Stadhuis Amsterdam Tijdelijkheid als vitalisator
Inleiding Begin 2012 werd het verbouwde deel van Stadhuis Amsterdam weer in gebruik genomen. Het ontwerp is opvallend anders dan dat van het gemiddelde stadskantoor. Niet alleen is het tijdelijk karakter van de verbouwing duidelijk vormgegeven in het ontwerp, maar ook dient het project als een laboratorium om nieuwe manieren van werken en ruimtegebruik uit te testen. Het uitbreken van de crisis tijdens het ontwikkeltraject heeft grote invloed gehad op het uiteindelijke ontwerp. Het eindresultaat kan worden gezien als een voorbeeld van de wijze waarop je bestaande kantoorgebouwen bruikbaar zou kunnen maken voor de toekomst en als een ontwerp waarmee de beperkingen van de crisis zijn omgebogen tot nieuwe mogelijkheden. In het volgende artikel wordt achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis van de Stopera, de voorgeschiedenis van de verbouwing en de realisatie van het ontwerp beschreven.
Het gebouw In september 1986 werd het nieuwe gebouw van de Stopera feestelijk geopend. Het gebouw werd gerealiseerd op het in de 16de eeuw aangeplempte schiereiland Vlooyenburg in de Amsterdamse Jodenbuurt, dat al in 1954 was gekozen als locatie van het nieuwe stadhuis.
werd met een hoekverdraaiing verbonden aan de L-vormige kantoorvleugel uit het winnende plan voor het stadhuis van Holzbauer. Tussen deze twee elementen kwamen publieke binnenstraten. Het gebouw kreeg een duidelijke voorzijde: De ronde foyer van het muziektheater, van waaruit de concertbezoeker een ruim uitzicht over de Amstel heeft. Het bouwvolume werd omhuld met een sterk beeldbepalende en autonome schil, die visueel losstond van de omringende stad.
De bouw van de Stopera kent een lange ontstaansgeschiedenis die begon met de plannen voor een nieuw stadhuis. Na een aantal niet gerealiseerde prijvraagontwerpen volgde In 1966 een internationale prijsvraag voor de huidige locatie, die door Holzbauer werd gewonnen. Tijdens de aanloop naar de bouw ontstonden echter moeilijkheden met de financiering. Tevens kwam er, als gevolg van de Nieuwmarkt rellen, waarbij de bewoners zich verzetten tegen de kaalslag van hun buurt, een herbezinning op het kaal slopen van fijnmazige stedelijke gebieden zoals Vlooyenburg.
Toen het plan begin jaren tachtig gerealiseerd werd, stuitte het op verzet. De kritiek, die kenmerkend was voor die periode, richtte zich vooral op de stedenbouwkundige kanten van het plan. Men vond dat er in het ontwerp te weinig rekening was gehouden met de stedelijke ruimte eromheen en dat deze slechts overbleef als een restruimte rondom het gebouw en tussen de twee hoofdcomponenten van het plan: de Opera en het Stadhuis. De architecten kozen voor een grootschalig autonoom gebaar, terwijl zijn tegenstanders streefden naar kleinschalige inpassing in de bestaande stad.
Parallel aan het ontwerptraject voor het nieuwe stadhuis liep dat voor een nieuwe Opera. In 1967 werd een ontwerp van Bijvoet voor het terrein van het voormalige RAI-complex goedgekeurd. De oude RAI werd gesloopt, maar ook het opera gebouw van Bijvoet werd niet gerealiseerd. Eind jaren zeventig besloot men tot een compromis: Stadhuis en Operagebouw zouden worden samengevoegd in een grootschalig complex op het inmiddels kaal gesloopte Vlooyenburg, in de bocht van de Amstel. De ontwerpers van de gewonnen plannen voor de Opera (Bijvoet) en het Stadhuis (Holzbauer) zouden hierbij samen een nieuw ontwerp maken, voortbordurend op de eerder goedgekeurde ontwerpen. Toen Bijvoet in datzelfde jaar overleed, werd hij opgevolgd door architect Cees Dam.
Na deze roerige ontstaansgeschiedenis daalde de rust neer rondom de Stopera. Tot in 2010 een nieuwe fase aanbrak. De L-vormige vleugel, waarin het stadskantoor gevestigd is, was toe aan een grondige verbouwing om hem aan te passen aan de eisen van de huidige tijd. Daarom werd er begin 2010 een architectenselectie gehouden voor de ontwerpopdracht van Stadhuis Amsterdam, met de titel Beperkte verbouwing Stadhuis Amsterdam, die door Fokkema en Partners Architecten gewonnen werd.
De ontstaansgeschiedenis
Het resulterende ontwerp is een collage van de twee bestaande ontwerpen: de Operazaal die Bijvoet en Holt ontwierpen voor het voormalige RAI-terrein,
De opdracht De eerste ambities en het uitbreken van de crisis In 2008, de Stopera is dan alweer een kwart eeuw oud, kreeg Identity Consult opdracht om een haalbaarheidsstudie te maken voor het hele stadhuis. Naast Stadsdeel Centrum wordt de Stopera voornamelijk gebruikt door de Bestuursdienst van de Gemeente Amsterdam en uiteraard de Opera. Er waren verschillende redenen voor deze haalbaarheidsstudie. Niet alleen was het gebouw duur in onderhoud en de bestaande techniek en inrichting met kamers aan een middengang verouderd, maar ook de organisatie zelf was in beweging. Onder invloed van technologische ontwikkelingen werden de werkprocessen steeds verder gedigitaliseerd. Dit had zowel invloed op de interne organisatie als op het gedrag van bezoekers en instanties die diensten van het stadsdeel verwachtten. Daarnaast had een van de gebruikers, het Stadsdeel Centrum, de wens om de organisatie, die over meerdere locaties verdeeld was, samen te voegen in de Stopera. Men koerste daarom aan op een grootscheepse renovatie van het hele gebouw in de periode 2010-2014, zodat het er weer 30 jaar tegen zou kunnen. De opdracht aan Identity Consult was om voor de kantoorvleugels te onderzoeken welke vormen van het Nieuwe Werken (HNW) bij de organisatie zouden passen, om te bekijken of de bestaande vierkante meters flexibeler gebruikt konden worden en om de plattegronden aan te passen aan de moderne Arbo-normeringen. Bij het bestaande Stadsloket werd bovendien de inpandigheid en het gebrek aan goede ondersteunende functies voor informeel ontmoeten en overleg als nadelig ervaren. Tenslotte functioneerden ook de binnenstraten, die het gebouw met de stad zouden moeten verbinden, niet zoals men tijdens de bouw voor ogen had.
Identity Consult begon met het ontwikkelen van een visie op de organisatie. Parallel daaraan werkte ze samen met een ontwerper zodat de mogelijkheden van het gebouw meteen meegenomen werden in de organisatorische keuzes. Omdat een verbouwing of verhuizing vaak samen gaat met een heel nieuwe manier van werken waren bij het proces alle lagen van de organisatie betrokken. Van den Berg noemt deze werkwijze Slow Creation: “Een dergelijk proces vraagt veel tijd en ruimte. Tijd is nodig om te wennen aan het feit dat er dingen gaan veranderen, om zaken te kunnen overdenken en om de overheersende bovenstroom van oude denkwijzen af te remmen. De onderstroom voor vernieuwing moet zich nog ontwikkelen en voldoende aanhangers krijgen om weerstand te kunnen bieden aan de conservatieve bovenstroom. Dit is een reden om het opstellen van het Programma van Eisen en het ontwerpen voor een deel te laten overlappen en een vaste groep vertegenwoordigers van de medewerkers/organisatie er met grote regelmaat bij te betrekken. Vanuit de werkvloer kunnen voorbeelden worden aangedragen van situaties die zich voor (kunnen) doen. Vanuit het management kan de grote lijn worden aangegeven van de ontwikkelingen die verwacht worden. Binnen deze groep ontstaat bovendien een vorm van eigenaarschap van het concept dat in een proces van CO-creatie ontwikkeld wordt.” Toen eind 2009 het haalbaarheidsonderzoek afgerond werd, waren de tekenen van de crisis al duidelijk zichtbaar. Een gevolg daarvan was dat er binnen de gemeente onvoldoende draagvlak was voor een dergelijk grootschalig project. Het hele project dreigde hierdoor te worden afgeblazen. Identity Consult, de interne projectleider en de stadsdeelsecretaris van Stadsdeel Centrum, besloten, mede doordat de noodzaak tot samenvoeging van de verschillende locaties van Stadsdeel Centrum in de Stopera bleef bestaan, te kijken of er een plan B ontwikkeld kon worden, waarbij de
beperkingen van de crisis juist nieuwe mogelijkheden zouden bieden. Dit plan omvatte het gehele dienstverleningsdomein op de begane grond en een pilot op de kantoorverdiepingen. In de eerste helft van 2010 ging de conceptontwikkeling voor dit nieuwe plan van start. In een intensief en creatief traject, met grote inzet en enthousiasme van zowel opdrachtgever als ontwerpers, werd een plan ontwikkeld dat wel levensvatbaar bleek en waarvan het resultaat gezien kan worden als een positief antwoord op de beperkingen van de tijdgeest.
Het concept Tijdelijkheid als katalysator Toen bleek dat een grootschalige renovatie door het uitbreken van de crisis de eerstkomende jaren van de baan was, zijn de betrokken spelers gezamenlijk gaan zoeken naar een concept dat beter aansloot bij de huidige politieke en economische situatie. In dit concept speelden begrippen als duurzaamheid, tijdelijkheid, experiment en ‘de sprong naar de toekomst’ een belangrijke rol. In een aantal intensieve ontwerpsessies is besloten om te kiezen voor een tijdelijke verbouwing van een deel van het Stadhuis. Deze tijdelijke verbouwing dient als een proeftuin voor de uiteindelijke renovatie. Hier kunnen nieuwe vormen van werken getest worden, kunnen gebruikers wennen aan andere manieren van werken en kunnen de gerealiseerde ideeën verder ontwikkeld worden. Wat geheel nieuw is in dit project is dat deze tijdelijkheid ook duidelijk zichtbaar is, het is de rode draad in het ontwerp. Er is geen enkele moeite gedaan om het provisorische en experimentele karakter van het ontwerp te verbergen. Integendeel. En er zijn verschillende redenen aan te voeren waarom er veel te zeggen valt voor deze schijnbaar radicale keuze: Ten eerste is het interieur vrijwel altijd veel tijdelijker dan het exterieur van het gebouw. Het interieur van een gebouw is als het ware een derde huid, na de tweede van huid van de kleding en vormt daarmee een verbinding tussen de tijdelijkheid van de gebruikers en de permanentie van het gebouw. Toch worden interieurs dikwijls ontworpen om even lang meegaan als het exterieur van een gebouw. Dit is niet alleen financieel een ongunstige keuze, maar ook uit oogpunt van duurzaamheid is het verspilling van materiaal en energie. Het zou veel logischer zijn om bij het ontwerpen van een interieur een sterker verband te leggen tussen het ontwerp en de verwachte levensduur, het levensduurafhankelijk ontwerpen.
Ten tweede geeft een interieur dat daadwerkelijk tijdelijk is en dat ook uitstraalt ruimte voor experiment en eigen inbreng. Mensen accepteren niet alleen meer als ze weten dat het tijdelijk is, maar ze zijn ook vrijer om zelf dingen in te brengen, te experimenteren en zich hun werkomgeving toe te eigenen. Vanzelfsprekend hangt dit niet alleen af van het ruimtelijk ontwerp, maar ook van de houding van de leidinggevenden en de ruimte die de werknemers hiervoor krijgen. Tijdelijkheid, experiment en ‘een werkomgeving in wording’ is als een afspiegeling van de stad eromheen: afwisseling, metamorfose en groei, dynamisch en telkens opnieuw Under Construction. Wanneer werknemers zich ook op de werkvloer deze dynamische realiteit eigen maken ontstaat er vertrouwen in eigen handelen waarmee een organisatie de uitdagingen en veranderingen van morgen tegemoet kan treden. Ten derde is juist de huidige tijd van crisis een goed moment om met tijdelijkheid te experimenteren. De crisis dwingt tot herbezinning en vraagt om ruimte voor het bepalen van nieuwe richtingen en andere wegen. Tevens is door de crisis het aandeel nieuwbouw op de markt snel geslonken en komt er, ook dankzij de nadruk op duurzaamheid, steeds meer aandacht voor het hergebruik van bestaande gebouwen en materialen. Het idee van voortdurend weggooien en opnieuw produceren begint aan erosie onderhevig te raken. Experimenten als Post Amsterdam in de culturele scene maken de weg vrij voor een andere waardering van jonge bestaande gebouwen en de mogelijkheden die ze bieden aan ruimte, ligging en experiment.
Het ontwerp Een gebouw als de stad Nadat Fokkema en Partners Architecten in 2010 van start gingen, namen ze intensief deel aan het aanscherpen van het concept en de vertaling ervan in concrete ruimtelijke oplossingen. De opdracht bestond uit een pilot voor de tijdelijke verbouwing van de eerste en vijfde verdieping en voor het Stadsloket met de publieksbalies aan de binnenstraat. In het gerealiseerde ontwerp spelen verschillende aspecten van de opdracht een centrale rol, zoals de relatie met de stad, de identiteit van de organisatie, het concept van tijdelijkheid en de zoektocht naar een inrichting die bij de huidige opvattingen over werken en klantgerichtheid past. Dit heeft geleid tot een werkomgeving als een onontgonnen terrein waar nog van alles kan gebeuren. Ruimtelijke organisatie: het Nieuwe Werken De plattegronden van zowel het Stadsloket als de kantoorverdiepingen zijn gebaseerd op de uitgangspunten van het Nieuwe Werken (HNW). De aanzet tot HNW stamt uit het midden van de jaren negentig. Organisaties merkten
dat ze inefficiënt met hun ruimte omgingen en dat de kamers de onderlinge communicatie beperkten. In die tijd kwam ook het denken in platte organisatiestructuren op en daarmee ontstond ook de behoefte aan een meer open en flexibele werkomgeving. Dit was het begin van de ‘kantoorinnovatie beweging’, met het kantoor van Interpolis uit 1996 als bekendste uithangbord. Door de introductie van de flexibele werkplek en het activiteit gerelateerd werken werd de organisatie als geheel flexibel en bevrijd van een fysiek keurslijf. Het innovatieve kantoor kende een grote variatie aan type werkplekken, passend bij verschillende soorten werk. ICT speelt daarbij een belangrijke rol om mensen los te maken van een vaste werkplek binnen een afdeling of kantoorverdieping. Thuiswerken bestond toen nog niet en mobiele telefonie was alleen voor een beperkte doelgroep weggelegd. Los van deze organisatie- en kantoorontwikkelingen zette vanaf 2000 de technologie een enorme stap voorruit waardoor het werken en communiceren buiten kantoor steeds eenvoudiger werd. Vanuit deze technologische vooruitgang ontstond er een sterke push om innovatiever en slimmer te gaan werken. En dus ook slimmer om te gaan met kantoren. Het Nieuwe Werken
(HNW) deed zijn intrede en veel organisaties onderzoeken nu of zij verder kunnen gaan dan de flexplek. Men ziet kansen om als organisatie effectiever te zijn met minder en ander soort vierkante meters. Inmiddels is deze ontwikkeling tien jaar gaande en worden er steeds meer verfijningen binnen het concept van het Nieuwe Werken aangebracht. Een belangrijke ontwikkeling daarin zijn de verschillen tussen HNW voor de dienstverleners, zoals bij het Stadsloket van Stadhuis Amsterdam, en de kenniswerkers, zoals bij de kantoorverdiepingen van Stadhuis Amsterdam. Het dienstverleningsdomein: het Stadsloket De belangrijkste ontwikkeling binnen HNW voor dienstverleners bij het Stadsloket is dat deze worden geacht doelmatiger, sneller en efficiënter de producten te leveren. Een breed scala van klanten, die 24/7 een breed scala van verschillende vragen kunnen indienen, verwachten binnen zo kort mogelijke tijd een antwoord te krijgen. Dit betekent korte wachttijden, een heldere procedure en een goede samenhang tussen het virtuele en het fysieke loket. Dit maakt de medewerker in feite minder autonoom en meer vraaggestuurd. Hun werkplekken zijn wel gevarieerd en activiteit gerelateerd. Ze zijn gericht op een effectieve en prettige dienstverlening aan de klant, waarbij de dienstverlener snel kan schakelen tussen de verschillende typen vragen. Daarmee is de dienstverlener in staat om flexibel en op maat de klantvraag af te handelen. Bij het ontwerp voor Stadhuis Amsterdam zijn deze nieuwe ontwikkelingen het best zichtbaar in de front-office, waar de medewerkers direct contact met de klanten hebben. De balies en werkplekken zijn hier volledig flexibel en onafhankelijk van een specifieke medewerker ontwikkeld. Elke werkplek, of het nu de loungebank, de spreekkamer, de grote overlegtafel of de sta-bbalie is, heeft de voorzieningen voor elk type medewerker en elk type gesprek. De dienstverleners kunnen dus overal werken. Het grote voordeel hiervan is dat
er bij aanpassingen in het service aanbod geen verbouwing of aanpassingen van de balies nodig zijn. Door de ontwikkeling van deze flexibele balie kon het aantal balies met een derde worden teruggebracht ten opzichte van de oude situatie. Ook kunnen de diensten van de Bestuursdienst, die op dit moment gerealiseerd worden, moeiteloos geïntegreerd worden in dit nieuwe concept. De publieksbalies van Stadsdeel centrum liggen aan weerzijde van de binnenstraat waardoor een bezoeker het gebouw betreedt. Deze ligging zorgt er voor dat er een opsplitsing is tussen de plaats van de receptie en het Waterlooplein gedeelte, waarbij het rood oplichtende receptiehuis letterlijk als een baken voor de bezoeker dient. Naast het rood van de receptie zijn ook de hergebruikte felgele zeecontainers met spreekkamers en toiletten een goed herkenbaar oriëntatiepunt. De afstand tot de receptie leidt hierbij tot een natuurlijke verdeling van dienstverlening van langere duur en op afspraak (aan de overkant van de straat) en dienstverlening van korte duur (in de buurt van de receptie en wachtgebied). De langere, complexere contacten op afspraak gebeuren grotendeels zittend, terwijl de kortere contacten merendeels aan sta-balies plaats vinden. Het kenniswerkersdomein: de kantoorverdiepingen Voor kenniswerkers is al langer aandacht binnen HNW. Vanaf 2000 zette de nieuwe technologie een enorme stap vooruit, waardoor het werken en het communiceren los van de fysieke werkplek en het kantoorgebouw steeds eenvoudiger werd. Dit leidde bij kenniswerkers tot meer vrijheid en versnelde de onderlinge interactie. HNW voor kenniswerkers is gericht op ontmoeten, synergie en een grotere actieradius. De kantoorvloeren van het nieuwe interieur van Stadhuis Amsterdam kenmerken zich door een duidelijk onderscheid tussen de open en de besloten zone. De begrenzing hiertussen wordt gevormd door de onafgewerkte betonblokkenwand van de vroegere gangzone grotendeels te
handhaven. Hierin zijn met behulp van ruwe zaagsneden verdiepingshoge sleuven zijn gemaakt, die, afhankelijk van de ruimte erachter, open zijn gelaten of gevuld met glas of met een deur. Deze ruige wand is hierdoor transparanter geworden waardoor het daglicht dieper de kantoorvloer op komt, terwijl de erachter gelegen zone ruimte voor concentratie en vergaderen biedt. Hiertegenover ligt de open zone aan de Waterloopleinkant waar alle wanden zijn weggehaald en waar alles is gericht op samenwerken. Er is een diversiteit aan werkplekopstellingen, uiteraard flexibel, waaruit gekozen kan worden. Behalve dat er gevraagd werd naar meer openheid en flexibiliteit, was ook meer ruimte voor ontmoeten een belangrijk ontwerpuitgangspunt. De Plaza op de eerste verdieping is de ontmoetingsplek geworden binnen de organisatie en tevens de plaats waar externen in contact worden gebracht met de medewerkers. De inrichting van deze plek moet een gevoel oproepen van dynamiek en actie, van een sfeer waarin ‘alles kan’ en waarin men de blik op de toekomst richt.
ontmoetingsplekken, extra geaccentueerd door de stevige kolommen en de toegevoegde structuur van balken en tussenliggende felgekleurde plafondvlakken. Daarnaast zijn er verspreid door het hele gebouw nog een breed scala aan overige ontmoetingsplekken te vinden: loungeplekken, de leestafel, de bibliotheek en een aantal stiltewerkplekken. Materialisatie en identiteit: ruig, urbaan en functioneel Kiezen voor tijdelijkheid betekent ook het accepteren van duidelijke ontwerpkeuzes en het omarmen van (budgettaire en tijds-) beperkingen. Fokkema heeft geen tijd verloren met nadenken over grote ingrepen zoals het vervangen van de natuursteenvloer en het plafond bij het Stadsloket, in de regel toch de beeldbepalende ingrepen. In plaats daarvan is alle energie ingezet voor het zoeken naar nieuwe oplossingen om de uitstraling ervan te beïnvloeden. Strepen, pijlen en zebrapaden geven de chique vloer een nieuwe kwaliteit. De tijdelijke en ruige eigenschappen van de containerwanden komen extra tot hun recht in contrast met het marmer. Ook op de kantoorverdiepingen zijn de grootste ingrepen vermeden om ruimte
Ook in de middenzone van de kantoorverdiepingen liggen
in het budget te krijgen om de werkplekken zo optimaal mogelijk te maken. Er zijn nauwelijks nieuwe wanden geplaatst en ook de bestaande houten plafonds zijn zoveel mogelijk gehandhaafd. Ingrepen zijn beperkt tot nieuwe textielplafonds in de middenzone en het maken van ruw uitgezaagde openingen in de bestaande betonstenen wand. De vormentaal en materialisatie van het ontwerp is die van ruige urbane tijdelijkheid, felle signaalkleuren onderstrepen deze sfeer. Zo had ieder van de vier trappenhuizen in het oorspronkelijk ontwerp zijn eigen primaire kleur. Het geel en blauw hiervan is doorgezet in de aangrenzende ontmoetingsgebieden in het liftgebied en de middenzone, aangevuld met kanariegele textielplafonds vastgezet met zwarte stretcher-elastieken in de middenzone. Voor het meubilair is gekozen voor ‘eerlijk timmerwerk’ in multiplex met details als flightcase handgrepen, kratprints als ‘Fragile’ en ‘Upside down’ en zichtbare stiksels en layers voor de bekleding. Het vaste meubilair wordt aangevuld met vintage meubilair en designklassiekers afkomstig van markplaats en uit kringloopwinkels. Een van de verdere uitdagingen voor het interieurontwerp was om de relatie met de omringende stad sterker te maken. Amsterdam is immers het werkterrein van de organisatie en daarom een belangrijke factor van hun identiteit. De poging om via binnenstraten stad en Stopera met elkaar te verbinden voldoet niet omdat de routes door het gebouw niet goed aansluiten op het wegennetwerk van de stad en ook de geslotenheid van de Waterlooplein kant vormt een barrière in de relatie met de omringende stad. Hoewel met een interieurontwerp deze structurele problemen niet op te lossen zijn, kunnen er wel verbeteringen aangebracht worden. Zo is de symbiose tussen de binnenwereld van het Stadhuis en de buitenwereld van de metropool Amsterdam voelbaar gemaakt in de verticalen glazen trappenhuizen. In de vloer zijn de windrichting en de naam van belangrijke
gebouwen aangegeven, er zijn graphics over Amsterdam toe gepast, zoals levensgrote tekeningen van Jan Rothuizen en een geabstraheerde kaart van Amsterdam, en de ontmoetingsgebieden zijn aan het uitzicht over de stad te gekoppeld.
Tenslotte Op weg naar een nieuwe werkelijkheid Er staat ruim 7 miljoen vierkante meter kantoorruimte leeg in Nederland. Naast de economische verspilling is dit ook slecht voor de omgeving waar deze leegstaande gebouwen staan. Er treedt verloedering op als het pand verpaupert door gebrek aan direct onderhoud en het voorzieningenniveau van de buurt daalt omdat er minder bewoners zijn. Tenslotte trekken overgebleven gebruikers op den duur ook weg. Toch biedt het hergebruiken van deze leegstaande kantoorpanden ook mogelijkheden, bijvoorbeeld voor startende bedrijven die goedkope werkruimte zoeken of voor bedrijven die nieuwbouw vanwege de crisis nog even willen uitstellen. Ook uit oogpunt van duurzaamheid is het vaak een veel betere keuze dan nieuwbouw. Zeker als met minimale middelen een pand weer geschikt wordt gemaakt voor (tijdelijk) nieuw gebruik. Een voorwaarde voor succesvol hergebruik is echter dat de nieuwe inrichting flexibel is en het ontwerp en materiaalgebruik afgestemd op het tijdelijk karakter van veel van de gebruikers. Een project als Stadhuis Amsterdam laat zien dat een dergelijk project ruimte ook een impuls kan zijn voor het ontwerp. De architect, de opdrachtgever en de adviseur worden uitgedaagd om anders naar bestaande afwerkingen te kijken en binnen kleinere marges te zoeken naar datgene wat een nieuwe impuls kan geven aan de beleving. Alle oorspronkelijke, soms stoffig geworden, kwaliteiten kunnen in een nieuw ontwerp opnieuw benadrukt worden en eerder verborgen gebleven kwaliteiten die tot bloei komen. Daarnaast hebben wij als betrokken partijen door dit project zicht gekregen op een nieuwe soort opgave. Wij denken dat in deze economisch zware tijden steeds meer overheden en organisaties de combinatie van een
explorerende omgeving voor een beperkt budget zullen omarmen. Wij hopen dat het project Stadhuis Amsterdam daarin een voorbeeld kan zijn want uiteindelijk geloven we dat ‘tijdelijkheid’ de potentie heeft om ‘blijvend’ te zijn.
Bijlage De verschillende spelers • Titia van den Berg (Identity Consult): Van den Berg is al sinds 1996 als adviseur betrokken bij het ontwikkelen van nieuwe werkplekconcepten voor organisaties en houdt zich daarnaast intensief bezig met nieuwe ontwikkelingen binnen onze maatschappij op het gebied van organisaties en werk. Ze werkt vaak nauw samen met ontwerpers om zo tegelijk de organisatorische en de ruimtelijke aspecten en de samenhang daartussen in de haalbaarheidsstudie in kaart te brengen. • Laura Atsma: Partner en projectarchitect bij Fokkema & Partners Architecten • Twan Steeghs: Projectleider bij Fokkema & Partners Architecten • Mirjam Otten: Directeur Directie Communicatie Bestuursdienst Amsterdam • Annemieke Bult: Hoofd Interne Zaken Stadsdeel Centrum
Fokkema & Partners Architecten BV Phoenixstraat 49 B 2611 AL Delft
T +31 15 215 8281
[email protected] www.fokkema-partners.nl
ir. Laura Atsma ir. Diederik Fokkema ir. Marieke van Schaaijk