Stefaan Van Laere
SCIENCEFICTION Naar een scenario van Jean-Claude van Rijckeghem en Chris Craps een film van Dany Deprez
Antwerpen 2002
CIP GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK - DEN HAAG C.I.P. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK ALBERT I Laere, Stefaan Van Sciencefiction / Stefaan Van Laere; (naar een scenario van Jean-Claude van Rijckeghem en Chris Craps). – Antwerpen: Facet, 2002 ISBN 90 5016 349 1 Trefw.: Familierelaties, pesten, buitenaardsen, fictie NUR 283 Wettelijk depot D/2002/4587/24 Omslagontwerp: Jo Buyle/A Private View Omslagfoto: Floris Van den Bogaert Copyright © A Private View & Stefaan Van Laere Copyright © deze bewerking: Uitgeverij Facet Eerste druk april 2002
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission of the publisher.
1 Grote jongens huilen niet Het gegrom van de straalmotor klinkt vervaarlijk. Opgelet! flitst het door Andreas’ hoofd. Uitkijken voor de rotsen! Houston, we have a problem! Maar op de verkeerstoren zijn ze blijkbaar in slaap gevallen. De heldhaftige piloot moet zijn probleem zelf maar zien op te lossen. De spaceshuttle kan de bergketen amper ontwijken, de staart scheert rakelings langs de spitse toppen. Dat was op het nippertje. Bijna was de expeditie geëindigd, nog voor ze goed en wel begonnen was. In een oorverdovende knal, met rondvliegende brokstukken in een poel van vuur en zwarte rook. Zoals hij dat eens op tv heeft gezien, maar hij weet niet meer of het in een film of zomaar tijdens het journaal was. ‘Aan de kant!’ gromt de verhuizer amper verstaanbaar. Kleverige pruimtabak danst rond in zijn mond. Zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd, de gespannen spieren van zijn forse armen lijken wel kabels die bovenop zijn gebruinde huid liggen, dwars over de verbleekte tatoeages. Met zijn collega sleurt hij aan een zware kast. Zuchtend kijkt hij naar de berg spullen die nog naar binnen moet. En hij voelt zich ook niet echt thuis in deze dure woonwijk met zijn enorme huizen. Sommige veranda’s zijn hier groter dan zijn armzalige studiootje. Mam kijkt verstrooid toe. Wie weet waar ze weer staat aan te denken, dat mens is met haar gedachten soms mijlenver. Na de kast volgen een stel plantenbakken. Een vakman is druk in de weer om prikkeldraad met klemmetjes op de om-heining vast te zetten. Hij haalt zijn duim open en vloekt luid. Andreas zet zijn spaceshuttle op een van de kartonnen dozen neer. Wat zorgvuldiger dan hij is gewend, maar daar heeft hij zijn redenen voor. Hij hoort nog altijd wat Sir treiterig zei toen hij het verjaardagscadeau kreeg van Ellen, de liefste au pair die hij ooit had. Ik ben benieuwd hoe lang hij met dat ding zal spelen. Sir, zo noemt hij zijn vader bij voorkeur, dat staat plechtig. Sir dus was zijn verjaardag natuurlijk weer glad vergeten, hij is zo mogelijk nog erger dan mam. Ze beloofden het te zullen goedmaken, maar Andreas weet wel beter. Ze hebben het al druk genoeg met elkaar in de haren zitten en zenuwachtig rondhollen. Kwetterende zwaluwen komen vrolijk overgevlogen. Die beesten maken zich nergens druk om. In de gigantische tuinen vinden ze toch meer dan genoeg voedsel. De onvervalste luchtacrobaten scheren boven de toppen van de bomen. Ze jagen op nietsvermoedende insecten, weet Andreas. Mam loopt er wat onwennig bij. Ze is ook helemaal niet gekleed op een verhuispartijtje. Haar dure ensemble lijkt wel te vloeken met de beduimelde overalls van de verhuizers. Af en toe draagt ze zelf een kartonnen doos naar binnen, met haar eigen kostbare spullen. Vooral de dozen met het opschrift Wells and Welles Pharmaceutics bewaakt ze als een kloekhen. Moet je haar daar zien sukkelen met een enorm pak. Ze heeft haar krachten duidelijk overschat, de doos lijkt haar elk ogenblik te zullen ontglippen. Vertwijfeld probeert ze de vracht in balans te krijgen. Net op dat ogenblik besluit haar mobieltje het wankele evenwicht brutaal te verstoren. Het begint opdringerig te rinkelen. In een reflex tast mam naar het toestel dat aan haarheupriem hangt. De doos valt op de grond. Reageerbuisjes en andere breekbare laboratoriumspulletjes spatten op de stenen van de oprit uiteen. ‘Shit!’ krijst ze, vooral kwaad op zichzelf. Op het schermpje van haar mobieltje ziet ze het nummer van de beller. Ze zucht. ‘Yes, this is Decker,’ zegt ze een beetje moedeloos met een perfect Engelse tongval. ‘Maak u geen zorgen. We weten wat we doen. Alles komt in orde. Nee, u moet het haar vertellen.’
Mam voelt dat Andreas haar staat af te luisteren en pauzeert even. ‘Een ogenblikje.’ Ze laveert tussen de dozen en verhuizers door en gaat snel naar binnen, in het daarnet nog lege huis dat langzaam een ziel begint te krijgen. Door het raam ziet Andreas mam met Sir praten, en dan weer met haar mysterieuze beller. Sir schudt vertwijfeld het hoofd, mam haalt haar schouders op. ‘Bevoorrading van de expeditie,’ lacht Ellen haar prachtige witte tanden bloot. Ze brengt Andreas een glas cola en twee donuts. ‘Daar was ik net aan toe,’ zegt Andreas. Een energiebom vol suiker. ‘Bedankt.’ Hij zou het haar toch moeten zeggen, dat ze de allerbeste au pair van allemaal is. Au pair, dat klinkt goed. Zeker als je het met een Engels accent uitspreekt. Ow pfeirr, met de pink omhoog en nippend van je rozenbottelthee terwijl je kleine hapjes van je plak cake neemt. Ellen speelt het spelletje mee. Ze is nu de bekwame verkeersleider die de astronaut op zijn duizelingwekkende tocht feilloos naar de sterren leidt. ‘De coördinaten voor het omegakwadrant zijn alfa-teta-zeven. Vergeet de injectiespoel van de virtuele brandstof niet te configureren voor je in de nebula-nevel doordringt. Veel geluk, en laat de sterrengoden je met hun astrowinden op koers houden.’ ‘Hye-ye ground control!’ antwoordt Andreas. De verovering van de ruimte is begonnen. Maar voor hij goed en wel het omegakwadrant heeft bereikt, komt een ramp de expeditie brutaal verstoren. Mam natuurlijk weer. Met de handen in de zij staat ze pardoes voor Ellen geposteerd, steeds bozer wordend omdat die haar niet opmerkt. ‘Ik zei, telefoon voor jou!’ herhaalt ze met een zuinig mondje. ‘Het bureau, geloof ik.’ Ze lacht zenuwachtig. Een beetje vals, vindt Andreas, alsof ze iets verbergt. Die volwassenen ook, hij krijgt er kop noch staart aan. ‘O sorry, mevrouw Decker. Ik had u niet gehoord.’ ‘We waren net zo fijn aan het spelen, mam!’ zegt Andreas enthousiast. ‘Eh, juist ja,’ zegt ze verstrooid. Ellen gaat naar binnen en is snel weer terug, want ze vindt in de chaos van de kriskras verspreide inboedel het telefoontoestel niet. Vragend kijkt ze mam aan, die het niet meteen door heeft. ‘Ja?’ ‘De telefoon?’ gebaart Ellen met haar vuist tegen haar oor. ‘Dat ding dat Graham Bell uitgevonden heeft,’ etaleert An-dreas zijn kennis. ‘Tussen de dozen in, eh... de keuken,’ wijst mam. Ze trapt bijna op de spaceshuttle. Het omegakwadrant zal nog even moeten wachten om door de mensheid van de kwaadaardige ruimtewezens bevrijd te worden. Grote jongens huilen niet. Toch heeft Andreas waterige ogen, al doet hij nog zo zijn best om de opkomende tranen binnenskamers te houden. Het is ook zo rottig. ‘We zien elkaar nog wel,’ zegt Ellen snel. ‘Beloofd.’ Ja, dat kent hij. Als Pasen op Goede Vrijdag valt. Hij kijkt Ellen na. Die ziet hij nooit meer terug. Hij zou iets willen roepen, maar weet niet meteen wat. Haar eeuwige frisse lach is ineens verdwenen. Die ernstige uitdrukking op haar gezicht, dat staat haar niet. ‘Ellen!’ Ze draait zich met een ruk om. Alsof ook zij het onvermijdelijke afscheid nog even wil uitstellen. ‘Ja?’ vraagt ze met een korte snik. ‘Eh, bedankt voor het cadeau.’ Hij kijkt daarbij naar de gameboy die hij tegen zijn borst gedrukt houdt. Niemand zal hem die nog afpakken. Zou Ellen het dan toch menen, dat ze hem zal missen? Au pairs hebben nu eenmaal niet te kiezen waar ze werken. Als het bureau een ander plaatsje voor ze heeft, kunnen ze alleen maar gehoorzamen. ‘Hye-ye, my captain. Dan ga ik maar. Tot ziens.’
Hij moet nu sterk zijn en niet huilen. Want dat doen mannen niet. Andreas zwaait nog één keer. En dan nog eens. Nu wordt het hoog tijd om weg te gaan, voor de tranen toch doorbreken. Hij wil niet dat ze hem ziet grienen. Vanuit de verte komt een roofvogel overgevlogen. Een torenvalk wellicht, maar daar is hij niet zo zeker van. Dat moet hij eens in zijn encyclopedie opzoeken. Torenvalken, zo herinnert hij zich uit zijn boek, beheersen de kunst van het stil hangen in de lucht op zoek naar hun prooi, het zogenaamde bidden. In de buurt zijn er verschillende bossen, heeft hij in de kennismakingsbrochure van de stad gelezen. Daar vindt die valk natuurlijk woelmuizen bij de vleet. De laatste tijd groeit het vogelbestand trouwens opmerkelijk, volgens de brochure. ‘Andreas?’ Door de tralies van het hek heen trekt Ellen Andreas kordaat tegen zich aan, en geeft hem een lekker plakkerige zoen op zijn voorhoofd. Hij kan haar zoete parfum ruiken, het stijgt meteen naar zijn hersenen en dreigt daar wild te ontploffen. Voor het eerst ervaart hij lijfelijk de aanwezigheid van een meisje. Dan loopt ze met grote passen weg. Andreas weet niet wat hij ervan moet denken. In gedachten verzonken brengt hij de gameboy naar zijn kamer. Het is nog even wennen aan het nieuwe huis, dat heeft hij in het begin altijd. Hij moet eerst zijn geur nalaten voor hij zich thuis voelt. Vanuit het raam ziet hij de taxi stoppen. De chauffeur neemt Ellens bagage aan. Nu ja, bagage, ze heeft niet veel. Een sporttas, haar tennisracket, een beautycase, een stuk of wat boeken en een handtas, meer niet. De chauffeur bergt alles met toegewijde aandacht zorgvuldig in de koffer op. Andreas krijgt maar een glimp van het gezicht van de chauffeur te zien, maar schrikt. Het rechteroog is spierwit. Akelig wit. Andreas rilt. De haartjes in zijn nek gaan één voor één overeind staan. Een gevoel van onbehagen drukt op zijn maag. Zo kan hij Ellen toch niet uit zijn leven laten verdwijnen. Andreas holt naar buiten en roept de taxi na. ‘Ellen!’ Hij zwaait alsof zijn leven ervan afhangt. Maar te laat. De taxi is al vertrokken. Hij ziet hoe Ellen vanaf de achterbank nog even aarzelend omkijkt, maar daar draait de taxi al de hoek om. Ellen is weg. Voorgoed? Hij voelt zijn ouders eerder dan hij ze ziet. Hij kijkt om en merkt hoe ook Sir en mam de taxi hebben staan nastaren. Hebben ze dan niet gemerkt hoe vreemd die taxichauffeur er uitzag? Hebben ze zijn griezelige oog dan niet gezien? Hebben ze dan echt niets gemerkt? Andreas loopt op Sir en mam toe, maar de vragen blijven in zijn keel steken. Hij kent het antwoord trouwens al. Ach jongen, jij denkt ook altijd van die rare dingen, dat komt van al die onmogelijke strips die je leest. ’t Wordt tijd dat je daar mee ophoudt. Ja, dat zouden ze zeggen. Andreas kijkt zijn ouders onderzoekend aan. Ze praten met elkaar. Ze zien er gevoelloos uit, en streng. Het kan ze natuurlijk niks schelen dat Ellen weg is. Lawaai in de tuin doet Andreas uit zijn gedachten opschrikken. Hij heeft de werklieden al gezien. Ze hebben de handen vol aan de plaatsing van een grote serre. Overal staan nu langwerpige bloembakken, omwikkeld met glanzend wit papier. ‘Ga jij maar fijn wat spelen,’ zegt mam. Ze wijst naar het huis van de buren, waar het geluid van joelende kinderen te horen is. ‘Dan kun je meteen kennismaken met de buurt. Het is belangrijk dat je je hier snel thuis voelt.’ ‘Is dat wel de moeite waard,’ gromt Andreas, nauwelijks verstaanbaar. Voor je het weet, verhuizen ze toch weer.
Mam hoort hem al lang niet meer. Ze loopt verstrooid in een dossier te neuzen en noteert hier en daar met rood een opmerking. Met de rekenfunctie van haar mobieltje voert ze af en toe een blijkbaar ingewikkelde berekening uit. Denkrimpels geven haar voorhoofd een zorgelijk uiterlijk. Maar goed, een kijkje nemen kan nooit kwaad. Op de stoep maakt Andreas duizelingwekkende loopings met zijn space-shuttle. Biep Biep. Waarschuwing op de scanner. ‘Niet geïdentificeerd wezen op sigma-teta-negen, captain,’ fluistert Andreas in zijn vuistje, en hij maakt er de krakende geluiden van een slechte radioverbinding bij. Andreas ziet voor zich een vreemde, oude man met gerafelde kleren. Het lijkt wel een kluizenaar die tot zijn eigen verbazing in de grote, boze wereld is verdwaald. Naast hem loopt een grote zwarte hond, zo één van die prehistorische modellen met een kwijlende muil en kleverig, stijf krulhaar. ‘Wat een vreemde levensvormen op deze planeet, captain,’ fluistert Andreas. ‘Maak alvast een notitie voor het logboek, sterrendatum zeven acht vier twaalf.’ De man loopt hem ongeïnteresseerd voorbij, alsof hij lucht is. Andreas kijkt vanuit zijn ooghoeken naar hem op. Wanneer de man ver genoeg is, fluistert Andreas geheimzinnig in zijn vuistje: ‘Te klasseren bij de categorie “Enge Mannen”, sectie omega.’ Andreas grijnst. Hij heeft steeds meer plezier in zijn verkenningsexpeditie. Zeker wanneer er zulke interessante ontdekkingen in dit verre solarstelsel te doen zijn. Bij de buren ziet Andreas door de gaten in de slecht onderhouden haag een meisje van een jaar of negen spelen met twee jongetjes. Het meisje is duidelijk de baas. Ze beschieten elkaar met waterpistolen en maken lawaai voor tien. De ene heeft een gescheurde vilthoed van cowboy Woody uit Toy Story op, de andere een helm van Darth Vader. Plotseling komt uit de struiken een grollend wezen op de kinderen af. Ze stuiven verschrikt uiteen, en beginnen dan te lachen. Ze vuren hun waterpistolen af op het monster. Onder de nat wordende deken komt een man tevoorschijn, hij ziet er idioot genoeg uit om hun vader te kunnen zijn. Hij gooit zich joelend in de strijd. Andreas kijkt lachend toe. Willen of niet, hij raakt door het spel ontroerd. Hij laat een diepe zucht ontsnappen. Wanneer heeft Sir nog zo met hem gespeeld? Hij zou niets liever dan meedoen, maar durft het lieflijke tafereeltje niet te verstoren. Alle pistolen zijn leeggeschoten. De buurman komt nu met ijsjes aandraven. Het meisje richt zich op en kijkt recht in de ogen van Andreas. Oeps, ontdekt, denkt de ruimte-avonturier en de spaceshuttle maakt onmiddellijk rechtsomkeer richting basis. ‘Breng ons naar huis, captain,’ sist Andreas in zijn vuistje. ‘En voor mij vanavond voor de verandering spaghetti met bolognaise-aroma graag in plaats van die eeuwige smaakloze vitaminetabletten.’ Andreas houdt zich dan maar wat bezig op de stoep. De space-shuttle heeft voet aan grond gezet om te tanken. Er mankeert iets aan de aandrijfas van de achtermotor. Maar dat kan niet hersteld worden op deze verre, dorre planeet. Dan maar in een slakkengangetje terug naar de basis op aarde, en uitkijken voor onverhoeds opduikende kometen en zwarte gaten onderweg. In de gang passeert Andreas Sir, die in een druk telefoongesprek verwikkeld is. Sir merkt hem niet eens op, zelfs niet wanneer de spaceshuttle dicht langs zijn hoofd scheert. ‘Fire phasers one and five!’ beveelt Andreas. Hij vuurt zijn wapens leeg op Sir, die een afwerend gebaar maakt alsof hij een lastige vlieg wegslaat. Hij praat de hele tijd door, in een onbegrijpelijk vaktaaltje dat Andreas als Chinees in de oren klinkt. Op de trap maakt de shuttle op de overloop keurig een draai naar rechts. Met zijn voet schopt Andreas behendig de deurklink naar beneden, en met een duwtje van zijn bips verschaft hij zich toegang tot zijn kamer. Net op tijd, want de shuttle moet nu toch wel dringend landen om deuteriumkristallen bij te tanken. Het toestel haast zich met het laatste restje neutronenbrandstof naar het ronde tafeltje in het midden van de kamer dat dienst doet als landingsplatform.
Het is maar voorlopig, tot Andreas alles naar behoren kan inrichten. De controletoren die hij eigenhandig heeft geknutseld moet nog ergens in een van de dozen opgeborgen zitten. ‘Prepare for landing!’ zegt Andreas opgewonden. Maak je klaar voor de landing. ‘Andreas!’ roept mam. Hij had haar niet horen binnenkomen. In dat ene woordje klinkt genoeg verwijt om zijn schuldgevoel op te roepen. ‘Toestemming om te landen?’ probeert hij. Hij cirkelt met de spaceshuttle in steeds kleinere kringen om haar heen en maakt zacht hummende geluidjes. Maar mam is niet in de stemming om mee te spelen. ‘Je had me beloofd dat je keurig je eigen dozen zou uitpakken. En kijk eens naar die rommel!’ Andreas cirkelt rond de landingsbaan. ‘Nu meteen!’ zegt mam. In één razendsnelle beweging pakt ze hem de spaceshuttle af en zet hem met een plof op het landingsplatform. Keurig binnen de met krijt afgebakende lijntjes, merkt hij. Mam weet hoe een shuttle te parkeren. ‘De speeltijd is voorbij,’ zegt ze op een toon die geen tegenspraak duldt. ‘Je gaat nú uitpakken, begrepen? Nu, zoals in NU ONMIDDELLIJK!’ Voor de schijn sputtert Andreas nog wat tegen, ook al weet hij dat de strijd al op voorhand verloren is. Tegen mam kan hij toch niet op. Met gespeelde, overdreven tegenzin begint hij in de eerste de beste doos te graaien. Maar lang kan dat vervelende werkje zijn aandacht niet gaande houden. De gameboy op zijn bed is veel interessanter. Eén spelletje kan toch geen kwaad, om het niet af te leren. ‘Geen gameboys!’ zegt mam. ‘Zeg, wie denk je in de maling te nemen?’ ‘Maar dat is mijn afscheidsgeschenk van Ellen!’ Mam wil er geen verdere woorden aan verspillen. Ze neemt de gameboy onder haar arm en gaat naar beneden. Andreas volgt haar op zijn kousenvoeten, sluipend als een indiaan. Ze gaat de badkamer binnen. Door de halfopen deur ziet hij hoe ze de gameboy boven in de kast legt en er een stel handdoeken voor schuift. Aan het droogrek hangen drie kinderpyjama’s te drogen. Andreas voelt zich op dat ogenblik het meest eenzame ruimtewezen van het universum.
Einde deel 1