31e jaargang
BELASTINGPLANNEN
Nummer 7 31 maart 2011
Staatssecretaris bekijkt alternatieven voor rittenregistratie bestelauto 11-062
1
1 3
3
4
5
6
7
7
Staatssecretaris bekijkt alternatieven voor rittenregistratie bestelauto Borgstellingsverlies aftrekbaar vóór aflossing schuld Te hoge afdracht dividendbelasting ter voorkoming van IB-heffing geweigerd Zes garageboxen aan plein vormen aanhorigheid bij eigen woning Verbouwingskosten monumentale koekjesfabriek aftrekbaar Geen ongebruikelijke tbs maakt verlies op lening aan BV van zoon niet aftrekbaar Verzuimboete wegens te late aangifte verminderd wegens indiening schatting Drugstoerisme in Bergen op Zoom zorgt voor verlaging WOZ-waarde van panden Fiscus moet bij twijfel buitenlandse rechtsfiguur onderzoeken
Er bestaat een aantal mogelijkheden om de rittenregistratie voor bestelauto’s niet toe te hoeven passen: 1. Als de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. 2. Als er een verbod geldt voor werknemers om privé gebruik te maken van de bestelauto. 3. Als sprake is van een bestelauto die buiten werktijd niet gebruikt kan worden, hoeft er geen bijtelling gepleegd te worden en hoeft er geen rittenregistratie te worden bijgehouden. 4. Er hoeft ook geen rittenregistratie te worden bijgehouden als sprake is van afkoop vanwege doorlopend afwisselend gebruik door verschillende werknemers. De werkgever moet dan € 300 aan loon als eindheffing in aanmerking nemen. De werknemer wordt dan niet meer geconfronteerd met loon- en inkomstenbelasting ten aanzien van dit loonbestanddeel.
oplossing bieden en heeft op kamervragen geantwoord dat hij gaat kijken naar de mogelijkheden om de rittenregistratie voor bestelauto’s af te schaffen. Het gaat dan volgens de staatssecretaris met name om de werknemers die hun bestelauto voor minder dan 500 kilometer privé per jaar gebruiken, maar geen gebruik kunnen maken van de genoemde mogelijkheden. De staatssecretaris zal een of meer alternatieve regelingen zonder rittenregistratie begin juni 2011 naar de Tweede Kamer sturen.
De staatssecretaris van Financiën constateert dat deze regelingen niet in alle gevallen een
Ministerie van Financiën 1 maart 2011, nr. DB/2011/074U en 16 maart 2011, nr. DB/2011/97U
De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer gemeld dat het niet mogelijk is om vóór 1 april 2011 tot een met de sector afgestemde regeling te komen. De staatssecretaris heeft enige tijd nodig om een alternatieve regeling voor het vervallen van de rittenregistratie uit te werken en meldt dat in de zogenoemde autobrief die begin juni 2011 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, een of meer alternatieve regelingen zonder rittenregistratie worden opgenomen.
BELASTINGPLANNEN Dit nummer bevat de artikelen 11-062 t/m 11-070
Borgstellingsverlies aftrekbaar vóór aflossing schuld 11-063 De regresvordering die een aanmerkelijkbelanghouder op zijn BV krijgt als hij als borg wordt aangesproken om schul-
den van de BV te voldoen, valt op grond van artikel 3.92, lid 2, onderdeel c, van de Wet IB 2001 onder de tbs-regeling. In
Pagina 2
de volgende zaak komt de vraag aan de orde of en zo ja sprake kan zijn van een aftrekbaar afwaarderingsverlies op een regresvordering uit hoofde van borgstelling. Een situatie die regelmatig voorkomt in de verhouding tussen de directeur-grootaandeelhouder en zijn BV. Een directeur-grootaandeelhouder (dga) stelde zich in 2004 tegenover de bank borg voor een banklening van € 500.000 aan de BV waarvan hij 50% van de aandelen bezat. De activiteiten van de BV werden eind 2005 stilgelegd en medio 2008 werd de BV failliet verklaard. Op 1 september 2006 werd de dga door de bank als borg aangesproken voor het bedrag van € 500.000. Al in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2005 trok de dga het borgstellingsverlies als negatief resultaat uit een werkzaamheid af in box 1. De inspecteur accepteerde het verlies niet waarop de dga in beroep ging. Rechtbank Haarlem was het met de inspecteur eens dat de dga geen recht had op de aftrek. Daarop ging de dga in hoger beroep. Hof Amsterdam beslist dat met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen wordt gelijkgesteld het aangaan of het hebben van een schuldvordering op de eigen BV. Het Hof is het niet met de Rechtbank eens dat een regresvordering in het kader van een werkzaamheid pas in aanmerking kan worden genomen op het moment dat de belastingplichtige daadwerkelijk als borg wordt aangesproken. Bij een borgstelling ontstaat civielrechtelijk onmiddellijk een regresvordering, zij het onder de opschortende voorwaarde dat de borg als zodanig heeft betaald. Rechtens is sprake van een schuldvordering zodra de borgtocht tot stand is gekomen. Daarmee valt een regresvordering uit hoofde van borgtocht in beginsel vanaf dat moment onder het “hebben van een schuldvordering” in de zin van de terbeschikkingstellingsregeling. Dit sluit ook aan bij de fiscale behandeling van (voorwaardelijke) regresvorderingen en (voorwaardelijke) borgtochtverplichtingen in de winstsfeer. Naast de regresvordering worden tot het werkzaamheidsvermogen gerekend de schulden die rechtstreeks samenhangen met de regresvordering. Dit betekent dat niet alleen de regresvordering maar ook de (voorwaardelijke) schuld aan de derde crediteur (de borgtochtverplichting) tot het werkzaamheidsvermogen van de aanmerkelijk-belanghouder behoort vanaf het moment waarop de onderliggende rechtsverhouding (de borgtocht) is ontstaan. Goed koopmansgebruik staat toe om in geval van (dreigende) insolvabiliteit van de hoofdschuldenaar een
Nummer 7 31 maart 2011 negatief saldo van de (rechtstreeks met elkaar samenhangende) regresvordering en borgtochtverplichting als passiefpost in aanmerking te nemen. Bij de waardering van deze passiefpost moet de kans dat de belastingplichtige door de crediteur wordt aangesproken, worden geschat. Als de solvabiliteit van de hoofdschuldenaar verder verslechtert, moet de passiefpost hoger worden gewaardeerd. Deze uitleg is ook van toepassing op de tbs-regeling. De dga kan volgens het Hof in 2005 uit hoofde van de borgstelling ten behoeve van de BV een verlies van € 500.000 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen. Dat verlies vloeit voort uit een samenhangende waardering ultimo 2005 van de regresvordering op de BV op nihil en van een schuld aan de bank (uit hoofde van de borgstellingsverplichting) van € 500.000. De dga heeft die twee posten bij aanvang van het boekjaar 2005 in overeenstemming met goed koopmansgebruik op nihil kunnen waarderen. De BV beschikt ultimo 2004 over een eigen vermogen van ruim € 300.000 en ultimo 2005 over een eigen vermogen van ongeveer negatief € 1,2 mln. De (voorwaardelijke) schuld aan de bank kan ultimo 2005 op het nominale bedrag van € 500.000 worden gesteld en de waarde van de (voorwaardelijke) regresvordering op de BV bedraagt op dat moment nihil, terwijl er ultimo 2004 geen aanleiding is te veronderstellen dat de balanswaarde van die vordering en schuld - per saldo - een ander bedrag dan nihil bedraagt. Hof Amsterdam 3 maart 2011, nr. 09/00194
Volgens Hof Amsterdam ontstaat civielrechtelijk onmiddellijk een regresvordering zodra de borgtocht tot stand is gekomen. Daarmee valt de regresvordering uit hoofde van borgtocht dan van meet af aan onder de tbs-regeling. Op 6 juli 2010 besliste Hof Den Haag in de zaak van de andere 50% aandeelhouder. Het betrof derhalve een exact gelijke zaak, maar deze diende bij een ander Hof. Hof Den Haag besliste dat bij het aangaan van een borgtochtovereenkomst pas sprake is van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen in box 1 op het moment waarop de vermogensbestanddelen daadwerkelijk worden aangewend voor de aflossing van de schuld. Bij de borgstelling kan volgens Hof Den Haag pas een regresvordering in aanmerking worden genomen vanaf het moment waarop de borg aan de schuldeiser had betaald. De dga in de zaak die bij Hof Den Haag speelde, kreeg de aftrekpost dus niet. Hoe dit afloopt is onzeker.
Nummer 7 31 maart 2011
Pagina 3
INKOMSTENBELASTING
Te hoge afdracht dividendbelasting ter voorkoming van IB-heffing geweigerd 11-064 Het dividendbelastingtarief bedraagt 15%. De dividendbelasting kan in beginsel in mindering gebracht worden op de verschuldigde vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting. In de inkomstenbelasting kunnen twee situaties van toepassing zijn. Het dividend kan een box 2-dividend betreffen, in het geval sprake is van een aanmerkelijk belang, of het dividend kan betrekking hebben op aandelen die in box 3-dividend vallen. In het geval sprake is van een box 3-dividend is de inhouding van 15% dividendbelasting een post die de verschuldigde inkomstenbelasting direct vermindert. Er wordt immers al inkomstenbelasting berekend over de aandelen in box 3. Voor box 2 is dat niet het geval omdat het aanmerkelijk belangtarief 25% bedraagt. In 2007 was dit tarief overigens eenmalig (verlaagd) vastgesteld op 22%. Dat betekent dat, afgezien van 2007, 10% méér inkomstenbelasting verschuldigd is over het dividend uit aanmerkelijk belang, dan door de vennootschap op het dividend wordt ingehouden. Als er geen aftrekposten in de inkomstenbelasting zijn, die de 10% bijheffing op het dividend goedmaken, dan moet er inkomstenbelasting bijbetaald worden. Afhankelijk van de hoogte van het dividend kan dit bedrag aardig oplopen en daarmee ook de in rekening te brengen heffingsrente. Een directeur-grootaandeelhouder had in 2007 een dividend van zijn BV ontvangen. In 2007 gold zoals gezegd een eenmalig verlaagd dividendbelastingtarief van 22% in plaats van 25%. Desondanks moest er nog altijd 7% bijbetaald worden in de inkomstenbelasting. Om dit te voorkomen liet de directeur-grootaandeelhouder zijn BV 7% meer dividendbelasting inhouden, zodat hij de volledige 22% zou betalen die hij in de inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn. De inspecteur ging daarmee niet akkoord en volgens Hof Den Bosch is dat terecht. Om een forse
inkomstenbelastingheffing te voorkomen, zit er dus niets anders op dan een voorlopige aanslag inkomstenbelasting te laten opleggen.
De zaak BV B deed in oktober 2007 aangifte dividendbelasting van de uitkering van een brutodividend van € 282.051 aan haar directeur en enig aandeelhouder A. Op de aangifte wijzigde BV B handmatig het inhoudingspercentage van 15% in 22% en gaf het daarbij behorende bedrag van € 62.501 aan dividendbelasting aan. De inspecteur ging daarmee niet akkoord, waarop BV B het met een tarief van 15% corresponderende bedrag van € 42.307 aan dividendbelasting afdroeg. A nam het dividend in zijn aangifte inkomstenbelasting 2007 in box 2 in aanmerking als inkomsten uit aanmerkelijk belang. Het verschil in tarief tussen 22% en 15% resulteerde in een aanvullende inkomstenbelastingheffing over het dividend. A ging in beroep tegen de in rekening gebrachte heffingsrente op de aanslag inkomstenbelasting. Hof Den Bosch: De inspecteur heeft de heffingsrente terecht in rekening gebracht. Het tarief voor de Wet dividendbelasting bedraagt 15%, zodat het standpunt van A dat de inspecteur een inhouding en afdracht van 22% had moeten accepteren, in strijd is met de wet. Het gaat niet om een door de Belastingdienst gekozen handelwijze, maar om een correcte uitvoering van de belastingwet. A heeft de heffingsrente kunnen beperken door tijdig om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting te verzoeken. De aangifte dividendbelasting kan niet als een dergelijk verzoek worden aangemerkt. Het hoger beroep van A is daarom ongegrond. Hof Den Bosch 5 november 2010, nr. 09/00576
INKOMSTENBELASTING
Zes garageboxen aan plein vormen aanhorigheid bij eigen woning 11-065 In bepaalde gevallen is het onduidelijk of een onroerende zaak als een aanhorigheid bij de eigen woning kan worden aangemerkt. Als een aanhorigheid, bijvoorbeeld een losse garagebox, niet tot de eigen woning kan worden gerekend, valt de garage in box 3. Is de
garagebox wel als een aanhorigheid bij de eigen woning aan te merken dan valt de garagebox net als de eigen woning in box 1 en moet het eigenwoningforfait voor de garage in aanmerking worden genomen. In dat geval is ook de eventuele hypotheekrente af-
Pagina 4
trekbaar in box 1. Garageboxen kunnen als een aanhorigheid bij de eigen woning worden aangemerkt als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden: • De garageboxen behoren tot de eigen woning. Hierbij moet worden gelet op diverse omstandigheden, zoals de afstand van de boxen tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit het woonhuis of de tuin van het woonhuis. De Hoge Raad besliste op 8 juli 1980 (nr. 19925) dat het met name een rol kan spelen of de garage met de eigen woning in een bouwblok of in hetzelfde wooncomplex is gelegen. • De garageboxen zijn in gebruik bij het woonhuis. • De garageboxen zijn dienstbaar aan het woonhuis In de volgende zaak kwam de vraag aan de orde of 6 garageboxen die op een afstand van tussen de 15 en de 45 meter van de eigen woning lagen als een aanhorigheid behorende tot de eigen woning konden worden aangemerkt.
De zaak Een man is eigenaar van een tussenwoning. Tegelijkertijd met de aankoop van die woning heeft hij een garagebox gekocht in een
Nummer 7 31 maart 2011 rij van 15 garageboxen aan een pleintje aan een naastgelegen straat. In de jaren daarna heeft hij nog vijf naastliggende garageboxen gekocht. Hij gebruikt die boxen voor de stalling van zijn auto’s, het verrichten van onderhoud daaraan en voor opslag. De man kan het plein met de garageboxen via de achtertuin van zijn woning en een naastgelegen pad bereiken. De afstand van zijn achtertuin tot de garageboxen varieert van 15 tot 40 meter. De inspecteur rekent alleen de meest dichtbijgelegen garagebox tot de eigen woning van de man en neemt de overige vijf garageboxen in box 3 in aanmerking. De man gaat in beroep en stelt dat alle garageboxen als aanhorigheid bij zijn eigen woning moeten worden aangemerkt. Rechtbank Arnhem is het met de man eens. De 15 garageboxen maken onderdeel uit van een wooncomplex van gelijktijdig gebouwde, omliggende woningen en voor een buitenstaander is het duidelijk dat die garageboxen bedoeld zijn als aanvullende bergruimte voor de omliggende woningen. De afstand tussen de eigen woning van de man en zijn zes garageboxen is gering en drie garageboxen zijn via die woning voorzien van elektriciteit. Verder zijn de garageboxen bij de man in gebruik en ook dienstbaar aan de woning. Het beroep van de man is gegrond. Rechtbank Arnhem 24 februari 2011, nr. 10/2455
INKOMSTENBELASTING
Verbouwingskosten monumentale koekjesfabriek aftrekbaar
11-066
Indien een rijksmonument als eigen woning wordt aangemerkt dan kunnen de kosten, lasten en afschrijvingen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen na aftrek van een bepaalde drempel. Als het rijksmonument niet als eigen woning kwalificeert valt het in box 3. Ook in dat geval zijn de uitgaven voor onderhoudskosten aftrekbaar. In dat geval is de drempel waarboven de kosten aftrekbaar zijn echter hoger dan in het geval het rijksmonument als eigen woning kwalificeert.
merkt als uitgaven voor monumentenpanden als het schilderwerk samenhangt met andere onderhoudswerkzaamheden die tot aftrek leiden, zoals bijvoorbeeld bij optrekkend vocht, lekkages, vervanging van ramen of vervanging van leidingen. Daarnaast kan binnenschilderwerk toch tot aftrek leiden als sprake is van schilderwerk van bijzondere monumentale onderdelen dat zo arbeidsintensief is dat een huurder de hoge kosten daarvan niet meer voor zijn rekening zal willen nemen.
Als aftrekbare kosten en lasten komen in aanmerking alle zakelijke belastingen, de polder- en waterschapslasten, de onderhoudskosten en de opstalverzekering. De zogenoemde huurderslasten, zijn niet aftrekbaar. Daarbij kan gedacht worden aan het tuinonderhoud, behangen, binnenverfwerk en kleinere reparaties. Kosten van binnenschilderwerk kunnen wél worden aange-
Als er zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt aan een rijksmonument, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in onderhoudskosten en in verbeteringskosten. De splitsing is echter niet meer van belang als de verbouwing zo radicaal is geweest dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Om te kunnen beoordelen of in feite nieuwbouw heeft plaatsgevonden, moet onder-
Nummer 7 31 maart 2011 zocht worden wat in bouwkundig opzicht aan het rijksmonument is veranderd. Als het rijksmonument dus als gevolg van de restauratie naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat, zijn de kosten niet aftrekbaar. Het is mogelijk dat de eigenaar van een rijksmonument een restauratiesubsidie ontvangt. Deze subsidie is meestal onbelast. Als er echter ook een aftrek van de onderhoudsen restauratiekosten wordt geclaimd, moet wel rekening worden gehouden met de subsidie. Voor zover de restauratiekosten uit de subsidie kunnen worden betaald, komen zij niet in aanmerking voor aftrek. In de volgende zaak kwam de vraag aan de orde of de verbouwingskosten aftrekbaar waren van een voormalige koekjesfabriek die radicaal vernieuwd was. Hof Den Bosch stelde als aanvullende voorwaarde dat, wil geen sprake zijn van een radicale vernieuwing, de bouwkundige identiteit herkenbaar moet blijven. De koekjesfabriek in kwestie voldeed volgens het Hof aan die voorwaarde, zodat geen sprake was van een zodanig radicale vernieuwing dat nieuwbouw was ontstaan en de onderhoudskosten dus aftrekbaar waren.
De zaak Een man was sinds 2004 eigenaar van een appartement in een voormalige koekjesfabriek die de status had van rijksmonument. Tijdens de verbouwing van de fabriek tot appartementen was door de Belastingdienst een splitsing gemaakt van de verbouwingskosten in onderhoudskosten en verbeteringskosten. De onderhoudskosten waren vastgesteld op in totaal € 412.765. De man bracht in zijn aangifte inkomstenbelasting 2006 zijn aandeel van € 40.269 in de onderhoudskosten als uitgaven voor monumentenpanden in aftrek. Rechtbank Breda besliste dat sprake was van een radicale vernieuwing en dus van een nieuwe bron van inkomen. De man ging met succes in hoger beroep.
Pagina 5
Hof Den Bosch: Beslissend is wat er in bouwkundig opzicht is gebeurd. Is er in bouwkundig opzicht een nieuw gebouw ontstaan of is sprake van gerestaureerde oudbouw. Voor het antwoord op die vraag is vooral beslissend hoe radicaal de verbouwing is en ook moet worden gekeken naar het doel en de strekking van de fiscale onderhoudsaftrek voor monumenten die is gericht op de instandhouding van monumenten. Die instandhouding is in de praktijk alleen haalbaar, zeker voor op aantrekkelijke bouwlocaties gelegen gebouwen zoals kerken en fabrieksgebouwen, als daar appartementen in mogen worden gebouwd. Voor het antwoord op de vraag of een verbouwing in bouwkundig opzicht zo radicaal is geweest dat in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, is in het algemeen het volgende van belang: 1. Zolang de constructie van de bouw niet is aangetast, is bouwkundig in beginsel sprake van instandhouding van oudbouw en ontstaat bij restauratie in bouwkundig opzicht geen nieuwbouw. 2. Hierop geldt een uitzondering bij radicale vernieuwing. Daarvan is sprake als de bouwtechnische ingrepen bij de restauratie van oudbouw zodanig ingrijpend zijn, dat de bouwkundige identiteit van het gebouw onherkenbaar wordt gewijzigd zodat het niet meer met het eerder aanwezige gebouw kan worden vereenzelvigd. De bouwkundige constructie van de koekjesfabriek is volgens het Hof tijdens de uitvoering van de restauratie niet zodanig gewijzigd dat in bouwkundig opzicht een nieuw gebouw is ontstaan. Ook de herkenbaarheid als voormalige koekjesfabriek is niet verloren gegaan. Het gebouw is ook na de vernieuwing als zodanig te herkennen voor iedereen die het als het gebouw van de koekjesfabriek heeft gekend. Het hoger beroep van de man is gegrond. Hof Den Bosch 18 november 2010, nr. 10/00093
Of de Hoge Raad het met die beslissing eens is, is nog de vraag. De staatssecretaris van Financiën is namelijk tegen de uitspraak van Hof Den Bosch in cassatie gegaan
INKOMSTENBELASTING
Geen ongebruikelijke tbs maakt verlies op lening aan BV van zoon niet aftrekbaar 11-067 Als een ouder aan zijn kind een zakelijke lening verstrekt en de lening kan als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling worden
aangemerkt dan valt de lening onder de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In be-
Pagina 6
ginsel kan de afwaardering van een ongebruikelijke lening ten laste van het inkomen in box 1 worden gebracht. De afboeking van zo´n vordering kan echter niet ten laste van het inkomen in box 1 worden gebracht als de ouder om niet zakelijke redenen het risico heeft aanvaard dat de vordering niet zal worden voldaan. In de volgende zaak was sprake van deze situatie waardoor een lening die als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling was aan te merken, alsnog niet tot aftrek in box 1 bij de moeder kon leiden.
De zaak Een moeder leent in de jaren 2004 tot en met 2008 geldbedragen uit aan de BV van haar zoon. De BV is oorspronkelijk opgericht door de inmiddels overleden echtgenoot van de moeder en zij ontvangt uit de BV nog een pensioenuitkering. De moeder financiert de leningen met een rekening-courantkrediet bij de bank. Bij het verstrekken van de leningen aan de BV is geen schriftelijke overeenkomst opgesteld, er zijn geen zekerheden gesteld en er is geen aflossingschema overeengekomen. De door de moeder aan de bank verschuldigde rente wordt rechtstreeks door de BV betaald aan de bank en verdere afspraken over een rentevergoeding zijn niet gemaakt. In de loop van 2008 raakt de BV in financiële moeilijkheden en in maart 2009
Nummer 7 31 maart 2011 wordt de BV failliet verklaard. De moeder brengt het verlies van € 246.602 op de openstaande lening aan de BV van haar zoon in 2008 in aftrek. De inspecteur weigert de aftrek en stelt dat er geen sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Rechtbank Breda: Niet in geschil is dat de lening aan de BV onder die voorwaarden niet tussen onafhankelijk derden zou zijn overeengekomen, zodat op zich sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De lening valt daarom onder de tbs-regeling en het resultaat moet worden bepaald volgens de regels van het winstregime. Het verlies op de lening kan echter niet in aftrek worden gebracht, omdat de moeder om niet-zakelijke redenen het risico heeft aanvaard dat de vordering niet zal worden voldaan. Uit de leningvoorwaarden blijkt dat de moeder het debiteurenrisico heeft aanvaard om persoonlijke redenen vanwege de familierelatie. De Rechtbank is het ook niet eens met de stelling van de moeder dat sprake is van zakelijke motieven, omdat zij de geldleningen aan de BV heeft verstrekt om haar pensioen veilig te stellen. Het veiligstellen van eigen pensioen is namelijk een persoonlijk motief. Het beroep van de moeder is ongegrond. Rechtbank Arnhem 3 maart 2011, nr. 10/1919
FORMEEL BELASTINGRECHT
Verzuimboete wegens te late aangifte verminderd wegens indiening schatting Op 1 januari 2011 zijn de regels ten aanzien van het opleggen van een verzuimboete wegens het niet, gedeeltelijk niet of het niet tijdig betalen van inkomsten-, vennootschaps-, schenk- en erfbelasting gewijzigd. Vanaf genoemde datum bedraagt een boetebedrag maximaal € 4.920. De bedoeling van deze gewijzigde regels is betalingsverzuimen bij aanslagbelastingen op dezelfde manier te behandelen als de betalingsverzuimen bij aangiftebelastingen, zoals omzet- en loonbelasting. De ontvanger bepaalt bij het opleggen van deze boete per individueel geval hoe hoog die boete moet zijn. Het gaat daarbij alleen om de gevallen waarin sprake is van belastingschuldigen die stelselmatig niet of te laat betalen. Door de invoering van deze verzuimboete is het belang groter geworden om de openstaande termijnen op aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting tijdig te betalen. Bij een niet-tijdige betaling kan de ontvanger al een aanmaning verzenden en vervolgens een dwangbevel
11-068
uitvaardigen. Het uitvaardigen van een dwangbevel brengt aanzienlijke invorderingskosten met zich mee. Per 1 januari 2011 kan de ontvanger daarbovenop dus een verzuimboete opleggen, die kan oplopen tot € 4.920. De boete kan worden opgelegd voor betalingsverzuimen die na 1 januari 2011 zijn begaan. In de volgende zaak was de verzuimboete opgelegd omdat de aangifte niet tijdig was ingediend.
De zaak Een man ontvangt eind mei 2007 een aanmaning omdat het verleende uitstel voor het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2005 op 1 april 2007 is verlopen. De man krijgt van de inspecteur de gelegenheid om binnen 10 werkdagen aangifte te doen. De inspecteur wijst daarbij op de boete voor het te laat doen van aangifte. Op 8 juni 2007 stuurt de man een brief aan de inspecteur met een schatting van zijn belastbaar inkomen over 2005 van € 11.000. Op 7 maart
Nummer 7 31 maart 2011 2008 dient de man uiteindelijk pas zijn aangifte in naar een belastbaar inkomen van € 16.450. De inspecteur legt een aanslag op naar een te betalen bedrag van € 570 en tevens legt hij een verzuimboete op van € 1.134. Rechtbank Breda vermindert de verzuimboete niet omdat de man al voor de vijfde maal in verzuim was. Daarop gaat de man in hoger beroep.
Pagina 7
merkt als een door de man getroffen maatregel die is gericht op het voorkomen van het verzuim om aangifte te doen. Een tot het maximumbedrag opgelegde verzuimboete is in dat geval niet passend en geboden. Het Hof verklaart het hoger beroep van de man gegrond en stelt de verzuimboete vast op € 500. Hof Den Bosch 22 oktober 2010, nr. 09/00463
Hof Den Bosch besliste dat de brief van de man van 8 juni 2007 moet worden aange-
WOZ
Drugstoerisme in Bergen op Zoom zorgt voor verlaging WOZ-waarde van panden 11-069 Onlangs hebben de meeste gemeenten weer de WOZ-beschikkingen afgegeven. Nu de zogenoemde Fierensdrempel is komen te vervallen, is het eerder mogelijk om in beroep te gaan tegen de hoogte van de door de gemeente afgegeven waarde. Onlangs besliste Rechtbank Breda dat de in een winkelcentrum in Bergen op Zoom gelegen coffeshop en het daarmee gepaard gaand drugstoeris-
me een dusdanige overlast bezorgde voor de bewoners en de winkels dat de overlast van invloed was op de leefbaarheid en de veiligheid in de directe omgeving van het winkelcentrum. De Rechtbank vond het aannemelijk dat een potentiële koper daarmee rekening zou houden. De Rechtbank verminderde daarom de WOZ-waarden van de panden. Rechtbank Breda 7 februari 2011, nr. 10/3342
INKOMSTENBELASTING, FORMEEL BELASTINGRECHT
Fiscus moet bij twijfel buitenlandse rechtsfiguur onderzoeken 11-070 De inspecteur heeft bij het opleggen van een navorderingsaanslag een onderzoeksplicht. Daarbij gaat het om de vraag of de inspecteur in de fase van de aanslagregeling aan een feit in redelijkheid had moeten twijfelen en op basis daarvan een nader onderzoek had moeten instellen. Als de inspecteur het nalaat een onderzoek in te stellen terwijl hij een plicht tot het instellen van een onderzoek heeft, pleegt hij een ambtelijk verzuim en mag hij niet navorderen. In de volgende zaak was de vraag aan de orde of het de inspecteur kon worden verweten dat hij een aangifte had vastgesteld conform de aangifte zonder dat hij nader onderzoek had gedaan terwijl op grond van een later verkregen inzicht in het buitenlandse (belasting)recht er reden was om een navorderingsaanslag op te leggen. De inspecteur had de aangifte gevolgd van een in Nederland wonende commandite die verliezen in aftrek had gebracht die hij had geleden op zijn participatie in een Duitse commanditaire vennootschap. Toen de inspecteur er later achterkwam dat een commandite naar Duits recht niet kon worden aangesproken voor
meer dan zijn inbreng, legde hij een navorderingsaanslag op voor het te veel in aftrek gebrachte verlies. De Hoge Raad moest beslissen op de vraag of de inspecteur bij de aanslagregeling een ambtelijk verzuim had begaan door geen onderzoek in te stellen naar het Duitse recht met betrekking tot de participatie van de belastingplichtige in een Duitse commanditaire vennootschap. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, maar heeft een onderzoeksplicht ten aanzien van feiten en gegevens als hij aan de juistheid daarvan in redelijkheid moet twijfelen. De Hoge Raad besliste dat de inspecteur in dit specifieke geval een nader onderzoek had moeten instellen, omdat hij had moeten twijfelen aan de juistheid van de in de aangifte van de belastingplichtige verbonden rechtsgevolgen aan de participatie in de Duitse commanditaire vennootschap.
De zaak Een in Nederland wonende man was Kommanditist (commanditair vennoot) van een Duitse GMbH & Co Kommanditgesellschaft (CoKG). Zijn deelname in het kapitaal van de CoKG bedroeg € 12.706. In zijn aangiften inkomstenbelasting over 1996 tot en met 1998 bracht de man respectievelijk € 294.912, € 286.366 en € 82.353 als verlies uit onderneming in aftrek ten aanzien van de deelname in de CoKG. De aanslagen werden conform de aangiften opgelegd, maar bij een latere controle stelde de inspecteur dat slechts een verlies ter grootte van de inbreng in de CoKG van € 12.706 in aftrekbaar was, omdat een Kommanditist op grond van artikel 20, lid 3, van het Wetboek van Koophandel en het Duitse Handelsgesellschaftsbuch niet méér in de verliezen hoefde bij te dragen dan de inbreng waartoe hij zich had verbonden. De inspecteur legde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op voor de onterecht in aftrek gebrachte verliezen. De man ging in beroep en stelde dat het voor navordering vereiste nieuwe feit ontbrak. Toen de man van de Rechtbank en het Hof ongelijk had gekregen, ging hij in cassatie.
De Hoge Raad besliste dat de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld, maar als hij - na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte -, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid moet twijfelen, moet hij daarnaar onderzoek doen. Tot de factoren die aanleiding kunnen geven tot twijfel over de juistheid van de in een aangifte opgenomen gegevens kan ook behoren de twijfel over de juistheid van de in die aangifte verbonden rechtsgevolgen aan de participatie van de belastingplichtige in een buitenlandse rechtsfiguur waarover in die aangifte en/of de daarbij behorende bijlagen op duidelijk kenbare wijze informatie is verstrekt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak voor een verdere behandeling naar Hof Den Bosch. Hoge Raad 18 maart 2011, nr. 09/02249
Redactieadres: Fiscoloog Bezuidenhoutseweg 1b 2594 AB DEN HAAG
Redactie: Mw. drs. A.N.C. Ligtenberg (hoofdredacteur) Redacteur van Fiscaal up to Date en zelfstandig belastingadviseur te Moordrecht
Abonnementen/administratie: Euroforum Uitgeverij bv Postbus 125 5600 AC EINDHOVEN tel.: 040 - 2925950 fax: 040 - 2925955
Abonnementsprijs: € 319,00 (excl. 6% btw) per jaar. Verschijnt tweemaal per maand. Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan en lopen automatisch door, indien zij niet 2 maanden voor het verstrijken van de abonnementstermijn schriftelijk zijn opgezegd. Overname van artikelen of gedeelten daarvan is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de uitgever.
Copyright Hoewel uiterste zorg is besteed aan de inhoud van Fiscoloog, aanvaardt de uitgever noch de redactie enige aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid of voor gevolgen daarvan. Verveelvoudigen en openbaarmaking van Fiscoloog is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Fiscoloog is een uitgave van Euroforum Uitgeverij bv ISSN: 1384-0487