Stijn Sieckelinck Sanne van Buuren & Halim El Madkouri (redactie)
Hoe burgers zelf de gezagscrisis aanpakken
242
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Gekopieerd gezag of originele autoriteit? Reflectie door Jan Dirk de Jong Respect onder ‘Marokkaanse’ straatjongens en gezag op straat Volgens recente statistieken van het ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) daalt de geregistreerde criminaliteit en stijgt het gevoel van veiligheid onder de Nederlandse bevolking. Ernstige overlast en criminaliteit van jeugd op straat (vooral gepleegd door jongens en meestal in groepsverband) blijft echter een prioriteit in landelijk en lokaal veiligheidsbeleid. Het intimiderende, grensoverschrijdende en criminele gedrag van dit soort jeugdgroepen heeft een sterk negatieve impact op de samenleving, vooral in de ‘zwarte’ achterstandswijken.1 De overheid is er dan ook veel aan gelegen om het probleem stevig en effectief aan te pakken. Vooral de oververtegenwoordiging van overlastgevende en criminele jongeren van ‘allochtone’ afkomst, in het bijzonder ‘Marokkaanse’ straatjongens of ‘Mocros’ (De Jong, 2007, 2010, 2012) kreeg de afgelopen jaren de meeste aandacht. Ondanks recente wetsvoorstellen voor zwaardere straffen en aansprekende leuzen als ‘meeleven met slachtoffers, niet met daders’, is beleidsmakers duidelijk gemaakt door strafrechtjuristen, criminologen en forensische psychologen dat alleen meer repressie niet zal helpen (of zelfs averechts kan werken), zeker als het gaat om zwaardere vergrijpen op jonge leeftijd. Naast snel, consequent en standvastig straffen, zou men tegelijkertijd meer moeten investeren in preventieve maatregelen, waarvan het jongerenwerk, de jeugdhulpverlening en het nieuwe fenomeen ‘straatcoaches’ (Van Wijk, 2011) bekende voorbeelden zijn. In de woorden van een van de oudere ‘Marokkaanse’ straatjongens uit zo’n buurt die nu zelf jongerenwerk doet: ‘Leuk als je een diplomaatje hebt gehaald. Maar om echt in zo’n jongen te gaan, om hem écht te bereiken, moet je kunnen navoelen wat in hem leeft, wat hij meemaakt in de buurt. Pas dan weet je welke strategie je moet bewandelen.’ Die strategie – de manier waarop je een jongere kunt begeleiden, helpen om op het goede pad te blijven en zijn talenten te ontwikkelen – is afhankelijk van de mate waarin zo’n straatjongen ‘respect’ heeft voor zijn begeleider. ‘Respect’
1 Nederlandse burgers met een niet-westerse migrantenachtergrond worden vaker slachtoffer van criminaliteit en ervaren vaker onveiligheidsgevoelens (Guijsberts, Huijnk & Dagevos, 2012).
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
243
houdt in dit geval in dat de jongen inziet dat die persoon ergens voor staat (het ‘goede’), hem inlevend begrijpt (bijvoorbeeld op basis van gedeelde ervaringen) en medeleven toont op basis van gelijkwaardigheid als mens (en geen mede lijden met hem heeft als slachtoffer). Essentieel is oprechte betrokkenheid. Daarnaast houdt het ‘respect’ ook vooral een mate van (informeel) gezag in.2 Een bijna prototypisch voorbeeld van zo’n stevige begeleider is Said Bensellam. Hij belichaamt zijn eigen vorm van betrokkenheid en gezag in diverse hulpverleningsprojecten. Daarbij helpt hij onder meer straatjongens om te stoppen met delinquent gedrag, hun talenten te ontwikkelen en iets positiefs te betekenen voor hun eigen buurt. Zijn uitstraling, benadering van jongeren en methode van aanpak deelt hij met zijn collega Youssef Guennoun (de teamcoach van het Jeugd Preventie Team uit de hiervoor beschreven casus), een ex-toezichthouder die al 28 jaar bevriend is met Said.
Succes op straat: inpakken, aanpakken en doorpakken Said en zijn collega Youssef proberen problematische jongens los te weken van hun onderlinge, negatieve ‘straatcultuur’ (De Jong, 2007). Hierdoor verminderen overlast en criminaliteit in de buurt. Met betrokkenheid en gezag wordt de jongens vervolgens de daadkracht en discipline bijgebracht die zij nodig hebben om te slagen in de ‘burgercultuur’ (pro-maatschappelijk gedrag vertonen, representatief zijn en sollicitatievaardigheden opdoen). Om deze ‘moeilijke’ straatjongens te bereiken, heeft Said oorspronkelijk een werkwijze ontwikkeld gebaseerd op drie kernwoorden: inpakken, aanpakken en doorpakken. In het begin is het van belang om een band op te bouwen met de jongeren. Dit is een cruciale (en vaak tijdrovende) fase waarin het vertrouwen van de jongens moet worden gewonnen en ‘respect’ moet worden verdiend. Als de basis is gelegd voor wederzijds respect, is het zaak om het onderlinge vertrouwen verder uit te bouwen en de jongens echt ‘in te pakken’. Vervolgens worden de jongens ook ‘aangepakt’ door ze op een directe wijze te confronteren met de effecten van het (wan)gedrag van ‘Marokkaanse’ straat
2 Vergelijk ook het verschil in ‘gezag’ dat voortvloeit uit het optreden van een betrokken, persoonlijke en gerespecteerde burgemeester en van een afstandelijke, onpersoonlijke en niet-gerespecteerde wijkagent of jongerenwerker in ‘de autoritatieve aanpak van hangjongeren’ (Schöttelndreier & De Winter, 2011).
244
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Uitermate effectief in het doordringen tot de moeilijk bereikbare jeugd
jongens zoals zijzelf. Said en Youssef wijzen ze op de nadelige gevolgen voor henzelf, hun sociale omgeving in de buurt (waaronder het gezin, verdere familie en hun gemeenschap) en specifiek ook de slachtoffers. De manier waarop Said en Youssef de straatjeugd in hun project opvoeden, moet ertoe leiden dat deze jongens indringend gaan inzien dat zij verantwoordelijk zijn voor hun eigen toekomst (en niet langer ‘achterstand’, ‘armoede’ of ‘racisme’ als excuus kunnen gebruiken om niet te slagen en slechte dingen te doen). Dit alles maakt onderdeel uit van ‘doorpakken’, het derde en laatste element van Saids werkwijze: jongens moeten niet alleen kansen zien, maar ze moeten worden gestimuleerd om die kansen ook daadwerkelijk te grijpen. Met behulp van een uitgebreid sociaal netwerk in Amsterdam – waaronder scholen, sportschoolhouders en ondernemers – komen de betrokken jongens op het spoor van een concrete opleiding, stageplaats of (bij)baan. Zo is een van hun jongens net begonnen als student aan de Politieacademie Amsterdam (als enige ‘Marokkaan’ op 160 hoofdzakelijk ‘blanke’ studenten). En een tweede student uit het project van Said en Youssef die bij de politie wil, is onderweg.
Valkuilen van informeel gezag: legitimatie, inbedding, samenwerking en financiering Het succes van Said en Youssef is afhankelijk van hun uiteindelijke gezag over de straatjongens. Dat gezag is gebaseerd op het feit dat zij uit de gemeenschap (buurt) komen, dezelfde achtergrond en (negatieve) ervaringen delen, en zich hebben bewezen als een échte man. De jongens kijken tegen hen op, bijvoorbeeld vanwege het verhaal van Said die in zijn eentje zes getrainde uitsmijters van de Escape tegen de grond werkte. Maar vooral het feit dat Said en Youssef hun persoonlijkheid, kracht en energie tegenwoordig in positieve zaken steken en vanuit een oprechte betrokkenheid de gemeenschap – in het bijzonder de jongens – vooruit willen helpen, draagt bij aan hun overwicht. Saids oorspronkelijke werkwijze voorziet in belangrijke algemeen menselijke behoeften van (‘Marokkaanse’) straatjongens: ze krijgen erkenning en waardering (liefde), ze leren hoe ze op verstandige wijze hun veiligheid kunnen waarborgen
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
245
(in een bedreigende omgeving) en ze kunnen in hun behoefte aan plezierige (avontuurlijke, ondernemende en uitdagende) activiteiten voorzien. Door op hun manier aardig én streng te zijn, accepteren jongens dat Said en Youssef hun gedrag corrigeren. Samen leren zij ‘hun’ jongens hoe zij op dezelfde manier effectief gezag kunnen uitoefenen op straat en een positieve bijdrage kunnen leveren aan veiligheid en leefbaarheid. De discipline en daadkracht die de coaches van het JPT incorporeren in de manier waarop zij omgaan met de voormalige ‘boefjes’ en ernstigere ‘raddraaiers’, vertaalt zich niet zelden in een wat strenge toon en soms een enigszins intimiderende uitstraling naar de jongens toe. Bekeken vanuit een modern – gepacificeerd en geciviliseerd – opvoedingsperspectief en een grootstedelijke, vrijzinnige en westerse burgermoraal, is dit stevige optreden te bestempelen als ‘autoritair’ (of ‘macho’), ‘agressief ’ en misschien zelfs als ‘pedagogisch riskant’. Welk voorbeeld wil men deze jongens geven? Pas naar iemand luisteren als die uit de eigen buurt komt, dezelfde achtergrond heeft en bovendien overwicht heeft (stemverheffing, een breed postuur en uit de ogen kijken alsof je voor niks of niemand bang bent)? Maar in de sociale leefwereld van een multiculturele achterstandsbuurt en de specifieke ‘straatcultuur’ van deze ‘Marokkaanse’ jongens, is het optreden van Said en Youssef echter uitermate effectief in het doordringen tot de moeilijk bereikbare (probleem)jeugd. Dit effectieve gezag over straatjongens is echter informeel. Daar ligt ook een kwetsbaarheid van dit project. Enerzijds moet worden samengewerkt met de officiële instanties (gemeente, politie, justitie en diverse instellingen, zoals hulpverlening, woningcorporaties, scholen en potentiële werkgevers). Anderzijds moeten ook meer informele partijen het gezag van Said of Youssef legitimeren en hun initiatief in de buurt ondersteunen (ouders, buurtbewoners, sportverenigingen en de moskee). Om effectief gezag over de jongens uit te oefenen en jongens weerbaar te maken tegen de groepsdruk van ‘verkeerde vriendjes’ op straat, moet een ‘probleemjongere’ sociaal worden ingekapseld (Van Acker, 2010). Die inkapseling is in Bos en Lommer – met enige pijn en moeite – uiteindelijk tot stand gekomen. Inmiddels werken alle partijen mee en wordt onenigheid – vooral ‘tjuklalla’ (roddel en achterklap) binnen de informele partijen – in de kiem gesmoord. Maar deze problemen vormden lange tijd een obstakel en attenderen op de vier belangrijke ‘valkuilen’ of knelpunten van een dergelijk ‘grassroots’-project.
246
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Ten eerste is de persoonsgebondenheid een knelpunt: het karakter, de kennis en expertise van de gezaghebbende maken hem (of haar) geschikt om met dit soort jongens te kunnen werken. Maar daarnaast moet de persoon kunnen samenwerken met alle partijen die noodzakelijk zijn om dit informele gezag te legitimeren. Goede afspraken en goede communicatie zijn essentieel, zeker wanneer er overlap is tussen de officiële verantwoordelijkheden van de gemeente of de politie en het optreden van de officieuze gezagsdrager. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de kracht van zo’n gezagsdrager ligt in de uitvoering en niet in de (schriftelijke) verantwoording naar partners toe. Ook is ‘weten’ (wat er speelt in de buurt) in dit geval meer dan alleen ‘meten’ (het monitoren van diverse ontwikkelingen in de buurt aan de hand van cijfers). De persoonsgebonden activiteiten en kwaliteiten van de gezagsdrager, waaronder zijn of haar informatie- en machtspositie in de buurt, laten zich doorgaans moeilijk omzetten in statistieken. Een ondersteuning in de vorm van kwalitatief onderzoek lijkt daarom gewenst. Het tweede knelpunt is de buurtgebondenheid: de gezaghebbende ontleent zijn of haar aanzien deels aan een vooraanstaande positie in de eigen gemeenschap waar deze straatjongens opgroeien. Diverse partijen moeten het kader ondersteunen waarbinnen iemand als Said of Youssef gezag uitoefent. Zowel de trekker van de kar als ondersteuners moeten verbonden zijn aan de gemeenschap en het liefst in de buurt wonen en/of werken. Dit beperkt ook de reikwijdte van het gezag en benadrukt het belang van kleinschaligheid (een menselijke maat). In een ‘zwarte’ achterstandswijk van een multiculturele samenleving valt of staat deze vorm van informeel gezag bij het kunnen benutten van de eigen kracht van de wijk (ons kent ons). Daarvoor is gemeenschapszin (burgerparticipatie), doorzettingsvermogen en een duidelijk gedeeld belang nodig. Een gezamenlijk doel is ook een centraal element bij de instellingsbelangen, het derde knelpunt: diverse officiële partijen moeten ook met de informele gezagsdrager samenwerken, activiteiten afstemmen en initiatieven ondersteunen. Daarbij springen vooral twee organisatorische problemen in het oog. Instellingen hebben doorgaans hun eigen aanpak, verantwoordelijkheden en inkomensbelangen. Sommige instellingen willen zich juist graag committeren aan een dergelijk project vanuit de eigen gemeenschap (mede om te kunnen delen in het succes), maar bij anderen botsen eerder bepaalde belangen (omdat hun aanpak of financiering in gevaar komt). Een tweede organisatorisch probleem is de
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
247
strijd over verantwoordelijkheid en zeggenschap, in het bijzonder waar activiteiten van de informele gezagsdrager overlappen met die van regulier jongerenwerk, hulpverlening en toezichthouders. Die gerichtheid op de eigen ‘club’ en opkomen voor eigen belangen is menselijk, maar in dit geval zeer onwenselijk. Om dit derde knelpunt te kunnen overwinnen moeten alle instellingen diep doordrongen zijn van hun overkoepelende, gemeenschappelijke belang: de (ernstige) overlast en criminaliteit op straat tegengaan en achterstandsjeugd vooruithelpen. Geformuleerd in hedendaags politiek jargon: ook deze partijen moeten echt ‘over hun eigen schaduw heen stappen’ om samen te werken met informele gezagsdragers. Ten slotte is er nog een voor de hand liggend knelpunt: de financiering. De impact van informeel gezag op straat wordt deels bekrachtigd door een mate van financiële onafhankelijkheid. Bovendien draagt ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk in de wijk (in de vorm van vrijwillige giften, materiaal en mankracht) bij aan de gemeenschapszin die nodig is om oplossingen te vinden voor aspecten van het tweede knelpunt (buurtgebondenheid) en het derde knelpunt (instellingsbelangen). Zeker in een tijd van bezuinigingen is het extra verstandig om veel in te zetten op vrijwillige bijdragen vanuit de eigen buurt. Aan de andere kant komen bij zo’n project nu eenmaal kosten kijken die de overheid of een andere officiële instelling beter kan regelen (zoals een ruimte verzorgen in een gebouw en ‘bedrijfskosten’ als water, energie, telefoon en vervoerskosten).
Originele autoriteit: een herkenbaar gezicht uit de eigen gemeenschap Zou het succes van Said en Youssef, in het bijzonder hun informele gezag in de openbare ruimte van een multiculturele achterstandswijk, ook werken in andere Amsterdamse probleembuurten of zelfs in andere Nederlandse steden? Op dit moment wordt deze vraag door Jan Dirk de Jong in de praktijk onderzocht in twee buurten in Amsterdam Oost (de Indische buurt en de Transvaalbuurt). Gekeken wordt of Said lokale partijen aldaar kan inspireren met zijn kennis en ervaring, en of het opzetten van JPT’s in Oost haalbaar en wenselijk is. Concreet is de vraag: wat is nodig voor een geslaagde ‘kopie’ van de aanpak en wat is de toegevoegde waarde van dergelijk informeel gezag ten aanzien van het huidige aanbod? Ter afsluiting van deze reflectie wordt het antwoord op deze vraag alvast theoretisch verkend.
248
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
Gekopieerd gezag zal waarschijnlijk niet werken. Een persoonlijkheid als Said of Youssef kun je niet zomaar een-op-een vertalen (of verplaatsen) naar een andere problematische wijk. Elke gemeenschap kent haar eigen geschiedenis, haar eigen bewonerssamenstelling en haar eigen sociale netwerken. Het sociaal kapitaal dat daar moet worden opgegraven en ingezet, is uniek. Iedere buurt heeft zijn eigen ‘Amsterdamse Helden’, zoals Said en Youssef, en die moeten worden opgespoord.3 Aan de andere kant kent hun informele gezag een aantal algemene succesfactoren (net als algemene knelpunten), die zouden moeten samenkomen in deze lokale autoriteit. Zo moet het bij voorkeur gaan om iemand uit de eigen gemeenschap: niet alleen met kennis van de generieke omgangsvormen en leefwereld van straatjongens (‘straatcultuur’), maar ook met specifieke kennis van de bijzondere variant daarop die buurtgebonden is (je pappenheimers kennen, de unieke geschiedenis van de jongeren kennen en weten hoe de verhoudingen op straat liggen). Deze persoon moet verder herkenbaar zijn: geen anonieme bewoner die weinig op straat komt en nauwelijks contact heeft met de jeugd – onbekend maakt onbemind –, en iemand met duidelijke en directe omgangsvormen die aanslaan bij de jeugd. Vervolgens is het zaak dat deze ‘gezagsdrager’ het respect van de jongeren ook daadwerkelijk gaat winnen, bijvoorbeeld op Saids oorspronkelijke wijze van inpakken, aanpakken en doorpakken. Verder zijn inlevingsvermogen en oprechte betrokkenheid van essentieel belang. Gecombineerd met de juiste karaktereigenschappen – een persoonsgebonden charisma, integriteit, betrouwbaarheid en doorzettingsvermogen – kan zo’n persoon zich ontwikkelen tot een eigenzinnige variant van Said. Met eigenzinnig wordt hier niet zozeer ‘eigenwijs’ bedoeld (al is dat ook geen slechte eigenschap op straat), maar meer ‘eigengereid’. Deze persoon moet gezag uitdragen op de manier die volgens hem of haar het beste aansluit bij de unieke, lokale situatie in de wijk en de buurtgebonden partijen die daarbij van belang zijn. In dat opzicht is originele autoriteit noodzakelijk. Omdat de beschreven vorm van informeel gezag verankerd is in een gemeenschap, blijft de schaal altijd beperkt. Maar binnen de straal van die buurt kunnen dergelijke informele gezagsdragers echt een verschil maken en een toegevoegde waarde hebben op het reguliere aanbod.
3 Zie bijvoorbeeld de website: www.netwerkamsterdamsehelden.nl.ervaren vaker onveiligheidsgevoelens (Guijsberts, Huijnk & Dagevos, 2012).
Gekopieerd gezag of originele autoriteit?
Consolideren
249
De lokale (overheids)instellingen en de rest van de gemeenschap moeten wel ondersteunend werken. Dit laatste kan verder worden gestimuleerd door naast de jeugdproblematiek in de buurt tegelijkertijd ook aandacht te besteden aan thema’s als burgerschap, diversiteit, hoffelijkheid en onderlinge verbondenheid van buurtbewoners (Van Es, 2012). Op die manier wordt de ‘verborgen kracht’ en ‘collectieve weerbaarheid’ (Verwer & Walberg, 2012) van een buurt gemaximaliseerd en burgerparticipatie op het vlak van veiligheid verder vergroot (Van Caem, 2008). Vaak zijn informele gezagsdragers van de buurt, zoals Said en Youssef, meer ‘doeners’ dan ‘denkers’: in de betekenis dat ze niet gewend zijn plannen en activiteiten ook nauwgezet uit te werken in bestuurlijk of wetenschappelijk onderbouwde stukken met zogenoemde SMART-doelen (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) en een kosten-batenanalyse. Die zijn vaak wel van belang voor verantwoording binnen gemeente, politie en andere ambtelijke organisaties. Ook hun manier van communiceren en bepaalde omgangsvormen kunnen soms afwijken van wat gangbaar is buiten hun volkswijk. Een laatste tip voor succes zou dan ook zijn om zo’n informele gezagsdrager uit de gemeenschap onder te brengen in een structuur waarbij hij of zij wordt ondersteund door een vertrouwenspersoon – een bestuurlijke tegenhanger – die veel ervaring heeft met alle regels, uitdrukkingen en omgangsvormen die officiële instanties hanteren. Zo’n bestuurlijke ‘Schaduw van Said’ kan helpen om – naast de toename van informeel gezag in de wijk – ook de brug te slaan tussen gemeenschap en overheid (burger en bestuur) en deze te verstevigen. In dit samenwerkingsverband is het wellicht mogelijk dat het georganiseerde gezag vanuit de overheid en het informele gezag vanuit de wijk van elkaar leren, in termen van kracht en effectiviteit. Op deze wijze kan het informele gezag in de buurt meer vertrouwen krijgen in het formele gezag van de lokale overheid, ondanks het inherente onpersoonlijke karakter van zo’n organisatie. En het formele gezag kan weer leren van een aansprekende benaderingswijze van informele gezagsdragers, waarbij – ondanks ongelijkheid qua macht – gelijkwaardigheid als mens, oprechte betrokkenheid en medeleven (niet medelijden) tot uiting komen. Een belangrijke vraag die resteert en in de praktijk nog moet worden beantwoord, is hoe de verhouding tussen formeel en informeel gezag uiteindelijk structureel moet worden ingebed:
250
Casus 10 >
Reflectie
door Jan Dirk de Jong
wat kun je overlaten aan het informele circuit zonder de greep op het geheel te verliezen (bijvoorbeeld door onbedoelde en onvoorziene vormen van eigenrichting te gedogen)? Het wordt nog een lastig vraagstuk om dit soort nieuwe ‘zachte’ ‘grassroots’-initiatieven in organisatorische termen ‘hard’ te maken in een democratische samenleving waar staatsrechtelijk denken en handelen bepalend zijn.
Consolideren
251
Bronnen • Acker, J. van (2010). Jeugdzorg en reclassering. Harde kernjongeren en Marokkaanse relschoppers. Antwerpen: Ministrando.
• Caem, B. van (2008). Verborgen kracht. Burgerparticipatie op het vlak van veiligheid. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Sociale Wetenschap (Dynamiek van Bestuur, Veiligheid en Burgerschap).
• Es, A. van (2012). Burgerschap en Diversiteit: Geen burgerschap zonder hoffelijkheid. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling.
• Gijsberts, M., Huijnk, W. & Dagevos, J. (2012). Jaarrapport integratie 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
• Jong, J.D.A. de (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant/AUP.
• Jong, J.D.A. de (2010). Mocro’s zijn de nozems van nu. Een alternatief voor het begrip ‘Marokkaanse’ straatjongen. Secondant, Tijdschrift voor het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 6, 30-33.
• Jong, J.D.A. de (2012). Mores leren of moeilijk zijn. Groepsprocessen en delinquent gedrag onder studenten en ‘Marokkaanse’ straatjongens. Tijdschrift voor Criminologie, 54 (1), 3-17.
• Schöttelndreier, M. & Winter, M. de (2011). Op stap met de burgemeester. De autoritatieve aanpak van hangjongeren in Wijk bij Duurstede. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
• Verwer, R. & Walberg, A. (2012). Een kwestie van vertrouwen. Werking en versterking van collectieve weerbaarheid in achterstandsbuurten. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen (proefschrift is 19 november 2012 verschenen).
• Wijk, A. van (2011). Geen werk voor watjes. Een evaluatieonderzoek naar de inzet van straatcoaches in Den Bosch. Arnhem: Bureau Beke.
Colofon © 2013 FORUM | Boom Lemma uitgevers Tekst S. Sieckelinck (auteur), S. van Buuren & H. El Madkouri (red). Ontwerp Volta_ontwerpers, Utrecht Fotografie Jeroen Alberts (portretten), Hollandse Hoogte, Martijn Beekman (foto pagina 108) Druk Drukkerij Wilco, Amersfoort
FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ISBN 978-90-5931-942-4 NUR 741 www.forum.nl www.boomlemma.nl