Stichting van de Arbeid Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag Telefoon 070 - 499577
PROTOCOL
inzake een gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in het kader van de Ziektewet 1. Inleiding Naar aanleiding van de "Discussienota vakbeweging en werknemersverzekeringen" van het CNV, waarin voorstellen zijn geformuleerd tot versterking van de bevoegdheden van de sociale partners bij het geven van inhoud aan en de uitvoering van de werknemersverzekeringen ten koste van de positie van de overheid, is in het kader van de Stichting van de Arbeid nagegaan welke mogelijkheden er zijn om bij de Ziektewet (ZW) te komen tot een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en sociale partners, zodanig dat de bevoegdheden van de sociale partners worden vergroot. Dit heeft geresulteerd in een brief van 10 juli 1987 aan de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin de Stichting van de Arbeid een aantal concrete voorstellen heeft 1gedaan tot wijziging van een aantal bepalingen in de ZW . De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageerde bij brief van 19 oktober 1987 in beginsel positief op de voorstellen van de Stichting van de Arbeid2. Dit in het licht van de in de regeringsverklaring verwoorde opvatting van het kabinet dat een verdergaande verschuiving van verantwoordelijkheden voor de regeling en uitvoering van de werknemersverzekeringen in de richting van de sociale partners, welke verschuiving met overdracht van taken en bevoegdheden gepaard zou moeten gaan, wenselijk is. De brief van de staatssecretaris bevatte verder een eerste reactie op de concrete voorstellen van de Stichting en een verzoek om op korte termi'jn met de Commissie Sociale Verzekering van de Stichting te overleggen hoe, overeenkomstig zijn intentie en die van de Stichting, tot een andere verdeling van bevoegdheden in de Ziektewet kan worden gekomen. Bedoeld overleg tussen de Commissie Sociale Verzekering en de staatssecretaris heeft op 15 december 1987 plaatsgevonden. Besloten werd om de conclusies van dit overleg vast te leg-
25/3
1
Kenmerk No. S.A. 54.176/K. Deze brief is opgenomen in Bijlage I bij dit protocol.
2
Deze brief met kenmerk_Nr. SZ/SVW/87/07943 is opgenomen in Bijlage II bij dit protocol.
gen in een protocol. De tekst van dit protocol is nader voorbereid in tripartiete verband door enkele vertegenwoordigers van de Stichting van de Arbeid en enkele ambtelijke vertegenwoordigers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid3.
2. Gemeenschappelijke conclusies van het overleg van 15 december 1987 2.1. Algemeen Sociale partners en de staatssecretaris zijn van oordeel dat een wijziging van de huidige ziekengeldverzekering, welke is geregeld in de Ziektewet, tot stand moet worden gebracht, zodanig dat een grotere verantwoordelijkheid voor de sociale partners wordt gerealiseerd voor de regeling en de uitvoering van deze werknemersverzekering, welke vergroting gepaard dient te gaan met een overdracht van taken en bevoegdheden. Bij sociale partners bestaat een duidelijke voorkeur voor een model, waarbij de ZW als onderdeel van de huidige sociale verzekeringswetgeving blijft gehandhaafd (Zie model A, beschreven in de brief van de Stichting d.d. 10 juli 1987). Handhaving van de bestaande systematiek heeft het voordeel dat ook het bestaande instrumentarium van de Ziektewet op het terrein van o.m. het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid, controle, sancties, beroepsprocedure en begeleiding gehandhaafd kan blijven. Verder achten de sociale partners een handhaving van het bestaande wettelijke kader van de ZW van belang in verband met de relaties met de andere werknemersverzekeringen, in het bijzonder met de WAO en de AAW. Een ander model dat uitgaat van een overheveling van de essentialia uit de ZW naar het Burgerlijk Wetboek, met de mogelijkheid van aanvulling in de contractuele sfeer,is weliswaar in bespreking geweest, maar heeft duidelijk niet de voorkeur van de sociale partners (Zie model B uit de brief van de Stichting d.d. 10 juli 1987). De staatssecretaris is bereid de voorkeur van de sociale partners te respecteren en hiervan uit te gaan. Het onderhavige protocol is dan ook gebaseerd op het eerste model. Hierbij is aangetekend dat de politieke discussie zich ook zal kunnen uitstrekken tot het tweede model.
Sociale partners en de staatssecretaris zijn verder van opvatting, dat door de voorgestelde wijzigingen in de ZW 3
De samenstelling van dit Tripartiete Overleg Ziektewet is opgenomen in Bijlage III bij dit protocol.
mogelijke toekomstige structurele wijzigingen in de uitvoeringsorganisatie van de sociale verzekeringen niet mogen worden doorkruist. Daarbij komt dat vooral sociale partners eraan hechten dat de bepleite wijzigingen in de ZW reeds op korte termijn worden gerealiseerd, terwijl mogelijke structuurwijzigingen in de uitvoeringsorganisatie op wat langere termijn beslag zullen krijgen. Wat betreft de vraag of de voorgestelde wijzigingen in de ZW ook doorgetrokken zouden moeten worden naar de andere werknemersverzekeringen, zijn sociale partners en de staatssecretaris van oordeel dat dit op een later tijdstip nader dient te worden bezien. In eerste aanleg zal hierover binnen de Stichting van de Arbeid nog een nader beraad plaatsvinden.
2.2. Voorgestelde wijzigingen in de ZW
Tussen de sociale partners en de staatssecretaris bestaat overeenstemming over de wenselijkheid om ten aanzien van een aantal elementen in de ziekengeldverzekering een grotere verantwoordelijkheid te geven aan de sociale partners en dit te doen gepaard gaan met een overeenkomstige overheveling van bevoegdheden. Deze elementen vallen in een drietal categorieen uiteen: - Bovenwettelijke uitkeringen; - Verdergaande overdracht van bevoegdheden aan de sociale partners; - Samenhang met overige sociale verzekeringswetten. Geen overeenstemming kon worden bereikt over de regeling van de minimumbescherming van de werknemer in geval van ziekte.
2.2.1. Bovenwettelijke uitkeringen De sociale partners en de staatssecretaris zijn van oordeel dat het wenselijk is dat de overheid geen bemoeienis meer heeft met de bovenwettelijke uitkeringen in de ZW. Dit uitgangspunt houdt een strikte scheiding in tussen het wettelijke deel van de ziekengelduitkering en het bovenwettelijke deel. Voor het wettelijke deel blijft de overheid uiteindelijk verantwoordelijk, terwijl het bovenwettelijke deel geheel dient te worden overgelaten aan de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Dit onderscheid leidt tot de navolgende wijzigingen: - Het doen herleven van de mogelijkheid om bij schriftelijk aangegane overeenkomst%of reglement één of twee wachtdagen te realiseren door wijziging van art. 1638e BW.
Het vervallen van de ministeriële goedkeuring bij de herverzekering van wachtdagen (art. 29, derde lid). Het vervallen van de ministeriële goedkeuring met betrekking tot door de bedrijfsvereniging vastgestelde bovenwettelijke uitkeringen (art. 57 ZW).
Het vervallen van de ministeriële vergunning voor een ZWpremieinhouding op het loon van de werknemer welke meer bedraagt dan 1% (art. 60, derde lid) in het geval sprake is van een bovenwettelijke uitkering. Het wijzigen van art. 87, tweede lid, zodat de bedrij fsverenigingen ook zonder een daartoe strekkende algemene maatregel van bestuur de bevoegdheid krijgen te bepalen dat voor bepaalde groepen van verzekerden naast het ziekengeld bijdragen worden verstrekt voor één of meer sociale fondsen.
Het vervallen van de aansprakelijkheid van het Rijk tegenover de verzekerden wat betreft de bovenwettelijke uitkeringen (art. 51). Wat betreft de bovenwettelijke uitkeringen is het naar de mening van de sociale partners en de staatssecretaris wenselijk aan de SVr een algemene toezichthoudende taak te geven, die er in ieder geval op moet worden gericht te bevorderen dat voldoende middelen aanwezig zijn om de gedane toezeggingen te honoreren. 2.2.2. Verdergaande overdracht van bevoegdheden Op een aantal punten kan een verdergaande overdracht van bevoegdheden in het kader van de ZW naar sociale partners (bedrijfsverenigingen of SVr) plaatsvinden. De sociale partners en de staatssecretaris zijn overeengekomen dat als criterium daarbij dient te gelden, dat in ieder geval de essentiële elementen van de ziekengeldverzekering in globale zin in de ZW zelf geregeld moeten worden. Gegeven dit uitgangspunt dient vervolgens per afzonderlijk wetsartikel beoordeeld te worden in hoeverre regeling door de overheid, d.w.z. in de wet, noodzakelijk is. Dit leidt tot de navolgende conclusies. dagloonsystematiek
Tussen de sociale partners en de staatssecretaris bestaat overeenstemming over de wenselijkheid om de bestaande dagloonsystematiek in de ZW (art. 15 ) te wijzigen. Met name de overgang naar het zgn. historisch dagloon wordt door beide partijen onderschreven. -
Over de concrete inhoud van een nieuwe dagloonsystematiek voor de ZW hebben partijen zich op dit moment nog niet ten volle uitgesproken. Naar het oordeel van de sociale partners heeft de huidige dagloonsystematiek in de eerste plaats het bezwaar dat bepaalde beloningselementen niet tot uitdrukking komen in de uitkering, als gevolg waarvan de beoogde verhouding tussen uitkering en loon (70%) niet daadwerkelijk wordt gerealiseerd. In samenhang daarmee zien sociale partners in de tweede plaats als bezwaar dat over de beloningselementen welke niet meetellen voor de dagloonbepaling wél premie moet worden voldaan, hetgeen door verzekerden veelal als onbegrijpelijk wordt ervaren. Sociale partners wensen daarom vast te houden aan het in het SER-vervolgadvies van 23 augustus 1985 neergelegde standpunt over de nieuwe dagloonsystematiek in het kader van de stelselherziening dat aan de genoemde bezwaren tegemoet komt. De staatssecretaris onderschrijft het standpunt van sociale partners met betrekking tot de gewenste dagloonsystematiek in globale zin, met name daar waar ook hij uit wil gaan van een historisch dagloon. Het gaat hem te ver om het uitkeringsdagloon zonder meer gelijk te laten zijn aan het premiedagloon. Alleen al om dubbele verstrekkingen te voorkomen, zullen bepaalde elementen uit het dagloon moeten worden verwijderd (bijvoorbeeld de vakantietoeslag tijdens de ZWuitkering). De concrete invulling van de criteria in de wet wil hij nader bezien op basis van een door de SVr uit te brengen advies over deze problematiek. Een adviesaanvrage ter zake welke overigens ook betrekking zal hebben op de dagloonsystematiek in de WW en de WAO - en hiervan niet los kunnen worden gezien - is op dit moment in voorbereiding. Voorts bestaat overeenstemming over de wenselijkheid om de goedkeuringsbevoegdheid van de minister als bepaald in art. 15 ZW te laten vervallen. Dit betreft zowel de algemene dagloonregelingen vast te stellen door de SVr, als de bijzondere, bedrijfstakspecifieke, dagloonregelingen vast te stellen door de bedrijfsverenigingen. Ten aanzien van deze laatste dagloonregelingen dient uit een oogpunt van coördinatie en toezicht de goedkeuringsbevoegdheid te worden overgedragen aan de SVr.
Algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen
Bij een aantal algemene maatregelen van bestuur (amvb's) en ministeriële regelingen is een verdere overdracht van bevoegdheden aan de sociale partners mogelijk. In Bijlage IV bij dit protocol is een lijst opgenomen van amvb's en ministeriële regelingen, waarvan de sociale partners en de staatssecretaris vinden dat een verdere overheveling aan de sociale partners wenselijk is.
Verder zijn erover eens bevoegdheid de ZW nodig
de sociale partners en de staatssecretaris het dat art. 86 ZW, op grond waarvan de minister de heeft te regelen hetgeen nog ter uitvoering van is, kan komen te vervallen.
Meer globale omschrijving van bevoegdheden
Met betrekking tot de huidige wettelijke regeling van de reserve bij de bedrijfsverenigingen (art. 63) zijn de sociale partners en de staatssecretaris het erover eens dat aan een dergelijke gedetailleerde regeling geen behoefte bestaat. Momenteel ligt reeds een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, dat aan deze wens tegemoet komt. Overigens dient het in de wet geregelde toezicht op de reserves door de SVR gehandhaafd te blijven. Sociale partners en de staatssecretaris achten het gewenst dat nog nader zal worden bezien in hoeverre ook op andere punten in de ZW volstaan kan worden met een meer globale aanduiding van de taken en bevoegdheden van de sociale partners. Dit geldt zowel voor elementen welke thans tot in detail in de ZW zelf geregeld zijn (bijvoorbeeld anticumulatieregelingen), als ook voor bevoegdheden die de sociale partners reeds nu in het kader van de ZW hebben (bijvoorbeeld de bevoegdheid van de bedrijfsvereniging om de controlevoorschriften vast te stellen (art. 39), om het ziekengeld aan een ander uit te betalen indien de verzekerde in een inrichting is opgenomen (art. 40) en de bevoegdheid van de bedrijfsvereniging om in bepaalde gevallen de uitkering van ziekengeld geheel of gedeeltelijk te weigeren (sanctiebeleid art. 44). Dit zal een nadere uitwerking vinden in de adviesaanvrage aan de SER.
2.2.3. Samenhang met overige sociale verzekeringswetten
Sociale partners en de staatssecretaris hebben geconcludeerd dat de keuze voor een model, waarbij de Ziektewet als onderdeel van het wettelijke stelsel van sociale verzekeringen blijft bestaan, als consequentie heeft dat een aantal onderwerpen niet geïsoleerd van de overige sociale-verzekeringswetten kan worden beschouwd, gezien de nauwe samenhang met deze wetten. Dit geldt met name voor de kring van verzekerden en de hiermee samenhangende vrijwillige verzekering. Wat betreft de reeds hiervoor besproken dagloonsystematiek, zijn sociale partners en de staatssecretaris het erover eens dat wijzigingen daarin in principe ook zullen moeten worden gerealiseerd in de overige werknemersverzekeringen. Los hiervan zij opgemerkt dat de artikelen betrekking hebbende op het beroep (artt. 73 t/m 75) eerst op een later
tijdstip bekeken zullen worden, nl. in het kader van het voorontwerp Algemene wet bestuursrecht en het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel rechtsbescherming.
2.2.4. Minimumbescherming
Verschil van opvatting is blijven bestaan tussen de sociale partners en de staatssecretaris over de minimumbescherming. Bij de sociale partners bestaat een duidelijke voorkeur voor herstel van de situatie waarin de minimuminkomensbescherming is opgenomen in de Ziektewet zelf in de vorm van een minimumdagloonbepaling. Deze voorkeur steunt in de eerste plaats op de overweging dat de huidige regeling zeer bezwaarlijk is voor veel van de vooral kleinere bedrijven, waar sprake is van een combinatie van een laag loonpeil en een gering draagvlak. Voor deze bedrijven is het een (te) zware financiële last gedurende de eerste zes weken van de ziekte tenminste het minimumloon te moeten doorbetalen zonder dat daar een arbeidsprestatie tegenover staat en zonder volledige compensatie via het ziekengeld. Die volledige compensatie zal ook veelal ontbreken in de periode na verloop van deze zes weken en wel doordat de toeslagen krachtens de Toeslagenwet niet tot uitkering komen indien en voorzover de werkgever gehouden is bovenwettelijke aanvulling te verstrekken. Voor de enkele gevallen waarin voor de werknemer geen bovenwettelijke aanspraak geldt, dient vervolgens de ingewikkelde procedure van de Toeslagenwet in gang te worden gezet, met inbegrip van de toetsing op inkomen uit of in verband met arbeid van zowel de verzekerde als van zijn of haar partner. Verder merken sociale partners op dat de ZW zeer dicht tegen het arbeidsvoorwaardenbeleid aanligt, zodat de minimumbescherming eerder in de ZW dan in de Toeslagenwet in combinatie met het BW thuis hoort. Door de sociale partners wordt daarom voorgesteld in de Ziektewet wederom een minimumdagloonbepaling op te nemen, zodanig dat de minimumuitkering krachtens de Ziektewet 100% van het voor de betrokken werknemer geldende minimumloon bedraagt. Verder zou moeten worden bepaald dat de Toeslagenwet niet op uitkeringen krachtens de Ziektewet van toepassing is. Een belangrijk element van dit voorstel is dat sociale partners bereid zijn de minimumbescherming zelf via de ZWpremie te financieren, terwijl dit nu uit de algemene middelen geschiedt.
De staatssecretaris heeft tegen het (wederom) opnemen van een minimumdagloonbepaling in de ZW belangrijke bezwaren van principiële aard. Hierdoor zou namelijk het uitgangspunt van scheiding tussen minimumbehoeftefunctie en loondervingsfunctie, dat als belangrijkste motief aan-de invoering van de Toeslagenwet ten grondslag lag, ter discussie worden gesteld.
8
Hiernaast zou het uitgangspunt dat in de werknemersverzekeringen het equivalentiebeginsel bepalend dient te zijn, doorkruist worden. Een werknemer dient op grond van de werknemersverzekeringen, wanneer het verzekerd risico zich voordoet, een vast percentage (70%) van het laatst verdiende loon te ontvangen, ongeacht de gezinsomstandigheden. Minimumdagloonbepalingen passen niet in een op dit equivalentiebeginsel gebaseerde loondervingsverzekering. Wanneer de loondervingsuitkering te zamen met het overige inkomen uit of in verband met arbeid onvoldoende is, kan een beroep op de Toeslagenwet worden gedaan (die uit de algemene middelen wordt bekostigd). Eerst dan komt de verantwoordelijkheid van de overheid naar voren. Juist door het feit dat in het overige inkomen ook de (bovenwettelijke) aanvullingen op de uitkeringen zijn begrepen, wordt benadrukt dat op dit punt de verantwoordelijkheid van de sociale partners vóór die van de overheid gaat. De staatssecretaris wil er op wijzen dat langs andere weg tegemoet kan worden gekomen aan het genoemde eerste bezwaar van sociale partners (de doorbetalingsverplichting te bezwaarlijk voor met name kleine bedrijven). Immers art. 57 ZW biedt de mogelijkheid aanvullende uitkeringen, derhalve ook de aanvullingsverplichting op basis van het Burgerlijk Wetboek, gedurende de eerste zes weken ziekte, individueel dan wel collectief te herverzekeren bij de bedrijfsvereniging. Een mogelijkheid welke overigens afhankelijk is van het door de bedrijfsvereniging gevoerde beleid. Bij een dergelijke herverzekering wordt bereikt dat het risico van de werkgever door een collectiviteit wordt gedragen.
5 februari 1988
Stichting van de Arbeid
Büiage i
Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag Telefoon 070 - 499577 BESTUUR
's-Gravenhage, 10 juli 1987 Ons kenmerk: No. S.A. 54.176/K
Betreft: Mogelijkheden voor vergroting verantwoordelijkheid sociale partners in het kader van de ZW
Aan: de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 20801 2500 EV 's-Gravenhage
Excellenties,
Naar aanleiding van de "Discussienota vakbeweging en werknemersverzekeringen" van het CNV, waarin voorstellen zijn geformuleerd tot versterking van de bevoegdheden van de sociale partners bij het geven van inhoud aan en de uitvoering van de werknemersverzekeringen ten koste van de positie van de overheid, heeft de Commissie Sociale Verzekering het wenselijk geoordeeld deze voorstellen nader te bezien. Daarbij is als gemeenschappelijk uitgangspunt aanvaard dat in het kader van de Stichting van de Arbeid zal worden nagegaan of en zo ja op welke terreinen de bevoegdheden
van de overheid op het terrein van de werknemersverzekeringen kan worden teruggedrongen. Besloten is om in eerste aanleg een inventarisatie te maken van de praktische mogelijkheden en problemen van een overdracht van bevoegdheden in de Ziektewet. De keuze is op deze wet gevallen vanwege de omstandigheid dat in bijna het gehele bedrijfsleven in geval van ziekte bovenwettelijke uitkeringen van toepassing zijn, zodat verwacht mag worden dat een volledige overdracht van bevoegdheden bij deze wet beduidend minder problemen zal opleveren dan bij de andere werknemersverzekeringen naar verwachting het geval zal zijn. Een tweede met de vorige verband houdende, echter meer principiële, reden voor deze keuze is dat de arbeidsrechtelijke positie van de werknemer in geval van ziekte zich niet wijzigt. Het dienstverband blijft gehandhaafd. Juist daardoor ligt de ZW-uitkering dicht aan tegen de overige arbeidsvoorwaarden.
25/3
Voorts is in de Commissie Sociale Verzekering afgesproken dat de conclusies met betrekking tot de ZW niet zonder meer doorgetrokken zullen worden naar andere werknemersverzekeringen.
Werkwijze De Commissie Sociale Verzekering heeft zich beraden over de werkwijze, waarbij gekozen is voor de volgende opzet: - In eerste aanleg zijn een tweetal alternatieve modellen van regelgeving voor de huidige Ziektewet besproken. Bij het eerste model wordt uitgegaan van een opgeschoonde ZW, al dan niet met een mogelijkheid van dispensatieverlening voor minstens gelijkwaardige regelingen in de contractuele sfeer. Het tweede model gaat uit van een overheveling van de essentialia uit de ZW naar het Burgerlijk Wetboek, met de mogelijkheid van aanvulling in de contractuele sfeer. - Vervolgens is geïnventariseerd welke inhoudelijke ele-
menten uit de huidige ZW kunnen worden gemist en welke elementen gehandhaafd c.q. gewijzigd zouden moeten worden. Dit ook in relatie met de twee modellen van regelgeving ter zake van het ziekengeld. Daarbij is ook aandacht besteed aan de relatie met de WAO en de AAW. Doel van deze aanpak is om zicht te verkrijgen op de vraag welke voorzieningen nodig zouden zijn, zowel op het privaatrechtelijke als op het publiekrechtelijke terrein, vanneer de huidige ZW zou verdwijnen. - Tenslotte is getracht, op basis van de conclusies van de inventarisatie van de inhoudelijke elementen en toegespitst op twee modellen van regelgeving, enkele voorlopige conclusies te formuleren welke aan de verschillende beleidsorganen van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers zijn voorgelegd. - De resultaten van dit achterbanoverleg zijn vervolgens besproken in de Commissie Sociale Verzekering.
Met deze brief wordt beoogd u in kennis te stellen van de resultaten van dit beraad in de Stichting van de Arbeid.
De onderhavige door de Commissie Sociale Verzekering voorbereide brief is in concept ter vaststelling voorgelegd aan het Bestuur van de Stichting van de Arbeid. Twee modellen Zoals reeds is opgemerkt is een tweetal mogelijke hoofdmodellen besproken voor een andere inrichting van de ziekengeldverzekering dan in de huidige ZW is neergelegd. Deze modellen zijn vervolgens bezien op de voor- en nadelen, in het licht van de opvattingen van werkgevers-
en werknemerszijde ten aanzien van een aantal hoofdelementen uit de huidige ZW.
Model A. Opschoning van de Ziektewet Handhaving van de ZW, waarbij deze wet op een aantal punten zou moeten worden gewijzigd c.q. opgeschoond in die zin dat een aantal bepalingen geheel kan verdwijnen en sommige bepalingen elders kunnen worden ondergebracht, danwei al of niet in gewijzigde vorm aan de vrijheid van contractspartijen kunnen worden overgelaten. Bij handhaving van de ZW kan dispensatie worden verleend in geval van eigen regelingen in de contractuele sfeer. Deze regelingen dienen wel tenminste gelijkwaardig te
zijn aan de in de ZW opgenomen regeling. Gedacht wordt aan een dispensatieverlening door de bedrij fsverenigingen. Een soortgelijke dispensatieregeling is thans reeds van toepassing in het kader van de uitvoering van verplicht gestelde bedrijfspensioenregelingen. Model B. Overheveling essentialia van de ZW naar het BW
In dit model wordt gedacht aan een overheveling van de essentialia van de ZW in het kader van het arbeidsovereenkomstenrecht naar het Burgerlijk Wetboek. Bovenwettelijke regelingen kunnen in het kader van de cao of individuele arbeidsovereenkomsten tot stand komen. Wat betreft de in het BW neer te leggen regeling is van belang dat de werkgever wordt verplicht tot verzekering van dit risico bij de bedrijfsvereniging of bij een particuliere verzekeringsmaatschappij. Dispensatie kan worden verleend voor ondernemingen die het risico zelf kunnen en willen dragen. Als dispensatieverlenende instantie wordt gedacht aan de bedrijfsvereniging.
Zoals hiervoor reeds is vermeld, zijn de modellen A en B voorgelegd aan de beleidsorganen van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers. Op basis van de resultaten van dit achterbanoverleg heeft het Bestuur van de Stichting vervolgens zijn standpunt bepaald, dat in het navolgende is verwoord.
Standpunt Bestuur van de Stichting van de Arbeid
Het Bestuur heeft vastgesteld dat de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers geen ingrijpende structurele wijzigingen wensen aan te brengen in de vigerende systematiek van de ziekengeldverzekering. Dit betekent dat het Bestuur kiest voor model A, waarbij de ZW
als onderdeel van de huidige sociale verzekeringswetgeving blijft gehandhaafd. Dit mede in verband met de relaties welke tussen de verschillende wetten bestaan. Hierbij wordt in het bijzonder gedoeld op de goede afstemming met de WAO en de AAW, welke in het huidige kader van wetgeving vanwege de overeenkomstige systematiek, eenvoudiger is te realiseren dan het geval zou zijn met een ziekengeldverzekering in het kader van het BW. Een praktisch argument is verder dat het bestaande instrumentarium van de Ziektewet op het terrein van het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid, controle, sancties, beroepsprocedure en begeleiding worden gehandhaafd kan blijven. Dit geldt ook voor de taken en bevoegdheden van de uitvoeringsorganen, de bedrijfsverenigingen.
Wél is door de centrale organisaties een tweetal belangrijke argumenten naar voren gebracht om de verantwoordelijkheid van de sociale partners ter zake van de ziekengeldverzekering te vergroten: - in de eerste plaats is opgemerkt dat werkgevers en werknemers gezamenlijk de ZW financieren;
- in de tweede plaats is geconstateerd dat de ZW nauw verweven is met het arbeidsvoorwaardenbeleid, op welk terrein de sociale partners een primaire verantwoordelijkheid toekomt. Ter vergroting van de verantwoordelijkheid van sociale partners, zal het Bestuur in het vervolg van deze brief een aantal concrete voorstellen doen tot wijziging van een aantal bepalingen van de ZW.
De minimuminkomensbescherming van de zieke werknemer is sinds l januari 1987, voor wat de eerste zes weken van de arbeidsongeschiktheid betreft, geregeld in het gewijzigde
art. 1638e van het Burgerlijk Wetboek, lid l jo lid 7; na deze periode wordt de minimuminkomensbescherming overgenomen door de Toeslagenwet. Bij het Bestuur bestaat, gehoord het standpunt van de beleidsorganen, een duidelijke voorkeur voor herstel van de situatie waarin de minimuminkomensbescherming in de Ziektewet zelf is opgenomen in de vorm van een minimumdagloonbepaling. Deze voorkeur steunt in de eerste plaats op de overweging dat de huidige regeling zeer bezwaarlijk is voor veel van de vooral kleinere bedrijven. Voor deze bedrijven is het een (te) zware financiële last gedurende de eerste zes weken van de ziekte tenminste het minimumloon te moeten doorbetalen zonder dat daar een arbeidsprestatie tegenover staat en zonder volledige compensatie via het ziekengeld. Die volledige compensatie zal ook veelal ontbreken in de periode na verloop van deze zes weken en wel doordat de toeslagen krachtens de Toeslagenwet niet tot uitkering komen indien en voorzover de werkgever gehouden is bovenwettelijke aanvulling te verstrekken.
Voor de enkele gevallen waarin voor de werknemer geen bovenwettelijke aanspraak geldt, dient vervolgens de ingewikkelde procedure van de Toeslagenwet in gang te worden gezet, met inbegrip van de toetsing op inkomen uit of in verband met arbeid van zowel de verzekerde als van zijn of haar partner. Voorts is als gevolg van de wijziging van art. 1638e BW voor sociale partners de mogelijkheid vervallen bij ziekte één of twee wachtdagen overeen te komen. Zonder enige uitspraak te doen over de wenselijkheid van een dergelijke afspraak, is het Bestuur van oordeel dat het ongewenst is dat de wetgever de vrijheid van partners om hieromtrent een schriftelijke regeling te treffen bij voorbaat aan banden legt door te bepalen dat de werkgever in ieder geval ook gedurende de wachtdagen het minimumloon moet doorbetalen. Op grond van de hierboven vermelde overwegingen stelt het Bestuur voor: 1.
in de Ziektewet wederom een minimumdagloonbepaling op te nemen, zodanig dat de minimumuitkering krachtens de Ziektewet 100% van het voor de betrokken werknemer geldende minimumloon bedraagt;
2.
te bepalen dat de Toeslagenwet niet op uitkeringen krachtens de Ziektewet van toepassing is;
3.
de mogelijkheid te herstellen van realisering van één of twee wachtdagen via het herstel van de oude, d.w.z. vóór l januari 1987 geldende tekst van de leden l en 7 van art. 1638e BW.
Wat betreft de in het kader van model A genoemde mogelijkheid van dispensatieverlening voor gelijkwaardige regelingen in de contractuele sfeer, is het Bestuur tot de conclusie gekomen dat, gelet op de mogelijkheden welke de huidige ZW reeds biedt ter zake van bepaalde afwijkingen, alsmede op de in deze brief opgenomen voorstellen tot wijziging van de ZW juist ter vergroting van de verantwoordelijkheid van sociale partners, er thans onvoldoende aanleiding bestaat de problematiek van de dispensatieverlening nader uit te werken. Het Bestuur heeft op basis van de resultaten van het gevoerde achterbanberaad besloten om het vraagstuk van een eventuele verlenging van de ZW-periode te laten rusten. Voorstellen tot wijziging van de ZW
Naar het oordeel van het Bestuur kunnen ter vergroting van de verantwoordelijkheid van sociale partners sommige bepalingen uit de Ziektewet vervallen, dan wel worden gewijzigd.
Naar het oordeel van het Bestuur kan de huidige dagloonbepaling (art. 15 ZW) vervallen. Daarvoor in de plaats dient te worden bepaald dat het loon als geldend tussen de werkgever en de werknemer de grondslag vormt van de berekening van de uitkering. Dit laat onverlet de bevoegdheid van de bedrijfsvereniging ten aanzien van het loonbegrip, onder goedkeuring van de SVR, nadere regels te stellen. Een dergelijke bijzondere dagloonbepaling behoeft naar het oordeel van het Bestuur echter geen goedkeuring van de minister. Tot een zelfde conclusie komt het Bestuur ten aanzien van de goedkeuringsbevoegdheid van de minister met betrekking tot door de bedrijfsvereniging vastgestelde bovenwettelijke uitkeringen (art. 57 ZW). De verantwoordelijkheid van sociale partners kan worden vergroot door deze goedkeuringsbevoegdheid van de minister te schrappen. De bepaling dat in voorkomende gevallen de SVR moet worden genoord, kan worden gehandhaafd.
Ten aanzien van de regeling van de premieverdeling (art.60 ZW) wordt opgemerkt, dat als wettelijk uitgangspunt zou moeten blijven gelden dat de ZW-premie voor rekening komt van de werkgever, die bevoegd is de helft van deze premie tot een maximum van 1% in te houden op het loon van de werknemer. In geval sprake is van bovenwettelijke uitkeringen, kan worden aangesloten bij de in art. 60, lid 3 van de huidige Ziektewet geboden mogelijkheid dat wordt toegestaan om een hogere werknemerspremie te vragen. Deze bevoegdheid zou echter, naar het oordeel van het Bestuur moeten worden overgelaten aan het bestuur van de betrokken bedrijfsvereniging, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. De in art. 60, lid 3 van de huidige ZW neergelegde goedkeuringsbevoegdheid van de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid ter zake zou dan ook in het licht van de beoogde vergroting van de verantwoordelijkheid van sociale partners, moeten komen te vervallen. Met betrekking tot de huidige wettelijke regeling van de reserve bij de bedrijfsverenigingen (art. 63 ZW), is het Bestuur van oordeel dat aan een dergelijke gedetailleerde regeling geen behoefte bestaat. Sociale partners betrokken bij de uitvoering van de Ziektewet, zijn heel wel in staat op basis van een globale aanwijzing een verantwoord financieel beheer te voeren van de opgebrachte middelen. Overigens bestaat geen bezwaar tegen het in de wet geregelde toezicht op de reserves door de SVR.
Naar het oordeel van het Bestuur kan art. 86, op grond waarvan de minister de bevoegdheid heeft te regelen hetgeen nog ter uitvoering van de ZW nodig is, vervallen.
Tenslotte kan naar het oordeel van het Bestuur de verantwoordelijkheid van de sociale partners worden vergroot door de bedrijfsverenigingen de bevoegdheid te geven om
ten aanzien van een of meer groepen van verzekerden nadere regelen te stellen op grond waarvan naast het ziekengeld een bijdrage worden verstrekt voor één of meer sociale fondsen. Dit vereist een wijziging van art. 87, lid 2.
Verzoek om aanpassing van de ZW Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid verzoekt u om te bevorderen dat de ZW zo mogelijk op korte termijn wordt aangepast in de hiervoor door de commissie bepleite zin. Het Bestuur is uiteraard bereid zijn in deze brief neergelegde opvattingen nader mondeling toe te lichten. Ten slotte zou het Bestuur het ten zeerste op prijs stellen uw opvattingen over de in deze brief aan de orde gestelde problematiek op korte termijn te vernemen. Hoogachtend, STICHTING VAN DE ARBEID
B i j l a g e II
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 'S-GRAVENHAGE, ZEESTRAAT 73 - TELEFOON: 070-71 5911
DIRECTORAAT-GENERAAL SOCIALE ZEKERHEID
Het Bestuur van de Stichting van de Arbeid Bezuidenhoutseweg 60 2594 AW 'S-GRAVENHAGE
Uw kenmerk
Uw brief van
SZ 54.176 K
Onderwerp
Ons kenmerk
Nr.
SZ/SVW/87/07943
10 juli 1987
Verantwoordelijkheidsverdeling in het kader van de Ziektewet
Datum
19 oktober 1987
1. Inleiding
Met grote belangstelling heb ik kennis genomen van uw brief van 10 juli jl., waarin u uw standpunt meedeelt over mogelijkheden ter vergroting van de verantwoordelijkheden van sociale partners op het terrein van de sociale verzekering, met name de ziekteverzekering. Zoals u weet is het kabinet voorstander van een verdergaande verschuiving van verantwoordelijkheden voor de regeling en uitvoering van de werknemersverzekeringen in de richting van de sociale partners, welke verschuiving met overdracht van taken en bevoegdheden gepaard zou moeten gaan. Het is dan ook verheugend, dat u na zorgvuldige verkenning en vergelijking van mogelijkheden in uw Corrmissie Sociale Verzekering tot belangrijke conclusies bent gekomen. Met dit schrijven wil ik u mijn reactie op de in uw brief voorgestelde veranderingen in de Ziektewet geven. Graag zou ik op korte termijn met u bespreken, hoe overeenkomstig uw en mijn intentie tot een andere verdeling van bevoegdheden in de Ziektewet kan worden gekomen, waarbij uw brief en de onderhavige reactie daarop tot uitgangspunt genomen kunnen worden. Apart aandachtspunt daarbij is of deze principe-overeenkomst beperkt moet blijven tot de Ziektewet. In dit verband is het van belang op te merken dat de door u voorgestelde veranderingen in de Ziektewet ook uitstralingseffect ten kunnen hebben voor de andere werknemersverzekeringen. In uw Commissie Sociale Verzekering is afgesproken, dat de conclusies met betrekking tot de Ziektewet "niet zonder meer" zullen worden doorgetrokken naar de andere werknemersverzekeringen. Het komt mij toch wenselijk voor ons te bezinnen op de uitstralingseffecten, mede in het belang van eenheid in wetssystematiek en uitvoeringsstructuur. - In -
Correspondentieadres: Postbus 20801 - 2500 EV 's-Gravenhage. Verzoeke één onderwerp per brief te behandelen en bij beantwoording afdeling, nummer en datum te vermelden. Soa l
- 2-
In het hiernavolgende wordt ingegaan op uw concrete voorstellen inzake een andere verdeling van bevoegdheden in de Zietewet. 2. Herstel van de mogelijkheid tot realisering van wachtdagen
De wijziging van artikel 1638e BW had als doel te voorkomen, dat reeds in de eerste zes weken van ziekte een beroep op de Toeslagenwet moet worden gedaan. Dat daarmee de mogelijkheid van realisering van wachtdagen is komen te vervallen, heeft tijdens de behandeling in het parlement geen rol gespeeld. Ik meen dan ook dat aan uw wens tot herstel van de mogelijkheid tot realisering van wachtdagen kan worden tegemoetgekomen.
3. Dagloonbepaling ZW Uw voorstel inzake de dagloonbepalingen van de ZW is opgevat als een verkorte weergave van het standpunt van de Sociaal-Economische Raad over de bij gelegenheid van de stelselherziening ingevoerde nieuwe dagloonsystematiek. Dit standpunt is neergelegd in het vervolgadvies van de Raad van 23 augustus 1985 over de stelselherziening. Zoals u weet is bij de parlementaire behandeling van de stelselherziening de inwerkingtreding van de nieuwe dagloonsystematiek tijdelijk uitgesteld en is toegezegd dat hierover nog overleg met de Sociale Verzekeringsraad zal plaatsvinden. Daarbij is aangegeven dat het kabinetsstandpunt over de dagloonsystematiek nuances toelaat, indien vanuit het bedrijfsleven en met name vanuit de Sociale Verzekeringsraad daarvoor gewichtige redenen worden aangevoerd. Een adviesaanvraag ter zake is op dit moment in voorbereiding en zal naar ik hoop dit jaar nog worden verzonden. Gelet op deze toezegging komt het ons juist voor de Sociale Verzekeringsraad te vragen uw standpunt in zijn advisering mee te nemen.
Met betrekking tot het laten vervallen van de ministeriële goedkeuring van de bijzondere dagloonbepalingen ZW van de bedrijfsvereniging ben ik van oordeel, dat dit past in het streven naar het verschuiven van bevoegdheden. Hetzelfde kan worden gezegd ten aanzien van de ministeriële goedkeuring van de door de Sociale Verzekeringsraad te stellen dagloonregels ZW. Ik ben dan ook voornemens het laten vervallen van deze twee ministeriële goedkeuringen deel te laten uitmaken van de hiervoor genoemde adviesaanvraag. Daarbij zal mijnerzijds wel worden benadrukt dat uit een oogpunt van ooördinatie tussen de verschillende' werknemersverzekeringen de dagloonsystematiek van de Ziektewet dient te worden afgestemd op die van de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In dit verband dient naar mijn oordeel dan ook heel uitdrukkelijk te worden bezien, of het mogelijk is de goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van de dagloonregels in deze wetten te laten vallen.
- 34. Verdeling Ziektewetpremie en goedkeuring bovenwettelijke uitkeringen
Het schrappen van de ministeriële goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van bovenwettelijke uitkeringen (artikel 57, eerste lid) alsmede het schrappen van de bevoegdheid van de minister, wanneer sprake is van een bovenwettelijke uitkering, toe te staan dat een hogere premie dan 1% door de werkgever wordt ingehouden (artikel 60, derde lid) past in het streven sociale partners, zonder enige inmenging van de overheid, verantwoordelijk te laten zijn voor het bovenwettelijk traject. Uw voorstellen op dit punt hebben dan ook mijn instemning. Aparte aandacht verdient echter nog wel de vraag, of beide onderdelen geheel aan de besturen van de bedrijfsverenigingen kunnen worden overgelaten of dat hier goedkeuringsbevoegdheden aan de SVr, gezien zijn toezichthoudende en coördinerende taken, moeten worden overgedragen. In dit verband zij nog opgemerkt dat de SVr vanuit een andere invalshoek, namelijk de opvulling van leemten in de rechtsbescherming, reeds heeft geadviseerd over een wijziging van artikel 60, derde lid. Bij de wijziging van genoemde bepaling zullen ook de overwegingen van de SVr moeten worden betrokken. 5. Wettelijke regeling van de reserve bij de bedrijfsverenigingen
Ter zake van uw voorstellen op dit punt kan worden opgemerkt dat recentelijk een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend, dat tegemoet komt aan uw wensen. Op grond van de voorgestelde regeling zal de SVr regels moeten stellen inzake de basisreserve en kan de SVr regels stellen met betrekking tot de zogenaamde staartverpliohtingen. 6. Algemene regelgevende bevoegdheid van de Minister (artikel 86 Ziektewet) Van de algemene bevoegdheid van de Minister nadere regels te stellen omtrent hetgeen voor de uitvoering van de wet nog nodig is, is tot op heden niitmer gebruik gemaakt. Uit een oogpunt van wetstechniek is een dergelijke algemene bepaling ook minder gewenst. Uw voorstel tot het laten vervallen van deze bepaling past in het streven naar deregulering, decentralisatie en helderheid van bevoegdheden en kan worden overgenomen. 7. Bijdrage aan andere sociale fondsen (artikel 87, tweede lid)
Ik kan eveneens instemmen met uw voorstel tot wijziging van artikel 87, tweede lid, Ziektewet, zodat in plaats van de overheid de besturen van de bedrijfsverenigingen voortaan nadere regels kunnen stellen op grond waarvan ziekengeldbijdragen worden verstrekt voor een of meer sociale fondsen. - wanneer -
- 4-
Wanneer op dit punt de ministeriële bemoeienis komt te vervallen is het nog wel de vraag, in hoeverre het wenselijk is de SVr een goedkeuringsbevoegdheid te geven ten aanzien van de door de besturen der bedrijfsverenigingen te stellen nadere regels. 8. Minimumbescherming in de Ziektewet Uw voorstel de minimuminkomensbescherming naar de Ziektewet terug te brengen via een wettelijk geregelde minimumdagloonbepaling en het niet van toepassing verklaren van de Toeslagenwet op Zietewetuitkeringen, geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen. Door uw voorstel wordt het belangrijkste motief dat aan de introductie van de Toeslagenwet ten grondslag heeft gelegen, namelijk de scheiding tussen rninimumbehoefte-functie en loondervings-functie binnen de sociale verzekeringen, ter discussie gesteld. Uitgangspunt is dat in de werknemersverzekeringen het equivalentie-beginsel bepalend dient te zijn. Een werknemer dient, wanneer het verzekerd risico zich voordoet (ziekte, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid) een vast percentage (70%) van het laatst verdiende loon te ontvangen, ongeacht de gezinsomstandigheden. Minimumdagloonbepalingen in werknemersverzekeringen passen niet in een op het equivalentiebeginsel gebaseerde inkomensdervingsverzekering. Wanneer de loondervingsuitkering en het overige inkomen uit of in verband met arbeid onvoldoende is, kont de verantwoordelijkheid van de overheid naar voren doordat een beroep op de Toeslagenwet (die uit de algemene middelen wordt bekostigd) kan worden gedaan. Doordat in dat overige inkomen steeds bovenwettelijke aanvullingen op de uitkeringen zijn begrepen, wordt benadrukt dat op dit punt de verantwoordelijkheid van sociale partners voor die van de overheid gaat. Gezien het grote bezwaar dat naar mijn oordeel aan uw voorstel verbonden is, meen ik dat de door u voorgestelde weg niet moet worden gevolgd. Deze conclusie wordt mede ingegeven door het feit dat naar mijn oordeel langs andere weg tegemoet gekomen kan worden aan het in dit verband door u genoemde bezwaar, dat de verplichting op grond van artikel 1638e, eerste lid BW om gedurende de eerste zes weken van ziekte tenminste het minimumloon door te betalen, met name voor kleine werkgevers een aanzienlijke last kan betekenen. Ik denk dan aan de reeds in de Ziektewet bestaande mogelijkheid aanvullende uitkeringen voor werknemers gedurende de eerste zes weken van ziekte via de bedrijfsvereniging te verzekeren (artikel 57 Ziektewet). Cp deze wijze kan worden bereikt dat het risico van de individuele werkgever door de collectiviteit wordt gedragen. Bovendien past het gebruik maken van deze mogelijkheid ook beter in het streven zo min mogelijk van overheidswege in de Ziektewet vast te leggen. Immers sociale partners kunnen zelf in het bestuur van de bedrijfsverenigingen tot derg-1--1" bovenwettelijke uitkeringen besluiten.
- 9.-
- 5 9. Afronding
In het voorgaande ben ik, na in het algemeen op de in uw brief gedane voorstellen te hebben gereageerd, puntsgewijs ingegaan op uw concrete voorstellen voor veranderingen in de bevoegdhedenverdeling tussen overheid en sociale partners in de Ziektewet. Naast de hier besproken punten heeft de Minister/de Kroon nog andere goedkeurings- en regelgevingsbevocgdheden op grond van de Ziektewet. Naar mijn oordeel moet nog nader worden bezien, in hoeverre ten aanzien van deze bevoegdheden en andere elementen van de Ziektewet een overdracht wenselijk en mogelijk is. Naar mijn oordeel vormt mijn reactie een goede basis voor gezamenlijk overleg over de nadere concretisering van de herverdeling van taken en bevoegdheden, waarmee eveneens recht kan worden gedaan aan het ter zake in het regeerakkoord gestelde. De in dit gezamenlijk overleg te bespreken aanpassingen in de Ziektewet kunnenmet voortvarendheid worden voorbereid en vervolgens ter advisering worden voorgelegd aan SER en SVr. DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID,
(L. de Graaf)
Stichting van de Arbeid Bezuidenhoutseweg 60, 2594 AW Den Haag Telefoon 070 - 499577 Bijlage III
SAMENSTELLING TRIPARTIETE OVERLEG ZIEKTEWET
Voorzitter
drs. M. Kastelein
(CNV)
Leden
mr. H. van Brussel
(VNO)
J.J.J. Grobbée
(FNV)
mr. J.L. Pagano Mirani drs. M.A. Ruys
(KNOV) (SZ&W)
drs. G. Verheij mevr. mr. J.C.M.J. de Vroom
(NCW) (SZ&W)
Secretariaat
drs. W.J. Kroes mevr. C.M.F. Grim (notuliste)
15 december 1987
25/3
(Stv/dA) (Stv/dA)
Bijlage IV
Een overzicht van Ministeriële regelingen die in aanmerking zouden kunnen komen voor een verdere delegatie aan sociale partners (SVr of bedrijfsverenigingen):
- Op grond van artikel 28 kan de Minister nadere reqelen stellen t.a.v. de aan een geneeskundig onderzoek
verbonden kosten. Deze bevoegdheid kan overgedragen worden aan sociale partners. - Op grond van artikel 30 kan een bedrijfsvereniging een zieke werknemer verplichten passende arbeid te gaan verrichten, indien dit in zijn belang wordt geacht. Alvorens de bedrijfsvereniging dit kan doen 'dient advies aan de GMD gevraagd te worden. Ingevolge artikel 30, zesde lid, kan de Minister, gehoord de SVr, bepaalde categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor geen advies aan de GMD gevraagd hoeft te worden. Deze bevoegdheid kan overgedragen worden aan sociale partners. - Op grond van artikel 31 bepaalt de minister wat onder ouderdomspensioen wordt verstaan. Tot nu toe heeft de Minister hiervan geen gebruik gemaakt. Gezien ook de beperktere werking van de anticumulatieregeling van ziekengeld met ouderdomspensioen omdat ZW-uitkering voor personen van 65 jaar en
ouder niet meer mogelijk is - zou deze bepaling geschrapt kunnen worden. - In de artikelen 31 en 32 is de anticumulatie van ziekengeld met loon (uit dienstbetrekking en niet uit dienstbetrekking) en van ziekengeld met een
arbeidsongeschiktheidsuitkering geregeld.
- 2-
Ben nadere invulling is momenteel geregeld in ministeriële regelingen. Deze nadere invulling zou ook overgelaten kunnen worden aan de SVr,
Op grond van artikel 37 worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies voor verzekerden die door de bedrijfsvereniging worden opgeroepen alsmede van hun (noodzakelijke) begeleiders vergoed in de gevallen en volgens de regels door de Minister te stellen. Deze regeling kan overgedragen worden aan sociale partners. Op grond van artikel 44 kan de Minister met betrekking tot de bevoegdheid die aan de BV'n is gegeven om ziekengeld te weigeren (sanctiebeleid), nadere regelen stellen. Deze bevoegdheid kan zoals recent bij de WW is gebeurd (stelselherziening) m.b.t. bepalingen op vergelijkbaar niveau overgelaten worden aan de SVr» Op grond van artikel 54 dient het ziekengeldregiement goedgekeurd te worden door de Minister. Dit zou, conform de goedkeuring voor het uitkeringsreglement in de WW, overgelaten kunnen worden aan de SVr. Op grond van artikel 55 is een werknemer in bepaalde gevallen verzekerd bij een bedrijfsvereniging die door de Minister wordt aangewezen. Dit zou overgelaten kunnen worden aan de SVr.