Pensioenreglement, maart 2013
Pensioenreglement
1
Pensioenreglement, maart 2013
INHOUDSOPGAVE 1. Algemene bepalingen
3
2. Pensioengrondslag
15
3. Premievaststelling
16
4. Ouderdomspensioen
17
5. Nabestaandenpensioen
20
6. Slapersrechten
24
7. Bijzondere situaties
28
8. Voorwaardelijke toeslagverlening
38
9. Aanvraag en uitbetaling pensioenen
39
10. Vrijstellingsregeling gemoedsbezwaarden
42
11. Aanspraken ter zake van deelneming in het Fonds voor 1 januari 1995
45
12. Overige Bepalingen
46
Bijlage A Factoren ter zake vervroeging en uitstel van levenslang ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.3 lid 1 van het pensioenreglement Bijlage B Factoren ter zake afkoop van de aanspraken op ouderdomspensioen, bijzonder partnerpensioen en het recht op partnerpensioen als bedoeld in artikel 9.4 t/m 9.6 van het pensioenreglement Bijlage C Factoren ter zake omzetting van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.4 lid 1 van het pensioenreglement. Bijlage D Factoren ter zake omzetting van ouderdomspensioen in extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 4.4 lid 2 van het pensioenreglement.
47
2
48
51
52
Pensioenreglement, maart 2013
1. ALGEMENE BEPALINGEN ARTIKEL 1.1
Begripsbepalingen
Op dit reglement zijn van toepassing de begripsbepalingen als bedoeld in artikel 2 van de statuten. Verder wordt in dit reglement verstaan onder: a.
aanspraakgerechtigde: de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
b.
afkoop: iedere handeling waardoor pensioenaanspraken of pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen;
c.
arbeidsongeschikt(heid): arbeidsongeschikt(heid) in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dan wel in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling - al dan niet met terugwerkende kracht - van de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement.
d.
basispensioenregeling: de collectieve pensioenregeling of het deel van de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van dit pensioenreglement gehouden is om deel te nemen;
e.
beëindiging van de deelneming: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van dit pensioenreglement anders dan door: a. het overlijden van de deelnemer; of b. het ingaan van het ouderdomspensioen;
f.
bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op partnerpensioen die door de gewezen partner op grond van dit pensioenreglement wordt verkregen;
g.
dienstbetrekking: de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer;
h.
elektronische: door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren;
i.
gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
j.
gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van dit pensioenreglement geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds;
k.
gewezen partner: - de vrouw of man van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer na het begin van diens deelneming in het fonds is geëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
3
Pensioenreglement, maart 2013
- de persoon van wie het geregistreerd partnerschap met de (gewezen) deelnemer na het begin van diens deelneming in het fonds in de registers van de Burgerlijke stand is beëindigd, anders dan door dood of vermissing of door omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk, met wederzijds goedvinden of door ontbinding; - de ongehuwde en niet-geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer van wie de partnerrelatie na het begin van diens deelneming in het fonds is beëindigd; l.
indexcijfer: het percentage waarmee het maximum premiedagloon Sociale Verzekeringen op 1 januari van een jaar is gewijzigd ten opzichte van hetzelfde tijdstip in het voorafgaande jaar;
m. lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte; n.
maximum uitkeringstermijn: de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag van de verzekerde een kortere termijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de WIA is. Een verkorte termijn bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken;
o.
nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;
p.
ondernemingspensioenfonds: een pensioenfonds verbonden aan een onderneming of aan een groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;
q.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
r.
ouderdomspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de werknemer of de gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;
s.
overdrachtswaarde: de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten;
t.
overdragende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;
u.
partner 1. de echtgeno(o)t(e)(e) van de (gewezen) deelnemer; 2. de persoon die in de registers van de burgerlijke stand geregistreerd staat als partner van de (gewezen) deelnemer;
4
Pensioenreglement, maart 2013
3.
v.
de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een geregistreerde partner, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer samenwoont, die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van deze (gewezen) deelnemer is en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de ongehuwde (gewezen) deelnemer -onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen- is aangewezen als begunstigde van partnerpensioen;
partnerpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of de gewezen werknemer;
w. partnerrelatie: huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van het pensioenreglement; x.
pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
y.
pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden;
z.
pensioenfonds: een rechtspersoon, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling;
aa. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van het pensioenreglement het pensioen is ingegaan; ab. pensioeningangsdatum: de daadwerkelijke ingangsdatum van het pensioen. Deze datum kan niet eerder vallen dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en niet later dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 70-jarige leeftijd bereikt; ac. Pensioenovereenkomst/ pensioenreglement De pensioenovereenkomst bevat de arbeidsvoorwaardelijke afspraken tussen de werkgever(organisaties) en de werknemers(organisatie) welke betrekking hebben op pensioen. Het pensioenreglement bevat de bepalingen over de wijze waarop het fonds uitvoering geeft aan de pensioenovereenkomst en bevat zowel het pensioenreglement als de pensioenovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Pensioenwet. ac. pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening; ad. pensioenuitvoerder: een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland; ae. schriftelijk: in schrifttekens op papier; af. toeslag: een verhoging van: - een pensioenrecht;
5
Pensioenreglement, maart 2013
-
een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer mits de verhoging niet voortvloeit uit behaald beleggingsrendement of een pensioenaanspraak van een deelnemer mits de verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal dienstjaren of een wijziging van het pensioenreglement;
ag
toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet;
ah.
uitvoeringsreglement: het uitvoeringsreglement van het fonds;
ai.
verzekeraar: een verzekeraar die op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 gekwalificeerd is tot het sluiten van verzekeringen van pensioenen in of naar Nederland;
aj.
waardeoverdracht: iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve van: - andere pensioenaanspraken of pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder of - dezelfde pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere pensioenuitvoerder;
ak.
het walpersoneel: de werknemers die vallen onder de collectieve arbeidsovereenkomst voor Haringpakkers, Schuur, Erf- en Technisch Personeel;
al.
wezenpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een kind tot wie de overleden werknemer of gewezen werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stiefof pleegkind, wegens het overlijden van de weknemer of gewezen werknemer;
am. het zeevarend personeel: de werknemers die vallen onder de collectieve arbeidsovereenkomst ‘Trawlvissserij’; an.
zetel: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft.
Overal waar in dit reglement de mannelijke of vrouwelijke vorm wordt gebruikt, geldt het gestelde zowel voor mannen als voor vrouwen.
ARTIKEL 1.2 1.
Deelnemerschap
Deelnemers in de zin van dit reglement zijn de werknemers die: a. krachtens artikel 2 van de wet tot deelneming verplicht zijn;of b. behorende tot een groep van werknemers die ingevolge een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in loondienst zijn van een aangesloten werkgever, als bedoeld in artikel 6, onder b, van de statuten.
6
Pensioenreglement, maart 2013
Tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld wordt in deze regeling onder deelneming, deelnemerschap of deelnemingsperiode verstaan deelneming, deelnemerschap of deelnemingsperiode gelegen op of na 1 januari 1995. 2.
Het deelnemerschap gaat in: a. voor de werknemers, bedoeld in het eerste lid, onder a, op het tijdstip, waarop de verplichtstelling voor hen van kracht wordt; b. voor de werknemers, bedoeld in het eerste lid, onder b, op het tijdstip waarop zij krachtens overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, voor deelneming in aanmerking komen.
3.
Het deelnemerschap eindigt: a. bij het bereiken van de pensioeningangsdatum; b. bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum; c. door het verlies van de hoedanigheid van werknemer of het eindigen van de verplichting tot deelneming, tenzij de deelneming wordt voortgezet krachtens het vierde lid; d. voor de deelnemers, bedoeld in het eerste lid, onder b: wanneer de overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, wordt beëindigd.
4.
Het deelnemerschap van degenen, die de hoedanigheid van werknemer hebben verloren of voor wie de verplichting tot deelneming is geëindigd, wordt voortgezet: a. indien en zolang de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ingevolge artikel 7.2 of 7.3 respectievelijk artikel 6.3 van dit reglement ten laste van het fonds wordt voortgezet; b. indien en zolang de pensioenopbouw wegens vrijwillige premiebetaling ingevolge artikel 6.2 van dit reglement wordt voortgezet.
ARTIKEL 1.3 1.
Pensioenaanspraken
De deelneming geeft aanspraak op: a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer; b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde; d. wezenpensioen aan: - de kinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die tot deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staan; - de stief- en pleegkinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die ten tijde van zijn overlijden door hem werden onderhouden en opgevoed.
2.
Met (stief- en pleeg)kinderen beneden de 18-jarige leeftijd worden gelijkgesteld: -
kinderen van 18 tot en met 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep of
7
Pensioenreglement, maart 2013
-
kinderen die ten gevolge van ziekte of gebreken niet in staat zijn om ten minste 55% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen kunnen verdienen, en daartoe in het afgelopen jaar ook niet in staat zijn geweest, of vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zullen zijn.
3.
Indien een werknemer tijdens een dienstverband met een aangesloten werkgever overlijdt vóór de eerste januari van het jaar waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt, bestaat tegenover het fonds aanspraak op de in het eerste lid onder b, c en e bedoelde pensioenen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.9.
4.
De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of ouderdomspensioen in te ruilen tegen respectievelijk extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.
5.
De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
6.
Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor de kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
7.
Opbouw van pensioenaanspraken in de pensioenregeling vangt op zijn vroegst aan met ingang van de eerste dag van het jaar waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt en eindigt uiterlijk op de pensioeningangsdatum.
ARTIKEL 1.4
Informatieverstrekking algemeen
1.
De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2.
Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3.
Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
4.
Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 1.4.5, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, en artikel 1.4.10. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt. De informatie op grond van artikel 1.4.5, derde lid, wordt eveneens kosteloos verstrekt.
8
Pensioenreglement, maart 2013
5.
De informatie over toeslagverlening, als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, onderdeel c, artikel 1.4.2, onderdeel c, artikel 1.4.3, onderdeel b, artikel 1.4.4, eerste lid, onderdeel b, artikel 1.4.6, onderdeel b, artikel 1.4.7, eerste lid, onderdeel b, artikel 1.4.8, onderdeel c, en artikel 1.4.9, eerste lid, onderdeel c, heeft betrekking op: a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening; b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien is gekozen voor financiering door het creëren van technische voorzieningen, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening; c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en d. de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is geweest.
ARTIKEL 1.4.1
Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief)
1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een zogenoemde startbrief. Deze startbrief bevat in ieder geval informatie over: a. b. c. d.
de ingangsdatum van de deelneming aan de pensioenregeling; de inhoud van de basispensioenregeling; de toeslagverlening; het recht van de deelnemer om bij het fonds het voor hem geldende pensioenreglement op te vragen; e. het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling; f. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds; g. het recht van de deelnemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak. 2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds. 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt. 4. Indien een deelnemer voldoet aan de onder lid 3 gestelde voorwaarde, wordt een onderbreking van maximaal zes maanden beschouwd als een onafgebroken deelname met dien verstande dat over deze periode geen opbouw van pensioen plaatsvindt. ARTIKEL 1.4.2
Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval: a. b. c. d.
een opgave van de verworven pensioenaanspraken; een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken; informatie over toeslagverlening; en een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
9
Pensioenreglement, maart 2013
ARTIKEL 1.4.3
Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken; b. informatie over toeslagverlening; c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens; d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling; e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid; f. informatie over het actueel zijn van een korte- of lange termijnherstelplan. ARTIKEL 1.4.4 1.
Periodieke informatie aan gewezen deelnemers
Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar: a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en b. informatie over toeslagverlening.
2.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 1.4.5 1.
Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde
Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: a. b. c. d. e.
het voor hem geldende pensioenreglement; het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds; het uitvoeringsreglement; de voor hem relevante informatie over beleggingen; en de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het kortetermijnherstelplan, het langetermijnherstelplan, informatie over de hoogte van de dekkingsgraad, over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds een wanbeleid voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken.
2.
Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
3.
Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van uitruil.
4.
Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
5.
Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van gepensioneerden.
10
Pensioenreglement, maart 2013
ARTIKEL 1.4.6
Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen: a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; en c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens. ARTIKEL 1.4.7 1.
Periodieke informatie aan gewezen partner
Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar: a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 1.4.6; en b. informatie over toeslagverlening.
2.
Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 1.4.8
Informatieverstrekking aan gepensioneerden bij pensioeningang
Het fonds verstrekt degene die gepensioneerde wordt: a. b. c.
een opgave van zijn pensioenrecht; een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en informatie over toeslagverlening.
ARTIKEL 1.4.9 1.
Periodieke informatie aan pensioengerechtigden
Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks: a. een opgave van zijn pensioenrecht; b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en c. informatie over toeslagverlening.
2.
Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
ARTIKEL 1.4.10
Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat
1.
Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2.
De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
11
Pensioenreglement, maart 2013
ARTIKEL 1.5
Verplichtingen van de aangesloten werkgevers, de deelnemers en de pensioengerechtigden
1.
De aangesloten werkgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden over te leggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van de zakelijke gegevens en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
2.
Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
ARTIKEL 1.6
Wettelijke bepalingen
1. Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling. 2. Pensioenen en aanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. 3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990. 4. Vervreemding als bedoeld in artikel 5.2, zevende lid is toegestaan op grond van artikel 57, vijfde lid, van de Pensioenwet. 5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan. 7. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de gepensioneerde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen. 8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig. 9. Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen. 10. De bij de uitvoering van dit reglement gebruikte actuariële tabellen zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
ARTIKEL 1.7
Algemeen voorbehoud
In die gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
12
Pensioenreglement, maart 2013
ARTIKEL 1.8
Aanpassing van de te nog te verwerven aanspraken
Het pensioenreglement kan worden aangepast wat betreft de in de toekomst te verwerven pensioenaanspraken. Bij het aanpassen van het pensioenreglement volgt het fonds de voorschriften hiervoor vastgelegd in het uitvoeringsreglement van het fonds. Van aanpassing van het pensioenreglement als bedoeld in dit artikel kan met name sprake zijn als de premie voor de pensioenregeling hoger dreigt te worden dan acceptabel is voor de cao-partijen in de bedrijfstak.
ARTIKEL 1.9
Korting van opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten
Ten tijde van de vaststelling van dit pensioenreglement heeft het fonds de aanspraken herverzekerd bij een verzekeraar op basis van een zogeheten garantiecontract. Dit betekent dat de uitkering van gefinancierde pensioenrechten levenslang wordt gegarandeerd door de betrokken verzekeraar. Zolang sprake is van een garantiecontract, is vermindering van de reeds gefinancierde pensioenrechten niet aan de orde vanwege de voornoemde garantie. Ook de verplichting tot het indienen van herstelplannen is dan niet aan de orde. De hierna volgende artikelen zijn slechts van toepassing in de volgende situaties: 1.
het fonds in onderdekking verkeerd omdat het niet of niet volledig beschikt over het verplichte eigen vermogen van 1 % van het vereiste vermogen; de verzekeraar blijkt niet langer in staat de aangegane verplichtingen ten opzichte van het fonds en haar deelnemers na te komen; indien er geen sprake meer is van herverzekering. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen door het fonds verminderd worden. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het plan van aanpak in geval van onderdekking als omschreven in artikel 8.1 van het uitvoeringsreglement van het fonds.
2.
Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en gepensioneerde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
3.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
13
Pensioenreglement, maart 2013
ARTIKEL 1.10
Karakter pensioenregeling
1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Hieronder wordt verstaan: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering. 2. Voor de jaarverslaglegging van de werkgevers wordt de pensioenregeling geclassificeerd als een Defined Contribution-regeling, omdat de werkgever is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds en geen verplichting heeft tot het betalen van aanvullende bijdragen. De werkgever heeft slechts een verplichting tot het betalen van de doorsneepremie.
ARTIKEL 1.11
Wettelijk verlof en pensioen
-
Indien een deelnemer gedurende de volledige met zijn werkgever overeengekomen arbeidsduur gebruik maakt van verlof als bedoeld in artikel 10a, lid 1, sub a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en met instandhouding van de arbeidsovereenkomst, wordt de deelneming in het fonds voortgezet met dien verstande dat tijdens de periode van verlof de pensioengrondslag op nul wordt gesteld.
-
Indien een deelnemer gedurende een gedeelte van de met zijn werkgever overeengekomen arbeidsduur gebruik maakt van verlof als bedoeld in artikel 10a, lid 1, sub a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, wordt de deelneming in het fonds voortgezet met dien verstande dat alleen opbouw van ouderdomspensioen plaatsvindt over het gedeelte van de arbeidsduur waarover arbeid wordt verricht.
-
De deelnemer die in afwijking van de vorige twee leden gedurende de periode van verlof als bedoeld in artikel 10a, lid 1, sub a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 aanspraken op ouderdomspensioen wenst op te bouwen, dient binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar waarin gebruik is gemaakt van verlof een verzoek in te dienen bij het fonds. Indien het fonds een zodanig verzoek inwilligt, is de deelnemer zowel de werkgevers- als de werknemerspremie aan het fonds verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.2, lid 4. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ingevolge dit lid verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan. Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek tot vrijwillige voortzetting nadere voorwaarden verbinden.
14
Pensioenreglement, maart 2013
2. PENSIOENGRONDSLAG ARTIKEL 2.1
Loon
1. Onder loon wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan: loon in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 1, §1 van de Wet financiering sociale verzekeringen. 2. Het in aanmerking te nemen loon is gelijk aan het bedrag van het per 1 januari van het kalenderjaar geldende maximum premiedagloon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen. Het maximum aantal premiedagen is 260. Voor de berekening van het in aanmerking te nemen loon wordt gebruikt gemaakt van de methode Voortschrijdend Cumulatief Rekenen (VCR-methode). In periodes gedurende welke voor een deelnemer een deeltijdfactor geldt als bedoeld in artikel 7.1. lid 2, zal het in aanmerking te nemen maximumloon worden vermenigvuldigd met de in die periode geldende deeltijdfactor. Het maximaal in aanmerking te nemen loon wordt jaarlijks eenmalig op 1 januari vastgesteld en is het hele kalenderjaar van kracht. Dit bedrag is gelijk aan hetgeen de Belastingdienst publiceert in haar jaarlijkse handboek loonheffingen. 3.
Indien de werkgever op de datum van de vaststelling van de pensioengrondslag aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer: a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling of b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op een deelnemer die behoort tot het zeevarend personeel.
4. Indien het loon, dat in een kalenderjaar uit een arbeidsovereenkomst wordt genoten, betrekking heeft op een gedeelte van het jaar, wordt het ingevolge de vorige leden vastgestelde loon naar evenredigheid verlaagd.
ARTIKEL 2.2
Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag van de deelnemer is gelijk aan: het totaal van het aan hem in een (gedeelte van een) jaar over de geldende loonperiodes uitbetaalde loon. Bij het bepalen van de pensioengrondslag wordt gebruikt gemaakt van de VCR methode. Het aldus gevonden loon wordt gemaximeerd tot het voor de deelnemer geldende loon zoals genoemd artikel 2.1 tweede lid, waarna het wordt verminderd met een franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise wordt de pensioengrondslag gesteld op 0. In periodes gedurende welke voor een deelnemer een deeltijdfactor geldt als bedoeld in artikel 7.1. lid 2, zal de in aanmerking te nemen franchise worden vermenigvuldigd met de in die periode geldende deeltijdfactor. 2. Het bestuur besluit jaarlijks per 1 januari wat het franchisebedrag voor dat jaar wordt.
15
Pensioenreglement, maart 2013
3. PREMIEVASTSTELLING ARTIKEL 3.1 1.
Premie
Met inachtneming van het hierna in dit artikel bepaalde bedraagt de voor een deelnemer aan het fonds verschuldigde premie: a. voor het walpersoneel 8,5% van de pensioengrondslag; b. voor het zeevarend personeel 14% van de pensioengrondslag. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensioengrondslag in een jaar. Indien een deelnemer die behoort tot het walpersoneel gebruik heeft gemaakt van de hem in artikel 4.1, tweede lid, geboden mogelijkheid om aan de pensioenregeling voor het zeevarend personeel deel te nemen, is het bepaalde onder b op hem van toepassing. De verdeling van de premie over de werkgever en de deelnemer is neergelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst voor Haringpakkers, Schuur-, Erf- en Technisch Personeel respectievelijk in de collectieve arbeidsovereenkomst ‘Trawlvisserij’.
2.
In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid is voor de volledig arbeidsongeschikte deelnemer geen premie verschuldigd vanaf het bereiken van de maximumuitkeringstermijn.
3.
De aangesloten werkgever is de premie voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is terzake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voorzover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen.
4.
Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie in het komende kalenderjaar een korting zal worden toegepast.
5. De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van het jaar waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk op de pensioeningangsdatum.
ARTIKEL 3.2
Door de werkgever niet afgedragen premie
Als de werkgever de premie niet aan het fonds heeft afgedragen wordt de premie voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen geacht aan de stichting te zijn betaald, tenzij er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd.
16
Pensioenreglement, maart 2013
4. OUDERDOMSPENSIOEN ARTIKEL 4.1 1.
Ouderdomspensioen
Het jaarlijkse ouderdomspensioen van de deelnemer bedraagt na 31 december 2005: a. voor het walpersoneel: 0,65% van de som van de pensioengrondslagen; b. voor het zeevarend personeel: 1,15% van de som van de pensioengrondslagen. Indien de premie is berekend over een evenredig gedeelte van de pensioengrondslag, wordt bij de bepaling van de som alleen met dat gedeelte van de pensioengrondslag rekening gehouden.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, heeft de deelnemer die behoort tot het walpersoneel, de mogelijkheid om er voor te kiezen aan de pensioenregeling voor het zeevarend personeel deel te nemen. Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, onder b, is dan van overeenkomstige toepassing. De deelnemer dient deze keuze schriftelijk aan de werkgever kenbaar te maken. De deelnemer heeft de mogelijkheid om zijn keuze te herroepen dan wel alsnog te kiezen voor deelneming aan de pensioenregeling voor het zeevarend personeel. Dit is uitsluitend mogelijk per de eerste januari van een kalenderjaar en in overleg met de werkgever. De (herroeping van de) keuze dient uiterlijk per 1 november kenbaar te worden gemaakt aan de administrateur.
3.
Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.
ARTIKEL 4.2
Flexibilisering
De deelnemer mag binnen bepaalde grenzen veranderingen aanbrengen in de voor hem verzekerde pensioenaanspraken. Hiermee kan hij zijn pensioenaanspraken beter afstemmen op zijn persoonlijke situatie. De volgende mogelijkheden zijn toegestaan: • • •
vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum; en inruil van pensioenaanspraken; en hoog/laag-uitruil ouderdomspensioen.
Ook een combinatie van deze flexibiliseringsmogelijkheden is toegestaan. De hiervoor aangegeven volgorde dient daarbij te worden aangehouden. De mogelijkheden worden nader beschreven in de artikelen 4.3, 4.4 en 4.5.
ARTIKEL 4.3
Vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum
1.
Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen in voor of na de pensioendatum doch niet vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd en niet na het bereiken van de 70-jarige leeftijd. De (niet-geregistreerde) partner van de deelnemer dient schriftelijk te verklaren in te stemmen met het verzoek van de deelnemer. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. Deze tabel, die geldt voor een periode van maximaal vijf jaar, is opgenomen in Bijlage A bij dit reglement. Het bepaalde in de artikelen 18a en 18d van de Wet op de Loonbelasting 1964 wordt hierbij in acht genomen.
2.
Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door pensionering, voor het fonds aantoonbaar, geheel wordt beëindigd. Het verzoek tot
17
Pensioenreglement, maart 2013
vervroeging van het ouderdomspensioen moet een halfjaar vóór de gewenste ingangsdatum worden ingediend bij de administrateur. De gewezen deelnemer moet tegenover het fonds schriftelijk verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de vervroegde ingangsdatum van het pensioen in verband met pensionering is geëindigd. De eventuele fiscale gevolgen in verband met de vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. 3.
Een verzoek tot uitstel van het ouderdomspensioen wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, geheel wordt voortgezet. Zodra de dienstbetrekking eindigt gaat het pensioen direct in. Het verzoek tot uitstel van het ouderdomspensioen moet een halfjaar vóór de pensioendatum worden ingediend bij de administrateur. De gewezen deelnemer moet jaarlijks tegenover het fonds schriftelijk verklaren dat de lopende dienstbetrekking op en na de pensioendatum geheel wordt voortgezet. De eventuele fiscale gevolgen in verband met het uitstel komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer. Bij uitstel blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met inachtneming van de artikelen 1.3. lid 7 en 3.1. lid 5 van dit pensioenreglement.
4.
Indien het verlaagde ouderdomspensioen door de keuze van een vervroegde pensioeningangsdatum onder de grens voor afkoop wegens gering bedrag als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet zou uitkomen, kan het pensioen op die datum niet ingaan. In dat geval zal een zodanige vervroegde ingangsdatum moeten worden gekozen, dat het pensioen boven de afkoopgrens blijft uitkomen.
5.
De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
ARTIKEL 4.4 1.
Inruil van partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen of van ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen
De deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. De tabel is opgenomen in Bijlage C bij dit reglement. Bij de uitruil wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Indien artikel 5.2 van toepassing is, wordt de van toepassing zijnde factor toegepast op de aanspraak op jaarlijks partnerpensioen als bedoeld in artikel 5.1 verminderd met de aanspraak op bijzonder jaarlijks partnerpensioen als bedoeld in artikel 5.2. Indien de deelnemer heeft gekozen voor inruil als bedoeld in dit lid, vervallen de aanspraken op partnerpensioen.
18
Pensioenreglement, maart 2013
2.
Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de deelnemer het recht om (een deel van) zijn aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming dan wel op de pensioeningangsdatum in te ruilen voor extra aanspraken op nabestaandenpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. De tabellen zijn opgenomen in Bijlage D bij dit reglement. Bij de uitruil wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
3.
De in de vorige leden bedoelde keuze moet op het aanvraagformulier voor het ouderdomspensioen worden bekend gemaakt en is onherroepelijk. De (nietgeregistreerde) partner van de deelnemer dient schriftelijke toestemming voor de keuze van de deelnemer te verlenen. Indien toestemming van de (niet-geregistreerde) partner van de deelnemer ontbreekt, wordt de deelnemer geacht te hebben gekozen voor ouderdomspensioen met volledig meeverzekerd partnerpensioen, tenzij de deelnemer ten genoegen van het bestuur aantoont geen (niet-geregistreerde) partner te hebben.
4.
De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
ARTIKEL 4.5
Hoog/laag-uitruil van ouderdomspensioen
De deelnemer kan op de pensioeningangsdatum het fonds verzoeken variatie in de hoogte van de ouderdomspensioenuitkering toe te staan. De deelnemer heeft de keuze tussen: -
5 jaar 119% en daarna 89% van het oorspronkelijke ouderdomspensioen, inclusief de daarop verleende verhogingen, of
-
10 jaar 110% en daarna 83% van het oorspronkelijke ouderdomspensioen, inclusief de daarop verleende verhogingen.
Deze hoogte en duur van de ouderdomspensioenuitkering zijn door het bestuur, gehoord de actuaris en met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, vastgesteld per 1 januari 2010 en gelden tot en met uiterlijk 31 december 2014. Het fonds behoudt zich het recht voor de hierboven genoemde percentages tussentijds aan te passen. De keuze moet op het aanvraagformulier worden bekend gemaakt en is onherroepelijk. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- of wezenpensioen.
19
Pensioenreglement, maart 2013
5. NABESTAANDENPENSIOEN ARTIKEL 5.1
Partnerpensioen
1.
Tenzij het bepaalde in artikel 4.4 van toepassing is, bedraagt het jaarlijkse partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, inclusief de daarop verleende verhogingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.3 en artikel 5.2, vijfde lid.
2.
Het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen wordt, overeenkomstig het bepaalde in het derde lid, verhoogd, indien: a. de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt in een tijdvak, waarover voor hem premie verschuldigd is of geacht wordt te zijn voldaan; b. de gewezen deelnemer overlijdt vóór het ingaan van het ouderdomspensioen en binnen 15 maanden na het einde van zijn deelneming in een tijdvak, waarin hij een opleiding volgt voor een van de diploma's ingevolge de Wet op de Zeevisvaartdiploma's of een daarmee door het fonds gelijk te stellen diploma.
3.
De in het tweede lid bedoelde verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop ingevolge artikel 4.1, eerste lid, nog aanspraak zou zijn verkregen, indien de deelneming vanaf de datum van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken voort zou duren. De pensioengrondslagwordt vastgesteld op basis het loon over de periode(n) van deelneming in de drie jaar direct voorafgaande aan de overlijdensdatum gedeeld door drie waarbij in het eerste jaar wordt uitgegaan van een evenredig verloop van het loon over dat jaar. Indien de deelnemer overlijdt binnen drie jaar na aanvang van de deelneming wordt zijn loon naar analogie van het in de vorige volzin bepaalde vastgesteld.
4.
Indien het bepaalde in artikel 4.3 toepassing heeft gevonden, ondergaat het partnerpensioen een evenredige verlaging of verhoging, waarbij indien de gewezen deelnemer overlijdt na de pensioendatum en zonder dat bepaald is op welke datum het ouderdomspensioen zou ingaan, voor berekening van het partnerpensioen zal worden aangenomen, dat het ouderdomspensioen zou zijn ingegaan op de datum waarop de deelnemer is overleden.
5.
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de (nietgeregistreerde) partner overlijdt.
6.
Gedurende wettelijk verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (wettelijk verlof: ouderschaps-, sabbats, studie- en levensloopverlof) is het overlijdensrisico maximaal 18 maanden gedekt alsof geen verlof wordt genoten. De hiervoor benodigde risicopremie komt volledig voor rekening van het fonds.
ARTIKEL 5.2 1.
Bijzonder partnerpensioen
Indien de deelnemer na de aanvang van zijn deelneming een of meermalen gehuwd is geweest en/of één of meermalen een in de registers van de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap is aangegaan gelden met betrekking tot het bijzondere partnerpensioen en het bedrag van het jaarlijkse partnerpensioen de volgende bepalingen.
20
Pensioenreglement, maart 2013
2.
Voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen en op partnerpensioen wordt de deelnemingsperiode (worden de deelnemingsperioden) van de deelnemer gesplitst en wel zodanig dat: a. aan de gewezen partner wordt toegerekend het deel gelegen vóór de datum waarop het huwelijk met de deelnemer is beëindigd, dan wel de partnerrelatie is beëindigd; b. aan een volgende gewezen partner wordt toegerekend het deel gelegen vóór de datum waarop het huwelijk dan wel de partnerrelatie met de deelnemer is beëindigd, onder aftrek van het deel dat toekomt aan de vorige gewezen partner(s) van de deelnemer; c. aan de partner wordt toegerekend het resterende deel van de deelnemingsperiode(n).
3.
Het jaarlijkse bijzondere partnerpensioen bedraagt voor een gewezen partner 70% van het partnerpensioen bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, voor zover dit betrekking heeft op het deel van de deelnemingsperiode(n), dat volgens het tweede lid aan haar wordt toegerekend.
4.
Op een bijzonder partnerpensioen is het bepaalde in artikel 5.1, zesde lid, van overeenkomstige toepassing. Tenzij het bestuur anders besluit, gaat dit pensioen echter niet eerder in dan op de eerste dag van de maand, waarin het verzoek om uitkering is ontvangen. Er bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner die haar aanspraken op bijzonder partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4, zesde lid, heeft geconverteerd.
5.
Het jaarlijks partnerpensioen van de partner wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5.1. Het bedrag bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, wordt echter uitsluitend vastgesteld op basis van het deel van de deelnemingsperiode(n), dat volgens het tweede lid aan haar wordt toegerekend.
6.
Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
7.
De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
8.
Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w, anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in het negende lid.
9.
Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w, aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
21
Pensioenreglement, maart 2013
ARTIKEL 5.3
Tijdelijk verhoogd (bijzonder) partnerpensioen
Indien de partner respectievelijk de achtergebleven gewezen partner van de deelnemer of pensioengerechtigde die als deelnemer is gepensioneerd de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, wordt in de beide voorgaande artikelen vanaf de ingang van het pensioen tot de eerste van de maand waarin de partner respectievelijk de achtergebleven gewezen partner de 65-jarige leeftijd bereikt in plaats van 70% gelezen 100%. Bij de uitvoering van het bepaalde in dit artikel zal binnen de begrenzingen zoals aangegeven in artikel 18f van de Wet op de loonbelasting 1964 worden gebleven.
ARTIKEL 5.4
Wezenpensioen
1.
Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.
2.
Het in het eerste lid bedoelde wezenpensioen wordt verhoogd indien: a. de deelnemer voor het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt in een tijdvak waarover voor hem premie verschuldigd is of geacht wordt te zijn voldaan; b. de gewezen deelnemer overlijdt vóór het ingaan van het ouderdomspensioen en binnen 15 maanden na het einde van zijn deelneming in een tijdvak, waarin hij een opleiding volgt voor een van de diploma's ingevolge de Wet op de Zeevisvaartdiploma's of een daarmee door het fonds gelijk te stellen diploma. Deze verhoging bedraagt 14% van het ouderdomspensioen, waarop ingevolge artikel 4.1, eerste lid nog aanspraak zou zijn verkregen, indien de deelneming vanaf de datum van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken voort zou duren. Het bepaalde in artikel 5.1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien het bepaalde in artikel 4.3 toepassing heeft gevonden, is dat niet van invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
4.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin voordien niet langer wordt voldaan aan het in genoemd lid bedoelde vereiste. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand waarin het kind overlijdt.
5.
Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt.
ARTIKEL 5.5 1.
Geen aanspraak op (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen
Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat, indien: - het aangaan van het huwelijk; - de inschrijving van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand; - de samenwoning met de partner is aangevangen; - de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind; - het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief- of pleegkind;
22
Pensioenreglement, maart 2013
op of na de pensioendatum respectievelijk de eerdere datum van ingang van het ouderdomspensioen heeft plaatsgevonden. 2.
In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid bestaat voor de niet-geregistreerde partner bovendien geen aanspraak op partnerpensioen: a. indien het samenlevingscontract notarieel wordt verleden na de pensioendatum van de deelnemer of gepensioneerde; b. indien de partner niet middels een uittreksel van het bevolkingsregister kan aantonen op het moment van overlijden van de deelnemer of gepensioneerde met deze deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond.
3. Als de partner en/of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde dan wordt een partnerpensioen respectievelijk wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden. 4.
Het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing: a. indien uit een op initiatief van de deelnemer ingesteld geneeskundig onderzoek, dat aan door het fonds gestelde eisen voldoet, is gebleken dat de deelnemer met betrekking tot de verzekering van partnerpensioen een niet meer dan normaal risico oplevert; b. indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid.
5.
Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
23
Pensioenreglement, maart 2013
6. SLAPERSRECHTEN ARTIKEL 6.1 1.
Aanspraken bij beëindiging van de deelneming
Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment op grond van dit pensioenreglement opgebouwde aanspraken volgens het bepaalde in: a. artikel 4.1, eerste lid (ouderdomspensioen); b. artikel 5.1, eerste lid (partnerpensioen); c. artikel 5.1 eerste lid juncto artikel 5.2, derde lid (partnerpensioen onder aftrek van bijzonder partnerpensioen); d. artikel 5.2, derde lid (bijzonder partnerpensioen); e. artikel 5.4, eerste lid (wezenpensioen); alsmede (indien en voorzover van toepassing) met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7.1, 7.2 en 7,3.
2. Op de in het eerste lid bedoelde pensioenaanspraken is van toepassing het bepaalde in: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
artikel artikel artikel artikel artikel artikel artikel artikel artikel artikel
4.1, tweede lid; 4.2; 4.3; 4.4; 4.5; 5.1, vijfde en zesde lid; 5.2, eerste, tweede, vierde en zesde lid; 5.4, derde en vierde lid; 5.5; en 8.1.
3. De pensioenaanspraken als bedoeld in het eerste lid dienen op het moment van beëindiging van de deelneming volledig te zijn gefinancierd.
ARTIKEL 6.2
Vrijwillige voortzetting van de deelneming
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioendatum of de eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen voor een periode van maximaal drie jaar toe te staan, dat de gewezen deelnemer de deelneming voor eigen rekening voortzet onder de volgende voorwaarden: a. de deelneming moet tot de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd; b. de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet; c. de voortzetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenregeling; d. de voortzetting voor eigen rekening vindt niet plaats in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
24
Pensioenreglement, maart 2013
De onder a. en d. opgenomen voorwaarden gelden niet in de gevallen als bedoeld in het tweede lid. Een dergelijk verzoek moet worden gedaan binnen drie maanden na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoemd in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. 2. In de volgende gevallen is het mogelijk om langer vrijwillig voort te zetten dan het in het eerste lid genoemde maximum van drie jaar: - indien het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en het bepaalde in artikel 7.2 of 7.3 niet van toepassing is, is voortzetting mogelijk voor zover er een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt genoten; - indien de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering voortvloeit uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de desbetreffende uitkering voortduurt; Indien er sprake is van FVP-voortzetting dan is vrijwillige voortzetting mogelijk over de periode dat de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) een bijdrage verstrekt. 3. Onverminderd het hierna bepaalde kan het fonds aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd. 4. De deelnemer is voor de voortgezette deelneming de in artikel 3.1 bedoelde premie verschuldigd. De premie wordt berekend naar de pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de voorgezette deelneming. Zolang de voortgezette deelneming voortduurt, wordt de pensioengrondslag jaarlijks per 1 januari aangepast, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.2, zesde lid, laatste twee volzinnen. Indien op de deelnemer laatstelijk tijdens de verplichte deelneming het bepaalde in artikel 7.1 van toepassing was, blijft tijdens de voortgezette deelneming het deeltijdpercentage gelden. 5. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht. 6. De bepalingen van dit pensioenreglement, met uitzondering van de hoofdstukken 3 en 10 en artikel 1.2, eerste, tweede en derde lid, artikel 2.1, en artikel 7.2, tweede en derde lid, zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. Daarbij wordt de premievrije deelneming bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, dan wel artikel 7.3, eerste lid, verleend vanaf het tijdstip waarop een deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest. 7. De voortzetting van de deelneming eindigt: a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd van korter dan drie jaar is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
25
Pensioenreglement, maart 2013
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden; c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het fonds te bepalen tijdstip; d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling; e. door overlijden van de deelnemer; f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum.
ARTIKEL 6.3 1.
Voortzetting van de verplichte deelneming in verband met het verkrijgen van een FVP-bijdrage
In dit artikel en in artikel 6.4 wordt verstaan onder: a. FVP: de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet van 2 juli 1998, houdende privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering. b. werkloze werknemer: de gewezen deelnemer, die als werkloze werknemer wordt aangemerkt in artikel 1, onderdeel e, van het Bijdragereglement 1999; c. FVP-voortzettingsbijdrage: de in artikel 2, eerste lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage; d. FVP-koopsombijdrage: de in artikel 2, tweede lid, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde bijdrage; e. eerste werkloosheidsdag: de in artikel 1, onderdeel h, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde dag; f. nabestaande: de (bijzondere) partner of niet-geregistreerde partner van de overleden werkloze werknemer die op de eerste werkloosheidsdag de leeftijd van 40 jaar nog niet heeft bereikt; g. nabestaandenpensioen: het (bijzondere) partnerpensioen ten behoeve van de nabestaande; h. werkloosheidsuitkering: de in artikel 1, onderdeel g, van het Bijdragereglement 1999 bedoelde uitkering. i. Verstrekkingspercentage: de mate waarin de door de FVP berekende bijdrage wordt verstrekt.
26
Pensioenreglement, maart 2013
2.
Indien en zolang de werkloze werknemer, die op de eerste werkloosheidsdag de 40-jarige leeftijd heeft bereikt, in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht heeft op een FVP-voortzettingsbijdrage, wordt zijn deelneming in de verplichte regeling van het fonds voortgezet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.2 (hierna te noemen: FVP-voortzetting). De te verkrijgen pensioenaanspraken in verband met de FVP-voortzetting worden vastgesteld op basis van de daadwerkelijk ontvangen FVP-voortzettingsbijdrage, verhoogd met de vergoeding van het fonds. De vergoeding van het fonds is gebaseerd op het eventuele verschil tussen de voortzetting op basis van artikel 6.2 en de daadwerkelijk ontvangen FVP-voortzettingsbijdrage, waarbij het verstrekkingspercentage (fictief) op 100 wordt gesteld. De FVP-voortzetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de FVP-voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
3.
Wanneer aan de werkloze werknemer premievrije deelneming is verleend in verband met arbeidsongeschiktheid, dan wel wanneer hij naast de deelneming op grond van de FVPvoortzetting, tevens deelnemer is in het fonds, op grond van een (gedeeltelijk) dienstverband, vindt de (premievrije) deelneming bij het fonds plaats rekening houdend met de FVP-voortzettingsbijdrage en wordt het in het tweede lid bedoelde verschil niet of slechts gedeeltelijk door het fonds aangevuld.
4.
Indien het recht op een werkloosheidsuitkering eindigt in verband met het ontvangen van een uitkering krachtens de Ziektewet, wordt de FVP-voortzetting - zoals deze laatstelijk van toepassing was - gecontinueerd zolang er recht bestaat op de Ziektewetuitkering. De premie hiervoor komt voor rekening van het fonds. De in dit lid bedoelde gecontinueerde voortzetting eindigt zodra het recht op de uitkering krachtens de Ziektewet eindigt.
5.
De deelnemer als bedoeld in het vierde lid, die bij het bereiken van de maximumuitkeringstermijn 25% of meer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO dan wel 35% of meer arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, heeft - ongeacht of de in het vierde lid bedoelde voortzetting heeft plaatsgevonden - vanaf het bereiken van de maximumuitkeringstermijn recht op toepassing van het bepaalde in artikel 7.2 respectievelijk artikel 7.3.
ARTIKEL 6.4
Inkoop van pensioen voor nabestaanden in het kader van de FVP-regeling
De nabestaande van een overleden werkloze werknemer die recht heeft op een FVPkoopsombijdrage en dit recht ook geldend heeft gemaakt, komt in aanmerking voor een partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 5.1 of 5.2, alsmede voor wezenpensioen conform het bepaalde in artikel 5.4. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de werkloze werknemer (als deelnemer) is overleden op de dag voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag. Het betreffende partnerpensioen wordt vastgesteld op basis van de daadwerkelijk ontvangen FVPkoopsombijdrage, verhoogd met de vergoeding van het fonds. De vergoeding van het fonds is gebaseerd op het eventuele verschil tussen de voor de volledige inkoop benodigde premie en de daadwerkelijk ontvangen FVP-koopsombijdrage, waarbij het verstrekkingspercentage (fictief) op 100 wordt gesteld. Het wezenpensioen wordt vastgesteld conform het bepaalde in artikel 5.4.
27
Pensioenreglement, maart 2013
7. BIJZONDERE SITUATIES ARTIKEL 7.1
Premie en aanspraken bij een kortere dan de normale arbeidsduur
1.
Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale wekelijkse arbeidsduur die in de onderneming van de werkgever geldt, is het bepaalde in de volgende leden van dit artikel van toepassing.
2.
Gedurende de periode(n) waarin de werknemer in deeltijd werkt, wordt a. het aantal uren van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de onderneming van de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur. Het deeltijdspercentage wordt altijd van 1 januari van het kalenderjaar af toegepast en naar beneden afgerond op twee decimalen. Indien een deelnemer gedurende het lopende kalenderjaar meer of minder werkt, dient de herberekening van het deeltijdpercentage van 1 januari van het lopende kalenderjaar af plaats te vinden; b. voor de vaststelling van de premie en voor de vaststelling van de pensioengrondslag worden het maximum loon, zoals beschreven in artikel 2.1 lid 2, en de franchise vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage.
3.
Indien op diens overlijdensdatum de deelnemer in deeltijd werkte en het bepaalde in dit artikel van toepassing is, wordt bij de vaststelling van de verhoging van het partnerpensioen als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, en van de verhoging van het wezenpensioen als bedoeld in artikel 5.4, tweede lid, aangenomen dat het deeltijdpercentage zou blijven gelden tot de pensioendatum.
ARTIKEL 7.2
Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO
1.
Voor degene die op 31 december 2005 in aanmerking kwam voor premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid en die onder de werking van de WAO blijft vallen, blijft onderstaande regeling van toepassing zolang de WAO op hem van toepassing blijft.
2.
Voor een deelnemer die vanaf het bereiken van de maximum uitkeringstermijn onafgebroken 25% of meer arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is, wordt de premie, de halve of een kwart van de premie geacht aan het fonds te zijn betaald vanaf het einde van de bedoelde termijn. Het bepaalde in de vorige volzin en in de volgende twee leden van dit artikel vindt slechts plaats indien en voor zover betrokkene vanwege zijn arbeidsongeschiktheid is ontslagen en als gevolg daarvan een (gedeeltelijke) loongerelateerde WAO-uitkering ontvangt.
3.
Het fonds is bevoegd te bepalen dat de premie voor een kwart, voor de helft of geheel wordt geacht aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de verplichte deelneming was geëindigd voor een gewezen deelnemer, die: a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop wegens het einde van het dienstverband zijn verplichte deelneming in het fonds was geëindigd en b. arbeidsongeschikt is gebleven - tot het bereiken van de maximum uitkeringstermijn en op dat tijdstip ten minste 25% of meer arbeidsongeschikt blijkt te zijn; - tot zijn overlijden voor het bereiken van de maximum uitkeringstermijn.
28
Pensioenreglement, maart 2013
4.
Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt: a. de gewezen deelnemer, die de maximum uitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximum uitkeringstermijn blijkt te zijn. b. de gewezen deelnemer, die overlijdt voor het einde van de maximum uitkeringstermijn, geacht vanaf het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest.
5.
a. Zolang de deelnemer volledig arbeidsongeschikt is wordt de volledige premie, zolang de deelnemer half arbeidsongeschikt is wordt de halve premie en zolang de deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is wordt een kwart van de premie geacht aan het fonds te zijn betaald. Onder “volledig arbeidsongeschikt” wordt in dit artikel verstaan: 65% of meer arbeidsongeschikt, onder “half arbeidsongeschikt”: 45% of meer, doch minder dan 65% arbeidsongeschikt, en onder “gedeeltelijk arbeidsongeschikt”: 25% of meer, doch minder dan 45% arbeidsongeschikt. b. Het bepaalde onder a is alleen onverkort van toepassing voorzover het totale percentage van deelneming dat op basis van het bepaalde onder a en op basis van premiebetaling dan wel FVP-bijdrage bij het fonds verkregen, niet meer bedraagt dan 100%. Indien de som van deelnemingspercentages op grond van premievrije deelneming, premiebetaling dan wel FVP-bijdrage meer bedraagt dan 100%, dan wordt het percentage dat de 100% overschrijdt in mindering gebracht op de premievrije deelneming.
6.
De volle premie, de halve premie, of een kwart van de premie bedoeld in het vorige lid wordt berekend naar de pensioengrondslag(en), die gelijk is/zijn aan het bedrag van de pensioengrondslag(en), die voor de deelnemer zou(den) zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen: a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag(en) van de deelnemer vastgesteld op basis van het loon over de periode van drie jaar direct voorafgaande aan het begin van de maximum uitkeringstermijn gedeeld door drie waarbij in het eerste jaar wordt uitgegaan van een evenredig verloop van het loon over dat jaar. b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage waarmee het indexcijfer nadien in de maximum uitkeringstermijn is gestegen. De pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar opnieuw vastgesteld. Daartoe wordt het loon waarnaar de laatste pensioengrondslag in het voorafgaande kalenderjaar was vastgesteld verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage tot in één decimaal nauwkeurig als dat waarmee het indexcijfer is verhoogd of verlaagd.
7.
De aanspraken en pensioenen, waarop de volledige premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vijfde lid.
8.
De aanspraken en pensioenen, waarop de halve respectievelijk gedeeltelijke deelneming recht geeft worden met inachtneming van door het bestuur vast te stellen richtlijnen, vastgesteld op basis van de helft respectievelijk een kwart van de pensioenaanspraken, die bij volledige premievrije deelneming zouden ontstaan. Bij de richtlijnen kunnen ook regels worden gesteld voor de gevallen, waarin een werkgever een deelnemer in zijn dienst heeft, die recht heeft op halve dan wel gedeeltelijke premievrije deelneming.
29
Pensioenreglement, maart 2013
9.
Het bepaalde in het eerste tot en met zevende lid vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer: a. voor zover zijn arbeidsongeschiktheid is aangevangen voor 1 januari 2009, binnen drie jaar na het bereiken van de maximum uitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van het in genoemde leden bepaalde; b. de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt.
10. Het bepaalde in het eerste tot en met zevende lid is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing: a. zodra hij de pensioendatum bereikt; b. indien hij niet langer ten minste 25% arbeidsongeschikt is; c. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt. In de onder b tot en met c bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in het eerste tot en met zevende lid ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is. Wanneer van de hier bedoelde half - of gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, in verband met zijn deelneming in de andere pensioenvoorziening, de som van deelnemingspercentages op grond van premievrije deelneming, premiebetaling dan wel FVP-bijdrage meer bedraagt dan 100%, wordt het percentage dat de 100% overschrijdt in mindering gebracht op de premievrije deelneming bij het fonds. 11. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op de half- of gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die uit hoofde daarvan een gedeeltelijke loongerelateerde WAO-uitkering ontvangt en die in het kader van reïntegratie een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat, binnen de bedrijfstak. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend boven de aanspraken in het zevende lid van dit artikel, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw in geval van reïntegratie zou optreden. Dit lid is ook van toepassing indien de terugval van de pensioenopbouw het gevolg zou zijn van het beëindigen van een FVP-bijdrage of van het niet langer toepasselijk zijn van het bepaalde in het elfde lid van dit artikel. 12. Indien en zolang de gedeeltelijk of half arbeidsongeschikte deelnemer een aanvullende loongerelateerde uitkering (basis- en verlengde-) ingevolge de Werkloosheidswet uit hoofde van een dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever ontvangt, wordt hij als volledig arbeidsongeschikte werknemer aangemerkt. In afwijking van het in de vorige volzin bepaalde wordt de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die voordien half arbeidsongeschikt was (op grond waarvan halve premievrije deelneming was toegekend) als half arbeidsongeschikte deelnemer aangemerkt, indien en zolang hij een aanvullende loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet uit hoofde van een dienstbetrekking bij een aangesloten werkgever ontvangt. Het bepaalde in het voorgaande geldt slechts indien geen recht bestaat op een FVP-bijdrage als bedoeld in artikel 6.3. 13. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in het eerste tot en met zevende lid met ingang van een door het fonds te bepalen datum:
30
Pensioenreglement, maart 2013
a. toepassing vindt ook al zou daarop ingevolge het bepaalde in het achtste en negende lid niet of niet langer recht bestaan; b. alsnog toepassing vindt, indien de betrokken deelnemer eerst na het einde van de maximum uitkeringstermijn gedeeltelijk arbeidsongeschikt, half arbeidsongeschikt of volledig arbeidsongeschikt wordt; c. weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beëindigd omdat de deelnemer niet langer ten minste 25% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 25% arbeidsongeschikt wordt. 14. De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 20 van de statuten. Dan kan ook worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van de deelnemers voor wie de volledige, halve of gedeeltelijke premievrije deelneming vóór bedoelde datum is ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit artikel verworven aanspraken blijven behouden.
ARTIKEL 7.3
Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA
1.
De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie geheel of gedeeltelijk ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde gehele of gedeeltelijke voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen te bewerkstelligen.
2.
De mate van premievrije voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden: Mate van arbeidsongeschiktheid 80% of meer 65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% minder dan 35%
Percentage van premievrijstelling 100% 72,50% 60% 50% 40% 0%
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald. 3.
De percentages van de premie bedoeld in het vorige lid worden berekend naar de pensioengrondslag(en), die gelijk is/zijn aan het verschil tussen de hierna onder a respectievelijk onder b omschreven bedragen:
31
Pensioenreglement, maart 2013
a. het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag(en) van de deelnemer vastgesteld op basis van het loon over de periode van drie jaar direct voorafgaande aan het begin van de maximum uitkeringstermijn gedeeld door drie waarbij in het eerste jaar wordt uitgegaan van een evenredig verloop van het loon over dat jaar. Vervolgens wordt het bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage waarmee het indexcijfer nadien in de maximum uitkeringstermijn is gestegen: b. de ten tijde van de ingang van de premievrije deelneming geldende franchise. 4.
De pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar opnieuw vastgesteld. Daartoe wordt het loon waarnaar de laatste pensioengrondslag in het voorafgaande kalenderjaar was vastgesteld verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage tot in één decimaal nauwkeurig als dat waarmee het indexcijfer is verhoogd of verlaagd.
5
De aanspraken en pensioenen, waarop de volledige premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid.
6.
De aanspraken en pensioenen, waarop gedeeltelijke premievrije deelneming recht geeft, worden, met inachtneming van door het bestuur vast te stellen richtlijnen, vastgesteld naar evenredigheid van de pensioenaanspraken, die bij volledige deelneming zouden ontstaan. Daarbij wordt uitgegaan van de pensioengrondslag als bedoeld in het vorige lid. Bij de richtlijnen kunnen ook regels worden gesteld voor de gevallen waarin een werkgever een deelnemer in zijn dienst heeft, die recht heeft op gedeeltelijke premievrije deelneming.
7.
Het bepaalde in het eerste tot en met het zevende lid vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer: - recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering; en - niet reeds ongeschikt tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschaps- of bevallingsverlof of ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming laatstelijk aanving; en - voor zover zijn arbeidsongeschiktheid is aangevangen voor 1 januari 2009, binnen een jaar na het bereiken van de maximum uitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van het in genoemde leden bepaalde; - de inlichtingen verstrekt, welke het bestuur ook voor de toepassing van het in genoemde leden bepaald nodig oordeelt.
8.
Het bepaalde in dit artikel is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing: a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd zal bereiken of bij eerder overlijden van de deelnemer; b. indien de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is; c. indien de deelnemer een andere dienstbetrekking aanvaardt; d. indien de deelnemer niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor uitvoering van de premievrije deelneming nodig oordeelt; e. indien de deelnemer geen loongerelateerde WIA-uitkering meer heeft.
32
Pensioenreglement, maart 2013
In de onder b tot en met d bedoelde gevallen bepaalt het bestuur de datum met ingang waarvan het bepaalde in dit artikel ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is. De aanspraken op grond van gedeeltelijke premievrije deelneming in het fonds mogen tezamen niet meer bedragen dan de aanspraken die hij bij volledige premievrije deelneming bij het fonds zou verkrijgen. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de aanspraken die op grond van premievrije deelneming worden verworven. 9.
Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in dit artikel met ingang van een door het fonds te bepalen datum: a. toepassing vindt ook al zou daarop ingevolge het bepaalde in het zevende en achtste lid niet of niet langer recht bestaan; b. alsnog toepassing vindt, indien de betrokken deelnemer eerst na het einde van de maximum uitkeringstermijn arbeidsongeschikt wordt; c. weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beëindigd omdat de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt.
10. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer, die in het kader van re-integratie een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat, binnen de bedrijfstak. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden. Dit lid is ook van toepassing, indien de terugval van de pensioenopbouw het gevolg zou zijn van het beëindigen van een FVP-bijdrage. 11. De regeling die is vervat in dit artikel kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 20 van de statuten. Dan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers wier hele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk verworven aanspraken blijven behouden. 12. Het bestuur is bevoegd te bepalen, dat (een deel van) de premie geacht wordt aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de verplichte deelneming was geëindigd voor een gewezen deelnemer, die: a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop wegens het einde van het dienstverband zijn verplichte deelneming in het fonds was geëindigd en b. arbeidsongeschikt is gebleven: -
tot het bereiken van de maximum uitkeringstermijn en op dat tijdstip ten minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of tot zijn overlijden vóór het bereiken van de maximum uitkeringstermijn.
13. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt: a. de gewezen deelnemer, die de maximum uitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximum uitkeringstermijn blijkt te zijn.
33
Pensioenreglement, maart 2013
b. de gewezen deelnemer, die overlijdt voor het einde van de maximum uitkeringstermijn, geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest. 14. Indien de premievrije deelneming eindigt, zal uitsluitend de premievrijstelling ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, waarvan de eerste ziektedag is gelegen voor het einde van de premievrije deelneming, worden verleend zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, doch uiterlijk tot de in het achtste lid bedoelde einddatum. Toename van de arbeidsongeschiktheid na het einde van de premievrije deelneming wordt niet in aanmerking genomen. Verhoging van de premievrijstelling als bedoeld in het vijftiende lid vindt niet meer plaats. 15. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer na toekenning van de premievrijstelling zodanig toeneemt, dat de deelnemer voor een hogere premievrijstelling in aanmerking komt, vindt deze verhoging plaats op de dag waarop de arbeidsongeschiktheid toeneemt. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer na toekenning van de premievrijstelling zodanig afneemt, dat de deelnemer voor een lagere premievrijstelling respectievelijk niet meer voor vrijstelling in aanmerking komt, vindt de verlaging respectievelijk intrekking plaats op de dag waarop de arbeidsongeschiktheid is verminderd respectievelijk is geëindigd. Het gedeelte dat overeenkomt met het niet-premievrijgestelde deel wordt premievrij gemaakt, indien daarvoor voor de werkgever geen plicht tot premiebetaling bestaat. 16. Indien de premievrijstelling wegens revalidatie is geëindigd en de arbeidsovereenkomst met de werkgever nog van kracht is, doch binnen 6 maanden opnieuw arbeidsongeschiktheid intreedt, herleeft vanaf dat moment de vrijstelling op basis van de mate van de hernieuwde arbeidsongeschiktheid, doch niet voor een hogere dan de eerder vrijgestelde premie. Voor de premie, voortvloeiende uit een eventuele verhoging van de verzekering binnen deze 6 maanden, zal de vrijstelling niet eerder ingaan dan op de dag waarop deze hernieuwde arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
ARTIKEL 7.4 1.
Verevening en conversie ouderdomspensioen na scheiding
Dit artikel is van toepassing in geval van echtscheiding en in geval van scheiding van tafel en bed, indien en voorzover de Wet Pensioenverevening van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat de scheidingsdatum vóór 27 november 1981 dan wel ná 1 mei 1995 dient te liggen, en dat het recht dat de gewezen partner zou verkrijgen niet minder is dan het in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet genoemde bedrag.
2. a. -
Onder scheiding wordt verstaan: echtscheiding; ontbinding na scheiding van tafel en bed; beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing; of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van het pensioenreglement.
b. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum: in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; - in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 1:116 van het Burgerlijk Wetboek; -
34
Pensioenreglement, maart 2013
- in geval van beëindiging van de partnerregistratie: de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de verklaring van de betrokken partijen dan wel de rechterlijke uitspraak met betrekking tot beëindiging van de registratie van de partnerrelatie. 3.
De (gewezen) partner van de deelnemer of gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen.
4.
Het gedeelte bedoeld in het derde lid bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds, vermeerderd met de daarop verleende verhogingen ingevolge artikel 8.1. Indien de scheidingsdatum vóór 27 november 1981 ligt bedraagt het gedeelte een kwart.
5.
De deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn gewezen partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de gewezen partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet Pensioenverevening (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) gestelde voorwaarden.
6.
Het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen kan tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen worden geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening. De deelnemer/gewezen deelnemer en de gewezen partner dienen dit gezamenlijk bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding overeen te komen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan de overeenkomst hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
7.
Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de (gewezen) deelnemer, het partnerpensioen ten gunste van de nieuwe niet-geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
8.
Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) partner aanspraak heeft, danwel de geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen.
35
Pensioenreglement, maart 2013
9.
De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer, dan wel in geval van conversie op de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de 65-jarige leeftijd bereikt. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
10. Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, het gehele ouderdomspensioen aan de gepensioneerde uitbetaald. 11. Indien conversie heeft plaatsgevonden is het bestuur bevoegd om in het kader van waardeoverdracht de aanspraken op eigen ouderdomspensioen van de (gewezen) partner te vervangen door de uitkering van een bedrag ineens. Hierbij gelden de gelijke voorwaarden als genoemd in artikel 7.6. 12. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn/haar (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. 13. Het fonds kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen van de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn/haar (gewezen) partner. 14. Het in de voorgaande leden van dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing in geval van beëindiging van geregistreerd partnerschap. In plaats van “de huwelijkssluiting” wordt dan gelezen “het aangaan van het geregistreerd partnerschap” en in plaats van “huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de scheiding” wordt dan gelezen “partnerschapsvoorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de beëindiging van het geregistreerd partnerschap”.
ARTIKEL 7.5
Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Voornoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen zes maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. 3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
36
Pensioenreglement, maart 2013
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
ARTIKEL 7.6
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 7.7
Verval van aanspraken na waardeoverdracht
Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 7.8
Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
ARTIKEL 7.9
Voorziening bij overlijden van een werknemer jonger dan 21 jaar
1.
Het partner- en wezenpensioen bedoeld in artikel 1.3, derde lid zijn gelijk aan de pensioenen, waarop volgens dit reglement aanspraak zou zijn geweest, indien de overleden werknemer deelnemer zou zijn geweest en de deelnemingstijd op 44 jaar zou zijn vastgesteld. Als pensioengrondslag wordt gehanteerd de grondslag vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1, derde lid.
2.
Het bepaalde in artikel 5.1, zesde lid, artikel 5.4, vierde lid, en artikel 5.5 is van overeenkomstige toepassing.
37
Pensioenreglement, maart 2013
8. VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING ARTIKEL 8.1
Voorwaardelijke toeslagverlening op pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Het is de ambitie van het bestuur om jaarlijks een toeslag te verlenen van tenminste 50 % van de stijging van het “CPI-prijsindexcijfer, alle huishoudens”, zoals deze zijn vastgesteld voor de maand april van ieder jaar. 2. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Een eventuele aanpassing geschiedt per 1 juli van elk jaar en wordt verleend op de pensioenaanspraken en pensioenrechten met inbegrip van eerder verleende toeslagen. 3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en er wordt geen premie voor betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Nadat een toeslag is verleend maakt de toeslag deel uit van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht. 4. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt een eventuele volgende toeslagverlening berekend over het pensioenrecht of de pensioenaanspraak inclusief de eerder verleende toeslag(en) op grond van dit artikel. 5. Een toeslagverlening op een aanspraak op partnerpensioen wordt ook geacht te zijn verleend op de aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Als ingangsdatum van het naast een ingegaan ouderdomspensioen verzekerd (bijzonder) partner-/wezenpensioen wordt beschouwd de datum van ingang van het ouderdomspensioen.
38
Pensioenreglement, maart 2013
9. AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOENEN ARTIKEL 9.1
Aanvragen en toekenning van pensioenen
1.
Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvraag door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2.
Het fonds is bevoegd uit eigen beweging een pensioen toe te kennen indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
ARTIKEL 9.2
Uitbetaling van pensioen
1.
Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2.
Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3.
Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond.
4.
In afwijking van het voorgaande kan het bestuur bepalen dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald bedrag.
5.
Het recht om reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen in te vorderen vervalt tot en met 31 december 2006 vijf jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de pensioengerechtigde ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van het pensioen besluit. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioentermijn waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
ARTIKEL 9.3 1.
Afkoop; algemene bepalingen
Wettelijk is afkoop bij het fonds slechts mogelijk in geval van: klein ouderdomspensioen en overige pensioenen bij einde deelneming (artikel 66 Pensioenwet); - klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen bij ingang (artikel 67 Pensioenwet); - klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding (artikel 68 Pensioenwet); - korting van de pensioenen en aanspraken door het fonds als de technische voorzieningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig zijn gedekt (artikel 134 Pensioenwet). -
2.
Op de eerste drie mogelijkheden wordt hierna nader ingegaan. Voor laatstgenoemde mogelijkheid wordt verwezen naar artikel 1.9.
3.
In de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66, lid 8, van de Pensioenwet. Eenvoudigheidshalve wordt in dit pensioenreglement gesproken over kleine
39
Pensioenreglement, maart 2013
pensioenen. De hoogte van de pensioenen wordt bepaald inclusief de tot einde deelneming verleende toeslagen. 4.
In de artikelen 9.4 tot en met 9.6 wordt aangegeven, dat afkoop binnen de termijn van 6 maanden na afloop van de termijn van 2 jaar zonder toestemming van betrokkene kan gebeuren. Indien de afkoop niet binnen de termijn van zes maanden plaatsvindt, zal tot periodieke uitkering worden overgegaan, tenzij betrokkene na afloop van genoemde termijn alsnog instemt met afkoop.
5.
Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt wordt beoordeeld op het toetsmoment. In de artikelen 9.4 tot en met 9.6 is aangegeven op welk tijdstip dit toetsmoment ligt. Het is mogelijk dat het jaarlijks pensioenbedrag na het toetsmoment onder het wettelijk minimumbedrag komt te liggen. Dit wordt beoordeeld naar de situatie op de eerste januari van dat jaar. Het fonds kan in dat geval het pensioen met instemming van de gewezen deelnemer of pensioengerechtigde afkopen.
6.
Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
7.
De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid, geldend voor de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en zijn opgenomen in bijlage B achter dit reglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
8.
Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijk afkoopmogelijkheden is nietig.
ARTIKEL 9.4
Afkoop klein ouderdomspensioen na einde deelneming anders dan door overlijden
1.
Het fonds kan klein ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming anders dan door overlijden afkopen. Afkoop kan op zijn vroegst 2 jaar na beëindiging van de deelneming plaats hebben. Afkoop is niet mogelijk als de gewezen deelnemer binnen 2 jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart.
2.
Als binnen een termijn van twee jaar de pensioen(ingangs)datum wordt bereikt kan de afkoop bij ingang van het pensioen vóór het einde van de 2-jaarstermijn plaatsvinden.
3.
Het toetsmoment of sprake is van klein ouderdomspensioen is het tijdstip van beëindiging van de deelneming, tenzij de pensioen(ingangs)datum vóór het einde van de 2-jaarstermijn ligt. In dat geval is het afkoopmoment conform artikel 66, lid 1, van de Pensioenwet de pensioen(ingangs)datum.
4.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen 6 maanden na afloop van de termijn van 2 jaar over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Het fonds informeert de gepensioneerde binnen 6 maanden na de pensioen(ingangsdatum)datum over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensioneerde nodig.
5.
Als een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, worden ook de meeverzekerde aanspraken op (bijzonder) partner- en wezenpensioen afgekocht tenzij de partner hiertegen bezwaar maakt. De afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 9.5 1.
Afkoop klein partner- en wezenpensioen bij ingang
Het fonds kan klein partnerpensioen en eventueel klein wezenpensioen van de nabestaanden bij de ingang van het partnerpensioen afkopen mits de partner met de
40
Pensioenreglement, maart 2013
afkoop instemt. Toetsmoment of sprake is van klein partner- en wezenpensioen is de ingangsdatum van het partner- en wezenpensioen. Het klein wezenpensioen wordt alleen afgekocht als ook het klein partnerpensioen wordt afgekocht. 2.
Het fonds informeert de partner binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig.
3.
De afkoopsom van het partnerpensioen en eventueel wezenpensioen wordt aan de nabestaanden ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 9.6
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1.
Het fonds kan het kleine bijzondere partnerpensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking als de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet.
2.
Het fonds informeert de gewezen partner binnen 6 maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig.
41
Pensioenreglement, maart 2013
10.
VRIJSTELLINGSREGELING GEMOEDSBEZWAARDEN
ARTIKEL 10.1
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1.
Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
2.
De werknemer of de aangesloten werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die zodanige bezwaren hebben.
3.
Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
4.
De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overlegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
5.
De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
6.
Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
ARTIKEL 10.2 1.
Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van de pensioenvervangende uitkeringen op basis van de te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een werknemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. Het werknemersaandeel in deze spaarbijdragen wordt op het loon van de werknemer ingehouden.
42
Pensioenreglement, maart 2013
2.
De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3.
De werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, dient zorg te dragen voor de inhouding en afdracht van het werknemersdeel van de bijdragen. Deze bijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4.
De ingevolge dit artikel voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent.
5.
Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige werkgever in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten werkgever, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 10.3
Uitkeringen
1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. 2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964. 3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de
43
Pensioenreglement, maart 2013
loonbelasting 1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
ARTIKEL 10.4
Van kracht worden pensioenregeling
Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke deelnemer overlijdt of de pensioendatum bereikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 10.5
Eindigen van de vrijstelling
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken: a. indien de betrokkene dit verzoekt; b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan. Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
44
Pensioenreglement, maart 2013
11.
AANSPRAKEN TERZAKE VAN DEELNEMING IN HET FONDS VOOR 1 JANUARI 1995
ARTIKEL 11.1
Inleidende bepalingen
1.
Het op 31 december 1994 geldende pensioenreglement van het fonds is met ingang van 1 januari 1995 buiten werking getreden.
2.
Behoudens het bepaalde in dit en de volgende artikelen worden de aanspraken en ingegane pensioenen ter zake van deelneming in het fonds vóór 1 januari 1995 beheerst door het bepaalde in de vervallen reglementen.
3.
Indien ingevolge de artikelen 7.5 en 7.6 de premievrije aanspraken worden vervangen door een uitkering ineens, dan zijn de artikelen 7.5, 7.6 en 7.7 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aanspraken terzake van deelneming in het fonds vóór 1995. Bij toepassing van deze bepaling wordt de verhogingen ingevolge artikel 11.2 voor de vaststelling van het bedrag ineens in aanmerking genomen.
4.
Het bepaalde in artikel 4.4 is van overeenkomstige toepassing op de pensioenen en verhogingen ter zake van deelneming in het fonds vóór 1 januari 1995.
ARTIKEL 11.2
Verhoging van de opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenen berustende op de vervallen reglementen
De opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenen berustende op de per 31 december 1994 vervallen reglementen worden, voor zover de middelen van het fonds dit toelaten en gehoord de wiskundig adviseur, jaarlijks achteraf verhoogd overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen percentage conform artikel 8.1 van dit reglement.
ARTIKEL 11.3
Samenvoeging van aanspraken ingevolge het vervallen reglement met aanspraken ingevolge dit reglement
De aanspraken bedoeld in de voorgaande hoofdstukken worden verhoogd met de aanspraken bedoeld in de artikelen 11.1 en 11.2.
ARTIKEL 11.4
Overgangsbepalingen
1.
De deelnemers die zowel op 31 december 1994 als op 1 januari 1995 op basis van respectievelijk de artikelen 7.2, 6.2 en 6.3 deelnemen, worden vanaf 1 januari 1995 geacht deel te nemen op basis van een pensioengrondslag van € 19.966,=. Deze grondslag wordt jaarlijks op 1 januari aangepast overeenkomstig de wijze waarop dit in de respectievelijke artikelen gebeurt.
2.
Het bepaalde in artikel 4.4 en artikel 4.5 is van overeenkomstige toepassing indien de deelneming voor 1 januari 2002 is geëindigd, de gewezen deelnemer op die datum de pensioendatum nog niet heeft bereikt en nog in leven is.
45
Pensioenreglement, maart 2013
12.
OVERIGE BEPALINGEN
ARTIKEL 12.1
Vangnetbepaling
Het bestuur en de werkgevers zullen bij de uitvoering van het reglement binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving blijven.
ARTIKEL 12.2
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1995 en is laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2011. Aldus vastgesteld door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Zeevisserij op 5 maart 2013 te Den Haag.
De heer A. van den Brink, vice-voorzitter
De heer C. Blonk, secretaris
46
Pensioenreglement, maart 2013
Bijlage A: Factoren ter zake vervroeging en uitstel van levenslang ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.3 lid 1 van het pensioenreglement Geldigheid en wijziging percentages en bedragen De percentages en bedragen in deze bijlagen zijn vastgesteld per 1 januari 2011 en zijn geldig tot 1 januari 2016. Het fonds behoudt zich het recht voor de factoren tussentijds aan te passen. Vervroeging van levenslang ouderdomspensioen Vervroegingjaren voor standaard pensioendatum Verlaagd (65 jaar) levenslang ouderdomspensioen 1
89,96%
2
81,96%
3
74,86%
4
68,54%
5
63,56%
Uitstel van levenslang ouderdomspensioen Uitsteljaren na standaard pensioendatum (65 jaar)
Verhoogd levenslang ouderdomspensioen
1
109,27%
2
119,77%
3
131,72%
4
145,41%
5
161,13%
47
Pensioenreglement, maart 2013
Bijlage B: Factoren ter zake afkoop van de aanspraken op ouderdomspensioen, bijzonder partnerpensioen en het recht op partnerpensioen als bedoeld in artikel 9.4 t/m 9.6 van het pensioenreglement
Afkoopleeftijd
OP uitgesteld
NP meeverzekerd
NP ingegaan
21
1,905
1,193
23,142
22
1,982
1,238
23,049
23
2,062
1,284
22,951
24
2,146
1,331
22,851
25
2,233
1,378
22,747
26
2,324
1,428
22,638
27
2,418
1,479
22,525
28
2,515
1,531
22,407
29
2,618
1,585
22,286
30
2,724
1,640
22,160
31
2,834
1,697
22,029
32
2,950
1,755
21,893
33
3,070
1,815
21,752
34
3,195
1,875
21,606
35
3,325
1,938
21,455
36
3,460
2,002
21,298
37
3,602
2,068
21,137
38
3,750
2,135
20,969
39
3,903
2,204
20,796
40
4,063
2,275
20,618
41
4,230
2,348
20,433
42
4,405
2,421
20,243
43
4,588
2,495
20,047
44
4,779
2,570
19,844
45
4,978
2,645
19,635
46
5,188
2,722
19,422
47
5,407
2,798
19,202
48
5,636
2,874
18,976
49
5,877
2,951
18,746
50
6,130
3,027
18,509
51
6,396
3,103
18,267
52
6,675
3,180
18,019
48
Pensioenreglement, maart 2013
53
6,969
3,254
17,764
54
7,278
3,329
17,501
55
7,605
3,401
17,231
56
7,951
3,473
16,953
57
8,316
3,542
16,667
58
8,702
3,609
16,375
59
9,114
3,674
16,074
60
9,551
3,734
15,765
61
10,017
3,792
15,448
62
10,515
3,845
15,124
63
11,048
3,894
14,791
64
11,621
3,937
14,451
65
12,238
3,974
14,101
66
13,743
67
13,378
68
13,004
69
12,622
70
12,233
71
11,839
72
11,440
73
11,037
74
10,629
75
10,218
76
9,804
77
9,389
78
8,972
79
8,555
80
8,140
81
7,725
82
7,316
83
6,913
84
6,517
85
6,131
86
5,755
87
5,392
88
5,043
89
4,711
90
4,395
91
4,096
92
3,815
49
Pensioenreglement, maart 2013
93
3,553
94
3,310
95
3,084
96
2,877
97
2,687
98
2,519
99
2,364
100
2,225
101
2,092
102
1,964
103
1,842
104
1,739
50
Pensioenreglement, maart 2013
Bijlage C: Factoren ter zake omzetting van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.4 lid 1 van het pensioenreglement. Uitruil van levenslang partnerpensioen in extra levenslang ouderdomspensioen
leeftijd
Verhoging van het levenslang ouderdomspensioen per € 1.000 uitgeruild partnerpensioen
60
242,86
61
250,00
62
264,29
63
271,43
64
278,57
65
285,71
51
Pensioenreglement, maart 2013
Bijlage D: Factoren ter zake omzetting van ouderdomspensioen in extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 4.4 lid 2 van het pensioenreglement. Uitruil van levenslang ouderdomspensioen in extra partnerpensioen
leeftijd
Verlaging levenslang ouderdomspensioen per € 1.000 partnerpensioen
60
505,94
61
487,80
62
468,76
63
448,79
64
427,86
65
405,98
52
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Zeevisserij Postbus 11129 9700 CC Groningen www.pensioenfondszeevisserij.nl