Statuten & Pensioenreglement STIPLU (Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten) Bijlage bij CAO voor Uitzendkrachten 2004-2009 Uitgave april 2004
Inhoud Statuten (Bijlage III a) Artikel 1 Naam en zetel 3 Artikel 2 Begripsomschrijvingen 3 Artikel 3 Doel 4 Artikel 4 Middelen 5 Artikel 5 Beleggingen 5 Artikel 6 Bestuur 5 Artikel 7 Bestuursbevoegdheid 6 Artikel 8 Bestuursvergaderingen en -besluiten 7 Artikel 9 Aangesloten werkgever 8 Artikel 10 Reglementen 9 Artikel 11 Administrateur 9 Artikel 12 Actuaris 9 Artikel 13 Accountant 9 Artikel 14 Boekjaar 10 Artikel 15 Verslag 10 Artikel 16 Wijzigingen van de statuten en het reglement 10 Artikel 17 Wijziging van het pensioenkapitaal 11 Artikel 18 Opheffing en liquidatie 11 Artikel 19 Overeenkomsten met andere stichtingen van gelijke aard Artikel 20 Bekendmaking van de statuten en het reglement 12 Artikel 21 Hardheidsclausule 12 Artikel 22 Inwerkingtreding 12
12
Reglement (Bijlage III b) Artikel 1 Definities 13 Artikel 2 Deelneming 14 Artikel 3 Aanmelding en inlichtingen 14 Artikel 4 Pensioengrondslag 15 Artikel 5 Premie 15 Artikel 6 Pensioenkapitaal 17 Artikel 7 Pensioenaanspraken 17 Artikel 8 Nabestaanden- en wezenpensioen bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum 18 Artikel 9 Bijzonder nabestaandenpensioen bij scheiding van de (gewezen) deelnemer 18 Artikel 10 Geen aanspraak op (bijzonder) nabestaandenpensioen 20 Artikel 11 Pensionering anders dan op pensioendatum 20 Artikel 12 Beleggingsresultaat en aangroei van het pensioenkapitaal 20
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
1
Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 Artikel 30
Aanhouden van de pensioenspaarregeling 20 Voortzetting van de deelneming: FVP 21 Voortzetting van de deelneming: Arbeidsongeschiktheid 21 Wettelijk recht op waardeoverdracht 22 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 22 Gevolgen van waardeoverdracht 22 Toestemming partner 23 Pensioenverevening bij scheiding 23 Onaantastbaarheid van de pensioenen 24 Afkoop 24 Aanvragen en toekenning van pensioenen 25 Uitbetaling van pensioen 25 Verhoging van de ingegane pensioenen 25 Vrijstelling van de verplichting tot deelneming en bijdragebetaling Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 26 Bezwaar en procedure 26 Slotbepalingen 26 Inwerkingtreding 26
Bijlage I behorende bij het reglement Artikel 1 Vrijstelling in verband met bestaande pensioenvoorziening Artikel 2 Vrijstelling in verband met concernvorming 27 Artikel 3 Vrijstelling in verband met CAO 28 Artikel 4 Vrijstelling in verband met beleggingsrendement 28 Artikel 5 Vrijstelling om andere redenen 30 Artikel 6 Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling 30 Artikel 7 Intrekking van de vrijstelling 31 Bijlage II behorende bij het reglement Artikel 1 Verlenen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren Artikel 2 Spaarbijdragen 33 Artikel 3 Intrekken van de vrijstelling 34 Artikel 4 Overgangsrecht 34
2
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
32
27
Statuten Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten Artikel 1 Naam en zetel De stichting draagt de naam: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten. Zij is gevestigd te Amsterdam.
25
Artikel 2 Begripsomschrijvingen In deze statuten wordt verstaan onder: a. stichting: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten; b. werkgeversorganisatie: Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), gevestigd te Amsterdam; c. werknemersorganisaties: 1. FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht; 2. CNV Dienstenbond, gevestigd te Hoofddorp; 3. De Unie, gevestigd te Houten; d. bestuur: het bestuur van de stichting; e. uitzendovereenkomst: de arbeidsovereenkomst, waarbij de ene partij als werknemer door de andere partij als werkgever in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van die werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan die werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde; f. uitzendonderneming: de natuurlijke of rechtspersoon, die voor ten minste 50 procent van het totale premieplichtige loon op jaarbasis uitzendkrachten ter beschikking stelt van opdrachtgevers, zijnde de werkgever in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek; g. werkgever: a. de uitzendonderneming die krachtens artikel 2 van de Wet verplicht is tot naleving van wat is bepaald in of krachtens de statuten en het reglement van de stichting; b. de uitzendonderneming die niet krachtens artikel 2 van de Wet verplicht is tot naleving van wat is bepaald in of krachtens de statuten en het reglement van de stichting; c. de onderneming die aan de uitzendonderneming aanverwante werkzaamheden verricht; h. uitzendkracht: de natuurlijke persoon die bij een uitzendonderneming is ingeschreven voor het verkrijgen van uitzendarbeid en met die uitzendonderneming een arbeidsovereenkomst aangaat of aangegaan is, zijnde de werknemer als bedoeld onder e, in de zin van Boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek; i. uitzendarbeid: de arbeid, bedoeld onder e; j. deelnemer: a. de uitzendkracht in dienst van de werkgever, die 21 jaar of ouder is (te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de 21ste verjaardag valt) en ten minste in 26 weken is geweest voor één werkgever; of
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
3
b. de uitzendkracht in dienst van de werkgever, die 21 jaar of ouder is (te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de 21ste verjaardag valt) en door het bestuur op daartoe strekkend verzoek als deelnemer is toegelaten; of c. de natuurlijke persoon in dienst van de werkgever, die 21 jaar of ouder is (te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarop de 21ste verjaardag valt) en aan de uitzendarbeid aanverwante werkzaamheden verricht en door het bestuur op daartoe strekkend verzoek als deelnemer is toegelaten. Voor de toepassing van het in deze definitie genoemde onder sub a behoeven uitzendkrachten die, na voldaan te hebben aan de referte-eis, bedoeld in sub a, veranderen van werkgever, niet opnieuw te voldoen aan de referte-eis, tenzij sprake is van een onderbreking tussen twee uitzendovereenkomsten van een jaar of langer. Indien de onderbreking tussen twee uitzendovereenkomsten een jaar of langer is, dient de uitzendkracht, om als deelnemer te worden aangemerkt, wederom ten minste 26 weken werkzaam te zijn geweest voor één werkgever. Voor de toepassing van het in deze definitie genoemde in sub a, wordt de telling van de termijn waarin de uitzendkracht ten minste in 26 weken voor één uitzendarbeid heeft verricht, op zijn vroegst geacht te zijn aangevangen 26 weken vóór de inwerkingtreding van de verplichtstelling; k. gewezen deelnemer: de persoon, wiens deelneming anders dan door overlijden of pensionering is geëindigd; l. gepensioneerde: degene die van de stichting ouderdomspensioen ontvangt; m. de Wet: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Stb. 2000, 628); n. reglement: het in artikel 10, eerste lid omschreven reglement. Artikel 3 Doel 1. De stichting heeft ten doel overeenkomstig de bepalingen van deze statuten en het reglement de deelnemer en de gewezen deelnemer, alsmede overige belanghebbenden, te beschermen tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en overlijden. 2. De stichting tracht dit doel te bereiken door de vorming, de instandhouding en het beheer van een fonds. 3. De stichting werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze nota is een omschrijving opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9a tot en met 9d en artikel 10, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Het bestuur van de stichting legt deze nota alsmede iedere wijziging daarvan onverwijld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer over. 4. Zodra het fonds verplichtingen heeft ten aanzien waarvan artikel 9, eerste of tweede lid, van Pensioen- en spaarfondsenwet geen toepassing heeft gevonden doet het bestuur van het fonds daarvan onverwijld mededeling aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het bestuur legt de in verband daarmee aangebrachte wijziging van de in het derde lid van dit artikel bedoelde nota onverwijld over aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.
4
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Artikel 4 Middelen 1. De middelen van de stichting worden gevormd uit: a het stichtingskapitaal; b. de bijdragen van de aangesloten uitzendondernemingen; c. het kapitaal dat ten behoeve van een deelnemer door de stichting wordt ontvangen als gevolg van waardeoverdracht; d. de bijdragen van de deelnemers; e. giften, erfstellingen of legaten, met dien verstande, dat erfstellingen niet anders dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving mogen worden aanvaard; f. ontvangsten uit herverzekeringen; g. rente en andere inkomsten. 2. De uitgaven van de stichting bestaan uit: a. eventuele uitkeringen aan gepensioneerde deelnemers, alsmede aan de overige belanghebbenden; b. het kapitaal dat in het kader van waardeoverdracht aan een pensioenfonds of verzekeraar wordt overgedragen; c. betalingen aan verzekeraars of herverzekeraars; d. administratiekosten; e. overige uitgaven. Artikel 5 Beleggingen 1. De beschikbare gelden van de stichting worden door het bestuur op solide wijze belegd. 2. Terzake van de bewaring van de bezittingen der stichting neemt het bestuur de nodige waarborgen in acht ter voorkoming van vermogensschade. Artikel 6 Bestuur 1. Het bestuur bestaat uit acht leden, waarvan de werkgeversorganisatie er vier benoemt, terwijl de werknemersorganisaties er in onderling overleg eveneens vier benoemen. Op dezelfde wijze worden ten hoogste acht plaatsvervangers benoemd op wie het bepaalde in de leden 8, 9 en 10 van dit artikel mede van toepassing is. Een plaatsvervanger van werknemerszijde kan een willekeurig werknemerslid in het bestuur vervangen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor een plaatsvervanger van werkgeverszijde. 2. Het bestuur wijst een werkgevers- en een werknemersbestuurslid aan, die beurtelings voor een kalenderjaar de functie van voorzitter en van vice-voorzitter zullen bekleden. Gedurende het kalenderjaar, dat een werkgeverslid voorzitter is, zal een werknemersbestuurslid vice-voorzitter zijn, en omgekeerd; de vice-voorzitter bekleedt tevens de functie van secretaris. 3. De functie van voorzitter wordt in de even jaren vervuld door een werkgeversbestuurslid en in de oneven jaren door een werknemersbestuurslid. 4. De leden en plaatsvervangende leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van drie jaar, en kunnen na afloop van deze periode terstond opnieuw worden
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
5
5.
6.
7.
8.
9.
10. 11.
12.
benoemd. In afwijking van het gestelde in de eerste volzin van dit lid zal in 2001 de benoeming van de leden en plaatsvervangende leden als volgt plaatsvinden: Eén werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid worden voor één jaar benoemd. Eén werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid worden voor twee jaar benoemd. Eén werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid worden voor drie jaar benoemd. Het bestuurslidmaatschap eindigt, tussentijds door: a. bedanken; b. overlijden; c. een daartoe strekkend besluit van de organisatie, die het bestuurslid heeft benoemd; d. door verlies van de voor het bestuurslidmaatschap vereiste hoedanigheid. In een tussentijdse vacature wordt binnen drie maanden na het ontstaan daarvan voorzien door de organisatie, die het te vervangen lid heeft benoemd. Het nieuwe lid heeft zitting gedurende de tijd, die het te vervangen lid nog had te vervullen, doch is na afloop van die termijn herbenoembaar. Gedurende het bestaan van een vacature behoudt het bestuur zijn volledige bevoegdheden. Leden van het bestuur genieten als zodanig geen bezoldiging. Reis- en verblijfskosten, door hen in hun functie gemaakt, worden vergoed, terwijl ook vacatiegeld kan worden toegekend. Deze vergoeding geschiedt overeenkomstig door het bestuur vast te stellen regelen. De deskundigheid van het bestuur van de stichting dient naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voldoende te zijn met het oog op de belangen van de bij de stichting betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden. De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de bestuursleden mogen de Pensioen- & Verzekeringskamer geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen, bedoeld in het achtste lid, de betrouwbaarheid van de bestuursleden niet buiten twijfel staat. Het bestuur van de stichting brengt elke wijziging in de samenstelling van het bestuur vooraf ter kennis aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Een wijziging als bedoeld in het tiende lid wordt niet doorgevoerd indien de Pensioen& Verzekeringskamer binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het bestuur van de stichting bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijziging instemt. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, bedoeld in het negende lid, stelt het bestuur van de stichting de Verzekeringskamer daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Artikel 7 Bestuursbevoegdheid 1. Het bestuur draagt zorg voor de handhaving en uitvoering van statuten en reglementen, is belast met het beheer van het fonds, bedoeld in het tweede lid van artikel 3 en is
6
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
2.
3.
4. 5.
6.
bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking, welke met de doelstellingen van de stichting verband houden. Het dagelijks beleid van de stichting wordt bepaald door het bestuur. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen. Dat geldt ook voor het sluiten van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het sluiten van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt. Van de bevoegdheid tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheid verbindt, maakt het bestuur gebruik in geval van specifieke onderwerpen. a. Het bestuur kan één of meer van zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan de voorzitter en de vice-voorzitter tezamen, genoemd in lid 2 van artikel 6. b. Onverminderd het bepaalde in artikel 12 kan het bestuur ook een of meer van zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren of mandateren aan de administrateur. c. Degene(n) aan wie bevoegdheden zijn gedelegeerd is (zijn) voor de uitoefening van die bevoegdheid verantwoording verschuldigd aan het bestuur. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting in en buiten rechte. Daarnaast wordt de stichting in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en vicevoorzitter tezamen. Voor deze laatste vertegenwoordiging zijn de handtekeningen van beiden derhalve vereist. De te onderscheiden bestuursfuncties worden onderling door de bestuursleden verdeeld. De bestuursleden richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij de stichting betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zij zorgen ervoor dat deze personen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Ieder der bestuurders is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde der bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
Artikel 8 Bestuursvergaderingen en -besluiten 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee andere bestuursleden zulks wenselijk achten, doch ten minste eenmaal per kwartaal. 2. De bijeenroeping voor vergaderingen van het bestuur geschiedt, behoudens in spoedeisende gevallen, zulks ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk met een termijn van ten minste veertien dagen en ten hoogste dertig dagen, behoudens het bepaalde in lid 4 van dit artikel. De brieven voor de oproeping vermelden, behalve het tijdstip en de plaats der vergadering, de te behandelen onderwerpen en bevatten als bijlagen zoveel mogelijk alle schriftelijk opgestelde voorstellen en ontwerpen, welke in de vergadering zullen worden behandeld. In vergaderingen, welke niet op de voorgeschreven wijze zijn bijeengeroepen, kunnen slechts besluiten worden genomen, indien alle leden van het bestuur aanwezig zijn.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
7
3. Geldige besluiten kunnen, tenzij de statuten of het reglement daaromtrent anders bepalen, slechts worden genomen in vergaderingen, waarin ten minste vijf van het aantal bestuursleden aanwezig zijn, met dien verstande, dat ten minste twee werkgevers- en twee werknemersleden van het bestuur tegenwoordig moeten zijn. 4. Indien in een vergadering van het bestuur geen besluiten kunnen worden genomen, omdat niet is voldaan aan het in het voorgaande lid bepaalde, wordt binnen veertien dagen na de eerste een tweede vergadering uitgeschreven. In deze vergadering worden, ongeacht het aantal aanwezige leden, de besluiten genomen waaromtrent wegens ontbreken van quorum in de eerste vergadering geen besluiten konden worden genomen, mits met ten minste tweederde van de geldig uitgebrachte stemmen. 5. Ieder lid heeft een stem, indien van werkgevers- en van werknemerszijde evenveel leden aanwezig zijn, alsmede indien alleen werkgevers- of alleen werknemersleden aanwezig zijn. Zijn zowel van werkgeverszijde als van werknemerszijde leden aanwezig, doch in ongelijke getale, dan brengt ieder van de werkgevers-, onderscheidenlijk van de werknemersvertegenwoordigers in het bestuur evenveel stemmen uit als er van de andere zijde vertegenwoordigers aanwezig zijn. 6. Besluiten van het bestuur worden, voorzover daarvan bij deze statuten niet wordt afgeweken, genomen bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen en stemmen van onwaarde worden als niet uitgebracht beschouwd. 7. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling. Stemming over personen vindt plaats met gesloten stembiljetten, die geen ondertekening of ander kenmerk mogen dragen. Het bestuur is evenwel bevoegd de stemming op een andere wijze te houden, indien het bestuur bij gewone meerderheid daartoe besluit. 8. Een besluit van het bestuur kan ook worden genomen door ondertekening door alle leden van een desbetreffend besluit. 9. Bij staking van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Bij staking van stemmen over personen beslist het lot. 10. Ieder der bestuurders is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste twee der bestuursleden zich daarvoor hebben uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan. Artikel 9 Aangesloten werkgever Aangesloten werkgever is: a. de uitzendonderneming die krachtens artikel 2 van de Wet verplicht is tot naleving van wat is bepaald in of krachtens de statuten en het reglement van de stichting; b. de uitzendonderneming die niet krachtens artikel 2 van de Wet verplicht is tot naleving van wat is bepaald in of krachtens de statuten en het reglement van de stichting, en die op een daartoe strekkend verzoek als aangesloten werkgever door het bestuur is aangemerkt; c. de onderneming die werkzaamheden verricht welke aanverwant zijn aan die van de
8
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
uitzendonderneming en die op een daartoe strekkend verzoek als aangesloten werkgever door het bestuur is aangemerkt. Artikel 10 Reglementen 1. De gevallen waarin aanspraken op pensioenkapitaal, of een pensioen wordt verleend, de grootte van dat pensioen, de bijdragen, welke door de aangesloten uitzendondernemingen moeten worden gestort, en in het algemeen alles, waarvoor met betrekking tot de pensioenregeling nadere voorzieningen moeten worden getroffen, worden geregeld in het reglement. 2. Naast het reglement kan het bestuur andere reglementen vaststellen. 3. De bepalingen van in lid 1 en 2 bedoelde reglementen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van de statuten. Artikel 11 Administrateur 1. Het voeren van de administratie en beheer en beleggen van het vermogen van de stichting wordt onder toezicht van het bestuur gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur. 2. De opdracht tot het voeren van het administratief en geldelijk beheer aan de administrateur wordt door het bestuur schriftelijk verstrekt. Deze opdracht gaat vergezeld van een instructie, welke door het bestuur wordt vastgesteld. 3. De administrateur is verplicht alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen, indien dit wordt verlangd. Artikel 12 Actuaris 1. Het bestuur benoemt tot wederopzegging een actuaris, wiens taak het is jaarlijks de voorziening pensioenverplichtingen te berekenen en na te gaan of de in het reglement in het vooruitzicht gestelde pensioenen voldoende gedekt geacht kunnen worden. Jaarlijks brengt de actuaris een verslag uit aan het bestuur en stelt een in de jaarrekening opgenomen balans, alsmede een actuarieel rapport betreffende de stichting samen. 2. De actuaris is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting, waarvan inzage voor de juiste vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Het is hem verboden hetgeen hem met betrekking tot de stichting, de aangesloten uitzendondernemingen en de deelnemers blijkt of medegedeeld wordt verder bekend te maken dan zijn opdracht met zich brengt. Artikel 13 Accountant 1. Het bestuur benoemt tot wederopzegging een accountant als bedoeld in artikel 10b lid 4 van de Pensioen- en spaarfondsenwet, die tot taak heeft de boekhouding geregeld te controleren en jaarlijks aan het bestuur een overzicht te verstrekken van de middelen en uitgaven van de stichting en een verslag op te maken, waarin een volledig beeld van haar financiële toestand wordt gegeven.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
9
2. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting, waarvan de inzage voor de juiste vervulling van zijn taak noodzakelijk is. De waarden van de stichting moeten hem desverlangd worden getoond. Het is de accountant verboden hetgeen hem met betrekking tot de stichting, de aangesloten uitzendondernemingen en de deelnemers blijkt of medegedeeld wordt verder bekend te maken dan zijn opdracht met zich brengt. Artikel 14 Boekjaar Het boekjaar van de stichting loopt van 1 januari tot en met 31 december. Artikel 15 Verslag 1. Het bestuur van de stichting legt aan de Pensioen- & Verzekeringskamer jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens over het verstreken boekjaar over, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van de stichting gegeven wordt en waaruit ten genoegen van die kamer blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet en dat de belangen van de bij de stichting betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden voldoende gewaarborgd geacht kunnen worden. 2. Het bestuur van de stichting legt aan de Pensioen- & Verzekeringskamer bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een actuarieel verslag betreffende de stichting over, voorzien van de verklaring van een actuaris. 3. Het bestuur draagt zorg, dat de deelnemers en de aangesloten uitzendondernemingen van de inhoud van het verslag, eventueel in beknopte vorm, kunnen kennis nemen. 4. Het samenstellen en het overleggen van de in het vorige lid bedoelde bescheiden zal geschieden met inachtneming van de terzake door de Pensioen- & Verzekeringskamer gegeven aanwijzingen. Artikel 16 Wijzigingen van de statuten en het reglement 1. De statuten en reglementen kunnen worden gewijzigd bij een besluit van het bestuur. 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 4 kan in een vergadering een besluit als bedoeld in het eerste lid slechts worden genomen met ten minste drievierde van de geldig uitgebrachte stemmen. 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 4 is voor een besluit over een reglementswijziging inzake de bepalingen van vrijstelling van de verplichting tot deelneming vereist een unaniem bestuursbesluit. 4. Een wijziging van de statuten of van het reglement treedt in werking op een door het bestuur bepaald tijdstip. 5. Een wijziging van de statuten dient notarieel te worden verleden.
10
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Artikel 17 Wijziging van het pensioenkapitaal 1. De stichting draagt er zorg voor dat de bezittingen van de stichting, tezamen met de te verwachten inkomsten, toereikend zijn ter dekking van de uit de statuten en (het) reglement(en) voortvloeiende pensioenverplichtingen. 2. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in de stichting zou worden verbroken, zal na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris getracht worden het financieel evenwicht te herstellen zonder de reeds ingegane pensioenen of het reeds opgebouwde pensioenkapitaal aan te tasten. Mocht zulks blijkens schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn dan zal, na wijziging van het reglement, een evenredige vermindering van rechten worden toegepast. Van deze vermindering wordt aan de betrokkenen terstond mededeling gedaan. 3. Indien een wijziging van de statuten of van het reglement leidt tot een vermindering van de pensioenen, het kapitaal en eventuele andere uitkeringen, zal deze vermindering voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer of hun nagelaten betrekkingen worden bepaald naar evenredigheid van de waarden van hun aanspraken casu quo het kapitaal ten tijde van de vermindering. 4. Zodra de stichting verplichtingen heeft ten aanzien waarvan het bepaalde in het eerste lid geen toepassing heeft gevonden doet het bestuur daarvan onverwijld mededeling aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. 5. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks noodzakelijk acht in het belang van de deelnemers, de gewezen deelnemers, of andere belanghebbenden, gaat de stichting binnen de daarvoor door de Pensioen- & Verzekeringskamer gestelde termijn over tot het overdragen of herverzekeren van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van overeenkomsten van verzekering met een verzekeraar als bedoeld in artikel 9 van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Artikel 18 Opheffing en liquidatie 1. De stichting kan worden opgeheven door een besluit van het bestuur, onder goedkeuring van de werkgevers- en werknemersorganisaties, welk besluit notarieel dient te worden verleden. Nadat zodanig besluit is genomen geschiedt de liquidatie door het bestuur, dat aanblijft tot de liquidatie is geëindigd. 2. Een eventueel overschot zal worden besteed zoveel mogelijk in overeenstemming met het doel van de stichting, waaronder met name begrepen het naar evenredigheid verhogen van alle rechten. Bij een eventueel tekort worden alle rechten naar evenredigheid verminderd. 3. De slotrekening van de liquidateurs behoeft de goedkeuring van de werkgeversorganisatie en de werknemersorganisaties, welke belast zijn met de benoeming van de leden van het bestuur. 4. Bij liquidatie draagt de stichting haar verplichtingen over aan een verzekeraar als bedoeld in artikel 9 van de Pensioen- en spaarfondsenwet, of aan een pensioenfonds waarop genoemde wet van toepassing is.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
11
Artikel 19 Overeenkomsten met andere stichtingen van gelijke aard 1. Het bestuur is bevoegd met andere stichtingen met een gelijksoortig doel overeenkomsten aan te gaan, ten doel hebbende de aanspraken, door de deelnemers verkregen, na hun overgang van de ene naar de andere stichting, op hun verzoek, met de na die overgang te verkrijgen aanspraken te verenigen. 2. Het bestuur kan daartoe ten aanzien van de betrokken deelnemers van de bepalingen van de statuten of van het reglement afwijken, mits niet ten nadele van de gezamenlijke deelnemers. Artikel 20 Bekendmaking van de statuten en het reglement Het bestuur draagt zorg, dat belanghebbenden op eenvoudige wijze van de geldende statuten en het geldend reglement van de stichting kunnen kennis nemen. Artikel 21 Hardheidsclausule In alle gevallen, waarin zowel de wet als deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur. Artikel 22 Inwerkingtreding Deze statuten zijn in werking getreden met ingang van 13 november 1998 en laatstelijk gewijzigd op 28 januari 2004 (datum notariële verlijding van de akte).
12
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Reglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten Artikel 1 Definities In dit pensioenreglement gelden de begripsomschrijvingen als vermeld in artikel 2 van de statuten. Verder wordt in dit reglement verstaan onder: a. pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt van 65 jaar, danwel de overeenkomstig artikel 11 door de deelnemer aangegeven datum; b. de pensioenspaarrekening: de afzonderlijke rekening van de (gewezen) deelnemer waarop de ontwikkeling van het pensioenkapitaal wordt bijgehouden; c. het pensioenkapitaal: het afzonderlijk voor de (gewezen) deelnemer door de stichting beheerde en geadministreerde saldo van de pensioenspaarrekening dat uitsluitend bedoeld is voor de aankoop van een pensioen; d. kinderen: de minderjarige wettige, gewettigde, wettig geadopteerde en wettig erkende kinderen, alsmede de minderjarige stief- en pleegkinderen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die door hem/haar worden onderhouden en opgevoed; e. partner: a. de echtgeno(o)te van de gehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; b. de ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap heeft als bedoeld in artikel 1:80a BW; c. de ongehuwde man of vrouw, niet hiervoor onder b. bedoeld en niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ten minste 6 maanden samenwoont - indien van toepassing, onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen - en die bij notariële akte is aangewezen als begunstigde van partnerpensioen; f. gewezen partner: de partner ten aanzien van wie een scheiding heeft plaatsgevonden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; g. scheiding: beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed. Hiermee wordt gelijkgesteld het einde van een geregistreerd partnerschap als gevolg van inschrijving van de beëindigingbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en het beëindigen van de samenwoning en het beëindigen van de samenwoning door beëindiging van het samenlevingscontract of notariële akte; h. belanghebbende: de persoon, niet zijnde de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die op enige wijze een aanspraak of recht heeft jegens de stichting; i. nabestaande: de partner op het tijdstip van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en/of kinderen; j. arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt als bedoeld in de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO); k. vrijstellingsbesluit: vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
13
Artikel 2 Deelneming 1. Het deelnemerschap vangt aan op de datum van aanmelding bij de stichting door de werkgever, en voldaan wordt aan de omschrijving van deelnemer als genoemd in de statuten. 2. Het deelnemerschap eindigt: a. door het bereiken van de pensioendatum; b. door overlijden van de deelnemer; c. door het verlies van hoedanigheid van deelnemer; d. doordat de werkgever van de deelnemer niet langer als aangesloten werkgever is aan te merken; Artikel 3 Aanmelding en inlichtingen 1. De aangesloten werkgevers zijn verplicht al hun uitzendkrachten die aanspraak kunnen maken op deelnemerschap in de stichting bij de stichting aan te melden. 2. De aangesloten werkgevers, deelnemers en degenen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement aanspraken op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het bestuur of de administrateur binnen een daartoe te stellen termijn de door het bestuur of de administrateur nodig geachte inlichtingen te verstrekken respectievelijk bescheiden te overleggen, alsmede zijn/haar medewerking te verlenen aan de juiste naleving van dit reglement. 3. De deelnemer is verplicht via zijn/haar aangesloten werkgever aan het bestuur van de stichting ten spoedigste opgave te doen van elke wijziging welke van invloed is op het pensioenkapitaal. De aangesloten werkgever is verplicht deze informatie terstond aan de stichting door te geven en tevens tijdig opgave te doen van nieuwe deelnemers, mutaties met betrekking tot de in zijn dienst zijnde deelnemers en van correcties met betrekking tot eerder verstrekte onjuiste gegevens. 4. Vertegenwoordigers van de stichting hebben het recht tot inzage bij aangesloten werkgevers van boeken en bescheiden waaruit kan worden vastgesteld of elke daarvoor in aanmerking komende werknemer als deelnemer is aangemeld en of voor hem/haar de bijdrage als in artikel 5 omschreven wordt voldaan. 5. Indien de aangesloten werkgever niet voldoet aan de in dit artikel genoemde verplichtingen en/of niet tijdig noch binnen een daartoe door de stichting in een waarschuwingsbrief gestelde termijn opgave doet van correcties met betrekking tot verstrekte onjuiste gegevens, is het bestuur bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn betrokkenen aan deze vaststelling gebonden. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de stichting gewenste gegevens komen voor rekening van de aangesloten werkgever. 6. Aan iedere deelnemer wordt, als regel door bemiddeling van zijn aangesloten werkgever, eenmaal per jaar en voor de laatste maal in het jaar volgend op het boekjaar, waarin zijn deelneming anders dan door overlijden of de ingang van het pensioen is geëindigd zonder nadien te zijn herleefd, een opgave verstrekt van:
14
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
a. het over het afgelopen boekjaar volgens de administratie van de stichting gehanteerde premiepercentage; b. het over het afgelopen boekjaar in totaal aan premie betaalde bedrag; c. een aparte opgave van de hoogte van de stand van het pensioenkapitaal, ultimo het afgelopen boekjaar; d. een opgave van de hoogte van het ouderdomspensioen dat op de pensioendatum op basis van de stand van het kapitaal ultimo het afgelopen boekjaar naar de door het bestuur, in overleg met de actuaris, vastgestelde grondslagen kan worden bepaald; e. een opgave van de hoogte van de stand van het ouderdomspensioen dat op de pensioendatum bereikt kan worden indien de deelnemer tot de pensioendatum hetzelfde premiepercentage blijft betalen als in het afgelopen boekjaar; f. een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2001, 1). 7. In aanvulling op het bepaalde in het zesde lid onder f. wordt aan de deelnemer op verzoek een opgave verstrekt van de over de jaren 1999 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2001,1) en de daarop berustende bepalingen. 8. In aanvulling op het bepaalde in het zesde lid wordt aan de deelnemer en de gewezen deelnemer op hun verzoek een opgave verstrekt van de hoogte van het opgebouwde pensioenkapitaal. De opgave zal binnen drie maanden nadat het verzoek bij de stichting is binnengekomen, worden verstrekt. De stichting is gerechtigd hiervoor kosten in rekening te brengen. 9. Bij toetreding worden de deelnemers schriftelijk op de hoogte gesteld van de inhoud van de geldende statuten en reglementen van de stichting. Jaarlijks worden de deelnemers schriftelijk op de hoogte gesteld van de aangebrachte wijzigingen daarin. Artikel 4 Pensioengrondslag 1. Voor elke deelnemer wordt wekelijks de pensioengrondslag vastgesteld. De pensioengrondslag is gelijk aan het weeksalaris zoals omschreven in lid 2 van dit artikel. 2. Het weeksalaris bestaat voor toepassing van dit reglement uit het brutoloon, waaronder wordt verstaan: het loon over de normale gewerkte uren, loon over de onregelmatige uren (dat wil zeggen de uren in afwijkende dag- en tijdzones), de vergoeding wegens loonderving van (een) wachtdag(en) in geval van ziekte ('wachtdagcompensatie'), de opbouw van reserveringen voor vakantiedagen, bijzonder verlof, kort verzuim en feestdagen en de vakantiebijslag. Onder brutoloon wordt in de zin van dit artikellid niet verstaan: het loon over overuren, reisuren en gebruteerde kostenvergoedingen. Artikel 5 Premie 1. Na ommekomst van iedere door het bestuur te bepalen periode, doet de werkgever opgave van de pensioengrondslagen van de deelnemers.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
15
2. Het premiepercentage bedraagt 3,5 procent. Het bestuur stelt jaarlijks vast of aanpassing van het premiepercentage noodzakelijk is. 3. De door de werkgever opgegeven pensioengrondslagen vermenigvuldigd met het premiepercentage geeft de door de werkgever aan de stichting verschuldigde premie. De werkgever is verplicht deze premie binnen de door de stichting aangegeven termijn aan de stichting te voldoen. 4. De spaarpremie, dat is de door de werkgever aan de stichting afgedragen premie, verminderd met een door het bestuur vast te stellen inhouding voor kosten voor het beheer, het voeren van de administratie van de stichting, en de opbouw van een weerstandsvermogen, nader aangeduid als algemene reserve, wordt aangewend voor de opbouw van het pensioenkapitaal. 5. De aangesloten werkgever heeft het recht om op het salaris, als bedoeld in artikel 4, van de deelnemer maximaal eenderde gedeelte van de premie in mindering te brengen van de in lid 3 van dit artikel bedoelde premie. 6. Op verzoek van de aangesloten werkgever en/of de deelnemer kan de stichting toestaan dat er extra premies worden betaald, uitgaande boven de in lid 3 van dit artikel omschreven premies. Voorwaarde hiervoor is dat van de extra te betalen premie, ten minste tien procent door de werkgever wordt voldaan. Het bestuur kan hieraan nadere voorwaarden verbinden en is gerechtigd hierop in mindering te brengen een door het bestuur vast te stellen inhouding voor kosten voor het beheer en voeren van de administratie van de stichting. 7. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde premie of het van hem gevorderde voorschot is de aangesloten werkgever door het enkele verloop van de voor de voldoening hiervan gestelde termijn in verzuim. De aangesloten werkgever is alsdan aan de stichting verschuldigd: ∏ rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgende op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn. Deze rente bedraagt het percentage dat overeenkomt met het rendement van de beleggingen over het laatst afgesloten boekjaar van de stichting, doch is ten minste gelijk aan de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek; ∏ de buitengerechtelijke (invorderings)kosten zoals bedoeld in artikel 6:96, lid 2 sub c van het Burgerlijk Wetboek, welke worden gesteld op vijftien procent van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 68,-; ∏ de kosten van het vergaren en verstrekken van de door de stichting benodigde gegevens voor de vaststelling van de in te vorderen bijdrage of het gevorderde voorschot; ∏ vergoeding van alle gerechtelijke kosten die voortvloeien uit de procedures ter incassering van de verschuldigde bijdragen. 8. Het recht om onverschuldigd betaalde premies terug te vorderen vervalt door een enkele tijdsverloop van twee jaren nadat deze premies zijn voldaan.
16
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Artikel 6 Pensioenkapitaal 1. De spaarpremie als bedoeld in artikel 5 lid 4 en het pensioenkapitaal worden bijgehouden op de pensioenspaarrekening, welke eigendom is van de stichting, maar per deelnemer afzonderlijk wordt geadministreerd en beheerd. 2. Het saldo van de pensioenspaarrekening bestaat uit de volgende elementen: a. de door de werkgever aan de stichting overgedragen spaarpremie; b. extra premies als bedoeld in artikel 5 lid 6; c. de op de pensioenspaarrekening bijgeschreven (beleggings)opbrengsten, voorzover uitgaande boven de inhouding ter dekking van de kosten van vermogensbeheer; d. een in het kader van waardeoverdracht ten gunste van de deelnemer door een pensioenfonds of verzekeraar aan de stichting overgedragen geldsom, welke geldsom de waarde vertegenwoordigt van (een deel van) de tegenover die instelling verworven pensioenaanspraken uit een eerder dienstverband. 3. Op de pensioendatum wordt het pensioenkapitaal aangewend voor pensioenaanspraken jegens de stichting. Artikel 7 Pensioenaanspraken 1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid het pensioenkapitaal aan te wenden voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd nabestaandenpensioen, dan wel enkel een ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer dient zijn keuze bij de aanvraag van het pensioen kenbaar te maken aan de stichting. 2. Indien de (gewezen) deelnemer bij de aanvraag van het pensioen geen keuze als bedoeld in het vorige lid aan de stichting kenbaar heeft gemaakt, dan wordt de (gewezen) deelnemer geacht te hebben gekozen voor een ouderdomspensioen met een meeverzekerd nabestaandenpensioen. 3. De keuze die de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het eerste lid aan de stichting kenbaar heeft gemaakt dan wel de keuze die de (gewezen) deelnemer ingevolge het tweede lid wordt geacht te hebben gemaakt, is onherroepelijk. 4. Indien de (gewezen) deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meerdere partners heeft gehad, wordt het pensioenkapitaal opgebouwd in de periode gelegen tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de scheidingsdatum aangewend voor een ouderdomspensioen en een bijzonder nabestaandenpensioen ongeacht de ingevolge het eerste lid gemaakte keuze. 5. De hoogte van te verkrijgen pensioenaanspraken wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het pensioenkapitaal, het tijdstip van de pensioendatum, en de gemaakte keuze zoals bedoeld in lid 1. Vaststelling geschiedt met behulp van de door het bestuur in overleg met de actuaris vastgestelde grondslagen. 6. Het ouderdomspensioen gaat in op het moment dat de (gewezen) deelnemer de pensioendatum bereikt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde komt te overlijden. 7. Indien de pensioenaanspraken een meeverzekerd nabestaandenpensioen omvatten, en
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
17
de gepensioneerde komt na de pensioendatum te overlijden, dan verkrijgen de partner en de kinderen van de gepensioneerde aanspraken op nabestaanden- en wezenpensioen. Het meeverzekerde nabestaandenpensioen bedraagt 70 procent van het ingegane ouderdomspensioen. Het meeverzekerd wezenpensioen bedraagt per kind veertien procent van het ouderdomspensioen. 8. Het meeverzekerde nabestaanden- en wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gepensioneerde is overleden. Het ingegane nabestaandenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het nabestaandenpensioen komt te overlijden. Het ingegane wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen achttien jaar wordt danwel op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden. Nabestaanden- en wezenpensioen bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum 1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum verkrijgen de partner en/of de kinderen aanspraken op nabestaanden- en/of wezenpensioen. De hoogte van dit nabestaanden- en/of wezenpensioen is afhankelijk van het kapitaal op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer en van het geldende fiscale maximum, en wordt vastgesteld op basis van de door het bestuur in overleg met de actuaris vastgestelde grondslagen. Daarbij geldt een verhouding tussen het nabestaandenpensioen en het wezenpensioen per kind van 100:20. 2. Het nabestaandenpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het nabestaandenpensioen komt te overlijden. 3. Het wezenpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen achttien jaar wordt, danwel op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden.
3.
Artikel 8
Bijzonder nabestaandenpensioen bij scheiding van de (gewezen) deelnemer 1. Indien de (gewezen) deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meerdere partners heeft gehad, dan gelden met betrekking tot het bijzondere nabestaandenpensioen en het bedrag van het jaarlijkse nabestaandenpensioen de volgende bepalingen. 2. Indien de (gewezen) deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum komt te overlijden, wordt/worden voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen en op nabestaandenpensioen de deelnemingsperiode(n) van de (gewezen) deelnemer gesplitst en wel zodanig dat:
4.
5.
6. 7.
Artikel 9
18
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
8.
a. aan de gewezen partner wordt toegerekend het deel van het pensioenkapitaal opgebouwd in de periode gelegen tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de scheidingsdatum; b. aan een volgende gewezen partner wordt toegerekend het deel van het pensioenkapitaal dat is opgebouwd in de periode gelegen tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de scheidingsdatum; c. aan de partner, of indien er geen partner is aan eventuele wezen, wordt toegerekend het resterende deel van het pensioenkapitaal. Indien de gepensioneerde komt te overlijden, wordt/worden voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen en op nabestaandenpensioen de deelnemingsperiode(n) van de (gewezen) deelnemer gesplitst en wel zodanig dat: a. aan de gewezen partner wordt toegerekend het deel gelegen in de periode tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de scheidingsdatum; b. aan een volgende gewezen partner wordt toegerekend het deel gelegen in de periode tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de scheidingsdatum; c. aan de partner, of indien er geen partner is aan eventuele wezen, wordt toegerekend het resterende deel van de deelnemingsperiode(n). Indien de gepensioneerde met partner heeft gekozen voor een meeverzekerd nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 7 lid 1, en de scheiding vindt plaats na de pensioendatum, dan wordt voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen aan de gewezen partner het volledige meeverzekerde nabestaandenpensioen toegerekend. Op een bijzonder nabestaandenpensioen is het bepaalde in de voorgaande artikelen terzake nabestaandenpensioen van overeenkomstige toepassing. Tenzij het bestuur anders besluit gaat dit pensioen echter niet eerder in dan op de eerste dag van de maand, waarin het verzoek om uitkering is ontvangen. Het jaarlijkse (bijzonder) nabestaandenpensioen van de (gewezen) partner wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 respectievelijk artikel 7 lid 5. a. Aan de gewezen partner van de gepensioneerde voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder nabestaandenpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt. b. Aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer wordt een bewijs uitgereikt waaruit het deel van het pensioenkapitaal blijkt dat is opgebouwd in de periode gelegen tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de datum, waarop de scheiding tot stand kwam. c. Aan de volgende gewezen partner van de (gewezen) deelnemer wordt een bewijs uitgereikt waaruit het deel van het pensioenkapitaal blijkt dat is opgebouwd in de periode gelegen tussen de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie is aangevangen en de datum, waarop de scheiding tot stand kwam. Voor de toepassing van dit artikel in geval van een niet-geregistreerd partnerschap geldt
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
19
als aanvangsdatum dan wel scheidingsdatum van de partnerrelatie de datum met ingang waarvan de samenwoning blijkens het bevolkingsregister is aangevangen dan wel beëindigd. 9. Het hiervoor in de leden 1 tot en met 8 bepaalde vindt geen toepassing indien de man en de vrouw bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts dan geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de stichting is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. Artikel 10 Geen aanspraak op (bijzonder) nabestaandenpensioen heeft: a. de weduwe/weduwnaar wier (gewezen) echtgenoot/echtgenote door haar/hem of met haar/zijn medeplichtigheid opzettelijk van het leven is beroofd; b. het kind die zijn/haar vader of moeder opzettelijk of met medeplichtigheid van het leven heeft beroofd; c. de (niet-)geregistreerde partner, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door de geregistreerde of niet-geregistreerde partner of met zijn/haar medeplichtigheid opzettelijk van het leven is beroofd. Artikel 11 Pensionering anders dan op pensioendatum Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan een andere, vroegere of latere datum, dan de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt, worden aangewezen als de pensioendatum. Artikel 12 Beleggingsresultaat en aangroei van het pensioenkapitaal 1. De door de (gewezen) deelnemers gevormde kapitalen worden door de stichting belegd. De stichting stelt jaarlijks het beleggingsresultaat vast, en verdeelt dat over de deelnemers en gewezen deelnemers aan de hand van de door het bestuur vastgestelde criteria. 2. Het pensioenkapitaal wordt op 31 december van ieder jaar verhoogd met de opbrengsten van de beleggingen, verminderd met de kosten van vermogensbeheer. 3. Het beleggingsbeleid wordt vastgesteld door het bestuur van de stichting. Dit beleid wordt bekendgemaakt aan de deelnemers en gewezen deelnemers. 4. In uitzondering op lid 2 van dit artikel, wordt ingeval van waardeoverdracht en ingeval van overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum, het pensioenkapitaal tussentijds verhoogd met een fictief rendement. Het bestuur stelt de hoogte van dit fictief rendement vast. Artikel 13 Aanhouden van de pensioenspaarregeling Bij eindigen van het deelnemerschap, anders dan door overlijden of door het bereiken van de pensioendatum, heeft de (gewezen) deelnemer te zijner tijd aanspraak op pensioen,
20
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
waarvan de omvang wordt bepaald door de hoogte van het pensioenkapitaal. De pensioenspaarrekening wordt in dat geval aangehouden zonder dat verdere bijdragen nodig zijn. Artikel 14 Voortzetting van de deelneming: FVP Indien en zolang de werkloze werknemer, die op de eerste werkloosheidsdag de 40-jarige leeftijd heeft bereikt, in aanmerking komt voor een loongerelateerde werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht heeft op een FVP-voortzettingsbijdrage, wordt zijn deelneming in de regeling van de stichting op basis van deze bijdrage voortgezet. Deze FVP-voortzetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de FVP-voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt. Artikel 15 Voortzetting van de deelneming: Arbeidsongeschiktheid 1. Indien de deelneming eindigt in verband met arbeidsongeschiktheid, kan de gewezen deelnemer de deelneming voor eigen rekening voortzetten. De gewezen deelnemer moet hiertoe binnen drie maanden na het einde van de deelneming een verzoek indienen bij de stichting. 2. Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het vorige lid kan de stichting voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd. 3. De deelnemer is voor de voortgezette deelneming premie verschuldigd, berekend aan de hand van het premiepercentage over het brutoloon dat gold bij het einde van de deelneming. Dit brutoloon wordt jaarlijks geïndexeerd met een door het bestuur vast te stellen percentage. 4. De stichting bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de terzake van de voortgezette deelneming aan de stichting verschuldigde premie aan de stichting moet worden voldaan. 5. De bepalingen van dit reglement zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. 6. De voortzetting van de deelneming eindigt: a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd; b. door opzegging door de deelnemer of de stichting bij aangetekend schrijven, met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip; d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van enige collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in de stichting of in een andere pensioenregeling; e. door het overlijden van de deelnemer; f. door het ingaan van het pensioen en in ieder geval bij het bereiken van de pensioendatum; g. door het eindigen van de WAO-uitkering.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
21
Artikel 16 Wettelijk recht op waardeoverdracht 1. Indien het deelnemerschap individueel eindigt, anders dan vanwege overlijden of het bereiken van de pensioendatum, wordt op verzoek van een gewezen deelnemer de aanspraak als bedoeld in artikel 6, lid 3 na aftrek van de eventuele aanspraak ten behoeve van een gewezen partner als bedoeld in artikel 9, tenzij de financiële toestand van de stichting dit naar het oordeel van de Verzekeringskamer niet toelaat, vervangen door de uitkering van het pensioenkapitaal indien: a. die uitkering ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van de uitkering pensioen of aanspraken op pensioen te verwerven bij de instelling waar de onderneming waaraan hij verbonden is de toezegging omtrent pensioen ter uitvoering heeft ondergebracht; b. de aanspraken op pensioen als bedoeld onder a. worden verworven jegens een instelling als bedoeld in artikel 32b., lid 1, onder c. van de Pensioen- en spaarfondsenwet; c. de uitkering ineens rechtstreeks wordt overgedragen aan de andere instelling waarbij de aanspraken op pensioen worden verworven. 2. Op verzoek van een gewezen deelnemer waarvan het deelnemerschap in de stichting is geëindigd wegens het in vaste dienst treden van een van de Europese Gemeenschappen, wordt zijn aanspraak als bedoeld in artikel 6 lid 3, na aftrek van de eventuele aanspraak, ten behoeve van een gewezen partner, als bedoeld in artikel 9, vervangen door een bedrag ineens en overgedragen aan de betrokken Gemeenschap. 3. De waardeoverdrachten als bedoeld in het eerste en het tweede lid vinden plaats volgens het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht en de krachtens dit besluit nader gestelde regels. Artikel 17 Bevoegdheid tot waardeoverdracht Het bestuur is bevoegd, indien het bepaalde in artikel 10 niet van toepassing is, op verzoek of met instemming van een gewezen deelnemer zijn kapitaal, met inachtneming van het bij of krachtens artikel 32a Pensioen- en spaarfondsenwet bepaalde over te dragen aan een instelling als bedoeld in artikel 32a onderdeel c van de Pensioen- en spaarfondsenwet. De bevoegdheid tot het toestaan van waardeoverdracht betreft ook waardeoverdracht naar de stichting. Artikel 18 Gevolgen van waardeoverdracht Nadat in het kader waardeoverdracht het opgebouwde pensioenkapitaal is overgedragen aan een instelling als bedoeld in artikel 32b, lid 1, sub c. PSW, kan door de gewezen deelnemer tegenover de stichting geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop het overgedragen pensioenkapitaal betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening meer gehouden.
22
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Artikel 19 Toestemming partner 1. Het pensioenkapitaal van een (gewezen) deelnemer dan wel de aanspraak op het ouderdomspensioen van de gepensioneerde kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en de stichting worden verminderd anders dan bij afkoop voorzien bij of krachtens de Pensioenen spaarfondsenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. 2. De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van de gepensioneerde dan wel het pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer ten behoeve van nabestaandenpensioen wordt aangewend, kan zonder toestemming van die echtgenoot/geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen de gepensioneerde dan wel (gewezen) deelnemer en de stichting worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet. 3. Elk beding strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid is nietig. Artikel 20 Pensioenverevening bij scheiding 1. Dit artikel is van toepassing in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap, indien en voorzover de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat het recht dat de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner zou verkrijgen niet minder is dan het in artikel 32, vijfde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet genoemde bedrag. 2. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum: ∏ in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; ∏ in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; ∏ in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. 3. De gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner van de deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits de stichting binnen twee jaar na de scheidingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen. 4. Het gedeelte bedoeld in het derde lid bedraagt de helft van het ouderdomspensioenwaarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan de stichting.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
23
5. De deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden. 6. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner aanspraak heeft, wordt vanaf de ingangsdatum van het pensioen verhoogd conform de ingegane pensioenen ingevolge artikel 25. 7. De uitkering van de op basis van dit artikel toegekende respectievelijke aanspraken gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de deelnemer. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen. 8. Het gehele ouderdomspensioen wordt aan de gepensioneerde uitbetaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner, doch niet eerder dan vanaf pensioendatum. 9. De stichting verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer en zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave waaruit het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenkapitaal blijkt, dat op de pensioendatum voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd nabestaandenpensioen dan wel enkel een ouderdomspensioen zal worden aangewend alsmede de ingangsdatum van de in het derde lid bedoelde uitbetaling. 10. De stichting verstrekt de gepensioneerde en zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. 11. De stichting kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen van de (gewezen) deelnemer/gepensioneerde en zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner. Artikel 21 Onaantastbaarheid van de pensioenen Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de (gewezen) deelnemer enig recht op zijn/haar pensioen aan een derde toekent, is niet toegestaan. Artikel 22 Afkoop 1. Zowel de stichting, zonder de toestemming van de rechthebbende, als de rechthebbende, zonder toestemming van de stichting, heeft het recht de met het saldo van de pensioenspaarrekening corresponderende pensioenen af te kopen, respectievelijk te doen afkopen, indien het pensioen op het tijdstip van ingang een bedrag zoals genoemd in artikel 32, zesde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, niet te boven gaat. 2. De afkoopsom wordt ter hand gesteld van de rechthebbende. In het geval de rechtheb-
24
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
bende zich voor de pensioendatum in het buitenland heeft gevestigd, geldt het tweevoudige van het in de eerste volzin genoemde bedrag en is de stichting op verzoek van de rechthebbende verplicht vóór het tijdstip van ingang af te kopen. 3. In geval van afkoop als bedoeld in dit artikel, kan door de gewezen deelnemer tegenover de stichting geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop het overgedragen pensioenkapitaal betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening meer gehouden. Artikel 23 Aanvragen en toekenning van pensioenen 1. Toekenning van pensioen dan wel (bijzonder) nabestaandenpensioen geschiedt op schriftelijke aanvraag door of vanwege de belanghebbende, te richten tot het bestuur onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken. 2. Het bestuur is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven. Artikel 24 Uitbetaling van pensioen 1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan. 2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen. 3. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond. 4. In afwijking van het voorgaande kan het bestuur bepalen dat een pensioen in driemaandelijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald bedrag. 5. Het recht om reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen in te vorderen vervalt vijf jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de pensioengerechtigde ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de vervallen pensioentermijnen alsnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Artikel 25 Verhoging van de ingegane pensioenen De ingegane pensioenen worden jaarlijks verhoogd met een door het bestuur vast te stellen percentage, afhankelijk van de op de voorziening voor de ingegane pensioenen behaalde overrente en voorzover de middelen van de stichting daartoe toereikend zijn. De ingegane pensioenen zullen niet met een hoger percentage worden verhoogd dan het percentage waarmee de kapitalen van (gewezen) deelnemers op basis van artikel 12 worden verhoogd. Artikel 26 Vrijstelling van de verplichting tot deelneming en bijdragebetaling De situaties waarin en de voorwaarden waaronder op verzoek vrijstelling van de verplichting tot deelneming in de stichting en van bijdragebetaling aan de stichting kan of moet worden verleend, zijn opgenomen in bijlage I bij dit pensioenreglement en zijn ontleend aan het vrijstellingsbesluit.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
25
Artikel 27 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren De situaties waarin en de voorwaarden waaronder vrijstelling wegens gemoedsbezwaren kan worden verleend van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en reglement bepaalde zijn opgenomen in bijlage II bij dit reglement. Artikel 28 Bezwaar en procedure 1. Tegen beslissingen van het bestuur betrekking hebbende op de belangen van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dan wel een andere belanghebbende, kan binnen één maand nadat deze beslissing bekend is geworden, bezwaar worden ingediend. 2. Het bezwaar kan worden gericht aan het bestuur van de stichting en dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten: naam, adres, woonplaats, een dagtekening, de beslissing waartegen bezwaar gemaakt wordt en de gronden of motivering van het bezwaar. 3. Het bestuur zal zo spoedig mogelijk het bezwaar in behandeling nemen en uitspraak doen. 4. Het indienen van bezwaar laat onverlet het recht van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dan wel een andere belanghebbende zich tot de gewone rechter te wenden. Artikel 29 Slotbepalingen 1. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement, in een niet van algemene aard zijnd geval, ten opzichte van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, diens partner, diens nabestaande of kinderen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd, na het inwinnen van advies hieromtrent, voor die personen een bijzondere voorziening te treffen. 2. In individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet zal het bestuur, na inwinnen van advies, zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regelen. 3. Indien en voor zover sprake is van bovenmatigheid van de uit deze regeling voortvloeiende uitkeringen zal de regeling worden aangepast naar een voor de fiscus aanvaardbaar niveau, waarbij de eventueel te veel ontvangen premie zal worden gerestitueerd. Artikel 30 Inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1999 en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 9 december 2003.
26
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Bijlage I behorende bij het reglement
Vrijstelling van de verplichting tot deelneming en bijdragebetaling Artikel 1 Vrijstelling in verband met bestaande pensioenvoorziening 1. Op verzoek van een werkgever wordt aan alle werknemers van die werkgever met ingang van de dag dat de verplichtstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet in werking treedt, vrijstelling van de verplichting tot deelneming in de stichting en van de verplichting tot premiebetaling aan de stichting verleend indien de werknemers van die werkgever al deelnemen in een pensioenregeling die al ten minste zes maanden voor het moment van indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet, van kracht was. 2. Op verzoek van een werkgever wordt aan alle werknemers van die werkgever vrijstelling verleend van de verplichting tot deelneming in en van de verplichting tot premiebetaling aan de pensioenregeling van de stichting indien de verplichtstelling van de stichting als gevolg van verandering van bedrijfsactiviteiten van de werkgever op hem van toepassing is geworden en hij voor zijn werknemers al een pensioenvoorziening had getroffen die al ten minste zes maanden voor het moment dat de vrijstelling op hem van toepassing wordt, van kracht was. De vrijstelling wordt verleend met ingang van het moment waarop de verplichtstelling van toepassing wordt. Artikel 2 Vrijstelling in verband met concernvorming 1. Op verzoek van een werkgever wordt aan alle werknemers van die werkgever vrijstelling van de verplichting tot deelneming in de stichting en van de verplichting tot premiebetaling aan de stichting verleend indien die werkgever deel uitmaakt of deel is gaan uitmaken van een concern en waarbij: a. zowel de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van de werkgever betrokken vakorganisaties als de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van het concern betrokken vakorganisaties, betrokken zijn geweest bij de concernvorming; b. het concern al een pensioenvoorziening heeft, die in overleg met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties tot stand is gekomen; c. bij het concern op de dag waarop het verzoek om vrijstelling wordt ingediend ten minste 100 werknemers werkzaam zijn die niet in de stichting deelnemen; d. het aantal actieve deelnemers waarop de pensioenvoorziening van het concern van toepassing is, op de dag waarop het verzoek om vrijstelling wordt ingediend ten minste 25 procent dan wel ten minste 50 actieve deelnemers meer bedraagt, dan het aantal werknemers waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd; e. het verzoek om vrijstelling tevens wordt gedaan door of namens het concern en de vakorganisaties, bedoeld in onder b. 2. Onder concern als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een aantal juridisch zelfstandige ondernemingen dat is onderworpen aan een gemeenschappelijke leiding.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
27
Artikel 3 Vrijstelling in verband met CAO Op verzoek van een werkgever wordt aan alle werknemers van die werkgever vrijstelling van de verplichting tot deelneming in de stichting en van de verplichting tot premiebetaling aan de stichting verleend voor zover een besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst op die werkgever niet van toepassing is of indien dat besluit wel op hem van toepassing is, voor zover hij hiervan dispensatie heeft gekregen en met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties een afzonderlijke pensioenvoorziening is overeengekomen. Het verzoek om vrijstelling dient in dat geval mede door of namens de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties te zijn gedaan. Artikel 4 Vrijstelling in verband met beleggingsrendement 1. Op verzoek van een werkgever wordt aan alle werknemers van die werkgever vrijstelling verleend indien: a. uit de performancetoets, uitgevoerd over een periode van vijf kalenderjaren aan de hand van bijlage 1 bij het vrijstellingsbesluit blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van de stichting in negatieve zin aanzienlijk afwijkt van het rendement van de door de stichting vastgestelde normportefeuille waarbij van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin sprake is indien de uitkomst van de berekening van de performancetoets minder is dan - 1,28; of b. blijkt dat de stichting niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan het tweede of derde lid; of c. blijkt dat de stichting, indien het vierde lid is toegepast, niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan dat vierde lid. 2. Ten behoeve van de performancetoets, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt door het bestuur van de stichting jaarlijks het beleggingsbeleid voor het daarop volgende kalenderjaar vastgesteld waarbij een adequate verdeling van de beleggingen is gemaakt in vastrentende en zakelijke waarden. Van een adequate verdeling tussen vastrentende en zakelijke waarden is sprake indien aannemelijk gemaakt kan worden dat die verdeling: a. is bepaald in samenhang met het financieringsbeleid en is afgestemd op de pensioenverplichtingen, daarbij inbegrepen de reglementaire indexatieverplichtingen rekening houdend met het tot dan toe terzake gevoerde beleid, zodanig dat dit over een lange termijn leidt tot een lage premie en een stabiel premieverloop; b. is gekozen op basis van projecties die gebaseerd zijn op realistische en onderling consistente veronderstellingen; c. de toets op toereikendheid ten aanzien van de continue dekking van de verworven aanspraken, uitgaande van prudente veronderstellingen, heeft doorstaan. 3. De normportefeuille, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt jaarlijks door het bestuur van de stichting voor het daarop volgende kalenderjaar vastgesteld en is gebaseerd op de in het tweede lid bedoelde verdeling van beleggingen in vastrentende
28
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
waarden en zakelijke waarden, waarbij deze verdeling verder onderverdeeld wordt naar beleggingscategorieën en landen of sectoren waarin belegd wordt en waarbij deze onderverdeling voorzien wordt van herbeleggingsindices voor het daarop volgende jaar die breed samengesteld, belegbaar en objectief meetbaar zijn. Indien geen representatieve herbeleggingsindex bestaat of van toepassing is, wordt een representatieve locale rentemarktindex gebruikt vermeerderd met één procentpunt. 4. In afwijking van het tweede en derde lid kan het bestuur van de stichting een eenmaal vastgesteld beleggingsbeleid respectievelijk vastgestelde normportefeuille in de loop van een jaar voor het dan nog resterende deel van dat jaar opnieuw vaststellen indien door een onvoorziene substantiële wijziging in de verplichtingenstructuur niet langer sprake is van een adequate verdeling tussen vastrentende en zakelijke waarden als bedoeld in het tweede en derde lid. De noodzaak tot het op korte termijn opnieuw vaststellen blijkt uit een na 1 november van het voorafgaande kalenderjaar opgestelde Asset Liability Managementstudie, uitgevoerd naar aanleiding van de gewijzigde verplichtingenstructuur, en uit een verklaring van een externe deskundige die niet bij die studie betrokken is geweest, waarin de uitkomst van die studie wordt onderschreven. 5. Het bestuur van de stichting: a. deelt op verzoek vanaf 1 april van het desbetreffende jaar schriftelijk mee welk beleggingsbeleid als bedoeld in het tweede lid het heeft gekozen waarbij de gemaakte keuzes met een toelichting zijn onderbouwd; b. overlegt op verzoek vanaf 1 april van het desbetreffende jaar een verklaring van een externe accountant die voldoet aan artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat een normportefeuille als bedoeld in het derde lid is vastgesteld en voorzien van een toelichting, waarbij de gemaakte keuzes zijn onderbouwd; c. deelt op verzoek vanaf 1 januari schriftelijk mee welke normportefeuille als bedoeld in het derde lid het over het daaraan voorafgaande jaar had gekozen waarbij de gemaakte keuzes met een toelichting zijn onderbouwd; d. deelt op verzoek vanaf 1 april schriftelijk het feitelijke rendement van de stichting en het rendement van de gekozen normportefeuille als bedoeld in punt 3 van bijlage 1 bij het vrijstellingsbesluit mee; e. deelt op verzoek vanaf 1 april schriftelijk de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mee; f. doet, in het geval het beleggingsbeleid en de normportefeuille opnieuw zijn vastgesteld als bedoeld in het vierde lid, 1° de mededeling, bedoeld in onderdeel a, vanaf de vijftiende dag na totstandkoming van het nieuwe beleggingsbeleid; 2° de verklaring, bedoeld in onderdeel b, vanaf de vijftiende dag na totstandkoming van de nieuwe normportefeuille; 3° een mededeling van het opnieuw vaststellen van het beleggingsbeleid en de normportefeuille in de Staatscourant uiterlijk de vijftiende dag na de vaststelling; en Statuten & Pensioenreglement STIPLU
29
4° doet aan de aangesloten werkgevers binnen twee maanden na het opnieuw vaststellen van het beleggingsbeleid en de normportefeuille een schriftelijke mededeling toekomen. Artikel 5 Vrijstelling om andere redenen Op verzoek van een werkgever kan aan alle werknemers van die werkgever ook om andere redenen dan genoemd in de artikelen 1 tot en met 4 vrijstelling worden verleend. Artikel 6 Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling 1. Aan de vrijstelling kunnen met inachtneming van het in dit artikel bepaalde door de stichting nadere voorschriften worden verbonden ter verzekering van een goede uitvoering van de wet. 2. Aan de vrijstelling wordt het voorschrift verbonden dat de werkgever of, in het geval pensioenrechten worden ontleend aan een ondernemingspensioenfonds of een ander bedrijfstakpensioenfonds, het bestuur van het desbetreffende fonds, aan de Pensioen& Verzekeringskamer en aan het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds dat vrijstelling verleent inlichtingen zal verstrekken, die de Pensioen- & Verzekeringskamer of laatstgenoemd bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de wet verlangt. De inlichtingen worden desverlangd schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door de Pensioen- & Verzekeringskamer onderscheidenlijk door bedoeld bestuur, schriftelijk te stellen termijn verstrekt. 3. Aan de vrijstelling wordt het voorschrift verbonden dat de werkgever ten behoeve van zijn werknemers een andere pensioenvoorziening heeft of deze zal treffen en deze heeft ondergebracht of zal onderbrengen bij een ander bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds of een verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet. 4. Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 eerste lid, 3, 4 eerste lid en 5 kan de stichting het voorschrift verbinden dat de werkgever een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnisch nadeel dat de stichting bij de vrijstelling lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij het vrijstellingsbesluit, tenzij partijen anders overeenkomen. 5. Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 1 en 5 wordt het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever volgens de berekening aan de hand van bijlage 3 bij het vrijstellingsbesluit te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van de stichting. 6. Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt het voorschrift verbonden dat aan de pensioenregeling van de werkgever ten minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van de stichting.
30
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Artikel 7 Intrekking van de vrijstelling 1. Een vrijstelling kan door de stichting worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1, 2 of 3, indien niet meer wordt voldaan aan de reden tot vrijstelling bedoeld in artikel 5 of indien wordt gehandeld in strijd met een of meer aan de vrijstelling verbonden voorschriften. 2. De vrijstelling, bedoeld in artikel 4 wordt uitsluitend op verzoek van de werkgever aan wiens werknemers vrijstelling is verleend ingetrokken. 3. In afwijking van het tweede lid kan de vrijstelling, bedoeld in artikel 4 door de stichting worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met de voorschriften die aan de vrijstelling zijn verbonden.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
31
Bijlage II behorende bij het reglement
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren Artikel 1 Verlenen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 1. De deelnemer of de aangesloten werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door de stichting worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en het pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben. 2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 3. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overhandigd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen. 4. De vrijstelling wordt door de stichting verleend, indien de verklaring naar haar mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt. 5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de stichting. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling. 6. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en van artikel 38a van de Wet LB 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
32
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
Artikel 2 Spaarbijdragen 1. Voor een ieder, die op of na 1 juni 1999 vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. 2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit pensioenreglement aan de stichting verschuldigd zijn. 3. De werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, dient zorg te dragen voor de inhouding en afdracht van het werknemersdeel van de bijdragen. Deze bijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan de stichting heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen. 4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Aan de rekeninghouder wordt eenmaal per jaar de stand van de rekening meegedeeld, bij voorkeur nadat de rentebijschrijving heeft plaatsgevonden. 5. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in dit pensioenreglement opgenomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd aan de deelnemer gedurende vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. 6. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in dit pensioenreglement genoemde nabestaande. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. De uitkeringsperiode geschiedt conform het bepaalde in artikel 8 van dit pensioenreglement. Bij afwezigheid van nabestaanden wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, Wet LB 1964.
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
33
7. Indien de uitkeringstermijnen van de gestorte spaarbijdragen gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet zijn opgeëist, vervalt het recht op deze uitkeringstermijnen tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van de termijnen besluit. 8. Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 2, derde lid, van deze bijlage uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd. Artikel 3 Intrekken van de vrijstelling 1. De stichting is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit verzoekt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan. De stichting is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie. Artikel 4 Overgangsrecht Als gevolg van overgangsrecht wordt de situatie van vóór 1 juni 1999 voor toen bestaande gevallen vooralsnog gecontinueerd tot 1 juni 2004.
34
Statuten & Pensioenreglement STIPLU
5
Werknemersorganisaties FNV Bondgenoten Postbus 9208 3506 GE UTRECHT Telefoon: 0900 - 9690 Fax: 030 - 273 82 25 Internet: www.fnvflex.nl De Unie Postbus 400 4100 AK CULEMBORG Telefoon: 0345 - 85 18 51 Fax: 0345 - 85 15 00 Internet: www.deunie.nl CNV Dienstenbond Postbus 3135 2130 KC HOOFDDORP Telefoon: 023 - 565 10 52 Fax: 023 - 565 01 50 Internet: www.cnv.nl Werkgeversorganisatie ABU Postbus 144 1170 AC BADHOEVEDORP Internet: www.abu.nl