Dè Verpleegkundig
Specialist jaargang 6 | nummer 3 | Oktober 2011
VS
De VS in nieuwe jas Medicatieprotocol Intercollegiale toetsing Kwetsbare ouderen Koken met smaak
Colofon
Wie verzorgt mijn carrièreplanning?
BKV begeleidt Nurse Practitioners/VS in hun loopbaan. Wilt u weten waar u mogelijkheden liggen of bent u op zoek naar deskundig advies op het gebied van solliciteren, vacatures of geaccrediteerde trainingen? Neem voor meer informatie of een kennismakingsgesprek contact op met BKV.
Neem contact op
+31 (0)888 - 22 55 11 of
[email protected] vacatures - loopbaanadvies - werving & selectie - job alert > www.medischevacature.nl
A12693_210x148_tijdschrNP.indd 1
30-05-11 10:14
Dè Verpleegkundig Specialist verschijnt viermaal per jaar en is een uitgave van de V&VN afdeling verpleegkundig specialisten. Meer informatie vindt u op www.venvnvs.nl.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de V&VN VS.
Redactie Mw. S. (Suzan) Brugmans MA ANP Dhr. E. (Eelke) Lemmens M ANP Mw. J. (Hanneke) Leroux - Griffioen M ANP Mw. S. (Simone) Schade M ANP Mw. N. (Nancy) Schotmeijer M ANP Mw. Y. (Yvonne) Haar M ANP Mw. K.C. (Karin) Timm - van Ruitenburg MA ANP, hoofd/eindredactie
[email protected]
Lidmaatschap V&VN Verpleegkundig Specialisten De volgende lidmaatschappen bestaan: Volwaardige leden (afgestudeerd en werkzaam als verpleeg kundig specialist) € 120.00 per jaar; Aspirant leden (verpleegkundigen die de opleiding MANP volgen) € 60.00 per jaar; Ere leden (leden die vanwege buitengewone verdiensten als zodanig worden beschouwd).
Bestuur V&VN VS Mw. O. (Odile) Frauenfelder MA ANP, voorzitter Mw. E.J. (Erna) Vrijland - van der Most M ANP, vice voorzitter Mw. S.J.T. (Saskia) de Fouw - Claassen MA ANP, penningmeester Dhr. H.A. (Henk) de Visser M ANP, secretaris Dhr. T.A. (Tim) van Nesselrooij M ANP Mw. H.M. (Hilgen) Smit - Boersma M ANP Mw. A.C. (Cora) de Kiviet MA ANP Mw. H. (Hanneke) van Boven M ANP Mw. M. (Marleen) van Buuren M ANP Dhr. F.N. (Paco) Matas M ANP Grafische vormgeving en drukwerk Efficiënta Offsetdrukkerij BV Krimpen aan den IJssel www.efficienta.nl
2
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
De leden zijn natuurlijke personen. Alleen volwaardige leden hebben stemrecht. Aspirant leden hebben dezelfde rechten en plichten als volwaardige leden, maar hebben geen stemrecht. De leden zijn gehouden tot het betalen van een jaarlijkse contributie. De hoogte hiervan wordt jaarlijks bepaald in de algemene ledenvergadering, op voorstel van het bestuur. De contributie wordt geïnd door V&VN. Opzegging van een lidmaatschap door een lid of door het bestuur, kan tegen het einde van het verenigingsjaar (is gelijk aan een kalenderjaar), waarbij een opzegtermijn van twee maanden geldt. Voor een lidmaatschap kunt u zich opgeven via: www.venvn.nl Abonnement Dè Verpleegkundig Specialist Niet-leden kunnen zich aanmelden via
[email protected]
Inhoud
22
En verder... 4 Voorwoord 6 Wetgeving voor de verpleegkundig specialist, hoe zit het nu eigenlijk? 8 Interview voorzitters V&VN VS/NP en V&VN specialist in GGZ
VS chronische zorg
Wat verandert er na de wijziging in de wetgeving? Verpleegkundig specialisten chronische zorg bij somatische aandoeningen vertellen over de voorschrijfbevoegdheid. Een interview met Anita Krans, verpleegkundig specialist (VS), werkzaam binnen Zorggroep Rijnmond, locaties Pniël en de Burcht, beide verpleeghuizen en Andrea van den Dool, VS, werkzaam binnen Argos Zorggroep, op de integratieve reactiverings en rehabilitatie (IRR) afdeling.
10 Diagnostische accuratesse van verpleegkundig specialisten versus artsen bij patiënten met laagcomplexe problemen 17 De patiënt aan het woord 18 Heeft de huisarts kwetsbare ouderen in beeld? 28 Intercollegiale toetsing is een cadeau 32 Scholing voorschrijfbevoegdheid door V&VN Academie 33 Lijf en Leed
24
34 Geaccrediteerde scholing en ODA’s 36 Moeder premature baby over haar ervaring met de verpleegkundig specialist 38 Staat de patiënt nu echt centraal? 40 Samenwerking in de eerste lijn
Voorschrijfbevoegdheid
Format medicatieprotocollen voor verpleegkundig specialisten Medicatie voorschrijven is een hot issue voor verpleegkundig specialisten. Officieel zijn we niet bevoegd, officieus wordt er op allerlei mogelijk manieren al medicatie voorgeschreven door verpleegkundig specialisten.
41 Samenwerking in het ziekenhuis 43 Koken met smaak 44 Verpleegkundig specialist GGZ 46 De verpleegkundig specialist: belangrijk deel van de toekomst 47 Samenwerking van apothekers en verpleegkundig specialisten
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
3
Van de voorzitter(s)
Voorwoord
Dè Verpleegkundig
Specialist er 2011
jaargang 6 | nummer 3 | Oktob
De VS in nieuwe jas Medicatieprotocol Intercollegiale toetsing Kwetsbare ouderen Koken met smaak
Collega’s, Voor mij persoonlijk is de ontwikkeling en positionering van de verpleegkundig specialist altijd de finale erkenning van ons beroep geweest. De verpleegkundig specialist (wat ik een prachtige titel vind) staat symbool voor kracht, zelfstandigheid, deskundigheid en professionele vrijheid. Ik als verpleegkundige, identificeer me hiermee, jullie dragen het vaandel. Ik ben trots op jullie en diep in mijn hart weet ik het zeker. Als ik opnieuw mocht beginnen koos ik dezelfde weg, ik werd verpleegkundige. Ik zou maar een ding anders doen, ik werd verpleegkundig specialist, want…. patiëntenzorg blijft het mooiste wat er is! Marian
VS
4
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Redactioneel Van deze speciale uitgave, waarin alles voor en over de verpleegkundig specialist staat, krijgt elk lid van de V&VN VS/NP een extra exemplaar toegestuurd om te gebruiken in de eigen instelling. Bij de afdeling zijn meer exemplaren te verkrijgen op aanvraag.
Van de voorzitter(s)
Het is een druilerige zondag in augustus als dit voorwoord wordt geschreven. De regen valt met bakken naar beneden en zelf snotter ik alsof het ver in de herfst is. Voor de nurse practitioner van weleer breekt echter de lente aan. Al enige tijd staan de meeste verpleegkundigen met een Masteropleiding in Advanced Nursing Practice en de verpleegkundigen uit de GGZ met een Master in het BIG register opgetekend in een van de vijf specialismen. Daarmee hebben wij eindelijk een beschermde titel. Al deze artikel 14 verpleegkundigen zijn nu in afwachting van goedkeuring van de wetgeving die onze zelfstandige bevoegdheid gaat borgen. De afdeling V&VN NP van vroeger is dit jaar omgedoopt voor de duur van een jaar naar de naam V&VN VS/NP. Hiermee laten we zien dat we dit jaar zowel voor de nurse practitioner als voor de verpleegkundig specialist een afdeling willen zijn. Gezien de landelijke ontwikkelingen hebben wij als bestuur van de V&VN VS/NP gekozen per 1 januari 2012 de naam definitief te veranderen in de afdeling V&VN VS. Dit is inmiddels ook goedgekeurd door de ledenraad van de V&VN. Hiermee laten we zien dat we vooral een afdeling willen zijn die geregistreerde verpleegkundig specialisten vertegenwoordigt. Gezien er tot op heden twee afdelingen waren die nurse practitioners en verpleegkundig specialisten vertegenwoordigen lijkt dat een fusie tussen deze twee afdelingen
onontkoombaar is. Nadat we eerder al een samenwerkingsverband hadden gesloten met de afdeling specialist in GGZ lijkt het er nu op dat met de ingang van de nieuwe naam ook de fusie een feit zal zijn. Het Nederlands tijdschrift voor de nurse practitioner is uitgegroeid naar een tijdschrift waar diverse VS graag in willen publiceren. Alleen de naam is gezien de ontwikkelingen niet meer van deze tijd. Aan ons, Marian Kaljouw voorzitter V&VN en Odile Frauenfelder afdelingsvoorzitter van de V&VN VS/NP, de eer dit speciale nummer van voorheen het NTvNP met een nieuwe naam te mogen dopen.
“Dè verpleegkundig specialist”. Duidelijker kan het volgens ons niet zijn. De toekomst ziet er zonnig uit, er wordt gewerkt aan een uitwerking van de vijf specialismen naar aanleiding van de rondetafelgesprekken, een implementatie procedure voor de nieuwe wetgeving en de nulmeting van de evaluatie van het experimenteerartikel is al van start. Misschien is het bij het uitkomen van dit tijdschrift nog meer te vieren als de Eerste Kamer heeft gestemd... Odile
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
5
Wetgeving
Wetgeving voor de
verpleegkundig specialist,
hoe zit het nu eigenlijk?
O. (Odile) Frauenfelder MA ANP*
Alle verpleegkundig specialisten (VS) wachten op wetgeving die zorgdraagt dat zij zelfstandig een aantal voorbehouden handelingen kunnen indiceren en uitvoeren, waaronder medicatie voorschrijven. Het is de laatste stap die moet worden genomen om een zelfstandige beroepsbeoefenaar te worden binnen de Nederlandse gezondheidszorg.
H
et enige dat de meeste van ons weten, is dat het vooral heel erg lang duurt. Waar ligt dat aan, hoe zit het nu eigenlijk met wetgeving zelf en waar bevindt de wetswijziging die voor de VS van belang is zich nu in dat hele traject? De onderstaande informatie is volledig afkomstig van de website www.rijksoverheid.nl.
Traject van wetsvoorstel tot wet Het traject dat wetsvoorstellen moeten doorlopen, ziet er in het kort als volgt uit: • Ambtelijke voorbereiding van het wetsvoorstel op het ministerie; • Behandeling en goedkeuring van het wetsvoorstel in de ministerraad; • Beoordeling van het wetsvoorstel door de Raad van State (RvS); • Behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer (TK); • Behandeling en goedkeuring van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer (EK); • Publicatie van de wet in het Staatsblad; • Inwerkingtreding van de wet. 6
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Bespreking wetsvoorstel in ministerraad De ministerraad bespreekt het wetsvoorstel. Als de ministerraad akkoord is, wordt het wetsvoorstel ingediend. De tekst van het wetsvoorstel is nog vertrouwelijk, maar de hoofdlijnen worden bekend gemaakt via een persbericht. Beoordeling wetsvoorstel door Raad van State Een door de ministerraad goedgekeurd wetsvoorstel gaat naar de RvS. De RvS is het hoogste adviescollege van de regering. De RvS kijkt vooral naar de juridische kanten van het wetsvoorstel. Het advies van de RvS is gericht aan de koningin. Zolang het wetsvoorstel bij de RvS ligt, is het geheim. Behandeling wetsvoorstel in Tweede Kamer Het wetsvoorstel gaat samen met een Memorie van Toelichting (MvT) en het advies van de RvS naar de koningin. De MvT geeft tekst en uitleg over doel en inhoud van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel wordt voorzien van een door de koningin ondertekende Koninklijke Boodschap. Dat is een vaste tekst waarmee de koningin het wetsvoorstel indient bij de TK. Het wetsvoorstel is nu openbaar. In de TK wordt een wetsvoorstel met het bijbehorende advies van de RvS behandeld in een van de gespecialiseerde commissies. Nadat een wetsvoorstel in de TK is aangenomen, gaat het naar de EK.
Behandeling wetsvoorstel in Eerste Kamer De EK let vooral op of het wetsvoorstel goed in elkaar zit. De EK heeft niet het recht van amendement. Dit houdt in dat de EK het wetsvoorstel niet mag wijzigen, maar er alleen ja of nee tegen mag zeggen. Wel kan de regering beloven op een bepaald onderdeel van de wet waar de EK kritiek op heeft, een wijziging voor te stellen die in de TK moet worden behandeld. Een dergelijk wijziging heet een novelle.
Wetgeving Publicatie in het Staatsblad Een wetsvoorstel dat in de beide kamers is aangenomen, is goedgekeurd door het parlement. Maar nog steeds is het wetsvoorstel geen wet. Heeft de EK het aangenomen, dan moeten de koningin en de verantwoordelijke minister(s) hun handtekening zetten onder het wetsvoorstel. De minister van Veiligheid en Justitie zet altijd zijn handtekening. De wet wordt bekend gemaakt in het Staatsblad, het officiële blad van de regering.
Inwerkingtreding van de wet Het tijdstip van inwerkingtreding van een wet kan geregeld zijn in de wet zelf, maar de wet kan ook bepalen dat dit nader wordt geregeld in een Koninklijk Besluit (KB). Ook dat KB wordt dan in het Staatsblad gepubliceerd.
Staatsblad alleen nog digitaal Sinds 1 juli 2009 verschijnt het Staatsblad niet meer in gedrukte vorm, maar in pdf-formaat op een speciale website voor officiële bekendmakingen https://zoek. officielebekendmakingen.nl/zoeken/staatsblad. Publicatie op deze site voldoet als bekendmaking zoals die in de Grondwet is voorgeschreven. De wetgeving die betrekking heeft op de VS is de aanpassing van artikel 36 uit de wet BIG naar artikel 36a. Artikel 36 beschrijft de voorbehouden handelingen (VBH) en geeft o.a. aan door wie deze geïndiceerd mogen worden. Het uitvoeren van VBH door derden zoals verpleegkundigen, kan al veel langer. Zodoende waren de VS al in staat de VBH eigen te maken. Hier geldt het motto “bevoegd is bekwaam”. Het nieuwe artikel 36a maakt het mogelijk dat andere dan artsen, tandartsen en verloskundigen VBH mogen indiceren. Tevens worden een aantal van de VBH aangepast of toegevoegd zoals het voorschrijven van medicatie. Dit artikel geeft meer beroepen in de gezondheidszorg de mogelijkheid tot taakherschikking, naast de VS. Momenteel ligt het voorstel tot wetswijziging in de EK en zijn bij de eerste bespreking nog een aantal vragen en ophelderingen gevraagd aan de Minister van VWS. Het wachten is op antwoord. Hierna kan de wet opnieuw beoordeeld worden en kan eventueel tot stemming worden overgegaan. Dan rest alleen nog publicatie in de Staatscourant en daarin wordt de datum van inwerkingstelling gepubliceerd. Omdat de VS in verschillende specialismen zijn ingeschreven is gekozen om per specialisme de VBH toe te kennen. Dit staat niet in artikel 36a, maar wordt uitgewerkt in de zogenaamde algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Volgende informatie is ook weer afkomstig van de website www.rijksoverheid.nl.
Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is een besluit van de regering waarin wettelijke regels nader worden uitgewerkt. Een AMvB wordt zonder medewerking van de Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer) gemaakt. De regering bestaat uit de koningin samen met één of meer ministers. Over een AMvB moet altijd het advies van de Raad van State (RvS) worden gevraagd.
Voorhangprocedure In sommige gevallen kunnen Eerste- en Tweede Kamer leden vragen een ontwerp-AMvB alsnog in de vorm van een wetsvoorstel aan de Staten-Generaal voor te leggen. Dit wordt een voorhangprocedure genoemd. Bij een belangrijke AMvB kan een minister overleggen met een commissie uit de Tweede Kamer.
Bevoegdheid minister Een minister krijgt de bevoegdheid om een AMvB te maken van de regering en de Staten-Generaal. In principe hebben alleen de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk de bevoegdheid om wetten te maken. Zelfstandige AMvB In Nederland zijn veel wetten en regels. Niet alle regels worden in een wet vastgelegd. Vaak staat in een wet dat de verdere uitwerking van de in die wet opgenomen hoofdregels kan worden gegeven bij AMvB of bij ministeriële regeling. Is dat niet het geval, dan wordt het een zelfstandige AMvB genoemd.
AMvB van kracht Het ministerie van de desbetreffende minister bereidt de AMvB voor. Vervolgens wordt de AMvB afgekondigd als Koninklijk Besluit (KB) en gepubliceerd in het Staatsblad. Daarmee is de AMvB van kracht. De AMvB die zelfstandigheid en VBH regelt voor de VS is op het moment van het schrijven van dit artikel in de voorhangprocedure bij de EK en de TK. De AMvB kan echter pas in werking worden gesteld op het moment dat de wetgeving geborgd is. Dit kan dus pas bij het inwerking treden van artikel 36a. We houden jullie op de hoogte en hopen snel te kunnen proosten, het blijft altijd spannend. Ik denk daarbij terug aan de afwijzing van de EK van het elektronisch patiëntendossier... * Odile Frauenfelder MA, voorzitter V&VN VS/NP
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
7
Samenwerking
Interview voorzitters V&VN Een interview met: Odile Frauenfelder, verpleegkundig specialist intensieve zorg, werkzaam in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam op de afdeling neonatologie en voorzitter van de V&VN afdeling VS/NP. Ben Lijten, verpleegkundig specialist GGZ en voorzitter van V&VN specialist in GGZ. Door: K.C. (Karin) Timm MA ANP
Allereerst dan maar de vraag die op onze lippen brandt: gaan de afdelingen op korte termijn samen? Odile: zoals het er nu naar uit ziet, hebben beide partijen voordeel aan een samensmelting. Beide besturen zijn zich hiervan bewust en we zijn het in grote lijnen eens. Ben: ons doel is om op 1 januari 2012 te kunnen spreken van een nieuwe V&VN afdeling Verpleegkundig Specialisten, waarin alle vijf de specialismen zijn vertegenwoordigd. Zal de GGZ niet verloren gaan in de grote groep VS van de afdeling V&VN VS/NP? Ben: nee deze vrees deel ik niet. De zetels binnen de nieuwe afdeling zijn eerlijk verdeeld, waarbij ieder specialisme twee leden voor het afdelingsbestuur kan aandragen. Daarnaast blijven de bestuursleden uit de GGZ ook hun netwerk gebruiken om de verpleegkundig specialisten in het veld te versterken in hun positionering. Odile: het verleden laat zien dat juist de mensen uit de GGZ heel goed met hun positionering bezig zijn. Er zijn nu al veel organisatorische functies die worden ingenomen door VS uit de GGZ. Denk bijvoorbeeld aan de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV). In ons eigen bestuur zitten nu al redelijk veel VS met een GGZ achtergrond. Ik ben dus helemaal niet bang dat de GGZ verloren gaat. Wel moeten we ervoor waken dat de VS vanuit de preventieve zorg minder op de voorgrond komt te staan. Dat heeft overigens niets te maken met het samengaan van de beide afdelingen, maar eerder met het feit dat er nog maar weinig VS preventieve zorg zijn.
8
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Heeft dit samengaan veel voeten in de aarde gegeven of ging het eigenlijk vanzelf? Odile: eigenlijk waren we het er snel over eens dat het een beetje raar zou zijn om niet met elkaar in zee te gaan. Samen zijn we sterker en maken we ook een duidelijk statement naar de rest van de gezondheidszorg: verpleegkundig specialisten worden straks vertegenwoordigd door één afdeling van de V&VN. Ben: het proces naar de oprichting van een nieuwe afdeling ging zonder veel moeite. Van beide kanten was er sprake van een open en respectvolle houding. Wat is volgens jou de meerwaarde van het samenvoegen van twee afdelingen? Ben: de meerwaarde van een nieuwe afdeling is dat de krachten worden gebundeld en het werk over meer mensen kan worden verdeeld. De huidige twee afdelingen hebben hun eigen netwerk opgebouwd en als die gekoppeld kunnen worden ontstaat een krachtigere lobby. Het aantal verpleegkundig specialisten vanuit beide afdeling wordt er aanzienlijk mee vergroot. Odile: ja dat onderschrijf ik wel. Wat mij betreft is vooral het ‘samen sterker’. Wat wordt de nieuwe identiteit van de afdeling VS? Waar staan jullie voor? Ben: we willen de positie van de verpleegkundige specialisten in het veld versterken door inhoudelijk te laten zien wat de meerwaarde van deze groep is. Daarnaast moeten wij aan tafel komen te zitten om te praten over de verdere ontwikkeling van de verpleegkundig specialisten.Via de website kunnen wij ons verder profileren door opgedane kennis te etaleren. Tevens ben ik er erg voor om contact te onderhouden met andere verpleegkundigen en verzorgenden om dat wat daar leeft, mee te nemen in de verdere ontwikkeling van het beroep in de breedste zin van het woord. Odile: het is inderdaad zo dat we een nieuwe identiteit zullen krijgen. Niet geheel anders dan voorheen maar wel met het motto ‘samen sterk’. En werken aan nog verdere professionalisering. Wat merken de leden van deze samenvoeging? En wat merken de afdelingsbesturen ervan? Odile: op zich zullen een aantal leden (GGZ) nu een dubbel lidmaatschap hebben. Dat wordt verleden tijd. Eén lidmaatschap van de V&VN VS met daarbij inbegrepen het basislidmaatschap van de V&VN. Verder gaan alle zaken die we
Samenwerking
VS/NP en V&VN specialist in GGZ nu alleen voor de leden van de V&VN VS/NP hebben, zoals korting op scholing, ook gelden voor de specialist in GGZ. Neem bijvoorbeeld het lidmaatschap van dit tijdschrift: dat wordt na het samenvoegen het tijdschrift voor alle VS. De besturen zullen moeten gaan samensmelten; momenteel lopen daar de onderhandelingen nog over. Zoals het er nu uitziet zal de grootste afdeling de V&VN VS/NP de voorzitter leveren en komen er twee vicevoorziters. Eén vanuit de somatiek en één vanuit de GGZ. In het totaal komen we dan uit op elf bestuurleden. Het streven voor de toekomst is dat er vanuit ieder specialisme vertegenwoordigers zitten in het bestuur. We hebben ook afgesproken dat we geen van de bestuurleden zullen afwijzen, tenzij bestuursleden zelf aangeven niet mee te willen in de fusie. Het zal wel even zo zijn dat de GGZ relatief oververtegenwoordigd is in het nieuwe bestuur maar in principe lost dit probleem zichzelf op in de loop van de tijd. Ben: de leden zullen het bestuur in diverse overleggen zien zitten om daar de VS op de kaart te zetten. Daarnaast zal er veel aandacht zijn in het informeren van de leden via de website en het afdelingsblad. Echter een meer interactief gebruik van de website kan ook tot de mogelijkheden behoren. Uiteraard wordt dit ook besproken in de ledenvergadering. Hoe zien jullie je taak in de toekomst, gaan jullie bijvoorbeeld ook vakinhoudelijk kennis bieden? Odile: wij zijn als V&VN VS/NP druk bezig om meer te bieden aan vakinhoudelijke kennis, denk daarbij aan geaccrediteerde scholing maar ook aan toetsing en E-learning. Het is een geweldig spannende tijd die komen gaat, vol met uitdagingen. Ben: de mogelijkheid bestaat ook om bijvoorbeeld interactief gebruik te maken van de website, maar laten we de congressen niet vergeten, die kunnen we nu bundelen. Odile: de website ja, die biedt veel mogelijkheden die nu nog onbenut zijn. Wij zijn van plan om op het besloten gedeelte (men moet daarvoor inloggen op de site, red.) samenvattingen en powerpointpresentaties van de scholingen beschikbaar te stellen.
Wat mogen de leden van jullie verwachten in 2012? Ben: een nieuwe afdeling die zeer actief zal zijn voor haar leden en die de leden ook veelvuldig zal informeren over te genomen en te nemen stappen. Odile: de leden zullen steeds meer van ons horen, ook door middel van onze website. We hopen een E-learning module aan te kunnen gaan bieden die vooralsnog de basiskennis toetst. We zijn nu in onderhandeling hierover en natuurlijk willen we hier ook accreditatie voor aanvragen. Het moet dan een vetrekpunt worden naar meer vakinhoudelijke modules die in samenwerking met de betreffende VS en misschien ook met de Hogescholen, kan worden ontwikkeld. Wij hopen dit ook te kunnen financieren zodat de leden dus echt waar krijgen voor hun lidmaatschap. Verder willen we beurzen beschikbaar te stellen voor VS die bijvoorbeeld geld nodig hebben voor een specifieke scholing, het schrijven van een boek of startgeld voor een promotietraject of studiereis naar het buitenland. Maar verwachten jullie ook iets van de leden in 2012? Ben: leden zal ook gevraagd worden om een actieve bijdrage te gaan leveren door middel van het delen van kennis bijvoorbeeld in de vorm van publicaties van onderzoeken. Odile: ik hoop op nog meer input; gelukkig weten de leden ons steeds beter te bereiken en blijft het niet bij vragen. Er komen nu ook ideeën voor de toekomst bij ons op de mail binnen. Het bestuur heeft haar handen vol en leden met een beetje pit kunnen we wel gebruiken voor diverse werkgroepen, deelname aan onderzoeken en in de toekomst bij het ontwikkelen van scholing. Ik verwacht dat alle leden kritisch blijven en ons helpen een grote afdeling te blijven; alleen de massa telt dubbel. Dus in onderhandelingen met diverse stakeholders, organisaties enzovoorts, is het echt van groot belang om samen sterk te zijn.
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
9
VS acute zorg
Diagnostische accuratesse van
verpleegkundig specialisten versus artsen bij patiënten met laagcomplexe problemen
Dit artikel is eerder geplaatst in het Journal of Emergency Nursing, jaargang 36, nummer 4, juli 2010, en met toestemming vertaald en overgenomen.
Drs. C.(Christien) van der Linden, drs. R. (Resi) Reijnen, spoedeisende hulp arts, dr. R. (Rien) de Vos* Introduction: Our objectives were to determine the incidence of missed injuries and inappropriately managed cases in patients with minor injuries and illnesses and to evaluate diagnostic accuracy of the emergency nurse practitioners (ENPs) compared with junior doctors/senior house officers (SHOs). Methods: In a descriptive cohort study, 741 patients treated by ENPs were compared with a random sample of 741 patients treated by junior doctors/SHOs. Groups were compared regarding incidence and severity of missed injuries and inappropriately managed cases, waiting times, and length of stay. Results: Within the total group, 29 of the 1,482 patients (1.9%) had a missed injury or were inappropriately managed. No statistically significant difference was found between the ENP and physician groups in terms of missed injuries or inappropriate management, with 9 errors (1.2%) by junior doctors/SHOs and 20 errors (2.7%) by ENPs. The most common reason for missed injuries was misinterpretation of radiographs (13 of 17 missed injuries). There was no significant difference in waiting time for treatment by junior doctors/SHOs versus ENPs (20 minutes vs. 19 minutes). The mean length of stay was significantly longer for junior doctors/SHOs (65 minutes for ENPs and 85 minutes for junior doctors/SHOs; P < .001; 95% confidence interval, 72.32-77.41). Discussion: ENPs showed high diagnostic accuracy, with 97.3% of the patients being correctly diagnosed and managed. No significant differences between nurse practitioners and physicians related to missed injuries and inappropriate management were detected. Keywords: Emergency department; Emergency nurse practitioner; Diagnostic accuracy; Diagnostic errors; Length of stay. Introductie Op een drukke spoedeisende hulp (SEH) zijn diagnostische en behandelfouten te verwachten (Fordyce e.a., 2003; Lee & Bleetman, 2004). De groei van het aantal zelfverwijzers op de SEH (Ministerie van VWS, 2003), de daaruit voortvloeiende drukte en de langere wacht- en doorlooptijden dragen bij aan het optreden van fouten. Sommige ziekenhuizen zijn gaan werken met nurse practitioners of verpleegkundig specialisten (VS) om naast artsen te helpen de drukte aan te pakken en de wacht- en 10
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
doorlooptijden te reduceren. Verpleegkundig specialisten op een SEH zijn verpleegkundigen met een SEH-aantekening en de Advanced Nursing Practice opleiding. Zij zijn opgeleid in het diagnosticeren en behandelen van patiënten in een vastgesteld toepassingsgebied op de SEH. Binnen dat specifieke toepassingsgebied wordt verwacht dat de diagnostische accuratesse en behandelvaardigheden van VS gelijk zijn aan die van de artsen op een SEH. Voorgaande onderzoeken naar de inzet van VS op SEH afdelingen focusten zich voornamelijk op patiënttevreden-
VS acute zorg heid, wachttijd en doorlooptijd (Nash e.a., 2007; Cooke e.a., 2002; Horrocks e.a., 2002; Barr e.a., 2000; Byrne e.a., 2000). Er zijn slechts enkele studies gedaan naar de diagnostische accuratesse en de behandelvaardigheden. In een gerandomiseerde studie (n = 199) onder volwassen SEH patiënten met laagcomplexe problemen constateerden Cooper e.a. (2002) hogere patiënttevredenheid onder patiënten die door de VS waren behandeld. Er werd geen verschil gevonden in de percentages gemist letsel, maar de studie had helaas onvoldoende statistische power. In een ander gerandomiseerd onderzoek onder 1.453 volwassen SEH patiënten constateerden Sakr e.a. (1999) geen significant verschil tussen VS en artsen met betrekking tot de uitvoering van het lichamelijk onderzoek, de adequaatheid van behandeling, de geplande follow-up, en het aanvragen van röntgendiagnostiek. VS en artsen maakten klinisch belangrijke fouten bij respectievelijk 65 (9,2%) van de 704 patiënten en bij 80 (10,7%) van de 749 patiënten. Dit verschil was niet statistisch significant. In aanvulling op het werk van deze onderzoekers, vergeleken we in ons onderzoek de zorg van VS en artsen aan patiënten met laagcomplexe problemen. Aanvullend onderzochten we de wacht- en doorlooptijden van patiënten die door deze twee groepen zorgverleners waren behandeld. Methode Onderzoeksopzet en setting Deze retrospectieve cohortstudie werd uitgevoerd op de SEH van een groot binnenstadsziekenhuis in Den Haag. Jaarlijks bezoeken ruim 48.000 patiënten de SEH van dit ziekenhuis. Voor dit onderzoek werd een “waiver of consent” verkregen van de Medisch Ethische Toetsingscommissie.
Selectie van deelnemers De berekening van de benodigde steekproef werd gebaseerd op de studie van Cooper e.a. (2002), waarin een verschil in gemiste diagnoses tussen VS en artsen werd gevonden van 2%. Om een verschil in gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen tussen VS en artsen van 2% aan te tonen, met een power van 80% en een betrouwbaarheidsniveau van 95%, was een steekproef van 1.400 patiënten nodig. Alle patiënten met laagcomplexe problemen (zogenaamde ‘low care’ patiënten) die behandeld waren door een VS tussen 1 januari en 8 juni 2008 werden geïncludeerd in de studie. Hierna werd random uit dezelfde periode een controlegroep getrokken, bestaande uit low care patiënten die door artsen behandeld waren.
Bij incomplete triage-informatie werd de inschrijfklacht van de patiënt opgezocht in het digitaal dossier en, bij het voldoen aan de criteria voor low care, toegevoegd aan de populatie waaruit de steekproef getrokken werd. Patiënten die waren behandeld door een VS maar daarbij alleen verpleegkundige zorg hadden gekregen (bijvoorbeeld hechtingen verwijderen of tetanusvaccinatie geven) werden uitgesloten van deelname aan de studie.
Procedures en dataverzameling Op de SEH van het Medisch Centrum Haaglanden wordt het Manchester Triage Systeem (MTS) (Mackway-Jones, 1997) gebruikt. Een reeks stroomdiagrammen, gebaseerd op de klacht waar de patiënt zich mee meldt, leidt de triageverpleegkundige naar de juiste urgentiecategorie. In lokale afspraken en protocollen is beschreven welke patiënten behandeld kunnen worden door de VS. Dit zijn patiënten die zich kunnen presenteren met een breed scala aan letsels en ziekten (bijvoorbeeld kneuzingen en eenvoudige fracturen, wonden die gehecht moeten worden, brandwonden, corpora aliena, bloedneuzen, en infecties aan oog, oor of keel). De patiënten die geschikt zijn voor behandeling door een VS worden tijdens de triage, d.m.v. een extensie aan het MTS, automatisch geclassificeerd als ‘low care’ patiënten. Na triage worden de patiënten behandeld door een arts of een VS, op basis van beschikbaarheid. De artsen zijn al dan niet in opleiding tot chirurg of SEH-arts en werkzaam op de SEH. Alle data konden uit de elektronische database van het ziekenhuis gehaald worden (ChipSoft, Amsterdam). Deze gegevens bestonden uit algemene informatie, eventuele gemiste letsels en/of fout ingezette behandelingen en de informatie nodig voor de secundaire uitkomstmaten. Als algemene informatie werden de demografische gegevens (geslacht, leeftijd), de aard van de klacht, eventuele aanvullende diagnostiek, toegekende diagnose en de toegepaste behandeling verstaan. Daarnaast werden het tijdstip van registratie (inschrijftijd), het tijdstip waarop de patiënt de behandelkamer binnen kwam en het tijdstip van ontslag verzameld. Verder werd onderzocht of de patiënt binnen een maand na de eerste behandeling terug was geweest op de SEH voor een ongeplande follow up gerelateerd aan het eerdere bezoek. Gemist letsel werd gedefinieerd als een diagnose die gesteld had kunnen worden tijdens het initiële bezoek aan de SEH, maar die pas gemaakt was nadat de patiënt de SEH had verlaten. Hieronder viel: letsel dat niet gezien of verkeerd geïnterpreteerd was op de röntgenfoto en letsel dat pas ontdekt werd bij een volgend (gepland dan wel ongepland) bezoek aan de SEH. De dag JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
11
VS acute zorg na het initiële bezoek aan de SEH werden alle dossiers en röntgenfoto’s besproken door een team (radioloog, chirurg, Spoedeisende Hulparts, heelkunde arts(-assistent), VS, coassistent heelkunde), waarbij gekeken werd naar de juistheid van de diagnose en de behandeling. Fout ingezette behandelingen werden gedefinieerd als casus waarbij de behandeling niet in overeenstemming was met het behandelprotocol, mits daarbij geen reden van afwijking van het protocol was genoteerd in de status van de
patiënt. Gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen werden geïdentificeerd door de radiologiebespreking en de dossierbespreking en daarnaast door het monitoren van de ongeplande follow-up bezoeken aan de SEH. Vals positieve diagnoses werden uitgesloten omdat dit onderzoek zich richtte op onderbehandeling, niet op overbehandeling. De ernst van de gemiste diagnoses werd vastgesteld m.b.v. de Misdiagnosis Severity Score (MSS) (Guly, 1997a). Deze non-lineaire schaal onder-
TABEL 1
Patiëntkarakteristieken
Totaal (N=1.482)
Artsen (n=741)
VS (n=741)
P-waarde
Leeftijd [mean (SD)] (jaren)
30,93 (18,55)
32,97 (19,49)
28,89 (17,32)
P < .001
Leeftijdcategorieën [n (%)
P < .001
0-15 j
315 (21,3)
137 (18,5)
178 (24,0)
P = .009
16-35 j
633 (42,7)
305 (41,2)
328 (44,3)
NS
36-55 j
364 (24,6)
197 (26,6)
167 (22,5)
NS
56-75 j
138 (9,3)
79 (10,7)
59 (8,0)
NS
>75 j
32 (2,2)
23 (3,1)
9 (1,2)
P = .012
Geslacht [n (%)]
Man
911 (61,5)
439 (59,2)
472 (63,7)
Vrouw
571 (38,5)
302 (40,8)
269 (36,3)
Inschrijftijd [n (%)
P = .01
Dag
731 (49,3)
340 (45,9)
391 (52,8)
P = .008
Avond
660 (44,5)
346 (46,7)
314 (42,4)
NS
Nacht
91 (6,1)
55 (7,4)
36 (4,9)
P = .04
Inschrijfklacht [n (%)]
P < .001
Extremiteitenletsel
763 (51,5)
421 (56,8)
342 (46,2)
P < .001
Wonden
248 (16,7)
124 (16,7)
124 (16,7)
NS
Lokale infecties
47 (3,2)
31 (4,2)
16 (2,2)
P = .026
Oogklachten
41 (2,8)
11 (1,5)
30 (4,0)
P = .003
Oorklachten
33 (2,2)
13 (1,8)
20 (2,7)
NS
Rugklachten
28 (1,9)
19 (2,6)
9 (1,2)
NS
Hoofdletsel
25 (1,7)
13 (1,8)
12 (1,6)
NS
Neusproblemen
21 (1,4)
11 (1,5)
10 (1,3)
NS
Huiduitslag
21 (1,4)
10 (1,3)
11 (1,5)
NS
Keelpijn
21 (1,4)
10 (1,3)
11 (1,5)
NS
Brandwonden
20 (1,3)
11 (1,5)
9 (1,2)
NS
Gebitsproblemen
17 (1,1)
5 (0,7)
12 (1,6)
NS
Urinewegproblemen
12 (0,8)
6 (0,8)
6 (0,8)
NS
Mishandeling
12 (0,8)
8 (1,1)
4 (0,5)
NS
Overig
173 (11,5)
48 (6,4)
125 (16,5)
P < .001
NS = niet significant
12
P = .078
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
VS acute zorg scheidt de ernstige fouten van de minder ernstige fouten op een schaal van 1 tot 7. Hierbij betekent 1 een relatief klein probleem en 7 een probleem waarbij onmiddellijk chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was. Een fout scoort nooit 0, omdat alle fouten de patiëntenzorg beïnvloeden (Guly, 1997a). De validiteit van de MSS is onderzocht door de score te vergelijken met de perceptie van ernst door artsen bepaald (Guly, 1997b). Het verband tussen de MSSscore en de bepaling van ernst door de arts werd beoordeeld m.b.v. Kendall’s coëfficiënt van concordantie, die sterk significant was (W=1.23, χ² = 125.5, P < .001). Bij de vergelijking tussen de 7-punts MSS schaal met de medianen van de scores van de artsen, bleek de correlatie sterk significant (Spearman rank coëfficiënt [rs] = 0.902, P < .001). De MSS is dus goed vergelijkbaar met de bepaling van de ernst van het letsel door een arts en kan gebruikt worden als maat voor de ernst van diagnostische fouten (Guly, 1997b). Secundaire uitkomstmaten werden ook verkregen uit het elektronisch patiëntendossier. Wachttijd werd gedefinieerd als de tijdsduur tussen de registratie (inschrijving) en het plaatsnemen in de behandelkamer. Doorlooptijd werd gedefinieerd als de tijdsduur tussen inschrijving en het ontslag van de SEH.
Data analyse Voor de analyse werd gebruik gemaakt van SPSS (versie 14.0; SPSS, Chicago IL). Beschrijvende statistiek werd gebruikt om de klinische en demografische kenmerken van de studiegroep te analyseren, alsmede de incidentie van gemiste diagnoses, fout ingezette behandelingen en de ongeplande vervolgbezoeken aan de SEH. Om het aantal gemiste diagnoses door de verschillende zorgverleners (VS en artsen) te kunnen vergelijken werd gebruik gemaakt van de χ²-test. De Fisher exact test werd gebruikt waar nodig. Het verschil in wacht- en doorlooptijd tussen de beide groepen werd geanalyseerd m.b.v. de two-tailed independent t-test. χ ² analyse werd gebruikt om leeftijdscategorieën, inschrijftijd en triagecategorieën te vergelijken bij de beide groepen. Om de MSS te vergelijken tussen beide groepen werd de Mann-Whitney U test gebruikt. Multivariate analyse was nodig om gemiste diagnoses, fout ingezette behandelingen en ongeplande vervolgbezoeken te kunnen corrigeren op verschillen in patiëntkarakteristieken. Resultaten Tussen 1 januari 2008 en 8 juni 2008 bezochten 21.365 patiënten de SEH. Van deze patiënten werden 10.555 patiënten getriëerd als low care patiënten. Van deze 10.555 patiënten werden er 748 behandeld door een VS.
Zeven patiënten werden geëxcludeerd: 6 hadden alleen verpleegkundige zorg gehad en 1 patiënt was behandeld op een andere locatie in het ziekenhuis. De uiteindelijke onderzoeksgroep van 741 door VS behandelde patiënten werd vervolgens vergeleken met 741 patiënten die door artsen waren behandeld. VS en VS in opleiding hadden een mediane werkervaring op de SEH van 7,6 jaar (range 2-13 jaar) en een mediane werkervaring als VS (inclusief twee jaar opleiding) van 2,1 jaar (range 0,6 – 3,3 jaar). Artsen hadden een mediane werkervaring van 3,1 jaar (range 0,08-8,3 jaar). Tabel 1 toont van beide groepen de demografische kenmerken en inschrijfklachten. Er waren statistisch significante verschillen in leeftijd, inschrijftijd en inschrijfklachten. VS behandelden significant meer kinderen, meer patiënten tijdens de dagdienst en meer patiënten met oogklachten. Artsen behandelden significant meer patiënten ouder dan 75 jaar, meer patiënten tijdens de nachtdienst en meer patiënten met locale infecties en extremiteitenproblemen. Tabel 2 toont de gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen in beide groepen. Binnen de totale groep van 1.482 patiënten was er in 29 (1,9%) gevallen sprake van een gemiste diagnose (17 [1,1%]) dan wel een fout ingezette behandeling (12 [0,8%]). In de door VS behandelde groep waren er 20 patiënten met een gemiste diagnose (12 [1.6%]) of fout ingezette behandeling (8 [1.1%]). In de door artsen behandelde groep waren er 9 patiënten met een gemiste diagnose (5 [0.7%]) of fout ingezette behandeling (4 [0.5%]). Hierbij werd geen statistisch significant verschil tussen de twee groepen gevonden (9 fouten bij de artsen [1,2%] en 20 fouten bij de VS [2,7%]; relatief risico 0.4; 95% betrouwbaarheids-interval 0,031-1,591). Ook na correctie voor verschillen in patiëntkarakteristieken m.b.v. multivariate analyse was er geen significant verschil aantoonbaar. De belangrijkste reden voor het missen van letsel was misinterpretatie van röntgendiagnostiek (13 van de 17 gevallen van de gemiste diagnoses). Bij drie patiënten was er geen röntgenfoto gemaakt tijdens het initiële bezoek. Bij 1 patiënt werd door een radioloog per toeval een afwijking gevonden op een CT thorax nadat de patiënt de SEH had verlaten. Vijf keer kwam de gemiste diagnose (29,4%) en 5 keer de fout ingezette behandeling (41,7%) aan het licht dankzij ongepland vervolgbezoek aan de SEH. De resterende gevallen van gemiste diagnoses werden gevonden bij de dagelijkse radiologiebespreking (9 [52,9%]), via dossierbespreking (2 [11,8%]), door de behandelaar zelf (1 [5.9%]) en door de data analyse voor deze studie (2 [16.7%]). JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
13
VS acute zorg TABEL 2
Vergelijking van gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen tussen VS en artsen
Totaal [N (%)]
Arts [n (%)]
VS [n (%)]
Gemiste diagnose
17 (1,1)
5 (0,7)
12 (1,6)
Avulsiefractuur van de talus
1
1
Distale tibiafractuur
1
1
Distale radiusfractuur
4
4
Laterale malleolusfractuur
3
2
Proximale fibulafractuur
1
1
Proximale ulnafractuur
1
1
Radiuskopfractuur
1
1
Scaphoidfractuur
1
1
Supracondylaire humerusfractuur
2
1
Hyperplasie van de thymus
1
1
Kleine apicale pneumothorax
1
1
Fout ingezette behandeling
12 (0,8)
8 (1,1)
Injectie vergeten
3
3
Geen juiste follow-up afgesproken
1
1
Incompleet lichamelijk onderzoek
3
2
Incomplete behandeling
2
Onjuiste medicatie voorgeschreven
1
1
Protocol niet gevolgd
1
1
Repositie van fractuur noodzakelijk
1
1
1.453 (98,0)
732 (98,8)
Geen gemiste diagnose/fout ingezette behandeling
De mediane Missed Injury Severity Score (gemeten met de MSS) was 2 in beide groepen. Er waren 7 patiënten met een MSS van 1, 10 patiënten met een MSS van 2, 5
4 (0,5)
1
1
1
2
721 (97,3)
patiënten met een MSS van 3 en 7 patiënten met een MSS van 4. Er werden in beide groepen geen letsels gemist met een MSS van 5 of hoger.
TABEL 3
Vergelijking van efficiëntie tussen VS en artsen
Totaal
Arts VS 20 (21) 19 (20)
Wachttijd (minuten)
Mean (Standaard deviatie, SD)
19 (20)
Minimum-Maximum
0-146
95% betrouwbaarheidsinterval
18,44-20,51
Doorlooptijd (minuten)
14
Mean (SD)
75 (50)
Minumum-Maximum
6-401
95% betrouwbaarheidsinterval
72,32-77,41
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
85 (56) 65 (42)
VS acute zorg Van de totale patiëntengroep kwamen 76 patiënten (5,1%) ongepland terug naar de SEH binnen een maand na het initiële bezoek. De meeste van deze patiënten waren bezorgd over hun letsel (29 [38,2%]) of hadden een probleem met hun verband of gips (18 [23,7%]). Zes patiënten hadden complicaties opgelopen na hun initiële behandeling (bijwerking van medicatie, trombose door immobilisatie, wondinfectie). Vier patiënten kwamen retour i.v.m. klachten door verergering van een huidinfectie ondanks behandeling met de voorgeschreven antibiotica. Tabel 3 toont de efficiëntie van werken door VS en artsen. Er was geen significant verschil in wachttijd voor de behandeling (19 minuten voor de VS en 20 minuten voor de artsen. De doorlooptijd bleek echter significant langer bij patiënten die behandeld waren door artsen (20 minuten langer, 95% betrouwbaarheidsinterval 72,32-77,41).
Beschouwing Het doel van dit onderzoek was het vergelijken van VS en artsen bij het behandelen van patiënten met laagcomplexe problemen op het gebied van gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen. De steekproefgrootte voor dit onderzoek werd berekend aan de hand van resultaten van een onderzoek door Cooper e.a. (2002). Hierin werd gevonden dat bij 3% van patiënten die door VS waren behandeld en bij 1% van patiënten die door artsen waren behandeld een diagnose gemist was of een onjuiste behandeling was ingezet. Ons onderzoek laat vergelijkbare resultaten zien: bij 1,9% van de patiënten werd een diagnose gemist of een onjuiste behandeling gestart. VS maakten iets meer fouten dan artsen (2,7% vs.1,2%), maar dit was niet statistisch significant. Onze resultaten waren ook vergelijkbaar met de resultaten van Sakr e.a. (1999) die ook geen significant verschil in percentage fouten vond tussen VS en artsen. De meest voorkomende reden voor het missen van letsel binnen ons onderzoek was het verkeerd interpreteren van röntgendiagnostiek (76,5%). Deze bevinding wordt ondersteund door het onderzoek van Guly (2001). Hierin werd onder 934 patiënten, 953 gemiste letsels gevonden, waarvan 79,7% gemiste botbreuken waren. Misinterpretatie van röntgendiagnostiek (77,8%) en het niet aanvragen van een röntgenfoto (13,4%) bleken de voornaamste redenen voor het missen van letsel in die studie. Misinterpretatie van röntgenfoto´s kan leiden tot een verkeerde behandeling. Door onze dagelijkse radiologiebespreking werden deze fouten opgespoord binnen 24 uur, waarna een passende behandeling kon worden gestart. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat hoe meer ervaring met het interpreteren van röntgendiagnos-
tiek de behandelaar heeft, hoe groter de kans is dat röntgendiagnostiek correct wordt geïnterpreteerd (Derksen e.a., 2007; Eng e.a., 2000; Mc Lauchlan e.a., 1997). Daarnaast moet er aandacht zijn voor het feit dat er meerdere fracturen kunnen zijn. Leong e.a. (2007) constateerden dat zorgverleners met meer ervaring in het interpreteren van röntgendiagnostiek korter focussen op een enkele fractuur en daardoor een grotere kans hebben om bijkomende fracturen te vinden. Tijdens onze studie waren de VS nog niet ervaren in het beoordelen van röntgenfoto’s.
Beperkingen De belangrijkste beperkingen van dit onderzoek zijn gerelateerd aan de verschillen in patiëntkarakteristieken. Tijdens de onderzoeksperiode werkten de VS niet volledig als VS maar ook deels als SEH verpleegkundigen. De VS werden met name overdag ingezet voor behandeling van low care patiënten. Omdat randomisatie uit de gehele dag toegpast werd, behandelden de artsen significant meer patiënten tijdens de nachtdiensten. Dit kan van invloed zijn geweest op de patiëntkarakteristieken en de efficiëntie en accuraatheid van de behandelaar. Ten aanzien van de verschillen in triagecategorieën denken we enerzijds dat VS terughoudend waren in de behandeling van patiënten die waarschijnlijk een operatie nodig hebben (bijv. patiënten met een collumfractuur of een gecompliceerde fractuur). Daarnaast werden patiënten die vervoerd waren door een ambulance en patiënten die verwezen waren door hun huisarts niet behandeld door VS vanwege de locatie van de low care unit binnen de SEH. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de artsen meer patiënten boven de 75 jaar behandelden en meer patiënten met infecties en abcessen. Anderzijds hadden de artsen mogelijk een voorkeur voor patiënten met chirurgische problemen en lieten patiënten met niet-chirurgische problemen (zoals patiënten met oogklachten) graag over aan de VS. Een andere beperking van het onderzoek is het feit dat artsen ook patiënten behandelen uit hogere triagecategorieën. Daarbij hebben, wanneer het druk is op de SEH, VS de neiging om andere verpleegkundigen te helpen met patiënten in hogere triagecategorieën om zo de werkdruk te verlagen. Beide omstandigheden kunnen de wachttijden voor patiënten met laagcomplexe problemen verlengd hebben en wellicht ook de incidentie van diagnostische fouten hebben verhoogd. Ten slotte is het mogelijk dat patiënten een andere arts of een ander ziekenhuis hebben bezocht voor eventuele aanhoudende klachten. Hierdoor kan het zijn dat sommige gemiste diagnoses of fout ingezette behandelingen niet ontdekt zijn. JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
15
VS acute zorg Conclusie Verpleegkundig specialisten toonden een hoge diagnostische nauwkeurigheid: 97,3% van hun patiënten waren correct gediagnosticeerd en behandeld. Er werd geen statistisch significant verschil gevonden tussen VS en artsen op het gebied van gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen. Vergeleken met voorgaande studies was de totale incidentie van gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen binnen dit onderzoek erg laag. Toch zou een nog grotere verlaging van het aantal gemiste diagnoses en fout ingezette behandelingen mogelijk haalbaar zijn wanneer VS de kans zouden krijgen hun vaardigheden te ontwikkelen. Training in het interpreteren van röntgenfoto’s zou hierbij een belangrijk onderdeel moeten zijn. Literatuur
1. Fordyce J., Blank F.S.J., Pekow P., e.a. Errors in a busy emergency department. Annals of Emergency Medicine, 2003, 42, 3, 324-333. 2. Lee C., Bleetman A. Commonly missed injuries in the accident and emergency department. Trauma, 2004, 6, 1, 41-51. 3. Ministerie van VWS. Beleidsvisie Acute Zorg. October 2003. http://www.nvshv.nl/ seh/pdf/rapp/beleidsvisie_minvws_1003.pdf. Accessed September 8, 2009. 4. Nash K., Zachariah B., Nitschmann J., Psencik B. Evaluation of the fast track unit of a university emergency department. Journal of Emergency Nursing, 2007, 33, 1,14-20. 5. Cooke M.W., Wilson S., Pearson S. The effect of a separate stream for minor injuries on accident and emergency department waiting times. Emergency Medicine Journal, 2002, 19, 1, 28-30. 6. Horrocks S., Anderson E., Salisbury C. Systematic review of whether nurse practitioners working in primary care can provide equivalent care to doctors. British Medical Journal, 2002, 324, 7341, 819-823. 7. Barr M., Johnston D., McConnell D. Patient satisfaction with a new nurse practitioner service. Accident and Emergency Nursing, 2000, 8, 3, 144-147. 8. Byrne G., Richardson M., Brunsdon J., Patel A. Patient satisfaction with emergency nurse practitioners in A & E. Journal of Clinical Nursing, 2000, 9, 1, 83-92. 9. Cooper M.A., Lindsay G.M., Kinn S., Swann I.J. Evaluating emergency nurse
practitioner services: A randomized controlled trial. Journal of Advanced Nursing, 2002, 40, 6, 721-30. 10. Sakr M., Angus J., Perrin J., Nixon C., Nicholl J., Wardrope J. Care of minor injuries by emergency nurse practitioners or junior doctors: A randomised controlled trial. Lancet, 1999, 354, 9187, 1321-6. 11. Mackway-Jones K. Emergency Triage. BMJ Publishing Group, London, 1997. 12. Guly H.R. A scale for measuring the severity of diagnostic errors in accident and emergency departments. Journal of Accident and Emergency Medicine, 1997a, 14, 5, 290-292. 13. Guly H.R. The misdiagnosis severity score and doctors’ perception of the severity of diagnostic errors. Journal of Accident and Emergency Medicine, 1997b, 14, 5, 293-294. 14. Guly H.R. Diagnostic errors in an accident and emergency department. Emergency Medicine Journal, 2001, 18, 4, 263-269. 15. Derksen R.J., Bakker F.C., de Lange-de Klerk E.S. e.a. Specialized emergency nurses treating ankle and foot injuries: A randomized controlled trial. American Journal of Emergency Medicine, 2007, 25, 2, 144-151. 16. Eng J., Mysko W.K., Weller G.E. e.a. Interpretation of Emergency Department radiographs: A comparison of emergency medicine physicians with radiologists, residents with faculty, and film with digital display. American Journal of Roentgenology, 2000, 175, 5, 1233-1238. 17. McLauchlan C.A., Jones K., Guly H.R. Interpretation of trauma radiographs by junior doctors in accident and emergency departments: A cause for concern? Journal of Accident and Emergency Medicine, 1997, 14, 5, 295-298. 18. Leong J.J., Nicolaou M., Emery R.J., Darzi A.W., Yang G.Z. Visual search behaviour in skeletal radiograph: A cross-specialty study. Clinical Radiology, 2007, 62, 11, 1069-1077.
* Drs. Christien van der Linden, nurse practitioner, klinisch epidemioloog acute zorg, spoedeisende hulpafdeling, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag. Drs. Resi Reijnen, spoedeisende hulp arts, spoedeisende hulpafdeling, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag. Dr. Rien de Vos, lector Evidence Based Practise, klinisch epidemioloog, directeur Amsterdam School of Health Professionals, Afdeling Klinische Epidemiologie en Biostatistiek, Academisch Medisch Centrum, Universiteit en Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam.
Ook door verpleegkundig specialisten gepubliceerd: • Boekhout AH, Beijnen JH, Schellens JHM. Symptoms and Treatment in Cancer Therapy-Induced Early Menopause. The Oncologist, June 2006. • Boekhout AH, Beijnen JH, Schellens JHM. Concise ‘Trastuzumab Drug Monograph’. The Oncologist, May 2011. • Compagne A. Aan alles gedacht behalve het hart. EO-Vrouwenmagazine EVA, december 2008. • Compagne A. Sekseverschillen bij Hart en Vaatziekten. Tijdschrift voor Verpleegkundigen, maart 2008. • Compagne A. Vrouwen en hartinfarct. Cordiaal, nummer 1, 2011. • Compagne A. Vrouwen, let op je hart. Feministisch Maandblad ‘Opzij’, maart 2008. • Dieen van A. Kwalitatief onderzoek naar impact van hartfalen op het leven van jonge patiënten. Cordiaal juli 2010. • Hasselt van JG, Boekhout AH, Beijnen JH, Schellens JHM, Huitema AD. Population PharmacokineticPharmacodynamic Analysis of Trastuzumab-Associated Cardiotoxicity. Clin. Pharmacol. Ther. June, 2011. 16
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Column
De patiënt aan het woord
A. (Agneta) Markusse MA ANP*
Deze zomer was ik uitgenodigd om met een aantal mensen te praten over taakherschikking. Van alle betrokken partijen was iemand aanwezig, zoals een huisarts, een medisch specialist, een afvaardiging van de NZa, ziektekostenverzekeraars en de V&VN, een physician assistant en ik als verpleegkundig specialist. Het doel van de bijeenkomst was om met voor- en tegen standers inzicht te krijgen in wat er goed gaat met de doorvoering van taakherschikking. Welke weerstanden of blokkades er bestaan en wat er gedaan moet worden om tot een goede positionering van taakherschikkingsberoepen te komen. Bij de voorbereiding hierop bedachten we dat er nog een belangrijke speler in het spel is die in deze discussie zijn staart kan roeren, namelijk de patiënt. Wat jij en ik regelmatig horen, ging ik nog eens aan verschillende patiënten vragen: wat vindt u van het nieuwe beroep van verpleegkundig specialist? Deze heb ik uitgekozen: “Toen de diagnose gesteld moest worden was ik blij dat
de cardioloog dat deed, kundig en snel. Voor het vervolgtraject ben ik blij dat ik bij de verpleegkundig specialist kom: jullie zijn op de hoogte en leggen alles in duidelijke taal uit. Jullie houden me goed in de gaten, jullie hebben de tijd om naar mijn verhaal te luisteren, ook als het niet over mijn hart gaat. Jullie zijn makkelijk te bereiken en kunnen mij ook helpen. Ik heb echt vertrouwen in jullie”. Ik denk dat dit voorbeeld laat zien wat belangrijk is: als ieder doet waar hij voor opgeleid is en goed samenwerkt leveren we met elkaar goede, continue zorg, waarbij de patiënt zich veilig voelt. Is dit niet precies wat taakherschikking beoogt? Natuurlijk zijn discussies over taakherschikking nodig, maar is het niet mooi dat ons werk zo door de ontvangers van de zorg onder woorden wordt gebracht? Een betere vertolking kunnen wij ons niet wensen, toch? *Agneta Markusse MA, verpleegkundig specialist intensieve zorg, hartfalen
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
17
Ouderenzorg
Heeft de huisarts kwetsbare Een vergelijking tussen de inschatting van een huisarts en een screeningsinstrument
D
C. (Carolien) van Dijk, A. (Arina) Klokke, R. (Robbert) Gobbens, T. (Toon) Voorham*
e vergrijzing leidt tot sterke toename van de zorgvraag onder ouderen binnen de eerste lijn.1 Bij een aantal ouderen is sprake van verhoogde kwetsbaarheid. Dit ontstaat door een verlies van vitaliteit, op zowel het lichamelijke, psychische als het sociale vlak. Deze achteruitgang kan leiden tot kleine incidenten, die vervolgens al snel kunnen leiden tot meerdere klachten en een verdere verstoring van de zelfredzaamheid.2 Deze kwetsbare ouderen krijgen vaak niet de zorg die zij nodig hebben.3,4 Daardoor verliezen zij onnodig essentiële functies, waardoor zij vervroegd een beroep doen op langdurige zorg.3 Omdat ouderen minder makkelijk naar de tweede lijn gaan verschuift de zorgvraag naar de eerste lijn, waardoor een hogere werkbelasting ontstaat bij hulpverleners in de eerste lijn zoals huisartsen. Preventie van functieverlies bij ouderen is van belang om zoveel mogelijk de zelfredzaamheid en het welbevinden te behouden. Om dit te realiseren is een proactieve houding van hulpverleners noodzakelijk. Dit betekent dat de hulpverleners bijtijds signaleren wanneer voor ouderen een escalatie dreigt van functionele achteruitgang.5 Op die manier kunnen interventies worden ondernomen om escalatie te voorkomen.4 18
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
In Gezondheidscentra Delft (GCD) was niet bekend welke ouderen kwetsbaar zijn. Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de prevalentie van kwetsbaarheid onder zelfstandig wonende ouderen van 80 jaar en ouder in een normpraktijk van GCD. Kwetsbaarheid, ook wel frailty genoemd is een belangrijk concept in de ouderenzorg. Er zijn verschillende definities die zich toespitsen op het lichamelijke domein van het menselijk functioneren.2,6 Andere definities halen ook de psychosociale problematiek aan.7,8 Volgens Gobbens et al. (2010) omvat kwetsbaarheid drie domeinen: het lichamelijke, het psychische en het sociale domein. Ook wij vinden dat de definitie van kwetsbaarheid zich niet kan beperken tot het lichamelijke domein. Het is namelijk gebleken dat ook de psychische en sociale aspecten zeer belangrijk zijn voor het welbevinden van ouderen.7,8,9,10,11 De definitie dient daarom multidimensionaal zijn.9,10,11 Om onderzoek te kunnen doen naar kwetsbaarheid moet de definitie meetbaar zijn in de huisartsenpraktijk. Het is belangrijk dat de operationele definitie concrete aspecten bevat, waarop interventies gericht kunnen worden. Gobbens, et al. definiëren kwetsbaarheid als volgt: “Kwetsbaarheid is een dynamische toestand waarin een individu verkeert die tekorten heeft in één of meerdere domeinen van het menselijk functioneren (lichamelijk, psychisch, sociaal), die onder invloed van een diversiteit aan variabelen wordt veroorzaakt en die de kans op het optreden van ongewenste uitkomsten vergroot”.11 Deze definitie wordt gehanteerd binnen dit onderzoek. De volgende twee vragen zijn geformuleerd: - Hoeveel zelfstandig wonende ouderen van 80 jaar en ouder zijn kwetsbaar volgens de huisarts en volgens een screeningsinstrument? - Wat is het verschil tussen het huisartsoordeel en een screeningsinstrument met betrekking tot het signaleren van kwetsbaarheid? Methode Het onderzoek vond plaats in een normpraktijk van GCD. De huisarts die participeerde in het onderzoek was drie jaar werkzaam bij GCD. Drie dagen per week behandelde en begeleidde zij de patiënten van deze praktijk. De onderzoekspopulatie bestond uit ouderen die zelfstandig
Ouderenzorg
ouderen in beeld? wonen en een leeftijd hebben van 80 jaar of ouder (n = 107). Naar alle 107 patiënten is een vragenlijst toegestuurd; 90 patiënten hebben deze vragenlijst geretourneerd (84%). Over 83 van de 90 patiënten heeft de huisarts een oordeel gegeven over hun kwetsbaarheid. De vragenlijst die voor dit onderzoek is gebruikt, is de Tilburg Frailty Indicator(TFI)11. De TFI is een meet instrument, dat drie domeinen van kwetsbaarheid belicht (lichamelijk, psychisch, sociaal). De TFI is recent ontwikkeld en is voortgekomen uit een operationele definitie van kwetsbaarheid.8,11 Het instrument bestaat uit twee delen: onderdeel A bevat tien vragen over determinanten van kwetsbaarheid en onderdeel B bevat vijftien vragen aan de hand waarvan bepaald kan worden of iemand kwetsbaar is. Acht vragen gaan over het lichamelijke domein, vier vragen hebben betrekking op het psychische domein en de overige drie vragen betreffen het sociale domein. De TFI is een gevalideerd meetinstrument.11 De maximale score op de TFI (onderdeel B) is vijftien. Het afkappunt van de TFI is vijf. Met andere woorden, indien
er een score van vijf of meer wordt behaald is er sprake van kwetsbaarheid. De huisarts heeft op een lijst met geselecteerde patiënten aangegeven of de patiënten volgens haar wel of niet kwetsbaar zijn, of dat ze er geen oordeel over had. Alvorens dat oordeel te bepalen kon de huisarts kort in de betreffende patiëntendossiers kijken. De data van zowel het huisartsoordeel als de TFI is geanalyseerd met behulp van SPSS (versie 17.0). We hebben frequentieverdelingen gemaakt van de leeftijd, het geslacht en andere kenmerken van de respondenten. De t-test werd uitgevoerd om het verschil te bepalen tussen de gemiddelden van de kwetsbare en de niet kwetsbare ouderen. Resultaten Populatie Aan het onderzoek deden twee keer zo veel vrouwen (n = 57) als mannen mee (n = 26), zie tabel 1. De gemiddelde leeftijd was 85,5 jaar (SD 4.3). De grootste groep
Tabel 1
Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat van de respondenten (n = 83), met per categorie het aantal (percentage) kwetsbaren volgens de TFI en volgens de huisarts
n
83
Kwetsbaar volgens TFI Kwetsbaar volgens huisarts n (%)
n (%)
Geslacht
Vrouw
57
39 (68)
31 (54)
man
26
14 (53)
11 (42)
Leeftijd
80-84 jaar
43
27 (62)
19 (44)
85-89 jaar
25
15 (60)
15 (60)
90-94 jaar
12
> 95 jaar
3
Burgerlijke staat
Gehuwd of samenwonend
Ongehuwd
4
2
2
Gescheiden
3
2
2
Weduwnaar/weduwe
8
3
28
5
13 (46)
48
36 (75)
3 14 (50)
25 (52)
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
19
Ouderenzorg respondenten (n = 43) was tussen de 80-84 jaar en was autochtoon (n = 76). De verdeling naar geslacht en naar leeftijd van de respondenten komt overeen met de gehele populatie, van 80 jaar en ouder, van de gemeente Delft. 12 Huisartsoordeel in vergelijking met de TFI
Naar het oordeel van de huisarts waren 42 van de 83 patiënten kwetsbaar (51%). Volgens de TFI waren 53 ouderen kwetsbaar (64%). In tabel 2 worden de overeenkomsten en verschillen getoond. Van 56 patiënten (67%) kwam het huisartsoordeel overeen met de uitslag van de TFI (wel of niet kwetsbaar). De gemiddelde TFI-score was 4,3 voor patiënten die volgens het huisartsoordeel niet kwetsbaar waren, en 7,0 voor patiënten die door de huisarts als kwetsbaar waren beoordeeld. Dit verschil was statistisch significant, t(81) = -4,05 p = < 0,001.
kwetsbaar. Vervolgens is nagegaan wat de gemiddelde scores op de drie domeinen van de TFI waren (lichamelijk, psychisch, sociaal). De patiënten die door de huisarts als kwetsbaar werden gezien hebben een gemiddeld hogere score op het lichamelijke domein van de TFI. Dit verschil was statistisch significant, t(51) = -3,75 p = < 0,001. Daarentegen waren de gemiddelde scores op het psychisch en sociaal domein hoger bij de patiënten die de huisarts als niet-kwetsbaar had beoordeeld. Dit verschil was statistisch niet significant. Deze tabel bevestigt dat de huisarts zich voor het oordeel over de kwetsbaarheid van de patiënt vooral laat leiden door de aspecten in het lichamelijke domein.
Tabel 2
Kwetsbaarheid volgens het huisartsoordeel en volgens de TFI (n = 83)
Kwetsbaarheid volgens TFI
Niet kwetsbaar
Kwetsbaar
Totaal
Gemiddelde
Kwetsbaarheid volgens de huisarts
n (%)
n (%)
n (%)
0-15 (afkap. 5)
Niet kwetsbaar
22 (26)
19 (23)
41 (49)
4.3
8 (10)
34 (41)
42 (51)
7.0
30 (36)
53 (64)
83 (100)
Kwetsbaar Totaal
Tabel 3
Kwetsbaarheid volgens de huisarts in vergelijking met de drie domeinen van de TFI (n = 53)
TFI
TFI
TFI
Lichamelijk domein
Psychisch domein
Sociaal domein
Range 0-8
Range 0-4
Range 0-3
Gemiddelde
Gemiddelde
Gemiddelde
Kwetsbaarheid volgens huisartsoordeel Niet kwetsbaar (n = 19)
3.4
1.7
1.9
Kwetsbaar (n = 34)
5.1
1.5
1.5
Tabel 3 bevat informatie over de 53 patiënten die volgens de TFI kwetsbaar waren. Bij deze patiënten is gekeken wat het oordeel van de huisarts was, kwetsbaar of niet 20
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Beschouwing In dit onderzoek is de kwetsbaarheid van patiënten van een normpraktijk in GCD op twee manieren bepaald,
Ouderenzorg namelijk door het huisartsoordeel en het gebruik van een meetinstrument (TFI). Volgens de TFI zijn meer ouderen, met een gemiddelde leeftijd van 85,5 jaar, kwetsbaar dan volgens het huisartsoordeel (64% versus 51%). In onderzoeken waarbij ook de TFI is gebruikt lag de prevalentie lager, 40%13 en 47%11. Dit is te verklaren door de gemiddeld lagere leeftijd van de respondenten, die was respectievelijk 77,2 en 80,3 jaar. Een gouden standaard aan de hand waarvan kwetsbaarheid vastgesteld kan worden ontbreekt nog. Geconcludeerd kan worden dat de huisarts zich in haar oordeel of iemand kwetsbaar is vooral laat leiden door gesignaleerde problemen in het lichamelijk functioneren van de patiënten. Als de problemen liggen op het psychische en/ of sociale domein dan worden deze door de huisarts niet opgemerkt of ze worden minder als een component van kwetsbaarheid beschouwd. Sterke punten De respons op de vragenlijsten is hoog (84%) in vergelijking met andere onderzoeken.11,13 Daarnaast zijn bij de huisarts gegevens bekend van de non-respondenten.
Beperkingen Het huisartsoordeel is door één huisarts gegeven. Dit oordeel is mogelijk beïnvloed door andere factoren zoals de intensiteit en de duur van het contact tussen de huisarts en patiënt. Een tweede beperking betreft de aard van het onderzoek, die cross-sectioneel is. Er is op één moment gemeten. Juist de situatie van ouderen is een wankel evenwicht, dat door een enkele gebeurtenis op elk moment kan veranderen. Kwetsbaarheid is een dynamisch concept.7,14 Aanbevelingen Voor het bijtijds signaleren van kwetsbaarheid is de samenwerking tussen professionals onontbeerlijk. Met de intrede van de praktijkondersteuner huisartsenzorg (POH) en de verpleegkundig specialist (VS) in de eerste lijn lijkt hiervoor de mogelijkheid sterk toegenomen. Zowel de POH als de VS kan de huisarts aanvullen met betrekking tot signalering van problemen in het psychische en sociale domein. Eventuele kwetsbaarheid komt beter aan het licht als deze vaker in de tijd wordt gemeten. Een terugkerend proactief huisbezoek zou daarom een goed middel kunnen zijn om veranderende situaties nauwgezet te kunnen volgen. Wij adviseren de TFI af te nemen tijdens deze huisbezoeken, zodat het verloop van kwetsbaarheid gevolgd kan worden en tijdig passende interventies kunnen worden uitgevoerd.
Samenvattend lijkt het zinvol om te weten welke ouderen er kwetsbaar zijn, om zo onnodige gezondheidsproblemen bij ouderen te voorkómen en om als zorgverleners adequaat te kunnen anticiperen op de verhoogde zorg behoefte van deze risicovolle populatie. Literatuur
1. KNMG-standpunt. Sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen. Utrecht: KNMG, 2010. 2. Deeg DJH, Puts MTE. Het kwetsbare succes van ouder worden: over kwetsbaarheid, multimorbiditeit en beperkingen. Tijdschrift voor Verpleeghuis Geneeskunde 2007;32:147-151. 3. Gezondheidsraad. Multimorbiditeit bij ouderen. Den Haag: Gezondheidsraad, 2007; U-1098. 4. LHV-Handreiking Complexe ouderenzorg in verzorgingshuis en thuis. Utrecht: LHV, 2009. 5. Gussekloo J. Preventie bij ouderen: focus op zelfredzaamheid. Huisarts en Wetenschap 2009; 52:426-427. 6. Fried LP, Tangen CM, Walston J, Newman AB, Hirsch C, Gottdiener J, et al. Frailty in older adults: evidence for phenotype. Journal of Gerontology: Medical Sciences 2001; 56:146-156. 7. Rockwood K, Hogan DB, MacKnight C. Conceptualisation and measurement of frailty in Elderly people. Drugs and Aging 2000; 17:295-302. 8. Gobbens RJJ, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MT, Schols JMGA. Towards an integral conceptual model of frailty. The journal of nutrition, health & aging 2010; 14:175-181. 9. Markle-Reid M, Browne G. Conceptualizations of frailty in relation to older adults. Journal of advanced nursing 2003; 44:58-68. 10. Lepeleire J, Iliffe S, Mann E, Degrijse J. Frailty: an emerging concept for general practice. British journal of practice 2009; 59:177-182. 11. Gobbens RJJ, Assen MALM van, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MTh, Schols JMGA. The Tilburg frailty indicator: psychometric properties. Journal of the American medical directors association 2010; 11:344-355. 12. Gemeente Delft. Kerncijfers 2010. www.delft.nl/Inwoners/Gemeente_en_democratie/Cijfers_en_onderzoek/cijfers_2010/kerncijfers_pdf_738kB (geraadpleegd januari 2011). 13. Metzelthin SF, Daniëls R, Rossum E van, Witte L de, Heuvel WJ van den, Kempen GI. The psychometric properties of three self-report screening instruments for identifying frail older people in the community. BioMed Central Public Health 2010; 10:176. 14. Puts MT, Lips P, Deeg D. Static and dynamic measures of frailty predicted decline in performance based and self-reported physical functioning. The Journal of Clinical Epidemiology 2005; 58:1188-1198.
* Carolien van Dijk, verpleegkundig specialist bij Gezondheidscentra Delft. Arina Klokke, huisarts te Delft. Robbert Gobbens, docent M ANP aan de Hogeschool Rotterdam. Toon Voorham, lector Eerstelijnszorg Hogeschool Rotterdam.
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
21
VS chronische zorg
Wat verandert er na de wijziging in de wetgeving? Verpleegkundig specialisten chronische zorg bij somatische aandoeningen vertellen over de voorschrijfbevoegdheid Een interview met: Anita Krans, nurse practitioner (verpleegkundig specialist (VS), werkzaam binnen Zorggroep Rijnmond, locaties Pniël en de Burcht, beide verpleeghuizen. Andrea van den Dool VS, werkzaam binnen Argos Zorggroep, op de integratieve reactiverings en rehabilitatie (IRR) afdeling.
A
Door: S.(Simone) Schade M ANP
ndrea: ik werk samen met een psychogeriater op de IRR afdeling. We hebben een duidelijke taak verdeling, waarbij hij zorg draagt voor het reactiveringstraject en ik voor het rehabilitatie- en begeleidingstraject. Voor alle patiënten binnen het gehele traject ben ik verantwoordelijk voor de somatische behandeling, waarbij de psychogeriater mijn supervisor is.
Anita: ik werk in twee verpleeghuizen. In Pniël vinden mijn werkzaamheden vooral plaats op een psychogeriatie (PG) afdeling en op een somatisch afdeling met o.a. geriatrische revalidatie en beademingspatiënten. In de Burcht gaat het om zowel PG-, somatische als ziekenhuisverplaatste zorg. Ik werk niet direct samen met een specialist ouderen geneeskunde, maar stem wel mijn werkzaamheden met hem of haar af en koppel mijn bevindingen terug. Ik ben de eerste VS binnen de instelling, waardoor het nog wel eens aftasten is waar grenzen liggen en waarbij het positioneren nog niet uitgekristalliseerd is. We werken met een elektronisch patiëntendossier en apart met een systeem vanuit het ziekenhuis waarmee wij de medicatie voor kunnen schrijven. Helaas zijn de brieven van specialisten en huisartsen nog niet opgenomen binnen dat systeem.
22
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Andrea: wij hebben ook een elektronisch patiëntendossier en vanuit het ziekenhuis een programma waar wij ook in kunnen loggen om medicatie voor te schrijven. Hierin zijn ook de brieven van de specialist opgenomen, de labuitslagen en uitslagen van (functie)onderzoeken. Helaas zijn de huisartsenbrieven (nog) niet inzichtelijk. Binnen de zorggroep heeft de VS de mogelijkheid om medicatie voor te schrijven onder supervisie van de specialist ouderengeneeskunde. Ik schrijf op verschillende manieren voor: na het multidisciplinair overleg geeft de psychogeriater aan welke medicatie ik kan voorschrijven of aanpassen. Dit is dus in opdracht van specialist. Het is wel mijn verantwoordelijkheid om rekening te houden met de interacties, bijwerkingen, maar vooral de werking en effectiviteit van het medicament. Het is mijn taak dit terug te koppelen, in samenwerking met de verpleging. Daarbij is het mogelijk om in directe opdracht van een specialist vanuit het ziekenhuis voor te schrijven of door een meegegeven recept (verandering van medicatie na ontslag) of na telefonisch overleg. Inmiddels hebben wij binnen de zorggroep vijf protocollen geschreven over veelvoorkomende ziektebeelden en onze voorschrijfbevoegdheid. De niveaus van zelfstandigheid hebben wij onderverdeeld in: A: Voert de VS zelfstandig uit onder supervisie van de SO (specialist ouderengeneeskunde) en koppelt dit binnen 24 uur terug; B: Voert de VS uit na mondeling/telefonisch overleg met de SO; C: Voert de VS niet uit, schakelt de SO in. Het voorschrijven van de medicatie door de VS wordt altijd aan het einde van de middag geautoriseerd en de voorgeschreven medicatie in opdracht van de psychogeriater wordt achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd. Anita: ik schrijf niet zelf voor maar ik doe wel een medicatievoorstel, wat de specialist oudergeneeskunde vervolgens invoert in het medicatiesysteem. Vooral medicatie voor veelvoorkomende ziektebeelden. De protocollen voor de VS moeten in onze instellingen nog geïntroduceerd en geïm-
VS chronische zorg
Andrea en Anita plementeerd worden. Het is natuurlijk doelmatiger om de medicatie zelf in te voeren en dan de arts te laten fiatteren. Een beademingspatiënt, met bijvoorbeeld A.L.S. of een andere spierziekte, die een zware luchtweginfectie heeft, valt niet onder mijn competenties. Echter indien hij of zij obstipatieklachten heeft, dan kan een VS daar prima in handelen, op grond van een differentiaal diagnose op basis van klachten van de patiënt, observatie en onderzoek. Andrea: dat is bij ons ook goed afgestemd, maar dan gaat het vooral om psychiatrische problematiek. Als een patiënt opgenomen wordt, schrijf ik de medicatie voor vanuit de thuissituatie of de vorige instelling. Ik neem een anamnese en geheel lichamelijk onderzoek af en voer de verdere screening uit, zoals het bepalen van lab. Op deze manier heb ik de patiënt somatisch goed in beeld zodra deze start met het reactiveringprogramma. Binnen het reactiveringprogramma staan gesprekken, therapie, sociotherapeutisch klimaat en het afstemmen van psychofarmaca centraal. Mijn taak is om de patiënt goed in de gaten te houden samen met de psychogeriater en om de zorg af te stemmen, alvorens de patiënt binnen het rehabilitatie- en begeleidingstraject komt. Op deze manier sluiten de functies niet alleen goed op elkaar aan, maar zijn zij ook aanvullend aan elkaar, met de patiënt centraal. Indien noodzakelijk is het mogelijk om een geriater of neuroloog in consult te vragen op de afdeling ter ondersteuning. Anita: zo komt onze functie goed tot zijn recht. Het voordeel van het geprotocolleerd werken is dat er grenzen
zijn vastgelegd en dat er tijdswinst is, doordat niet alles vooraf overlegd moet worden. Er blijft dan ruimte over voor discussie en overleg over nieuwe situaties aandoeningen en de rol van de VS daarin. Zeker binnen de (psycho-) geriatrie gaat het om veel ziektebeelden. Deze zijn vaak in samenhang met elkaar, waarbij de VS veel werk kan verrichten, zoals het overzicht mee houden, beelden en gedrag ontrafelen en dergelijke. Ook de rol van de VS die de ‘taal’ spreekt van de verpleging, patiënten en hun familie, die bijvoorbeeld duidelijk maakt waarom bepaalde medicatie voorgeschreven wordt, is meerdere keren onderzocht en positief ervaren. Andrea: voorschrijfbevoegdheid bij de VS heeft grote voordelen. Niet alleen is het handig of ontlastend voor de specialist, maar het brengt een hoge mate verantwoordelijkheid met zich mee. Vooral de NP is in staat voorschreven medicatie goed te vervolgen en af te stemmen met de patiënt, familie en/of verpleging. Hierdoor zijn zij goed op de hoogte, stemmen in met de behandeling en de kwaliteit van de zorg neemt toe. Het goed vastleggen van de mogelijkheden, verantwoordelijkheden en mate van zelfstandigheid in protocollen is van zeer groot belang. Zo is het niet alleen voor de VS maar ook voor de collega’s duidelijk wat er verwacht kan worden en waar de grenzen liggen. De bevoegdheid moet altijd een voordeel voor de patiënt met zich meebrengen en niet een extra risico. Wij zijn hier zelf verantwoordelijk voor en ik geloof dat wij die verantwoordelijkheid aan kunnen.
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
23
Voorschrijfbevoegdheid
Format medicatieprotocollen voor verpleegkundig specialisten
O.(Odile) Frauenfelder MA ANP*
Medicatie voorschrijven is een hot issue voor verpleegkundig specialisten. Officieel zijn we niet bevoegd, officieus wordt er op allerlei mogelijk manieren al medicatie voorgeschreven door verpleegkundig specialisten. De een heeft het zo “goed” mogelijk geregeld, de ander haalt aan het eind van de dag even wat handtekeningen van een dokter. De inspectie heeft dit in haar rapport over taakherschikking (Staat van de gezondheidszorg, 2007) al gesignaleerd en daarin opgemerkt dat de inspectie positief oordeelt over het verruimen van bevoegdheden in de wet BIG. aangezien de huidige werkwijze nog “illegaal” te noemen is. Nu lijkt het bijna zover te zijn. Als artikel 36a van de wet BIG door de Eerste kamer positief is beoordeeld zullen verpleegkundig specialisten gedurende een periode van 5 jaar o.a. medicatie voorschrijven als voorbehouden handeling, zelfstandig kunnen indiceren en uitvoeren. Dit brengt grote veranderingen en verantwoordelijk heden met zich mee. Wij als afdeling V&VN VS/NP, zijn ons daar ter dege van bewust. Veel van de vragen die bij ons binnenkomen, gaan ook over hoe dit te gaan regelen in de dagelijkse praktijk? Zoals je ook in dit tijdschrift kunt lezen zijn we in een vroeg stadium in overleg gegaan met de apothekers. Zij verstrekken de medicatie en zijn hierdoor de belangrijk24
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
ste samenwerkende partij. Dit format is door de afdeling VS geschreven als bruikbaar instrument voor de verpleegkundig specialist bij het maken van afspraken rondom voorschrijfbevoegdheid op lokaal niveau. Doelstelling van dit document is om de nieuwe bevoegdheid voor verpleegkundig specialisten en afspraken die gemaakt zijn met samenwerkende partijen zo transparant en uniform mogelijk te maken. De status van dit format is adviserend. Het advies is dit format te gebruiken bij het maken van samenwerkingsafspraken op lokaal niveau, dus de eigen werkomgeving.
Het document omvat drie gedeelten, het eerste gedeelte is een informatief gedeelte waarbinnen de definitie van de verpleegkundig specialist en wettelijke kaders worden geschetst. Het tweede gedeelte omvat een stappenplan dat gemaakt is volgens het advies van de Raad BIG ten aanzien van het maken van afspraken betreffende voorbehouden handelingen. Het derde gedeelte is het daadwerkelijke format van de medicatieprotocollen. Het document is opgesteld door de V&VN VS/NP en is door de V&VN mede geaccordeerd.
*O.(Odile) Frauenfelder MA ANP, voorzitter V&VN VS/NP
Voorschrijfbevoegdheid M E D I C AT I E P ROTOCOL Deel 1 Achtergrond informatie Definitie verpleegkundig specialist Een verpleegkundig specialist is een op academisch niveau opgeleide HBO-verpleegkundige die de erkende vervolgopleiding tot Master in Advanced Nursing Practice of GGZVS met goed gevolg heeft doorlopen, of waaraan op basis van vergelijkbare criteria deze titel is verleend en ingeschreven staat in het specialistenregister artikel 14 van de Wet BIG en voldoet aan de eisen zoals die zijn gesteld in het Algemeen Besluit Specialismen Verpleegkunde.
Wettelijke kaders Artikel 14 van de Wet BIG In 2009 heeft de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dhr. Klink, het specialistenregister geopend. De functie verpleegkundig specialist is hiermee een wettelijk erkende en beschermde specialistentitel geworden zoals omschreven in artikel 14 wet BIG. De volgende deelgebieden van de verpleegkunde worden in dit besluit als specialisme aangewezen: 1. Preventieve zorg bij somatische aandoeningen; 2. Acute zorg bij somatische aandoeningen; 3. Intensieve zorg bij somatische aandoeningen; 4. Chronische zorg bij somatische aandoeningen; 5. Geestelijke gezondheidszorg. De registratie vindt plaats in het specialistenregister van de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV). Registratie is nodig om de titel van verpleegkundig specialist te kunnen voeren en de daarbij behorende bevoegdheden te verkrijgen.
Experimenteerartikel 36a van de Wet BIG In het experimenteerartikel 36a van de Wet BIG zal medicatie voorschrijven opgenomen worden als een voorbehouden handeling. Dit is eerder mogelijk geworden door het veranderen van de wet op de geneesmiddelen verstrekking1. Hierin staat dat groepen gespecialiseerde verpleegkundigen onder een ministeriële regeling kunnen vallen, waardoor zij bij gediagnosticeerde patiënten, geprotocolleerde medicatie kunnen voorschrijven of aanpassen. Op dit moment (2011) zijn dit drie verschillende groepen gespecialiseerd verpleegkundigen, te weten; oncologie-, diabetes- en longverpleegkundigen.
De verpleegkundig specialist valt niet onder deze regeling maar krijgt, door
het experimenteerartikel 36a en de daarbij horende AMvB, een zelfstandige bevoegdheid tot het indiceren van voorbehouden handelingen binnen zijn of haar specialisme. Welke voorbehouden handelingen dit zijn is afhankelijk van het specialisme van de verpleegkundig specialist en welke afspraken de verpleegkundig specialist heeft gemaakt in het werkveld met bijvoorbeeld artsen en apothekers.
1
Geneesmiddelenwet 8 febr 2007 art 61C en art 23 2a
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
25
Voorschrijfbevoegdheid M E D I C ATIEPROTOCOL D eel 2 Het stappenplan Voor de ontwikkeling van dit format is het stappenplan Voorbehouden Handelingen (1996, Raad BIG) gebruikt.
1. Beleidsvoorbereiding m.b.t. het voorschrijven van medicatie door verpleegkundig specialisten Indien verpleegkundig specialisten in dienst zijn van een instelling of maatschap, is het van belang dat de instelling/maatschap geïnformeerd wordt over de voorschrijfbevoegdheid die de verpleegkundig specialisten hebben. Het is van belang dat alle betrokkenen weten dat verpleegkundig specialisten zelfstandig kunnen indiceren en medicatie mogen voorschrijven volgens afspraken die gemaakt zijn in het werkveld met samenwerkende partijen, zoals artsen en apothekers. Dit kan deel uitmaken van een landelijk implementatieproces van de wetgeving rondom VS.
2. Gewenste situatie in een instelling/ maatschap Elke verpleegkundig specialist of groep verpleegkundig specialisten in dezelfde instelling dient te beschikken over een lijst van medicatie die de verpleegkundig specialist zelfstandig kan voorschrijven. Deze lijst wordt primair opgesteld door de verpleegkundig specialist(en) in samenwerking met de apotheker die aan de instelling verbonden is en/of met de artsen met wie de verpleegkundig specialist samenwerkt (zie voorbeeld 1). 3. Bekwaamheid De verpleegkundig specialist, ingeschreven in artikel 14 van de wet BIG, beschikt over ruim voldoende basale farmacologische kennis om medicatie voor te schrijven. De garanties hiervoor zijn bij wet vastgelegd en tevens zijn er binnen de beroepsgroep bindende afspraken over gemaakt.
De verpleegkundig specialist moet kun-
26
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
nen aantonen over voldoende kennis te beschikken t.a.v. de medicatie die in de dagelijkse praktijkvoering door haar/ hem wordt voorgeschreven. Tevens is duidelijk aangegeven en vastgelegd in protocollen bij welke patiënten categorie de verpleegkundig specialist welke medicatie kan voorschrijven (zie voorbeeld 2).
De verpleegkundig specialist bepaalt zelf in samenwerking met de arts en/of apotheker voor welke medicatie hij of zij bekwaam is en is zelf verantwoordelijk voor het onderhouden van de benodigde farmacologische kennis. De verpleegkundig specialist wordt daarbij ondersteund door de instelling en/of maatschap.
4. Aanvullende scholing Voor verpleegkundig specialisten die medicatie gaan voorschrijven biedt de V&VN Academie in samenwerking met het KNMP een scholing aan. Het advies van de afdeling V&VN VS aan VS, is deze scholing te volgen. De scholing geeft tevens recht op accreditatiepunten van het RSV (wordt aangevraagd). Deze scholing bevat de volgende onderdelen:
• Geneesmiddelenwet en code geneesmiddelenreclame • Richtlijnen rondom medicatie voorschrijven • Medicatieoverdracht • Welke acties moet de VS ondernemen om medicatie voor te mogen schrijven? - Algemeen gegevens Beheer (AGB) code verstrekking, mogelijk tijdens de scholing; - Unieke zorgverlener register (UZI) pas; - Toegang tot landelijk schakelpunt en Elektronisch voorschrijf en registratiesysteem (EVS); - Melden fouten en melden bijwerkingen Het Nederlands ijwerkingcentrum (LAREB).
Indien noodzakelijk organiseert de instelling/maatschap aanvullende scholing t.a.v. het voorschrijfproces. Hierbij wordt gedacht aan uitleg over elektronische voorschrijfmogelijkheden en lokale afspraken met apothekers en voorschrijvers en meldingsystemen bij fouten. 5. Eenduidige afspraken V&VN en V&VN VS adviseert de afspraken binnen een instelling of maatschap eenduidig vast te leggen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het voorbeeldprotocol. Binnen de eigen setting kan medicatie die de verpleegkundig specialist wil voorschrijven uitgewerkt worden in dit protocol. Hierdoor ontstaat landelijke uniformiteit en zijn protocollen ook uitwisselbaar. Deze protocollen worden binnen de instelling/maatschap besproken met betrokken partijen zoals de specialisten en de apothekers. De procollen moeten indien mogelijk gebaseerd zijn op evidenced based standaarden.
6. Evaluatie Binnen de instelling wordt geadviseerd jaarlijks of per twee jaar de medicatielijst door te nemen en daar waar nodig aan te passen en nieuwe medicatie uit te werken in een protocol. De kwaliteit van de voorschrijfbevoegdheid van verpleegkundig specialisten kan jaarlijks besproken worden bijvoorbeeld in het jaargesprek met de betrokken partijen te weten: medische specialisten, apothekers en verpleegkundig specialisten. Deze evaluatie kan worden vastgelegd in het persoonlijk portfolio. Tevens zal gedurende de periode van het experimenteerartikel de voorschrijfbevoegdheid van verpleegkundig specialisten landelijk geëvalueerd worden in opdracht van het Ministerie van VWS door een breed evaluatieonderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Maastricht.
Voorschrijfbevoegdheid M E DICATIEPROTOCOL Deel 3 Het format voorbeeld 2
voorbeeld 1 (Schuin gedrukte woorden dienen ingevuld te worden.) Medicatie categorieën verpleegkundig specialisten/specialisme/werkveld
De verpleegkundig specialist/specialisme/ werkveld heeft de bevoegdheid de volgende medicatiecategorieën voor te schrijven voor: Patiëntencategorie(en): • Ziektebeeld…. •
De lijst is per tractus of per medicatiegroep opgesteld, een medicament mag door de verpleegkundig specialist worden geïndiceerd en voorgeschreven binnen de genoemde patiëntencategorieën. Deze lijst zal jaarlijks of twee jaarlijks of eerder indien noodzakelijk een update ondergaan in overleg met de artsen en/of apothekers (te benoemen) waarmee de verpleegkundig specialist samenwerkt. Alle medicatie die niet in deze lijst staan behoren niet tot het domein van de verpleegkundig specialist/specialisme/werkveld. Indien de verpleegkundig specialist zich niet vertrouwd of bevoegd voelt medicatie voor te schrijven (van welke categorie dan ook), mag hij of zij deze medicatie niet voorschrijven en dit bespreken en overdragen aan andere bevoegden.
Stof naam/merk naam medicament
Beheer: Aanmaak: Revisie: Print/Raadpleeg: Pagina:
Bevoegdheid
verpleegkundig specialist / specialisme / werkveld
Patiënten categorie Verpakking Werkzame stof Werking en eigenschappen Farmacokinetiek
Farmacodynamiek
Bijwerkingen en interacties Oplossing Dosering
Toegestane maximale dosering door de verpleegkundig specialist indien relevant Oplaaddosis indien nodig Gebruikelijke onderhoudsdosering: Afbouwschema indien relevant
Toediening Indicaties m.b.t. het werkveld Contra indicaties Voorzorgen
Andere mogelijke oorzaken dienen uitgesloten te zijn
Medicatie of actieve metabolieten serumspiegels Tijdstip/ dal / top Actie bij • hoge spiegel • lage spiegel • overdosering
Alternatieven behandelmethode Evidenced based standaarden Literatuur
Auteur
Protocollen Protocol volgnummer 000
Beoordelaar:
Geautoriseerd door:
Begripsbepaling: ‘Zelfstandig bevoegd voorschrijven’ Indiceren, voorschrijven en zonodig bijstellen van medicatie zonder overleg met samenwerkende artsen en apothekers echter wel volgens afgesproken protocol.
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
27
Accreditatie
Intercollegiale toetsing
is een cadeau
Intercollegiale toetsing verpleegkundig specialisten Amphia Ziekenhuis Breda
H. (Henk) van Aert MA ANP, L. (Lisette) van Aaken M ANP*
Elke verpleegkundig specialist moet in vijf jaar minimaal veertig uur deelnemen aan intercollegiale toetsing (ICT), aldus artikel 48 algemeen besluit. Dit was twee jaar geleden voor 16 verpleegkundig specialisten (VS) in het Amphia Ziekenhuis Breda de aanleiding een programma ICT op te zetten. In dit artikel beschrijven we de aanpak en hoe we met eerste ervaringen verder willen gaan. 28
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Accreditatie Definitie De Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV) hanteert de volgende definitie: ‘Intercollegiale Toetsing voor Verpleegkundig Specialisten is, net als bij- en nascholing, een vorm van deskundigheidsbevordering. Intercollegiale toetsing houdt in dat binnen een toetsgroep, bestaande uit verpleegkundig specialisten uit hetzelfde specialisme of andere professionals met wie in multidisciplinair verband wordt samengewerkt, wordt gereflecteerd op het eigen handelen. De deelnemers aan een toetsgroep vergelijken hun persoonlijke competenties in de verschillende taakgebieden van de verpleegkundig specialismen (met elkaar en met objectieve gegevens), met als doel die te verbeteren.’ Voorbereiding Tijdens de maandelijkse bijeenkomsten van de VS in het Amphia Ziekenhuis werd het begrip ICT nader verkend. Dit leidde tot het organiseren van een werkconferentie in mei 2010. Literatuur over ICT werd bestudeerd en besproken. Er waren ‘ICT-deskundigen’ uitgenodigd om hun ervaringen en kennis te delen. Dit alles werd overgedragen aan een werkgroep met de opdracht een notitie ICT schrijven. Deze notitie werd twee maanden later ingediend bij de directie.
Ontwerp en uitvoering Hoera! In september 2010 kregen we goedkeuring om ons plan verder uit te werken en uit te voeren. Het voelde als een beloning voor onze inzet. Extra dank ging uit naar de Amphia Academie (leerhuis Amphia Ziekenhuis).
Het volgende ontwerp werd gerealiseerd: • November 2010: 8 uur scholing AL door twee docenten van Fontys Hoge School Eindhoven aan de totale groep van zestien verpleegkundig specialisten. • Januari-juni 2011: 4 ICT bijeenkomsten van 4 uur onder begeleiding van de twee docenten verdeeld over twee groepen. De groepsindeling werd ad random gevormd, het werkgebied speelde geen rol. • Dataplanning, het regelen van faciliteiten en onderlinge afstemming werd geleid door de werkgroep ICT. Ook volgde zij de procesevaluaties om tussentijds eventueel bij te kunnen stellen. • De methode van AL diende als richtlijn met de vrijheid om te experimenteren. • Twee opleidingsfunctionarissen van het Amphia Academie namen deel aan zowel scholing als training, bedoeld om op langere termijn coaching te bieden.
Hoofdpunten notitie ICT Verpleegkundig Specialisten Amphia Ziekenhuis • De verpleegkundig specialisten van het Amphia Ziekenhuis dienen deel te gaan nemen aan ‘intercollegiale toetsing’ volgens de door de V&VN gestelde criteria. ICT heeft een verplichtend karakter; • ICT door verpleegkundig specialisten kan dienen als specifiek kwaliteitsinstrument in de organisatie van het Amphia Ziekenhuis. De verworven vaardigheden kunnen multidisciplinair worden uitgedragen; • De methode van ICT mag niet worden verward met intervisie, omdat de doelstelling en werkvorm bij intervisie anders zijn; • Er bestaan diverse methodieken van intercollegiale toetsing; het heeft de voorkeur om in de aanvangsfase te kiezen voor één methode; • Ons voorstel is uit te gaan van de methode ‘Action Learning’ (AL), omdat dit aansluit bij de opzet van ICT. Bovendien heeft het Amphia Ziekenhuis ervaring met deze methode; • ICT is moeilijker dan het lijkt; het vergt een lange adem en discipline om het goed uit te voeren. Begeleiding van het toetsingsproces door een onafhankelijke trainer (facilitator) wordt aanbevolen; • De VS willen extra scholing voor het ontwikkelen van de benodigde vaardigheden.
Ervaringen Inmiddels zijn er vier ICT bijeenkomsten gehouden. Dit waren leerzame en intensieve dagdelen die vooral ook erg leuk waren. Het loskomen van je dagelijkse werk om op een constructieve manier samen met collega’s te mogen reflecteren en te zoeken naar verbetering van je eigen professioneel handelen, geeft een enorme ‘boost’. Momenten van plezier, confrontatie en ontroering wisselden zich vaak af. Ondanks de overvolle agenda’s was nagenoeg iedereen steeds bij de bijeenkomst aanwezig. Dit was mede te danken aan de voorbereiding, de tijdig ingeplande data en de formele toestemming voor deze tijdsbesteding. ICT kreeg zo vanzelf de prioriteit. Het proces van ICT bleef ondanks de voorbereiding en scholing een zoektocht. Echter wel een waardevol leerproces waar we als vakgroep VS samen doorheen gingen. In deze beginfase ging de aandacht meer naar het proces van ICT, dan naar het resultaat van de ingebrachte situJAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
29
Accreditatie Action Learning als methode voor intercollegiale toetsing Een action learning groep noemen we een ALS: een Action Learning Set. In een ALS-bijeenkomst is altijd een bepaalde structuur aanwezig: • Na aanvang een tijdsindeling maken • Terugkoppeling van de vorige keer, wat heeft de inbrenger met het geleerde gedaan • Vragen naar ‘hot issues’: mogelijk zijn er situaties die dringend aandacht verdienen • Inventariseren casuïstieken en keuze maken welke casus besproken gaat worden (tenzij dit vooraf al is vastgesteld) • Casusbespreking. Een van de groepsleden is procesbegeleider (facilitator). Als facilitator begeleid je het reflecteren tijdens de bijeenkomst door neutraal te zijn en in te steken op het “ont-wikkel-proces” van de ander. Het proces van casusbespreking bestaat uit verschillende fases. - Fase 1: Inbrenger vertelt de situatie en geeft verduidelijking. - Fase 2: Analyse van het feitelijk probleem. Het probleem wordt duidelijk en scherp geformuleerd in de context. Wat brengt de situatie bij de inbrenger teweeg? - Fase 3: Het probleem wordt m.b.v. fase 2 verklaard en begrepen; hier is een link met evidence based practice. Wat zijn de conclusies? - Fase 4: Wat is het effect van de vastgestelde conclusies op het professioneel handelen in de toekomst. Dus hoe zal men in een zelfde situatie anders gaan handelen, zo mogelijk met beter resultaat. • Afronding van de ALS-bijeenkomst. Inbrenger en groepsleden geven aan wat zij hiervan hebben geleerd en welke voornemens ze hebben voor verandering (Dekker e.a., 2010).
atie. Vooral het open en oordeelvrij vragen stellen bleek lastig en verdiende bijsturing.
Er is geëxperimenteerd met de spelregels van ICT. Zo varieerde bijvoorbeeld de groepsgrootte, waarbij soms een ICT-groep van vier werd geobserveerd door de andere vier. Ook de taakverdeling wisselde steeds, zodat ieder groepslid aan de beurt kwam als inbrenger, facilitator, groepslid en notulist. De rol van facilitator is moeilijk omdat je de structuur van het ICT-proces moet vasthouden; de groepsleden open en onbevooroordeelde vragen wilt laten stellen; en wilt zorgen dat er naar elkaar wordt geluisterd. Dit alles met het doel dat de probleeminbrenger zoveel mogelijk tot eigen inzichten en oplossingen komt. Het is wel voor te stellen dat de professionele begeleiding tijdens deze bijeenkomsten als zeer waardevol werd beschouwd. Er werd extra tijd besteed aan de evaluatie waarin ieders aandeel aan bod kwam. Het slagen van ICT voelde als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het werd ook duidelijk hoe belangrijk het is dat men zich veilig voelt in de groep, waardoor je kwetsbaarheid naar boven komt. Dit geeft de meest heldere inzichten en oplossingen, waarmee het rendement van ICT enorm groeit. Het notuleren van de bijeenkomsten vormde ook punt van discussie, vooral wát moest genotuleerd worden? Immers vertrouwelijke informatie mocht niet worden vastgelegd, terwijl een ICT-verslag wel als bewijsstuk zou 30
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
moeten dienen. Inmiddels is een eigen ICT-registratieformulier ontwikkeld, dat volgens de RSV voldoet en gaat dienen als bewijsstuk in het portfolio (de RSV heeft recent regels opgesteld voor verslaglegging). Dan nog de voorbereiding: het is efficiënter gebleken om aan het einde van de bijeenkomst de rolverdeling voor de volgende keer af te spreken. Het vooraf toesturen van de casuïstiek werd als positief ervaren en leidde tot een betere voorbereiding. De onderwerpen die werden ingebracht hadden bijvoorbeeld te maken met problemen bij rolontwikkeling, implementatie van zorgpaden en timemanagement. Daar waar de literatuur veronderstelt dat er een verschil is tussen ICT en intervisie bleek dat onderscheid in de praktijk moeilijk te maken. Het soort onderwerp lijkt het accent te bepalen van intervisie of ICT. Als de uitkomst van een ingebrachte situatie bijvoorbeeld is het maken van een richtlijn benadert dat misschien meer de letterlijk betekenis van ICT. Maar ligt de situatie dicht bij je eigen functioneren, dan lijkt juist het aspect van intervisie belangrijk. Wij hebben inmiddels ervaren dat beide vormen leiden tot verbetering van het professionele handelen waarmee het voldoet aan de definitie van ICT.
Accreditatie Toekomst In juni 2011 is er d.m.v. een enquête geëvalueerd. De uitkomsten vormen de basis voor de aanpak van 2012. Het proces wordt gevolgd via een kwartaaloverleg en opgenomen in het jaarplan 2012. Het volgende is voorgesteld: - Action learning blijft voorlopig de methodiek voor intercollegiale toetsing omdat het een geschikte methode blijkt te zijn waarmee we graag meer ervaring willen opdoen. - ICT blijft in 2012 centraal gestuurd, omdat een ruime meerderheid dit als prettig heeft ervaren. De werkgroep maakt dus de groepsindeling, de dataplanning en regelt de benodigde ruimtes. Wel zal kritisch gekeken worden welke onderdelen naar decentraal kunnen worden doorgeschoven. - Afspraak is dat na elke bijeenkomst de inbrenger zorg draagt voor de inhoud en rondsturen van het ICT-registratieformulier naar de overige groepsleden (voor in het portfolio). - De uitvoering van ICT houden we monodisciplinair, dus alleen met de verpleegkundig specialisten van het Amphia ziekenhuis. (de RSV biedt mogelijkheid om ICT multidisciplinair toe te passen) - De groepen worden wederom ad random gevormd, gewijzigd van samenstelling in groepen van vier a vijf deelnemers. Zes nieuw afgestudeerde verpleegkundig specialisten zijn hieraan toegevoegd. - Hoewel de indeling onafhankelijk is van het specialisme zal mogelijk een uitzondering worden gemaakt door één groep van het zelfde specialisme te formeren. Dit om de ervaringen te kunnen vergelijken.
Verschil ICT en intervisie ICT is een cyclisch proces waarin professionals leren om stapsgewijs het proces van zorg- of dienstverlening kritisch te onderzoeken, te evalueren en planmatig verbetering aan te brengen (Barentsen e.a., 2003). ICT heeft tot doel het bevorderen en bewaken van professionele
Tot slot Met dit artikel hebben we ervaringen op schrift gezet namens zestien verpleegkundig specialisten in het Amphia Ziekenhuis die sinds anderhalf jaar bezig zijn met ontwikkeling van ICT. Het is niet bedoeld ervoor te pleiten dat deze werkwijze een model zou moeten zijn voor andere instellingen. We hopen wel dat het artikel handvaten kan aanreiken en je kan inspireren om er mee aan de slag te gaan. Wij hebben ervaren dat een gezamenlijke aanpak veel voordelen heeft. Naast het doel van ICT op zichzelf, heeft het de vakgroep VS-Amphia dichter bij elkaar gebracht en bijgedragen aan het versterken van onze positie en identiteit binnen en buiten het Amphia Ziekenhuis. Wat we willen aanbevelen is om gebruik te maken van deskundige en invloedrijke mensen in de eigen organisatie. De medewerking die wij in onze setting mochten ontvangen van Amphia Academie heeft ons ontzettend geholpen. Wij werden dankzij een goed voorbereid plan beloond door het bestuur d.m.v. de ruimte en de externe begeleiding die ons werd geboden Het is ook wel grappig te ervaren dat het verplichtende karakter van ICT helemaal niet meer voelt als iets wat ‘moet’, maar meer als iets wat ontzettend leuk en leerzaam is om te doen. Wat dat betreft is ICT een cadeau waar eigenlijk alle professionals recht op hebben! Bronnen
1. Artikel 48 ‘intercollegiale toetsing’. Definitie en criteria. 2. Algemeen Besluit College Specialismen Verpleegkunde van 16 december 2008. 3. Barentsen C, Berg S van den. ‘Intercollegiale toetsing of intervisie’. TBV 11, nr.9. 4. Dekker A, Golüke S, Kattemölle M. Handleiding action learning. juni 2010. 5. Haan E de. ‘Leren met collega’s. Praktijkboek intercollegiale consultatie’. 2009.
*Henk van Aert MA, verpleegkundig specialist afdeling cardiochirurgie, Amphia Ziekenhuis in Breda. Lisette van Aaken, verpleegkundig specialist afdeling psychiatrie, praktijkopleider verpleegkundig specialist in opleiding, Amphia Academie, Amphia Ziekenhuis in Breda.
werkwijze(n) door het actuele handelen te vergelijken met normen en richtlijnen van andere professionals uit dezelfde discipline (Haan, 2009). Intervisie begint bij door professionals persoonlijk ondervonden en gepresenteerde werkproblemen en draagt bij tot de vorming van ‘lerende professionals’(Barentsen e.a., 2003). Intervisie heeft tot doel iemands professionaliteit te vergroten door zijn persoon in relatie tot bepaalde ervaringen en vraagstukken te bespreken (Haan, 2009).
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
31
Voorschrijfbevoegdheid
Scholing
voorschrijfbevoegdheid
door V&VN
Een goede en volledige implementatie van de functie verpleegkundig specialist is een uitermate complex proces waar vanzelfsprekend een aantal sectoren en organisaties een rol in spelen. Uitvoeringsorganisaties zoals ziekenhuizen, maar ook onderwijsinstellingen zoals Hogescholen moeten zorg dragen voor bijvoorbeeld informatievoorziening, aanpassing van procedures en borging van de functie.
O
ok de beroepsorganisatie V&VN levert een bijdrage aan deze implementatie. V&VN streeft ernaar dat er voor professionals zelf een aantal basisvoorwaarden geregeld zijn en dat er informatie beschikbaar is. Uiteraard doet V&VN dit in nauwe samenspraak met de afdeling V&VN verpleegkundig specialisten. Bij V&VN zijn bestuur, directie en beleidsmedewerkers hier intensief bij betrokken. Er wordt informatie gegeven aan de beroepsbeoefenaren en er is overleg met andere organisaties zoals VWS, de KNMG en de KNMP, belangrijke samenwerkingspartners in deze.
Het implementatieproces bestaat uit een aantal onderdelen. Naast het inrichten van het Register Verpleegkundig Specialisten, wordt een format geschreven voor samenwerking op lokaal niveau, er wordt een convenant tot stand gebracht t.a.v. landelijke samenwerkingsafspraken met de apothekers (zie pagXX van dit tijdschrift) en tevens wordt er binnen de V&VN Academie een scholing ontwikkeld voor verpleegkundig specialisten en gespecialiseerd verpleegkundigen, die in de nabije toekomst 32
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
N. (Nellie) Kolk*
een voorschrijfbevoegdheid voor medicatie krijgen. Dit artikel gaat nader in op deze scholing “voorschrijf bevoegdheid”.
Wat is de stand van zaken? Voor de duidelijkheid nog even een “korte stand van zaken”: hoe staat het er momenteel qua wetgeving voor? Al in 2004 werd de “Regeling Specialismen Verpleegkunde” gepubliceerd. Hierin werd de procedure voor het instellen van verpleegkundig specialismen beschreven. In 2006 werd het College Specialismen Verpleegkunde ingericht en in 2009 werden de eerste verpleegkundig specialisten ingeschreven door Minister Klink. De verpleegkundig specialisten mogen nu een eigen, beschermde titel voeren en vallen onder het tuchtrecht. Maar de zelfstandige bevoegdheid om voorbehouden handelingen - waaronder medicatie voorschrijven - uit te voeren is nog steeds niet geregeld. Het voorstel dat er nu ligt is een experimenteerartikel dat 5 jaar na het ingaan, zal worden geëvalueerd. Het wetsvoorstel om door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur de wet BIG te hiervoor wijzigen heeft nagenoeg de hele voorbereidende procedure doorlopen maar ligt op dit moment nog bij de Eerste Kamer. Als dit akkoord is, gaat de proefperiode van vijf jaar in. Hierna zal de wetswijziging geëvalueerd worden. (Uitgebreide informatie over de wetgeving rond de functie van verpleegkundig specialist: zie pag 6). De scholing voorschrijfbevoegdheid voor verpleegkundig specialisten Omdat V&VN volop betrokken is bij het politieke proces hieromtrent hebben wij het volste vertrouwen dat het eind 2011 geregeld zal zijn. We draaien op volle toeren om de beroepsgroep hierop goed voor te bereiden. Vandaar ook dat wij in de V&VN Academie dit scholingsprogramma ontwikkeld hebben. Uiteraard is dit een aanvulling op de opleiding tot verpleegkundig specialist en de modules farmacotherapie.
Boekbespreking De scholing wordt verzorgd door een docent wetskennis farmacie van de Rijksuniversiteit Groningen, tevens werkzaam voor de KNMP. Voordeel van deze keuze is dat deze docent veel ervaring heeft in het geven van onderwijs aan apothekers en zeer goed op de hoogte is van aspecten van wetgeving. In het voorjaar van 2011 heeft de V&VN Academie al een scholing voorschrijfbevoegdheid gegeven voor gespecialiseerd verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten samen. Dit najaar komt er een aparte scholing “Voorschrijven als verpleegkundig specialist”. Deze wordt ontwikkeld in samenspraak met afdeling V&VN VS. De frequentie van de scholing is afhankelijk van het aantal aanmeldingen. De scholing vindt plaats in de middag en zal ongeveer drie uur duren.
In de scholing krijg je uitgebreide informatie over de juridische achtergronden van de voorschrijfbevoegdheid, de toekomstige veranderingen in de wet BIG en in de Geneesmiddelenwet. Tevens wordt informatie gegeven over de Code Geneesmiddelen en de consequenties daarvoor voor de verpleegkundig specialist. De richtlijnen rond medicatie voorschrijven worden besproken en er wordt uitvoerig stilgestaan bij de overdracht van medicatiegegevens. De functie van het Lareb (Het Nederlands Bijwerkingen Centrum) en het IVM (Instituut Verantwoord Medicijngebruik) komen aan de orde en slotte krijg je informatie over de acties die jij als verpleegkundig specialist zelf moet gaan ondernemen voordat je kunt gaan voorschrijven zoals de AGB –code, de UZI –pas etc. Vaktechnische kennis zoals de werking en de bijwerkingen van medicatie valt buiten het programma. Deze kennis wordt als bekend verondersteld. Momenteel buigt de V&VN Academie zich samen met het bestuur van V&VN VS zich over het definitieve programma.
Belangstelling? Als je belangstelling hebt voor deze scholing bezoek dan de website van de V&VN Academie. Daar lees je alles over het programma, de kosten en de aanmelding. Als je je goed wilt voorbereiden op de op handen zijnde voorschrijfbevoegdheid is deze scholing een MUST.
Uiteraard houdt V&VN VS je op de hoogte van alle ontwikkelingen van de politieke besluitvorming betreffende de voorschrijfbevoegdheid. * Nellie Kolk, adviseur verenigingszaken V&VN
Lijf en Leed Geneeskunde voor iedereen, Jan van Gijn ISBN: 9789045016856 Door: H. (Hanneke) Leroux M ANP Jan van Gijn’s Lijf en Leed maakt zijn titel meer dan waar. De schrijver is hoogleraar neurologie en voormalig hoofdredacteur van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Lijf en leed is een rijk geïllustreerd boek waarin casuïstiek gevolgd wordt met een begrijpelijke uitleg over het ontstaan van de aandoening en de behandeling van de ziekte. In dit boek komen zowel de zin als onzin van de geneeskunde aan bod. Waarom is een gesprek soms beter dan een scan? Ook het belang van een zorgvuldige anamnese wordt middels een aangrijpende casus beschreven; wat kunnen de gevolgen zijn van het missen van een belangrijk woordje in die anamnese. De holistische mens in zijn sociale omgeving staat in dit boek steeds centraal. Lichaam en geest zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarin kan bijvoorbeeld het antwoord liggen van onverklaarde pijnklachten. De anekdotes en ziektegeschiedenissen liggen veelal op het neurologisch gebied maar kunnen makkelijk vertaald worden naar de eigen praktijk. Praktische tips met betrekking tot de eigen twijfel, het omgaan met missers, inzicht in wetenschappelijk onderzoek en het wetenschappelijk publiceren maken het boek zo compleet. Kortom: een leerzaam, boeiend en goed leesbaar boek over het mooiste vak. Een aanrader voor elke verpleegkundig specialist om op de plank te hebben.
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
33
Accreditatie
Geaccrediteerde B.(Bas) Vogel*
Voor de meeste verpleegkundig specialisten zijn begrippen als geaccrediteerde scholing en overige deskundigheidsbevorderende activiteiten (ODA) niet onbekend. Maar wat betekenen de beide termen concreet voor een verpleegkundig specialist die het vak wil bijhouden in het kader van de herregistratie na vijf jaar?
Eisen voor herregistratie Je wordt verpleegkundig specialist op het moment dat je staat ingeschreven in het specialistenregister van de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV). Maar om verpleegkundig specialist te blijven, moet je na vijf jaar opnieuw worden geregistreerd. Om hiervoor in aanmerking te komen moet je in de vijf jaar daaraan voorafgaand ten minste 4160 uur (omgerekend is dat ongeveer 16 uur per week) hebben gewerkt als verpleegkundig specialist. Een tweede vereiste is dat je per jaar gemiddeld 40 uur aan deskundigheidsbevordering hebt besteed. Voor deze tweede eis is bepaald dat je ten minste 3 van de 5 registratiejaren deelneemt aan: • Intercollegiale toetsing (ten minste 40 uur in vijf jaar tijd); • Bij- en nascholing die door de RSV is geaccrediteerd (ten minste 100 uur in vijf jaar tijd); • Overige deskundigheidsbevorderende activiteiten (maximaal 60 uur in vijf jaar tijd). Dit artikel gaat nader in op de twee laatste onderwerpen.
Geaccrediteerde bij- en nascholing De bij- en nascholing die je moet volgen om verpleegkundig specialist te blijven, dient van een bepaald niveau te zijn. Om dit niveau te garanderen, wordt de scholing beoordeeld door de Accreditatiecommissie van de RSV, die is samengesteld uit verpleegkundig specialisten. Iedere aanbieder van scholing kan bij de Accreditatiecommissie een verzoek indienen om zijn scholing te laten accrediteren. Deze commissie kijkt niet alleen naar het niveau van de scholing, maar stelt het aantal punten vast die met de 34
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
scholing kunnen worden behaald en voor welk specialisme die punten geldig zijn. Hierna is de scholing geaccrediteerd, waarna ze is terug te vinden op een overzicht dat wordt gepubliceerd op de website www.verpleegkundigspecialismen.nl (zie ook onderaan dit artikel bij ‘Meer weten?’). In een jaar tijd zijn ruim 350 verzoeken tot accreditatie ingediend, waarvan het merendeel ook daadwerkelijk is toegekend.
Internationale congressen Buitenlandse scholing en internationale congressen kunnen op dit moment nog niet worden geaccrediteerd. Maar binnen enkele maanden wordt het mogelijk dat verpleegkundig specialisten zelf een aanvraag voor accreditatie indienen van een internationaal congres dat ze hebben bijgewoond. Vermoedelijk wordt voor dit soort aanvragen geen volledige accreditatieprocedure doorlopen, maar wordt een bestaande accreditatie grotendeels overgenomen. Daarnaast onderzoekt de Accreditatiecommissie of scholing en congressen in Nederland, die al door andere organisaties (bijvoorbeeld van specialisten of huisartsen) zijn geaccrediteerd, eveneens een versnelde accreditatiestatus kunnen krijgen. Via de website kun je lezen wanneer die mogelijkheden gereed zijn. Ook zal er duidelijk worden gecommuniceerd in hoeverre deze accreditaties met terugwerkende kracht kunnen worden verleend. Belangrijk is wel dat je na het bezoeken van een internationaal congres, of van een congres dat niet door de RSV is geaccrediteerd, je bewijs van deelname goed archiveert.
Accreditatie
scholing en ODA’s
ODA’s Dit zijn activiteiten door verpleegkundig specialisten die erop gericht zijn anderen over het specialisme te informeren en te scholen, die bijdragen aan de ontwikkeling van het specialisme en door de betreffende afdeling van V&VN als zodanig zijn aangemerkt. Hiervoor komen verschillende activiteiten in aanmerking, variërend van het schrijven van een publicatie tot het verzorgen van scholing of het deelnemen aan besturen of vakinhoudelijke commissies. Op de website is het Beleidskader ‘Overige deskundigheidsbevorderende activiteiten’ gepubliceerd waar staat beschreven: • Welke activiteiten als overige deskundigheidsbevorderende activiteiten worden aangemerkt; • Voor hoeveel punten je die mee kunt tellen; • Hoe je dit documenteert voor je herregistratie.
Digitaal portfolio Op dit moment is er nog geen online-registratiesysteem voor verpleegkundig specialisten. Dat betekent dat iedere verpleegkundig specialist zelf een overzicht moet bijhouden van alle deskundigheidsbevordering die zij heeft gevolgd. Ook moet je zelf het bewijsmateriaal hiervoor bewaren, zoals deelnamecertificaten en diploma’s. Vermoedelijk heeft deze noodoplossing zijn langste tijd gehad, want momenteel vindt er een oriëntatie plaats op een online-registratiesysteem met digitaal portfolio. Wanneer deze oriëntatie leidt tot een positief besluit, kan iedere verpleegkundig specialist in de loop van 2012 haar portfolio bijhouden via de website van het Verpleegkundig Specialisten Register. Dit biedt ook de mogelijkheid om veel procedures identiek te laten verlopen aan de procedures voor de registers van huisartsen en medisch
specialisten. Ook de voortgang rond het digitaal portfolio zal worden gecommuniceerd via de eerder genoemde website.
Meer weten? - Algemene informatie over registratie en herregistratie vind je op www.verpleegkundigspecialismen.nl. - Wil je meer weten over de eisen voor herregistratie, of over specifieke onderwerpen als geaccrediteerde scholing of ODA’s? Klik dan op Registratie en herregistratie, en vervolgens op Herregistratie. - Voor een overzicht van de geaccrediteerde scholing ga je naar Accreditatie en klik je vervolgens aan de rechterkant op ‘Stand van zaken RSV Accreditatieaanvragen’. * Bas Vogel is verpleegkundige en hoofd Registers V&V bij V&VN
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
35
Patiënt
Moeder premature baby over haar ervaring met de verpleegkundig specialist ‘Er was ruimte voor emotie’ P. (Paulien) Spieker*
Verpleegkundig specialist is een nieuw beroep en er zijn nog maar weinig patiënten die over hun ervaringen met deze beroepsbeoefenaren hebben verteld. Deze jonge vrouw doet dat nu wel al zit zij nog in de nasleep van een zeer ingrijpende periode in haar leven.
O
p 20 maart jongstleden ben ik in het Sophia Kinderziekenhuis bevallen van mijn tweede dochter, na een zwangerschap van 25 weken”, zegt de jonge moeder. Zij is oorspronkelijk van Turkse afkomst, hoog opgeleid en heeft een goede baan. Zij wil liever niet met haar echte naam in het blad. Laten we haar Belgin noemen. Zij woont in de regio Haarlem. Toen duidelijk werd dat zij bij 25 weken zwangerschap ging bevallen, was voor haar baby opname in een academisch neonatologisch centrum geïndiceerd. Bij bevallingen bij minder dan 32 weken zwangerschap is ook de bevalling in de academische setting geïndiceerd. Twee dagen na de bevalling kwam Belgin in contact met verpleegkundig specialist Odile Frauenfelder op de afdeling neonatologie. “Zij was het aanspreekpunt op de zaal. Iedere dag kregen we een korte update en één á twee keer per week planden we een wat langere afspraak voor een gesprek over de ontwikkeling van mijn dochter.” Later, toen de situatie bij de pasgeborene enigszins was gestabiliseerd, werd het kind overgeplaatst naar het AMC, dat natuurlijk dichter in de buurt is van Haarlem. In het AMC werd Belgin in de regel 36
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
bijgepraat door een neonatoloog of een arts assistent. Daardoor kan ze de vergelijking maken; in Rotterdam was haar contactpersoon de verpleegkundig specialist, in Amsterdam een arts. Is er verschil? “O ja, een wereld van verschil, absoluut. Maar ik weet niet zeker of dat niet ook te maken heeft met de cultuur van het ziekenhuis. Wat ik in ieder geval heb ervaren is dat Odile en haar collega’s zich veel meer aanpasten aan de persoon die zij voor zich hadden. Ik heb daar heel veel ouders gezien, met verschillende achtergronden. Je moet weten, als zoiets je overkomt, dan krijg je ineens te maken met medische terminologie van een hoog niveau. Ik heb in mijn werk ook contact met klanten en probeer een vertaalslag te maken van vakjargon zodat de klant het begrijpt. Ik houd bovendien van duidelijkheid, zekerheid en controle. Ik stel veel vragen. Ik heb ook continu aangegeven: gebruik duidelijke taal. Maak voor mij een vertaalslag naar Jip en Janneke-taal. Daar deden zij moeite voor en dat miste ik in het AMC”. “Er was ook een verschil in de emotionele begeleiding van de ouders. Odile en haar collega’s namen je mee op het emotionele vlak. Vooral tijdens de gesprekken met Odile kreeg ik de tijd en de ruimte om ook over emoties te praten. Mijn dochter heeft ook nog een hersenbloeding gekregen, waardoor er hersenschade kan zijn ontstaan en dat in combinatie met prematuriteit maakt het onzeker of mijn dochter zich later normaal zal ontwikkelen. Dat geeft extra onzekerheid. Tijdens de gesprekken kreeg ik de
Patiënt gelegenheid om dat wat werd verteld een plekje te geven. De afstand tussen de professional en de patiënt, of in dit geval de ouder, wordt daardoor kleiner, terwijl in het AMC het een soort éénrichting verkeer was. In hooguit een kwartiertje werd gezegd: dit is er aan de hand en dit gaan we doen. Ik had geen zeggenschap over de behandeling, dat had ik in Rotterdam trouwens ook niet, maar ik voelde mij door de benadering van de neonatoloog in een hoekje gedreven.” “Hieruit blijkt maar weer eens hoe belangrijk communicatie is. Wij waren het reizen zat, daarom kozen we voor een ander neonatologisch centrum. Maar als ouder voelde ik mij in Rotterdam meer op mijn gemak, aldus Belgin.
Tweestrijd Na het AMC werd Belgin’s dochter overgeplaatst naar een ziekenhuis in Haarlem en uiteindelijk kon zij naar huis. Na enige tijd ontwikkelde het kind een levensbedreigende infectie en werd zij opgenomen in de VU, maar gelukkig ging het na verloop van tijd beter zodat opnieuw opname in een ziekenhuis in Haarlem volgde. Al met al heeft Belgin dus een heftige periode achter de rug die door een nieuw dilemma nog gecompliceerder werd. “Ik heb al die maanden dat mijn dochter in de diverse ziekenhuizen lag in een enorme tweestrijd gezeten”, vertelt Belgin. “Ik had een hele hechte band met mijn oudste dochter en die was door de situatie zeven dagen per week gedurende lange dagen in de opvang bij familie. Zij had ook mijn aandacht en liefde nodig. Dus toen mijn jongste dochter weer hier in Haarlem in het ziekenhuis lag, ben ik in de tweede week een keer gaan zwemmen met mijn oudste. Want ook fysiek zat ik er helemaal doorheen. In het ziekenhuis zeiden ze: ‘Wij hadden verwacht dat u hier meer zou zijn’. Terwijl ik daar elke dag drie tot vijf uur doorbracht. En aan mijn familie merkte ik dat zij vonden dat ik juist meer aandacht moest besteden aan mijn oudste. Je zit dan in een enorme spagaat, terwijl je geestelijk en fysiek bent uitgeput.” Belgin heeft vanwege het goede contact met de verpleegkundig specialist in Rotterdam, de hulp van Odile ingeroepen. “Ik merkte op een gegeven moment dat ik het emotioneel steeds moeilijker kreeg en hulp nodig had. Ik heb Odile gevraagd die hulp voor mij via haar netwerk te zoeken.” En omdat verpleegkundig specialisten regelmatig netwerken en elkaar kennen, kon Odile Frauenfelder Belgin doorverwijzen naar Hilgen Smit, verpleegkundig specialist en sociaal psychiatrisch verpleegkundige die werkt in De Praktijk IJmond, een kleinschalige groepspraktijk voor psychiatrie en psychotherapie in IJmuiden, vlakbij
Haarlem.”Odile wist bovendien dat ze daar geen wachtlijsten hadden, want de praktijk was pas geopend. En ik wilde en kon geen zes weken wachten”.
Luisterend oor “Hilgen is een soort psycholoog. Haar meerwaarde is het bieden van een luisterend oor zodat ik meer inzicht krijg in hoe dingen gaan. Zij is van middelbare leeftijd en heeft kinderen. Zij heeft weliswaar niet zo’n heftige ervaring als ik, maar kan haar ervaring koppelen in herkenbare situaties. Zo kan zij bijvoorbeeld als volgt reageren: ‘O meid, zoiets heb ik ook wel eens meegemaakt’. Dat is fijn. Ik heb hoge verwachtingen van dit leven en maak het voor mijzelf vaak moeilijk. Ik voel mij rot over het feit dat ze in het ziekenhuis in Haarlem vonden dat ik er te weinig was. Hilgen leert me dan dat ik me beter niks van dat soort opmerkingen moet aantrekken. De gesprekken met haar doen mij goed.” “Inmiddels gaat het gezien de omstandigheden goed met mijn dochter. Maar dit heeft echt tijd nodig. Zij lijkt een normale baby maar het is nog onzeker of zij zich verder goed zal ontwikkelen en of er geen schade is van die hersenbloeding. Dus de lange termijn is onzeker. Daar heb ik het moeilijk mee.” “Toen mijn dochter eenmaal thuis was, was ik het voor de buitenwereld een ‘gewone’ pasgeborene. Normaal is het met twee jonge kinderen al heel zwaar, maar door die slopende maanden zit ik er fysiek en geestelijk nog wel doorheen. Ik heb een geheugen als een zeef en voer nog enkele gesprekken met de verpleegkundig specialist”. Belgin kijkt terug op een hectische en emotioneel zware periode, waarbij vooral de emotionele begeleiding van de twee verpleegkundig specialisten voor haar erg belangrijk is geweest. * Paulien Spieker is freelance journalist
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
37
Samenwerking
Staat de patiënt nu echt
centraal?
“Een handreiking om problemen bij samenwerking in de zorg te voorkomen” E.J. (Erna) Vrijland M ANP*
“Duidelijke afspraken, betere communicatie en een aanspreekpunt, dragen bij aan het voorkomen van fouten en aan de kwaliteit van zorg”. In de ‘Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg’ komen die aspecten aan bod. Aanleiding “Patiënten heb je zelden alleen”. De zorg wordt steeds complexer; comorbiteit neemt toe en de zorg overstijgt steeds meer de muren van verschillende zorginstellingen en voorzieningen. Ketenzorg en multidisciplinaire samenwerking hebben op grote schaal hun intrede gedaan. Dat heeft de kwaliteit en de effectiviteit van zorg aanzienlijk verbeterd. Maar leidt ook tot een toename van het aantal zorgverleners rondom de patiënt.
Deze ontwikkeling verloopt niet probleemloos. Samenwerking tussen zorgverleners veronderstelt dat zij goed met elkaar overleggen en communiceren en dat er heldere afspraken zijn over wie waarvoor verantwoordelijk is. In de praktijk is dit echter niet altijd het geval en dit kan de kwaliteit van zorg ernstig in gevaar brengen (Legemaate, 2010). Uit verschillende tuchtprocedures blijkt dat het in veel zaken ontbreekt aan een duidelijke gezamenlijke aanpak en een heldere regie van de zorg voor een patiënt (Joeloemsingh, 2007). Er zijn veel voorbeelden van incidenten door gebrekkige samenwerking, zoals verkeerde medicatie door onvolledige informatie, verkeerd of onduidelijk beleid bij ontslag, tegenstrijdige uitleg door verschillende zorgverleners, onvoldoende informatie voor de patiënt, gebrekkige overdracht naar de huisarts of zaken die niet of dubbel worden gedaan. (Maassen e.a.,2010). Deze voorbeelden beperken zich niet alleen tot artsen 38
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
of ziekenhuizen maar hebben betrekking tot de samenwerking tussen alle zorgverleners in het algemeen. Voor zowel de patiënt als betrokken hulpverleners moet duidelijk zijn wie de regie heeft over de behandeling en wie de hoofdbehandelaar is. Er moest een normkader komen voor samenwerking in het algemeen met hierin heldere afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) verzocht de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) om samen met organisaties van zorgaanbieders en patiënten gezamenlijk aandachtspunten vast te stellen om de samenwerking tussen zorgverleners te verbeteren. Dit resulteerde in de “Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg” welke vorig jaar is aangeboden op 26 januari 2010 aan de Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg. De Handreiking is ontwikkeld en onderschreven door tien beroepsorganisaties (zie kader).
Samenwerking De handreiking De handreiking bevat dertien concrete aandachtspunten (zie bijlage), deze lijken zeer voor de hand te liggen. Bijvoorbeeld: maak afspraken met elkaar, informeer de patiënt, verwijs tijdig door, voer een gezamenlijk dossier en benoem wie er waarvoor verantwoordelijk is. Van alle aandachtspunten staat één punt centraal: voor de patiënt moet duidelijk zijn • wie het aanspreekpunt is voor vragen; • wie de inhoudelijke (eind)verantwoordelijkheid heeft; • wie de zorgverlening coördineert. Bij voorkeur is één persoon met deze taken belast, maar dit zal niet altijd mogelijk zijn. Dit kan per situatie verschillen, als maar wel is vastgesteld wie welke verantwoordelijkheid draagt. De hoofdbehandelaar is de zorgverlener op wie de inhoudelijke eindverantwoordelijkheid rust. Dit kan een arts zijn maar dit hoeft niet, afhankelijk van de situatie kunnen ook andere zorgverleners, bv. een verpleegkundig specialist of psycholoog als hoofdbehandelaar fungeren.
In de handreiking is de coördinator van zorg belangrijker dan de hoofdbehandelaar. Deze coördinator heeft de taak om de andere zorgverleners aan te spreken op samenwerkings of afstemmings aspecten en is er verantwoordelijk voor dat er tijdig stappen ondernomen worden en dat er een terugkoppeling naar de patiënt plaatsvindt. Afspraken De afspraken in de ‘handreiking’ zijn niet vrijblijvend. De inspectie gebruikt het document bij het onderzoek naar incidenten en calamiteiten. Er is door de KNMG een platform opgericht met vertegenwoordigers vanuit de organisaties die de handreiking hebben onderschreven. Dit platform heeft als taak om de implementatie en het gebruik van de handleiding in het werkveld te coördineren en te stimuleren, want het zijn de eigen beroepsgroepen die hierop moeten toezien. De ‘Handreiking’ is onderschreven door organisaties van artsen (KNMG), verpleegkundigen en verzorgenden (V&VN), verloskundigen (KNOV), fysiotherapeuten (KNGF), apothekers (KNMP), psychologen (NIP), algemene en academische ziekenhuizen (NVZ, NFU), instellingen voor geestelijke gezondheidzorg (GGZ Nederland) en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF).
In 2013 zal een eerste evaluatie plaatsvinden waarin getoetst zal worden of de handreiking is nageleefd. Onder de beroepsorganisaties die de handreiking hebben onderschreven zal er in 2012 onderzoek gedaan worden of er al activiteiten in gang zijn gezet om de handreiking in te voeren. Belangrijk nu is dat bestuurders en professionals bezig zijn de richtlijn in de praktijk te implementeren. De handreiking is een hulpmiddel voor wie de kwaliteit van (samenwerking in) de zorg wil verbeteren en biedt een leidraad om gezamenlijk afspraken hierover te maken. De “handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg” is te downloaden via www.KNMG.artsennet.nl Literatuur
• Joeloemsingh D. Verantwoordelijkheidstoedeling voorwaarde voor verantwoorde zorg. Medisch Contact 2007; 62: 204-206 • Legemaate J. Loods in zee van verantwoordelijkheid. Medisch contact 2010; 148-150 • Maassen H & B Crul. De patiënt staat nu echt centraal. Medisch contact 2010; 65: 151-154
*Erna Vrijland, verpleegkundig specialist intensieve zorg, huisartsenzorg Delft Erna is vicevoorzitter van V&VN VS en namens V&VN heeft zij zitting in het platform verantwoordelijkheidsverdeling van de KNMG.
HANDREIKING VERA
NTWOORDELIJKHEIDSV
ERDE
LING BIJ SAMENWER KING IN DE ZORG (2010 CHECKLIST MET 13 ) CO BIJ AFSPRAKEN OVER NCRETE AANDACHTSPUNTEN VERANTWOORDELIJK HEDEN
Bent u als zorgverlener of specificeren wie waarvo manager betrokken bij een zorgve rleningsituatie met or verschillende zorgve op fouten. Kernaspecten verantwoordelijk is. Zo ontstaat duideli rleners, dan is het jkheid onderling, voor van een regeling van van belang om te de patiënt en diens verantwoordelijkhed familie en voorkomt en bij samenwerkin g in het zorgproces: u risico’s
1
Voor de cliënt is te allen tijde duidelijk wie van de betrok ken zorgverleners: • het aanspreekpun t is voor vragen van de cliënt of diens vertege nwoordiger; • de inhoudelijke (eind)v erantwoordelijkheid heeft voor de zorgve rlening aan de cliënt; • belast is met de coördinatie van de zorgverlening aan de cliënt (zorgcoördinator). Het is van belang dat deze drie taken over zo weinig mogelijk zorgverleners worden verdeeld. Zo mogeli jk zijn deze taken in één hand.
2
Alle bij de samenwerkin g betrokken zorgverleners beschi kken gezamenlijk en up-to-d zo nodig over een ate zorg- of behand plan betreffende de elcliënt.
3
Gegarandeerd wordt dat de rechten van de cliënt, zoals deze voortvloeien uit wetgeving en rechtsp raak, op de juiste wijze worden nagekomen. Waar nodig worden afspraken gemaakt om te vergemakkelij ken dat de cliënt de hem toekomende rechten kan uitoefenen.
4
Een zorgverlener die deelneemt in een samenwerkingstraje ct vergewist zich ervan dat hij/zij beschikt over relevante gegeve ns van collega’s en inform eert collega’s over gegevens en bevindingen die zij nodig hebben om verantwoorde zorg te kunnen verlene n.
5
Relevante gegevens getekend in een dossie worden aanr betreffende de cliënt . Bij voorkeur is dit een geïntegreerd dossie dat door alle bij de r, samenwerking betrok ken zorgverleners kan worden geraadpleegd en aangevuld. Zo niet, dan worden afsprak en gemaakt over de wijze waarop samenwerkingpartners relevan te dossier kunnen verkrijg informatie uit een en.
6
Zorgverleners die deelnemen aan een samenwerkingsverb and maken duideli jke afspraken over de verdeling van taken en verantwoordelijkhed en met betrekking tot de zorgverlening aan de cliënt.
7
Zorgverleners die deelnemen aan een samenwerkingsverb and zijn alert op de grenzen van de eigen mogelijkhede n en deskundigheid en verwijzen zo nodig tijdig door naar een andere zorgverlener. Zij zijn op de hoogte van de kerncompetenties van de andere betrokken zorgverleners.
8
In gevallen waarin tussen zorgverleners een opdrachtrelat ie bestaat, geeft de opdrachtgevende zorgverlener voldoe nde instructies met betrek king verlening aan de cliënt. tot de zorg-
9
Overdracht van taken en verantwoordelijkheden vindt expliciet plaats. Bij de inrichting van overdr achtsm belang om zowel rekenin omenten is van bij overdrachtssituatie g te houden met s in het algemeen veel voorkomende risico’s als met eventuele specifieke kenmerken van de cliëntsituatie .
10
Waar nodig voor lening wordt in situatie een goede zorgvers van samenwerkin g in de zorg voorzie n in controlemomenten (overleg, evaluatie).
11
De cliënt of diens vertegenwoordiger wordt intensi ef betrokken bij de ontwikkeling en uitvoer ing van het zorg- of behandelplan. De eigen verantwoorde lijkheid van de cliënt in relatie tot het zorgproces wordt zoveel mogeli jk gestimuleerd. Elke zorgverlener bespre ekt met de cliënt ook diens ervaringen met het samenwerkingsverband.
12
Afspraken die door samenwerkingspartners worden gemaakt over de aard en inrichting van de samenwerking en over ieders betrokkenhei d worden schriftelijk vastgelegd.
13
Met betrekking tot incidenten (waaronder begrep en fouten) geldt het volgende: • naar de cliënt wordt over incidenten openheid betracht; • incidenten worden gemeld op een binnen het samenwerkingsverb and afgesproken centraal punt; • een aan het samen werkingsverband deelnemende zorgve rlener van een of meer collega die in de ogen ’s niet voldoet aan de normen voor verant woorde zorg, wordt door hen daarop aanges proken.
‘mijn patiënt heeft baat bij één regisseur’ artsen van nu deskundig
verantwoordeli jk
www.artsenvann u.nl
betrouwbaar
transparant
toetsbaar
Een initiatief van federatie KNMG: LAD, LHV, NVAB, NVVG, Orde en Verenso.
Deze aandachtspun ten worden nader toegelicht in de ‘Handr in de zorg (2010)’. eiking Verantwoorde Deze Handreiking wordt onderschreve lijkheidsverdeling academische zieken bij n door de KNMG, de huizen (NVZ, NFU), organisaties van algeme samenwerking verpleegkundigen psychologen (NIP), (V&VN), verloskundige ne en apothekers (KNMP n (KNOV), fysiotherapeu ) en instellingen voor Nederlandse Patiënt geestelijke gezond ten (KNGF), en Consumenten Federa heidszorg (GGZ Nederl tie (NPCF) steunt de and). Ook de Handreiking. Bekijk het webdossier: www.knmg.nl/dossi Download de Handre er/verantwoordelijkh iking: www.knmg.n eid l/publicatie/verantw oordelijkheid
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
39
VS intensieve zorg
Samenwerking in de eerste lijn
Kwalitatief hoogstaande zorg moet beschikbaar, betaalbaar en dicht bij de patiënt blijven
Interview met Marieke Verschoor, verpleegkundig specialist intensieve zorg bij somatische aandoeningen, verpleegkundig specialist in dienst van de maatschap van huisartsen in Gezondheidscentrum Lewenborg in Groningen. Aandachtsgebieden: consulten vaakvoorkomende aandoeningen en visites ouderenzorg.
M. (Marieke) Verschoor M ANP
Door: H. (Hanneke) Leroux M ANP
Wat betekent samenwerking voor jullie op dit moment? Ik ben verpleegkundig specialist in Gezondheidscentrum Lewenborg in Groningen, een groot centrum waar we samenwerking hoog in het vaandel hebben staan. Het geheel van disciplines is meer dan de som der delen. We maken gebruik van elkaars deskundigheid, vullen elkaar aan en kunnen makkelijk en laagdrempelig overleggen over patiënten of andere zaken. De huisartsendivisie bestaat uit acht huisartsen, één verpleegkundig specialist, dertien praktijkassistentes, drie praktijkverpleegkundigen en een praktijkondersteuner GGZ. Een groot team dus. Daarnaast werken we nauw samen met de andere disciplines in ons centrum, zoals de wijkverpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen en apotheek. We bieden dus een breed arsenaal aan hulpverleners en behandelingen. Dit vraagt om een goede afstemming.
40
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Ik vind het heel positief dat we zoveel deskundigheid in huis te hebben; dit komt beslist ten goede aan de patiënt. Tegelijkertijd moeten we ook waakzaam zijn dat de zorg niet te veel versnippert. We zijn ons hiervan bewust en hopen dat de patiënt vooral ervaart dat hij snel en op de juiste wijze wordt geholpen en dat hulpverleners elkaar informeren over hun bevindingen. Mijn persoonlijke samenwerking met de huisartsen verloopt prima. Ik werk hier nu zes jaar en ben steeds meer zelfstandig gaan werken. Het klimaat is altijd veilig geweest om te oefenen, spreekuren en visites samen te doen en nog steeds kan ik te allen tijden een huisarts consulteren als ik een vraag heb of iets wil overleggen. De huisartsen weten en merken dat ik aan de bel trek als dat nodig is. Het wederzijdse vertrouwen is een voorwaarde om dit werk veilig en ontspannen te kunnen doen. Natuurlijk heb ik nog steeds momenten dat ik me onzeker voel in mijn werk, maar dat hebben huisartsen ook. Het is goed om hier met elkaar over te praten. Wat zal er veranderen in deze samenwerking na de wijziging van de wet? Ik kijk al jaren uit naar de wetswijzigingen. De wettelijke erkenning en bescherming van het beroep via art. 14 van de Wet BIG in 2009 vond ik al een zeer heuglijk feit. Ik vind het belangrijk dat nu zo snel mogelijk, via de AMvB, art. 36 van de Wet BIG, mijn bevoegdheden op het gebied van voorbehouden handelingen geregeld zijn. Het geeft mij een grotere mate van zelfstandigheid, waarbij ik aansprakelijk ben voor mijn eigen handelen. De praktijk loopt meestal vóór op de wetgeving, vertelde mij eens een jurist aan wie ik mijn zorgen uitsprak over de jarenlange procedure van beroepserkenning en regeling van de voorbehouden vervolg op pagina 42
VS intensieve zorg
Samenwerking in het ziekenhuis Verpleegkundig specialist intensieve zorg
cialisme. Er zullen zeker veranderingen in de samenwerking gaan plaatsvinden. Maar voor een groot deel zal het een concretisering en legitimering zijn van de taken die al langer gewenst waren binnen onze huidige werksetting. De nieuwe wetgeving geeft een impuls om te kijken wat er nog meer kan. Ik ben niet bang voor discussies over concurrentie, ik denk eerder dat we grensbewakend moeten zijn.
S.(Suzan) Brugmans MA ANP* Wat betekent samenwerking voor jullie op dit moment? Goede samenwerking is de basis om alles goed te laten verlopen. Samenwerken gebeurt op vele niveaus en met veel verschillende mensen. Allemaal met het gezamenlijke doel: de patiënt optimale zorg bieden. De samenwerking verloopt steeds beter. Daar waar eerst dilemma’s ontstonden bij overleg betreffende consult of onderzoek of opvragen van informatie, zie je dat er steeds meer acceptatie is. De titelverandering naar verpleegkundig specialist en de aankomende aanpassingen binnen de wetgeving veroorzaken onzekerheden in de samenwerking. Mogen ze nu wel of niet voorschrijven en binnen welke grenzen? Zolang de wetgeving niet geregeld is blijven een aantal essentiële zaken onmogelijk.
Wat zal er veranderen in deze samenwerking na de wijziging van de wet? De wetswijziging is nog niet definitief en er is daarom nog geen aanpassingen binnen de huidige samenwerking. De vooruitzichten op concretisering van de wet geven een drive om aan de slag te gaan; samen kijken hoe veranderingen in onze werkwijze ingebed kunnen worden. Hierbij wordt ziekenhuisbreed gefocust op het in kaart brengen van kennis en bekwaamheden. Daarnaast wordt gekeken naar het structureel onderhouden van deze bekwaamheden. Bij een volgende stap zal opnieuw worden gekeken naar taakherschikking binnen de grenzen van het deelspe-
Moet er iets worden vastgelegd op de werkvloer over samenwerking? Tussen wie en op welk niveau? Jazeker! De aanpassing van de wet alleen is niet voldoende. Voordat we de veranderingen in de nieuwe wet ook binnen ons takenpakket door kunnen voeren moeten we intern taken en verantwoordelijkheden van de verpleegkundig specialisten opnieuw bekijken en vastleggen Deze afspraken zullen ziekenhuisbreed, i.o.m. de Raad van Bestuur, de verschillende specialisten, de apothekers, en de verpleegkundig specialisten onderling, opnieuw geformuleerd moeten worden. Samen moeten we kijken waar de grenzen liggen. Wordt de zorg efficiënter door jullie samenwerking? Goede samenwerking en taakherschikking kunnen de efficiëntie ten goede komen, mits we tijd nemen om te kijken naar een goede afstemming van verantwoordelijkheden, werkzaamheden en afspraken. Zo voorkomen we dubbelwerk en stroomlijnen we de processen beter. Dit komt niet alleen de werksfeer maar ook de kwaliteit ten goede! Door een goede samenwerking kunnen we leren van elkaar en besparen we tijd doordat niet iedereen het spreekwoordelijke wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Hoe kan de patiënt de samenwerking ervaren? De patiënt bemerkt zeker dat er samenwerking plaatsvindt. Voordelen van de samenwerking welke de patiënt bemerkt, zijn dat de bereikbaarheid en de wachttijden zijn verbeterd. Ook de uitwisseling van informatie is door een goede samenwerking verbeterd, waardoor de patiënt zaken zoals medicatiegebruik, allergieën, voorgeschiedenis, minder vaak hoeft te herhalen. vervolg op pagina 43
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
41
VS intensieve zorg vervolg van pagina 40
handelingen. Vooral over het voorschrijven van medicatie was ik bezorgd, want dat is aan de orde van de dag in de huisartsenzorg. Ik deed en doe dat volop. Hij zei: “Je kunt veel doen in de praktijk, maar leg wel altijd precies vast hoe je werkt, hoe je samenwerkt en hoe je laat superviseren. Pas je werkwijze steeds aan aan de veranderende omstandigheden. Een rechter zal dit meewegen op het moment dat er een klacht is.” Elk jaar pas ik de papieren versie van mijn werkwijze wat aan. De eerste jaren had ik dagelijks nabesprekingen en liet ik mijn diagnoses en beleid accorderen door één van de huisartsen. Intussen heb ik zoveel ervaring opgedaan, dat ik zelf goed kan inschatten wanneer supervisie of overleg nodig is. Veel kan ik nu zelfstandig afhandelen. Goed dat de wet ons hiervoor nu ook ruimte geeft. Moet er iets worden vastgelegd op de werkvloer over samenwerking? Tussen wie en op welk niveau? Samenwerking is een zodanig vanzelfsprekend begrip bij ons, dat ik niet eens goed weet welke afspraken op hoger niveau erover vastliggen. Zelfs de financiering door de Zorgverzekeraar hangt af van onze samenwerking, zoals de ketenzorgprojecten voor chronisch zieken. Wordt de zorg efficiënter door jullie samenwerking? De samenwerking tussen de huisartsen en verpleegkundig specialist is heel zichtbaar in het verzorgingshuis. Ik kom daar twee keer per week om een groot deel van de huisartsenvisites te doen. Ik integreer medische kennis met mijn verpleegkundige achtergrond. Dat is efficiënt. Eerder liepen er, soms tegelijkertijd, meerdere huisartsen rond in het verzorgingshuis. Nu worden visites gebundeld en doe ik een groot deel hiervan; ook dat is efficiënt. Ik denk ook dat ik sneller wat signaleer, omdat ik er zo vaak over de vloer kom. Als ik mevrouw Janssen niet zie zitten op haar vaste bankje in de hal, dan vraag ik aan de verzorging of er wat aan de hand is. Ik heb laagdrempelig contact met de medewerkers van het huis en ben het vaste gezicht voor bewoners. Hoe kan de patiënt de samenwerking ervaren? De ouderen in het verzorgingshuis weten dat ik in principe langskom als er een medische vraag is, maar ik vertel er ook altijd bij dat hun eigen huisarts volledig op de hoogte blijft en op verzoek van mij of de oudere zelf ook visites doet. Ik infomeer de huisartsen na elke visite via een korte notitie in de digitale agenda. Dit kost nauwelijks extra tijd.
42
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
Moet er meer worden samengewerkt in de zorg? Zo ja, op welke plaatsen en wat kan het opleveren? De vraag naar zorg zal sterk toenemen door het grote aantal chronisch zieken en ouderen. We kunnen dit alleen maar behappen als er nog meer en efficiënter wordt samengewerkt en als we taakherschikking een kans geven. Wie kan welke taak op welk moment het beste uitvoeren, dáár draait het om. Soms is dat de huisarts, dan weer de verpleegkundig specialist of de praktijkondersteuner GGZ. Ik denk dat de krachten in de toekomst nog meer gebundeld gaan worden, door ook wonen en welzijn meer met de zorg te integreren. Zo is het heel goed denkbaar dat er een WMO-loket in een gezondheidscentrum is; er zijn vast voorbeelden waar dit al aan de orde is. Je ziet in de eerste lijn ook steeds meer initiatieven van uitbreiding van zorgaanbod, bijvoorbeeld een dermatoloog die wekelijks een middagspreekuur houdt in een gezondheidscentrum. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Het bevordert de samenwerking tussen de eerste en tweede lijn, het is goedkoper en de patiënt vaart er wel bij. Waar liggen voor jullie de uitdagingen in de toekomst? Kwalitatief hoogstaande zorg moet beschikbaar, betaalbaar en dicht bij de patiënt blijven. Hiervoor zijn we met elkaar verantwoordelijk. Het is zeer de moeite waard om allerlei initiatieven in de eerstelijns gezondheidszorg een kans te geven. Het blijft een aandachtspunt om bij alle innovaties en ontwikkelingen steeds oog te hebben voor de veiligheid en voor het belang van de patiënt.
Persbericht vervolg van pagina 41
En op de ontslagbrief hoeft de patiënt niet meer te wachten tot de dokter klaar is met zijn poli of operatie. Moet er meer worden samengewerkt in de zorg? Zo ja, op welke plaatsen en wat kan het opleveren? Samenwerken is essentieel voor goede zorg! Met een steeds hogere werkdruk, wordt er soms te weinig tijd genomen voor de samenwerking. Iedereen is druk, druk…en doet zijn of haar ding. We kunnen door te investeren in samenwerking, taken beter verdelen en processen beter afstemmen en hierdoor efficiënter werken. Niet alleen bij plannen en uitvoeren van werk, maar ook bij scholingstrajecten en verandertrajecten zouden we onze krachten vaker moeten bundelen om zo van elkaar te leren. Is het leuk om samen te werken? Zeker! Een goede samenwerking is de basis om alles goed te laten verlopen. Goede communicatie en afstemming van zaken, collegialiteit, gezelligheid en werksfeer, dragen allemaal bij aan een goede kwaliteit van de werksfeer. Het vak en de positie van de verpleegkundig specialist blijft zich ontwikkelen, dus ook de samenwerking blijft veranderen. De kennis, rolverdeling, taken en verantwoordelijkheden worden steeds duidelijker. Ook de samenwerking tussen de verpleegkundig specialisten onderling. Destijds als pionier ben je een weg ingeslagen. Nu bij uitbreiding van het aantal verpleegkundig specialisten, betere bekendheid en aanpassingen van de wetgeving moeten we samen opnieuw bekijken of we dezelfde weg of nog een andere pad moeten gaan bewandelen. Wat willen wij binnen deze nieuwe wetgeving betreffende samenwerking? Communicatie en profileren zijn hierbij belangrijke facetten binnen de hernieuwde samenwerkingsverbanden.
* Suzan Brugmans MA ANP, werkzaam in het deelspecialisme intensieve zorg, cardiochirurgie Catharina ziekenhuis te Eindhoven
Koken met smaak Voor mensen met symptonen A. (Astrid) Slettenaar M ANP Als je de diagnose multiple sclerose (MS) krijgt, mag je alles blijven eten en drinken wat je wilt. Dokters reiken geen dieet aan. Maar gezond en gevarieerd eten is natuurlijk wel aan te raden. Het boek ‘Koken met smaak’ is nu beschikbaar in de boekhandel en via webwinkels. Bij MS treden vaak symptomen op die effect hebben op je eetpatroon en op de bereiding van eten. Heb je gevoelsstoornissen in de handen? Kies recepten met weinig snijwerk. Ben je erg vermoeid? Gebruik recepten met een korte bereidingstijd. Of last van hitte-intolerantie? Lichtere of verkoelende maaltijden kunnen je de zomer door helpen. Ook bevat het boek een hoofdstuk ‘budgetkoken’ met juist voordelige recepten. Dit kookboek is geschreven om mensen met MS een helpende hand te bieden. Naast diverse eenvoudige en snelle recepten reikt dit boek ook praktische tips aan om het koken te plannen en wordt er aandacht besteed aan hulpmiddelen die kunnen worden ingezet. Het boek is ingedeeld op symptoom, zodat je gemakkelijk een gerecht kunt kiezen dat bij jouw situatie past. Astrid Slettenaar (1974) is verpleegkundig specialist MS in het Medisch Spectrum Twente. Al sinds 1996 is zij in het neurologische veld werkzaam. Zij geeft les op de opleiding voor MSverpleegkundigen en is onder andere voorzitter van verpleegkundig specialisten MS Nederland en bestuurslid van MS-jongeren Twente.
Koken met smaak – Astrid Slettenaar Paperback, 128 pagina’s ISBN 978 90 2154 933 0 Prijs € 18,95
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
43
VS chronische zorg
Verpleegkundig specialist GGZ
J
ohn Castelijns is in juli 2011 afgestuurd aan de HAN in Nijmegen voor de opleiding van Nurse Practitioner en werkzaam als verpleegkundig specialist bij de GGZ Oost Brabant binnen de locatie Boekel, Oss en Uden/Veghel. Op de locatie Huize Padua in Boekel werkt hij op de somatische poli aan de volgende taken: • jaarlijkse somatische screening (één van de prestatie indicatoren van de GGZ); • eerste triage voor de huisartsen; • behandelen van patiënten met chronische aandoeningen (diabetes, COPD, HVZ); • EHBO functie, polifunctie voor het terrein.
Voor de locatie Oss en Uden/Veghel monitort hij het psychofarmacagebruik onder FACT (Functie Assertive Community Treatment). Een meerwaarde van het beroep van verpleegkundig specialist voor de dagelijkse praktijk vindt hij de jaarlijkse somatische screening. In deze screening is de combinatie van verpleegkundige expertise en het medisch redeneren zeer van belang. John zegt hierover: ”bij het signaleren van somatische klachten kun je vaak direct je verpleegkundige kennis gebruiken als het gaat om praktische problemen. Te denken valt aan gebitsverzorging, voetverzorging, kleine lichamelijke kwalen, starten van antibiotica, starten en evaluatie van compressie therapie en het instellen van insuline bij diabeten. Doordat je deze somatische problemen als VS signaleert en oppakt scheelt dit een consult bij de huisarts”. Laagdrempeligheid en vertrouwen Veel patiënten vinden de VS laagdrempeliger dan de huisarts, waar bij deze patiëntenpopulatie het vertrouwen belangrijk is. Zonder vertrouwen is het niet mogelijk een hulpverleningsrelatie op te bouwen.
“Een patiënt met de diagnose schizo-affectieve stoornis kreeg in verband met tachycardie Metropolol voorgeschreven”, vertelt John, “het medicament was door de huisarts voorgeschreven en de patiënt weigerde deze medicatie te gebruiken, omdat hij al zoveel medicijnen innam. In een gesprek met de patiënt bleek dat hij bang was voor bijwerkingen, momenteel geen lichamelijke klachten had en geen reden zag om deze medicatie in te nemen. Na enige uitleg over het nut van het medicament en wat er 44
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
J.(John) Castelijns, M ANP*
kan gebeuren als hij deze niet gaat nemen, zijn we tot de conclusie gekomen dat hij een paar weken het medicijn zou gebruiken en dat we dit dan samen zouden evalueren. Patiënt kon hiermee instemmen en vond dit prettig. Na een aantal weken werd geëvalueerd waarbij de patiënt aangaf de persoonlijke aandacht en de uitleg als prettig te ervaren. Zijn bloeddruk en polsslag zijn gedaald en hij heeft geen bijwerkingen van het medicijn. Patiënt komt nu maandelijks op de poli om zijn bloeddruk te meten en voor een praatje”.
Somatiek in de GGz Binnen de revalidatie afdeling Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) worden regelmatig patiënten opgenomen vanuit het ziekenhuis ter revalidatie. Vaak komen deze patiënten binnen met wonden na een ongeval of suïcidepoging. Samenwerking met de huisartsen is dan van groot belang. Vaak komt het voor dat patiënten door zowel de VS als de huisarts gezien worden. De VS stelt dan het beleid op als het gaat om wondzorg en brengt de huisarts hiervan op de hoogte en zo nodig kijkt de huisarts mee om te komen tot de beste wondzorg. Binnen de GGZ lijkt somatisch zorg op bepaalde afdelingen geen prioriteit. Het gevolg hiervan is dat er snel een beroep gedaan wordt op de somatische poli als er problemen zijn. Soms lijkt het er op dat er op de verblijfsafdeling niet meer logisch nagedacht wordt en men direct een beroep wil doen op onze somatische poli. Op het gebied van bijscholing is er binnen de GGZ dan ook nog een hoop te halen. Als VS wil John bijdragen aan eenduidige richtlijnen, zoals de richtlijn dysfagie (verslikproblemen) waaraan hij met verschillende disciplines aan het werk is. In de toekomst zullen meer onderwerpen opgepakt moeten worden om deze evidence based practice uit te voeren. Via nieuwe technologie als e-learning zijn mogelijkheden om modules te creëren en individueel aan te bieden.
VS chronische zorg Laagdrempeligheid “Als VS wordt ik vaak gevraagd om scholing te geven als het gaat om ambulante compressie therapie, intramusculair injecteren, wondzorg, medicatie verstrekken en EHBO. Ook voor patiënten verzorgen wij voorlichtingslessen als het gaat om gezonde leefstijl, SOA, maar ook bijwerkingen van medicatie. Patiënten waarderen de open houding, de uitleg en de inspanningen die je voor hen verricht. Momenteel is er een explosieve groei te zien van het aantal mensen met diabetes mellitus binnen onze organisatie. Op één van onze locaties waar ongeveer 300 patiënten wonen, zijn nu ongeveer 50 (pre)diabeten. Met de psychiatrische problematiek en de leefgewoonten is het voor ons een lastige taak om deze patiënten goed in te stellen, vertelt John. “Voor veel patiënten is het erg moeilijk om zich aan de afspraken te houden qua leefregels. Eén van de cliënten met de diagnose schizofrenie heeft voor zijn te hoge nuchter bloedglucose Metformine gekregen. Hij rookt veel, is inactief en heeft een BMI van 30,4. Middels gesprekken en intensieve begeleiding met bewegen is hij actiever geworden met wandelen en fietsen, eet hij minder, rookt hij nog wel, maar is hij in een periode van 4 maanden ongeveer 7,5 kilo afgevallen. Gevolg is dat zijn glucosespiegel is gedaald, dat hij meer beweegt en zich fitter voelt”. Metaboolsyndroomscreening Op de locaties Oss en Veghel verricht John de poli metabole screening. Patiënten komen op het spreekuur en worden gescreend op het metabool syndroom. Wanneer patiënten het metabool syndroom hebben of een verhoogd risico hierop (1-2 criteria verhoogd) wordt de leefstijl besproken en gekeken of de patiënt hier wat aan kan veranderen. De eigen huisarts van de patiënt krijgt een brief om eventueel medicatie aan te passen, of om bijvoorbeeld hypertensie te vervolgen. Afhankelijk van wat er uit de screening naar voren komt wordt een vervolg gegeven aan het consult. Onder het metabool syndroom wordt verstaan een combinatie van de volgende somatische afwijkingen: verhoogde glucose- en verhoogde triglyceridewaarde, verlaagde concentratie High-densitylipoproteïne (HDL)cholesterol, toegenomen intra-abdominaal vetweefsel en hypertensie. Indien voldaan wordt aan tenminste 3 van de 5 criteria is er sprake van het metabool syndroom (Cahn W, Ramlal R, 2008).
Op de poli kwam een zwakbegaafde man van rond de 45 jaar met de gediagnosticeerde schizofrenie. Hij dronk gemiddeld 1,5 liter alcohol per dag, werkte niet en zat thuis muziek te luisteren. Uit labonderzoek kwam naar voren dat hij prediabetes heeft en dat bij geen veranderingen in zijn leefstijl dit zou leiden tot diabetes. Dit zou voor hem betekenen dat hij meer medicijnen moest gaan gebruiken, of misschien wel insuline zou moeten spuiten. Met de patiënt en zijn begeleiding is doorgesproken dat hij echt zijn leefstijl moet veranderen door meer te bewegen en minder alcohol te drinken. Bij een volgend poli bezoek zat er geen verbetering in zijn leefstijl, maar John merkte op dat de man een speldje op had. Hij bleek een trouwe bezoeker van de Efteling. Hij vertelde hem dat als hij op deze wijze zou doorleven, de bezoekjes aan de Efteling tot de verleden tijd konden gaan behoren. Dit heeft hem de ogen doen openen. Hij is fanatiek gaan minderen met alcoholgebruik, werkt twee dagdelen per week op een zorgboerderij en tussendoor wandelt en fietst hij. Je zag deze man bij het volgend polibezoek opfleuren. In gewicht is hij ook wat afgevallen. Zijn nuchtere glucose en HbA1c zijn gedaald en hij drinkt momenteel nog maar 2 kleine blikjes bier per dag. Gelukkig had deze patiënt hulp van de leiding die hem stimuleerde. “Als VS moet je onze patiëntencategorie blijven stimuleren, een oogje in het zeil blijven houden, want wanneer de aandacht even verslapt, zie je dit bij de patiënt ook gebeuren”, zo zegt John.
John noemt zijn werk als VS is veelzijdig en afwisselend. Het is een leuke en inspirerende baan door de eindverantwoording die je hebt en het contact met de patiënt en met de verpleging. Binnen de GGZ is er nog veel te ontwikkelen en te verbeteren als het gaat om somatische zorg. Hier is voor de VS een grote taak weggelegd door bijvoorbeeld het invoering van protocollen, evidence based werken en het geven van(bij)scholing. Wanneer op termijn het voorschrijven van medicatie wordt toegestaan, zal dit alleen maar een verrijking zijn van het beroep en kan de functie nog zelfstandiger vorm worden gegeven. “Dit uitgebreide takenpakket betekent voor ons dat er op veel gebieden vakliteratuur bijgehouden dient te worden en waar nodig scholingen”, zo besluit John. Literatuur
Cahn W, Ramal D, Tijdschrift voor psychiatrie 50(2008)9, 579-591. Website GGZ Oost Brabant, www.ggzoostbrabant.nl.
*John Castelijns M ANP, verpleegkundig specialist GGZ Oost Brabant
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
45
Toekomst VS
De verpleegkundig specialist:
belangrijk deel van de toekomst
M
J.(Johan) Lambregts*
omenteel voert V&VN in opdracht van VWS het project Verpleegkundigen en Verzorgenden 2020 (V&V2020) uit. Met V&V2020 bereiden de beroepsgroepen zich voor op de toekomst. De verpleegkundig specialist is een belangrijk deel van die toekomst. Tijdens de V&V2020-rondetafelgesprekken kwamen mooie voorbeelden naar voren van verpleegkundig specialisten die hun meerwaarde op de werkvloer al jarenlang ruimschoots aantonen. Ze vertalen nieuwe wetenschappelijke inzichten in innovatieve practices. Goed voor de patiënten en cliënten, goed voor de collega-zorgprofessionals, kortom: goed voor de kwaliteit van de zorg.
De artsen zijn klaar voor een nieuwe rolverdeling, zegt Arie Nieuwenhuijzen Cruseman, KNMG-voorzitter en lid van de stuurgroep die, onder voorzitterschap van Pauline Meurs, V&V2020 begeleidt. Op voorwaarde dat het allemaal duidelijk wettelijk geregeld is. Zover is het nu eindelijk, na jarenlang onderhandelen met de overheid, artsen, werkgevers en andere stakeholders. Per 1 januari treedt vrijwel zeker, de tijdelijke regeling in werking, waarbij vijf jaar lang verpleegkundig specialisten een aantal voorbehouden handelingen kunnen gaan uitvoeren en indiceren. Een mijlpaal. Na die vijf jaar volgt een evaluatie. Zal de regeling per 2012 overal zonder enige discussie of wrijving gaan lopen? Natuurlijk niet. Men zal hier en daar nog moeten wennen aan een nieuwe taakverdeling. Laten we er geen doekjes om winden: niet álle verpleegkundig specialisten worden na hun opleiding met gejuich ontvangen op de werkvloer. Sommige artsen voelen zich bedreigd door al die extra kennis, en ook verpleegkundigen bekijken de nieuwe specialist, ‘drie jaar geleden nog een van ons’, soms met argwaan. Odile Frauenfelder, voorzitter van de afdeling verpleegkundig specialisten bij V&VN merkte terecht op dat je collega’s niet overtuigt door het wapperen met diploma’s en regelingen. Overtuigen doe je door, in vruchtbare samenwerking met zowel artsen als verpleegkundigen, te laten zien dat de extra kennis die je als verpleegkundig speci46
D È V E R P L E E GKUNDIG SPECIALIST
alist hebt ook echt meerwaarde heeft. En dat iedereen, de patiënt voorop, er baat bij heeft. Het wennen aan een verpleegkundig specialist die in bepaalde gevallen ook medicatie voorschrijft en handelingen indiceert zal wat tijd vergen. Dat is niet meer dan logisch. De positie, om niet te zeggen status, die de verpleegkundig specialisten zich nu al hebben verworven maakt dat we ons daarover niet al te veel zorgen hoeven maken.
Wat moet er verder nog gebeuren? Op instellingsniveau moet nu heel snel de wetgeving worden uitgewerkt in regelingen. In veel instellingen staat de verpleegkundig specialist nog te boek als nurse practitioner. Dat was een van de minder positieve bevindingen van de rondetafelgesprekken. V&VN zal de tot 1 januari resterende tijd benutten door sectorgewijs modelovereenkomsten op te stellen. Want juist bij taakherschikking is het van eminent belang dat de nieuwe taken en verantwoordelijkheden glashelder geregeld zijn. En, ten slotte, maar daarom niet minder belangrijk: er moeten nieuwe beroepsprofielen komen. Daaraan wordt momenteel door V&V2020 hard gewerkt. Voor het eerst in de geschiedenis voeren de betrokken beroepsgroepen zelf de regie over dit belangrijke dossier. Ook dat mogen we met recht een mijlpaal noemen. Op 8 maart 2012 worden de nieuwe beroepsprofielen gepresenteerd, samen met de andere resultaten van V&V2020. Noteer die datum maar vast in je agenda! *Johan Lambregts, projectleider V&V2020
Huidige verdeling deelspecialismen Totaal geregistreerde VS
1027
VS GGZ VS Chronische zorg VS Preventieve zorg VS Acute zorg VS Intensieve zorg
210 212 24 57 524
Best Practice
Samenwerking van apothekers en verpleegkundig specialisten
O. (Odile) Frauenfelder MA ANP*
Om de invoering van de toekomstige voorschrijfbevoegdheid door verpleegkundig specialisten goed te laten verlopen, is het van belang om vroegtijdig met belangrijke samenwerkingspartners om de tafel te gaan. Daarom heeft V&VN in 2010 een aantal informatie- en uitwisselingsbijeenkomsten georganiseerd met de KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie), de NVZA (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers) en de afdeling V&VN VS/NP. Het doel van deze bijeenkomsten was het verkennen van elkaars competenties in de verstrekking van medicatie. Tevens is gekeken naar de wijze waarop de voorschrijfveiligheid geoptimaliseerd en geborgd kan worden met betrekking tot nieuwe voorschrijvers, zoals verpleegkundig specialisten. Tijdens deze bijeenkomsten zijn bovenstaande partijen tot de conclusie gekomen dat de verpleegkundig specialisten veilig kunnen gaan voorschrijven, mits er aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan.
Deze randvoorwaarden houden o.a. in dat de verpleegkundig specialist traceerbaar is voor de apotheker d.m.v. het BIG register en volledig kan beschikken over alle informatielijnen die noodzakelijk zijn. Denk hierbij aan patiëntendossiers, landelijke organisaties zoals het Lareb (Nederlands bijwerkingencentrum) en het IVM (Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik) Als eindresultaat van deze bijeenkomsten zullen deze voorwaarden in een convenant worden vastgelegd. Hierbij maken de betrokken partijen duidelijk dat zij vertrouwen in elkaar hebben zoals dit van belang is in de samenwerkingsrelatie tussen voorschrijver en apotheker. Wij hadden het convenant graag vandaag in dit tijdschrift willen publiceren; het convenant is geschreven en over de inhoud is geen discussie. De lay out en het definitieve convenant is echter nog niet klaar voor publicatie. Zodra dit het geval is zullen wij hier aandacht aan besteden op onze website: www.venvnvs.nl en tevens in één van de volgende nummers van dit tijdschrift. * Odile Frauenfelder MA ANP, voorzitter V&VN VS
Een kwetsbare huid verdient de beste verzorging
Cetaphil Restoraderm: te gebruiken in alle fases van constitutioneel eczeem • Een dagelijkse, complete huidverzorgingslijn • Innovatieve technologie met filaggrine en ceramiden componenten • Helpt jeuk en irritatie verminderen • Bevat geen parfum, is vrij van parabenen • Leeftijd vanaf 3 maanden De Cetaphil Restoraderm Voedende Huidreiniger en de Cetaphil Restoraderm Voedende Hydraterende Emulsie zijn verkrijgbaar bij apotheek en adviesdrogist. Kijk voor een overzicht van verkooppunten op www.cetaphil.nl
FECTE DE PER INATIE B COM
JAARGANG 6 | NUMMER 3 | OKTOBER 2011
47