Stijn Sieckelinck Sanne van Buuren & Halim El Madkouri (redactie)
Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
Blootgeven
3 Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
85
Het aanbod
85
De regels
88
Het gezag
90
Relatie met instituties
94
Uitdagingen
95
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid. Reflectie door Marion van San
96
Hedendaagse uitdagingen voor pedagogische gezagsdragers
97
Lef
98
Kwetsbaarheid
99
Over de risico’s van niet op effectiviteit onderzochte aanpakken
99
Over de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag
100
Hoe verder?
102
Bronnen
104
‘Ik weet in dit gebied door dingen heen te prikken, ik kijk door de bullshit heen en zie de pijn eronder. Dat ken ik van mezelf. Ik ben misschien toch die moederfiguur voor sommigen, die open staat voor dingen, die ze niet veroordeelt. Er moet iets in van opkijken naar, nou ja dat klinkt ook weer raar, maar wel een “oh ja, ik kan van haar wel wat aannemen”. Ik geef ook wel grenzen aan, dus tot hier en niet verder.’ Linda Futa van Goch, 49 jaar, Rotterdam
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam Het aanbod Linda Futa van Goch houdt zich vanuit haar Stichting Open Ogen in Rotterdam bezig met loverboyproblematiek en geeft voorlichting over ‘grenzen in relaties en seksualiteit’. Ze geeft voorlichting op scholen, geeft weerbaarheidscursussen aan meisjes die met loverboys in aanraking komen, doet individuele begeleidingstrajecten en geeft deskundigheidstrainingen aan professionals. 29 jaar geleden is Linda zelf gedurende ongeveer zeven maanden slachtoffer geweest van een loverboy. We spraken ook met Emine, een van de meisjes die Linda heeft gecoacht. Zij is 18 jaar en werd door haar vriendje gedwongen tot seks. ‘Ik voelde me zo vies daarna. Ik was er eigenlijk twee jaar depressief door. Ik moest elke
Linda Futa van Goch, 49 jaar, Rotterdam Actief sinds: 2004 Bereik: zo’n 70 schoolklassen per jaar, training en voorlichting aan professionals Leeftijden: 12-20
Blootgeven
87
dag huilen en kreeg eigenlijk heel erg spijt dat ik met hem om was gegaan.’ Emile Goyvaerts kwam in contact met Linda vanuit zijn functie als DOSAregisseur in de Rotterdamse deelgemeente Charlois, die hij van 2002 tot 2011 bekleedde. DOSA staat voor Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak en richt zich op risicojongeren tussen 0 en 24 jaar. ‘Het gaat om jongeren waarvan je dus het beeld hebt: de reguliere organisaties zijn er klaar mee.’ Linda durfde geen aangifte te doen tegen haar ‘vriendje’, ze kwam niet in de hulp verlening terecht. ‘In die tijd was er niks over bekend, mijn ouders werden er ook niet in gesteund. Dus ik rommelde maar wat, ging weer een beetje aan het werk. Maar ik was zwaar getraumatiseerd, deed alles op mijn overlevingsmechanisme.’ Dat mondde na zes jaar uit in een burn-out. ‘En toen begon ik voor het eerst een beetje hulp te zoeken. Waarom krijg ik eigenlijk een burn-out, waarom werk ik zo hard? Al die trauma’s en al die shit van vroeger zat natuurlijk nog in mij opgeslagen. Ik werd voor het eerst echt op zielsniveau geraakt door het zien van een film. Die film ging over een waargebeurd verhaal waarin een meisje na een verkrachting zelfmoord pleegde. Ik weet wat het is om verkracht te worden en ik weet wat het is om dat mee te maken, maar kijk mij nou, ik zit hier: sterke vrouw, stevig, reis de wereld rond, doe allemaal mooie dingen. Dus het kan ook anders, ik moet iets met mijn verhaal gaan doen, ik moet mensen laten weten dat je ook een andere keuze kan maken.’ Ze ging bij de politie werken. In 2004 vertelde ze haar verhaal voor het eerst aan een groep van tachtig zedenrechercheurs. Via via kwam ze meer in de wereld van voorlichting terecht. Ze begon voor zich zelf. Vanaf 2006 werd ze steeds meer gevraagd om trainingen voor professionals in de jeugdhulpverlening en op scholen te verzorgen. Haar product heeft zich ontwikkeld, vertelt ze. De lessen heeft ze uitgebouwd. Na een voorlichting van anderhalf uur volgen verdiepingslessen. Ze wil zich meer gaan richten op het begeleiden van jongeren, maar ook dat kost tijd. Als ze een meisje leert kennen van wie ze vermoedt dat die met loverboys in aanraking is (geweest), vormt ze een groep mensen met soortgelijke ervaringen om haar heen met wie ze kan praten. Emine heeft niet veel vriendinnen met wie ze kan praten over wat haar is overkomen, maar denkt wel dat het belangrijk is dat meisjes elkaar helpen. ‘Linda vertelde me over andere meisjes, en toen dacht ik wel: “Oh, ik ben niet de enige”.’
88
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
Linda vertelt dat veel meisjes zichzelf in eerste instantie niet zien als slachtoffer. ‘We zien onszelf als dader, of als medepleger, want “ik heb het zelf gedaan, ik ben niet bij je weg gegaan”.’ Emine vindt zichzelf best wel naïef en iemand die snel te beïnvloeden is, daarom denkt ze dat ze in deze situatie terecht is gekomen. Pas wanneer meisjes zichzelf zien als slachtoffer, wordt de deur naar hulp op een kier gezet volgens Linda. ‘Eigenlijk moest ik naar de politie gaan,’ vertelt Emine, ‘want het was een verkrachting, want ik wilde het niet. Dat had ik me tot dan toe helemaal niet gerealiseerd.’ Toch denkt ze niet dat ze het zo ver zou laten komen als bij Linda. Linda ziet zichzelf inmiddels niet meer als slachtoffer. ‘Ik ben ooit slachtoffer geweest, maar dat ben ik nu niet meer. Inmiddels ben ik gewoon deskundige en expert. Ik noem het zelfs geen ervaringsdeskundige meer, want dat koppelt nog zo aan mijn slachtofferschap en dat is zo verleden tijd.’ Maar tegelijkertijd is haar persoonlijke ervaring wel precies datgene waardoor ze denkt dat ze meisjes in eenzelfde situatie kan bereiken. ‘Ik zie de kracht als volwassenen dus hun eigen stukje ervaring meenemen en dat overbrengen, in plaats van alleen uit boeken.’
De regels De belangrijkste regel tijdens de lessen is vertrouwelijkheid. Telefoons moeten uit. ‘Ik vind het namelijk niet passen als je tijdens deze les gaat pingen of whatsappen, ik zal ingaan op gebeurtenissen uit mijn leven die pijnlijk zijn en dan vind ik het niet fijn als je afgeleid wordt door je mobieltje. Hoe zou jij het vinden als je je vriend of vriendin in vertrouwen neemt en ze luistert niet? Zal je dan de volgende keer haar of hem iets vertellen?’ Ze legt de jongeren uit dat het bij een vertrouwelijk onderwerp als dit belangrijk is dat de verhalen tussen de muren van de klas blijven. De jongeren mogen buiten de klas praten over het verhaal van Linda, maar niet over wat ze van klasgenoten horen. Ze mogen bovendien alleen uit hun eigen ervaringen putten, ze mogen niet vertellen wat ze eventueel van anderen weten. ‘We gaan niet voor de grap als ik loverboy zeg, wijzen naar iemand en dan roepen: “Ja Jacob of Pietje is een loverboy”, dat vind ik niet fijn. Het past ook niet, want het onderwerp is te gevoelig hiervoor. Je mag over jezelf vertellen, niet over iemand anders als die persoon op deze school zit. Als die persoon niet op deze school zit, dan mag je het vertellen maar zonder naam. Je weet nooit of iemand hem of haar kent, dus wij noemen geen namen
Blootgeven
Linda bespreekt voor aanvang bij voorlichting en aantal gedragsregels met de jongeren. • • • •
Mobiele telefoon uit en wegstoppen Niet pingen of whatsappen. Als iemand iets over zichzelf vertelt, dan blijft dat tussen deze muren.1 Niet over anderen spreken. Je mag over jezelf vertellen, niet over iemand anders als die persoon op deze school zit. • Even geen grapjes maken. Linda geeft twee waarschuwingen. Bij de derde keer vraagt ze de persoon de klas te verlaten.
1 YouTube. Ook te zien op www.youtube.com/watch?v=Gs525xCp-WM.
89
90
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
van een ander.’ Linda waarschuwt twee keer. Bij de derde keer vraagt ze de persoon in kwestie de klas te verlaten. In sommige gevallen kan je een uitzondering maken, vertelt Linda. Soms is het juist goed om de vertrouwelijkheid te doorbreken door een volwassene te betrekken in een vermoeden dat iemand te maken heeft met loverboys.
Het gezag Volgens Emile Goyvaerts houdt natuurlijk gezag in ‘dat iemand binnenkomt waarvan je merkt: deze persoon straalt wat uit. Daar ga je naar luisteren’. ‘Ik hecht waarde aan natuurlijk gezag, want dat heb je vanuit jezelf.’ Hij leerde Linda kennen als iemand met natuurlijk gezag. ‘Zij had totaal geen functie, daar zat het hem zeker niet in. Zij kon haar gezag nergens aan ontlenen. Dus niet van een streepje, sterretje of wat dan ook. Zij heeft de uitstraling dat ze weet waar ze het over heeft. Dat is niet in beleidsaspecten of gedragscodes te vatten.’ Volgens hem is er iets veranderd op het gebied van gezag. ‘Dertig jaar geleden stelde een sterretje of streepje wat voor. Dat was een collectief gewaardeerde vorm van gezag, dat werd door mensen gedeeld. Op het moment dat je alleen maar leunt op formeel gezag, van luister, jij moet naar mij luisteren want ik kan bonnen schrijven. Als dat het is, nou, dan ben je gauw klaar. Dat is geen gezag.’ Linda heeft moeten groeien in haar gezagsrol, vertelt ze. Bij de politie ‘waar gezag heel hiërarchisch is’, heeft ze veel geleerd. Hoewel het moeilijk is om in algemene woorden te vertellen wat werkt, elke situatie is immers anders, heeft ze gemerkt dat ze makkelijker tot de jongeren doordringt doordat ze uit ervaring spreekt. Onomwonden. De meisjes kunnen ervaringen met haar delen. ‘Als jij niet zelf voelt wat je zegt, en je zegt iets omdat je weet dat je het moet zeggen, omdat iemand jou heeft geleerd dat je het moet zeggen, dan komt het bij zo’n meisje of zo’n jongen die slachtoffer is geweest niet echt binnen. Dus dan blijft hun deur dicht. Als ik hun op hetzelfde niveau alles vertel over waar ik de mist mee in ging, dan pas gaan ze ook zelf voelen van: oh maar shit, ik was dus eigenlijk ook slachtoffer. Ik zit op gelijk niveau, en dan weet zo’n meisje of zo’n jongen dat ze niet meer alles in details aan je hoeft uit te leggen. Dan voelen ze zich echt gezien.’ Er ontstaat vertrouwen, vertelt Linda, omdat ze een van hen is. In het begin was ze bang respect te verliezen door zo open te zijn, dus stelde ze zich zo min mogelijk kwetsbaar op. Maar Linda heeft het tegendeel ervaren. Ze staat kwetsbaarder voor de groep
Blootgeven
91
dan een aantal jaar geleden en ze is niet bang emoties te tonen als ze die ervaart. ‘Als mij iets verdrietig maakt, stop ik dat niet weg.’ Emine vertelt dat Linda emotioneel werd toen ze haar verhaal hoorde. Dat vond Emine prettig. Ze had het gevoel dat ze Linda kon vertrouwen, omdat ze zelf ook heftige dingen had meegemaakt. Als Linda iets niet wil, is het belerend zijn. ‘Ik vertel gewoon. Ik zeg niet van: je moet dit niet doen of dat niet doen. Ik vertel gewoon van, ja ik was 13 en toen kreeg ik mijn eerste vriendje en daar was ik helemaal verliefd op, en hij was verliefd op mij, en hij was de leukste jongen van de camping – dat was hij ook echt hoor. Dingen die bij hun spelen in hun gevoel, die dingen die benoem ik ook gewoon allemaal. En dat maakt ze al een soort van: oke. En dan ben je al op één niveau. En wat ik dan fijn vind, is dat ze zelf naar me toekomen als ze ergens mee zitten. Want op het moment dat ze er zelf mee komen, kunnen we het bespreken en kan ik uitleggen dat ze zich daar al helemaal niet schuldig over hoeven voelen. Want schuldgevoel creëert dat ze het de volgende week weer doet, “want ja, ik heb het nou toch al gedaan”. Dus bij de eerstvolgende jongen die zegt van: “nou dan kan je ook wel pijpen of aftrekken”, denkt ze: “ja ik heb het nou al gedaan”. Dan blijf je vastzitten in iets, en door tijdens de lessen in alle openheid dieper in te gaan op grensoverschrijdend seksueel gedrag leren ze andere keuzemogelijkheden te zien.’ Keuzemogelijkheden bieden, laten zien dat je je eigen keuzes kan maken, is volgens Linda belangrijker dan jongeren proberen te behoeden voor fouten. ‘Wij pretenderen jongeren te kunnen waarschuwen. Ik heb ook laatst mijn site aangepast, ik had staan een gewaarschuwd mens telt voor twee. Dat klopt helemaal niet, je telt helemaal niet voor twee. Een gewaarschuwd mens weet waar die uiteindelijk op kan letten. Dat is het enige. Dat is de kracht van het delen van er varingen en dat is leiderschap, niet van: ik vertel jou vanuit mijn positie wat jij moet doen. Nee, ik laat zien wat het met mij allemaal heeft gedaan en dan kunnen ze zelf kiezen wat ze ermee doen. Dat is wat ik doe.’ Naast de jongeren staan betekent overigens niet dat er een vriendschap ontstaat. Er moeten grenzen aangegeven worden. Soms moet ze de jongeren confronteren en dat kan pijnlijk zijn. In sommige gevallen lijkt de relatie op die tussen een moeder en haar kind.
92
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
‘Ik weet in dit gebied door dingen heen te prikken, ik kijk door de bullshit heen en zie de pijn die eronder zit. Dat ken ik van mezelf. Ik ben misschien toch die moederfiguur voor sommigen, die openstaat voor dingen, die ze niet veroordeelt. Er moet iets zijn van opkijken naar, nou ja dat klinkt ook weer raar, maar wel een “oh ja, ik kan van haar wel wat aannemen”. Ik geef ook wel grenzen aan, dus tot hier en niet verder. Een goede ouder heeft afstand. Dat heeft echt met grenzen te maken. We hebben maatschappijbreed onze grenzen te ver verlegd. Ook instellingen, instanties, politie, justitie, alles. We zijn te grenzeloos geworden.’ Emile Goyvaerts is ook van mening dat dit van belang is in de benadering van risicojongeren. ‘Wat wel gezien wordt en wat ook gewaardeerd wordt door alle jongeren, hoe hoog risico ze ook zijn, is dat je een vorm van duidelijkheid hebt. Dat wil niet zeggen hard schreeuwen hoe het moet of zeggen van “dit is het”. Maar als jij in houding, in gedrag, in taalgebruik, in afspraken die je maakt, als je daar helder in bent, maakt niet uit wat de boodschap is, dan dwingt dat op natuurlijke wijze een vorm van respect af van de desbetreffende jongere, omdat ze zoiets hebben van: ja je bent wel streng en je geeft mij helder een grens aan en je handelt daarnaar.’ Een van de valkuilen die Emile Goyvaerts bijvoorbeeld bij jongerenwerkers ziet, is dat grenzen vervagen als er te veel een sfeer van vertrouwelijkheid en vriendschap ontstaat. Linda heeft tegen Emine gezegd dat ze misschien makkelijk te beïnvloeden is. Emine worstelt ermee hoe ze met de aandacht van jongens om moet gaan. ‘Soms denk ik wel eens was ik maar lelijk. Dan zouden jongens niet naar me k ijken en zou ik zulke dingen niet meemaken. Maar aan de andere kant ben ik ook wel blij met hoe ik er uitzie, want ik ben ook wel blij met die aandacht. Het is ook moeilijk in deze tijd om maagd te blijven. Als een meisje dat wel kan, dan heb ik echt respect voor haar. Ik wou zelf ook zo’n meisje zijn, maar zover is ’t niet gekomen. Daardoor is mijn zelfvertrouwen wel gedaald en daar heb ik nu nog steeds last van.’ Emine heeft haar ouders niet verteld wat haar is overkomen, maar ze denkt wel dat haar moeder een vermoeden heeft. ‘Ik denk dat je kinderen van kleins af aan al dingen moet vertellen over wat ze later kunnen verwachten met relaties. Maar je moet ze ook wel een beetje streng aanpakken.’ Linda denkt dat het in haar contact met meisjes uitmaakt dat ze een vrouw is. Als vrouw kan ze zaken over het lichaam en seksualiteit benoemen die voor een man minder makkelijk bespreekbaar zijn. ‘Het is voor jongens én meisjes belangrijk om over seksualiteit te spreken. Zeker als ze natuurlijk net na of in de
Blootgeven
93
puberteit zijn, waarin vooral bij jongens, die hormonen allemaal al zo aanwezig zijn, en meiden de schaamte heel erg hebben he, omdat ze net gewend zijn aan hun veranderde lichaam.’ Maar er is ook een verschil tussen jongens en meiden. Linda heeft gemerkt dat meisjes met een islamitische achtergrond in het bijzijn van jongens minder makkelijk praten over wat hen is overkomen. ‘Die houden meer achter. Want als ze dat al zou uiten waar jongens bij zijn, dat je weet van kontneuken, dat je weet van pijpen, dat je weet van al die dingen – ik noem het expres even allemaal zo, want ik hou er niet van om dingen mooier te maken en te verbloemen, dat hebben we al veel te lang gedaan en mede daarom denk ik dat er zoveel problemen zijn. Maar dat als zij dat laten weten aan hun moslim medeleerlingen, dan ben je gelijk een afvallige en dan ben je slecht en dan ben je makkelijk slachtoffer.’ Emine, die van Turkse afkomst is, maakt zich zorgen om het feit dat ze haar maagdelijkheid is verloren. ‘Jongens zeggen altijd dat ze het wel voelen of iemand maagd is of niet.’ Linda, die overigens getrouwd is met een man die als moslim is opgevoed, verdiept zich in de religieuze en culturele achtergrond van de meisjes met wie ze praat. ‘Het is niet: oh alle moslimmeiden zijn hetzelfde, nee helemaal niet. Want de Marokkaanse meiden gaan heel anders om met dingen, de Turkse meiden lijken een beetje op elkaar, maar die hebben ook hun specifieke dingetjes. Maar Pakistaanse meiden of uit India of Afrika: totaal verschillend. Het is eerder cultuurgevoelig dan qua religie. Iedere cultuur heeft specifieke normen en waarden en de specifieke uitingen daarvan en de specifieke manier van omgaan met alles.’ Religie en cultuur zijn volgens Linda niet van doorslaggevend belang, seksuele gevoelens zijn universeel volgens haar, ongeacht je culturele achtergrond. ‘Natuurlijk heb ik mij erin verdiept hoe het binnen hun cultuur werkt. Maar we zijn allemaal verbonden door seksualiteit. En dat is het enige wat ik doe in lessen, dat ik het daar over heb.’ Tijdens de lessen haalt ze tafels weg, om recht tegenover de jongeren te staan. Ze wil letterlijk zo min mogelijk tussen hen in hebben staan. Ze denkt na over haar houding. ‘Ik kwam wel al vanaf het begin krachtig over, dat jongeren hadden van: “U? Hoe kan dat nou? Is dat met u ook gebeurd?” Terwijl ik toen best nog wel heel kwetsbaar was. Ik let wel op houding, hoe ga je daar staan? Waar heb ik mijn benen en waar heb ik mijn armen? Bewust zijn van wat ik doe. Zo zorg ik dat ik mij niet verlies in mijn verhaal.’
94
Casusbeschrijving: Linda in Rotterdam
Relatie met instituties Linda krijgt subsidie van deelgemeente Charlois om lessen op scholen te geven. Naar eigen zeggen een klein bedragje. Het is lastig om als klein bedrijfje staande te blijven in een omgeving met grote clubs als de GGD en Humanitas. Ze heeft gehoord dat ambtenaren zich afvragen waarom de subsidie die zij krijgt niet naar reguliere instellingen gaat. Enerzijds werkt ze in opdracht van welzijns organisaties en scholen, anderzijds wil ze graag samen optrekken en samen methoden ontwikkelen. Ze vertelt dat het in verband met de vertrouwensrelatie met de jongeren goed is om outreachend te blijven werken. ‘De jongeren zijn bij mij anoniem. En als ik binnen de school zou werken en ze komen met echt heftige dingen, die ze dus niet durven vertellen aan anderen, zijn ze misschien bang dat de hele school het te weten komt. Hoeveel jongeren zijn wel niet al geschaad in hun vertrouwen.’ Ze werkt bijvoorbeeld vaak samen met schoolmaatschappelijk werk. ‘Ik doe nooit dingen alleen.’ Het is altijd balanceren tussen samenwerking zoeken en het garanderen van vertrouwelijkheid. ‘Andere externe partijen betrekken vind ik lastig, dat doe ik na goed overleg. Want zo’n meisje vindt het vaak ook weer lastig, want dit zijn lastige onderwerpen.’ Soms blijft het niet bij voorlichting, maar begeleidt ze ook jongeren. ‘Maar omdat niemand mij daarvoor betaalt, stopt dat heel vaak. Want dat kan ik dan gewoon niet meer doen. Snap je? Daarom wil ik nu ook een stichting gaan worden, om daar veel meer ruimte voor te hebben. Hier in de deelgemeente Charlois lukt het nog, omdat ik hier gesubsidieerd word. In Charlois kan ik het naast mijn voorlichting ook wegzetten als coaching van jongeren. Dit jaar alleen nog, daarna komt het dan weer bij andere instanties te liggen.’ Emile Goyvaerts vertelt dat hij Linda inschakelde bij gevallen waar de reguliere instellingen geen raad mee wisten. ‘Als het ging om concrete casussen waarvan ik zeg: hier wil ik iemand naar toesturen van vlees en bloed, die er naartoe gaat en eigenlijk bij binnenkomst kan ruiken: dit of dat is er aan de hand. Dan had ik de garantie bij Linda dat ze wist wat ze moest doen. Ik ga me dan ook niet bemoeien met hoe ze het oplost. Als het binnen de regelgeving past, is het goed.’ ‘Linda is echt een heel klein onderdeeltje van zo’n aanpak’, vertelt hij. ‘Van de 100 risicojongeren is er 1 die op het gebied van Linda valt. Maar dan ben ik wel blij dat ik Linda heb.’ Volgens Emile Goyvaerts is het doel dat de jongeren uiteindelijk in de reguliere hulpverlening terechtkomen. ‘Iemand als Linda heb je
Blootgeven
95
niet permanent nodig. Sterker nog, op een bepaald moment moet ik er ook weer vanaf. Waar het om gaat is, zij komen op een domein waar de reguliere werker niet kan komen. De taak van zeg maar ‘de Linda’ is: haal deze jongere terug in een domein waar de reguliere hulpverlening weer aan de slag kan. Linda beaamt dit: ‘Die instanties zijn vaak niet zo toegankelijk en laagdrempelig als ik en dat vind ik ook lastig, want ik werk heel graag met hun samen, maar ik ben soms net die drempelverlager, en als jongeren dan een beetje gewend zijn aan het spreken erover met een ander, dan kan je ze vanzelf wel weer bij een andere hulpverlener kwijt.’ Zo raadde Linda Emine aan om te gaan praten met een psycholoog. Emine: ‘Ze zei: “je hoeft niet te denken dat je gek bent”, maar ik had minder aan de gesprekken met de psycholoog dan met Linda. Hij zei wel “Hmmmm”, maar verder zei hij eigenlijk niks.’
Uitdagingen Momenteel werkt Linda op commerciële basis, ze wordt betaald voor haar trainingen en workshops. ‘En nu ben ik al zo ver dat ik denk: als je dat niet kan betalen houdt het op. Maar daar moest ik ook naartoe groeien, want ik heb ook die missie en die visie: ik wil juist komen vertellen. Dus dat is ook een beetje lastig.’ Ze wil meer tijd kunnen besteden aan het coachen van jongeren. ‘Ik wil veel meer dingen gaan doen, meer met jongeren. Maar daar betaalt natuurlijk niemand me voor.’ Ze is op zoek naar manieren om haar deskundigheid breder in te kunnen zetten. Een deel van haar activiteiten blijft ze commercieel aanbieden, maar ze gaat gedeeltelijk als stichting verder. Dat maakt het aanvragen van subsidies makkelijker. ‘Ik wil ook methodieken op papier gaan zetten, ik wil al mijn kennis die ik heb veel meer verspreiden. Maar als ik hier alleen maar ga zitten schrijven, wordt mijn huur niet betaald.’ Het verhaal van Linda roept de vraag op hoeveel kwetsbaarheid pedagogisch gezag verdraagt. Jongeren willen aan je gezicht kunnen zien dat jij ook hebt meegemaakt wat zij meemaken. Maar als het gaat om extreem gevoelige onderwerpen als verkrachting en de grenzen van seksualiteit, hoe zoek je dan de balans tussen het delen van persoonlijke ervaringen en het bewaren van professionele afstand? Wat zijn, kortom, de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag? Hierover gaat de reflectie van Marion van San.
96
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid Reflectie door Marion van San Linda Futa van Goch van de Stichting Open Ogen is een hulpverlener met een missie. Als jonge vrouw heeft zij een fout vriendje gehad, iemand die men tegenwoordig loverboy zou noemen, wat voor haar een buitengewoon traumatiserende ervaring was. Nu is zij een volwassen vrouw en wil zij jonge meisjes behoeden voor de slinkse trucs van dit soort knapen. Zij doet dit op een nogal onorthodoxe wijze, namelijk door tijdens voorlichtingssessies op scholen en persoonlijke gesprekken met meisjes vooral veel over haar eigen ervaringen te vertellen en haar gevoelens de vrije loop te laten wanneer de meisjes met hun verhalen over verkeerde jongens komen. Zelf is zij er vrij zeker van dat haar aanpak werkt en ze heeft plannen om haar deskundigheid uit te breiden door bijvoorbeeld hulpverleners op te leiden volgens haar methodiek. Maar een eerste probleem met dit soort aanpakken is dat we zelden weten of ze werken. Als meisjes na het horen van het verhaal van Linda beter met hun emotionele problemen kunnen omgaan of weerbaarder zijn tegen de avances van loverboys, is dat alleen maar mooi meegenomen. Jammer genoeg weten we niet in welke mate dit te danken is aan het programma en wat de mogelijke onbedoelde neveneffecten zijn. Ik geef enkele redenen waarom deze casus voldoende kritisch moet worden benaderd. Deels hebben die te maken met de uitdagingen aan hedendaagse pedagogische gezagsdragers in het algemeen, deels ook met de limieten van deze aanpak in het bijzonder. En ik laat zien dat dit, samen met de onduidelijkheid over de effectiviteit van dit soort aanpakken, de grenzen aantoont van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag. Linda heeft door haar eigen verleden het lef ontwikkeld om open over de problemen die zij heeft gehad te praten, wat veel jongeren zou aanspreken. Maar daarnaast blijkt dat zij zich tijdens de voorlichtingssessies en gesprekken buitengewoon kwetsbaar opstelt en haar gevoelens de vrije loop laat. Haar succes zit hem naar eigen zeggen in het feit dat zij heel dicht bij de jongeren staat, dat zij voelt wat zij voelen en daardoor bij hen een snaar weet te raken waar andere hulpverleners veel meer moeite mee hebben. Of, zoals de beleidsmedewerker die Linda vaak inzet het uitdrukt: ‘Ze herkent de signalen, ze herkent de gevoe-
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
97
lens. Niet alleen van zichzelf, maar ook van de meisjes waarmee ze in het verleden ook contact heeft gehad. Dit is een ervaringsdeskundige om het zo maar te noemen en die durft en kan en weet die meisjes te raken.’ Dat zij heel dicht bij de jongeren staat, is op zich een positief teken. Aan alle pedagogisch gezag lag volgens de pedagoog Langeveld (1979) immers de identificatie van opvoeder en opvoedeling ten grondslag, waarbij volgens hem een vertrouwensrelatie tussen beide onontbeerlijk was. Was die er niet, dan was er enkel sprake van overmacht en onderwerping. Daarnaast getuigt het van lef dat zij haar eigen ervaringen deelt met jongeren, waardoor ze de jongeren blijkbaar op de een of andere manier weet te raken. Maar de vraag is of dat tegelijkertijd niet ook haar zwakte is. Is het denkbaar dat zij door het openlijk tonen van haar kwetsbaarheid haar invloed als pedagogische gezagsdrager niet ook in belangrijke mate ondermijnt? Het is over de tegenstelling lef versus kwetsbaarheid, die beide verenigd zijn in de persoon van Linda, dat deze reflectie gaat. De vragen die daarbij als leidraad dienen, zijn: Hoeveel lef moet je hebben om pedagogisch gezagsdrager te kunnen zijn? Hoe kwetsbaar mag je je opstellen? Met andere woorden: wat zijn de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag?
Hedendaagse uitdagingen voor pedagogische gezagsdragers Gezagsdragers dienen volgens Van Stokkom (2000) in de hedendaagse samen leving over veel capaciteiten te beschikken, willen ze aan de verwachtingen voldoen. Zij ontlenen hun gezag meer en meer aan het gaande houden van een open dialoog, gaan in op vragen en kritiek, geven speelruimte zodat de betrokkenen kunnen leren van hun fouten en etaleren een feilbare en behulpzame houding. De responsieve opvoedingsstijl heeft de omgang er volgens Van Stokkom niet makkelijker op gemaakt. Responsief opvoeden kost veel energie, omdat er nooit makkelijke oplossingen zijn, er voor elk plan of voorstel weer draagvlak gecreëerd moet worden en er eindeloos gecorrigeerd moet worden, terwijl de eigenheid van kinderen bewaard moet blijven. Het pedagogisch gezag is dus kwetsbaarder en feilbaarder geworden. Maar daarnaast is het heel goed mogelijk dat er in de huidige ingewikkelde tijd steeds meer lef nodig is om in
98
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
aanmerking te komen voor de rol van pedagogisch gezagsdrager. Vooral omdat jongeren steeds mondiger zijn geworden en niet zomaar alles aannemen wat hen wordt voorgespiegeld.
Lef Linda vertelt zelf hoeveel lef ervoor nodig was toen zij begon met de informatiesessies op scholen waar zij haar persoonlijke verhaal vertelde. Ze begon op haar werk voor het eerst te vertellen over wat haar was overkomen. Collega’s overtuigden haar ervan dat ze iets met haar verhaal moest doen. En zo begon ze na een aantal omzwervingen met voorlichting op middelbare scholen. Tijdens die bijeenkomsten vertelde ze heel open over wat ze had meegemaakt en probeerde zo bij de jongeren een discussie los te maken. Zij kreeg wel eens complimenten van jongeren over het lef dat ze tijdens die bijeenkomsten tentoon spreidde. ‘Ik kwam wel al vanaf het begin krachtig over, dat jongeren hadden van: “U? Hoe kan dat nou? Is dat met u ook gebeurd?” Terwijl ik toen best nog wel heel kwetsbaar was.’ Daarnaast vertelt zij het verhaal van een lerares die openlijk aan haar leerlingen vertelde dat ze in de drugshandel had gezeten en hoe dat bijna haar leven had verwoest. Het verhaal had zo veel indruk gemaakt op de jongeren in de klas, dat een aantal onder hen spontaan gestopt was met blowen. Er was bij de lerares veel lef voor nodig om haar ervaringen op deze manier met haar leerlingen te delen, omdat ze dacht dat ze op die manier haar gezag zou verliezen (en misschien zal zij ook wel gedacht hebben aan eventuele repercussies vanuit de schooldirectie). Maar volgens Linda is het tegendeel waar gebleken. Doordat zij haar ervaringen met haar leerlingen ging delen, had zij namelijk indruk op hen gemaakt en hen aan het denken gezet over hun eigen gedrag. ‘Dat is de kracht van het delen van ervaringen en dat leiderschap, we weten het allemaal, leiderschap is dus leiding nemen, laten zien. Is niet van: ik ga jou vanuit mijn positie vertellen wat jij moet doen. Nee, ik ga je laten zien wat het met mij allemaal heeft gedaan en dan kunnen ze zelf kiezen wat ze ermee doen.’ Het succes van haar aanpak schuilt er volgens Linda voorts in dat zij voelt wat de jongeren voelen, omdat zij in het verleden heeft meegemaakt wat het is om onderdrukt te worden door een man. Omdat zij naar eigen zeggen de gevoelens van de jongeren begrijpt, heeft ze vaak aan één woord genoeg om te achterhalen wat er precies met hen aan de hand is. Althans, daar is zij van overtuigd.
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
99
Kwetsbaarheid Naast het tonen van lef behoort het tot de stijl van Linda dat ze zichzelf tijdens de voorlichtingssessies en persoonlijke gesprekken kwetsbaar durft op te stellen en niet schroomt om haar emoties te tonen. Zij geeft naar eigen zeggen voorlichting op scholen om jongeren te helpen, maar de gesprekken die zij heeft, zijn voor haar zelf bovendien van therapeutische waarde. Jongeren delen met haar – ondanks dat hun vertrouwen geschaad is – naar eigen zeggen relatief snel hun ervaringen. De reden dat zij dat doen, heeft er volgens Linda vooral mee te maken dat zij bij haar hebben kunnen observeren dat de verhalen haar niet onberoerd laten. Door zich kwetsbaar op te stellen, jongeren veel van haar eigen ervaringen te vertellen en hen uit te leggen dat wat hen overkomen is ook anderen kan overkomen, weet zij zodanig vertrouwen op te bouwen dat jongeren relatief makkelijk hun ervaringen met haar delen. Of zoals zij het zelf uitdrukt: ‘En zelfs nu voel ik het verdriet van sommige jongeren en als ik mij daar niet voor afsluit, ik laat het bij mij binnenkomen, dan kan ik daar echt wel natte ogen van krijgen. En ik weet dat heel veel volwassenen dat niet doen, want die denken dan gezag te verliezen of autoriteit te verliezen, maar ik weet dat dat niet zo is.’
Over de risico’s van niet op effectiviteit onderzochte aanpakken Dit type aanpakken kent een aantal uitdagingen met betrekking tot de (wetenschappelijk aangetoonde) noodzaak van de methode. Het is namelijk nog maar de vraag of voorlichting over loverboyproblematiek noodzakelijk is. Uit onderzoek dat ik samen met collega’s van de Universiteit Utrecht deed (Bovenkerk e.a., 2006; Bovenkerk & Van San, 2011; Van San & Bovenkerk, in press) bleek dat er in Amsterdam bijvoorbeeld maar weinig meisjes voor de prostitutie werden geworven, waardoor een echte noodzaak voor voorlichting op scholen uit onze onderzoeksresultaten niet kon worden afgeleid. Toch bestond er in de stad een rijkelijk gevarieerd voorlichtingsprogramma dat op een groot aantal scholen liep. Baat het niet, dan schaadt het niet, zou je in dit geval kunnen zeggen, maar is dat wel zo? Daarnaast is het de vraag in hoeverre we zonder meer kunnen vertrouwen op de effectiviteit van voorlichting op scholen. In de Verenigde Staten bestaat al jarenlang ervaring met voorlichting op middelbare scholen over de risico’s van het
100
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
Jonge prostituees hebben wel degelijk een actieve inbreng
gebruik van alcohol, tabak en drugs, wat bekend is onder de naam DARE (Drug Abuse Resistance Education). Het programma is al vaker geëvalueerd en het resultaat is ontmoedigend. DARE werkt niet, of zelfs averechts (West & O’Neal, 2003). Waarom het resultaat negatief is, is niet helemaal duidelijk. Is het omdat voorlichting jongeren op een idee brengt? Of maakt de afschrikkingstactiek van de voorlichter de zaak juist spannender? We weten het niet. Wat verder uit de Amerikaanse ervaringen blijkt, is dat dergelijke programma’s wel de nodige effecten zouden kunnen hebben, maar dan enkel onder specifieke condities en alleen wanneer zij worden ondersteund door andere maatregelen. Misschien is er ook wel een verschil tussen voorlichtingsprogramma’s over ongezonde leefgewoonten en voorlichting over loverboys. In ieder geval zou elk van de programma’s waarin gewaarschuwd wordt tegen loverboys – want dat zijn er landelijk vele tientallen – met een serieuze evaluatie gepaard behoren te gaan. In de praktijk wordt echter bijna geen van deze initiatieven op hun effectiviteit onderzocht.
Over de grenzen van het steeds persoonlijkere gezicht van gezag In het specifieke geval van Linda heeft het persoonlijke gezicht van haar gezag een duidelijk voordeel. Zij weet jongeren door haar manier van werken te raken en zou hen op die manier beter kunnen helpen dan een reguliere hulpverlener. Maar aan de andere kant heeft het persoonlijke gezicht van haar gezag ook een duidelijk nadeel. Het lijkt aannemelijk dat zij, door de goede toegang die zij heeft tot de jongeren, ook een vrij grote invloed op hen heeft. Het probleem is echter dat zij een erg eenzijdig verhaal vertelt over wat loverboys zijn en hoe zij te werk gaan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ze een eenzijdig slachtofferdiscours voert. Het vertoog dat rond het probleem van de loverboys is ontstaan, wordt al jaren, vooral onder aanvoering van de hulpverlening, gedomineerd door het slachtofferperspectief. Dit staat echter een goed begrip van het probleem in de weg. Niet alleen wordt het meisje of de prostituee ontdaan van haar individualiteit – slachtofferschap is immers niet meer dan een conditie, een status – het reduceert het probleem ook tot dat van een beklagenswaardig en onschuldig slachtoffer, dat wordt uitgebuit door een gewetenloze boef. Of zoals Ine Vanwesenbeeck, een feministe met een stevige internationale reputatie, die veel onderzoek heeft gedaan naar prostitutie schrijft: ‘(…) when researchers have
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
101
difficulty understanding rational, not to mention positive, reasons for choosing sex work and find it easier to think of prostitutes as victims, it is understandable that sex workers will rather stress their victim status and negative motivations for working’ (Vanwesenbeeck, 2001: 259). In werkelijkheid hebben jonge prostituees zelf wel degelijk een actieve inbreng, schrijft ook Weitzer (2005). De boodschap van de hulpverlening over het huidige probleem van de loverboys betekent een stap terug vergeleken met het aanvankelijke inzicht van de victimologie, dat het probleem er niet een is van een gewetenloze dader en een onschuldig slachtoffer, maar dat het schuilt in de relatie die deze twee mensen met elkaar zijn aangegaan (Bovenkerk e.a., 2006; Bovenkerk & Van San, 2011; Van San & Bovenkerk, in press). Wat uit onze onderzoeken voorts naar voren kwam, is dat het klassieke loverboyverhaal, zoals we dat kennen uit de media (jongen ontmoet meisje, overstelpt haar met cadeautjes en dwingt haar vervolgens om in de prostitutie te werken), in de praktijk maar zelden voorkomt. De souteneurs die wij spraken, hadden de begrijpelijke neiging zichzelf vrij te pleiten, maar misschien schuilt er ook wel enige waarheid in hun bewering dat meisjes die de prostitutie verlaten het verhaal van de media, of dat wat zij in het voorlichtingsverhaal van hulpverleners hebben gehoord, navertellen. Sommige jongens waren van mening dat de meisjes onder invloed van dergelijke verhalen hun aangifte bij de politie zodanig inkleedden dat het leek alsof ze het klassieke verhaal precies zo hadden meegemaakt. En ja, er zijn meisjes die relaties aangaan met jongens die uiteindelijk uitlopen in prostitutie. Maar die relaties kennen veel varianten. Meestal nemen de mannen het initiatief, soms de vrouw. Vaak komt er dwang, geweld en in ieder geval overwicht aan te pas, maar soms ook niet. Soms maken de jongens gebruik van een relatie met onwetende meisjes, anderen zoeken speciaal vrouwen op die al in de prostitutie zitten. Soms doorloopt de relatie een patroon en zijn er aparte stadia te onderscheiden, maar soms zijn die moeilijk te herkennen. Sommige relaties worden vroegtijdig verbroken, in andere worden er stadia ‘overgeslagen’ of begint het meisje een nieuwe cyclus met een andere jongen. Soms worden de meisjes beroepsprostituees, bij anderen duurt de bevlieging niet meer dan een paar maanden. Net zoals er dus veel verschillende typen prostituees zijn, zijn er dus veel verschillende typen pooiers en het klassieke loverboyverhaal is daar maar een variant van, dat, zoals gezegd, in de praktijk maar zelden voorkomt.
102
Casus 3 >
Reflectie
door Marion van San
Het is evenwel goed mogelijk dat meisjes onder invloed van het verhaal van Linda hun eigen verhaal gaan aandikken, omdat zij zich zodanig met haar vereenzelvigen dat zij nog maar moeilijk de realiteit zien van wat hen is overkomen. Een mooi voorbeeld hiervan komt naar voren uit het gesprek met Emine, die een vriendje heeft gehad dat nu niet meteen een voorbeeld is van een trouwe liefdespartner. Toen Emine weigerde op zijn seksuele avances in te gaan, had hij haar zelfs tot seks gedwongen, wat voor Emine een buitengewoon nare ervaring was geweest. Emine had het voorlichtingsverhaal van Linda gehoord en had daarna een afspraak met haar gemaakt, omdat het indruk op haar had gemaakt. Linda had haar vervolgens gevraagd om mee te doen met een langer traject, waarbij ze in contact kon komen met meisjes die ook met een loverboy (!) te maken hadden gehad. Emines vriendje was, zoals reeds gezegd, niet het voorbeeld geweest van een betrouwbare partner, maar om hem op basis van wat er gebeurd was een loverboy te noemen, gaat mijns inziens wel erg ver. Hetzelfde overkwam ons voortdurend tijdens ons onderzoek op de Wallen in Amsterdam. Veel van de meisjes die achter de ramen stonden en waar wij gesprekken mee aanknoopten, hadden het steevast over hun loverboy. Bij verder doorvragen bleek vaak dat deze meisjes hun zogenoemde loverboy hadden leren kennen toen ze al in de prostitutie werkten of dat ze tijdens hun relatie vrijwillig in de prostitutie waren gestapt en hun vriendje gaandeweg mee was gaan profiteren van het geld dat zij verdienden. Ook hoorden we verhalen dat zij sinds de dag dat zij in de prostitutie werkten hun vriendje overstelpten met cadeautjes (het omgekeerde verhaal dus van wat vaak wordt verteld!), zodat hij toch bij hen zou blijven. Want hun loverboy was geen uitbuiter zoals al die anderen! Tussen hen was het echte liefde!
Hoe verder? Er zijn dus wel degelijk bepaalde grenzen aan het steeds persoonlijker wordende gezag, zoals deze casus mooi laat zien. In dit specifieke geval is duidelijk dat door de hulpverlener een eenzijdig verhaal wordt verteld waarin jonge meisjes worden meegezogen en waardoor ze het gevoel krijgen dat ze worden omgeven door loverboys. Dat dit nadelige gevolgen kan hebben, hoeft uiteraard geen betoog. De vraag is daarom wat daaraan te doen valt. In de eerste plaats is het, zoals eerder betoogd, maar zeer de vraag of voorlichting op scholen over loverboys effectief is. Dat is in Nederland in ieder geval
Getuigen over loverboys, voorbij de grenzen van lef en kwetsbaarheid
Blootgeven
103
nooit onderzocht en buitenlandse ervaringen naar vergelijkbare voorlichtingsprogramma’s doen het ergste vermoeden. Maar daarnaast is de vraag of de boodschap die door hulpverleners tijdens dergelijke sessies wordt meegegeven het nodige effect sorteert. De hulpverlening zou dus wat dat betreft veel meer gebruik moeten maken van inzichten uit de victimologie. Deze laten zien dat bij kwetsbare relaties – wat de relatie tussen een zogeheten loverboy en zijn vriendinnetje toch ook is – het probleem er niet een is van een gewetenloze dader en een onschuldig slachtoffer, maar dat het probleem schuilt in de relatie die deze twee mensen met elkaar zijn aangegaan. De eenzijdige focus op slachtofferschap staat immers een goed begrip van het probleem in de weg. Voorts laat deze casus zien dat er een spanning is tussen persoonlijke betrokkenheid van de hulpverlener en professionele distantie. Dat een hulpverlener zich kwetsbaar opstelt, heeft misschien wel meerwaarde voor meisjes die inderdaad iets heel heftigs hebben meegemaakt, maar de vraag is of het ook werkt voor ‘gewone’ pubers. In dit geval is het waarschijnlijk veel verstandiger dat hulpverleners in koppels van twee werken, waarbij de ene hulpverlener persoonlijke betrokkenheid toont en de andere de nodige professionele distantie bewaakt, die een hulpverlener ook dient te hebben om goed te functioneren.
104
Casus 3 >
Bronnen • Bovenkerk, F. & San, M. van (2011). Loverboys in the Amsterdam Red Light District: A realist approach to the study of a moral panic. Crime, Media, Culture, vol. 7, no. 2, 185-199.
• Bovenkerk, F., San, M. van, Boone, M. Boekhout van Solinge, T. & Korf, D. (2006). Loverboys of modern pooierschap. Amsterdam: Augustus.
• Langeveld, M. (1979). Mensen worden niet geboren. Inleiding tot de pedagogische waardenleer. Nijkerk: Intro.
• San, M. van & Bovenkerk, F. (2012). Secret Seducers. True Tales of Pimps in the Red Light District of Amsterdam. Crime, Law and Social Change (in press).
• Stokkom, B. van (2000). Jeugdgeweld: Ouderlijk falen of socialisering in vrijetijdsarena’s. Pedagogiek, 20, 2.
• Vanwesenbeeck, I. (2001). Another Decade of Social Scientific Work on Sex Work: A Review of Research 1990-2000. Annual review of Sex Research, 12, 242-289.
• Weitzer, R. (2005). New directions in research on prostitution. Crime, Law and Social Change, 43, 4/5, 211-235.
• West, S.L & O’Neal, K.K. (2004). Project D.A.R.E. outcome effectiveness revisited. American Journal of Public Health, 94 (6), 1027-1029.
Colofon © 2013 FORUM | Boom Lemma uitgevers Tekst S. Sieckelinck (auteur), S. van Buuren & H. El Madkouri (red). Ontwerp Volta_ontwerpers, Utrecht Fotografie Jeroen Alberts (portretten), Hollandse Hoogte, Martijn Beekman (foto pagina 108) Druk Drukkerij Wilco, Amersfoort
FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ISBN 978-90-5931-942-4 NUR 741 www.forum.nl www.boomlemma.nl