Stijlfiguren Stijlfiguren zijn retorische trucs, bewuste afwijkingen van de gewone manier van spreken, met de bedoeling nadruk te kunnen leggen, te verbazen, etc. De dagelijkse taal zit inmiddels vol met dit soort trucs. Ook in gedichten spelen ze een belangrijke rol. De belangrijkste soorten moet je kennen: Inversie: de omwisseling van de volgorde: onderwerp, persoonsvorm. Alles wat voor persoonsvorm komt, krijgt nadruk. In deze versregels zie je dat de beeldspraak ‘in het donkere weefgetouw van je vingers’ door de vooropplaatsing extra nadruk krijgt. ‘in het donkere weefgetouw van je vingers borduur ik een nacht van eenzaamheid veelkleurig veeleisend veranderlijk’ (Hans Lodeizen) Prolepsis: een soort vooropplaatsing, maar dan zelfs eigenlijk buiten de zin. ‘Die magistrale peun – hij scoorde in die finale vanuit de rechterhoek!’ Repetitio: (Herhalen). Door steeds eenzelfde woord, woordgroep of zin te herhalen, geeft de schrijver juist daar nadruk. Iemand weigert de schelp iemand houdt op met dansen iemand smijt de kroegbaas de kruik in 't gezicht iemand zegt opa de pest met je oude verhalen iemand wil het alfabet leren iemand pakt de opzichter z'n zweep af iemand steelt een geweer iemand zegt dit is mijn grond iemand staat zijn dochter niet af aan de landheer iemand antwoordt niet met twee woorden iemand houdt zijn graan verborgen iemand viert geen feest als de vrachtwagens komen iemand spuugt op de grond als hij de soldaten ziet iemand snijdt de banden door iemand verschuilt zich in het woud iemand droomt niet meer iemand richt zich op
iemand is voor altijd wakker iemand stelt de vraag iemand verzet zich en dan nog iemand en nog iemand en nog (Remco Campert) Parallellsime: Dit is ook een vorm van herhaling, maar dan meer dan dat. Een aantal zinnen verlopen op vrijwel dezelfde manier en daardoor krijgt de tekst iets plechtigs. Het mooiste voorbeeld komt uit de toespraak ‘I have a dream’ van Martin Luther King: And so even though we face the difficulties of today and tomorrow, I still have a dream. It is a dream deeply rooted in the American dream. I have a dream that one day this nation will rise up and live out the true meaning of its creed: "We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal." I have a dream that one day on the red hills of Georgia, the sons of former slaves and the sons of former slave owners will be able to sit down together at the table of brotherhood. I have a dream that one day even the state of Mississippi, a state sweltering with the heat of injustice, sweltering with the heat of oppression, will be transformed into an oasis of freedom and justice. I have a dream that my four little children will one day live in a nation where they will not be judged by the color of their skin but by the content of their character. I have a dream today! I have a dream that one day, down in Alabama, with its vicious racists, with its governor having his lips dripping with the words of "interposition" and "nullification" -- one day right there in Alabama little black boys and black girls will be able to join hands with little white boys and white girls as sisters and brothers. I have a dream today! (M.L. King) Ellips: Dit is een weglating van iets wat er wel hoort te staan. Het weglaten levert een eigenlijk foute grammatica op en dat komt in de spreektaal heel veel voor.
‘Ik zeg nog tegen hem, ik zeg, dat je dat....dat is toch belachelijk.’ (willekeurige voorbijgangster in de HEMA) Schuimende morgen en mijn vuren lach drinkt uit ontzaggelijke schalen van lucht en aarde den opalen dag. (H.Marsman) Chiasme: twee (delen van een) zinnen zijn elkaar spiegelbeeld Denkend aan de dood kan ik niet slapen, En niet slapend denk ik aan de dood. (Bloem) Enumeratie: een opsomming van namen, feiten, of iets dergelijks. Het gedetailleerde ervan geeft de zin iets zeer nadrukkelijks. Want aan u draag ik mijn boek op, Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins...meer dan Prins, Groothertog en Koning...Keizer van her prachtige rijk van Insulinde dat daar slingert om de evenaar, als een gorel van smaragd... (Douwes Dekker) Retorische vraag: een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag. Vaak in het onderwijs natuurlijk: ‘Willen jullie even je boek pakken?’ Een naamloze in de drom der namelozen, Aan de gelijken schijnbaar zeer gelijk, Door geen vervoering stralend uitverkozen tot heersen in een onaantastbaar rijk Wie van die hem vergaten of verdroegen Ontwaarden uit hun veilige bestek De schaduw van twee vleugels, die hem joegen, De felle klauw in zijn gebogen nek? (J.C. Bloem) Hoofden van Lebak, er is veel te arbeiden in uwe landstreek. Zegt mij,is niet de landman (arm? Rijpt niet uw padie dikwerf ter voeding van wie niet geplant hebben? Zijn er niet vele verkeerdheden in uw land? Is niet het aantal uwer kinderen gering? (Multatuli)
Allocutie: de schrijver spreekt iemand aan. ‘Beminde gelovigen, ga huiswaarts en bemin elkander!’ Hyperbool: overdrijving. Om het effect te versterken overdrijft de schrijver. Wel menigmaal zei de melkboer Des morgens tot haar meid: ''De stoep is weer nat''. Och, hij wist niet Dat er 's nachts op die stoep was geschreid. Nu dat hij en de meid het niet wisten, Dat was minder; -- maar dat zij Er hoegenaamd niets van vermoedde Dat was wel hard voor mij. (Piet Paaltjens) Litotes: De schrijver verkleint iets om het effect juist bijzondere nadruk te geven. ‘Tusschen hem beiden en was ghene vrede’ (ze haatten elkaar) (Karel ende Elegast) Eufemisme: verzwakking. Om het effect te verminderen verzwakt de schrijver. Op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt. (Nescio: De uitvreter. Over de zelfmoord van een personage) Antithese: tegenstelling. De schrijver plaatst twee onverenigbare begrippen naast elkaar. Daarmee bereikt hij een versterkend effect. Een gierigaard plaatsen naast een gul iemand, maakt de gulle mens nog guller. En ‘zwanger’ pas niet bij ‘dood’: Insomnia Denkend aan de dood kan ik niet slapen, En niet slapend denk ik aan de dood, En het leven vliedt gelijk het vlood, En elk zijn is tot niet zijn geschapen. Hoe onmachtig klinkt het schriel 'te wapen', Waar de levenswil ten strijd mee noodt, Naast der doodsklaroenen schrille stoot, Die de grijsaards oproept met de knapen. Evenals een vrouw, die eens zich gaf, Baren moet, of ze al dan niet wil baren, Want het kind is groeiende in haar schoot,
Is elk wezen zwanger van de dood, En het voorbestemde doel van 't paren Is niet minder dan de wieg het graf. (Bloem) Woordspeling: grammaticale vondsten, grappen met betekenissen, etc. Gij die hier de roulette radeloos draaien laat Lucebert Nelli plaatst op ’n parterretrap ’n pot slaappillen Jongelui! Geef met St.-Nicolaas vader een schop en moeder een trap! Pleonasme en tautologie: iets wordt tweemaal uitgedrukt. In een pleonasme woord een eigenschap (meestal BN) die het hoofdwoord (meestal ZN) reeds bezit nog eens apart uitgedrukt: ‘witte sneeuw’. Bij een tautologie wordt het hele begrip nevengeschikt herhaald: ‘Enkel en alleen’. Bij een pleonasme zijn de woordsoorten verschillend. Bij een tautologie zijn die hetzelfde (nevengeschikt). Pleonasme en tautologie kunnen ook stijlfouten zijn! Ze zijn fout als ze overbodig zijn. In een gedicht of in literair proza zijn ze vaak bedoeld als verfraaiing. Mijn moeder verzorgt en slaaft en werkt en ploegt en zweet en zwoegt (vrij naar Vondel)
Parodox: een schijnbare tegenstelling. Het lijkt niet te kunnen, maar dat is slechts schijn. Ik leg mij toe op ’t schrijven van levend hollandsch Maar ik heb schoolgegaan. (Multatuli) Iedereen is uniek, behalve ik. (Herman Brusselmans)