Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN 2007-2011 JAARPLAN 2007 Inhoudstafel Hoofdstuk 1. Algemene beschrijving ....................................................................................................... 3 1.1. Consortium.................................................................................................................................... 3 1.2. Structuur & taakverdeling ............................................................................................................. 3 Hoofdstuk 2. Achtergrondinformatie........................................................................................................ 5 2.1. Visie: Duurzaam en innovatief besturen in Vlaanderen................................................................ 5 2.2. Vier clusters binnen het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen .................................... 6 Hoofdstuk 3. Doelstellingen..................................................................................................................... 8 3.1. Missie van het steunpunt .............................................................................................................. 8 3.1.1. Het steunpunt als partner binnen de Bestuurlijke Vernieuwing in Vlaanderen...................... 8 3.1.2. Het steunpunt als maatschappelijke hefboom ....................................................................... 8 3.1.3. Het steunpunt als academische hefboom.............................................................................. 9 3.2. Doelstellingen en beoogde resultaten van het steunpunt............................................................. 9 3.3. Taken van het steunpunt ............................................................................................................ 10 Hoofdstuk 4. Werkpakketten – onderzoekslijnen .................................................................................. 11 4.1. A-onderzoekslijnen ..................................................................................................................... 11 4.1.1. Cluster innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli.................................................. 11 4.1.1.1. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector: kwaliteit en innovatie in de Vlaamse lokale besturen (K.U.Leuven) ................................................................................. 11 4.1.1.2. Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's (K.U.Leuven)............................................................................................................................... 13 4.1.1.3. Government governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid (K.U.Leuven)........................................................................... 15 4.1.1.4. Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen (K.U.Leuven)........................................................ 17 4.1.2. Cluster HRM en veranderingsmanagement......................................................................... 19 4.1.2.1. Vergrijzing van het overheidspersoneel: een macro-, meso- en microperspectief (K.U.Leuven)............................................................................................................................... 19 4.1.2.2. Centrale aansturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden (Universiteit Antwerpen).................................................................. 21 4.1.3. Cluster sturing in netwerken van overheid, non-profit en bedrijf.......................................... 23 4.1.3.1. Publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen: aansturing en evaluatie van specifieke samenwerkingsverbanden door Vlaamse en lokale overheden (K.U.Leuven) .. 23 4.1.3.2. Lokaal beleid in netwerksturing: de invloed van netwerking op lokaal beleid, politiek en management (Hogeschool Gent en Universiteit Gent).......................................................... 25 4.1.3.3. Europeanisering van interbestuurlijke relaties. Vlaamse strategieën om met de federale structuur om te gaan tegen een Europese achtergrond (Universiteit Antwerpen) ....... 27 4.1.3.4. Organisatie en management van regulering: hoe administratieve lasten verlagen via een gestroomlijnde organisatie van de regulerende functie in de overheid? (K.U.Leuven)....... 29 4.1.4. Cluster vernieuwde relaties burger en bestuur .................................................................... 31 4.1.4.1. Burgerparticipatie in Vlaamse steden: onderzoek naar praktijken van en de opvattingen over de participatieve stedelijke democratie (Hogeschool Gent, Universiteit Gent, Universiteit Hasselt).................................................................................................................... 31 4.1.4.2. Interactief beleid van de Vlaamse overheid: optimalisering van participatie aan verschillende types van interactief beleid. (K.U.Leuven)............................................................ 33 4.2. Kortetermijnopdrachten 2007 ..................................................................................................... 35 4.2.1. A-spoor: Impact van de staatshervorming op bestuurszaken (2007-2011, K.U.Leuven) .... 35 4.2.2. B-spoor: Stedenbeleid (2007-2008, U.Antwerpen) .............................................................. 37 4.2.3. B-project: Internationale vergelijkingen vergeleken: een meta-analyse van rangschikkingen van publieke sectoren (2007, K.U.Leuven) .................................................................................... 40 4.2.4. B-project: Naar een meetinstrument ter ondersteuning van het ambtelijk integriteitsbeleid (2007, K.U.Leuven) ........................................................................................................................ 42
1 maart 2007
Inhoudstafel
1
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.2.5. B-project: Bestuurskundige en juridische evaluatie van intergemeentelijke samenwerking (2007, K.U.Leuven) ........................................................................................................................ 44 Hoofdstuk 5. Management .................................................................................................................... 47 5.1. Algemene principes .................................................................................................................... 47 5.2. Relatie steunpunt - Vlaamse overheid........................................................................................ 47 5.3. Aansturing binnen het steunpunt ................................................................................................ 48 5.4. HRM-beleid ................................................................................................................................. 49 5.5. Financieel beheer ....................................................................................................................... 49 5.6. Organigram ................................................................................................................................. 49 5.7. Samenwerking met onderaannemers......................................................................................... 49 Hoofdstuk 6. Transversale thema’s....................................................................................................... 50 Hoofdstuk 7. Samenwerking met andere steunpunten ......................................................................... 51 Hoofdstuk 8. Begroting .......................................................................................................................... 52 8.1. Consortium.................................................................................................................................. 52 8.2. Persoonsmaanden per project.................................................................................................... 54
1 maart 2007
Inhoudstafel
2
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BESCHRIJVING 1.1. CONSORTIUM Voor de realisatie van het ‘Steunpunt voor Beleidsrelevant Onderzoek - Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen’ 2007-2011 wordt een consortium gevormd door: - Instituut voor de Overheid (Katholieke Universiteit Leuven) dat tevens coördinator is, - Onderzoeksgroep Management en Bestuur (Universiteit Antwerpen), - Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde (Hogeschool Gent), - Centrum voor Lokale Politiek, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen (Universiteit Gent), - SEIN, Instituut voor Gedragswetenschappen (Universiteit Hasselt). ‘Steunpunt voor Beleidsrelevant Onderzoek - Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen’ 2007-2011 (afgekort SBOV II) vormt een voortzetting van ‘Steunpunt voor Beleidsrelevant Onderzoek Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen’ 2001-2006 (afgekort SBOV I).
1.2. STRUCTUUR & TAAKVERDELING We gaan uit van een verhouding 70-30 voor respectievelijk langetermijn- en kortetermijnonderzoek. Naast het uitvoeren van het onderzoek zelf behoort bij de langetermijnonderzoekslijn (clusters: Aprojecten) ook het aanmaken van gegevensdatabanken, het ontwikkelen van instrumenten en het maken van doctoraten. Kortetermijnprojecten spelen in op punctuele strategische vragen van de Vlaamse regering op een bepaald moment. Het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening maakt inherent deel uit van zowel de A-onderzoekslijnen als de kortetermijnopdrachten. Dit brengt ons tot volgende verdeling van de onderzoekscapaciteit: Totaal VTE Lange termijn A-projecten: +- 70%
12
Korte termijn B-projecten (art. 36 beheersovereenkomst): +- 30%
5
Totaal
17
Tabel 1: Verdeling personeelsallocatie (in VTE) over langetermijn- vs kortetermijnonderzoek
In het meerjarenprogramma zijn 12 langetermijnonderzoekslijnen uitgeschreven, gegroepeerd in vier clusters. In tabel 2 en 3 wordt aangegeven in welke onderzoekslijn de leden van het consortium onderzoeksactiviteiten zullen ontwikkelen. Deze verdeling sluit aan bij bestaande expertise die op deze domeinen tot nog toe ontwikkeld werd. Hogeschool Gent en Universiteit Gent worden hierbij als één geheel beschouwd omdat er een zeer nauwe samenwerking zal zijn voor de onderzoekslijnen waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
1 maart 2007
1. Algemene beschrijving
3
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Tabel 2: Taakverdeling en samenwerkingspatronen over A-onderzoekslijnen 2007-2011 Onderzoekslijn A-projecten 2007-2011
K.U.Leuven
U.Antwerpen
Cluster innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli 1. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector x 2. Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's x 3. Government governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid x 4. Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen x Cluster HRM en veranderingsmanagement 5. Vergrijzing van het overheidspersoneel x 6. Centrale aansturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden Cluster sturing in netwerken van overheid, non-profit en bedrijf 7. Publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen x 8. Lokaal beleid in netwerksturing 9. Europeanisering van interbestuurlijke relaties 10. Organisatie en management van regulering x Cluster vernieuwde relaties burger en bestuur 11. Burgerparticipatie in Vlaamse steden: Onderzoek naar praktijken van en de opvattingen over de participatieve stedelijke democratie 12. Interactief beleid van de Vlaamse overheid x
Hogeschool Gent/U.Gent
U.Hasselt
x
x x
x
x
Tabel 3: Verdeling kortetermijnopdrachten over initiatoren B-projecten A-spoor: Impact van de staatshervorming op bestuurszaken
K.U.Leuven U.Antwer- Hogeschool pen Gent/U.Gent
U.Hasselt
Toe te wijzen
2007-2011 2007-2008
B-spoor: Stedenbeleid
2009-2011
B-projecten: 1.
2.
3.
4.
Internationale vergelijkingen vergeleken: een meta-analyse van rangschikkingen van publieke sectoren (B3)
2007
Naar een meetinstrument ter ondersteuning van het ambtelijk integriteitsbeleid (B6)
2007
Bestuurskundige en juridische evaluatie van intergemeentelijke samenwerking (B8)
2007
Administratieve lastenmeting: onderbouwing van het Vlaamse meetinstrument (B10)
2008
5.
Evaluatie van de innovaties in het gemeentedecreet op de lokale 2008-2009 2008-2009 administratieve en politieke werking (herziene B11) (*) De nummering tussen haakjes verwijst naar deel 3 ‘meerjarenprogramma’ van de ‘Aanvraag tot erkenning en betoelaging als steunpunt voor het thema ‘bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011’.
1 maart 2007
1. Algemene beschrijving
4
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 2. ACHTERGRONDINFORMATIE 2.1. VISIE: DUURZAAM EN INNOVATIEF BESTUREN IN VLAANDEREN De modernisering van de samenleving impliceert dat er simultaan aandacht gaat naar de marktsector, de politieke wereld, de civiele samenleving en de overheidsorganisaties over alle bestuurslagen heen. Vanuit dit multi-actor en multi-level of governance-gegeven wordt de vraag naar een aangepast en duurzaam bestuur in zijn meest brede vorm aangegeven. Dit blijkt duidelijk uit het laatste OESOoverzicht over de modernisering van de overheden, alsook uit de Lissabon-doelstellingen. OVERHEDEN ALS STERKE SCHAKELS IN EEN MODERNISERENDE SAMENLEVING De context van o.a. economische, demografische, sociale, ecologische en technologische uitdagingen geeft aan dat oude oplossingen meestal niet voldoen. Overheden moeten aan andere criteria voldoen dan in het verleden. Duurzame en slagkrachtige (politieke en administratieve) overheden moeten een nieuwe rol opnemen in het netwerk van publieke, non-profit en private organisaties. De capaciteit om een visie te ontwikkelen omtrent wat voor overheid in welke samenleving nodig is, wordt onontbeerlijk. Bovendien moet er een grote openheid zijn om zowel de reactiesnelheid als de pro-activiteit te garanderen van zowel het beleid als het beheer van de maatschappelijke middelen die door de overheid worden aangewend. Snelheid van verandering en variabiliteit van inhoud in functie van de noden zullen in sterke mate de impact van overheden bepalen. Anticiperen op interdependenties, mede vanuit een internationalisering en Europeanisering van overheden, is een belangrijke parameter in deze. Op wereldvlak staat Vlaanderen/Europa voor enorme uitdagingen. De sterke groei in bepaalde regio's (cf. China) en de vergrijzing van de bevolking doen vragen rijzen bij de houdbaarheid van ons welvaartsniveau. Van de overheid wordt verwacht dat ze een impuls geeft tot economische vernieuwing door in te spelen op de troeven waarover we beschikken. De overheden in Vlaanderen mogen dan ook nooit de zwakste schakel in de samenleving zijn, en moet een integraal onderdeel van de economische vernieuwing vormen. Economische vernieuwing is echter niet de enige en ultieme doelstelling. Uiteindelijk moet dit het welzijn van de bevolking op lange termijn ten goede komen. Duurzaam besturen impliceert dan ook aandacht voor een evenwicht tussen economie en ecologie, tussen het economische en het sociale. De overheid heeft een belangrijke rol om het langetermijndenken te stimuleren en de sociale en ecologische cohesie te bevorderen. De legitimiteit van de overheid tenslotte, die in het vertrouwen van burgers in de overheid tot uiting komt, hangt meer en meer af van de capaciteit van de overheid om de zuinigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van haar doen en laten te koppelen aan haar vermogen om een rechtsstaat te handhaven en uit te bouwen. Om deze agenda binnen de Westerse overheden van de OESO te kunnen realiseren, worden meer en meer convergerende strategieën en instrumentaria ontwikkeld. Het is opvallend dat de interne en de externe druk op overheden toeneemt. Er is de veronderstelling dat een toenemende druk zal leiden tot een beter resultaat van die overheidsorganisaties. Vanuit de veronderstelling dat grote organisaties niet zonder druk veranderen, wordt de interne druk vooral georganiseerd door een prestatiegericht denken te koppelen aan algemene en operationele strategieën gekoppeld aan indicatoren, aan financiële systemen, aan personeelsmanagement, aan organisatiesturing, opvolging en evaluatie. Volgens sommigen is dit nog niet voldoende en moet derhalve ook van markt-typemechanismen gebruik worden gemaakt waardoor een kostenbewust en prestatiegericht denken permanent en systematisch aanwezig is. Het is ook opvallend dat er zowel een toenemende specialisatie en decentralisatie als een doorgedreven coördinatie optreedt binnen overheden. Specialisatie kan zowel naar takenpakketten, doelgroepen, gebieden of te leveren prestaties. Decentralisatie gebeurt naar functionele en territoriale standaarden. De centrale gedachte is dat deze specialisatie/decentralisatie tot betere resultaten zal leiden. In dit kader treden lokale overheden meer dan ooit als bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat naar voor. Naast de strategieën zien we ook belangrijke evoluties in het instrumentarium van de overheid. De overheid beschikt meer dan ooit over instrumenten om de samenleving te sturen, maar toch bestaat de indruk dat ze geen greep meer heeft op bepaalde ontwikkelingen. Er is een enorme discrepantie tussen de verwachtingen van de burgers en hetgeen de overheid kan leveren. De complexiteit van de
1 maart 2007
2. Achtergrondinformatie
5
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
overheid is dermate toegenomen dat een vereenvoudiging van het instrumentarium zich opdringt om de effectiviteit van het overheidsoptreden te verhogen. Het is tenslotte opvallend dat er een verdere vermaatschappelijking en professionalisering is van het beleid en het beheer van overheden. Hierdoor verhoogt het eigenaarschap en de kwaliteit van dat beleid en beheer. De electronisering van overheid (e-government) en samenleving (e-society) zal hier een belangrijke dimensie van zijn. Dit alles gebeurt in een context van toenemende betrokkenheid van burgers als actieve gebruikers van openbare diensten.
2.2. VIER CLUSTERS BINNEN HET STEUNPUNT BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN Bovenstaande maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties zijn richtinggevend geweest voor de keuze van de langetermijn onderzoekslijnen van SBOV II. We hebben ze gegroepeerd in vier clusters in ons onderzoeksprogramma.
I.
CLUSTER 1: INNOVERENDE BELEIDS-, BEHEERS- EN FINANCIËLE CYCLI
Een innoverende overheid wekt vertrouwen bij de burgers. Het is dan ook essentieel dat de voorwaarden voor kwaliteit, tevredenheid met dienstverlening en vertrouwen worden onderzocht. Een kwalitatieve overheid is een innoverende overheid die de grondprincipes van ’good governance’ respecteert. De toenemende complexiteit van de overheid vereist een transparant ’governance’ systeem dat bijdraagt tot het vertrouwen in die overheid. Een essentieel onderdeel hiervan betreft een beleid dat goed onderbouwd is en dat financieel juist vertaald is. Een onderbouwd beleid moet vooruitzien en gegrond zijn in objectieve data. Een gezond financieel systeem, zeker bij de lokale besturen, moet de uitvoering van dit beleid kunnen garanderen. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 1. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector: kwaliteit en innovatie in de Vlaamse lokale besturen 2. Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's 3. Government governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid 4. Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen
II.
CLUSTER 2: HRM EN VERANDERINGSMANAGEMENT
Een samenleving heeft behoefte aan een publieke sector die competent en gemotiveerd is. Ook dit draagt bij tot het vertrouwen in de overheid. Het belangrijkste kapitaal van de overheid is en blijft de mensen waarover men beschikt. Naar de toekomst stellen zich hier grote uitdagingen o.m. omwille van de vergrijzing van het overheidspersoneel. Hoe kan de overheid blijvend beschikken over gemotiveerd en competent personeel? Het streven naar een aangepaste vorm van flexibiliteit die een meerwaarde oplevert zowel voor mens als organisatie zal hierin een belangrijke rol spelen. Een belangrijke hefboom in een modern HRM-beleid is de responsabilisering van de verschillende overheden met respect voor een aantal fundamentele principes van de openbare dienst. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 5. Vergrijzing van het overheidspersoneel: een macro-, meso- en microperspectief 6. Centrale aansturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden
III.
CLUSTER 3: STURING IN NETWERKEN VAN OVERHEID, NON-PROFIT EN BEDRIJF
De vermarkting en de vernetwerking van overheden wordt in het komende decennium een belangrijke troef voor een effectieve overheid die burgers en bedrijven als innoverend ervaren en waar ze vertrouwen in kunnen hebben. De overheid staat al lang niet meer boven maar midden in een netwerk van andere organisaties. Het hiërarchisch denken maakt plaats voor een denken in termen van horizontale relaties en samenwerking. Vertrouwen tussen de diverse actoren speelt hierin een cruciale rol. Vanuit een perspectief van multi-level governance moeten optimale relaties worden ontwikkeld tussen de verschillende bestuurslagen: provinciale/lokale, Vlaamse, federale, Europese en internationale niveau. Een essentiële vraag hierbij is wie de ’ regulerende’ functie van de overheid op zich neemt.
1 maart 2007
2. Achtergrondinformatie
6
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 7. Publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen: aansturing en evaluatie van specifieke samenwerkingsverbanden door Vlaamse en lokale overheden 8. Lokaal beleid in netwerksturing. De invloed van netwerking op lokaal beleid, politiek en management. 9. Europeanisering van interbestuurlijke relaties. Vlaamse strategieën om met de federale structuur om te gaan tegen een Europese achtergrond. 10. Organisatie en management van regulering: hoe administratieve lasten verlagen via een gestroomlijnde organisatie van de regulerende functie in de overheid?
IV.
CLUSTER 4: VERNIEUWDE RELATIES TUSSEN BURGER EN BESTUUR
Participatie en interactiviteit leidt tot meer tevredenheid en vertrouwen. Het leidt tot een groter eigenaarschap bij de burgers. Zeker bij de lokale besturen zal het essentieel zijn om vanuit een participatief stedenbeleid, onderbouwd met een strategische managementcapaciteit, sterke steden te garanderen die uitdagingen aankunnen. Maar dit geldt evenzeer voor de Vlaamse Gemeenschap in haar relatie tot burgers en middenveld. Een interessante vraag hierbij is of participatie op dezelfde wijze kan gevat worden voor het Vlaamse dan wel het lokale niveau. Gaat het hier om dezelfde vormen van participatie dan wel om fundamenteel andere patronen van interactie tussen burger en bestuur. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 11. Burgerparticipatie in Vlaamse steden. Onderzoek naar praktijken van en opvattingen over de participatieve stedelijke democratie. 12. Interactief beleid van de Vlaamse overheid. Optimalisering van participatie aan verschillende types van interactief beleid.
1 maart 2007
2. Achtergrondinformatie
7
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 3. DOELSTELLINGEN 3.1. MISSIE VAN HET STEUNPUNT Het steunpunt heeft als missie om op basis van wetenschappelijk onderzoek (fundamenteel en toegepast) de beleidsvoorbereiding, uitvoering en evaluatie te ondersteunen van de voor het beleid relevante problemen. Het steunpunt stelt zich als doel om, vanuit de structurele onderzoeksfinanciering, gericht op de prioritaire beleidsthema’s, systematisch de beleids- en beheerscyclus wetenschappelijk te onderbouwen. Het steunpunt zal vanuit de kritische massa van multidisciplinaire expertise haar wetenschappelijke kennis toegankelijk maken en overdragen aan de Vlaamse overheid. Om dit te realiseren zal het steunpunt, vanuit een speciale aandacht voor de ondersteuning van de bestuurlijke vernieuwing en binnen het kader van de beleids- en beheerscyclus: - fundamenteel, internationaal vergelijkend en toegepast wetenschappelijke onderzoek verrichten, - binnen deze context een speciale en prioritaire aandacht hebben voor de valorisatie van dit onderzoek naar de Vlaamse overheid toe, - gespecialiseerd en onafhankelijk advies verstrekken, - wetenschappelijke ondersteuning verlenen voor de ontwikkeling van instrumenten van beleid en bestuur, - haar kennisbasis en netwerk ontwikkelen en ter beschikking stellen van de Vlaamse overheid. Het steunpunt zal: - als partner optreden binnen de bestuurlijke vernieuwing in Vlaanderen, - als maatschappelijke hefboom voor bestuurlijke vernieuwing fungeren, - als academische hefboom voor de bestuurskundige discipline gelden.
3.1.1. Het steunpunt als partner binnen de Bestuurlijke Vernieuwing in Vlaanderen De Vlaamse overheden zijn volop in beweging. De structuren van de Vlaamse overheidsadministraties zijn recent grondig hervormd. Met het nieuwe gemeente- en provinciedecreet zijn ook voor de lokale besturen de bakens uitgezet voor de toekomst. Meer dan ooit geldt in onze maatschappij het adagio ‘vernieuwen of verdwijnen’. In de visietekst van de Vlaamse overheid ‘Vlaanderen in actie’ is de verdere modernisering van de Vlaamse overheid dan ook terecht één van de aandachtspunten in de realisatie van de visie. De ambitie is om te werken aan ‘overheidsdiensten die klantvriendelijk en efficiënt zijn, die de burgers, ondernemingen en organisaties daadwerkelijk ondersteunen. Een overheid ook die zo goed mogelijk de strategische keuzes voor de toekomst in kaart brengt’ (Vlaamse regering 2006). Het steunpunt wil als partner optreden voor de verdere bestuurlijke vernieuwing in Vlaanderen. Deze agenda zal dan ook wetenschappelijk worden onderbouwd. Het steunpunt zal op intense wijze in interactie treden met de ambtelijke en politieke actoren in Vlaanderen (politieke verantwoordelijken, departementen, IVA/EVA’s, Studiedienst van de Vlaamse regering, lokale besturen, enz.). Internationale tendensen binnen de OESO-context zullen op de voet gevolgd worden en er zal een kennisoverdracht gebeuren naar de Vlaamse overheid toe.
3.1.2. Het steunpunt als maatschappelijke hefboom Een centrale succesfactor voor bestuurlijke verandering is een voldoende maatschappelijk draagvlak. Dit blijkt duidelijk in landen zoals Ierland, Finland en Portugal, landen die qua grootte vergelijkbaar zijn met Vlaanderen. Het steunpunt zal dan ook een neutraal en wetenschappelijk platform aanbieden waar diverse actoren in dialoog kunnen treden met het oog op het bouwen aan een maatschappelijk project van modernisering van de overheid binnen een samenleving in het algemeen en de Vlaamse samenleving in een Europese context in het bijzonder. Hiertoe zal communicatie naar verschillende doelgroepen toe uitermate belangrijk zijn. Doelgroepen moeten niet alleen op de hoogte gebracht worden van de onderzoeksresultaten, maar worden ook betrokken in het onderzoek (bv. via focusgroepen, bevragingen, e.d.m.).
1 maart 2007
3. Doelstellingen
8
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Dit moet dan leiden tot een kritische reflectie met betrekking tot de positie van Vlaanderen in Europa, meer specifiek met betrekking tot de rol en de werking van de overheid om die positie te verbeteren. Het steunpunt wil een reflectieforum vormen waarbij tendensen in bestuur en overheids-management in een lange termijn perspectief worden geplaatst en daardoor ook worden gerelativeerd. Vanuit deze kritische houding wil het steunpunt het maatschappelijke, politieke en ambtelijke debat omtrent de plaats en de rol van de overheid in de samenleving voeden.
3.1.3. Het steunpunt als academische hefboom De herkomst van innovatieve ideeën wat betreft de modernisering in de pilootlanden van de OESO is divers. Naast inspiratie uit buitenlandse overheden, uit de privé-sector, uit interne kennisorganisaties (bv. wetenschappelijke instellingen, studiediensten, kenniscellen, …) is de academische wereld ook sterk aanwezig op de moderniseringsscène. Een centrale rol van het steunpunt is dan ook om het academisch platform met betrekking tot de diverse expertises die de modernisering kunnen ondersteunen te versterken, te academiseren, te vermaatschappelijken en te internationaliseren. Dit impliceert dat op een actieve wijze geparticipeerd wordt aan internationale academische netwerken. Op het vlak van de (inter)nationale uitstraling mogen we zonder enige twijfel zeggen dat het eerste Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen 2001-2006 de bestuurskunde in Vlaanderen op de (inter)nationale kaart heeft gezet. De deelname aan internationale netwerken en de bijdrage van de SBOV I-leden aan (inter)nationale congressen en publicaties was opmerkelijk. Voor de hele steunpuntperiode was er een stabiele wetenschappelijke output. Getuige hiervan is onder meer de output in 2005: 3 boeken, 37 hoofdstukken in boeken, 11 internationale tijdschriftartikels, 27 internationale congresbijdragen, 10 nationale tijdschriftartikels, 5 nationale congresbijdragen, 33 onderzoeksrapporten. Binnen SBOVII wensen we deze trend verder te zetten. Het steunpunt wil een bijdrage leveren om Vlaamse universiteiten op de kaart te plaatsen van topuniversiteiten in Europa en internationaal. Het steunpunt wil zich profileren als hét gespecialiseerd wetenschappelijk kenniscentrum in Vlaanderen voor het domein van bestuurlijke organisatie.
3.2. DOELSTELLINGEN EN BEOOGDE RESULTATEN VAN HET STEUNPUNT Het steunpunt schrijft zich in in de doelstellingen die in het lastenboek worden vooropgesteld voor de steunpunten: - Algemene doelstellingen: - het verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens (ook longitidunaal), - het uitvoeren van probleemgericht wetenschappelijk onderzoek (korte termijn), - het uitvoeren van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek dat op langere termijn relevant is voor het Vlaamse beleid, - het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening. -
Specifieke doelstellingen met betrekking tot wetenschapsbeleid: - het streven naar een structurele onderzoeksfinanciering, gericht op prioritaire beleidsthema’s, - het creëren van stabiliteit inzake wetenschappelijk onderzoek binnen een duidelijk vastgelegd contractueel kader, - het streven naar een wetenschappelijke onderbouwing van het beleid door het structureel inpassen van wetenschappelijk onderzoek in de beleids- en beheerscyclus, - het samenbrengen van een kritische massa, - het bevorderen van de multidisciplinariteit van het beleidsrelevant onderzoek, - het toegankelijk maken van de beschikbare wetenschappelijke know-how en overdragen van deze kennis naar de Vlaamse overheid toe.
1 maart 2007
3. Doelstellingen
9
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
3.3. TAKEN VAN HET STEUNPUNT Het steunpunt bestuurlijke organisatie engageert zich om de taken vermeld in het lastenboek op te nemen: - Verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens (ook longitudinaal) door: het ontwikkelen van indicatoren, het leveren van benchmarks, het uitvoeren van surveys, …, - Uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in functie van concrete beleidsvragen (korte termijn), - Uitvoeren van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek dat op langere termijn relevant is voor het Vlaamse beleid door: het ontwikkelen van nieuwe onderzoeksmethoden en indicatoren, het analyseren van ontwikkelingen en uitdagingen waarmee het Vlaams beleid potentieel geconfronteerd kan worden op middellange termijn, - Verlenen van wetenschappelijke dienstverlening door: taken van kennisoverdracht, vorming, methodologisch advies inzake dataverzameling en -analyse, ad hoc aanleveren van informatie, opzetten en beheren van een documentatiecentrum, … Naast deze vermelde taken wil het steunpunt ook expliciet aandacht besteden aan het inventariseren van bestaand onderzoek en aan het kanaliseren van onderzoeksresultaten zodat ze gevaloriseerd kunnen worden in de beleids- en beheerscyclus. Het steunpunt zal een ‘helpdesk’ uitbouwen zodat informatie over bestuurlijke vernieuwingen (nationaal en internationaal) op toegankelijke wijze ter beschikking gesteld wordt van potentiële gebruikers. Over thema’s die aansluiten bij het steunpuntonderzoek zal op vraag informatie verstrekt worden. In de algemene stuurgroep zullen afspraken gemaakt worden over de wijze waarop dit best kan gebeuren alsook over de taakverdeling met de departementen, die in het kader van Beter Bestuurlijk Beleid een nieuwe rol zullen opnemen op het vlak van beleidsondersteuning.
1 maart 2007
3. Doelstellingen
10
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 4. WERKPAKKETTEN – ONDERZOEKSLIJNEN 4.1. A-ONDERZOEKSLIJNEN A-onderzoekslijnen zullen worden uitgewerkt conform de detaillering in het meerjarenprogramma in de ‘aanvraag tot erkenning als betoelaging als steunpunt voor het thema bestuurlijke organisaties Vlaanderen 2007-2011’, deel III: meerjarenprogramma, hoofdstuk 7. In deze paragraaf worden de diverse overzichten opgenomen per project zoals opgenomen in de ‘aanvraag tot erkenning als betoelaging als steunpunt voor het thema bestuurlijke organisaties Vlaanderen 2007-2011’, deel III: meerjarenprogramma, hoofdstuk 3, aangevuld met de tijdstabel uit hoofdstuk 7 van de betreffende aanvraag. Na aanstelling van de wetenschappelijk medewerkers wordt als eerste activiteit bij de aanvang van ieder project de gantt chart gedetailleerd voor 2007 en voorgelegd bij de eerstvolgende stuurgroep.
4.1.1. Cluster innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector: kwaliteit en innovatie in de Vlaamse lokale besturen (K.U.Leuven)
4.1.1.1.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING De toenemende verwachtingen vanuit de samenleving maken dat de publieke sector flexibel en gepast moet kunnen reageren op de gestelde uitdagingen. Innovatie, is dan hoe langer hoe meer ook een uitdaging voor de publieke sector en dit zowel op product, proces als beleidsvlak. Een antwoord op deze toenemende verwachtingen naar een kwantitatief en kwalitatief beter werkende overheid was de introductie van kwaliteitsmanagement en hiermee samenhangend een aantal modellen en technieken in de publieke sector. Ook in de Vlaamse lokale besturen stellen we deze dynamiek vast. Toch is deze vaststelling eerder een tentatief aanvoelen dan wel een empirisch aangetoond gegeven. Een omvattende beschrijvend-exploratieve studie van het gebruik van kwaliteitsmanagement technieken in het Vlaamse lokale overheidslandschap ontbreekt momenteel. De fragmentaire kennis en inzichten over de verspreiding laten momenteel niet toe om een uitgebreide studie (analyserend-verklarend) te maken over het gebruik van deze technieken. Daarnaast is het geenszins duidelijk wat de impact is van stimulerende acties op de verspreiding en het aanwenden van deze technieken. Wat is m.a.w. de stand van zaken van de lokale besturen in het werken met deze kwaliteitsmodellen en technieken? Hoe worden ze gebruikt en door wie? Wat is de meerwaarde ervan? Hoe komen ze de organisatie binnen en worden ze verspreid (diffusie) binnen en buiten de eigen organisatie? Welke rol speelt het kwaliteitsdecreet hierin bij bepaalde OCMW’s, wat is de rol van good practices, netwerken, … FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING De algemene onderzoeksvraag kan als volgt worden omschreven. In hoeverre wordt kwaliteitsmanagement -beschouwd als innovatie- in de Vlaamse lokale besturen als een belangrijke uitdaging ervaren en toegepast om aan de veranderende uitdagingen tegemoet te komen en hoe kan deze innovatie worden gestimuleerd? Deze algemene onderzoeksvraag kan worden opgesplitst in een aantal subonderzoeksvragen, die gegroepeerd kunnen worden in een aantal clusters: 1. Analyse van kwaliteitsmanagement als innovatie 2. Analyse van diffusie / verspreiding van kwaliteitmanagement 3. Analyse van adoptie/implementatie kwaliteitsmanagement in de lokale besturen ONDERZOEKSONTWERP Theoretisch kader Vertrekkende van een definitie van innovatie waarin de verschillende kenmerken van (een) innovatie aan bod komen, wordt de verspreiding (diffusie) van het kwaliteitsdenken en de manier waarop Vlaamse lokale besturen de kwaliteit van de organisatie en de dienstverlening aan de burger/klant verhogen in kaart gebracht. Aan de hand van deze diffusiestudies is reeds in vele disciplines de innovatiecurve beschreven (Rogers, 2003). Voor innovaties, en in het bijzonder managementinnovaties, in de publieke sector is dit niet het geval. In deze diffusieliteratuur wordt ook een onderscheid gemaakt naar adoptie en
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
11
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
implementatie, de mate waarin een innovatie daadwerkelijk is ingevoerd en gebruikt. Organisatietheorieën verklaren deze mate van adoptie of implementatie door kenmerken van organisatiestructuur en -cultuur (innovatiecapaciteit) enerzijds en factoren uit de omgeving van de organisatie (innovatiedruk) anderzijds. Deze combinatie van capaciteit en druk maakt dat innovaties in sommige gevallen succesvol geïmplementeerd en gebruikt worden en in andere gevallen niet. De analyse van deze aspecten voor de Vlaamse lokale besturen vormt het tweede luik van dit onderzoeksproject. Methodologie In eerste instantie zal op basis van een survey-onderzoek bij de 308 Vlaamse gemeenten en OCMW’s en de 5 Vlaamse provincies over de houding t.o.v. kwaliteitsmanagement, de invulling en visie op het kwaliteitsconcept, maar ook naar de diffusie van kwaliteitsmanagement modellen en technieken in de Vlaamse lokale besturen, de ervaring naar duur/voorgeschiedenis en appreciatie met kwaliteitsmodellen, een inventaris worden opgemaakt en kan het diffusieverloop worden bestudeerd. Het tweede luik bestaat uit case-onderzoek. Binnen de geselecteerde cases zullen het proces en de resultaten van innovatie worden bekeken aan de hand van document-analyse en diepte-interviews (descriptief). Daarnaast zal naast gerichte surveys binnen de cases naar (1) innovatiecapaciteit en naar (2) de mate van implementatie, ook gezocht worden naar (3) innovatiedruk via interviews om zo een verklaring te geven van de innovatie en de implementatie van de innovatie. Met andere woorden waar, waarom en hoe kwaliteitsmodellen en technieken worden gebruikt binnen lokale besturen en hoe dit te verklaren is.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
(1) wetenschappelijke outputs: tijdschriftartikels, congrespapers en een doctoraat; (2) beleidsrelevante valorisatie naar ondersteuning en kennisdeling: inventaris goede praktijken, input voor databank, netwerken, kwaliteitsconferenties,… (3) rapportering: rapport over kwaliteitsmanagement als innovatie in de publieke sector, over de stand van zaken van kwaliteitsmanagement modellen en -technieken in de Vlaamse lokale besturen, over de netwerken en modellen om leereffecten tussen organisaties te organiseren in het buitenland, Rapport over het gebruik van modellen en technieken tegen de achtergrond van innovatiedruk en -capaciteit.
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Geert Bouckaert Uitvoering: Steven Van Roosbroek (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Fase 1: Literatuurstudie Fase 2: Survey-onderzoek Fase 3: Case-studies Fase 4: Synthese Rapportering
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
12
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's (K.U.Leuven)
4.1.1.2.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Vanaf de jaren ’90 volgden ook de Vlaamse lokale besturen de internationale trend naar meer resultaatgericht financieel management. Met de implementatie van het nieuwe Gemeentedecreet en een nieuwe regeling voor de OCMW’s in het vooruitzicht, staat financiële innovatie ook vandaag op de agenda. De vraag rijst echter in welke mate initiatieven om de financiële cyclus te hervormen hun doel bereiken. Een effectiviteitstoets dringt zich op, zowel Vlaams als internationaal, zowel beleidsmatig als academisch. Het gebruik van resultaatgerichte technieken van financieel management in gemeenten en OCMW’s is het centrale thema van dit projectvoorstel. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING De fundamentele onderzoeksvragen zijn: (1) In welke mate zijn financiële moderniseringsinitiatieven verspreid binnen Vlaamse gemeenten en OCMW’s en hoe kunnen we deze diffusie verklaren? (2) Welke nieuwe financiële procedures en informatiesystemen zijn er in Vlaamse gemeenten en OCMW’s en welke factoren kunnen de adoptie van deze nieuwe instrumenten verklaren? (3) In welke mate worden de nieuwe financiële instrumenten gebruikt in het proces van begrotingsbesluitvorming en -uitvoering en wat zijn de gevolgen voor de allocatie van middelen, het beheer en de verantwoording? Deze studie wil ook een antwoord bieden op de volgende toegepaste onderzoeksvragen: (1) Welke instrumenten en informatiesystemen zijn noodzakelijk om het Gemeentedecreet te kunnen implementeren en in welke mate zijn deze al aanwezig in de gemeenten? (2) Welke voorwaarden moeten vervuld zijn om het nieuwe Gemeentedecreet succesvol te implementeren? (3) Wat is de stand van zaken en effectiviteit van de modernisering van de financiële cyclus in de OCMW’s en welke zijn de kritische faal- en succesfactoren voor verandering? (4) Is het mogelijk te evolueren naar een uniform financieel instrumentarium voor gemeenten en OCMW’s? ONDERZOEKSONTWERP Het uitgangspunt van de begrotingsliteratuur is de multifunctionaliteit van de financiële cyclus. Hervormingen leiden tot verschuivingen in de functies van het financiële systeem. De vraag rijst hoe de verschillende, soms concurrerende functies van een financieel systeem een harmonieus geheel kunnen vormen. In dit onderzoek koppelen we de begrotingsliteratuur aan de literatuur rond innovatie. We onderzoeken de diffusie, adoptie en implementatie van financiële innovaties. We gaan na in welke mate innovatiedruk enerzijds en innovatiecapaciteit anderzijds aanwezig zijn en een verklaring bieden voor wijzigingen in de informatie-inhoud van het financiële systeem en de financiële procedures. Vervolgens gaan we na of de innovatie gebruikt wordt en een invloed heeft op de dominante functies van het financiële systeem. We nemen een survey af bij 308 Vlaamse gemeenten en OCMW’s, zowel op het ambtelijke als het politieke niveau. De survey biedt de mogelijkheid om de praktijk van financieel management in de lokale besturen in kaart te brengen, verschillen tussen besturen aan te geven en verklaringen te zoeken. De survey geeft ook een eerste beeld van de gevolgen van de hervormingen, die we vervolgens verder zullen onderzoeken in diepgaande casestudies aan de hand van documentenanalyse en face-to-face interviews. Om de bevindingen te valideren, passen we het verklarende model toe op een buitenlands voorbeeld namelijk Nederland.
II. -
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN Beleidsgerichte valorisatie: inventarisatie van stand van zaken financieel management in lokale besturen, beleidsaanbevelingen implementatie Gemeentedecreet, bespreking surveyresultaten in benchmarkinggroepen, organisatie studiedag, leren uit beste praktijken in interactieve workshops.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
13
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
-
III.
Wetenschappelijke valorisatie: publicatie van onderzoeksrapporten en internationale tijdschriftartikels en voorstelling resultaten op internationale congressen
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Geert Bouckaert Uitvoering: N.N. (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
FASE I: Literatuurstudie FASE II: Survey FASE III: Casestudies Vlaanderen FASE IV: Casestudies Nederland FASE V: Synthese Rapportering
Fase I: Literatuurstudie (2007): - Inventarisatie bestaand onderzoek - Schetsen van internationale context a.h.v verschillende buitenlandse voorbeelden - Operationaliseren beschrijvende en verklarende variabelen Fase II: Survey bij Vlaamse gemeenten en OCMW’s: - Opmaak vragenlijst en testen van de vragenlijst in een selectie van besturen en bij experts (e³pos, VVSG, …) - Afnemen survey - Verwerken en analyseren van resultaten survey Fase III: Casestudies in Vlaanderen: - Selectie van de casestudies en documentenanalyse - Face-to-face interviews - Verwerking en analyse van resultaten casestudies Fase IV: Casestudies in Nederland - Selectie van de casestudies en documentenanalyse - Face-to-face interviews - Verwerking en analyse van resultaten casestudies Fase V: Synthese - Synthese onderzoeksresultaten en aanbevelingen voor Vlaanderen
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
14
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Government governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid (K.U.Leuven)
4.1.1.3.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING ‘Deugdelijk bestuur in de overheid’ of ‘government governance’ focust - naar analogie met corporate governance in de private sector - op principes van betrouwbaarheid en voorspelbaarheid, openheid en transparantie, efficiëntie en effectiviteit, en integriteit. Hoewel vaak wordt verwezen naar de private sector als inspiratiebron, stellen er zich een drietal problemen/uitdagingen bij de transfer van corporate governance principes naar de publieke sector. Deze zijn gerelateerd aan de beperkingen m.b.t. de toepasbaarheid van principes uit de private sector op de publieke sector, de complexe structuur (gelaagdheid) van de publieke sector en de complexiteit van implementatiestrategieën. Dit onderzoeksproject wil via een combinatie van fundamenteel onderzoek en actiegerichte ondersteuning de Vlaamse overheid ondersteunen in de ontwikkeling van modellen en praktijkinstrumenten m.b.t. deugdelijk bestuur. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING In welke mate en onder welke voorwaarden zijn corporate governance theorieën, modellen, concepten, instrumenten en invoeringsstrategieën uit de private sector bruikbaar en inzetbaar in het kader van deugdelijk bestuur in de publieke sector (in het bijzonder voor de Vlaamse overheid)? Toegepaste onderzoeksvragen die hiervan af te leiden zijn, zijn: (1) Comparatief: hoe krijgt corporate governance in de private sector vorm, hoe verschilt de private sector van de publieke sector en wat zijn buitenlandse ervaringen i.v.m. corporate governance transfers naar de publieke sector (inclusief effectiviteit)? (2) Beschrijvend: wat zijn de beschikbare government governance instrumenten op Vlaams niveau en hoe kunnen zij geïntegreerd worden tot één raamwerk? (3) Normatief: wat is een geschikt overheidsbreed government governance kader voor de Vlaamse overheid (inclusief richtlijnen en instrumenten, self assessment instrument en invoeringsstrategie) en geschikte toegepaste kaders? (4) Theorie-opbouwend: in welke mate blijken corporate governance elementen uit de private sector nuttig en geschikt in het kader van deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid? Welke zijn de randvoorwaarden hierbij? In hoeverre blijken de achterliggende theoretische raamwerken voor corporate governance in de private sector stand te houden bij de toepassing in de Vlaamse overheid? Welke concepten en relaties moet een theorie rond government governance omvatten? ONDERZOEKSONTWERP De vooropgestelde vragen zullen worden beantwoord vanuit diverse theoretische kaders: principaalagent theorie, stakeholder theorie, netwerktheorie en contingentietheorie. Het onderzoek steunt voornamelijk op actie- onderzoek. Kwalitatieve technieken van datagaring zoals document analyse, interviews, gevalstudies, bijhouden van onderzoeksdagboek, participerende observatie kunnen aan bod komen. Het onderzoek zal zowel een database als case materiaal opleveren. In de loop van het onderzoek is er aandacht voor internationale tendensen en specifiek Vlaamse ervaringen. Bovendien kan er in de loop van het project een selectie van governance instrumenten gemaakt worden, die specifiek in detail zullen bestudeerd worden. De interactieve ontwikkeling van governance modellen en instrumenten voor de Vlaamse overheid is een cruciaal onderdeel van het actie-onderzoek.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
De bevindingen uit het project zullen worden gevaloriseerd via wetenschappelijke output (conferentiepapers, peer review artikels en een doctoraat), beleidsgerichte output (synthese bevindingen actie-onderzoek) en praktijkgerichte valorisatie (ondersteuning task force Deugdelijk Bestuur, databank governance instrumenten, website, studiedagen, modellen, instrumenten en self-assessment tools voor government governance in de overheid,…).
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
15
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Koen Verhoest en prof. dr. Geert Bouckaert Uitvoering: Jürgen Spanhove (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Fase 1. generieke analyse en databank Private sector Buitenland Fase 2. Algemene analyse Vlaamse ervaringen Analyse ervaringen Ontwikkeling overheidsbreed kader Fase 3. analyse en actiegerichte ontwikkeling Eerste thema Tweede thema Fase 4. theoretische terugkoppeling en eindrapportering Valorisatie
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
16
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen (K.U.Leuven)
4.1.1.4.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Vlaanderen wil een effectief beleid, gekaderd in een groter geheel van evoluties en ambities. Openbaar bestuur wordt echter meer en meer kennisintensief, waardoor een effectief en toekomstgericht beleid nood heeft aan goede beleidsinformatie en kennisopbouw. Vlaanderen heeft daarin al heel wat geïnvesteerd en er zijn tal van kennisinstellingen die beleidsinformatie aanbieden, naast de overheidsadministraties zelf. Deze versterkte aandacht voor beleidsinformatie keert terug in diverse beleidssectoren en is ook internationaal een gemeenschappelijke tendens onder de noemer van ‘evidence-based policy’. Bij het gegeven van een stijgende vraag naar en dito aanbod van beleidsinformatie ervaren heel wat Vlaamse beleidsmakers echter knelpunten op het vlak van het genereren en het benutten van beleidsrelevante informatie. Dit project onderzoekt hoe vraag en aanbod van beleidsinformatie beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Gelet op de klemtoon in het regeerakkoord, de beleidsnota en het plan ‘Vlaanderen in Actie’ besteden we bijzondere aandacht aan de kwantitatieve en prospectieve onderbouwing van toekomstig beleid: cijfermatige beleidsinformatie en toekomstverkenningen. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING De fundamentele vraagstelling is: Hoe kan toekomstig beleid optimaal ondersteund worden met kwantitatieve en prospectieve beleidsinformatie? Dit wordt verder uitgesplitst naar beschrijvende en verklarende deelvragen over vraag en aanbod en match tussen beide, en de koppeling van beleidsinformatie met het beleidsproces (gebruik / invloed). Verklarende vragen richten zich op het informatiesysteem zelf en de beleidscontext. De toegepaste vraagstelling is: Hoe kan de Vlaamse overheid haar capaciteit verbeteren om kwantitatieve en prospectieve beleidsinformatie te verzamelen en te gebruiken? Dit wordt verder uitgesplitst naar vragen over de status quaestiones met betrekking tot vraag en aanbod en vragen met het oog op het verbeteren van de onderlinge afstemming van vraag en aanbod en de koppeling met het beleidsproces. ONDERZOEKSONTWERP Het theoretische kader wordt gevoed door theorieën rond leren en het management en gebruik van kennis enerzijds en bestuurskundige en beleidswetenschappelijke theorieën over het verloop van de beleidscyclus, monitoring en evaluatie en beleidsleren anderzijds. De analyse heeft betrekking op de componenten van vraag en aanbod, diffusie en gebruik / invloed van beleidsinformatie, de onderlinge relaties tussen deze componenten en ten slotte de verklaringen voor de kenmerken van en relaties tussen deze componenten. De stappen in het onderzoeksproces zijn: 1) uitwerking theoretisch kader; 2) internationale verkenning van praktijken in het kader van evidence-based policy; 3) profielschets Vlaamse beleidssectoren en ontwikkeling van een databank van de bestaande vraag en aanbod van beleidsinformatie, 4) casestudies naar kritieke slaagfactoren voor de match tussen vraag en aanbod van beleidsinformatie in beleidsprocessen, 5) internationale toetsing van de conclusies; 6) integratie van bevindingen. De onderzoekstechnieken zijn: literatuuronderzoek (stappen 1, 2 en 5), webresearch (stappen 2 en 5), interviews en/of focusgroepen (stap 3) en casestudies van beleidsinformatie in beleidsprocessen via documentenanalyse en diepte-interviews (stap 4).
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
De wetenschappelijke valorisatie omvat deelname aan nationale en internationale congressen, studiedagen en workshops, publicaties in internationale en nationale tijdschriften en de uitwerking van een doctoraat.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
17
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
De beleidsgerichte valorisatie omvat een aantal deelrapporten met de neerslag van het verloop en de bevindingen van de voorbije stap in het onderzoeksproces. De output wordt toegelicht tijdens seminaries, workshops of een studiedag. Daarnaast wordt een databank van vraag en aanbod van beleidsinformatie per beleidssector ontwikkeld, alsook diagnosetools en checklists voor de praktische toepassing van onderzoeks-conclusies en geformuleerde adviezen en aanbevelingen. Ten slotte wordt het netwerk versterkt van actoren betrokken zijn bij vraag- en aanbodzijde in het kader van beleidsinformatie, monitoring en evaluatie.
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: prof. dr. Marleen Brans Uitvoering: Bart Depeuter (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
1. Theoretische uitwerking 2. Internationale verkenning 3. Profielschets 4. Casestudies 5. Toetsing aan internationale praktijk en literatuur 6. Integratie van bevindingen Valorisatie Deelrapport 1: theoretische inzichten Deelrapport 2: internationale verkenning Deelrapport 3: profielschets Vlaanderen + databank Deelrapport 4: casestudies en diagnosetool Deelrapport 5: internationale positionering Vlaanderen Syntheserapportage en checklists
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
18
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.1.2. Cluster HRM en veranderingsmanagement Vergrijzing van het overheidspersoneel: microperspectief (K.U.Leuven)
4.1.2.1.
I.
een
macro-,
meso-
en
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Het overheidspersoneel vergrijst: in de Vlaamse overheid is 50% van het personeel ouder dan 45 jaar, in de lokale besturen is dit 40%. Dit betekent een grote uitdaging zowel op macro-, meso- als microniveau. Op het macroniveau van de Vlaamse overheden zal er op korte termijn een grote pensioneringsgolf plaats vinden, met alle mogelijke gevolgen zowel voor de betaalbaarheid van de overheidspensioenen, de vervanging van het personeel als de kennisoverdracht. Op meso- of organisatieniveau zal er nood zijn aan een leeftijdsbewust personeelsbeleid. De motivatie en inzetbaarheid van het personeel in alle levensfasen wordt een strategische doelstelling van het HRMbeleid. Op microniveau zullen individuele medewerkers een andere visie moeten ontwikkelen op hun loopbaan. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Fundamenteel: Welke is de interactie tussen het macro-, meso- en microniveau in de problematiek van oudere werknemers in de overheid. Toegepast: Welk beleid kan gevoerd worden om de motivatie en inzetbaarheid van werknemers in de overheid in alle levensfasen te optimaliseren? ONDERZOEKSONTWERP Het onderzoek neemt het Human Capital Model van Delery en Shaw (2001) als uitgangspunt en vult dit op twee manieren aan: ten eerste door ook de strategie van de organisatie en de organisatorische en maatschappelijke context mee op te nemen en ten tweede door het perspectief van de werknemer te integreren. De dataverzameling gebeurt zowel op macro-, meso- als microniveau. Op macroniveau zal de vergrijzing van het overheidspersoneel op een geconsolideerde wijze a.d.h.v. statistisch materiaal in kaart worden gebracht. Via internationaal vergelijkend onderzoek zal informatie verzameld worden over het beleid in vooruitstrevende landen. Via een stakeholderbevraging zullen de visies van belangrijke stakeholders worden geanalyseerd. Op mesoniveau zal een survey georganiseerd worden bij de personeelsverantwoordelijken (één of meer) van zowel Vlaamse entiteiten als lokale en provinciale besturen. Deze bevraging moet nagaan welk type van personeelsbeleid er in deze organisaties gevoerd wordt. Het microniveau zal geanalyseerd worden aan de hand van data die in een tweede survey verzameld zullen worden. Deze survey zal enkel gericht zijn naar selectieve cases, namelijk typevoorbeelden van de verschillende types personeelsbeleid. In tegenstelling tot de eerste survey, zullen alle personeelsleden bevraagd worden. Uit de verschillende onderzoeksfasen zullen wellicht heel wat bouwstenen naar voor komen voor goede praktijken op het vlak van leeftijdsbewust personeelsbeleid. De onderzoeksresultaten en ervaringen zullen uitgewisseld worden via een fysiek netwerk van organisaties. In het kader van actie-onderzoek kunnen vervolgens bepaalde initiatieven worden opgezet die door het onderzoeksteam worden begeleid.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN 1. 2. 3. 4. 5. 6.
kenniscentrum/observatorium vergrijzing en leeftijdsbewust personeelsbeleid ontwikkeling en beschikbaar stellen van instrumenten publicaties studiedagen en workshops netwerking participatie aan werkgroepen
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
19
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Annie Hondeghem
Ondersteuning: Prof. dr. Em. Depré en drs. Wouter Vandenabeele (in het bijzonder mbt survey) Uitvoering: Kathleen Vanmullem (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
1. Macroniveau 1.1. Demografische analyse 1.2. Secundaire analyse 1.3. Uitdieping int. Cases 1.4. Stakeholderanalyse 2. Mesoniveau 2.1. survey: dataverzameling 2.2. survey: data-analyse 3. Microniveau 3.1. survey: data-verzameling 3.2. survey: data-analyse 4. Interactie macro-,meso-, microniveau 5. Eindrapportering Valorisatie: rapportering
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
20
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Centrale aansturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden (Universiteit Antwerpen)
4.1.2.2.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING In vergelijking met andere OESO-landen is het overheidspersoneelsbeleid in Vlaanderen nog steeds in sterke mate gecentraliseerd, annex gereguleerd. Dit is deels te verklaren door de institutionele en juridische context. Zo heeft de Vlaamse overheid aan de provinciale en plaatselijke besturen een regulerend “kader” opgelegd waarbinnen zij zich moeten bewegen bij het uitwerken van een eigen rechtspositieregeling voor hun personeel. Via het toezicht op de naleving hiervan werkt de Vlaamse overheid de afdwingbaarheid hiervan bovendien in de hand. Verder speelt ook de cultuur van wantrouwen een rol. De achterliggende idee is dat regelgeving en centralisatie het gevaar voor misbruiken indijken. Daar staat tegenover dat deze sturing van bovenuit veelal wordt ervaren als een belemmering voor het voeren van een modern en flexibel personeelsmanagement op maat van het lokale bestuursniveau, gericht op een verhoogde performantie van deze publieke organisaties. Dit dubbele spanningsveld tussen zekerheid voor het personeel en flexibiliteit voor de organisatie enerzijds en tussen uniformiteit en maatwerk anderzijds zal het voorwerp uitmaken van een structureel onderzoeksproject rond het vraagstuk van centrale sturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING De fundamentele overkoepelende onderzoeksvraag is welke vorm van sturing – centraal door de Vlaamse overheid of veeleer decentraal op het lokale bestuursniveau – voor elk van de cruciale personeelsbeheers-instrumenten aanbeveling verdient vanuit het streven naar een resultaatgedreven personeelsmanagement op het Vlaamse lokale bestuursniveau. De volgende onderzoeksvragen zijn daarvan een afgeleide: (1) Wat zijn de bevindingen binnen de recente wetenschappelijke literatuur met betrekking tot een centrale versus decentrale aansturing van de lokale besturen door de hogere overheid? (2) Wat leert de recente wetenschappelijke literatuur aangaande een (de)centrale aansturing van HRM-praktijken binnen de publieke sector, zowel intra-organisationeel als tussen verschillende bestuursniveaus? (3) In hoeverre is er een evolutie merkbaar in de wijze van sturing door de Vlaamse overheid van het personeelsmanagement bij de Vlaamse lokale besturen? (4) Welke zijn de effecten van het versoepelde toezicht op de “personeelsformatie” van de Vlaamse lokale overheden? (5) Welke zijn de gepercipieerde, c.q. mogelijke voordelen en nadelen van een centrale versus een decentrale sturing van de onderscheiden personeelsbeheersinstrumenten bij de Vlaamse plaatselijke overheidsdiensten? ONDERZOEKSONTWERP Het onderzoek zal bestaan uit verschillende, opeenvolgende luiken. Het onderzoek start met een uitgebreide literatuurstudie rond het thema (de)centralisering in de publieke sector, zowel algemeen als toegespitst op het domein van het personeelsmanagement. Daarna zal een historische analyse van de opeenvolgende sectorale akkoorden sinds de Krachtlijnen Kelchtermans nagaan op welke vlakken er een tendens merkbaar is in de richting van een meer of minder uitgesproken (de)centralisering. De analyse zal gebeuren aan de hand van een zelf ontwikkeld instrument, dat voor elk van de cruciale personeelsfacetten op lokaal vlak de mate van (de)centralisering meet. Dezelfde oefening zal gebeuren voor de uitvoeringsbesluiten van het nieuwe Vlaams Gemeenteen Provinciedecreet. Een bevraging via interviews van de voornaamste betrokkenen naar het waarom van wijzigingen in aansturing en naar de argumenten pro en contra vult de beschrijvende analyse aan. De derde fase bestaat uit een casestudie rond het toezicht op de personeelsformaties, met als doel na te gaan hoe de besturen met de nieuwe regels omgaan. Vervolgens is het de bedoeling bij de lokale besturen op kwantitatieve wijze te peilen in hoeverre de (de)centralisering zoals ze vorm heeft gekregen in de uitvoeringsbesluiten, al of niet tegemoet komt aan de lokale noden. Tegelijk heeft die survey tot doel best practices in de gemeenten in kaart te brengen. Op basis van deze resultaten zullen we een alternatief voorstel formuleren, dat aan een kwalitatieve draagvlakanalyse zal worden onderworpen. Al deze gegevens samen moeten leiden tot gedegen en wetenschappelijk onderbouwd ontwerpbesluit rond de verdere optimalisatie van de verhoudingen tussen het centrale Vlaamse niveau en de decentrale lokale overheden.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
21
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
De beleidsgerichte publicaties die volgen uit dit onderzoeksproject zullen de vorm aannemen van interne onderzoeksrapporten en boeken in de SBOV-reeks. Verder zal er een intense (terug)koppeling zijn naar een begeleidingsgroep, bestaande uit de voornaamste stakeholders. Voor het bredere publiek zullen interactieve workshops worden georganiseerd. De wetenschappelijke output zal bestaan uit congrespapers die idealiter leiden tot publicaties in (inter)nationale tijdschriften.
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
Universiteit Antwerpen Promotor: Prof. dr. Ria JANVIER Co-promotor: Prof. dr. Erik HENDERICKX Uitvoering: N.N. (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
ONDERZOEKSFASEN
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Literatuuronderzoek Historische analyse Valorisatie 1 Case personeelsformaties Valorisatie 2 Evaluatie uitvoeringsbesluit Valorisatie 3 Best practices Valorisatie 4 Alternatieve regeling Draagvlakanalyse Opstellen ontwerpbesluit Valorisatie 5
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
22
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.1.3. Cluster sturing in netwerken van overheid, non-profit en bedrijf Publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen: aansturing en evaluatie van specifieke samenwerkingsverbanden door Vlaamse en lokale overheden (K.U.Leuven)
4.1.3.1.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Openbare besturen voeren hun beleid in toenemende mate via samenwerking en partnerschap met andere actoren van een private en/of publieke aard. Nochtans bestaat er over de vormgeving, aansturing en vooral de performantie van die publiek-private en/of publiek-publieke samenwerkingsverbanden weinig systematische kennis. Dit is te wijten aan een gebrek aan evaluatie-onderzoek naar die specifieke samenwerkingsverbanden en dit zowel op internationaal als nationaal/Vlaams niveau. Het voorliggende project beoogt deze leemte weg te werken ten behoeve van de Vlaamse, provinciale en lokale besturen die ook in toenemende mate betrokken zijn in samenwerkingsverbanden met (semi-)private derden en/of met elkaar. Op die manier beoogt dit project bij te dragen tot het optimaliseren van de efficiëntie en effectiviteit van de publiek-private en publieke-publieke samenwerking waarin de Vlaamse en lokale overheden betrokken zijn. Dit project richt zich op de aansturing en evaluatie van individuele samenwerkingsverbanden waarin een openbaar bestuur betrokken is, in tegenstelling tot het project ‘Lokaal beleid in netwerksturing’ dat nagaat hoe de gemeente lokaal beleid gestalte geeft en stuurt gelet op haar betrokkenheid in een netwerk van andere actoren, waarmee ze samenwerkt of in competitie staat. Beide projecten zijn complementair. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Welke factoren op het vlak van vormgeving, sturende rol en capaciteit van de overheid als partner, beïnvloeden de performantie van specifieke samenwerkingsverbanden waarbij overheidsorganisaties samenwerken met andere publieke of met private organisaties? Het project beoogt om vanuit diverse theoretische kaders deze fundamentele vraag te beantwoorden. Hiervan afgeleide en te stellen toegepaste vragen zijn o.a.: (1) In welke publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsverbanden zijn de Vlaamse, provinciale en lokale overheden betrokken en op welke manier? (2) In welke omstandigheden (beleidssector, activiteiten) kiezen buiten- en binnenlandse overheden voor bepaalde types van samenwerkingsverbanden; op basis van welke beslissingscriteria wordt optimaal een keuze voor deze vormen gemaakt? (3) Welke zijn de ervaren comparatieve voor – en nadelen van de verschillende types van samenwerkingsverbanden inzake efficiëntie en effectiviteit? (4) Hoe gebeurt optimaal de aansturing van enerzijds publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsverbanden inzake vormgeving, sturingstechnische elementen, en procesmatige elementen? (5) Wat zijn de noodzakelijke capaciteiten, competenties, vaardigheden en gedragsregels bij enerzijds de sturende overheid en anderzijds de private/publieke partners om het samenwerkingsverband te laten slagen? ONDERZOEKSONTWERP De vooropgestelde vragen zullen worden beantwoord vanuit diverse theoretische kaders rond hiërarchie, markt en netwerk als mogelijke mechanismen van structurering en coördinatie in sociale systemen. Ook wat de methodiek betreft, zal de aanpak zich door diversiteit laten kenmerken. De dataverzameling over de publiek-private en publiek-publieke samenwerkingsverbanden zal gebeuren via documentenanalyse en websearching in combinatie met een grootschalige survey en experteninterviews. De vergaarde data zullen in een database worden samengebracht en gesystematiseerd. Een aantal van de aldus geïnventariseerde samenwerkings-verbanden zullen meer diepgaand worden geëxploreerd via casestudies. Daarna gebeurt een bredere toetsing van de succes-factoren die uit die cases blijken.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
De bevindingen uit het project zullen worden gevaloriseerd via de aanmaak van een database, het organiseren van seminaries, workshops en studiedagen voor zowel academici als professionals, het
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
23
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
schrijven van (bijdragen in) internationale en nationale tijdschriften en boeken maar ook (in) praktijkgerichte handleidingen en pockets en het formuleren van aanbevelingen ten behoeve van beleidsmensen.
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof.dr. Koen Verhoest Uitvoering: Sander Van Garsse (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Fase 1. inventarisatie en classificatie Opzetten databank Datagaring Classificatie en typologievorming Benchmarking buitenland en vergelijking tussen overheidsniveaus Fase 2. case studies Opmaken succes- en faalfactorenlijst op basis van literatuur, theorie en buitenlandse ervaringen Casestudies met tussentijdse rapportering Oplijsten eindconclusies cases per type Fase 3. veralgemeende toetsing Voorbereiding algemene toetsing per type Gerichte bevraging per type Terugkoppeling per type en handleidingen Valorisatie
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
24
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Lokaal beleid in netwerksturing: de invloed van netwerking op lokaal beleid, politiek en management (Hogeschool Gent en Universiteit Gent)
4.1.3.2.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Lokale besturen zijn, steeds meer, gevat in interbestuurlijke interacties, in interbestuurlijke samenwerking, in intergemeentelijke samenwerking, in publiek-private samenwerking en in vormen van verzelfstandiging. Ze functioneren steeds meer in een ‘netwerk’-achtige context. ‘Lokaal beleid’ en ‘lokale strategie’, vaak gebruikt in een betekenis van ‘autonome organisatie’, lijken steeds meer het product van al deze interacties en houden zowel nieuwe kansen als bedreigingen in. Deze evolutie doet vragen rijzen over de betekenis van ‘lokale politiek’ en ‘lokaal beleid’, over de capaciteit van de gemeenten in deze stelsels en over de manier waarop gemeenten zich intern best organiseren. Dit alles is van groot belang voor de verdere uitvoering van het Gemeentedecreet. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Wat zijn de gevolgen van de ‘netwerkachtige context’ waarin lokale besturen steeds meer zijn gevat, voor de beleidsvorming, de strategische planning, de bestuurlijke organisatie en de bestuurlijke relaties in en van de lokale besturen? Wat betekent dit voor de toekomstige werking en capaciteit van de Vlaamse lokale besturen? Descriptieve vragen: • Hebben lokale besturen intern systemen van informatie en opvolging van het geheel van de gemeentelijke vertegenwoordiging in deze stelsels? • Hoe werkt de betrokkenheid van lokale bestuurders in op strategie en keuzeprocessen? Evaluerend: • Hoe beoordelen bestuurders (politici en ambtenaren) deze ontwikkeling? • Welke impact heeft dit op de verhouding tussen politici en ambtenaren en op het functioneren van managementteams? • Wat betekent deze ontwikkeling voor de geïntegreerde beleidsontwikkeling? Comparatief-verklarend: • Zijn de Vlaamse bevindingen vergelijkbaar met het buitenland en wat verklaart verschillen? • In welke mate verschillen de vaststellingen naargelang de schaal van de lokale besturen en welke factoren verklaren dan deze verschillen? Verklarend: • Wat betekent dit alles voor de manier waarop ‘lokale beleidsvorming’ moet worden begrepen en benaderd, voor het begrip ‘lokale strategie’ en wat verklaart verschillen in ‘strategische’ aanpak? Normatief: • Hoe moeten lokale overheden zich intern op een organisatiedekkend niveau organiseren? Wat veronderstelt dit aan capaciteit en welke capaciteit dan? • Moeten de opvattingen over ‘lokale politiek’ en ‘lokale representatie’ eventueel herdacht worden om beter aan te sluiten bij deze ontwikkelingen? ONDERZOEKSONTWERP De omslag van hiërarchische sturing naar markt- en netwerksturing betekent dat lokale besturen steeds meer beleid-in-interactie moeten ontwerpen. Lokale besturen moeten met veel verschillende sturingsvormen tezelfdertijd omgaan en moeten extern gericht denken en handelen. Concepten als ‘strategie’ en ‘beleid’ moeten steeds meer vanuit die context worden ingevuld. Het onderzoek bevat vier agenda’s: een beschrijvende (hoe functioneren gemeentelijke organisaties in deze stelsels?), empirisch-theoretisch (aangepaste theorievorming over ‘lokaal beleid’), normatief (hoe moeten verantwoording en controle betekenis krijgen?), praktisch (wat betekent dit voor de concrete organisatie en voor de uitwerking van het Gemeentedecreet?). We werken vanuit ‘pilot cases’ naar een ‘multiple case design’ (zeker ook in steden), ondersteund door een survey bij een ruime steekproef van gemeenten.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
25
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
Theoretische outputs (theorievorming), methodologisch (meting van netwerken), praktijkgericht (visitatieinstrument en instrument voor zelf-analyse), onderwijsvernieuwing, academische seminaries en internationaal netwerk, doctoraat.
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
Hogeschool Gent & Centrum voor Lokale Politiek (Universiteit Gent) Coördinatie: prof. dr. Filip De Rynck (Hogeschool Gent) prof. dr. Herwig Reynaert (Universiteit Gent) Uitvoering: Dieter Bruneel (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Literatuurstudie & uitbouw conceptueel kader Selectie cases & uitvoering eerste case (pilootstudie) Verdieping conceptueel kader 1 (met internationale experten) Voorbereiding en uitvoering survey Verdieping conceptueel kader 2 (met internationale experten) Voorbereiding en uitvoering overig case-onderzoek Synthese en rapportering onderzoeksresultaten Valorisatie (academisch & praktijkgericht
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
26
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Europeanisering van interbestuurlijke relaties. Vlaamse strategieën om met de federale structuur om te gaan tegen een Europese achtergrond (Universiteit Antwerpen)
4.1.3.3.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Vlaanderen wordt, net als andere deelstaten, geconfronteerd met een continu proces van hervormingen van de federale structuren en allerhande samenwerkingsverbanden. Dit project ambieert een comparatieve analyse van de aanpak van deze hervormingen tegen de achtergrond van de Europese Unie. De wetenschappelijke meerwaarde ligt in het verder invullen van de onderzoeksagenda van Europeanisering, meer bepaald op het vlak van de impact van de Europese Unie op de relaties tussen deelstaten en het nationale/federale niveau. De beleidsrelevante doelstelling is om aanbevelingen te formuleren, geïnspireerd door voorbeelden van andere deelstaten, met betrekking tot Vlaamse strategieën om hervormingen aan te pakken en hierbij rekening te houden met de opportuniteiten en beperkingen van het Europese beleidsniveau. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Fundamentele vraagstelling: Hoe houden deelstaten van EU-lidstaten rekening met opportuniteiten en beperkingen van het Europese beleidsniveau in hun aanpak van interne staats- en samenwerkingshervormingen en wat verklaart de verschillen en gelijkenissen tussen de deelstaten? Toegepaste vraagstellingen: (1) Hoe ziet de aanpak van interne staats- en samenwerkingshervormingen door andere deelstaten eruit en wat kan Vlaanderen leren van hun succes en falen? (2) Wat is de impact van het Europese lidmaatschap op de Vlaamse strategie ten aanzien van interne staats- en samenwerkingshervormingen en hoe kan Vlaanderen in dit verband optimaal omgaan met de Europese context? ONDERZOEKSONTWERP Het onderzoekskader is dat van de Europeanisering, i.e. de manier waarop lidstaten, en in dit geval deelstaten, zich aanpassen aan en gebruik maken van het Europese beleidsniveau. Om verschillen en gelijkenissen te verklaren wordt een beroep gedaan op het theoretisch kader van het institutionalisme: welke contextvariabelen verklaren de specifieke aanpak van individuele deelstaten. De methode is een comparatieve analyse van Vlaanderen, Catalonië, Schotland en een Duitse deelstaat. De data komen uit diepte-interviews met relevante beleidsverantwoordelijken op regionaal en federaal niveau en uit beleidsdocumenten van Vlaanderen en van de drie voorbeeldregio’s. Het beleidsrelevante doel is de selectie van ‘best practices’ en daarop gebaseerde aanbevelingen, zowel uit het comparatieve deel als uit het multi-level deel. Het fundamenteel wetenschappelijke doel is de verklaring van de verschillen en de gelijkenissen van de strategieën.
II. -
-
III.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN frequente feedback met en rapportering aan de stakeholders van het project beleidsvalorisatie in de vorm van rapporten, workshops en vorming ter ondersteuning van de Vlaamse aanpak van hervormingen van de federale structuren en concrete samenwerkingsverbanden wetenschappelijke valorisatie in de vorm van rapporten, workshops, papers, artikels en voorbereiding proefschrift
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
Universiteit Antwerpen, onderzoeksgroepen Management en Bestuur en Europese integratie Coördinatie: Prof. dr. Peter Bursens Uitvoering: Dra. Jana Deforche (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
27
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Comparatief theoretisch literatuuronderzoek Dataverzameling comparatief onderzoek Analyse van de Europeanisering van de interbestuurlijke relaties Deelrapport 1: Strategieën van deelstaten in staatshervormingen Dataverzameling multilevel onderzoek Analyse van de Europeanisering van de interbestuurlijke relaties Deelrapport 2: Impact van de EU op strategieën van deelstaten Deelrapport 3: beleidssuggesties over de positie van Vlaanderen in het continue proces van federalisering Ondersteuning van staatshervorming, samenwerkingsakkoorden, en andere Wetenschappelijke en beleidsrelevante valorisatie
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
28
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Organisatie en management van regulering: hoe administratieve lasten verlagen via een gestroomlijnde organisatie van de regulerende functie in de overheid? (K.U.Leuven)
4.1.3.4.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Reguleringsmanagement en administratieve lastenverlaging is een hoge politieke en administratieve prioriteit voor de Vlaamse, provinciale en lokale overheden. De inspanningen inzake reguleringsmanagement in Vlaanderen richten zich enerzijds op het verhogen van de effectiviteit van regulering en administratieve lastenverlaging, en anderzijds op het stimuleren van innovatieve vormen van regulering door middel van de ontwikkeling en implementatie van een gebruiksvriendelijk instrumentarium en checklists. Nochtans is er niet alleen nood aan ondersteunende instrumenten, maar is er ook meer en meer nood aan een betere organisatie van de overheidsregulering op verschillende overheidsniveaus. Het doel van dit onderzoek is dan ook te komen tot aanbevelingen inzake de organisatie van de regulerende functie binnen de overheid om op die manier de innovativiteit en effectiviteit van regulering te bevorderen. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING ‘In welke mate en onder welke voorwaarden beïnvloedt de organisatie van de regulerende functie de effectiviteit van regulering en het gebruik van alternatieve vormen van regulering?’ Dit wordt onderzocht vanuit de theorieën rond ‘regulatory competition’ en ‘regulatory cooperation’. De te stellen toepassingsgerichte onderzoeksvragen zijn o.m.: (1) Welke regulerende instanties op de verschillende overheidsniveaus zijn betrokken bij de regulering in bepaalde sectoren; hoe zijn hun taken verdeeld; en hoe stemmen ze met elkaar af? (2) Met welke regulerende instanties vanuit verschillende sectoren op de verschillende overheidsniveaus krijgt een bepaalde doelgroep te maken; welke administratieve lasten leggen die op; en hoe stemmen ze met elkaar af? (3) Welke regulerende instanties zetten soortgelijke instrumenten (v.b. vergunningen, inspecties, informatiegaring) in t.a.v. hun doelgroep en in hoeverre worden deze instrumenten naar inhoud en procedure afgestemd op elkaar (b.v. geïntegreerd vergunningenstelsel)? (4) Wat is de effectiviteit van de regulering in bepaalde sectoren in Vlaanderen en welke innovatieve vormen van regulering worden gebruikt? (5) Wat is de invloed van betrokkenheid van regulerende instanties op meerdere overheidsniveaus (federaal, Vlaams, lokaal)? (6) Hoe verhoudt de mate van versnippering/afstemming van de regulerende functie in Vlaanderen zich met het buitenland? In hoeverre en op welke manier integreert/stemt men in het buitenland regulerende instanties en instrumenten op elkaar af? Hoe effectief is de regulering en welke innovatieve vormen van regulering gebruikt men in het buitenland? (7) Hoe worden in Vlaanderen regulerende instanties vorm gegeven; hoe éénduidig zijn hun taken; wat houdt hun autonomie in; hoe worden ze aangestuurd en opgevolgd; hoe verloopt de interactie tussen de regulerende instantie en haar gereguleerde doelgroep? (8) Hoe zou de organisatie van de regulerende functie optimaal vorm moeten worden gegeven? ONDERZOEKSONTWERP In dit onderzoek wordt vertrokken vanuit de theorie rond ‘regulatory competition’ en zijn recente tegenhanger ‘regulatory cooperation/coordination’.Het onderzoek zelf zal op twee niveaus gevoerd worden. Voor beide niveaus zal de datavergaring gebeuren via documentanalyse en interviews. Daarnaast zal de dataverzameling voor de analyse op macro-niveau ook gebeuren op basis van websearching, focusgroepen en het gebruik van bestaande buitenlandse databanken. Voor de gegevensverzameling voor de analyse van het micro-niveau zijn ook veldbezoeken gepland. Deze informatie zal dan ook in een database worden verzameld. Daarnaast zullen ook case-evaluaties van regulerende instanties uitgevoerd worden.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
Het onderzoek zal leiden tot richtlijnen en beleidsaanbevelingen om de organisatie van de regulering in Vlaanderen te stroomlijnen door de afstemming tussen regulerende instanties binnen sectoren, tussen
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
29
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
sectoren en wat betreft de doelgroepen te verbeteren (vb. een geïntegreerd vergunningenstelsel). Men zal een meer doorzichtige taakverdeling tussen de Federale en Vlaamse overheid wat betreft de regulering in bepaalde sectoren kunnen bepleiten, alsook een betere afstemming. Bovendien zal het resulteren in checklists en een handleiding voor de optimale vormgeving en aansturing van regulerende instanties. Dit alles met als doel de effectiviteit van de regulering te verhogen, administratieve lasten te verlagen en alternatieve vormen van regulering te stimuleren. De resultaten zullen samengebracht worden in een databank. Er zal een visuele mapping van alle regulatoren ontwikkeld worden. Er zal ook een benchmarking gedaan worden van de organisatie van de regulering in Vlaanderen ten opzichte van Europese landen en het gebruik van alternatieve vormen van regulering. Daarnaast zal het onderzoek ook leiden tot verschillende publicaties, twee studiedagen en een aantal workshops. Tenslotte is het ook de bedoeling dat het onderzoek resulteert in een doctoraat.
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof.dr. Koen Verhoest Uitvoering: Jan Rommel (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Verder uitwerken van theoretisch analysekader en methodologie Sector-gerichte analyse (macro): databank en mapping Vergelijking sector-gerichte analyse (macro) met buitenland en koppeling aan effectiviteit en innovativiteit van regulering Instrument-gerichte analyse (macro) Doelgroep-gerichte analyse (macro) Organisatie-gerichte analyse (micro) in binnen – en buitenland (i.s.m. Cobra) Integratie bevindingen Valorisatie
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
30
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.1.4. Cluster vernieuwde relaties burger en bestuur Burgerparticipatie in Vlaamse steden: onderzoek naar praktijken van en de opvattingen over de participatieve stedelijke democratie (Hogeschool Gent, Universiteit Gent, Universiteit Hasselt)
4.1.4.1.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING De internationale literatuur over ‘deliberative democracy’ wijst op grondige veranderingen in en rond de klassieke representatie-democratie, met name in steden. De centrale rol van politieke partijen kalft af. Deels onder druk van veranderingen in het maatschappelijk middenveld en van houdingen van burgers, zouden bestuurlijke praktijken meer (moeten) evolueren naar deliberatieve of participatieve praktijken en meer autonoom burgerinitiatief. Dat zet de organen van en de verhoudingen in de klassieke representatie onder druk en wijst op een grondige omslag van het bestuurlijk-politieke stelsel in steden. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Evolueert de lokale democratie in een Vlaamse stedelijke context, in de feiten en in de percepties, in de richting van een meer participatieve democratie en wat zijn daarvan dan de gevolgen voor de stadsbesturen en voor de representatieve democratie? Empirisch beschrijvend: • is er sprake van praktijken van een meer participatieve democratie in de Vlaamse steden, in de feiten en in de percepties van sleutelactoren (lokale verkozenen, lokale politieke partijen, lokale ambtenaren, leidende actoren in het maatschappelijk middenveld)? • welke rollen spelen lokale partijen, raadsleden, schepenen, burgemeesters, ambtenaren in deze praktijken dan? Verklarend: • wat zijn de mogelijke verklaringen voor deze praktijken, in de feiten en in de perceptie van dezelfde sleutelactoren? Moeten we deze verklaringen zoeken bij wijzigende posities van lokale partijen, ambtenaren, wijzigingen in het stedelijk maatschappelijk middenveld, impulsen vanwege centrale overheden? Prescriptief: • wat zijn de gevolgen voor het bestuur in de Vlaamse steden (organisatie van lokale politieke partijen; werking, interne verhoudingen, relaties politici-ambtenaren), in de feiten en in de percepties? ONDERZOEKSONTWERP De afkalving van de representatieve democratie zou zich bij uitstek in de stedelijke context voordoen. De omslag naar een ‘onderhandelingshuishouding’ noodzaakt meer deliberatieve / participatieve bestuurspraktijken voor een gedragen en effectief stadsbeleid. Tezelfdertijd professionaliseert het bestuur, is er druk op de politiek om zichtbaar aanwezig te zijn. Hoe ontwikkelen zich, in deze spanning, participatieve bestuurspraktijken? Welke impact heeft dat nu en welke gevolgen zijn te verwachten voor de organisatie van stadsbesturen en voor de verhoudingen in het representatieve stelsel? Hoe kijken sleutelactoren naar deze ontwikkelingen en naar de impact en gevolgen? Literatuuranalyse (internationaal): welke democratiemodellen en welke empirische bevindingen? Screening van praktijken in drie Vlaamse steden op wijkniveau, in een selectie van beleidsdomeinen en rond grote stadsprojecten. Peilen naar opvattingen over praktijken bij lokale sleutelfiguren (politici, ambtenaren, middenveld): kwalitatief onderzoek in de drie steden, brede survey in alle steden.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
Theoretische outputs (democratie-modellen, participatiepraktijken), methodologische outputs (meetinstrumenten), empirische outputs (databank), praktijkgerichte outputs (seminaries), onderwijsvernieuwing, Vlaanderen in academische netwerken versterken, doctoraat.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
31
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
Hogeschool Gent, Universiteit Gent en Universiteit Hasselt Coördinatie: Prof. dr. Filip De Rynck (Hogeschool Gent) Prof. dr. Herwig Reynaert en dr. Kristof Steyvers (Universiteit Gent) Mede-promotor: Prof. dr. Johan Ackaert (Universiteit Hasselt) Uitvoering: Karolien Dezeure (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
FASE 1: Literatuurstudie FASE 2: Screening praktijken in 3 steden Voorbereiding casestudie (selectie cases, contacten) Gegevensverzameling en analyse (cyclisch-interactief) Rapportering resultaten FASE 3a: Kwalitatief onderzoek mbt opvattingen Voorbereiding veldwerk (selectie, contact, open vragenlijst) Veldwerk in 3 steden (diepte-interviews) Analyse, synthese en rapportering resultaten FASE 3b: Kwantitatief onderzoek in 13 steden Voorbereiding survey (methode, selectie, gesloten vragenlijst) Afname enquête (verzenden, opvolgen, respons,…) Analyse, synthese en rapportering resultaten FASE 4: Synthese en rapportering Valorisatie
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
32
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Interactief beleid van de Vlaamse overheid: optimalisering van participatie aan verschillende types van interactief beleid. (K.U.Leuven)
4.1.4.2.
I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Hoewel burgers en maatschappelijke actoren soms heel sterk bij de beleidsvoering van de Vlaamse Overheid betrokken worden, doet er zich in de praktijk toch een paradoxale situatie voor. Enerzijds kan vastgesteld worden dat administraties het belangrijker vinden om (meer) externe input voor/feedback op hun voorstellen te krijgen, anderzijds zijn er ook nieuwe noden (erkend) waarop de bestaande1 participatiekanalen geen antwoord bieden. Daarbij valt te denken aan het feit dat bepaalde groepen moeilijk of amper bereikt worden, dat de legitimiteit van maatschappelijke vertegenwoordi-gers in adviesraden afkalft, dat de bestaande inspraakprocedures tijdrovend en/of te duur zijn,, … . Een overheid die de maatschappelijke beleidsbetrokkenheid waardeert, maar die tegelijk goed bestuur hoog in haar vaandel draagt, mag niet blind zijn voor deze actuele noden en problemen. Ze moet zowel de effectiviteit, als de efficiëntie van de bestaande inspraakkanalen in vraag durven stellen, maar dient ook vernieuwende participatieprojecten en hun uitdagingen onder de aandacht te brengen, zodat kennis en inzichten gedeeld kunnen worden in Vlaanderen. Dit onderzoeksproject wil de Vlaamse Overheid op deze twee terreinen ondersteunen. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Hoe kunnen we –overtuigd van de meerwaarde van de maatschappelijke dialoog- als overheid zinvolle en efficiënte consultatieprocessen opzetten? Deze basisvraag omvat drie clusters deelvragen: Analyse van de klassieke kanalen: Welke problemen hebben beleidsmakers met de bestaande kanalen? Hoe beoordelen de participanten de bestaande kanalen? Kunnen bestaande participatiemogelijkheden (zoals openbaar onderzoek, hoorzittingen, …) meer optimaal benut worden? … Analyse van vernieuwende participatiepraktijken en hun uitdagingen: Hoe kunnen overheidsinstanties via innovatieve projecten alle stakeholders en/of doelgroepen tot participatie aanzetten en moeilijk bereikbare groepen toch bereiken? Wat bepaalt het succes van innovatieve participatieve projecten? Welke implicaties hebben ze voor de Vlaamse beleidsvoering? Hoe verhouden innovatieve processen zich tot de klassieke kanalen? … Van meer fundamentele aard zijn volgende vragen: Waarom participeren burgers/maatschappelijke groepen (niet) aan de ingestelde participatiemogelijkheden? Kunnen er –op basis van motieven, strategieën en socio-demografisch profiel- types van (niet) participanten teruggevonden worden? Welke determinerende impact gaat er van de aard van het beleidsissue uit op het verloop van participatieprocessen en wat valt daaruit te leren voor het design van interactieve processen? … ONDERZOEKSONTWERP Centraal in het onderzoek staat de zeer grondige analyse van een aantal concrete inspraak- en participatietrajecten. Daarbij zullen zowel enkele ‘klassieke’, als enkele vernieuwende cases geselecteerd worden. Om meer algemene uitspraken te kunnen doen over Vlaamse praktijken, noden en uitdagingen, zal deze case-analyse echter voorafgegaan worden door een schriftelijke bevraging (survey-onderzoek) van ambtenaren en politici die participatie-trajecten opzetten en regisseren enerzijds & participanten aan die trajecten anderzijds. Op die manier willen we ervaringen uit de Vlaamse Overheid bundelen en deze inzichten meenemen in het case-onderzoek en het internationaal vergelijkend onderzoek.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
Naast het afleveren van een doctoraat en van relevante descriptieve rapporten, willen we ook een geïllustreerde handleiding uitwerken om tot de beste interactieve aanpak te komen. Voorts zal actief bijgedragen worden aan kennisverspreiding door het organiseren van workshops en het uitbouwen van een website & databank met informatie over interactieve processen uit de Vlaamse praktijk.
1
Zoals openbaar onderzoek, informatie-avonden, hoorzittingen, adviesraden, … .
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
33
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
III.
PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR
K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Marleen Brans Uitvoering: Jan Van Damme (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen
2007 1-6
2007 7-12
2008 13-18
2008 19-24
2009 25-30
2009 31-36
2010 37-42
2010 43-48
2011 49-54
2011 55-60
Inwerken in literatuur en praktijk in functie van surveydesign & case-selectie Survey-onderzoek naar noden, problemen en uitdagingen van klassieke en nieuwe participatie-kanalen Multiple-case analyse van inspraak- en participatietrajecten Analyse non-participatie2 Gerichte kortlopende internationale verkenningen Doctoraatsonderzoek Valorisatie Literatuursynthese voor handleiding Rapport over Vlaamse noden, problemen & uitdagingen Rapport over meningen, motieven & strategieën participanten Beknopte terugkoppelingsnota’s/-presentaties van de internationale verkenningen Multiple case-rapport Publicatie geïllustreerde handleiding Doctoraat Uitbouwen en ondersteu-nen netwerk rond interactief beleid (o.a. via website & databank)
2
Indien het ambitieuze project te zwaar zou zijn voor één onderzoeker, zou dit interessant deelonderzoek eventueel kunnen ondergebracht worden in een B-project.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
34
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.2. KORTETERMIJNOPDRACHTEN 2007 4.2.1. A-spoor: Impact van de staatshervorming op bestuurszaken (2007-2011, K.U.Leuven) I.
OMSCHRIJVING
Gegeven de herschikking van de bevoegdheden binnen ons staatsbestel ontstaan heel wat bestuurskundige problemen voor de succesvolle absorptie van deze federale bevoegdheden door de Vlaamse administratie. MOGELIJKE INHOUD VAN HET SPOOR 1.Organisatorisch - Welke modellen bestaan om organisatorische onderdelen te transfereren en structureel in te bedden? - Hoe kunnen nieuwe bevoegdheidspakketten optimaal geïntegreerd worden in de huidige post-BBBstructuur. - Welke nieuwe coördinatieproblemen kunnen zich voordoen, en welke zijn de geëigende oplossingen? - Hoe kunnen nieuwe agentschappen ingepast worden in de bestaande structuur van beleidsdomein/beleidsveld? - … 2.Cultureel-ambtelijk - Hoe kan de cultureel-ambtelijke integratie optimaal verlopen? - Welke cultuurverschillen zijn uitdagingen en opportuniteiten? - Is de ‘grid-group’ theorie toepasbaar en nuttig voor de succesvolle integratie? - … 3.Budgettair-financieel - Wat is de kostprijs van de operatie? - Gegeven de transfer van de extra middelen, wat zal de impact zijn op begrotingsstructuur (zie comptabiliteitsdecreet)? - Wat zal de veranderende organisatiestructuur als impact hebben op de budgettaire structuur? - … 4.Institutioneel-procedureel - Wat is de impact op de financiële cyclus van begroting, boekhouding en audit? - Wat is de impact op de contractcyclus (voorbereiding, uitvoering en evaluatie)? - Wat is de impact op de beleids- en beheerscyclus? - Onder welke voorwaarden kan de inspectie van financiën optimaal gesplitst worden? - Onder welke voorwaarden kan een Vlaams Rekenhof worden opgericht? Hoe kan deze externe auditfunctie nuttig zijn voor de provinciale en lokale besturen? - … 5.Personele kwesties - Wat is het volume aan personeel dat vanuit de federale overheden naar de Vlaamse overheden zal overkomen? - Hoe kan dit personeel optimaal geïntegreerd worden gegeven de verschillen in statuten, loopbaanstructuren, beloning, enz.? - Welke competentiedeficiten en overschotten ontstaan als gevolg van deze transfers? - …. 6.Veranderingsbeheer - Over welke capaciteit (projectmanagement) moet men beschikken om deze transfers optimaal te laten verlopen? - Welke gevolgen zijn er centraal en decentraal inzake veranderingsmanagementstructuren ?
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
35
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
AANPAK VAN HET ONDERZOEK - Analyse van de transfers van bevoegdheden in het Belgische verleden: positieve en negatieve lessen; - Lessen uit relevante buitenlanden van transfers (bvb. (in overleg met de opdrachtgever) Canada, Spanje, Duitsland, UK, Italië) - Een casegebaseerde multidisciplinaire aanpak van deze onderzoeksvragen zijn evident. - Scenario-ontwikkeling.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
pm
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Annie Hondeghem, Prof. dr. Geert Bouckaert, Prof. dr. Marleen Brans, Prof. dr. Koen Verhoest, dr. Wouter Van Dooren Uitvoering: Christophe Pelgrims (1 VTE, 12 maanden per jaar, 2007-2011)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
pm
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
36
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.2.2. B-spoor: Stedenbeleid (2007-2008, U.Antwerpen) I.
Omschrijving
PROBLEEMSTELLING In de laatste twee legislaturen van de Vlaamse Gemeenschap werden een aantal studies gerealiseerd die het functioneren van de 13 Vlaamse centrumsteden in kaart hebben gebracht. Concreet kan gedacht worden aan het Stadsmonitor project voor Leefbare en Duurzame steden (spoor 2) en de voorbereidende studies van het Witboek Stedenbeleid. Sommige vaststellingen komen eveneens terug aan bod in het recente Visitatierapport van het Stedenfonds 2005, iets wat het belang en de geldigheid van deze vaststellingen alvast kracht bij zet. De conclusies van deze studies zijn zeer divers. Niettemin kunnen we enkele centrale aandachtspunten of “rode draden” onderscheiden. Eén zo’n aandachtspunt pleit voor de ontwikkeling, optimalisering en zo professionalisering van de gebruikte beleidsinstrumenten door de betrokken stadsbesturen. De focus binnen dit tweejarig onderzoeksproject ligt op de ontwikkeling van een gepast strategisch management model waarin alternatieve strategische rollen en sturingsinstrumenten voor de lokale beleidstandem, i.e. de ambtelijke top of het managementteam en het CBS, centraal staan. Hierbij wordt er expliciet rekening gehouden met enkele belangrijke strategische besluitvormingsparadigma’s, met name het neoklassieke paradigma, het gedragsmatige of logisch incrementele paradigma en het stakeholders of politiek paradigma. Het strategisch model moet de 13 stadsbesturen helpen bij de vormgeving, (zelf)evaluatie en bijsturing van hun strategisch besluitvormingsproces. Op deze wijze draagt het model eveneens bij tot de algemene versterking, uitklaring en verfijning van de regierol die de steden en hun respectievelijke stadsbesturen vervullen. De ontwikkeling van een “robuust” d.w.z. een volledig uitgewerkt en grondig onderbouwd strategisch managementmodel neemt in principe diverse jaren in beslag. Dit tweejarig project beoogt alvast een eerste ontwerp waarin de grote principes en krijtlijnen qua strategische rollen en sturingsinstrumenten pér paradigma zijn uitgewerkt. Bovendien beoogt het project de uitwerking van een model dat voor de betrokken stadsbesturen voldoende realiteitsgetrouw, herkenbaar en zo praktisch werkbaar is. Om dit te garanderen neemt de realisatie van het project deels de vorm aan van een leertraject waarbij de beleidsverantwoordelijken van de 13 stadsbesturen intensief worden betrokken (zie onderzoeksontwerp: focusgroepgesprekken). Dit leertraject impliceert twee zaken. Enerzijds worden de beleidsverantwoordelijken in de loop van het onderzoeksproject gevormd om te werken met het strategisch managementmodel en anderzijds dragen ze diverse strategische besluitvormingscases aan uit de eigen werkomgeving waardoor het model op een voor hen voldoende herkenbare en navolgbare wijze vorm krijgt. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING De centrale vraagstelling van dit projectvoorstel is tweeledig en luidt: Welke alternatieve strategische rollen en dito sturingsinstrumenten kunnen de leden van het managementteam en CBS opnemen of vervullen en welke kritische succesfactoren beïnvloeden de daadwerkelijke opname en/of activering van deze strategische rollen en sturingsinstrumenten? De hieruit voortvloeiende toegepaste onderzoeksvragen zijn vierledig en luiden: • • •
•
Welke strategische rollen kunnen en/of moeten de leden van het managementteam en het CBS opnemen en welke sturingsinstrumenten impliceert elke rol? Wat is de impact van managementparadigma’s of “alternatieve” invullingen van het strategische besluitvormingsproces op de rollen en sturingsinstrumenten van het managementteam en CBS ? Wat impliceert dit concreet? In hoeverre worden de strategische rollen en sturingsinstrumenten beïnvloed door organisatiestructurele arrangementen zoals het dominant schepenmodel, sectorale kokers, toenemende verzelfstandiging, beperkte capaciteiten van beleidsverantwoordelijken… (i.e. contingentiefactoren)? En wat impliceert dit dan concreet ? In hoeverre worden de strategische rollen en sturingsinstrumenten beïnvloed door gewenste en/of reële beledsmatige trends en/of arrangementen zoals bijvoorbeeld politiek ambtelijke verhoudingen en het politiek ambtelijk leiderschap (i.e. contingentiefactoren) ?
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
37
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
ONDERZOEKSONTWERP De aard van de centrale probleemstelling en de onderzoeksvragen alsook de hieraan voorafgaande studies (Stadsmonitor project, Witboek Stedenbeleid) wijzen uit dat een kwalitatieve onderzoeksaanpak de meest geschikte is. In het verlengde van het voorafgaande verkenningswerk dient kwalitatief ontwikkelingswerk de identificatie en uitwerking van alternatieve strategische besluitvormingswijzen, inclusief rollen en sturringsinstrumenten, te vervolledigen. Concreet maken we gebruik van de principes van de gefundeerde theoriebenadering of Grounded Theory. De dataverzameling bestaat conform de richtlijnen binnen kwalitatief onderzoek uit het gecombineerde gebruik van kwalitatieve technieken: • •
•
• •
Gerichte literatuurstudie (o.a. over strategische besluitvormingsparadigma’s in het algemeen, over strategische besluitvorming in publieke organisaties en in lokale besturen in het bijzonder, over PAVverhoudingen, over politiek en ambtelijk leiderschap, ...); Focusgroepgesprekken met vertegenwoordigers van de 13 managementteams en CBS. Het doel van deze focusgroepgesprekken varieert al naargelang de fase in het project. Initieel beogen de focusgroepgesprekken de evaluatie en aanvulling van de door de onderzoekers uitgewerkte “startset” aan strategische rollen en sturingsinstrumenten per paradigma, alsook de selectie van gepaste strategische besluitvormingscases per paradigma (+/- 3 per paradigma of dus +/- 10 in totaal). In een volgende fase beogen de focusgroepgesprekken een kritische reflectie op de stapsgewijs gegenereerde of gerapporteerde onderzoeksresultaten en zo de verdere ontwikkeling van het strategisch management model. Individuele interviews met politieke en ambtelijke beleidsvertegenwoordigers uit de 13 centrumsteden. Het doel van deze individuele interviews is de uitwerking van de strategische besluitvormingscases per paradigma. Het concrete aantal individuele interviews is sterk afhankelijk van het aantal gekozen strategische besluitvormingscases, de complexiteit van de cases en de gewenste diepgang. In totaal voorzien we een 4-tal interviews per strategische besluitvormingscase (2 politieke beleidsverantwoordelijken en 2 ambtelijke beleidsverantwoordelijken), zodanig dat het totaal aantal individuele interviews +/- 40 bedraagt gespreid over 2 jaar. Maar het exacte aantal zal afhangen van de vorderingen in het project en de wensen vanwege alle betrokkenen. Documentanalyses die betrekking hebben op de strategische besluitvormingscases. De omvang is moeilijk op voorhand te bepalen en zal afhangen van de complexiteit van de cases en de beoogde diepgang. Observaties die betrekking hebben op de strategische besluitvormingscases.Indien mogelijk en wenselijk zullen de onderzoekers enkele vergader- en/of informatieuitwisselingsmomenten binnen de cases bijwonen en observeren. In het bijzonder zullen ze hierbij letten op de rollen en sturingsinstrumenten die de politieke en ambtelijke beleidsverantwoordelijken aanwenden. Het aantal observaties is moeilijk op voorhand te bepalen en zal vooral afhangen van de wensen vanwege alle betrokkenen.
De steekproef of liever de onderzoeksgroep behelst in principe de 13 centrumsteden. De betrokkenheid varieert en verloopt eveneens gefaseerd. Vooreerst zijn er de eerste twee contactmomenten van de focusgroepen waarop de 13 stadsbesturen vertegenwoordigt zijn en dus hun stempel zullen drukken op de dataverzameling. Vervolgens wordt er bij de selectie van de 10 strategische besluitvormingscases gewaakt over een zo heterogeen mogelijke invulling, zowel qua soort strategisch besluitvormingsproces (vb. sectoraal plan, stadsinnovatieprojecten, begroting, ...)als qua betrokken soort of type stadsbestuur. Vervolgens worden de 13 stadsbesturen opnieuw integraal betrokken bij de 6 focusgroepgesprekken per paradigma. De data-analyse verloopt volgens de coderingsrichtlijnen van de gefundeerde theoriebenadering, alhoewel we deze niet al te strikt zullen toepassen. Een zekere flexibiliteit en maatwerkruimte is wenselijk. II. Leverbaarheden en mijlpalen De valorisatie van de onderzoeksresultaten gebeurt op drie wijzen. Vooreerst zijn er de publicaties die betrekking hebben op zowel de startset , de tussentijdse producten van elke inductieve ontwikkelingsgolf (zie IV) en het finale resultaat of dus een werkbaar model. Vervolgens zijn er de vormingseffecten die voortvloeien uit het onderliggend leertraject (zie probleemstelling; onderzoeksontwerp). Ten slotte zullen er in nauw overleg met het kabinet en de betrokken stadsbesturen additionele vormingsinitiatieven worden voorzien (vb. initiatieven in het raam van de lokale capaciteitsopbouw).
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
38
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
III. Persoonsmaanden per initiator U.Antwerpen Coördinatie: Prof.dr.Nathalie Vallet Uitvoering: Gilles Bauwens (1 VTE, 12 maanden 2007, 12 maanden 2008) IV Gannt chart (tijdslijn per activiteit) Onderzoeksfasen
15 februari.juni 2007
juni-juli 2007
augustus 2007- mei 2008
juni-oktober 2008
novemberdecember 2008
Fase 1: literatuurstudie + “startset” strategische rollen en sturingsinstrumenten Fase 2: Plenaire evaluatie van de “startset” + selectie cases Fase 3: Realisatie cases + eerste inductieve ontwikkelingsgolf Fase 4: Plenaire evaluatie/terugkoppeling eerste ontwikkelingsgolf (i.e. tweede indicutieve ontwikkelingsgolf) Fase 5: Definitieve aanpassingen of finale inductieve ontwikkelingsgolf
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
39
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.2.3. B-project: Internationale vergelijkingen vergeleken: een meta-analyse van rangschikkingen van publieke sectoren (2007, K.U.Leuven) I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Internationale organisaties en adviesbureaus compileren een brede waaier aan internationale rangschikkingen. De vergelijkingen betreffen zowel beleidsprestaties (milieu, economie, mobiliteit, gezondheid) als het overheidsapparaat zelf (governance indicators, vertrouwen in de overheid, e-gov benchmarks, competitiviteitindices). De media maken er nieuws van en ministers stofferen hun beleid ermee. Internationale vergelijkende indicatoren zijn een belangrijk element in een kwantitatief onderbouwd beleid. Vlaanderen kan zich dankzij deze vergelijkingen internationaal positioneren. Er zijn echter ook problemen. Meestal worden de cijfers zonder veel discussie aangenomen, hoewel de kwaliteit vaak te wensen over laat (Van De Walle et al. 2004). Deze studie wil achter de cijfers kijken. We maken een analyse van de kwaliteit van het product, van de producenten, en van de consumenten. Wie verzamelt wat, waarom en met welke kwaliteit? Kortom, een rangschikking van de rangschikkingen (“Rank the rankings”) Het doel van deze studie is dus tweeledig. Ten eerste willen we een oordeel geven over het aanbod. We willen aangeven welke rangschikkingen voldoen en welke niet. We voorzien de rangschikkingen van een bijsluiter. Op deze manier kan de overheid nuttiger gebruik maken van de juiste vergelijkingen en zich wapenen tegen ontoereikende rangschikkingen. Ten tweede willen we een kloofanalyse maken van de afstemming van vraag (wat het beleid nodig heeft) en aanbod (wat er is). WETENSCHAPPELIJKE STATE OF THE ART De thematiek van internationale vergelijkingen staat ook internationaal op de agenda. De universiteit van Oxford organiseerde een conferentie “Where does Britain rank? International Public Service Rankings” (London 13/12/2006). De conferentie concludeerde dat een kritische meta-analyse van rangschikkingen een lacune is in het onderzoek. Rankings, internationale en nationale, zijn ook een belangrijk aspect van het Public Services Programme van de UK Economic and Social Research Council. Het Directorate for Public Governance and Territorial Development van de OECD werkt aan een studie “government at a glance”. We deden reeds voorbereidend werk voor deze studie (Van Dooren et al 2006) en kunnen via dit B-project het contact tussen Vlaanderen (SBOV) en de OECD verder institutionaliseren. Ten derde is er een Study Group op EGPA (European Group of Public Administration) gewijd aan dit thema. Dit zal de internationale verspreiding van dit onderzoek bewerkstelligen. VRAAGSTELLING 1. Wie produceert de rangschikkingen (overheid, universiteit, consultants)? 2. Wat zijn de doelstellingen en het doelpubliek? 3. Wat is de kwaliteit (validiteit, betrouwbaarheid, transparantie, etc.)? 4. Is er een kloof tussen vraag en aanbod? ONDERZOEKSONTWERP Theoretisch kader. Dit project sluit aan bij de onderzoekslijn “beleidsinformatie” en steunt op de theoretische ontwikkeling in dit spoor. De overkoepelende onderzoeksvraag is hoe informatie en kennis gecreëerd, verspreid en gebruikt worden voor beleid. We combineren kennistheorieën met beleidswetenschappelijke theorieën (Weiss 1980; Innes 1990). Dit dubbel perspectief maakt het mogelijk om kennis te bestuderen op een manier die rekening houdt met de eigenheid van beleidsprocessen. Studieobject. In dit B-project bestuderen we een bepaald type informatie, met name internationale vergelijkingen op basis van kwantitatieve indicatoren. Het gaat in de eerste plaats over vergelijkingen van het overheidsapparaat en niet over beleidssectoren. Voorbeelden zijn de Governance indicators van de Wereldbank, de vertrouwensmetingen (Van de Walle et al. 2005), de tevredenheidsmetingen (European Commission, 2005), etc. Methodologie. Rapporten en websites van de organisaties die de rankschikkingen opmaken zijn de primaire bron. In tweede instantie gaan we op zoek naar secondaire literatuur. Een belangrijke
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
40
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
secondaire bron van informatie voor de conceptuele ontwikkeling van de metafiches zijn studies rond binnenlandse rangschikkingen zoals de League Tables in de Angelsaksische landen (bv. Gormley and Weimer 1999). We gaan daarnaast op zoek naar kritische studies over de internationale rangschikkingen zelf. Selectief kunnen een aantal interviews afgenomen worden. Metafiches. Een centraal element in het onderzoeksontwerp zijn de metafiches die we voor de rangschikkingen zullen opstellen. We gaan voor elke rangschikking na wat de doelstellingen zijn en wie de producenten zijn. Dit is cruciale achtergrondinformatie om de draagwijdte van de rangschikkingen te beoordelen. Het zwaartepunt van de fiches ligt echter bij de kwaliteit van de rangschikking zelf. Kwaliteit betekent hier onderzoekstechnische kwaliteit. We zullen vragen stellen naar de validiteit (meet men de goede dingen?) en de betrouwbaarheid (meet men goed?) van de indicatoren, de datagaring en de analyses. Een belangrijk punt is bovendien de analyse-eenheid (regio’s of landen). We zullen ook de kwaliteit van de rapportage en de transparantie van de diffusie bestuderen.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
Het project zal op drie manieren gevaloriseerd worden. Ten eerste verschijnen de rapportages in lijn met de publicatiestrategie van het SBOV. Ten tweede koppelen we het project aan studiedagen. Het Instituut voor de Overheid plant een verkennende studiedag “Vlaanderen gerangschikt” op 1 december 2006. Deze studiedag kan bv. tweejaarlijks herhaald worden waarbij we de internationale positionering bespreken. Ten derde zullen de fiches beschikbaar zijn op het internet, wat een goede ontsluiting voor beleidsmakers en media garandeert. Ten vierde is het project een hefboom om de contacten met internationale netwerken, in het bijzonder de OECD, te versterken.
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: dr. Wouter Van Dooren en Prof. dr. Geert Bouckaert Uitvoering: Maarten Luts (1 VTE, 12 maanden, 1 jaar)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen per maand 1. Ontwikkeling metafiches/scoringssysteem 2. Test metafiches / haalbaarheid van scoringssysteem 3. Empirie: opzoeken rankschikkingen en aanvullen metafiches 4. Rapportage “rank the rankings” 5. Prospectieve nota “Klovenanalyse”
1 maart 2007
1
2
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
3
4
5
6
7
8
9
10 11
12
41
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.2.4. B-project: Naar een meetinstrument ter ondersteuning van het ambtelijk integriteitsbeleid (2007, K.U.Leuven) I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING De laatste jaren heeft de notie “ambtelijk integriteitsbeleid” een belangrijke plaats verworven op de overheidsagenda in Vlaanderen. Zowel Vlaamse overheidsdiensten als lokale besturen hebben de eerste stappen gezet naar een modern integriteitsbeleid. Deels geïnspireerd door publicaties die ontwikkeld zijn in het kader van het vorige B-project (Maesschalck, 2005a; Maesschalck & Suykens, 2004), heeft men een arsenaal aan beleidsinstrumenten ontwikkeld in het kader van het Vlaamse integriteitsbeleid. Het risico bestaat echter dat deze instrumenten willekeurig worden ingezet, los van een gecoördineerd integriteitsbeleid en dat ze niet afgestemd worden op de concrete behoeften. Om dit te vermijden is er nood aan een geschikt meetinstrument om in specifieke organisaties op Vlaams (of eventueel lokaal) niveau na te gaan wat precies de behoeften zijn voor een integriteitsbeleid in elke organisatie of organisatieonderdeel. Aangezien een dergelijk instrument momenteel nog ontbreekt, wil dit B-project hierop een antwoord bieden. Concreet is het de bedoeling om een meetinstrument te ontwikkelen waarin het integriteitsgehalte van de organisatie wordt gemeten aan de hand van enkele centrale aspecten ervan. Het instrument zou minimaal drie zaken moeten meten: het ethisch klimaat in de organisatie, de belangrijkste en meest problematische vormen van integriteitsschendingen en de belangrijkste ethische dilemma’s waar de medewerkers van de organisatie mee geconfronteerd worden. Een dergelijke meting is zeer nuttig in het kader van een integriteitsbeleid, enerzijds omdat deze de nulmeting levert die nodig is om de effectiviteit van beleid op te volgen, en anderzijds omdat deze leidt tot een staalkaart die als basis kan dienen om het beleid en de instrumenten af te stemmen op de behoeften van de organisatie. Hierbij trachten we een meerwaarde te creëren door het instrument te baseren op een uitgebreide en kritische analyse van bestaande meetinstrumenten (Kaptein, 1998; Maesschalck, 2004; Huberts, Lasthuizen, & Peeters, 2006; Trevino & Weaver, 2003) en door het nieuw te ontwikkelen instrument in verschillende ronden uit te testen en te verbeteren. Het instrument zal specifiek voor de Vlaamse overheid ontwikkeld worden, maar de mogelijkheid zal opengehouden worden om het in een latere fase te vertalen naar lokale besturen. In een mogelijk vervolgonderzoek zouden we via concrete casestudies en met behulp van kwalitatieve onderzoeksmethoden kunnen nagaan hoe bepaalde opvallende resultaten uit de kwantitatieve meting verklaard kunnen worden. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Het onderzoek beoogt een antwoord te bieden op verschillende onderzoeksvragen. Deze zijn opgesplitst in een beschrijvend en methodologisch gedeelte. 1. Beschrijving van de ethische problematiek in de organisatie: • Welk ethisch klimaat is dominant binnen de organisatie? • Met welke integriteitsschendingen wordt de organisatie momenteel voornamelijk geconfronteerd? • Wat zijn de meest voorkomende en meest prangende ethische dilemma’s waarmee de medewerkers van de organisatie geconfronteerd worden? 2. Ontwikkelen van een meetinstrument om de ethische behoeften van een organisatie in kaart te brengen: • Hoe kunnen we het ethisch klimaat van een organisatie op een valide en betrouwbare manier meten? • Op welke wijze kunnen we een realistische inschatting maken van de verspreiding van integriteitsschendingen binnen de organisatie? • Hoe kunnen we een zo volledig mogelijke inventarisatie maken van de meest actuele ethische dilemma’s in de organisatie?
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
42
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
De ambitie is om een vragenlijst te ontwikkelen die voldoende betrouwbaar en valide is om zowel beleidsondersteunend te werken als om data te genereren die kunnen gebruikt worden in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. ONDERZOEKSONTWERP Het theoretisch kader is opgebouwd rond een aantal centrale concepten uit de literatuur: - Het concept “ethisch klimaat” (Victor & Cullen, 1988; Maesschalck, 2005b) - De typologie van integriteitsschendingen die ontwikkeld werd door het team van de Vrije Universiteit Amsterdam o.l.v. Leo Huberts (zie bvb. van den Heuvel, Huberts, & Verberk, 1999) - Het begrip ethisch dilemma (zie bvb. Karssing, 2001) Het onderzoek bestaat uit vier fasen: 1. Literatuuranalyse: - Analyse van bestaande meetinstrumenten - opstellen van een eerste concept van vragenlijst 2. Testfase: - Cognitieve interviews - Eén testmeting in 1 dienst waarna, op basis van de analyse van de resultaten, de vragenlijst wordt aangepast (indien nodig en mogelijk kan beslist worden om een tweede testmeting te organiseren) - Resultaat: definitieve versie van de vragenlijst 3. Toepassing van het meetinstrument - De definitieve versie van de vragenlijst wordt uitgezet in een brede groep organisaties binnen de Vlaamse overheid o Voortbouwend op de ervaring binnen het Instituut voor de Overheid en in overleg met de stuurgroep zal een websurvey overwogen worden. Het kan daarnaast interessant zijn om, bij wijze van test, ook een papieren survey te houden bij een gelijkaardige populatie, zodat een vergelijking van de resultaten mogelijk is. o De bevraging gebeurt idealiter bij de totale populatie van de geselecteerde organisaties. Als dit niet mogelijk is zullen representatieve steekproeven getrokken worden. 4. Analyse en rapportering van de resultaten van de survey.
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
De valorisatie van de onderzoeksresultaten wordt georganiseerd in nauw overleg met de stuurgroep en andere betrokkenen. De volgende methoden lijken in het bijzonder geschikt voor de valorisatie van dit onderzoek: • Het ter beschikking stellen van het meetinstrument met een handleiding • Een eindrapport met de nodige toelichting en verantwoording bij het meetinstrument en de rapportering van de analyses • Het organiseren van een workshop voor al diegenen die betrokken zijn bij een integriteitsbeleid (HR-medewerkers, vormingsmedewerkers, vertrouwenspersonen, audit,…)
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: Prof. dr. Annie Hondeghem en Prof. dr. Jeroen Maesschalck Uitvoering: Karlien Delbeke (1 VTE, 12 maanden, 1 jaar)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen per maand 1. Literatuuranalyse & het opstellen van een eerste concept van de vragenlij 2. Testfase 3. Uitzetten van de websurvey en/of papieren survey & analyse van de resultaten
1 maart 2007
1
2
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
3
4
5
6
7
8
9
10 11
12
43
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
4.2.5. B-project: Bestuurskundige en juridische evaluatie van intergemeentelijke samenwerking (2007, K.U.Leuven) I.
OMSCHRIJVING
PROBLEEMSTELLING Op 6 juli 2001 stemde het Vlaams Parlement het decreet op de intergemeentelijke samenwerking. Daardoor werd de materie van intergemeentelijke samenwerking voor het eerst op Vlaams niveau geregeld. De vernieuwingen die dit decreet introduceerde zijn gebaseerd op drie pijlers die de Vlaamse regering toen aanhing: (1) het faciliteren van lokaal maatwerk door het aanbieden van diverse (vier3) juridische vormen van intergemeentelijke samenwerking, (2) het versterken van de rol van de betrokken gemeenteraden met het oog op een sterkere democratische controle en (3) het vooropstellen van “zuivere” (i.t.t. “gemengde”) intergemeentelijke samenwerking. De probleemstelling die we met dit voorstel van onderzoek willen aanpakken is tweeledig: (A) de bestuurskundige evaluatie van het decreet vijf jaar na de inwerkingtreding ervan en (B) de gevolgen van de steeds groeiende invloed van EU-mededingingsregelgeving op intergemeentelijke samenwerkingsvormen. (A) Recent wetenschappelijk onderzoek (Wayenberg & De Peuter, 2006) peilde naar de impact van het decreet op de praktijk van de intergemeentelijke samenwerking in de regio van de Westhoek (18 gemeenten). Uit dit onderzoek blijken drie zaken. (1) De nood aan diverse vormen van samenwerking wordt met het decreet niet volledig gelenigd (feitelijke bestaande samenwerkingsvormen sluiten niet altijd aan bij de juridisch voorgeschreven vormen uit het decreet). (2) De verhoopte versterkte democratische controle via de gemeenteraden kan niet altijd gegarandeerd worden (nog steeds zijn de intergemeentelijke samenwerkingsvormen weinig onderwerp van debat in gemeenteraden). (3) De bestaande praktijk van “gemengde” samenwerkingsvormen (vooral provinciaal-lokaal in de Westhoek) dreigen teniet te worden gedaan en aldus wordt een bestaande traditie afgebouwd zonder alternatieven te bieden (vb. via een kaderdecreet interbestuurlijke samenwerking). Deze conclusies tonen de nood aan voor een uitgebreider onderzoek in het kader van een éénjarig SBOV-project. De sterktes en zwakten van het huidige decreet voor de praktijk, zoals gebleken uit het onderzoek in de Westhoek, kunnen op die manier met een grotere validiteit bevestigd of weerlegd worden. Daarbij aansluitend kunnen ook beleidsrelevante wetenschappelijk onderbouwde suggesties geboden worden die op korte termijn een input moeten leveren om de vervulling van de “geest” van het decreet (de drie principes) in de lokale bestuurspraktijk te helpen garanderen. Dergelijk onderzoeksproject sluit aan bij enkele door het beleid geformuleerde intenties. Zo heeft de Vlaamse overheid een eerste evaluatie opgezet van het IGS-decreet van 6 juli 2001 (zie ABA, 2005; Keulen, 2005). (B) Meer en meer wordt ook IGS geconfronteerd met de gevolgen van de Europese mededingingsregelgeving en rechtspraak. Op een generiek niveau is er bijvoorbeeld het Altmark-arrest dat de publieke financiering van openbare dienstverlening strak reguleert: daarbij rijzen vragen in hoeverre lokale besturen hun IGS mogen/kunnen financieren, en welke gevolgen dit heeft voor het financiële beheer van het IGS. Daarnaast is er de invloed van de regelgeving rond aanbestedingsregels, door de Council of European Municipalities and Regions (CEMR) beschouwd als het belangrijkste probleem waarmee lokale besturen die IGS toepassen mee geconfronteerd worden: het is allerminst duidelijk wanneer de taak door gemeenten rechtstreeks mag worden toegewezen aan een IGS of wanneer er een aanbestedingsprocedure moet worden aangegaan die ook openstaat voor private actoren. Recente uitspraken van het Europees Hof wijzen op een “strenge” interpretatie van deze regels (vb. CONAME-case). Dit wordt ook erkend door het beleid in Vlaanderen dat de impact van de mededingingsregels op IGS aanstipt, en dat rekening heeft gehouden met de EU-concurrentieregels bij het ontwerpen van het decreet IGS (Vl.Parl. Stuk 51, 2004-2005 – Nr.5).
3
Twee “harde” vormen; opdrachthoudende en dienstverlenende samenwerking, en twee “zachte” vormen; projectsamenwerking en interlokale samenwerking.
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
44
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Dit voorgesteld onderzoek sluit aan bij de internationale opmars van onderzoek naar de samenwerking tussen overheden van hetzelfde of een verschillend bestuursniveau (bvb. zowel nationaal als internationaal georiënteerde studies rond ‘inter-municipal collaboration’, zie Hulst, R. en van Monfort, A. in voorbereiding). Tevens sluiten we met de Europese focus aan bij de werkzaamheden van CEMR die in 2005 een praktijkseminarie heeft georganiseerd rond de problematiek van IGS en europeanisering. Ten slotte sluit dit project ook nauw aan bij de voorgestelde onderzoekslijn rond publiek-private en publiekpublieke samenwerking, dat de aansturing en evaluatie van samenwerkingsverbanden op een generieker niveau behandelt. FUNDAMENTELE EN TOEGEPASTE VRAAGSTELLING Beschrijvend: - Welke EU-regelgeving en EU-rechtspraak inzake mededinging is van belang bij en heeft impact op de processen van intergemeentelijke samenwerking in Vlaanderen? Toetsend: - Voldoet de praktijk van de intergemeentelijke samenwerking in Vlaanderen aan de principes en voorschriften van het decreet, en hoe of waarom (niet)? - In hoeverre wordt momenteel rekening gehouden met de EU-regelgeving in de praktijk van IGS in Vlaanderen? Prescriptief: - Hoe kunnen voorschriften en principes van het decreet intergemeentelijke samenwerking optimaal afgestemd worden op de bestaande praktijk van samenwerking, of omgekeerd? - Hoe kan de EU-regelgeving inzake mededinging op een efficiënte en effectieve wijze worden toegepast in Vlaamse IGS? (bij oprichting, bij beheer en interne werking van het IGS) ONDERZOEKSONTWERP In het kader van het beschrijvende luik stellen we het opzetten van een exhaustieve inventaris van EUmededingingswetgeving en –rechtspraak voor vanuit het oogpunt van IGS. Dit moet ons in staat stellen om de oplijsting te maken van welke wetgeving van toepassing is en welke de impact daarvan is voor de praktijk van IGS. In het kader van het toetsende en prescriptief onderzoek wordt er in de eerste plaats vanuit de IGSdatabank van ABA een selectie van een aantal cases voor diepgaand onderzoek gemaakt. Deze cases (samenwerkingsverbanden) worden gesampled op basis van kernvariabelen uit de databank (in functie van representativiteit) en in functie van de toetsende en prescriptieve onderzoeksvragen. Case onderzoek wordt op twee niveaus gevoerd. Ten eerste een juridisch onderzoeksluik over de toepassing van EU-regelgeving in deze cases, en de gevolgen daarvan. Dit onderzoek moet uiteindelijk leiden tot een suggestie over het zo vlot mogelijk introduceren van deze regelgeving in de praktijk (bvb. bij het opstarten van IGS, of bij het interne beheer van het IGS). Ten tweede een bestuurskundig onderzoeksluik dat in aansluiting bij het onderzoek van Wayenberg en Depeuter de praktijktoets van het decreet intergemeentelijke samenwerking doet en dat het formuleren van beleidsrelevante suggesties voor de optimalisatie van de afstemming praktijk van samenwerking – decreet tot doel heeft. De multiple case study volgt de methode van de SWOT-analyse. De sterktes en de zwaktes, en de kansen en bedreigingen (1) van de relatie relevante EU-mededingingsregelgeving – praktijk van IGS, en (2) van de voorschriften van het decreet voor de praktijk, worden beoordeeld, en er wordt nagegaan waar de praktijk tekortschiet in functie van het decreet en in functie van relevante EUmededingingsregelgeving. De data worden verkregen via documentenanalyse (documentatie van de samenwerkingsverbanden en van de betrokken gemeenten) en via diepte interviews met keyrespondenten. De resultaten van die analyse leiden tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Op basis van de SWOT analyses wordt het onderzoek gevoerd omtrent (1) de kansen en bedreigingen die het huidige decreet biedt voor de praktijk van de IGS en omtrent (2) de redenen waarom de praktijk niet of wel aansluit bij de geest en de voorschriften van het decreet en/of de EU-mededingingsregelgeving. Op basis hiervan kunnen suggesties aangeleverd worden (prescriptief). Dit moet uitmonden in checklists (succes- en faalfactoren) die kunnen dienen bij de eventuele evaluatie van het decreet intergemeentelijke samenwerking (bottom-up uit de praktijk) en bij de afstemming van de praktijk op de voorschriften van de EU-mededingingsregelgeving. Eventueel (in samenspraak met stuurorganen bvb.) kunnen dergelijke checklists nog verfijnd worden op basis van panels met stakeholders en bevoorrechte getuigen (zowel
1 maart 2007
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
45
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
lokale als centrale actoren). Deze methodiek moet onze onderzoeksvragen op een wetenschappelijk onderbouwde manier beantwoorden, met oog voor noden vanuit de praktijk (bottom-up).
II.
LEVERBAARHEDEN EN MIJLPALEN
Drie deelrapporten - rapportage inventarisatie EU-mededingingsregelgeving + gevolgen voor de praktijk van IGS - rapportage beleidssuggesties conformiteit praktijk – EU-mededingingsvoorschriften - rapportage beleidssuggesties conformiteit praktijk – geest van het decreet IGS
III. PERSOONSMAANDEN PER INITIATOR K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid Coördinatie: prof. dr. Koen Verhoest Uitvoering: Roel De Meu (1 VTE, 12 maanden, 1 jaar)
IV.
GANTT CHART (TIJDSLIJN PER ACTIVITEIT)
Onderzoeksfasen per maand 1. Inventaris van EU-mededingingswetgeving en –rechtspraak voor vanuit het oogpunt van IGS 2. Inventarisatie bestuurskundige problematische aspecten van IGS (vanuit bevraging door ABB) 3. Sterkte-zwakte-analyse in cases via document-analyse en interviews mbt impact EU regelgeving en bestuurskundige problematische aspecten 4. rapportering EU mededingingsregelgeving en gevolgen 5. rapportering bestuurskundige aspecten en beleidsaanbevelingen
1 maart 2007
2
3
4
X X
1
X
X
X
X
X
4. Werkpakketten - onderzoekslijnen
X
5
6
7
8
9
X
X
X
X
X
X
10 11
12
X X
X
46
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 5. MANAGEMENT 5.1. ALGEMENE PRINCIPES De aansturing gebeurt voor de totaliteit van het steunpunt via de algemene stuurgroep en het College van academici o.l.v. de promotor-coördinator. Het onderzoeksprogramma is gestructureerd volgens vier clusters. Per cluster is er een aanspreekpunt in de administratie. Klankbordgroepen zorgen voor advies en feedback. De operationele aansturing van de onderzoeksprojecten gebeurt door de promotoren. Het management per instelling ligt bij de promotor van de betreffende entiteit. De promotoren zijn de eerste verantwoordelijken om de onderzoeksmedewerkers te sturen en feedback te geven. Twee haltijdse doctors-coördinatoren staan in voor de afstemming van de verschillende projecten. Het SBOV-secretariaat zorgt zowel voor logistieke als organisatorische ondersteuning.
5.2. RELATIE STEUNPUNT - VLAAMSE OVERHEID De belangrijkste organen en actoren in de relatie steunpunt - Vlaamse overheid zijn: 1) Algemene stuurgroep De algemene stuurgroep is het formele orgaan dat toeziet op de naleving van de beheersovereenkomst en dat de jaarplannen en jaarverslagen goedkeurt. De algemene stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de betrokken kabinetten en administraties. Daarnaast zetelen ook de algemene coördinator en de verantwoordelijken van de entiteiten van het steunpunt in de algemene stuurgroep. Samenstelling van de algemene stuurgroep op 1 maart 2007: Vanuit SBOV: - Promotor-coördinator: Prof. dr. Geert Bouckaert (K.U.Leuven) - K.U.Leuven, Instituut voor de Overheid: prof. dr. Annie Hondeghem, - Universiteit Antwerpen, Onderzoeksgroep Management en Bestuur: prof. dr. Peter Bursens - Hogeschool Gent, Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde: prof. dr. Filip De Rynck - Universiteit Gent, Centrum voor Lokale Politiek, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen: prof. dr. Herwig Reynaert - Universiteit Hasselt, SEIN, Instituut voor Gedragswetenschappen: prof. dr. Johan Ackaert Volgende kabinetsafgevaardigden en afgevaardigden per departement en/of agentschap - voorzitter: Myriam Parys, Kabinet van de Vlaams minister van Binnenlands bestuur, Stedenbeleid, Wonen en inburgering - ondervoorzitter: Frank Franceus, Kabinet van de Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media en Toerisme - Martin Ruebens, Kabinet van de Minister-president van de Vlaamse Regering - Pierre Ruyffelaere, Kabinet van de Minister vice-president van de Vlaamse Regering-Fientje Moerman - Guido Decoster, Agentschap voor Binnenlands Bestuur - Luc Lathouwers, Departement Bestuurszaken - José Lemaître, Studiedienst van de Vlaamse Regering Secretaris stuurgroep: - Wim Winderickx, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Het huishoudelijk reglement van de stuurgroep is toegevoegd aan de beheersovereenkomst. 2) Algemeen secretariaat De algemene stuurgroep wordt ondersteund door een algemeen secretariaat en vormt het centrale aanspreekpunt voor het steunpunt binnen de administratie. Het algemeen secretariaat wordt waargenomen door het departement bestuurszaken.
1 maart 2007
5. Management
47
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
3) Aanspreekpunt per cluster Het meerjarenprogramma is gestructureerd volgens vier clusters: - de cluster Innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli - de cluster HRM en veranderingsmanagement - de cluster Sturing in netwerken van overheid, non-profit en bedrijf - de cluster Vernieuwde relaties burger en bestuur Per cluster bestaat er een aanspreekpunt in de administratie. Deze figuur maakt deel uit van de algemene stuurgroep en brengt ook verslag uit op de algemene stuurgroep over de voortgang van de projecten binnen de cluster. De promotoren van de onderzoeken binnen het steunpunt rapporteren regelmatig aan het aanspreekpunt over de voortgang van de projecten en spreken ook af hoe het overleg over de projecten georganiseerd wordt. 4) Klankbordgroepen Per project of cluster van projecten wordt een klankbordgroep georganiseerd die het onderzoeksteam adviseert, inhoudelijk feedback geeft op de projecten en een belangrijke rol speelt in het tegensprekelijk debat. De samenstelling en de organisatie van die klankbordgroepen gebeurt in samenspraak tussen het steunpunt en het aanspreekpunt per cluster.
5.3. AANSTURING BINNEN HET STEUNPUNT De aansturing binnen het steunpunt gebeurt door volgende actoren en organen: 1) Promotor-coördinator van het steunpunt De promotor-coördinator is het aanspreekpunt voor de algemene stuurgroep en voor het steunpunt in het algemeen. Hij is de eindverantwoordelijke en representeert het steunpunt naar buitenuit. Hij leidt de vergadering van het college van academici. Hij is ook de eindverantwoordelijke voor het financieel management van het steunpunt. De promotor-coördinator is prof. dr. Geert Bouckaert. 2) Verantwoordelijke per entiteit Elke instelling binnen het consortium wordt geleid door een lid van het ZAP. Zij zijn verantwoordelijk voor het algemeen beleid van de entiteit met betrekking tot het steunpunt, het personeelsmanagement, het financieel management en de interne communicatie. De verantwoordelijken per instelling zijn: - prof. dr. Annie Hondeghem (K.U.Leuven) - prof. dr. Ria Janvier (Universiteit Antwerpen) - prof. dr. Filip De Rynck (Hogeschool Gent) - prof. dr. Hedwig Reynaert (Universiteit Gent) - prof. dr. Johan Ackaert (Universiteit Hasselt) 3) De promotoren en het college van academici Elke onderzoekslijn en project wordt aangestuurd door een promotor, die behoort tot het ZAP. De promotoren zijn: - K.U.Leuven: prof. dr. Geert Bouckaert, prof. dr. Annie Hondeghem, prof. dr. Marleen Brans, prof. dr. Koen Verhoest - U.Antwerpen: prof. dr. Ria Janvier, Prof. dr. Peter Bursens - Hogeschool Gent: prof. dr. Filip De Rynck - Universiteit Gent: prof. dr. Herwig Reynaert - U.Hasselt: prof. dr. Johan Ackaert Samen vormen zij het college van academici. 4) Doctors-coördinatoren Voor de totaliteit van het steunpunt worden twee halftijdse doctors-coördinatoren aangesteld die instaan voor de afstemming van de projecten. Hierdoor worden synergieën gestimuleerd. De doctors-coördinatoren zijn: - dr. Wouter van Dooren - drs. Joris Voets
1 maart 2007
5. Management
48
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
5) SBOV-secretariaat Het SBOV-secretariaat staat onder leiding van de algemeen coördinator. Het biedt logistieke en organisatorische ondersteuning voor het steunpunt en staat in voor de algemene steunpuntvalorisatie. Het SBOV-secretariaat bereidt de jaarplannen voor alsook de jaarverslagen.
5.4. HRM-BELEID Het steunpunt bestuurlijke organisatie zal in totaal over een onderzoeksequipe beschikken van 17 (VTE) wetenschappelijk medewerkers, 2 halftijdse coördinatoren, 2 secretariaatsmedewerkers. Bij de samenstelling van de onderzoeksequipe wordt rekening gehouden met volgende elementen: - wetenschappelijke kwaliteit: de onderzoekers moeten beantwoorden aan kwaliteitsnormen inzake wetenschapsbeoefening. Dit uit zich in de behaalde graden aan de universiteit, maar ook in de wetenschappelijke gedrevenheid, - ervaring: er wordt een evenwicht nagestreefd tussen doctors, senior medewerkers en junior medewerkers; voor de langetermijn onderzoekslijnen worden in principe junior medewerkers ingezet, voor de kortetermijn B-projecten doctors of senior medewerkers. Voor de laatste projecten is er immers minder inwerktijd mogelijk. - diversiteit: conform de doelstellingen van de Vlaamse overheid wordt getracht om een evenwichtige onderzoeksequipe samen te stellen waarbij het evenwicht man-vrouw zal bekeken worden, - teamsamenstelling: er wordt gestreefd naar complementariteit inzake competenties en disciplines in het team. De dagelijkse sturing en coaching van de onderzoekers gebeurt door de promotoren. Teamwerking binnen elke entiteit en tussen de verschillende entiteiten wordt maximaal gestimuleerd via interne stafvergaderingen en tweejaarlijkse seminaries van de onderzoeksequipes.
5.5. FINANCIEEL BEHEER Alle leden van het consortium hebben het formele engagement van hun rector of directeur, dat de onderdelen van het steunpunt binnen de resp. instellingen een aparte entiteit vormen en dat tegelijkertijd de nodige afstemming tussen die entiteiten en de instellingen zullen gebeuren. De financiële opvolging gebeurt per lid van het consortium door de administratie van de betrokken instelling conform de geldende regelgeving voor de universiteiten en hogescholen. De operationele financiële opvolging gebeurt door de verantwoordelijke promotor en voor de consolidering door de promotor-coördinator. De promotor-coördinator rapporteert aan de algemene stuurgroep van het Steunpunt.
5.6. ORGANIGRAM Een organigram is opgenomen in bijlage 1.
5.7. SAMENWERKING MET ONDERAANNEMERS Het staat iedere promotor vrij bepaalde taken in onderaanneming uit te voeren. In het kader van eventuele schaalvoordelen worden de andere promotoren hiervan op de hoogte gebracht. Alle onderaannemingen worden besproken en goedgekeurd op het dagelijks bestuur. Voorlopig zijn er geen samenwerkingen met onderaannemers (partners en derden) voorzien.
1 maart 2007
5. Management
49
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 6. TRANSVERSALE THEMA’S Het Steunpunt engageert zich ertoe de genderdimensie, en ruimer, de diversiteitsdimensie, in te bouwen in het wetenschappelijk onderzoek, daar waar het relevant is om de effecten te onderzoeken van oplossingen en acties op verschillende doelgroepen. Daar waar het relevant is engageert het Steunpunt zich ertoe de nodige wetenschappelijke ondersteuning te geven voor de doelstellingen die in het kader van de Open-Coördinatiemethode met de functioneel bevoegde Minister zijn afgesproken. Daar waar het relevant is engageert het Steunpunt zich ertoe om aandacht te besteden aan relevante aspecten van duurzame ontwikkeling, alsook om na te gaan of het wenselijk is om onderzoeksresultaten uit te splitsen tussen het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
1 maart 2007
6. Transversale thema’s
50
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 7. SAMENWERKING MET ANDERE STEUNPUNTEN Eventuele samenwerkingen met andere steunpunten beleidsrelevant onderzoek zullen worden uitgewerkt tijdens de looptijd van het SBOV II.
1 maart 2007
7 Samenwerking met andere steunpunten
51
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
HOOFDSTUK 8. BEGROTING 8.1. CONSORTIUM Begroting per steunpunt Steunpunt:
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek - bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Promotor-coördinator:
Prof. dr. Geert Bouckaert
Begrotingsjaar:
2007
Personeelskosten
K.U.Leuven U.Antwerpen U.Gent Hogeschool Gent U.Hasselt
bezetting (in persoonsmaanden) 180,00 36,00 12,00 12,00 pm
Totaal aantal persoonsmaanden
in EUR 720.742,41 165.185,60 45.354,16 45.354,16 Totale personeelskost
240,00
976.636,34
Werkingskosten Hardware K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent U.Gent
in EUR 20.000,00 6.000,00 pm pm
Totale kost hardware Software K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent U.Gent
26.000,00 in EUR pm pm pm pm
Totale kost software
0,00
Verbruiksgoederen K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent U.Gent
in EUR 207.792,94 15.183,00 14.941,56 14.941,56
Totale kost verbruiksgoederen
252.859,06
Reiskosten K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent U.Gent
in EUR 62.525,24 13.896,54 4.495,94 4.495,94
Totale kost reiskosten
85.413,66
Andere kosten K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent
1 maart 2007
in EUR pm pm pm
8. Begroting
52
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
U.Gent
pm
Totale kost andere kosten
0,00
Totale werkingskost
364.272,72
Uitrustingskosten K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent U.Gent
in EUR pm pm pm pm
Totale uitrustingskost
0,00
Totale personeelskost, werkingskost en uitrustingskost (in EUR)
1.340.909,05
Centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten
134.090,91
Onderaannemingskosten K.U.Leuven U.Antwerpen Hogeschool Gent U.Gent
in EUR pm pm pm pm
Totale onderaannemingskost Totale kost steunpunt Inkomsten Subsidie programma(PR)/basisallocatie(BA)* Subsidie programma(PR)/basisallocatie(BA)* Subsidie programma(PR)/basisallocatie(BA)* Subsidie programma(PR)/basisallocatie(BA)* Reserve Eigen inkomsten Totaal inkomsten
0,00 1.474.999,96 in EUR 925.000,00 102.000,00 225.000,00 225.000,00 0,00 0,00 1.477.000,00
*zie beheersovereenkomst Balans/resultaat
1 maart 2007
2.000,04
8. Begroting
53
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
8.2. PERSOONSMAANDEN PER PROJECT Persoonsmaanden per steunpunt 2007 Steunpunt:
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek - bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Promotor-coördinator: Prof. dr. Geert Bouckaert K.U.Leuven
U.Antwerpen
Hogeschool Gent/U.Gent
U.Hasselt
Totaal
Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector
12,00
0,00
0,00
0,00
12,00
Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's
12,00
0,00
0,00
0,00
12,00
Government governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid
12,00
0,00
0,00
0,00
12,00
Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen
12,00
0,00
0,00
0,00
12,00
12,00
0,00
0,00
0,00
12,00
0,00
12,00
0,00
0,00
12,00
12,00
0,00
0,00
0,00
A-onderzoekslijnen Cluster innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli
Cluster HRM en veranderingsmanagement Vergrijzing van het overheidspersoneel Centrale aansturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden Cluster sturing in netwerken van overheid, non-profit en bedrijf Publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen Lokaal beleid in netwerksturing
12,00
Europeanisering van interbestuurlijke relaties Organisatie en management van regulering
12,00
Cluster vernieuwde relaties burger en bestuur Burgerparticipatie in Vlaamse steden: Onderzoek naar praktijken van en de opvattingen over de participatieve stedelijke democratie Interactief beleid van de Vlaamse overheid
12,00
12,00
0,00
12,00 12,00 12,00 12,00
12,00
pm
12,00 12,00
Kortetermijn onderzoekslijnen 2007 A-spoor: Impact van de staatshervorming op bestuurszaken
12,00
B-spoor: Stedenbeleid
12,00 12,00
Internationale vergelijkingen vergeleken: een meta-analyse van rangschikkingen van publieke sectoren Naar een meetinstrument ter ondersteuning van het ambtelijk integriteitsbeleid Bestuurskundige en juridische evaluatie van intergemeentelijke samenwerking
12,00
12,00 12,00 12,00
12,00 12,00 12,00
Doctors-coördinatoren
12,00
12,00
Secretariaat
24,00
Totaal aantal persoonsmaanden
180,00
Ondersteuning
1 maart 2007
8. Begroting
24,00 36,00
24,00
0,00
240,00 54
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
1 maart 2007
8. Begroting
55
Steunpunt beleidsrelevant Onderzoek -bestuurlijke organisatie Vlaanderen 2007-2011 - jaarplan 2007
Bijlage 1. Organigram
1 maart 2007
Bijlagen
56