leiding werd immers onderkend dat het een spanning zou opleveren tussen de ‘klassieke’ bureaucratie en dit project. Maar de vrijzinnigheid die Hans Rasenberg eigen is en die aan de basis lag van het succes van het project, werd daarmee min of meer aan banden gelegd. Want nu kon hij niet meer om de grotere organisatie heen. ‘De kaders waarbinnen je moet werken zijn vastgelegd in de wet. Zoals hoe je met informatie omgaat, maar ook hoe je aan fondsenwerving doet. Contacten met bedrijven, daar zijn regels wat betreft accountancy en daar heeft Hans Rasenberg niet altijd een boodschap aan’, aldus een van zijn leidinggevenden. We legden Hans Rasenberg dit statement voor en hij antwoordt: ‘Ik heb niks tegen formeel, maar wel als het niet werkt. En in buurten waar mensen wonen die vaak negatief in aanraking komen met de Staat, werkt het niet.’
Bijzondere professionals Hans Rasenberg is ontegenzeggelijk een bijzondere en opvallende professional. Hij past binnen het theoretisch concept dat wij hebben ontwikkeld om de kwaliteiten te duiden van dergelijke professionals (Van den Brink e.a., 2012). Bijzondere professionals nemen vanuit de instituties, die hun werkgever zijn, een vooruitgeschoven positie in als frontliniewerker, waarbij ze dicht bij de
124
Casus 4 >
Reflectie
door Ton van der Pennen
bewoners gaan staan. Ze gaan als het ware op ontdekkingsreis en zij proberen de sociale werkelijkheid te begrijpen vanuit het perspectief van de bewoners. Om dat soort lokale kennis te verwerven moeten bijzondere professionals vaak afstand nemen van denkwijzen van hun manager of uitgangspunten die ze tijdens hun opleiding meekregen. ‘Niet aan de kant staan, maar erop afgaan’, ‘je oor daar te luisteren leggen’ is kenmerkend voor deze professionals. Luisteren heeft te maken met oprechte belangstelling, maar ook met je kunnen inleven (empathie) en de juiste vragen stellen. Overigens leidt die kennis niet alleen tot andere inzichten, maar ook tot andere prioriteiten bij het aanpakken van de problematiek en tot het inzetten van andere middelen. In feite vertegenwoordigt Hans Rasenberg – en we troffen dat ook bij de andere bijzondere professionals uit ons onderzoek aan – een andere denkwereld dan de managers of leidinggevenden die formeel hun bazen zijn. Dit wordt onderstreept door de uitspraak van Hans Rasenberg: ‘Zij [managers] praten over het alledaagse straatleven in abstracte termen, in termen van regels en beleid. Zij staan ver van de mensen en spreken een volkomen andere taal.’ Een cruciaal punt in hun communicatie is dat ze een vertrouwensrelatie hebben weten op te bouwen met de bewoners. Dat is lang niet altijd gemakkelijk, gegeven bijvoorbeeld het wantrouwen dat bepaalde jongeren jegens de politie koesteren. In gevallen waar de afstand tussen bewoners en professionals haast onoverbrugbaar is, wordt een intermediair ingeschakeld. Bij Hans Rasenberg zijn dat zijn rolmodellen. De bijzondere professionals fungeren als bemiddelaar tussen de leefwereld en de systeemwereld, het onderscheid dat Jürgen Habermas introduceerde. Hierin staat de systeemwereld voor de logica van de bureaucratie en de leefwereld voor die van het alledaagse, niet-zakelijke leven. In achterstandswijken hebben mensen vaak minder ervaring met bureaucratische procedures of ze voelen zich hier machteloos of wantrouwend bij. Een bemiddelaar is dan hard nodig. Met het type van de ‘alledaagse doener’ wordt hun praktische handelen tot uitdrukking gebracht, hun gerichtheid om oplossingen te vinden voor zich aandienende problemen. Hun doelbereiking heeft een zeker pragmatisme in zich, dat echter niet verward mag worden met kortetermijndenken; het gaat om effectieve strategieën die worden gevolgd. Je moet de zaken handig aanpakken, met invloedrijke figuren in contact blijven, af en toe je doelen bijstellen en onverwachte kansen met beide handen aangrijpen (zie ook Bang & Sørensen, 1999). Hun strategische vermogen is het om gepaste samenwerkingsverbanden te smeden, als een ‘bruggenbouwer’. Om ambities te realiseren en doelen te bereiken is creativiteit nodig: om regels aan situaties aan te passen en om domeinen en professione-
Dreiging in het publieke domein
Inbedden
125
le grenzen te overschrijden. In die betekenis zijn bijzondere professionals ‘grensoverschrijders’, ofwel ‘boundary spanners’ (Richter e.a., 2006; Steadman, 1992). Als ‘maatschappelijk ondernemer’ zetten zij hun project op, waarbij ze vaak met enige wrijving een eigen weg moeten zoeken in de regelgeving, procedures en cultuur van hun professionele organisatie. Bijzondere professionals zijn niet alleen in dit opzicht grensoverschrijdend, ze brengen vaak ook een verschuiving aan van het ene werkveld naar een ander werkveld om een maatschappelijk probleem aan te pakken. In het geval van Hans Rasenberg introduceerde hij een in het welzijnsdomein beproefd rolmodel in het politiedomein. Om zijn ambities te bereiken moest hij ongebaande paden bewandelen. Rijk, gemeenten en politie leggen de nadruk op meer ‘tough on crime’-aanpak, terwijl Hans Rasenberg bezig was met een preventief perspectief. Het opzetten van een project vraagt per definitie om politiek strategisch opereren, maar in dit discours over gezagshandhaving was dat helemaal het geval. ‘Je steekt je nek uit en daarmee stel je je kwetsbaar op’, zegt Hans Rasenberg daarover. Zonder het woord te gebruiken spreekt hij zich uit over een zekere vrijzinnigheid, eigenwijsheid. Daarmee wordt ook duidelijk dat frontliniewerkers een bijzonder soort evenwichtskunst beoefenen. Ze zijn enerzijds gehouden aan de regels en cultuur van hun organisatie, maar kunnen zich daar vaak niet te veel van aantrekken om hun doel te bereiken. Als sociale ondernemers tillen ze ambitieuze projecten van de grond en bouwen die voortdurend uit. Ze letten bij hun werk niet op kantooruren. Een carrièreperspectief binnen de organisatie is ook niet Hans Rasenbergs eerste drijfveer. Hij past niet direct in een trend van wat professionele rationalisatie wordt genoemd, van verzakelijking of ‘new public management’, iets waar hij zich met zijn werkpraktijk niet in thuis voelt. Hij voegt zich in een tegenstroom zoals onderkend is door Van der Lans (2008) en Tonkens, Van der Broeke en Hoijtink (2008). Een tegenstroom waarin gesteld wordt dat professionals juist voluit de kans moet worden geboden om zich als persoon te verbinden met hun werk, waarbij meer sprake is van een reflectief professionalisme (zie ook Schön, 1983); de professional hoort en ziet hoe de sociale werkelijkheid door bewoners wordt ingevuld en vertaalt dat naar zijn uitvoeringspraktijk.
Waar leidt dit toe? Beleidsvoerders moeten bijzondere professionals binnen hun institutionele kaders een zekere beleidsvrijheid geven. Dit gaat met het Rolmodellenproject schoorvoetend. Van beide kanten worden in de gesprekken de nodige frustraties gemeld. De eigenzinnigheid en het vrijheidsstreven van Hans Rasenberg staat op
126
Reflectie
Casus 4 >
door Ton van der Pennen
gespannen voet met het management en omgekeerd verwacht men een zekere onderschikking aan de ratio van de instituties. Het verhaal heeft op dit moment nog een open einde. Het is mij niet helemaal duidelijk of deze verwarring moet worden weggenomen of dat zij juist inherent is aan dit soort innovatie binnen formele organisaties. Het is inherent aan de inzet van een ‘bijzondere’ professional, met zijn geëigende kwaliteiten, dat er een spanningsrelatie is tussen een vrijzinnig denker en doener en de ratio van de instelling. Daar moet zowel de professional – Hans Rasenberg dus – als het management, zich terdege van bewust zijn. De hamvraag die wij uiteindelijk moeten stellen, is of dit soort initiatieven op lange termijn de burger ten goede komt. Indien Hans Rasenberg erin slaagt een minimum aan strategisch gedrag te laten zien om zijn doelstellingen en ambities te doen landen in de systeemwereld en indien het management bereid is om hem de nodige ruimte te geven om recht te doen aan de leefwereld, kan deze paradox in de praktijk juist resultaten opleveren. Ik heb in mijn onderzoek kunnen vaststellen dat er onder de bewoners een redelijke argwaan is naar het politieoptreden. Zo’n bijzondere politieman als Hans Rasenberg, die juist op een vertrouwenwekkende manier de bewoners en de jongeren benadert, draagt door de slimme inzet van in feite onbevoegde rolmodellen bij aan een herwonnen vertrouwen in de bevoegde gezagsdragers.
Bronnen • • • • • •
Adang, O. & Torre, E. van der (2007). Hoezo rustig?! Een onderzoek naar het verloop van jaarwisselingen in Nederland. Apeldoorn: Politieacademie. Adang, O. & Wal, R. van der (red.). (2010). Zijn wij anders? Waarom Nederland geen grootschalige etnische rellen heeft. Amsterdam: Reed Business. Aldrich, H. & Herker, D. (1977). Boundary spanning roles and organizational structure. Academy of management review, 2(2), 217-230. Bang, H. & Sørensen, E. (1999). The Everyday Maker: A New Challenge to Democratic Governance. Administrative Theory & Praxis, 21 (3), 325-341. Bervoets, E. (2012). Vlindermessen en djonko’s: jeugdcriminaliteit, hangjongeren en een praktijkverhaal uit Amsterdam West. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Binken, S. (2011). ‘Monkeys hang in trees, ma’am’. Ethnic minority youth in public space and urban fear. In F. Eckardt & J. Eade (eds.) The Ethnically Diverse City. Berlin: Berliner Wissenschaftsverlag, 193-212.
Inbedden
127
• Binken, S. & Blokland, T. (2012). Why repressive policies towards urban youth do not make streets safe: four hypotheses. The Sociological Review (60) 2, 292-311.
• Brink, G. van den, Hulst, M. van, Graaf, L. de & Pennen, T. van der (2012). Best Persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
• Engbersen, G. (2011). Maatschappelijke rellen als maatschappelijke splijtstof. Magazine Nationale veiligheid en crisisbeheersing. Oktober, 26-27.
• Gemeente Den Haag (2009). Hoffelijk of hufterig in Den Haag. Deel ll. • Habermas, J. (1984). Theorie van het communicatieve handelen. Amsterdam: Uitgeverij Boom. • Hendriks, F. & Tops, P. (2005). Everyday Fixers as Local Heroes. Local Government Studies, 31, 475-490.
• Jong, J.D. de (2012). Mores leren of moeilijk zijn. Groepsprocessen en delinquent gedrag onder studenten en ‘Marokkaanse’ jongens. Tijdschrift voor Criminologie (54), 3-17.
• Lans, J. van der (2008). Ontregelen. De herovering van de werkvloer. Amsterdam: Augustus. • Leadbeater, C. (1997). The Rise of the Social Entrepreneur. London: Demos. • Leary, K. (2004). Critical moments as relational moments. Negotiation Journal, 20, 311-338. • Nabben, T., Yesilgöz, B. & Korf, D.J. (2006). Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. Utrecht/Rotterdam: FORUM.
• Pennen, T. van der (2011). Professionals Who Make the Difference. Paper presented at NICIS seminar Governance, The Hague, 9-10 June 2011.
• Pennen, T. van der (2012). Bijzonder optreden bij openbare orde handhaving. Tijdschrift voor Veiligheid (11) 1, 31-45.
• Put, S. (2010). Rolmodellen houden Haagse jongeren rustig. Interview winnaar Hein Roethofprijs 2010. Secondant, (5), 26-31.
• Richter, A., West, M. & Dick, R. van (2006). Boundary spanners’ identification, intergroup contact, and effective intergroup relations. Academy of Management Journal, 49(6), 1252-1269.
• Schön, D. (1983). The Reflective Practitioner. New York: Basic Books. • Steadman, H. (1992). Boundary spanners. A key component for the effective interactions of the justice and mental health care systems. Law and Human Behavior, 16(1), 75-87.
• Stiphout, W. van (2010). De architect heeft het gedaan! De rol van stedenbouw, architectuur en stadsbestuur in de rellen in de Franse voorsteden van 2005. Justitiële Verkenningen, (5).
• Tonkens, E., Broeke, J. van den & Hoijtink, M. (2008). Op zoek naar weerkaatst plezier.
Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, cliënten en professionals. Amsterdam/Den Haag: UvA/NICIS Kenniscentrum Grote Steden.
• Wacquant, L. (2008). Urban Outcasts. Cambridge: Polity Press. • Yanow, D. (2004). Translating Local Knowledge at Organizational Peripheries. British Journal of Management, 15, S9-S25.
Indruk maken
5 Casusbeschrijving: Chaib in Helmond
129
Het aanbod
129
De regels
132
Het gezag
134
Relatie met bevoegd gezag
135
Uitdagingen
138
Het Gezicht van Gezag. Over eenduidige vechtsporters en grillige agenten. Reflectie door Renée Frissen
139
Eenduidig versus grillig gezag
141
Do-It-Yourself-burgers en gemeentelijk beleid
145
Tot slot
147
Bronnen
149
‘Aan het begin zijn alle wethouders hier langs geweest: “Ah Chaib wat jij hier doet, jongen, dat is zo fantastisch, al die jongeren een betere vrijetijdsbesteding” en al die termen komen dan langs. Ja allemaal leuk en aardig, meneer of mevrouw de wethouder, maar hoe zorgen we ervoor dat dit kan blijven bestaan?’ Chaib El Maach, 35 jaar, Helmond
Casusbeschrijving: Chaib in Helmond Het aanbod De Noord-Brabantse gemeente Helmond is geregeld in het nieuws (geweest) in verband met jongerenoverlast door Marokkaans-Nederlandse straatschoffies. In de lente van 2011 komt Helmond in de nationale media als ‘typisch’ voorbeeld van een zogenoemde Marokkanengemeente waar subsidies zouden worden verstrekt aan ineffectieve projecten.1 Op 9 augustus 2011 doet dagblad De Pers daar nog een schepje bovenop en stuurt oorlogsverslaggever Arnold Karskens de wijk in. De verhalen die hij daar optekent, lijken dit beeld voor de buitenstaander te bevestigen: ‘Ouderen durven de straat niet meer op, ziek van woeste blikken van hangjeugd en discriminerende opmerkingen.’ Inwoners van Helmond zeggen in het artikel te overwegen het heft in eigen hand te nemen en een eigen knokploeg op te richten, ‘omdat de politie niets doet’. De gemeente oordeelt in een reactie dat informatie uit zijn verband is getrokken en dat de andere
1 Zie www.eenvandaag.nl/criminaliteit/37538/project_met_marokkanen_gemeenten_mislukt.
Chaib El Maach, 35 jaar, Helmond Actief sinds: 2010 Bereik: 180 jongeren per jaar Leeftijden: 6-20
Indruk maken
131
edia dit voetstoots hebben overgenomen. In elk geval correspondeert de m media-informatie niet met de overlastcijfers die de gemeente van de politie gerapporteerd krijgt. Een initiatief dat veel minder media-aandacht kreeg, is Sportschool MAACH in de wijk Binnenstad. Oprichter Chaib el Maach (voorzitter en trainer van sportschool MAACH) is nochtans een bekend figuur in Helmond, vooral bij de Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond. Hij heeft op hoog niveau aan taekwondo gedaan en is twee keer genomineerd tot sportman van het jaar. Chaib is een enthousiaste en energieke man. Hij is de sportschool anderhalf jaar geleden begonnen, omdat hij en zijn team van vrijwilligers iets terug wilden doen voor zijn oude wijk in de Binnenstad van Helmond. Er is toen voor gekozen om dit geheel uit eigen kracht op te zetten, zonder gemeentelijke subsidie. Pas na twee jaar zware investeringen te hebben gedaan, bleek wel degelijk dat er nood aan ondersteuning was. Maar is vechtsport voor stoere jongetjes geen olie op het vuur? Zonder te pretenderen deze vraag afdoende te beantwoorden, laat deze casus in elk geval zien dat een snel oordeel niet op zijn plaats is. Behalve Chaib spreken we Damir en Hadid, twee jongeren die bij hem lessen volgen en Annique van den Heuvel en Jacqueline Vriens, twee beleidsmakers van de gemeente Helmond, de ene van de afdeling Sport, de ander van afdeling Jeugd en Veiligheid. Chaib wil sport aanbieden, omdat hij sport ziet als een uitgelezen participatiemiddel waaraan iedereen kan meedoen. En dat blijkt. Want op een heel laagdrempelige manier houdt hij een van de goedkoopste vechtsportscholen in het land (€ 20 per maand) draaiende op basis van vrijwilligers. Zij zitten constant rond de 180 leden. Een getal waar veel verenigingen jaloers op zijn. De visie achter deze sportschool is anders dan de sportschool waar hij vroeger zelf sportte en lesgaf. Daar leerden ze de mensen de techniekjes plus de normen en waarden van de vechtsport (groeten, discipline, respect), maar meer niet. Voor veel jongeren is dat niet genoeg, aldus Chaib. ‘Deze jongeren waren zo ver heen, ervaren een schrijnend tekort aan opvoedingsnormen. Dat is begrijpelijk met alle problemen die de ouders ook zelf hebben, maar hoe de kinderen zich gedragen, dat kon echt niet. Ik doe eigenlijk niks anders dan jongeren ontvangen, jongeren begeleiden, ik heb hier genoeg vrijwilligers die eigenlijk de lessen geven, want lesgeven is eigenlijk niet zo moeilijk. Maar het gaat erom dat je die jongeren dus
132
Casusbeschrijving: Chaib in Helmond
hier kunt behouden. Dat gaat aan de hand van zeer basale vragen over thuis en school, waarbij het erom gaat om interesse te hebben in elkaar en die ook te tonen.’
De regels ‘De erecode die we hier hebben, is dat de technieken die je hier aangeleerd krijgt, alleen op de mat worden uitgevoerd. Komen we erachter dat je ze op straat uitvoert, dan word je hier geschorst.’ De collectieve waarden en regels van de vechtsport zet Chaib handig in om zonder explicitering van gezag een zekere discipline af te dwingen: ‘Als ze gewoon naar mij toe groeten en ik lach en “Oesh” zeg, dan zeggen ze allemaal “Oesh” en maken een mooie buiging. Dat geeft een heel mooi gevoel als geheel. Niet zozeer van: ik vind het leuk als iemand naar mij groet, maar je ziet dat iedereen gewoon gezamenlijk dezelfde regels hanteert en samen groet.’ Voor de individuen die hier na herhaaldelijke oefening nog niet van onder de indruk zijn (en van de sanctie opdrukken evenmin), is persoonlijke aandacht een krachtige strategie. Daarbij acht Chaib het cruciaal dat de betreffende jongens ondanks hun afwijkende gedrag worden gezien als welkom, tenzij ze zich expliciet niet akkoord verklaren met de huis regels. Hij wil dat de jongeren van deze wijk de extra aandacht krijgen die ze verdienen, omdat ze vaak een valse start hebben gemaakt in het leven. Bij Chaib trainen de jongeren die op andere sportscholen meteen zouden worden weggestuurd vanwege hun ongewenste problematische gedrag. En dat zegt hij dan ook meteen als er een conflict ontstaat: ‘Ik zeg: “Luister, bij een andere sportschool zou je nu allang vertrokken zijn. Klopt dat of niet?” Dan antwoordt zo’n jongen: “Ja, meneer.” “Maar wat gaan we er nou aan doen dat ik jou de volgende keer niet wegstuur?” En dan probeer ik niet direct naar de eindconclusie te gaan van “als je dit nou nog een keer doet, dan stuur ik je weg”. Ik wil die jongen helemaal niet wegsturen, ik wil die jongen helpen. Want met alle respect, maar deze jongeren worden overal uitgekotst. Bij elke sportschool. Want ze komen binnen met zo’n bakkes, een heel vreemde attitude om het zo maar te zeggen en dat associëren de meeste mensen niet met “oh, dat zijn de modeljongeren die ik wil hebben als leerling”. Dus die worden heel snel weer de deur gewezen met “je hoort hier niet thuis”. Nou, doordat zij zien en merken dat wij best wel wat geduld hebben, bereid zijn om met zo’n jongere ver te gaan, door te zeggen: kom na de les even na mij toe. Want wij laten zo’n jongen niet zomaar naar huis
Indruk maken
HUIS- EN GEDRAGSREGELS MARTIAL ARTS CENTRUM HELMOND2 Erecode :
Vechten gebeurt alleen op de mat of in de ring, en nooit op straat. De technieken die je worden aangeleerd mogen
alleen worden gebruikt ter verdediging van jezelf of anderen. Je mag nooit je vechttechnieken gebruiken tegen iemand die zich niet kan verdedigen. Eer, loyaliteit en trouw aan de code zijn belangrijker dan welke vechttechniek, graduatie of titel dan ook.
• Sporters zijn verplicht enige (acuut opgelopen) gezondheidsrisico’s te melden aan de trainer(s). • Het gebruik van doping en stimulerende middelen is verboden.
• Drugsbezit en drugsgebruik in en om het sportcomplex zijn niet toegestaan en zal direct leiden tot een toegangsverbod.
• Het gebruik van slecht onderhouden en/of onveilige materialen en hulpmiddelen is verboden; dit geldt zowel voor de materialen en hulpmiddelen van de organisatie als die van de sporter.
• Er is respect voor onze trainingspartner (en zijn/haar niveau). • We zijn altijd sportief ook al zijn anderen dat niet.
• Iedereen draagt tijdens de training voldoende beschermingsmaterialen om letsel en een kwetsuur te voorkomen. • Sieraden, piercings en dergelijke die letselrisico opleveren voor de drager of anderen worden verwijderd dan wel afgeplakt.
• Discriminatie, schelden, grof taalgebruik, treiteren, pesten, irriteren of kwetsen van wie dan ook wordt niet geaccepteerd en kan aanleiding zijn voor sancties.
• Het gebruik van een mobiele telefoon of het aanstaan van een mobiele telefoon is verboden in de oefenzaal en tijdens de lessen, behalve in overleg met de trainer.
• Het is ten strengste verboden te roken in het gebouw.
• We zijn zuinig op elkaars spullen en die van de accommodatie/sportschool/vereniging.
• Je beschikt over een goede lichamelijke hygiëne, zoals korte en schone nagels, schone kleding, frisse adem, schone voeten, enzovoort.
• Er wordt getraind in de kleding die bepaald is door het bestuur. • Afmelden gebeurt via de mail of telefonisch.
• Het buitenterrein wordt niet als hangplek gebruikt. Gedragsregels voor de ouders/verzorgers van het lid De ouder:
• is een goede supporter en geeft het goede voorbeeld door respect te hebben voor iedereen;
• houdt zich afzijdig ten opzichte van de begeleiding van de leden door trainers en begeleiders.
2 Zie www.vechtsportenmaatschappij.nl/producten/fight-right.aspx.
133
134
Casusbeschrijving: Chaib in Helmond
gaan. Er komt altijd een evaluatiegesprek van personen die ongewenst gedrag vertonen.’ Daarnaast zijn er heldere ongeschreven regels. ‘Je hebt je te houden aan de vormende waarden van de sportschool. Je groet, je geeft elkaar een hand. Ongeschreven dingen die wel het gezag weergeven. Dit alles wordt dan wel op een hele informele manier weggezet. Als we het zeggen, doen ze het gewoon. Ik weet niet waarom. Ik ben daar ook naar op zoek. De jongeren weten ons te vinden als er iets is. Hoe dat komt, weet ik niet. Ik denk dat de sport ons wel geholpen heeft. Het is een middel. Misschien is de vechtsport wel ons informele middel. En er is de sociale controle. Wij als trainers weten wat er speelt. Maar dat zeg ik pas als er iets aan de hand is, als er wat speelt. Als jongeren zich komen inschrijven zeg ik niet: ik weet wie jij bent. Voordat er iets speelt, hebben we het daar niet over, is iedereen gelijk. Dat zetten we pas in als er wat gebeurt.’ En dat geldt ook voor het contact met de ouders, dat soms zeer intensief is.
Het gezag Chaib vindt het woord gezag negatief klinken. Als hij het hoort, heeft hij de associatie met luisteren naar iemand of naar een instantie. Misschien wel op een positieve manier, maar gezag klinkt toch wel negatief. Je moet ergens naar luisteren volgens een bepaald stramien. Hij heeft de associatie met ‘pressie’. Je moet het op deze manier doen. Is er sprake van gezag in de sportschool? Chaib aarzelt. Hij heeft het meestal over goed gedrag, gedragsregels. En daar heb je je aan te houden. ‘Dat is eigenlijk wel gezag.’ Chaib moet zorgen dat hij indruk weet te maken op jongens die zelf voortdurend bezig zijn met indruk op elkaar te maken. Het vormende karakter van de vechtsport staat daarin centraal. Vooral de kinderen tot 15 jaar krijgen met Chaib te maken. De levensjaren waarin een jongere nog mede gevormd kan worden, grijpt hij als kans om indruk te maken. Dit gebeurt op twee ‘fronten’: collectief en individueel. Maar wel opgelet, want als jongeren eenmaal de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, moet je ze volgens Chaib echt anders benaderen als je nog indruk wil maken. Chaib: ‘Die pakken we echt heel hard aan, en dan bedoel ik in de zin van lekker laten werken. Niet te veel socializen of therapeutisch gezever, daar kunnen ze niet tegen. Zeker niet jongeren die al in aanraking zijn geweest met Jeugdzorg, die zitten er bij ons heel veel. Die merken dat heel snel. Dat zijn jongeren die zeggen van: “Dat socia-
Indruk maken
135
le vaardigheidsgeblabla, dat heb ik allemaal niet nodig, dat heeft mij niet geholpen, ik wil lekker trainen.” Op het moment dat zo’n jongen aangeeft: ik wil lekker trainen, dat is een signaal voor ons om dan te zeggen van “is goed, kom jij maar eens even vijf keer per week trainen. Van die tijd tot die tijd”. En dan is hij bezig.’ Daarin zit volgens Chaib een dubbele winst: de jongere is bezig, hij is van de straat en hij kan de normen en waarden, de vormende waarden vanuit een vechtsport meekrijgen, waardoor hij bijvoorbeeld leert om zich voor te stellen en af te groeten. Zo leren ze toch om te gaan met wat de trainer zegt. Op een hele basale manier stemmen ze dan toch toe. Het is zeer de vraag of dat anderen ook zou lukken. En of dat beklijft? ‘De andere trainer komt ook nog weleens in het sociale leven van die kinderen terecht, die is ook iets jonger dan ik, dus in het uitgaansleven komt hij ze nog wel tegen en “he meneer dit en dat”. Echt heel beleefd gedrag van jongeren van wie wij het helemaal niet hadden verwacht, of van jongeren die voorheen die sociale vaardigheid helemaal niet hadden, van echt iemand met meneer aanspreken. Nou, dat krijg je dus te horen van die trainer, van “potverdikkie man, ik word tegenwoordig als meneer aangesproken als ik uitga, of als ik ergens terechtkom in een café ofzo”. Dat is toch fijn, is toch leuk!’ Wat het gezag van Chaib en de zijnen wellicht aantrekkelijk maakt, is dat die jongeren graag die sport willen beoefenen. Zij hoeven de jongeren niet te trekken met ‘kom alsjeblieft bij ons sporten’. Als ze het graag willen, zullen zij ook meer inspanningen doen om zich de discipline eigen te maken en een goede leerling te zijn. Sport wordt hier echt als middel ingezet, waarbij de jongeren die naar hen toekomen op de hoogte worden gebracht van de regels, enzovoort: ‘Je komt binnen, het liefst nog op tijd, je geeft elkaar een hand, even lekker een beetje socializen van tevoren, je gaat afgroeten naar de trainer, als je gaat werken met elkaar geef je elkaar een hand, en aan het eind van de les weer afgroeten en ja, houdoe, zoals we dat hier zeggen in Brabant. Dus misschien is dat het informele gezag dat we hier hebben. En misschien is de vechtsport die we dan beoefenen ons informele middel, om het zo maar te zeggen, om dat gezag te tonen.’
Relatie met bevoegd gezag Van gemeente of politie zijn deze jongeren in elk geval weinig tot niet onder de indruk. Chaib laat de buurtbrigadier wel eens langskomen en dat roept geen positieve reacties op bij een aantal jongeren. De meerderheid heeft nergens problemen mee, maar tien van de 140 jongeren wel. Misschien omdat ze zelf wel
136
Casusbeschrijving: Chaib in Helmond
een geweldsdelict of misdaad hebben begaan en in aanraking zijn gekomen met politie of justitie. Ze vinden het vervelend dat ze gewapend binnenkomen. Chaib probeert de jongeren ervan te overtuigen dat het ook maar mensen zijn die hun beroep uitoefenen. Hij gaat gewoon met ze praten en laat zien dat het normale mensen zijn. Maar deze jongeren raken geïrriteerd en zijn zelfs een beetje teleurgesteld in Chaib dat hij met de politie praat. Ze zeggen bijvoorbeeld ‘Hoe kun je dat maken meneer, wij vertrouwen je en jij laat gewoon de politie binnen.’ En ook al werkt hij al anderhalf jaar met die jongeren, het vertrouwen is even beschaamd. Het is niet zo dat de jongeren meteen de volgende week hun lidmaatschap opzeggen, maar misschien op de langere termijn wel, omdat ze het minder vertrouwen. Jongeren zijn echt afgeleid als ze aan het trainen zijn. Chaib vindt persoonlijk dat iedereen, ook politie in functie, welkom moet zijn, maar hij heeft de buurtbrigadier gevraagd er rekening mee te houden. Hij vraagt nu of ze niet zomaar binnen willen komen vallen en of ze van tevoren even willen bellen. Het gaat erom het vertrouwen van de jongeren niet te beschamen, dat is belangrijker dan zijn persoonlijke overwegingen. Chaib kwam twee jaar geleden zonder werk te zitten na tien jaar werken bij onder andere de sportbond KNKF. Hij wilde zelf wat terugdoen voor de wijk waar hij vandaan kwam met de hoop dat dit op termijn wel zou worden ondersteund vanuit gemeentelijk beleid. Ondertussen is het initiatief de pionierstatus gepasseerd en praat hij aarzelend over de samenwerking met beleid. ‘Anderhalf jaar vrijwilligerswerk doen is op zich goed, allemaal leuk en aardig, maar niet als je het tachtig uur per week doet. En dat is wat ik doe. Ik ben hier echt elke dag, behalve de zaterdag. En dan moet ik ook zelf nog bijwerken, want je moet ergens een inkomen vandaan halen.’ Zijn de beleidsmakers dan niet onder de indruk van wat Chaib en de anderen op de sportschool voor elkaar hebben gekregen? Met de beleidsmakers Sport vanuit de gemeente is er continu samenwerking geweest. Verder ging het contact wel eens moeizaam. Chaib: ‘Kijk, in principe is het beleid vanuit de gemeente zo, dat er genoeg welzijnsorganisaties zijn die deze jongeren eigenlijk zouden moeten begeleiden. Maar helaas is dat niet zo, dat horen wij van de jongeren die al eerder door deze organisaties zijn geholpen die nu bij ons trainen en een hulpvraag bij ons deponeren. Als ik in anderhalf jaar tijd 140 jongeren kan bereiken door middel van sport, op de manier hoe wij onze beleidsvorming
Indruk maken
137
doen, en zij bereiken een veel lager aantal jongeren, maar wel met een behoorlijk budget … Deze jongeren voelen zich niet thuis en ze worden gediscrimineerd. Of dat is hun belevenis. En omdat ze die belevenis hebben, gaan ze dus op straat rondhangen van “ik ben niks”. En dan krijg je dus een wisselwerking. En waar begin je dan? Begin je met de jongere te veranderen of begin je met het beleid eromheen te veranderen?’ Chaib en de trainers die tachtig uur per week werken krijgen € 0 betaald. Dit staat enigszins in contrast met hoe er in het college van burgemeester en wethouders over zijn project wordt gesproken als een good practice. ‘Zou het niet gewoon logisch zijn’, vraagt Chaib zich af, ‘om meer samen te werken, zodat we dit kunnen continueren?’ Hij houdt nu nog zijn vrijwilligers binnen boord door te zeggen dat hun meerwaarde niet in geld te vertalen is. ‘Natuurlijk hoef je er niet rijk van te worden, maar, ja, het zou mooi zijn als er aan de overkant wel iets tegenover zou staan, zodat dus voornamelijk de professionaliteit hier gewaarborgd kan worden. Dat ik hier op zijn tijd ook iemand kan uitnodigen als het gaat over schulden, schuldsanering of als er problemen zijn met financiën of als er problemen zijn met werk, dat je ook mensen kan uitnodigen die meer financiële hulp kunnen bieden. Want ze zijn er allemaal, de welzijnsorganisaties, maar die jongeren gaan niet daar naartoe.’ Diezelfde welzijnsorganisaties weten ondertussen hem wel te vinden. Zorg- en welzijnsinstellingen sturen sinds kort een aantal jongeren daar naartoe die dan gratis kunnen sporten in een project wat in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Vechtsport en Maatschappij is opgestart. Daar is Chaib wel trots op, maar het geeft tegelijk het gevoel dat zijn organisatie als een soort melkkoe wordt gebruikt, waarvoor hij enkel kosten maakt, maar waar geen baten tegenover staan. De beleidsmakers van de gemeente die wij spraken, zien dit toch anders. Zo blijft de ruimte die hij nu huurt voor een gereduceerd tarief van de woningbouwvereniging onvermeld. Daarnaast wordt hij door de gemeente voorgedragen voor incidentele subsidies. De gemeente probeert kortom juist de sportschool in de lucht te houden met nog meer korting op de huur en dergelijke meer. ‘Laten we niet vergeten’, zo stelt men, ‘juist door hem steeds weer te wijzen op projectsubsidies (ook buiten de gemeente om) en hem zelf via projectsubsidies te ondersteunen, doen wij veel meer dan bij welke andere sportschool of sportvereniging dan ook.’
138
Casusbeschrijving: Chaib in Helmond
Wat eventuele structurele subsidie betreft, is het antwoord van de medewerker van Jeugd en Veiligheid glashelder: ‘MAACH is geen welzijnsorganisatie en sportscholen worden niet gesubsidieerd. Een sportvereniging krijgt bijvoorbeeld jeugdledensubsidie om bijvoorbeeld de bondsbijdrage te voldoen. De leerlingen van Chaib zijn – voor zover wij weten – niet aangesloten bij de bond en deze bijdrage is dan ook niet van toepassing.’
Uitdagingen Sport als sociale normering en als effectief participatiemiddel dus. Maar er moet keihard worden gewerkt om de nabije toekomst van het initiatief te kunnen garanderen. Het is duidelijk dat er verschillen in visie en verwachtingen zijn op het gebied van de ondersteuning van het werk binnen MAACH. Als Sportman van het Jaar is hij toch een prototypisch rolmodel – een voorbeeld voor een categorie jongeren waarover zo veel maatschappelijke onrust bestaat. Zijn de beleidsmakers niet onder de indruk van wat Chaib voor elkaar heeft gekregen? Is het Chaib onvoldoende gelukt om indruk te maken? Heeft het te maken met het feit dat zijn activiteiten primair ‘leuke’ activiteiten lijken te omvatten en dat hij via een omweg probeert bij te dragen aan sociale stabiliteit? Worden projecten die zich direct richten op door de overheid geformuleerde doelstellingen sneller financieel ondersteund? Naast de uitdagingen op het gebied van financiering en continuïteit merkt Chaib in de uitvoering van zijn werk dat het niet altijd makkelijk is samen te werken met de politie. Hij zelf wil wel, maar hoe doet hij dit zonder het vertrouwen van de jongeren te verliezen? Renée Frissen adresseert deze twee uitdagingen. Ten eerste schetst ze de dilemma’s waar gezagsdragers in de publieke ruimte mee te maken krijgen. De politie en Chaib zijn beide actief in de wijk, vaak met dezelfde doelgroep. Om het verschil tussen deze dragers van gezag te duiden maakt Renée Frissen onderscheid tussen eenduidig en grillig gezag. Daarna beschrijft ze de dilemma’s en uitdagingen waar de gemeente zich voor gesteld ziet in het bepalen van een houding ten opzichte van dit type Do-It-Yourself-burgers.
Reflectie
Indruk maken
139
Het Gezicht van Gezag. Over eenduidige vechtsporters en grillige agenten Reflectie door Renée Frissen In het Martial Arts Centrum Helmond worden jongeren die we vooral kennen uit verontrustende krantenartikelen met koppen van ‘chocoladeletters’ hard aangepakt. En ook nog eens op eigen verzoek. In MAACH mogen de jongeren onder begeleiding helemaal losgaan in de ring. En dat doen ze graag. In twee jaar tijd heeft vechtsporter en afgestudeerd hbo’er Chaib el Maach een succesvolle verdedigingssportschool opgericht waar rond de 180 jongeren wekelijks trainen. Deze jongeren komen vrijwel allemaal uit een ‘probleemwijk’ en staan niet bekend als modelleerlingen. Ondanks de achterstanden die dit oplevert, is het onder de knie krijgen van verschillende verdedigings- en vechtsporten het beginen einddoel in MAACH. De jongeren komen om te trainen. Maar daar blijft het niet bij. De vormende waarden die Chaib en zijn trainers aan de jongeren bijbrengen, gelden voor iedereen en die moeten streng worden gehandhaafd. Het niet houden aan de regels wordt in eerste instantie binnen de training opgelost. Slecht luisteren betekent opdrukken. Blijkt er echter structureel een probleem te zijn, dan wordt dit signaal snel opgevangen door de trainers en doorgespeeld naar Chaib. Die neemt de jongere apart en onderzoekt wat er precies aan de hand is. Hij wil niet straffen, maar belonen en legt daarom geen sancties op, hoewel er wel waarschuwingen zijn. Het ergste wat hij kan doen, is een jongere de training ontzeggen. Zowel hij als de jongere wil dat voorkomen, dat maakt hij heel duidelijk. Daardoor ontstaat er een gemeenschappelijk doel: zorgen dat de jongere zo snel mogelijk weer mee kan doen. Dit gemeenschappelijke doel brengt ook met zich mee dat El Maach zich in de jongere inleeft – en niet wil straffen – en hem daarom niet in de groep aanspreekt maar apart neemt. Dat is een teken van begrip voor de kwetsbaarheid van de jongere. Proefondervindelijk heeft deze aanpak geleid tot een aanbod van verschillende andere soorten trainingen naast de vechtsport: agressieregulatie, huiswerkbegeleiding, weerbaarheidstraining en motivatietraining, om maar wat te noemen. Ondanks dat er veel vechtbaasjes rondlopen die het label ‘probleemjongere’ dragen, komen zij niet bij voorbaat in aanmerking voor de alternatieve trainingen. Je komt bij MAACH om een sport te leren en al doende blijkt of je daarnaast ook nog hulp nodig hebt. Iedereen komt dus als gelijke binnen, ook al kent
140
Casus 5 >
Reflectie
door Renée Frissen
El Maach de straatreputatie van veel van de jongeren. Dit versterkt het gevoel dat je bij MAACH serieus wordt genomen en dat je wordt beoordeeld op je prestaties in de school. Tegelijkertijd is het van cruciaal belang dat El Maach een bekend figuur is die een zeer goede reputatie geniet. Hij staat wat leeftijd betreft nog dicht genoeg bij de jongeren, maar kent ook veel van de ouders, onder andere door zijn regelmatige moskeebezoek. Hij begeeft zich naar eigen zeggen in de driehoek school, ouders en sport. Dit betekent dat hij onderdeel uitmaakt van de sociale controle die van belang is in de wijk. Het is de combinatie van vertrouwen bieden, maar ook de sociale controle kennen en uitoefenen die de gezagspositie van El Maach uniek maakt. Om een van de jongeren te parafraseren: ‘Chaib verklikt je niet, maar hij weet wel wie je bent en wie je ouders zijn.’ Wat dat betreft doorbreekt Chaib een patroon waar veel van de jongeren in vastzitten. Chaib vergoelijkt niks, maar hij wordt niet boos en stuurt de jongeren niet weg. Wat daarbij helpt, is dat Chaib van Marokkaans-Nederlandse afkomst is. Hij begrijpt de thuissituatie van veel van de jongeren die daar trainen en begeeft zich in dezelfde sociale kringen. Hij spreekt de (straat)taal en weet welke normen en waarden hoog staan. Over het verschil tussen de jongeren van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Nederlandse afkomst bestaat geen twijfel volgens Chaib. De ‘mediterrane’ culturen zijn naar zijn ervaring collectiever en gevoeliger voor sociale druk. De ‘Hollandse jochies’ zijn individualistischer en daar heeft de rol van ‘big brother’, zoals Chaib het zelf benoemt, minder effect. Overigens is dit niet een aspect van zijn werk, benadrukt Chaib. De culturele verschillen komen slechts terloops aan het einde van het gesprek met hem ter sprake.1 De verbindende factor is en blijft de vormende waarde van de vechtsport. Die leidt tot discipline en respect. Dit kan Chaib niet genoeg herhalen. Hoe waar dit ook mag zijn, het succes van MAACH valt of staat met de initiator, en op de tweede plaats zijn vrijwilligers. Chaib stopt ruim tachtig uur per week
1 Dat de achtergrond van de trainer niet exclusief bepalend is voor het succes van een dergelijke school, blijkt uit het bestaan van ‘Stichting Opboxen’, een vergelijkbaar en ouder initiatief in Hoogvliet, opgericht en geleid door ‘Ome Jan’.
Het Gezicht van Gezag. Over eenduidige vechtsporters en grillige agenten
Indruk maken
141
in de sportschool en is haast dag en nacht op zijn mobiel, waarvan het nummer op de website staat, te bereiken. Door zijn dagen als professioneel sporter en zijn sociale kwaliteiten geniet hij aanzien en faam; door zijn voorgaande banen is hij bekend met de taal en gebruiken van de lokale overheid, wat de relaties met officiële zorginstanties vergemakkelijkt. De jongeren kijken tegen hem op, nemen hem als voorbeeld en vertrouwen hem. Chaib heeft gezag (al vindt hij dit zelf een negatief woord). In deze reflectie ga ik in op twee dilemma’s die met dit initiatief gepaard gaan. Om te beginnen zet ik het eenduidige gezag van Chaib af tegen het grillige gezag van de politie, beide gezagshandhavers ten tijde van een gezagscrisis in de publieke ruimte. Vervolgens laat ik zien dat initiatieven van do-it-yourself-burgers, die de overheid in tijden van bezuinigingen sterk stimuleert, dilemma’s opleveren voor (lokale) overheden met betrekking tot financiering en verantwoording.
Eenduidig versus grillig gezag Het gezag van Chaib staat in schril contrast met de relatie tussen de jongeren en de ‘formele’ gezagsdragers, zoals de gemeente en de politie. Opmerkelijk is vooral de verbeten houding ten opzichte van de agent. De jongens uiten een ruim vertrouwen in Chaib, maar sporadische bezoeken van agenten (veelal de wijkagent) stuiten op protest en doen het vertrouwen in Chaib soms zelfs wankelen, zeker bij de jongeren die wat dieper in de problemen zitten. De aanwezigheid van officiële vertegenwoordigers van gezag doet afbreuk aan het ervaren vertrouwen en, ironisch genoeg, gevoel van veiligheid in de sportschool. Deze aversie tegen ‘de strepen’ in MAACH is illustratief voor een gezagscrisis die steeds zichtbaarder wordt in het publieke domein. In toenemende mate gaan conflicten die voor het oog van het Nederlandse publiek escaleren over de vraag wie de baas is op straat. De voorbeelden van groepen jongeren of jongvolwassenen die zich tegen autoriteiten keren in de vorm van ‘probleemgedrag’ of zelfs geweld stapelen zich op. Conflicten met jongeren wiens ouders een niet-westerse afkomst hebben, kunnen in de naweeën van een slepend integratiedebat op extra aandacht van politiek en media rekenen, maar in essentie gaat het om een gezagsvraag die breder wordt gesteld. We hoeven maar te denken aan de ‘strandrellen’ in Hoek van Holland, het debacle met de hooligans van Feyenoord, of het sloopfeest in Haren, om ons te realiseren dat dit niet exclusief om een integratievraagstuk gaat. We horen dan wel dat het ‘Marokkaanse tuig’
142
Casus 5 >
Reflectie
door Renée Frissen
‘die agent die met zijn pistool binnenstapt’
(en nooit het Hollandse tuig) moet worden aangepakt, maar het lijkt er toch vooral om te gaan dat ze worden aangepakt, ongeacht de afkomst.
Dat de ‘gezagscrisis’ soms dwars door een ‘integratiecrisis’ loopt, maakt deze conflicten, zoals we die ook in Helmond zien, in de wijk waar MAACH staat, wel meervoudig ingewikkeld. Om dit te verduidelijken, zou ik kort willen terugblikken op een incident uit 2008, toen ‘het land in brand stond’ vanwege ‘rellen’ in de Goudse wijk Oosterwei. Uit een recente media-analyse door Frissen en Müller (2012) blijkt dat het conflict in de crisisberichtgeving hoofdzakelijk werd geframed als een kwestie van een ‘falende overheid’. De politie werd in deze casus probleemeigenaar. Dit terwijl uit een case study blijkt dat het onderliggende probleem door de lokale betrokkenen niet (enkel) als een veiligheidsprobleem wordt gezien, maar voornamelijk als een ‘multicultureel’ probleem van infrastructurele (kleine behuizing voor grote gezinnen) en pedagogische (grote gezinnen met opvoedproblemen) aard (Frissen, verwacht 2014). De politie voelde zich door publieke druk genoodzaakt de problemen op te lossen, maar weet uit ervaring dat het heil niet louter in veiligheidsinstrumenten kan worden gezocht. Tel daar heersende lokale integratiesentimenten bij op en je houdt een uiterst ingewikkelde situatie over waarbij de politie enerzijds harder inzet op Marokkaans-Nederlandse jongeren en anderzijds verbinding zoekt met migrantengroepen en bijvoorbeeld sollicitatietrainingen organiseert of meewerkt aan een opvoedfilm. Terug naar Chaib en zijn sportende jongens. Het vorenstaande is voor deze casus relevant, omdat hieruit blijkt dat er sprake is van een grillige representatie van de politie als gezaghebbend figuur. Een figuur dat repressief wil optreden en verbinden tegelijkertijd. De jongens van MAACH halen los van elkaar een opvallend detail aan wanneer ze spreken over de aanwezigheid van de politie. Ze spreken herhaaldelijk over ‘die agent die met zijn pistool’ de school binnenstapt. Het pistool staat symbool voor een bepaalde vorm van gezag die ze in de context van de sportschool respectloos vinden en die zelfs reden vormt om de vertrouwde omgeving (een schaars goed) en Chaib achter te laten. Dit doet denken aan een artikel over spanningen in Noord-Amiens in de zomer van 2012 (Kruk, 2012). Daarin
Het Gezicht van Gezag. Over eenduidige vechtsporters en grillige agenten
Indruk maken
143
verklaart een inwoner van de banlieue het uitblijven van rellen in de voorgaande nacht met de volgende woorden: ‘Ik zei het je toch. Zo gaat het altijd. Zodra de politie zich niet nadrukkelijk vertoont, is er niets aan de hand.’ Natuurlijk is de parallel tussen Noord-Amiens en Helmond slechts in beperkte mate te trekken. Toch geven deze zinnen inzicht in een sentiment waaruit de verstoorde relatie tussen de jongeren en de politie blijkt; ook in Nederland. In de goedbedoelde inleving van de politieorganisatie in het integratievraagstuk is vaak de conclusie getrokken dat jongeren van Marokkaans-Nederlandse afkomst bij voorbaat een problematische relatie hebben met de politie, omdat de politie in het land van herkomst unaniem bekend staat als de vijand. Begrip voor de achtergrond van de jongeren zou de politieagenten in Nederland in staat stellen om beter met ze om te gaan en een effectievere relatie te bewerkstelligen. De ervaringen en uitspraken van de jongeren in Gouda, Helmond, maar ook Noord-Amiens, wijzen op een andere oorzaak. Het is niet zozeer een van generatie op generatie doorgegeven transnationaal beeld van de politie dat een gezonde gezagsrelatie in de weg staat, maar een dubbele en daarmee grillige representatie van de Nederlandse politie in de directe leefomgeving van de jongere. Laat me dat verduidelijken. De druk op de politie om zogenoemde probleemjongeren aan te pakken neemt jaarlijks toe. Er moet repressief worden opgetreden. Dat is een politieke roep, maar ook in toenemende mate – zeker onder het juk van de veiligheidsutopie – een praktische daad. De politie treedt harder op tegen de probleemjongeren, en de ‘Marokkanengemeenten’ zijn daar zeker geen uitzondering op. De jongeren in kwestie klagen over dagelijkse identiteitscontroles2 en voelen zich opgejaagd en gediscrimineerd.3 Door de maatschappelijke gevoeligheid van het vraagstuk zijn de spotlights gericht op het handelen van
2 Deze controles zijn vaak in strijd met de wet, omdat je als agent alleen naar een identiteitsbewijs mag vragen wanneer je onbekend bent met de persoon in kwestie, wat juist op buurtniveau vaak niet het geval is. De agenten kennen de jongens vaak bij hun naam. 3 Dat er genoeg aan te merken is op het gedrag van deze jongeren behoeft geen uitleg. Het gaat in dit artikel echter over het beeld van de politie en hoe dit effectief gezag in de weg staat. Vandaar dat er niet nader op in wordt gegaan.
144
Casus 5 >
Reflectie
door Renée Frissen
de politie en dit voert de prestatiedruk op. De politie wil voor het oog van de camera niet falen. Achter de schermen neemt de politieorganisatie echter meer ruimte voor een bredere aanpak en wil juist middels community policing, en bijvoorbeeld een expertisecentrum voor diversiteit, op een constructieve manier de verbinding met de burger aangaan. De wijkagent is hier bij uitstek het voorbeeld van en deze aanpak geniet internationale faam. En hier zit precies het probleem: de politieorganisatie wil verbinden, maar tegelijkertijd ook gezag uitstralen. Dat laatste wordt zeker in het geval van buurten als de buurt waar MAACH staat vaak vertaald in repressief optreden en dito middelen. Juist de jongeren uit probleemwijken krijgen met deze twee verschillende aanpakken te maken. In die wijken speelt de wijkagent een belangrijke rol. Maar ook juist in die wijken voelt de politie druk om, niet op de laatste plaats voor het oog van de buitenwereld, repressie en controle uit te stralen. Die verschillende verschijningsvormen lopen door elkaar en zo wordt een verbindende gezagsfiguur, de wijkagent, ook representatief voor repressief gezag waarvan het dienstwapen blijkbaar een krachtig symbool is. Een van de trainers in MAACH vertelt dat hij een keer zijn middelvinger opstak naar een agent: ‘Die agent kwam niet naar ons toe van, hee, dat is een slecht gebaar naar een ambtenaar, ik kan je zo meenemen. Nee, hij kwam naar ons toe en gaf ons een hand en vroeg waarom doen jullie dat. Hij stelde zich voor. En toen voelde ik me al schuldig. Hij heeft toen wel anderhalf uur met ons staan praten, en uitgelegd dat hij door zijn functie je op bepaalde dingen moet kunnen aanspreken, en hij wilde weten waarom ik haat op hem had. Ik kreeg begrip omdat hij met een gesprek is aangekomen.’ Nu moge het duidelijk zijn dat je middelvinger opsteken naar een agent getuigt van verkeerd gedrag. Maar het geeft ook aan hoe essentieel de reactie op dit soort gedrag is, dat niet zonder twijfel strafrechtelijk moet worden aangepakt. Het geeft bovendien aan dat dit soort jongens niet goed weten wat ze van een agent kunnen verwachten. Dat brengt ons terug bij Chaib. Hij is geen agent en we moeten ook niet alle vormen van gezag op een hoop gooien. Dat is onwenselijk en bovendien getuigt het van een beperkt inzicht in de complexe rol van de politieorganisatie in onze samenleving. Maar wat evident is bij de aanpak bij Chaib is dat hij, in tegenstelling tot de hiervoor besproken representanten van formeel gezag, eenduidig is.
Het Gezicht van Gezag. Over eenduidige vechtsporters en grillige agenten
Indruk maken
145
Dit wordt mooi ingekaderd door de vormende waarden van de vechtsport, waarbij er enkel onderscheid is tussen trainer en leerling. De trainer belichaamt de regels van de sport en de leerlingen kunnen ervan op aan dat als ze zich eraan houden de trainer ieder gelijk zal behandelen. De trainer is te vertrouwen. Vanuit daar werkt Chaib verder en behandelt elke jongere met respect, ongeacht zijn voorkennis. Pas wanneer er problemen zijn, komt er een traject op gang, met begrip voor de context van de jongere en met het doel hem weer zo snel mogelijk probleemloos aan het trainen te krijgen. Het is een transparante aanpak en de jongeren vertrouwen Chaib in zijn regelmaat en eenduidigheid. Door zijn eenduidigheid accepteren de jongeren dat Chaib wanneer het mis gaat ook waarschuwingen of straf uitdeelt. Gezag en daarmee autoriteit in MAACH lijken samen te hangen met eenduidigheid, een geaccepteerde gedragscode, en met sensitiviteit voor de kwetsbaarheid van jongeren. De jongeren weten waar ze aan toe zijn en zetten zich daarom in voor de school en zichzelf.
Do-it-yourself-burgers en gemeentelijk beleid Het tweede dilemma heeft te maken met de verhouding tussen dit soort initiatieven en de ambtelijke aanpak. Enerzijds lijken de werelden van do-it-yourselfburgers en de overheid per definitie ver van elkaar af te staan, maar tegelijkertijd lijken ze niet zonder elkaar te kunnen. Tot dusver heeft Chaib een succes weten te maken van MAACH. Het is echter de vraag hoe lang Helmond kan genieten van dit succes. MAACH draait namelijk op vrijwilligers die tachtig uur per week werken en de ongekend lage sporttarieven zijn niet dekkend voor de kosten die worden gemaakt. De gemeente is vol lof over MAACH, maar kan de school niet structureel subsidiëren. Je zou initiatieven als die van Chaib het liefste een zak met geld gunnen die naar eigen inzicht kan worden besteed. Chaib stelt in korte tijd en met zeer beperkte middelen 180 jongeren te helpen en zet dit tegenover projecten van de gemeente met budgetten van een ton die maar een handvol jongeren bereiken. Enige korrel zout daar gelaten, heeft Chaib natuurlijk wel een punt. Toch is het ook begrijpelijk dat de gemeente niet zomaar geld kan geven aan individuen die een goed project hebben opgezet. Er wordt dan terecht een vraag over verantwoordelijkheid gesteld. Wie is eigenaar van zowel het succes als het falen wanneer er publiek
146
Casus 5 >
Reflectie
door Renée Frissen
geld in een individueel project wordt gestopt? Deze vraag is des te beklemmender in de huidige tijd waarin veel bestuurders in een risicokramp lijken te zitten. Opeenstapelende kritiek over falende besturen (bijvoorbeeld binnen de woningbouw, lokale overheid en scholen) maakt dat er een toenemend belang lijkt te zijn in het handelen volgens de protocollen. Het gegeven dat er zaken misgaan, raakt ondergeschikt aan de vraag of er voorafgaand wel juist is gehandeld. Juist bij projecten als MAACH die twee aspecten in zich dragen die op veel maatschappelijke aandacht kunnen rekenen – probleemjongeren met veelal een migrantenachtergrond – is er een groot afbreukrisico. Nadat in EénVandaag een ander Helmonds project waar de lokale bestuurders enthousiast over waren in een negatief daglicht kwam te staan, bekoelde de bereidheid om het project financieel te steunen. Misschien wel omdat er twijfelachtige feiten boven tafel zijn gehaald door het televisieprogramma, maar toch net zo goed uit angst voor negatieve beeldvorming rond de wijk en stad. De lokale overheid is niet vanzelfsprekend (meer) de geldverstrekker voor initiatieven als MAACH. Naast de hiervoor beschreven risicokramp speelt bovendien de economische crisis en de daardoor krimpende overheid een rol. Er is simpelweg minder geld. Uit noodzaak en soms ook onvrede vormen zich allerlei burgerinitiatieven die taken die de overheid of het geïnstitutionaliseerde maatschappelijk middenveld laat liggen, proberen over te nemen; de zogeheten do-it-yourself-industrie. De opkomst van dergelijke initiatieven is bovendien niet alleen pragmatisch; het legt ook dieperliggende politieke vragen over de gezagsrelatie tussen de burger, de overheid, het maatschappelijk midden en de markt bloot. MAACH is een voorbeeld van een initiatief waar een burger in het gat springt tussen overheid en een maatschappelijk middenveld. Het wordt bovendien regelmatig als best practice aangedragen door de gemeente. Maar de gemeente kan het initiatief financieel niet structureel steunen, waardoor het voortbestaan van MAACH niet is gegarandeerd. De handelingsverlegenheid van de gemeente Helmond in deze casus is exemplarisch voor de verschuivende verhoudingen en wrijving die de herschikking van het maatschappelijk middenveld oplevert.
Het Gezicht van Gezag. Over eenduidige vechtsporters en grillige agenten
Indruk maken
147
Tot slot In het voorgaande heb ik de grilligheid van het gezag van de politie afgezet tegen het eenduidige gezag van de vechtsporter. Daarnaast heb ik besproken hoe dit soort initiatieven een moeilijke verhouding heeft met de ambtenarij. Vervolgens heb ik de dilemma’s die gepaard gaan met de do-it-yourself-industrie genoemd. Op basis van deze informatie zie ik enkele grote uitdagingen. Te beginnen bij wat ik eenduidig versus grillig gezag heb genoemd. De school van Chaib is een plek waar een groep jongeren traint die zich op de grenzen begeeft van wat rechtsstatelijk toelaatbaar is. Chaib heeft proefondervindelijk een methode ontwikkeld waarmee hij de jongeren een vorm van vrijetijds besteding aanbiedt die wanneer nodig uitgebreid kan worden met trainingen op het niveau van persoonlijke ontwikkeling. De frequentie van het bezoek aan de sportschool bepaalt de jongere zelf, maar eenmaal binnen weet hij aan welke mores hij zich onderwerpt. Een van de grote succesfactoren is de herkenbare repetitieve routine van de vecht- of verdedigingssport. De daaruit volgende hiërarchie, met bijkomende berispingen, wordt gerespecteerd, omdat deze ten dienste staat van het ontwikkelingsproces van de jongere zelf. Het gezag is herkenbaar en het doel ervan is duidelijk. De traditionele gezagsdragers kunnen iets leren van de manier waarop Chaib dit heeft bewerkstelligd. Hiermee doel ik niet op een herhalingsoefening. Dat een trainer en een agent slechts op beperkt niveau te vergelijken zijn, is duidelijk. Toch wordt binnen MAACH een aantal gezagsdilemma’s blootgelegd. Bijvoorbeeld het gebrek aan vertrouwen in de rechtvaardigheid van het optreden van de politie. Maar tegelijkertijd ook de noodzakelijkheid van een plek waar de jongere zich kan overgeven aan gezag met als resultaat persoonlijke groei, hoe groot of hoe klein ook. Traditionele symbolen van gezag wekken argwaan op in plaats van een gevoel van veiligheid, met als gevolg dat er noch verbinding ontstaat, noch succesvolle repressie wordt uitgeoefend. Dat verbinding en gezag elkaar niet hoeven uit te sluiten, wordt duidelijk in MAACH. Chaib belichaamt dat wat de politie tracht uit te dragen: hij is waakzaam en dienstbaar.
148
Casus 5 >
Reflectie
door Renée Frissen
Daarnaast zal er op een breder niveau gesproken moeten worden over de vraag hoe traditionele partijen, zoals de lokale overheid, zich moeten verhouden tot burgerinitiatieven zoals die van Chaib. Voor een groot gedeelte is het toe te juichen dat mensen vanuit een eigen behoefte op een eigen manier oplossingen voor maatschappelijke problemen organiseren. Daar zal niemand het mee oneens zijn. Het ontstaan van dergelijke initiatieven maakt tegelijkertijd ook zichtbaar waar de overheid op dit moment tekortschiet en stelt bovendien vragen over de kerntaken van die overheid. Hoewel het nog te weinig gebeurt, is het niet ingewikkeld om ook de problematische kanten van een overdaad aan wijdoen-het-zelf-pragmatisme te bedenken. Een project financieren met publieke middelen en aansturen vanuit de (lokale) overheid brengt ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich mee waarin het belang van alle burgers wordt nagestreefd. Dit is bij private gelegenheidsinitiatieven zeker niet altijd het geval. Toch zullen deze initiatieven die zijn opgezet uit eigen belang zich steeds meer vormen. Het is daarbij niet simpelweg de vraag wanneer de Staat wel of niet geld zal verlenen en daarmee het project omarmen. De nieuwe initiatieven vragen ook om nieuwe vormen van betrokkenheid van de lokale overheid. Nieuwe vormen die bijvoorbeeld steun aan MAACH wel mogelijk maken, niet gehinderd door bureaucratische subsidiebezwaren, zoals we dit nu zien in Helmond. MAACH is geen best practice dat als blauwdruk moet worden gezien, zodat het kan worden omarmd door de overheid en op verschillende plekken kan worden ‘uitgerold’. We hebben namelijk niet meer sportscholen als MAACH nodig, maar meer ruimte voor individuen als Chaib. Dit vraagt om lef van de publieke bestuurders. Lef, omdat je zult moeten nadenken over de mogelijkheid om geld te geven aan een individu, zonder deze te institutionaliseren, met alle risico’s van dien. Maar ook met alle mogelijke successen. Zoals een van de trainers van MAACH zegt: ‘Er wordt te veel volgens het boekje gewerkt. Maar de regels zijn er ook om te overschrijden. Als je die soms overschrijdt, dan luistert iemand eerder naar je. Je moet het op je eigen manier doen.’
Indruk maken
149
Bronnen • Frissen, R. (verwacht). De enscenering van de dreiging. Securitiseringsprocessen in post-9/11 Nederland. Verwacht: 2014.
• Frissen, R. & Müller, F. (2012). Beeldenstrijd in Crisistijd. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
• Karskens, A. (2011). Oorlogsgebied Helmond. De Pers, 9 augustus 2011. • Kruk, M. (2012). Noord-Amiens heeft zijn eigen wetten. NRC Handelsblad, 15 augustus 2012.
Begrenzen
6 Casusbeschrijving: Coen in Gaanderen
151
Het aanbod
151
De regels
153
Het gezag
155
Relatie met bevoegd gezag
157
Uitdagingen
159
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld. Reflectie door Dirk Willem Postma
160
Een evenwichtskunstje?
161
‘Blijf uit de dramadriehoek!’
163
Gezag in Gaanderen
164
Kwartiermaken
166
Bronnen
169
‘Je kunt gezag op meerdere manieren omschrijven. Gezag van de politie, is als je de politie aan ziet komen dat je dan al denkt oh shit ik moet even wat zachter rijden. Shit, nu gewoon even normaal doen. Coen heeft gezag op Gaanderen, zoals ouders gezag hebben. Coen kent ons van dat we zo’n kereltje waren.’ Vincent over Coen Stevens, 53 jaar, Gaanderen
Casusbeschrijving: Coen in Gaanderen Het aanbod Gaanderen is een klein dorpje in de Achterhoek. De mensen kennen elkaar vrij goed, zoals dat gaat in een kleine gemeenschap. Er wonen voornamelijk inwoners van Nederlandse afkomst. Als jongeren van Nederlandse en van Turks-Nederlandse afkomst elkaar ontmoeten, ontstaan er wel eens spanningen. Elk jaar is er een kermis met ‘grote’ artiesten. We spreken met Vincent, die vertelt dat het wel eens misgaat op de kermis: ‘De artiesten hebben een fanclub en er komen ook veel kampers. Die denken dat ze maar alles kunnen maken. Als er iets gebeurt en mensen zien dat er ruzie komt met iemand van je eigen dorp en iemand van buiten, dan komen er vechtpartijen. Dan loopt het uit de hand.’ Coen Stevens is jongerenwerker. Hij is geboren en getogen in Gaanderen en doet dit werk al 25 jaar. Een kerel van de gestampte pot die alle jongens en meisjes in zijn dorp kent, en hun ouders. Als er in het dorp iets gestolen is, weet Coen binnen een dag wie het was, gaat hij even een praatje maken en is het spul zo weer terugbezorgd.1
1 Gualthérie Van Weezel, 2012. www.socialevraagstukken.nl/site/2012/02/07/liever-verhalen-dan-methoden.
Coen Stevens, 53 jaar, Gaanderen Actief sinds: 1987 als beroepskracht. Sinds 1975 als vrijwilliger Bereik: 125-150 jongeren per jaar Leeftijden: 12-20
Begrenzen
153
Volgens hem hebben de problemen in Gaanderen zich op dezelfde manier ontwikkeld als in de rest van Nederland, maar natuurlijk is de schaal anders dan in grote steden. Ook Vincent is in Gaanderen geboren. Zijn vader komt uit een dorp in de buurt. Zijn moeder is in Gaanderen opgegroeid. Vincent vertelt dat er vroeger wel problemen waren met jongeren die drugs gebruikten en dealden. Nu is hij wat ouder en krijgt hij het allemaal niet meer zo mee. ‘Als het goed met je gaat is het leuk om hier te wonen, als het minder goed gaat is het niet zo leuk. Het is en blijft een dorp. Als er ook maar iets verkeerd gaat, weet iedereen het binnen een dag. Als het goed gaat, is het juist leuk dat iedereen elkaar kent.’ Dave Kuipers werkt bij de gemeente Doetinchem als voorzitter van het Jeugd Interventie Team (JIT). Het jongerenwerk valt onder het JIT. Coen sluit aan bij de tweewekelijkse overleggen als er iets in zijn wijk speelt. Coen vertelt wat hij als jongerenwerker zoal aan activiteiten onderneemt. Hij organiseert bijvoorbeeld thema-avonden voor 12- tot 16-jarigen. Zo verliezen de kinderen elkaar niet uit het oog als ze naar verschillende middelbare scholen gaan. Dit doet hij per leerjaar ongeveer vijf keer per jaar. De thema’s variëren. Hij probeert het luchtig te houden door een film te laten zien en daarover te praten. Vaak wordt er afgesloten met iets leuks, bijvoorbeeld een disco. De jeugd van 16 jaar en ouder kan op woensdagavonden samen komen om een kaartje te leggen en een biertje te drinken. Hier nodigt Coen ook wel eens andere instanties bij uit, zoals de Woningbouwcorporatie, voor informatie over het vinden van een woning. Verder zijn er Jongeren Ontmoetingsplaatsen (JOP’s). Hier maakt Coen regelmatig een ronde langs. Soms gaat hij langs, omdat er een concrete aanleiding is, zoals zwerfvuil of een in de fik gestoken prullenbak, maar vaak gaat hij zonder aanleiding langs.
De regels Coen is actief in het clubhuis, maar heeft over het algemeen te maken met jongeren in de openbare ruimte, waar algemene regelgeving geldt. Als ze zich niet aan de regels houden, spreekt Coen ze daarop aan. Per ontmoetingsplek maakt hij afspraken met de jongeren. Hij vraagt ze wat ze zelf vinden dat er moet gebeuren, zodat ze zich zelf verantwoordelijk voelen. In het algemeen gaat het dan om zaken als geen zwerfvuil, geen vernielingen, elkaar aanspreken op verkeerd gedrag, bijvoorbeeld als je denkt dat iemand te veel drinkt. Coen wijst ze op de consequenties van hun gedrag. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld beslissen om
154
Casusbeschrijving: Coen in Gaanderen
ONTMOETINGSPLEK2
De regels voor de ontmoetingsplek worden elke keer met de groep besproken. Er wordt gevraagd wat de jongeren vinden. Wat vinden zij dat er moet gebeuren? Uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke regelgeving in de openbare ruimte. Zo proberen we de jongeren zelf verantwoordelijk te maken voor hun ontmoetingsplek. Enkele algemene regels: • Geen zwerfvuil achterlaten. • Geen vernielingen. • Elkaar aanspreken op verkeerd gedrag. • Pas op met drinken op openbare ontmoetingsplaatsen.
DE TREFKUUL
In het buurthuis De Trefkuul gelden standaardhuisregels, maar jongeren worden zo veel mogelijk medeverantwoordelijk gemaakt voor het buurthuis en de activiteiten. • Geen alcohol beneden de 16 jaar. • Er geldt een rookverbod in het Buurthuis. • Geen vernielingen. • Instructies van beheer, beroepskrachten en vrijwilligers dienen opgevolgd te worden. • Geen eigen meegenomen consumpties. • Betalingen à contant. Bij overtreding van de regels volgt eerst een goed gesprek en kansen om het niet meer te doen.
2 Dit zijn de regels zoals geformuleerd door Coen Stevens.
Begrenzen
155
een JOP te verwijderen. ‘Er was bijvoorbeeld een plek waar steeds weer rotzooi lag, maar als ik het er met hen over had, waren het steeds anderen die het gedaan hadden. Met oud en nieuw was er toen zo’n vuurwerkmat, waardoor een gebouw bijna in de fik was gevlogen. Ja, dat gaat veel te ver natuurlijk. Dan zegt de gemeente ook gewoon: die JOP halen we weg.’ In het buurthuis gelden de standaardhuisregels. Coen zal niet snel iemand voor straf van zijn activiteiten uitsluiten. ‘Ik veroordeel die jongeren niet. Dat is heel belangrijk. Ze kunnen altijd bij me terug komen. Soms gaat er eentje te ver en zeg ik: kom volgende week maar een keertje niet’, maar daarna zijn ze weer gewoon welkom. Er is een keer een jongen geweest die de grens heeft overschreden. Ik was bezig met het uitzetten van een traject met hem en in die periode heeft hij drie keer ingebroken in het clubhuis. Dan ga je bij mij echt de grens over. Het gaat niet eens zo zeer om het materiële, want dat is te vervangen. Maar dat je gewoon gaat inbreken, terwijl ik zo intensief met hem bezig ben … die grens is hij overgegaan. Ik heb toen gezegd: laat een ander hem maar even helpen, want dit trek ik niet. Na een jaar heb ik hem wel weer opgezocht. Hij is nu al drie jaar clean, heeft zijn twee jaar reclassering perfect doorlopen, en heeft een vrouw en kindje. Dat is toch prachtig?’ Maar er is natuurlijk vaak een grijs gebied tussen wat net wel en net niet meer door de beugel kan. En dan komt het erop aan dat Coen zijn gezag kan gebruiken om de jongeren het goede pad op te begeleiden.
Het gezag Voor Coen staat als een paal boven water dat hij er voor de jongeren is en voor niemand anders. ‘Ik ben niet zo iemand met een uniform en een pet op. Ik ben er voor de jongeren.’ Hij beschrijft dat het belangrijk is om veel geduld te hebben, de jongeren rustig te kunnen wijzen op de consequenties van hun gedrag. Als er wat aan de hand is, neemt hij degene om wie het gaat apart. Open en duidelijke communicatie dus. Maar alles valt of staat met vertrouwen. Het feit dat hij al 25 jaar als jongerenwerker in het dorp rondloopt, helpt daarbij. ‘In essentie zijn jongeren hetzelfde gebleven. Nog steeds proberen ze van alles uit, drugs en alcohol, enzovoort. Ik ben daarin ook niet veranderd. Wat ik vijftien jaar geleden zei, zei ik tien jaar
156
Casusbeschrijving: Coen in Gaanderen
geleden ook en nu nog steeds: “Ik ben er voor jullie, wat kan ik voor jullie betekenen?” Maar ook wat ik niet kan betekenen, daar ben ik heel helder in.’ Vincent beaamt dit: ‘Toen ik geboren werd, was hij er al. In elke wijk zou zo iemand als Coen moeten zijn. Maar goed, hij gaat ook een keer dood natuurlijk, dan moet er wel iemand opstaan die het overneemt. Dat zal wel lastig zijn.’ Coen kent ouders, oudere broers en zussen en de jeugd volgt hij vanaf de basisschool totdat ze het huis uitgaan. Maar vaak weet hij ook nog te vertellen of ze inmiddels zelf een gezin gesticht hebben. ‘De jongeren weten dat je er voor hen bent. Dat vertellen ze blijkbaar ook aan elkaar door. Ik hoor dat vaak pas later als ze ouder zijn. Als ze een huis, vrouw en kindje hebben. Dan kom ik ze tegen in het dorp en zeggen ze tegen me: “Je hebt me net op tijd het juiste pad doen inslaan.” ’ Vincent vertelt over een taakstraf van zeventig uur na een vechtpartij. Coen heeft er toen voor gezorgd dat de jongens die bij hem in het buurthuis mochten uitvoeren. ‘Ik moest wel vroeg opstaan, en je bent de hele dag bezig, maar ik kan wel ergere straffen bedenken. Coen heeft wel eens gevraagd hoe het nou zo gekomen was, toen zeiden we meteen dat we het zelf ook stom vonden. Coen houdt het dan gewoon kort. Alleen als hij ziet dat mensen niet eerlijk zijn, dan zegt hij wel: “Als je het de volgende keer weer doet heb je nog meer gezeik.” Ik was altijd wel zo’n branieschopper, op het voetbalveld, maakt niet uit waar. Maar na de taakstraf dacht ik wel: “Waar ben ik mee bezig?” Toen ben ik wel rustiger geworden. Meer mensen zoals Coen zou het wel beter maken. Zo iemand is gewoon zo, dat kun je niet zomaar aanleren. De uitstraling van iemand is ook heel belangrijk.’ Dave Kuipers vindt het moeilijk te omschrijven wat iemand gezag geeft, maar sluit aan bij hoe Coen en Vincent erover denken. ‘Wat volgens mij heel belangrijk is, is dat je niet veroordelend moet zijn. Dus dat je moet luisteren naar het hele verhaal. Aan de andere kant vind ik dat je soms ook gewoon heel duidelijk moet zijn.’ Tijdens een incident op de kermis, de aanleiding had iets te maken met een broodje frikadel, ontstond er ruzie, vertelt Vincent. ‘Het ging helemaal nergens over, maar als iedereen een beetje gedronken heeft dan gaat het zo mis. Ik werd meegenomen door de uitsmijter. Coen is er toen bij gekomen en sprong zo voor de uitsmijter. Hij blijft dan heel rustig. Het verhaal ging als een lopend vuurtje over het hele kermisterrein. En dan komt Gaanderen gewoon echt voor
Begrenzen
157
elkaar op. Coen zei: “Je kunt beter gewoon weglopen. Denk aan die taakstraf.” Coen kent ons allemaal en weet dat we eigenlijk nooit wat doen, maar toen liep het helemaal uit de hand.’ Coen vindt dat je je tijd flexibel moet kunnen indelen. Je moet geen negen-totvijfmentaliteit hebben. Dat neemt niet weg dat hij zijn grenzen duidelijk heeft. Hij houdt zijn professionele en privéleven zo veel mogelijk gescheiden. ‘Ik zal misschien in het weekend wel het een en ander horen, dat gaat natuurlijk ook veel sneller met al die nieuwe sociale media. Ik wacht dan tot de volgende werkdag of als ik mijn rondje maak langs de JOP’s.’ Hij ziet zichzelf ook niet als vriend van de jeugd. ‘Ja, als ik in het café kom en er slaat zo’n knul een arm om me heen en zegt: “Kom Coen, drink een biertje met ons”, dan doe ik dat wel. Maar ik ben geen vriend, zeker geen vriend van ze. Daar ben ik trouwens ook veel te oud voor, dat kan helemaal niet. Maar je moet wel interesse blijven tonen in hun wereld.’
Relatie met bevoegd gezag In het contact met andere gezagsdragers staat hij altijd in eerste instantie naast de jongeren. ‘Politieagenten en uitsmijters kunnen een situatie niet altijd goed inschatten. Coen kent natuurlijk ook de achtergronden van ons en die kent de politie niet. Coen kan het beter inschatten dan de politie’, vertelt Vincent. Hij denkt dat de politie misschien het meeste invloed op hem kan uitoefenen, omdat hij een keer in de gevangenis heeft gezeten en dat niet nog een keer wil meemaken, maar Vincent zou toch eerder luisteren naar Coen, omdat hij de achtergronden van de jongens kent. Vincent omschrijft de verschillende vormen van gezag als volgt: ‘Je kunt gezag op meerdere manieren omschrijven. Gezag van de politie, is als je de politie aan ziet komen dat je dan al denkt oh shit ik moet even wat zachter rijden. Shit, nu gewoon even normaal doen. Coen heeft gezag op Gaanderen, zoals ouders gezag hebben. Coen kent ons van dat we zo’n kereltje waren.’ Als Coen van de wijkagent hoort dat een van de jongeren met de politie in aanraking is gekomen, probeert hij te bemiddelen, zodat een aantekening voorkomen kan worden. Als er wel aangifte is gedaan, kan hij een jongere naar de rechtbank begeleiden. Als hij meer hoort van de jongeren dan de wijkagent, speelt hij die informatie niet door. ‘De wijkagent komt hier wel eens langs op
158
Casusbeschrijving: Coen in Gaanderen
woensdagavond. Daar wordt wisselend op gereageerd. Soms zeggen ze: “Hoe kan je nou zo iemand hier binnenlaten?” Dat is natuurlijk afhankelijk van of iemand op de bon geslingerd is bijvoorbeeld. Maar hij heeft sowieso minder tijd om zo maar langs te komen. Er zijn steeds minder uren beschikbaar. Maar als er iets gebeurd is, dan is het inderdaad minder handig. Een agent praat toch meer in termen van oordeel en schuld. Dat doe ik niet. Ik vraag gewoon wat er gebeurd is. Ik zal nooit informatie die ik vertrouwelijk heb gekregen, delen met de wijkagent. Die relatie is heel helder. Dat heb ik hem ook aan het begin duidelijk gemaakt en dat werkt nog steeds zo. De relatie met de wijkagent is ook signalering. Als ik het gevoel heb dat er iets mis is in een gezin, dan kan de wijkagent veel meer doen vanuit zijn bevoegdheden. Die kan bijvoorbeeld de Kinderbescherming erbij halen, dat kan ik niet.’ Hij heeft weinig contact met de ouders. ‘Dat is meer de taak van de gezinswerkers.’ Coen denkt dat het goed is als verschillende instanties meer samenwerken, maar omdat hij in eerste instantie het belang van de jongeren dient, zit hij vaak niet met hen om tafel. ‘Er was een keer een jongen waar wel zes instanties bij betrokken waren, terwijl die dat helemaal niet van elkaar wisten. Ik hoorde daarvan. Toen heb ik ze allemaal uitgenodigd om hier eens een bakkie te komen doen. Dat hebben ze toen wel gedaan.’ Dave Kuipers vertelt over het ontstaan van een overlegstructuur, omdat er ook vanuit de gemeente behoefte was aan afstemming. ‘Ja, het gaat om informatieuitwisseling, maar ook om afspraken over wie verantwoordelijk is voor een groep, wie het aanspreekpunt is, wie ernaartoe gaat. Zodat we op die manier de taken verdelen. Het is eigenlijk een beetje in de praktijk ontstaan. Maar de gemeente was er enthousiast over en wilde het formaliseren. En dat is het JIT geworden. Je hebt een deel dwang en drang van politie, toezicht en wijkwachten. En je hebt een deel welzijn, hulpverlening en jongerenwerk. Die afstemming is wel een succesfactor. Waar nog wel verbeteringen in mogelijk zijn, is vertrouwen hebben in elkaar. Als de politie het overdraagt aan een hulpverlener, dat je dan vertrouwt dat het goed wordt opgepakt en teruggekoppeld. Daar moet je in blijven investeren.’
Begrenzen
159
Uitdagingen Coen ziet het als een uitdaging om niet te ver van de wereld van de jongeren af te komen staan, maar hij gaat ervan uit dat het geen problemen moet opleveren zolang hij zijn interesse in hen niet verliest. ‘Wat wel veranderd is, zijn bijvoorbeeld die sociale media. Ik snap nu nog zeker niet alles, en ik ga ook niet doen alsof, maar ik ben wel geïnteresseerd in hun leefwereld.’ Coen heeft als jongerenwerker een formele positie binnen het welzijnswerk. In die zin maakt hij onderdeel uit van het bevoegde gezag. Hij heeft echter in mindere mate dan bijvoorbeeld de politie harde sancties achter de hand om jongeren te dwingen tot ander gedrag. Als Coen iets gedaan wil krijgen van jongeren, zal het enkele feit dat hij dit vraagt vanuit zijn positie als jongerenwerker de jongeren niet meteen in het gareel doen schieten. Zijn bevoegdheid als jongerenwerker geeft hem niet per definitie gezag. Vertrouwen, continuïteit en professionaliteit zijn voor Coen kernbegrippen om zijn gezag te legitimeren. Zijn wortels in de gemeenschap versterken zijn positie. Tegelijkertijd is Coen niet iemand die dag en nacht te bellen is en uit zijn bed springt als er iets met de jongeren aan de hand is. Hij trekt een duidelijke grens tussen werk en privé. Maar kennelijk vormt dat geen belemmering. Men zou zich wel kunnen afvragen wat nu eigenlijk Coens methode is en of die wetenschappelijk onderbouwd is. Zou zijn aanpak ook succesvol zijn in een andere plaats? In een dorp als Gaanderen zijn beschermende mechanismen, maar tegelijkertijd worden jongeren voor verschillende uitdagingen gesteld, zo valt te lezen in de hierop volgende reflectie van Dirk Willem Postma. Gezag is in deze context niet alleen te vinden in personen en gezagsrelaties, maar ook gebonden aan plekken waar gezag kan groeien. Aan Gaanderen lijkt volgens hem gelukkig de trend voorbij te zijn gegaan die dit soort plekken bedreigt. Hoe dan ook, succes valt erg moeilijk te voorspellen. Gualthérie van Weezel (2012) stelt dat evidence based werken in deze sector wordt overschat: ‘Succes is in elk geval niet verzekerd als je een paar jonge mannen de “methode-Coen Stevens” in het hoofd stampt en ze vervolgens de straat op stuurt met stevige schoenen, kekke fietsen en een uniform waarop “straatcoach” staat. Voor Gaanderen maakt het weinig uit. Zij hebben “hun” Coen.’
160
Casus 6 >
Reflectie
door Dirk Willem Postma
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld Reflectie door Dirk Willem Postma When you’re growing up in a small town, and you’re having a nervous breakdown, and you think that you’ll never escape it, yourself or the place that you live. Lou Reed1 Bevlogenheid wordt vaak genoemd als kracht van een goede jongerenwerker. Als bedaagde vijftiger die zijn werk en privéleven van elkaar scheidt, lijkt Coen Stevens niet het aangewezen rolmodel voor de Gaanderense jeugd. Zijn kracht schuilt eerder in de nuchtere benadering van plattelandsjongeren en de vertrouwenwekkende manier waarop hij zorgt voor continuïteit in de spanningsvolle levens van deze adolescenten. Door het arrangeren van ontmoetingsplekken zorgt hij letterlijk als kwartiermaker voor continuïteit tussen de leefwereld van deze jongeren en de systemen waar zij mee te maken krijgen. Gezag verschijnt hier echter niet als eigenschap van een persoon, noch als kenmerk van een gezagsrelatie, maar als een zeker gewicht dat we aan de wereld geven. Als onderzoeker en docent aan de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV), die onder meer voor het jongerenwerk opleidt, zou ik in een werkcollege graag met deze casus willen stoeien. Om te beginnen zou ik met onze studenten de ervaringen, gedachten en opvattingen van de primaire spelers in deze casus onder de loep nemen. Dat Coen Stevens met gezag kan ingrijpen wanneer de situatie op de kermis uit de hand loopt, komt volgens hemzelf en volgens Vincent in de eerste plaats doordat hij de jongeren, hun achtergrond en leefomgeving goed kent en na zoveel jaren trouwe dienst nog altijd geïnteresseerd is in hun leefwereld. In de tweede plaats komt duidelijk naar voren dat Coen als jongerenwerker naast de jongeren gaat staan en vraagt wat hij voor hen kan betekenen. Daardoor ervaren de jongeren dat hij er voor hen is en weten ze dat ze met vragen en problemen altijd naar hem toe kunnen komen. Hij bouwt een vertrouwensrelatie met de meeste jongeren op door informeel contact met
1 Lou Reed (1990). Small town. Op CD Songs for Drella van John Cale & Lou Reed. Sire/Warner Bros.
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld
Begrenzen
161
hen te onderhouden, positieve aandacht en vertrouwen te geven, geduldig te zijn en hun gedrag niet te veroordelen. Bij conflicten springt hij zo nodig voor zijn jongeren in de bres en staat hen op moeilijke momenten die daarop volgen bij door hen bijvoorbeeld te begeleiden bij een rechtszaak. Maar uit de casusbeschrijving rijst een genuanceerder beeld op. Naast ‘zachte beroepscompetenties’ laat hij in zijn coachende rol ook een ‘hardere’ dimensie van zijn professionaliteit zien. Hij vraagt niet alleen wat hij voor hen kan betekenen, maar geeft ook duidelijk aan wat hij niet voor hen kan en wil betekenen, waar zijn grenzen liggen. Wanneer jongeren zich niet aan gemaakte afspraken houden of op een andere manier zijn vertrouwen beschamen, dan spreek hij hen daarop aan. Dat doet hij door jongeren te confronteren met hun eigen gedrag en ze te wijzen op de mogelijke consequenties daarvan. Door zijn privéleven duidelijk van het werken met jongeren te scheiden maakt hij bovendien duidelijk dat hij geen vriend van hen kan of wil zijn. De paradox is misschien wel dat hij alleen iets voor hen kan betekenen door enige afstand in acht te nemen. Die afstand stelt hem in staat om een crisissituatie als die op de kermis scherp te kunnen inschatten en de ‘aanstichters’ van de ‘meelopers’ te onderscheiden. Die afstand weerhoudt hem er ook van om zich mee te laten slepen in een conflict en daar een partij in te worden. Het stelt hem in staat om rustig te blijven, eerst goed te kijken wat er gebeurt en dan pas te reageren. Tot slot bewaakt Coen zijn grenzen door problemen die zijn professionele draagkracht en reikwijdte te boven gaan met andere sociale professionals te delen en zo nodig door te verwijzen.
Een evenwichtskunstje? Tekenend voor een jongerenwerker is de bemiddelende positie die hij inneemt tussen de informele leefwereld van de jongeren en de systeemwereld van instituties als school, werk, welzijn, jeugdzorg en bevoegd gezag. Anders dan de ouder, leraar, werkgever, politieagent of hulpverlener is een jongerenwerker afhankelijk van de vrijwillige medewerking van jongeren. Als zij zich niet aan afspraken houden, heeft Coen nauwelijks sancties achter de hand waarmee hij bepaald gedrag kan afdwingen, omdat hij in het systeem van de jongeren geen formele machtspositie bezet. Veelzeggend is wat Vincent in dit verband over Coen zegt: ‘Hij is ook gewoon een burger. Als hij me aanspreekt, hij mag niks, hij kan niks. Maar als een politieagent je aanspreekt, dan ga je eerder stoer doen. Dan wil je laten zien dat je sterk bent.’
162
Casus 6 >
Reflectie
door Dirk Willem Postma
Door de formele machtspositie die hij bekleedt, wordt een corrigerende agent door Vincent gezien als een tegenstrever met wie hij een krachtmeting aan kan gaan. Coen is voor hem daarentegen een vertrouwenspersoon die door zijn informele contact en relatie met hem wel gezag heeft opgebouwd, juist omdat hij ‘ongewapend’ is en daardoor minder snel als tegenstrever wordt gezien. Toch maakt Coen ook deel uit van systemen waarin jongeren als doelgroep, deelnemers, cliënten en risicofactoren worden gelabeld, zo blijkt uit de casusbeschrijving. In deze systemen van welzijn, hulpverlening, onderwijs en openbare orde fungeert Coen als netwerk- en ketenpartner, informatiebron, doorverwijzer, frontliniewerker, beleidsuitvoerder, aanspreekpunt, preventiewerker en crisismanager. De vraag rijst nu hoe Coen deze formele systeemfuncties kan vervullen en tegelijkertijd een vertrouwenspersoon van de jongeren kan blijven. Hier toont zich naar mijn idee de kracht van een sterke jongerenwerker als Coen. Zijn missie is namelijk tweeledig: binnen de gegeven systemen creëert hij ruimte voor de leefwerelden van jongeren, en binnen de leefwerelden van jongeren vraagt hij aandacht voor de claims vanuit de systemen waar zij mee te maken krijgen. Kortom: hij maakt systemen rijp voor jongeren en maakt jongeren rijp voor systemen. Dat doet hij door te bemiddelen tussen de aanspraken van instituties en bevoegd gezag enerzijds en de rechten van jongeren op een eigen leven anderzijds. Deze tussenpositie brengt met zich mee dat Coen voortdurend balanceert tussen betrokkenheid en distantie. Niet voor niets worden jongerenwerkers in de vakliteratuur vaak aangeduid als ‘evenwichtskunstenaars’ (vgl. Spierts, 1997; Van Strijen, 2012). Zij balanceren continu op de grenzen tussen systemen en leefwerelden, tussen de aanspraken van gezin, dorpsgemeenschap en leeftijdsgenoten, tussen loyaliteiten met de lokale gemeenschap en de wereld daarbuiten, tussen claims van veiligheid en vitaliteit, tussen eigen kracht en normering door bevoegd gezag, tussen ergens bij willen horen en jezelf durven blijven ontwikkelen. Waar voor veel jongeren een kloof gaapt tussen tegenstrijdige aanspraken, weet Coen de voorwaarden voor continuïteit te scheppen. Hij laat jongeren ervaren dat de ogenschijnlijk tegenstrijdige aanspraken van leefwereld en systemen op vele manieren verenigbaar zijn. Hij coacht jongeren in het omgaan met deze spanningen door hen aan te spreken op de persoonlijke verantwoordelijk-
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld
Begrenzen
163
heid voor de keuzes die ze maken. Laten ze zich tot een krachtmeting verleiden door een politieagent, dan zullen ze daarvan de consequenties onder ogen moeten zien en daarvoor verantwoordelijkheid moeten nemen. Zonder te oordelen wijst Coen ze op hun eigen aandeel in succes- en crisiservaringen. In de casusbeschrijving lezen we ook dat Coen situationeel handelt. Of hij individueel of collectief te werk gaat, present is of correctief ingrijpt, passief faciliteert of actief coacht, hangt af van wat de situatie van hem vraagt. In de ene situatie geeft hij de jongeren voorwaardelijk vertrouwen, in een andere situatie stelt hij duidelijke grenzen, en in weer een andere situatie neemt hij het voor een jongere op.
‘Blijf uit de dramadriehoek!’ Dat gezag om situationeel handelen vraagt, betekent niet dat we er in zijn algemeenheid geen uitspraken over kunnen doen. Essentieel lijkt mij het inzicht dat we jongeren niet kunnen ‘redden’, maar moeten blijven ‘helpen’. Ter illustratie van dit inzicht wordt in de vakliteratuur soms verwezen naar de zogenoemde ‘dramadriehoek’, ontleend aan de transactionele analyse van Stephen Karpman (1968). In zijn notoire artikel ‘Fairy Tales and Script Drama Analysis’ liet hij zien dat voor elk ‘drama’ drie rollen nodig zijn: een slachtoffer, een redder en een aanklager. Om te begrijpen waarom deze rolverdeling in dagelijks probleem situaties ook vaak ontstaat, wijst hij op de psychologische voordelen die het aannemen van deze rollen voor alle spelers met zich meebrengen. De slachtofferrol is aantrekkelijk, omdat het personage zelf geen verantwoordelijkheid voor zijn situatie of gedrag hoeft te nemen. De populariteit van de reddersrol schuilt in het zich nodig en belangrijk voelen, maar de hulp van een redder is vaak niet onvoorwaardelijk: ‘Ik heb je zo geholpen en nu laat je mij links liggen …’ Op dat moment verandert hij van een redder in een aanklager. De aanklager voelt zich namelijk verraden of in de steek gelaten en kan in deze rol zijn verwijten ongeremd op het slachtoffer of de redder botvieren zonder naar zichzelf te kijken. Veel volwassenen, maar ook jongeren hebben talent voor deze meeslepende rollen ontwikkeld, al was het maar door onze fascinatie voor melodrama en spektakel. Voor een jongerenwerker is het echter een uitdaging buiten de dramadriehoek te blijven en jongeren mee te voeren naar de helpersdriehoek. In plaats van een slachtoffer hebben we hier te maken met een ‘probleem
164
Casus 6 >
Reflectie
door Dirk Willem Postma
eigenaar’ die zelf zijn problemen wil oplossen, maar daarbij ondersteuning vraagt aan anderen. Degene die aan deze vraag beantwoordt, is geen redder maar een helper, want hij helpt de probleemeigenaar bij het oplossen van zijn problemen. En de aanklager kan zich in deze nieuwe rolverdeling gaan richten op het geven van constructieve feedback. In zijn ideaaltypische helderheid is zo’n model even aantrekkelijk als verraderlijk, want de praktijk is doorgaans vele malen weerbarstiger, maar de dramadriehoek biedt wel een interessante kijk op het agogische handelen van een jongerenwerker in conflictsituaties. Door de verleidelijke rollen van redder, slachtoffer en aanklager te herkennen en af te schudden, hoeft hij niet in de valkuil te trappen waar velen onbedoeld in terechtkomen. Herkenbaar is bijvoorbeeld de bevlogen jongerenwerker die als redder de problemen van ‘zijn jongeren’ aanpakt alsof het zijn eigen problemen zijn, die daardoor steeds meer jongeren in afhankelijkheidsrelaties aan zich bindt en daarmee het gevaar loopt er zelf aan onderdoor te gaan of teleurgesteld te raken in de jongeren in wie hij zoveel geïnvesteerd heeft. Jongerenwerkers die hierdoor uit de bocht vliegen, veranderen van redder in slachtoffer; zij zoeken steun bij collega’s of dwingen loyaliteit bij ‘hun jongeren’ af om hun eigen handelingsverlegenheid te compenseren. Op het moment dat een jongerenwerker door overbelasting gefrustreerd raakt, verandert hij vaak van slachtoffer in aanklager. Wie kent het beeld van deze jongerenwerker uit de jaren tachtig niet, die zogenoemd pal voor zijn collega’s en jongeren stond, maar hen vooral inschakelde als strijders tegen Het Grote Onrecht dat ons allen door Het Systeem wordt aangedaan?
Gezag in Gaanderen ‘Coen lijkt een geloofwaardige helper, geen redder. Maar of hij erin slaagt om zo’n werkrelatie met de Gaanderense jongeren op te bouwen, hangt uiteraard af van de mogelijkheden die de lokale maatschappelijke context biedt en de problemen die daar spelen. Gaanderen kent een sterke sociale dorpscultuur en een rijk verenigingsleven, maar mist volgens de Dorpswerkgroep Gaanderen op dit moment een ‘levend’ dorpshart, dat naast de winkelfunctie ook een sociale en ontmoetingsfunctie vervult’ (Dorpswerkgroep Gaanderen, 2011). Een klein dorp als leefwereld voor jongeren is veilig, maar brengt tegelijkertijd bepaalde spanningen met zich mee. Door de relatief sterke sociale cohesie lijken
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld
Begrenzen
165
er ook sterkere normen te heersen over welk gedrag wel en niet gepast is. Jongeren die deze gedragsnormen overschrijden, doordat ze ‘van buiten’ komen, ‘anders’ zijn, een ‘misstap’ begaan of zich als groep tegen anderen afzetten, zullen daardoor eerder met reacties van afwijzing en uitsluiting te maken krijgen. Met het vraagstuk van gezag in de publieke ruimte lijkt men in een plattelandsdorp als Gaanderen ook anders om te gaan dan in een grotere plaats of stad. Over de spanningsvolle relatie met de politie vertelt Vincent openhartig: ‘Als je vader een keer thuis komt en een bekeuring heeft gehad en vind dat ’ie werd genaaid, dan denken die jongeren ook dat de politie klootzakken zijn. Ik gaf zelf ook wel eens een grote bek tegen een agent als ik veel gezopen had. Als ik nuchter ben, ben ik wel beleefd.’ Vaak ziet men dat hechte dorpsgemeenschappen over hun eigen informele controlemechanismen beschikken om normoverschrijdend gedrag onder bewoners en bezoekers te corrigeren, uiteenlopend van informele gezagsdragers die ingrijpen tot dorpsraad-, school-, kerk- en verenigingsbesturen die disciplinerende maatregelen treffen en handhaven. Deze gematigde vormen van informeel zelfbestuur en gezag kunnen voor spanningen zorgen met formele gezagsdragers die in opdracht van een institutie buiten het dorp optreden. Hoe het informele gezag van de Dorpsraad Gaanderen zich bijvoorbeeld verhoudt tot de formele gemeenteraad kunnen we aan de hand van de casus gegevens niet vaststellen, maar saillant is het verschil in taalgebruik tussen de gemeente Doetinchem die naar Gaanderen als ‘wijk’ verwijst en de dorpsraad die Gaanderen consequent als ‘dorp’ aanduidt. De stem van de Gaanderense jongeren lijkt in deze dorpsraad echter niet direct vertegenwoordigd te zijn. Wie de digitaal beschikbare notulen van dorpsraadsvergaderingen naleest, zal viermaal een verwijzing naar jongeren aantreffen. Drie daarvan hebben betrekking op overlast van ‘hangjongeren’ op plaatsen waarvan een buiten staander zich afvraagt wat die overlast voor bewoners zou kunnen behelzen (een natuurpark en een parkeerplaats). In de Trendrapportage Lokaal Sociaal Domein Doetinchem (2010), waar Gaanderen deel van uitmaakt, benoemen sociale professionals enkele zorgelijke ontwikkelingen in de regio die om professionele aandacht vragen: problematisch alcohol- en drugsgebruik onder jongeren, een groeiende schuldenproblematiek,
166
Casus 6 >
Reflectie
door Dirk Willem Postma
‘het recht om met rust te worden gelaten’.
een moeizame integratie van probleemjongeren in de samenleving met dak- en thuisloosheid als gevolg en overlast door afwijkend woongedrag. In deze trendrapportage wordt daarnaast geconstateerd dat het in kleine kernen zoals Gaanderen moeilijker wordt om een volledig pakket aan zorg en diensten aan te bieden, dat mantelzorgers steeds meer worden belast, dat sociale netwerken in dorpen afnemen en het steeds moeilijker wordt om vrijwilligers te vinden voor het begeleiden van activiteiten.
Kwartiermaken Toegegeven, een dergelijke opsomming van zorgwekkende trends doet geen recht aan de gelaagde werkelijkheid waarin deze jongeren opgroeien. De positieve krachten blijven hier immers buiten beeld. Toch herkennen we in deze probleemschets enkele spanningsvolle leefsituaties waarin jongeren terechtkomen als zij klem komen te zitten tussen systeemwereld en leefwereld, tussen de aanspraken van gezin, dorpsgemeenschap en leeftijdsgenoten, tussen loyaal zijn aan de lokale gemeenschap en de wereld daarbuiten, tussen claims van veiligheid en vitaliteit, tussen eigen kracht en normering door bevoegd gezag, tussen ergens bij willen horen en jezelf durven blijven ontwikkelen. Waar jongeren mogelijk een kloof tussen deze aanspraken ervaren, weet Coen voorwaarden voor continuïteit te scheppen, zo schreef ik al eerder. Dat doet hij door jongeren te coachen, hen op hun persoonlijke verantwoordelijkheid aan te spreken en zo nodig met gezag in te grijpen. Maar aan de opbouw van een agogische werkrelatie met deze jongeren gaat iets vooraf. Waar Coen zich als jongerenwerker vooral op lijkt toe te leggen, is het vrijmaken van ontmoetingsplekken waar jongeren in een vrijblijvende sfeer naar hun eigen muziek luisteren, computergames spelen, een biertje drinken, een kaartje leggen of aan brommers sleutelen. Activiteiten in clubhuis De Trefkuul en de Jongeren Ontmoetingsplekken (JOP’s) zorgen er daarmee voor dat kinderen elkaar na de basisschool niet uit het oog verliezen. Voor het beschrijven van dit vrijmakingsproces maak ik graag gebruik van de term ‘kwartiermaken’. Clubhuis De Trefkuul heeft zich naar mijn indruk ontwikkeld tot een ‘kwartier’ waar ontmoetingen plaatsvinden die elders in het dorp uitblijven, waar jongeren die elders buitengesloten worden zich thuis
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld
Begrenzen
167
voelen, en waar nieuwe initiatieven ontstaan die in een meer gereguleerde omgeving geen wortel schieten. Hier geldt om met Kal (2001) te spreken ‘het recht om met rust te worden gelaten’. De normen en verwachtingen die in de wereld daarbuiten gelden, worden hier tijdelijk opgeschort om ruimte te maken voor bezigheden die daarbuiten niet als nuttig, noodzakelijk of verstandig worden gezien, maar voor de jongeren wel betekenisvol en daarmee vormend zijn (Postma, 2012). Dat deze plekken dragers zijn van het vertrouwen tussen jongeren onderling en de jongerenwerker blijkt uit de beslissing die Coen neemt wanneer een jongen die hij intensief heeft begeleid tot driemaal toe in het clubhuis inbreekt: ‘Dan ga je bij mij echt de grens over. Het gaat niet eens zo zeer om het materiële, want dat is te vervangen. Maar dat je gewoon gaat inbreken terwijl ik zo intensief met hem bezig ben … die grens is hij overgegaan. Ik heb toen gezegd: laat een ander hem maar even helpen, want dit trek ik niet.’ Hier wordt duidelijk dat vertrouwen en gezag niet alleen aan personen gebonden zijn, maar ook aan een omgeving waar deze kunnen groeien. In de moedige lezing die de Leuvense pedagoog Jan Masschelein in het voorjaar van 2012 in het Vlaamse Parlement uitsprak om een pedagogische stem te laten horen in het debat over bijzondere jeugdhulp, schetste hij ‘de nood aan pedagogische plekken’: ‘Zulke plekken maken vorming mogelijk, ze maken het mogelijk om nieuwe antwoorden te vinden op de vragen naar de betekenis van vriendschap, vrijheid, lichamelijkheid, gezag, en vormen zelf levensnoodzakelijke schuilplaatsen tegen de boven vernoemde soevereine beslissingen en mobiliseringen (…). Plekken waar de tijd onbestemd is, waar de woorden nog niet dienen om iemand te kunnen diagnosticeren, maar om te spreken, waar wat men doet nog niet wordt gezien als iets wat past bij een leeftijd of een achtergrond of context, maar als een manier van opgaan in iets. (…) Vaak zien we opvoeding/vorming als doelgericht en als het bieden van bestemming. Dat betekent dat volwassenen zeggen wat kinderen of jongeren (zouden) moeten of kunnen doen of beter zouden doen. Maar opvoeding is niet zeggen wat jongeren moeten doen, maar maken dat de wereld (de dingen, de woorden, de praktijken) hen iets kan zeggen, hen kan aanspreken. Het is maken dat wiskunde, Nederlands, koken, houtbewerking, woorden op zichzelf belang krijgen. Opvoeding is gezag geven aan de
168
Casus 6 >
Reflectie
door Dirk Willem Postma
wereld, niet enkel door het over de wereld te hebben, maar ook en vooral door de manier waarop men er zelf mee omgaat.’ (Masschelein, 2011) Gezag verschijnt hier niet als eigenschap van een persoon, noch als kenmerk van een gezagsrelatie, maar als een zeker gewicht dat we aan de wereld verschaffen. Als aandacht voor de dingen, de woorden en de praktijken in die wereld, waardoor deze een appèl op ons doen. De ‘uitstraling’ waar vaak over gesproken wordt wanneer het gezag van een persoon ter sprake komt, straalt uit van die persoon naar de wereld waar hij aandacht voor heeft, en van daaruit naar degenen die het appèl van die wereld mee-ervaren. Als dat is wat we onder ‘bevlogenheid’ verstaan, dan wil ik het belang daarvan graag onderstrepen. Vanwege die bevlogenheid hoeft Coen jongeren die een taakstraf bij hem uitdienen niet vermanend toe te spreken, maar kan hij volstaan met hen het gewicht te laten voelen van wat ze de wereld hebben aangedaan. Wanneer jongeren er op geen enkele manier blijk van geven dit appèl te voelen, kan hij niet meer doen dan hen wijzen op de consequenties als zij in hun gedrag volharden. Deze consequenties zal hij niet als dreiging of straf inzetten, maar hij zal met de jongeren verhelderen wat hun gedrag in ‘de wereld daarbuiten’ betekent en verleent daarmee gezag aan het appèl dat daar van uitgaat. In tijden van crisis en onzekerheid wordt vaak om gezag geroepen, maar gaat het wel om gezag? Niet in hiërarchische betekenis, want Coen kan jongeren alleen aanspreken als hij naast hen staat. Voor zover we kunnen spreken van een gezaghebbende jongerenwerker, ontleent hij dit gezag aan zijn kijk op de wereld en zijn omgang met de dingen in die wereld. Hij maakt jongeren deelgenoot van zijn zienswijzen en ‘omgangsvormen’. In die zin laat gezag zich niet afdwingen, maar is het eerder een kwestie van voorleven, laten meedoen en meeleven. Door het onthullen van een wereld waarin jongeren met levensvragen kunnen experimenteren zonder nog de volle verantwoordelijkheid daarvoor te hoeven nemen, zorgt Coen voor continuïteit in de spanningsvolle levens van deze jongeren. Bevlogenheid en continuïteit liggen hier in het verlengde van elkaar. Hoe zou een jongerenwerker voor continuïteit tussen de wereld van jongeren en de wereld van ons allen kunnen zorgen zonder bevlogenheid voor die wereld? Anders dan vaak wordt verondersteld, is er in situaties als deze naar mijn idee geen sprake van een gezagscrisis, maar van een gebrek aan uitnodigende
De jongerenwerker als kwartiermaker die gezag geeft aan de wereld
Begrenzen
169
ontmoetingsplekken. De ervaren ‘nood aan gezag’ is in mijn ogen een afgeleide van de nood aan ontmoeting. Lange tijd zijn deze ‘pedagogische plekken’ echter verwaarloosd of in een ‘activerende welzijnsaanpak’ vervangen door cursus centra. Gelukkig lijkt deze trend aan Gaanderen voorbij te zijn getrokken, want ook elders zien we nu weer een herwaardering van zogenaamde commons die door burgers zelf vrijgemaakt worden. Kwartiermaken is daarmee niet langer een zaak van sociale professionals alleen, maar vooral van burgers zelf. Dat ligt wel voor de hand, want de ruimte waar we elkaar ontmoeten, kunnen we toch beter zelf inrichten? Sociale professionals als Coen worden daarmee niet overbodig, maar zijn meer dan ooit nodig om voorwaarden te scheppen voor de creatie van commons die werkelijk voor continuïteit en bevlogenheid zorgen.
Bronnen • Dorpswerkgroep Gaanderen (2011). Dorpsplan Gaanderen 2011. Gaanderen: Dorpsraad Gaanderen.
• Gualthérie van Weezel, T. (2012). Liever verhalen dan methoden. Tjerk Gualthérie van Weezel 7 februari 2012. www.socialevraagstukken.nl/site/2012/02/07/liever-verhalen-danmethoden/
• Kal, D. (2001). Kwartiermaken. Amsterdam: Uitgeverij Boom. • Karpman, S. (1968). Fairy Tales and Script Drama Analysis. Transactional Analysis Bulletin, 7(26), 39-43.
• Kleinpennig, G. (2010). Trendrapportage Lokaal Sociaal Domein Doetinchem 2010. Doetinchem: IJsselkring.
• Masschelein, J. (2012). Waar staat de jeugd in 2020? De nood aan ‘pedagogische plekken’. Lezing voor de Staten-Generaal Bijzondere Jeugdhulp in het Vlaams parlement 18 juni 2012, te downloaden vanaf ppw.kuleuven.be/ecs/les/Medwerkers/janmasschelein.
• Postma, D.W. (2012). Kwetsbaar burgerschap. In R. Gowricharn, D.W. Postma & S. Trienekens e.a. Geleefd burgerschap. Van eenheidsdwang naar ruimte voor verschil en diversiteit. Amsterdam: Uitgeverij SWP (pp. 169-188).
Samen doen
7 Casusbeschrijving: Laura in de stadswijk Veltjer
171
Het aanbod
171
De regels
174
Het gezag
177
Relatie met instituties
178
Uitdagingen
179
Multiculturele caviacrisis. Reflectie door Micha de Winter
181
Verschillen in bejegening
181
Het onbevoegde gezag van Laura
182
Straatcultuur
183
Vertrouwen, respect en dialoog
185
Oplossingen
186
Bronnen
187
‘Meestal spreek ik de kinderen erop aan dat hun [de dieren] dat niet fijn vinden dat ze in een hoek gedreven worden. “Ja, maar in Marokko”, zeggen ze dan, “is dat wel normaal”. Maar dan zeg ik: “Hier is dat niet normaal, die dieren worden er bang van”.’ Laura, 22 jaar, een middelgrote stad
Casusbeschrijving: Laura in de stadswijk Veltjer1 Het aanbod De kinderboerderijen, dierenweiden, educatieve tuinen en andere locaties ontvangen per jaar zo’n 250.000 jonge bezoekers. Het publiek is divers. De voorzieningen worden daarom zo laagdrempelig mogelijk aangeboden. Kinderboerderij De Ploeg ligt in de wijk Veltjer. Deze krachtwijk komt met name in het nieuws in verband met overlast door (vaak jonge) kinderen met verschillende etnische achtergronden. Op De Ploeg komt een dwarsdoorsnede uit de wijk, waar de statistieken wat betreft werkzoekenden, aantal huishoudens in de bijstand, ervaren onveiligheid en gebrek aan sociale cohesie een stuk hoger zijn dan het stedelijk gemiddelde. Het bevorderen van de sociale cohesie wordt als belangrijk ervaren, vanuit het oogpunt van maatschappelijke duurzaamheid. Veel van de kinderen die op De Ploeg komen, zitten op de basisschool voor speciaal onderwijs, die ernaast gelegen is. Op De Ploeg werkt Laura als dierenverzorgster. We spreken Evert van Beek, coördinator van de organisatie die de educatieve tuinen beheert, en Ellen Veen, educatief medewerkster bij een van de andere kinderboerderijen, over wat gezag
1 De namen en plaatsen in deze casus zijn op verzoek van de respondenten geanonimiseerd.
Laura, 22 jaar, een middelgrote stad Actief sinds: 2008 Bereik: 180 kinderen per jaar Leeftijden: 5-12
Samen doen
173
volgens hen betekent en hoe Laura dit in praktijk brengt. Ook Aisha (7 jaar) en haar vriendinnen, die regelmatig bij Laura op de boerderij komen, vertellen ons meer. Aisha vindt het het leukst om na school naar de kinderboerderij te gaan. Aisha en haar zus komen bijna elke dag. Ze vindt het het leukst om de dieren te voeren en de konijnen te verzorgen. Ze vindt Laura een leuke en lieve juffrouw. Laura heeft geen opleiding in het kinderwerk. Ze zit in het laatste jaar van de opleiding Dierenverzorging en Management en houdt zich dan ook in eerste instantie met de dieren bezig. Maar de context waarin ze werkt, vraagt op zijn minst om pedagogische sensitiviteit en interesse in de kinderen. ‘Want als de kinderen vrolijk zijn, daar word je zelf ook heel vrolijk van.’ Bij Laura kunnen kinderen altijd terecht om vragen te stellen over de dieren en de verzorging ervan. Ze mogen haar ook helpen met het voeren van de dieren. Op de kinderboerderij zijn verschillende soorten schapen, geiten, konijnen, cavia’s en kippen. Onder haar begeleiding kunnen ze een cavia of konijn op schoot nemen. ‘Ik ben eigenlijk – hoe moet je dat zeggen – de persoon die als mensen dingen niet doen, vraagt of ze dit of dat willen doen.’ Er komen dagelijks veel verschillende kinderen op De Ploeg. Verschillend in leeftijd, achtergrond, manier van omgaan met de dieren en elkaar, met of zonder gedragsproblemen. ‘Vooral veel Marokkaanse kinderen zijn gewend in hun land om anders met de dieren om te gaan. Dus achter ze aan te rennen en in één hoek te drijven. En dat zie je ook hier heel veel terug.’ Wanneer we Laura vragen hoe je daar het best mee omgaat, zegt ze: ‘Meestal spreek ik de kinderen er op aan dat hun [de dieren] dat niet fijn vinden dat ze in een hoek gedreven worden. “Ja, maar in Marokko”, zeggen ze dan, “is dat wel normaal.” Maar dan zeg ik: “Hier zijn we dat niet gewend, die dieren worden er bang van” ’, legt Laura uit. Ellen Veen herkent dit. Zeker als ze terug zijn van de zomervakantie bijvoorbeeld, is de omgang met dieren door kinderen met familie in Marokko of Turkije ruwer. Ze wijt dit aan de ruimere grenzen van de ouders over hoe ze met dieren horen om te gaan. ‘Bij autochtone gezinnen is het vaak al zielig als je naar een dier wijst. Terwijl je bij de allochtone kinderen al heel gauw ziet dat ze aan het oefenen zijn met schapen opdrijven en dat soort dingen.’ Tegelijk horen we van verschillende kanten dat het aantal incidenten meevalt. Het gaat vooral om problemen bij kinderen onderling die wat strubbelingen met elkaar hebben. Het gaat echt om kleine brandjes blussen. Dat ze elkaar onderling niet mogen of dat
174
Casusbeschrijving: Laura in de stadswijk Veltjer
er iets is. Of het echt met cultuur te maken heeft, dat weet Ellen Veen niet. ‘Het heeft wel met de straatcultuur te maken die er op dit moment heerst. Als jongeren, ongeacht van welke nationaliteit hun ouders of voorouders zijn, hier komen en ze willen bij een bepaalde groep horen, dan gedragen ze zich naar de regels van die bepaalde groep. Aan de andere kant worden autochtone kinderen dan weer zo vrij opgevoed tegenwoordig dat ze met je in discussie gaan over dingen.’
De regels Op de kinderboerderij hangt een bord met regels. Deze zijn opgesteld op basis van de Vreedzame Methode. Laura vertelt dat er voorheen geen strenge regels waren, waardoor ze de kinderen niet kon aanspreken. Op een gegeven moment hebben ze samen met de welzijnsorganisatie, die ook actief is in de ernaast gelegen speeltuin, afspraken opgesteld. Als de kinderen zich er niet aan houden, moeten ze naar de afkoelplek en wordt er een gesprekje met ze gevoerd. Als ze zich daarna nog niet gedragen, worden ze eruit gestuurd en dan moeten ze terugkomen voor een gesprek met hun ouders erbij. Laura stelt dat het betrekken van ouders erg belangrijk is, omdat veel kinderen alleen komen, waardoor de ouders niet weten wat ze er allemaal ‘uitspoken’. Er komen veel kinderen van de school voor leerlingen met gedragsproblematiek, wat de nodige conflicten met zich meebrengt. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van pesterijen, dan gaat de leiding een gesprekje met het kind aan. Ze hebben een bord met afspraken hangen. Het bewuste kind wordt dan geacht deze regels goed te lezen en dan wordt hem gevraagd: ‘Wil jij je zo gedragen vandaag? Zo ja, dan is dat niet de bedoeling, dan ga je naar buiten. Hoe zou jij het vinden als je gepest werd?’ Meestal leren de kinderen het zelf uit te praten. Laura geeft een voorbeeldje: ‘Ze maken heel vaak salto’s op springkussens, maar er zijn ook kleine kinderen, dus soms vinden wij dat het een beetje te agressief gaat. En dan zeggen wij: “dat is niet de bedoeling, en dat weet je wel”. Als ze echt agressief reageren, nemen we ze mee. En dan zeggen we “laten we eens rustig praten”, en als ze dat niet willen, sturen we ze naar de afkoelplek om maar eens na te denken over hun gedrag. Dus dan zitten ze hier, maar dan zien ze wel al die kinderen leuk om hen heen spelen, dus dat is voor hun wel heel frustrerend, dus dan is het meestal toch van: “Mag ik nu met je praten?” Dus dan komen ze meestal uit zichzelf naar je toe en gaat het meestal wel goed. En dan is het ook
Samen doen
KINDERBOERDERIJ DE PLOEG EEN VREEDZAME PLEK IN DE WIJK
• Gedraag je als gast. Je mag elkaar hierop aanspreken. • We praten problemen uit en hebben respect voor elkaar en de dieren. Mocht er toch een probleem blijven bestaan dan kan je de toegang tot de stal en speeltuin ontzegd worden. • Je mag helpen voeren om 16.00 uur. Dan krijgen de dieren van ons te eten, van ander voedsel kunnen de dieren ziek worden. • De dieren mogen geaaid worden. Van optillen, rennen of scheeuwen worden de dieren bang. • Wij willen graag dat er zoveel mogelijk Nederlands gesproken wordt, omdat iedereen elkaar dan verstaat. • Roken doen we buiten de stal en dierenweides.
175
176
Casusbeschrijving: Laura in de stadswijk Veltjer
een waarschuwing, en soms nog één laatste waarschuwing – ligt eraan wat je hebt gedaan – en anders is het naar buiten en met je ouders terugkomen.’ Aisha vindt Laura een leuke en een lieve juffrouw. Ze zegt in eerste instantie dat ze Laura nog nooit boos heeft gezien. ‘Ja heel soms,’ zegt ze, ‘als kinderen iets heel erg stouts doen. Als ze met fietsen in het gedeelte van de dieren komen of hard op de dieren afrennen. Dan zegt Laura dat mag je niet doen.’ Aisha weet heel goed wat wel en niet mag op de kinderboerderij. Ze somt een heleboel regels op, zoals: niet konijnen optillen, alleen als de juffrouw zegt dat het mag; niet knijpen in de dieren of dingen naar ze gooien; niet schoppen naar de dieren en ook niet schreeuwen. ‘Want dan worden ze bang en dat is niet goed. En je mag ook niet achter de dieren aanrennen, want dan gaat het te snel en krijg je een ongeluk.’ Aisha laat ons zien welke hekken je allemaal dicht moet houden om ervoor te zorgen dat de dieren niet ontsnappen. Als de kinderen de regels overtreden, probeert Laura de kinderen te betrekken bij de sanctie. ‘Als ze met een groepje zijn, durven ze het niet te zeggen. Meestal komt er dan eentje alleen die zegt “ja sorry, ik heb het gedaan” en wat we dan meestal doen is uitleggen waarom het niet mag. Bijvoorbeeld in het logboek [er was door de kinderen in het logboek gekrast] staan belangrijke dingen, zoals medicijnen die aan de dieren moeten worden gegeven, en wat er gedaan is.’ Meestal hebben de kinderen aan die informatie voldoende om te begrijpen dat ze zich misdragen hebben. Na het berouw volgt een sanctie, zodat het kind leert om het niet meer te doen. ‘Dus dan gaan we bijvoorbeeld een klein hokje mesten, of laten vegen. En we vragen ook heel vaak zelf aan die kinderen van “Wat vind jij een goede straf omdat je dat hebt gedaan?” De kinderen worden bij zo veel mogelijk besluiten betrokken. Men merkt immers dat dit effect heeft. Meestal reageren de kinderen positief: “Ja sorry, ik zal het nooit meer doen”.’ De regels zijn voor Laura een duidelijke basis waar ze op terug kan vallen. Maar ze ziet wel een verschil tussen hoe zij en andere collega’s de regels hanteren. ‘Als ik ergens mee bezig ben en het is belangrijk, dan zeg ik nee, en dan blijf ik ook gewoon bij mijn standpunt nee. Maar als ze iets hebben gedaan wat niet mag, en dan naderhand ook goed gedrag vertonen, dan ga ik dat ook wel weer belonen.’ Laura vindt het wel belangrijk dat kinderen zelf zien wat ze fout hebben gedaan, en meestal vraagt ze de kinderen zelf waarom ze denken dat de juf boos op ze is.
Samen doen
177
Negen van de tien keer weten ze dat maar al te goed. Het gevolg is dat ze niet meer mogen meehelpen met het voeren van de dieren. Of dat ze moeten toekijken hoe Laura met de andere kinderen leuke dingen aan het doen is, bijvoorbeeld ‘ratjes knuffelen’.
Het gezag Laura staat bij collega’s bekend als iemand naar wie de kinderen luisteren. Als we vragen wat Laura onder gezag verstaat, blijkt dat haar aanpak sterk op intuïtie gebaseerd is. Gezag is ‘uh, hoe je die kinderen een beetje …’ Het is duidelijk een term waar zij nooit wat mee doet. Haar coördinator, Evert van Beek, wel. Die benadrukt dat gezag iets is wat van twee kanten moet komen. ‘Gezag is als kinderen echt luisteren. Als je echt in contact bent. En als het tweerichtings verkeer is, dan heb je gezag.’ Als we vragen naar wat haar invloed geeft, blijkt de kern van Laura’s aanpak gestoeld op het betrekken van de kinderen: bij de activiteiten, bij de regels en zelfs bij de straffen als het daarop aankomt. Maar de kern is het opbouwen van een band. Door de vertrouwensrelatie lijken de kinderen het gezag van Laura makkelijker te accepteren. ‘Nou, je probeert de kinderen hun naam te onthouden, op welke school ze zitten, hoe oud ze zijn. Dus als je nieuwe gezichten ziet, dan loop je er even naartoe van “He, wat leuk dat je er bent, en hoe heet je eigenlijk?”’ En ook met activiteiten vragen ze heel vaak naar de namen, de school en de leeftijden van de bezoekende kinderen. Die vinden het net als iedereen leuk om herkend te worden. Laura heeft geleerd hoe belangrijk een band met de kinderen is, in plaats van dat je daar gewoon zit en eigenlijk al die kinderen maar heen en weer laat lopen zonder interactie met een leidster. ‘Zoals afgelopen week, toen was er een meisje jarig geweest, dus dat heb ik een beetje geprobeerd te onthouden. En toen vroeg ik: “Hoe is je verjaardag geweest?” en antwoordde zij: “Ja, leuk, leuk dat je dat nog weet!”’ Interesse tonen lijkt cruciaal, zodat de kinderen het idee krijgen dat er naar ze geluisterd wordt ‘omdat de kinderen vaak toch net even iets anders zijn als gewoon laat maar zeggen.’ Laura heeft een veel intensere band met haar publiek hier dan op de andere boerderij waar ze actief is, omdat daar veel meer verschillende gezichten rondlopen. Het belang van zo’n band wordt vanuit de hoek van beleid erkend en gestimuleerd, vertelt Evert van Beek. ‘Wat belangrijk is, is dat je die kinderen kent. Dus de persoon lijke benadering is heel belangrijk.’ Ellen Veen: ‘Het sleutelwoord is toch wel
178
Casusbeschrijving: Laura in de stadswijk Veltjer
kinderen uit de anonimiteit halen. Jongens die zeker weten dat wij ze niet kennen, die zijn een stuk brutaler dan jongens die weten dat wij weten waar ze wonen. Het is belangrijk de kinderen serieus te nemen, dit wordt soms te weinig gedaan. Dan gaan ze op andere manieren aandacht vragen, vaak negatief.’ Doordat Laura er vaak is, weten de kinderen waar ze aan toe zijn met haar. ‘Ik probeer ze zo kort mogelijk te houden eigenlijk. Of ze niet te veel vrijheid te geven, want dan gaan ze een loopje met je nemen. Ik kom hier vier dagen per week, en soms werk ik ook een weekend. Het gaat er dus om dat ze mijn gezicht herkennen en dan weten ze ook wat ze wel of niet mogen.’ Continuïteit is volgens Laura erg belangrijk, maar in de praktijk niet makkelijk. ‘Vroeger waren er elke dag weer nieuwe gezichten. Dus je had ook niet een vaste persoon waar je naartoe kon gaan als er problemen waren. Dat is voor de kinderen heel belangrijk, dat er een of twee gezichten lopen en niet om de dag een ander gezicht.’ Het feit dat ze een vrouw is, maakt het soms wel lastiger. ‘Ik ben natuurlijk ook een meisje, dus dat merk je ook best wel, dat ze denken: “oh jij bent toch een meisje dus jij kan niet zoveel.” En hier werken ook best wel veel jongens, of in ieder geval mannen. En die hebben een iets zwaardere stem, en dat maakt iets meer indruk, vooral bij een groep met jongens. Maar meisjes op meisjes gaat dan wel wat beter. Dus daar zie je wel verschil in.’
Relatie met instituties De kinderboerderij ligt naast de speeltuin. Vanuit de kinderboerderij wordt samengewerkt met de welzijnsorganisatie. De regels zijn gezamenlijk opgesteld. Afstemming is belangrijk, volgens zowel Evert van Beek als Laura: ‘Ik werk hier dan heel veel samen met de welzijnsorganisatie, maar er lopen nog een paar collega’s hier op de kinderboerderij en die doen het dan weer net anders dan ik. Die zijn weer minder betrokken bij de welzijnsorganisatie, laten we maar zeggen, dus die maken er minder snel één team van. Daardoor halen de stoere kereltjes bij mij minder uit dan bij anderen die hier lopen.’ De samenwerking wordt door de betrokkenen als positief ervaren. Vooral als er problemen zijn, valt Laura terug op de gemaakte afspraken met de welzijnsorganisatie, vertelt ze. ‘In het begin had ik echt zoiets van, waar ben ik aan begonnen? Want ik werkte op de andere locatie en daar weet je precies hoe die kinderen in elkaar zitten. En hier kwamen echt van die groepjes enzo en nee, dat was helemaal niet leuk. Ze waren ook veel brutaler dan op de andere locatie.
Samen doen
179
Ze gingen alles uittesten, uitproberen: konijnen aan de oren trekken en dat soort dingen.’ Laura heeft toen meteen afspraken gemaakt met de welzijnsorganisatie over hoe dit aan te pakken. ‘Want als er problemen zijn bij de dieren, sta ik alleen. Ik sta hier altijd alleen, dus dan is het altijd het woord van de kinderen tegen dat van mij. Maar het is moeilijk, omdat de kinderen altijd in de meerderheid zijn.’ De afspraak met de welzijnsorganisatie bestaat erin dat in het geval van problemen de lastpakken mee worden genomen naar de andere locatie en dat men daar samen met de welzijnsorganisatie de problemen probeert op te lossen. Eventueel met de ouders erbij. Laura pikt signalen op en als ze vermoedt dat het niet goed gaat met kinderen, geeft ze die door aan de welzijnsorganisatie. Die is de meest ‘formele’ instantie waar Laura contact mee heeft. Als er zwaarwegende redenen zijn om contact op te nemen met bijvoorbeeld Jeugdzorg, loopt dat via de welzijnsorganisatie. ‘Wij hebben ook weleens van “Oké, dat kind loopt al twee weken in dezelfde kleding, hoe zou dat komen?” En dan gaan we gewoon eens praten: “Hé, leuk dat je hier bent, en hoe gaat het nou met je.” ’ Sommige kinderen komen ook naar haar toe en zeggen dat ze zich niet zo lekker voelen. Er is ook een jongetje dat al films kijkt en games speelt waarvoor hij veel te jong is. Kinderen die thuis problemen hebben, komen dat hier vertellen. Hoe het verder gaat als er eenmaal contact met Jeugdzorg wordt opgenomen, dat weet Laura niet precies. ‘Maar de volgende dag dat we ze zien, dan vragen we van “Hoe gaat het nou met je, ben je ook op tijd naar bed gegaan? Anders ben je weer zo moe.” ’ Laura voert dus laagdrempelige gesprekjes met de kinderen, maar haalt de welzijnsorganisatie erbij als ze het gevoel heeft dat de problemen te groot zijn. Zij is zich er terdege van bewust dat ze er ook geen opleiding voor gevolgd heeft en ze weet meestal niet zo goed hoe ze daarmee om moet gaan. ‘Dus wat ik dan meestal doe, is dat ik zeg: “Kom, zullen we gewoon even lekker gaan praten?” En dan gaan we praten met iemand van de welzijnsorganisatie. Dan krijgen ze een lekkere chocomel en dan praten we met die kinderen over wat ze ervaren hebben. De welzijnsorganisatie praat dan meestal met hen verder en ik pak dan mijn eigen werk weer op.’ De welzijnsorganisatie onderhoudt ook vooral het contact met de ouders.
Uitdagingen Deze kinderen worden hier blijkbaar aangesproken door een jongedame die niet al te ver van ze af staat. Iemand die zich niet bewust is van haar eigen gezagsrol,
180
Casusbeschrijving: Laura in de stadswijk Veltjer
maar wel degelijk van grote invloed lijkt te zijn op het gedrag van de kinderen. Dat roept onder andere de vraag op welke mate van zelfbewustzijn men zou mogen veronderstellen van een onbevoegd gezagsdrager. Ook kan men zich afvragen hoe belangrijk het is dat Laura geen pedagogisch diploma heeft, maar dierenverzorgster is. Het lijkt erop dat niet zozeer zijzelf, maar de activiteiten met de dieren een zeker respect afdwingen bij de kinderen. Kinderen die elders (zeker in een groep) veelal als hinderlijk en brutaal worden ervaren, leren op deze boerderij van een niet-opgeleide 22-jarige meid wat het betekent om respect te hebben voor je omgeving. En dat zonder camera’s en andere harde sancties. Hoe onvoorspelbaar kan gezag zich manifesteren? Is er sprake van een multiculturele caviacrisis, vraagt Micha de Winter zich af? Hij gaat in op de vraag hoe professionals om moeten gaan met jongeren uit een straatcultuur aan de hand van de casus op de kinderboerderij. Hij gaat in op de functie van autoritatief optreden. Biedt de Vreedzame Wijk-aanpak voldoende aanknopingspunten voor onbevoegde gezagsdragers als Laura? Laura heeft het erg naar haar zin in haar werk. Een van de uitdagingen zit hem dan ook in de continuïteit van de aanwezigheid van Laura, die mogelijk bedreigd wordt door bezuinigingen. Volgens de moeder van Aisha zou het een ramp zijn voor de kinderen als Laura weg moet. Ze vertelt dat ze al een aantal tijdelijke contracten heeft gehad en er geen vaste contracten worden verschaft. Ze is daarom een handtekeningenactie gestart en wil samen met de gemobiliseerde ouders met Laura’s leidinggevende gaan praten. ‘Ze kan goed met de kinderen omgaan, ze praat meer met ze dan de andere begeleiders.’
Reflectie
Samen doen
181
Multiculturele caviacrisis Reflectie door Micha de Winter Onlangs vertelde een moeder me over latente interculturele spanningen op de kinderboerderij waar ze vaak met haar jonge kinderen naartoe gaat. Die spanningen gaan over de verschillende manier waarop ouders hun kinderen met de dieren laten omspringen. Terwijl veel autochtone ouders, zoals ook in het verhaal van Laura te lezen is, al gauw ingrijpen als de schapen, konijnen of cavia’s aan het schrikken worden gemaakt of te ruw worden geaaid, hebben sommige Marokkaanse of Turkse ouders ruimere grenzen over hoe je met dieren om hoort te gaan. De moeder die mij attendeerde op deze multiculturele caviacrisis drukte zich wat minder eufemistisch uit. Ze zegt: ‘Je ziet regelmatig kinderen die met z’n vijven in het cavia- of konijnenverblijf springen, als wilden tekeer gaan en zo die beestjes compleet de stuipen op het lijf jagen. Terwijl de regel is dat er maar twee kinderen tegelijk in mogen. Allochtone moeders zeggen daar in het algemeen niks van en lachen zelfs vaak als hun kinderen de dieren aan hun haren trekken of anderszins mishandelen. Inmiddels staan overal bordjes wat wel en wat niet mag, maar er zijn te weinig beroepskrachten en vrijwilligers die daarop toezien, dus dat helpt weinig.’
Verschillen in bejegening Ongetwijfeld bestaan er grote culturele of demografische verschillen in de bejegening van (huis)dieren. ‘In sommige culturen’, zegt Shadid (2002) bijvoorbeeld, ‘is een hond op de eerste plaats een huisdier of een huisgenoot, in andere wordt deze als functioneel beschouwd en ingezet bij bewaking of bij het trekken van karren of sneeuwsledes. In weer andere culturen, zoals de islamitische, wordt datzelfde dier ook wel als functioneel beschouwd, maar krijgt het tegelijkertijd de kwalificatie onrein toegewezen als gevolg van allerlei religieuze regels.’ Een groep Wageningse studenten concludeerde onlangs uit hun onderzoek dat Nederlandse kinderen met een moslimachtergrond vaker hygiënische en religieuze zaken zoals onreinheid lieten meewegen in hun oordeel over dieren dan andere kinderen. Islamitische kinderen hebben thuis meestal geen honden of katten, maar soms wel een goudvis. Autochtone kinderen worden opgevoed met een positief beeld over de natuur, terwijl daar voor moslimkinderen een duidelijke nuance in meespeelt: ‘De natuur is wel interessant, maar die moet dan wel schoon zijn’, lijken ze te zeggen (Van den Born, 2009). Wat moeten we nu met zulke constateringen? Akkoord, er zijn verschillen, ouders van diverse komaf brengen hun kinderen ook diverse normen en
182
Casus 7 >
Reflectie
door Micha de Winter
waarden bij ten aanzien van allerlei sociale en maatschappelijke kwesties. Maar hoe pas je dat gegeven toe in de openbare ruimte, in dit geval op zo’n idyllische plek als de kinderboerderij? Hoe gaan we om met de interculturele spanningen die deze verschillen kennelijk opleveren? Wie vertegenwoordigt daar het al dan niet bevoegde gezag, waarop is het gebaseerd, wie bewaakt algemeen geldende normen, en trouwens, wie bepaalt hoe die gedragsnormen er eigenlijk uitzien? Mij lijkt de multiculturele caviacrisis een mooie gelegenheid om op bescheiden schaal naar antwoorden te zoeken. De ergernissen zijn levensgroot, de oplossingen liggen daarentegen voor het oprapen.
Het onbevoegde gezag van Laura Laura lijkt mij een voorbeeldige kinderboerin. Wie haar casestudy leest, moet bijna wel tot de conclusie komen dat zij voor dit werk in de wieg gelegd is. Haar intuïtief-pedagogische benadering laat zich kenmerken als persoonlijk, warm, en streng doch rechtvaardig. Regels over omgangsvormen heeft ze allemaal niet zelf hoeven bedenken: de betreffende kinderboerderij maakt onderdeel uit van het programma ‘De Vreedzame Wijk’. In dat programma zijn alle medewerkers van de deelnemende organisaties (scholen, welzijnsinstellingen, sportverenigingen, enz.) getraind in de zogenoemde ‘vreedzame methode’. Deze is er op gericht om de betrokkenheid van kinderen bij de verschillende omgevingen waarin ze verkeren te vergroten, onder andere door ze te leren om zelf, via mediatie, conflicten met elkaar op te lossen. In Veltjer, de wijk waar Laura werkt, is deze methode bijna volledig ingevoerd. Dat betekent dat vrijwel alle kinderen in de wijk op een school zitten waar deze pedagogische principes worden toegepast. Wanneer ze in hun vrije tijd naar het buurthuis, de sportclub of bijvoorbeeld de kinderboerderij gaan, treffen ze daar medewerkers of vrijwilligers aan die dezelfde principes hanteren. Zo is bijvoorbeeld de ‘afkoelplek’ waar Laura over praat voor de kinderen een vanzelfsprekend fenomeen. Op deze manier is er in de wijk een coherente pedagogische omgeving gecreëerd die voor de kinderen een grote mate van duidelijkheid verschaft over datgene wat er wel en niet van ze verwacht wordt. Opgeteld bij de energie die er gestopt wordt in het ‘kennen en gekend worden’, dat wil zeggen in het opbouwen van een persoonlijke vertrouwensrelatie met de kinderen, lijkt er behoorlijk te worden voldaan aan de omschrijving van pedagogisch gezag zoals Langeveld die formuleerde (zie de inleiding). Met dien verstande echter dat er een duidelijk democratisch perspectief is toegevoegd: de bedoeling van de Vreedzame School en Wijk is
Multiculturele caviacrisis
Samen doen
183
adrukkelijk om kinderen op te voeden tot democratisch burgerschap (zie bijv. n Verhoeven, 2012; Horjus e.a., 2012). Maakt dit alles Laura – gesitueerd in de context van de vreedzame methode – nu tot een ideale, onbevoegde gezagsdraagster? Wat mij betreft, komt ze een eind in de goede richting, maar een aantal prangende vragen moet nog worden beantwoord. Hoe komen de normen en regels waarop ze haar gezag baseert tot stand en wat is eigenlijk de rol van de ouders in dit geheel?
Straatcultuur In de kinderboerderij, en trouwens op heel veel plekken in de wijk, speelt de ‘straatcultuur’ een belangrijke rol (Horjus e.a., 2012). ‘Als jongeren, ongeacht van welke nationaliteit hun ouders of voorouders zijn, hier komen en ze willen bij een groep horen, dan gedragen ze zich naar de regels van die bepaalde groep’, zegt Laura’s collega (interview voor deze bundel). Naar die straatcultuur is de laatste jaren veel onderzoek gedaan. Dat kan ons helpen om te begrijpen waarom kinderen en jongeren zich in de openbare ruimte op een bepaalde manier gedragen, waarom ouders kinderen soms normen en waarden bijbrengen die op gespannen voet lijken te staan met de democratische ethiek die in de samenleving de norm lijkt. De Amerikaanse antropoloog Eliah Anderson beschrijft het leven van ouders, kinderen en jongeren in de zwarte getto’s van Philadelphia (Anderson, 1999). Zoals in veel grote Amerikaanse steden heerst daar enorme werkeloosheid en armoede, onder andere als gevolg van de snelle deïndustrialisatie van de afgelopen decennia. De rücksichtsloze sanering van het sociale stelsel die achtereenvolgende Amerikaanse regeringen hebben doorgevoerd, heeft daarnaast grote groepen gezinnen aan de rand van de financiële afgrond gebracht. Mensen houden zich in leven met allerlei handeltjes, legaal of illegaal, de drugseconomie tiert er welig, evenals de prostitutie en de criminaliteit. Toch zijn er zijn heel wat bewoners die ondanks deze misère de moraal hoog proberen te houden. Anderson noemt ze decent families. Kinderen worden in dit milieu heel erg kort gehouden, want de ouders zijn zich in extreme mate bewust van de grote bedreigingen in deze omgeving. Dat ouders hun kinderen nu en dan slaan, is de gewoonste zaak van de wereld, want het doel – overleven in een stedelijke jungle – heiligt de middelen. Geen autoritatieve opvoeding dus met open
184
Casus 7 >
Reflectie
door Micha de Winter
‘Kijk altijd achterom, bescherm jezelf en gedraag je niet als een watje.’
gezinsdiscussies, want dat is levensgevaarlijk. Omdat in dit soort arme wijken agressie en geweld aan de orde van de dag zijn, lopen de bewoners, kinderen en jongeren in het bijzonder, grote risico’s. Van jongs af aan leren ze hoe ze zich tegen die gevaren kunnen wapenen. De ‘Code van de Straat’ is een complex systeem van informele regels dat aan de ene kant bepaalt hoe mensen zich in het openbaar ten opzichte van elkaar gedragen en dat aan de andere kant voorschrijft hoe de reactie moet zijn als je uitgedaagd wordt. Het centrale element van de code is ‘respect’. Wie voldoende ontzag weet af te dwingen, wordt op straat met rust gelaten. Maar wie daar niet in slaagt, loopt niet alleen fysiek gevaar, maar loopt ook voortdurend het risico om te worden ‘gedisrespecteerd’, in het straatjargon: ‘gedissed’. Dat wil zeggen, in het openbaar vernederd, gemolesteerd of erger. Respect dwing je af door het vermogen en de bereidheid om geweld te gebruiken. Kinderen uit ‘straat’ gezinnen – vaak de meest gedesorganiseerde gezinnen met een enorme opeenstapeling van problemen – leren van jongs af aan dat ze tough moeten zijn: om je te kunnen redden moet je een hele grote mond hebben en vooral goed kunnen vechten. Zaken als empathie en het democratisch leren omgaan met verschillen zijn in deze sfeer gecontra-indiceerd, net zo goed als dat geldt voor soldaten en voetballers. De eerste les van de straat is: overleven is niet vanzelfsprekend. Je moet vechten voor je plaats in de wereld en dat doe je door respect af te dwingen. Die lessen leren kinderen van de straat al van heel jongs af aan. De typische boodschap die ze thuis volgens Anderson te horen krijgen is ‘Watch your back and don’t punk out’: Kijk altijd achterom, bescherm jezelf en gedraag je niet als een watje. En denk erom dat je niet hier komt janken als iemand je heeft geslagen; ga maar terug en sla hem voor zijn bek, ik heb hier geen mietjes zitten opvoeden. Als jij hèm niet in elkaar slaat dan sla ik jou in elkaar’ (p. 70). Hetzelfde verhaal hoorde ik overigens laatst van Rotterdamse speeltuinwerkers: leuk hoor, samen conflicten oplossen via mediatie, maar hier staan de ouders erbij en moedigen hun kinderen aan: ‘Sla hem op z’n gezicht Kevin!’ Volgens Anderson is deze sociale attitude voor een belangrijk deel te verklaren vanuit de enorme kloof die de gettobewoners ervaren tussen henzelf en de mainstream samenleving. Hij beschouwt de code van de straat als een cultureel uitvloeisel van een diepgeworteld gebrek aan vertrouwen in de rechtsstaat.
Multiculturele caviacrisis
Samen doen
185
De politie bijvoorbeeld is er vooral ter bescherming van de blanke middenklasse, zo is de algemene overtuiging. Als je ze nodig hebt, komen ze nooit, en dat is precies de reden dat de bewoners – jeugdigen niet u itgezonderd – het gevoel hebben dat ze zelf voor hun eigen veiligheid moeten zorgen. De code van de straat ontstaat met andere woorden daar waar het gezag van de rechtsstaat aan het afnemen is.
Vertrouwen, respect en dialoog Natuurlijk lijken de meeste Nederlandse wijken, ook al zijn ze achterstandsof Vogelaarwijken, nauwelijks op Amerikaanse getto’s. Maar toch is de straat cultuur ook hier wel degelijk zichtbaar, zoals bijvoorbeeld blijkt uit studies van Jan Dirk de Jong (2007) en Illias El Hadioui (2008). Professionals, zoals Laura, hebben daar in hun werk duidelijk mee te maken. Een van de belangrijke doelen van het programma in Veltjer is dan ook om een alternatief voor de straatcultuur te ontwikkelen, door kinderen en ouders op een positieve en democratische manier te bejegenen. Belangrijke elementen daarbij zijn natuurlijk vertrouwen, wederzijds respect en dialoog. De ‘onbevoegde gezagsdragers’ die hierbij een rol spelen, ontlenen hun gezag niet zozeer aan autoritair optreden en het handhaven van strenge regels, want als ze dat zouden doen, lijken ze op het formele gezag waarin nu juist zo weinig fiducie lijkt te bestaan. In een vreedzame kinderboerderij of speeltuin zijn de gezagsrelaties idealiter autoritatief van aard. Dat wil zeggen: kinderen krijgen voldoende ruimte om zelf en met elkaar verantwoordelijkheid te dragen, en tegelijkertijd worden er redelijke grenzen gesteld op basis van normen die bij voorkeur in samenspraak tot stand komen. Dus: in plaats van topdown regels op te stellen over de vraag ‘hoe wij hier met dieren omgaan’, zou gedacht kunnen worden aan regelmatige groepsgesprekken met bezoekende kinderen waarin verzorging van en omgang met dieren aan de orde is. In die gesprekken kunnen alle kinderen hun stem laten horen en worden in samenspraak met de leiding afspraken gemaakt. Iets vergelijkbaars geldt voor de ouders. In de casusbeschrijving van Laura’s kinderboerderij viel het mij op dat ouders tot op heden eigenlijk vooral in beeld komen wanneer de situatie rond hun eigen kind uit de hand is gelopen. Dan wordt er met hen gepraat over het gedrag van het kind. Autoritatief gezag is echter veel meer gebaat bij een gedeelde verantwoordelijkheid van verschillende opvoeders. Als de spelregels voor de kinderboerderij of speeltuin in samenspraak met ouders en kinderen tot stand komen, heeft dat vele voordelen. Ten eerste bevordert dat onherroepelijk
186
Casus 7 >
Reflectie
door Micha de Winter
het onderlinge vertrouwen van ouders, kinderen en professionele medewerkers, ten tweede ontstaat voor iedereen duidelijkheid waar de regels en omgangsvormen vandaan komen en worden de normen het ‘eigendom’ van iedereen, en ten derde ontstaat er een democratische arena die zowel ouders als kinderen kan laten zien dat hun stem en betrokkenheid er daadwerkelijk toe doen.
Oplossingen Maar hoe lossen we dan de specifieke kwestie van de multiculturele caviacrisis op? Is er een alternatief te bedenken voor de vicieuze cirkel van irritaties, topdown gestelde normen, strengere regels, en vervolgens het ophangen van camera’s, het uitvaardigen van sancties, enzovoort, zoals we die op zo veel plaatsen zien? Het probleem van een dergelijke spiraal moge duidelijk zijn. Hij bevordert segregatie op plekken die zich juist bij uitstek lenen voor het ontstaan van bridging-capital, dat wil zeggen openbare ruimten waarin verschillende bevolkingsgroepen elkaar treffen, verbindingen kunnen groeien en waarin gedeelde normen en waarden kunnen ontstaan. De oplossing voor deze crisis moet gezocht worden op het niveau van de pedagogische civil society (De Winter, 2010). Het is de kunst om groepen ouders van diverse pluimage te vinden die bereid zijn om met elkaar en de boerderijmedewerkers te delibereren over de manier waarop mensen en dieren zich op de kinderboerderij tot elkaar zouden moeten verhouden. Daarbij komen uiteraard de mogelijk bestaande culturele verschillen ter tafel, waarbij de opdracht is om daar een gemeenschappelijke beleidslijn uit te halen. Ook kinderen – zeker als ze wat ouder zijn – kunnen in dit proces een participerende rol spelen. Mocht het nodig zijn, dan kan mediation – een standaardvorm in deze wijk – daarbij een rol spelen. Natuurlijk is op deze manier niet elk verschil in culturele gewoonten of opvattingen zo maar te overbruggen, en natuurlijk betekent het ook niet dat alles onderhandelbaar is. Ook een kinderboerderij kan een soort ‘grondwet’ hebben, waarin een klein aantal minimale randvoorwaarden is vastgelegd, zoals met betrekking tot geweld tegen dieren. Maar ook zo’n grondwet zou in samenspraak tussen werkers, vrijwilligers, ouders en kinderen tot stand moeten komen, bijvoorbeeld na advies of in aanwezigheid van een expert, zoals een dierenarts. Laura’s rol van onbevoegde gezagsdrager wordt zo aanmerkelijk versterkt, doordat deze een groot draagvlak krijgt. Natuurlijk is een dergelijke democratische civil society-benadering geen panacee voor al die sociaaleconomische en demografische achtergronden die een rol
Multiculturele caviacrisis
Samen doen
187
spelen bij het ontstaan van een straatcultuur. Maar het creëren van mogelijk heden tot actieve deelname aan zulke democratische praktijken kan wel degelijk een heel belangrijke bijdrage leveren aan het ontstaan van betrokken en betekenisvol burgerschap (vgl. Biesta, 2011). Niemand zal beweren dat dit allemaal vanzelf gaat. Zowel hoog- als laagopgeleide ouders hebben meestal wel wat anders aan hun hoofd dan het oplossen van een caviacrisis. Maar kinderen zouden hier samen met Laura wel eens de sleutel tot zo’n oplossing kunnen vormen. Het belang van spelende kinderen is in de Nederlandse sociale geschiedenis wel vaker in staat geweest om maatschappelijke tegenstellingen te overbruggen. Charismatische Laura’s kunnen in dit proces een cruciale functie vervullen.
Bronnen • Anderson, E. (1999). The Code of the Street. Decency, Violence and the Moral Life of the Inner City. New York: W.W. Norton and Company.
• Biesta, G. (2011). Learning Democracy in School and Society: Education, Lifelong Learning and the Politics of Citizenship. Rotterdam: Sense Publishers.
• Born, T. van den (2009). Liever een vis. Moslimachtergrond geeft andere kijk op dieren. VGO 5, 24-25.
• El Hadioui, I. (2008). Hoe de straat de school binnendringt. Utrecht: APS. • Horjus, B., Dijken, M. van & Winter, M. de (2012). Van school naar huis door een vreed zame wijk. Onderzoeksrapport i.o.v. gemeente Utrecht.
• Jong, J. de (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag onder ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant.
• Shadid, W. (2002). Culturele diversiteit en interculturele communicatie. In H. van Veghel (red.). Waarden onder de meetlat. Het Europese waardenonderzoek in discussie. Budel: Damon. www.interculturelecommunicatie.com/download/diversiteit.html.
• Verhoeven, S. (2012). De school als oefenplaats voor democratie. Een mixed-methods evaluatieonderzoek naar de werkzaamheid van een schoolbreed programma voor democratische burgerschapsvorming in de basisschool (diss. Utrecht).
• Winter, M. de (2010). Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam: SWP.
Toenaderen
8 Casusbeschrijving: Joost in Eindhoven
189
Het aanbod
189
De regels
192
Het gezag
194
Relatie met instituties
196
Uitdagingen
197
Gastheren, gasten en asymmetrische omgangsvormen. Informeel gezag in de (semi)publieke ruimte. Reflectie door Bas van Stokkom
199
Gezag, onderschikking en technische controle
199
De betekenis van gezag: ‘stichten’
200
Gastvrijheid en asymmetrische omgangsvormen
201
Gastvrijheid en regels in De Tongelreep
202
Conclusie
204
Bronnen
206
‘Als een 14-jarige jongen een beetje tof loopt te doen en die gaat op zijn buik van de glijbaan af, dan pluk je hem uit het bad en je zegt: “Ik snap best dat jij dat allemaal kunt, en het ziet er ook superstoer uit, maar je ziet die kleine mannetjes daar, die zien die stoere jongen en gaan dat ook doen, en die breken dan hun nek.” ’ Joost van Dijsseldonk, 24 jaar, Eindhoven
Casusbeschrijving: Joost in Eindhoven Het aanbod Zwembad de Tongelreep krijgt een kleine miljoen bezoekers per jaar te verwerken en is daarmee een van de grootste zwembaden van Europa. De accommodatie moet laagdrempelig toegankelijk zijn voor een dwarsdoorsnee van de samenleving. Dat betekent dus dat er niet alleen brave burgers komen, maar ook probleemgevallen. Een divers publiek met uiteenlopende ideeën over het gebruik van de voorzieningen. Dicht op elkaar gepakt in een warm zwembad of het grasveld erbuiten. Twintig jaar geleden was er veel sprake van overlast en aanrandingen. De Telegraaf vatte de problemen pakkend samen met de term ‘Tongelrape’. Gevolg: een slechte naam en 40.000 bezoekers minder per jaar. Het was de aanleiding om een heel weloverwogen beleid te ontwikkelen: hoe zorgt men er sindsdien voor dat de drukbezochte dagen soepel verlopen? We spreken met Joost, student geneeskunde, die bijverdient als Locatie Interventie Medewerker (LIM’er); met Jos van Gennip, directeur van het zwembad en de ijsbaan in dienst van de gemeente; en met Taniyah en haar twee
Toenaderen >
Joost van Dijsseldonk, 24 jaar, Eindhoven Actief sinds: 2011 bij De Tongelreep. Daarvoor al enkele jaren bij de ijsbaan Bereik: verschilt per dag Leeftijden: 3-24
Toenaderen
191
ichtjes. Taniyah is een opvliegend meisje dat regelmatig in het zwembad te n vinden is. Zij vertelt dat ze zowel scheldt als slaat als ze ruzie heeft met iemand. ‘Maar ik sla geen meisjes, want dat is saai. Want die slaan met een platte hand.’ Haar nichtje beaamt dit: ‘Zij zit gewoon anders in elkaar. Ze wordt veel sneller boos. Meestal zeg ik wel wat terug of laat ik ze gewoon, maar zij begint meteen te slaan.’ Met de aanpak ‘Kennen en gekend worden’ bindt het zwembad sinds 2000 de strijd met de problemen aan. Communicatie, interactie en contact met de jongeren staan centraal. Hiervoor worden speciale Locatie Interventie Medewerkers (LIM’ers) ingezet die als kerntaak hebben contact met jongeren op te bouwen. Zwembaddirecteur Jos van Gennip geeft een voorbeeld van hoe ze dat contact maken aanpakken. ‘Van de 900.000 bezoekers per jaar komen er 200.000 in de vorm van groepen. Bij vooraf reserveren krijgen ze korting. Dan hebben wij dus vooraf een contactpersoon met gegevens. Op de dag zelf zetten wij een mannetje in dat de groep ontvangt, dan heb je dus al echt contact gehad nog voordat ze in het water zijn geweest. Dat kennismaken gaat er doorgaans heel ontspannen aan toe. Maar wij weten ook: na twee uur beginnen groepen zich altijd wat te vervelen. Na twee uur roepen we dus om dat iedereen uitgenodigd wordt om gratis deel te nemen aan spectaculaire activiteiten in een ander bad. Dus dan hebben we een rustige ochtend gehad en daarna kanaliseren we hun energie. Het badgedeelte dat ze dan achterlaten, kan rustig baantjes zwemmen. In dit spektakel dat we aanbieden, is de LIM’er master of ceremony. Die wordt vaak best wel cool gevonden door die jongens. En dan is de kans echt veel kleiner dat ze hem of iemand van het personeel een oor willen aannaaien. Zo’n LIM’er gaat er ook effe bij zitten, maakt een praatje, praat op het niveau van die groep. Zo blijven die groepen rustig.’ Ploegleiders zijn verantwoordelijk voor alles wat er op de vloer gebeurt. In het kader van de Toezichtwet moeten er altijd voldoende ogen op het bad gericht zijn. Badmeesters kunnen dus vaak moeilijk van hun plek komen en hebben minder tijd om aan de jongeren uit te leggen wat er wel en niet mag. LIM’ers lopen vrij door het bad en zijn telefonisch op te roepen als er gedoe ontstaat. Ze worden ingezet op de drukke tijdstippen. Vrijdagavond, de weekenden, de vakanties.
192
Casusbeschrijving: Joost in Eindhoven
Twintig jaar geleden zette men in op het rekruteren van jongeren die wat betreft etnische achtergrond en leeftijd dichtbij de overlastgevende jongeren zitten. Die insteek heeft men losgelaten, vertelt Jos van Gennip: ‘Bij de aanvang was het ons erom te doen de taalbarrière te overbruggen. We rekruteerden daarom een Arubaans meisje, een Marokkaanse en Turkse jongen. Nu nodigen we mensen uit die kunnen communiceren. Mensen die geen last hebben van de noodzaak tot status of autoriteit. Iemand die open staat voor telkens nieuwe situaties. Het gaat om respect. En dan is taal geen belemmering.’
De regels In het zwembad geldt een aantal – vrij algemene – regels. Niet rennen, niet met kleren aan in het water, wachten op groen licht voor de glijbaan. Men heeft het zwembadprotocol ‘Vrolijk en Veilig’ toegeschreven naar De Tongelreep. Er zijn verschillende sancties, oplopend van iemand tijdelijk uit het water halen of de toegang tot de glijbaan ontzeggen, tot verwijdering uit het zwembad en het ontzeggen van de toegang voor langere tijd. Er wordt best goed op de regels gelet, vindt Taniyah. ‘Dan gaan ze fluiten en allemaal van die gekke bewegingen maken.’ Het lijkt eenvoudig. De regels en sancties zijn duidelijk. Maar het doel is nu juist: in de dagelijkse weerbarstige praktijk voorkomen dat men de sancties moet inzetten. Beleidsmatig is er een aantal instrumenten, maar in het zwembad gelooft men meer in een persoonlijke aanpak. Jos van Gennip: ‘Vroeger kwam een klant binnen, die moest betalen en kreeg de regels mee. “Als u zich er niet aan houdt, vliegt u eruit.” We hadden een A4’tje met ingewikkelde juridische regels. Nu hebben we een populaire tekst met pictogrammen. Ik heb het protocol weliswaar toegeschreven naar De Tongelreep, want dan krijg je zo’n mooi stickertje op de muur. Mensen kijken ernaar, maar mij interesseert het niet. Ik zeg altijd: hoe meer stickertjes op de muur, dan zal er wel wat aan de hand zijn. Regels moet je handhaven. Want veiligheid is een groot goed. Mensen moeten de regels die we stellen en handhaven, kunnen begrijpen. Het komt er dus op aan om met respect te handhaven. Daarvoor moet men telkens zijn communicatie aanpassen. Een LIM’er moet kunnen levelen. Maar ook consequent zijn. Je moet op dezelfde manier optreden tegen bezoekers uit de villawijk als tegen de mensen uit het woonwagenkamp.’ Taniyah vertelt hoe zij dit ervaart. ‘Bij ruzie gaan ze niet het water in om je uit elkaar te halen, maar ze roepen je uit het water. Dan gaan ze heel serieus praten en vragen ze wat er is gebeurd, hoe de
Toenaderen
Praktische aandachtspunten Nationaal Zwemcentrum de Tongelreep: Een aangenaam en veilig verblijf voor alle bezoekers van De Tongelreep is ons streven. Onze organisatie is op uw bezoek voorbereid. Beleefd, doch dringend vragen wij uw medewerking om onze aanwijzingen en huisregels te respecteren. In het reglement De Tongelreep, dat in de accommodatie hangt, staan de officiële teksten. Hierbij een aantal praktische aandachtspunten voor uw groep: • Toegang tot de zwembaden uitsluitend in badkleding. • Let vooral op kinderen zonder zwemdiploma of kinderen die niet goed kunnen zwemmen. Er is sprake van diep, golvend en stromend water. • Ongewenste en/of gewenste intimiteiten en onzedelijk en/of aanstootgevend gedrag worden niet getolereerd. • Verbaal en/of lichamelijk geweld wordt niet getolereerd. • Roken is niet toegestaan, enkel in de daarvoor bestemde rokersruimte. • Niet met schoenen in de zwemzaal en het ‘blote voeten gedeelte’ van de kleedaccommodatie. • Glaswerk is niet toegestaan. • Rennen rond de bassins is niet toegestaan. • De aanwijzingen van het personeel dienen te allen tijde opgevolgd te worden. Schakel bij onregelmatigheden direct het personeel in en/of begeleiding van school in. Los het niet zelf op! • Laat geen tassen, schoenen en kleding achter in de kleedcabines. Kleding opbergen in kluisjes (€ 0,50 niet retour). • Op het golfslagbad hebben we ook kleine kluisjes, hier kun je waardevolle spullen in opbergen (€ 0,20 retour). • We hebben vier glijbanen, elke glijbaan heeft een stoplicht. Groen = glijden, rood = wachten. Ga niet met twee of meerdere personen achter elkaar van de glijbaan. • Men dient op de juiste manier te glijden, dus NIET op de knieën of buik. • Bij het plegen van een strafbaar feit (of verdenking hiervan) wordt te allen tijde en direct de politie ingeschakeld. Wij wensen u een prettig verblijf toe en op de achterzijde van deze brief treft u ons officiële huisreglement aan. Management en medewerkers Nationaal Zwemcentrum de Tongelreep.
193
194
Casusbeschrijving: Joost in Eindhoven
r uzie komt, waar het is gebeurd.’ Taniyah vindt dat soort gesprekken niet vervelend. ‘Maar het ligt eraan met wie ik praat. Met de een kan ik beter praten dan met de ander.’
Het gezag Volgens Joost houdt gezag in dat de jeugd doet wat hij wil. ‘Dat ze binnen de lijntjes blijven die door de beleidsmakers getekend zijn. Maar gewoon gezag met een fluitje en wijzen, dat gaat niet werken.’ Het gaat erom dat de jongeren uit de anonimiteit gehaald worden. Om hun respect en vertrouwen te winnen is het noodzakelijk ze te kennen. ‘Op het moment dat zij jou vertrouwen, kun jij gezag uitoefenen. Daar moet je de tijd voor nemen.’ Taniyah kent alle zwembadmedewerkers. ‘Die kale man weet dat ik hier elke vrijdag kom. Als we ruzie hebben luisteren ze naar mijn hele verhaal. Als ze me uitdagen, dan halen ze hen er al uit voordat we ruzie krijgen. Want ze weten hoe ik ben.’ Wederkerigheid speelt een belangrijke rol volgens Joost: ‘Als je de jongeren kent, kun je ook iets voor ze terugdoen. Als er een keer eentje over de schreef gaat en jij kunt naar je baas toe gaan en zeggen: “Jantje is gisteren wel over de schreef gegaan, maar het was een half jaar geleden zo’n klotejong, hij doet het nu juist heel goed, hij schiet één keer uit zijn slof, zullen wij hem niet iets minder zwaar straffen, laten we zeggen hij mag over twee weken terug in plaats van een maand.” Dan kan ik hem of zijn ouders bellen en zeggen: “Jongen, ik heb geregeld dat jij over twee weken terug mag komen in plaats van over een maand.” Ja, daar leef ik helemaal van op, van zo’n jongen.’ Een regel wordt als legitiem ervaren als hij uit te leggen is. Daar zit volgens Joost een verschil met ‘de oude garde’. ‘Die zijn van: “als ik fluit, kom jij naar mij of kijk jij mij aan en dan doe je wat ik zeg.” En die zijn er heel strikt in. “Als ik fluit, gebeurt dat, doen jullie dat en ook exact dat, en dat moet in één keer zo gebeuren.” En misschien is dat wel veranderd, dat nu dat gezag niet weg is, maar anders is geworden. Van ja, ik heb een uniform aan, zeg maar, dus mensen moeten accepteren wat ik zeg. En dat is misschien niet meer helemaal de normale gang van zaken, omdat kinderen of mensen toch mondiger zijn geworden. Die willen een argument hebben waarom iets is en het argument “omdat het in de regels staat”, wordt gewoon niet geaccepteerd. Als ik zeg van: je mag niet op je buik van de glijbaan. Dan pak je zoiets aan om iets over veiligheid uit te leggen, iedere regel kun je uitleggen met betrekking tot veiligheid. Ik leg uit: het enige waar-
Toenaderen
195
voor ik hier ben is dat iedereen die hier komt zwemmen ook weer veilig naar huis gaat, in dezelfde kleur als ze zijn gekomen, en dat kan ik alleen als iedereen zich aan die regels houdt, zodat het veilig blijft. Dat is de enige reden waarom die regels er zijn. En dan krijg je heel vaak de reactie: “ja maar ik kan goed zwemmen, dus ik kan met mijn kind wel in het diepe.” Maar ja, dat kun je gewoon heel makkelijk weerleggen van: “ja, u kunt goed zwemmen, maar hier zijn 3000 andere mensen aanwezig, en ik kan niet aan iedereen vragen of ze goed kunnen zwemmen.” En dat wordt eigenlijk altijd wel geaccepteerd, ja.’ Consequent zijn is van groot belang. ‘Mijn laatste keer is ook echt mijn laatste keer’, vertelt Joost. Taniyah, over een situatie dat iemand water in haar gezicht gooide: ‘Laatst nog toen stond ik op zo’n ding en toen begon een jongen mij te slaan en toen flipte ik en wilde ik terug slaan, maar dat heb ik niet gedaan, want dan wordt ik eruit gezet. Want ik heb nog maar één kans.’ De LIM’er heeft hier een centrale rol in. ‘Ik maak ook weleens mee dat oudere collega’s wat minder gewend zijn om met een Locatie Interventie Medewerker te werken, dus die zijn ook meer geneigd om zelf al een laatste waarschuwing te geven. En die bellen mij dan op: “Joost, ik heb die jongen net een laatste waarschuwing gegeven en die doet nu weer iets fout, jij moet hem eruit komen zetten.” Ja, dan ben ik over de rooie op mijn collega natuurlijk, want dat ga ik natuurlijk niet doen. Ik heb die jongen nog nooit gesproken, nog nooit gezien. Jongeren moeten niet alleen op die ene vrijdagavond weten waar ze aan toe zijn, maar ook voelen dat de week of maand erop dezelfde regels gelden en ze moeten dezelfde gezichten zien. Het valt of staat met goede afspraken en onderling vertrouwen tussen collega’s.’ Joost merkt dat het werkt als hij zich naast en niet boven de jongeren plaatst. Hij maakt een praatje, kletst wat met ze. ‘Dat ze denken, hé, dat is een toffe peer. Ik ben altijd het maatje van ze. Over vijf jaar geloof ik niet dat ik nog hetzelfde overwicht heb op die kinderen als nu, omdat mijn tactiek als het ware om die kinderen mee te krijgen, is mij gelijkstellen aan die kinderen. En ik denk dat ik dan een te oude kop heb, dan accepteren die kinderen me niet meer, maar zeggen: wat loopt die ouwe nou tof te doen.’ Verder is het belangrijk altijd op rustige toon te praten, geduld te hebben en rust uit te stralen. ‘Je moet een beetje cool overkomen.’ Het werkt meestal niet om de groep als geheel aan te spreken, dan voelt niemand zich aangesproken. Bij gedoe haalt hij de leider uit de groep en spreekt hem op een rustige plek aan. In de woorden van Taniyah: ‘Als er hele
196
Casusbeschrijving: Joost in Eindhoven
‘Een Marokkaan zal nooit tegen een Marokkaan zeggen: ‘jij bent een racist.’
erge dingen zijn, dan gaan ze met je praten in een hoekje.’
Maakt het uit dat Joost een man is? Joost: ‘Ik denk dat een vrouwelijke badmeester meer invloed heeft op meiden en een mannelijke badmeester meer op jongens. Ik denk dat het toch wel zo werkt. Ik vind het lastig te zeggen waarom, maar dat is wel het gevoel dat ik krijg uit het zwembad zeg maar.’ De jongens benadert hij ook anders dan de meiden. ‘Meiden zijn heel geniepig en die jongens zijn als het ware gewoon iets dommer. Die moeten stoer zijn, dus die staan sowieso op de voorgrond, die pik je er makkelijker tussenuit. En die kun je in het rijtje laten lopen door juist toe te zeggen dat ze stoer zijn en dat ze dingen kunnen. Als bijvoorbeeld een 14-jarige jongen een beetje tof loopt te doen en die gaat op zijn buik van de glijbaan af, en je plukt hem uit het bad en je zegt: “Ik snap best dat jij dat allemaal kunt, en het ziet er ook superstoer uit, maar je ziet die kleine mannetjes daar, die zien die stoere jongen en hun gaan dat ook doen, en die breken dan hun nek”.’ Dezelfde etnische achtergrond als de jongeren kan wel eens voordelig werken, maar volgens Joost is het niet van doorslaggevend belang. ‘Ik ben weleens uitgemaakt voor racist en weet ik wat allemaal. Ja, ja. Ik vind het een hele lastige vraag. Ja, het is vaak als je een tintje hebt in Nederland dat je al een stoerder uiterlijk hebt. Ik denk dat je daar als werknemer met een kleurtje voordeel van hebt, in de zin van: een Marokkaan zal nooit tegen een Marokkaan zeggen: jij bent een racist. Dus ik denk dat je daar als allochtone gezaghebbende wel profijt van hebt. Ik denk dat je bij bepaalde groepen een voordeel hebt en bij bepaalde groepen een nadeel.’ De persoonlijke aanpak kost tijd en energie, maar Joost is ervan overtuigd dat dit zich terug verdient. ‘Op een gegeven moment heb je gewoon voldoende gezag met alleen maar aanwezigheid. Je hoeft niets meer te doen. Je loopt rond.’
Relatie met instituties In het zwembad zijn verschillende typen gezagsdragers tegelijkertijd aan het werk. Het duidelijk bevoegde gezag in de hoedanigheid van de badmeester en
Toenaderen
197
het minder uitgesproken bevoegde gezag in de hoedanigheid van de LIM’er, voor wie diploma en functie van ondergeschikt belang zijn. De insteek van ‘kennen en gekend worden’ is: korte lijnen tussen deze verschillende vormen van gezag, elkaar zo veel mogelijk versterken. Maar wel: ieder op zijn eigen expertisegebied. Zo wordt geprobeerd het gezag te delen, zonder elkaar voor de voeten te lopen. Ook de lijnen tussen directe gezagsdragers op de vloer, beleid en politie probeert men zo kort mogelijk te houden, volgens Jos van Gennip: ‘Vorige zomer kregen we bezoek van een groep Ajax-supporters. Een uur daarna stond er een groep Feyenoord-supporters op de stoep. Wat we dan doen? Dan wordt eerst de politie geïnformeerd. En we houden vast aan onze strategie van het gesprek vooraf: de Ajacieden waren al binnen en tegen de Feyenoord-supporters zeggen we dan: “We hebben een mooie plek voor jullie” (helemaal aan de andere kant van het terrein). De LIM’er hebben we gevraagd om gewoon zijn werk te doen en we hebben preventief de politie gevraagd om even langs te komen om gewoon te laten zien dat ze er zijn. En hoe we dat doen, dat is wel grappig: één agent maakt druk pratend met de directeur een wandelingetje over heel het veld. De agent is in korte mouwen en we kijken niemand in het bijzonder aan. De politie en De Tongelreep hebben immers het zelfde belang: geen rottigheid. Alvorens de politie De Tongelreep bezoekt, zijn er natuurlijk reeds afspraken gemaakt en hebben we samen koffie gedronken.’
Uitdagingen Inmiddels is de aanpak de projectstatus ontgroeid. LIM’ers zijn vast in dienst van het zwembad. Er zijn geen aanwijzingen dat het budget voor ‘Kennen en gekend worden’ onder druk komt te staan. De zwembaddirecteur is in dienst van de gemeente, waardoor beleid en uitvoering nauw met elkaar verbonden zijn. De aanpak wordt door de betrokkenen dan ook als succesvol ervaren. De goede naam van het zwembad is inmiddels in ere hersteld. Voor de meeste bezoekers lijkt de huidige situatie vanzelfsprekend, maar betrokkenen weten dat het evenwicht makkelijk verstoord kan worden. Het organiseren van contact, interactie en duurzame relaties vraagt om voortdurende aandacht en lijkt met name gebaat bij een heldere visie, geduld en doorzettingsvermogen. Men wil bezoekers gastvrij verwelkomen, maar tegelijkertijd de touwtjes strak in handen houden om de orde te bewaken. De juiste verhouding tussen gastvrijheid en veiligheid
198
Casusbeschrijving: Joost in Eindhoven
lijkt een behoorlijke dosis balanceerkunst te vergen. Hoeveel (ongeschreven) moraal en hoeveel (geschreven) regels zijn er in zo’n geval nodig om gezag te installeren en te borgen? Bas van Stokkom gebruikt de metafoor van gastheerschap en gastvrijheid om deze vraag naar balans te duiden en wellicht te overstijgen. Hij stelt dat gezag op deze manier bezien tegenwicht kan bieden aan de trend van steeds meer technologisering en vervaging van publieke normen.
Reflectie
Toenaderen
199
Gastheren, gasten en asymmetrische omgangsvormen. Informeel gezag in de (semi)publieke ruimte Reflectie door Bas van Stokkom De aanpak van zwembad De Tongelreep zal ik in deze bijdrage als gastheerschap herinterpreteren. Tegelijk zal ik ingaan op de vraag: moet je nu regels benutten of het morele besef aanwakkeren? Om die vraag maar meteen te beantwoorden: het gaat niet om moraal versus regels. Regels kunnen namelijk ook onderdeel uitmaken van moraliteit. Het gaat erom dat een specifiek soort moraal, namelijk gastvrijheid, en de bijbehorende regels en afspraken de dienst uitmaken. Dus zowel ongeschreven morele attitudes als geschreven regels zijn van belang. De werkelijke tegenstelling is die tussen moraliteit en technische controle. Ik zal de thematiek van gastvrijheid en informeel gezag hierna in een breder perspectief plaatsen en vervolgens enkele conclusies trekken met betrekking tot deze casus.
Gezag, onderschikking en technische controle In een liberale samenleving heeft gezag weinig aanzien. Gezag wordt vereenzelvigd met overheersing en onderschikking. Mensen met veel invloed of overwicht verdienen ons wantrouwen. Gezag heeft een betuttelende klank en wordt een conservatieve betekenis toegedicht: gezag beknot vrijheid. Gezag zou de wil van autonome individuen hinderen en de eigen meningsvorming inperken. Ook het aanspreken van mensen roept irritatie en weerstand op. Vragen om uitleg of erop attenderen dat je last hebt van bepaald gedrag, wordt vaak als opdringerig ervaren. Maar wie elkaar aanspreken als ‘lastigvallen’ afwijst, ontzegt burgers in feite de mogelijkheid om corrigerend op te treden. Het bedenken van oplossingen of het aanbieden van hulp wordt moeilijker gemaakt. Het veroordeelt burgers in feite tot afzijdigheid en in veel gevallen resteert alleen de optie van inschakeling van het formele gezag of van technische beveiliging. Een andere implicatie is dat de brutalen meer speelruimte tot hun beschikking krijgen. Herrieschoppers en andere overlastgevers weten zich gesteund in hun gedrag. Uitoefening van gezag wordt dus vaak als een inbreuk op individuele vrijheid beschouwd. Maar, zegt de socioloog Frank Furedi, door het afwijzen van gezag komt onze vrijheid juist in het gedrang. We zijn dan namelijk veroordeeld tot het invoeren van steeds meer regels, procedures, controle en technische beveiliging (van camerabewaking en detectiepoortjes tot gated communities).
200
Casus 8 >
Reflectie
door Bas van Stokkom
Die technische controle doet echter geen beroep op morele gevoelens en overtuigingen, zodat er moeilijk draagvlak voor kan ontstaan. Bovendien, door alle kaarten te zetten op technische beveiliging worden we in zekere zin ‘gedesocialiseerd’. In toenemende mate voelen we ons alleen op ons gemak in gereguleerde omgevingen met veel camerabewaking en kunnen we niet meer overweg met kleine conflicten en afwijkend gedrag. Vooral in grote winkelcentra heeft een geprefabriceerde benadering van veiligheid ingang gevonden die weinig ruimte biedt voor spontane initiatieven. Dat onthoudt mensen van storende ervaringen en conflicten die ze zelf zouden kunnen managen en ontmoedigt aldus leergedrag. Mensen houden zich afzijdig, sluiten zich af voor het waarnemen van kwalijke situaties en zien ervan af daar iets aan te doen. Camerabewaking en technische beveiliging dragen aldus juist bij aan de aftakeling van het publieke domein. Burgers worden ontmoedigd zelf verantwoordelijkheid te nemen. Idealiter zouden zij moeten worden gemotiveerd door wat zij als rechtvaardig zien en wat in de gegeven omstandigheden bijdraagt aan een vitaal publiek domein. Ik meen dat een revitalisering van informeel gezag de publieke ruimte weer leefbaarder zou kunnen maken en tegenwicht zou kunnen bieden aan de tendens om technische controle en beveiliging verder te vergroten.
De betekenis van gezag: ‘stichten’ Volgens de filosofe Hannah Arendt duidt gezag oorspronkelijk op ‘stichten’. Het gaat om de durf voorop te lopen en een script ‘op te leggen’. Dat initiatief kan, mits adequaat ondernomen, instemming, respect en sympathie bij de betrokkenen voortbrengen. Het bepalen van een script gaat gepaard met verantwoordelijkheid nemen: laten zien voor welke zaak en voor welke normen je staat. Gezagsdragers moeten vaak oplossingen aanreiken voor problemen waarmee zij van tevoren onbekend zijn. Zij moeten erachter zien te komen wat er aan de hand is (observeren; soms razendsnel een diagnose stellen). Maar het publiek verwacht ook dat zij de situatie naar hun hand zetten als dat nodig is. Gezag wordt toegekend als burgers erop vertrouwen en merken dat gezagsdragers verantwoord optreden en probleemsituaties normaliseren. De gezagsdrager neemt dus de verantwoordelijkheid voor de regulering van een problematische situatie op zich. Dat initiatief gaat gepaard met het (her)definiëren van de situatie ‘voor’ anderen, bijvoorbeeld een kwestie waarover tussen
Gastheren, gasten en asymmetrische omgangsvormen. Informeel gezag in de (semi)publieke ruimte
Toenaderen
201
r uziënde badgasten onenigheid bestaat. Het veronderstelt dat men zicht heeft op de context (gender, leeftijd, etnische achtergrond van betrokkenen; publieke zichtbaarheid). Het veronderstelt ook een durven: er is moed voor nodig. Je moet groepsgedrag of juist een stilzwijgen zien te doorbreken door in te grijpen en het initiatief naar je toe te trekken. Het gezag van argumenten en uitleg geven volstaat dan vaak niet. Er wordt een ‘voorgaan’ verlangd en daadkracht geëist. In urgente situaties, als er gehandeld moet worden, is er behoefte aan het scheppende gezag waarover Arendt spreekt: personen die op welwillende wijze initiatief naar zich toe trekken. Met Arendt kunnen we beklemtonen dat ‘verantwoordelijkheid nemen’ de kern van gezag vormt. Zolang men het gevoel heeft dat men zich op de gezaghebbende kan verlaten, wordt dat initiatief gesteund. Verantwoordelijkheid nemen is overigens altijd riskant; de gevolgen van publiek optreden zijn onvoorspelbaar. Om informeel gezag te herwaarderen hebben we een ander vocabulaire nodig waarin het besef van onderlinge betrokkenheid en het aangaan van onbepaalde plichten (spontaan geven en nemen) een hoofdrol spelen. Het ontwikkelen van dat vocabulaire is geen onmogelijkheid: ook in een samenleving van geëmancipeerde individuen blijven mensen op elkaar aangewezen en ervaren ze die betrokkenheid vaak als betekenisvol: je hoort erbij. De taal van gastvrijheid biedt daarbij goede aanknopingspunten.
Gastvrijheid en asymmetrische omgangsvormen De essentie van gastvrijheid ligt in het ‘samen delen’ van een begrensde ruimte. De regels van gastvrijheid zijn afgeleid van het gezag van de gastheer: gasten worden voor een periode vriendelijk en als ‘huisgenoten’ behandeld. Gastvrije ontvangst is een welwillende daad van de gastheer en dat is wat anders dan het inwilligen van het recht op toegang. Als de gastheer zegt: ‘Doe alsof je thuis bent’, dan is dat een zelfbeperkende uitnodiging. Het betekent: ‘voel jezelf thuis, maar onthoudt: dit is niet jouw huis, maar het mijne’. Gastvrijheid bestaat dus niet uit het geven van ruimte om wat dan ook te doen. Het is een vorm van ‘geregeerd worden’, zij het dat de belangen van de gasten centraal staan. Die asymmetrie is in een liberale en democratische cultuur moeilijk aanvaardbaar. Binnen het perspectief van maximale bewegingsvrijheid gelden immers de wensen van iedere burger als soeverein. Zoals gezegd, binnen die context is er
202
Casus 8 >
Reflectie
door Bas van Stokkom
weinig oog voor het feit dat sommige mensen anderen kunnen wegdringen, plaats in beslag nemen of zich als een piraat gedragen. De bewegingsvrijheid van de één gaat meermaals ten koste van de bewegingsvrijheid van de ander. Het besef dat je (semi)publieke plaatsen betreedt met eigensoortige afspraken en gebruiksregels lijkt dan ook aantrekkelijker: je bent tijdelijk ‘gast’ en je deelt een ruimte samen. Met de filosoof Bransen kunnen we gastheren of gastvrouwen omschrijven als ‘welwillende scriptmakers’. Zij nemen ongevraagd het initiatief en leggen een definitie van de situatie aan de gasten op. Daarmee introduceren ze een asymmetrie, niet om hiërarchische verhoudingen te benadrukken of te bestendigen, maar om de verantwoordelijkheid voor goede regulering op zich te nemen. Zij zetten hun sympathie in en nodigen daarmee een vriendelijke respons van de gasten uit. We kunnen – en voor velen zal dat contra-intuïtief zijn – gebaat zijn met deze asymmetrie, juist omdat democratische reflexen als ‘gelijke inbreng’ of ‘gelijke deelname’ vaak een sta–in-de-weg zijn om situaties vlot te trekken. Natuurlijk kan de poging een stempel te zetten op een bepaalde situatie, bijvoorbeeld in bijzijn van opgeschoten jongeren, riskant zijn. Het gaat om een confrontatie, soms een waagstuk, in ieder geval een ‘indringen’ binnen de gevoelswereld van de betrokkenen, zij het een ‘geciviliseerde confrontatie’, omdat de gastheer zich kwetsbaar opstelt. Bovendien gaat het om een slechts tijdelijke ongelijkheid, die ook voor mensen die zich snel gepasseerd zullen voelen aanvaardbaar zal zijn. Burgers moeten eraan wennen dat sommigen de gelegenheid grijpen om het voortouw van conflictafwikkeling te nemen. We zouden hen meer speelruimte kunnen geven. De kunst is vitale vormen van gastvrijheid ingang te laten vinden. Beheerders van parken, pleinen of wooncomplexen die vertrouwd zijn met hun locatie zijn er voorbeelden van. Het gaat ook om uitbaters van ruimtes, gastheren die het sociale verkeer kunnen vlot trekken.
Gastvrijheid en regels in De Tongelreep Op grond van wat de respondenten naar voren hebben gebracht, zou ik de initiatieven van De Tongelreep als volgt willen herinterpreteren. Ten eerste fungeren de Locatie Interventie Medewerkers (LIM’ers) als gastheren. Ze verrichten goed werk door vooraf (bij binnenkomen van groepen in het
Gastheren, gasten en asymmetrische omgangsvormen. Informeel gezag in de (semi)publieke ruimte
Toenaderen
203
De gastheer moet weten welk vlees hij in de kuip heeft.
zwembad) al kennis met gasten te maken. Dat sluit aan bij het ritueel van verwelkomen, wegwijs maken en duidelijk maken wat de afspraken binnen het ‘huis’ zijn. Een entree is de best gesitueerde plaats daarvoor: die plek symboliseert het ‘eigen domein’, het binnenkomen in een gastvrije omgeving met een eigen ‘couleur locale’. De toegankelijke tekst met pictogrammen draagt aan die sfeer bij. Het is meteen duidelijk wat mag en niet mag. Vervolgens is ‘kennen en gekend worden’ in het zwembad van groot belang: uit de anonimiteit halen. De gastheer moet weten welk vlees hij in de kuip heeft. Het is ook logisch dat je je voorstelt wanneer je een dag of een halve dag binnen verblijft. Er kan dan inderdaad (een begin van) respect en vertrouwen ontstaan tussen gasten en gastheren.
Wat betreft het aanbieden van spectaculaire activiteiten in de loop van de dag om ‘energie te kanaliseren’: dat is functioneel, maar het kan ook riskant zijn, omdat het verwachtingen om ‘meer te kicken’ kan losmaken. De LIM’ers fungeren als master of ceremony. Dat is goed bedacht, omdat het initiatief bij de gastheer blijft liggen: hij neemt de groep op sleeptouw en bepaalt wat kan en niet kan.
Van belang is verder dat je intimidatie van groepen moet voorblijven. Je moet ook overtreding van regels voorblijven, zodat geen sancties hoeven worden benut (toegang tot glijbaan ontzeggen; verwijdering uit zwembad). Dat vereist een actieve benadering waarbij het personeel zeer aanwezig is. Op tijd de leider uit de groep halen, apart nemen en op een rustige plek aanspreken. Tegelijk de ongedwongen huissfeer zien te behouden door niet opzichtig te controleren. Het argument ‘omdat het in de regels staat’ wordt niet geaccepteerd zegt LIM’er Joost. Je moet iedere regel uitleggen in termen van veiligheid. Dan lukt het wel. Die benadering is zonder twijfel adequaat, maar toch, meen ik, moet vooraf duidelijk worden gemaakt wat de huisregels zijn. Je maakt het jezelf veel makkelijker door de rollen van gastheer en gast te benadrukken. Huisregels hebben een ondersteunende functie. Je moet de gasten er zo nodig op kunnen attenderen. Al worden die huisregels meestal niet eigen gemaakt, ze wijzen de bezoekers er wel op dat je je als gast hebt te gedragen. De kunst bestaat erin om het besef van
204
Casus 8 >
Reflectie
door Bas van Stokkom
die gastvrijheid en het besef dat je de geldende afspraken dient te respecteren, ingang te laten vinden. Zoals duidelijk wordt uit de interviews, ontlenen huisregels hun waarde aan welbepaalde toepassing door de gastheren, de lokale gezagsdragers. Het gaat om mensen die openstaan voor nieuwe situaties en makkelijk kunnen schakelen binnen een regulerend handelingsrepertoire. Mensen ook die goed kunnen communiceren en geen last hebben van vertoon van status of formeel gezag. En tegelijk consequent zijn, rust uitstralen en cool zijn. De LIM’ers plaatsen zich dus naast en niet boven de jongeren. Of zoals Joost zegt: je hebt overwicht, omdat je een ‘toffe peer’ bent, of een maatje. Inderdaad, rust uitstralen en op een rustige toon spreken, is van groot belang. Gastheren schreeuwen of bulderen niet. Er wordt gesproken over het ‘organiseren van contact, interactie en duurzame relaties’. Dat is ook kenmerkend voor gastheerschap. Daar hoort bij dat men de touwtjes strak in handen houdt: je moet initiatief nemen, zichtbaar acteren, de scripts om probleemsituaties vlot te trekken zelf bedenken. Over twee zaken heb ik nog wel mijn bedenkingen. Merkwaardig is dat LIM’ers als ‘onbevoegd gezag’ aangeduid worden, anders dan badmeesters die ‘bevoegd’ zouden zijn. Maar LIM’ers horen wel degelijk tot het personeel en horen tot de gastheerploeg. Ze zijn ook als zodanig herkenbaar (kleding). In die zin zijn ze wel degelijk bevoegd: ze maken wegwijs, nemen het voortouw bij problemen en maken zo nodig attent op de huisregels. Hun functie is dus bepaald niet van ondergeschikt belang, zoals mogelijk door deze term gesuggereerd wordt. Ten slotte: de juiste verhouding tussen gastvrijheid en veiligheid, zo wordt gezegd, vergt een behoorlijke dosis balanceerkunst. Ik geloof niet dat dat zo is. Tussen vrijheid (zelf kiezen) en veiligheid wel. Die twee principes staan regelmatig op gespannen voet met elkaar. Maar gastvrijheid duidt juist op het besef van ‘een ruimte samen delen’. Dat besef veronderstelt reeds geborgenheid.
Conclusie Niemand is gebaat met zwakke vormen van gezag, of het nu leraren, artsen of politiemensen betreft. Zwakke gezagsdragers zijn onzeker en stralen weinig vertrouwen uit. Ze kunnen mensen niet helpen als de nood aan de man is. We weten niet waar we op kunnen rekenen. De brutalen kunnen vervolgens het ‘recht van de sterkste’ voor zich opeisen. Onvermijdelijk weerklinkt daarna de roep om repressie.
Gastheren, gasten en asymmetrische omgangsvormen. Informeel gezag in de (semi)publieke ruimte
Toenaderen
205
Bovendien, hoe meer het informele gezag uitholt, des te meer ons handelen door formele regels, sanctiebepalingen en controlesystemen wordt gereguleerd. Er moet naar formeel toezicht door professionele beveiligers worden gegrepen. Vrijheid en gezag veronderstellen elkaar. Gezag dient en beschermt. Initiatief van gezagsdragers ontlast ons en daarmee wordt vrijheid gerealiseerd. Burgers zullen doorgaans de dienende rol van informele gezagsdragers op waarde schatten. In hun rol van gastheer benutten zij persoonlijke vormen van aansporen, op grond van moreel overwicht en een geloofwaardige houding. Als burgers met dat gezag instemmen, duidt dat erop dat ze zich op hen kunnen en willen verlaten. Natuurlijk brengt het gezag van initiatiefnemers eigensoortige problemen met zich mee. Omdat conflictsituaties – en de noodzaak tot spontane regulering ervan – weinig gelegenheid bieden tot overleg en uitleg, is de uitkomst van het initiatief onvoorspelbaar. Het scheppende gezag zal ook regelmatig op weerstand stuiten. Velen zullen aanstoot nemen aan gastheren die hun uitleg van de situatie met bluf of overmoed aan de man brengen. Niettemin leveren zij een bijdrage aan het zelfregulerende vermogen van de samenleving. Zij bekrachtigen de normen die gangbaar zijn, revitaliseren het ‘sociale stootkussen’ van verantwoordelijk en weerbaar handelen en behoeden voor vermijdingsgedrag.
206
Casus 8 >
Bronnen • Arendt, H. (1954/1977). Between Past and Future. Harmondsworth: Penguin. • Bransen, J. (2009). Beschaving zonder fatsoen. Filosofie en Praktijk, 30 (5), 34-46. • Bransen, J. (2011). Nou zeg, waar bemoei je je mee. Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte (Themanummer over Autoriteit), nr. 1.
• Germann Molz, J. & Gibson, S. (eds.) (2007). Mobilizing hospitality: the ethics of social relations in a mobile world. Aldershot: Ashgate.
• Stokkom, B. van (2009). Te gast in (semi-)publieke ruimtes. Naar conviviale stedelijke omgangsvormen. Beleid & Maatschappij, nr. 3, 202-216.
• Stokkom, B. van (2010). Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
• Stokkom, B. van (2011). Revitalisering van informeel gezag: gezag en vrijheid verzoend. Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte (Themanummer over Autoriteit), nr. 1.
• Zijderveld, A.C. (1985). De dynamiek van macht en gezag. Den Haag: VUGA.
Combineren
9 Casusbeschrijving: Jelte in Amersfoort
211
Het aanbod
211
De regels
212
Het gezag
214
Relatie met bevoegd gezag
216
Uitdagingen
216
Gezag op straat. Reflectie door Leonie le Sage Handelingsverlegenheid
218 218
Opvoeden nieuwe stijl: afstemming in de opvoedmilieus, en present in de frontlinie
220
Urban education/pedagogiek van de straat: huidige situatie
222
Wat is er nodig voor urban education/pedagogiek van de straat ‘nieuwe stijl’?
224
Bronnen
227
‘Het is een heel uitdagende groep, ze gaan niet met alles zomaar akkoord, er zitten heel veel grote mondjes tussen en heel veel wijze ventjes die denken dat ze al een hele meneer zijn hier in de wijk. Ah, dat vind ik gewoon mooi om mee te werken, dat er gewoon een beetje een grote bek op zit. Helemaal na schooltijd, dan sta ik er zelf ook wel wat anders in omdat ik het niet wil laten lijken op een schoolactiviteit. Natuurlijk, in de activiteit ben ik nog steeds meester voor hun. En noemen ze me ook allemaal meester. Maar het is een heel andere setting waarin je dan werkt. Je laat de school dan los en je bent hier omdat je het leuk vindt.’ Jelte Bakker, 26 jaar, Amersfoort
Jelte Bakker, 26 jaar, Amersfoort Actief sinds: 2008 Bereik: 100 kinderen Leeftijden: 6-16
Combineren
211
Casusbeschrijving: Jelte in Amersfoort Het aanbod Jelte Bakker is 26 jaar oud. Hij is een zogenoemde ‘combinatiefunctionaris’ vanuit stichting SRO (Sport, Recreatie en Onderwijsvoorzieningen) in Amersfoort. Paul Steenkist is beleidsmedewerker Jeugd & Veiligheid bij de gemeente. Yari (13) zit bij Jelte in de klas. Samen met Ibrahim (10) neemt hij bovendien deel aan de buitenschoolse activiteiten. Jelte geeft nu vier jaar gymles op twee basisscholen in de krachtwijk Kruiskamp. Daarnaast begeleidt hij alle sportieve activiteiten na schooltijd en tussen schooltijd. Niemand die de jeugd hier beter kent dan Jelte. Als hij actief is met de kinderen en jongeren in de buurt, ziet hij soms zichzelf terug van enkele jaren geleden. ‘Ik schopte gewoon overal tegenaan en het enige dat ik wou, was sporten en daar deed ik honderd procent alles voor. En in de gymles was het allemaal prima. Alleen, ik kon niet zo goed met autoriteit omgaan, ik had vroeger zelf al een heel groot probleem met gezag. Maar ik heb wel dus op een gegeven moment die ommekeer gemaakt. Ik heb die sportopleiding afgemaakt en daar ben je gewoon heel sociaal met elkaar bezig en ja, dat is toch iets anders dan andere opleidingen, je bent ook heel fysiek met elkaar bezig. En toen heb ik ook wel bij mijzelf gemerkt van: nou, het zal toch ook wel een beetje bij jezelf liggen, dat je zo doet. Maar ik weet dus wel waar die gasten het dan over hebben. Ik kan me wel in hen verplaatsen op dat moment.’ De unit ‘sportontwikkeling’ binnen SRO verzorgt het sportieve aanbod in Amersfoort, met name in de krachtwijken. Het naschoolse aanbod verandert elke zes tot acht weken. Meedoen is vrijblijvend. De kinderen kunnen de ene week wel komen, maar zijn vrij om er de volgende week niet bij te zijn. Van deze activiteiten worden flyers uitgedeeld in de klassen van verschillende scholen. Het aanbod komt op verschillende wijkwebsites. Op dinsdag organiseert Jelte extra gymlessen, waar de kinderen zich wel voor een halfjaar voor inschrijven. Hier betalen ze € 7,50 voor. Het animo voor deze lessen is minder dan voor de vrijblijvende activiteiten. ‘Er komen wel minder kinderen daar naartoe. Natuurlijk ook omdat je er dan wel voor moet betalen, dat schrikt ook al een hoop af, en omdat er wel van je verwacht wordt dat je er wel een halfjaar achter elkaar bent op de dinsdag. Terwijl ik hier bijvoorbeeld op maandag altijd voetbal op het kunstgrasveld, 1,5 uur. Dan zit het gewoon altijd helemaal propvol met 25-26 jongens. Maar
212
Casusbeschrijving: Jelte in Amersfoort
die komen ook gewoon standaard elke week, terwijl ze zich er niet voor hoeven opgeven.’ Het voetballen is een toernooitje, na acht weken komt er een winnaar uit de bus. ‘Degene die na acht weken de meeste punten heeft verzameld, die krijgt altijd een prijsje, dus dat kan wel een motivatie zijn. Maar ook omdat er dus een beetje zo’n vaste groep is en ja die trekken ook gewoon veel jongens aan. Andere kinderen denken: dat zijn een beetje de stoere jongens van de wijk, daar wil ik ook wel aan meedoen. Ja, en voetbal is gewoon verreweg de populairste activiteit en populairste sport hier in de wijk. En dat andere is meer, zeg maar, een soort extra gymles, dus dan doe je ook elke week wat anders. Dus dan weet je ook niet elke week wat je krijgt, het kan zijn dat je een keer gaat badmintonnen, waar ze helemaal geen zak aan vinden, en dat ze daar dus zitten van: oh nee, was ik maar niet gekomen.’
De regels Zijn dubbele aanstelling heeft gevolgen voor de manier waarop afspraken worden gemaakt en bewaakt. Op school schrijft hij het gewoon op een briefje per klas en legt dat in de kast, en mocht het dan eens fout gaan, dan pakt hij dat briefje erbij. Op school geldt natuurlijk ook het reglement van de school, maar daarbuiten bepaalt hij zijn eigen regels, dan voelt hij zich niet meer aan school gebonden: ‘Mijn aanpak daarin is meer van: “oké jongens, jullie kennen de regels op school, hoe kunnen wij er nou samen voor zorgen dat het ook hier gaat lopen, en dat het ook blijft lopen.” En dan komen er dus vanuit die leerlingen zelf allerlei antwoorden: “nou meester, we moeten niet door elkaar heen gaan praten, dat is vervelend. Als wij wat willen zeggen, dan steken wij de vinger op.” Op het moment dat zij dit zelf zeggen, kun je ook later daar op terugkomen: “Ja maar jongens, dit hebben wij samen afgesproken. Dit heb ik niet verzonnen, dit hebben jullie zelf verzonnen. Dus je houdt je niet aan je eigen regels”.’ Er is een redelijk vaste groep jongens die meedoet, onder wie ook de stoere jongens van de wijk. Dit is een lastige groep, maar tegelijk de groep waar Jelte het liefst mee werkt. Hij werkt het liefst met de jongens die een grote bek hebben. Zeker na schooltijd, dan staat hij er zelf ook wat anders in, omdat hij het niet wil laten lijken op een schoolactiviteit, hoewel hij ook in deze activiteit nog steeds wordt aangesproken met ‘meester’. En zo zijn er wel meer lijntjes tussen de school en de activiteiten erbuiten. Er is een aantal jongens dat zich wekelijks zo misdraagt, dat hij met de docent afspraken heeft gemaakt dat ze niet mogen
Combineren
Activiteit • De deelnemers zijn verplicht om sportkleding te dragen. • De deelnemers gaan alleen de zaal binnen, na betaling, als ze voldoen aan de leeftijdsgrens en sportkleding bij zich hebben. • Tijdens de activiteit zorgt de Combinatiefunctionaris voor voldoende begeleiding van de onderdelen. • De Combinatiefunctionaris zorgt voor voldoende sportmogelijkheden voor iedere deelnemer tijdens de activiteit. • De Combinatiefunctionaris begeleidt de activiteit. Deelname van de Combinatiefunctionaris aan de activiteit, alleen wanneer het noodzakelijk is. • Niemand in de kleedkamers zonder toestemming van de Combinatiefunctionaris. Stuur op correct gedrag van de deelnemers richting elkaar en ook ten opzichte van de begeleiding. • Let op het taalgebruik van de jongeren. • Blijf als Combinatiefunctionaris altijd correct richting je deelnemers. Spreek je medewerkers, stagiaires en deelnemers aan op hun fouten. • Zorg voor een aanbod dat bij de doelgroep past. Je moet je deelnemers (klanten) tevreden houden. • Na afloop van de activiteit: controleer op het achterlaten van rommel in de zaal en de kleedkamer. Deelnemers Als Combinatiefunctionaris moet je proberen om de activiteit altijd af te maken. Problemen/conflicten probeer je altijd tijdens de activiteit op te lossen, dit is namelijk de meerwaarde van de Combinatiefunctionaris. Als de activiteit niet doorgaat, altijd de resterende tijd goed en nuttig gebruiken. Denk aan het bellen van de deelnemers, opzoeken van jongeren, flyeren, enzovoort. Spelonderdelen • Bij voldoende deelnemers maakt de Combinatiefunctionaris de indeling van de teams/groepen. Dus niet de deelnemers. • Als deelnemers niet meedoen aan een activiteit, nemen ze plaats op de bank. • De Combinatiefunctionaris zorgt voor de juiste wisseltijd wanneer er voldoende deelnemers zijn. • Maak gebruik van de materialen die je gekregen hebt (SRO-hesjes, zaalvoetbal, fluitjes en stopwatch). • Noteer de namen en andere benodigde gegevens van de deelnemers voor het registratiesysteem.
213
214
Casusbeschrijving: Jelte in Amersfoort
meedoen met de naschoolse activiteit tot zij zich op school kunnen gedragen. Vaak komen ze dan na school langs op de activiteit: ‘Meester, ik mag niet meedoen, want ik heb te veel fout. En dan zeg ik: “Zonde man, zorg nou even dat je volgende week wel even je best doet.” En dan laat ik hem bij wijze van spreken een wedstrijdje fluiten of ik hou hem er wel bij betrokken; ik zeg niet tegen hem van: “aju”. Dan neem ik hem ook even bij me, dan kan ik ook even met hem praten, dat ik hem wel graag erbij wil hebben. Maar dat hij er wel zelf iets voor moet doen. Dat het niet iets is wat zomaar aan komt waaien, je moet wel iets verdienen. En als je dat op dat moment niet verdient, nou dan heb ik even de tijd om daarover te praten en dan voelt hij zich toch nog wel een beetje betrokken. En vaak, als ze naar huis worden gestuurd, dan denken ze van “nou ja, dan maar naar huis”. Maar als ze erbij zijn, maar niet mee mogen doen, dan hebben ze nog meer het gevoel van: shit, ik had eigenlijk toch wel echt mee willen doen.’
Het gezag Volgens Paul Steenkist is straatcultuur een belangrijke oorzaak van overlast gevend gedrag. ‘Een belangrijke oorzaak als het gaat om jeugdoverlast is het feit dat jongeren natuurlijk in groepsverband opereren. Er heerst daar een straatcultuur. Wat gebaseerd is op toch een redelijk bedreigende sociale omgang en jezelf constant moeten bewijzen, respect afdwingen, status zien te krijgen door lef te tonen. En daar komt provocerend gedrag naar de omgeving toe uit voort. Als jongeren in groepsverband op straat problematisch gedrag vertonen, kun je bijna zeker stellen dat er een vorm van straatcultuur binnen de jeugdgroep aanwezig is. Dat is ook heel logisch, omdat de straatcultuur een cultuur is met eigen omgangsnormen en waarden, gevormd op straat. Deze normen en waarden wijken sterk af van die van de burgercultuur, die vanuit de maatschappij zijn ontstaan onder andere als gevolg van sociale controle. Deze sociale controle ontbreekt op straat. De vraag is: hoe hiermee om te gaan? Het is belangrijk dat er mensen zijn die een oogje in het zeil houden. Omdat er geen toezicht is, gaan de jongens hun eigen sociale omgang creëren, hun eigen sociale identiteit aan de hand van de groep vormen.’ Jelte probeert door zijn aanwezigheid de jongeren in de gaten te houden en bij te sturen waar nodig. Als leraar of als activiteitenbegeleider vindt Jelte dat je een bepaalde autoriteit nodig hebt of dat je gezag moet afdwingen bij die kinderen. Waar hij vroeger tegenaan liep, is dat mensen dat gezag en die autoriteit op een hele vervelende
Combineren
215
manier tegen hem gingen gebruiken. Dat ze echt erboven gingen staan. In de naschoolse activiteiten, maar ook in zijn lessen pakt Jelte het heel anders aan: veel meer in overleg met de leerlingen zelf en op een gezonde manier de leiding nemen. ‘Als je dat niet goed doet, gaan kinderen dat op een vervelende manier tegen je gebruiken’, zo merkt hij op. Sommige docenten, stagiaires die hij weleens heeft zien langskomen, hebben geen idee hoe ze met die autoriteit om moeten gaan. Dat vinden zij echt heel lastig. En het is natuurlijk ook ontzettend moeilijk, beaamt Jelte, want die jongens die elke keer weer de grens opzoeken en eroverheen gaan, dan is het soms het meest menselijk om te zeggen: rot nu maar op. En toch, benadrukt hij, als zo iemand bij je komt, kun je er niet gewoon van uitgaan dat het weer fout gaat, want dan ben je al zo ver in je hoofd dat hij eigenlijk ook maar een ding hoeft te doen en dan is het: boem. Terwijl een leerling die altijd goed zijn best doet, als die dat zou doen, niet zou worden weggestuurd. Jelte probeert in elke situatie iemand te beoordelen alsof hij een blanco blad is, ook al weet hij wel beter. Waarin onderscheidt zich verder het gezag van Jelte van andere actoren? ‘Een heel groot deel daarvan’, zo zegt hij zelf, ‘zit in de lichaamshouding.’ Dat kunnen terugvallen op non-verbale communicatie is door de jaren heen gegroeid en daarvan weet hij nu hoe hij het op een goede manier kan inzetten. Stagiaires die zijn lessen volgen en moeten observeren schrijven altijd als eerste op dat hij heel zelfverzekerd overkomt, zelfs autoritair. En dat terwijl de jongens die we spraken in de wijk benadrukken dat ze Jelte niet streng vinden. Hoe kan dat? Jelte: ‘Die observaties zijn gewoon puur gericht op het eerste wat je ziet. Maar ik wil ook graag dat mensen me aardig vinden.’ Dat is niet hetzelfde als dat ik hun vriendje moet proberen te zijn. Vroeger wilde Jelte vooral heel graag het vriendje zijn. Dat werkt heel goed de eerste twee à drie keer, dan heb je meteen heel goed contact. Maar daarna is het onmogelijk om zich nog in situaties boven de leerling te kunnen plaatsen en dat moet ook, zo legt hij uit aan zijn stagiaires: ‘Let daar wel op, als je nu dus op hun niveau gaat zitten, dan kom je er zo meteen niet meer overheen. Je kan dan niet op een gegeven moment zeggen van: nu ben ik je vriend niet meer, nu ben ik je meester. Dat gaat je niet lukken. Dat vind ik wel interessant en leuk om dat te zien.’ Wat non-verbale kwaliteiten betreft, vermoedt Jelte dat hij nog meer zou kunnen bereiken bij deze groep als hij geen Nederlandse achtergrond zou hebben.
216
Casusbeschrijving: Jelte in Amersfoort
‘Puur omdat je dan ook mee kan in een taal, in hun cultuur en dat merk ik wel. Ik heb bijvoorbeeld ook een stagiaire en die is Irakees. En dat merk je wel bij verschillende stagiaires, hij zit ook gewoon in dat wereldje, daar voelen ze zich goed in, ze kunnen met elkaar communiceren op een manier die ik niet kan, ik kan geen Arabisch en ik voel dingen gewoon anders.’ Dat merkt hij ook in het contact met ouders van niet-Nederlandse afkomst. Vooral de moeders in de wijk ervaart hij als vrij afstandelijk. Zij praten nauwelijks met hem. Enkelen zeggen wel vrolijk gedag, maar een gesprek aanknopen zal niet gebeuren.
Relatie met bevoegd gezag ‘Ja, en we hadden net een dag een nieuw schoolplein en die banken worden in de fik gestoken. Dat zijn dan dingen waar op dat moment niemand van de wijk bij is, tenminste, niet van het team zeg maar. Op dat soort momenten komen er jongens naar mij toe: “Ja meester, dat heeft Yasser gedaan.” Maar dan ben ik niet degene die naar Yasser toegaat. Ik vertel dat aan de jongerenwerker en die vertelt het aan de wijkagent; op die manier gaat dat. Dus ze hebben bij mij het vertrouwen dat ze naar mij toe kunnen komen. Met alles.’ Het vertrouwen is gebaseerd op het feit dat hij de klacht wel serieus neemt en actie onderneemt, maar dat niet is te herleiden wie de klacht bij hem heeft neergelegd. Door de combinatie van zijn beide taken heeft Jelte de indruk dat hij meer betrokken kan zijn, omdat hij dagelijks jongens even kan aanspreken over leuke en minder leuke dingen. Dat kan je als normale leraar op een school veel minder dan wanneer je ze buiten in de wijk ook weer tegenkomt en spreekt. Daar is hij van overtuigd.
Uitdagingen Een uitdaging is om te kijken waar nabijheid en professionaliteit elkaar kunnen bijten en daarop voorbereid te zijn. Want een dergelijke combinatie van functies vraagt om een voortdurend balanceren tussen verschillende stijlen en activiteiten. Dit lijkt Jelte wel goed te liggen, maar kan misschien door de buitenwacht minder goed worden begrepen. ‘Wat doet die jongen eigenlijk en waarom concentreert hij zich niet op een ding?’ Een tweede, veel grotere uitdaging is om het algemene welzijn in deze lastige wijk op een hoger niveau te tillen, zodat de kinderen en jongeren er ook echt
Combineren
217
met perspectief kunnen opgroeien. Er vond ook een gesprek plaats met twee jongens die bij Jelte in de klas zitten en deelnemen aan activiteiten. Het werd een moeizaam gesprek. Na afloop van het interview zegt Jelte: ‘Zo zijn ze allemaal hier hoor, heel stug. Een beetje gesloten, ze zullen niet zomaar negatieve dingen zeggen over deze wijk, dat doen ze allemaal niet. Al die jongens, als er wat gebeurt, dan komen ze naar mij toe en vertellen ze wat er is gebeurd.’ Hij vertelt dat de vader van Ibrahim twee maanden geleden is overleden en dat zijn broer vorige week is opgepakt. De vader van Yari zit in de cel. ‘Zo’n buurt is het gewoon. Er zijn veel problemen in de gezinnen, ook veel gescheiden ouders enzo. Die jongens komen thuis en worden weer naar buiten geschopt om vijf uur, met de mededeling “ik zie je later vanavond wel weer”. Daarom trekken ze ook juist heel erg naar elkaar toe. Voor die kinderen is het gewoon gezellig. Dat is hun leven.’ Welke kansen ontstaan er door de inzet van een combinatiefunctionaris? Gezag lijkt minder aan instituties en meer aan personen te kleven dan voorheen. Toch moeten we ervoor waken om de institutionele rol volledig te minimaliseren. In Amersfoort heeft men gekozen voor een hybride combinatie van functies. Jongeren worden op school en in hun vrije tijd door dezelfde persoon aangesproken. Er wordt bewust een brug geslagen tussen het instituut school en de vrije tijd. En het lijkt erop dat de persoon die dit doet in de omgeving van de vrije tijd baat heeft bij zijn institutionele gezagsrol. Dat de invloed van de persoon is toegenomen, hoeft dus niet overal te betekenen dat dat buiten de instituties om georganiseerd hoeft te worden. Zolang men maar vernieuwend durft te denken, zo lijkt het, liggen er kansen voor meer profilering van individu en instituut. Over deze kansen gaat dan ook de reflectie door Leonie le Sage, die stelt dat je gezag moet durven, maar ook moet kunnen nemen. De noodzakelijke voorwaarden daarvoor liggen volgens haar misschien wel meer bij de instituties dan we tegenwoordig geneigd zijn te denken.
218
Casus 9 >
Reflectie
door Leonie le Sage
Gezag op straat Reflectie door Leonie le Sage Gezag moet je durven én kunnen nemen. Gezag durven nemen, verwijst vooral naar een houdingsaspect of karakterkenmerk van de sociaalagogische professional; gezag kunnen nemen verwijst vooral naar zijn of haar vaardigheden en de voorwaarden waaronder die uitgeoefend kunnen worden. De casus van Jelte Bakker is een goede illustratie van de spanningsvelden die zowel het durven als het kunnen nemen van gezag in de openbare ruimte (‘de straat’) oproepen. Durft Jelte jongeren aan te spreken en zijn populariteit bij (en daardoor contact met) de jongeren op het spel te zetten? Kan Jelte putten uit een arsenaal van methodieken en technieken om een vertrouwensrelatie op te bouwen, de ontwikkeling van jongeren in kaart te brengen, jongeren te motiveren, maar ook te corrigeren of heeft Jelte als enig instrument zijn intuïtie en ervaring? Beschikt Jelte over voldoende middelen en andere voorwaardelijke zaken, zoals steun en informatie van andere instanties en personen uit de omgeving van de jongeren of staat hij er in wezen alleen voor? Ik zal hier de voorwaarden voor zowel het kunnen als durven nemen van gezag ten aanzien van de straat bespreken. Ik zal allereerst stilstaan bij de zogenoemde gezagscrisis in het sociaalagogisch werk. Daarna zal ik de ontwikkeling binnen opvoed- en leerondersteuning (het eerste en tweede opvoedmilieu, respectievelijk de thuisomgeving en de schoolomgeving) bespreken die afgelopen decennium heeft plaatsgevonden en de aanknopingspunten voor hoe sociaalagogische professionals gezag kunnen en durven nemen. Vervolgens zal ik dit werkveld vergelijken met het werkveld van de straatpedagoog of jongerenwerker (het zogenoemde derde opvoedmilieu: de openbare ruimte van de vrijetijdsbesteding), en hieruit aanbevelingen destilleren voor opvoedingspraktijken in de straat.
Handelingsverlegenheid Professionals in het publieke (niet alleen sociale) domein hebben te maken met een eroderende status van hun beroep en daardoor met een gebrek aan gezag. De kwaliteit en het nut van hun kennis, kunde en beroepshouding worden door zowel burgers en cliënten, als leidinggevenden en beleidsmakers, meer en meer in twijfel getrokken. Freidson (2001) en Verbrugge (2005) wijzen op de spagaat waarin de professional zit tussen bureaucratie en marktwerking, waardoor kernwaarden van het beroep vervagen; verschillende rapporten laten een afnemend respect zien van burgers voor dienst- of hulpverleners, zoals agenten, leerkrach-
Gezag op straat
Combineren
219
ten, ambulancepersoneel (o.a. WRR, 2004). Tonkens (2008) wijst in dit verband op de steeds mondiger wordende burger waar de professional mee te kampen heeft, een onwetende mondigheid volgens Dalrymple (2004), die niet het welzijn van de cliënt dient. Naast deze zaken wordt ook toenemende diversiteit en daarmee gepaard gaand cultureel relativisme genoemd als oorzaak van legitimeringsproblematiek en afnemend gezag bij sociaalagogische professionals (zie bijvoorbeeld Van Doorn, 2008). Waar de sociaalagogische professional mee te maken heeft, is doelvervaging door een kluwen van tegengestelde eisen: kernwaarden van de professie, zoals vertrouwelijkheid, stellen andere eisen aan hem of haar dan het bureaucratische protocol- en registratiedenken, het halen van targets weer andere. De mondige cliënt, die een andere en per definitie gelijkwaardige, opvatting heeft van het goede leven, zet hem of haar weer op een andere manier voor het blok. Naast doelvervaging binnen het sociaalagogische werk vindt er ook een methodische vervaging plaats. De welzijnswereld commercialiseert in toenemende mate, de roep om een welzijnswerker ‘nieuwe stijl’ die ‘erop af ’ gaat, de nadruk vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op empowerment en zelfredzaam maken van de cliënt, de roep om wraparound care waarbij de sociaalagogische professional geen specialist is, maar een generalist (Scholte & Sprinkhuize, 2012) of integralist (Van der Borg, 2011), risico’s en mogelijkheden die social media oproepen: dit zijn ontwikkelingen die met nieuwe denkwijzen en methodieken gepaard gaan waar de sociaalagogische professional vaak niet mee uitgerust is. Weet deze voldoende over het ‘puberbrein’? Is hij mediawijs? Is hij de alleskunner met het totaaloverzicht? Weet hij kansen die de markt biedt te grijpen, en durft hij ondernemend en vooral ook innovatief te zijn? Heeft hij oog voor de talenten en krachten van de cliënt, en kan hij de eigen vermogens en het netwerk van de cliënt aanboren? Handelingsverlegenheid is de term die gebruikt wordt om de situatie aan te duiden waarin je niet weet hoe te handelen. Handelingsverlegenheid van de professional komt voort uit niet weten welke instrumenten in te zetten om een doel te bereiken, maar net zozeer door niet weten wat het nastrevenswaardige doel eigenlijk is. Met deze doelvervaging en methodische vervaging gaat een gezagscrisis gepaard: de professional verliest aan gezag, omdat de normatieve en methodische legitimatie voor zijn handelen ontbreekt. Zonder doel ontbreekt de
220
Casus 9 >
Reflectie
door Leonie le Sage
morele basis, en zonder methodieken ontbreekt de instrumentele basis: het durven en kunnen nemen van gezag is dan afwezig. Er zijn nieuwe methodieken nodig die de professional vervolgens in de vingers moet krijgen om tegemoet te komen aan de eisen van cliënten en beleidsmakers. Daarnaast is ook normatieve professionalisering nodig: bewustwording en bepaling van de kernwaarden en doelen van de professie.
Opvoeden nieuwe stijl: afstemming in de opvoedmilieus, en present in de frontlinie In de opvoed- en leerondersteuning (ook wel opvoeding in het eerste en tweede milieu genoemd) is het afgelopen decennium een slag gemaakt in zowel de bepaling van doelen, als het ontwikkelen en aanslijpen van nieuwe methodieken. Met de opkomst van de brede school, verlengde dagarrangementen, multifunctionele centra voor jeugd en gezin en, meest recent, wraparound care is een duidelijk begin gemaakt met het gecombineerd aanbieden van hulp, zorg, begeleiding en educatie aan gezinnen, en dan vooral gezinnen uit achterstandswijken. Deze combinatie van functies heeft als achtergrond twee ideeën: dat opvoedings- en leerproblemen deels afstemmingsproblemen zijn tussen opvoeders in verschillende opvoedmilieus waar kinderen zich in bevinden (hier: gezin en school); en dat ouders als primaire opvoeders meer betrokken moeten zijn bij de opvoeding buiten het eerste opvoedmilieu: ouderbetrokkenheid op school en bij de leerontwikkeling van het kind moet vergroot worden. Ten aanzien van afstemming van opvoeding in het eerste en tweede milieu (gezin en school) is te stellen dat hier veel aandacht en draagvlak voor is (denk bijvoorbeeld ook aan de opmerking van voormalig minister Van Bijsterveldt dat ouders meer betrokken moeten zijn bij de schoolse ontwikkeling van hun kinderen), en dat er succesvolle praktijken zijn. De beleidsmakers, professionals en cliënten hebben vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw een gezamenlijk doel kunnen formuleren dat negatief samengevat kan worden als tegengaan van voortijdig schoolverlaten en positief als talentontwikkeling. Met betrekking tot kinderen en jongeren zijn de partijen die relevant zijn in de opvoedingscontexten het eens met elkaar: meer kansen voor het kind door een betere scholing is in ieders belang, en de neuzen van alle betrokkenen zijn dan wel dezelfde kant op te krijgen.
Gezag op straat
Combineren
221
Een Rotterdams voorbeeld van deze manier van werken is De Katrol. De Katrol biedt opvoed- en leerondersteuning aan gezinnen met jonge kinderen in achterstandswijken in Rotterdam Zuid. Met kinderen worden reken- en taaloefeningen gedaan, ouders worden gestimuleerd mee te doen en het kind positieve aandacht te geven. Daarnaast haalt De Katrol de contacten tussen ouders en school aan, en worden ouders gestimuleerd om bronnen in het eigen netwerk en de wijk te gebruiken. Verschillende partijen worden zo samengebracht met als doel de leerontwikkeling van het kind (en daarmee onder andere ook zijn of haar zelfvertrouwen) te stimuleren. Methodische uitgangspunten zijn daarbij em powerment, positieve benadering en presentie. Dat De Katrol succesvol is in het bereiken van de beoogde doelgroep heeft alles te maken met het feit dat zowel door de school als de ouders over de professionals die werken bij De Katrol wordt gezegd: ‘Die is er altijd voor de ouders’ (Le Sage, 2010). De als onvoorwaardelijk ervaren steun (presentie) is de reden waarom De Katrol wekelijks op bezoek mag komen bij deze gezinnen. Van meerdere, enkele jaren terug opgestarte werkwijzen is bekend dat de mix van presentie, achter de voordeur, in de wijken, in de zogenoemde frontlinie een recept is voor het bereiken van de doelgroep en het behalen van positieve resultaten (Nji, 2011). Wat zijn de voorwaarden voor het succes van deze praktijken? Ten eerste, dat de verschillende relevante partijen in de opvoeding hetzelfde doel hebben.1 Het verbeteren van schoolprestaties is een doel waar de voornaamste opvoedpartijen in eerste en tweede milieu (ouders en school) achter staan. Dit biedt alle partijen ook de mogelijkheid elkaar aan te spreken op het meewerken aan dit doel: dient het beleid van de school wel de ontwikkeling van dit kind? Zorgen de ouders wel voor een rustige plaats en tijd voor dit kind om te leren? Dit gemeenschappelijke doel zorgt ervoor dat professionals gezag durven nemen. Ten tweede, er
1 Dat dit niet altijd het geval is, tonen niet alleen de discussies over diversiteit in opvoedingsdoelen aan, bijvoorbeeld mondigheid als opvoedingsdoel in individualistische culturen, en gehoorzaamheid in collectivistische culturen. Ook de discussies over het gebrek aan afstemming over opvoedingsdoelen tussen ouders en de school tonen aan dat dit niet vanzelfsprekend is. De ouder wil maatwerk wat betreft het eigen kind, de school streeft goed klassenmanagement ten aanzien van de groep na; de school wordt afgerekend op de cito-score van de kinderen, de ouder wil naast een hoge cito-score ook aandacht voor het individuele welzijn van het kind.
222
Casus 9 >
Reflectie
door Leonie le Sage
onvoorwaardelijk zijn voor de doelgroep, en dat betekent ook daar zijn waar de doelgroep is (de vindplaats) – de term ‘nabijheid’ kunnen we hier ook op plakken. Dat is vaak niet een Centrum voor Jeugd en Gezin, en vaak ook niet een school, vaak is dat achter de voordeur wanneer het gaat om risicogezinnen met jonge kinderen.2 Ten derde, methodieken die je helpen bij het realiseren van zo’n doel, zoals instrumenten en technieken in je ‘gereedschapskist’ hebben zitten om vanuit de presentiebenadering, de systeemtheorie, positief opvoeden en dergelijke aan de doelen te kunnen werken. Deze methodische basis zorgt ervoor dat professionals ook gezag kunnen nemen.
Urban education/pedagogiek van de straat: huidige situatie Is er door de sterke nadruk op schoolprestaties, het belang van de schoolse ontwikkeling, de rol daarin van de ouders en het tegengaan van schooluitval, veel aandacht geweest voor de afstemming tussen thuis en school, dan is het derde opvoedmilieu – de straat, de wijk, de openbare ruimte – lange tijd verwaarloosd. Jongerenwerk en opbouwwerk (het traditionele straatwerk) is lang wegbezuinigd (zie voor de situatie in Rotterdam bijvoorbeeld Witte, 2011) en is ook in opleidingen hbo-pedagogiek, SPH en CMV minder aan bod gekomen (en al helemaal geen punt van aandacht in universitaire sociale studies, denk bijvoorbeeld aan de nadruk op ortho- en gezinspedagogiek binnen Nederlandse studies pedagogiek). Het Beroepsprofiel Jongerenwerk is van zeer recente datum: 2008. Dit heeft ertoe geleid dat er voor de opvoeding op straat en voor afstemming van de opvoeding in het derde milieu (straatpedagogiek of urban education genoemd) weinig uitgekristalliseerde methodieken zijn. Afgelopen jaren zijn verschillende initiatieven gestart om ‘de straat te heroveren’ en methodieken straatwerk te ontwikkelen (zie bijvoorbeeld Thuis op straat). Vaak beperken deze methodieken zich tot het derde milieu, soms wordt afstemming met het eerste milieu gezocht (denk bijvoorbeeld aan de Amsterdamse straatcoaches die ook
2 Deze vindplaats vraagt veel van de professional, je moet weten waar deze gezinnen wonen; je moet als vreemde uitgenodigd worden binnen te komen. Dit geldt voor preventieve vormen van ondersteuning, maar ook voor de zwaardere hulpverlening en het aanbod binnen het gedwongen kader. De kwaliteit van de therapeutische relatie (o.a. vertrouwensband, aansluiten bij motivatie van cliënt) is een algemeen werkzame factor (Van Yperen e.a., 2010; NJI, 2012): ook bij jeugdbescherming is het dan belangrijk om als professional welkom geheten te worden in het gezin.
Gezag op straat
Combineren
223
bij ouders thuis langsgaan), maar zelden is er sprake van een werkelijk integrale aanpak. Een uitzondering lijkt bijvoorbeeld Rotterdam Vakmanstad te zijn (www.Vakmanstad.nl), waar relaties tussen thuis, school en straat worden gelegd. Bekend voorbeeld van een integrale benadering in de VS is de Harlem children’s zone (en intussen model voor de aanpak van de achterstandenproblematiek in Rotterdam Zuid). Gegeven het feit dat er weinig in de praktijk uitgeteste en goed uitgewerkte methodieken voorhanden zijn, voldoet dit werkterrein niet aan de voorwaarde van succes, zoals we bij gezins- en schoolpedagogiek zagen. Het gevolg is dat gezag kunnen nemen in de openbare ruimte vaak een persoonlijke in plaats van methodische aangelegenheid geworden lijkt. Wat betreft presentie en nabij de jongeren zijn, zijn ook relevante onderscheidingen met het eerste en tweede opvoedmilieu te maken. Kinderen van de basisschoolleeftijd bevinden zich vaak op school, thuis of in de naaste omgeving van het huis, waar ouders hen weten te vinden. Het is in die zin niet moeilijk om te weten waar je moet zijn als professional, op school of in de thuisomgeving. Het is niet makkelijk om in die thuisomgeving te komen, maar, zoals we zagen bij de hiervoor beschreven praktijken, met een duidelijk en gemeenschappelijk gedragen doel en een gepaste, gelijkwaardige benadering lukt het vaak om achter de voordeur te komen. Jongeren zijn veel lastiger te bereiken. Ze zijn vaak niet op school en ook niet thuis – de vindplaats van de jongeren is de straat. Dit vraagt van de straat- of jongerenwerker niet alleen dat hij weet waar op straat hij moet zijn, maar ook dat hij als het ware ‘welkom is’ in de straat bij de jongeren. Aansluiten bij de leefwereld van de jongeren is dan belangrijk, maar juist dit aansluiten bij de leefwereld maakt het lastig om andere eisen die aan de professional worden gesteld (bijv. handhaving van rust) uit te voeren. Een derde probleem (en verschil met opvoed- en leerondersteuning) is dat de samenwerkingspartijen in het derde opvoedmilieu niet goed bepaald zijn en dat er tussen verschillende partijen geen eenduidig doel is. Dit maakt het moeilijk om gezag te durven nemen, want legimitatie vanuit een gezamenlijk gedragen doel ontbreekt. El Hadioui (2011) maakt in zijn essay Hoe de straat de school binnendringt goed inzichtelijk welke verschillende en elkaar tegensprekende idealen, waarden en normen in de school versus de straat heersen. Er wordt een beeld geschetst van een straatcultuur gekenmerkt door masculiniteit, agressiviteit, neerbuigendheid naar anderen, vooral vrouwen, toe; sterk onder invloed
224
Casus 9 >
Reflectie
door Leonie le Sage
van (semi)criminele rolmodellen uit de rapscene, gangs en dergelijke. Voor jongeren betekent dit dat overleven op straat inhoudt zich deze waarden en codes eigen te maken; en dit maakt juist overleven in andere settings (met name school) onmogelijk. Niet alleen zijn er afstemmingsproblemen binnen deze opvoedmilieus, ook in de straat zelf zijn er conflicterende perspectieven en waarden wanneer bijvoorbeeld bewoners een gezellige, op contact gerichte buurt willen; de wijkagent vooral veiligheid belangrijk vindt; de bewonersorganisatie onder druk van gemeentelijk beleid poogt meer jongeren actief te laten participeren; en er overal billboards aanwezig zijn waarin het machismo van sporticonen getoond wordt, naast oproepen voor een betere, veiligere buurt waar men elkaar groet en met respect bejegent, en waar tevens beveiligingscamera’s gedrag monitoren. De wijkagent en de bewonersorganisatie kunnen samenwerken en afstemmen, maar zij zijn slechts enkele – en niet de belangrijkste – spelers in het domein van de straat. Gaan ‘onzichtbare ouders’, commerciële organisaties die hun streetware verkopen, ondernemers die geen banen geven aan deze jongeren ook meedoen? Jelte Bakker is als vertegenwoordiger van school nadrukkelijk aanwezig op straat en probeert zo een brug te slaan tussen het tweede en derde opvoedmilieu. De casus geeft zo een voorbeeld van hoe betere afstemming in verschillende opvoedmilieus bereikt kan worden: door één en dezelfde persoon in de verschillende milieus te laten werken. Maar hij staat hierin vrij geïsoleerd. Zijn er samenwerkingsverbanden waarin de betrokkenen niet alleen hun eigen doelen (targets – minder overlast, minder meldingen kleine criminaliteit, minder schoolverzuim, enz.) nastreven, maar waarin zij een gezamenlijk doel afspreken? En zijn alle relevante partijen die in de openbare ruimte aanwezig zijn wel partner? Voelen bedrijven en organisaties zich verantwoordelijk voor hoe de publieke ruimte wordt vormgegeven en voor de waarden die daar verkondigd worden? De casus van Jelte – zoals casuïstiek uit het straat- of jongerenwerk in het algemeen – maakt duidelijk dat wat betreft het derde opvoedmilieu nog een slag gemaakt moet worden.
Wat is er nodig voor urban education/pedagogiek van de straat ‘nieuwe stijl’? De casus van Jelte Bakker geeft drie aanknopingspunten voor hoe de straat heroverd kan worden als opvoeddomein. Ten eerste: laat professionals verschillen-
Gezag op straat
Combineren
225
‘Urban education gaat iedereen aan!’
de opvoedmilieus met elkaar verbinden. Laat hen opvoedtaken in de verschillende milieus combineren (zoals Jelte) en laat hen met alle relevante partijen samenwerken. Hiertoe dienen zij niet alleen hun persoon als instrument te hebben, hiertoe dienen zij ook een arsenaal aan methoden en technieken te hebben die hen helpen in het de straat opgaan, het vinden van jongeren, contact maken met jongeren, uitgenodigd worden door jongeren, vertrouwen krijgen van jongeren, aanspreken van jongeren. Dit is een opdracht voor het werkveld en de opleidingen. Ten tweede (en dit lijkt afwezig te zijn in de casus van Jelte): bepaal en expliciteer met betrokkenen opvoedingsdoelen; niet alleen targets, maar waarden die alle betrokkenen dragen (de jongeren zelf vallen natuurlijk ook onder de betrokkenen). Aanknopingspunten voor deze normatieve afstemming bieden waarden als participatie, zelfstandigheid, sociale cohesie: waarden die van oudsher met sociaalagogisch werk verbonden zijn. Onderdeel van iedere methodiek jongeren- of straatwerk moet deze doelbepaling zijn, en de samenwerking in ‘vitale coalities’ van betrokken partijen. Ten derde: hanteer niet een te smalle opvatting van de betrokkenen. Niet alleen scholen, wijkagenten, woningcorporaties, sportclubs, afdelingen stedenbouw (‘ook stenen voeden op!’ is een uitspraak van Ton Notten, 2012), maar ook ondernemers, bedrijven – de zogenoemde profitsector – zijn aanwezig in het derde opvoedmilieu, en dus dragen zij verantwoordelijkheid. Het partnerschap in het Nationaal programma kwaliteitssprong Rotterdam Zuid is een voorbeeld van zo’n coalitie: naast partners in de non-profitsector, hebben ook verschillende grote bedrijven zich gecommitteerd aan de doelen van dit programma. Dit kan ook op kleinere schaal, zie bijvoorbeeld de casussen in Van de Wijdeven e.a. (2006). Juist deze kleinere projecten maken duidelijk dat de doelgroep zelf ook betrokken kan worden (deze lijkt enigszins afwezig in het Nationaal programma kwaliteitssprong Rotterdam Zuid). Nabijheid, zoals zich dat uit in aansluiten bij de leefwereld van de jongere, onvoorwaardelijke steun bieden, een vertrouwensrelatie opbouwen, is een belangrijke voorwaarde voor effectief jongerenwerk en zou onderdeel moeten zijn van iedere methodische gereedschapskist jongerenwerk. Maar het is geen voldoende voorwaarde voor effectief jongerenwerk, daarvoor is de problematiek onder grote groepen jongeren (denk aan voortijdig schoolverlaten, werkeloosheid) te
226
Casus 9 >
Reflectie
door Leonie le Sage
groot en te weerbarstig. Wat vereist wordt, is niet minder geïnstitutionaliseerde of geformaliseerde vormen van hulp, ondersteuning, begeleiding, maar juist meer. Er moeten meer in plaats van minder methodieken en technieken beschikbaar zijn die professionals helpen bij het kunnen nemen van gezag; er moeten meer in plaats van minder formele afspraken zijn over wie er verantwoordelijkheden hebben in het publieke domein en dat deze partijen gaan samenwerken; en er moeten meer in plaats van minder geformaliseerde doelen worden opgesteld waar partijen zich aan committeren en die professionals helpen bij het durven nemen van gezag. Straatpedagogiek of urban education is niet alleen iets van jongerenwerker en jongere, maar van iedereen die in die straat aanwezig is.
Combineren
227
Bronnen • Borg, A. van der (2011). De sociale sector tussen Scylla en Charybdis. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam.
• Dalrymple, T. (2004). Leven aan de onderkant. Houten: Spectrum. • Doorn, L. van (2008). Sociale professionals en morele oordeelsvorming. Utrecht: Hogeschool Utrecht.
• El Hadioui, I. (2011). Hoe de straat de school binnendringt. Amsterdam: Van Gennep. • Freidson, E. (2001). Professionalism: the third logic. Cambridge, UK: Polity. • NJI (2011). Wat werkt in de opvoedondersteuning? Elektronisch bestand, gedownload 24 september 2012 van www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Wat%20werkt%20Opvoed ondersteuning%20def[1].pdf.
• NJI (2012). Wat werkt in multiprobleemgezinnen? Elektronisch bestand, gedownload 28 oktober 2012 van www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Multiprobleemgezinnen.pdf.
• Notten, T. (2012). Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
• Rotterdam vakmanstad (n.d.). www.vakmanstad.nl. Geraadpleegd op 5 september 2012 • Sage, L.F. le (2010). Leerondersteuning thuis: kwaliteitsonderzoek ‘De Katrol’. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam.
• Scholte, M. & Sprinkhuizen, A. (2012). Een stevig opgeleide basisprofessional. SOZIO, 104, februari, 2-3.
• Tonkens, E. (2008). Mondige burgers, getemde professionals. Amsterdam: Van Gennep. • Verbrugge, A. (2005). Geschonden beroepseer. In G. van den Brink, T. Jansen & D. Pessers (red.) Beroepszeer: Waarom Nederland niet goed werkt (p. 108-123). Amsterdam: Uitgeverij Boom.
• Wijdeven, T. van de, Cornelissen, E., Tops, P. & Hendriks, F. (2006). Een kwestie van doen? Vitale coalities rond leefbaarheid in steden. Rotterdam: SEV.
• Witte, T. (2011). Hart van de verzorgingsstaat: club- en buurthuiswerk in Rotterdam, 19202010. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
• WRR (2004). Bewijzen van goede dienstverlening. Den Haag: Staatsdrukkerij. • Yperen, T. van, Steege, M. van der, Addink, A. & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg. Elektronisch bestand, gedownload 28 oktober 2012 van www.jeugdzorg.nl/publicaties/Rapport%20AlgemeenWerkzameFactoren.pdf.
Consolideren
I0 Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam
231
Het aanbod
231
De regels
234
Het gezag
235
Relatie met bevoegd gezag
239
Uitdagingen
240
Gekopieerd gezag of originele autoriteit? Reflectie door Jan Dirk de Jong
242
Respect onder ‘Marokkaanse’ straatjongens en gezag op straat 242 Succes op straat: inpakken, aanpakken en doorpakken
243
Valkuilen van informeel gezag: legitimatie, inbedding, samenwerking en financiering
244
Originele autoriteit: een herkenbaar gezicht uit de eigen gemeenschap
247
Bronnen
251
‘Nou, zo’n jongen, die haal je binnen en die hebben natuurlijk geen baan of geen school en met hem ga je dan werken. En je geeft hem een warm gevoel zodat hij zich thuis voelt. Bijvoorbeeld onlangs heb ik een jongen binnengehaald die verbaal heel zwak was. Het heeft vier maanden geduurd om die jongen aan het praten te krijgen. Zo iemand kan niet zelf op eigen poten gaan solliciteren. En uiteindelijk springt er dan toch een andere persoon uit. Dan kijk je vier maanden naar zo’n jongen en dan zie je hem op straat praten met hangjongeren. En dan denk je: wow, dan hebben we toch iets goed gedaan.’ Youssef Guennoun, 42 jaar, Amsterdam
Youssef Guennoun, 42 jaar, Amsterdam Actief sinds: 2009 Bereik: 40-50 jongeren per jaar Leeftijden: 18-23
Consolideren
231
Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam Het aanbod Stichting Connect is actief in Amsterdam West. Op de professioneel ogende website staat te lezen dat de jongeren waar ze zich op richten ‘met de juiste ondersteuning een positieve identiteit kunnen ontwikkelen, waarin het besef ontstaat dat zij een waardevol onderdeel kunnen zijn van de maatschappij waarin zij leven. Daarnaast wordt hen praktische en mentale ondersteuning geboden om dit voor zichzelf in de praktijk te realiseren’. Connect heeft verschillende projecten, die zich naast jongeren ook op vaders en moeders richten. Het project Hate Crime richt zich op het tegengaan van geweld tegen mensen die gediscrimineerd of getreiterd worden, zoals homo’s en joodse mensen. Ook is er een project in ontwikkeling gericht op het deurbeleid in discotheken. Als jongeren bij de stichting in beeld zijn, kunnen ze voor allerlei dingen aankloppen. Van een gesprek met een docent tot begeleiding bij een rechtszaak. Drijvende kracht Said Bensellam werd in 2007 verkozen tot Amsterdammer van het Jaar. Said en zijn team staan dag en nacht klaar voor de jongeren. Een belangrijk project van Stichting Connect is het Jeugd Preventie Team (JPT). Youssef Guennoun is coach bij het JPT. Yessin, een van zijn jongeren, is 21, studeert SPH, is van Marokkaanse afkomst en werkt vier keer in de week voor het JPT. Verder spreken we Martien Kuitenbrouwer, stadsdeelvoorzitter van stadsdeel West. Martien Kuitenbrouwer over Said: ‘Een van de zeldzame figuren die zowel de jongerentaal van de straat als die van de wat oudere mensen spreekt en begrijpt. Ik begreep meteen dat dit iets is wat maar weinigen kunnen en dat is eigenlijk nog steeds zo. Slechts weinigen hebben status en gezag zo in hun persoonlijkheid zitten. Daar wordt dan ook door het stadsdeel graag gebruik van gemaakt.’ Ook spraken we met Frank Cardon, projectleider Veiligheid Stadsdeel West en Janneke Uitterhoeve. Zij was tot 2011 beleidsadviseur Jeugd in Stads deel West, inmiddels werkzaam als projectleider Jeugd en Overlast Stadsdeel Oost. De leden van het Jeugd Preventie Team dragen, onder begeleiding van een coach, bij aan de veiligheid in de wijk, zo vertelt Youssef: ‘Ik hoorde dat de Kolenkitbuurt één van de slechtste wijken van Nederland was. Daar liepen jongeren geheel vrijwillig onbetaald in hun wijk om dat te verbeteren en mijn hulp werd ingeroepen, dat is toch geweldig om te doen. Wij hebben binnen negen maanden geknald en de Kolenkit van de cijfers geholpen en het is nu een van de veiligste buurten.’ Een resultaat dat tot stand kwam dankzij een zeer intensieve
232
Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam
benadering: ‘Ik loop constant met ze mee’, vertelt Youssef. ‘Als coach moet je ook wel met ze meelopen, want je begeleidt ze in alles wat ze doen. Hoe zij jongeren moeten benaderen, hoe zij jongeren moeten aanspreken.’ Als buurtbewoners een melding maken van overlast, gaat het Jeugd Preventie Team erop af. Ook de politie schakelt het JPT regelmatig in. De jongeren in het JPT komen zelf ook uit de wijk en staan niet ver af van de jongeren op straat die ze aanspreken. Ook Yessin kwam in de tijd van de Kolenkitbuurt bij het JPT. ‘Ik ben er al vanaf het begin bij, vanaf de rode hesjes. Mijn vader kende Said al langer, hij is nu nog steeds vrijwilliger hier bij Connect, zo kende Said mij. Ik ben begonnen met vier andere jongens uit de buurt. We kenden elkaar nog niet van daarvoor. Eerst was het kat uit de boom kijken. Maar nu zijn we net als broers. Als je het voor het geld doet, hoef je niet eens te beginnen. Je moet het echt in je hebben. Je moet van je buurt houden en iets voor je buurt willen doen.’ ‘Als jij met een vreemde jongen op zo’n groep jongeren afstapt, dat accepteren ze niet,’ vertelt Youssef, ‘maar stap jij op hen af met hun buurjongen, ja dan wordt het geaccepteerd. Ik denk dat praten voor het Jeugd Preventie Team een van de beste middelen is. Wij praten heel veel, en dat helpt.’ Het JPT bestaat voornamelijk uit Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse en Surinaams-Nederlandse jongeren. Sinds kort begeleidt Youssef ook een Nederlandse jongen. De coaches, een betaalde functie, hebben ook vaak in het JPT gezeten. ‘Nou, zo’n jongen, die haal je binnen. Hij heeft natuurlijk geen baan, geen school en met hem ga je dan werken. En je geeft hem een warm gevoel dat hij zich thuis voelt. Bijvoorbeeld onlangs heb ik een jongen binnen gehaald die verbaal heel zwak was. Het heeft toch vier maanden geduurd om die jongen aan het praten te krijgen. Zo iemand kan niet zelf op eigen poten gaan solliciteren. En uiteindelijk springt er dan toch een andere persoon uit. Dan kijk je vier maanden later naar zo’n jongen en dan zie je hem op straat praten met hangjongeren. En dan denk je: wow, dan hebben we toch iets goed gedaan.’ Het verhaal van Yessin sluit hierop aan. ‘Als je mij vergelijkt met vijf jaar geleden, toen was ik heel anders. Ik was heel verlegen en stond niet sterk in mijn schoenen. Ik was onzeker en durfde echt niet zomaar op iemand af te stappen. Nu stap ik er zonder moeite op af. Je kan van alle soorten scheldwoorden naar me toe gooien en het doet me niks. Ik heb een olifantenhuid opgebouwd.’
Consolideren
De 20 JPT-REGELS • Zorg dat je er representatief uit ziet. Je ben een voorbeeld voor de jongeren op straat (geen juwelen, oorbellen of tattoos!). • Kom op tijd. • Wees collegiaal. • Houd je aan je afspraken. • Luister naar je teamcoach. • Bij twijfel, problemen en vragen overleg je direct met je teamleider. • Veiligheid gaat voor alles. Je eigen veiligheid en die van je collega’s. • Blijf beheerst bij agressie. • Schakel altijd de politie in bij incidenten. • Houd je aan de verkeersregels. • Beheers de Nederlandse taal. • Tijdens het werk wordt Nederlands gesproken. • Let op je houding. • Meld je ziek voor 10.00 uur en ook weer tijdig beter. • Als je je ernstig misdraagt, word je of geschorst of in bijzonder ernstige gevallen ontslagen. • Zorg goed voor je werkuitrusting. • Toon respect voor anderen. • Wees eerlijk over je eigen fouten (en wijs niet naar een ander). • Investeer in je eigen toekomst. • Geloof in jezelf en maak ons trots.
233
234
Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam
Youssef vertelt wat het werk voor het JPT inhoudt. Het is een leertraject van ongeveer een jaar. ‘Het is echt een heel leuk team. Je zegt niet zo gauw ik stop ermee, echt niet. Je leert heel veel vaardigheden, je leert met mensen omgaan, je leert een vak, je leert over alles. Plus je krijgt er geld bij, nou waar vind je dat?’ De jongeren krijgen er een vergoeding, maar het belangrijkste is dat ze weer een doel hebben, dat ze zich – doordat ze zich inzetten voor de wijk – weer nuttig voelen en discipline bijgebracht krijgen. Evenals zelfvertrouwen en sociale vaardigheden. Met als doel dat ze binnen dat jaar een gewone baan of passende opleiding vinden. Youssef: ‘We werven jongeren die inwoner zijn van stadsdeel West. Mond-totmondreclame sowieso, het Stadsdeel helpt daarmee, wij zoeken zelf ook jongeren, ook jongeren waarvan wij constateren dat ze doelloos op straat hangen, die werven wij, die halen wij ook binnen. En zo doen we dat, we hebben ontzettend veel jongeren op de lijst nu die willen werken. We kunnen echter niet te veel jongeren tegelijk aannemen. Het zijn natuurlijk vaak jongeren die geweigerd worden bij andere banen, bij opleidingen en sollicitaties.’ Jongeren die een strafblad hebben, kunnen niet in het JPT, maar de stichting gaat wel met deze jongeren aan de slag. ‘Een jongen liet zien dat hij echt van de problemen, van politie en justitie af wilde. Voor zo’n jongen gaan we tot het uiterste.’
De regels De jongeren in het JPT hebben een belangrijke voorbeeldfunctie voor de andere jongeren in de wijk. Ze moeten zich daarom netjes gedragen: ze mogen bijvoorbeeld niet roken op straat of door rood fietsen. ‘Ik let op heel veel dingen. Bijvoorbeeld, op gedrag, op hoe ze met elkaar omgaan, hoe ze elkaar behandelen, en daar ben ik echt heel streng in. Je let gewoon op alles. Als ik op straat met de jongens fiets, let ik op de houding, let ik op hoe zij fietsen. Zij blijven natuurlijk jonge jongens. Dan is het als er een net door oranje gaat en zijn maatje fietst er nog achter, dan denkt hij: “Hé mijn collega is er vandoor, ik moet wat doortrappen.” Dan gaat hij doortrappen, dan gaat hij door rood. Je moet echt op de kleinste dingen letten. Als zij in gesprek zijn met die jongeren, ga ik ook achteruit, ga ik ook opletten hoe zij die jongeren aanspreken, maar ook hoe zij bijvoorbeeld de politie, een schooldirecteur of onze collega’s op het Stadsdeel aanspreken en wat voor gedrag, houding, dat soort dingen.’ Ook er netjes uitzien hoort erbij. ‘Je kunt geen rolmodel zijn als je er slordig uit ziet, weet je, met
Consolideren
235
je kraag daar en daar en je fiets klopt niet en je hesje klopt niet en alles klopt niet bij elkaar. Dan kan je mij niet aanspreken op mijn gedrag. Maar als ik niets merk aan jou, als gewoon alles perfect is, dan kun je me aanspreken, dan kan ik jou nergens op aanspreken, want jij ziet er perfect uit.’ Youssef vertelt dat hij jongeren die zich niet aan de regels houden, kan schorsen. Dat betekent dat ze een aantal dagen of weken niet mogen werken. In het uiterste geval kunnen jongeren ontslagen worden. Maar dan moet je het wel bont maken. ‘Je moet echt wel wat uitgevreten hebben, willen wij je schorsen hoor. We gaan je niet schorsen, omdat je te laat bent of omdat je er niet netjes uit ziet of omdat je schreeuwt tegen je collega of wat dan ook, dan gaan we gewoon met je in gesprek. Ik heb tot nu toe, helaas moet ik zeggen, de afgelopen vier jaar dat ik hier zit drie mensen moeten ontslaan. Dat is echt heel erg weinig, maar ik heb wel heel veel mensen geschorst. En dat doet ook pijn, want als je iemand een maand schorst, dan krijgt hij ook een maand geen geld. En dat weten ze allemaal, dus ze gedragen zich allemaal ook heel goed. Maar een maand schorsen, betekent niet dat je een maand lang thuis zit. Je bent hier aanwezig, vier dagen per week, maar je krijgt geen geld en dat is je straf. Dat heb ik bijvoorbeeld laatst gedaan met iemand die tijdens dienst op de fiets aan het blowen was. Met die jongen hebben we natuurlijk gepraat en nu heeft hij zich met onze steun aangemeld voor hulp om met blowen te stoppen.’
Het gezag Volgens Martien Kuitenbrouwer betekent gezag: ‘Een moreel overwicht hebben op iemand. Dat je dus iets te vertellen hebt over wat goed en fout is, zonder dat je dit op macht of dwang baseert.’ Het gaat erom invloed te hebben op iemands gedrag, zo verwoordt Janneke Uitterhoeve het. Maar gezag impliceert dat dit gebeurt op basis van vertrouwen. Ook zij brengt macht of de bevoegdheid van een rechter om een interventie te plegen niet direct in verband met gezag. Het gezag waar we met Youssef en Yessin over komen te spreken, betreft enerzijds het gezag dat Youssef heeft over de leden van het JPT en anderzijds het gezag van het JPT over de jongeren op straat. Voor Youssef is nabijheid belangrijk als hij over zijn eigen gezag spreekt. Het komt erop aan om er te zijn op de momenten dat het ertoe doet. Niet alleen woont Youssef zelf in West, hij heeft ook in het JPT gezeten. Kortom, hij kent
236
Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam
zijn pappenheimers. Yessin beaamt dit. ‘Hij is ook een jongen van de straat. Hij spreekt de straatcultuur. Vandaar dat hij beter doordringt, hij heeft de denkwijze van de straat en spreekt de straattaal. Hij denkt niet door en door zo, maar hij kan het knopje omzetten en zich in hun schoenen verplaatsen.’ Het helpt ook dat Youssef dezelfde achtergrond heeft. ‘Youssef is Marokkaan en de jongens zijn Marokkaan. We kennen de taboes en de ditjes en datjes.’ Volgens Frank Cardon is het voor een buurtregisseur lastiger. ‘Een buurtregisseur doet er veel langer over om de jongeren te leren kennen. Het gaat allemaal minder snel, wat niet uitsluit dat het een buurtregisseur op den duur wel kan lukken om effectief te zijn bij de aanpak van jongerenoverlast.’ Youssef is altijd bereikbaar. ‘Iedereen kan mij bellen,’ vertelt hij, ‘zeven dagen per week, maakt niet uit. Ik heb geen privéleven, dat mag je gerust weten. Ik ben hier van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, het enige privéleven is als ik op vakantie ben met mijn gezin. Of opeens op een blauwe maandag neem ik een dagje vrij. Tsja, als je voor een stichting werkt, dan heb je nauwelijks tijd voor je eigen leven, echt niet. Je leeft voor je werk.’ Nabijheid is niet voldoende. Het draait erom een goede relatie met de jongens in het JPT op te bouwen. ‘Als jij iemand hebt die altijd klaar staat voor je, ook in de vrije tijd, die meegaat met stagegesprekken, meegaat met sollicitatiegesprekken, met alles meehelpt, zie je diegene dan op een gegeven moment niet als een vriend? Ikke wel tenminste.’ Maar Youssef en de jongeren staan niet geheel op gelijke voet. Er zitten ook elementen in van een vader-zoonrelatie. ‘Een kind heeft ontzag en respect voor zijn vader, maar tegelijkertijd ook een leuke relatie. Kijk, als ik bijvoorbeeld naar mijn zoontje kijk, die is gek op mij, maar tegelijkertijd heeft hij ook respect voor mij. Als ik zeg “Hé vriend, dat doe je niet”, dan doet hij dat ook niet. Dus zo zie ik dat.’ Ook Yessin ziet elementen van vriendschap in zijn relatie met Youssef. ‘Met vragen kan ik altijd bij Youssef terecht. Of het nu school is of privé. Naast coördinator is hij ook een hele goede vriend van me.’ Het gaat er volgens Youssef om de balans te vinden tussen streng en aardig. Laten zien wat je van jongeren verwacht en duidelijk zijn, maar ook de menselijke kant niet vergeten. ‘Jonge mensen hebben gauw de neiging gewoon over je heen te lopen, dat is gewoon een feit, dat weet ik ook, ik ben zelf ook jong geweest. En als je af en toe je tanden niet laat zien, dan gebeurt dat ook. Het moet niet zo zijn dat ze je te aardig gaan vinden. Aardig op zijn plaats, maar ook streng op zijn plaats dus.’ Zo probeert hij een omgeving te creëren
Consolideren
237
waar loyaliteit kan bloeien. Want daar draait het om bij Stichting Connect. Soms is het nodig om de ouders erbij te halen. ‘Als ik een vervelende jongen zie en ik weet dat hij niet naar mij gaat luisteren, dan ik heb de ouders nodig of een broer, dan ga ik bij de ouders of zijn broer aanbellen. Het liefst zou je hem natuurlijk een veeg om de oren geven, maar dat kan je niet en dat mag je niet en dat doe je niet. Nou, dan ga je met zijn ouders of broer in gesprek.’ Said en Youssef vullen elkaar aan. Youssef: ‘Ik heb een naam hier opgebouwd en dat is de “good cop”. Said heeft een naam opgebouwd als “bad cop”. Said is wat strenger dan ik. En ik ben meer van: oké, hoe lossen we dit probleem op? Dus vandaar. En die match, dat is gewoon perfect. Die combinatie is goed. Je kunt niet allebei te aardig zijn, je kunt niet allebei te streng zijn.’ Vertrouwen hebben en verantwoordelijkheden geven zorgen ervoor dat de jongeren zich serieus genomen voelen en daarnaar handelen. ‘Als je iemand vertrouwt, dan maak je hem ook betrouwbaar, heel simpel. Loyaliteit is voor ons de sleutel.’ Maar Youssef blijft in de buurt om feedback te geven. Daarvoor wacht hij altijd tot zijn vrienden weg zijn en de jongen in een apart gesprek kan worden aangesproken op zijn gedrag: ‘Moet je luisteren vriend, dit heb je goed gedaan en dit heb je goed gedaan, maar dit en dit en dit heb je niet goed gedaan.’ Hij spreekt jongeren aan op hun gedrag, niet op de persoon. En niet te vergeten: geduld en doorzettingsvermogen zijn onontbeerlijk. Zowel vanuit Youssef naar de leden van het JPT als van de JPT’ers naar de jongeren op straat. ‘Ik laat hem echt niet, de jongens laten hem echt niet los als hij niet luistert. Dan zijn ze de volgende dag weer met hem bezig. Ze gaan elke dag met hem bezig zijn, totdat hij zich gaat gedragen. En we geven niet op, vandaar dat wij die successen boeken. We geven gewoon niet op.’ Youssef ziet in zichzelf een geboren leider. ‘Er zit altijd een leider in mij. Dat vind ik geweldig om te doen. Mensen coachen, begeleiden, mensen corrigeren, bemiddelen. Dat zit gewoon in mij.’ En dat leiderschap geeft hij graag door. Door een voorbeeld te zijn. ‘Ik heb van een aantal jongens echt leiders gemaakt. Een van de jongens is begonnen als gewoon een JPT’er, hij was echt heel jong. En was een pupil eigenlijk bij Connect al, vanaf zijn veertiende en vanaf zijn
238
Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam
‘Je kan geen ontzag voor mij hebben als je jezelf niet respecteert’
achttiende werd hij JPT’er. Inmiddels is hij 21, is hij mijn assistent. Hij verdient best wel goed op zijn 21e, en hij is echt een leider. Door hem te laten zien hoe jijzelf handelt, door hem te laten zien hoe hij moet rapporteren, verslag maken, door elke dag met hem in gesprek te gaan.’
De voorbeeldfunctie die Youssef heeft, hebben de JPT jongeren ook weer naar de jongeren in de wijk. En ook zij zouden geen effect hebben op de jongeren die ze aanspreken als ze niet dichtbij hen stonden. Yessin: ‘Het is niet dat ik een pak aan heb en ineens borst vooruit, machogedrag ga vertonen. Hoe ik als persoon ben, zo ga ik ook met mensen om. Een pak is maar kleren. Als ik normaal behandeld wil worden, moet ik me ook normaal gedragen.’ Zoals gezegd, is het belangrijk dat de jongens in het JPT ook uit West komen. ‘Iedereen kent iedereen’, vertelt Youssef. ‘Die jongens zeggen: “Ik stond hier gisteren ook met jou te hangen, maar kijk maar naar mij. Ik ben nu aan het werk weet je, en ik heb daarnaast een stage. Het gaat goed met mij.” Ze hebben respect voor hun buurjongens. Het komt natuurlijk wel van pas dat ze de taal van de jongeren kennen als ze ze aanspreken. De straattaal is natuurlijk ook heel belangrijk, en niet iedereen spreekt de straattaal, snap je, dus ja dat is wel belangrijk. Van power geven tot aan, ja kapot lekker. Als ik met jou een biertje drink en dan zeg ik tegen jou “Hé maat, dat is best wel lekker”, maar als ik met zo’n jeugdige jongen zit zeg ik “Hé, das kapot lekker man” weet je wel, want dat is nu eenmaal hun taal. En ja, barkie zeggen ze dan, barkie betekent honderd, “Hé wat praat je nou met die man, die man is niet barkie man”. Ja dat is hun taal, daar kun je niet omheen, en als je hun taal spreekt, vinden ze dat wel leuk. Daarom gaat het in het begin ook altijd mis tijdens sollicitaties. Dat wil geen enkele baas horen, een jongen die zo praat en dan ook nog met zijn handen erbij. Terwijl het eigenlijk een schat van een jongen is. Bij het JPT leren we de jongens de juiste taal voor van allerlei situaties, van solliciteren, tot een gesprek met de stadsdeelvoorzitter of korpschef.’ Youssef vat nog even samen wat hij verstaat onder gezag: ‘Gezond gezag (hij bedoelt: ontzag, n.v.d.r.) is respect hebben voor anderen, voor ouderen, voor elkaar. Maar vooral voor jezelf. Je kan geen ontzag voor mij hebben als
Consolideren
239
je jezelf niet respecteert.’ Yessin heeft een heel andere associatie: ‘Gezag is wat de politie doet. Orde, handhaving. Dat versta ik onder gezag. Degene die orde houdt overal. Ik zie onszelf als bemiddelaars. Zo noem ik onszelf ook heel graag. Ik zie onszelf niet als gezag hebben. Zoals ik al zei, wij zijn er voor de buurt. Wij zijn er niet om baasje te spelen.’
Relatie met bevoegd gezag Youssef omschrijft de relatie tussen de stichting en de politie als goed. ‘De politie wordt ook zo nu en dan ingeschakeld, met jongeren die niet willen luisteren. Wat wij noemen de harde kern. Dat is meer iets voor de politie en niet voor Jeugd Preventie Team. Het Jeugd Preventie Team houdt zich bezig met jeugd en niet met grote criminelen of zware criminelen, dat is niet ons pakkie-an.’ Volgens Yessin is het belangrijk dat er tijd wordt geïnvesteerd in het contact. ‘Met alle respect voor de politie, maar als de politie jongeren ziet als ze langs rijden, stoppen ze niet om met ze te praten. Die tijd hebben wij wel. Elke dag als je vijf minuten met ze praat, en die vijf minuten worden tien, en dan een kwartier, op een gegeven moment denken ze dat is een chille gozer. Wij zijn er voor de jeugd. Wij sturen ze niet weg. Wij zijn er om hen te helpen, te begeleiden en perspectief te bieden. Veel agenten kennen geen straatcultuur, die weten niet hoe ze jongens moeten aanspreken.’ Martien Kuitenbrouwer stelt dat de politie een wezenlijk andere rol heeft. ‘De politie moet ook niet te close worden met de burger, want dan kan je niet altijd meer grenzen stellen.’ Janneke Uitterhoeve voegt eraan toe dat de wijkagent een tussenpositie bekleedt, die kent de jongens en komt bij ze thuis als er wat is, maar in het kader van de vertrouwensband wordt hij niet ingezet bij een uitruiming. Naast de politie vertelt Youssef over de samenwerking met het stadsdeel. ‘Het stadsdeel is een instantie die ons subsidieert, daar zijn we natuurlijk ook heel loyaal naar. Ja de relatie is goed met het stadsdeel. En de samenwerking is goed, en ze geven ons natuurlijk de ruimte om te doen waar wij goed in zijn. Ze vertrouwen ons en denken vaak met ons mee.’ Aan beide organisaties wordt gerapporteerd, vertelt Youssef. ‘Wat wij meemaken op straat rapporteren wij iedere avond zowel naar de politie als naar het stadsdeel. Dagverslagen. Dus ze worden van elk akkefietje op de hoogte gehouden.’ Het is volgens hem belangrijk dat de politie weet waar ze mee bezig zijn, omdat
240
Casusbeschrijving: Youssef in Amsterdam
zij zich ook met groepen hangjongeren bezighouden. Ze wisselen informatie uit. Het komt vaak voor dat het stadsdeel of de politie aan het JPT vraagt even ergens polshoogte te gaan nemen. Voor Youssef is het duidelijk wat het verschil is tussen het JPT en de politie, maar voor de jongeren op straat kan de nauwe samenwerking soms verwarrend zijn. En dan is het lastig om de vertrouwensband in ere te houden. ‘Als je aankomt op de fiets met z’n drieën en je zegt “Hé jongens, jullie veroorzaken overlast, ga hier weg”, ja, dan ben je een politieman. Maar we zijn geen politiemensen. We delen geen boetes uit, je wilt toch het liefst praten met die jongens. Je wilt weten waarom ze daar hangen, dat is toch het belangrijkste. Kijk, het is heel belangrijk dat je die relatie in stand houdt, maar tegelijkertijd moet je natuurlijk wel orde stellen en niet soft he, dat ze je daarmee gaan omkopen. Want wij lopen natuurlijk in een uniform met het stadsdeellogo en we werken samen met de politie, dus we moeten wel serieus genomen worden. Het uniform dat het JPT aanheeft, wekt soms de indruk dat wij ook van de politie zijn. Maar wij zijn op straat voor de jongeren, en voor jongeren die problemen veroorzaken, die hulp nodig hebben. Daarom staat op onze rug “Jeugd Preventie Team”, er staat toch geen politiepreventieteam of wat dan ook?’ De enige manier om hiermee om te gaan, is te blijven uitleggen welke rol het JPT heeft en zo het vertrouwen van de jeugd te winnen. ‘Natuurlijk, sowieso word je daarmee geassocieerd, met de politie, handhavers. En heel veel jeugd en jongeren snappen dat niet. Die hebben zoiets van als jij gewoon een uniform draagt en een portofoon, dan ben je voor mij gewoon politie, klaar. Dan zal ik je nooit vertrouwen. Dat soort problemen hebben we soms nog steeds. Maar je moet het er niet bij laten zitten.’
Uitdagingen Stichting Connect en het Jeugd Preventie Team halen landelijke kranten en televisie. Jongeren worden op de been gebracht, beleidsmatige belangen worden gediend, kortom: er worden resultaten geboekt. Overlast vermindert, jongeren zijn van de straat en worden begeleid naar werk. Natuurlijk is het niet makkelijk, het is hard werken. Maar betrokkenen zijn over het algemeen vooral positief. De vraag rijst of de successen op andere plekken herhaald kunnen worden; een logische reflex. Wat zijn de succesfactoren? Knelpunten? Maar misschien
Consolideren
241
een nog wel belangrijkere vraag: moeten we dit succes wel willen herhalen? Is de kopie niet altijd minder dan het origineel? Volgens Martien Kuitenbrouwer hangt het succes van Connect sterk samen met de persoonlijkheid van enkele personen, wat de organisatie ook kwetsbaar maakt. Het persoonlijke element betekent dat gezag slechts tot op zekere hoogte kan worden aangeleerd. ‘Het is daarom van groot belang dat Connect niet nog groter wordt. Zij moeten zich houden bij de omvang van nu. Er is erg veel vraag om wat zij doen te kopiëren naar andere stadsdelen. Maar dat kan niet zomaar, want voorwaarde is dat je moet kennen om effectief te zijn. Je moet niet alles willen vormen naar model van Connect. Zij hebben een expliciet opvoedende taak. Die bijna gezinsvervangende component is in de Kolenkitbuurt ook echt nodig, in tegenstelling tot de situatie in Oud West bijvoorbeeld. Daarom is het ook niet terecht om op basis van het succes van Connect de effectiviteit van de klassieke welzijnsorganisaties in twijfel te trekken. Dat zijn de Albert Heijns, die hebben we ook nodig, omdat ze groot volume en bereik hebben. Maar dat mag niet ten koste gaan van de kleinere buurtwinkeltjes met specifiek aanbod.’ Connect kan mogelijk wel andere stadsdelen of gemeenten inspireren. Om een transfer te realiseren, zullen er nog heel wat voorwaarden moeten worden onderzocht. De mogelijkheden daartoe worden onderzocht door Jan Dirk de Jong. De opbouw van een JPT is niet te onderschatten. Het is geworteld in een traditie, in personen en in een wijk. Jan Dirk de Jong reflecteert op deze thematiek en gaat in zijn bijdrage in op de vraag: ‘Gekopieerd gezag of originele autoriteit?’
242
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Gekopieerd gezag of originele autoriteit? Reflectie door Jan Dirk de Jong Respect onder ‘Marokkaanse’ straatjongens en gezag op straat Volgens recente statistieken van het ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) daalt de geregistreerde criminaliteit en stijgt het gevoel van veiligheid onder de Nederlandse bevolking. Ernstige overlast en criminaliteit van jeugd op straat (vooral gepleegd door jongens en meestal in groepsverband) blijft echter een prioriteit in landelijk en lokaal veiligheidsbeleid. Het intimiderende, grensoverschrijdende en criminele gedrag van dit soort jeugdgroepen heeft een sterk negatieve impact op de samenleving, vooral in de ‘zwarte’ achterstandswijken.1 De overheid is er dan ook veel aan gelegen om het probleem stevig en effectief aan te pakken. Vooral de oververtegenwoordiging van overlastgevende en criminele jongeren van ‘allochtone’ afkomst, in het bijzonder ‘Marokkaanse’ straatjongens of ‘Mocros’ (De Jong, 2007, 2010, 2012) kreeg de afgelopen jaren de meeste aandacht. Ondanks recente wetsvoorstellen voor zwaardere straffen en aansprekende leuzen als ‘meeleven met slachtoffers, niet met daders’, is beleidsmakers duidelijk gemaakt door strafrechtjuristen, criminologen en forensische psychologen dat alleen meer repressie niet zal helpen (of zelfs averechts kan werken), zeker als het gaat om zwaardere vergrijpen op jonge leeftijd. Naast snel, consequent en standvastig straffen, zou men tegelijkertijd meer moeten investeren in preventieve maatregelen, waarvan het jongerenwerk, de jeugdhulpverlening en het nieuwe fenomeen ‘straatcoaches’ (Van Wijk, 2011) bekende voorbeelden zijn. In de woorden van een van de oudere ‘Marokkaanse’ straatjongens uit zo’n buurt die nu zelf jongerenwerk doet: ‘Leuk als je een diplomaatje hebt gehaald. Maar om echt in zo’n jongen te gaan, om hem écht te bereiken, moet je kunnen navoelen wat in hem leeft, wat hij meemaakt in de buurt. Pas dan weet je welke strategie je moet bewandelen.’ Die strategie – de manier waarop je een jongere kunt begeleiden, helpen om op het goede pad te blijven en zijn talenten te ontwikkelen – is afhankelijk van de mate waarin zo’n straatjongen ‘respect’ heeft voor zijn begeleider. ‘Respect’
1 Nederlandse burgers met een niet-westerse migrantenachtergrond worden vaker slachtoffer van criminaliteit en ervaren vaker onveiligheidsgevoelens (Guijsberts, Huijnk & Dagevos, 2012).
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
243
houdt in dit geval in dat de jongen inziet dat die persoon ergens voor staat (het ‘goede’), hem inlevend begrijpt (bijvoorbeeld op basis van gedeelde ervaringen) en medeleven toont op basis van gelijkwaardigheid als mens (en geen mede lijden met hem heeft als slachtoffer). Essentieel is oprechte betrokkenheid. Daarnaast houdt het ‘respect’ ook vooral een mate van (informeel) gezag in.2 Een bijna prototypisch voorbeeld van zo’n stevige begeleider is Said Bensellam. Hij belichaamt zijn eigen vorm van betrokkenheid en gezag in diverse hulpverleningsprojecten. Daarbij helpt hij onder meer straatjongens om te stoppen met delinquent gedrag, hun talenten te ontwikkelen en iets positiefs te betekenen voor hun eigen buurt. Zijn uitstraling, benadering van jongeren en methode van aanpak deelt hij met zijn collega Youssef Guennoun (de teamcoach van het Jeugd Preventie Team uit de hiervoor beschreven casus), een ex-toezichthouder die al 28 jaar bevriend is met Said.
Succes op straat: inpakken, aanpakken en doorpakken Said en zijn collega Youssef proberen problematische jongens los te weken van hun onderlinge, negatieve ‘straatcultuur’ (De Jong, 2007). Hierdoor verminderen overlast en criminaliteit in de buurt. Met betrokkenheid en gezag wordt de jongens vervolgens de daadkracht en discipline bijgebracht die zij nodig hebben om te slagen in de ‘burgercultuur’ (pro-maatschappelijk gedrag vertonen, representatief zijn en sollicitatievaardigheden opdoen). Om deze ‘moeilijke’ straatjongens te bereiken, heeft Said oorspronkelijk een werkwijze ontwikkeld gebaseerd op drie kernwoorden: inpakken, aanpakken en doorpakken. In het begin is het van belang om een band op te bouwen met de jongeren. Dit is een cruciale (en vaak tijdrovende) fase waarin het vertrouwen van de jongens moet worden gewonnen en ‘respect’ moet worden verdiend. Als de basis is gelegd voor wederzijds respect, is het zaak om het onderlinge vertrouwen verder uit te bouwen en de jongens echt ‘in te pakken’. Vervolgens worden de jongens ook ‘aangepakt’ door ze op een directe wijze te confronteren met de effecten van het (wan)gedrag van ‘Marokkaanse’ straat
2 Vergelijk ook het verschil in ‘gezag’ dat voortvloeit uit het optreden van een betrokken, persoonlijke en gerespecteerde burgemeester en van een afstandelijke, onpersoonlijke en niet-gerespecteerde wijkagent of jongerenwerker in ‘de autoritatieve aanpak van hangjongeren’ (Schöttelndreier & De Winter, 2011).
244
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Uitermate effectief in het doordringen tot de moeilijk bereikbare jeugd
jongens zoals zijzelf. Said en Youssef wijzen ze op de nadelige gevolgen voor henzelf, hun sociale omgeving in de buurt (waaronder het gezin, verdere familie en hun gemeenschap) en specifiek ook de slachtoffers. De manier waarop Said en Youssef de straatjeugd in hun project opvoeden, moet ertoe leiden dat deze jongens indringend gaan inzien dat zij verantwoordelijk zijn voor hun eigen toekomst (en niet langer ‘achterstand’, ‘armoede’ of ‘racisme’ als excuus kunnen gebruiken om niet te slagen en slechte dingen te doen). Dit alles maakt onderdeel uit van ‘doorpakken’, het derde en laatste element van Saids werkwijze: jongens moeten niet alleen kansen zien, maar ze moeten worden gestimuleerd om die kansen ook daadwerkelijk te grijpen. Met behulp van een uitgebreid sociaal netwerk in Amsterdam – waaronder scholen, sportschoolhouders en ondernemers – komen de betrokken jongens op het spoor van een concrete opleiding, stageplaats of (bij)baan. Zo is een van hun jongens net begonnen als student aan de Politieacademie Amsterdam (als enige ‘Marokkaan’ op 160 hoofdzakelijk ‘blanke’ studenten). En een tweede student uit het project van Said en Youssef die bij de politie wil, is onderweg.
Valkuilen van informeel gezag: legitimatie, inbedding, samenwerking en financiering Het succes van Said en Youssef is afhankelijk van hun uiteindelijke gezag over de straatjongens. Dat gezag is gebaseerd op het feit dat zij uit de gemeenschap (buurt) komen, dezelfde achtergrond en (negatieve) ervaringen delen, en zich hebben bewezen als een échte man. De jongens kijken tegen hen op, bijvoorbeeld vanwege het verhaal van Said die in zijn eentje zes getrainde uitsmijters van de Escape tegen de grond werkte. Maar vooral het feit dat Said en Youssef hun persoonlijkheid, kracht en energie tegenwoordig in positieve zaken steken en vanuit een oprechte betrokkenheid de gemeenschap – in het bijzonder de jongens – vooruit willen helpen, draagt bij aan hun overwicht. Saids oorspronkelijke werkwijze voorziet in belangrijke algemeen menselijke behoeften van (‘Marokkaanse’) straatjongens: ze krijgen erkenning en waardering (liefde), ze leren hoe ze op verstandige wijze hun veiligheid kunnen waarborgen
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
245
(in een bedreigende omgeving) en ze kunnen in hun behoefte aan plezierige (avontuurlijke, ondernemende en uitdagende) activiteiten voorzien. Door op hun manier aardig én streng te zijn, accepteren jongens dat Said en Youssef hun gedrag corrigeren. Samen leren zij ‘hun’ jongens hoe zij op dezelfde manier effectief gezag kunnen uitoefenen op straat en een positieve bijdrage kunnen leveren aan veiligheid en leefbaarheid. De discipline en daadkracht die de coaches van het JPT incorporeren in de manier waarop zij omgaan met de voormalige ‘boefjes’ en ernstigere ‘raddraaiers’, vertaalt zich niet zelden in een wat strenge toon en soms een enigszins intimiderende uitstraling naar de jongens toe. Bekeken vanuit een modern – gepacificeerd en geciviliseerd – opvoedingsperspectief en een grootstedelijke, vrijzinnige en westerse burgermoraal, is dit stevige optreden te bestempelen als ‘autoritair’ (of ‘macho’), ‘agressief ’ en misschien zelfs als ‘pedagogisch riskant’. Welk voorbeeld wil men deze jongens geven? Pas naar iemand luisteren als die uit de eigen buurt komt, dezelfde achtergrond heeft en bovendien overwicht heeft (stemverheffing, een breed postuur en uit de ogen kijken alsof je voor niks of niemand bang bent)? Maar in de sociale leefwereld van een multiculturele achterstandsbuurt en de specifieke ‘straatcultuur’ van deze ‘Marokkaanse’ jongens, is het optreden van Said en Youssef echter uitermate effectief in het doordringen tot de moeilijk bereikbare (probleem)jeugd. Dit effectieve gezag over straatjongens is echter informeel. Daar ligt ook een kwetsbaarheid van dit project. Enerzijds moet worden samengewerkt met de officiële instanties (gemeente, politie, justitie en diverse instellingen, zoals hulpverlening, woningcorporaties, scholen en potentiële werkgevers). Anderzijds moeten ook meer informele partijen het gezag van Said of Youssef legitimeren en hun initiatief in de buurt ondersteunen (ouders, buurtbewoners, sportverenigingen en de moskee). Om effectief gezag over de jongens uit te oefenen en jongens weerbaar te maken tegen de groepsdruk van ‘verkeerde vriendjes’ op straat, moet een ‘probleemjongere’ sociaal worden ingekapseld (Van Acker, 2010). Die inkapseling is in Bos en Lommer – met enige pijn en moeite – uiteindelijk tot stand gekomen. Inmiddels werken alle partijen mee en wordt onenigheid – vooral ‘tjuklalla’ (roddel en achterklap) binnen de informele partijen – in de kiem gesmoord. Maar deze problemen vormden lange tijd een obstakel en attenderen op de vier belangrijke ‘valkuilen’ of knelpunten van een dergelijk ‘grassroots’-project.
246
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Ten eerste is de persoonsgebondenheid een knelpunt: het karakter, de kennis en expertise van de gezaghebbende maken hem (of haar) geschikt om met dit soort jongens te kunnen werken. Maar daarnaast moet de persoon kunnen samenwerken met alle partijen die noodzakelijk zijn om dit informele gezag te legitimeren. Goede afspraken en goede communicatie zijn essentieel, zeker wanneer er overlap is tussen de officiële verantwoordelijkheden van de gemeente of de politie en het optreden van de officieuze gezagsdrager. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de kracht van zo’n gezagsdrager ligt in de uitvoering en niet in de (schriftelijke) verantwoording naar partners toe. Ook is ‘weten’ (wat er speelt in de buurt) in dit geval meer dan alleen ‘meten’ (het monitoren van diverse ontwikkelingen in de buurt aan de hand van cijfers). De persoonsgebonden activiteiten en kwaliteiten van de gezagsdrager, waaronder zijn of haar informatie- en machtspositie in de buurt, laten zich doorgaans moeilijk omzetten in statistieken. Een ondersteuning in de vorm van kwalitatief onderzoek lijkt daarom gewenst. Het tweede knelpunt is de buurtgebondenheid: de gezaghebbende ontleent zijn of haar aanzien deels aan een vooraanstaande positie in de eigen gemeenschap waar deze straatjongens opgroeien. Diverse partijen moeten het kader ondersteunen waarbinnen iemand als Said of Youssef gezag uitoefent. Zowel de trekker van de kar als ondersteuners moeten verbonden zijn aan de gemeenschap en het liefst in de buurt wonen en/of werken. Dit beperkt ook de reikwijdte van het gezag en benadrukt het belang van kleinschaligheid (een menselijke maat). In een ‘zwarte’ achterstandswijk van een multiculturele samenleving valt of staat deze vorm van informeel gezag bij het kunnen benutten van de eigen kracht van de wijk (ons kent ons). Daarvoor is gemeenschapszin (burgerparticipatie), doorzettingsvermogen en een duidelijk gedeeld belang nodig. Een gezamenlijk doel is ook een centraal element bij de instellingsbelangen, het derde knelpunt: diverse officiële partijen moeten ook met de informele gezagsdrager samenwerken, activiteiten afstemmen en initiatieven ondersteunen. Daarbij springen vooral twee organisatorische problemen in het oog. Instellingen hebben doorgaans hun eigen aanpak, verantwoordelijkheden en inkomensbelangen. Sommige instellingen willen zich juist graag committeren aan een dergelijk project vanuit de eigen gemeenschap (mede om te kunnen delen in het succes), maar bij anderen botsen eerder bepaalde belangen (omdat hun aanpak of financiering in gevaar komt). Een tweede organisatorisch probleem is de
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
247
strijd over verantwoordelijkheid en zeggenschap, in het bijzonder waar activiteiten van de informele gezagsdrager overlappen met die van regulier jongerenwerk, hulpverlening en toezichthouders. Die gerichtheid op de eigen ‘club’ en opkomen voor eigen belangen is menselijk, maar in dit geval zeer onwenselijk. Om dit derde knelpunt te kunnen overwinnen moeten alle instellingen diep doordrongen zijn van hun overkoepelende, gemeenschappelijke belang: de (ernstige) overlast en criminaliteit op straat tegengaan en achterstandsjeugd vooruithelpen. Geformuleerd in hedendaags politiek jargon: ook deze partijen moeten echt ‘over hun eigen schaduw heen stappen’ om samen te werken met informele gezagsdragers. Ten slotte is er nog een voor de hand liggend knelpunt: de financiering. De impact van informeel gezag op straat wordt deels bekrachtigd door een mate van financiële onafhankelijkheid. Bovendien draagt ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk in de wijk (in de vorm van vrijwillige giften, materiaal en mankracht) bij aan de gemeenschapszin die nodig is om oplossingen te vinden voor aspecten van het tweede knelpunt (buurtgebondenheid) en het derde knelpunt (instellingsbelangen). Zeker in een tijd van bezuinigingen is het extra verstandig om veel in te zetten op vrijwillige bijdragen vanuit de eigen buurt. Aan de andere kant komen bij zo’n project nu eenmaal kosten kijken die de overheid of een andere officiële instelling beter kan regelen (zoals een ruimte verzorgen in een gebouw en ‘bedrijfskosten’ als water, energie, telefoon en vervoerskosten).
Originele autoriteit: een herkenbaar gezicht uit de eigen gemeenschap Zou het succes van Said en Youssef, in het bijzonder hun informele gezag in de openbare ruimte van een multiculturele achterstandswijk, ook werken in andere Amsterdamse probleembuurten of zelfs in andere Nederlandse steden? Op dit moment wordt deze vraag door Jan Dirk de Jong in de praktijk onderzocht in twee buurten in Amsterdam Oost (de Indische buurt en de Transvaalbuurt). Gekeken wordt of Said lokale partijen aldaar kan inspireren met zijn kennis en ervaring, en of het opzetten van JPT’s in Oost haalbaar en wenselijk is. Concreet is de vraag: wat is nodig voor een geslaagde ‘kopie’ van de aanpak en wat is de toegevoegde waarde van dergelijk informeel gezag ten aanzien van het huidige aanbod? Ter afsluiting van deze reflectie wordt het antwoord op deze vraag alvast theoretisch verkend.
248
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Gekopieerd gezag zal waarschijnlijk niet werken. Een persoonlijkheid als Said of Youssef kun je niet zomaar een-op-een vertalen (of verplaatsen) naar een andere problematische wijk. Elke gemeenschap kent haar eigen geschiedenis, haar eigen bewonerssamenstelling en haar eigen sociale netwerken. Het sociaal kapitaal dat daar moet worden opgegraven en ingezet, is uniek. Iedere buurt heeft zijn eigen ‘Amsterdamse Helden’, zoals Said en Youssef, en die moeten worden opgespoord.3 Aan de andere kant kent hun informele gezag een aantal algemene succesfactoren (net als algemene knelpunten), die zouden moeten samenkomen in deze lokale autoriteit. Zo moet het bij voorkeur gaan om iemand uit de eigen gemeenschap: niet alleen met kennis van de generieke omgangsvormen en leefwereld van straatjongens (‘straatcultuur’), maar ook met specifieke kennis van de bijzondere variant daarop die buurtgebonden is (je pappenheimers kennen, de unieke geschiedenis van de jongeren kennen en weten hoe de verhoudingen op straat liggen). Deze persoon moet verder herkenbaar zijn: geen anonieme bewoner die weinig op straat komt en nauwelijks contact heeft met de jeugd – onbekend maakt onbemind –, en iemand met duidelijke en directe omgangsvormen die aanslaan bij de jeugd. Vervolgens is het zaak dat deze ‘gezagsdrager’ het respect van de jongeren ook daadwerkelijk gaat winnen, bijvoorbeeld op Saids oorspronkelijke wijze van inpakken, aanpakken en doorpakken. Verder zijn inlevingsvermogen en oprechte betrokkenheid van essentieel belang. Gecombineerd met de juiste karaktereigenschappen – een persoonsgebonden charisma, integriteit, betrouwbaarheid en doorzettingsvermogen – kan zo’n persoon zich ontwikkelen tot een eigenzinnige variant van Said. Met eigenzinnig wordt hier niet zozeer ‘eigenwijs’ bedoeld (al is dat ook geen slechte eigenschap op straat), maar meer ‘eigengereid’. Deze persoon moet gezag uitdragen op de manier die volgens hem of haar het beste aansluit bij de unieke, lokale situatie in de wijk en de buurtgebonden partijen die daarbij van belang zijn. In dat opzicht is originele autoriteit noodzakelijk. Omdat de beschreven vorm van informeel gezag verankerd is in een gemeenschap, blijft de schaal altijd beperkt. Maar binnen de straal van die buurt kunnen dergelijke informele gezagsdragers echt een verschil maken en een toegevoegde waarde hebben op het reguliere aanbod.
3 Zie bijvoorbeeld de website: www.netwerkamsterdamsehelden.nl.ervaren vaker onveiligheidsgevoelens (Guijsberts, Huijnk & Dagevos, 2012).
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
249
De lokale (overheids)instellingen en de rest van de gemeenschap moeten wel ondersteunend werken. Dit laatste kan verder worden gestimuleerd door naast de jeugdproblematiek in de buurt tegelijkertijd ook aandacht te besteden aan thema’s als burgerschap, diversiteit, hoffelijkheid en onderlinge verbondenheid van buurtbewoners (Van Es, 2012). Op die manier wordt de ‘verborgen kracht’ en ‘collectieve weerbaarheid’ (Verwer & Walberg, 2012) van een buurt gemaximaliseerd en burgerparticipatie op het vlak van veiligheid verder vergroot (Van Caem, 2008). Vaak zijn informele gezagsdragers van de buurt, zoals Said en Youssef, meer ‘doeners’ dan ‘denkers’: in de betekenis dat ze niet gewend zijn plannen en activiteiten ook nauwgezet uit te werken in bestuurlijk of wetenschappelijk onderbouwde stukken met zogenoemde SMART-doelen (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) en een kosten-batenanalyse. Die zijn vaak wel van belang voor verantwoording binnen gemeente, politie en andere ambtelijke organisaties. Ook hun manier van communiceren en bepaalde omgangsvormen kunnen soms afwijken van wat gangbaar is buiten hun volkswijk. Een laatste tip voor succes zou dan ook zijn om zo’n informele gezagsdrager uit de gemeenschap onder te brengen in een structuur waarbij hij of zij wordt ondersteund door een vertrouwenspersoon – een bestuurlijke tegenhanger – die veel ervaring heeft met alle regels, uitdrukkingen en omgangsvormen die officiële instanties hanteren. Zo’n bestuurlijke ‘Schaduw van Said’ kan helpen om – naast de toename van informeel gezag in de wijk – ook de brug te slaan tussen gemeenschap en overheid (burger en bestuur) en deze te verstevigen. In dit samenwerkingsverband is het wellicht mogelijk dat het georganiseerde gezag vanuit de overheid en het informele gezag vanuit de wijk van elkaar leren, in termen van kracht en effectiviteit. Op deze wijze kan het informele gezag in de buurt meer vertrouwen krijgen in het formele gezag van de lokale overheid, ondanks het inherente onpersoonlijke karakter van zo’n organisatie. En het formele gezag kan weer leren van een aansprekende benaderingswijze van informele gezagsdragers, waarbij – ondanks ongelijkheid qua macht – gelijkwaardigheid als mens, oprechte betrokkenheid en medeleven (niet medelijden) tot uiting komen. Een belangrijke vraag die resteert en in de praktijk nog moet worden beantwoord, is hoe de verhouding tussen formeel en informeel gezag uiteindelijk structureel moet worden ingebed:
250
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
wat kun je overlaten aan het informele circuit zonder de greep op het geheel te verliezen (bijvoorbeeld door onbedoelde en onvoorziene vormen van eigenrichting te gedogen)? Het wordt nog een lastig vraagstuk om dit soort nieuwe ‘zachte’ ‘grassroots’-initiatieven in organisatorische termen ‘hard’ te maken in een democratische samenleving waar staatsrechtelijk denken en handelen bepalend zijn.
Consolideren
251
Bronnen • Acker, J. van (2010). Jeugdzorg en reclassering. Harde kernjongeren en Marokkaanse relschoppers. Antwerpen: Ministrando.
• Caem, B. van (2008). Verborgen kracht. Burgerparticipatie op het vlak van veiligheid. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Sociale Wetenschap (Dynamiek van Bestuur, Veiligheid en Burgerschap).
• Es, A. van (2012). Burgerschap en Diversiteit: Geen burgerschap zonder hoffelijkheid. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling.
• Gijsberts, M., Huijnk, W. & Dagevos, J. (2012). Jaarrapport integratie 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
• Jong, J.D.A. de (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant/AUP.
• Jong, J.D.A. de (2010). Mocro’s zijn de nozems van nu. Een alternatief voor het begrip ‘Marokkaanse’ straatjongen. Secondant, Tijdschrift voor het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 6, 30-33.
• Jong, J.D.A. de (2012). Mores leren of moeilijk zijn. Groepsprocessen en delinquent gedrag onder studenten en ‘Marokkaanse’ straatjongens. Tijdschrift voor Criminologie, 54 (1), 3-17.
• Schöttelndreier, M. & Winter, M. de (2011). Op stap met de burgemeester. De autoritatieve aanpak van hangjongeren in Wijk bij Duurstede. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
• Verwer, R. & Walberg, A. (2012). Een kwestie van vertrouwen. Werking en versterking van collectieve weerbaarheid in achterstandsbuurten. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen (proefschrift is 19 november 2012 verschenen).
• Wijk, A. van (2011). Geen werk voor watjes. Een evaluatieonderzoek naar de inzet van straatcoaches in Den Bosch. Arnhem: Bureau Beke.
II> Analyse
Zeven kenmerken van ‘onbevoegd bezag’
254
1. Persoonlijkheid
256
2. Familiegevoel
259
3. Expliciete afspraken over regels en sancties
262
4. Adversair (tegen de Staat)
265
5. Moraal (het goede leven)
267
6. Permanent in tijd en ruimte
269
7. Mystiek
271
Onbevoegd is onbemind
274
Naar een contextueel gezagsmodel
277
De gezagsruit toegepast
282
Aanbevelingen
285
De praktijk. Kenmerken van een brugfiguur volgens Ilonka Terlouw.
288
Bronnen
291
‘Juxtaposed to “political society”, “civil society”(…) exists over against the state, in partial independence from it. It includes those dimensions of social life which cannot be confounded with, or swallowed up in the state (…) [Civil Society is] not so much a sphere outside political power; rather it penetrates deeply into this power, fragments and decentralises it. Its components are truly “amphibious.” ’ Charles Taylor, 1990: 95, 1171
En toen was de eerste zoektocht naar onbevoegd gezag ten einde en is het moment gekomen om in dit hoofdstuk de hoofdvragen te hernemen: 1 Bestaat er werkelijk zoiets als onbevoegd gezag? Hoe ziet het er uit? 2 Is het een vloek of een zegen voor de sociale stabiliteit? 3 Hoe kunnen wij ons er pedagogisch en bestuurlijk zo goed mogelijk toe verhouden?
1 De filosoof Charles Taylor wordt gezien als een van de belangrijkste theoretici met betrekking tot de civil society. Hij schrijft: ‘Nevengeschikt aan de politieke samenleving, bestaat er een civiele samenleving als tegenpool van de Staat, in gedeeltelijke onafhankelijkheid ervan. Het bevat die dimensies van het sociale leven die niet kunnen worden gemengd met of worden opgeslokt door de Staat (…) [De civiele samenleving] is niet zozeer een sfeer buiten de politieke macht om; zij dringt juist door in het hart van deze macht, breekt haar en decentraliseert haar, met componenten die wezenlijk dubbelzinnig zijn’ (eigen vert.).
254
Analyse >
Om deze vragen te beantwoorden zal een dwarsdoorsnede moeten worden gemaakt van wat onze exploratie tot nog toe heeft opgeleverd, zowel puttend uit de casusbeschrijvingen als uit de wetenschappelijke reflecties erop. De beantwoording van de eerste vraag geschiedt aan de hand van zeven kenmerken die wij menen aan dit type gezag te mogen toekennen. De tweede vraag wordt beantwoord door de empirische uitkomsten over onbevoegd gezag in haar sociaal-politieke context te belichten. Ter beantwoording van de derde vraag wordt een model geconstrueerd dat (vooral) de (professionele) lezer in staat moet stellen om met meer inzicht gepaste waarde toe te kennen aan gezag van niet-bevoegde aard.
Zeven kenmerken van ‘onbevoegd gezag’ Wat opvalt, is dat in zeer uiteenlopende contexten eenzelfde type van gezag werkzaam lijkt te zijn: dat wat wij bij aanvang hebben gemeend te kunnen aanduiden met onbevoegd gezag. Wat elke casus gemeen heeft, is dat er telkens (bewust of onbewust) gezocht is naar een slimme manier om de gezagsrelatie met veeleisende jongeren te vestigen of te bestendigen zonder zich te beroepen op zijn of haar bevoegdheid. Wat betreft de aard van de gepresenteerde initiatieven kan worden gesteld dat de meeste voldoen aan de kenmerken – qua doelen, sfeer en activiteiten – van wat in de Verenigde Staten youthdevelopment programs wordt genoemd. Dergelijke programma’s zijn niet enkel gericht op instrumentele preventie van risicovolle gedragingen onder jongeren, maar richten zich op het wezenlijk verstevigen van capaciteiten en competenties (Roth & Brooks-Gunn, 2003, 2010). Dit doen ze door jongeren bloot te stellen aan prikkelende en stimulerende omgevingen waar mogelijkheden worden geboden om vaardigheden te ontwikkelen en horizonten te verbreden. Maar, zo stellen Amerikaanse collega’s samen met ons vast, het creëren van deze situaties verloopt niet altijd soepel en men is – juist in de contexten waar het meeste risico op falen dreigt – niet altijd verzekerd van vrijwillige medewerking (zie Deutsch, & Jones, 2008). Gezag verschijnt in deze contexten als voorwaarde om samen aan de slag te kunnen gaan. Dit is het soort gezag, zo zouden wij willen stellen, waarbij handhaving gepaard gaat met de oriëntatie op een beter leven voor de opvoedeling. Niet enkel door het disciplineren van de wil, maar ook door het voeden van idealen (Sieckelinck, 2009). In de meeste casussen getuigt het handelen van de gezagsdrager inderdaad van een dubbele gerichtheid: grenzen en mogelijkheden. Men wordt streng aangesproken, maar dat gebeurt wel door aansprekende figuren. Sinds we over de jeugd van tegenwoordig spreken als de
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
255
‘Grenzeloze Generatie’ klinkt sterk de suggestie door dat we dus meer begrenzing nodig hebben. Dit gaat ten koste van aandacht voor kansen en mogelijk heden. Maar gezag en idealen, zo blijkt uit deze verkennende studie, staan niet noodzakelijk op gespannen voet. Zij liggen – in de context van de concrete gezagsrelaties hiervoor beschouwd – zelfs eerder in elkaars verlengde. Kunnen we ook stellen dat deze dubbele oriëntatie typisch is voor het door ons gemunte begrip van onbevoegd gezag? Mogelijk wel, maar er kan niet worden voorbijgegaan aan de inschattingen van een aantal wetenschappers over de verschillende gepresenteerde casussen en over het fenomeen dat wij onbevoegd gezag noemen. Terecht wordt in de academische reflecties enkele malen de vraag gesteld of de betreffende casus wel voldoet aan de kenmerken van onbevoegd gezag. Dit is met name aan de orde in de casus ‘Toenaderen’ (Eindhoven, casus 8) en in ‘Begrenzen’ (Gaanderen, casus 6). Bovendien zien we in de casus ‘Combineren’ (Amersfoort, casus 9) en in de casus ‘Inbedden’ (Den Haag, casus 4) een duidelijk hybride opzet, waarbij zowel bevoegd als onbevoegd gezag aan de orde lijken te zijn. Het moge dus duidelijk zijn dat onze oproep naar gezagsvolle interacties niet alleen maar naar typisch onbevoegd gezag heeft geleid. Waarom dan toch ervoor gekozen om deze casussen op te nemen? Zoals aangegeven in de inleiding hebben we ons bij aanvang laten leiden door de vraag ‘waar is nog gezag te vinden?’ Daarbij gebruik makend van de aanwijzing (in negativo) dat we daartoe niet alleen in de hoek van de traditionele instituties moesten zoeken. We zagen het als een grote uitdaging om juist buiten deze instituties om mogelijke casussen op te sporen. Daarom zijn voornamelijk minder traditionele/bevoegde vormen van gezag/gezags posities onder de loep genomen, maar werden mengvormen niet uitgesloten. Immers, bij de casussen waarin gezagsdragers ook een bepaalde bevoegdheid hebben, waren we geïnteresseerd in de vraag in hoeverre zij hun gezag legitimeren verwijzend naar deze bevoegdheid. Op dit punt gekomen, kunnen we stellen dat zowel de meer als minder bevoegde vormen van gezag ons iets leren over hoe we met het gebrek aan gezag om zouden kunnen gaan. Tegelijk met de ruwe gelijkenissen tussen de casussen springt de meervoudigheid van de uitkomsten in het oog. Onbevoegd gezag is geen eenduidig fenomeen. Dat maakt het beantwoorden van de onderzoeksvraag bijzonder lastig. In een complexe sociale werkelijkheid viel weinig anders dan complex te inter-
256
Analyse >
Eerste onderzoeks vraag
preteren resultaten te verwachten. De duidelijke aanwezigheid van grensgevallen maakt het dan juist heel interessant om te gaan kijken wat de elementen van onbevoegd gezag zijn en waar onbevoegd gezag ophoudt. Onbevoegd gezag laat zich wellicht het best definiëren of typeren door een aantal kenmerken die niet altijd in overduidelijke mate hoeven voor te komen, maar wel in meer of mindere mate aanwezig zijn. Een laatste disclaimer betreft de inherente werkzaamheid van de hierna te bespreken kenmerken. Uit de opsomming van elementen die onbevoegd gezag lijken te definiëren, kunnen geen uitspraken volgen over de effectiviteit ervan. Het gaat om een (zgn. fenomenologische) beschrijving, waarbij de vraag ‘wat werkt?’ vooralsnog is opgeschort om het verstaan van het fenomeen onbevoegd gezag zelf niet in de weg te staan. Welnu, voor zover er überhaupt al sprake is (en zou moeten zijn) van een typisch onbevoegd gezag, zal het gezag niet gelegitimeerd worden op basis van formele bevoegdheden. Daarnaast zal het vooral te herkennen zijn doordat het eerder wel dan niet beantwoordt aan de volgende zeven kenmerken, hiermee antwoord gevend op de eerste onderzoeksvraag. 1 Persoonlijkheid 2 Familiegevoel 3 Expliciete afspraken over regels en sancties 4 Adversair (tegen de Staat) 5 Moraal (het goede leven) 6 Permanent in tijd en ruimte 7 Mystiek
1. Persoonlijkheid In alle casussen is het overduidelijk dat niet enkel de status of de afkomst van grote invloed is op de jongeren en hun omgeving, maar de persoonlijkheid van de betrokken informele leider. Van de onbevoegde gezagsdragers die wij spraken, lijkt de meerderheid volledig ‘zichzelf ’ in de activiteiten met de jongeren. Er wordt zelden een onderscheid gemaakt tussen wie men is en wat men aanbiedt. Ook van de jongeren spreekt een meerderheid zich uit over de onbevoegde gezagsdragers in termen die verwijzen naar persoonlijkheid (‘hij ís Iemand’). Van de beleidsmakers die wij spraken, drukt een meerderheid zich over onbevoegd gezag uit in termen van persoonlijkheden die vragen om een eigen appreciatie en benadering (‘zij kan iets wat anderen niet kunnen’).
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
257
‘Wat ik als eerste tegenkom als ik mijn deur uitga, daar ben ik mee bezig’
In de eerste casus ‘Missioneren’ (casus 1) wordt Henk gevraagd waarom hij zich inzet voor de kinderen in de wijk. Het antwoord is even ontwapenend als verbazingwekkend: ‘Kijk, ik woon hier, ik werk gewoon vanuit mijn huis. Wat ik als eerste tegenkom als ik mijn deur hier uitga, daar ben ik mee bezig. En dat zijn vaak de kinderen en tieners, die kom je als eerste tegen, want die staan altijd buiten.’ Ook gevraagd naar de reden om een soort natuureducatie te organiseren, komt Henk met een hoogst persoonlijke overweging: ‘Ik dacht van nah, dat helpt me dan ook om tijd met mijn eigen zoontje door te brengen. Dus daar komt dat vandaan. Dus zowel de vraag uit de buurt, als vanuit mijn eigen gezin.’ Een persoonlijker motief is moeilijk denkbaar. Deze casus is ook de meest ‘eenvoudige’ qua opzet. Mogelijk speelt dit mee in de verklaring waarom gezag hier zo’n persoonlijk karakter heeft. Toch menen wij dat persoonlijkheid in alle casussen een grote rol speelt. Neem bijvoorbeeld de complexere casus ‘Inbedden’ (casus 4). Ömer stelt daarin: ‘Als ik nu jongeren zie die druk zijn, dan bedenk ik dat ik zelf ook zo was. Dan ga je niet meteen een veeg om de oren geven, maar probeer je eerst gewoon op een leuke en voor hen begrijpelijke wijze iets uit te leggen.’ Een van de belangrijke troeven van het rolmodellenproject lijkt juist gelegen te zijn in het inzetten van figuren die vanuit hun persoonlijke ervaring en feeling met de doelgroep weten te handelen. Niet toevallig ook typeert Ton van der Pennen in zijn reflectie op deze casus in termen van best persons. Met deze term doelt men op bijzondere personen (in eerder onderzoek steeds professionals) die in de zogenoemde frontlinie blijk geven van innovatief, grensverkennend ondernemerschap. Niet zelden ligt de motivatie van dit soort figuren in persoonlijke ervaringen met gelijkaardige situaties. Afgaand op onze exploratieve studie kan de nadruk op het persoonlijke meer bepaald voor drie verschillende dingen staan:
• De lotgenoot: de persoon is belangrijk, omdat hij spreekt vanuit gelijkaardige
ervaring. Heb jij het zelf ook meegemaakt? Want alleen dan kan je begrijpen waar ik mee zit en wat ik nodig heb. Dit helpt om zich te kunnen identificeren, waardoor de kans op wederzijds vertrouwen toeneemt. Bijvoorbeeld Yessin in de casus ‘Consolideren’ (casus 10). • Het open boek: je persoonlijkheid laten zien, betekent iemand zijn. Zichzelf
258
Analyse >
laten zien, zonder zich achter een positie te moeten verschuilen. Het persoonlijke niveau is daarbij primair: het gaat er niet om wie of wat (welke instantie) men vertegenwoordigt. Bijvoorbeeld Linda in de casus ‘Blootgeven’ (casus 3). • Het rolmodel: het persoonlijke karakter maakt ruimte voor een personal narrative: wat heeft iemand weten te bereiken? Welk levensverhaal is deze persoon aan het schrijven? Een verleden, maar ook het huidige leven of b epaalde toekomstplannen waar respect mee kan worden afgedwongen. Bijvoorbeeld Chaib in de casus ‘Indruk maken’ (casus 5). Meestal hebben moeilijke of kwetsbare jongeren veel respect voor iemand die op eigen kracht veel heeft weten te bereiken, die niet bang is (zeker niet voor hen) en die bewonderd kan worden om zijn of haar talent. Maar het persoonlijke is een even eenvoudig als verraderlijk element. Want achter de eenvoud zit de grote vraag: wat maakt de ene persoon wel effectief en de ander niet? Evelien Tonkens legt in haar reflectie helder uit hoe gezag leunt op de persoon, onder voorwaarde dat deze charisma heeft. ‘Traditioneel gezag is persoonlijk: de gezagsdrager is een tastbare aanwijsbare persoon, met discretionaire bevoegdheden; hij kan altijd van de regels afwijken, want hij maakt ze zelf. Traditioneel gezag is ook persoons gebonden; de gezagsdrager mag mensen verschillend behandelen, mits hij daar een geloofwaardig verhaal over heeft.’ Het persoonlijke karakter van onbevoegd gezag moge alom herkenbaar zijn in de casussen, het is geenszins onomstreden. De casus ‘Consolideren’ (casus 10) laat mooi zien hoe de afhankelijkheid van de persoon tegelijk troef en achilleshiel is. Om die reden roept de transfer van een alom erkende succesvolle aanpak nog best wat vragen op, zoals Jan Dirk de Jong in zijn reflectie aantoont. Deze ambivalentie signaleerde Tonkens ook bij Richard Sennett. Deze socioloog betoogt dat we diep ambivalent zijn over traditioneel gezag in weberiaanse zin. ‘We durven niet op traditioneel gezag te vertrouwen, maar we durven het ook niet los te laten’, schrijft Evelien Tonkens. Toegepast op de casus ‘Consolideren’ (casus 10): iedereen verlangt naar de duidelijkheid van een persoonlijkheid als Said Bensellam, maar tegelijk wil men verder en niet blijven vasthangen aan deze ene persoon. Wanneer we spreken over het persoonlijke gehalte van onbevoegd gezag, dan is ‘zichzelf zijn’ daarbij het onderscheidende kenmerk. Aandacht voor de persoonlijke dimensie van gezag brengt de noodzaak van zelfbewustzijn met zich mee. Maar bewustzijn is niet voldoende, men moet het ook weten door te trekken in zijn handelen, zodat het plaatje klopt. Uit het vorenstaande moge
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
259
duidelijk zijn dat het met een onpersoonlijke benadering lastig is om eenzelfde mate van respect af te dwingen. Toch gaat het hier naar onze mening niet om een absolute voorwaarde. Men kan er ook voor kiezen om zichzelf niet helemaal te tonen en juist daarin geloofwaardig zijn. Daaruit kan immers ook juist persoonlijkheid blijken. Men toont zich, maar men laat ook bepaalde zaken bedekt. In deze nuance schuilt een belangrijk inzicht: het kenmerk van de persoonlijke dimensie kan niet instrumenteel worden ingezet, omdat het dan geen recht doet aan wat een werkelijk persoonlijke benadering vraagt en dat is eigenheid. Deze eigenheid kan zijn uitdrukking vinden in joviale omgang met een vloeiende toepassing van de straattaal, maar kan ook liggen in geloof waardige afstand en respectvolle aanwezigheid zonder dat men zich hoeft voor te doen als een van de jongens. Een laatste valkuil van dit eerste kenmerk zit in het gevaar van atomisering, ofwel de neiging om persoonlijke kwaliteiten los te zien van de omgeving. We moeten niet vergeten dat de nadruk op het persoonlijke de blik kan onttrekken aan de achtergrond waartegen de persoon gevormd is, in welke context hij handelt en ten aanzien van welke doelgroep. Allemaal zaken die als het ware aan de persoon voorafgaan en dus zijn ‘persoonlijke’ status kleuren. Wat is dan wel de ware toedracht van dit eerste kenmerk? Dat onbevoegde gezagsdragers er in de regel niet bij gebaat zijn om zich anders voor te doen dan men in feite is. En dat het betreffende gezag directer met de persoon van de onbevoegde gezagsdrager verbonden is dan in het geval van bevoegd gezag, vermits daar altijd sprake is van representatie en het bekleden van een functie die niet geheel op de persoon kan rusten. Niet meer én niet minder dan dat.
2. Familiegevoel In maar liefst zes van de tien casussen wordt er in het interview uit eigen beweging een familiemetafoor genoemd om de relatie met de onbevoegde gezagsdrager te typeren (Missioneren, Opvoeden, Blootgeven, Inbedden, Indruk maken, Consolideren; dit zijn de casussen 1 tot en met 5 en casus 10).2 Deze informatie halen we niet uit de interviews met de onbevoegde gezagsdragers en ook niet uit die met de beleidsmakers. Het gaat hier om de verwoording van de jongeren zelf, wanneer zij worden gevraagd te typeren welke invloed er van de onbevoegde gezagsdrager uitgaat.
2 Niet altijd in beschrijving van de casus opgenomen.
260
Analyse >
Enkele voorbeelden: in de casus ‘Indruk maken’ (casus 5) zegt Hadid dat de jongeren die bij MAACH komen trainen daar op hun gemak zijn. ‘Ze durven hier sneller over hun problemen te praten. Je hebt hier ook jongerencentra waar ik zelf ook vroeger kwam, maar daar gebeurt dat niet zo snel. Jongeren en ouderen praten hier heel snel over hun problemen, iedereen die hier binnenkomt, allochtoon of autochtoon, je komt hier gewoon in een familie.’ Familie staat hier voor een plek waar je met elkaar over problemen kan praten. Waar je geen zaken moet verbergen en een sfeer heerst van gastvrijheid voor eenieder die goede bedoelingen heeft. In de woorden van Hadid: ‘We zitten hier al sinds 2010 en er zijn nog nooit problemen gebeurd. Er is hier nog nooit gevochten. Alles verloopt netjes. En er komen verschillende jongeren, ex-gedetineerden, adhd’ers en ze gedragen zich allemaal netjes hier. Maar er zijn ook gestudeerde jongens bij. En mensen die gewoon werken.’ De hoge waardering voor dit familiegevoel zegt heel waarschijnlijk iets over de thuismilieus waar deze jongeren uit afkomstig zijn. Ouders hebben het vaak moeilijk om de touwtjes aan elkaar te knopen en missen vaak het cultureel kapitaal om de opvoeding te kunnen geven die men de kinderen zou willen geven (cf. Pels, 1998; Kleijwegt, 2009). Kinderen en jongeren bij wie onbevoegd gezag aanslaat, komen vaak uit een opvoedingsmilieu waar familiegevoel heel belangrijk wordt gevonden, maar waar het juist ontbreekt aan de ondersteuning die de meeste kinderen nodig hebben om verder te kunnen komen. Achter de vergelijking met familie zit dus mogelijk een grote behoefte aan zorg en aan onvoorwaardelijke steun om verder te komen in het leven. Een dubbele behoefte waar onbevoegde gezagsdragers makkelijker aan tegemoet kunnen komen dan de ouders, meer ook dan hun bevoegde collega’s. In de casus ‘Opvoeden’ (casus 2) doen de ouders zelfs uit eigen beweging een beroep op Marco om een surrogaatfamilie te vormen. Bas Levering schrijft daarover in zijn reflectie: ‘Het gaat hier om jongens die het thuis niet meer redden. Marco neemt tijdelijk de opvoeding van thuis over om ervoor te zorgen dat ze zelf de regie weer pakken.’ Dit lijkt op het eerste gezicht aan te sluiten bij hoe er over after school youthdevelopment programs wordt geschreven in de Engelstalige literatuur: ‘The atmosphere in these programs resembles that in a caring family, where knowledgeable and supportive adults empower adolescents to develop their competencies. Like successful families, these programs create physically and psychologically safe places with a strong sense of membership,
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
261
c ommitment, explicit rules and responsibilities, and expectations for adolescents success” (Roth & Brooks-Gunn, 2010). Toch is het juist opvallend in de casus van Marco dat hij het omdraait: zijn uitgangspunt is dat het thuisfront een negatieve rol speelt, omdat de jongens door hun zorgende moeders worden belemmerd. ‘Dat is de reden dat hij het thuisfront op afstand zet’, schrijft Levering, ‘hij pakt het anders aan, hij gooit ze in het diepe.’ Zorgende familie wordt dus vervangen door een familie die niet meer halfzacht bemoederend over zo’n jongere heen hangt, maar wel met zorg een begeleidingsplan met elke individuele jongere uitwerkt en afwerkt. Marco haalt bijvoorbeeld niet meer hun favoriete ontbijtgranen in huis, maar zorgt dat ze leren hoe je zelf kan zorgen voor ontbijt. Dat is in de context van de surrogaatfamilie slim: ze worden niet langer meer in de watten gelegd, maar worden op hun eigen kracht aangesproken, zonder dat ze volledig aan hun lot worden overgelaten. Dit alles vindt plaats binnen een – volgens Levering – grondig beredeneerde pedagogische context. De behoefte aan surrogaatfamilies is helemaal niet nieuw. Historisch pedagoge Thompson (2005) schrijft dat de noodzaak van snelle sociale verandering – een groeiende economie, aanzwellende immigratie en uitpuilende steden – het besef ingang hebben doen vinden dat de morele, civiele en intellectuele vorming van de jeugd niet langer kon worden overgelaten aan de familie als enige actor in de educatie en socialisatie van de jeugd. Zij brengt overigens surrogaatfamilies in verband met de feminisering van de zorg en het onderwijs. De waarden van de surrogaatfamilies brachten de vrouwelijke waarden terug in de opvoeding. Ons onderzoek, en in het bijzonder de casus van Marco, laat zien dat een surrogaatfamilie ook de andere kant kan opwerken en tegenwicht kan bieden aan de overvloed van vrouwelijke waarden in de opvoeding van jongens. Een andere associatie die het familiegevoel oproept, is de rol die kerken of religieuze groeperingen vervullen in de betekeniswereld van jonge mensen in nood. Kerkgemeenschappen, zo leert de literatuur, worden inderdaad gezien als surrogaatfamilies (zie bijv. Christiano, 1986). Zo kan ‘lidmaatschap’ van een door onbevoegd gezag gereguleerde groep aan een zekere behoefte naar collectieve zingeving beantwoorden. Onbevoegde gezagsdragers worden niet zelden vergeleken met priesters of profeten, met goeroes of andere geestelijk leiders. Logisch, omdat zij zich, zoals we bij het kenmerk Persoonlijkheid zagen, veelal beroepen op traditioneel gezag, waardoor charisma een belangrijke rol is gaan spelen. Dan is het ook niet ver gezocht om de gestichte praktijken als zingevende
262
Analyse >
c ollectieven te bestempelen. Wellicht zouden weinig respondenten daar echt problemen mee hebben. Toch is enige terughoudendheid hier op zijn plaats. Deze vraag maakte immers niet expliciet deel uit van dit onderzoek en zou dan ook verder moeten worden onderzocht in een andere opzet. Tegemoetkomen aan de behoefte van familiegevoel – zo is wel uit deze verkenning gebleken – is een sterk herkenbaar element van onbevoegd gezag en onderscheidt onbevoegd gezag daarmee van andere vormen van gezag.
3. Expliciete afspraken over regels en sancties Zowat alle gezagssituaties die in dit onderzoek bezocht werden, leunen op expliciete afspraken of regels. Dit wordt erkend door zowel de onbevoegde gezagsdragers als de jongeren en de beleidsmakers. Een opmerkelijke vaststelling, omdat onderzoek over groepsnormen in het algemeen en jeugdgroepen in het bijzonder op het tegendeel wijst. Het bekende onderzoek van Feldman (1984) bijvoorbeeld, laat zien in welke contexten groepsregels en gedragsnormen goed gedijen. Groepsnormen, zo definieert hij, zijn de informele regels die groepen adopteren om het gedrag van de groepsleden te reguleren. Hoewel zij zelden geëxpliciteerd of bediscussieerd worden, hebben zij volgens de onderzoeker dikwijls een krachtige en consistente invloed op het gedrag van de groepsleden. Onbevoegde gezagsdragers staan er echter op dat de afspraken geëxpliciteerd worden en dat de regels en de sancties bij overtreding duidelijk zijn – enkele uitzonderingen daargelaten (zie casussen ‘Missioneren’ en ‘Begrenzen’, dat zijn de casussen 1 en 6). Ook al is er ruimte om op gelijke voet over de regels het gesprek aan te gaan, toch lijkt er sprake van een duidelijke hiërarchie. In de casus ‘Consolideren’ (casus 10) stelt Youssef: ‘Ik let op heel veel d ingen. Bijvoorbeeld op gedrag, op hoe ze met elkaar omgaan, hoe ze elkaar behan delen, en daar ben ik echt heel streng in. Je let gewoon op alles. Als ik op straat met de jongens fiets, let ik op de houding, let ik op hoe zij fietsen. Zij blijven natuurlijk jonge jongens.’ Door grondig afspraken te maken over gedrag, tot kledingvoorschriften aan toe, zorgt men er bij Stichting Connect voor dat jongeren weten wat er precies van ze verwacht wordt. Op deze wijze worden bepaalde groepsnormen werkzaam die niet rechtstreeks afkomstig (hoeven te) zijn uit de burgercultuur, maar wel een bijdrage leveren aan het functioneren daarin. De functionaliteit van de geëxpliciteerde groepsnormen lijkt overigens dezelfde als de veronderstelde normen: ze bieden een basis om anderen op aan te spreken,
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
263
waardoor de kans op succes toeneemt en het gedrag van de groepsleden iets voorspelbaarder wordt. Dankzij explicitering van de regels weten ook eventuele burgers of cliënten ten slotte precies wat ze van de diensten van bijvoorbeeld een JPT kunnen verwachten. In de casus ‘Toenaderen’ (casus 8) wordt de context van het gezag bepaald door een aantal neergeschreven regels die in het zwembad gelden: ‘Niet rennen, niet met kleren aan in het water, wachten op groen licht voor de glijbaan.’ Men heeft het zwembadprotocol ‘Vrolijk en Veilig’ toegeschreven naar De Tongelreep. Er zijn verschillende sancties, oplopend van iemand tijdelijk uit het water halen of de toegang tot de glijbaan ontzeggen, tot verwijdering uit het zwembad en het ontzeggen van de toegang voor langere tijd. Er wordt best goed op de regels gelet, vindt een van de bezoekers, Taniyah. ‘Dan gaan ze fluiten en allemaal van die gekke bewegingen maken.’ Het lijkt betrekkelijk eenvoudig. De regels en sancties zijn duidelijk. Wie in De Tongelreep plezier wil maken, heeft zich daaraan te houden. Als dat niet voldoende is, zijn er ook nog sancties. Maar het doel is nu juist om in de dagelijkse weerbarstige praktijk te voorkomen dat men deze sancties moet inzetten. Dat er overal regels worden ingesteld en over de handhaving ervan expliciete afspraken worden gemaakt, is een opvallende vaststelling, omdat in deze tijd het elkaar aanspreken op gedrag dat tegen de regels indruist contra-intuïtief is. Zo omschrijft Van Stokkom in zijn reflectie deze paradox: ‘Het aanspreken van mensen roept irritatie en weerstand op. Vragen om uitleg of attenderen dat je last hebt van bepaald gedrag, wordt vaak als opdringerig ervaren. Maar wie elk aanspreken als “lastigvallen” afwijst, ontzegt burgers in feite de mogelijkheid om corrigerend op te treden. Het bedenken van oplossingen of het aanbieden van hulp wordt moeilijker gemaakt. Het veroordeelt burgers in feite tot afzijdigheid en in veel gevallen resteert alleen de optie van inschakeling van het formele gezag of technische beveiliging. Een andere implicatie is dat de brutalen meer speelruimte tot hun beschikking krijgen.’ Expliciete afspraken helpen dus om de sociale omgeving gereguleerd te houden door mensen. Anders zouden we enkel nog zijn aangewezen op de technologie. Opvoeden in de puberteit impliceert sowieso een zoeken naar balans door afspraken te maken en regels te hanteren. Uitsluitend regels stellen zonder dat die gebaseerd zijn op wederzijdse afspraken zal zelden de beoogde uitkomst brengen. Maar afspraken maken zonder daar regels aan te verbinden, zal evenmin
264
Analyse >
tot resultaat leiden. Expliciet afspraken maken vergt wel meer inzet van volwassenen en jongeren om tot een wederzijdse afspraak en regel te komen. In de opvoedkundige literatuur wordt meestal gesteld dat volwassenen, wanneer hun kind in de puberteit is, de teugels moeten leren laten vieren. De puber zou zelf verantwoordelijkheid willen dragen voor een situatie en eigen beslissingen nemen (zie bijv. Delfos, 2009). Toch hebben we gezien in de casussen, dat het opleggen van regels op basis van expliciet gemaakte afspraken een uitstekende opvoedkundige activiteit is; het biedt duidelijkheid en veiligheid. Dan maakt het niet eens zo heel veel uit of een regel prettig is. Nu en dan is een regel opvoedend (je springt niet, want dan breng je de kleintjes op ideeën), dan weer straffend (je gedraagt je of je vliegt eruit). Waar Delfos terecht op wijst: het moet vooral duidelijk zijn dat het een regel is en niet als onderhandelbaar verzoek gepresenteerd worden. Ook lijkt het van belang dat in het maken van afspraken en het opstellen van regels de gehele organisatie je referentiepunt is. Men moet zich afvragen: wat is het gevolg van deze afgesproken regel voor diegenen die niet direct bij de situatie betrokken zijn? Bij regelovertreding wordt uiteenlopend gereageerd. In de meeste casussen leidt het overtreden van een regel niet onmiddellijk tot schorsing. Wel kan er een deelverbod op deelname aan bepaalde activiteiten worden uitgevaardigd. Veruit de meeste gezagsdragers zijn bereid om kinderen en jongeren altijd een tweede kans te bieden. Wanneer daaraan echter geen gehoor wordt gegeven, kan hier en daar een fikse sanctie volgen. Opvallend is dat de onbevoegde gezagsdragers niets door de vingers zien. Elke overtreding – hoe klein ook – wordt aangegrepen om op te voeden. Het gedogen is hen – in tegenstelling tot de overheid op bepaalde terreinen – volledig vreemd. In die zin zou men kunnen verdedigen dat onbevoegde gezagsdragers harder en strenger zijn dan hun bevoegde collega’s. Maar dan wel een strengheid die pas in werking treedt wanneer glasheldere afspraken en regels die deel uitmaken van de dagelijkse omgang met elkaar, worden geschonden. Daarbij lijkt men overigens – los van de vraag of een tik op zijn tijd kan – de gulden regels van de pedagogische straf te hanteren: ‘Een straf wordt ingezet als de logische consequentie van een overtreding. De gestelde maatregel is uitvoerbaar, duurt niet te lang en is gericht op het gedrag en niet op de persoon.’ Tot slot kunnen wij een antwoord op de vraag of alle onbevoegde gezagsdragers wel pedagogisch verantwoord handelen niet voor onze rekening nemen. Mogelijk wordt hier en daar wel een tik of een klap uitgedeeld, al vermoeden we dat dit uiteindelijk wel naar buiten zou komen. In elk geval kan de
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
265
explicitering van regels ertoe bijdragen dat betrokkenen zich aan afspraken houden in beide richtingen. Regels helpen niet alleen om een positief leerklimaat te scheppen, maar ook om schendingen door de gezagsdrager ter sprake te brengen.
4. Adversair (tegen de Staat) Van de onbevoegde gezagsdragers die wij spraken lijkt een meerderheid het door hun verzorgde aanbod naar voren te schuiven als een alternatief dat wordt geboden wanneer de overheid tekortschiet. In de activiteiten die worden georganiseerd en het gezag dat daaruit voortvloeit, klinkt niet zelden argwaan door naar de van overheidswege bevoegde instanties. In de casus ‘Indruk maken’ (casus 5) wordt deze adversariteit het meest tastbaar duidelijk wanneer we vernemen dat de jongeren het absoluut niet op prijs stellen (en sommigen onder hen het Chaib kwalijk nemen) wanneer de politie gewapend de sportschool betreedt. Dit wordt gezien als een provocatie, een bewijs van wantrouwen in een context die ze juist aanmerken als een van de weinige waar men zich echt veilig voelt. Politieaanwezigheid creëert in dit geval dus een gevoel van onveiligheid onder deze jonge burgers. Chaib probeert weliswaar de verbinding te leggen met de politie en de instituties, maar laat de jongeren duidelijk merken dat zij in de sportschool veilig zijn. Hij laat ze voelen dat hij aan hun kant staat. Renée Frissen biedt in haar reflectie een mogelijke verklaring voor de ongemakkelijke relatie tussen politie en jongeren: ‘De politieorganisatie wil verbinden, maar tegelijkertijd ook gezag uitstralen. Dat laatste wordt zeker in het geval van buurten zoals de buurt waar MAACH staat vaak vertaald in repressief optreden en dito middelen. Juist de jongeren uit probleemwijken krijgen met deze twee verschillende aanpakken te maken. In die wijken speelt de wijkagent een belangrijke rol. Maar ook juist in die wijken voelt de politie druk om, niet op de laatste plaats voor het oog van de buitenwereld, repressie en controle uit te stralen. Die verschillende verschijningsvormen lopen door elkaar en zo wordt een verbindend gezagsfiguur, de wijkagent, ook representatief voor repressief gezag waarvan het dienstwapen blijkbaar een krachtig symbool is.’ In de casus ‘Inbedden’ (casus 4) spreekt Hans Rasenberg over het politie- ingrijpen in bepaalde buurten in termen van ‘ME inzetten, bruggen omhoog, jeeps en knollen er in, meppen jongens’. Hans – zelf deel uitmakend van het politiekorps – stelt zich niet zozeer op tegenover zijn collega-bevoegde gezagsdragers in personae, maar stelt een alternatieve aanpak voor. Dit geldt voor
266
Analyse >
de meeste onbevoegde gezagsdragers die we konden spreken: men is vooral adversair in methoden, minder dan op personen. Als er troebele relaties zijn, dan zijn die vaak te wijten aan verschillende prioriteiten, niet zozeer aan persoonlijke rivaliteit of iets dergelijks. Men is er in de eerste plaats op uit om invulling te geven aan een alternatieve visie op de kwestie hoe de publieke ruimte kan worden geordend. Deze visie kan worden toegelicht aan de hand van de publicatie ‘Omstreden ruimte – over de organisatie van spontaniteit en veiligheid’ (Boutellier, Boonstra & Ham, 2009). In dit boek stellen de auteurs op basis van uiteenlopende bijdragen de inrichting en regulering van de openbare ruimte aan de orde. Zij besluiten dat harde en regulerende maatregelen soms noodzakelijk zijn, maar dat uitsluiting en machtsuitoefening vaker wel dan niet onbedoelde effecten meebrengen. Wat er dan gebeurt, kan een belangrijke oorzaak zijn van waarom onbevoegde gezagsdragers wel succes hebben bij jongeren die het gevoel hebben elders niet welkom te zijn. Dan zucht de publieke ruimte onder over regulering en komen de toegankelijkheid en spontaniteit in het gedrang. Dan voelt men zich niet helemaal welkom, heeft de indruk dat de publieke ruimte wordt bepaald buiten hun wil om. Als men in deze context wordt uitgenodigd voor gesprek, is er zeker bij aanvang veel wantrouwen en zal men altijd de kant kiezen van de ‘eigen’ groep. Deze tegenstelling wordt versterkt door de houding van de onbevoegde gezagsdrager, omdat die geregeld heel andere eisen stelt en gewoonten installeert die buiten de groep niet altijd begrepen worden. Niet zelden is er ten aanzien van ‘de jeugd’ – en zeker bij haar stedelijke variant – sprake van morele paniek en ligt plotse overregulering op de loer. Publicaties als de Grenzeloze Generatie hebben al menig beleidsmaker aan het denken gezet en het valt niet uit te sluiten dat zij hier en daar ook al iemand hebben doen grijpen naar stevige middelen, al was het maar om duidelijk te maken: hier stellen wij wel grenzen. Een probleem van dit soort reacties is dat het wellicht weinig echte gedragsverandering met zich meebrengt indien het niet is ingebed in lokale structuren en personen. Een ander probleem is dat publicaties die drijven op morele paniek een soort van carte blanche geven aan beleidsmakers om deze jongeren als probleemgevallen te blijven benaderen (Rogers & Coaffee, 2005) en eventuele onbedoelde gevolgen te negeren. In dat geval valt dan ook enkel te verwachten dat deze doelgroep zich verder zal afkeren van de (vaak goed b edoelde) interventies die erop gericht zijn om de jongeren dichter te laten a ansluiten bij de main stream.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
267
Deze morele paniek ten aanzien van jongeren in de openbare ruimte vormt een sterke drive voor beleid. Dientengevolge benadert de overheid deze jongeren vaak als probleemgevallen. Maar de kans om vanuit deze invalshoek gezag te vestigen lijkt, terugkijkend op onze bevindingen, gering. Hiertegenover staan gezagsvolle initiatieven die de jongeren benaderen vanuit een begrenzend, kordaat, maar ook hoopvol perspectief. Roth & Brooks-Gunn (2010) schrijven: ‘Informele leiders creëren en voeden een sfeer van hoop. De positieve, op jongeren gerichte atmosfeer of toon geven blijk van de overtuiging bij de volwassene(n) dat er mogelijkheden kunnen worden benut in plaats van dat er problemen moeten worden gemanaged.’ Contacten met de overheid zijn echter in de regel bepaald door een probleem dat aan de kant van de jongeren wordt gesitueerd, maar door de Staat wordt gedefinieerd. Onbevoegde gezagsdragers bieden jongeren vaak een plek waar ze kunnen schuilen tegen deze ‘probleemaanpakkers’ van de Staat, waardoor het idee ontstaat dat men zich afzet tegen het bevoegde gezag dat belast is met het uitvoeren van dit overheidsbeleid. Toch moet men ervoor waken om het zich afzetten tegen andere actoren door wie jongeren geregeld negatief worden benaderd te zien als op zichzelf staand. We zien immers ook dat de mate van tegenstelling niet absoluut is. Juist omdat veel onbevoegde gezagsdragers nog wel hun weg weten te vinden in de mainstream en vaak de verbinding weten te leggen tussen deze systeemwereld en de wereld waarin de jongeren vaak een beetje gevangen zitten. Het adversaire karakter is dus mogelijk minder diepgeworteld dan dat het functioneel is in het aanspreken van de doelgroep die meestal niks moet hebben van de wereld van het bevoegde gezag. De indruk die men soms krijgt dat de morele paniek over de jeugd lijkt toe te nemen, is in dit licht nogal vreemd, zeker als men ziet hoeveel moraal er wordt meegegeven door onbevoegde gezagsdragers. Onbevoegd gezag gaat immers altijd gepaard met een opvatting over hoe men zich hoort te gedragen – oftewel een heuse moraal.
5. Moraal (het goede leven) Bij de onbevoegde gezagsdragers die wij spraken staat gezag voor een belangrijk deel in het teken van het doorgeven van een visie op het goede leven. Jongeren spreken over de onbevoegde gezagsdragers in kwestie in dezelfde termen als over (morele) rolmodellen. Onder de beleidsmakers die wij spraken is er spontaan minder aandacht voor deze dimensie. De associatie met en manifestatie
268
Analyse >
van de straatcultuur lijken hier en daar een appreciatie van haar morele werkzaamheid in de weg te staan. We weten uit onderzoek dat moraliteit op straat wordt ingevuld met de term ‘respect’, wat letterlijk ‘omzien naar elkaar’ betekent. In de casus ‘Consolideren’ (casus 10) spreekt Youssef over ‘respect’: ‘Gezond gezag (hij bedoelt: ontzag, nvdr) is respect hebben voor anderen, voor ouderen, voor elkaar. Maar vooral voor jezelf. Je kan geen ontzag voor mij hebben als je jezelf niet respecteert.’ Jan Dirk de Jong reflecteert: ‘Die strategie – de manier waarop je een jongere kunt begeleiden, helpen om op het goede pad te blijven en zijn talenten te ontwikkelen – is afhankelijk van de mate waarin zo’n straatjongen “respect” heeft voor zijn begeleider.’ ‘Respect’ houdt in dit geval in dat de jongen inziet dat die persoon ergens voor staat (het ‘goede’), hem inlevend begrijpt (bijvoorbeeld op basis van gedeelde ervaringen) en medeleven toont op basis van gelijkwaardigheid als mens (en geen medelijden met hem heeft als slachtoffer). Essentieel is oprechte betrokkenheid. In de casus ‘Samen doen’ (casus 7) wordt aan Laura gevraagd wat zij voor de kinderen betekent. Zij vertelt dat de kinderen veel dingen kopiëren die zij doet. Ze denkt dat ze op een bepaalde manier wel een voorbeeld is voor de kinderen. Ook als het gaat om de regels. ‘Dan zeggen ze bijvoorbeeld, juffrouw, ik heb gezegd dat ze daar niet mogen komen want dat zegt u ook altijd. Dan hopen ze echt dat ik trots op ze ben.’ Een opvallende prestatie, omdat de kinderen heel diverse achtergronden hebben en van thuis uit heel uiteenlopende standaarden hanteren in de omgang met dieren. Wanneer we Laura vragen hoe je het beste omgaat met kinderen die de konijnen achternajagen, zegt ze: ‘Meestal spreek ik de kinderen erop aan dat hun [de dieren] dat niet fijn vinden dat ze in een hoek gedreven worden. “Ja, maar in Marokko”, zeggen ze dan, “is dat wel normaal.” Maar dan zeg ik: “Hier is dat niet normaal, die dieren worden er bang van.” ’ Zo simpel als haar benadering op het eerste gezicht lijkt, zo omstreden is haar positie. Haar functie staat op het spel door bezuinigingen. Toch is zij een van de krachten die een ogenschijnlijk complex multicultureel probleem weet te herleiden tot praktische proporties. Zij schrikt er niet voor terug om ten aanzien van deze kinderen die vaak niet weten wat geoorloofd is, te handelen en een voorbeeld te stellen. Micha de Winter ziet in zijn reflectie ook dat de lesjes van Laura belangrijk zijn, maar betwijfelt zeer of zij het op deze wijze kan volhouden en voegt daar dan ook aan toe in zijn commentaar: ‘De oplossing voor deze
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
269
c risis moet gezocht worden op het niveau van de pedagogische civil society (De Winter, 2010). Het is de kunst om groepen ouders van diverse pluimage te vinden die bereid zijn om met elkaar en de boerderijmedewerkers te delibereren over de manier waarop mensen en dieren zich op de kinderboerderij tot elkaar zouden moeten verhouden.’ Moraal wordt hiermee begrepen als een sociaal gegeven. Dit betekent dat er voortdurend deliberatie nodig is over wat goed is, wat nodig is. Aangezien de Staat ertoe gedwongen is om er een niet te dikke moraal op na te houden, kan zij deze functie nauwelijks vervullen. Deze jongeren hebben vaak juist behoefte aan morele leidsfiguren. Die hebben ten minste een duidelijke moraal, die in elk geval dikker mag zijn dan de staatsmoraal. Mede vandaar het grote succes van rolmodelprojecten in allerlei sectoren (zie bijv. Moberg, 2000). Toch is die benaming ‘rolmodel’ in deze context ergens verraderlijk. De gepresenteerde moraal komt immers (beter) niet een-op-een overeen met de overheidsmoraal. Er bestaan – zo blijkt uit deze casussen – ook niet slechts twee morele stelsels, zoals wel eens wordt gesuggereerd – mainstream versus code van de straat. Er zit veel diversiteit in de verschillende combinaties van normen en waarden die onbevoegde gezagsdragers uitdragen. Centraal staat in elk geval het goede leven. Zoals het kan en zoals het volgens hen ook geleefd moet worden.
6. Permanent in tijd en ruimte De onbevoegde gezagsdragers die wij spraken, zijn bijna zonder uitzondering voortdurend present.3 De jongeren geven allemaal aan dat ze altijd terecht kunnen wanneer ze steun, raad of hulp willen. Ook de beleidsmakers en bevoegde leidinggevenden wijzen op de ongelooflijke inzet van onbevoegde gezagsdragers, die maakt dat ze zelden hun ‘publiek’ zullen teleurstellen, wat heel wat moeilijker ligt voor professionals die bijvoorbeeld aan de arbeidstijdenwet gebonden zijn. In de casus ‘Combineren’ (casus 9) komen we te weten dat Jelte niet alleen als leerkracht van invloed is, maar ook als jongerenwerker voort durend aanspreekbaar is na schooltijd. ‘Jelte geeft nu vier jaar gymles op twee basisscholen in de krachtwijk Kruiskamp. Daarnaast begeleidt hij alle sportieve
3 Er zijn uitzonderingen op dit punt, bijvoorbeeld in de casus ‘Begrenzen’ (casus 6). Dirk Willem Postma merkt op dat de paradox van Coen Stevens misschien wel is dat hij ‘alleen iets voor hen kan betekenen door enige afstand in acht te nemen’. Zie deze bundel p. 161.
270
Analyse >
‘Verbind verschillende opvoedmilieus’
activiteiten na schooltijd en tussen schooltijd. Niemand die de jeugd hier beter kent dan Jelte.’ In haar reflectie schrijft Leonie le Sage hierover: ‘Jelte Bakker is als vertegenwoordiger van school nadrukkelijk aanwezig op straat, en probeert zo een brug te slaan tussen het tweede en derde opvoedmilieu. De casus geeft zo een voorbeeld van hoe betere afstemming in verschillende opvoedmilieus bereikt kan worden: door één en dezelfde persoon in de verschillende milieus te laten werken. De casus vormt een prachtig voorbeeld van hoe informeel gezag (met onbevoegde trekken) kan worden ingezet om een minimale pedagogische context te bieden voor juist die jongeren die hier van huis uit niet in worden voorzien.’ ‘Maar’, zo gaat Leonie le Sage verder, ‘Jelte staat hierin vrij geïsoleerd.’ Zij pleit voor een drieslag aan maatregelen om zijn positie te versterken. Ten eerste: laat professionals verschillende opvoedmilieus met elkaar verbinden. Ten tweede (en dit lijkt afwezig te zijn in de casus van Jelte): bepaal en expliciteer met betrokkenen opvoedingsdoelen; niet alleen targets, maar waarden die alle betrokkenen dragen (de jongeren zelf vallen natuurlijk ook onder de betrokkenen). Ten derde: hanteer niet een te smalle opvatting van de betrokkenen. Niet alleen scholen, wijkagenten, woningcorporaties, sportclubs, afdelingen stedenbouw, maar ook ondernemers, bedrijven – de zogenoemde profitsector – zijn aanwezig in het derde opvoedmilieu, en dus dragen zij verantwoordelijkheid. ‘De casus van Jelte’, zo besluit ze, ‘– zoals casuïstiek uit het straat- of jongerenwerk in het algemeen – maakt duidelijk dat wat betreft het derde opvoedmilieu nog een slag geslagen moet worden.’ Met andere woorden: de voortdurende aanwezigheid is een troef die men slim kan uitspelen, maar die men zal moeten bekijken in samenhang met andere elementen die het verschil maken tussen een effectief project en een goedbedoelde poging om van invloed te zijn. Bovendien is ons op basis van dit beperkte onderzoek niet duidelijk geworden hoe aan de arbeidstijdenwet gebonden onbevoegde gezagsdragers zich verhouden tot degenen die dat niet zijn. Presentie is dus niet alles, maar is evenmin te onderschatten als factor en dat geldt al helemaal als we dit woord opvatten zoals in de steeds meer terrein veroverende presentiebenadering. Bas Levering maakte reeds melding van de presentiebenadering. De theorie van de presentie is aan de hand van theoretisch en uitgebreid empirisch onderzoek ontwikkeld vanuit en voor de praktijk van het oude-wijkenpastoraat, vooral in
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
271
Utrecht. Maar de bredere relevantie ervan wordt in Nederland en Vlaanderen reeds alom erkend (Smaling, 2004). Andries Baart bedacht de presentiebenadering – logischerwijs – in de eerste plaats voor professionals. Toch lijkt het erop dat onbevoegde gezagsdragers deze kenmerken – zonder professionele omlijsting – kunnen incorporeren. Immers, presentie betekent volgens Adri Smaling aanwezig zijn of, beter, er zijn voor een ander, en wordt basaal gekenmerkt door: betrokken aandachtigheid, trouwe en relationele nabijheid, wederkerigheid, verbondenheid, een vriendachtige relatie, een waarderende en respectvolle houding, menselijke waardigheid, open staan voor, leefwereldlijke afgestemdheid, en het vermogen van perspectief te wisselen om zo een zaak of onderwerp vanuit het oogpunt van de ander te bekijken. Kortom: bij presentie gaat men niet slechts uit van de hulpvraag, maar ook van het verlangen van mensen, van het appèl dat uitgaat van behoeftigheid en van wat fatsoenlijke mensen zouden doen.4 Tot slot ligt er nog de vraag: hoe is men dan in het geval van onbevoegd gezag precies aanwezig? Als gelijke of wel degelijk als leider? Vaak treffen we een combinatie van beide aan. Nu eens doet men alsof men vrienden is (hetgeen benadrukt dat men dus feitelijk geen vriendschapsrelatie onderhoudt), dan weer geldt er een duidelijke leiderschapsrol. Wel constant is de fysieke bereikbaarheid of aanwezigheid. Preciezer is dus te stellen dat men vooral als naaste beschikbaar moet zijn voor de jongeren. Daardoor vertoont onbevoegd gezag onmiskenbaar de kenmerken van een soort roeping. Dit brengt ons bij het laatste kenmerk van de onbevoegde gezagsrelatie, de ongrijpbaarheid.
7. Mystiek Wat onbevoegd gezag is, kan beter worden begrepen aan de hand van de vorenstaande kenmerken. Het wezen van de relatie blijft echter moeilijk kenbaar. Wat maakt nu dat sommigen dit gezag hebben en anderen daar maar niet in slagen? Dat we dit niet op de millimeter kunnen aanwijzen, hoeft niet te worden gezien als een zwakte, maar wijst eerder op een element in onbevoegd gezag dat we voor de zekerheid als laatste kenmerk meenemen: er zit bijna altijd een niet voor de buitenstaander te begrijpen mysterie in de relatie tussen onbevoegde gezagsdrager en jongere. Als we dit proberen te pakken te krijgen, zal het ons altijd ontglippen, zo menen wij. Dit evasieve karakter weerklinkt in sommige antwoorden
4 Zie www.presentie.nl.
272
Analyse >
van de jongeren en de beleidsmakers, die dikwijls ook niet heel rationeel uiteen weten te zetten waarom iets bij de een wel werkt en bij de ander niet. Daar heeft dit pilotonderzoek nauwelijks verandering in gebracht. Om die reden formuleren we het mystieke karakter als laatste kenmerk van onbevoegd gezag. Waar velen niet voor elkaar krijgen enige invloed uit te oefenen, schijnen sommigen het in overvloed te hebben. In de casus ‘Blootgeven’ (casus 3) omschrijft een van de scholieren Linda als iemand die behulpzaam is en graag wil luisteren, een goede raadgeefster. Eigenlijk kent ze Linda niet zo goed. Ze heeft haar twee keer gesproken. Na afloop van de voorlichting en een keer op haar kantoor. Emine heeft Linda op een stagedag leren kennen. Linda gaf daar voorlichting over haar project Open Ogen. Ze vond het verhaal van Linda heel indrukwekkend. Linda vertelde over haar eigen ervaringen, en over hoe je een loverboy kunt herkennen en wat je kunt doen als je met een foute jongen te maken hebt. Ze heeft na de voorlichting Linda aangesproken. Wat hier gebeurt, is eigenlijk heel interessant. Linda weet in korte tijd zo veel invloed uit te oefenen, dat een jonge meid alle vertrouwen in haar stelt met betrekking tot haar seksualiteit. Dat is heel bijzonder en positief te noemen, vanuit het standpunt van onbevoegd gezag. Maar het vraagt van ons ook om te bedenken wat de risico’s zijn. Marion van San vraagt zich in haar reflectie dan ook af of de invloed van Linda niet wat moet worden afgeremd: ‘Een eerste probleem met dit soort aanpakken is dat we zelden weten of ze werken. Het is daarnaast goed mogelijk dat meisjes onder invloed van het verhaal van Linda hun eigen verhaal gaan aandikken, omdat zij zich zodanig met haar vereenzelvigen dat zij nog maar moeilijk de realiteit zien van wat hen is overkomen. Er zijn dus wel degelijk bepaalde grenzen aan het steeds persoonlijker wordende gezag, zoals deze casus mooi laat zien.’ Ook Jan Dirk de Jong beschrijft waarom in zijn casus het gezag van Said Bensellam als zeer atypisch moet worden gezien: ‘Said heeft een wat strenge toon en soms een enigszins intimiderende uitstraling naar de jongens toe. Bekeken vanuit een modern – gepacificeerd en geciviliseerd – opvoedingsperspectief en een grootstedelijke, vrijzinnige en westerse burgermoraal is dit stevige optreden te bestempelen als “autoritair” (of “macho”), “agressief ” en misschien zelfs als “pedagogisch riskant”. Welk voorbeeld wil men deze jongens geven? Pas naar iemand luisteren als die uit de eigen buurt komt, dezelfde achtergrond heeft en bovendien overwicht heeft (stemverheffing, een breed postuur en uit de ogen kijken alsof je voor niks of niemand bang bent)? Maar in de sociale leefwereld
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
273
van een multiculturele achterstandsbuurt en de specifieke “straatcultuur” van deze “Marokkaanse” jongens, is het optreden van Said echter uitermate effectief in het doordringen tot de moeilijk bereikbare (probleem)jeugd.’ Alsof hij wil zeggen: indien je niet tot de doelgroep van Said behoort, dan is de kans ook heel klein dat je er iets van zult begrijpen. Net zoals ondermijning van gezag vaak onvoorspelbaar, onbeheersbaar en onvermijdbaar is, zo geldt dit ook voor de gezagsrelatie zelf. En na een hele omzwerving komen we zo terug bij het begrip charisma, dat we ook al aanstipten in het eerste kenmerk van gezag (persoonlijkheid). Alvorens Weber de term charisma introduceert, benoemt hij het derde type van gezag in termen van de ‘onalledaagse genadegift’ van een persoon (2012, p. 45). De genadegift komt misschien wel in de buurt van wat wij tegenwoordig de gunfactor zijn gaan noemen, maar stijgt daar ook bovenuit. Het gaat volgens Weber immers om de heel persoonlijke overgave aan en het persoonlijke vertrouwen in openbaringen, heldendom of andere leiderskwaliteiten van een individu. Die overgave hebben wij in een aantal casussen kunnen vaststellen en als we heel eerlijk zijn, waren we daar niet altijd honderd procent gerust op. De leider die deze onalledaagse genadegift bezit, wordt immers niet gehoorzaamd omwille van gewoonte of wet, maar omdat hij of zij het zegt. Zelf leeft deze leider weliswaar voor zijn zaak, maar – gaat Weber verder – ‘terwijl hij enkel oog heeft voor zijn taak, zijn het de persoonlijkheid en kwaliteiten daarvan waarop de overgave van zijn aanhang, de volgelingen, de volstrekt persoonlijke achterban is gericht’ (p. 46). Dit persoonlijke karakter van de relatie zet de buitenstaander – hetzij de onderzoeker, hetzij de gemeenteambtenaar – per definitie op een afstand van het gebeuren. William Spinrad schrijft hierover in een artikel met de veelzeggende titel ‘Charisma: a Blighted Concept and an Alternative Formula’: ‘Charisma is a fire that ignites followers’ energy, commitment, and performance. Charisma resides not in a leader, nor in a follower, but in the relationship between a leader who has charismatic qualities and a follower who is open to c harisma, within a charisma-conducive environment’ (Spinrad, 1991). In zijn reflectie op de casus ‘Begrenzen’ (casus 6) formuleert Dirk Willem Postma een kritiek van Jan Masschelein die hieraan refereert: ‘Opvoeding is gezag geven aan de wereld, niet
274
Analyse >
enkel door het over de wereld te hebben, maar ook en vooral door de manier waarop men er zelf mee omgaat’ (Masschelein, 2011). Ook volgens Postma verschijnt gezag niet als eigenschap van een persoon, maar als een zeker gewicht dat we aan de wereld verschaffen. Als aandacht voor de dingen, de woorden en de praktijken in die wereld, waardoor deze een appèl op ons doen. De “uitstraling” waar vaak over gesproken wordt wanneer het gezag van een persoon ter sprake komt, straalt uit van die persoon naar de wereld waar hij aandacht voor heeft, en van daaruit naar degenen die het appèl van die wereld mee-ervaren’. Charisma is dus niet iets wat iemand bezit, en al zeker geen persoonlijkheidskenmerk. Het gaat dus werkelijk eerder – in weberiaanse termen – om een gift die volgers aan een leider schenken, omdat zij in hem of haar geloven. Deze gift heeft men niet van geboorte en kan niet voor vanzelfsprekend worden aangenomen (Haslam, Reicher & Platow, 2011). Charisma in de betekenis van deze onalledaagse genadegift maakt dat de gezagsdrager en zijn relatie met de jongeren voor een belangrijk deel gekenmerkt wordt door ongrijpbaarheid. Wanneer we het laatste kenmerk mystiek noemen, dan doelen we op deze ongrijpbaarheid.
Onbevoegd is onbemind Tweede onderzoeks vraag
De tweede vraag van dit onderzoek luidde: Is onbevoegd gezag een vloek of een zegen voor de sociale stabiliteit? Net zoals uit gelijkaardig onderzoek in de Verenigde Staten (Granger, 2010) is gebleken, menen wij, dat de vraag ‘is onbevoegd gezag effectief ’ moet worden vervangen door de vraag ‘wat maakt dat bepaalde vormen van onbevoegd gezag effectief zijn en andere niet’? Wat ons betreft moet het antwoord op deze vraag vooral gezocht worden in de relatie die men als onbevoegde gezagsdrager met andere relevante actoren behalve de jongeren zelf onderhoudt. Wetenschappers zijn immers ambigu over de werkzaamheid van onbevoegd gezag. Voornamelijk het feit dat men naar jongeren toe effectief is, maar naar beleid (of zichzelf) toe vaak inefficiënt overkomt, roept veel vragen op. Op de vraag of onbevoegd ook onberispelijk is, luidt het antwoord luid en duidelijk: nee. Sommige van de geportretteerde initiatieven lijken inderdaad geen lang leven beschoren. Ze komen zo vloeibaar op ons over, dat we er nauwelijks een etiket op kunnen plakken. Hun waarde voor de samenleving is dan ook moeilijk vast te stellen. Dit betekent overigens niet dat snel veranderende vormen van onbevoegd gezag per definitie weinig waarde hebben. Juist in een samenleving waarin de in-
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
275
stituties vloeibaar zijn geworden, zo zou men kunnen zeggen, is het belangrijk om vanuit burgerinitiatief voortdurend mee te bewegen en niet te stollen in structuren zoals we dat van de Staat gewend zijn. Ten tweede: is onbevoegd dan onbekwaam? Ook hier is het antwoord negatief. Nee, we hebben niet kunnen vaststellen dat onbevoegde gezagsdragers te weinig bekwaam zijn in wat zij doen. Zoals reeds aangestipt, lijkt er naar de jongeren toe juist een surplus aan niet-professionele bekwaamheid. Bovendien wordt ook vanuit beleid geregeld met erkenning gesproken over de bijdrage van onbevoegde gezagsdragers aan de lokale sociale stabiliteit. Deze zoektocht heeft ons dus evenmin een oordeel over onbevoegd gezag als dusdanig opgeleverd. Vloek of zegen? Wij moeten het antwoord voorlopig schuldig blijven. Kunnen we wel wat meer zeggen over een derde mogelijkheid: is onbevoegd gezag niet zozeer onbekwaam of onberispelijk, maar misschien eerder onbemind? Wij menen hiervoor inderdaad een aantal aanwijzingen te hebben gevonden. Niet eens zozeer op het niveau van de personen die we spraken, want in de meeste interviews met beleidsmakers blijkt er een positieve attitude te zijn ten aanzien van dit type gezag. Wel op het niveau van de instituties. Van de beleidsmakers vernemen we in hoofdzaak dat men erg graag beroep doet op ‘informele figuren’ en dat deze echt naar waarde worden geschat. De hier en daar aangetroffen argwaan lijkt dus eenrichtingsverkeer van de burger naar de overheid, ook al lijkt het erop dat de interactie met elkaar wel degelijk bewuste en vooral onbewuste patronen vertoont die wederzijds tegendraads of oppositioneel gedrag kunnen oproepen. Quataert (2012) deed hier in onze opdracht een afstudeeronderzoek naar onder een twintigtal gemeentelijke beleidsmakers door het hele land. Haar respondenten geven bijna unaniem aan dat informele leiders ‘pas echt effectief ’ zijn. Duidelijk benoemd is dat het bij deze gezagsdragers om in de persoon gelegen kenmerken gaat. In elk geval omschrijven zij de samenwerking met deze figuren als goed. Een duidelijk beeld. Toch plaatst de onderzoekster enkele vraagtekens bij dit enthousiasme: ‘Is deze samenwerking daadwerkelijk zo goed en geven, wanneer je het ook aan gezagsdragers zou vragen, zij hetzelfde beeld van deze samenwerking? Er dient dus rekening te worden gehouden met de gekozen invalshoek en de mate van sociaal wenselijke antwoorden. Zeker wanneer gekeken wordt naar bijvoorbeeld de Principal-Agent theory. Hierbij gaat het over de mate van beleidsvrijheid voor een gezagsdrager en mogelijke discrepanties met betrekking tot de aanpak
276
Analyse >
tussen beleidsmakers en uitvoerders (gezagsdragers). In dit onderzoek is echter maar één kant van het verhaal belicht. Wanneer tevens gezagsdragers geïnterviewd waren, had het wellicht een ander en vollediger beeld opgeleverd.’ (Quataert, 2012) Wij menen dat er op basis van het onderzoek in deze bundel inderdaad aanleiding is om het eenzijdige enthousiasme over informeel leiderschap te nuanceren. Om diverse redenen menen wij dan ook dat het gebruik van de term onbevoegd gezag beter is dan de term informeel gezag: ten eerste omdat we hebben kunnen vaststellen hoe belangrijk de interactie tussen de leef- en systeemwereld is. Ten tweede omdat er vaak wel degelijk sprake is van een vorm in het geval van gezag. Informeel suggereert minder gestructureerd. Dat is het echter niet. Ten derde omdat informeel gezag een allemansvriend is. Daar is niemand van beleid tegen en daar kan je eigenlijk niet tegen zijn, zeker als blijkt dat het effectief is. Maar dan is het concept dus ook nauwelijks nog van toegevoegde waarde om de bestuurlijke consequenties van dit nieuwe fenomeen te duiden. Door de onbevoegdheid in plaats van de informaliteit te benoemen leggen we de spanning meer bloot die inherent is aan gezagsrelaties die uit burgerinitiatief (buiten gezin, school of Staat om) voortkomen. Tot slot benoemen we door het onbevoegde juist het specifieke element wat wellicht maakt dat hier nog sprake is van gezag, doordat men voor zijn gezag niet terugvalt op een bevoegdheid, maar juist binnen de onbevoegdheid toch een heldere vorm heeft opgezet om gezag mogelijk te maken. Onbevoegdheid dus eerder als troef dan als zwakte om gezag te installeren. Zo bevat de NTR-serie ‘Onbevoegd Gezag’ een portret van een actieve burger die onder geen beding subsidie wil om de geloofwaardigheid bij de primaire doelgroep niet op het spel te zetten. Onbemindheid betekent dus ook dat men liever niet bemind wil worden. Want een te innige band zou de oprechtheid compromitteren en de loyaliteit naar de primaire doelgroep in diskrediet kunnen brengen, zo lijkt men te redeneren. Dit valt dus nauwelijks de lokale beleidsmakers zelf aan te rekenen. We hebben wel sterk de indruk dat hun eigen positieve attitude ten aanzien van informeel leiderschap zelden wordt omgezet in een scherpe visie, laat staan in daadwerkelijk bewust ondersteunend beleid ten aanzien van onbevoegd gezag. Het hangt eerder samen met de verhouding tussen burgerinitiatieven en de positie van de overheid. Wat we hier dus terugzien, is de praktische uitwerking van hoe Charles Taylor de civil society introduceerde:
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
277
‘Juxtaposed to “political society”, “civil society” (…) exists over against the state, in partial independence from it. It includes those dimensions of social life which cannot be confounded with, or swallowed up in the state (…) [Civil Society is] not so much a sphere outside political power; rather it penetrates deeply into this power, fragments and decentralises it. Its components are truly “amphibious” ’ (Charles Taylor, 1990: 95, 117).5 In een dergelijk schema valt te verwachten dat gezag dat binnen die civil society wortel schiet met enige argwaan wordt bekeken. Zelfs indien er sympathie is voor plaatselijk informeel gezag, dan nog kan men bestuurlijk behoorlijk in de knel komen met het verstrekken van subsidies of andere ondersteuning van deze initiatieven. Nogmaals, niet door een gebrek aan goodwill, maar door de wijze waarop de structuren zijn opgezet. De overheid heeft een aantal instrumenten ter beschikking om beleid uit te voeren. Onbevoegde gezagsdragers kunnen daar slechts een rol in vervullen als zij zich expliciet voegen naar deze doelen. Omdat dit ‘voegen naar’ consequenties heeft voor de relatie met de primaire doelgroep van het onbevoegd gezag, namelijk de moeilijk bereikbare jongeren die dit uit wantrouwen zullen afkeuren, zal de eerste stap wel degelijk vanuit beleid moeten worden gezet.
Naar een contextueel gezagsmodel Derde onderzoeks vraag
Daarom willen we dit casus afsluiten met een figuur die als kapstok kan dienen voor het inschatten van de (waarde van) onbevoegd gezag, daarmee antwoord gevend op de derde onderzoeksvraag. Maar ook hier weer is deze analyse er niet op gericht om een volledig dichtgetimmerd model te presenteren, alsof elke vorm van onbevoegd gezag in een bepaalde t ypologie zou kunnen worden ondergebracht. Juist de onvoorspelbaarheid en onafhankelijkheid van dit type gezag staat een dergelijke schematisering in de weg. Wel maken wij een eerste vertaling van de bevindingen in een open model dat juist ruimte biedt om
5 ‘Nevengeschikt aan de politieke samenleving, bestaat er een civiele samenleving als tegenpool van de staat, in gedeeltelijke onafhankelijkheid ervan. Het bevat die dimensies van het sociale leven die niet kunnen worden gemengd met of worden opgeslokt door de staat (…) [De civiele samenleving] is niet zozeer een sfeer buiten de politieke macht om; zij dringt juist door in het hart van deze macht, breekt haar en decentraliseert haar, met componenten die wezenlijk dubbelzinnig zijn’ (eigen vert.).
278
Analyse >
steeds nieuw verschijnende vormen van onbevoegd gezag in relatie tot andere actoren te duiden. Een kapstok om over eigentijds gezag in de (semi)publieke ruimte na te denken. Fig. 1 De gezagsdriehoek
Burgemeester
Officier van Justitie
Politie
Uitgangspunt van ons model is het (over)bekende model van de gezagsdriehoek (zie figuur 1) dat gangbaar is wanneer gemeente, politie en Openbaar Ministerie hun werkzaamheden moeten afstemmen. De gezagsdriehoek heeft meer bepaald betrekking op de lokale verdeling van bevoegdheid om het gezag te voeren in een bepaalde situatie. Daar hoort per definitie geen onbevoegd gezag in thuis. Bovendien gaat het om een overlegstructuur die volgens ingewijden al meer dan ingewikkeld genoeg is om in urgente kwesties goed mee uit de voeten te kunnen. Er zijn dus goede redenen om het gebruik van de figuur van de gezagsdriehoek als dusdanig niet te verwerpen. Niettemin zien wij na dit verkennende onderzoek al voldoende reden om de klassieke gezagsdriehoek te complementeren met een aanvullend – in de huidige figuur onzichtbaar – luik. Daarmee moet dus wel de driehoek worden begrepen als een visie op gezag, eerder dan als een instrument om overleg mogelijk te maken tussen de partijen die de drie hoeken bemannen. Wanneer we in de gezagsdriehoek op zoek zouden gaan naar de spanning tussen bestuur en burgergezag, dan zullen we deze niet aantreffen. Hoewel zij naar ons oordeel aanwezig is, blijft zij altijd onzichtbaar in dit gangbare model van gezag. Dat geldt ook voor de relatie onbevoegd gezag-jongeren. Ook die is nergens te bespeuren in het klassieke model. Dat is al helemaal niet verwonderlijk, aangezien er van geen enkele bevoegdheid sprake is. Toch is het problematisch dat de gezagsdriehoek de meest lastige interacties op het terrein aan ons zicht onttrekt. Dus doen we er goed aan eens te kijken hoe een model eruit zou kunnen zien dat deze onbevoegde dimensies wel een plek geeft.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
279
(c) De Staat
Fig. 2 De gezagsruit
(a) Onbevoegd gezag
(b) Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers
(d) Jonge burgers
Ons vertrekpunt in de gezagsruit is de onbevoegde gezagsdrager (a). Deze beschikt niet over sancties anders dan wat op basis van regels met elkaar is afgesproken. Tegenhanger is de bevoegde gezagsdrager (b). Deze beschikt wel over sancties van overheidswege en is daarom bevoegd tot machtsuitoefening. Beiden vervullen een rol in de gezagsrelatie die de Staat (c) moet onderhouden ten aanzien van haar jonge burgers (d). We gaan ervan uit dat er op de een of andere manier een lijn vanuit de Staat naar de jongeren hoort te lopen. Hoe (langs welke punten) die lijn precies loopt, is wat dit model kan verhelderen. Opvallend in deze figuur zijn de volgende lijnen (of de afwezigheid ervan). Ten eerste: er is geen rechtstreeks gezag van de Staat op jongere. Wanneer de Staat rechtstreeks ingrijpt in de levens van jonge mensen, is er meestal sprake van macht. Zelden leiden deze interacties tot meer gezag aan de kant van de overheid. Uitzonderingen zijn mogelijk; die worden veroorzaakt door personen die de overheid representeren, maar in de regel kunnen we deze lijn als non-existent beschouwen. Dat geldt al helemaal sinds de overheid ervoor kiest om de veiligheid in de openbaarheid te bewaken met camera’s, toegangspoortjes en mosquito’s. Deze dragen mogelijk wel bij aan het veiligheidsgevoel van burgers, maar kunnen nooit een bijdrage leveren aan de gezagsrelatie als dusdanig. Ten tweede: er is gezag van de onbevoegde gezagsdrager op de jongere. Uit de kenmerken van onbevoegd gezag kunnen we immers afleiden dat deze vorm van gezagsrelatie het dichtst aansluit bij de leefwereld en behoeften van de jongeren. Deze zullen dan ook geneigd zijn om zich sterker te laten beïnvloeden door
280
Analyse >
onbevoegde dan door bevoegde gezagsdragers. Dit is dan ook de derde stelling: de lijn tussen de bevoegde gezagsdrager en de jongeren is veel zwakker. Geweld tegen gezagsdragers neemt in snel tempo toe. De bevoegde gezagsdrager heeft steeds minder een gezagsrelatie met jongeren en zal gezien de toenemende bedreiging ook logischerwijs sneller zijn toevlucht zoeken tot dreiging met geweld oftewel macht. Ten vierde: er is ook weinig invloed die uitgaat van de Staat op de onbevoegde gezagsdrager. Vaak gaat het om figuren die doen wat zij vinden dat nodig is, zonder enige overweging of zij daarmee de doelen van de overheid of van (andere) stakeholders dienen. Vijf: de Staat heeft dan weer wel gezag over de bevoegde gezagsdrager. Er is wel eens sprake van sturingsspanning die de relatie nu en dan stevig op de proef kan stellen, maar er is altijd wel een lijntje te vinden, want stel dat deze verbinding helemaal afwezig is, dan is er sprake van een ernstige organisatorische en/of institutionele crisis.
(c) De Staat
Fig. 3 De gezagsruit (detail)
(e) Professional (zorg, onderwijs)
(a) Onbevoegd gezag
(b) Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers
(f) Ouders
(d) Jonge burgers
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
Fig. 4 De gezagsruit (detail)
Fig. 5 De gezagsruit (detail)
(c) De Staat
(e) Professional (zorg, onderwijs)
(a) Onbevoegd gezag
(b) Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers
(f) Ouders
(d) Jonge burgers
281
(c) De Staat
(e) Professional (zorg, onderwijs)
(a) Onbevoegd gezag
(b) Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers
(f) Ouders
(d) Jonge burgers
Wanneer we nog een stap verder inzoomen, zien we dat in het bovenste deel van de figuur de professional (e) kan worden toegevoegd, terwijl in het onderste deel de ouders (f) kunnen worden geplaatst. Bij professionals hebben we in de eerste plaats mensen uit de (jeugd)zorg, het onderwijs of het jongerenwerk op het oog. De ouders zijn de personen die formeel het ouderlijk gezag hebben over de betreffende jongeren, maar die daar – als we de berichten mogen geloven – in de praktijk nog maar zelden invulling aan weten te geven. Grootschalig jubileumonderzoek van JM Ouders in 2007 laat inderdaad zien: Ouders zouden niet meer durven opvoeden, geen grenzen meer kunnen stellen en dus aan gezag inboeten. Ze willen weer strengere regels stellen, maar vragen daarbij om hulp. Vandaar dat we in figuur 4 de lijn naar de jongeren niet doorlopend trekken. Evenmin kunnen we een lijn trekken van professional naar jongere. Ook hier is de laatste jaren veel ruis op gekomen, zie alleen al de groeiende markt van boeken over het tanende gezag van de professional over de burger waar we in de inleiding reeds aandacht aan hebben besteed. Deze professional is meestal wel in een duidelijk ondergeschikte positie verbonden met zijn opdrachtgever, namelijk de Staat. Hier is een doorlopende lijn op zijn plaats. In figuur 5 zien we de volledige constellatie aan mogelijke verbindingen om de route van Staat naar jongeren buiten het bevoegde gezag om zichtbaar te kunnen maken. De stippellijnen staan voor relaties die we hier te weinig hebben kunnen onderzoeken, maar waarvan we uit andere onderzoeken weten dat er geen sprake is van een vanzelfsprekende – laat staan natuurlijke – gezagsverhouding.
282
Analyse >
a Onbevoegd gezag b Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers c De Staat
d Jonge burgers e Professional zorg, onderwijs f Ouders
De gezagsruit toegepast Wanneer men de casussen een voor een toepast op dit model, krijgt men een beeld van de diversiteit aan interacties vanuit het perspectief van onbevoegd gezag.1 Casus 1. Missioneren c
Fig. 6 Missioneren
e
a
b
Henk Bouma (a) heeft een sterke band met de kinderen (d). De kinderen staan onder onbevoegd gezag van Henk. Verder is er weinig bekend over de banden die Henk onderhoudt. De sporadische samenwerkingen blijven sterk in de sfeer van de eigen organisatie hangen.
f
d
Casus 2. Opvoeden c
Fig. 7 Opvoeden
e
a
b
Marco Mout (a) heeft een sterke band met de jongeren (d). Deze staan – eenmaal aangemeld – sterk onder invloed van Marco. Daarnaast kwamen we te weten dat Marco geregeld contact met de ouders (f) onderhoudt. Om die reden is er een lijn meer getrokken dan in de eerste casus.
f
d
Casus 3. Blootgeven c
Fig. 8 Blootgeven
e
a
b
f
Linda Futa van Goch (a) heeft een sterke band met een aantal jongeren (d) die haar workshop konden bijwonen. Deze jongeren ervaren Linda als iemand met moreel overwicht. Daarnaast weten we dat zij geregeld wordt uitgenodigd door scholen (e) die aan voorlichting willen doen. Maar we weten ook dat een aantal zorgprofessionals (e) haar aanpak ongepast vindt. Vandaar de onderbroken lijn met de professionals.
d
1 Ons onderzoek laat niet toe om voorbij het perspectief van onbevoegd gezag alle lijnen in kaart te brengen.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
283
Casus 4. Inbedden c
Fig. 9 Inbedden
e
a
b
f
d
In deze casus is de figuur twee keer toe te passen. Hans Rasenberg (a) heeft gezag over de vrijwilligers (d) uit de buurt waar hij actief is. Dit gezag wordt op een tweede niveau ook nog eens werkzaam tussen de vrijwilligers, die in de positie van gezagsdragers komen (a) en de jongeren in de wijk (d). Tegelijk heeft de overheid (c) met de politie (b) en professionals (e) een sterk netwerk, waar Hans met zijn aanpak bewust buiten kleurt. Toch is er wel degelijk contact tussen beide sferen. Vandaar de onderbroken lijn tussen bevoegd en onbevoegd gezag.
Casus 5. Indruk maken c
Fig. 10 Indruk maken
e
a
b
f
d
Chaib el Maach (a) heeft veel invloed op de jongeren (d) die de sportschool in Helmond bezoeken. Hij heeft nauwelijks betekenisvol contact met professionals (e), iets meer met de ouders (f), maar ziet vooral het belang van een goed contact met de politie (b). De figuur laat zien dat in dit contact kansen liggen om ervoor te zorgen dat er sprake is van continuïteit tussen bevoegd en onbevoegd gezag. De Staat (c) kan met andere woorden via de omweg van de onbevoegde gezagsdrager (a) wel degelijk invloed uitoefenen op jongeren (d) die anders onbereikbaar zouden blijven.
Casus 6. Begrenzen c
Fig. 11 Begrenzen
e
a
b
f
d
Coen Stevens in Gaanderen is een overduidelijk grensgeval. Wij hebben hem in deze figuur geplaatst onder de noemer van professional (e). De figuur laat zien waarom hij hier wel een plek verdient. De manier waarop hij gezag uitoefent op de jongeren (d) heeft veel raakvlakken met de manier waarop de onbevoegde gezagsdragers dit doen. Vandaar de lijn van e naar d, via de kant van het onbevoegde gezag. Door lijnen te onderhouden met zowat alle (keten)partijen en daarbij tegelijk een heel eigen route te bewandelen in het belang van de jongeren, dwingt Coens aanpak zeker ontzag af.
284
Analyse >
a Onbevoegd gezag b Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers c De Staat
d Jonge burgers e Professional zorg, onderwijs f Ouders
Casus 7. Samen doen c
Fig. 12 Samen doen
e
a
b
f
Laura (a) functioneert op de kinderboerderij duidelijk binnen een professioneel kader. Dit neemt niet weg dat de invloed op de kinderen (d) vooral langs informele weg loopt. Terwijl haar collega’s op verzoek van Laura eerder vanuit hun beroepsrol (e) invloed aanwenden, maakt Laura gebruik van haar natuurlijke gezag. Als er frontliniewerkers ingeschakeld moeten worden laat ze dat over aan haar collega’s.
d
Casus 8. Toenaderen c
Fig. 13 Toenaderen
e
a
b
f
In zwembad De Tongelreep heeft Joost (a) de taak om de badgasten (d) aan te spreken op hun gedrag. Daarnaast zet de directie in nauwe samenwerking met de gemeente (c) andere middelen en actoren - de badmeesters (e) en contact met de politie (b) - in om het gezagsplaatje rond te maken en het kwetsbare klimaat van gastheerschap te vrijwaren van misbruik.
d
Casus 9. Combineren c
Fig. 14 Combineren
e
a
b
f
d
Jelte is spin in het web dat door de gemeente (c) is gespannen om als onbevoegde gezagsdrager (a) en als professional (e) invloed uit te oefenen op de meest kwetsbare jongeren (d) van Amersfoort. Jelte is een soort hybride professional met drie gezichten: onderwijzer, animator en jonge betrokken burger. Als er bevoegd gezag (b) ingeschakeld wordt gaat dat via de jongerenwerker (e).
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
285
Casus 10. Consolideren c
Fig. 15 Consolideren
e
a
b
Said Bensellam en Youssef Guennoun (a) hebben in enkele jaren tijd een volwassen stichting opgebouwd, waardoor ongeveer alle lijnen van de figuur gedekt zijn. Er is regelmatig kwaliteitsvol contact met de overheid (c), de bevoegde ambtsdragers (b), de ouders (f) en de jongeren (d).
f
d
Aanbevelingen Specifiekere aanbevelingen kunnen worden geformuleerd – tot slot – op basis van het patroon dat een casus laat zien in het model. We menen op basis van dit verkennende onderzoek drie soorten aanbevelingen te kunnen onderscheiden die in de toekomst verder zouden moeten worden getoetst. Ontsluiten c
c
c
Fig. 16 Advies: ontsluiten
a
b
a
b
d
a
b
f
f
f
Missioneren
e
e
e
d Opvoeden
d Blootgeven
Er zijn te weinig verbindingen die langs de onbevoegde gezagsdrager lopen om te kunnen spreken van een stabiel initiatief. Het zou zomaar afgelopen kunnen zijn volgende week. Hierdoor staat de momenteel aanwezige gezagsverhouding voortdurend onder druk. De aanbeveling ‘ontsluiten’ wijst op de noodzaak om te investeren in secundaire relaties met andere belanghebbenden op een manier die geen afbreuk doet aan de primaire relatie met de jongeren. Het doel is om meer continuïteit en coöperatie te realiseren.
286
Analyse >
a Onbevoegd gezag b Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers c De Staat
d Jonge burgers e Professional zorg, onderwijs f Ouders
Versterken Fig. 17 Advies: versterken a
b
a
b
a
b
Inbedden
b
f
d
d
d
d
a
f
f
f
e
e
e
e
c
c
c
c
Indruk maken
Begrenzen
Samen doen
De onbevoegde gezagsdrager staat niet alleen. Hij treedt in contact met allerlei relevante actoren, maar er is nog steeds een duidelijke afstand tussen de leefwereld en de systeemwereld. Om te voorkomen dat zich twee parallelle realiteiten vormen, is het goed om te investeren in de kwaliteit verbindingslijnen tussen de verschillende sferen. Continueren Fig. 18 Advies: continueren
c
c
c
a
b
a
b
Toenaderen
a
b
f
f
f
d
e
e
e
d Combineren
d Consolideren
Het onbevoegde gezag heeft een welomschreven rol en functie in de uitoefening van gezag. Andere partijen weten ongeveer wat ze van de onbevoegde gezagsdrager kunnen verwachten en omgekeerd. Verder wordt er regelmatig geïnvesteerd in de relatie tussen onbevoegd en bevoegd gezag en wordt er gehandeld op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds respect.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
287
Aan het einde van deze analyse is duidelijk geworden dat: • een gezagsruit meer van de werkelijkheid laat zien dan de gezagsdriehoek; • in tijden van een vermeende gezagscrisis de onbevoegde gezagsdrager kan worden gezien als spil in het pedagogische en bestuurlijke geheel van voorzieningen. • verbindingen met de onbevoegde gezagsdrager via verschillende wegen kunnen worden gelegd; • bevoegde en onbevoegde gezagsdragers in de strijd om het gezag kunnen worden gezien als partners met een gezamenlijk doel; • een verbindingslijn tussen onbevoegde gezagsdrager en instanties meer kansen biedt op continuïteit en dat daarom investering in deze relaties aanbevolen is. Fig. 19 De gezagsruit (de kansen)
De staat
Professional (zorg, onderwijs)
Onbevoegd gezag
Bevoegd gezag Politie, frontlijnwerkers Ouders
Jonge burgers
De belangrijkste uitkomst van dit verkennend onderzoek is dat er in de verbinding tussen bevoegde en onbevoegde gezagsdrager al te vaak ruis zit. De belangrijkste aanbeveling luidt dan ook om te investeren in het slaan van de brug tussen systeem- en leefwereld. Maar hoe begin je daaraan? Wij spraken Ilonka Terlouw, aanjager in Amsterdam. Zij verbindt in haar dagelijks werk beleid en praktijk. Met de ene voet in de wijk en de andere voet in het stadsdeelkantoor is zij de geknipte persoon om verbindingen te maken. Zij somt een aantal kenmerken op waar brugfiguren aan behoren te voldoen als zij van meerwaarde willen zijn bij de afstemming van onbevoegd gezag op formeel beleid en omgekeerd.
288
Analyse >
De praktijk
‘Ik heb geen enkel belang’ Kenmerken van een brugfiguur volgens Ilonka Terlouw, aanjager in Amsterdam De rol van de brugfiguur Een brugfiguur die leef- en systeemwereld weet te verbinden moet in de eerste plaats een netwerk hebben: weten van elkaar wie waar zit en wie welke informatie heeft. De brugfiguur heeft strikt genomen geen eigen belang. Zijn of haar belang is dat Community Leaders, zoals onbevoegde gezagsdragers, optimaal gaan functioneren. Hoe kan je mensen ondersteunen? Hij of zij kan vrij denken, zit nergens aan vast; kan denken in mogelijkheden en kansen. De brugfiguur kan meer vanaf een afstand kijken, dus die houdt meer het overzicht. Een brugfiguur kijkt nooit vanuit inhoud, maar altijd naar het proces en naar het effect van gedrag. Als pedagogen zoeken naar hoe ze ouders betrokken krijgen, zitten ze vaak met de handen in het haar. De brugfiguur benadert invloedrijke burgers vanuit communicatieoogpunt. Weten ouders wat er van ze verwacht wordt, en waarom? Waarom is het belangrijk voor de ouders, voor de kinderen? En waarom voor de professional (daar moet je ook eerlijk over zijn). Hoe maak je mensen partner, hoe betrek je ze bij je werk? Communicatie gaat voor op inhoud. De brugfiguur kan het belang benadrukken dat er met de jongeren gepraat wordt alvorens nieuwe plannen in te voeren. De ervaring is vaak dat men wel met professionals praat, maar niet echt de wijk in duikt met de jongeren. Dan kunnen informele leiders als aanspreekpunten fungeren. Sommigen zijn heel goed in staat hun eigen doelgroep aan te spreken, anderen minder. Daar kan ondersteuning gewenst zijn. Dan kan je de waarde die de persoon heeft voor de buurt verzilveren. Brugfiguren kunnen ook laten zien dat informele leiders anders moeten worden gewaardeerd dan professionals. Informele leiders zijn in principe onbetrouwbaar in het professioneel onderhouden van de relatie, omdat ze het allemaal
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
289
v rijwillig doen. Ze communiceren vaak moeizaam. Maar vergeleken met professionals is dat een relatief ongemak. Als er een gouden jongerenwerker rondloopt die weggaat, moet je weer helemaal opnieuw beginnen. Informele leiders zijn in die zin juist betrouwbaarder dan professionals, omdat ze er met hun hart in zitten. Ze zullen nooit ‘weggaan’. De brugfiguur neemt de beleidsangst weg dat het inzetten van niet-pedagogisch geschoolden pedagogisch onverantwoord is. Vanuit gezagsoogpunt kan het veel effectiever zijn om jongeren na een misdrijf (ook) verantwoording te laten af leggen aan een ‘vaderfiguur’ dan hen alleen maar te laten oppakken en straffen door het systeem. De brugfiguur stelt machtsmisbruik aan de orde en stimuleert gezag in de ware zin van het woord. De brugfiguur organiseert niet langs etnische lijnen, maar erkent wel dat vele waardevolle initiatieven binnen etnische gemeenschappen effectief zijn. Voorop staat dat initiatiefrijke burgers moeten worden ondersteund. Een brugfiguur kan helpen inschatten wat de waarde is van een stichting en daarmee beleidsmatige keuzes ondersteunen. Een brugfiguur mag zelf geen dwarsligger zijn. Strikt genomen heeft hij of zij geen stem, geen belang. Net als de beleidsambtenaar moet men een meester zijn in het spiegelen. Men zegt niet wat men van het beleid vindt, maar laat wel zien wat het effect is. Veel is een kwestie van stijl. Het is een kunst om mensen liefdevol te confronteren. Spiegelen en luisteren dus. Dan voelen mensen zich erkend en dan kun je gaan samenwerken. Een brugfiguur is dus vooral een sparring partner en doorgeefluik. Een brugfiguur neemt vrijwilligers als doelgroep serieus. Trainingen richten zich te vaak op professionals en ouders, niet op vrijwilligers. De brugfiguur gelooft in de scholing en empowerment van deze burgers. De kern van zijn of haar boodschap is: je moet het de mensen makkelijk maken, ze doen het al vrijwillig. Ze werken al.
290
Analyse >
De positie ten opzichte van de maatschappelijke en institutionele omgeving Een brugfiguur moet een onafhankelijke positie hebben, met name onafhankelijk van het beleid. Mensen vinden het prettig om met iemand te praten die losstaat van het beleid. Een brugfiguur is nauw betrokken bij wat er diep in de wijk leeft. Tegelijkertijd kan hij of zij niet elke dag in de wijk aanwezig zijn, waardoor contact weer lastiger is, want informele leiders zijn moeilijk vanaf een afstand te bereiken. Instanties slagen er daarom slechts heel mondjesmaat in om bijvoorbeeld de onzichtbare ouders te bereiken. Alleen een informele leider uit de gemeenschap komt nog zonder drang of dwang achter de voordeur. De brugfiguur heeft een andere rol dan bijvoorbeeld een jongerenwerker. Het ‘jongerenwerk nieuwe stijl’1 roept ook nieuwe vragen op: in wiens belang zijn deze plannen opgesteld? Jongerenwerk nieuwe stijl mag zeker wat strenger zijn dan vroeger, maar is altijd gebaat bij samenwerking met de bewoners. De beleidseis om effecten en resultaten te zien wordt erkend, maar niet volledig ingewilligd indien de context zelfstandige criteria vereist. De brugfiguur staat zelf los van de formulieren en bepleit simpele criteria. Hoeveel kinderen en jongeren bereik je?
1 In 2009 deed de term ‘Jongerenwerk nieuwe stijl’ zijn intrede. Het jongerenwerk is een officieel beroep geworden en een bijbehorend competentieprofiel is geïntroduceerd (zie bijv. Van Strijen, 2011).
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
291
Bronnen • Boutellier, H., Boonstra, N. & Ham, M. (2009). Omstreden Ruimte. Over de organisatie van spontaniteit en veiligheid. Amsterdam: Van Gennep.
• Christiano, K.J. (1986). Church as a Family Surrogate: Another Look at Family Ties, Anomie, and Church Involvement. Journal for the Scientific Study of Religion, 25 (3).
• Delfos, M.F. (2009). Ontwikkeling in vogelvlucht. Ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Amsterdam: Pearson.
• Feldman, D.C. (1984). The development and enforcement of group norms. The Academy of Management Review, (9) 1, 47-53.
• Granger, R.C. (2010). Understanding and Improving the Effectiveness of After-School Practice. American Journal of Community Psychology, 45 (3/4), 441-446.
• Jones, J.N. & Deutsch, N.L. (2010). Relational Strategies in After-School Settings. How Staff–Youth Relationships Support Positive Development, 43 (4), 1381-1406.
• Kleijwegt, M. (2009). Onzichtbare Ouders. De buurt van Mohammed B. Amsterdam: Atlas. • Moberg, D.J. (2000). Role Models and Moral Exemplars: How Do Employees Acquire Virtues by Observing Others? Business Ethics Quarterly, 10 (3), 675-696.
• Pels, T. (1998). Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. • Quataert, M. (2012). Jongerenoverlast en gezagsaanvaarding in de publieke ruimte. Een zoektocht naar hedendaags gezag: de visie van beleidsmakers. Ongepubliceerde masterthese. Universiteit Utrecht.
• Rogers, P. & Coaffee, J. (2005). Moral panics and urban renaissance. City: analysis of urban trends, culture, theory, policy, action, 9 (3), 321-340.
• Roth, J.L. & Brooks-Gunn, J. (2003). Youth Development Programs: Risk, Prevention and Policy. Journal of Adolescent Health, 32, 170-182.
• Roth, J.L., Malone, L.M. & Brooks-Gunn, J. (2010). Aspects of participation in afterschool programs. American Journal of Community Psychology, 541.
• Sieckelinck, S. (2010). Het beste van de jeugd. Een wijsgerig-pedagogisch perspectief op jongeren en hun ideal(ism)en. Kampen: Klement.
• Smaling, A. (2004). Wat voor soort onderzoek doet Baart eigenlijk? KWALON 25, 9 (1), 7-15.
• Spinrad, W. (1991). Charisma: a Blighted Concept and an Alternative Formula. Political Science Quarterly, 106 (2), 295-311.
• Taylor, C. (1990). Modes of Civil Society. Public Culture, 3 (1), 95-118. • Thompson, A. (2005). Surrogate Family Values: the Refeminization of Teaching. Educational Theory, 47 (3), 315 - 339.
III> Conclusies van de bundel Een vlak land
293
Meer gezag in opvoeding en onderwijs
295
Gezagsparadox in de publieke ruimte
296
1. Hoe ziet onbevoegd gezag eruit?
299
2. Onbevoegd gezag, een vloek of een zegen?
300
3. Hoe kunnen wij ons er pedagogisch en bestuurlijk zo goed mogelijk toe verhouden?
301
De uitkomsten
302
Tot slot
302
Bronnen
303
‘Een sociale samenleving is een veilige samenleving. Een samenleving waarin bewoners en ondernemers zich gesteund weten door het gezag. Met politie die zichtbaar is op straat om duidelijke regels effectief te handhaven.’ Bruggen slaan, regeerakkoord VVD-PvdA, 2012
‘Deze kat bijt zichzelf in de staart, omdat de openbare ruimte te veelomvattend is om aan de overheid over te laten. Jongeren en bewoners komen elkaar op zoveel plekken en op zoveel ver schillende manieren tegen dat formeel toezicht nooit voldoende zal zijn.’ Van der Meer (2010). Omstreden Ruimte. In Boutellier, Boonstra & Ham (2010).
Een vlak land Nederland is een vlak land, waar iedereen die het voor het zeggen wil krijgen op veel tegenwind kan rekenen. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd blijven. Maar gezag is geen natuurfenomeen, gezag is mensenwerk waarbij iedereen, hier en nu, betrokken is. Politieagenten, rechters, leerkrachten, controleurs in het openbaar vervoer, allemaal ondervinden ze in toenemende mate aan den
294
Conclusies van de bundel >
lijve hoe vlak het land geworden is. Voor deze mensen is dit vaak een pijnlijke realiteit. Want zij worden niet langer gerespecteerd op basis van de rol die zij vervullen, laat staan omwille van de organisatie die of het instituut dat ze representeren. ‘Respect, dat krijg je niet, dat moet je verdienen’, is een van de meest gehoorde uitdrukkingen tegenwoordig. Wanneer we het citaat uit het regeerakkoord teruglezen waarmee deze bundel begon: Gezagsdragers en hulpverleners verdienen respect, dan vallen twee zaken op: in de eerste plaats wordt als doel gesteld dat respect voor bevoegde gezagsdragers terugkeert, in de tweede plaats lijkt men ook terdege te beseffen dat respect moet worden verdiend. Ontzag is sowieso heel zeldzaam geworden en lijkt alleen voorbehouden aan voetbalhelden en popsterren. Bekendheid en/of roem zijn de nieuwe grote troeven, nu religiositeit en beroepsaanzien enkele treden zijn gedaald op de maatschappelijke ladder. In zo’n setting kan wie helemaal niet bekend of nauwelijks gekend is veel moeilijker rekenen op a priori respect. Het werk van de anonieme professional die van rechtswege bevoegd is om sancties uit te delen wordt zo verschrikkelijk lastig gemaakt. Want waarom zou iemand die alleen op burgers wordt afgestuurd om bepaalde van hun vrijheden in te perken, zomaar met ontzag bejegend worden wanneer God noch gebod een principale rol speelt in de afwegingen? De ongerustheid hierover aan de kant van de overheid is de laatste jaren dan ook sterk toegenomen. Het gaat zover dat ministers en opiniemakers verkondigen dat er nergens meer gezag is. En dat er dan maar een ding opzit: opnieuw gezag afdwingen. Dat klinkt heel logisch, want waar rationele gezagsmiddelen tekortschieten heeft de Staat als enige het recht om met geweld te dreigen. Tegelijk leert de geschiedenis dat men slechts zijn toevlucht neemt tot machtsmiddelen wanneer alle gezagsmiddelen uitgeput zijn. En daarbij is het ook nog zeer de vraag of men kan spreken van gezag afdwingen. Gezag laat zich nauwelijks afdwingen. Want – zoals in Ten geleide uitgelegd – wanneer er sprake is van onvrijwillige dwang, dan verandert de gezagsrelatie in een machtsrelatie. Toch vinden we de term ‘gezag’ sinds enkele jaren terug in regeerakkoorden, waarbij stelselmatig wordt verwezen naar de bevoegde instanties die beschikking hebben over macht en veel minder over gezag (in termen van verdiend respect): ‘Een sociale samenleving is een veilige samenleving. Een samenleving waarin bewoners en ondernemers zich gesteund weten door het gezag. Met politie die zichtbaar is op straat om duidelijke regels effectief te handhaven.’ (Rutte & Samsom, 2012)
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
295
Dit roept de vraag op: is de toegenomen nadruk in beleidsdocumenten en in de publieke opinie op handhaving van gezag wel terecht? Ja en nee.
Meer gezag in opvoeding en onderwijs Ja, er is meer behoefte aan gezag. Zowel in het primaire als in het secundaire opvoedingsdomein – het gezin en de school – is er sinds enkele jaren een duidelijke toenemende belangstelling voor opvattingen die veel te maken hebben met gezag, zoals strenger opvoeden, orde houden in de klas en grenzen stellen. Dat dit ook een sterk geografisch-cultureel bepaalde dimensie heeft, moge blijken uit de bestsellers die ons de laatste jaren hebben weten te bereiken. In 2011 was er de oriëntaalse ‘Tiger mom’, de Chinees-Amerikaanse hoogleraar in de Rechten Amy L. Chuadie die met Battle Hymn of the Tiger Mother (2011) de westerse wereld wist te choqueren door een boekje open te doen over haar strikte op voedingsmethodes waarmee ze haar twee dochters discipline wist bij te brengen. Recent was er aandacht voor de Franse opvoeding, doordat de Amerikaanse Pamela Druckerman het boek Bringing Up Bebe (2012) schreef, waarin zij met bewondering beschrijft hoe Franse ouders er beter dan de meeste westerse ouders in slagen om hun kinderen geduld en respect bij te brengen door behoeftebevrediging uit te stellen. Telkens weer staat in de internationale opvoedingsbest sellers van tegenwoordig de kwestie van gezag in de opvoeding centraal. Men zou zo gaan vermoeden dat een boekje over opvoeden op zijn Nederlands niet erg veel lezers zou vinden dezer dagen, terwijl – laten we dat niet vergeten – de Nederlandse kinderen en jongeren toch nog steeds door de OESO als de gelukkigste minderjarigen ter wereld zijn gemeten. Zou het kunnen dat dit meer zegt over ervaren onmacht aan volwassen zijde dan werkelijke problemen aan de output-kant? Of is er ook echt iets aan de hand met het breed gekoesterde geloof dat opvoeding in vrijheid ook automatisch tot vrijheid leidt (zie bijv. Sieckelinck, 2012)? Zonder deze vraag hier te behandelen, kunnen we wel het volgende stellen. Opvoedgezag als theoretisch construct lijkt in Nederland vandaag – veel meer dan in China, Frankrijk of België – nog steeds een problematisch begrip. Maar voor wie de opvoeding ook als een problematische praktijk ervaart, is er gelukkig voldoende lectuur beschikbaar om te kijken hoe het er elders aan toe gaat en daar eventueel wat van te leren en toe te passen in de eigen opvoeding thuis. Ook wat het onderwijs betreft, hoeven we niet op onze honger te blijven zitten als het om gezagskwesties gaat, dankzij de toegenomen aandacht voor de netelige
296
Conclusies van de bundel >
kwestie van orde houden in de klas. René Kneijber snelt leerkrachten te hulp die aan den lijve ondervinden dat autoriteit niet langer gegarandeerd is. In workshops en trainingen leert hij hoe in de onderwijspraktijk vorm te geven aan nieuwe gezichten van gezag. Geen overbodige focus, zo blijkt niet enkel uit de populariteit van dit soort trainingen over het onderwerp, maar ook uit het aantal hoogopgeleiden die hun docentaspiraties zien schipbreuk leiden op ordeproblemen in de klas. Natuurlijk loopt het hier en daar nog lelijk mis. Zie bijvoorbeeld de zaak in Nieuwegein: een leerling doet niet wat zijn leraar zegt, waarop de schoolleider hem bij de kraag uit de klas sleept. Zijn vader belt vervolgens de politie, waardoor de schoolleider zelfs in de cel belandde. Opvallend is dat er in deze casus eerder sprake was van gezagsverwarring (tussen docent, directie, politie en ouders) of gezagsondermijning van volwassenen onder elkaar dan van gezagsondermijning door de leerlingen. Naast de schijnbare toename van deze en andere gezagsgerelateerde uitwassen is er ook een duidelijke toename van kennis en literatuur hierover. Het gaat hier om een thematiek die de Britse socioloog Furedi in zijn boek Wasted: Why Education isn’t Educating (2009) reeds scherp analyseerde om vervolgens te besluiten dat de relaties tussen beleid en onderwijs, leerkracht en ouder én ouder en kind moeten veranderen, willen we scholen laten bloeien. In elk geval bestaat er zowel voor ouders als voor leerkrachten voldoende ondersteunend aanbod om niet geheel onvoorbereid in de gezagsstrijd aan te hoeven treden.
Gezagsparadox in de publieke ruimte Hoe zit dat tot nog toe als het gaat om gezag in het derde pedagogische domein, namelijk de straat en de vrije tijd? We formuleerden al eerder de gezagsparadox die niet alleen in gezinnen en op school, maar ook in de (semi-)openbare ruimte volop aanwezig is: terwijl we elke ongevraagde inmenging van anderen zien als een inbreuk op onze eigen vrijheid, menen we wel dat meer ordening en meer respect naar elkaar dringend nodig zijn om nog prettig te kunnen samenleven. De neiging onder beleidsmakers bestaat om deze paradox in het derde opvoedmilieu te laten beslechten door bevoegde beroepskrachten die indien nodig allerlei sancties achter de hand hebben. Alsof het vanzelfsprekend is dat de overheid de enige bron van ordening is die de gezagsparadox zou kunnen afzwakken. Op basis van de onderhavige onderzoeksuitkomsten kunnen we stellen dat men met een plan van aanpak vanuit deze exclusief bevoegde bril dreigt voorbij te gaan aan een nieuwe kwestie die steeds nadrukkelijker onze bestuur-
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
Meer bevoegdheden en hogere straffen?
297
lijke en pedagogische aandacht opeist: hoe kan men initiatiefrijke burgers ondersteunen die erin slagen om ordening aan te brengen in de publieke ruimte waar de formele roep om gezag niet meer gehoord wordt? Het is immers zeer de vraag in hoeverre burgers die doof zijn voor overheidsgezag geholpen zijn met een minister die telkens wanneer er ergens te lande iets uit de hand loopt, vanuit Den Haag het G-woord te pas en te onpas in de mond neemt? De media-aandacht buiten beschouwing gelaten, is de inhoudelijke, sociaalwetenschappelijke aandacht voor gezag in de publieke ruimte tot nog toe sterk achtergebleven bij de aandacht ervoor in de andere genoemde domeinen van gezin en onderwijs. Wel worden er voortdurend vanuit politiek en politie ‘flinke’ antwoorden geformuleerd op overlast en openbare ordeverstoring. Deze kunnen min of meer worden samengevat als: meer controles, meer risicogroepbeleid, alomtegenwoordig cameratoezicht, lik-op-stukbeleid, grotere wapenuitrusting en stoerdere uniformen voor de wetsdienaren. Heel concreet zagen we deze reflex bijvoorbeeld duidelijk terug in de uitkomsten van het ministeriële topberaad naar aanleiding van de doodslag op een amateurvoetbalgrensrechter in Almere, eind 2012: meer bevoegdheden voor scheidsrechters en hogere straffen voor eenieder die het waagt om het gezag op of naast het veld aan te vallen. Geen onbegrijpelijke reactie, maar zijn dit wel de antwoorden op de juiste vragen – zeker vanuit de burger gezien? Een en ander wijst erop dat we op een belangrijk kruispunt staan als het gaat om de gezagsrelatie tussen overheid en burger. Het reeds genoemde jaarboek van Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken waarschuwde al enkele jaren geleden: ‘Waar jongeren voorheen (ook) door de buurt tot de orde werden geroepen, worden nu steevast politie en politiek ingeschakeld en die komen met formele regels, wat vervolgens uitlokt dat bewoners nog meer beroep doen op formele handhaving, enzovoort. Het gevolg (en de oorzaak?) is dat particulier initiatief (en vaardigheid?) verdwijnt. Deze kat bijt zichzelf in de staart, omdat de openbare ruimte te veelomvattend is om aan de overheid over te laten. Jongeren en bewoners komen elkaar op zoveel plekken en op zoveel verschillende manieren tegen dat formeel toezicht nooit voldoende zal zijn.’ (Van der Meer (2010). In Boutellier, Boonstra & Ham, 2010). In de inleiding gaven wij al aan hoe de oorsprong van de grote rellen in Londen volgens twee experts te herleiden was tot een slechte relatie tussen politie en (leiders van) lokale
298
Conclusies van de bundel >
g emeenschappen. Een jaar later hebben de bestuurders een merkwaardige les getrokken uit diezelfde rellen: vanaf 2013 zullen er onbemande vliegtuigjes met camera’s oftewel drones worden ingezet om de burgers van de hoofdstad vanaf een veilige afstand in de gaten te houden. Alles wijst erop dat er plannen zijn om binnen afzienbare tijd ook in Nederland vliegend tuig de lucht in te sturen om ‘onze veiligheid’ te vergroten. Welnu, als wij inderdaad op dit kruispunt staan waarin de gezagsrelatie tussen de burger en de Staat opnieuw onderhandeld wordt – ook de rellen in het Nederlandse plaatsje Haren wijzen daarop – moeten er misschien eerst heel andere vragen worden gesteld. Heeft iemand bijvoorbeeld de vraag gesteld wat de lancering van onbemande cameravliegtuigen betekent voor het gezagsvraagstuk tussen burger en overheid, dat steeds nijpender wordt? Welk signaal geeft een overheid die de strijd om het gezag op straat dreigt te verliezen door de lucht in te gaan? (zie bijv. Sieckelinck & Frissen, 2012). Hoe anoniemer de maatregel, des te meer angst en wantrouwen erin doorklinkt. Wij menen op basis van onze verkenning te kunnen stellen dat er ook in deze tijd waarin een aantal verhoudingen op scherp staan nog steeds andere, beter te verantwoorden wegen zijn om tot een hedendaagse gezagsrelatie te komen. Om terug te komen op de vraag of gezag verdwenen is en moet worden afgedwongen: Ja, er is meer behoefte aan (opvattingen over) gezag – zeker in de publieke ruimte –, maar nee: het gezag is niet helemaal verdwenen. Dat we daar dan niet zo veel van merken heeft te maken met de verschuiving van de vindplaatsen. Omdat we op de plekken gaan zoeken waar gezag vroeger min of meer vanzelf sprak (politie, school, gemeente), nemen we abusievelijk aan dat het gezag als dusdanig verdampt is of in rook is opgegaan. Gezag of iets wat er erg op lijkt en wellicht dezelfde functie heeft, is nog wel aan te treffen, maar dan veelal buiten de klassieke instituties. Juist waar gezag nooit vanzelfsprekend was, waar de betrokkenen dikwijls ‘schijt’ hebben aan ‘hét gezag’, zien we dat actieve burgers grote invloed hebben en erin slagen om jongeren aan zich te binden. Wij hebben dit fenomeen in dit exploratief onderzoek bestudeerd onder de noemer van onbevoegd gezag. Drie vragen waren leidend: bestaat het in Nederland? (hoe ziet het eruit); is het positief of negatief? (vloek of zegen); hoe kunnen we er ons pedagogisch en bestuurlijk zo goed mogelijk toe verhouden?
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
299
1. Hoe ziet onbevoegd gezag eruit? Wat de eerste vraag betreft, hebben we zeven kenmerken van onbevoegd gezag afgelijnd. Onbevoegd gezag is persoonlijk, dichtbij, gezellig, maar ook strikt, eigenzinnig, normatief en transcendent. Het is – zo zouden we het kunnen samenvatten – in de kern een zeer dienstbare vorm van gezag. Het gezag is er niet om het gezag of het gevoel van macht zelf. Net zoals bij Ralph, een van de jongeren in Lord of the Flies (1999/1954) is het gezag duidelijk en wordt het niet op prijs gesteld dat men het in twijfel trekt: ‘Ralph pushed Piggy to oneside. “I was chief, and you were going to do what I said.” ’ (p. 132-133). Maar in tegenstelling tot zijn rivaal Jack neemt Ralph het commando, omdat er acties moeten worden ondernomen opdat allen gered zouden kunnen worden, niet omdat hij zichzelf de beste leider vindt. Voor Ralph is macht een middel om een hoger doel te bereiken, niet het doel in zichzelf. Onbevoegd gezag in deze studie behelst meestal een vorm van autoriteit zonder machtsmisbruik. Precies wat je van een overheid zou mogen verwachten, maar waar de burger ook het voorbeeld kan geven. Dit betekent overigens niet dat elke vorm van onbevoegd gezag een good practice is. Onbevoegd gezag is geen wondermiddel en zal nooit het bevoegde gezag kunnen vervangen. Het wordt hier naar voren geschoven als een optie, niet als een must, want we hebben gezien dat het in de praktijk niet altijd onomstreden is. Men zou ook verwachten dat onbevoegdheid de kans op machtsmisbruik juist kan doen toenemen. Om hierover grote beweringen te doen, zou niet passen na een pilotonderzoek, maar vraagt zeker onze aandacht in vervolgonderzoek. Evenmin is het zo dat onbevoegd gezag een groot gevaar is dat moet worden tegengegaan. Vele voorbeelden uit de casussen laten juist iets zien van de eigen waarde die vastkleeft aan gezagspraktijken vanuit burgerinitiatief. Afgaande op onze uitkomsten is aandacht voor onbevoegd gezag – zeker wanneer de overheid in het specifieke domein van de publieke veiligheid aantoonbaar veelvuldig in gebreke blijft – een goede tweede optie. Wel stellen we vast dat er vaak onbewuste vervreemdingsmechanismen spelen op persoons- en institutieniveau, die maken dat onbevoegd gezag nog te vaak ongekend en weinig bemind is. Alvorens men vanuit beleid de burgergezagsrol kan gaan ondersteunen, is het goed om een helder beeld te hebben van de thematische spanningen die onbevoegd gezag oproept. Spanningen tussen de informele leefwereld en de formele systeemwereld; ad-hocaanpak versus structurele oplossingen; het
300
Conclusies van de bundel >
persoonlijke karakter versus de professionaliteit van het aanbod; origineel initiatief versus haar effectief geachte kopie; gedeelde moraal versus abstracte opgelegde regels. Al deze spanningen zijn in deze bundel aan bod gekomen en – afgaande op de wetenschappelijke reflecties – relevant gebleken om te thematiseren teneinde de nieuwe gezichten van gezag beter te begrijpen.
2. Onbevoegd gezag, een vloek of een zegen? De samenleving heeft een groot zelfaanpakkend vermogen. De activering van burgers staat al jaren bovenaan de binnenlandse politieke agenda. Niet alleen door het creëren van werkgelegenheid, maar ook de ondersteuning van vrijwilligerswerk en het stimuleren van sociaal-culturele initiatieven. Een focus op burgerparticipatie heeft geleid tot een toename van zogenaamd do-it-yourself-burgerschap. Aandacht voor de stem van de burger is steeds nadrukkelijker aangewezen bij buurtopbouw, vitalisering van woongebieden en bij ingrijpende infrastructuurprojecten. Zie voor een mooi, recent voorbeeld de Buurt in Beweging-methodiek door FORUM (2012). Wanneer het om de participatie van burgers op het gebied van gezag gaat, zien we veel meer aarzeling en wordt de Staat gezien als degene die het gezag moet herwinnen. Dat is begrijpelijk, want autoriteit is niet zomaar iets wat je uit handen geeft – in tegenstelling tot inspraak, zorg, vervoer. Burgers in hun kracht zetten heeft consequenties voor verhoudingen, zeker wanneer we de focus op gezag van de burger richten. Dat is immers van heel andere aard dan burgers laten meedoen. Dit gaat om: burgers in the lead plaatsen en dat is iets heel anders. Dat vereist een radicaal vertrouwen van de overheid in de burger. Dat is een erg hoge eis, vooral gezien de context van de politiekambtelijke afrekencultuur die we tegenwoordig her en der aantreffen. Het is ook een grote stap, omdat heel wat maatregelen om meer ordening te brengen in de publieke ruimte juist blijk geven van wantrouwen. Tegelijk blijft de behoefte aan inspirerend leiderschap onverminderd en zien we steeds meer aanwijzingen – dit onderzoek gaat in dezelfde richting – dat de erkenning van burgerinitiatief op het terrein van gezag beter kan. Een visie op de rol van de onbevoegde gezagsdrager is urgent in een tijd waarin de burger steeds meer zelf verantwoordelijk wordt gemaakt voor de organisatie van de eigen civil society en waarin we vaststellen dat gezag niet meer vanzelf spreekt. Het is een nieuwe realiteit waar burgers op eigen initiatief een grotere rol in spelen dan we denken, door mensen in hun omgeving die het vertrouwen in de overheid kwijt
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
301
zijn, aan zich te binden. Onze verhouding tot onbevoegd gezag is gebaat bij meer kennis, meer communicatie en meer afspraken tussen de verschillende spelers. De jongeren in dit verhaal hebben geen probleem met regels, strakke afspraken en toezicht. Zij laken wel met de formalisering daarvan, met name van het toezicht. Marginaliseren wij het belang van klassieke instituties door er op deze wijze aandacht aan te besteden? Wij menen van niet. Ten eerste benadrukken meerdere onbevoegde gezagsdragers in ons onderzoek het belang van instituties om zich toe te verhouden. Tegelijk weten we dat representatie en meer bepaald belichaming van instituties problematisch is geworden. We verwachten van iedereen dat hij of zij als persoon handelt. Niet als representant, maar als aanwezig lichaam. We zien representatie als zich verschuilen achter iets. Alsof we iets te verhullen hebben. Deze verschuiving is onze aandacht waard, omdat juist in een democratische rechtsstaat representatie cruciaal is. Het einde van gezagsvolle representatie (ik verdien gezag, want ik vertegenwoordig de Staat) betekent het einde van de samenleving zoals we haar kennen. Zover is het nog niet. Daarenboven wijst ons onderzoek juist op mogelijke uitwegen uit de representatiecrisis. Het is immers een nieuwe beleidsrealiteit die om andere benaderingen vraagt. Om beleidsmakers te helpen kijken naar dit nieuwe gezag is door FORUM een model ontwikkeld dat alle betrokken spelers een plek geeft. Wanneer functionarissen niet meer op hun strepen kunnen terugvallen, doen zij er wellicht goed aan om buiten de gezagsdriehoek om naar steun te zoeken. Misschien zijn zij meer geholpen door terug te vallen op burgers die geen strepen hebben, maar wel op hun strepen staan.
3. Hoe kunnen wij ons er pedagogisch en bestuurlijk zo goed mogelijk toe verhouden? Het model laat zien hoeveel verrassende verbindingen er mogelijk zijn om vanuit de overheid gezag te houden over haar jonge burgers zonder direct naar machtsmiddelen te hoeven grijpen. Als men geen verbindingen weet te leggen met het ruimere ‘gezagsveld’ dat we in de ruit hebben weergegeven, zal de representatiecrisis moeilijk kunnen worden bezworen. Mits georganiseerd, gestructureerd, in gegrond vertrouwen en beargumenteerd, is het faciliteren van onbevoegd gezag misschien zelfs de enige weg om gezag zonder machtsvertoon in het publieke domein te doen gelden. En onder de gestelde voorwaarden die uit
302
Conclusies van de bundel >
het model oplichten, kunnen de grootste ongelukken worden vermeden. De combinatie van voldoende – ononderbroken – lijnen, tussen de Staat, initiatiefnemers, brugfiguren en burgers, leiden naar onze mening tot een stabiele structuur om onbevoegd gezag ook effectief van meerwaarde te laten zijn.
De uitkomsten De grotere impact van dit verkennend onderzoek is drieledig: • De gezagscrisis strekt zich wellicht niet uit over alle pedagogische domeinen. Er zijn grote verschillen tussen gezin, school en vrijetijdsbesteding. Differentiatie is gewenst, zowel in diagnose als in remedie. • Gezag in de mond nemen, vereist grote nauwkeurigheid. In het besef dat het fenomeen ‘gezag’ een delicaat verschijnsel is, dat niet los kan worden gedacht van concrete interactie tussen mensen. Extra complicatie is dat het wel een heel bepaald soort interactie betreft. Het is geen macht en ook geen dialoog. • Het toenemende geweld tegen gezagsdragers zal op lange termijn niet kunnen worden opgelost met middelen die de dreiging met geweld van overheidswege versterken. Natuurlijk komt de Staat het monopolie toe om geweld te gebruiken, maar dit betekent niet dat het ook de aangewezen weg is om een specifiek verontrustend fenomeen als het geweld tegen gezagsdragers te vergelden. Met een beroep op onbevoegde gezagsdragers kan hier een (preventief) luik aan worden vastgeknoopt dat een heel ander accent mogelijk maakt, waardoor de hoop op een effectieve – bemiddelde – gezagsrelatie tussen overheid en burger niet hoeft te worden opgegeven. Bij wijze van uitsmijter willen we dit verkennend onderzoek zo dadelijk afsluiten met enkele opvattingen en aanbevelingen van twee burgers die we in onze zoektocht tegenkwamen waaruit de pedagogische en bestuurlijke urgentie om onbevoegd gezag serieus te nemen duidelijk naar voren komt. Beiden lieten hun licht schijnen over onbevoegd gezag en hebben daar zelf duidelijke opvattingen over. De een ontvouwt een filosofie, de ander biedt een aantal kapstokken voor de praktijk. Wij hopen dat het algemene belang van deze inzichten partijen zal aanzetten om hier verdere studies naar te verrichten.
Tot slot Nederland is een vlak land, zo begonnen wij deze conclusie, en dat is het nog steeds sinds wij het gezag weer op het spoor zijn. Dit nieuwe gezag heeft zich
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
303
(tot nog toe) veelal onder de radar ontwikkeld. Hierdoor kon het investeren in zorgzame relaties, waarbij aan de kant van de gezagsdrager duidelijk sprake is van een moreel overwicht zonder dat dit overwicht rechtstreeks verbonden is met de doelstellingen van de overheid. In een eerste reflex zou je denken dat dit in potentie zeer destabiliserend kan uitpakken in een land dat de laatste jaren heeft laten zien gevoelig te zijn voor collectieve stemmingswisselingen. Na het lezen van dit onderzoek zou je ook de potentieel ordenende en stabiliserende rol kunnen benadrukken. Welke nadruk men ook verkiest, één ding weten we nu wel zeker, namelijk dat er in het vlakke Nederland nog wel zoiets bestaat als onbevoegd gezag. Over de kwestie of het ook de meest effectieve vorm van gezag is, kunnen wij op basis van dit verkennende onderzoek nog geen uitspraak doen. Wij zouden er onze handen nog niet voor in het vuur steken. Maar misschien, nu we er zo over nadenken, is onbevoegd gezag wel het mooiste gezag dat een vlak land zich kan wensen.
Bronnen • Boutellier, H., Boonstra, N. & Ham, M. (2009). Omstreden Ruimte. Over de organisatie van spontaniteit en veiligheid. Amsterdam: Van Gennep.
• Chua, A. (2011). Battle Hymn of the Tiger Mother. New York: Penguin Press. • Druckerman, P. (2012). Bringing Up Bebe. One American Mother Discovers the Wisdom of French Parenting. New York: Penguin press.
• Furedi, F. (2009). Wasted: Why Education isn’t Educating. Londen: Continuum. • Golding, W. (1954/1999). Lord of the Flies. Londen: Penguin books. • Hijmans van den Bergh, A. (2012). Buurt in beweging. Handleiding voor een wijkatelier over gezonde leefomgeving. FORUM Instituut voor Multiculturele Vraagstukken.
• Rutte, M. & Samsom, D. (2012). Bruggen slaan, regeerakkoord VVD-PvdA. • Sieckelinck, S. (2012). Gekelderde Vrijheid. Groene Amsterdammer, 2 februari 2012, 32-35. • Sieckelinck, S. & Frissen, R. (2012). Drones als alziend oog boven onze hoofden. Trouw, 23 oktober 2012.
304
De wetenschappers
De wetenschappers Renée Frissen Renée Frissen werkt als onderzoeker bij FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken. Daarnaast is zij sinds 2011 als buitenpromovenda verbonden aan het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme (Universiteit Leiden). In 2009 sloot Renée de research master Cultural Analysis (Universiteit van Amsterdam) cum laude af. In 2012 verscheen Beeldenstrijd in Crisistijd. Een onderzoek naar de ontwikkeling en impact van crisisberichtgeving over multi culturele maatschappelijke spanningen (FORUM/Boom Lemma).
Jan Dirk de Jong Dr. Jan Dirk de Jong (1976) is socioloog en criminoloog. Ook is hij ingevoerd in de antropologie en sociale psychologie. In 2007 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift: Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ straatjongens (Aksant 2007). Als onderzoeker en docent is hij verder werkzaam geweest aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). Tegenwoordig is hij als gastdocent nog verbonden aan de VU (afdeling Criminologie), maar heeft inmiddels ook zijn eigen onderzoeks- en advies bureau: Rebond (www.rebond.nl).
Bas Levering Bas Levering is sinds 1975 als wijsgerig en historisch pedagoog verbonden aan de Universiteit Utrecht en sinds 2004 als lector Algemene Pedagogiek aan Fontys Hogescholen in Tilburg. Van 2009 tot 2011 vervulde hij een gastprofessoraat Pedagogiek aan de Universiteit Gent. Levering is een veelgevraagd deskundige in de media. Hij is European Editor van het International Journal of Qualitative Methods en hoofdredacteur van Pedagogiek in Praktijk Magazine.
Ton van der Pennen Ton van der Pennen is als senior onderzoeker verbonden aan de TU Delft, onderzoeksinstituut OTB. Hij deed onderzoek in allerlei steden, wijken en buurten in binnen- en buitenland. Zijn invalshoek was daarbij steeds de spanningsrelatie tussen het planningsproces van bestuurders, politici en professionals, en het alledaagse wonen zoals bewoners dat vormgeven. Deze vergaarde kennis is neergelegd in een hoeveelheid boeken, rapporten, papers en artikelen die van zijn hand zijn verschenen.
Onbevoegd gezag - Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
305
Dirk Willem Postma Dr. Dirk Willem Postma is als hoofddocent/onderzoeker verbonden aan de opleiding Cultureel Maatschappelijke Vorming en het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht. Als grondslagenonderzoeker in de sociale wetenschappen richt hij zich op de esthetische dimensies van burgerschapsvorming. Maatschappelijke vormingsvraagstukken hebben altijd zijn belangstelling gehad. Zo heeft hij onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van kunsteducatie, community arts en een proefschrift geschreven over de grondslagen van natuuren milieueducatie.
Leonie le Sage Leonie le Sage is als docent en onderzoeker verbonden aan de opleiding Pedagogiek en het kenniscentrum Talentontwikkeling van de Hogeschool Rotterdam. Zij verricht momenteel onderzoek naar leer- en opvoedondersteuning bij kinderen en jongeren in achterstandswijken in Rotterdam, eerdere onderzoekspublicaties gaan over opvoeding, gewetensontwikkeling en jeugdstrafrecht.
Marion van San Dr. Marion van San is wetenschappelijk docent bij de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam en senior onderzoeker aan het RISBO (Erasmus Universiteit Rotterdam). Haar specialisatie is empi risch onderzoek naar moeilijk bereikbare doelgroepen. Zij is tevens lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Bas van Stokkom Bas van Stokkom is verbonden aan het Criminologisch Instituut van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit en aan de afdeling bestuurswetenschappen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij verricht onderzoek op het grensvlak van ethiek, criminologie en de sociale wetenschappen. Tot de thema’s die in zijn onderzoek aan bod komen, behoren burgerschap, lokale veiligheidszorg, bemiddeling en herstelrecht. Hij schreef tientallen boeken, waaronder Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing (Boom 2010).
306
Bevoegd en onbevoegd gezag verbinden. Filosofie en praktijk >
Evelien Tonkens Evelien Tonkens is bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap bij de afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam. Zij verricht onderzoek naar veranderende idealen en praktijken van burgerschap. Zij schreef onder andere: De onbeholpen samenleving (met Menno Hurenkamp, AUP, 2011), en Crafting citizenship. Understanding tensions in modern societies (met Menno Hurenkamp en Jan Willem Duyvendak, Palgrave, 2012).
Micha de Winter Micha de Winter is faculteitshoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraag stukken aan de Universiteit Utrecht en twaalf jaar lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Hij is initiatiefnemer van een pedagogische masteropleiding, doet met een groep promovendi onderzoek naar thema’s als burgerschapsvorming, het belang van een pedagogische civil society en de pedagogische context van radicalisering. Recent publiceerde hij onder meer Idealen op Drift. Een pedagogische kijk op radicalisering van jongeren en Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding: vanachter de voordeur naar democratie en verbinding (2010), ondertussen ook in een Engelse editie verkrijgbaar.