STICHTING VAN DE ARBEID
INTERIM-ADVIES Arbeidsduur oudere werknemers
STICHTING VAN DE ARBEID
No. S.A.39.960 XE/Bu.
's-GRAVENHAGE,
C^lieve dit nummer in nw antwoord te vermelden
Bezuidenhoutseweg 60 Telefoon 070-814341*
tJetreft: Interim-advies arbeidsduur oudere werknemers.
13 mei
1976
Aan de bij de Stichting van de Arbeid aangesloten centrale organisaties van werkgevers en werknemers
Mijn Heren, Namens het Bestuur van de Stichting van de Arbeid doe ik U hierbij toekomen een interim-advies inzake arbeidsduur voor oudere werknemers van 60 t/m 6U jaar. Dit advies werd voorbereid door de Commissie Arbeidsduur van de Stichting van de Arbeid. In het advies wordt niet gesproken over een tijdstip waarop eventuele afspraken betreffende de arbeidsduur voor oudere werknemers zouden kunnen worden gerealiseerd, aangezien ervan wordt uitgegaan dat in het voorkomende geval de onderhandelende c.a.o.-partijen dit zelf - mede afhankelijk van de omvang en de aard van de vermindering van de arbeidsduur - zullen bepalen. Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid zou echter wel onder Uw aandacht willen brengen, dat de op 3 december 1975 door de Minister van Sociale Zaken getroffen loonmaatregel de invoering van de in het advies bedoelde arbeidstijdverkorting niet zonder meer toelaat. Deze loonmaatregel heeft wat de collectieve arbeidsovereenkomsten betreft, een werkingsduur welke de resterende looptijd van het contract alsmede de daarop aansluitende 6 maanden omvat. Omtrent het in de tweede helft van het jaar 1976 te voeren loonbeleid wordt in de komende periode overleg tussen de Regering en het bedrijfsleven gevoerd. Het resultaat van dit overleg zal derhalve mede van betekenis zijn of aan de in dit advies opgenomen aanbevelingen - althans wat het tweede halfjaar van 1976 betreft - uitvoering kan worden gegeven.
Hoogachtend, STICHTING VAN DE ARBEID '1
Bijlage.
(mr. j^P. Engel) secretaris.
ITING VAN DE ARBEID
Interim-advies inzake arbeidsduur voor oudere werknemers van 60 t/m 6U jaar
1. Inleiding
Tijdens de besprekingen eind 197^ in de Stichting van de Arbeid over het arbeidsvoorwaardenbeleid voor het jaar 1975 werd afgesproken dat - los van het te voeren loonoverleg en ook los van het resultaat daarvan - een aantal vraagstukken van meer fundamentele aard in studie zou worden genomen. Eén van deze vraagstukken betreft de arbeidsduur.
In de loop van het jaar 1975 werd een afzonderlijke commissie (Commissie
Arbeidsduur) ingesteld, die de verschillende aspecten, verbonden aan het vraagstuk van de arbeidsduur nader zou bezien.
Deze Commissie besloot zich in eerste instantie te bepalen tot het. onderzoeken van de mogelijkheid van een aanbeveling met betrekking tot extra arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers ten behoeve van de
c.a.o.-onderhandelingen voor het jaar 1976, mede gezien de in voor het jaar 1975 afgesloten c.a.o.'s opgenomen regelingen, op grond waarvan werknemers van 60 t/m 6k jaar extra vrije tijd ter beschikking wordt gesteld. Tevens
werd in het overleg van de Commissie een adviesaanvrage d.d. 17 juli 1975 van de Minister van Sociale Zaken betrokken, waarin deze de Stichting van de Arbeid voorstelt om - in experimentele zin - een begin te maken met de invoering van educatief verlof voor 60 t/m 6k jarige werknemers. Het onderhavige advies dat zich derhalve beperkt tot êên onderdeel
van het vraagstuk van de arbeidsduur dient te worden beschouwd als een interim-advies, vooruitlopend op een samenstel van aanbevelingen op het
gebied van de arbeidsduur, welke t.z.t. door de Stichting van de Arbeid
aan het bedrijfsleven zullen worden voorgelegd.
Algemeen Uit onderzoekingen is gebleken, dat grote groepen oudere werknemers
het moeilijk hebben in hun arbeidssituatie en dat het aantal klachten over vermoeidheid, stress en gevoelens van onbehagen duidelijk met het stijgen van de leeftijd toeneemt. Tevens valt te constateren, dat een steeds groter wordende groep oudere werknemers voortijdig uit het produk-
tieproces uittreedt (zie hoofdstuk 2).
3
Deze symptomen, die naar de mening van het Bestuur zo duidelijk en zoveel voorkomend zijn, rechtvaardigen dat het Bestuur zich met een algemene aanbeveling tot het bedrijfsleven richt. Een en ander neemt niet weg dat een grondige studie van het vraagstuk in zijn algemeenheid aanbeveling verdient. In een dergelijke studie zouden in onderlinge samenhang de verschillende aspecten - zoals oorzaken die deelneming aan het arbeidsproces bemoeilijken en vervroegde pensionering - nader onderzocht moeten worden. Dit laatste punt behoort overigens tot de onderwerpen die de Commissie Pensioenen van de Stichting van de Arbeid bespreekt. Het Bestuur realiseert zich, dat het onderhavige interim-advies een enigszins beperkte strekking heeft in die zin, dat de aanbeveling betreffende arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers gebaseerd is op omstandigheden die in deze tijd worden gesignaleerd. Wellicht zullen zich in de toekomst andersoortige omstandigheden kunnen voordoen t.a.v. de dan tot de oudere werknemers behorende generatie, die ook andere - in dat tijdsbestek passende - maatregelen zullen vragen. Mede gezien het voorgaande heeft het Bestuur deze - beperkte - algemene aanbeveling neergelegd in een interim-advies. Hierbij dient men zich overigens te bedenken, dat de onderhavige problemen van bedrijfstak tot bedrijfstak, van onderneming tot onderneming, en zelfs van individu tot individu verschillen. Het moet derhalve bijvoorbaat uitgesloten worden geacht, dat uniforme regelingen een oplossing geven voor alle moeilijkheden. Bij het ouder worden zullen voor werknemers bepaalde problemen inverband met het uitoefenen van beroepsarbeid kunnen ontstaan, maar de mate waarin deze zich voordoen hangt niet alleen af van de leeftijd maar ook van de mate waarin een werknemer op grond van zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid zijn werkzaamheden nog kan verrichten. Omgekeerd kan worden vastgesteld, dat dikwijls de werkorganisatie te weinig flexibel is georganiseerd om aan de bijzondere problematiek van de oudere werknemer tegemoet te kunnen komen. Het ouder worden van de mens gaat voor ieder onvermijdelijk gepaard met een veelal geleidelijke verandering van lichamelijke en geestelijke spankracht. Ten aanzien van dit verschijnsel bevindt de hedendaagse samenleving zich kennelijk nog in een overgangsfase, in die zin, dat de gehele maatschappij nog niet goed raad oudering van de mens.
weet met de problemen van de ver-
. en
Als dieper liggende oorzaken van de problemen van oudere werknemers in het arbeidsproces kunnen in dit verband worden genoemd: - Technologische ontwikkeling en daarmede samenhangende organisatorische
,ag-
veranderingen vereisen aanpassing van de (oudere) werknemer. Door ver-
udie
minderde flexibiliteit en een verouderde opleiding kunnen oudere werk-
'nemers zich dikwijls niet meer aan een verandering van de inhoud van functie aanpassen.
.e rt h-
l
- Structurele veranderingen van allerlei aard - zowel binnen als buiten het bedrijfsgebeuren (bijv. veranderingen in persoons- en gezagsverhoudingen) - worden door ouderen vaak moeilijker verwerkt.
een i f •tref-j
Wellicht speelt in beide gevallen mede een rol het feit, dat van de
mstarj' in d|
huidige generatie oudere werknemers velen de moeilijke tijden hebben doorgemaakt van de crisis in de dertiger jaren, de oorlogstijd en de
tot |
zware na-oorlogse jaren.
j ds-J'
algeziel tot tot en
j k-
in-
.e maar en
- Lichamelijke zware arbeid, tempogebonden arbeid - dus factoren gebonden aan de persoon - maar ook uiterlijke factoren als lawaai, onrustige werksituatie e.d. kunnen tot spanningen leiden. - De oudere werknemer is bijna aan het eind van zijn carrière. Dit plaatst
hem, hoe dan ook, ten opzichte van zijn jongere collega's in een onvoordelige positie. Hierbij ware ook te denken aan zijn zwakke positie op de arbeidsmarkt. Een en ander neemt niet weg, dat er uiteraard ook vele oudere werknemers zijn die in mindere mate deze problemen hebben. Algemene maatregelen, die een oplossing voor problemen van oudere
werknemers beogen, kunnen derhalve - gezien het voorgaande - voor een aantal wellicht een tegemoetkoming betekenen, voor anderen zullen deze
misschien minder betekenis hebben. Belangrijk hierbij is, dat men in de onderneming tot de erkenning komt van de potentiële moeilijkheden van de oudere werknemers in die zin, dat in een tijdig stadium voorzieningen worden getroffen, om t.a.v. werkomstandigheden en taakverdeling rekening te houden met de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de werknemers. de
ver-
In dit verband zouden in beginsel ook voorbereidingen kunnen worden getroffen om door aanpassing van de functie, overplaatsing naar een andere functie resp. (her)scholing de betrokken oudere werknemer in zijn positie te handhaven. Daarbij dient voorkomen te worden, dat de positie van een oudere werknemer zodanig wordt gewijzigd, dat een normale functievervulling niet of nauwelijks meer mogelijk is. Bij het treffen van algemene maatregelen dient er rekening mede te worden gehouden, dat de oudere werknemers daardoor .niet teveel als een afzonderlijke groep worden geïsoleerd. Het Bestuur gaat in dit advies niet verder in op de aard van de voorzieningen die in dit kader getroffen kunnen worden. Het Bestuur vraagt grote aandacht van het bedrijfsleven voor deze vraagstukken, omdat via adequate voorzieningen per onderneming of bedrijfstak zeker een bijdrage kan worden geleverd tot verbetering van de positie van de oudere werknemei In het kader van de c.a.o.-onderhandelingen zijn - zoals in de inlei ding vermeld - in een aantal bedrijfstakken afspraken gemaakt, op grond waarvan oudere werknemers een recht op extra vrije tijd c.q. arbeidstijdverkorting wordt toegekend, in de verwachting dat daarmede in zekere mate tegemoet wordt gekomen aan hun problemen. In een aantal gevallen heeft men zich daarbij voor ogen gesteld, dat dit tevens kan bijdragen tot een minder abrupte overgang naar de pensionering. 2. De positie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt Teneinde een inzicht te kunnen geven op hoeveel oudere werknemers een algemene aanbeveling met betrekking tot vermindering van de arbeidsduur van toepassing zou kunnen zijn, volgen hieronder enige cijfermatige gegevens. De meest recente gegevens omtrent de samenstelling van de Nederlands beroepsbevolking in het algemeen zijn afkomstig van de Arbbeidskrachtentelling 1973. Deze Arbeidskrachtentelling omvat ca. 120.000. huishoudens (3% steekproef) en kon worden beschouwd als een tussentijdse - zij het beperkte - volkstelling.
6
Uit de telling blijkt dat de totale beroepsbevolking in 1973 HH U,U miljoen personen (mannen en vrouwen) omvatte, waarvan ^ 3,6 miljoen in loondienst. Voor de leeftijdscategorieën 55-59 jarigen en 60-7^ jarigen kan het volgende beeld worden gegeven.
beroepsbevolking 1973 mannen
55-59 jaar 60-6U jaar
)
vrouwen
)
mannen
)
vrouwen
2^9.000
Uo.ooo
181.000
30.000
185.000
23.000
12U.OOO
17-000
)
Teneinde een inzicht te kunnen verkrijgen van de totale opbouw van
deze leeftijdscategorieën dienen naast de totaal aantallen en de aantallen beroepsbeoefenaren ook degenen, die tot de geregistreerde arbeids-
reserve behoren en de W.A.0.-trekkers te worden vermeld. Uit de cijfers van de geregistreerde arbeidsreserve (G.'A.R.), zie bijlage 1, kan worden geconstateerd, dat sedert 1973 het aantal geregis-
treerden in de leeftijdscategorieën 55-59 jaar en 60-6U jaar (mannen en vrouwen) is gestegen van 1^.259 in 1973 tot 18.02U ultimo augustus 1975. Bij de G.A.B.'s worden voorts geregistreerd de personen van 62g jaar
en ouder, die zijn opgenomen in de zgn. nonactiviteitsregeling. In juni
1973 was deze regeling op 3927 personen en in juni 1975 op 5260 personen van toepassing. Deze categorie nonactieven wordt evenwel statistisch niet als werkloos verantwoord.
Uit de gegevens van de G.M.D. (bijlage 2) omtrent degenen die een uitkering in het kader van de W.A.O. ontvangen blijkt, dat ook in 197^ het totaal aantal met +_ 10% is gestegen ten opzichte van het jaar tevoren,
t.w. 28U.596 in 1973 en 312.707 in 1971*. Voorts blijkt dat de groepen W.A.O.-trekkers van 55-59 jaar en 60-6U jaar tezamen bijna 50% van het totale W.A.O.-bestand vormen. Het percentage W.A.O.-trekkers (alle leeftijdscategrorieën) dat 80-100% arbeids-
ongeschikt is, vertoont eveneens een lichte stijging, t.w. van 82,9% in
1973 tot 83,5% in 197^.
2
) incl. loontrekkers, zelfstandigen en W.W.-trekkers.
) alleen werkzamen in loondienst (geen W.W.-trekkers).
Samenvattend geeft het beeld ten aanzien van de 55-6U jarigen in 1973 het volgende te zien: mannen
totale bevolking
) beroepsbevolking
loontrekkers
G. A. R.
W.A.O.
55-59 jaar
302. 11 U
2U9-000
181 .000
5753
U8.825
60-6U jaar
270.658
185.000
12U.OOO
6U90
58.1U3
55-59 jaar
326.707
Uo.ooo
30.000
12.U33
60-6U jaar
309.025
23.000
17.000
1095 021
vrouwen
13.507
) per 31 december 1973
Uit bovenstaande gegevens kan worden afgeleid, dat de leeftijdscategorie 60-6h jarige werknemers in loondienst in 1973 in totaal 1^1.000 personen omvatte. Van deze groep 60-6U jarigen zijn evenwel geen cijfers van de totale bevolking, beroepsbevolking en niet werkenden per leeftijdsjaar beschikbaar. Uit gegevens omtrent de deelneming aan het arbeidsproces van de beroepsbevolking per leeftijdsklasse kan worden opgemaakt, dat met name de deelnemingspercentages van de mannelijke beroepsbevolking van 60-6^- jaar aanzienlijk dalen. Van 1960 tot 1973 geeft dit het volgende beeld: Mannen met beroep (incl. werklozen) van 50-6^ jaar per leeftijdsklasse in % van het totaal aantal mannen per leeftijdsklasse
1971 93 87 75
1973 92 8U
60-6U jaar
97 93 81
!9_68 96 92 84
Totaal
91
91
85
83
1960 50-5^ jaar 55-59 jaar
69
Bronnen: 1960 en 1971 Volkstellingen (1971 voorlopige cijfers), 1968 en 1973 Arbeidskrachtentellingen.
8
Dat deze ontwikkeling na 1973 nog niet ten einde is kan o.a. worden afgeleid uit de stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden in het kader van de W.A.O. (312.707 in 1971* en naar schatting 31*0.000 in 1975). .0.
i
3. Arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers volgens regelingen in
collectieve arbeidsovereenkomsten
Door het Loonbureau is nagegaan voor hoeveel oudere werknemers van 60 t/m 61* jaar een arbeidstijdverkorting - in verschillende vormen - is overeengekomen. Voor het bepalen van het gemiddelde aantal dagen is uitgegaan van de bedrijfstak-c.a.o.'s (contractjaar 1975/1976), welke inmiddels bij het
Loonbureau zijn geregistreerd en welke 5000 of meer werknemers bevatten. Het betreft hier 1.621*.950 werknemers (het totaalbestand werknemers onder c.a.o. is ca. 2,3 miljoen), waarvan ruim 60.000 60-61* jarigen.
Voor het bepalen van het aantal werknemers per leeftijdsjaar van de ,S-
f „,..;.,
60-61* jarigen heeft het Loonbureau een bepaalde methodiek gehanteerd, welke in bijlage 3 nader wordt uiteengezet.
geen'! •; -.
De regeling van de arbeidstijdverkorting voor de groep 60-61* jarigen . . .
i per l »*!% •
loopt per c.a.o. sterk uiteen. Behalve dat de wijze van vrije tijd veelal
Ie be-|fili-', --
ame de|3iififV- ' U jaarjj
geregeld is in uren per week, per maand, per kwartaal of per jaar, loopt
—— —————:————
ook de hoeveelheid vrije tijd sterk uiteen,
. . . Teneinde tot een vergelijking te kunnen komen is de arbeidstijdver——————————————— ——
korting per c.a.o. omgerekend in dagen. Bij deze omrekening van uren in
dagen is uitgegaan van een 8-urige werkdag, een werkweek van 5 dagen resp. l
1
f
' van 1*8 werkweken per jaar.
Ui .:,: '••-. •".''..,.
———
0
In vrijwel alle gevallen is bepaald, dat deze extra vrije tijd op
:iiï
grond van leeftijd wordt besteed in de vorm van arbeidstijdverkorting en
l ^ii...
niet tot extra vakantie wordt opgespaard.
JMÏÏ V § l„
In een aantal c.a.o.'s is een bepaling opgenomen, dat voor de werknemers die gebruik maken van de arbeidstijdverkorting de betaling minder dan 100% zal zijn (90% of 85%). In het schema zijn deze afzonderlijk aan-
l ;*: O-:;1| :.\::v:x:
f ? Il
":""i" '
gegeven. Voor de c.a.o.'s, welke een arbeidstijdverkorting hebben geregeld voor werknemers van 60, 61, 62, 63 en/of 61* jaar, kan de volgende opstel-
1968 enf
ling worden gemaakt.
Aantal werknemers vallende onder c.a.o.'s van ten minste 5000 werknemers, die al of niet onder een arbeidstijdverkorting-regeling voor werknemers van 60 jaar of ouder vallen.
totaal aantal werknemers arbeidstijdverkorting voor (aantal c. a. o. 's met a. t. v.regeling) 100$ betaling
62 jr.
63 jr.
64 jr.
13.600
13.400
11 .800
T.900
800
1.300
3.750
3.400
2.350
W 800
(7) 720
(12)
(13)
3.340
735 245 2.421 8.400
(13) 285
60 jr.
61 jr.
15-200
-
90% betaling
-
140
140
85$ betaling
-
440
273 9.650
geen a. t .v. -regeling
1 4.400
12.300
155 1.909 5-550
Gezien het geringe aantal c.a.o.'s en het geringe aantal daarbij betrokken werknemers zijn deze gegevens niet als normatief te beschouwen.
In bijlage 3 is een berekening gemaakt van de kosten van arbeidstijd'' verkorting voor oudere werknemers. Daaruit blijkt, dat macro-economisch de daarmede gepaard gaande loonkosten gering zijn, waarbij zij opgemerkt, dat hierbij niet zijn inbegrepen kosten die kunnen voortvloeien uit vervanging en andere bedrijfsorganisatorische maatregelen. Voor individuele bedrijven kunnen deze kosten uiteraard wel van betekenis zijn, vooral wanneer het aantal extra vrije uren voor ouderen zeer groot is (zie blz. 11). De kosten van een dag arbeidstijdverkorting zijn in dit advies steeds berekend op 0,4% van de loonkosten (TJ^T manjaar a 250 werkdagen). In de praktijk kunnen deze kosten voor een onderneming door het wegvallen van produktie resp. bijkomende kosten (bijv. als gevolg van bedrijfsorganisatorische maatregelen) een veelvoud daarvan bedragen." Anderzijds kunnen do.er tijdig getroffen organisatorische maatregelen e.d., de gevolgen van arbeidstijdverkorting grotendeels worden o>pgevangen. Omdat het gewenst is de toekomstige ontwikkeling zorgvuldig te overwegen, verdient het aanbeveling de berekeningen met de nodige terughoudendheid te bezien.
10
Aanbevelingen
e al of ' ouder!
In het eerste gedeelte van deze nota is - zij het in kort bestek -
gewezen op de problematiek t.a.v. de oudere werknemers. Daarbij is er van uitgegaan, dat oplossingen voor een aantal problemen gevonden kunnen worden in het kader van de ondernemingen i.c. de arbeidsorganisatie zelf.
61* jr.j 7.900
Het toekennen van extra vrije tijd, waardoor de betrokken werknemers
2.350
op het gewenste moment meer distantie van het bedrijfsgebeuren kunnen
(13) 285
nemen, biedt een zeker soulaas om beter tegen problemen opgewassen te zijn.
155 1.909 5-550
waarlangs een arbeidstijdverkorting gerealiseerd wordt, een vrij grote
Uit de hierna volgende voorbeelden wordt duidelijk,-dat de wegen
variatie vertonen. Dit laat zich hieruit verklaren, dat de bijzondere bedrijfs(tak)eigene omstandigheden een grote rol spelen bij de maatregelen, die men in deze situaties is overeengekomen.
werk-
In een aantal gevallen gaat het naast een langere aaneengesloten
vakantieduur om extra dagen per jaar of per kwartaal, eventueel in uren op te nemen; in andere gevallen om uren-vrij per kwartaal, per week of
per dag te realiseren. Er zijn uiteraard nog andere varianten. Mede daarom vindt het Bestuur het 'niet op zijn weg liggen om een voorkeur uit te spreken voor êên bepaalde methode. Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid zou derhalve willen aanbevelen, dat in het bedrijfsleven tussen werkgevers en werknemers bij c.a.o. afspraken worden gemaakt, op grond waarvan aan oudere werknemers
aanspraken worden verleend tot het verkrijgen van extra vrije tijd. Om de gedachten te bepalen is een aantal regelingen in verschillende
bedrijfstakken hieronder aangegeven. steed!
Van de bedrijfstak-c.a.o.'s met 5000 of meer werknemers, welke tot
et weg-f;
en met september 1975 bij het Loonbureau geregistreerd zijn, kan t.a.v. de regeling van arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers (de zgn. "Seniorenregeling") het volgende worden opgemerkt:
;£n
;e-
t
a. Voornamelijk in de landbouwsector, in de bouw- en houtsector en in de
handelssector is in de desbetreffende c.a.o.'s een dergelijke regeling
nog niet geëffectueerd.
; over-
ighou-
11
b. In de industriële sector, de vervoers- en dienstensector en de administratieve sector, waar in een 13-tal c.a.o.'s al wel een seniorenregeling geldt, zijn in deze regeling verschillen waar te nemen t.a.v. - De leeftijd waarop de seniorenregeling een aanvang neemt. - De wijze waarop de hoeveelheid vrije tijd tot uitdrukking wordt gebracht. - De hoeveelheid vrije tijd. - De doorbetaling van de opgenomen vrije tijd. Ter nadere toelichting is een 5-tal voorbeelden gekozen. Arbeidstijdverkorting (omgerekend in dagen per jaar)
60 jr. Industriële sector
1. 2. 3.
Vervoers-/ dienstensector
U.
Administratieve sector
5-
15
61 jr.
62 jr.
) naar leeftijd
63 jr.
6U jr.
30
U 12 H5
6 2lt
60
8 36 75
5
10
15
15
12
2U
36
T.a.v. bovengenoemde 5 voorbeelden zijn (in dezelfde volgorde) nog de volgende verschil len waar te nemen: Wijze waarop de hoeveelheid vrije tijd in de c.a.o. tot' uitdrukking is gebracht Industriële sector 1.
2.
3.
uren per kwartaal uren per kwartaal uren per dag/week/kwartaal (keuzemogelijkheid)
Vervoers-/ dienstensector
H.
dagen per jaar
Administratieve sector
5.
uren per week
12
Doorbetaling van de „ opgenomen vrije tijd )
85# 85* 100* 3)
Opmerking: In de vervoers-/dienstensector en in de administratieve secor zijn nog te weinig bedrijstak-c.a.o.'s met 5000 of meer werknemers geregistreerd, welke een seniorenregeling kennen. Hierdoor is het nog niet mogelijk in deze sectoren op dit punt een breder beeld te geven. ) Bij de omrekening van uren in dagen is uitgegaan van een 8-urige werkdag, een werkweek van 5 dagen resp. van 48 werkweken per jaar. Overigens is. het veelal de bedoeling dat de extra vrije tijd op grond van oudere leeftijd genoten wordt in de vorm van werktijdverkorting en niet tot extra vakantiedagen wordt opgespaard. 2 ) De verschillende hoogten van de percentages zijn het resultaat van de op dit punt gevoerde onderhandelingen. ) Deze c.a.o. kent een fonds voor dit doel, waarin zowel door werkgevers als door werknemers wordt bijgedragen; de werkgever kan het door hem doorbetaalde loon bij dit fonds declareren.
Aan het voorgaande zou het Bestuur van de Stichting van de Arbeid nog de volgende opmerkingen willen verbinden. - Wat de kosten van extra arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers betreft, zijn in bijlage 3 enige voorbeelden uitgewerkt. Uit deze berekeningen blijkt, zoals reeds eerder werd opgemerkt, dat - althans macroeconomisch - de extra loonkosten gering zijn. - Hoewel blijkens mededelingen van de betreffende c.a.o.-partijen de kosten in verband met de invoering van arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers in het algemeen 'zeer laag worden geschat, vormen deze toch , een onderdeel van de totale arbeidskosten. Vooral wanneer de arbeidstijdverkorting voor ouderen een aanzienlijke omvang gaat aannemen, zal daar in het kader van de totale verbetering van arbeidsvoorwaarden ruimte voor moeten worden gevonden. - Ongeacht de beloningsregeling die partijen in dit verband menen te moeten treffen, dient in ieder geval voorkomen te worden dat de normale opbouw van pensioenrechten tot 65 jaar wordt aangetast. - Hoewel - zoals gezegd - in eerste instantie betrokken werkgevers en werknemers zelf in gezamenlijk overleg dienen uit te maken in hoeverre invoering van regelingen van arbeidstijdverkorting gerealiseerd kan worden, is het Bestuur van de Stichting van de Arbeid er zich van bewust, dat
13
dergelijke regelingen in bepaalde situaties wegens bedrijfsorganisatorische omstandigheden zeer moeilijk uitvoerbaar kunnen zijn, met name in de kleine en zeer kleine ondernemingen (kleine gespecialiseerde afdelingen van grotere ondernemingen) met een of slechts enkele personeelsleden. - Het is, zoals uit de thans reeds bestaande regelingen blijkt, de bedoeling, dat de arbeidstijdverkorting zoveel mogelijk gespreid wordt benut en het aanal beschikbare uren niet wordt opgespaard ter aanvulling op de normale-of ten behoeve van een extra vakantie. Overigens zij hier herhaald hetgeen al op blz. 4 is opgemerkt, dat voorkomen moet worden dat de positie van een oudere werknemer zodanig wordt gewijzigd, dat een normale functievervulling niet of nauwelijks meer mogelijk is. - Wel moet voorop blijven staan, dat het recht op arbeidstijdverkorting, zij het in overleg met de betreffende ondernemingsleiding, naar eigen keuze kan worden gebruikt. - De aanbeveling om in het bedrijfstaks- resp. ondernemingsgewijze c.a.o. overleg te spreken over extra arbeidstijdverkorting laat onverlet de mogelijkheid om - mede afhankelijk van de door partijen zinvol geachte omvang - de realisering daarvan in de tijd te spreiden. - Het Bestuur realiseert zich, dat in een aantal gevallen de pensioengerechtigde leeftijd lager dan 65 jaar is gesteld. Deze omstandigheid houdt veelal verband met de typische aspecten die aan bepaalde functie,' of beroepen zijn verbonden. Het dient aan c.a.o.-partijen te worden overgelaten te beoordelen of en in hoeverre de in dit advies opgenomen aanbevelingen tevens toepassing verdienen voor de hier bedoelde werknemers of dat aan andere oplossingen - zoals wijziging van de werkomstandigheden - van de zich hier voordoende problemen kan worden gedacht. De Minister van Sociale Zaken heeft d.d. 17 juli 1975 aan de Stichting van de Arbeid advies gevraagd inzake betaald educatief verlof voor oudere werknemers van 60 t/m 64 jaar.
14
.is aiet .iseerdf perso-
Er zij op gewezen, dat het vraagstuk van de invoering van educatief verlof in het algemeen reeds in bespreking is in een afzonderlijke werkgroep (Werkgroep Onderwijsaangelegenheden) van de Stichting van de Arbeid. De Minister heeft in zijn adviesaanvrage speciaal de aandacht gevraagd voor het belang van de voorbereiding op de pensionering en even-
tueel verlof daarvoor. Nog in het midden latend of vrijaf met het oog op de voorbereiding
op de pensionering tot (betaald) educatief verlof moet worden gerekend,
dat odanig elijks
Lorting, • eigen '
wil het Bestuur van de Stichting van de Arbeid partijen bij de c.a.o.onderhandelingen aanbevelen zodanige voorzieningen overeen te komen, dat het bezoek aan cursussen, die gericht zijn op de voorbereiding op de
pensionering, mogelijk wordt gemaakt. Het betreft hier uiteraard die oudere werknemers - in het algemeen
63- en 61*-jarigen -, die dicht voor de pensioengerechtigde leeftijd staan. In het overleg over deze voorzieningen is het aanbevelenswaardig
daarbij de totale arbeidsduur van de betrokken werknemers in de beschouwingen te betrekken.
se c.a. Let de
geachte) sioendigheid f functi :len of 11 ; toepasJ
Ier e op-1 ; zich
Ie StichJ lof vóór| E/Vl/Bu. 13 mei 1976.
15
197T
55-59 jaar 60-64 "
(uit aug)
1975
55-59 jaar 60-64 "
1974
55-59 jaar 60-64 "
1973
55-59 jaar 60-64 "
1972
55-59 jaar 60-64 "
CD
5963 ' 7017
5237 5804
4720 5531
5289 5576
4396 4213
m
1233 1078
1095 945
1058 903
1026 807
980 766
vr
'/!•erklocs
7196 8095
6332 6749
5778 6434
6315 6383
5376 4979
tot
860 "904
729 840
571 626
505 490
• 406 433
m
" -
1 3
1
vr
Aanv Werken
860 904
729 ' 840
572 629
505 491
406 433
tot
552 371
483 400
462 333
356
470
544 435
32 14
37 23
36 15
38 18
36 28
Soo W ob.i m vr
584 385
520 423
498 348
50B 374
463
580
tot
GAR-.-cijfer s uit nov 1971 t/m 1975 1975 per uit au^astus
8640 9384
7581 801 2
7411
6848
7328 -7248
E c_ m
'Ë
6362 ' 5875
m + vr
Totale GAR
(stalde ij f er s)
42.263 50-074
11.134. 12.638
62.712
60-64 jaar
237.051
geschat gemiddeld % 50-100 arbeidsongeschikten (alle leeftijdsgroepen)
15-64 jaar
mannen en vrouwen totaal
53.397
55-59 jaar.
mannon en vrouwen totaal
60-64 jaar
55-59 jaar
1971 mannen vrouwen vrouvren
81,7
259.924
56.367 66.761
44.743. 11.624 53.491 13.270
mannen
1972 . 12.433 13.507
vrouvren
82,9
284.596
61.258 71.650
58.143
48.825
mannen
197,3
13.222 13.914
312.707
83,5
'
.vrouwen
66.301 73.836
53.079 59.922
mannen
1974
W.A.O.-ui/bkerinftsgerechtiftden
m ro
O
>
CD
STICHTING} VAN DE ARBEID
BIJLAGE 3
Ko st eribe rekeningen Bij de hieronder volgende kostenberekeningen is aangenomen dats 1, iedere dag vrij voor de individuele werknemer -uitgaande van 250 werkdagen- 0,4 % per jaar kost; 2» alle werknemers van 60 t/m 64 jaar meedoen aan de arbeidstijdverkorting; 3« ieder uur arbeidstijdverkorting voor 100 % wordt doorbetaald» I, Uit de in punt 3 op blz. 8 aangegeven aantallen werknemers blijkt dat nog geen arbeidstijdverkorting is doorgevoerd voor: 15.200 - 800 = 14.400 13.600 - 1.300 = 12.300
60-jarigen 61-jarigen
13.400-3.750- 9.650 11.800 - 3.400 m 8.400 7.900 - 2.350 - 5-550
62-Jarigsn 63-jarigen 64-jarigen
totaal
60 t/m 64 jarigen
50.300
) vallende onder be%*%£$?£• werknemers
Indien ieder van deze werknemers 1 dag arbeidstijdverkorting per jaar zou ontvangen, dan zijn de kosten ten opzichte van het totaal aantal werknemers vallende onder de grote bedrijfstak-c,a»o«*s (1,6 miljoen werknemers) voor des 60-jarigen» 14|422
x Of4
61-jarigen: ^222^
x
0,4 % - 0,0031 %
62-jarigen: ffiSij.
x
63 jarigen: -^422^
x 0,4 %
64 jarigen: ,ffi°°, . i, o mi i j,
x Of4
totale kosten
18
% = 0,0036 %
°»4 % - 0,0024 %
- 0,0021 %
^ „ 0,0014 % ^.«„_—__«»
0,0126 %
Wordt bijv» aan bovenbedoelde werknemers een arbeidstijdverkor— ting gegeven van: 2 dagen aan de 60—jarigen dan zijn de kosten 0,0072 £ ) . ... 4 » » » 61-jarigen " " " " 0,0124 % < van 1,6 miljoen 6 " " " 62-jarigen " » " " 0,0144 % ) werknemers g u ti if 63-jarigen •» " " " 0,0168 % l 10 " " " 64-jarigen " " " " 0,0140 % ) totale kosten voor 50,300 wns.
(afgerond
0,0648 % 0,065 % )
Aantal werknemers per leeftijdsjaar Voor de berekening van het aantal werknemers van de leeftijdsgroep 60 t/m 64 jaar per leeftijdsjaar is de volgende methode gehanteerd»
Voor de mannen in loondienst is door het C.B.S, voor de leeftijdsgroep 60 t/m 64 jaar nagegaan hoe de bezetting per leeftijdsjaar is. Gezien het geringe aantal waarnemingen waar het hier om gaat is de betrouwbaarheid der gegevens niet groot, reden waarom het C»B»S» niet tot publikatie van de gegevens is overgegaan. Aangezien op dit punt beter materiaal op korte termijn niet voorhanden is, is door het Looribureau bij vaststelling van wegingsfactoren voor de berekening van het gemiddelde aantal (extra) vakantiedagen en de gemiddelde arbeidstijdverkorting voor werknemers van 60 t/m 64 jaar toch gebruik gemaakt van bovenbedoelde weinig harde gegevens.
De hierbij waargenomen (landelijke) verhouding tussen 60-, 61-, 62-, 63- en 64-jarigen is gehanteerd om de aantallen werknemers per bedrijfstak in de groep 60 t/m 64-jarigen te verdelen naar de respectievelijke leeftijdsjaren. De op deze wijze verkregen aantallen werknemers in de leeftijdsjaren 60 t/m 64 jaar, alsmede de aantallen in de leeftijdsgroep 55-59 jaar, zijn afgezet tegen het totaal aantal werknemers (t/m 64 jaar) per bedrijfstak volgens de Arbeidskrachtentelling in 1973.
19
De hieruit resulterende procentuele verhoudingen per bedrijfstak zijn op hun beurt weer gebruikt om via het totaal aantal werknemers vallende onder de c,a.o.(*s) in de desbetreffende bedrijfstak, de aantallen werknemers onder c,a,o, voor de onderhavige groepen oudere werknemers te bepalen. Deze aantallen zijn gebruikt als wegingsfactor voor het bepalen van de bedoelde gemiddelden, II, a.»
Het aantal werkdagen dat vrijgekomen is als gevolg van de reeds doorgevoerde arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers vallende onder bedrijfstak-c,a,o.*s met 5000 of meer werknemers bedraagt:
60 jaar : 800 x 12,5 « 10,000 werkdagen 61 •• : 1.300 x 13,6 « 17,680 « 62 •• : 3.750 x 14,0 - 52.500 »•
63 " 64 "
: 3.400 x 23,3 = 79.220 : 2.350 x 33,1 » 77.785
totaal
237.185.
» " "
-Ervan uitgaande dat 1 manjaar uit 250 werkdagen bestaat is het theoretische effect van het bovenstaande op de arbeidsmarkt:
237.185 ^ïi~S . + 950 manjaren. c.yj
—
b_. Indien alle 60 t/m 64-jarigen (vallende onder bedrijfstak-c,a,o, "S met 5000 of meer werknemers) de sub a genoteerde gemiddelde aantallen vrije dagen als gevplg van arbeidstijdverkorting reeds zouden hebben dan zou het aantal vrijgekomen werkdagen zijn: 60 jaar: 15,200 x 12,5 = 190,000 werkdagen
61 62 63 64
" : 13.600 x 13,6 - 184.960 •» : 13.400 x 14,0 m 187.600 " : 11.800 x 23,3 - 274.940 '• : 7.900 x 33,1 m 261.490
totaal d.i.
20
1>0
1,098.990 Jff'??° - + 4400 manjaren.
» » " " »
o. Indien het sub I bedoelde voorbeeld doorgang zou vinden komt aan werkdagen vrij:
60 jaar : 14.400 x 2 = 28.800 werkdagen
61 62 63 64
" " " "
totaal
: 12.300 x 4 : 90650 x 6 : 8.400 x 8 : 5.550 x10
= 49.200 m 57.900 m 67.200 m 55.500
» " " »
258.600
"
d. i.2^°° = + 1035 man jaren.
21