C15683014340
Spelactiviteiten
E1 Bachelor in de ergotherapie Toegepaste ergotherapie: basistechnieken 2
uitgave 2011
verantw oordelijke u itg eve r
Deboodt C.
T o c g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ieken 2: Sp e la c ti vit e it e n
C hri s De Boodt
Voorblad Dit is een NEP voorblad! Dit blad heeft enkel een correcte p a g i n a n u mm e r i n g tot doel want, conform gangbar e BI N- nor me n . wordt het eerste blad van een werk NOOI T voorzien van kop- e n / o f voettekst of van een p a g i n an u m m er , ma ar het blad telt wel mee in de n u mme ri ng . Wat doe je met dit blad? Niets! Gewoon laten staan. Zeker niet verwijderen! Het zal je kopzorgen omt r en t de p a g i n a n u m m e r i n g besparen! Wil je hier een eigen voorblad, dan maak je dat best in een afzonderlijk b e s t a n d e n voeg je het hier in. Bij twijfel of pr ob le m e n , aarzel niet mij te c o n t a c t e r e n ! Sien
1
H o g e sc h o o l Gen t Fa c ult e it M e n s en Welzijn
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ieken 2: S pe la ctiv ite ite n
C hr is De Boodt
Inhoudsopgave
ln leiding 1.
L i c haamssche ma : L.S.
4
1.1
Het lichaamsplan
5
1.2
Het l ichaamsbesef
6
1.3
Het lichaamsidee
6
1.4
Lateralisatieontwikkeling volgens Mesker
8
2.
Spatialiteit of rui mt e per ce pt i e
15
3.
Tijdsperceptie
19
4.
Perceptie
21
4.1
De sensibiliteit: de tactiele perceptie
21
4.2
De visuele perceptie
24
4.3
De auditieve perceptie
31
4.4
Het even wicht: het vestibulair ap pa r aat
33
4.5
De Smaak
34
4.6
De reuk
34
5.
Gradaties ma ken
35
5.1
Methodiek
35
5.2
gradaties bi nne n de pat r o ont jes
36
5.3
gradaties bi nne n oefeningen op visuele perceptie
40
2
H o g e sc h o o l G e nt F a c ult e it M e n s en Welzijn
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ieken 2: Sp ela cti v it eit en
C hri s De Boodt
Inleiding :
Als we als er gotherapeut met kinderen werken zullen we hoofdzakelijk gebruik maken van spel en speelgoed. Spelenderwijs ervaart het kind en leert het kind. Spelen is een eigenheid van het kind. Via spel zal het kind vaardigheden verwerven. Als we over de ontwikkeling van het kind spreken, denken we in de eerste plaats aan de motorische ontwikkeling. Dan gaat het over de ontwikkeling van het skelet, spieren en het zenuwstelsel. Daarnaast hebben wc ook de Psychomot orische ontwikkeling. Hier gaat het over T>ewegen' en ‘g ee s t ’, denken en doen, denken en handelen. Het kind leert op een efficiënte ma ni er bewegen in de rui mt e en objecten ma nipuleren Door het bewegen met het lichaam binnen een welbepaalde ruimte, zal het kind basisvaardigheden leren. Het kind leert zijn lichaam kennen, de ruimte, de tijd. Dit zijn voorwaarden om later te komen tot lezen, schrijven en r ekenen. Deze zijn zowel motor ische als cognitieve vaardigheden. De zintuigen spelen hierin een belangrijke rol. Voor een b ehandel ing kan gestart worden moeten doelstellingen geformuleerd worden. Hiervoor is het belangrijk de juiste terminologie te gebruiken: terminologie in verband met het lichaa mssc hema, spatialiteit en tempor ele organisatie; ook terminologie in verband met de zintuiglijke prikkels. Tijdens deze lessen zullen we zoveel mogelijk de terminologie verduidelijken in concrete spelsituaties. We moeten vervolgens het juiste spelmateriaal kiezen, in functie van de doelstelling. Het is dus belangrijk zicht te krijgen op de mogelijkheden van het spelmateriaal. Wat kan ik aa npa s se n? Ho e kan ik het gemakkelijker ma ken of moeilijker ma ke n ? Wat moet ik doen als het kind motorisch niet in staat is deze opdr acht of dit spel uit te voeren? Hoe kan ik dat aa npas sen als het kind niet ziet? Hoe kies je een spelmateriaal? Wat is goed speelgoed? Wat bepaalt of speelgoed ver antwoord is of niet? Is het speelgoed dat we binnen de er gotherapie gebruiken ander s dan het speelgoed die een kind thuis heeft? Dit en nog vele and e r e vragen in verband met speelgoed als ergotherapeut isch me di um zullen we pr ober en te bea n t wo or den tijdens deze lessen.
3
H o g e s c h o o l G e nt Facult eit M e n s en Welzijn
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela ctiv ite ite n. C hri s De Boodt
1
4
Lichaamsschema : L.S.
Het kind beweegt en doet op die ma ni er ervaringen op. Ervaringen over zijn lichaam, over de r uimte waarin het beweegt, over de tijd die het doorloopt, over de dingen wa a rme e hij geconfronteerd wordt, de voorwerpen, de me nsen, wat mag en niet mag.
Li c h aams s che ma is een al gemene term die wijst op de kennis van alles wat met het lichaam te maken heeft. We mogen het L.S. niet beschouwen als een foto van onszelf die voor ons staat, als we onze ogen dichtdoen en die we op levensgrootte voor ons k unn e n laten verschijnen. L.S. is meer dan een inwendig gegeven, (meer dan de perceptie van inwendige prikkels, propriorecept ieve prikkels). Je krijgt ook informatie via uitwendige prikkels (exteroreceptieve prikkels) Via verschillende definities krijg je een r ui me r beeld, hoe verschillende a ut eur s het l i c haa ms s c h ema zien. B ep alin g vo lgen s Le B o u lch :
L.S. wordt beschouwd als een intuïtie van het geheel of een onmiddellijke kennis die we hebben van ons lichaam in statische toestand of in beweging, in zijn relatie met de delen onderli ng of in het bijzonder in zijn betrekking in de r uimte en de voorwerpen doe ons omr ingen. B ep alin g vo lgen s M u ch ie lli :
L.S. is het bewustzijn van eigen lichaam, het geheel van onze gewaar wording waa rdoor wij pijn -tast- indrukken k un n e n lokaliseren. L.S. is de sensatie van lichamelijke, d.w.z. het ervaren van gevoel van ruimtelijkheid van het lichaam, waardoor wij in relatie k unne n treden met ons o mr inge nde ruimte. B ep alin g vo lgen s K rick em an s :
L.S. is als een lichaam dat ons o pe ns te k voor de wereld, het is de eigenaardige bekwa amhe i d mijn lichaam in al zijn mogelijkheid te beleven, uit te dr ukken en te gebruiken. B ep alin g vo lgen s K u g e l :
Hij benadert het begrip lichamelijkheid op drie wijzen: L ich aam sp lan : het georganiseerd totaal van alle sensori motor ische
struct uren dat het onbewust en gea u t o ma t i se er de gedrag van het kind bepaalt. L ich aam sbesef: de kennis die men heeft van zijn eigen lichaam en
lichaamsdelen, hun houdingen en bewegingen. L ich aam sid ee: subjectief oordeel over zijn lichamelijkheid, is
meestal situationeel bepaald.
H o g e s c h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s i s te c h n ie k e n 2: sp el a c ti vit e it e n. C hr is De Boodt
Het l ichaamsschema omvat:
1.1
lichaam sp lan
Het lichaam splan
Het lichaamsplan is op te vatten als een neur opsychologische eenheid waarin verschillende deelst ructuren samen een gestructur eerd geheel vor men. Het lichaamsplan is te vergelijken met het plan van een huis. Men vindt op het plan: waar de kamer s zich bevinden, waar de elektrische lijnen lopen, waar zich de schakelaars bevi nden, de waterleidingen en z .. . He t lichaamsplan zegt ons welke spieren er aanwezig zijn en of deze spieren goed bezenuwd zijn,welke zintuigen er aanwezig zijn hun werking, de bezenuwing, de gewrichten, de interne o r g a n e n .. . Als het plan, het lichaamsplan volledig is en goed ontwikkeld is,dan zal het kind vlot k u nn e n bewegen. Een kind van wie het lichaamsplan voldoende is opgebouwd zal zonder nadenken in een boom klauteren, een kop van de tafel o p n em e n , een boterham in zijn mo n d steken. Het lichaamsplan staat in voor de au t omat i sche beweging.
H o g e s c h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s i s te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
1.2 lichaam sidee
6
Het lichaam sbesef
Bij het lic h a a m s b e s e f staat het ken-aspect of het gnostisch aspect op de voorgrond. Hei is het bewustzijn van eigen lichaam. Het weten hoe ons lichaam eruit ziet. weten wat je met bepaalde lichaamsdelen kunt doen, welke voorwerpen thuishoren bij bepaal de lichaamsdelen vb.een ring hoort bij een vinger; een muts hoort op het hoofd enz. . .Het lichaamsbesef zorgt ervoor dat je bewegingen gecoördineerd verlopen; dat je bewegingen ook kunt dissociëren. Je kan ook een tekening maken van je lichaam zoals je het zelf ervaren hebt. J e kan de lichaamdelen b e n o e m e n ..........
Het lic h a a m s b c s c f kan men dus ook definiëren als de informatie die de mens heeft via waarnem ing ( heden), of zich kan verwerven via een voorstelling (toekomstig), of via een herinneri ngsbeeld (verleden) van: - zijn lichaam en de stand in de r uimte - de relatieve plaats die zijn lichaam inneemt t.o.v. de rui mt e en de ruimtelijke voorwerpen die hem omringen - zijn lichaamsdelen: vorm. lengte uitzicht, functie - hun positie t.o.v. de r uimte - bewegingen die hij actueel uitvoert - bewegingen die hij wil of kan uitvoeren - richting, intensiteit, uitslag van bewegingen
1.3
lichaam sidee
Het lichaam sidee
Bij de vorming van de lic h a a m sid c c staat het subjectief el ement op de voorgrond. Uit de kennis van eigen lichamelijk en motor ische mogelijkheden en beper kingen, en onder invloed van zowel positieve als negatieve appreciatie van ander en (milieu) gaat de me ns zich een subjectief oordeel vormen van: - de mogelijkheden en grenzen van het eigen k unne n (wat tot overschatt ing of on der sc hat t ing kan leiden) - de kwaliteiten of ei genaar digheden van eigen lichaam (zichzelf te dik of te dun , te klein, o f t e groot vinden) - de sociale interactie: om. het zich al dan niet aa nvaa rd voelen omwille van het lichamelijk voor komen en kun nen , (door zijn voo r komen, indr uk ma ken, graag gezien worden)
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesaliu s
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
7
De ontwikkeling van het L.S. wordt beïnvloed door: •
Tast indr ukken, gevoelsi nddrukken en dr uksensaties Als we over de a r me n wrijven, kriebelen, ritme kloppen op de h a n d e n , trekken we de a a nd ac ht n aa r dat l ichaamsdeel. Als we dan ook nog dit lichaamsdeel be n o eme n, zal dit lichaamsdeel dan ook een label krijgen, een n a a m. Pijn ervaring door ergens tegenaan te bot se n, gevoelswaar nemi ng van een h a r de onder laag trekken ook weer de a a n da ch t naa r dit lichaamsdeel. Het gevoel wordt gekoppeld aan een n aa m en aan een lichaamsdeel.
•
Gezichtsindrukken De visuele w aa rn em i ng helpt ons om een na u wke u r i g beeld te vor men van ons lichaam. Een kind ont dekt zijn h a n d e n o m d a t deze toevallig binnen zijn gezichtsveld valt. Het kind kijkt in een spiegel kijkt naa r a n d e re me ns e n.
•
Gehoor si ndr ukken De bewegingen die we ma ken gaan dikwijls gepaar d m e t het m a ke n van geluid. Bij het stappen horen we onze voetstapen, we k u n n e n h ar d lopen, zachtjes over de vloer st appen, we k u n ne n s t a mp en op de grond, zachtjes in de h a n d e n klappen, h a r d . . .
•
Proprioreceptie Proprioreceptie verwijst na a r int e r ne informatie: informatie zoals ma a g k r am p e n , evenwichtsgevoel, de stand van de l e dematen zo nde r dat we er na ar k i j k e n , ----- Dit wordt ook nog postural e gevoeligheid of houdingsgevoeligheid gen oe md . Hi er door worden wij ingellicht over de stand of de ho udi n g van onsli chaam, de stand van onze gewrichten en de ledmat en.
•
Milieu Ook het milieu waarin het kind opgroeit is belangrijk. Door veel me t het kind bezig te zijn, door het kind aan te moedigen om te bewegen, te pr aten, de juiste n a m e n te gebruiken bij de l edemat en, stimuleren we de ontwikkeling van het L.S. Ouder s en opvoeders spelen hierbij een belangrijke rol. De verbaliteit speelt hier een belangrijke rol bij. De imitatie waar het kind langs de n a boot si ng tot
-
zelfstandig hand e l e n k o m t helpt me e aan de vorming van het L.S.
Een goed uitgebouwd L.S. zal ons toelaten ons aangepast in de ruimtelijke omgeving te bewegen. L.S. is de basis om te komen tot een Ruimtelijke Oriëntatie : R.O.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s p ela c ti v it e it e n. C hris De Boodt
1.4
8
Lateralisatieontw ikkeling volgens M ESK ER
Eén van de aspecten van het L.S. is de lateralisatie: de ontwikkeling tot éénhandi gheid. Het kind ontwikkelt een h a n d d o mi na n t i e. een voet dominantie, een oo gdominantie. en een oor domi na nt i e. Binnen de er gotherapie is hete vooral de ontwikkeling van de h and domi n a nt i e die belangrijk is. Hiervoor volgen we Mesker. Mesker beschrijft hoe de lateralisatie tot de éénhandi gheid verloopt. Hij beschrijft vier stadia die elke me ns moet doorlopen om tot éénhandi gheid te komen.en de voorwaarde. De v oor waar de is de basismotoriek. De vier stadia zijn: het slurfstadium het symmetr isch stadium het lateralisatiestadium het d o m i n a n t stadium basism otoriek
Vooraleer het lateralisatieproces kan beginnen moet het kind beschikken over een goede ba sism o to rick . V a n o tot 18 m aan d De basis van de motoriek wordt gelegd vóór de leeftijd van 18 ma a n d , De motor iek (als basis) moet zover ontwikkeld zijn dat het kind met de ogen een punt kan fixeren en volgen; dat het voorwerpen in de hand kan nemen en de voorwerpen kan ma ni pu l e r e n; dat het zich zelfstandig kan verplaatsen. Dit zijn als het ware de voorwaarden om het lateralisatieproces in gang te steken.
Stadium van de Slurftnotoriek 18 m aand tot 4 ja a r
slurfstadium
Het kind gaat zijn globale basismogelijkheden exploreren. Het gaat bewegen om het plezier van te bewegen, het kijkt naar de dingen om plezier te beleven van de kleuren en van de beweging die heet ziet, het steekt voorwerpen in de mo nd om ze te , het gooit met dingen om het plezier van lawaai te ma ken. Het gaat vnl. se n so p ath isch op de dingen in: oog- hand- en m o nd ve rk e nn i ng krijgen hun volle
kans. De dingen worden op hun mogelijkheden beproefd, ze worden gepakt, bevoeld, belikt, gerold, gegooid, de handj es gaan erin, er wordt mee gesjouwd, enz... Het kind leert zo de kwaliteiten van de dingen k en ne n, zonder daarbij onmiddellijk een woord, een betekenis aan te koppel en. Plezierbeleving en expe r iment er en staat centraal..
De bewegingen zijn nog onvoldoende gericht, o nvo l d oe nde fijn en k unn e n slechts ontwikkelen door preciezere informatie die het kind slechts krijgt door te doen. De b e w e g in g e n zijn glo baal.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
9
Het kind heeft nog geen vormweergave of vormperceptie in de han de n, dit komt tot uiting in zijn r epr oducti e van de voorwerpen bij het tekenen. Het kind zit in het krabbelstadiu m .
In dit -krabbelstadium spreekt Mesker van slu r fb c w c g in g c n De slurf-torsibewegingen zijn steeds asymmetri sch. Op een tekening kan een kind nog geen onder scheid zien of zelf ma ken met potlood op boven , onder, links en rechts. De richtingen spelen nog geen rol .
Wa nn ee r het kind genoeg bewegingservaringen heeft opgedaan van zijn twee lichaamshelften. ontdekt het spontaan nieuwe mogelijkheden: vb. kloppen met beide handjes, zand met beide handj es aa nkloppen, wiebelen met de twee voet jes,handafdrukken maken met de twee h ande n tegelijkertijd...doosjes met 1 vingertje open p r u t s en . ..
Het Symmetrisch Stadium van 4 tot 5 jaar Het kind dat vroeger vnl. sensopathi sch omging met de dingen rond hem, gaat geleidelijk aan vo rm g e v en d spelen d.w.z. dat het kind iets gaat doen dat her ke nbaar is, iets dat zinvol is; tekeningen worden her ke nbaar ; met lego blokken wordt een huis gemaakt; een potlood dient om te tekenen, schijven. Het kind wil u iets duidelijk maken. Het kind gaat met zijn h and e n werken in functie van een uitwendig doel: vb. in het sensopathisch spel gaat het kind gooien met het zand, nu zal het spelen om een tunnel te graven. Het resultaat is nog niet zo belangrijk voor het kind, wel het feit dat hij "iets maakt", dat hij een nieuwe vorm geeft aan de dingen. Hij gaat fu n ctio n eel om met de d i n g e n . , a u t o ’s dienen om te rijden; poppen worden aan
en uitgekleed.
Spontaan gaat het kind sym m etrisch e b e w eg in gen doen. Indien het kind dit niet doet moet men het stimuleren om s ymmetr ische bewegingen te doen: vb:
- bal opvangen en rollen met beide hande n - zand o psc heppe n en aankloppen met beide hand e n - In de hand e n klappen - Handjes draaien - met beide ha n d en op een t r o mme l slaan - voetafdrukken en handa f dr u kke n in zand, met verf, klei... - met beide voeten zwaaien - springen met voeten samen
H o g e sc h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
10
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s p ela c ti v it e it e n . C h ris De Boodt
-
allerlei s ymmet r is c he turnoefeni ngen vb op de zweedse bank
Aangezien beide h ande n dezelfde bewegingen maken . krijgt het kind dezelfde informatie van de beide h an d en . Deze informatie gaat tegelijkertijd naar de twee hersenhelften . De balkfunctie zorgt voor verbinding tussen de rechter en de linker hersenhelft, (corpus callossum)
In deze periode vertoont het kind ook synkinesiën: dat zijn in deze periode spiegelbeeldige identieke medebewegingen sym m etrisch e syn kin esiën . Alles staat in het teken van symmetrie. . Ook in zijn tekeningen zien we dat het kind neiging heeft om alles s ymmetr isch weer te geven vb. een huis met een deur in het midd e n. 2 schouwen, 1 links 1 r echts. . . Door de perceptie van de verticale as wordt een bo v en - o n d er o n d ersch eid gemaakt, ma ar nog geen links - rechts onderscheid.
De bewegingen situeren zich r ond de m ed ian e as, r ond de verticale as. De hande n ontdekken ook in hun vormgeving de verticale as. We zien dat het kind mooie verticale lijnen kan trekken; de horizontale komt pas later. De verticale as is zo aanwezig, dat het met de L. hand niet over de m i dd e na s kan gaan, niet naar zijn R. kant kan gaan. Er is als een m u u r die de hand ter hoogte van de mi dd e na s t egenhoudt, we zien dat het kind de m id d en as n iet kan o versch rijd en
Het kind ervaart zijn beide lichaamshelften als gelijke. Zijn linkerhand is gelijk aan zijn rechter. Het voert gelijktijdig bewegingen uit. Daar links en rechts voor hem gelijk zijn. zijn ook deze twee dr iehoeken gelijk.
<
q
>
p
3
b
d
£
Nochtans is het mogelijk dat in deze periode een handeling met één hand wordt uitgevoerd, omda t het niet and e r s kan. Vb. licht aansteken, potlood vast nemen. .. We zien dat het kind hier moeilijk een keuze kan ma ken tussen de linkerhand en de r ec ht er hand. Het zal da a ro m afw isselen d de re ch te r h an d en de lin k e r h an d gebruiken. Meer en me er wordt het kind geconfronteerd met het feit dat het de dingen niet
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el a c ti vit e it e n. C hr is De Boodt
II
met twee h ande n tegelijkertijd kan doen. Het leert dus met één hand werken. Meer en meer gebruikt hij dezelfde hand.
Het Lateralisatiestadium van 5 tot 6-7 jaar
la ieralisaiiestadium
Het kind dat zijn sy mmet r ie uit in zijn vormgeving krijgt nood om de asymmetri e van de buitenwereld weer te geven. Door het feit dat het niet alles met twee handen tegelijkertijd kan doen. wordt het kind gedwongen een keuze te maken met de handen. Het werkt nu o f m et rech terh an d , o f m et de linkerh and . Het kind komt tot de vaststelling dat eigenlijk één van beide han d en beter en vlotter functioneert. Meestal is dit in onze ma at s chappi j de r ec ht er hand . Slechts een klein deel, kiest voor de linkerhand.
Via het spel, en A.D.L. activiteiten ervaart het kind dat de linker en rechterhelft ander s zijn. We zien ook in dit stadium dat er een v e rsc h u iv in g is v a n de m ed ian c as.
Deze verschuift: 1.
naar rechts, zodat het linker deel groter wordt en de linkerhand kan nu een veel groter werkgebied beslaan.
2.
naar links, zodat het rechter deel groter wordt en de rechter hand kan nu een veel groter werkgebied beslaan. Hier wordt het rechter werkveld groter.
Het kind richt zich bij voorkeur naar één kant, en gaat één zijde me er gebruiken; hierdoor ontwikkelt hel een hanvaardigheid langs één kant. Het beleeft zijn 2 handen als verschillend. Vanaf dit ogenblik is er voor het kind dus een verschil tussen het linker werkveld en het rechter werkveld. Het kind maakt nu ook in zijn tekeningen een o n d ersch eid tu ssen links en rechts.
Hij maakt nu verschil tussen twee spiegelbeeldige figuren. Het ziet dus ook verschil tussen een "b ” en "d", of ook tussen 21 o f 12. Nu kan hij dus een verschil zien tussen boven en on der en links en rechts. Grijpen en schrijven zijn doelgerichte handelingen waarbij het kind bij voorkeur een bepaal de hand gebr uikt (meest al de rechter hand). Het wezen van de lateralisatie is dat we de ene hand beleven als de uitvoerder van het doel en de ander e h and niet of gedeeltelijk. Het kind leert schrijven: de rechter hand (meestal) houdt de pen vast, de linker h and fixeert het blad.
In de vormgeving zien we dat het hoofdaccent niet me er ligt op het doen, ma a r wel op het doel, het kind wil een zeker resultaat bereiken. Het moet mooi zijn,
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
12
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s p ela c ti v it e it e n. C h ris De Boodt
afgewerkt . h e r ke nb a a r en realistisch zijn . in dit stadium gaat het kind de medebewegingcn. syn k in esiën onderdrukken. Deze verdwijnen geleidelijk aan. Daar waar in het symmetrisch stadium beide hersenhelften dezelfde informatie kreeg, zien we dat hier slechts één hersenhelft de belangrijkste informatie krijgt, c o n tro lateraal aan de h a n d ele n d e hand. De informatie gaat via de balk naar
de ander e h ersen h elft, die als reserve hemisfeer fungeert. In dit stadium leert het kind te werken in de elem en taire w erk rich tin g, also o k in de elem en taire d ra airich tin g. Deze is tegenovergesteld voor een
r echtshandi ge en v o o r e e n linkshandige. LINKS
RECHTS
Elementaire werkrichting:
Elementaire draairichting:
Het kind kan nu ook de me di a n e as overschreiden. Vb.
De duim krijgt in dit stadium een belangrijke plaats. Wat we in het symmetr isch stadium met twee hand e n moesten omvat t en om te leren kenn e n , k u nn e n we nu leren kenne n door het met één hand vast te n eme n. Dank zij de duim oppositie.
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
13
T o e g e p a s te E r g o t h e r a p i e : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el a c ti vit e it e n. C h ris De Boodt
Het Eenhandig Dominant Stadium 6-7 jaar tot 8 jaar "Onder domi ne r en in het algemeen zal moeten verstaan worden dat een functioneren van een ander orgaan of or ganisme geheel of ten dele b e p a al t ” (Mesker). Hier is do mi na nt i e het overheersen van de werking van één der beide hersenhelften, en de daa r aan gekoppelde controlaterale zijde Door de lateralisatie, waarbij een hand als doelgericht wordt beleefd en door de oppositie van de dui m, dat zich een ongelijke informatie ontwikkelt voor de cortex van beide hemisferen. Het kind kan nu ook, niet alleen in el ementaire werkri chti ng werken en draaien, ma ar ook in co m p lem en taire rich tin g werken en draaien Linker hand
rechter hand
Compl ement a i r e werkrichting
Compl ement ai r e draairichting
Het kind kan nu dubbel e lussen nat ekenen waarbij het voor tdurend van draairi chti ng moet ver ander en. Vb.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e ra p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n. C h ris De Boodt
2
C ognitieve r u im te
14
SPATIALITEIT OF RUIMTEPERCEPTIE Voor het jonge kind is de cognitieve r uimte nog onbeke nd. Ze moet nog ontdekt, georganiseerd en ontwikkeld worden. De cognitieve r uimte is de r uimte die men r ond om zich ziet. waarin men leeft en die men kan begrijpen. De r uimte heeft een betekenis, een zekere maat. het is een r uimte met voorwerpen, een r uimte die men ook op papi er kan projecteren, die groot en ook klein kan zijn. Het is ook de rui mt e waar cijfers en letters staan en die een welbepaalde betekenis hebben. Cijfers en letters die een bepaal de vorm heb be n , een bepaalde str uct uur, een bepaal de volgorde en een bepaalde oriëntatie. Door ervaringen maakt het kind zich geleidelijk meest er van deze ruimte, hij beweegt in die r uimte, kruipt ergens heen, legt een bepaal de afstand af, waarbij een lange afstand ander s aan voelt dan een korte afstand. In die bewegingsr uimte staan voorwerpen die het ziet, die het kan vasthouden, die hel ergens ander s kan neerzetten, die het kan draaien, die het in relatie kan brengen met ander e voorwerpen. Het kind beweegt in de gro te ruim te, (bewegen met gans het lichaam) Alles is driedim en sio n eel. Geleidelijk aan zal het kind ook aan tafel zitten. Het zal spelen met dingen binnen zijn reikwijdte. Dit is de k le in e ruim te. Zo zal hij met blokken spelen, met steekpareltjes, voorbeelden n a m a k en met verschillend materiaal, t ek en e n. . . Op een zeker ogenblik heeft het kind geen nood me er aan echte voorwerpen, ma ar wel aan visueel materiaal! Geen a u t o ’s of dieren van de boerderij die in en uit de stal lopen, ma ar tekeningen van dieren of a u t o ’s, taarten die je in stukken kan verdelen door lijnen te trekken, huisjes, strikjes, bolletjes,..... .Dit gebeurt in de tw ee d im en sio n e le ru im te Later zal het kind overschakelen naa r geometr ische vormen . Nog later zullen het symbolen zijn , zoals letters en cijfers. Op het ogenblik dat het kind leert lezen en schrijven werkt het kind in de t weedimensionele r uimte met abstract materiaal. Al deze el ementen moet het kind zich ook k u n n en voorstellen, moet het k u nne n ver woorden.Hiervoor gebruikt het dus veel ruimtelijke begrippen.
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
15
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
Ruim telijke oriëntatie R u im telijk e o rië n tatie
R u im telijk o riën tatie is het situeren van voorwerpen ten opzichte van
onszelf. We spreken ook o ver p o sitie in de ruim te. Ruimtelijke oriëntatie houdt verband met het vast ref er enti epunt in ons lichaam. Voorwerpen hebben een bepaal de plaats ten opzichte van ons lichaam, maar ook omgekeerd ku nnen voorwerpen ten opzichte van ons lichaam staan. "Ik sta voor de tafel. Ik zit ond er de tafel. Ik sta naast de stoel. Ik zit op de bank. Ik ben in het h u i sj e .......Links van mi j ___" ”Het boek ligt v o o r mij, de mut s zit op mijn hoofd,de bal ligt ach ter mij, m a m a staat n aast mij’' Het voorwerp staat ook v e r van mij of d ich t bij mij. Ik ga n a a r de kast. J e kan jezelf oriënteren ten opzichte van ie mand of iets, m aa r je kan ook een object oriënteren ten opzichte van jezelf. Heel wat ruimtelijke begrippen moet het kind leren kennen en leren gebruiken. Ook in het eerste leerjaar wordt het kind geconfronteerd met R.O. de letters p b q p zijn letters met dezelfde basisvorm m a a r met een ande r e oriëntatie: de letters zijn ande r s gedraaid. Andere voorbeelden : u - n
w- m
6-9
In een verder stadium leert het kind ook hoe de naam van de richting verandert bij een gewijzigde opstelling in de ruimte. Vb: Eerst staat het kind voor de stoel, als het kind zich verplaatst, dan staat hij opeens achter de stoel. Ik sta voor de deur, en de r a me n bevinden zich achter mij. Ik draai me om; de r ame n bevinden zich nu voor mij, en de deur achter mij.
Ruim telijke structuratie Een ruimtelijke relatie of structuratie is slechts mogelijk w an ne er we mi ni m u m 2 voorwerpen met elkaar vergelijken. De relatie tussen de objecten onder li ng no emen we ru im te lijk e stru ctu ra tie o f ru im telijk e relatie
Het kind ontdekt, door actief bezig te zijn, dat er relaties bestaan tussen de verschillende objecten: een grote e m me r , een kleine vor m; veel - weinig... Het ontdekt dat het ene blokje op het and e r e past, dat het e ne kubusje in het ande r e kan, dat een lade in en uit de kast schuift, dat op een klein potje een klein dekseltje past. De ruimtelijke begrippen mo e t en nu toegepast ku nn e n worden op de objecten. De begrippen moeten echter in dubbel e relatie k un ne n gebruikt
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g V esaliu s
T o e g e p a s ie E r g o th e ra p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el a c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
16
worden: nl. voor het ene object, m a a r tegelijkertijd ook achter het ander object vb. de auto staat voor het huis. de tuin ligt achter het huis. Het huis staal üus tussen de tuin en de a u t o .......tegelijkertijd voor en ac h t e r. .. Er zijn dus ook nieuwe begrippen die een betekenis moeten krijgen, begrippen die in de ruimtelijke oriëntaite nog niet ontdekt werden: nl. midd e n , tussen; deze verwijzen naa r 3 el ementen! Ook de afgeleiden van basisbegrippen worden hier aangeleerd en zijn dus moeilijker te verwerven dan de basisbegrippen; bijvoorbeeld : basisbegrip lang en kort : afgeleiden: langer; langste; op één na de langste: niet zo lang; bijna even lang, korter, veel korter,bijna even kort veel te k o r t ........... Basisbegrip
hoog en laag : afgeleiden; hoger, niet zo hoog; veel hoger,
lager, veel lager, veel te laag , bijna even laag , niet laag gen oe g ....... Hetzelfde geldt voor de begrippen : dik en d un, meer en minder , veel en weinig, breed s m a l ............. In zijn spel ervaart het kind de verschillen en de gelijkenissen. Hij groepeert wat bij elkaar hoort. Hij o r dent van groot naar klein, van hoog naar laag, van veel naar weinig. Blokjes die naast elkaar liggen, of die op elkaar liggen vormen een struct uur. Zo zal het kind spelen met blokken, lego’s. meccano, stokjes, allerlei vormen zoals vierkanten, cirkels , r echthoeken, r u i t e n ........ Het leert voorbeeldjes ( patroontjes) na te ma ken. Dit kan dr iedi mensi oneel zijn , ma ar ook t weedimensioneel zijn. Om p a tro o n tje s na te maken moet het kind dus de str uct uur als één geheel zien; ma ar tegelijkertijd moet het de verschillende delen kunnen onder scheiden . R u im telijke an alyse wil zeggen dat het de s t r uct uur in verschillende
delen kan opsplitsen. De verschillende delen moeten ook correct gedraaid worden : R.O. Vervolgens moet het de delen tot één geheel sa men voe gen: ru im telijk e synthese. R u im telijk in zich t is nog een stap verder. Ruimtelijk inzicht
veronderstelt inzicht te hebben in de ruimtelijke oriëntatie, in de ruimtelijke structuratie, en dit op voo rstellin gsn iveau . Vb. Als nu het pat roont je van dien aard is dat niet alles visueel te her ke n nen is, ma a r je moet op je voorstelling k un ne n afgaan, of je moet deduceren hoe de s tr uct uu r in elkaar zit, o m d a t het voorbeeld in perspectief voorgesteld is , of je beschikt alleen van een voorzicht of een zijzicht, dan spreken we van ruimtelijk inzicht. De verschillende objecten die ten opzichte van elkaar in een wel bepaal de relatie staan , vormen een struct uur. Deze str uct uren k un ne n drie dimensioneel zijn, zoals het p op p e n hu i s met al zijn meubeltjes, ma ar k un ne n ook twee dimensioneel voorgesteld zijn, zoals de tekening van het p op pe n hu i s met zijn meubeltjes. Hier vragen we aan een persoon dat wat twee dimensioneel is voorgesteld verwijst naar een drie d i mensionele
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el acti vit eit en. C h ri s De Boodt
17
structuur. Dit vraagt ru im te lijk inzicht. Op de tekening zie je alleen wat getekend staat . en je moet raden wat achter een meubel staat of wat achter de deur staat. Om een struct uur te ku n ne n n am a k en , hebben we ru im telijk e an alyse en syn th ese nodig.
Analyse verwijst naar - het uit elkaar halen van de verschillende onderdelen. Synthese verwijst naar - het samen brengen tot een geheel. In zich t bekomen we als we de ogen sluiten en ons me ntaal de s t r uct uur
ku nnen voorstellen. Heeft het kind een goed ruimtelijk inzicht, dan zal het zich ook correct in de omgevende r ui mt e kun nen bewegen.
Bij de schoolse vaardigheden wordt voor tdu r e nd beroep gedaan op dhet structuratie vermogen. Het samcnstellen van letters tot een woord is niets ande r s dan str uct uren; de relatie begrijpen tussen de cijferreeks vraagt ruimtelijk inzicht; een s t r uct uur van letters en cijfers k unnen lezen vraagt analyse en synthese. In het tweede jaar zullen wij daar uitvoerig op terug komen. Zowel hel kind als de volwassene wordt voor t durend geconfronteerd met spatialiteit. In onze dagelijkse co mmuni c at i e gebruiken we heel veel ruimtelijke begrippen. We bewegen spontaan in een r ui mt e waar verschillende voorwerpen de directe omgeving vormen. We brengen aut omat isch verschillende voorwerpen in relatie met elkaar. Vb. Bij het tafel dekken wordt het groot bord eerst geplaatst, daa r op een diep bord, rechts de lepel en het mes, links ervan de vork, erboven wordt een glas gezet ........ Een boekenrekje moet in elkaar gestoken worden met behul p van een werktekening. Je zoekt op een stadsplan naar de winkelstraat. Je moet een plank in drie gelijke stukken verdelen. Je moet een geschikt recipiënt zoeken voor een hoeveelheid aa r dappel en. De vuile vaat rangschikken om beter te k u nne n afwassen.
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
3
18
Tijdsperceptie Elke handeling is motorisch en sensorisch gestuurd en gericht, en wordt voltrokken in een r ui mt e en in een tempor ele sequentie. Geen beweging of zij verloopt in de ruimte en in de tijd. We spreken over de tem p o rele organ isatie.
We ku nnen tijd als dusda ni g niet wa a rne me n; tijd k u nn e n we registreren volgens de afspraken met behulp van een klok en een kalender. Tijd ervaren we als een lineaire, voortschrij dende beweging; uren rijgen zich aan elkaar, de ene dag komt na de a nder e dag, de m a an de n en jaren volgen elkaar op. Het uur k u nn e n aflezen, gebruik ku nn e n maken van de kalender, de dagen van de week kun nen opzeggen, de ma a n d e n , de seizoenen zijn el ementen van de statische tijd. Het bewust worden van de tijd, en inzicht in de tijdsverloop is moeilijker te verwerven, daa r we geen directe informatie a a n ga a nd e tijd krijgen. We krijgen indr ukken die we in een tijdsstruct uur moeten passen en vergelijken met vroeger opgeda ne ervaringen. We k unn e n spreken van het min of me er objectief w a a rne me n van de tijd die buiten ons ligt. Daar we ma ar indirecte informatie krijgen over ’tij d’ moeten we beroep doen op sensaties die we gewaar worden en die dan geï nterpreteerd moeten worden, en betekenis krijgen. Dergelijke sensaties k un ne n zijn: ritm e, tem po, sn elh eid, duur, sim u ltan eïteit, v o lg o rd e. (de opeenvolging
op de tijdsas) De begrippen die daar aan gekoppeld worden zijn: snel en traag, evensnel. sneller en trager; lange d uu r en korte duur ; tegelijkertijd; het ene na het andere, eerst . . . daar na. .. T im in g is nodig om de juiste handeling uit te voeren op het juiste
mo me nt . Om de juiste timing te ku nnen inschatten moet het kind over spatiotem p o rele o rga n isa tie beschikken. Elke activiteit wordt uitgevoerd
binnen een bepa al de tijd. Afhankelijk van de grootte van de activitieit, het aantal el eme nt e n . Het kind moet echter ku n ne n inschatten dat een grote oppervlakte schilderen mé ér tijd vraagt dan een klein ruitje ; een grote berg afwas meer tijd vraagt dan slechts 2 bor den en 2 glazen; een br ede straat oversteken meer tijd vraagt dan een smalle weg; een grote t e kening inkleuren , meer tijd vraagt dan een kleine tekening. Omgekeer d kan je ook tewerk gaan. Als je veel tijd hebt kan je gemakkelijk een grote tekening kiezen om in te kleuren. Je kan een grote berg afwas kiezen . Het tegelijkertijd k unne n inschatten hoeveel tijd nodig is om bepaal de
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el a c ti vit e it e n. C hr is De Boodt
19
activiteit uit te voeren en dat dit alhankelijk is van de grootte o f d e uitgebreidheid van de activiteit no emen we spatio- temporele organisatie. Tijd en rui mt e worden op die ma ni er aan elkaar gelinkt. Tijd wordt vertaald naar ruimte en r ui mt e wordt vertaald naar tijd.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c tiv ite ite n. C h ris De Boodt
4
20
Perceptie Alle informatie die het centraal zenuwstelsel van b ui t e naf bereikt; komt via via één van de zintuigen tot ons.
Het gevoel of sensibiliteit hebben we overal in het lichaam. We voelen door de huidoppervl akte. uitwendige prikkels: de ex tero cep tie o f ex tero recep tie maar we voelen ook inwendige prikkels, zoals
hongergevoel, de positie van de delen van ons lichaam : dc p ro p rio cep tie o f de p ro p rio recep tie
De informatie die door de zintuigen in de vorm van prikkels wordt opgevangen zijn : de tastzin de reuk het zien het gehoor de smaak het evenwicht
Perceptie is niet aangeboren, maar wordt aangeleerd. P crce p tië ren is w a a r n e m e n .
In de loop van het eerste levensjaar treedt er een verschuiving op van een zekere voorkeur voor gebruik van de proximale zintuigen, zoals de tastzin ( betasten met mo n d ) naar het gebruik van de distale zintuigen ( horen en zien)
4.1
De sensibiliteit: tactiele perceptie
De tastzin heeft binnen de emotionele ontwikkeling een centrale functie. Het kind voelt zich veilig bij de mo ed e r door het voelen van de mo e d e r . Onvoldoende hui dcont act en l i c h aa ms war mt e of het constant weigeren of te laat bevredigen van deze behoeften, kan een no r mal e ontwikkeling van het gevoelsleven verstoren en leiden tot een gebrekkig tot stand kome n van het basisvertrouwen. Hui dcont act geeft de li c haa ms war mt e door van de ouder, waa rdoor het kind gekoesterd wordt. Hier door ontwikkelt zich hechtgedrag. Hoe jonger het kind is, des te groter de behoefte aan dit contact.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e ra p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C h ri s De Boodt
21
Een pasgeboren baby is zeer gevoelig voor aanr akingen. Het blijkt uit het feit dat hij al bij heel voorzichtig betasten reageert met allerlei reflexen. Het is in de letterlijke zin van het woord het meest uitgebreide zintuig. Het hele huidoppervlak is bedekt met zenuw-ui teinden die gevoelig zijn voor aanrakingen. Met zijn huid maakt hij dan ook het meest uitgebreid contact met de wereld, met me ns e n , dingen, materialen... De mo nd . lippen, nemen vanaf het begin als tastorgaan een bijzondere plaats in. Met zijn mo nd neemt een kind voor het eerst letterlijk iets van bui t e naf in zich op.
Als de baby wat groter is, maakt hij ook met zijn tastzin kennis met de eigenschappen van allerlei materiaal. Rond, hoekig, glad, ruw, korrelig, effen, puntig, hij komt het allemaal te weten door dingen te bet ast en. Nu gebruikt hij me er en meer zijn handen om dingen af te tasten . Hij zal ook gebruik maken van zijn tastzin bij het ontdekken van zijn lichaamsschema, De ontwikkeling van de tastzin door i ntensief huidcontact bevordert de totale psychomotor e ontwikkeling van het kind.
De tactiele perceptie ontst aat d oor dat de huid in aa n r aki ng komt met: consistentie: d.w.z. materie en hun ei genschappen zoals hard, zacht, nat, warm vormen en voorwerpen oppervlakten tem per atuuri n drukken pijni ndrukken Tactiele perceptie zal het kind hoofdzakelijk opdoen via voelen, aanr aken, tasten, betasten.
K in esth etisch e in d ru k k en
Deze ontst aan door de zelfbeweging. Alhoewel de bewegingen niet altijd bewust worden ervaren, worden ze toch geregistreerd en zijn ze informati ebron voor het o pbouwen van f uncti epat ronen. We krijgen dus bij bewegingen interne -gevoels-indrukken.
H ap tiek
Het woord haptiek k omt van het Griekse woord -h a p teo - wat betekent: vastpakken. Volgens G. Revesz is een haptische wa a r n e mi n g een tastende waarneming. Alleen wan ne er ons tastorgaan in rust is, wann e er men met onbeweeglijke vingers voelt, spreken we van tactiele waa rne mi ng.
H o g e sc h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s i s t e c h n i e k e n 2: sp el acti vit eit en . C hri s De Boodt
22
Dus kwaliteiten zoals har d, zacht, nat, koud... worden door tactiele w aa rn emi ng opg e n ome n , terwijl de vorm en de s t r uct uur van een voorwerp aftasten gebeurt via de haptiek. Dus een persoon die Braille aanleert moet over en tactiele perceptie en over haptiek beschikken.
S te re o g n o sie
Dit is het vermogen een voorwerp door betasten te h er ke nnen. Het beno e me n van het voorwerp mag men hier niet bij betrekken. Dit kan gewoon wijzen op een taalstoornis, of een onvoldoende taalontwikkeling.
P ro p rio recep tie:
dit is de ervaring en voorstelling van sensore i mpulsen die uit het eigen lichaam komen vb. prikkels van spieren en gewrichten, houdingszin, ze bea amt me de de positie van het lichaam in de r uimte, hongergevoel.
E x te ro r e c e p tie :
hier komen de impulsen van buiten ons lichaam; vb. uit de omgeving zoals r uimte, voorwerpen, materie. Deze kome n in contact met de hu idoppervl akte die ons de nodige informatie geven.
T a ctiele d iscrim in atie :
dit is het onder scheiden van tactiele i ndrukken.
Er moet dus eerst tactiele perceptie zijn, vervolgens tactiele discriminatie, en pas d a a rn a k u n ne n we die indr ukken identificeren en er een bepaal de waarde aan koppelen (een naam geven).
4.2
de visuele perceptie
Het gezichtsvermogen ( de visus) omvat diverse functies: lichtgevoeligheid cont rast zien kleuren zien zien van bewegingen diepte zien w a a r ne me n van vor men en voorwerpen het vermogen voorwerpen gescheiden te zien
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el acti vit eit en. C hri s De Boodt
23
De visus is aangebor en, maar de baby is bij de geboorte nog niet in staat scherp te zien. Rijping van de bezenuwing en van de oogspieren is eerst noodzakelijk. Het netvlies is nog niet geheel ontwikkeld . Vermoedelijk ziet de p as gebor ene vormen, kleurvlakken en beweging; geen details. Een pasgeboren baby merkt het verschil tussen licht en donker en draait zich als een plantje naar het licht . Belangrijk is ook dat bij het zien van pasgeboren baby's dit gebeurt door hun oogjes te laten glijden langs de omtr ekken van de vorm. en niet over de ’b i n n e n k a n t ’ . Tussen o mt r ek en de achtergr ond is het contrast het grootst. De pas geboren baby zal trachten een bewegend voorwerp te volgen met de ogen. Later zal het zelfs het hoofd meebewegen Een algemeen feno me en dat wij bij jonge kinderen k un ne n w a a rn eme n is de habituatie aan een prikkel. Dit wil zeggen dat als een kind een zelfde voorwerp her haalde malen in het gezichtsveld aangeboden krijgt de aandacht steeds korter zal worden. Wordt nu een geheel a n d er voorwerp aangeboden, dan zal het kind weer interesse vertonen
F u n ctio n ele o n tw ik k elin g v a n h et zien:
0 - 1 week - Pas na één week begint het scherp zien, en dan nog alleen op een afstand van 20 cm. Hij kan namelijk nog niet accomoderen ( dit is het bewust aanpas sen van de ooglens door hem meer of juist mi n de r bol te ma k en, om op die ma ni er een voorwerp scherp
te kun nen zien, ongeacht de afstand waarop het zich
van het oog bevindt) - Vluchtige volgbeweging
2 - 6 weken - scherp zien op 20 cm - gezichtsveld ne e mt toe van 45° bij 2 weken tot 90° bij 4a6 weken - bewegend object wordt gevolgd tot aan de mediaanlij n, aanvankelijk nog met s c hokkende oogbewegingen - Het convergeren van de ogen begint te ontwikkelen - De " kegeltjes" die verantwoordelijk zijn voor het zien van kleuren ontwikkelt pas na de geboorte. Na een week of vier, t r e k t - r o o d - de
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s p e la c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
a andacht ( de kleur waarop zij het
24
meest en het intensiefst reageren. Na
een ma an d kan de baby ook blauw. geel. en
groen uit elkaar houden.
Het duurt dan nog tot in de kleutertijd . voor hij ook weet dat dit " blauw " heet.
8 weken - scherp zien tot ongeveer 75 cm - beweging object wordt soepel over de middellijn gevolgd - door de as ymme t ri sche t onische nekreflex wordt de oog- hand coördinatie geoefend
10
- 13 weken - scherp zien tot 1.5 m - goed gerichte convergentie
15 - 16 weken - door convergeren van de ogen kan het kind scherp zien - goede coördinatie van hoofd - en oogbewegingen - de a a ndacht wordt getrokken door wat beweegt. - de a a ndac ht wordt getrokken door drie dimensionele voorwerpen, méér dan door platte afbeeldingen
26
weken - gezichtsscherpte 1/6 ( het kind ziet op 1 m scherp wat de volwassene op 6 scherp ziet)
52 weken - gezichtsscherpte 6 / 6 - het kind is in staat een snel bewegend voorwerp te volgen
2 - 3 jaar - begin van het perspectivisch beoordelen van de grootte van voorwerpen ( diepte zien) dit zal pas volledig ontwikkeld zijn bij 9 jaar.
Naast het gezichtsvermogen en de visusscherpte, on der scheiden we een aantal functies van het visuele wa a rn eme n die D u m o n t als cognitieve visuele functies om schrijft.
V isu e le aa n d ach t
Aandacht k u nne n opbr engen voor visuele prikkels, gericht zijn op het visuele.
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
25
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s i s te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
Het mooiste voorbeeld kan je zien als je een kind van 3 j a ar voor de televisie zet ( k i nd e r p r o g r a m m a zoals Tik - Tak) kleuren, beweging. Zijn mond valt open. hij is geboeid door de beweging die hij op het scherm waa r n e emt . Het kind moet niet n ade n ken, hij kijkt geboeid naar de beelden.
V isu ele d iscrim in atie
Het visueel on d er k e nn e n van verschillen; verschillen ku nnen w a a rn eme n Men kan verschillende dingen discrimineren nl. vormen, kleuren, grootte, details, richtingen, een struct uur.
F igu u r ach tergro n d percep tie
Differentiatie van de visuele w aa rn emi ng impliceert dat het steeds gemakkelijker is figuren uit de achtergr ond loste zien. In onze visuele wa a rn emi ng is st r uer tuu r aanwezig, waarop we niet aan een chaotische omgeving zijn overgeleverd, m a a r ordelijk kunn en w aa r ne men. Het figuur-achtergrond perceptie is het vermogen om de vorm ( de figuur) duidelijk verschillend van de achtergr ond waar te nemen. Hierbij worden de irrelevante visuele prikkels ond er dr uk t. Alle -zoek- activiteiten zijn F.A.P oefeningen vb. sorteeroefeningen
V isu ee l geh eu gen
Het visueel geheugen is het vermogen om materiaal in te pr ent e n, te verwerken, te leren , te bewaren en op te roepen. De input gebeurt via het visuele kanaal.
V isu e le an alyse en syn th ese
Visuele analyse is het vermogen om sa menst el l ende delen waar te nemen wanuit het geheel. ( deeltjes uit een geheel k u nne n halen) Visuele synthese d aar entegen is het vermogen om het geheel waar te nemen vanuit de s amens t el l end e delen, (afzonderlijke deeltjes t erug in hun geheel ku nne n plaatsen, in hun juiste context k u nn e n plaatsen Visuele analyse en synthese hebben we nodig telkens als we een 2 dimensioneel pat roont je moe t en ontleden en n a make n . Vb. een woord lezen : m a a r De analyse zegt dat er 2 a ’s zijn, 1 m, en 1 r De synthese zorgt ervoor dat nu het woord gelezen wordt in de juiste str uct uur nl; m a a r
en niet
r a a m , of niet
arm a
V isu ele v erv o lle d ig in g o f clo su re
H o g e sc h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e id s z o r g Vesa lius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n . C h ris De Boodt
26
De visuele vervollediging of closure is het vermogen om te kome n tot visuele identificatie op basis van onvolledige visuele informatie.
Visuele perceptie is een al gemene b ena mi ng die nog verder opgesplitst kan worden. Bij de visuele discriminatie hebben we gezien dat er verschillende factoren kun nen onderscheiden worden, nl:
K leu rp ercep tie
Het her ke n nen van de kleuren. ( niet het b en oe me n : dit is een gnostische factor) V o rm p ercep tie
Het her ke n nen van vormen. We ku nnen ons de vraag stellen hoe een kind ertoe komt , een persoon, een object te her ke nnen als we ervan uitgaan dat het kind bij de geboorte nog ma ar globaal en wazig zag ? Om tot vormperceptie te komen doorloopt het kind drie fasen : D e glo b u la ire vorm : het kind ziet aanvankelijk slechts vage vlekken,
zonder een duidelijke contour, zonder her ke nbar e vorm en zonder lokalisatie in de ruimte. Deze vage , slecht gedifferentieerde ma ssa is door "Werner" de naa m globulaire vorm gegeven. Het enige karakteristiek van deze ma ssa is haar sa me n ha ng , terwijl verdere individuele aspecten en details ontbr eken Sign aalkw aliteiten : tussen al die vage vlekken ont de kt het kind dat één
van de vlekken een b epaal de karakteristiek el ement v e r t o o n t , , vb een heldere vlek aan de bovenkant blijkt een gezicht te zijn. De onderdelen van de figuur zijn stukje voor stukje ond er ke nd en ontwikkelen zich uit . wat eens een vaag totaal wa. Uit de totale massa on der ke nd et kind die typische vlekken. Vb de baard van papa; of die typische haar kleur van de moeder ; of die blinkende bril. De co n stru ctie v e v o rm : Aangezien het aantal details in iedere vorm
zeer groot kan zijn en aangezien de betekenis van deze vorm niet alleen bet rekking heeft op de details, ma a r ook op de relaties daa r t ussen, wordt het differentiatieproces gecompliceerd. Het kind krijgt van een groot aantal details betreffende een bepaal de vorm : om te identificeren moet het al deze details sorteren, rangschikken op hun aan of afwezigheid, zodat het een juist oordeel over de vorm kan hebben. Het br engt al deze informatie in een nieuwe vorm : de constructieve vorm . Is een dergelijke integratie gemaa kt , dan komt uit het totaal aan details een nieuwe kwaliteit te voorschijn die karakteristiek is voor alleen deze vorm. Stel u in de plaats van een jong kind en volg deze re de ner i ng :
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
27
Er zijn veel vrouwen met dat kleur van haar ( signaalkwaliteit) . ma ar die vorm en dat kenmer k, dat detail, alles sa men, dat is pas mijn moeder , ( mijn vader, verzorgster...) Daarbij komt nog het stemgeluid . en de karakteristieke geur die mij zeggen dat het i nderdaad dat gezicht is.
V isu ee l-ru im telijk e o riën taie en stru ctu ratie
Deze el ementen maken deel uit van de spatialiteit, doch eenmaal geprojecteerd op het platte vlak . wordt het ook een deel van de visuele perceptie
O og- h and co örd in atie
De O.H.C. maakt zowel deel uit van de motoriek daar het om een beweging gaat , als van de visuele perceptie , daar de ogen een essentiële rol spelen. De O.H.C. is de coördinatie die moet bestaan tussen wat de hand doet en de ogen die de beweging controleren. Zoals je wel kan ver moeden is de ooghand coördinatie noodzakelijk bij het gericht grijpen. Een zeer belangrijke factor in de ontwikkeling van het gericht kijken is de oogcontrole. De bewegingen van de hand zijn afgestemd op die van het oog. Het kind kan zijn oog gebruiken als een pr oj ec t me cha n i s me om de richting in de r uimte buiten het bereik van de h and te bepalen. D e o n tw ik k elin g van de oog - h an d co ö rd in atie
Het kind heft de hand op die toevallig binnen het gezichtsveld komt. Dit wordt herhaald: de hand heeft onder tuss en een groot gedeelte van de tast van de mo nd ov er genomen. De hand wordt nu vooral een actief explorerend werktuig en levert de meest e informatie. Het oog gaat de hand volgen en de informatie opgedaan door de han d wordt gekoppeld aan die van het oog. Op die wijze leert het oog zien wat de h a nd voelt. Het oog leert onder leiding van de hand. Wij k unne n in dit stadium spreken van h and oog coördin atie.
Wa nn ee r het oog voldoende heeft geleerd van de hand , neemt die dan geleidelijk de leiding over omd a t het efficiënter is. Het oog kan vlugger bewegen en kan meer informatie opdoen per tijdseenheid dan de hand. In geval van twijfel wordt de hand geraadpleegd. Tensl otte wordt de hand slechts in complexe situaties bet rokken. Stilaan begint het oog nu de hand te leiden, het oog kan de hand vervangen in een verder stadium en kan nu systematische de omgeving verkennen in plaats van de hand. Het oog kan verkennen en de h an d kan n a m a k en ; omgekeerd kan d e hand verkennen en het oog kan het onder z ocht e visualiseren. Op die wijze ontst aat een koppeling van motoriek en perceptie.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o t h e r a p i e : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C h ris De Boodt
28
Oog-hand coördinatie is belangrijk om fijn werk uit te voeren, binnen de lijntjes kleuren, leren schrijven op het lijntje, tekenen, b or dur e n , knutselen, maar het is ook belangrijk om een knoop in een knoopsgat te steken, een dop op een fles zetten, t andp as t a op de t andenbor st e l doen e n z ___
D c ta ilo n d c rsc h e id :
Het is van belang dat het kind de letters en cijfers juist ziet : er moet aa ndac ht zijn voor details. Dit maakt deel uit van de visuele discriminatie. Men moet binnen een tekening , een symbool, de details kunn en onderscheiden:: een clown met een strikje met bolletjes is hetzelfde als een clown met een strikje met sterretjes, ma ar men moet wel op me r ke n dat de strikjes verschillend zijn . Op hoger niveau moet men de details onder scheiden bij Vb. m en n , c en o , f en t , h en k
Als het kind naar het eerste leerjaar gaat, en daar leert lezen, schrijven en rekenen, dan zijn er nog enkele specifieke eisen die gesteld worden. Buiten vormperceptie, detailonderscheid, visuele analyse en synthese, moeten kinderen ook nog drie constant en kennen:
O b jectco n stan te
Een voorwerp blijft hetzelfde voorwerp in gelijk welke stand of uit gelijk welke hoek wij het ook bekijken, vb.een stoel blijft een stoel of hij nu op zijn zij ligt . of o mgedraai d op tafel staat. Het object wordt steeds her kend. Een pop kan groot of klein zijn, een blanke huid hebben of een zwarte huid , met lang haa r of met kort h a a r : het blijft altijd een pop. Een auto kan veranderen van kleur, kan deurtjes hebben die open en toe gaan, kan via een geleiding rijden, ofwel m o e t j e het autootje zelf voor tduwen, ma a r het blijft altijd een auto. Dank zij de objectconstante moet een kind in staat zijn het object of het voorwerp te h e r ke nnen Een object kan ook op papier ( tekening, foto ) her ke nd worden
V o rm co n stan te
Een vorm blijft dezelfde karakteristieken vertonen ook al zijn er kleine verschillen : ze zijn groot of klein; ze hebben een ande r e kleur; ze staan soms op hun kop; er zijn versieringen aangebracht. Een vierkant heeft een specifieke vorm en blijft een vierkant , ook al zijn er arceringen aangebr acht; een cirkel blijft een c i r k e l , ook al heeft men er een gezichtje van gemaa kt : de vorm blijft een cirkel.
H o g e s c h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesaliu s
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp el a c ti vit e it e n. C hri s De Boodt
29
Dank zij de vor mconst ant e ku nnen op elkaar lijkende letters, o n danks kleine verschillen toch zeer snel herkend worden. Dit is van groot belang om vlot te leren lezen.
R ich tin gscon sta n te
Een object blijft hetzelfde object ook al draai je het om. De richting verandert . De richting waarin het object of de vorm staat moet herkend worden. Voorwerpen en vormen die in gelijke richtingen staan ( gelijke oriëntatie) moeten herkend worden .Voorwerpen en vormen die in een verschillende richting staan moeten ook herkend worden. Dit gebeurt dank zij de richtingsconstante. Vb. alle auto's rijden in dezelfde richting: ze staan dus ook in die richting. Als er nu één auto ander s georiënteerd is moet men hem k unne n aanwijzen. Ook bij de lettertjes is dit van zeer groot belang. De letters moeten ook in dezelfde richting staan , ander s veranderen ze van betekenis v b. een
b en
d
Zoals we reeds besproken hebben bij het L.S. is er een periode waar het kind niet ziet of iets naar boven of naar onder georiënteerd is links of rechts : het slurfstadium. In een later stadium maakt het kind wel onder scheid tussen de opwaart se en n ee r wa ar t se richting , ma ar nog niet in de links-rechtse richting : het symmetrisch stadium Pas in het lateralisatiestadium maakt het kind ook een verschil tussen o-en neer waar tse richting, linksen rechts.
Zoek welk el ement verkeerd staal
—>
<
<
>
<
<
b
d
b
b
b
Kinderen k u nne n bij het lezen en schrijven fouten ma ken tegen de richt ingsconstante nl. omkeri ngen , inversies of spiegelingen
H o g e s c h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s t e E r g o t h e r a p i e : b a s i s t e c h n i e k e n 2: s p e l a c t i v i t e i t e n . C h r i s D e B o o d t
30
Omkeringen rond de verticale as:
b
d
21
12
raam
m aa r
Omkeringen rond de horizontale as:
u
p
n
b
9
Deze inversies of omkeri ngen maken alle kleuters in een bepaald ontwikkelingsniveau, doch moeten verdwijnen wa nn e er het kind naar het eerste leerjaar gaat.
4.3
de auditieve perceptie
Uit onder zoek is gebleken dat reeds voor de geboorte . de foetus geluid kon perceptiëren en dit was vooral gericht op de mo e d er st e m. Bij de pas gebor ene zijn een aantal reacties m e rk b aa r bij har de geluiden of hoge tonen. We zien echter ook een zekere rust optr eden bij zacht geluid of rustig toespreken. Hij gaat ook op zoek naar bepaal de geluiden ( de menselijke stem)Dit gebeurt via de zo ge na a md e oriëntatiereactie zoals het wenden van het hoofd naar de plaats waar een geluid vandaan komt Deze gevoeligheid dooft vrij snel weer uit. Na enkele weken reageert een zuigeling niet me er op bekende geluiden. Het kind is al in staat tot selectief horen. De auditieve perceptie is zoals we reeds besproken hebben in het hoofdstuk over de t aalontwikkeling , van essentieel belang om tot taal te komen. Horen en spreken zijn nauw met elkaar ver bonden. Om te ku n ne n spreken zijn een goed gehoor en de d a a r m e e verbonden hersenfuncties een vereiste. Het gehoor is een afstandszintuig: het richt zich op de buitenwereld. De me ns is in staat met zijn oren in alle richtingen waar te ne me n . Vanaf 13 weken kan men bij de zuigeling al een reflexmatige o r iënt er end e reactie op geluid opwekken . Eerst draait de baby alleen zijn ogen in de richting van het geluid, later ogen en hoofd.
H o g e s c h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
31
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: sp ela c ti vit e it e n. C h ris De Boodt
Naast toonhoogte, t oon t i mbr e. toonst erkte en t o o n d u u r kan men met zijn gehoor richting, plaats en afstand van de geluidsbron vaststellen. Deze laatste drie spelen een belangrijke rol in de ruimtelijke oriëntatie.
A u d itieve aan dach t
De aandacht richten en gericht houden op geluiden , zich niet laten afleiden door achtergr ondgel uiden; geen acht slaan op irrelevante geluiden, zijn vaardigheden die het kind moet leren.
A u d itie v e d iscrim in atie
Het on der scheiden en d a a rd oor leren identificeren van geluiden . Het speelt g ed u r en d e de hele periode van de taalontwikkeling een essentiële rol.
A u d itie f geh eu gen
Geheugen in de zin van informatie ( geluiden , woorden ) kort vasthouden of voor later gebruiken
A u d itie v e an alyse
Bij geluiden die uit verschillende klanken bestaan ( vb woorden) is het van belang de deelklanken afzonderlijk te perceptiëren . Auditieve analyse is het vermogen om deel-geluiden , deelklanken op te splitsen in afzonderlijke deeltjes. Bij het horen van het woord - raam - hoor je een
R klank; een AA klank;
en een M klank. De volgorde speelt hier geen rol.
A u d itie v e syn th ese
Het terug samenstellen van deelgeluiden , deelklanken tot een zin vol geheel; in een juiste opeenvolging kun nen plaatsen van klanken. De analyse zegt bij het woord W E S P dat er 4 klanken zijn nl een S; een P; een W; en een E
De synthese echter moet er voor zorgen dat de volgorde juist is : dus W E S P
Niet W E P S
Vooraleer een kind een woord begrijpt, moet hel kun nen beschikken o v e r : auditieve perceptie auditieve aa nd ac ht auditieve discri minatie om te k u n n e n :
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesa lius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n. C h ris De Boodt
32
auditieve analyse om geluiden en klanken te k u nne n onderscheiden auditieve synthese om de klanken in de juiste volgorde te plaatsen . Pas dan krijgt het woord een bepaalde betekenis. Vb. staart heeft dezelfde deelklanken als s tr a a t, ma a r heeft een totaal andere betekenis
4.4
Het e v e n w ic h t: het vestibulair apparaat
Het evenwicht is een orgaan dat anatomi sch, zeer n a u w s a me n ha ngt met het bi nne noor, ma a r dat functioneel een heel bijzondere positie inne emt , ond er ander e bij het evenwicht en de blikbeweging, vlg B.J J .Ansink Het vestibulum is in staal hou di ngsve ra nder i nge n van het or ganisme te registreren en te analyseren en vervolgens via het cerebellum in de coördinatie van de motoriek in te calculeren en tevens de optokinetische activiteiten te beïnvloeden, (oogbewegingen ) Wil men tijdens snel bewegen toch de blik op een bepaald pu nt gericht h o ude n , dan zijn hiervoor blikbewegingen nodig die als het ware de bewegingen van het individu of van het hoofd compense re n .
Tijdnes de motor ische ontwikkeling zoekt het kind zijn evenwicht vana f het ogenblik dat het op de wereld komt. Volgens de cephal o-caudale ontwikkeling zoekt het kind vanuit buiklig zijn evenwicht door zijn hoofd op te richten, vervolgens duwt het zich op en komt het los van de onderlaag. Het zoeken naar evenwicht wordt tenslotte heel duidelijk als het kind zich rechttrekt , staat en vervolgens leert stappen. Ook verder in de ontwikkeling zien wij het zoeken naar evenwicht als het op één been probeert te staan, als het springt , als het evenwichtsoefeningen doet op de b a l k .......
4.5
Sm aak
De verschillende smaken die men proeft worden opgebouwd uit een combinat ie van de basale s maken ( zoet, zuur, zout en bitter), geur en pijn, tast en t e mp er at uu r s e n s a t i es .
Uit diverse onder zoeken is gebleken dat de foetus beschikt over het vermogen smaken te onder scheiden.
H o g e s c h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesa lius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n. C h ri s De Boodt
33
De baby weet a a n g en a me en mi nd er a a n g en a me sensaties van elkaar te onderscheiden en goed- of afkeuring hierover te t o n e n .
4.6
De reuk
Binnen 6 tot 10 dagen reageert het kind op de geur van de borst van de moeder door zijn hoofd in de richting van de borst te draaien. Voor de emotionele ontwikkeling van het kind zou de g eu rhe r k e n ni ng van de moe der een belangrijke rol spelen. De baby is in staat o n a a n g e n a m e geuren te lokaliseren en draait het hoofd weg.. Opvallend is dat kinderen bepaalde geuren en smaken lekker vinden en ander e niet.
Op basis van de informatie die het kind ontvangt via de receptoren, is het kind in staat zich te ontwikkelen. Tussen al deze zintuigen en de gedragsontwikkeling bestaat een intensieve wisselwerking. Bij afwijking zal de gehele ontwikkeling beïnvloedt worden.
H o g e s c h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s i s te c h n ie k e n 2: s p ela c ti v it e it e n. C hri s De Boodt
5
34
Gradaties maken
Als we ontwikkelingsgericht werken moeten we eerst in de grote r uimte werken, later in de kleine r uimte. We gaan met heel het lichaam werken , globaal bewegen, we maken gebruik van de r uimte , er k unnen ook voorwerpen gebruikt worden. Dit is eigen aan de Psych o m o to riek.
Werken in de kleine rui mt e is meer gericht op de ergo th e ra p ie . In beide situaties kunn en dezelfde doelstellingen aan bod kome n. In de P sychomot ori e k- rui mt e gaat het hem om oefeningen waarbij gans het lichaam gebruikt wordt, in de grote ruimte. In de er gotherapie wordt meer gewerkt in het 2- di mentionel e vlak . (meestal visuele perceptie en fijne motoriek)
Binnen de verschillende instellingen wordt intern een afspraak gemaakt wat psychomotor iek en wat binnen de er gotherapie aan bod komt.
5.1
M ethodiek
D e p laats w a a r j e p a tro o n tje s aanbied t:
in ware grootte : voor de PP zodat de el ementen onmiddellijk op het pat roont jes kun nen gelegd worden ; controle is onmiddellijk zichtbaar. Voor de PP en de PP maakt er on de r de st r uct uur na ( in de mi d de nas ) Rechts of links : en de PP moet de st r uct uur n a m a k en voor hem.. PP moet van rechts naar links kijken Rechts of links en de PP moet de s t r uct uur na m a k e n in spiegelbeeld. De plaats waar het voorbeeld wordt aangeboden is belangrijk als we bi nnen de symmet r ie of lateralisatie moeten werken.
K iezen v a n de elem en ten
therapeut selecteert zelf de nodige el eme nt e n, ( beperkt het aantal) kind moet zelf el ementen kiezen ( moeilijker op gebied van figuurachtergr ond perceptie.
V o o rb ee ld ton en
samen , stap voor stap de str uct uur n a m a k en ( de analyse wordt door de t he r a peut aangeboden)
H o g e s c h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
35
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n. C hr is De Boodt
hel ei ndproduct wordt getoond ( kind moet zelf de analyse maken)
verb aal b egeleid en
Verbaal stimuleren , prijzen, wijzen op fouten, ... Verbaal deel voor deel begeleiden : opsplitsen in deelhandelingen Volledig zelfstandig werken en op het einde evalueren
F ysiek e b e ge leid in g
indien nodig fysieke begeleiding geven (samen doen)
5.2
Gradatie binnen de patroontjes
1. H o evee lh eid elem en ten :
De hoeveelheid materialen , el eme nt e n, zijn bepalend v o o r d e moeilijkheidsgraad;
Structuur met:
2 el
□ EU
5 el
2. S y m m etrisch e stru ctu u r is ge m a k k elijk e r dan a-sym m etrisch e
vb 3 el :
vb 5 el
o|
H o g e sc h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s ie E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s p ela c ti v it e it e n . C h ris De Boodt
36
3. G elijke elem en ten zijn g e m a k k c lijk e r dan versch illen d e elem en ten
vb. 3 el
vb. 5 el
III
I I
I
A A
I
4. V o o rb ee ld e n in w a re gro te is g e m a k k elijk e r dan verklein d .
5. D rie d im e n sio n ele v o o rb ee ld en die j e k an v a stn e m e n en o m d ra a ien zijn ge m a k k elijk e r dan h etzelfd e v o o rb ee ld op een tek e n in g ( 2 d im en sion eel)
6. E en p a tro o n m et o n d e rv erd e lin g is g e m a k k c lijk e r n a te m a k en dan een p a tro o n zo n d e r o n d e rv erd e lin g .
Zonder onder verdeling wordt ruimtelijk inzicht gevraagd !De analyse moet op me nt aa l niveau gebeuren .
7. W e rk e n m et k le u re n kan een te k e n in g v e re en vo u d ige n , m a a r kan een p a tro o n o ok m o e ilijk e r m aken . A fh a n k e lijk van de aard v a n de opdracht.
Vb.l.
Een geometr ische puzzel maken be s ta a nde uit een twintigtal el eme nt e n van
dezelfde kleur , is moeilijker dan dezelfde geometr ische puzzel met verschillende kleuren: de st r uct uu r is mi nd er h er k e nb aa r als alle el ementen dezelfde kleur hebben. Vb.2. als we met steekparels een rij ma ken van allemaal dezelfde kleur dan is dit gemakkelijker dan al ter ner end werken met 2 rode, 1 groene , 3 gele parels
H o g e s c h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s is te c h n ie k e n 2: s pela c ti vit e it e n . C hris De Boodt
37
8. In i rich tin g w e rk en is ge m a k k elijk e r d an in 2 o f 3 rich tin gen
vb.5 el
O
■
O
O
■
vgl met:
■
O
O
I 9. B ep aald e v o rm e n zijn g e m a k k e lijk e r dan an d eren .
vb. een cirkel is een gemakkelijke vorm. Deze kan niet georiënteerd worden. Als je een cirkel draait, dan bekom je steeds dezelfde cirkel. Een vierkant kan je als ruit draaien . Een driehoek kan je op 4 verschillende wijzen draaien.
▲
►
▼
<
10. H et sp ieg elb e eld m ak en is m o e ilijk e r dan de id en tieke fig u u r nam aken.
Dit wordt alleen gevraagd in hete kader van lateralisatie
11. E en p a tro o n tje w aa r d o o rlo p en d e lijn en g e b ru ik t w o rd e n is m o e ilijk e r dan een p a tro o n tje w a a r j e d u id e lijk de versch illen d e e lem en te n kan on dersch eid en .
H o g e sc h o o l G e n t - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
T o e g e p a s te E r g o th e ra p ie : b a s i s te c h n ie k e n 2: sp el acti vit eit en. C hri s De Boodt
38
Vb.
12. een sa m en h a n gen d e stru ctu u r is g e m a k k elijk e r dan lo sse d elen die verd e eld ligt o ve r een gro o t vlak.
H o g e sc h o o l G ent - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius
39
To e g e p a s te E r g o th e r a p ie : b a s i s te c h n ie k e n 2: sp el acti vit eit en. C hr is De Boodt
5.3
Gradaties binnen oefeningen op visuele perceptie
Altijd starten met echte voorwerpen, die het kind kan v as tnemen , en mani pul eren. Voorwerpen uit zijn leefwereld, bi nnen zijn interessesfeer.
1.
co n crete v o o rw erp en
3 - d im en sio n eel
vb. een pop, een auto. bouwblokken
2.
co n crete p ren ten
2 dim en sion eel:
vb.prent, of foto met een afbeelding van een poes die op de tafel zit, een tafel waar een vogel in een vogelkooitje zit...
3.
sch em atisch e vo o rstellin gen
v a n o b je cte n
2 d im en sion eel:
vb.
4.
sch em atisch e vo o rstellin gen : vo rm en V b.
5.
ab stra cte vo rm e n en sym b olen V b.
H o g e sc h o o l G e nt - D e p a r t e m e n t G e z o n d h e i d s z o r g Vesalius