Socio-economische kenmerken van studenten in het hoger onderwijs
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Foto voorpagina: ©Study in Flanders
Studentenmonitor Vlaanderen 2009 Eindrapport
ResearchNed bv Nijmegen Froukje Wartenbergh Danny Brukx Anja van den Broek Joyce Jacobs Jessica Pass Lette Hogeling Marijn van Klingeren december ’09
© 2009 ResearchNed Nijmegen in opdracht van Vlaams Departement van Onderwijs en Vorming. Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder toestemming van de opdrachtgever en zonder nauwkeurige bronvermelding.
Voorwoord Tijdens het academiejaar 2008-2009 vond in Vlaanderen voor de eerste keer de Studentenmonitor plaats. Het departement Onderwijs en Vorming organiseerde deze bevraging om verschillende redenen. Vooreerst is het van belang om als overheid over de nodige informatie te beschikken om goed beleid te maken. We kunnen wel vermoeden dat bepaalde processen gaande zijn, maar echt weten kan alleen als je meet. Naast de studentenmonitor heeft de overheid sterk geïnvesteerd in de ‘databank hoger onderwijs”, waar alle administratieve gegevens van studenten hoger onderwijs worden opgeslagen. Naast de nationale reden, is er ook een internationaal aspect. Tijdens de ministeriële conferentie van London gaven de Europese ministers van onderwijs aan hoe belangrijk dataverzameling op Europees niveau is. Met de studentenmonitor voegt Vlaanderen zich toe aan het Eurostudent project (www.eurostudent.eu). Dit Europees project verzamelt, op een vergelijkbare manier, data over de socioeconomische situatie van studenten in Europa. Als derde reden wil de overheid de studentenmonitor ook ter beschikking stellen voor hogescholen en universiteiten. Zij kunnen zo een nog beter beeld krijgen van hun studenten en kunnen hier een lokaal beleid op afstemmen. Voor u ligt de eerste Vlaamse Studentenmonitor. Wij wensen u veel leesplezier. Voor vragen en opmerkingen kan u terecht op
[email protected]. Departement Onderwijs en Vorming Afdeling Hoger Onderwijs
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
3
Inhoud Voorwoord
3
1
Inleiding
9
1.1
Achtergrond
9
1.2
Het Vlaamse hoger onderwijs
10
1.3
Inhoud van de Studentenmonitor
12
1.4
Dataverzameling, respons en weging
13
1.5
Beperkingen van het onderzoek
18
1.6
Opbouw van het rapport
18
2
Persoonskenmerken
21
2.1
Leeftijd
21
2.2
Geslacht
22
2.3
Nationaliteit en geboorteland
23
2.4
Taal van de opleiding
25
2.5
Burgerlijke staat
26
2.6
Ouderschap
27
2.7
Functiebeperking
28
2.8
Samenvatting
30
3
Leefsituatie
33
3.1
Wie woont waar?
33
3.2
Thuisstad en de afstand tot de instelling
34
3.3
Leefomgeving: medebewoners
35
3.4
Woontevredenheid
36
3.5
Samenvatting
40
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
5
4
Achtergrondkenmerken familie
41
4.1
Hoogst genoten opleidingsniveau
41
4.2
Arbeidsparticipatie van ouders
44
4.3
Beroepsniveau van ouders
45
4.4
Sociale klasse van ouders
47
4.5
Netto gezinsinkomen
51
4.6
Samenvatting
51
5
Huidige situatie
53
5.1
Soort opleiding
53
5.2
Studiegebied
54
5.3
Doorstuderen, of toch stoppen?
55
5.4
Samenvatting
57
6
Voor het hoger onderwijs
59
6.1
Vooropleiding
59
6.2
Werkervaring opgedaan voorafgaand aan de studie
61
6.3
Onderbreking voor het hoger onderwijs
62
6.4
Samenvatting
63
7
Studieresultaat
65
7.1
Studievoortgang
65
7.2
Tussentijds stoppen
71
7.3
Delibereren
73
7.4
Vrijstellingen
78
7.5
Kans op einddiploma
80
7.6
Studie als goede basis voor het vinden van werk en voor persoonlijke ontwikkeling
83
7.7
Samenvatting
89
6
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
8
Tijdbesteding
91
8.1
Tijdbesteding aan studie
91
8.2
Tijdbesteding aan werk
94
8.3
Tijdbesteding: verschillen tussen studenten
97
8.4
Typering studentenjobs
105
8.5
Redenen om naast de studie te werken en tevredenheid over tijdbesteding
114
8.6
Samenvatting
118
9
Internationale mobiliteit
121
9.1
Buitenlandervaring
122
9.2
Belang aan en tevredenheid over opgedane kennis, ervaringen en hulp
126
9.3
In de toekomst naar het buitenland?
127
9.4
Redenen om niet naar het buitenland te gaan
131
9.5
Taalbeheersing
133
9.6
Financiering van het buitenlandverblijf
133
9.7
Samenvatting
137
10
Studiekostenmeting
139
10.1 Studiebeurs
139
10.2 Inkomsten
143
10.3 Uitgaven
146
10.4 Inkomsten versus uitgaven
152
10.5 Financiële situatie
153
10.6 Vergelijking resultaten met eerder onderzoek
155
10.7 Samenvatting
156
11
159
Vlaamse student in Europees perspectief
11.1 Inleiding
159
11.2 De Europese en Vlaamse student
159
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
7
11.3 Budget van de Europese student en toegankelijkheid van het hoger onderwijs
165
11.4 Europese studenten en internationale mobiliteit
172
11.5 Samenvatting
176
Lijst van figuren en tabellen
177
Afkortingen
182
8
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
1 Inleiding 1.1
Achtergrond Het Vlaams Departement van Onderwijs en Vorming heeft dit jaar voor het eerst een grootschalig onderzoek onder studenten in het hoger onderwijs laten uitvoeren: de Studentenmonitor Vlaanderen. De Studentenmonitor is te omschrijven als het periodiek en systematisch volgen van ontwikkelingen op het gebied van de sociaal-economische dimensie van studeren in het hoger onderwijs met behulp van kengetallen. De monitor fungeert als ondersteuning van beleid en als informatiebron voor derden. Het onderzoek is uitgevoerd door het onderzoeksinstituut ResearchNed uit Nederland, dat een vergelijkbare monitor onder Nederlandse studenten sinds 2003 jaarlijks uitvoert. De centrale probleemstelling van deze meting van de Studentenmonitor is: “Hoe ziet het socio-economisch profiel van Vlaamse studenten in het hoger onderwijs eruit en welke studiekosten maken zij?” Deze probleemstelling integreert twee belangrijke vraagstellingen van de Vlaamse overheid. Allereerst gaat het om het aanleveren van gegevens aangaande het socio-economisch profiel van studenten ten behoeve van opname van Vlaanderen in het Eurostudent rapport van 2008. In de eerste versie van Eurostudent heeft Vlaanderen geparticipeerd, in Eurostudent 2 en 3 echter niet meer. Begin 2009 was het nog mogelijk data aan te leveren voor Eurostudent 3. Dit gaf het Vlaamse Departement de mogelijkheid de socio-economische positie van de Vlaamse studenten te vergelijken met de positie van studenten in 23 andere Europese landen ten behoeve van de vergadering van de Bologna-Follow-up in april 2009 in Leuven. De tweede focus van voorliggende Studentenmonitor betreft een herhaling van de studiekostenmeting van 2000. Het studiefinancieringsdecreet van 2004 maakte een vijfjaarlijkse studiekostenmeting verplicht. Echter, het laatste instellingsoverschrijdende onderzoek dateert van 2000 en is gebaseerd op cijfers uit het academiejaar 1998-1999 en daarmee inmiddels dus 10 jaar oud. Daarbij zijn er verschillende aanwijzingen dat de studiekosten sinds de vorige meting sterk gestegen zouden zijn (sterker dan alleen inflatie) door ondermeer het belang van het gebruik van computers (een eigen pc of laptop bijna onmisbaar), de stijging van kot- en vervoerskosten, de stijging van inschrijvingsgelden. In dit rapport zijn de resultaten van beide onderdelen geïntegreerd. In dit hoofdstuk gaan we achtereenvolgens in op de inhoud van de Studentenmonitor 2009, de dataverzameling en de respons.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
9
1.2
Het Vlaamse hoger onderwijs In overeenstemming met Europese afspraken, het zogenaamde Bolognaproces, worden de opleidingen opgedeeld in een bachelor-masterstructuur. Naast de bachelor- en masteropleidingen zijn er echter nog een aantal opleidingen die een rol spelen in het hoger onderwijs. In deze paragraaf geven we een beschrijving van de structuur van het Vlaamse hoger onderwijs. De volgende hogeronderwijsopleidingen worden www.hogeronderwijsregister.be) : (1) Bacheloropleidingen Professioneel gerichte bacheloropleidingen Academisch gerichte bacheloropleidingen (2) Masteropleidingen (3) Voortgezette opleidingen Bachelor-na-bacheloropleidingen Master-na-masteropleidingen (4) Schakelprogramma’s (5) Voorbereidingsprogramma’s (6) Specifieke lerarenopleiding (7) Postgraduaten en na- en bijscholingen (8) Doctoraatsopleidingen (9) Opleidingen in afbouw
in
Vlaanderen
aangeboden
(zie
ook:
Bacheloropleidingen Bacheloropleidingen zijn ofwel professioneel gericht ofwel academisch gericht. Bachelor word je na het afronden van een opleiding met ten minste 180 studiepunten (of normaal gezien drie academiejaren). Professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn in de eerste plaats gericht op de beroepspraktijk en hebben tot doel de studenten te brengen tot een niveau van algemene en specifieke kennis en van competenties nodig voor de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen en bieden zo een directe uitstroommogelijkheid naar de arbeidsmarkt. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen vormt het doorstromen naar een masteropleiding de hoofddoelstelling. Masteropleidingen Masteropleidingen zijn academisch gericht maar kunnen daarenboven een professionele gerichtheid hebben. Naast de universiteiten kunnen ook de hogescholen (in een associatie met een universiteit) masteropleidingen aanbieden. Master word je na het afronden van ten minste 60 studiepunten (of één academiejaar). De masteropleidingen hebben tot doel de studenten te brengen tot een gevorderd niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een 10
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, dat noodzakelijk is voor de autonome beoefening van de wetenschappen of de kunsten of voor de aanwending van deze wetenschappelijke of artistieke kennis in de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen. Een masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef (een masterthesis). De studieomvang van een masterproef is gelijk aan ten minste één vijfde van het totaal aantal studiepunten van het opleidingsprogramma, met een minimum van 15 studiepunten en een maximum van 30 studiepunten. De voortgezette opleidingen: de bachelor-na-bacheloropleidingen en de master-na-masteropleidingen Bachelor-na-bacheloropleidingen en master-na-masteropleidingen zijn voortgezette opleidingen. Als student moet je dus al een bacheloropleiding hebben afgerond om een bachelor-na-bacheloropleiding te volgen of een masteropleiding hebben afgerond om een master-na-masteropleiding te volgen. De opleidingen hebben elk een omvang van minstens 60 studiepunten. Schakelprogramma’s Een schakelprogramma is een overgangsprogramma tussen een professionele bachelor en een masteropleiding. Het heeft een studieomvang van ten minste 45 studiepunten en maximaal 90 studiepunten. Voorbereidingsprogramma’s Een voorbereidingsprogramma kan worden opgelegd als een student niet in bezit is van een diploma dat rechtstreeks toegang geeft tot de opleiding. De omvang van het voorbereidingsprogramma wordt door de instelling bepaald. Specifieke lerarenopleidingen De specifieke lerarenopleiding leidt tot het diploma van leraar. Dit pedagogisch diploma is een voorwaarde om les te geven (i.e. vaste benoeming in het onderwijs). Met dit diploma kan je les geven in de vakken die aansluiten bij je bachelor- of masteropleiding. Naast het onderwijs biedt het diploma ook nog andere mogelijkheden. De aangeleerde communicatievaardigheden - spreken voor een groep of ideeën presenteren - zijn voor veel jobs een sterk punt. De specifieke lerarenopleiding is een opleiding van 60 studiepunten waarvan 30 voor het theoretische gedeelte en 30 voor de praktijkcomponent. De graad van 'doctor' De graad van 'doctor', het summum in de Vlaamse diplomaranking, wordt behaald aan een universiteit na de openbare verdediging van een proefschrift. De voorbereiding van een doctoraatsproefschrift, de "doctoraatsopleiding", vormt de onderzoeker die op een zelfstandige wijze een bijdrage dient te leveren aan de ontwikkeling en de groei van de wetenschappelijke kennis. Het proefschrift moet dus blijk geven van het vermogen tot de creatie van nieuwe wetenschappelijke kennis in een bepaald vakgebied of over vakgebieden heen en moet kunnen leiden tot wetenschappelijke publicaties. Doctorandi behoren niet tot de doelgroep van dit onderzoek. Studentenmonitor Vlaanderen 2009
11
Opleidingen in afbouw Opleidingen in afbouw zijn opleidingen van voor het academiejaar 2004-2005. Deze opleidingen zijn de voorgangers van de huidige bachelor- en masteropleidingen. Ze worden enkel nog georganiseerd voor studenten die al voor 2004-2005 ingeschreven waren. De opleidingen worden in de figuren nog wel getoond, maar niet meer beschreven. In Figuur 1 wordt schematisch weergegeven hoe deze opleidingen zich tot elkaar verhouden. Specifieke lerarenopleiding 60 ECTS hogescholen en universiteiten
Master na master minimaal 60 ECTS hogescholen en universiteiten
voorbereidingsprogramma
Bachelor na bachelor minimaal 60 ECTS hogescholen
voorbereidingsprogramma
Master minimaal 60 ECTS hogescholen en universiteiten
schakelprogramma
Professionele bachelor 180 ECTS hogescholen
Figuur 1:
1.3
voorbereidingsprogramma
Academische bachelor minimaal 60 ECTS hogescholen en universiteiten
Structuur van het Vlaamse hoger onderwijs
Inhoud van de Studentenmonitor De vragenlijst van de Studentenmonitor Vlaanderen 2009 bestond uit de volgende negen thematische vragenblokken. Persoonskenmerken (leeftijd, geslacht, nationaliteit, taalbeheersing, gezinssituatie, functie-beperking) Leefsituatie (woonsituatie, reistijd) 12
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Achtergrondkenmerken familie (geboorteland, beroepsniveau, opleidingsniveau, gezins-inkomen) Huidige situatie in de opleiding (soort hoger onderwijs, soort opleiding, studiegebied, inschrijvingsduur) Onderwijsloopbaan voorafgaand aan de opleiding (vooropleiding, doubleren) Studieresultaat (studiepunten, kans einddiploma) Tijdbesteding (aan studie en job) Internationale mobiliteit (buitenlandervaring, financiering, buitenlandplannen) Studiekostenmeting (inkomsten en uitgaven)
Bij de vragenlijst is nauw aangesloten bij enerzijds de basisvragenlijst van het Eurostudentproject en anderzijds de vragenlijst van de Nederlandse Studentenmonitor. Bij de totstandkoming van de vragenlijst zijn studenten van de Vlaamse Vereniging van Studenten actief betrokken geweest. 1.4
Dataverzameling, respons en weging De dataverzameling voor de Studentenmonitor 2009 vond plaats van 11 maart tot en met 18 juni. Daarvoor is gebruikt gemaakt van een internetvragenlijst. Deze lijst is geprogrammeerd met behulp van het softwarepakket DimensionNet van SPSS waarbij gebruik is gemaakt van routering en randomisatie van vragen, databasebewerking, tussentijdse correctie en responsberekeningen. De studenten zijn benaderd via een e-mail die werd verstuurd vanuit het Departement van Onderwijs en Vorming. Daarvoor is door alle instellingen een compleet bestand met e-mailadressen aan het departement aangeleverd. In totaal werden 203.490 studenten aangeschreven, deels onterecht (in totaal zijn er in het academiejaar 2008/2009 zo'n 188.000 actieve inschrijvingen op basis van een diplomacontract geregistreerd in het hoger onderwijs1). Doelgroep van dit onderzoek zijn studenten die met een diplomacontract2 studeren aan een bacheloropleiding, een masteropleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-na-masteropleiding, een schakelprogramma, een voorbereidingsprogramma, een specifieke lerarenopleiding of een opleiding in afbouw. De e-mailbestanden van de instellingen besloegen vaak een ruimere groep studenten dan de strikte doelgroep. In de vragenlijst is daar rekening mee gehouden door een aantal selectievragen te stellen. In de e-mail aan de studenten stond een verwijzing naar de website www.studentenmonitor.be waarop de vragenlijst te raadplegen was en voor elke student een unieke inlogcode. Gedurende het veldwerk is
1
http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/hogerOndInCijfers2008-2009.pdf. Het aantal inschrijvingen is niet gelijk aan het aantal studenten: studenten kunnen meerdere inschrijvingen hebben, al dan niet aan verschillende instellingen.
2
Een diplomacontact is een contract aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op het behalen van een graad of diploma van een opleiding of die zich inschrijft voor een schakelof voorbereidingsprogramma. Een student kan zich ook inschrijven met een credit- of examencontract.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
13
driemaal gericht een rappel verstuurd aan alle studenten die op dat moment de vragenlijst nog niet of nog niet volledig hadden ingevuld. Na sluiting van de dataverzameling hadden 67.141 studenten de enquête ten minste eenmaal geopend (de bruto-respons): 33 procent van de bereikte studenten (na correctie van de niet-bezorgde e-mails). Tabel 1 geeft een overzicht van de totale responsaantallen en responspercentages. De software waarmee de vragenlijst is geprogrammeerd, registreert welke vraag als laatst is ingevuld. Voor de analyses namen we alleen de studenten mee die de vragenlijst helemaal of voor een substantieel deel hebben ingevuld. Tabel 1:
Overzicht totale respons Studentenmonitor 2009
Typering
Aantal
Benaderd Niet bezorgde e-mails Aantal studenten bereikt
203.490 2.130 201.360
Netto-respons Onvolledig verwijderd Onvolledig opgenomen Volledig ingevuld
6.874 10.358 38.882
Buiten doelgroep Afgestudeerd Gestopt Geen diplomacontract Doctoraat / postdoctoraat Totaal buiten doelgroep Buiten doelgroep als % van totale respons Correctie toegepast op populatie (201.360*1-0,16) Totaal bruto respons Totaal bruikbare respons Responspercentage Bruto Bruikbare respons (als % van de gecorrigeerde populatie)
669 243 9.398 717 11.027 16% 168.289 67.141 49.240
33% 29%
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
Van de totale groep was 98 procent (N=63.753) op het moment van dataverzameling daadwerkelijk ingeschreven in het hoger onderwijs. Een half procent (N=243) was gestopt met de opleiding en één procent 14
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
was afgestudeerd (N=669). Een grote groep studenten (15%, N=9.398) gaf aan niet met een diplomacontract te studeren. Deze groepen uitgesloten brengt de bruikbare respons op 29 procent van de totale Vlaamse studentenpopulatie. De bruikbare respons van bijna 50.000 studenten is meer dan ruim voldoende om betrouwbare generaliserende uitspraken te doen over de Vlaamse studentenpopulatie (dat wil zeggen, studenten die binnen de doelgroep van het onderzoek), maar doet geen recht aan de proportionele verdeling van de diverse subgroepen in de populatie. Daartoe wordt een zogenaamde weegfactor berekend om deze verdeling meer in overeenstemming te brengen met de verdeling in de populatie. Tabel 2 en Tabel 3 tonen de verschillen in verdeling tussen populatie en respons. In de laatste kolom van de tabel is aangegeven welke weegfactor aan de groep wordt toegekend. De weegfactor is bepaald door de proportie van een subgroep in de totale populatie te delen door de proportie van dezelfde subgroep in de totale responsgroep. Bijvoorbeeld: als een groep studenten 15 procent van de populatie vertegenwoordigt en 10 procent van de responsgroep, dan is de weegfactor: 15 gedeeld door 10 is 1,5. De weegfactor van deze subgroep wordt dan bepaald op 1,5 wat wil zeggen dat de groep anderhalf keer meeweegt in de resultaten.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
15
Tabel 2:
Weegfactoren Studentenmonitor 2009 - hogescholen Populatie
Respons
Weegfactor
Man Architectuur Audiovisuele en beeldende kunst Biotechniek Gecombineerde studiegebieden Gezondheidszorg Handelswetenschappen en bedrijfskunde Industriële wetenschappen en technologie Muziek en podiumkunsten Nautische wetenschappen Onderwijs Productontwikkeling Sociaal-agogisch werk Toegepaste taalkunde
1,0% 1,0% 0,6% 0,1% 1,3% 9,0% 8,7% 0,5% 0,3% 2,9% 0,1% 1,4% 0,4%
0,7% 0,4% 0,6% 0,0% 1,2% 6,2% 7,6% 0,3% 0,1% 2,4% 0,2% 1,2% 0,3%
1,47 2,39 1,10 1,65 1,08 1,45 1,15 1,90 5,27 1,19 0,87 1,14 1,26
Vrouw Architectuur Audiovisuele en beeldende kunst Biotechniek Gecombineerde studiegebieden Gezondheidszorg Handelswetenschappen en bedrijfskunde Industriële wetenschappen en technologie Muziek en podiumkunsten Nautische wetenschappen Onderwijs Productontwikkeling Sociaal-agogisch werk Toegepaste taalkunde
1,3% 1,2% 0,6% 0,1% 6,1% 7,6% 1,2% 0,6% 0,0% 7,3% 0,0% 5,1% 1,2%
1,2% 0,7% 0,8% 0,0% 8,1% 9,3% 1,5% 0,4% 0,0% 9,7% 0,1% 6,8% 1,4%
1,09 1,79 0,77 2,13 0,75 0,82 0,79 1,36 1,99 0,75 0,85 0,76 0,85
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
16
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tabel 3:
Weegfactoren Studentenmonitor 2009 - universiteiten Populatie
Respons
Weegfactor
Man Archeologie en kunstwetenschappen Bewegings- en revalidatiewetenschappen Biomedische wetenschappen Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische wetenschappen Farmaceutische wetenschappen Geneeskunde Geschiedenis Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht Politieke en sociale wetenschappen Psychologie en pedagogische wetenschappen Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Sociale gezondheidswetenschappen Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische wetenschappen Toegepaste wetenschappen Verkeerskunde Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalwetenschappen
0,2% 0,8% 0,3% 0,2% 3,1% 0,3% 1,2% 0,8% 0,2% 1,6% 0,8% 2,4% 0,1% 0,6% 0,1% 0,7% 2,2% 0,1% 1,9% 0,4%
0,6% 0,5% 0,2% 0,2% 1,8% 0,2% 1,1% 0,8% 0,1% 1,1% 0,6% 1,6% 0,1% 0,6% 0,1% 0,6% 2,0% 0,1% 1,9% 0,3%
0,39 1,64 1,60 1,27 1,73 1,35 1,08 1,08 1,98 1,49 1,34 1,53 1,07 1,12 2,10 1,12 1,10 0,70 1,01 1,20
Vrouw Archeologie en kunstwetenschappen Bewegings- en revalidatiewetenschappen Biomedische wetenschappen Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische wetenschappen Farmaceutische wetenschappen Geneeskunde Geschiedenis Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht Politieke en sociale wetenschappen Psychologie en pedagogische wetenschappen Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Sociale gezondheidswetenschappen Taal- en letterkunde
0,5% 0,9% 0,8% 0,7% 2,1% 0,9% 1,9% 0,5% 0,1% 2,0% 3,7% 3,4% 0,6% 1,7%
1,4% 0,8% 0,7% 0,6% 2,0% 0,9% 2,1% 0,7% 0,2% 2,1% 4,2% 3,1% 0,7% 2,2%
0,34 1,16 1,08 1,19 1,06 1,01 0,93 0,71 0,87 0,95 0,88 1,11 0,86 0,79
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
17
Tabel 3:
Weegfactoren Studentenmonitor 2009 - universiteiten (vervolg)
Tandheelkunde Toegepaste biologische wetenschappen Toegepaste wetenschappen Verkeerskunde Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalwetenschappen
Populatie
Respons
Weegfactor
0,2% 0,6% 0,7% 0,0% 1,0% 0,2%
0,2% 0,6% 0,8% 0,0% 1,2% 0,3%
1,17 0,95 0,88 0,62 0,76 0,57
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
In de figuren in het rapport hebben we alle soorten opleiding en studiegebieden weergegeven die genoemd zijn/geselecteerd zijn door respondenten. Bij beide indelingen echter, zijn er groepen die relatief klein zijn (ook in de populatie), waardoor het lastig is er uitgesproken conclusies aan te verbinden. We hebben er daarom voor gekozen ze wel weer te geven, maar niet in de tekst te behandelen. Bij het hogeschoolonderwijs gaat het om de volgende studiegebieden: Gecombineerde studiegebieden en Nautische wetenschappen en om de volgende soorten opleiding: manama en opleidingen in afbouw. Bij het universitair onderwijs gaat het om het studiegebied Verkeerskunde en eveneens de opleidingen in afbouw. 1.5
Beperkingen van het onderzoek Doordat voor het onderzoek geen gebruik kon worden gemaakt van de Vlaamse studentadministratiebestanden, hebben we alle achtergrondgegevens aan de studenten zelf moeten vragen. Uit de vergelijkingen met de geaggregeerde populatiedata blijkt dat niet alle studenten op de hoogte zijn van de exacte opleidingsvorm waarin ze hun studie volgen. Blijkbaar zijn de gehanteerde termen op beleidsniveau niet altijd even bekend bij de studenten. Toch kunnen we niet anders dan afgaan op de antwoorden van studenten, gecorrigeerd waar mogelijk. Met name in de groep ‘opleidingen in afbouw’ zitten vermoedelijk ten onrechte studenten die eigenlijk een opleiding in bachelor of master volgen. Voor zover dit niet te achterhalen was aan de hand van de naam van de opleiding, kunnen we niet anders dan ons hierin schikken. Houdt u als lezer in uw achterhoofd dat we met dit gegeven hebben moeten werken.
1.6
Opbouw van het rapport Het rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de persoonskenmerken van studenten beschreven om zo een beeld te krijgen van de demografische kenmerken van Vlaamse studenten.
18
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Hoofdstuk 3 gaat over de woonsituatie van studenten: waar wonen ze, wat is hun reistijd, wie zijn hun huisgenoten en ook niet onbelangrijk: hoe tevreden zijn ze over hun woonsituatie? Hoofdstuk 4 beschrijft de familie-achtergronden van studenten: uit welk socio-economisch milieu komen zij? In het hoofdstuk wordt ingegaan op opleidingsniveau van de ouders, arbeidsparticipatie van de ouders, beroepsniveau van de ouders, de sociale klasse waarin studenten hun ouders inschatten en het gemiddelde gezinsinkomen. Hoofdstuk 5 schetst een beeld van de opleidingssituatie van studenten: welk type opleiding volgen zij binnen welk studiegebied? Willen ze na hun huidige studie nog verder studeren? In hoofdstuk 6 besteden we aandacht aan het traject voorafgaande aan de studie in het hoger onderwijs: met welk diploma kregen zij toegang tot het hoger onderwijs en stroomden de studenten direct door van secundair onderwijs in hoger onderwijs of onderbraken zij op dat punt hun onderwijsloopbaan? Hoeveel studenten deden voorafgaand aan hun studie werkervaring op? Hoofdstuk 7 richt zich op de studieresultaten van studenten: liggen zij op schema? Hoeveel komt het voor dat studenten hun studie tussentijds staken? Hoeveel studenten worden voor een deel van de opleiding gedelibereerd, hoeveel kregen vrijstellingen? Welke kans geven studenten zichzelf om het einddiploma te behalen? En in hoeverre biedt de studie hen een goede basis voor persoonlijke ontwikkeling en voor het vinden van werk? Hoe belangrijk vinden ze dat eigenlijk? Hoofdstuk 8 gaat in op de tijdbesteding van studenten: hoeveel tijd steken zij in hun studie en in een eventuele job? En als ze een job naast hun studie hebben: welk type werk verrichten zij dan en waarom werken zij? Ook geeft dit hoofdstuk antwoord op de vraag in hoeverre studenten tevreden zijn met de manier waarop ze hun tijd hebben ingedeeld. Hoofdstuk 9 gaat in op de vraag hoe internationaal gericht de Vlaamse studenten zijn. Hoeveel studenten verbleven voor een deel van hun studie in het buitenland? Waarom gingen zij naar het buitenland en waarom willen andere studenten dat juist niet? Welke vreemde talen beheersen de Vlaamse studenten eigenlijk? En hoe bekostigen studenten hun buitenlandverblijf? Hoofdstuk 10 omvat de studiekostenmeting. Ondanks dat studenten niet graag ingaan op de hoogte van hun inkomsten en uitgaven wordt in dit hoofdstuk toch geprobeerd de financiële situatie van studenten in kaart te brengen. Hoofdstuk 11 plaatst de Vlaamse student in Europees perspectief. In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van deze studentenmonitor vergeleken met de resultaten van 23 andere Europese studentenmonitoren, zoals die werden verzameld in het kader van het Eurostudent-project.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
19
2 Persoonskenmerken In dit hoofdstuk worden de persoonskenmerken van studenten beschreven. Hierbij komen verdelingen naar leeftijd, geslacht, nationaliteit en geboorteland, de taal waarin de opleiding gevolgd wordt, burgerlijke staat, ouderschap en functiebeperking aan bod. Op basis daarvan wordt de vraag wat de demografische kenmerken van studenten in Vlaanderen zijn, beantwoord. Leeftijd
HO
De gemiddelde leeftijd van studenten (peildatum 1 januari 2009), opgedeeld naar soort opleiding, is te zien in Figuur 2. Totaal
22
Ac. gerichte bachelor
21
Master
24
UN
Manama
26
Specifieke lerarenopleiding
25
Schakel-/voorbereidingspr.
25
Opleiding in afbouw
25
Totaal
22
Prof. gerichte bachelor
22
Ac. gerichte bachelor
22
Master
23
Banaba HS
2.1
25
Manama
24
Specifieke lerarenopleiding
22
Schakel-/voorbereidingspr.
24
Opleiding in afbouw
22
Totaal
22
0
Figuur 2:
5
10
15
20
25
30
Gemiddelde leeftijd van studenten, naar soort opleiding (jaren)
Zowel op hogescholen als op universiteiten zijn studenten gemiddeld 22 jaar oud. Respondenten aan een universiteit die een manama volgen, zijn gemiddeld vijf jaar ouder dan universitaire studenten die een academisch gerichte bachelor volgen (26 ten opzichte van 21). Voor mensen die een opleiding aan een
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
21
hogeschool volgen geldt dat studenten banaba met 25 jaar gemiddeld 3 jaar ouder zijn dan zij die een academisch of professioneel gerichte bachelor, of een specifieke lerarenopleiding volgen. Studenten aan universiteiten in de studiegebieden Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht en Wijsbegeerte & moraalwetenschappen (respectievelijk 28 en 26 jaar) zijn gemiddeld het oudst; studenten in de studiegebieden Toegepaste biologische wetenschappen, Taal- en letterkunde, Farmaceutische wetenschappen, Biomedische wetenschappen en Bewegingswetenschappen (allen 21 jaar) het jongst. Op hogescholen vinden we de gemiddeld oudste studenten bij Muziek & podiumkunsten en de jongste bij Handelswetenschappen & bedrijfskunde (respectievelijk 23 en 21 jaar). Geslacht
HO
In het Vlaamse hoger onderwijs vertegenwoordigen vrouwen 55 procent en mannen 45 procent van de studenten (Figuur 3). Op de universiteiten ligt het percentage mannen (46%) en op hogescholen het percentage vrouwen (56%) iets hoger. Manama’s worden op universiteiten voor meer dan de helft door mannelijke studenten gevolgd. Met 74 procent zijn vrouwen op universitair niveau het sterkst vertegenwoordigd bij de specifieke lerarenopleidingen. Totaal
45
Ac. gerichte bachelor
46
Master UN
54 59 55 74
42
58
36
Totaal
64 44
Prof. gerichte bachelor
56
41
59
Ac. gerichte bachelor
59
Master Banaba
66 53
47
36
64 66
Opleiding in afbouw
0%
34
34
Schakel-/voorbereidingspr. Totaal
41 66
Manama Specif ieke lerarenopleiding
45
26
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
55
41
Manama Specif ieke lerarenopleiding
HS
2.2
34 75
25
46
20%
54
40%
60% Man
Figuur 3:
22
80%
100%
Vrouw
Verdeling van mannelijke en vrouwelijke studenten, naar soort opleiding (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Wat betreft de verdelingen naar geslacht binnen de verschillende studiegebieden op hogescholen zijn de uitschieters met de hoogste percentages vrouwen te vinden bij Gezondheidszorg (83%), Sociaal-agogisch werk (78%), Toegepaste taalkunde (74%) en Onderwijs (72%). Relatief grote groepen mannen zijn te vinden bij, Industriële wetenschappen & technologie (88%) en Productontwikkeling (76%). Procentueel gezien studeren de meeste mannen aan universitaire opleidingen in de studiegebieden Toegepaste wetenschappen (77%), Wetenschappen (67%), Wijsbegeerte & moraalwetenschappen (65%), Geschiedenis (63%) en Economische en toegepaste economische wetenschappen (60%). Voor vrouwen zijn dat de studiegebieden Sociale gezondheidswetenschappen (86%), Psychologie & pedagogische wetenschappen (83%), Diergeneeskunde (76%), Farmaceutische wetenschappen (75%), Taal- en letterkunde (73%) en Biomedische Wetenschappen (71%). Nationaliteit en geboorteland
UN
HO
Figuur 4 laat zien dat gemiddeld vijf procent van de studenten in het Vlaamse hoger onderwijs een andere dan de Belgische nationaliteit bezit. Totaal
95
5
Ac. gerichte bachelor
95
5
Master
96
4
Manama
94
6
Specif ieke lerarenopleiding
98
2
Schakel-/voorbereidingspr.
97
3
Opleiding in afbouw
94
6
Totaal
95
5
Prof. gerichte bachelor
95
5
Ac. gerichte bachelor
95
5
Master
96
4
Banaba
95
5
HS
2.3
Manama
97
3
Specif ieke lerarenopleiding
96
4
Schakel-/voorbereidingspr.
95
5
Opleiding in afbouw
95
5
Totaal
95
5
0%
20%
40%
60% Belgische
Figuur 4:
80%
100%
Andere
Verdeling van nationaliteit, naar soort opleiding (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
23
Voor studenten aan hogescholen wijken de samenstellingen binnen de verschillende soorten opleidingen hier nauwelijks van af. Enigszins noemenswaardige afwijkingen binnen de opleidingen aan universiteiten zijn aan de ene kant te vinden binnen de specifieke lerarenopleidingen (2% niet-Belgisch). Net als in het gehele hoger onderwijs bestaat ook vijf procent van alle studenten op hogescholen en universiteiten uit mensen met een andere dan de Belgische nationaliteit. Op hogescholen is dit percentage vooral in het studiegebied Industriële wetenschappen & technologie (3%) anders. Studiegebieden op universiteiten die er uitspringen vanwege een hoog percentage niet-Belgische studenten zijn Diergeneeskunde (32%), Tandheelkunde (13%) en Biomedische wetenschappen (13%). De laagste percentages nietBelgische universitaire studenten zijn te vinden bij de studiegebieden Toegepaste biologische wetenschappen (2%), Wetenschappen (3%), Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht (3%), Toegepaste wetenschappen (3%), en Geschiedenis (3%).
HO
Figuur 5 toont dat in het hoger onderwijs van Vlaanderen eveneens vijf procent van de studenten niet in België geboren is. De verschillen tussen soorten opleidingen zijn klein. Totaal
95
UN
Ac. gerichte bachelor
7
Master
94
6
Manama
93
7
Specif ieke lerarenopleiding
96
Schakel-/voorbereidingspr.
4
95
Opleiding in afbouw
5
92
Totaal
8
93
Prof. gerichte bachelor
7
96
4 6
HS
Ac. gerichte bachelor
94
Master
95
5
Banaba
96
4
Manama
97
3
Specif ieke lerarenopleiding
99
1
Schakel-/voorbereidingspr.
95
5
Opleiding in afbouw
94
6
Totaal
96
4
0%
20%
40%
60% België
Figuur 5:
24
5
93
80%
100%
Anders
Verdeling van geboorteland, naar soort opleiding (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Wel moeten we voorzichtig zijn om aan deze resultaten conclusies te verbinden. De vragenlijst is enkel aangeboden in het Nederlands, en de kans bestaat dan ook dat studenten zonder Belgische nationaliteit die het Nederlands nog niet goed beheersen, de vragenlijst niet hebben in (kunnen) vullen. Wanneer het geboorteland van studenten gecombineerd wordt met dat van hun ouders is in Tabel 4 te zien hoe de verdeling naar nationaliteit is. Tabel 4:
Nationaliteit (%) Hogeschool
niet geboren in België, evenals ouders niet geboren in België, één of beide ouders wel geboren in België, ouders niet geboren in België, vader niet geboren in België, moeder niet geboren in België, evenals ouders
3 1 3 3 2 87
Universiteit 5 2 2 4 3 85
Hoger onderwijs 4 2 3 3 3 86
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
Het merendeel van de studenten (86%) in het hoger onderwijs is net als hun ouders in België geboren. Negen procent is wel in België geboren, maar voor minimaal één van beide ouders is dat niet het geval. Een groep van vier procent heeft ouders die niet in België geboren zijn en is zelf ook in een ander land ter wereld gekomen. De kleinste groep (2%) wordt gevormd door studenten in het Vlaamse hoger onderwijs die buiten België zijn geboren en waarvan in elk geval één ouder dat ook is. Binnen hogescholen en universiteiten is de verdeling ongeveer hetzelfde. 2.4
Taal van de opleiding De onderwijstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands. De initiële bachelor- en masteropleidingen kunnen slechts volledig in een andere taal worden aangeboden op voorwaarde van een equivalent aanbod in het Nederlands. De instellingen bepalen vrij de onderwijstaal van hun voortgezette opleidingen. Voor de Nederlandstalige opleidingen kan/mag een hogeronderwijsinstelling beslissen om, binnen de regelgeving, in beperkte mate voor opleidingsonderdelen een andere taal dan het Nederlands te gebruiken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijna alle studenten in Vlaanderen (98%) hun opleiding in het hoger onderwijs in het Nederlands volgen (Figuur 6). Slechts 1 procent wordt onderwezen in het Engels en eveneens 1 procent geeft aan de lessen in een andere taal te volgen.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
25
Op universiteiten volgt 97 procent een opleiding in het Nederlands, 2 procent in het Engels en 1 procent in een andere taal. Van de studenten in een schakel- of voorbereidingsprogramma, specifieke lerarenopleidingen en academisch gerichte bachelors volgt 99 procent een in het Nederlands gedoceerde opleiding. Binnen manama’s (16%), banaba’s (6%) en masters (3%) worden opleidingen relatief het vaakst in het Engels gevolgd. Andere talen komen het meest voor bij manama’s (3%) en masters (2%).
HO
Ruim 99 procent van de studenten aan Vlaamse hogescholen wordt in het Nederlands opgeleid. Voor schakel- of voorbereidingprogramma’s, manama’s en professioneel gerichte bachelors geldt dit voor alle studenten. Bij twee procent van de masters, één procent van de banaba’s en één procent van de academisch gerichte bachelors worden de opleidingen in het Engels gevolgd. Totaal
98
11
Ac. gerichte bachelor
99
11
Master
95
UN
16
3
Specifieke lerarenopleiding
99
Schakel-/voorbereidingspr.
99
1
Opleiding in af bouw
99
11
Totaal
97
21
Prof. gerichte bachelor
1
100 98
11
Master
98
2
Banaba
99
11
Manama
100
HS
Ac. gerichte bachelor
Specifieke lerarenopleiding
99
Schakel-/voorbereidingspr.
100 97
Opleiding in af bouw
0%
20%
40% Nederlands
Figuur 6:
12
99
Totaal
2.5
3 2
81
Manama
60% Engels
80%
100%
Anders
Verdeling van taal van de opleiding, naar soort opleiding (%)
Burgerlijke staat Binnen alle geledingen van het Vlaamse hoger onderwijs (HO, UN en HS) is 94 procent van de studenten alleenstaand en 6 procent gehuwd of samenwonend (Figuur 7). Ruim eenvijfde van de studenten manama en studenten banaba op hogescholen is getrouwd of woont samen met een partner. De grootste groepen 26
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
studenten aan hogescholen zonder partner zijn te vinden binnen de academisch gerichte bachelors (96%). Gehuwden dan wel samenwonenden zijn op universitair niveau vooral te vinden bij specifieke lerarenopleidingen (18%) en manama’s (18%). Alleenstaanden zijn op datzelfde niveau behoorlijk vertegenwoordigd bij academisch gerichte bachelors (96%) en masters (91%). Verschillen tussen opleidingssoorten met betrekking tot burgerlijke staat zijn voor een groot deel toe te wijzen aan de gemiddelde leeftijd binnen deze groepen (Figuur 2). Totaal
94
Ac. gerichte bachelor
UN
Master
3
91
9
Manama
81
18
Specifieke lerarenopleiding
82
18
1
Schakel-/voorbereidingspr.
87
12
Opleiding in afbouw
87
13
1
Totaal
94
6
Prof. gerichte bachelor
94
6
Ac. gerichte bachelor
96
Master HS
4
94
Banaba
6
78
Manama
21
76
1
24
Specifieke lerarenopleiding
91
9
Schakel-/voorbereidingspr.
91
9
Opleiding in afbouw
0% Alleenstaand
Figuur 7:
1
98
Totaal
2.6
6
96
2
94
20%
40%
Gehuw d/samenw onend
6
60%
80%
100%
Gescheiden/w eduw e of w eduw naar
Verdeling van burgerlijke staat, naar soort opleiding (%)
Ouderschap Twee procent van de Vlaamse studenten heeft één of meer kinderen (Figuur 8). Gezien de gemiddelde leeftijd van studenten (paragraaf 2.1) is dit niet heel verrassend. Procentueel gezien hebben studenten banaba op hogescholen (11%) het vaakst minimaal één kind.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
27
HO
Totaal
98
Ac. gerichte bachelor
99
UN
Master
1
97
3
Manama
95
5
Specifieke lerarenopleiding
95
5
Schakel-/voorbereidingspr.
95
5
Opleiding in afbouw
96
4
Totaal
98
2
Prof. gerichte bachelor
97
3
Ac. gerichte bachelor
99
1
Master
99
1
HS
Banaba
89
11
Manama
94
Specifieke lerarenopleiding
96
4
Schakel-/voorbereidingspr.
97
3
Opleiding in afbouw
98
2
Totaal
97
3
0%
20%
40% geen kinderen
Figuur 8:
2.7
2
6
60%
80%
100%
één of meer kinderen
Verdeling van ouderschap, naar soort opleiding (%)
Functiebeperking Drie procent van alle studenten geeft aan een functiebeperking te hebben (Figuur 9). Op de universiteiten is dit twee procent. Dat verschilt daarbinnen niet tussen groepen studenten, zelfs niet tussen generatiestudenten en niet-generatiestudenten. Dat lijkt erop te wijzen dat een functiebeperking het vervolgen van een opleiding niet in de weg staat.
28
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO UN HS
Totaal 3
97
Niet-generatiestudent 2
98
Generatiestudent 2
98
Totaal 2
98
Niet-generatiestudent 3
97
Generatiestudent 3
97
Totaal 3
97
0%
20%
40% beperking
Figuur 9:
60%
80%
100%
geen beperking
Verdeling van functiebeperking, naar generatiestudenten - niet-generatiestudenten (%)
Universitaire studenten die aangeven een functiebeperking te hebben, geven vervolgens in de meeste gevallen aan (38%) dat het om een leerstoornis gaat (Figuur 10). Verder geeft tien procent of meer van hen aan dat het een chronische ziekte (13%), een psychiatrische functiebeperking (13%) of een motorische functiebeperking (10%) betreft. Ook op hogescholen wordt leerstoornis (44%) het vaakst genoemd als functiebeperking. Twaalf procent van de studenten aan hogescholen heeft een motorische functiebeperking, tien procent een chronische ziekte en dertien procent een andere functiebeperking. 38
Leerstoornis Chronische ziekte
10
Psychiatrische functiebeperking
13
6 10
Motorische functiebeperking
12
7 6
Visuele functiebeperking Auditieve functiebeperking Meervoudige functiebeperking
44
13
6 4
7
4
Anders 0%
7
13
10%
20% HS
30%
40%
50%
UN
Figuur 10: Typering functiebeperking (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
29
Figuur 11 toont aan dat gemiddeld 33 procent van de studenten met een functiebeperking daar last van heeft in de opleiding. Op universiteiten geldt dat voor 40 procent en op hogescholen voor 30 procent van de studenten. 33
Totaal hoger onderw ijs Universiteit
40
Hogeschool
30
0%
20%
40%
60%
Figuur 11: Last van functiebeperking in de opleiding (%) Bijna tweederde van de studenten met een functiebeperking vindt dat zijn/haar instelling rekening houdt met deze functiebeperking (Figuur 12). Op universiteiten is dit zo voor 64 procent en op hogescholen voor 63 procent van de groep studenten met een functiebeperking. Totaal hoger onderw ijs
63
Universiteit
64
Hogeschool 0%
63
20%
40%
60%
80%
Figuur 12: Instelling houdt rekening met functiebeperking (%)
2.8
Samenvatting Deze paragraaf beschrijft kort de belangrijkste gegevens die in de rest van het hoofdstuk naar voren zijn gekomen. Daarmee worden de demografische kenmerken van studenten in Vlaanderen overzichtelijk in kaart gebracht.
30
Studenten in het hoger onderwijs zijn in het academiejaar 2008-2009 gemiddeld 22 jaar oud. Van hen behoort 55 procent tot het vrouwelijke en 45 procent tot het mannelijke geslacht. Mannen kiezen vaker voor een technische of economische studie en vrouwen voor een sociale of linguïstische. Het merendeel van alle studenten (95%) heeft de Belgische nationaliteit. Gemiddeld gezien is 95 procent van de studenten in het Vlaamse hoger onderwijs in België geboren. De meerderheid (86%) is in België geboren én heeft ouders die dat ook zijn. Ongeveer alle studenten in Vlaanderen (98%) volgen een opleiding die in het Nederlands wordt aangeboden.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Onder studenten is de groep alleenstaanden met 94 procent beduidend groter dan de groep gehuwden of samenwonenden (6%). Er zijn weinig studenten (2%) in Vlaanderen die hun studie combineren met ouderschap. Drie procent van de studenten heeft aangegeven een functiebeperking te hebben. De meest voorkomende functiebeperking is een leerstoornis (38% UN; 44% HS). Eén op de drie studenten met een functiebeperking heeft daar last van in de opleiding. Ongeveer tweederde van de studenten met een functiebeperking geeft aan dat de instelling rekening houdt met deze functiebeperking.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
31
3 Leefsituatie De keuze om te studeren behelst niet alleen de vraag ‘wat ga ik studeren?’ maar ook ‘waar ga ik studeren?’. Sommige studies worden aan meerdere universiteiten of hogescholen aangeboden, maar anderen slechts op een beperkt aantal plaatsen. De keuze om wel of niet bij hun ouders te blijven wonen, zal onder meer afhangen van de afstand en de reistijd van het ouderlijk huis tot de plaats van studeren. Wanneer deze afstand of reistijd groot is, zal men waarschijnlijk kiezen om het ouderlijk huis te verlaten. Maar ook de mogelijkheid om op kot of op peda te gaan wonen kan aantrekkelijk zijn, ook al is het ouderlijk huis dichtbij de plaats van studeren. Vragen die in dit hoofdstuk beantwoord zullen worden zijn: (1) (2) (3) (4) (5) (6) 3.1
Zijn er grote verschillen tussen studenten op de hogescholen of de universiteiten in hun woonsituatie? Wat zijn de verschillen tussen de studiesectoren in hun woonsituatie? Hoe ver van de thuisstad gaan studenten studeren? Hoe lang moeten studenten reizen naar hun vestiging? Met wie wonen studenten? Hoe tevreden zijn studenten over hun woonsituatie?
Wie woont waar? Studenten op hogescholen verschillen van studenten op de universiteit. In Figuur 13 zijn er verschillen te zien in de leefsituatie van de studenten. Hogeschoolstudenten wonen vaker (een verschil van 30 procentpunt) thuis bij hun ouders. Daarentegen woont er een aanzienlijk groter deel van de universitaire studenten op kot of op peda. Ongeveer een gelijk percentage hogeschool- als wel universiteitstudenten heeft een eigen woning (resp. 8 en 9%). Eén procent van de studenten heeft een woning elders dan binnen de voorgaande categorieën. Totaal hoger onderw ijs
55
Universiteit
32
9
Hogeschool 0%
8
37 55
20% thuis
7 8
40% eigen w oning
4 1
47
60% op kot
22
80% op peda
1 21
100% elders
Figuur 13: Samenstelling woonsituatie Naast verschillen tussen hogeschoolstudenten en universitaire studenten zijn er ook redelijk grote verschillen in de woonsituatie tussen sectoren te zien. Aan de universiteit wonen met name studenten van ToegeStudentenmonitor Vlaanderen 2009
33
paste wetenschappen, Toegepaste biologische wetenschappen en Tandheelkunde op kot (59 tot 68%). Studenten van Economische & toegepaste economische wetenschappen wonen opvallend vaak thuis (47%). Op de hogeschool zijn het de studenten Muziek & podiumkunsten die vaker op kot wonen. Studenten Sociaal-agogisch werk, Industriële wetenschappen & technologie, maar met name studenten Bedrijfswetenschappen wonen vaak thuis (respectievelijk 67, 69 en 76%). Thuisstad en de afstand tot de instelling
HO
Wanneer de thuisstad ver ligt van de instelling waar de student wil studeren, dan is het wellicht noodzakelijk uit huis te gaan en op kot of peda te gaan wonen. Studenten die een instelling in de buurt van hun thuisstad kiezen zijn minder genoodzaakt thuis te vertrekken en kunnen rustig op zoek naar een eigen plek of kunnen gedurende hun studieperiode thuis blijven wonen. Figuur 14 laat zien hoe ver het officiële woonadres3 van de studenten van de onderwijsinstelling afligt. Totaal
39
elders
51
UN
op peda
61
op kot
61
eigen w oning
38
thuis
27
Totaal
46
elders
29
op peda HS
3.2
59
op kot
59
eigen w oning
33
thuis
25
Totaal
34
0
10
20
30
40
50
60
70
Figuur 14: Gemiddelde reisafstand, naar onderwijsinstelling (kilometers) In deze figuur kunnen we zien hoe ver de hoger onderwijs instelling gemiddeld van het ouderlijk huis verwijderd ligt. We zien dat studenten die thuis wonen gemiddeld ongeveer 26 kilometer van hun instelling vandaan wonen. De studenten die op kot of op peda wonen, zijn de studenten waarvan hun thuisstad op ongeveer 60 kilometer afstand ligt van hun onderwijsinstelling. Hierin verschillen hogeschool en universi-
3 Het officiële woonadres is het ouderlijk huis of eigen huis maar niet het kotadres. 34
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
taire studenten maar weinig. Waarin zij wel verschillen is de gemiddelde totale afstand die zij tot hun officiele woonadres hebben. Studenten op de universiteit komen van verder dan studenten op de hogeschool. Wellicht komt dit doordat het aanbod aan hogescholen groter is dan aan universiteiten of omdat studenten aan hogescholen eerder de voorkeur geven aan een instelling dicht bij het ouderlijk huis.
HO
Maar als studenten zijn verhuisd naar de stad waarin zij studeren, hoe lang moeten zij dan nog reizen om bij hun hogeschool of universiteit te komen? In Figuur 15 kunnen we zien dat studenten die op kot wonen gemiddeld minder lang moeten reizen dan de studenten die nog thuis wonen. Ook zien we dat er geen verschillen zijn tussen studenten op de hogeschool of universiteit, beiden reizen gemiddeld op een dag drie kwartier om naar hun vestiging te komen. De studenten op kot hebben de kortste reistijd, zij reizen 30 tot 40 minuten om bij hun vestiging te komen. Totaal
45
elders
54
UN
op peda
50
op kot
41
eigen w oning
42
thuis
48
Totaal
45
elders
43
HS
op peda
49
op kot
32
eigen w oning
41
thuis
50
Totaal
45
0
10
20
30
40
50
60
Figuur 15: Gemiddelde reistijd, naar onderwijsinstelling (minuten)
3.3
Leefomgeving: medebewoners Het spreekt voor zich dat de studenten die thuis wonen voornamelijk met hun ouders zullen wonen, maar met wie wonen de studenten die niet meer thuis wonen? Een groot deel van hen woont met andere mensen in huis, dit zullen grotendeels ook studenten zijn. Van de studenten woont rond de 12 procent met een partner. Hogeschoolstudenten wonen vaker bij hun ouders wonen (HS: 67%; UN: 36%), waar universiteitstudenten relatief vaak met ander mensen (medestudenten) wonen. Het verschilt natuurlijk per woonvorm welke mensen samen in huis wonen. Op kot of op peda wonend, is het zeer onwaarschijnlijk dat er ook kinderen in huis wonen. Dit is ook terug te zien in Figuur 16: het grootste deel van de universitaire studenten die op peda woont, woont met anderen (67%), daarnaast woont een groot deel alleen (27%). StuStudentenmonitor Vlaanderen 2009
35
HO
denten van de hogeschool die op peda wonen hebben minder vaak huisgenoten (46%) en een groter deel woont alleen (47%). Het is overigens mogelijk verschillend geïnterpreteerd door studenten of ze als ze op kot wonen juist alleen wonen of met anderen samen. Andere verschillen tussen hogeschool en universitaire studenten zijn te herkennen bij mensen die een eigen woning hebben. Daarvan woont 26 procent van de hogeschoolstudenten met kinderen, dit is bij 16 procent van de universitaire studenten het geval. Totaal
54
elders 4 op peda 4 6 UN
12
45
op kot 3
10
46
HS
13
44
66
16
13
21
92
Totaal
op kot 4
18
47
thuis elders
23 44
46
eigen w oning 1
op peda
2
4
36
13
13
5 1 2
31
57
8
41 11
35
43 26
10
97 12
40% Ouders
21 5 1
67
20%
9
27
45
Totaal 0%
9
65
thuis
4
27
67
eigen w oning 2
13
60% Partner
Kinderen
3
80%
18
8
1
13
100%
Andere personen
120%
140%
Ik w oon alleen
Figuur 16: Personen in de woonomgeving tijdens het academiejaar
3.4
Woontevredenheid Studeren kan behoorlijk wat stress met zich mee brengen, het is dan van belang dat studenten zich ergens thuis voelen en een fijne plek hebben om tot rust te komen. Maar hoe tevreden zijn studenten eigenlijk over hun woonsituatie? In Figuur 17 zien we dat het leeuwendeel van de studenten tevreden of zeer tevreden is over hun woonsituatie (85%). Elf procent denkt positief noch negatief over de eigen woonsituatie en een klein deel van de studenten is ontevreden tot zeer ontevreden over hun woonsituatie. Deze ontevredenheid is met name te vinden bij studenten die ‘elders’, bijvoorbeeld bij een hospita of bij een oom of tante of andere familieleden, wonen. Van deze studenten is 10 procent niet blij met de manier waarop zij wonen. De studenten van de hogeschool zijn relatief vaker ontevreden wanneer zij op peda wonen (7%). Universitaire studenten zijn relatief vaker in onvrede over hun woonsituatie wanneer zij elders wonen (18%).
36
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Totaal
46
elders
UN
10
87
op kot
10
89
eigen w oning thuis
5 10
75
16
76
op kot
4
13
86
op peda
3
10
82
Totaal
4 9
86
elders
11
21
op peda
HS
39
69
4 9
17
7
87
10
3
eigen w oning
84
12
5
thuis
84
12
4
Totaal
84
12
4
0%
20%
40% (zeer) tevreden
60% neutraal
80%
100%
(zeer) ontevreden
Figuur 17: Mate van tevredenheid over de woonsituatie, naar woonsituatie De tevredenheid over de woonsituatie wordt in Tabel 5 verder bekeken, in deze tabel staan de gemiddelde percentages (zeer) tevreden uitgesplitst naar een aantal achtergrondkenmerken. Te beginnen bij de hogeschool gemiddelden, is te zien dat mannen en vrouwen niet significant van elkaar afwijken in hun tevredenheid over de woonsituatie. Bij de universiteitstudenten is te zien dat mannen significant ontevredener zijn over hun woonsituatie dan vrouwen. Hoe de student woont maakt ook uit voor de tevredenheid van de studenten. De studenten van de hogeschool die op peda wonen zijn gemiddeld het minst tevreden over hun woonsituatie, maar het verschilt weinig met de studenten die elders wonen. Onder studenten van de universiteit zijn het met name de studenten die elders wonen die het meest ontevreden zijn. Studenten met een functiebeperking zijn gemiddeld ontevredener over hun woonsituatie dan studenten zonder een functiebeperking, dit is zowel bij hogeschool- als bij universiteitstudenten te zien. Dit effect is niet zeer vreemd, het is waarschijnlijk lastiger om met een functiebeperking een geschikte woning te vinden, waardoor er makkelijker onvrede over de woning kan ontstaan. Per nationaliteit verschillen de studenten significant van mening over hun woning. Gemiddeld gezien zijn de studenten die niet in België zijn geboren en waarvan de ouders ook niet in België zijn geboren het minst tevreden. Dit is een effect dat wederom bij zowel hogeschool- als universitaire studenten te zien is. De studenten die in België geboren zijn en waarvan de ouders ook in België geboren zijn, zijn duidelijk het meest tevreden over hun woonsituatie.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
37
Tabel 5:
Percentage studenten dat (zeer) tevreden is over de woonsituatie, naar achtergrondkenmerken Hogeschool
Geslacht Man Vrouw
Universiteit
(n.s.) (n.s.)
85 87
Leeftijd 20 of jonger 21 t/m 23 24 of ouder
86 84 79
87 87 80
Woonsituatie Thuis Eigen woning Op kot Op peda Elders
84 84 86 75 74
82 86 89 87 69
Functiebeperking Ja Nee
77 84
80 86
Etniciteit Niet geboren in België, evenals ouders Niet geboren in België, één of beide ouders wel Geboren in België, ouders niet Geboren in België, vader niet Geboren in België, moeder niet Geboren in België, evenals ouders
73 79 78 80 79 85
76 82 78 82 81 87
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
Tabel 6 toont het multivariate verklaringsmodel voor de woontevredenheid van studenten. In het model wordt elk effect voor de invloed van de andere kenmerken gecontroleerd: we meten dus de unieke inbreng van elk afzonderlijk kenmerk. In het model zijn alle studentkarakteristieken uit de vorige tabellen ingevoerd, alsmede de woonkenmerken (woonsituatie, huisgenoten, reistijd, woonkosten). Het kenmerk met de meeste verklaringskracht is door het programma als eerste gekozen. Kenmerken zonder significante inbreng zijn achterwege gelaten.
38
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tabel 6:
Verklaringsmodel woontevredenheid: gestandaardiseerde (ß) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B) B
Constant
ß
1,32
t 46,68
**
Achtergrondkenmerken Afkomst (0=België; 1=elders) Leeftijd Soort hoger onderwijs (0=hogeschool; 1=universiteit)
0,17 0,02 -0,02
0,07 0,08 -0,01
14,92 13,52 -2,46
** ** *
Woonkenmerken Gemiddelde reistijd Op kot (ref. thuis) Eigen huis (ref. thuis) Elders (ref. thuis) Geen huisgenoten (ref. ouders) Kinderen in huis (ref. ouders) Andere huisgenoten (ref. ouders) Gemiddelde woonkosten
0,00 -0,12 -0,21 0,11 0,13 -0,13 0,05 0,00
0,04 -0,07 -0,07 0,01 0,06 -0,02 0,02 0,01
9,39 -9,69 -10,60 2,69 10,12 -4,58 4,20 2,16
** ** ** ** ** ** ** *
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,01; R2=0,01; * p<0,05; **p<0,01; N=48.707.
Samen verklaren de kenmerken slechts 1 procent van de verschillen tussen studenten in hun woontevredenheid. De tabel laat zien dat niet-Belgische studenten overwegend meer tevreden zijn over hun woonsituatie, dat de tevredenheid hoger wordt naarmate de student ouder is en dat universiteitstudenten meer tevreden zijn dan hogeschoolstudenten. Dit laatste effect is minder sterk dan het effect van afkomst en leeftijd. Wat betreft de woonkenmerken zien we opvallend genoeg dat naarmate de reistijd langer is, de studenttevredenheid over hun woonsituatie heel licht stijgt. Studenten die thuis wonen zijn meer tevreden, studenten op kot en met een eigen huis zijn minder tevreden. De aanwezigheid van huisgenoten heeft eveneens effect. Ten opzichte van studenten die bij hun ouders wonen, zijn studenten zonder huisgenoten of die met andere studenten samenwonen meer tevreden. Studenten die hun woonruimte delen met hun kinderen zijn over het algemeen minder tevreden. De woonkosten die studenten maandelijks maken, hebben opvallenderwijs geen sterk effect. Het effect dat we vinden is dat studenten iets meer tevreden zijn naarmate ze meer woonkosten maken.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
39
3.5
Samenvatting Verschillen in woonsituatie Ruim 67 procent van studenten van de hogeschool woont thuis bij hun ouders, tegenover 37 procent van de universiteitstudenten. Een veel groter deel van de universitaire studenten woont uit huis (UN: 56%; HS: 30%). Naast verschillen tussen hogeschool en universitaire studenten waren er ook redelijk grote verschillen in de woonsituatie tussen sectoren te zien. Van de studenten op de universiteit woonden met name veel studenten op kot die een exacte studie volgde. Op de hogeschool zijn het de studenten Muziek en podiumkunsten die vaker op kot wonen. Afstand tussen thuis en studie Hoe ver van de thuisstad gaan studenten eigenlijk studeren? Hoe verder de student van huis studeert, hoe noodzakelijker het is uit huis te gaan en op kot of peda te gaan wonen. Studenten die thuis wonen, wonen gemiddeld ongeveer 26 kilometer van hun instelling vandaan. De studenten die op kot of op peda wonen, zijn de studenten waarvan hun thuisstad op ongeveer 60 kilometer afstand ligt van hun onderwijsinstelling. Studenten op de universiteit komen van verder dan studenten op de hogeschool. Studenten die op kot wonen, moeten gemiddeld minder lang reizen dan de studenten die nog thuis wonen om bij hun instelling te komen. Daarbij zijn er geen verschillen tussen studenten op de hogeschool of universiteit, beiden reizen gemiddeld op een dag drie kwartier om naar hun vestiging te komen. Huisgenoten Een volgende vraag betrof de situatie met huisgenoten, met wie wonen de studenten die niet meer thuis wonen? Een groot deel van hen woont met andere mensen in huis, dit zullen grotendeels andere studenten zijn. Ongeveer 12 procent van de studenten woont met een partner. Studenten van de hogeschool die op peda wonen hebben minder vaak huisgenoten (46%) en een groter deel woont alleen (47%). Andere verschillen tussen hogeschool en universitaire studenten zijn te herkennen bij mensen die een eigen woning hebben. Daarvan woont 26 procent van de hogeschoolstudenten en 16 procent van de universiteitsstudenten met kinderen. Tevredenheid over woonsituatie Studenten blijken (zeer) tevreden te zijn over hun woonsituatie (85%). Ontevredenheid is met name te vinden bij studenten die ‘elders’ wonen. Studenten met een functiebeperking zijn gemiddeld ontevredener over hun woonsituatie dan studenten zonder een functiebeperking.
40
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
4 Achtergrondkenmerken familie Het onderwijssociologisch onderzoek in binnen- en buitenland heeft aangetoond dat het sociaal milieu waaruit studenten afkomstig zijn, van invloed is op het eindniveau dat ze in het onderwijs weten te bereiken4. Ook laat onderzoek zien dat het onderwijsniveau van ouders en andere socio-economische achtergrondkenmerken van studenten, zoals inkomensniveau en arbeidsmarktpositie van ouders, van invloed zijn op de kans om überhaupt hoger onderwijs te volgen5. Studenten waarvan de ouders hoger onderwijs hebben gevolgd, zullen een grotere kans hebben om zelf ook hoger onderwijs te volgen. Het merendeel van de studenten in het hoger onderwijs zal dus ouders hebben die ook hoger onderwijs gevolgd hebben. Maar verschilt dit deel per opleidingssoort en per opleidingssector? En hoe zit het met andere socioeconomische kenmerken van ouders? Verschilt bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van ouders van hogeschoolstudenten van die van universiteitsstudenten? Dit hoofdstuk gaat in op de vraag hoe het sociaal-economisch milieu van de Vlaamse studenten zich laat beschrijven. Hiervoor zal een antwoord gegeven worden op de volgende deelvragen: (1) Wat is het hoogst genoten opleidingsniveau van ouders van studenten? (2) Wat is de arbeidsparticipatie van ouders van studenten? (3) Wat is het beroepsniveau van ouders van studenten? (4) In welke sociale klasse plaatsen studenten hun ouders? (5) Wat is het gemiddelde gezinsinkomen? 4.1
Hoogst genoten opleidingsniveau Van meer dan de helft (63%) van de studenten die hoger onderwijs volgen, is het hoogst genoten opleidingsniveau van ouders ook hoger onderwijs aan een hogeschool of universiteit (Figuur 18). Het hoogst genoten opleidingsniveau van ouders van hogeschoolstudenten is gemiddeld lager dan dat van universiteitstudenten: respectievelijk 55 en 75 procent van (een van) de ouders heeft een hogeschool of universitair diploma. Van de studenten die aan een hogeschool studeren is het hoogst behaalde diploma van een
4 Rombaut, K., Cantillon, B., & Verbist, G. (2006). Determinanten van de differentiële slaagkansen in het hoger onderwijs. Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen. Te raadplegen via http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be . 5 Verbergt, G., Cantillon, B., & Van den Bosch, K. (2009). Sociale ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs: tien jaar later. Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen. Te raadplegen via http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be . Studentenmonitor Vlaanderen 2009
41
UN
HO
ouder het vaakst ook een hogeschooldiploma; studenten die aan een universiteit studeren, hebben vaker een ouder die een universitair diploma heeft. Totaal
9
Ac. gerichte bachelor
5
30
9
30
36
Master
6
20
31
9
7
20
31
6
Specifieke lerarenopleiding
6
22
Opleiding in afbouw
31
4
Totaal
10
6
7
Master
6
Specifieke lerarenopleiding
10
35 30
30 33
6
34 26
28
0%
39 33
20%
8 11
35
12
23
13
34
15
40%
geen/lager secundair onderw ijs
hoger secundair onderw ijs
hoger onderw ijs lange type
universitair onderw ijs
14 26
31 54
12
6 13
35 18
Schakel-/voorbereidingspr. Totaal
30
25
Manama
16
49
36
13
33 10
9
24
Banaba
Opleiding in afbouw
28
13
Ac. gerichte bachelor
5 34
19
Prof. gerichte bachelor
34 36
34
9
24
10
Manama Schakel-/voorbereidingspr.
HS
28 19
14 16
6 7
14 17
14
13
30
8
17
60%
80%
100%
hoger onderw ijs korte type
Figuur 18: Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders, naar soort opleiding (%) Wanneer we kijken naar de verschillende soorten opleidingen die men aan hogescholen kan volgen, dan zien we alleen bij het schakel-/voorbereidingsprogramma van universiteiten een kleiner deel studenten waarvan de ouders geen universitair diploma hebben. De cijfers van hogeschoolstudenten laten een groter aantal studenten met ouders met een universiteit diploma zien bij een academische gerichte bachelor.
42
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Figuur 19 laat zien dat het aandeel ouders met een universitair diploma het grootst is bij studenten die Productontwikkeling (33%) of Muziek & Podiumkunsten (32%) studeren aan een hogeschool. Bij de opleiding Gezondheidszorg vinden we het grootste deel van de ouders met geen of alleen lage secundair onderwijs (15%), op de voet gevolgd door de opleidingen Sociaal-agogisch werk (13%), Onderwijs (12%), Handelswetenschappen & bedrijfskunde (12%), en Biotechniek (12%). Totaal
28
9
Architectuur
7
22
Audiovisuele en beeldende kunst
6
24
Biotechniek
HS
Gezondheidszorg Industriële w etenschappen en technologie
11
Toegepaste taalkunde Totaal
30
15
18
13 9
0%
47 33
38
31 29
33
20%
6
40%
geen/lager secundair onderw ijs
hoger secundair onderw ijs
hoger onderw ijs lange type
universitair onderw ijs
13
33
27
29
12
17 32
18
26
14 17
11 17
35
12
6 6
30 29
12
30
29
31
12
Productontw ikkeling 2 Sociaal-agogisch w erk
35
19
Nautische w etenschappen 1
9
16
36
Muziek en podiumkunsten 3
24 26
32 28
15 12
24
14
36 23
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde
9 12
30
12
Gecombineerde studiegebieden 3
Onderw ijs
30 35
5 9
14 24
30
8
60%
80%
17
100%
hoger onderw ijs korte type
Figuur 19: Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders, naar studiegebied - hogescholen (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
43
HO
Bij de universitaire opleidingen (Figuur 20) vinden we ouders van studenten met gemiddeld het hoogst genoten opleidingsniveau bij de studiegebieden Tandheelkunde en Geneeskunde. Bij deze opleidingen hebben ouders respectievelijk 57 procent en 51 procent een universitair diploma. Bij de opleiding Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht vinden we het grootste deel studenten waarvan de ouders gemiddeld gezien het laagst genoten opleidingsniveau hebben, vergeleken met alle universitaire opleidingen, namelijk 14 procent geen of lager secundair onderwijs. 9
Totaal Archeologie en kunstw etenschappen
28
5
Bew egings- en rev alidatiew etenschappen 4 Diergeneeskunde
20
10
18
5
Farmaceutische w etenschappen
5
Geneeskunde 4
24
Psy chologie en pedagogische w etenschappen
6
24
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen
8
22
8
Tandheelkunde 2 10
0%
8
57 45
12
47
34
17
20%
27 32
10
33
19
25 35
13
26
11 6
9
10
26
18
29
8 34
27 5
Wijsbegeerte en moraalw etenschappen Totaal
36 27
19
27
10
34
12
Verkeerskunde Wetenschappen
6
31
16
Toegepaste w etenschappen 3
33
27
19
Toegepaste biologische w etenschappen 3
51 12
24
5
35 37
9
26
6
Taal- en letterkunde
10
33
Politieke en sociale w etenschappen
33
12
23
14
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht UN
30
18
33
14
29
14
Geschiedenis 4
33 6
24
21
31
12 33
17
24
11
37
9
Economische en toegepaste economische w etenschappen
9
31
14
Biomedische w etenschappen
Sociale gezondheidsw etenschappen
30
21
18 11
35 30
40%
geen/lager secundair onderw ijs
hoger secundair onderw ijs
hoger onderw ijs lange type
universitair onderw ijs
8 10
60%
21 33 30 35
80%
100%
hoger onderw ijs korte type
Figuur 20: Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders, naar studiegebied - universiteiten (%)
4.2
Arbeidsparticipatie van ouders Driekwart van de studenten in het hoger onderwijs heeft een werkende moeder (Figuur 21). Zowel bij studenten aan een hogeschool als aan een universiteit zien we dit terug. Ook het aandeel moeders die werkzoekend of niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt (vanwege bijvoorbeeld arbeidsongeschikt of pensioen)
44
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Vader
Moeder
zijn, is bij hogeschoolstudenten gelijk aan die van universitaire studenten. Het aandeel vaders met een betaalde baan is, net als het aandeel moeders met een betaalde baan, gelijk bij hogeschoolstudenten en universitaire studenten (Figuur 21). Gemiddeld gezien hebben studenten vaker een werkende vader dan een werkende moeder: meer dan 10 procentpunt verschil. Totaal hoger onderw ijs
76
2
22
Universiteit
76
2
23
Hogeschool
76
2
22
Totaal hoger onderw ijs
89
2
Universiteit
89
2
10
Hogeschool
88
2
10
0%
20%
40% betaalde arbeid
60% w erkzoekend
80%
10
100%
niet beschikbaar
Figuur 21: Arbeidsparticipatie ouders (%) Wanneer we kijken naar de verschillen naar soort opleiding valt op dat er wel verschillen zijn tussen universiteiten en hogescholen. Universitaire studenten manama en specifieke lerarenopleiding (beiden 31%) hebben het kleinst aandeel moeders met een betaalde baan. Dit aandeel is het grootst bij studenten die een academisch gerichte bachelor volgen (77%). Bij hogeschoolstudenten zien we zoals gezegd een andere verdeling. Het aandeel studenten met moeders die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt is het grootst bij de opleidingen banaba (32%) en schakel-/voorbereidingsprogramma’s (30%). Het aandeel werkzoekende moeders is bij zowel alle soorten opleiding aan hogescholen als aan universiteiten verwaarloosbaar met maximaal twee procent van alle moeders. 4.3
Beroepsniveau van ouders Weinig studenten (21%) in het hoger onderwijs hebben ouders met een laag beroepsniveau. Dit aandeel is zelfs nog lager wanneer de universitaire studenten apart bekeken worden: maar 15 procent van deze studenten heeft ouders met een laag beroepsniveau. Dit komt overeen met het eerder gevonden hoogst behaalde diploma van ouders (paragraaf 4.1): een klein aandeel universitair studenten heeft ouders met geen of lager secundair diploma.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
45
De verdeling van laag, midden en hoog beroepsniveau van ouders is vrijwel gelijk binnen alle universitaire soorten opleidingen. Alleen het aandeel ouders met een hoog beroepsniveau is lager bij studenten schakel-/voorbereidingsprogramma (25%) vergeleken met het gemiddelde van alle opleidingen (39%). Bij de opleidingen aan hogescholen zien we dat 25 procent van de studenten ouders met een laag beroepsniveau heeft en eveneens 25 procent een hoog beroepsniveau, de overige 50 procent heeft een gemiddeld beroepsniveau.
HO
Kijkend naar studiegebieden van hogescholen, zijn grote verschillen in beroepsniveau van ouders te vinden. Zo is in Figuur 22 te zien dat studenten Productontwikkeling ouders hebben met gemiddeld een hoog beroepsniveau, terwijl studenten Biotechniek en Gezondheidszorg relatief vaak ouders hebben met een laag beroepsniveau. Totaal
21
Architectuur
48
17
Audiovisuele en beeldende kunst
16
30
35
Gecombineerde studiegebieden
37
48 31
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde Industriële w etenschappen en technologie
47
24
5
0%
33
55
40
28
51
6
22
46
Sociaal-agogisch w erk Totaal
25
50
Onderw ijs
Toegepaste taalkunde
27
51
17
Productontw ikkeling
22
49
24
Muziek en podiumkunsten
17
48
15
Gezondheidszorg
HS
36
54
Biotechniek
Nautische w etenschappen
31
46
48
29
49
21
22
51
25
28 25
50
20%
40%
60% laag
midden
80%
100%
hoog
Figuur 22: Beroepsniveau ouders, naar studiegebied van hogescholen (%)
46
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Ook bij studiegebieden van universiteiten zien we enkele uitschieters die bovengemiddeld scoren op laag en hoog beroepsniveau (Figuur 23). Zo hebben ouders van studenten Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht gemiddeld een laag beroepsniveau, en ouders van studenten Tandheelkunde en Geneeskunde gemiddeld een hoog beroepsniveau. Meer dan de helft van studenten Geschiedenis, Taal- en letterkunde en Psychologie & pedagogische wetenschappen heeft ouders met een gemiddeld beroepsniveau. 21
Totaal
UN
40 43
43
36
52
13
32
55 50
24 15
26
49
17
36
52
17
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen Sociale gezondheidsw etenschappen
32
43
20
40 39
41
12
35
53 26
7 13
67 46
10
41
48
13
Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalw etenschappen
15
Totaal
15
0%
43
41
12
Politieke en sociale w etenschappen Psy chologie en pedagogische w etenschappen
Toegepaste w etenschappen Verkeerskunde
41 45
16 15 17
Geschiedenis Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht
37
46 40
19
Farmaceutische w etenschappen Geneeskunde
31 39
48
17
Biomedische w etenschappen Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische w etenschappen
Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische w etenschappen
48
13
Archeologie en kunstw etenschappen Bew egings- en rev alidatiew etenschappen
43 39
48
33
52 49
19
33 39
46
20%
40% laag
60% midden
80%
100%
hoog
Figuur 23: Beroepsniveau ouders, naar studiegebied van universiteiten (%)
4.4
Sociale klasse van ouders Sommige mensen behoren tot een hoge sociale klasse, andere tot een lagere. Aan de studenten is gevraagd in welke sociale klasse zij hun ouders plaatsen. Van alle studenten hoger onderwijs zegt 4 procent dat hun ouders tot de lage sociale klasse behoren, en 31 procent plaatst hun ouders in de hoge sociale klasse. Het merendeel van de studenten plaatst hun ouders in de midden klasse. Het aandeel ouders van universitaire en hogeschoolstudenten in de lage sociale klasse wijkt niet af van het gemiddelde. Wel zien we een klein verschil in de indeling in de overige twee klassen: iets meer ouders dan gemiddeld worden,
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
47
HO
door universitaire studenten, ingedeeld in de hoge sociale klasse (36%), terwijl iets meer ouders dan gemiddeld (67%), door hogeschoolstudenten, worden ingedeeld in de midden klasse. Totaal 4 Architectuur 3 Audiovisuele en beeldende kunst
64
HS
35
6
68
Biotechniek 4 Gecombineerde studiegebieden
31
61
30
66
6
Gezondheidszorg 4
67
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde 5 Industriële w etenschappen en technologie 4
65
Muziek en podiumkunsten
27
66
28 28 30
69
6
26
60
Nautische w etenschappen
34
51
49
Onderw ijs 4
67
Productontw ikkeling 2 Sociaal-agogisch w erk
5
Toegepaste taalkunde
6
42 72
Totaal 4 0%
29
56
20%
23
64
30
67
29
40%
60% laag
midden
80%
100%
hoog
Figuur 24: Sociale klasse ouders volgens studenten, naar studiegebied - hogescholen (%) In Figuur 24 is te zien dat studenten Productontwikkeling hun ouders relatief vaak plaatsen in de hoge sociale klasse (13 procentpunt boven het gemiddelde van alle hogeschoolstudenten). Dit zijn de studenten waarvan de ouders ook gemiddeld een hoger beroepsniveau hadden.
48
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Bij universitair studenten (Figuur 25) zien we eveneens een bovengemiddeld aandeel ouders in de hoge sociale klasse bij díe opleidingen waarvan een bovengemiddeld aandeel ouders in het hoge beroepsniveau zitten (Tandheelkunde en Geneeskunde). Weinig studenten vinden dat hun ouders in de lage sociale klasse behoren, alleen studenten Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht wijken af van het gemiddelde met 10 procent in de lage klasse. Totaal 4
64
5
Archeologie en kunstw etenschappen
Bew egings- en rev alidatiew etenschappen 4 5
Economische en toegepaste economische w etenschappen
5
35
54
40 37
58
Farmaceutische w etenschappen 2
55
Geneeskunde 3
42
47
50 68
5 10
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht UN
35
62
Diergeneeskunde
Politieke en sociale w etenschappen
6
Psy chologie en pedagogische w etenschappen
5
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen
6
24
64
31
65
30
59
35
63
34
5
Tandheelkunde 2
27 66
Sociale gezondheidsw etenschappen 3 Taal- en letterkunde
29
61
Biomedische w etenschappen 3
Geschiedenis
31
66
66
29
37
61
Toegepaste biologische w etenschappen 2
58
40
Toegepaste w etenschappen 2
57
41
Verkeerskunde 4 Wijsbegeerte en moraalw etenschappen
64 8
33 30
62
Totaal 4 0%
38
59
Wetenschappen 3
36
60
20%
40% laag
60% midden
80%
100%
hoog
Figuur 25: Sociale klasse ouders volgens studenten, naar studiegebied - universiteiten (%) Het sociologische principe dat gemeenschappen in maatschappelijk lagen ingedeeld kunnen worden (ook wel sociale stratificatie genoemd), is de basisgedachte achter onderzoeken naar socio-economische verschillen. Met dit principe kunnen mensen gerangschikt worden op basis van de kennis, macht, bezittingen en status die zij bezitten. Iemands plaats in deze rangschikking wordt ook wel iemands sociaaleconomische status (SES) genoemd. Om deze SES te kunnen meten worden vaak drie indicatoren gebruikt: inkomen, opleiding en beroep. Om na te gaan welk effect de SES van de ouders heeft op de positie van hun kinderen, hebben we allereerst op basis van deze drie kenmerken (te weten: netto maandinkomen van de ouders, opleidingsniveau ouders en beroepsniveau ouders) de SES berekend. Deze indicator Studentenmonitor Vlaanderen 2009
49
is genormaliseerd binnen de groep respondenten. De totale steekproef is ingedeeld in drie gelijke SESgroepen. Door uitsplitsingen te maken is zichtbaar welke subgroepen onevenredig zijn vertegenwoordigd in de onderscheiden niveaus (Tabel 7). Tabel 7:
Sociaal-economische status van de ouders van studenten, naar achtergrondkenmerken Hogeschool
Universiteit
Laag
Midden
Hoog
Laag
Midden
Hoog
Geslacht Man Vrouw
36 42
35 33
29 25
23 26
32 31
45 43
Leeftijd 20 of jonger 21 t/m 23 24 of ouder
39 38 42
35 34 32
26 28 26
23 24 31
33 31 31
45 45 38
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
Etniciteit Niet geboren in België, evenals ouders Niet geboren in België, één of beide ouders wel Geboren in België, ouders niet Geboren in België, vader niet Geboren in België, moeder niet Geboren in België, evenals ouders
46 42 71 37 38 38
32 28 21 31 32 34
21 30 8 32 30 28
33 21 63 23 20 24
31 30 19 29 33 31
36 49 18 48 48 45
Generatiestudenten/niet-generatiestudenten Generatiestudenten Niet-generatiestudenten
41 38
35 34
24 28
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
Buitenlandervaring Geen buitenlandervaring Wel buitenlandervaring
45 33
25 28
30 38
28 22
24 24
47 53
Totaal
39
34
27
25
32
44
Functiebeperking Ja Nee
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
Zoals in de laatste regel van de tabel is te zien, hebben ouders van universitaire studenten doorgaans een hogere sociaal-economische status dan ouders van hogeschoolstudenten. Binnen hogeschool en universiteit zien we eveneens verschillen: het sociaal-economisch milieu van vrouwelijke studenten is doorgaans lager dan die van mannelijke studenten. Daarnaast is die van jongere studenten hoger dan van oudere studenten. Voor de hogeschoolstudenten zien we dat eveneens wanneer we de generatiestudenten verge50
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
lijken met de niet-generatiestudenten: de studenten die dit academiejaar voor het eerst een studie begonnen in het hoger onderwijs hebben ouders met een lagere sociaal-economische status dan de studenten die na het eerste jaar nog studeren aan de hogeschool. Het effect van afkomst is minder eenduidig: de laagste sociaal-economische status vinden we terug bij studenten wiens beide ouders in het buitenland geboren zijn. Tot slot zien we dat buitenlandervaring eveneens samenhangt met sociaal-economische status van de ouders. De groep studenten met ouders uit een hogere sociale klasse zijn beduidend vaker internationaal mobiel: ze volgen vaker dan andere studenten een deel van hun studie in het buitenland. Of dit komt doordat ouders dit stimuleren of zelfs betalen is niet uit de gegevens van deze enquête te halen. 4.5
Netto gezinsinkomen Ten slotte is aan de student gevraagd het maandelijkse netto gezinsinkomen van de ouders te schatten. Tabel 8 laat zien dat ongeacht het aantal ouders dat betaald werk verricht, het netto gezinsinkomen van de ouders van universitaire studenten hoger is dan dat van ouders van hogeschoolstudenten. Dit komt overeen met de eerdere bevindingen dat ouders van universitaire studenten een hoger beroepsniveau hebben dan ouders van hogeschoolstudenten. Een kenmerk van hoger beroepsniveau is immers dat het loon hoger is in vergelijking met lagere beroepsniveaus. Tabel 8:
Gemiddeld maandelijkse netto gezinsinkomen, naar aantal ouders met betaalde arbeid (€)
Geen ouder verricht betaalde arbeid Eèn ouder verricht betaalde arbeid Allebei de ouders verrichten betaalde arbeid
HS
UN
HO
€ 1828,25 € 2634,56 € 3267,68
€ 2083,74 € 3010,95 € 3590,03
€ 1933,35 € 2793,79 € 3407,09
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
4.6
Samenvatting Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders Meer dan de helft van de studenten heeft ouders die eveneens hoogopgeleid zijn. Doorgaans zijn de ouders van universiteitstudenten nog iets hoger opgeleid dan die van hogeschoolstudenten. We vonden dat ouders van hogeschoolstudenten veelal ook zelf een studie op een hogeschool voltooide, net als de ouders van universiteitstudenten vaker zelf eveneens een universitaire studie succesvol afrondde. Arbeidsparticipatie van ouders In de arbeidsparticipatie van ouders vinden we geen verschillen tussen hogeschoolstudenten en universiteitstudenten. Voor beide groepen geldt dat driekwart een werkende moeder heeft en zo'n 90 procent een werkende vader. Studentenmonitor Vlaanderen 2009
51
Beroepsniveau van ouders Van gemiddeld eenderde van de studenten hebben de ouders een hoog beroepsniveau, voor universiteitstudenten geldt dit nog sterker dan voor hogeschoolstudenten. Weinig studenten (21%) in het hoger onderwijs hebben ouders met een laag beroepsniveau. Dit aandeel is zelfs nog lager wanneer de universitaire studenten apart bekeken worden: maar 15 procent van deze studenten heeft ouders met een laag beroepsniveau. Sociale klasse van ouders Van alle studenten hoger onderwijs zegt 4 procent dat hun ouders tot de lage sociale klasse behoren, en 31 procent plaatst hun ouders in de hoge sociale klasse. Universitaire studenten wederom iets vaker dan hogeschoolstudenten. Hogeschoolstudenten delen hun ouders vaker dan universitaire studenten in de sociale middenklasse in. Gemiddelde gezinsinkomen Het netto gezinsinkomen van de ouders van universitaire studenten is gemiddeld hoger geschat dan dat van ouders van hogeschoolstudenten. Dit komt overeen met de eerdere bevindingen dat ouders van universitaire studenten een hoger beroepsniveau hebben dan ouders van hogeschoolstudenten.
52
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
5 Huidige situatie Om een beeld te krijgen van de huidige situatie in het hoger onderwijs, wordt er in dit hoofdstuk nader ingegaan op de volgende vragen: (1) Welk type onderwijs volgen studenten op dit moment? (2) Welke studies zijn het meest in trek onder studenten? (3) Gaan studenten na hun huidige studie verder studeren, en blijven ze dan in België studeren? 5.1
Soort opleiding Verreweg de meeste studenten volgen een bacheloropleiding (Figuur 26). Van de studenten studerend aan een hogeschool volgt 70 procent een professioneel gerichte bacheloropleiding, en 17 procent een academisch gerichte bachelor. Slechts zes procent van de hogeschoolstudenten volgt een masteropleiding. Ook onder universitaire studenten zien we meer bachelor dan masterstudenten (65 en 27%). Prof. gerichte bachelor Ac. gerichte bachelor
65
17
Master Specifieke lerarenopleiding
70
42
6
36 27
14
1 3 2 3
Schakel-/voorbereidingspr. 1 2
Manama
3 1
Banaba 2 1
Opleiding in afbouw
2 1
0%
20%
40% HO
60% HS
80%
UN
Figuur 26: Hogeronderwijstype, naar soort opleiding (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
53
Studiegebied
HS
Ruim een kwart van de hogeschoolstudenten studeert Handelswetenschappen & bedrijfskunde. De overige studenten aan hogescholen volgen voornamelijk de opleidingen Onderwijs en Industriële wetenschappen & technologie (ieder 17%), Gezondheidszorg (12%) en Sociaal-agogisch werk (11%). Op universiteiten zijn de meeste studenten te vinden bij de opleidingen Rechten, notariaat & criminologische wetenschappen (14%), Economische & toegepaste economische wetenschappen (13%), Psychologie & pedagogische wetenschappen (11%) en Politieke & sociale wetenschappen (9%), zoals in Figuur 27 is te zien.
UN
5.2
4 Architectuur 4 Audiov isuele en beeldende kunst 2 Biotechniek Gezondheidszorg Handelsw etenschappen en bedrijfskunde Industriële w etenschappen en technologie Muziek en podiumkunsten 2 Nautische w etenschappen 1 Onderw ijs Sociaal-agogisch w erk 3 Toegepaste taalkunde Archeologie en kunstw etenschappen 2 4 Bew egings- en rev alidatiew etenschappen 3 Biomedische w etenschappen 2 Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische w etenschappen 3 Farmaceutische w etenschappen Geneeskunde 3 Geschiedenis Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht 1 Politieke en sociale w etenschappen Psy chologie en pedagogische w etenschappen Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen
Sociale gezondheidsw etenschappen 2 Taal- en letterkunde Tandheelkunde 1 3 Toegepaste biologische w etenschappen Toegepaste w etenschappen Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalw etenschappen 1 0%
12 28 17
17 11
13 8
9 11 14 6
7 7
10%
20%
30%
Figuur 27: Studenten, naar studiegebied (%)
54
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Hogescholen en universiteiten hebben de mogelijkheid om afstandsonderwijs aan te bieden. Niet alle hoger onderwijs instellingen maken hiervan gebruik, en het is dan ook niet verwonderlijk dat maar weinig studenten aangeven afstandsonderwijs te volgen. Het aandeel studenten dat afstandsonderwijs op een hogeschool volgt, is gemiddeld 8 procent en op universiteiten zelfs maar 4 procent. Doorstuderen, of toch stoppen?
HO
Bijna de helft van alle studenten denkt aan doorstuderen na hun huidige opleiding. Iets meer dan 30 procent van de hoger onderwijs studenten twijfelt of ze na hun studie nóg een studie willen volgen. Totaal
47
UN
Ac. gerichte bachelor Master Manama Specifieke lerarenopleiding Schakel-/voorbereidingspr.
21
32
72
8
43 27
Banaba Manama Specifieke lerarenopleiding Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw Totaal 0%
29
53
20
59 34
20 38
37
27
32
31
60
16
34
Ac. gerichte bachelor Master
21
28
21
Opleiding in afbouw Totaal Prof. gerichte bachelor
HS
5.3
24
23 42
63
13
32
24
36
22
31
45
32 45
39 25
31
17 44
32
36 44
38
23
39
20%
32 39
17
40%
w el verder studeren
60%
niet verder studeren
80%
100%
nog niet zeker
Figuur 28: Verder studeren, naar soort opleiding (%) De meeste studenten die een academisch gerichte bachelor (72%) volgen aan een universiteit, willen na het afronden van de huidige studie verder studeren. Ook onder hogeschoolstudenten zien we bij deze opleidingssoort een hoog aantal studenten die aangeven verder te studeren, namelijk 63 procent. Meer dan de helft van de studenten in de overige universitaire opleidingen denkt er niet aan om verder te studeren of weet het nog niet zeker (Figuur 28). Onder hogeschoolstudenten is het percentage studenten dat verder wil studeren lager dan onder universitaire studenten. Gemiddeld geeft 39 procent van deze studenten aan dat zij na de huidige studie niet stoppen met studeren. Veel twijfelaars zijn te vinden onder studenten die een specifieke lerarenopleiding (44%) of een professioneel gerichte bachelor (42%) volgen. Studentenmonitor Vlaanderen 2009
55
Of studenten verder willen studeren na hun huidige opleiding, hangt sterk samen met of ze studeren voor een doorstroomdiploma (schakel-/voorbereidingsprogramma of een academisch gerichte bachelor) of voor een einddiploma (professioneel gerichte bachelor, master, banaba, manama, lerarenopleiding, opleiding in afbouw). Uit Figuur 29 blijkt dat studenten die studeren voor een einddiploma niet zozeer vaker zeker weten dat ze zullen stoppen met studeren maar wel beduidend vaker twijfelen of ze dat willen. Logischerwijs wil de meerderheid van de studenten die momenteel voor een doorstroomdiploma studeren, na de studie nog een studie volgen. Totaal
47
Doorstroomdiploma Einddiploma 0%
21 68
55
20%
32 10
8
40%
w el verder studeren
22 38
60% niet verder studeren
80%
100%
nog niet zeker
Figuur 29: Verder studeren, soort diploma (%) Studenten die aangeven een vervolgopleiding te gaan volgen na hun huidige studie, gaan dit over het algemeen gewoon in Vlaanderen doen. Slechts 18 procent geeft aan naar het buitenland te willen voor hun vervolgstudie, ongeacht of zij nu op een hogeschool of universiteit studeren. De verwachting is dat studenten die voor een doorstroomdiploma studeren, ook daadwerkelijk een vervolgopleiding willen volgen na het behalen van het diploma. Echter, zoals we hierboven zagen, is een klein deel van deze studenten van plan om te stoppen met studeren. Een logische vraag is dan ook: waarom willen zij na het behalen van dit doorstroomdiploma niet doorstuderen voor het einddiploma? We hebben geprobeerd door middel van logistische regressie grip te krijgen op kenmerken van studenten die ondanks dat ze voor een doorstroomdiploma studeren toch ervoor kiezen niet verder te studeren. Hiertoe hebben we een stepwise verklaringsmodel gemaakt waarin de kans op niet verder studeren stapsgewijs (d.w.z. telkens met toevoeging van één variabele tegelijk) wordt voorspeld door de volgende studentkenmerken: geslacht, leeftijd, al dan niet in België geboren, woonsituatie, tijdbesteding aan studie, tijdbesteding aan werk, kans op afstuderen en studievoortgang. Uit de daaropvolgende analyse blijkt dat het op basis van deze kenmerken niet mogelijk is deze voorspelling te maken. Het lijkt erop dat de keuze om te stoppen te gevarieerd is om een eenduidige reden toe te schrijven aan de stoppende studenten.
56
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
5.4
Samenvatting We vatten nog eens de belangrijkste opleidingskenmerken van de Vlaamse studenten samen. Beschrijving gevolgde opleiding Zowel aan universiteiten als hogescholen is de groep bachelorstudenten het grootst, respectievelijk 65 en 87 procent. Het studiegebied onder hogescholen met het hoogste studentenaantal is Handelswetenschappen & bedrijfskunde, op de voet gevolgd door Onderwijs, Industriële wetenschappen & technologie, Gezondheidszorg en Sociaal-agogisch werk. Op universiteiten vinden we de meeste studenten in de studiegebieden Rechten, notariaat & criminologische wetenschappen, Economische & toegepaste economische wetenschappen, Psychologie & pedagogische wetenschappen en Politieke & sociale wetenschappen. Verder studeren Of studenten na hun huidige studie verder gaan studeren, wisselt per studiegebied. Studenten die verder willen studeren vinden we vooral onder academisch gerichte bachelorstudenten. Bijna de helft van alle hoger onderwijsstudenten denkt aan doorstuderen na hun huidige opleiding. Iets meer dan 30 procent van de hoger onderwijs studenten twijfelt of ze na hun studie nóg een studie willen volgen. Meer dan 80 procent van de studenten die door wil studeren, blijft in Vlaanderen studeren.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
57
6 Voor het hoger onderwijs In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan het traject dat studenten aflegden voorafgaand aan hun huidige opleiding in het hoger onderwijs. We beantwoorden daarbij de volgende vragen: (1) Op basis van welk diploma verkregen studenten toegang tot het hoger onderwijs? (2) Hoeveel studenten deden voorafgaand aan de start in het hoger onderwijs werkervaring op? (3) Hoeveel studenten hebben hun studieloopbaan tussen het secundair en het hoger onderwijs onderbroken met minstens één jaar? Vooropleiding
UN
HO
Met welk diploma komen Vlaamse studenten het hoger onderwijs binnen? Totaal Ac. gerichte bachelor
67
26
22 3
91
Master Manama Specifieke lerarenopleiding
4 14
90
4
89
5
6
5
94
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw Totaal Prof. gerichte bachelor
213
76
16
1
90 91
4 14 47
70 39
14
52
37
43
38
51
20%
6 4 1
3 3 3
62
Diploma ASO
8
8 5
48
13 5 13
14
72
0%
9
24
48
Opleiding in afbouw Totaal
2 3 2 18
68
Manama Specifieke lerarenopleiding Schakel-/voorbereidingspr.
7 9
46
Ac. gerichte bachelor Master Banaba HS
6.1
40
40% Diploma TSO
60% Diploma KSO
3 3 2
80% Diploma BSO
100% Overig
Figuur 30: Vooropleiding naar soort opleiding (%) De helft van alle studenten die zich inschrijven bij een hogeschool (51%) hebben het diploma ASO behaald en zo toegang gekregen tot het hoger onderwijs. Veertig procent van de studenten aan een hogeschool heeft een diploma TSO. Onder manama en academisch gerichte bachelorstudenten zien we een hoger dan gemiddeld aantal studenten met een ASO diploma (72 en 70%). Vrijwel alle universitaire stuStudentenmonitor Vlaanderen 2009
59
HO
denten (91%) zijn met een diploma ASO het hoger onderwijs in gestroomd. Alleen onder studenten die een schakel- of voorbereidingsprogramma volgen is dit aandeel iets lager. Deze studenten hebben in 76 procent van de gevallen een ASO diploma, de overige studenten hebben voornamelijk een TSO diploma (16%). Totaal
67
Architectuur Audiovisuele en beeldende kunst
45
Biotechniek
44
HS
Industriële w etenschappen en technologie
14
13 11 11
8
61
18
22
46
2 4 7
76
16
54
13 1 8
51
20%
40
40% Diploma BSO
60%
3
6 11
40 87
Diploma KSO
7
3 4 1
45
Toegepaste taalkunde
0%
13 1 4
54 68
Totaal
8
40
43
Productontw ikkeling
Diploma TSO
11
43 55
Nautische w etenschappen
Diploma ASO
2 11 12
48
Sociaal-agogisch w erk
3 22 3 3 3
32 51
Muziek en podiumkunsten Onderw ijs
14
70
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde
2 2 12
20
Gecombineerde studiegebieden Gezondheidszorg
26
60
12 2 3 3 11
80%
Buitenlands diploma SO
100% Overig
Figuur 31: Vooropleiding naar studiegebied, hogeschool (%) Binnen studiegebieden hebben hogeschoolstudenten verschillende toelatingsdiploma’s (Figuur 31). Vaak gaat het om studenten met een diploma ASO of een diploma TSO binnen een studiegebied, maar bij sommige studiegebieden zien we ook studenten met een diploma KSO: van de studenten Audiovisuele en beeldende kunst heeft 32 procent een KSO diploma en bij Muziek en podiumkunsten is dit 18 procent van alle studenten.
60
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
UN
HO
Ook binnen studiegebieden van de universiteit zien we studenten met verschillende toelatingsdiploma’s, zoals Figuur 32 laat zien. Het merendeel van de studenten heeft een ASO diploma zoals we in een vorige paragraaf gezien hebben, maar bij twee studiegebieden springt het aandeel studenten met een buitenlands toelatingsdiploma eruit. Zo hebben bij Tandheelkunde 10 procent van de studenten een buitenlands toelatingsdiploma, bij Geneeskunde is dit aandeel zes procent, en bij Diergeneeskunde gaat het om maar liefst 28 procent van de studenten met een buitenlands diploma. Deze studenten zijn naar alle waarschijnlijkheid grotendeels Nederlandse studenten die in eigen land zijn uitgeloot vanwege het numerus fixus systeem wat bij deze opleidingen in eigen land geldt. Totaal Archeologie en kunstw etenschappen Bew egings- en rev alidatiew etenschappen Biomedische w etenschappen Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische w etenschappen Farmaceutische w etenschappen Geneeskunde Geschiedenis Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht Politieke en sociale w etenschappen Psy chologie en pedagogische w etenschappen Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen Sociale gezondheidsw etenschappen Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische w etenschappen Toegepaste w etenschappen Verkeerskunde Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalw etenschappen Totaal 0% Diploma ASO
Diploma TSO
Diploma KSO
67
26 86
2212 4 5 31
89
7 13 1
88
4 31
66
7 2
28
3 3 11
95 95
32 2 6
88 91
5
5 221
78
7 111 88
12 7 112
92
4 112
92
5 12
87
4
9 2 121
93 88
10
2
97
11
93
5 11
88
8
93 75
11 91
20%
Diploma BSO
40%
4 5 11
32
8 4 122
60%
Buitenlands diploma SO
80%
100%
Overig
Figuur 32: Vooropleiding naar studiegebied, universiteit (%)
6.2
Werkervaring opgedaan voorafgaand aan de studie Veel studenten hebben een job tijdens hun studie aan een hogeschool of universiteit, zoals we in hoofdstuk acht zullen zien. Het blijkt dat ook voor deze studie veel studenten een job hadden: zo geeft 72 procent aan voorafgaand aan het hoger onderwijs een baan gehad te hebben (Figuur 33). Tussen studiegebieden is het verschil in het aandeel studenten dat werkervaring heeft opgedaan tussen so en ho te verwaarlozen. Kijken we naar de werkervaring tussen soort studie, dan zien we ook maar kleine verschil-
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
61
HO
len in werkervaring. Onder universiteitstudenten zien we bij de studenten van het schakel/voorbereidingsprogramma dat zij iets vaker dan gemiddeld werkervaring hebben opgedaan. Totaal
72
Ac. gerichte bachelor
74
Master
70
UN
Manama
67
Specifieke lerarenopleiding
58
Schakel-/voorbereidingspr.
78
Opleiding in afbouw
69
Totaal
72
Prof. gerichte bachelor
71
HS
Ac. gerichte bachelor
72
Master
69
Banaba
69
Manama
69
Specifieke lerarenopleiding
73
Schakel-/voorbereidingspr.
65
Opleiding in afbouw
78
Totaal 0%
71
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 33: Gewerkt voor aanvang studie (%) Het merendeel van de studenten (63%) heeft werkervaring opgedaan in de vorm van een vakantiebaan. Dit aandeel verschilt nauwelijks tussen hogeschool of universitaire studenten (62 versus 66%). De banaba’s op de hogeschool, en de schakelstudenten op zowel de hogeschool als de universiteit hebben relatief vaker een halftijdscontract gehad, maar nog steeds is dit aandeel klein: slechts een op de tien studenten in dit type onderwijs geeft aan een halftijdscontract te hebben gehad. Drie procent van de studenten geeft aan één of meerdere kleine contracten te hebben gehad. 6.3
Onderbreking voor het hoger onderwijs De periode tussen het secundair onderwijs en het beginnen met een studie aan een hogeschool of universiteit is een periode welke in het teken staat van veel veranderingen: een nieuwe studieomgeving, nieuwe collega-studenten en vaak ook een nieuwe woonomgeving zoals we in hoofdstuk drie hebben gezien. Het zou daarom niet verwonderlijk zijn als men juist deze periode zou kiezen om een stap op de plaats te zetten en het onderwijstraject met een jaar te onderbreken, voordat de student weer een aantal jaar aan een nieuwe studie begint. Echter, vrijwel alle studenten in dit onderzoek (ruim 97%) geven aan géén jaar te
62
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
stoppen met studeren voordat ze aan een studie in het hoger onderwijs beginnen. Dit cijfer zien we zowel terug onder hogeschool als universiteitstudenten (Figuur 34). Totaal hoger onderw ijs
97
Hogeschool
97
Universiteit
98
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 34: Onderbreking van ministens één jaar voor het hoger onderwijs (% nee)
6.4
Samenvatting In dit hoofdstuk hebben we gekeken naar de situatie van studenten voor het hoger onderwijs. De meeste studenten stromen met een diploma ASO of met een diploma TSO de hogeschool binnen. Bij universiteitstudenten zien we vooral het diploma ASO als toegangsdiploma voor het hoger onderwijs. Het aandeel studenten met een buitenlands toegangsdiploma is te vinden bij de universitaire studies Diergeneeskunde, Tandheelkunde en Geneeskunde. Bijna driekwart van de studenten heeft voorafgaand aan de studie in het hoger onderwijs een job gehad, in bijna alle gevallen ging het hier om een vakantiebaan. Ten slotte zagen we dat nog geen drie procent van de studenten aangeeft een jaar gestopt te zijn, voordat zij aan hun studie in het hoger onderwijs zijn begonnen.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
63
7 Studieresultaat In dit hoofdstuk beschrijven we de studievoortgang van studenten in het hoger onderwijs. We beantwoorden daarbij de volgende vragen. (1) Hoe ziet de studievoortgang van studenten eruit? (2) Zijn de verschillen die er in studievoortgang zijn, te verklaren uit achtergrondkenmerken? (3) In welke mate komt het voor dat studenten tussentijds hun studie staken? (4) In welke mate komt het voor dat studenten vakken delibereren? (5) In welke mate komt het voor dat studenten vrijstellingen krijgen en op welke grond krijgen ze deze? (6) Welke kans geven studenten zichzelf voor het behalen van het einddiploma? (7) In hoeverre biedt de studie hen een goede basis voor persoonlijke ontwikkeling en voor het vinden van werk, en welk belang hechten studenten daar aan? 7.1
Studievoortgang In de Studentenmonitor is met betrekking tot studievoortgang het volgende gevraagd: het totale aantal behaalde studiepunten (incl. vrijstellingen); de totale studielast van de opleiding; het aantal maanden dat zij staan ingeschreven voor de opleiding; de totale nominale studieduur van de opleiding. Op basis van deze gegevens is berekend hoeveel procent van de totale studielast reeds is behaald en hoeveel procent van de opleidingsduur is verbruikt. De studievoortgang is berekend door het percentage van de studiepunten dat is behaald, te delen door het percentage van de opleidingsduur dat is verbruikt, uitgaande van de nominale studieduur. Wanneer we spreken van een studievoortgang van 80 procent, bedoelen we dat studenten 80 procent van het aantal studiepunten, dat ze gezien hun studieduur hadden kunnen halen, ook daadwerkelijk hebben gehaald. We gaan er daarbij vanuit dat een studiejaar 60 ECTS beslaat. In deze berekening nemen we om de vergelijkbaarheid te waarborgen alleen studenten mee die enigszins nominaal studeren en ongeveer (met een marge van 10 punten meer of minder) zich voor 60 ECTS per jaar inschrijven.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
65
In Figuur 35 is de studievoortgang van studenten weergegeven in betrouwbaarheidsintervallen6. In het figuur is te zien dat de studievoortgang onder hogeschoolstudenten een nagenoeg gelijk ligt aan die onder universitaire studenten. Gemiddeld is de studievoortgang van hogeschoolstudenten zo'n 78 procent en van de universiteitstudenten 77 procent. 79% 78% 77% 76% 75% Hogescholenonderw ijs
Universitair onderw ijs
Hoger onderw ijs
Figuur 35: Studievoortgang, naar soort hoger onderwijs (95%-betrouwbaarheidsintervallen) Figuur 36 splitst de studievoortgang uit naar studiegebied. We zien daarin dat studenten in het hogescholenonderwijs binnen de studiegebieden Toegepaste taalkunde en Audiovisuele & beeldende kunst een relatief lage studievoortgang vertonen. Hogeschoolstudenten binnen de studiegebieden Productontwikkeling, Industriële wetenschappen & technologie en Handelswetenschappen & bedrijfskunde laten een relatief hoge studievoortgang zien. Op de universiteit zien we dat met name de studenten binnen de studiegebieden Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht, Geneeskunde en Tandheelkunde een hogere studievoortgang dan andere studenten laten zien. Studenten binnen de studiegebieden Toegepaste biologische wetenschappen en Sociale gezondheidswetenschappen vertonen een relatief lage studievoortgang.
6
De gemiddelde studievoortgang is een puntschatting. Deze zal nooit precies gelijk zijn aan de feitelijke studievoortgang in de populatie, maar een schatting geven van dit gemiddelde. Rondom deze puntschatting kan een interval van waarden worden aangegeven, waarvan we met een zeker vertrouwen kunnen zeggen dat de werkelijke waarde van het populatiegemiddelde daarbinnen zal liggen. Dit interval wordt het betrouwbaarheidsinterval genoemd. Dit betrouwbaarheidinterval is in dit geval zo berekend, dat de waarde van de gemiddelde norm in de populatie in 95 procent van de gevallen binnen het aangegeven interval zal liggen. Naarmate de responsgroep groter is, is de schatting van het populatiegemiddelde nauwkeuriger en het betrouwbaarheidsinterval smaller. We kunnen stellen dat de gemiddelde verschillen significant van elkaar verschillen op het moment dat de betrouwbaarheidsintervallen geen overlap vertonen.
66
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
100%
95%
90%
85%
80%
75%
70%
65%
60%
Wijsbegeerte en moraalwetenschappen Wetenschappen Verkeerskunde Toegepaste wetenschappen Toegepaste biologische wetenschappen Tandheelkunde Taal- en letterkunde Sociale gezondheidswetenschappen Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Psychologie en pedagogische wetenschappen Politieke en sociale wetenschappen Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht Geschiedenis Geneeskunde Farmaceutische wetenschappen Economische en toegepaste economische wetenschappen Diergeneeskunde Biomedische wetenschappen Bewegings- en revalidatiewetenschappen Archeologie en kunstwetenschappen Toegepaste taalkunde Sociaal-agogisch werk Productontwikkeling Onderwijs Nautische wetenschappen Muziek en podiumkunsten Industriële wetenschappen en technologie Handelswetenschappen en bedrijfskunde Gezondheidszorg Gecombineerde studiegebieden Biotechniek Audiovisuele en beeldende kunst Architectuur
67 Studentenmonitor Vlaanderen 2009
UN HS
Figuur 36: Studievoortgang, naar studiegebied (95%-betrouwbaarheidsintervallen)
Tabel 9 geeft de studievoortgang van verschillende groepen weer. Voor de hogeschoolstudenten geldt dat mannen een iets hogere studievoortgang hebben dan vrouwen, oudere studenten (met nadruk die in de leeftijdsgroep 21 t/m 23) een hogere dan jongere studenten, niet-generatiestudenten een hogere dan generatiestudenten en studenten met studie-ervaring in het buitenland een hogere studievoortgang dan studenten zonder buitenlandervaring. Voor hogeschoolstudenten is er geen samenhang tussen studievoortgang en de tijd die studenten besteden aan een studentenjob. Wel maakt het uit hoeveel tijd studenten wekelijks in hun studie steken: naarmate dat hoger is, is ook de studievoortgang beter. Tabel 9:
Studievoortgang naar achtergrondkenmerken Hogescholenonderwijs studievoortgang
N
Universitair onderwijs studievoortgang
N
Geslacht Man Vrouw
78,3 76,9
4.006 4.808
76,2 77,3
2.481 3.040
Leeftijd 20 of jonger 21 t/m 23 24 of ouder
70,5 81,2 79,6
2.882 5.073 858
71,6 81,8 73,5
2.219 2.713 589
Functiebeperking Ja Nee
(n.s.) (n.s.)
210 8.604
72,7 76,9
118 5.404
Generatiestudenten/niet-generatiestudenten Generatiestudenten Niet-generatiestudenten
66,6 79,2
1.156 7.658
63,4 79,7
960 4.562
Tijd aan studie 25 uur of minder 26 tot 35 uur 35-40 uur 41 uur of meer
75,6 75,6 76,7 79,0
792 1.431 742 3.216
(n.s.) (n.s.) (n.s.) (n.s.)
885 1.037 550 1.645
Betaalde baan Niet werkend 1-10 u. pw. >10 u. pw.
(n.s.) (n.s.) (n.s.)
4.159 1.759 505
76,8 78,2 74,4
3.009 971 257
Buitenlandervaring Geen buitenlandervaring Wel buitenlandervaring
77,0 81,6
7.699 940
76,5 79,5
4.745 642
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
68
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Bij de universiteitstudenten zien we in vergelijking met de hogeschoolstudenten juist het omgekeerde: tijdbesteding aan studie heeft geen significant effect op de studievoortgang en tijdbesteding aan betaald werk juist wel: studenten met een kleine studentenjob vertonen de beste studievoortgang, gevolgd door studenten zonder studentenjob. Studenten die meer dan 10 uur per week werken, vertonen de laagste studievoortgang. Er zijn meer verschillen: in tegenstelling tot de hogeschoolstudenten, vertonen mannelijke universiteitstudenten een iets lagere studievoortgang dan vrouwelijke. Het effect van leeftijd is hetzelfde als onder hogeschoolstudenten: de jongste studenten vertonen de laagste studievoortgang, net als dat daarmee samenhangend voor generatiestudenten geldt. Studenten met een functiebeperking vertonen op universiteiten een minder goede studievoortgang dan studenten zonder functiebeperking. En net als op de hogescholen is de studievoortgang van studenten die een tijd voor hun studie in het buitenland waren, hoger dan van studenten die dat niet waren. Naar etniciteit of woonsituatie vonden we geen verschillen tussen studenten, deze zijn daarom ook niet in de tabel opgenomen. Studievoortgang: determinanten in samenhang Tabel 10 toont het verklaringsmodel voor studievoortgang van hogeschoolstudenten. In het model wordt elk effect voor de invloed van de andere kenmerken gecontroleerd: we meten dus de unieke inbreng van elk afzonderlijk studentkenmerk. In het model zijn de volgende studentkarakteristieken ingevoerd: geslacht, woonsituatie (bij ouders versus de rest), functiebeperking, etniciteit (studenten en ouders geboren in België versus de rest), generatiestudenten, sociaal-economische status van de ouders, buitenlandervaring, kans op afstuderen, tijdbesteding aan werk en studie, al dan niet tijdelijk gestopt met studie, beoordeling financiele situatie, studiekosten en de vooropleiding in het secundair onderwijs. Het kenmerk met de meeste verklaringskracht is door het programma als eerste gekozen. Kenmerken zonder significante inbreng zijn achterwege gelaten. Het kan voorkomen dat de relatie tussen de studentkenmerken in een multivariate analyse zich niet meer voordoet of een tegengestelde samenhang laat zien. Dit heeft te maken met het feit dat de effecten in een bivariate analyse (de tabellen hierboven) worden geneutraliseerd door andere kenmerken. Tabel 10:
Verklaringsmodel studievoortgang van hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (ß) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B)
(Constant) Generatiestudent (1=ja) Procent kans behalen einddiploma Uren per week studie Uren per week studentenjob Studiekosten Etniciteit (1=studenten en ouders in België geboren)
B
ß
8,20 19,02 3,21 0,11 -0,18 0,01 1,95
0,35 0,23 0,07 -0,06 0,03 0,03
t 3,37 23,20 14,95 4,62 -3,91 2,29 2,00
** ** ** ** ** * *
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,50; R2=0,25; * p<0,05; **p<0,01; N=3.746. Studentenmonitor Vlaanderen 2009
69
In totaal verklaren de kenmerken samen een kwart van de verschillen tussen studenten in de mate waarin ze met hun studie vorderen. Het grootste verschil wordt verklaard door het al dan niet generatiestudent zijn: generatiestudenten laten de sterkste studievoortgang zien. Daarnaast is de studievoortgang hoger onder studenten die zichzelf een grotere kans geven op het behalen van het einddiploma. Deze studenten zijn waarschijnlijk meer gemotiveerd om hard te studeren dan studenten die zichzelf een lage slagingskans toedienen. De tijdbesteding aan de studie heeft logischerwijs een positief effect op de studievoortgang, tijdbesteding aan werk juist negatief. Daarnaast zijn er twee minder sterke effecten: studenten laten meer studievoortgang zien naarmate hun studiekosten hoger zijn. Blijkbaar drijven de hoge kosten deze hogeschoolstudenten aan om snel hun studie af te willen ronden. Daarnaast laten studenten die zelf in België zijn geboren en wiens ouders dat ook zijn een hogere studievoortgang zien dan studenten voor wie dat niet geldt. Verschillen tussen mannen en vrouwen zien we onder hogeschoolstudenten niet. In Tabel 11 is hetzelfde model weergeven voor universiteitstudenten. Samen verklaren de studentkenmerken 23 procent van de verschillen in studievoortgang. Onder deze studenten zien we wel een verschil naar geslacht: mannen zijn iets succesvoller in het op schema afronden van hun studie dan vrouwen. Ook hier is het sterkste effect van het al dan niet generatiestudent zijn. Studenten die in het eerste jaar van hun studie zijn, laten een hogere studievoortgang zien. Blijkbaar zijn studenten in hun eerste jaar meer gemotiveerd om hard te studeren dan ouderejaarsstudenten. Bij studenten die zichzelf een hogere kans geven hun studie af te ronden zien we eveneens een hogere studievoortgang. Op de universiteiten is er in dit analysemodel geen significant effect gevonden van de tijdbesteding aan de studie op studiesucces. Echter, een negatief effect van de tijdbesteding aan werk is wel gevonden: hoe meer tijd aan werk, hoe minder tijd om volgens planning te studeren. Daarnaast zien we in de universiteiten effect van vooropleiding: studenten met een ASO-diploma laten een gunstigere studievoortgang zien, studenten met een BSO-diploma juist een minder gunstige. We zien eveneens effect van sociaal-economische status van de ouders: hoe hoger, hoe beter de studievoortgang. En effect van buitenlandervaring: studenten die een deel van hun studie in het buitenland doorbrachten, laten een lagere studievoortgang zien. Blijkbaar is studeren in het buitenland alleen niet bevorderlijk voor de studievoortgang, maar in combinatie met andere factoren (Tabel 9) wel van positieve invloed op de studievoortgang.
70
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tabel 11:
Verklaringsmodel studievoortgang van universiteitstudenten: gestandaardiseerde (ß) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B) B
(Constant) Generatiestudent (1=ja) Procent kans behalen einddiploma Uren per week studentenjob Diploma ASO Diploma BSO Geslacht (1=vrouw) Sociaal-economische status (1=hoog) Buitenlandervaring
13,45 18,47 3,02 -0,23 3,08 -25,07 -1,60 1,64 -2,47
ß
0,35 0,21 -0,06 0,04 -0,04 -0,04 0,04 -0,04
t 5,16 20,58 12,12 -3,86 2,64 -2,68 -2,30 2,34 -2,33
** ** ** ** ** ** * * *
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,47; R2=0,23; * p<0,05; **p<0,01; N=3.208.
7.2
Tussentijds stoppen In deze paragraaf bekijken we in hoeverre het voorkomt dat studenten gedurende een lopend academiejaar hun studie onderbreken en voor welke periode. Figuur 37 laat zien dat gemiddeld vier procent van alle studenten in het hoger onderwijs tijdens hun studie uitgeschreven zijn geweest. Het meest gebruikelijk is het onder de hogeschoolstudenten die een specifieke lerarenopleiding volgen.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
71
HO
Totaal
4
Ac. gerichte bachelor
3
Master
2
UN
Manama
3
Specifieke lerarenopleiding
6
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
6 1
Totaal
3
Prof. gerichte bachelor
6
Ac. gerichte bachelor
4
HS
Master
2
Banaba
5
Specifieke lerarenopleiding
7
Schakel-/voorbereidingspr.
7
Opleiding in afbouw
5
Totaal 0%
5
2%
4%
6%
8%
Figuur 37: Percentage studenten dat zich tijdens een academiejaar uitschreef, naar soort opleiding Studenten die tijdelijk stoppen met de opleiding, stoppen gemiddeld een maand of vijf à zes (Tabel 12). Universitaire studenten onderbreken gemiddeld vaker voor een iets langere periode hun studie dan hogeschoolstudenten. Tabel 12:
Indien tussentijds gestopt met opleiding: aantal maanden gestopt met opleiding Gemiddeld
Minimum
Maximum
Huidige studie Hogeschool Universiteit Totaal hoger onderwijs
5,2 5,8 5,4
1 1 1
120 98 120
Eerdere studie Hogeschool Universiteit Totaal hoger onderwijs
4,6 5,5 4,8
1 1 1
100 111 111
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
72
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Delibereren
HO
Wanneer een examencommissie van oordeel is dat een student alle competenties heeft verworven die bij een opleiding of een opleidingsonderdeel horen, maar het bijbehorende examen niet heeft gehaald, kan de commissie besluiten de betreffende student hiervoor te delibereren. De student hoeft het examen dan niet opnieuw af te leggen om zijn diploma te behalen, maar krijgt er ook geen credit voor. Totaal
17
Architectuur
19
Audiovisuele en beeldende kunst
19
Biotechniek
25 17
Gezondheidszorg Handelsw etenschappen en bedrijfskunde HS
7.3
22
Industriële w etenschappen en technologie
22
Muziek en podiumkunsten
7
Onderw ijs
15
Productontw ikkeling
13
Sociaal-agogisch w erk
25
Toegepaste taalkunde
13
Totaal 0%
20
5%
10%
15%
20%
25%
Figuur 38: Percentage hogeschoolstudenten dat voor een deel van de opleiding gedelibereerd wordt Zo'n 20 procent van de hogeschoolstudenten wordt tijdens de studie voor een deel daarvan gedelibereerd (Figuur 38). Meest voorkomend is dit in de studiegebieden Sociaal-agogisch werk en Biotechniek (beide 25%), minst voorkomend in het studiegebied Muziek & podiumkunsten (7%). Op de universiteit worden studenten minder frequent gedelibereerd: gemiddeld komt het hier voor onder 13 procent van de studenten (Figuur 39). Meest gebruikelijk is het delibereren in de studiegebieden Diergeneeskunde (18%) en Toegepaste wetenschappen (17%) en het minst gebruikelijk in de studiegebieden Wijsbegeerte & moraalwetenschappen (7%), Taal- & Letterkunde en Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht (beide 8%). In totaal wordt 17 procent van de studenten in het hoger onderwijs voor een deel van hun studie gedelibereerd.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
73
HO
17
Totaal 9
Archeologie en kunstw etenschappen
14
Bew egings- en rev alidatiew etenschappen 10
Biomedische w etenschappen
18
Diergeneeskunde 15
Economische en toegepaste economische w etenschappen 11
Farmaceutische w etenschappen
13
Geneeskunde 10
Geschiedenis 8
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht
12
UN
Politieke en sociale w etenschappen
13
Psy chologie en pedagogische w etenschappen 11
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen 10
Sociale gezondheidsw etenschappen 8
Taal- en letterkunde Tandheelkunde
15
Toegepaste biologische w etenschappen
15 17
Toegepaste w etenschappen 11
Verkeerskunde
13
Wetenschappen 7
Wijsbegeerte en moraalw etenschappen
13
Totaal 0%
5%
10%
15%
20%
25%
Figuur 39: Percentage universitaire studenten dat voor een deel van de opleiding gedelibereerd wordt
74
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
In Figuur 40 (hogeschool) en Figuur 41 (universiteit) is af te lezen voor hoeveel studiepunten studenten gemiddeld gedelibereerd worden. Op de hogescholen ligt dat gemiddelde iets lager dan op de universiteiten (resp. 5,7 en 7,2 studiepunten). Binnen hogescholen worden studenten Productontwikkeling (4,4) en Muziek & Podiumkunsten (4,6) voor gemiddeld het minst aantal studiepunten gedelibereerd. Binnen de studiegebieden Industriële wetenschappen & technologie (6,2) en Handelswetenschappen & bedrijfskunde (6,1) wordt gemiddeld voor het hoogst aantal studiepunten delibratie verleend. Totaal
6,2
Architectuur
5,1 5,4
Audiovisuele en beeldende kunst Biotechniek
5,6
Gezondheidszorg
5,3 6,1
HS
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde Industriële w etenschappen en technologie
6,2
Muziek en podiumkunsten
4,6
Onderw ijs
5,4 4,4
Productontw ikkeling Sociaal-agogisch w erk
5,5
Toegepaste taalkunde
4,9 5,7
Totaal 0
2
4
6
8
10
Figuur 40: Indien gedelibereerd: gemiddeld aantal studiepunten waarvoor hogeschoolstudenten gedelibereerd worden
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
75
HO
Ook binnen de universitaire studiegebieden zien we verschillen in het gemiddeld aantal studiepunten waarvoor studenten gedelibereerd zijn (alleen berekend voor studenten die daadwerkelijk werden gedelibereerd). Het hoogste gemiddelde zien we bij Geneeskunde (8,6 studiepunten). Het laagste gemiddelde vinden we bij de studiegebieden Diergeneeskunde (5,9), Bewegingswetenschappen (6) en Taal- & Letterkunde (6,2). 6,2
Totaal
7,2
Archeologie en kunstw etenschappen 6,0
Bew egings- en rev alidatiew etenschappen
8,1
Biomedische w etenschappen 5,9
Diergeneeskunde
7,5
Economische en toegepaste economische w etenschappen 6,4
Farmaceutische w etenschappen
8,6
Geneeskunde 7,1
Geschiedenis
7,3
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht
7,1
UN
Politieke en sociale w etenschappen
6,9
Psy chologie en pedagogische w etenschappen
8,0
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen 6,6
Sociale gezondheidsw etenschappen 6,2
Taal- en letterkunde
8,2
Tandheelkunde 6,7
Toegepaste biologische w etenschappen
7,1
Toegepaste w etenschappen
9,0
Verkeerskunde 7,9
Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalw etenschappen
7,4
Totaal
7,3
0
2
4
6
8
10
Figuur 41: Indien gedelibereerd: gemiddeld aantal studiepunten waarvoor universitaire studenten gedelibereerd worden
76
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tabel 13 geeft verschillen tussen groepen studenten weer voor de mate waarin delibereren voorkomt. We zien daar dat onder hogeschoolstudenten delibereren bij mannelijke studenten vaker plaatsvindt dan bij vrouwelijke studenten, een verschil dat er binnen universiteiten niet is. Ook maakt het voor hogeschoolstudenten in tegenstelling tot universitaire studenten uit of ze al dan geen buitenlandervaring hebben: met buitenlandervaring is de kans op delibereren groter. Op de andere punten zijn de verschillen tussen studenten voor hogeschool en universiteit vergelijkbaar: studenten die geboren zijn in België, maar wiens ouders dat niet zijn, worden het minst gedelibereerd. Daarnaast komt delibereren vaker voor onder nietgeneratiestudenten en onder studenten die niet of minder dan 10 uur per week naast hun studie betaalde arbeid verrichten. Tabel 13:
Percentage studenten dat voor een deel van de opleiding gedelibereerd wordt, naar achtergrondkenmerken Hogeschool
Geslacht Man Vrouw
Universiteit
21 18
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
Etniciteit Niet geboren in België, evenals ouders Niet geboren in België, één of beide ouders wel Geboren in België, ouders niet Geboren in België, vader niet Geboren in België, moeder niet Geboren in België, evenals ouders
16 19 16 20 20 20
11 17 9 12 16 13
Generatiestudenten/niet-generatiestudenten Generatiestudenten Niet-generatiestudenten
3 24
2 15
Betaalde baan Niet werkend 1-10 u. pw. >10 u. pw.
20 20 17
13 13 10
Buitenlandervaring Geen buitenlandervaring Wel buitenlandervaring
19 23
(n.s.) (n.s.)
Functiebeperking Ja Nee
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
77
Vrijstellingen Studenten die voor hun studie werkervaring opdeden of al een eerdere studie volgden, kunnen op basis van de daar verworven kennis vrijstellingen krijgen voor onderdelen van hun huidige opleiding.
HO
In totaal geeft 17 procent van de studenten aan vrijstelling te hebben verkregen voor één of meerdere onderdelen van hun opleiding. Figuur 42 toont dat de verschillen daarin naar soort opleiding, groot zijn. Meest gebruikelijk zijn de vrijstellingen voor studenten aan universitaire lerarenopleidingen: ongeveer eenderde hoeft niet alle vakken te volgen om toch een diploma te verkrijgen omdat ze in een eerdere studie of tijdens werk al vergelijkbare kennis vergaarden. Naast deze studenten is het ook voor manama-studenten en studenten in schakel- of voorbereidingsprogramma's meer gebruikelijk dan in de andere soorten opleiding dat voor een deel van de studie vrijstelling wordt verleend. Totaal
17
Ac. gerichte bachelor Master
13 10
UN
Manama
20
Specifieke lerarenopleiding
35
Schakel-/voorbereidingspr.
27
Opleiding in afbouw
16
Totaal
13
Prof. gerichte bachelor
20
Ac. gerichte bachelor
20
Master
18
Banaba HS
7.4
36
Manama
32
Specifieke lerarenopleiding
20
Schakel-/voorbereidingspr.
23
Opleiding in afbouw
17
Totaal 0%
20
10%
20%
30%
40%
Figuur 42: Percentage studenten dat vrijstelling heeft gekregen voor onderdelen van de huidige opleiding, naar soort opleiding
78
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Gemiddeld krijgen studenten vrijstelling voor 20 studiepunten van het totale opleidingsprogramma. In Figuur 43 is dat aantal studiepunten weergegeven als percentage van de totale studieomvang. Gemiddeld krijgen de studenten die vrijstelling krijgen, die voor 15 procent van het studieprogramma. Dat percentage ligt hoger voor de opleidingen die volgen op een eerdere opleiding: masters, manama's, banaba's en de voorbereidings-/schakelprogramma's. Totaal
15
Ac. gerichte bachelor
14
UN
Master
25
Manama
20
Schakel-/voorbereidingspr.
22
Totaal Prof. gerichte bachelor
17 10
Ac. gerichte bachelor
14
HS
Master
31
Banaba
36
Specifieke lerarenopleiding
19
Schakel-/voorbereidingspr.
26
Totaal 0%
14
10%
20%
30%
40%
Figuur 43: Indien vrijstelling gekregen: gemiddeld aantal studiepunten waarvoor men in totaal is vrijgesteld als percentage van de totale studieomvang
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
79
De meeste studenten verkrijgen de vrijstelling op basis van Eerder Verworven Kwalificaties (EVK) vanuit een opleiding (Figuur 44). In de meeste gevallen gaat het dan om een studie die gevolgd werd of wordt binnen hetzelfde type hoger onderwijs als de huidige opleiding. Vrijstellingen op basis van Eerder Verworven Competenties (EVC; werkervaring) zijn minder gebruikelijk, op universiteiten nog minder dan op hogescholen (UN: 6%; HS: 13%). 6
EVC
13
EVK andere UN-opleiding
46
26 32
EVK huidige UN-opleiding 1 19
EVK andere HS-opleiding EVK huidige HS-opleiding 0%
45
4
24
10%
20% HS
30%
40%
50%
UN
Figuur 44: Indien vrijstelling gekregen: basis voor vrijstelling (%)
7.5
Kans op einddiploma Aan studenten is gevraagd hoe groot zij de kans (uitgedrukt als percentage) schatten dat ze het einddiploma van hun studie behalen (Figuur 45). Gemiddeld schatten studenten die kans op 85 procent. Universitaire studenten schatten de kans iets hoger in dan hogeschoolstudenten (UN: 87% versus HS: 84%). Op de universiteit schatten studenten in voorbereidings- en schakelprogramma's en de bachelorstudenten de kans het minst hoog in, op hogescholen zien we dat eveneens bij de studenten die een voorbereidings- of schakelprogramma volgen.
80
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Totaal
85
Ac. gerichte bachelor
84
Master
93
UN
Manama
90
Specifieke lerarenopleiding
90
Schakel-/voorbereidingspr.
81
Opleiding in afbouw
93
Totaal
87
Prof. gerichte bachelor
83
Ac. gerichte bachelor
83
Master
88
HS
Banaba
86
Manama
91
Specifieke lerarenopleiding
84
Schakel-/voorbereidingspr.
78
Opleiding in afbouw
83
Totaal
84
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 45: Kans die studenten zichzelf geven op het behalen van het einddiploma (%) Tussen studiegebieden zien we vooral op de universiteit verschillen tussen studenten (niet in tabel of figuur). Studenten Geneeskunde zijn het zekerst van hun zaak: gemiddeld geven deze studenten zich 93 procent kans het einddiploma te behalen. Minst zeker zijn de studenten Biomedisch wetenschappen (82%).
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
81
De kans om het einddiploma te halen, wordt eveneens door een aantal achtergrondkenmerken beïnvloed (Tabel 14). Tabel 14:
Kans die studenten zichzelf geven op het behalen van het einddiploma, naar achtergrondkenmerken (%) Hogeschool
Universiteit
Geslacht Man Vrouw
(n.s.) (n.s.)
(n.s.) (n.s.)
Leeftijd 20 of jonger 21 t/m 23 24 of ouder
78,6 86,4 86,2
79,0 91,2 89,4
Woonsituatie Bij mijn ouders/opvoeders thuis Eigen huis of appartement Op kot Op peda (huisvesting van de hogeschool/universiteit) Elders
82,5 85,7 86,0 83,3 84,5
84,6 88,3 88,4 87,4 84,6
Functiebeperking Ja Nee
79,6 83,7
80,0 87,1
Etniciteit Niet geboren in België, evenals ouders Niet geboren in België, één of beide ouders wel Geboren in België, ouders niet Geboren in België, vader niet Geboren in België, moeder niet Geboren in België, evenals ouders
81,8 81,2 78,2 84,2 82,0 83,9
83,7 86,4 83,7 87,5 87,5 87,1
Generatiestudenten/niet-generatiestudenten Generatiestudenten Niet-generatiestudenten
73,1 86,7
72,9 90,0
Betaalde baan Niet werkend 1-10 u. pw. >10 u. pw.
83,9 84,9 83,7
86,9 87,8 86,3
Buitenlandervaring Geen buitenlandervaring Wel buitenlandervaring
83,1 88,7
86,2 91,7
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
82
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Verschil tussen mannelijke en vrouwelijke studenten in de kans die zij zichzelf op het behalen van het einddiploma geven, is er niet. Verschil is er wel naar leeftijd: zowel op hogescholen als op universiteiten geven de jongere studenten zichzelf een aanzienlijk lagere kans om de studie succesvol af te sluiten. Dat zien we ook terug wanneer we kijken naar generatiestudenten en niet-generatiestudenten. Daarnaast is er verschil naar woonsituatie. Studenten die thuiswonen schatten hun kans gemiddeld lager in dan studenten die niet meer thuiswonen. Verder schatten studenten zonder een functiebeperking hun kans lager in, net als studenten van wie de ouders in het buitenland zijn geboren (en die zelf al dan niet eveneens in het buitenland geboren zijn). Als we kijken naar studenten met een job, zien we dat studenten die een kleine job naast de studie hebben, het meest positief naar hun kans op het einddiploma kijken. Tot slot geven studenten die enige tijd voor hun studie in het buitenland verbleven, zichzelf een grotere kans op het succesvol afronden van hun studie dan studenten die dat niet deden. 7.6
Studie als goede basis voor het vinden van werk en voor persoonlijke ontwikkeling In deze paragraaf wordt bekeken in hoeverre studenten het belangrijk vinden dat hun studie een goede basis biedt voor het vinden van werk en voor persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast is de studenten gevraagd in hoeverre hun opleiding daaraan in de praktijk voldoet. Studie als basis voor vinden van werk We beginnen met de basis die de opleiding biedt voor het vinden van een baan. Figuur 46 laat zien dat hogeschoolstudenten in vergelijking met universiteitstudenten zowel meer belang hechten aan een opleiding die een goede basis biedt voor het vinden van werk alsook van mening zijn dat de opleiding hun verwachtingen daaromtrent vaker waarmaakt. Voor beide groepen geldt dat over het algemeen de verwachtingen die ze hebben, niet geheel aansluiten op de mate waarin hun opleiding daaraan voldoet. 78
Totaal hoger onderw ijs Universiteit
88 80
Hogeschool 0%
92
75
20%
40%
% (zeer) belangrijk
60%
80%
94
100%
% opleiding voldoet (helemaal)
Figuur 46: Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft om werk te vinden en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
83
In Figuur 47 zijn de resultaten weergegeven per studiegebied binnen de hogeschool. Daaruit blijkt dat een aantal opleidingen minder aan de verwachtingen van studenten omtrent het vinden van een baan voldoet dan andere. Studenten Muziek- & podiumkunsten, Audiovisuele & beeldende kunst en Architectuur laten de grootste verschillen zien. Met name Architectuur valt op, 90 procent van de studenten geeft aan dat ze het belangrijk vinden dat de opleiding die ze volgen hen een basis geeft voor het vinden van een baan, iets waarvan 62 procent van de studenten meent dat de opleiding ook daadwerkelijk aan voldoet. 62
Architectuur 39
Audiovisuele en beeldende kunst
90 70 73
Biotechniek
93 76
Gecombineerde studiegebieden
94 88
Gezondheidszorg Handelsw etenschappen en bedrijfskunde HS
96
82
96 85
Industriële w etenschappen en technologie 43
Muziek en podiumkunsten
95
72 97 99
Nautische w etenschappen 81
Onderw ijs 78
Productontw ikkeling
78
Toegepaste taalkunde 0%
92 82
Sociaal-agogisch w erk
20%
40%
% (zeer) belangrijk
60%
95
95 93
80%
100%
% opleiding voldoet (helemaal)
Figuur 47: Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft om werk te vinden en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, hogeschool (%)
84
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
In Figuur 48 is voor universiteitstudenten eenzelfde opdeling naar studiegebied gemaakt. Ook hier is bij een aantal studiegebieden een grote discrepantie tussen wat studenten enerzijds belangrijk vinden dat de opleiding hun biedt in de vorm van een basis voor het vinden van werk en anderzijds de mate waarin de opleiding daaraan voldoet. Meest opvallend zijn de opleidingen binnen de volgende studiegebieden: Taal& Letterkunde (78 vs. 49%), Psychologie & pedagogische wetenschappen (89 vs. 66%), Politieke & sociale wetenschappen (82 vs. 51%), Geschiedenis (54 vs. 26%), Diergeneeskunde (87 vs. 50%) en Archeologie & Kunst (67 vs. 37%). 37
Archeologie en kunstw etenschappen
67 72
Bew egings- en rev alidatiew etenschappen
91
73
Biomedische w etenschappen
94
50
Diergeneeskunde
87 91
Economische en toegepaste economische w etenschappen
95 95
Geneeskunde Geschiedenis
96 96 98
Farmaceutische w etenschappen
26
54 76 77
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht 51
UN
Politieke en sociale w etenschappen
82 66
Psy chologie en pedagogische w etenschappen
89 81
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen
94
75
Sociale gezondheidsw etenschappen 49
Taal- en letterkunde
94
78 97 100
Tandheelkunde Toegepaste biologische w etenschappen
95 93
Toegepaste w etenschappen
95 94 87
Verkeerskunde
31
Wijsbegeerte en moraalw etenschappen 0%
98
82 85
Wetenschappen
20%
39
40%
% (zeer) belangrijk
60%
80%
100%
% opleiding voldoet (helemaal)
Figuur 48: Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft om werk te vinden en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, universiteit (%) Studentenmonitor Vlaanderen 2009
85
Studie als basis voor persoonlijke ontwikkeling Wanneer we kijken naar het belang dat studenten hechten aan de basis die de opleiding biedt voor persoonlijke ontwikkeling, zien we minder verschil tussen studenten van hogeschool en universiteit dan in het eerste deel van deze paragraaf. Telkens iets meer dan 90 procent vindt het van belang dat de opleiding die basis biedt en rond de driekwart meent dat de opleiding dat ook in voldoende mate doet (Figuur 49). 77
Totaal hoger onderw ijs Universiteit
75
Hogeschool 0%
92 80
20%
40%
% (zeer) belangrijk
60%
93 91
80%
100%
% opleiding voldoet (helemaal)
Figuur 49: Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft voor persoonlijke ontwikkeling en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet (%)
86
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
In Figuur 50 zijn de resultaten weergegeven voor de hogeschoolstudenten, uitgesplitst naar studiegebied. Studenten in het studiegebied Industriële wetenschappen & technologie (85%) hechten minder dan andere studenten aan het leggen van een basis voor persoonlijke ontwikkeling tijdens hun studie. Studenten in het studiegebied Sociaal-agogisch werk zijn het meest tevreden over de balans, zij hechten relatief veel aan de aandacht voor hun persoonlijke ontwikkeling (95%) en zijn ook buitengewoon tevreden over de mate waarin dit in hun studie aan bod komt (88%). 75
Architectuur
95
77
Audiovisuele en beeldende kunst
96
71
Biotechniek
88
72
Gecombineerde studiegebieden
94 83
Gezondheidszorg 71
HS
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde
89
67
Industriële w etenschappen en technologie
85 79
Muziek en podiumkunsten 65
Nautische w etenschappen
98
78 79
Onderw ijs
94
77
Productontw ikkeling
96 88
Sociaal-agogisch w erk 68
Toegepaste taalkunde 0%
94
20%
40%
% (zeer) belangrijk
60%
95
89
80%
100%
% opleiding voldoet (helemaal)
Figuur 50: Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft voor persoonlijke ontwikkeling en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, hogeschool (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
87
In de universiteiten hecht men over het algemeen meer aan de persoonlijke ontwikkeling tijdens de studie. Opleidingen van een aantal studiegebieden voldoen echter aanzienlijk minder dan andere studiegebieden aan de verwachtingen van studenten hierover. De grootste verschillen tussen het belang enerzijds en het voldoen eraan anderzijds zien we bij Tandheelkunde (96 vs. 73%) en Diergeneeskunde (91 vs. 70%). 79
Archeologie en kunstw etenschappen
95 86
Bew egings- en rev alidatiew etenschappen 71
Biomedische w etenschappen
94 89
70
Diergeneeskunde
91 74
Economische en toegepaste economische w etenschappen
92
75
Farmaceutische w etenschappen
88 86
Geneeskunde Geschiedenis
97
86
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht
97
84
UN
Politieke en sociale w etenschappen
95
86
Psy chologie en pedagogische w etenschappen
97
79
Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen
93
77
Sociale gezondheidsw etenschappen
92
79
Taal- en letterkunde
94
73
Tandheelkunde
96 83
Toegepaste biologische w etenschappen 73
Toegepaste w etenschappen
92 89
69
Verkeerskunde
92 75
Wetenschappen
86 86
Wijsbegeerte en moraalw etenschappen 0%
95 90
20%
40%
% (zeer) belangrijk
60%
98
80%
100%
% opleiding voldoet (helemaal)
Figuur 51: Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft voor persoonlijke ontwikkeling en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, universiteit (%)
88
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
7.7
Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar de studieresultaten van studenten. We benoemen kort de belangrijkste resultaten. Studievoortgang De studievoortgang van studenten ligt gemiddeld op 77 procent, dat verschilt nauwelijks tussen universiteitstudenten en hogeschoolstudenten. We zien wel verschillen tussen studiegebieden. Op de hogescholen laten studenten binnen de studiegebieden Industriële wetenschappen & technologie en Handelswetenschappen & bedrijfskunde een relatief hoge studievoortgang zien. Op de universiteit geldt dat voor studenten binnen de studiegebieden Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht, Geneeskunde en Tandheelkunde. Tijdelijk studie staken Gemiddeld schrijft vier procent van de studenten in het hoger onderwijs zich tijdens hun studie tijdelijk uit, gemiddeld voor een maand of vijf à zes. Universitaire studenten onderbreken vaker voor een iets langere periode hun studie dan hogeschoolstudenten. Delibereren Zo'n 20 procent van de hogeschoolstudenten en 13 procent van de universiteitstudenten wordt tijdens de studie voor een deel daarvan gedelibereerd. Op de hogescholen ligt het gemiddeld aantal punten waarvoor studenten gedelibereerd worden iets lager dan op de universiteiten (resp. 5,7 en 7,2 studiepunten). Vrijstellingen In totaal geeft 17 procent van de studenten aan vrijstelling te hebben verkregen voor één of meerdere onderdelen van hun opleiding. Degenen die vrijstellingen hebben gekregen, kregen dat voor gemiddeld 20 studiepunten, zo'n 15 procent van het totale studieprogramma. De meeste studenten verkrijgen de vrijstelling op basis van Eerder Verworven Kwalificaties (EVK) vanuit een opleiding, veelal binnen hetzelfde type hoger onderwijs als de huidige opleiding. Vrijstellingen op basis van Eerder Verworven Competenties (EVC; werkervaring) zijn minder gebruikelijk, op universiteiten nog minder dan op hogescholen (UN: 6%; HS: 13%). Kans einddiploma Gemiddeld schatten studenten de kans dat ze het einddiploma behalen op 85 procent. Universitaire studenten schatten de kans iets hoger in dan hogeschoolstudenten (UN: 87% versus HS: 84%). Op de universiteit schatten studenten in voorbereidings- en schakelprogramma's en de bachelorstudenten de kans het minst hoog in, op hogescholen zien we dat eveneens bij de studenten die een voorbereidings- of schakelprogramma volgen. Meest opvallend verschil tussen groepen studenten is het verschil tussen ge-
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
89
neratiestudenten en niet-generatiestudenten. Ongeveer 90 procent van de niet-generatiestudenten ziet met vertrouwen uit naar het succesvol afsluiten van hun opleiding, tegenover slechts een kleine 75 procent van de generatiestudenten. Basis voor werk en persoonlijke ontwikkeling Hogeschoolstudenten hechten in vergelijking met universiteitstudenten meer belang aan een opleiding die een goede basis biedt voor het vinden van werk (94 vs. 88%). Tegelijk zijn deze hogeschoolstudenten ook vaker van mening dat hun studie hun verwachtingen daaromtrent waarmaakt (80 vs. 75%). Voor beide groepen geldt echter wel dat over het algemeen de verwachtingen die ze hebben, niet geheel aansluiten met de mate waarin hun opleiding daaraan voldoet. Wanneer we kijken naar het belang dat studenten hechten aan de basis die de opleiding biedt voor persoonlijke ontwikkeling, zien we minder verschil tussen studenten van hogeschool en universiteit. Telkens iets meer dan 90 procent vindt het van belang dat de opleiding die basis biedt en rond de driekwart meent dat de opleiding dat ook in voldoende mate doet (Figuur 49).
90
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
8 Tijdbesteding In voorliggend hoofdstuk besteden we aandacht aan de tijdbesteding van studenten. In vorig hoofdstuk zagen we al hoe de tijdbesteding van studenten invloed heeft op hun studieresultaten: hoe meer hogeschoolstudenten tijd besteden aan hun studie, des te beter hun resultaten, hoe meer uur universiteitstudenten per week echter een betaalde baan hebben, des te slechter de studieresultaten. Aan het eind van dit hoofdstuk zien we onder meer in hoeverre die feitelijke bevinding van dit effect ook voor de studenten zelf herkenbaar is. In dit hoofdstuk wordt nader beschreven hoe studenten hun tijd indelen. De beantwoording van de volgende vijf vragen staat daarbij centraal: (1) Hoeveel tijd besteden studenten aan hun studie en aan werk? (2) Zijn de verschillen in tijdbesteding te verklaren uit achtergrondkenmerken? (3) Welk type werk verrichten studenten met een job naast hun studie? (4) Waarom werken studenten naast hun studie? (5) Zijn ze tevreden met de manier waarop ze hun tijd ingedeeld hebben? We beginnen het hoofdstuk met een beschrijving van de tijdbesteding aan studie en werk, en gaan vervolgens in op verschillen tussen studenten. In het daarnavolgende deel van het hoofdstuk nemen we de jobs van studenten onder de loep: welke type jobs verrichten ze en waarom werken ze naast hun studie? 8.1
Tijdbesteding aan studie In deze paragraaf beschrijven we de tijdbesteding van Vlaamse studenten. Figuur 52 toont de verschillen in tijdbesteding tussen hogeschoolstudenten en universitaire studenten, weergegeven als betrouwbaarheidsintervallen. Studenten besteden gemiddeld iedere week bijna 39 uur aan hun studie, hogeschoolstudenten nog iets meer dan universiteitstudenten (39,7 vs. 37,5 uur). 40 39 38 37 Hogescholenonderw ijs
Universitair onderw ijs
Hoger onderw ijs
Figuur 52: Tijdbesteding aan studie in uren per week naar soort hoger onderwijs en totaal hoger onderwijs (95%-betrouwbaarheidsintervallen)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
91
Figuur 53 geeft de gemiddelde tijdbesteding uitgesplitst naar studiegebied en soort hoger onderwijs. Daaruit blijkt dat binnen een aantal studiegebieden meer tijd aan de studie wordt besteed dan binnen andere. Studiegebieden binnen het hogescholenonderwijs waar gemiddeld de meeste tijd aan studeren wordt besteed, zijn: Productontwikkeling (47 uur), Architectuur (45 uur) en Gezondheidszorg (44 uur). Relatief laag is daartegenover de tijdbesteding van studenten Toegepaste taalkunde (36 uur) en Handelswetenschappen & bedrijfskunde (37 uur). Op de universiteit besteden studenten gemiddeld 37,5 uur per week aan hun studie. Maar ook hier zijn de verschillen tussen studiegebieden groot. Zo blijken met name studenten Tandheelkunde (49 uur), Diergeneeskunde (47 uur) en Farmaceutische wetenschappen (45 uur) relatief veel tijd aan hun studie te besteden. Aan de andere kant van het spectrum zien we een relatief lage tijdbesteding aan studie bij de studiegebieden Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht, Wijsbegeerte & moraalwetenschappen (beide 30 uur), Politieke & sociale wetenschappen (31 uur) en Sociale gezondheidswetenschappen (34 uur).
92
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
55
50
45
40
35
30
25
Wijsbegeerte en moraalwetenschappen Wetenschappen Verkeerskunde Toegepaste wetenschappen Toegepaste biologische wetenschappen Tandheelkunde Taal- en letterkunde Sociale gezondheidswetenschappen Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Psychologie en pedagogische wetenschappen Politieke en sociale wetenschappen Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht Geschiedenis Geneeskunde Farmaceutische wetenschappen Economische en toegepaste economische wetenschappen Diergeneeskunde Biomedische wetenschappen Bewegings- en revalidatiewetenschappen Archeologie en kunstwetenschappen Toegepaste taalkunde Sociaal-agogisch werk Productontwikkeling Onderwijs Nautische wetenschappen Muziek en podiumkunsten Industriële wetenschappen en technologie Handelswetenschappen en bedrijfskunde Gezondheidszorg Gecombineerde studiegebieden Biotechniek Audiovisuele en beeldende kunst Architectuur
93 Studentenmonitor Vlaanderen 2009
UN HS
Figuur 53: Tijdbesteding aan studie in uren per week naar soort hoger onderwijs en studiegebied (95%betrouwbaarheidsintervallen)
Totaal Jaar in studie Stage Proef
UN
HO
Hoe is de tijd die studenten aan hun studie besteden verdeeld over de verschillende soorten studieactiviteiten? Hoeveel contacturen hebben studenten op de instelling, hoeveel uur studeren ze zelfstandig en hoeveel tijd gaat er zitten in stage en bachelor-/masterproef? 22
Wel bachelor-/masterproef Geen bachelor-/masterproef
HS
2
19
Niet-generatiestudent
18
16
5
18
12
23
18
19
Wel bachelor-/masterproef
12
17
22
Geen bachelor-/masterproef
5
15
24
Stage
14
24
Geen stage
15
Niet-generatiestudent
23
14
25
Totaal 0
6
3
Contacturen op instelling
30 Zelfstudie
1 1
3 1
14
15
1
1
15
23
5
2
14
23
Generatiestudent
2
2
17
Generatiestudent
5
17
20
Geen stage
Totaal Jaar in studie Stage Proef
18 21
Stage
2 1
16
16
45 Stage
60
Bachelor-/masterproef
Figuur 54: Tijdbesteding per studieactiviteit in uren per week Gemiddeld gaat een hogeschoolstudent per week 22 uur naar de instelling, besteedt hij 16 uur aan zelfstudie, loopt twee uur per week stage en schrijft één uur aan de bachelor-/masterproef. Studenten die op dit moment stage aan het lopen zijn, doen dat in het hogescholenonderwijs gemiddeld zes uur per week en op de universiteit gemiddeld vijf uur per week. Studenten die momenteel bezig zijn hun bachelor- of masterproef te schrijven, spenderen daar gemiddeld vijf uur per week aan. Verder valt op dat het aantal contacturen op de universiteit iets lager is dan op de hogeschool (19 vs. 23 uur), het aantal uren dat studenten zelfstandig studeren daarentegen ligt op universiteiten iets hoger (17 vs. 14 uur). Generatiestudenten hebben wekelijks de meeste contacturen op de instelling (HS: 25 uur, UN: 23 uur), als is het verschil met de niet-generatiestudenten op de universiteit wel aanmerkelijk groter dan op de hogescholen. 8.2
Tijdbesteding aan werk In deze paragraaf beschrijven we de uren die studenten gemiddeld aan een job naast hun studie besteden. We beschrijven dit voor de hele groep: studenten die niet werken, hebben waarde '0' gekregen, maar
94
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
worden wel meegenomen. Figuur 55 toont dat het verschil tussen hogeschool- en universiteitstudenten miniem is: studenten binnen beide groepen werken gemiddeld zo'n 4 uur naast hun studie. 5 4 3 Hogescholenonderw ijs
Universitair onderw ijs
Hoger onderw ijs
Figuur 55: Tijdbesteding aan betaald werk in uren per week naar soort hoger onderwijs en totaal hoger onderwijs, 95%-betrouwbaarheidsintervallen De verschillen tussen studenten van diverse studiegebieden in de tijd die ze aan een job besteden zijn minder groot dan de verschillen die we zagen bij de tijdbesteding aan studie. Uit Figuur 56 blijkt dat binnen het hogescholenonderwijs studenten in de studiegebieden, Gezondheidszorg (ruim 5 uur) en Muziek & podiumkunsten (5 uur) gemiddeld meer uur per week aan hun job besteden dan de studenten uit de overige studiegebieden. Studenten Industriële wetenschappen & technologie (krappe 3 uur) en Toegepaste taalkunde (ruim 3 uur) spenderen het minst aantal uur aan het verrichten van betaald werk naast hun studie.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
95
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
Wijsbegeerte en moraalwetenschappen Wetenschappen Verkeerskunde Toegepaste wetenschappen Toegepaste biologische wetenschappen Tandheelkunde Taal- en letterkunde Sociale gezondheidswetenschappen Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Psychologie en pedagogische wetenschappen Politieke en sociale wetenschappen Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht Geschiedenis Geneeskunde Farmaceutische wetenschappen Economische en toegepaste economische wetenschappen Diergeneeskunde
Archeologie en kunstwetenschappen
Biomedische wetenschappen Bewegings- en revalidatiewetenschappen Toegepaste taalkunde Sociaal-agogisch werk Productontwikkeling Onderwijs Nautische wetenschappen Muziek en podiumkunsten Industriële wetenschappen en technologie Handelswetenschappen en bedrijfskunde Gezondheidszorg Gecombineerde studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst
Biotechniek Architectuur
Studentenmonitor Vlaanderen 2009 96
UN HS
Figuur 56: Tijdbesteding aan betaald werk in uren per week naar soort hoger onderwijs en studiegebied, 95%-betrouwbaarheidsintervallen
8.3
Tijdbesteding: verschillen tussen studenten In deze paragraaf bekijken we welke karakteristieken van studenten bepalend zijn voor de tijd die studenten aan studie en betaald werk besteden. We zagen in de beschrijving in de vorige paragraaf al de verschillen naar studiegebied. Tabel 15 laat nog een aantal verschillen zien. Vooreerst bespreken we de verschillen tussen hogeschoolstudenten. Vrouwelijke studenten besteden meer tijd aan hun studie dan mannelijke, studenten in de leeftijdcategorie '21 tot en met 23 jaar' meer dan studenten die jonger of ouder dan dat zijn, studenten die op kot of peda wonen meer dan overige studenten en studenten met een eigen huis of appartement juist beduidend minder. Studenten die zelf in België zijn geboren en wiens ouders dat ook zijn, besteden meer tijd aan hun studie dan overige studenten, nietgeneratiestudenten studenten meer dan generatiestudenten, studenten die niet werken meer dan studenten die wel werken naast de studie en tot slot studenten die een deel van hun studie in het buitenland volgden meer dan studenten die dat niet deden. Met name het verschil naar aantal uur dat studenten werken, is groot. Hogeschoolstudenten die niet werken besteden gemiddeld ruim 41 uur aan hun studie, tegenover 32 uur die studenten met een job voor meer dan 10 uur per week aan hun studie spenderen. Bij de studenten aan universiteiten zien we het volgende beeld: vrouwen studeren evenals op de hogescholen meer, jongere studenten studeren meer dan oudere, studenten met een eigen huis of appartement studeren het minst, maar studenten die zelf niet in België zijn geboren en voor wiens ouders hetzelfde geldt, maken op de universiteiten de meeste uren. Studenten met een functiebeperking besteden doorgaans meer tijd aan hun studie dan studenten zonder functiebeperking en generatiestudenten meer dan niet-generatiestudenten. De negatieve samenhang tussen de tijdbesteding aan studie en werk, zien we ook terug op de universiteit. Studenten zonder job besteden gemiddeld zo'n 40 uur aan hun studie, studenten met een job voor meer dan 10 uur per week slechts een krappe 27 uur. Hoewel studenten zonder job meer uur aan hun studie besteden dan studenten met een kleine job, vertaalt dit zich niet terug in een hogere studievoortgang (zie Tabel 9) en of in een grotere ingeschatte kans op het behalen van het einddiploma (zie Tabel 14).
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
97
Tabel 15:
Tijdbesteding aan studie in uren per week naar achtergrondkenmerken Hogescholenonderwijs studietijd
N
Universitair onderwijs studietijd
N
Geslacht Man Vrouw
37,6 41,5
8.556 10.185
35,9 38,7
5.803 7.641
Leeftijd 20 of jonger 21 t/m 23 24 of ouder
39,1 40,7 37,5
6.839 9.372 2.531
38,4 37,8 35,1
4.423 6.568 2.454
39,9 35,3 40,7
12.509 1.494 4.225
38,0 30,8 38,2
4.922 1.121 6.360
40,5
341
38,2
934
37,8
172
35,9
106
Functiebeperking Ja Nee
(n.s.) (n.s.)
507 18.235
39,4 37,4
313 13.131
Etniciteit Niet geboren in België, evenals ouders Niet geboren in België, één of beide ouders wel Geboren in België, ouders niet Geboren in België, vader niet Geboren in België, moeder niet Geboren in België, evenals ouders
38,8 39,1 35,8 39,4 39,0 39,9
498 266 516 578 467 16.417
39,0 37,7 36,0 35,5 34,8 37,6
672 232 277 475 347 11.440
Generatiestudenten/niet-generatiestudenten Generatiestudenten Niet-generatiestudenten
37,9 40,2
4.184 14.558
38,6 37,2
2.474 10.971
Betaalde baan Niet werkend 1-10 u. pw. >10 u. pw.
41,3 38,9 32,7
11.686 5.028 2.024
39,9 35,0 26,7
9.023 3.107 1.307
Buitenlandervaring Geen buitenlandervaring Wel buitenlandervaring
39,5 41,7
17.073 1.669
(n.s.) (n.s.)
11.650 1.795
Woonsituatie Bij mijn ouders/opvoeders thuis Eigen huis of appartement Op kot Op peda (huisvesting van de hogeschool/universiteit) Elders
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
98
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
In Tabel 16 is een soortgelijke vergelijking tussen groepen gemaakt voor wat betreft de tijdbesteding van studenten aan hun jobs. Het beeld voor studenten aan hogescholen en aan universiteiten lijkt sterk op elkaar. Vrouwelijke studenten werken meer uur per week dan mannelijke, oudere studenten beduidend meer dan jongere, (waarschijnlijk daarmee samenhangend) studenten met een eigen huis of appartement meer dan studenten in andere woonsituaties, studenten zonder functiebeperking meer dan studenten met een functiebeperking (alleen HS), studenten die niet in België geboren zijn meer dan studenten die dat wel zijn, niet-generatiestudenten meer dan generatiestudenten en studenten met buitenlandervaring meer dan studenten zonder buitenlandervaring. In dezelfde tabel is af te lezen dat studenten die werken, gemiddeld 11 (HS) tot 11,5 (UN) uur per week werken.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
99
Tabel 16:
Tijdbesteding aan een betaalde baan in uren per week naar achtergrondkenmerken Hogescholenonderwijs werktijd
Geslacht Man Vrouw
N
Universitair onderwijs werktijd
N
3,7 4,5
8.566 10.196
3,5 4,0
5.811 7.646
2,5 3,5 10,8
6.848 9.383 2.531
1,6 2,6 10,9
4.427 6.570 2.459
3,3 14,3 3,0
12.527 1.494 4.228
3,0 16,8 2,2
4.924 1.126 6.364
2,5
341
2,0
937
6,1
172
8,9
106
Functiebeperking Ja Nee
3,0 4,2
507 18.255
(n.s.) (n.s.)
313 13.144
Etniciteit Niet geboren in België, evenals ouders Niet geboren in België, één of beide ouders wel Geboren in België, ouders niet Geboren in België, vader niet Geboren in België, moeder niet Geboren in België, evenals ouders
5,8 6,3 5,3 4,3 4,8 4,0
499 267 518 579 468 16.431
4,5 4,4 5,7 4,8 3,6 3,6
676 232 277 475 347 11.450
0 11,0
11.745 7.081
0 11,5
9.005 4.430
Generatiestudenten/niet-generatiestudenten Generatiestudenten Niet-generatiestudenten
3,1 4,4
4.194 14.568
1,8 4,2
2.477 10.980
Buitenlandervaring Geen buitenlandervaring Wel buitenlandervaring
4,0 5,3
17.092 1.669
3,6 5,1
11.660 1.797
Leeftijd 20 of jonger 21 t/m 23 24 of ouder Woonsituatie Bij mijn ouders/opvoeders thuis Eigen huis of appartement Op kot Op peda (huisvesting van de hogeschool/universiteit) Elders
Betaalde baan Niet werkend Wel werkend
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Verschillen zijn significant p<0,05, tenzij anders aangegeven.
100
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tijdbesteding aan studie: determinanten in onderlinge samenhang In het tweede deel van deze paragraaf bekijken we welke karakteristieken van studenten het meest bepalend zijn om het verschil in tijd die studenten aan studie en werk besteden te verklaren. Tabel 17 toont het multivariate verklaringsmodel voor verschillen in tijd besteed aan studie door hogeschoolstudenten. Wederom zijn de meest sterk verklarende effecten eerst opgenomen en worden variabelen die geen verklarend effect hebben, niet in het model meegenomen. De volgende studentkenmerken zijn in het model ingevoerd: geslacht, woonsituatie (wel/niet bij ouders), functiebeperking, afkomst (ouders en student beide in België geboren), generatiestudenten versus niet-generatiestudenten, sociaal-economische status, buitenlandervaring, beoordeling eigen financiële situatie, studiekosten, kans op afstuderen, tijdbesteding aan werk, al dan niet tussentijds gestopt zijn met de studie en vooropleiding in secundair onderwijs. Tabel 17:
Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan studie van hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β)
(Constant) Geslacht (1=vrouw) Generatiestudent (1=ja) Afkomst (1=ouders en student geboren in België) Sociaal-economische status (1=hoog) Diploma KSO Diploma TSO Uren per week studentenjob Studiekosten Procent kans behalen einddiploma Buitenlandervaring
B
ß
T
31,43 -4,37 2,24 1,40 -0,78 2,12 0,52 -0,42 0,02 0,50 1,84
-0,15 0,06 0,03 -0,03 0,03 0,02 -0,23 0,09 0,06 0,04
44,29 -21,04 8,55 4,50 -3,52 3,53 2,41 -31,70 12,77 8,24 5,06
** ** ** ** ** ** * ** * ** **
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,30, R2=0,09; alle effecten zijn significant; * p<0,05; **p<0,01; N=18.017.
Samen verklaren deze variabelen 9 procent van de verschillen in tijdbesteding. We zien dat naarmate studenten meer tijd aan hun studentenjob besteden, hun tijdbesteding aan de studie negatief beïnvloed wordt. We zien ook dat mannen meer tijd aan hun studie besteden dan vrouwen, dat de hoogte van de studiekosten een positief effect heeft op de tijd die studenten aan hun studie besteden (en waarvan we in vorig hoofdstuk zagen dat zich dat uitbetaalde in een hogere studievoortgang). Daarnaast besteden generatiestudenten meer tijd aan hun studie dan niet-generatiestudenten. Naarmate studenten er meer van overtuigd zijn dat ze hun studie succesvol afronden, zijn ze meer gemotiveerd ook meer tijd in hun studie te steken. Buitenlandervaring in het kader van de studie heeft eveneens een positief effect op de tijdbesteding aan studie (en dat vertaalt zich in een hogere studievoortgang zoals we in het vorig hoofdstuk zagen). Studenten die zelf in België geboren zijn en voor wiens ouders dat ook geldt, laten eveneens een
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
101
hogere tijdbesteding aan studie zien. Sociaal-economische afkomst heeft voor hogeschoolstudenten een negatief effect: hogeschoolstudenten met ouders uit een hoger sociaal milieu besteden minder tijd aan hun studie dan andere studenten. Tot slot heeft voor de hogeschoolstudenten eveneens de vooropleiding in het secundair onderwijs effect op de tijdsbesteding: studenten met een KSO- of een TSO-diploma besteden gemiddeld per week meer tijd aan hun studie dan studenten met een andere vooropleiding. In Tabel 18 wordt een soortgelijk model getoond voor de universiteitstudenten. Met behulp van dit model kan 10 procent van de verschillen in tijdbesteding aan studie verklaard worden. Tabel 18:
Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan studie van universiteitstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β)
(Constant) Geslacht (1=vrouw) Sociaal-economische status (1=hoog) Functiebeperking (1=ja) Woonsituatie (1=bij ouders) Generatiestudent (1=ja) Diploma ASO Percentage kans einddiploma Nooit uitgeschreven tijdens een academiejaar Uren per week studentenjob Positief oordeel financiële situatie Buitenlandervaring
B
ß
39,24 -3,02 -1,05 -2,15 0,53 -0,81 -1,81 0,36 2,44 -0,53 0,25 0,77
-0,10 -0,04 -0,02 0,02 -0,02 -0,04 0,04 0,03 -0,29 0,02 0,02
T 28,48 -12,15 -4,18 -2,63 2,03 -2,33 -4,65 4,76 3,28 -33,80 2,15 2,08
** ** ** ** * * ** ** ** ** * *
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,31, R2=0,10; alle effecten zijn significant; * p<0,05; **p<0,01; N=13.422.
We zien dat universiteitstudenten, net als hogeschoolstudenten, die meer tijd aan hun studentenjob besteden, minder uren studeren. We zien ook dat mannen meer tijd aan hun studie besteden dan vrouwen. Het effect van vooropleiding in het secundair onderwijs op tijdsbesteding is onder universiteitstudenten iets groter dan onder hogeschoolstudenten: studenten met een ASO-diploma besteden gemiddeld minder tijd per week aan hun studie dan studenten met een andere vooropleiding. Studenten die meer overtuigd zijn van hun kans op het succesvol afronden van de studie, besteden meer tijd aan hun studie dan studenten die hun kans op afronden minder hoog inschatten. Ook onder universiteitstudenten heeft sociaaleconomische afkomst een negatief effect op tijdsbesteding. Niet uitschrijven tijdens het academiejaar heeft daarentegen een positief effect op tijdsbesteding. Studenten met een functiebeperking besteden minder tijd aan studie. Of bepaalde functiebeperkingen maken dat studenten minder tijd aan studeren besteden dan andere functiebeperkingen is door te kleine aantallen niet te onderzoeken. Generatiestudenten hebben een lagere tijdsbesteding dan niet-generatiestudenten. Het positief beoordelen van de financiële situa102
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
tie heeft een gunstig effect op de tijdsbesteding: studenten besteden meer tijd aan studeren dan studenten die negatief oordelen over hun financiële situatie. In overeenkomst met wat we zagen bij hogeschoolstudenten, zien we bij universiteitstudenten ook een positief effect van een buitenlandervaring op tijdsbesteding, en zoals we zagen in het vorige hoofdstuk hebben deze studenten eveneens een hogere studievoortgang. Wanneer studenten nog thuis bij hun ouders wonen, besteden ze meer tijd aan de studie dan studenten die niet thuis wonen. Tijdbesteding aan werk: determinanten in onderlinge samenhang In Tabel 19 nogmaals een multivariaat verklaringsmodel: dit keer voor de tijdbesteding van hogeschoolstudenten aan een job naast de studie. Tabel 19:
Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan een job, hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β)
(Constant) Geslacht (1=vrouw) Functiebeperking (1=ja) Woonsituatie (1=bij ouders) Generatiestudent (1=ja) Sociaal-economische status (1=hoog) Uren per week studie Diploma ASO Diploma BSO Overig toelatingsdiploma Buitenlandervaring Positief oordeel financiële situatie Studiekosten Nooit uitgeschreven tijdens een academiejaar
B
ß
T
8,23 -1,14 1,34 -1,70 1,31 -0,68 -0,12 -0,83 2,35 5,18 0,58 -0,35 0,01 -0,62
-0,07 0,03 -0,10 0,07 -0,04 -0,22 -0,05 0,05 0,13 0,02 -0,05 0,07 -0,02
15,68 -10,33 4,00 -14,45 9,83 -5,76 -30,69 -7,23 6,59 17,83 3,01 -7,15 9,72 -2,63
** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** **
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,33, R2=0,11; alle effecten zijn significant; * p<0,05; **p<0,01; N=18.017.
We zien dat onder hogeschoolstudenten vrouwen minder tijd besteden aan een job dan mannen, studenten met een functiebeperking juist meer. Studenten die nog bij hun ouders thuis wonen, besteden doorgaans minder tijd aan een job en generatiestudenten aan de hogescholen doen dat juist relatief meer. Naarmate de sociaal-economische status van ouders hoger is, wordt de tijdbesteding aan een betaalde job lager. De tijd dat studenten werken wordt eveneens negatief beïnvloed door het aantal uren dat studenten wekelijks studeren. Wat betreft vooropleiding zien we dat studenten met een ASO-diploma minder tijd aan een job besteden en studenten met een diploma BSO of een overig toelatingsdiploma (bijv. buitenlands diploma) juist meer. Naarmate studenten positief zijn over hun financiële situatie, blijken ze toch Studentenmonitor Vlaanderen 2009
103
minder tijd aan een job te besteden. Er is eveneneens een relatie met de studiekosten: studenten werken vaker naast hun studie wanneer ze hogere studiekosten hebben. Tot slot vinden we een effect van tussentijds stoppen gedurende het studiejaar: studenten die dat doen, blijken gemiddeld meer uur per week aan een studentenjob te besteden. Tabel 20 geeft het verklaringsmodel voor de tijdbesteding aan een job voor de universiteitstudenten weer. We zien ook hier dat vrouwen doorgaans minder naast hun studie werken. Studenten van Belgische afkomst, werken juist meer uur per week. Net als bij de hogeschool hangt ook bij de universitaire studenten de tijdbesteding aan werk negatief samen met de tijdbesteding aan studie. Eveneens gelijk aan de hogeschoolstudenten, vinden we dat studenten die nog bij hun ouders wonen minder tijd aan werk besteden, net als studenten van wie de ouders een hoge sociaal-economische status hebben. Generatiestudenten werken in vergelijking met niet-generatiestudenten relatief veel. Wanneer we kijken naar het diploma dat de student behaalde in het secundair onderwijs, zien we net als bij hogeschoolstudenten, dat studenten met een ASO-diploma minder werken en studenten met een BSO-diploma of een overig toelatingsdiploma juist meer. Studenten die hun studie tijdelijk onderbraken, werken gemiddeld meer uur per week dan studenten die dat niet deden. Studenten die voor hun studie een tijd naar het buitenland waren, werken meer naast de studie. En naarmate de motivatie van studenten hoger is (uitgedrukt als kans die ze zichzelf geven het einddiploma te halen), is de behoefte om te werken blijkbaar lager. Tabel 20:
Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan een job, universiteitstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β)
(Constant) Geslacht (1=vrouw) Afkomst (1=ouders en student geboren in België) Uren per week studie Woonsituatie (1=bij ouders) Generatiestudent (1=ja) Sociaal-economische status (1=hoog) Diploma ASO Diploma BSO Overig toelatingsdiploma Positief oordeel financiële situatie Nooit uitgeschreven tijdens een academiejaar Buitenlandervaring Percentage kans einddiploma
B
ß
T
13,37 -0,79 0,69 -0,15 -0,50 1,72 -1,25 -3,17 2,93 3,22 -0,36 -2,02 0,85 -0,09
-0,05 0,03 -0,27 -0,03 0,08 -0,08 -0,13 0,02 0,11 -0,05 -0,04 0,03 -0,02
19,67 -5,97 3,64 -33,87 -3,60 9,35 -9,42 -10,03 1,96 8,26 -5,78 -5,12 4,31 -2,17
** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** **
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,40, R2=0,16; alle effecten zijn significant; * p<0,05; **p<0,01; N=13.422.
104
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Typering studentenjobs
HO
Voordat we een typering geven van het soort werk dat studenten verrichten, allereerst Figuur 57 met daarin de percentages studenten met een job naast de studie. Gemiddeld heeft 27 procent van de studenten een job, hogeschoolstudenten iets meer nog dan universiteitstudenten (28 vs. 25%). Onder hogeschoolstudenten is het hebben van een job het meest gebruikelijk voor studenten die een banaba (47%) of een manama (58%) volgen. Totaal
27
Ac. gerichte bachelor
22
Master
28
UN
Manama
48
Specifieke lerarenopleiding
55
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
42 18
Totaal
25
Prof. gerichte bachelor Ac. gerichte bachelor
29 24
Master
27
Banaba HS
8.4
47
Manama
58
Specifieke lerarenopleiding
30
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
26 22
Totaal 0%
28
20%
40%
60%
80%
Figuur 57: Studenten met een job naast de studie, naar soort opleiding (%) Onder universiteitstudenten komt het hebben van een job het vaakst voor onder studenten die een specifieke lerarenopleiding (55%), een manama (48%) of een schakel- of voorbereidingsprogramma volgen.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
105
HO
Figuur 58 toont voor hogeschoolstudenten de percentages met een job voor de verschillende studiegebieden. Meest voorkomend is het hebben van werk onder studenten van Muziek & podiumkunsten (49%). Minst gebruikelijk is het hebben van een job voor studenten Industriële wetenschappen & technologie (19%). Totaal
27
Architectuur
24
Audiovisuele en beeldende kunst
32
Biotechniek
24
Gecombineerde studiegebieden
52
Gezondheidszorg
31
HS
Handelsw etenschappen en bedrijfskunde Industriële w etenschappen en technologie
29 19
Muziek en podiumkunsten Nautische w etenschappen
49 18
Onderw ijs Productontw ikkeling
31 23
Sociaal-agogisch w erk
31
Toegepaste taalkunde
25
Totaal 0%
28
20%
40%
60%
Figuur 58: Studenten met een job naast de studie, naar studiegebied - hogeschool (%)
106
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Het hebben van een job is binnen de universiteiten het meest gebruikelijk onder studenten van de studiegebieden Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht (44%), Wijsbegeerte & moraalwetenschappen (41%) en Sociale gezondheidswetenschappen (37%). Daartegenover werken studenten Toegepaste wetenschappen (11%), Toegepaste biologische wetenschappen (12%), Wetenschappen en Farmaceutische wetenschappen (beide 14%) het minst vaak (Figuur 59). 27
Totaal
32
Archeologie en kunstw etenschappen Bew egings- en rev alidatiew etenschappen
24 20
Biomedische w etenschappen Diergeneeskunde
20 26
Economische en toegepaste economische w etenschappen Farmaceutische w etenschappen
14 22
Geneeskunde Geschiedenis
21 44
UN
Godgeleerdheid, godsdienstw etenschappen en kerkelijk recht Politieke en sociale w etenschappen
34 29
Psy chologie en pedagogische w etenschappen Rechten, notariaat en criminologische w etenschappen
31 37
Sociale gezondheidsw etenschappen Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische w etenschappen Toegepaste w etenschappen Verkeerskunde Wetenschappen Wijsbegeerte en moraalw etenschappen Totaal 0%
28 22 12 11 36 14 41 25
20%
40%
60%
Figuur 59: Studenten met een job naast de studie, naar studiegebied - universiteit (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
107
HO
Figuur 60 toont dat ongeveer 14 procent van de studenten (HS: 12%, UN 19%) alleen gedurende het academiejaar werkt, ongeveer een kwart juist uitsluitend tijdens vakanties (HS: 26%, UN: 19%). Het merendeel echter werkt gedurende het hele jaar. Dat geldt voor de manama-studenten en de universitaire schakel- of voorbereidingsprogrammastudenten nog meer dan voor de overige studenten. Totaal
14
Ac. gerichte bachelor Master UN
14
8
10
78 6 77
17
20
19
Prof. gerichte bachelor
26
20 6
58
28
58
13
67
9
84
Specifieke lerarenopleiding
11
25
Schakel-/voorbereidingspr.
11
26
Opleiding in afbouw Totaal
63
14
Banaba
63
27 17
Master
63
19
10
Ac. gerichte bachelor
67
13
Totaal
Manama
65
27
Opleiding in afbouw
59
17
Specifieke lerarenopleiding Schakel-/voorbereidingspr.
62 21
18
Manama
HS
23 20
20
64 64 36
12
44 62
26
0%
20%
40%
tijdens academiejaar
60%
in vakantieperiodes
80%
100%
het hele jaar
Figuur 60: Periode waarin studenten doorgaans een job hebben, naar soort opleiding (%) Ongeveer de helft van de studenten verricht hun job onder een studentencontract (HS: 55%, UN: 49%), rond de 20 procent heeft een vaste aanstelling (HS: 18%, UN: 23%). De overige studenten hebben een ander soort aanstelling (tijdelijk, freelance of via een uitzendbureau). Zie Figuur 61. Totaal hoger onderw ijs
52
Universiteit Hogeschool 0% studentencontract
20
49
23 55
20% vaste aanstelling
18
40% tijdelijke aanstelling
60%
11
9
11
10
7
10
9
8
80%
zelfstandig/freelance
8
100%
via uitzendbureau
Figuur 61: Aard dienstverband, naar soort hoger onderwijs (%) 108
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Figuur 62 laat de verdeling van de werkende studenten over arbeidsmarktsectoren zien. Buiten de categorie overig gerekend, is horeca (HS: 33%, UN: 26%) het meest populair onder de studenten, gevolgd door handel (HS: 16%, UN: 13%), onderwijs (HS: 6%, UN: 11%), gezondheid/welzijn (HS: 8%, UN: 9%) en zakelijke dienstverlening (HS: 2%, UN: 5%). Overig
35 26
Horeca 13
Handel Onderw ijs
Zakelijke dienstverlening
8 2
33
16
11
6
Gezondheid/w elzijn
36
9
5
0%
10%
20% HS
30%
40%
UN
Figuur 62: Verdeling werkende studenten over arbeidsmarktsectoren, naar soort hoger onderwijs (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
109
HO
Het voor de job vereiste opleidingsniveau varieert sterk naar het soort opleiding dat de student volgt (Figuur 63). Zo'n 60 procent van de studenten geeft aan dat voor de job geen specifiek opleidingsniveau vereist is, een kwart heeft een job op het niveau van secundair onderwijs, 13 procent heeft een job waarvoor minimaal een bachelordiploma nodig is en vijf procent eentje waarvoor een masterdiploma vereist is. Logischerwijs is deze laatste categorie beduidend groter onder de groep studenten die een manama volgen. Meer dan de helft van deze studenten heeft een job op masterniveau. Onder de banaba-studenten en de studenten die een schakel- of voorbereidingsprogramma volgen, zijn de jobs veel vaker dan bij andere studenten op bachelorniveau. Naar studiegebied zien we hierin weinig opzienbarende verschillen tussen studenten. Totaal
57
Ac. gerichte bachelor Master UN
21
17
9
Opleiding in afbouw
42
Totaal
21
HS
17
21 16
29
19
3 10
58 11
2
60
56
27
43
12
24
5
29
41
3
59 27
61
20%
7 10
26
51 24
10
28
61
Totaal 0%
22
64
Specifieke lerarenopleiding Opleiding in afbouw
6
22
52
Master
Schakel-/voorbereidingspr.
43 14
Ac. gerichte bachelor Banaba
52 15
Prof. gerichte bachelor
3 10
54
25
35
5 9
28
18 8
15
Schakel-/voorbereidingspr.
Manama
25
44
Manama Specifieke lerarenopleiding
13
25 63
40%
geen/basisonderw ijs
60% secundair onderw ijs
11
80% bachelor
2
100% master
Figuur 63: Vereist opleidingsniveau voor job, naar soort opleiding (%)
110
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Het vereiste opleidingsniveau hangt vooral samen met de arbeidsmarktsector waarin men werkt (Figuur 64). De overgrote meerderheid van studenten die een job in de horeca heeft, heeft niet te maken met opleidingseisen. Dat is anders in de arbeidsmarktsectoren onderwijs en gezondheidszorg waar zo'n driekwart de universiteitstudenten aangeeft over minimaal een bachelordiploma te moeten beschikken om er te werken. Voor jobs in de zakelijke dienstverlening is het gebruikelijk dat studenten die er werken minimaal hun secundair onderwijs hebben afgerond.
UN
Overig Gezondheid/w elzijn Onderw ijs
48 11 8
HS
Onderw ijs Zakelijke dienstverlening Handel
24 48
17
24
32
Handel Horeca Overig Gezondheid/w elzijn
11
54
20
Zakelijke dienstverlening
15
26
11
32
18
71
27 87
57
31
13 10
49
12 29
51
4
31 85
20%
1 3 1
53
68
Horeca 0%
10 37
25 16
11 13
40%
geen/basisonderw ijs
1 14
60% secundair onderw ijs
80% bachelor
1
100% master
Figuur 64: Vereist opleidingsniveau voor job, naar arbeidsmarktsector (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
111
HO
Gemiddeld verdienen studenten €10,95 per uur met hun job (Figuur 65). Hogeschoolstudenten krijgen gemiddeld iets minder geld per uur dan univerisiteitstudenten: €10,78 versus €11,23. De grootverdieners onder de studenten zijn de universiteitsstudenten op de lerarenopleidingen (€14,70) en de manamastudenten (€14,18). Totaal
10,95
Ac. gerichte bachelor
10,13
Master
12,25
UN
Manama
14,18
Specifieke lerarenopleiding
14,70
Schakel-/voorbereidingspr.
12,25
Opleiding in afbouw
10,73
Totaal
11,23
Prof. gerichte bachelor
10,30
Ac. gerichte bachelor
11,83
Master
12,08
HS
Banaba
12,34
Manama
11,63
Specifieke lerarenopleiding
11,37
Schakel-/voorbereidingspr.
12,89
Opleiding in afbouw
12,82
Totaal €0
10,78
€5
€ 10
€ 15
€ 20
Figuur 65: Gemiddeld uurloon, naar soort opleiding (€)
112
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Zoals we hiervoor zagen, hangt het vereiste opleidingsniveau sterk samen met de arbeidsmarktsector waarin de student zijn job heeft. Dat het voldoen aan een dergelijke eis goede kanten met zich meebrengt, is te zien in Figuur 66. De sectoren onderwijs en gezondheidszorg (UN) waar met name sprake was van relatief hoge opleidingsvereisten, zijn de sectoren waarin de studenten het meest per uur verdienen. Opvallend daarbij is wel dat de theorie niet geheel op gaat voor de sector zakelijke dienstverlening. Hier was het vereiste opleidingsniveau iets minder streng, terwijl de verdiensten wel op een vergelijkbaar hoog niveau liggen als in de sectoren onderwijs en gezondheidszorg. Overig
11,07
Gezondheid/w elzijn
14,66
UN
Onderw ijs
14,98
Zakelijke dienstverlening
13,96
Handel
9,39
Horeca
9,14
Totaal
11,23
Overig
11,43
Gezondheid/w elzijn
11,71
HS
Onderw ijs
15,44
Zakelijke dienstverlening
14,63
Handel
9,17
Horeca
9,53
Totaal €0
10,78
€5
€ 10
€ 15
€ 20
Figuur 66: Gemiddeld uurloon, naar arbeidsmarktsector (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
113
Werken naast je studie is van invloed op de kinderbijslag. Als studenten buiten de zomervakantie, met een studentencontract werken, blijft hun kinderbijslag ook doorbetaald. Als ze buiten de zomervakantie en/of zonder studentencontract werken, blijft de kinderbijslag betaald, tenminste als de studenten niet meer dan 79 uur per maand werken7. Dat is iets waar ongeveer tweederde van de studenten aangeeft in de praktijk ook daadwerkelijk rekening mee te houden (Figuur 67). Totaal hoger onderw ijs
67
Universiteit
62
Hogeschool 0%
70
20%
40%
60%
80%
Figuur 67: Aantal studenten dat rekening houdt met maximum bijverdiengrens kinderbijslag, naar soort opleiding (%)
8.5
Redenen om naast de studie te werken en tevredenheid over tijdbesteding Maar welke redenen zijn er voor studenten om naast een toch niet gering aantal uur dat ze studeren ook nog te gaan werken?
7 http://vdab.be/campus/vakantiejobs.html 114
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Figuur 68 geeft hierin inzicht. De belangrijkste redenen voor studenten om te werken (ze konden meerdere redenen aankruisen) is het geld dat ermee te verdienen is. Dat kan zijn om extra uitgaven te kunnen doen (78%), om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien (HS: 62%, UN: 65%), om wat te kunnen sparen voor later (HS: 69%, UN: 64%) en/of om minder of zelfs helemaal niet te hoeven lenen (HS: 42%, UN: 39%). Voor ongeveer de helft van de studenten is er echter meer dan alleen geld verdienen: zij willen via de job wat werkervaring op doen (HS: 48%, UN: 44%), vinden hun job inhoudelijk interessant. Zo'n 30 procent werkt ondermeer om de studie te kunnen betalen en telkens zo'n 20 procent werkt omdat de job aansluit bij de opleiding, het werken de baankans vergroot en/of omdat ze te weinig ouderbijdrage krijgen. 78 78
Extra uitgaven Kosten levensonderhoud
62
64
Sparen
69 44
Werkervaring opdoen
48 39 39
Inhoudelijk interessant
39
Minder/niet lenen
42 29 27
Betalen studies Sluit aan bij opleiding
22 22
Vergroot baankans
22 23
Weinig ouderbijdrage 0%
65
21 21
20%
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 68: Redenen om naast de studie te werken, naar soort hoger onderwijs (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
115
HO
We zijn ook benieuwd in hoeverre studenten het idee hebben dat een job van invloed is op de studieresultaten. De groep die op het moment helemaal niet werkt, is daar logischerwijs het minst bang voor. En ook de groep die maximaal 10 uur per week werkt, verwacht grotendeels dat de studieresultaten gelijk blijven, ook wanneer er wellicht soms wat minder tijd voor de studie is. Studenten echter die meer dan 10 uur per week werken, ervaren het vaakst een negatief effect op hun studieresultaten: 41 procent van hen geeft aan dat ze door hun job minder tijd hebben om te studeren en dat dat heeft geleid tot minder goede studieresultaten. Totaal
20
28
UN
>10 u. pw . 1-10 u. pw . niet w erkend
HS
Totaal
23
27
14
61
18
68
22
>10 u. pw . niet w erkend
37
12
Totaal 1-10 u. pw .
51
41
30 33
48 34
12
33
26
15
62
18 18
0%
67 54
28
20%
40%
minder tijd voor studie en slechtere resultaten
60%
80%
100%
minder tijd voor studie, geen slechtere resultaten
evenveel tijd voor studie
Figuur 69: Invloed van werk op studie, naar aantal uur werk per week (%)
116
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
HO
Deze veel-werkende studenten vinden vaker dan andere dat hun studie minder belangrijk is dan werken (Figuur 70). Gelukkig vindt echter zelfs onder deze groep een ruime meerderheid (87%) dat de studie even belangrijk, zo niet belangrijker is dan werken. Voor de totale groep studenten ligt dat percentage op 95 procent. Hogeschoolstudenten vinden net iets minder vaak dan universiteitstudenten dat de studie belangrijker is dan werken (53 vs. 61%). Totaal
UN
>10 u. pw .
56
1-10 u. pw .
HS
13
57
39
4
65
Totaal
33
61
9 43
56
Totaal
4
48 52
niet w erkend
2
35
43
1-10 u. pw .
0%
5
44
niet w erkend >10 u. pw .
39
43
53
20%
4
40
4
42
40% Belangrijker
60% Even belangrijk
4
80%
100%
Minder belangrijk
Figuur 70: Belang van studie ten opzichte van werk, naar aantal uur werk per week (%)
HO
Echt tevreden is de groep die veel werkt niet met de huidige indeling van hun tijd. Waar rond de 65 procent of meer van de niet- of weinig-werkende studenten aangeeft (zeer) tevreden te zijn met de huidige tijdbesteding, geldt dat voor 41 à 45 procent van de studenten die meer dan 10 uur per week werken. Totaal
58 41
UN
>10 u. pw . 1-10 u. pw .
68
niet w erkend
68
Totaal
59
HS
>10 u. pw .
45
1-10 u. pw .
66
niet w erkend
63
Totaal 0%
59
20%
40%
60%
80%
Figuur 71: Tevredenheid over tijdbesteding, naar aantal uur werk per week (% (zeer) tevreden)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
117
8.6
Samenvatting Tijdbesteding aan studie Studenten besteden gemiddeld iedere week bijna 39 uur aan hun studie, hogeschoolstudenten nog iets meer dan universiteitstudenten (39,7 vs. 37,5 uur). Gemiddeld gaat een hogeschoolstudent per week 22 uur naar de instelling, besteedt hij 16 uur aan zelfstudie, loopt twee uur per week stage en schrijft één uur aan de bachelor-/masterproef. Studenten die op dit moment stage aan het lopen zijn, doen dat in het hogescholenonderwijs gemiddeld zes uur per week en op de universiteit gemiddeld vijf uur per week. Studenten die momenteel bezig zijn hun bachelor- of masterproef te schrijven, spenderen daar gemiddeld vijf uur per week aan. Verder valt op dat het aantal contacturen op de universiteit iets lager is dan op de hogeschool (19 vs. 23 uur), het aantal uren dat studenten zelfstandig studeren daarentegen ligt op universiteiten iets hoger (17 vs. 14 uur). Generatiestudenten hebben wekelijks de meeste contacturen op de instelling (HS: 25 uur, UN: 23 uur). Tijdbesteding aan werk Gemiddeld heeft 27 procent van de studenten een job, hogeschoolstudenten iets meer nog dan universiteitstudenten (28 vs. 25%). Hogeschool- en universiteitstudenten werken gemiddeld zo'n 4 uur naast hun studie. Typering job Buiten de categorie overig gerekend, is horeca het meest populair onder de studenten, gevolgd door handel, onderwijs, gezondheid/welzijn en zakelijke dienstverlening. Het merendeel werkt gedurende het hele jaar. Gemiddeld verdienen studenten €10,95 per uur met hun job. Redenen om te werken De belangrijkste redenen voor studenten om te werken, is het geld dat ermee te verdienen is. Dat kan zijn om extra uitgaven te kunnen doen, om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, om wat te kunnen sparen voor later en/of om minder of zelfs helemaal niet te hoeven lenen. Voor ongeveer de helft van de studenten is er echter meer dan alleen geld verdienen: zij willen via de job wat werkervaring op doen en vinden hun job inhoudelijk interessant. Zo'n 30 procent werkt ondermeer om de studie te kunnen betalen en telkens zo'n 20 procent werkt omdat de job aansluit bij de opleiding, het werken de baankans vergroot en/of omdat ze te weinig ouderbijdrage krijgen.
118
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tevredenheid tijdbesteding Studenten echter die meer dan 10 uur per week werken, ervaren het vaakst een negatief effect op hun studieresultaten, zij geven aan dat ze door hun job minder tijd hebben om te studeren en dat dat heeft geleid tot minder goede studieresultaten. Echt tevreden is de groep die veel werkt dan ook niet met de huidige indeling van hun tijd. Waar rond de 65 procent of meer van de niet- of weinig-werkende studenten aangeeft (zeer) tevreden te zijn met de huidige tijdbesteding, geldt dat voor iets meer dan 40 procent van de studenten die meer dan 10 uur per week werken.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
119
9 Internationale mobiliteit Het hoger onderwijs en het universitair onderzoek spelen zich traditioneel af in een internationale gemeenschap. Studenten in het hoger onderwijs hebben de mogelijkheid om tijdens hun studie ervaring op te doen in het buitenland, hetzij door het volgen van (delen van) hun studie in het buitenland of door een stage. Een buitenlandverblijf biedt studenten de unieke mogelijkheid om hun taalvaardigheden te verbeteren en ervaringen op te doen met interculturele samenwerking. Dit kan de kansen op een goede baan in een steeds sterker groeiende internationale context verbeteren. Maar maken Vlaamse studenten wel gebruik van de mogelijkheid om (delen van hun) studie in het buitenland te volgen? Wat zijn de redenen voor studenten om wel of niet naar het buitenland te gaan? Dit hoofdstuk gaat in op de vraag hoe internationaal gericht de Vlaamse studenten zijn. Hiervoor zal een antwoord worden gegeven op de volgende aspecten: (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)
Wat is de studiegerelateerde buitenlandervaring van Vlaamse studenten en waar gaan ze naartoe? Waarvoor en hoe lang gaan studenten naar het buitenland? Welke aspecten van een buitenlandverblijf zijn voor studenten het meest belangrijk? Hoe tevreden zijn studenten over de tijdens hun verblijf opgedane kennis en ervaringen? Hoeveel studenten zijn van plan om voor hun studie (nogmaals) naar het buitenland te gaan? Wat zijn de redenen voor studenten om niet naar het buitenland te gaan? Welke vreemde talen beheersen de studenten? Hoe bekostigen studenten het studiegerelateerde buitenlandverblijf?
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
121
Buitenlandervaring
HO
Slechts een klein deel van de studenten van zowel de hogescholen (9%) als van de universiteiten (15%) is naar het buitenland geweest voor een stage of een andere studiegerelateerde activiteit, zo blijkt uit Figuur 72. Van de universiteitsstudenten hebben vooral studenten die een manama volgen ervaring opgedaan in het buitenland. Ook op de hogescholen zijn studenten die een manama volgen het vaakst naar het buitenland geweest (24%). Voor alle types opleidingen geldt echter dat de grote meerderheid van de studenten (nog) geen buitenlandervaring heeft opgedaan. Totaal
11
Ac. gerichte bachelor
9
Master
20
UN
Manama
30
Specifieke lerarenopleiding
22
Schakel-/voorbereidingspr.
20
Opleiding in afbouw
33
Totaal Prof. gerichte bachelor
14 7
Ac. gerichte bachelor
13
Master
19
Banaba HS
9.1
21 24
Manama Specifieke lerarenopleiding
8
Schakel-/voorbereidingspr.
14
Opleiding in afbouw Totaal 0%
11 9
10%
20%
30%
40%
Figuur 72: Buitenlandervaring van studenten, naar type opleiding (%)
122
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
UN HS
Leeftijd Geslacht Leeftijd Geslacht
Uit Figuur 73 blijkt dat geslacht niet van invloed is op het wel of niet kiezen voor een buitenlandverblijf. Mannelijke en vrouwelijke studenten gaan even vaak voor hun studie naar het buitenland. Kijken we naar leeftijd vinden we wel een verschil en uit Figuur 73 blijkt dat oudere studenten relatief vaker naar het buitenland gaan dan jongere studenten. Dit komt overeen met de eerdere bevinding dat studenten die een tweede opleiding volgen ook de meeste studiegerelateerde buitenlandervaring hebben. man
13
vrouw
14
24 en ouder
26
21-23
16
16-20
3
man
9
vrouw
9
24 en ouder
17
21-23 16-20
12 2
0%
10%
20%
30%
Figuur 73: Buitenlandervaring, naar leeftijd en geslacht ( %) Waar gaan studenten heen? Als bestemming voor hun buitenlandverblijf kiest het merendeel van de Vlaamse studenten voor een land binnen Europa. Een kwart van de studenten kiest voor een bestemming buiten Europa (UN: 25%, HS: 23%). Binnen Europa kiezen studenten relatief vaak voor een land dicht bij de grens. Figuur 74 laat zien dat ongeveer een kwart van de studenten die naar het buitenland gaan kiezen voor een stage of studie in Frankrijk (UN: 13%, HS: 12%) en Nederland (UN: 12%, HS: 14%). Opmerkelijk is dat slechts vijf procent ervoor kiest om naar Duitsland of Groot-Brittannië te gaan. De rest van de internationaal mobiele studenten kiest voor een bestemming elders in Europa (UN: 37%. HS: 39%).
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
123
37
Een ander land in Europa Frankrijk
12 12
Nederland Afrika
6 6
Midden- of Zuid-Amerika
6
Verenigde Staten, Canada
Groot-Brittannië
14
7
6
3
5 5
Duitsland Azië
39
13
4
5 5 5
Midden-Oosten 12 Wallonië 12 Australië, NZ, en dergelijke 11 0%
10%
20% HS
30%
40%
50%
UN
Figuur 74: Bestemming van buitenlandverblijf ( %) Waarvoor en hoe lang gaan studenten naar het buitenland? Als we kijken waarvoor studenten naar het buitenland gaan zien we in Figuur 75 dat universiteitsstudenten vooral naar het buitenland gaan om daar (een deel van) hun reguliere studie te volgen (54% van de internationaal mobiele studenten). Op de hogescholen gaan studenten vooral naar het buitenland om daar stage te lopen (47%). Slechts een klein deel van de studenten geeft aan in het buitenland een talencursus of summer school gevolgd te hebben, of daar onderzoek te hebben verricht.
124
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
54
reguliere opleiding
39 26
stage/co-schappen anders 7
talencursus onderzoek summer school 0%
47
12 13 5 6
3 5 2
10%
20%
30% HS
40%
50%
60%
UN
Figuur 75: Soort buitenlandervaring ( %) Zoals blijkt uit Tabel 21 blijven studenten het langst in het buitenland als zij daar een deel van hun reguliere opleiding volgen (ongeveer 8 maanden). Voor andere studieactiviteiten zoals het volgen van een stage of een taalcursus blijven studenten duidelijk korter in het buitenland (ongeveer 3 maanden). Ook zijn er studieactiviteiten waarbij studenten gemiddeld langer dan een jaar in het buitenland verblijven, maar worden deze hier niet expliciet genoemd. Tabel 21:
Gemiddelde duur van het buitenlandverblijf per soort (in maanden) Gemiddelde duur
Voor reguliere opleiding Voor stage/co-schappen Voor onderzoek Voor een summer school Voor het volgen van een talencursus Anders © Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
8,32 2,95 2,89 2,34 3,18 13,87
125
9.2
Belang aan en tevredenheid over opgedane kennis, ervaringen en hulp Studenten die kiezen om naar het buitenland te gaan, doen dit vaak omdat zij verwachten hierdoor belangrijke kennis en ervaring op te kunnen doen. Het is interessant om te kijken welke aspecten studenten in deze context het meest belangrijk vinden en hoe tevreden zij achteraf zijn over de mate waarin hun studiegerelateerde buitenlandverblijf hieraan heeft voldaan. Meer dan de helft van de studenten vindt alle onderstaande aspecten belangrijk (zie Figuur 76). De persoonlijke ontwikkeling wordt door bijna alle studenten (UN: 98%, HS: 97%) als belangrijk ervaren, evenals de sociale integratie (UN: 89%, HS: 92%). Daarnaast wordt het verbeteren van de taalvaardigheid genoemd als een belangrijk aspect in het kader van een buitenlandverblijf (UN: 82%, HS: 83%). Ook de begeleiding op de buitenlandse instelling is — vooral bij voor de hogeschool studenten (77%) — van belang. 98 97
persoonlijke ontw ikkeling 89 92
sociale integratie 82 83
taalverbetering 67
onderw ijskw aliteit
65
begeleiding op de buitenlandse instelling
77
65 67
academisch niveau 0%
72
20%
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 76: Belang van aspecten in het kader van het buitenlandverblijf (%)
126
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Het merendeel van de studenten geeft aan tevreden tot zeer tevreden te zijn over de aspecten van hun buitenlandervaring die zij ook als zeer belangrijk ervaren. Figuur 77 laat zien dat bijna alle studenten tevreden zijn over hun persoonlijke ontwikkeling tijdens het studiegerelateerde verblijf in het buitenland (UN: 97%, HS: 96%). Ook over de sociale integratie tijdens hun verblijf (UN: 82%, HS: 85%) en de verbetering van hun taalvaardigheden (UN: 79%, HS: 77%) is het grootste deel van de studenten tevreden. Wat betreft aspecten die gaan over de onderwijskwaliteit en het academisch niveau geeft echter maar iets meer dan de helft van de studenten aan hier tevreden over te zijn. Wat betreft de begeleiding vanuit de instelling geven hogeschoolstudenten vaker aan hier tevreden over (65%) te zijn dan universiteitsstudenten (56%). 97 96
persoonlijke ontw ikkeling 82
sociale integratie
begeleiding op de buitenlandse instelling
56
onderw ijskw aliteit
54 57
65
51 54
academisch niveau 0%
85
79 77
taalverbetering
20%
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 77: Tevredenheid over aspecten in het kader van het buitenlandverblijf (%)
9.3
In de toekomst naar het buitenland? In het voorafgaande hebben we gezien hoeveel studenten naar het buitenland zijn gegaan, waar ze naartoe zijn gegaan en hoe tevreden zij over een aantal aspecten ten aanzien van hun verblijf waren. We konden zien dat tot nu toe maar een klein deel (11%, zie Figuur 72) van de Vlaamse studenten in het kader van hun studie naar het buitenland is geweest. Maar hoe zit het met de andere studenten? Zijn zij misschien nog van plan om naar het buitenland te gaan of trekt het ze helemaal niet? En zijn er studenten die zelf graag een hele studie in het buitenland willen gaan volgen? Op deze vragen zal in deze paragraaf antwoord worden gegeven.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
127
HO
Zoals blijkt uit Figuur 78 is ongeveer de helft van alle studenten (UN: 56%, HS: 49%) van plan om in de toekomst nog (of nogmaals) naar het buitenland te gaan. Onder de universiteitsstudenten valt op dat onder de studenten die een specifieke lerarenopleiding doen maar een klein deel van plan is om naar het buitenland te gaan (32%). Op de hogescholen geldt dit vooral voor studenten die hun tweede bachelor volgen. (34%). Totaal
52
Ac. gerichte bachelor
61
Master
47
UN
Manama
48
Specifieke lerarenopleiding
32
Schakel-/voorbereidingspr.
46
Opleiding in afbouw
57
Totaal
56
Prof. gerichte bachelor
47 60
Ac. gerichte bachelor Master
48
HS
Banaba
34 50
Manama Specifieke lerarenopleiding
47
Schakel-/voorbereidingspr.
46 63
Opleiding in afbouw Totaal 0%
49
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 78: Plannen om in de toekomst (misschien) naar het buitenland te gaan (%)
128
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Eerdere ervaringen in het buitenland zouden de drempel om nog een keer naar het buitenland te gaan voor studenten kunnen verlagen. We hebben daarom gekeken of er een verschil is in de wens om in de toekomst naar het buitenland te gaan tussen studenten met en zonder buitenlandervaring. Figuur 79 laat zien dat een merendeel van de studenten die al eerder naar het buitenland zijn gegaan graag nog een keer zouden willen gaan. Ongeveer driekwart (77%) van de studenten die al meerdere keren zijn gegaan geeft aan nog een keer naar het buitenland te willen en 68 procent van de studenten die al één keer eerder zijn gegaan deelt deze wens. Dit verschilt duidelijk van de groep studenten die nog nooit naar het buitenland is geweest. Hiervan geeft 49 procent aan in de toekomst naar het buitenland te willen gaan. Totaal
52
Meerdere malen in buitenland gew eest
77
Één keer in buitenland gew eest
69
Nooit in buitenland gew eest 0%
49
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 79: Plannen om naar het buitenland te gaan, naar eerdere ervaring (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
129
HO
Naast de keuze om voor een deel van de studie of een stage naar het buitenland te gaan kunnen studenten er natuurlijk ook voor kiezen om de hele studietijd in het buitenland door te brengen. Aan studenten is daarom gevraagd of zij liever hun hele opleiding in het buitenland zouden hebben gevolgd. Uit Figuur 80 blijkt dat maar een klein deel van de studenten (7%) hier liever voor had gekozen. De studenten die wel graag hun hele studie in het buitenland hadden gevolgd zijn — op de universiteit — relatief vaker studenten die momenteel een tweede bachelor- of masteropleiding volgen. Hier geeft ongeveer 10 procent van de studenten aan liever hun hele opleiding in het buitenland te hebben gevolgd. Totaal
7
Ac. gerichte bachelor
7
Master
6
UN
Manama
12
Specifieke lerarenopleiding
6
Schakel-/voorbereidingspr.
9
Opleiding in afbouw
4
Totaal
7
Prof. gerichte bachelor
6
Ac. gerichte bachelor
9
Master
8
HS
Banaba
5
Manama
8
Specifieke lerarenopleiding
5
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
8 1
Totaal 0%
7
5%
10%
15%
Figuur 80: Wens om hele studie in het buitenland te volgen (%)
130
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Ook de wens om de hele studie in het buitenland te gaan volgen zou afhankelijk kunnen zijn van het feit of men al wel of geen buitenlandervaring heeft opgedaan. Zoals blijkt uit Figuur 81 geven studenten die voor hun studie naar het buitenland zijn geweest vaker aan dat ze liever hun hele studie daar hadden gevolgd. Dit geldt voor 26 procent van de studenten die meerdere malen voor hun studie naar het buitenland zijn gegaan en voor 15 procent van de studenten die één keer naar het buitenland zijn gegaan. Totaal
7
Meerdere malen in buitenland gew eest
26
Één keer in buitenland gew eest Nooit in buitenland gew eest
15 5
0%
10%
20%
30%
Figuur 81: Wens om hele studie in het buitenland te volgen, naar buitenlandervaring ( %)
9.4
Redenen om niet naar het buitenland te gaan Ook al biedt een buitenlandverblijf studenten de mogelijkheid om waardevolle internationale ervaringen te verwerven, hebben we gezien dat toch een aanzienlijk deel van de studenten hier geen gebruik van maakt. Slechts een klein deel van de studenten gaat naar het buitenland om daar bijvoorbeeld een (deel van hun) studie te doen of stage te lopen. Aangezien het opdoen van internationale ervaringen een steeds grotere rol speelt in het hoger onderwijs en de kansen op een goede baan aanzienlijk verhoogd, is het interessant om te weten waarom studenten alsnog ervoor kiezen om niet naar het buitenland te gaan. Om deze vraag te beantwoorden is aan de studenten gevraagd in hoeverre zij een aantal aspecten zien als een belemmering in hun keuze voor een buitenlandverblijf. In Figuur 82 is weergegeven waarom studenten niet (of niet nogmaals) naar het buitenland willen. We kunnen zien dat studenten aan hogescholen en universiteiten ongeveer dezelfde redenen geven om niet naar het buitenland te gaan. Een belangrijke reden voor studenten om niet naar het buitenland te gaan is het feit dat ze niet te ver weg van hun dierbaren willen zijn (HS: 62%, UN: 66%). Ook geeft een behoorlijk deel van de studenten aan dat zij weinig gemotiveerd zijn om naar het buitenland te gaan (HS: 35%, UN: 40%), of te weinig geld ter beschikking hebben om een buitenlandverblijf te kunnen financieren (HS: 39%, UN: 34%). Naast deze persoonlijke redenen om niet naar het buitenland te gaan spelen voor sommige studenten ook studiegerelateerde redenen een rol. Zo wordt een mogelijke vertraging van de studie door veel studenten als een probleem ervaren (HS: 34%, UN: 37%), en vindt ongeveer eenderde van de studenten dat een buitenlandverblijf hen geen voordeel voor hun studie biedt (HS: 29%, UN: 33%). Ongeveer een kwart van de studenten ervaart daarnaast het probleem dat een buitenlandverblijf niet in hun studieprogramma past en dat in het buitenland behaalde resultaten niet door hun instelling worden erkend. Daarnaast valt op te merken dat ongeveer een kwart (24%) van de hogeschoolstudenten (tegenover 16
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
131
procent van de universiteitsstudenten) onvoldoende taalkennis ook als een reden noemt om niet naar het buitenland te gaan. 62
te ver van dierbaren
66 40
w einig motivatie
36 37
studievertraging
34 34
geldgebrek
39 33
geen voordeel voor studies
29 25
past niet in studieprogramma
23 25 24
erkenning buitenlandse resultaten 20
huisvesting buitenland
24 19
onvoldoende informatie
21 17
verlies sociale voordelen
25 16
onvoldoende talenkennis
24 16
verlies job
20 14 15
toegang gekozen buitenlandse studie 11
beperkte toegang mobiliteitsprogramma's visa, paspoort, verblijfsvergunning 0%
15 6 9
20%
40% HS
60%
80%
UN
Figuur 82: Redenen om niet (nogmaals) naar het buitenland te gaan (%)
132
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
9.5
Taalbeheersing Een belangrijke voorwaarde om naar het buitenland te gaan is het beheersen van een vreemde taal. Zoals eerder is gebleken kan onvoldoende kennis van een vreemde taal voor een student een barrière vormen om wel of niet naar het buitenland te gaan. In dit onderzoek is daarom gekeken hoe goed Vlaamse studenten de meest gesproken vreemde talen beheersen (Figuur 83). De belangrijkste taal voor internationale uitwisseling in een universitaire context is Engels. De meerderheid van de studenten spreekt vloeiend (40%) of redelijk goed (58%) Engels. Slechts 2% van de studenten geeft aan een beetje of helemaal geen Engels te spreken. Naast Engels wordt vooral Frans door een behoorlijk aantal studenten vloeiend (11%) of redelijk goed (73%) gesproken. Een klein deel van de studenten geeft aan een beetje of helemaal geen Frans te beheersen (11%). Een kwart van de studenten spreekt daarnaast redelijk goed Duits, maar geeft een grote meerderheid (75%) ook aan slechts een beetje of helemaal geen Duits te spreken. Portugees en Spaans worden door Vlaamse studenten bijna helemaal niet gesproken. Wat betreft de beheersing van vreemde talen verschillen universiteitsstudenten niet wezenlijk van hogeschoolstudenten.
Engels
40
11
Frans Spaans Duits Portugees Anders
58
2 73
16 3
7 91
2 25
74
2 98 5 3
0%
28
20%
40%
helemaal niet/een beetje
60% redelijk
80%
100%
moedertaal/vloeiend
Figuur 83: Beheersing van vreemde talen (%)
9.6
Financiering van het buitenlandverblijf De keuze om wel of niet naar het buitenland te gaan wordt voor veel studenten mede bepaald door de mogelijkheid die zij hebben om het verblijf te kunnen financieren. Hoewel er steeds meer mogelijkheden zijn voor studenten om een beurs aan te vragen, is de financiële ondersteuning niet altijd voldoende om
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
133
een langere periode in het buitenland hiermee te bekostigen. Eerder bleek al dat veel studenten de financiering van het verblijf als een reden noemen waarom zij niet naar het buitenland gaan. In deze paragraaf zullen we daarom kijken welke bronnen studenten aanspreken om hun buitenlandverblijf te kunnen betalen. In Figuur 84 is te zien welke bronnen de studenten hebben gebruikt om hun buitenlandverblijf te betalen. Als zij hiervoor verschillende bronnen hebben aangesproken konden zij meerdere antwoorden aanvinken. Het merendeel van de studenten geeft aan het buitenlandverblijf mede met behulp van hun ouders gefinancierd te hebben (UN: 82%, HS: 80%). Daarnaast blijken eigen inkomsten uit eerdere banen (39%) en beurzen in het kader van een programma (UN: 43%, HS: 41%) belangrijke financieringsbronnen. Studiefinanciering in het buitenland of het behoud van de eigen studiefinanciering blijkt maar voor een klein deel van de studenten een mogelijke bron van financiering, evenals beurzen van de instelling in het buitenland of de eigen instelling. Verder blijkt dat studenten gemiddeld twee verschillende bronnen aanspreken om hun buitenlandverblijf te kunnen financieren (niet in tabel). 82 80
Bijdrage van ouders of partner 43 41
Beurs in het kader van een programma
39 39
Eigen inkomen uit eerdere jobs 11 10
Beurs van mijn eigen instelling
8 9
Behoud studiefinanciering
8 7
Buitenlandse studiefinanciering
7
Overige inkomsten Werken tijdens het verblijf in het buitenland
9
4 5 4
Beurs van de instelling in het buitenland 3
1
Bijdrage van een multinationale organisatie 2 0%
20%
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 84: Gebruikte bronnen voor de financiering van het buitenlandverblijf ( %) Bijna de helft van de studenten geeft aan het buitenlandverblijf (mede) betaald te hebben door middel van een beurs in het kader van een programma. Er is een aantal programma’s die studenten bij de planning en financiering van een buitenlandverblijf ondersteunen. Aan welke programma’s nemen de studenten vooral 134
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
deel? Zoals blijkt uit Figuur 85 geeft bijna de helft van de studenten aan dat hun buitenlandverblijf onderdeel was van een Erasmus-programma (UN: 47%, HS: 42%). Aan andere EU-programma’s (UN: 5%, HS: 7%) en programma’s van de eigen instelling (UN: 15%, HS: 18%) nemen de studenten duidelijk minder vaak deel. Een aanzienlijk deel van de studenten (UN: 19%, HS: 16%) heeft het buitenlandverblijf zelf bedacht en uitgevoerd. Erasmus (Mundus)
42 19
Zelf bedacht
16 15
Programma van de eigen instelling
0%
18
14
Anders Ander EU-programma
47
17 5
7
10%
20% HS
30%
40%
50%
UN
Figuur 85: Planning en financiering buitenlandverblijf (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
135
Aan de studenten die aangegeven hebben in de toekomst voor hun studie naar het buitenland te willen is tevens gevraagd hoe zij denken een mogelijk toekomstig buitenlandverblijf te kunnen financieren. In Figuur 86 is te zien dat de studenten op dezelfde bronnen anticiperen die al eerder als de meest gebruikte daadwerkelijke financiële bronnen zijn genoemd, namelijk een bijdrage van de ouders, eigen inkomsten en deelname aan beursprogramma’s. Opvallend is dat — vergeleken met de daadwerkelijk gebruikte financiële hulpbronnen — een aanzienlijk deel van de studenten wel verwacht hun verblijf (deels) te kunnen financieren door middel van studiefinanciering, een andere beurs, of door te werken tijdens het buitenlandverblijf. Het percentage studenten dat verwacht van deze bronnen gebruik te kunnen maken wijkt duidelijk af van het percentage studenten dat aangeeft deze bronnen daadwerkelijk te hebben gebruikt (zie Figuur 84). 86 85
bijdrage ouders/partner 66 68
inkomen eerdere jobs 49
beurs programma (bijv. Erasmus)
43 31
beurs eigen instelling
27 30 32
w erken tijdens verblijf 27
buitenlandse studiefinanciering
30 20
behoud studiefinanciering
25 18 17
beurs instelling buitenland 13
overige inkomsten bijdrage multinationale organisatie 0%
18 8 9
20%
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 86: Door de studenten geanticipeerde financiering van een mogelijk buitenlandverblijf ( %)
136
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
9.7
Samenvatting In dit hoofdstuk is nagegaan hoe internationaal gericht de Vlaamse studenten zijn. In deze paragraaf worden de belangrijkste uitkomsten met betrekking op de internationale mobiliteit van de Vlaamse studenten kort samengevat. Buitenlandervaring Een buitenlandverblijf biedt studenten de unieke mogelijkheid om hun taalvaardigheden te verbeteren en ervaringen op te doen met interculturele samenwerking. Maar maken Vlaamse studenten wel gebruik van de mogelijkheid om (delen van hun) studie in het buitenland te volgen? Het blijkt dat de grote meerderheid van de Vlaamse studenten (nog) geen buitenlandervaring heeft opgedaan. Slechts 11 procent van de studenten geeft aan naar het buitenland te zijn geweest voor een stage of een andere studiegerelateerde activiteit. Vooral oudere studenten gaan relatief vaker naar het buitenland dan jongere studenten. Geslacht speelt geen rol bij de keuze om wel of niet naar het buitenland te gaan. Als bestemming voor hun buitenlandverblijf kiest het merendeel van de Vlaamse studenten voor een land binnen Europa, vooral voor Frankrijk (UN: 13%, HS: 12%) of Nederland (UN: 12%, HS: 14%). Bestemming en duur van buitenlandverblijf Universiteitsstudenten gaan vooral naar het buitenland om daar (een deel van) hun reguliere studie te volgen (54%). Hogeschoolstudenten gaan vooral naar het buitenland om daar stage te lopen (47%). Het langst blijven studenten in het buitenland die daar een deel van hun reguliere opleiding volgen (ongeveer 8 maanden). Voor andere studieactiviteiten zoals het volgen van een stage blijven studenten gemiddeld ongeveer drie maanden in het buitenland. Belang aan en tevredenheid over aspecten van buitenlandverblijf Studenten die kiezen om naar het buitenland te gaan, doen dit vaak omdat zij verwachten hierdoor een aantal belangrijke kennis en ervaring op te kunnen doen. De meerderheid van de studenten vindt alle genoemde aspecten belangrijk (begeleiding op de buitenlandse instelling, sociale integratie, academisch niveau, onderwijskwaliteit, taalverbetering en persoonlijke ontwikkeling), waarbij de persoonlijke ontwikkeling zelf door (bijna) alle studenten als belangrijk wordt ervaren (UN: 98%, HS: 97%). Het merendeel van de studenten geeft daarnaast aan ook tevreden te zijn met hun ervaringen ten aanzien van de meeste aspecten. Wat betreft de onderwijskwaliteit en het academisch niveau is een relatief groot deel van de studenten hier minder tevreden over.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
137
Plannen om in de toekomst naar het buitenland te gaan Ongeveer de helft van alle studenten (UN: 56%, HS: 49%) is van plan om in de toekomst naar het buitenland te gaan. Dit geld vooral voor studenten die al één keer (68%) of meerdere keren (77%) eerder voor hun studie naar het buitenland zijn gegaan. Studenten die nog nooit voor hun studie naar het buitenland zijn geweest geven relatief minder vaak (49%) aan in de toekomst naar het buitenland te willen. Ook is aan studenten gevraagd of zij liever hun hele opleiding in het buitenland hadden gevolgd. Maar een kleine 7% had hier liever voor gekozen. Binnen deze groep zijn het wederom vooral studenten die al minimaal één keer voor hun studie naar het buitenland zijn geweest die liever hun hele studie daar hadden gevolgd. Redenen om niet naar het buitenland te gaan Ook al biedt een buitenlandverblijf studenten de mogelijkheid om waardevolle internationale ervaringen te verwerven maakt een aanzienlijk deel van de studenten hier geen gebruik van. Een belangrijke reden voor studenten om niet naar het buitenland te gaan is het feit dat ze niet te ver weg van hun dierbaren willen zijn (HS: 62%, UN: 66%). Daarnaast geven veel studenten aan te weinig gemotiveerd te zijn om naar het buitenland te gaan (HS: 35%, UN: 40%) of te weinig geld ter beschikking te hebben om een buitenlandverblijf te kunnen financieren (HS: 39%, UN: 34%). Taalbeheersing Een belangrijke voorwaarde om naar het buitenland te kunnen gaan is het beheersen van een vreemde taal. Vooral het beheersen van Engels speelt in een internationale universitaire context een belangrijke rol. De resultaten laten zien dat de meerderheid van de Vlaamse studenten vloeiend (40%) of redelijk goed (58%) Engels spreekt. Daarnaast is Frans de meest gesproken vreemde taal (vloeiend: 11%, redelijk: 73%). Duits wordt door een klein deel van de studenten redelijk gesproken, Portugees en Spaans wordt bijna helemaal niet gesproken. Financiering van het buitenlandverblijf Studenten spreken gemiddeld twee verschillende bronnen aan om hun buitenlandverblijf te kunnen financieren. Ze financieren hun verblijf vooral met behulp van hun ouders (UN: 82%, HS: 80%), inkomsten uit eerdere banen (39%) en beurzen in het kader van een programma (UN: 43%, HS: 41%). Studenten blijken vooral deel te nemen aan het Erasmus Mundus programma (UN: 47%, HS: 42%). Daarnaast heeft een aanzienlijk deel van de studenten (UN: 19%, HS: 16%) hun buitenlandverblijf zelf bedacht en uitgevoerd. Aan de studenten die aangegeven hebben in de toekomst voor hun studie naar het buitenland te willen is tevens gevraagd hoe zij denken een mogelijk toekomstig buitenlandverblijf te kunnen financieren. Studenten anticiperen vooral op dezelfde bronnen die ook als de meest gebruikte daadwerkelijke financiële bronnen zijn genoemd, maar daarnaast hoopt een deel van de studenten hun verblijf ook te kunnen financieren door middel van studiefinanciering, een andere beurs, of door te werken tijdens het buitenlandverblijf.
138
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
10 Studiekostenmeting Ondanks het feit dat het gevoelig blijkt te liggen om studenten naar de hoogte van hun inkomsten en uitgaven te vragen, is met de Studentenmonitor Vlaanderen 2009 toch geprobeerd om de financiële situatie van studenten in Vlaanderen in beeld te brengen. De centrale vraag die daarbij gesteld wordt, is: Hoe zijn de inkomsten en uitgaven van studenten in het Vlaamse hoger onderwijs verdeeld? Daarbij wordt gekeken naar de soort inkomstenbronnen en uitgavenposten die studenten hebben en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Verder wordt aandacht besteed aan de kosten die eventueel (deels) door ouders betaald worden. Studiebeurs
HO
Figuur 87 maakt duidelijk dat in Vlaanderen minder dan de helft van de studenten in het hoger onderwijs een studiebeurs heeft aangevraagd voor het academiejaar 2008-2009. Gemiddeld heeft 39 procent van de studenten in het hoger onderwijs een aanvraag voor een studiebeurs ingediend. Van de hogeschoolstudenten heeft 44 procent dit gedaan en van de universitaire studenten 31 procent. Totaal
39
Ac. gerichte bachelor
33
Master UN
Manama
27 17
Specifieke lerarenopleiding
23
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
42 19
Totaal
31
Prof. gerichte bachelor
47
Ac. gerichte bachelor
40
Master
35
Banaba HS
10.1
Manama
30 22
Specifieke lerarenopleiding
45
Schakel-/voorbereidingspr.
46
Opleiding in afbouw
34
Totaal 0%
44
20%
40%
60%
Figuur 87: Studiebeurs aangevraagd, naar soort opleiding (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
139
Op hogescholen zijn het voornamelijk studenten aan een professioneel gerichte bachelor (47%), een schakel- of voorbereidingsprogramma (46%) of een specifieke lerarenopleiding (45%) die een studiebeurs hebben aangevraagd. Wanneer we deze aanvragen gaan bekijken binnen studiegebieden, zien we dat op hogescholen vooral studenten Sociaal-agogisch werk (48%), Audiovisuele kunst (47%), Biotechniek (47%) en Onderwijs (46%) een studiebeurs hebben aangevraagd. Van de studenten aan universiteiten zit de kleinste groep binnen Tandheelkunde (15%).
HO
Mensen die geen studiebeurs hebben aangevraagd, doen dat in 88 procent van de gevallen omdat deze geweigerd zou worden om financiële redenen (Figuur 88). Eén op de tien geeft aan geen interesse te hebben gehad om een beurs aan te vragen en twee procent is van mening dat een aanvraag geweigerd zou zijn om pedagogische redenen. Totaal
88
2
10
Ac. gerichte bachelor
87
2
11
Master
89
UN
Manama
2
81
Specifieke lerarenopleiding
86
Schakel-/voorbereidingspr.
8 7
88
Opleiding in afbouw
8
11
8 5
83
5
7 12
Totaal
88
2
10
Prof. gerichte bachelor
87
2
10
Ac. gerichte bachelor
89
2
10
Master
88
3
9
HS
Banaba
85
Manama
82
Specifieke lerarenopleiding
87
2
79
Totaal 20%
4
21 2
88
zou gew eigerd w orden om financiële redenen
3 10 5
91
Opleiding in afbouw
7
16
Schakel-/voorbereidingspr.
0%
7
40%
60%
80%
10
100%
zou gew eigerd w orden om pedagogische redenen
geen interesse
Figuur 88: Reden geen studiebeurs aangevraagd, naar soort opleiding (%)
140
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Studenten manama (11%) vormen op universitair niveau gemiddeld de grootste groep die de toekenning van een studiebeurs geweigerd zou zien worden om pedagogische redenen. Studenten manama geven ook op hogeschoolniveau het meest aan dat zij de toekenning van een studiebeurs geweigerd zou zijn worden om pedagogische redenen (16%), gevolgd door studenten banaba (7%). Een verklaring hiervoor is dat manama en banabastudenten nooit een studiebeurs krijgen tenzij zij tegelijkertijd een andere opleiding volgen waarvoor zij een studiebeurs kunnen aanvragen.
HO
Voor ruim driekwart van de studenten die een studiebeurs hebben aangevraagd, is de procedure al afgelopen (Figuur 89). Totaal
76
Ac. gerichte bachelor
76
Master
73
UN
Manama
80
Specifieke lerarenopleiding
79
Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
73 85
Totaal
75
Prof. gerichte bachelor
77
Ac. gerichte bachelor
74
HS
Master Banaba
76 77
Manama
90
Specifieke lerarenopleiding
74
Schakel-/voorbereidingspr.
72
Opleiding in afbouw
68
Totaal 0%
76
20%
40%
60%
80%
100%
Figuur 89: Procedure beursaanvraag, naar soort opleiding (% procedure afgelopen)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
141
HO
Figuur 90 geeft de uitkomsten van de beursaanvragen, waarvan de procedure is afgelopen, weer. In bijna zestig procent van deze gevallen is er daadwerkelijk een beurs toegekend. Studenten manama (UN 31%; HS 36%) het minst vaak8 een beurs gekregen. Op hogescholen hebben vooral studenten in het studiegebied Productontwikkeling (72%) een beurs gekregen. Op universiteiten zijn relatief de meeste studiebeurzen verstrekt aan studenten in het studiegebied Tandheelkunde (74%). Universiteitstudenten met een opleiding uit het studiegebied Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen & kerkelijk recht (36%) zagen hun aanvraag een stuk minder vaak gehonoreerd worden. Totaal
42
Ac. gerichte bachelor
42
Master
58 58
40
60
UN
Manama
69
Specifieke lerarenopleiding Schakel-/voorbereidingspr. Opleiding in afbouw
55
49
51
23
77
Totaal
42
Prof. gerichte bachelor
41
59
Ac. gerichte bachelor
41
59
Master
36
45
Schakel-/voorbereidingspr.
0%
45 64
Specifieke lerarenopleiding
Totaal
54 55
Manama
Opleiding in afbouw
58
46
Banaba HS
31
45
55
46
54
28
72 41
20%
59
40% niet gekregen
60%
80%
100%
w el gekregen
Figuur 90: Toekenning beurs, naar soort opleiding (%)
8
Studenten banaba en manama ontvangen normaal gesproken geen studiebeurs, tenzij zij tegelijkertijd een andere opleiding volgen waarvoor zij een studiebeurs kunnen aanvragen. De beurs die zij krijgen, ontvangen ze in principe niet voor de banaba of manama opleiding.
142
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
10.2
Inkomsten Het overgrote deel van de studenten die een opleiding aan een universiteit volgen (86%), ontvangt een bijdrage van hun ouders of opvoeders (Figuur 91). 22 Procent van deze studenten heeft inkomsten uit eigen vermogen en/of spaargelden, 20 procent verricht betaald werk en dertien procent ontvangt een studiebeurs van de Vlaamse Gemeenschap. Andere studiebeurzen dan die van de Vlaamse Gemeenschap (4%), een bijdrage van de partner (3%), een uitkering (2%) en een studielening (2%) zijn veel minder vaak voorkomende inkomstenbronnen van universitaire studenten. Op hogescholen zien we ongeveer dezelfde verdeling, alleen ontvangen hogeschoolstudenten minder vaak een bijdrage van ouders of opvoeders (79%). bijdrage ouders/opvoeders
79 22 21
eigen vermogen/spaargelden
20 21
eigen arbeid 13
studiebeurs Vlaamse gemeenschap andere studiebeurzen
86
19
4 3 3
bijdrage partner 3 2
uitkering 4 2
studielening 2 overige inkomsten
11 11
0%
20%
40%
60% HS
80%
100%
UN
Figuur 91: Inkomstenbronnen (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
143
Figuur 92 geeft de hoogte van de gemiddelde maandelijkse inkomsten uit verschillende bronnen weer. Per inkomstenbron is het gemiddelde bedrag alleen gebaseerd op de studenten die aangegeven een bepaalde inkomstenbron te hebben. De bedragen kunnen derhalve niet zondermeer bij elkaar opgeteld worden en geven geen gemiddelde weer voor alle studenten samen. Het hoogste bedrag qua inkomsten zien we bij de bijdrage van partner (UN: €531, HS: €555); dit is van toepassing op 3 procent van de studenten. Studenten die werken (zo'n 20 procent), houden daar maandelijks 465 euro (HS) tot 523 euro (UN) aan over. De groep die een uitkering krijgt (HS: 4%; UN: 2%), ontvangt maandelijks gemiddeld 536 euro (HS) en 472 euro (UN). Studenten die een studielening afsloten (2 %), deden dat voor een bedrag van 514 euro (HS) of 472 euro (UN). Studenten met een studiebeurs (anders dan eentje van de Vlaamse Gemeenschap; HS: 3%; UN: 4%) hebben hieruit maandelijks inkomsten van gemiddeld 460 euro (HS) en 362 euro (UN). De groep die een bijdrage van de ouders ontvangt (HS: 79%; UN: 86%) krijgt gemiddeld een bedrag van 324 euro (HS) en 310 euro (UN). Minder hoog zijn de bedragen die studenten vanuit eigen vermogen (HS: 21%; UN: 20%) beschikbaar hebben (HS: €195; UN: €143) en die ze gemiddeld ontvangen wanneer ze een studiebeurs van de Vlaamse Gemeenschap (HS: 19%; UN: 13%) toegekend hebben gekregen (HS: €116; UN: 137).
531 555
bijdrage partner eigen arbeid
465 472
uitkering 438
studielening
460
143
195
137 116 364
overige inkomsten €0
514
310 324
bijdrage ouders/opvoeders
studiebeurs Vlaamse gemeenschap
536
362
andere studiebeurzen
eigen vermogen/spaargelden
523
€ 150
471
€ 300
€ 450 HS
€ 600
UN
Figuur 92: Hoogte netto maandinkomsten (gemiddelden in €)
144
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
In Figuur 93 is te zien welke (grote) uitgaven voor studenten in het academiejaar 2008-2009 geheel of gedeeltelijk zijn betaald door hun ouders of opvoeders. Voor negen van de tien studenten is dit het geval bij het studiegeld. Bijna net zo vaak zijn boeken of andere leermiddelen (voor een deel) niet uit eigen zak betaald. Daarnaast hebben ouders of opvoeders in veel gevallen goederen, zoals kleding of levensmiddelen, aan hun studerende kinderen gegeven (UN 82%; HS 78%). Ongeveer eenderde van de studenten heeft geld gekregen voor bijvoorbeeld een fiets of computer. Het grootste verschil tussen universiteit- en hogeschoolstudenten zien wij bij het wel of niet krijgen van een bijdrage voor huisvesting (resp. 53% en 24%). Dat is echter niet verrassend, aangezien hogeschoolstudenten vaker nog thuis wonen. 90 89
collegegeld 85 85
studiekosten huisvesting
53
24 33 35
overige grote incidentele bijdragen in natura overige bijdragen in natura
78
0%
20%
40% HS
60%
82
80%
100%
UN
Figuur 93: Betalingen van ouders/opvoeders (%) Uit Figuur 94 blijkt dat studenten die van hun ouders of opvoeders geld voor huisvesting ontvangen, daar gemiddeld het meeste geld per maand voor krijgen (UN €172; HS €142). Bij het betalen van boeken of andere leermiddelen, studiegeld, andere goederen, zoals kleding of levensmiddelen, en andere grote bijdragen, bijvoorbeeld voor een fiets of computer, zijn beduidend minder hoge bedragen gemoeid. huisvesting 63
overige grote incidentele bijdragen in natura
overige bijdragen in natura €0
70
40 40
collegegeld studiekosten
172
142
24 21 50
58
€ 50
€ 100 HS
€ 150
€ 200
UN
Figuur 94: Hoogte betalingen ouders/opvoeders (maandelijkse gemiddelden in €)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
145
10.3
Uitgaven Studieuitgaven Figuur 95 toont aan dat verreweg de meeste studenten in het academiejaar 2008-2009 geld besteed hebben aan studiegeld en/of bijdrage(n) aan de instelling (UN 91%; HS 88%) en studieboeken en/of andere leermiddelen (UN 80%; HS 71%). Op hogescholen geven studenten aan relatief weinig uitgaven te hebben voor ateliergelden (13%). Op universiteiten hebben niet veel studenten kosten aan ateliergelden (2%), studiereizen (10%) en stage (10%). Meer dan de helft van alle studenten heeft overige grote kosten (bijvoorbeeld voor een fiets, auto, vakantie of computer) gehad. studie
88
studiegeld
71 36
ICT/computer 26
eindw erk stage
10
studiereizen
10
ateliergelden
2
80
41
31 30 35
13
overig 0%
91
54
20%
58
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 95: Studiegerelateerde uitgavenposten (%)
146
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Studenten in Vlaanderen betalen per maand in totaal 110 euro (HS) en 108 euro (UN) aan studiegerelateerde uitgaven. Gemiddeld tussen de 36 en 38 euro wordt uitgegeven aan studiegeld en/of bijdrage(n) aan de instelling (Figuur 96). studiegeld
36
studiereizen
29
22 27
ICT/computer studie
21
stage
18 13
ateliergelden eindw erk
7
38
30
24
21
15
8 66 66
overig €0
€ 20
€ 40 HS
€ 60
€ 80
UN
Figuur 96: Hoogte maandelijkse uitgaven (gemiddelden in €) Universitaire studenten geven daarnaast gemiddeld het meeste geld uit aan studiereizen (€29), ICT/computerkosten (€27), studieboeken/andere leermiddelen (€24) en kosten voor stage (€21). Op hogescholen spenderen studenten het meest aan ICT/computerkosten (€30), studiereizen (€22) en studieboeken/andere leermiddelen (€21). De minst hoge bedragen worden uitgegeven aan kosten voor eindwerk (UN €7; HS €8) en ateliergelden (UN €13; HS €15). De overige grote uitgaven zijn met gemiddeld 66 euro per maand de grootste kostenpost voor alle studenten. Verschillen tussen studenten in studieuitgaven Om verschillen in maandelijkse studiekosten tussen studenten in kaart te brengen, hebben we een multivariaat verklaringsmodel weergeven in Tabel 22 (hogeschoolstudenten) en in Tabel 23 (universiteitstudenten). In het model worden alleen de significant verklarende factoren opgenomen.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
147
Tabel 22:
Verklaringsmodel studieuitgaven, hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β)
(Constant) Buitenlandervaring Positief oordeel eigen financiële situatie Uren per week studie Uren per week studentenjob Geslacht (1=vrouw) Sociaal-economische status (1=hoog) Woonsituatie (1=bij ouders) Percentage kans behalen einddiploma Generatiestudent (1=ja) Afkomst (1=ouders en student geboren in België) Leeftijd Diploma KSO
B
ß
84,80 24,13 -5,57 0,54 0,70 12,33 10,69 -5,54 1,85 -7,86 -6,97 0,74 7,03
0,09 -0,08 0,10 0,07 0,08 0,06 -0,03 0,04 -0,04 -0,03 0,03 0,02
T 14,15 11,63 -10,54 12,81 8,31 10,34 8,41 -4,23 5,32 -5,10 -3,92 3,78 2,07
** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** ** *
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,21, R2=0,43; alle effecten zijn significant; * p<0,05; **p<0,01; N=18.017.
De variabelen in het model voor de hogeschoolstudenten verklaren de verschillen in maandelijkse studiekosten voor 43 procent. Voor de hogeschoolstudenten zien we dat studenten die een deel van hun studie in het buitenland volgden, hogere studieuitgaven hebben. Naarmate studenten hun financiële positie als meer positief beoordelen, blijken ze lagere studiekosten te hebben. Studenten die aangeven hogere studieuitgaven te hebben, studeren meer uren per week en werken ook meer uren per week. Wat betreft achtergrondkenmerken zien we dat vrouwen meer aan hun studie spenderen dan mannen en dat dat eveneens geldt voor studenten wiens ouders een hogere sociaal-economische status hebben. Studenten die nog bij hun ouders wonen, hebben lagere studieuitgaven. Naarmate studenten de kans dat ze hun studie met een einddiploma zullen afronden hoger inschatten, zijn ze eveneens meer geneigd meer geld in hun studie te steken. Studiekosten voor genereatiestudenten zijn iets lager dan voor niet-generatiestudenten, een effect dat we ook zien bij de leeftijd van studenten: hoe ouder de student, hoe hoger de studiekosten. Studenten van volledig Belgische afkomst hebben lagere studiekosten. Studenten met een diploma KSO hebben hogere studiekosten dan andere studenten. Mogelijk ligt dit aan de specifieke uitgaven die zij voor hun type opleiding moeten maken.
148
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Tabel 23:
Verklaringsmodel studieuitgaven, universiteitstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) B
(Constant) Buitenlandervaring Uren per week studentenjob Sociaal-economische status (1=hoog) Uren per week studie Generatiestudent (1=ja) Positief oordeel eigen financiële situatie Percentage kans behalen einddiploma Geslacht (1=vrouw)
101,92 19,44 0,83 9,78 0,31 -14,48 -3,38 2,07 6,46
ß
0,09 0,09 0,07 0,06 -0,08 -0,05 0,05 0,04
T 20,72 10,35 10,07 7,60 6,91 -8,11 -5,70 5,28 5,04
** ** ** ** ** ** ** ** **
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. R=0,17, R2=0,03; alle effecten zijn significant; * p<0,05; **p<0,01; N=13.030.
In het model voor universiteitsstudenten geven de significante variabelen slechts voor 3 procent een verklaring van de maandelijkse studiekosten. Ook bij de universiteitstudenten zien we dat de studenten die een deel van hun studie in het buitenland volgden, hogere studieuitgaven hebben. Studenten die meer tijd aan studentenjob en/of aan studie besteden, hebben eveneens hogere studieuitgaven. Naarmate de sociaal-economische status van ouders hoger is, nemen de studiekosten voor studenten toe. Net als bij hogeschoolstudenten zien we dat vrouwelijke studenten meer geld uitgeven aan hun studie en generatiestudenten juist minder. Studenten die positief oordelen over hun financiële situatie, geven doorgaans minder uit aan hun studie. Studenten die gemotiveerd zijn om hun studie af te maken, geven meer geld uit aan studiekosten dan studenten die niet zeker zijn of ze hun studie met een einddiploma zullen afronden.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
149
Overige uitgaven Meer dan de helft van de studenten aan opleidingen van Vlaamse universiteiten geeft geld uit aan eten/levensmiddelen, ontspanning/uitgaan/sport, (mobiele) telefoon, kleding, openbaar vervoer en de huur van een kot (Figuur 97). Een veel kleiner deel van deze studenten heeft uitgavenposten als de afbetaling van een eigen woning (2%) en de huur van een eigen woning of flat (5%). Studenten op hogescholen hebben vooral kosten aan hun (mobiele) telefoon (78%), ontspanning/uitgaan/sport (77%), levensmiddelen/eten (75%), kleding (72%) en openbaar vervoer (67%). De kostenposten afbetaling eigen woning (2%) en de huur van een eigen woning of flat (4%) komen veel minder vaak voor. eten
85
75
84
ontspanning
77
telefoon
78
82
76
kleding
72
openbaar vervoer
67
kot
71
45
21
45 45
levensonderhoud 27
auto
33
23
fiets
16 18
verzekering
21
5 4
w oning 2
afbetaling 2 0%
20%
40% HS
60%
80%
100%
UN
Figuur 97: Uitgavenposten (%)
150
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Figuur 98 geeft de bedragen weer die studenten maandelijks gemiddeld kwijt zijn aan de verschillende kostenposten, indien deze van toepassing zijn. De hoogste uitgaven zijn die aan de afbetaling van een eigen woning (UN €572; HS €583), de huur van een eigen woning/flat (€396) en de huur van een kot (UN €264; HS €260). Studenten zijn per maand het minst kwijt aan de kosten voor hun fiets (UN €21; HS €25), hun (mobiele) telefoon (UN €32; HS €38), het openbaar vervoer (UN €44; HS €63), hun auto (UN €56; HS €63) en overige kosten voor hun levensonderhoud (UN €48; HS €56). 572 583
afbetaling 396 396
w oning 264 260
kot 176 186
eten 113 132
kleding verzekering
92
ontspanning
83 97 56 63
auto
48 56
levensonderhoud
44
openbaar vervoer telefoon
121
63
32 38 21
fiets 25 €0
€ 150
€ 300 HS
€ 450
€ 600
€ 750
UN
Figuur 98: Hoogte maandelijkse uitgaven (gemiddelden in €)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
151
Wanneer de gemiddelde uitgaven aan de huur van een kot worden afgezet tegen de woonsituatie van studenten (Tabel 4), blijkt dat studenten die een eigen woning hebben en daarvoor hypotheek moeten afbetalen het duurst uit zijn (gemiddeld €579) en studenten die op peda wonen of elders (bijvoorbeeld bij een hospita of een familielid die geen ouder/verzorger is) een plek om te wonen huren, zijn per maand het minst kwijt (€270 kot en €197 peda). Tabel 24:
Maandelijkse huisvestingskosten naar woonsituatie (gemiddelden in €) Huisvestingskosten Huur
Eigen huis of appartement Op kot Op peda Elders © Studentenmonitor Vlaanderen 2009.
10.4
Afbetaling
400 270 197 338
579 443
Inkomsten versus uitgaven Studenten in Vlaanderen geven per maand gemiddeld een klein beetje meer geld uit dan ze verdienen (Figuur 99). In totaal bedraagt dit verschil bijna 9 euro. HS-studenten geven in totaal iets minder uit dan universiteitstudenten, maar krijgen ook minder inkomsten binnen maandelijks. Dat verschil is vooral terug te voeren op de woonsituatie en de daarbij horende kosten. Buiten die kosten gerekend geven hogeschoolstudenten gemiddeld genomen iets meer geld uit. 624 633
Totaal hoger onderw ijs
649 656
Universiteit 606 616
Hogeschool €0
€ 200
€ 400 Uitgaven
€ 600
€ 800
Inkomsten
Figuur 99: Totale inkomsten en uitgaven (gemiddelden in €)
152
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Financiële situatie
HO
62 Procent van alle studenten in het Vlaamse hoger onderwijs geeft aan genoeg geld te hebben om elke maand rond te kunnen komen (Figuur 100). Studenten aan universiteiten zijn vaker van mening geen financiële problemen te hebben dan studenten aan hogescholen (68% vs. 58%). Banaba-studenten en studenten binnen de universitaire schakelprogramma's maken zich de meeste zorgen over hun financiële situatie (56%). Totaal
62
Ac. gerichte bachelor
70
Master
67
UN
Manama
61
Specifieke lerarenopleiding
68
Schakel-/voorbereidingspr.
56
Opleiding in afbouw
67
Totaal
68
Prof. gerichte bachelor
57
Ac. gerichte bachelor
60
Master
59
Banaba HS
10.5
56
Manama
58
Specifieke lerarenopleiding
60
Schakel-/voorbereidingspr.
61
Opleiding in afbouw
63
Totaal 0%
58
20%
40%
60%
80%
Figuur 100: Voldoende geld om rond te kunnen komen, naar soort opleiding (%) Verschil tussen studenten In onderstaand logistisch regressiemodel (Tabel 25) zetten we de studenten die hun eigen situatie als goed beoordelen tegenover studenten die die situatie slecht noemen. Zijn zij van elkaar te onderscheiden op studentkarakteristieken? Studenten die hun situatie als goed beoordelen zijn vaker universiteitstudent, wonen vaker nog thuis bij hun ouders, hebben vaker een functiebeperking, zijn vaker van Belgische afkomst (zowel student als ouders in België geboren), zijn vaker niet-generatiestudent, hebben vaker ouders van hogere sociaaleconomische status, hebben vaker buitenlandervaring, schatten voor zichzelf de kans hoger in dat ze hun studie met een einddiploma zullen afsluiten, besteden minder tijd aan een studentenjob, zijn minder vaak
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
153
tussentijd gestopt met hun studie, hebben vaker een diploma ASO als vooropleiding en juist minder vaak een diploma BSO en hebben iets lagere studiekosten. Tabel 25:
Profiel van studenten die financiële situatie als goed beoordelen versus de groep die deze slecht noemt
Indicator
Dominant profiel van de student met goede financiële situatie versus die met een slechte financiële situatie (eigen oordeel)
Exp(B)
Soort hogeronderwijs (1=universiteit) Woonsituatie (1=bij ouders) Functiebeperking (1=ja) Afkomst (1= student en ouders in België geboren) Generatiestudent (1=ja) Sociaal-economische status (1=hoog) Buitenlandervaring Percentage kans behalen einddiploma Uren per week studentenjob
1,41 1,35 1,60 1,74 0,68 1,74 1,14 1,10 0,99
** ** ** ** ** * ** ** **
Nooit uitgeschreven tijdens een academiejaar Diploma ASO Diploma BSO Studiekosten Constant
1,63 1,31 0,59 0,99 0,53
** ** ** ** **
Vaker universiteit Vaker bij ouders Vaker functiebeperking Vaker Belgische afkomst Minder vaak generatiestudent Vaker hoge SES Vaker buitenlandervaring Hogere kans behalen einddiploma Minder tijdbesteding aan studentenjob Minder vaak tussentijds uitgeschreven Vaker diploma ASO Minder vaak diploma BSO Lagere studiekosten
© Studentenmonitor Vlaanderen 2009. Gewogen voor steekproefafwijkingen. Nagelkerke R2=0,12. N=21.480.
154
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Op de vraag of studenten rekening houden met hun financiële situatie met het plannen van hun studie, laat ongeveer de helft weten dat ze zo snel mogelijk hun opleiding proberen af te ronden (Figuur 101). Bijna een kwart van de studenten in Vlaanderen heeft geen duidelijke strategie op dit vlak of houdt geen rekening met zijn/haar financiële situatie bij het plannen van de studie. Een klein deel van de studenten probeert geld bij te verdienen met een job (HS 14%; UN 12%). Geld gaan lenen is amper aan de orde (HS 1%; UN 1%). 47
opleiding snel afronden
51 12
bijverdienen met job geld lenen
14 1 1 23 22
geen duidelijke strategie
24
geen rekening 0%
19
10%
20%
30% HS
40%
50%
60%
UN
Figuur 101: Rekening met financiële situatie houden met plannen van studie (%)
10.6
Vergelijking resultaten met eerder onderzoek Studiekosten zijn van alle tijden. Wel verschillen de soorten studiekosten per tijdsperiode. Het vorige onderzoek naar studiekosten in het hoger onderwijs is uitgevoerd in 2000. De kosten in dat onderzoek hadden betrekking op het academiejaar 1998-1999. Sinds die tijd is er vooral op het gebied van benodigdheden voor de studie en, voor dit hoofdstuk relevant, kosten voor deze benodigdheden veel veranderd. Zo was tien jaar geleden het computergebruik en vooral computerbezit niet zo doorgedrongen in het leven van een student. Tegenwoordig heeft bijna elke student wel een computer thuis. Ook internet is tegenwoordig niet meer weg te denken, terwijl dit tien jaar geleden nog in de kinderschoenen stond. Naast de veranderende studiekosten door technologische vernieuwingen, is in het hoger onderwijs ook door het Bolognadecreet9 heel wat veranderd vanaf het academiejaar 2004-2005. Tegelijk hiermee is ook de regelgeving rondom studiebeurzen voor het hoger onderwijs veranderd. Het systeem is niet meer gebaseerd op studiejaren zoals tot 2004-2005 het geval was, maar op behaalde studiepunten. Daarnaast houdt dit
9
Zie voor meer informatie http://www.vlaanderen.be/
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
155
‘nieuwe’ systeem ook rekening met de zogenaamde ‘leefeenheden’: heeft de student een eigen gezin, woont hij samen of alleen? De (beurs)student krijgt nu een soort krediet waarmee hij zijn studie kan financieren. De hoogte van de studietoelage is nu ondermeer afhankelijk van de voortgang in het studietraject. Een ander verschil tussen het huidige onderzoek en het onderzoek van tien jaar geleden zit in het kiezen van de doelgroep van het onderzoek. In dit onderzoek zijn alle studenten die studeren in het hoger onderwijs gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Tien jaar terug zijn wel alle studenten van universiteiten gevraagd mee te doen, maar van de hogescholen zijn 15 van de 26 hogescholen benaderd. Ook de manier van bevraging verschilt met 10 jaar geleden. Zo is in het vorig onderzoek gebruik gemaakt van een schriftelijke enquête en nu van een online-bevraging. De hogeschoolstudenten zijn in het vorig onderzoek klassikaal benaderd, terwijl zij de huidige vragenlijst individueel konden beantwoorden. In 2000 werden kosten nog berekend in Belgische Franken, tegenwoordig in Euro’s. Het omrekenen van Belgische Franken naar Euro’s over zo’n lange periode met de daarbijhorende inflatie, bemoeilijkt tevens de vergelijking tussen studiekosten in de twee onderzoeken. Tezamen met de bovenstaande uiteenlopende vernieuwingen in technologie, alsmede de wijzigingen in het beurzenstelsel, uiteenlopende bevraagde groepen studenten en wijze van bevraging, is het niet mogelijk gebleken een zinvolle vergelijking te maken tussen de gemaakte studiekosten van tien jaar geleden met die van de huidige studenten. 10.7
Samenvatting Studiebeurs Minder dan de helft van de studenten heeft een studiebeurs bij de Vlaamse Gemeenschap aangevraagd. De belangrijkste reden om dat niet te doen, is dat de aanvraag toch geweigerd zou worden om financiële redenen of pedagogische redenen. In driekwart van de gevallen is de aanvraagprocedure al ten einde en bij ongeveer 60 procent heeft dit geresulteerd in de toekenning van een beurs. Inkomsten Voor de meeste studenten bepaalt de bijdrage van hun ouders of opvoeders (een deel van) het maandinkomen. Daarnaast gelden inkomsten uit eigen vermogen/spaargelden, inkomsten uit eigen arbeid en een studiebeurs van de Vlaamse Gemeenschap als relatief vaak voorkomende inkomstenbronnen. Studenten verdienen gemiddeld per maand het meest aan een uitkering, gevolgd door een baan en de bijdrage van een partner. Verder ontvangt een groot deel van de studenten op een indirecte manier geld van hun ouders of opvoeders, wanneer deze grote uitgaven geheel of gedeeltelijk voor hun rekening nemen. Dit geldt met name voor de betaling van studiegeld, leerboeken of andere leermiddelen en overige goederen (zoals kleding of levensmiddelen). De hoogste bedragen gaan hierbij echter om in de bijdrage voor huisvesting. Uitgaven Een ruime meerderheid van de studenten heeft kosten aan studiegeld/bijdrage(n) aan de instelling, studieboeken/andere leermiddelen, levensmiddelen/eten, ontspanning/uitgaan/sport, (mobiele) telefoon, kle-
156
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
ding en openbaar vervoer. De uitgaven aan de afbetaling van een eigen woning, de huur van een eigen woning/flat en de huur van een kot leveren maandelijks de hoogste kosten op. Inkomsten versus uitgaven en beoordeling financiële situatie Gemiddeld genomen liggen de uitgaven van studenten een heel klein beetje hoger dan de inkomsten. Niet verrassend vindt dan ook bijna tweederde van de studenten dat hij/zij genoeg geld heeft om maandelijks rond te kunnen komen. Om rekening te houden met de financiële situatie bij het plannen van de studie hanteert ongeveer de helft van de studenten de strategie om te proberen zo snel mogelijk de opleiding af te ronden.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
157
11 Vlaamse student in Europees perspectief 11.1
Inleiding Internationalisering is een thema dat de laatste jaren een belangrijke plek inneemt op de agenda van het hoger onderwijs in Europa. Dit geldt niet alleen voor de toename in de mobiliteit van studenten in het Europees hoger onderwijs, maar ook voor de samenwerking en de positie van het Vlaamse hoger onderwijs in internationaal perspectief. Er bestaan verschillende initiatieven die binnen de grenzen van Europa de positie van studenten in beeld brengen. Eén daarvan is Eurostudent10. Dit netwerk, waar inmiddels 24 landen in participeren, brengt door middel van (secundaire) analyse op samengevoegde data de sociale dimensie van studeren in Europa in kaart. In dit hoofdstuk gebruiken we de data van Eurostudent III11 om de (sociale) positie van de Vlaamse student in Europees perspectief te onderzoeken. Met behulp van deze gegevens zal in de volgende paragrafen in het bijzonder een antwoord worden gegeven op onderstaande vragen: (9) (10) (11) (12)
11.2
Wat zijn de kenmerken van Europese studenten, en in het bijzonder van de Vlaamse student in Europees perspectief? Hoe toegankelijk is het onderwijs in Vlaanderen, vergeleken met verschillende Europese landen? Hoe zien het inkomen van Europese studenten, en in het bijzonder Vlaamse studenten, er uit? Hoe internationaal georiënteerd is de Vlaamse student vergeleken met Europese collegastudenten? Hoe financieren Europese studenten deze activiteiten over de grens?
De Europese en Vlaamse student Van de Vlaamse student kan een profiel worden opgemaakt aan de hand van een aantal achtergrondkenmerken die zij wel of juist niet gemeen hebben met studenten in de rest van Europa. Deze vergelijking wordt in de figuren in deze paragraaf gepresenteerd. Veel (sociale) aspecten van studeren in Europa zijn gerelateerd aan achtergrondkenmerken als leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, sociaal-economische status van studenten en ouders. In eerste instantie gaan we in op twee kenmerken: geslacht en leeftijd. Uit Figuur 102 blijkt dat in een aantal landen, Letland, Zweden, Slovenië en Ierland, een ruime meerderheid van de studenten vrouw is. In de rest van de landen ligt het aandeel vrouwelijke studenten rond de 50 procent,
10
Zie ook http://www.eurostudent.eu voor meer informatie over Eurostudent.
11
In dit hoofdstuk zijn de gegevens gebruikt van Eurostudent III, uit 2006, De nationale dataverzamelingen voor deze Eurostudent-ronde zijn uitgevoerd tussen 2005 en 2007. De gegevens voor Vlaanderen zijn recenter: deze komen overeen met de data die in de rest van deze monitor is geanalyseerd.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
159
zoals ook in Vlaanderen. Landen waar het aandeel vrouwelijke studenten relatief laag is zijn Zwitserland (slechts 38% van de bachelorstudenten is vrouw), Duitsland (48% vrouw) en Turkije (47% vrouw). TR SK DE CH
47
48
49
38
51
51
52
48
53
42
53
50
54
53
55
56
55
E/W FR LT BG SCO EE IE NO
80%
51
48
NL RO AU CZ ES BE (FL) PT IT
FI SL SE LV
47
48
57
56
56
57
55
58
61
59
59
59
60
59
58
59
60
60
61
60 62
64
64
72
65 66
60%
65
40%
20%
onder alle studenten
0%
20%
40%
60%
80%
onder bachelor-studenten
Figuur 102: Aandeel vrouwelijke studenten, onder alle studenten (Noorwegen; Zweden: geen gegevens beschikbaar voor alleen bachelorstudenten)
160
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
In Noorwegen Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland, Duitsland en Nederland zijn studenten relatief oud (gemiddeld ouder dan 24 jaar). In Vlaanderen, Turkije, Letland en Litouwen ligt de gemiddelde leeftijd een stuk lager (gemiddeld 21 jaar). Het verschil in leeftijd tussen mannelijke en vrouwelijke studenten loopt uiteen in de landen (Figuur 103). Opvallend is dat in landen met een relatief oude studentpopulatie vooral de vrouwen ouder zijn (bijvoorbeeld Noorwegen Engeland / Wales, Schotland). TR LV LT BE (FL) IE BG IT FR PT RO EE CZ ES SK AU NL DE SL FI CH SCO SE E/W NO 40%
21 21
21 21
21
21
21
21
22
22
22 22
22 22
22 22
22 23
23 23
23 23
23 24 24
23 25 25
24 25
25 25
24 24
25 25
25
25
26
25
26
24
26
26
27
25
28
30%
26
20%
10%
0% vrouw en
10%
20%
30%
40%
mannen
Figuur 103: Gemiddelde leeftijd van studenten, naar geslacht Mede bepalend voor het profiel van de Vlaamse en Europese studenten zijn studiegerelateerde kenmerken. De factoren die in dit opzicht onderscheidend kunnen zijn, zijn studiefase (bachelor/master) en opleidingsvorm (voltijd/deeltijd). Ook de woonsituatie van de studenten (thuiswonend: bij ouders of familie; uitwonend: op kot, op peda of een particuliere flat of appartement) draagt bij aan het profiel van de Europese student.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
161
Een groot aantal landen heeft afgesproken de bachelor-masterstructuur door te voeren in het hoger onderwijs, een belangrijk onderdeel van het Bologna proces12. Sommige landen zijn met het doorvoeren van deze three-cycle-structure (Bachelor – Master - Doctoraat) verder gevorderd dan anderen. Dit heeft ook te maken met de invoeringstermijn die door individuele landen is vastgesteld. De BaMa-structuur is in Vlaanderen ingevoerd met ingang van het academiejaar 2004-2005. In Nederland is de invoering van het BaMastelsel in 2002 (gefaseerd) gestart. Spanje is bijvoorbeeld afgelopen jaar (2008) begonnen met het implementeren van de nieuwe structuur in plaats van de ‘oude’ nationale diploma’s, en in Oostenrijk en Duitsland hadden studenten in 2008 nog steeds de mogelijkheid om zich in te schrijven voor een ‘overig nationaal diploma’. De mate waarin door studenten wordt aangegeven deel te nemen aan een bachelor of masteropleiding is dus niet altijd een directe indicator voor het succes van het proces van implementatie van de three-cycle-structure in een bepaald land.
12
In1999 ondertekenden 29 Europese ministers de Bologna-verklaring, waarin zij afspraken hun nationale hoger onderwijssystemen op een aantal cruciale punten op elkaar af te stemmen. De doelstelling van het Bolognaproces is een aantrekkelijk en internationaal com-petitief hoger onderwijs, door mobiliteit van studenten en docenten. Voor die mobiliteit is transparantie van de systemen van hoger onderwijs in Europa van belang. Die zijn daarom in heel Europa gestructureerd in drie cycli (bachelor, master en doctor). Voor meer informatie zie: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/bologna/bologna_en.html .
162
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
DE
12
2
SL AT
12
2
CH SE RO ES FR
87 86
17
2
17
3
81
27
58
27
0
12 73
39
59 46
SK
2
24
30
52
FI CZ
48
54
47
57
IT EE
43 64
36
66
8
26
LV
71
12
IE BE (FL)
73
6
75
E/W SCO
20 80
11
9
80
NL LT
20
83
6 88
PT
8
40% bachelor
master
11 12
89
20%
6
13
77
BG
0%
17
60%
80%
100%
overige nationale diploma's
Figuur 104: Voor welk diploma studeer je? (%) Driekwart van de Vlaamse studeert voor een bachelordiploma (75%; Figuur 104), daarnaast studeert een vijfde voor een masterdiploma. In Portugal, Litouwen, Bulgarije en Schotland vinden we relatief veel bachelorstudenten (respectievelijk 89%, 88%, 80% en 80%). Andere nationale diploma’s zijn sterk vertegenwoordigd in Duitsland (87% overige nationale diploma’s), Slovenië (86%) en Zwitserland en Oostenrijk (respectievelijk 81% en 80%). Een aantal landen heeft de bachelor-masterstructuur al zo ver door kunnen voeren dat er geen studenten meer zijn die op weg zijn naar een afwijkend nationaal diploma. Dit geldt voor Italië, Tsjechië, Slowakije en Finland.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
163
FI
4
NO SE E/W DE AT
29 7
79
10
26 21 23 26
65 65
10
EE
29
BG
30
11
60 24
47 46
31
24
41
34
28
29
LT
38
CZ
38
RO
38
NL
39
CH
39
IE
40
FR
60
11 29
TR
64
19
SCO
SK
68
14
37 28
35 37
25 31
31
27 3
SI
58 44
17
43
13 49
LV
34
44 16
53
BE (FL)
55
PT
55
ES
21
4
41
5 64
IT 0%
35 26
73
20% ouders / famillie
39 33
3
25
2
40% op peda
60%
80%
100%
op kot (particulier/eigen flat/appartement)
Figuur 105: Wat is je woonsituatie Figuur 105 geeft de woonsituatie van studenten in Europa weer. Europese studenten wonen redelijk vaak bij hun ouders of familie. Het vaakst komt dit voor onder studenten in Spanje, Portugal, Italië en Vlaanderen. Meer dan 40 procent van de Vlaamse studenten woont daarnaast op kot (particulier) of in een eigen flat of appartement. In Noord-Europa is het aanzienlijk minder gebruikelijk om in het ouderlijk huis te (blijven) wonen; in Zweden, Noorwegen en Finland wonen respectievelijk slechts 10, 7 en 4 procent van de studenten bij ouders/familie. In Oost Europese landen als Bulgarije, Slowakije en Litouwen wonen studenten relatief vaak op peda (‘student halls’), terwijl dit in Zuid Europa bijna niet voorkomt.
164
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
11.3
Budget van de Europese student en toegankelijkheid van het hoger onderwijs Toegankelijkheid De mate van toegankelijkheid van het hoger onderwijs in Europa kan worden gerelateerd aan de sociaaleconomische achtergrond van studenten die deelnemen aan het onderwijs in de Europese landen. Is er binnen een onderwijssysteem een gelijke verdeling van studenten met verschillende achtergrond, bijvoorbeeld van studenten met arme en rijke ouders? Of van studenten met ouders die zelf hoger onderwijs hebben gevolgd en ouders met een laag opleidingsniveau? Worden specifiek jongeren uit lagere sociale klassen (extra) gestimuleerd of gesteund (door overheden) als zij gaan studeren in het hoger onderwijs? CZ 2
29
69
BG 2
44
SK
4
LV
4
EE
5 5
RO
6
61
28 56
28
13
28
30 47
35 26
37
38
34
36
30 31
NL
31
27
12 12
35
IT
39
ES
39
31 41
16 9
19
38 0
44
PT
15
57
28 36
64 46
54
20% tot lager secundair
18 31
30
SCO
0%
30 37
33
TR
E/W
16 54
19
IE
59
49
11
FI
46 1
9 11
FR
39
36 35
SI LT
31
11
14
CH BE (FL)
10
55 46
DE AT
53
40% hoger secundair
60% post-secundair niet-tertiair
80%
100%
tertiair onderw ijs
Figuur 106: Europese studenten naar opleidingsniveau van de vader
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
165
Het opleidingsniveau van ouders van studenten wordt vaak gezien als een belangrijke indicator voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de openheid van een onderwijssysteem. In Vlaanderen heeft bijna de helft van de vaders van studenten een opleiding voltooid op het tertiaire niveau (Figuur 106). In andere landen, zoals Nederland, Tsjechië en Oostenrijk is het aandeel studenten waarvan de vader een lagere opleiding heeft genoten groter. Figuur 107 geeft weer in welke mate het inkomen van studenten in Europese landen afhankelijk is van ouders, steun van de overheid, betaalde arbeid door de student zelf en andere bronnen. De positie van een land in de figuur wordt bepaald door de bijdrage aan studiekosten van familie / partner (linksonder, diagonale as), de bijdrage van overheden (boven, horizontale as) en de bijdrage van studenten zelf uit arbeid en andere bronnen (rechtsonder, diagonale as). Een positie in het centrum van de drie assen betekent dat de bijdrage uit de drie bronnen ongeveer gelijk is (bijvoorbeeld Nederland, Bulgarije). Een positie helemaal linksonder in de figuur betekent dat het inkomen van studenten voor een groot aandeel bestaat uit bijdragen van familie / partner. Een positie rechtsonder in de driehoek (zoals Estse studenten met lager opgeleide ouders) betekent dat het inkomen voor een belangrijk deel bestaat uit inkomsten uit een (bij)baan / andere bronnen. Over het algemeen wordt het inkomen van studenten vooral bepaald door inkomsten van ouders en inkomsten uit een (bij)baan, en relatief weinig door een bijdrage van de nationale overheid (er zijn weinig landen gepositioneerd in de bovenste delen van de driehoek). Vlaamse studenten met laagopgeleide ouders zijn voor hun inkomsten iets meer afhankelijk van een job (46%), dan van familie / partner (21%), overheid (32,3%) en iets meer van eigen inkomsten uit werk en andere bronnen. Het inkomen van Vlaamse studenten met hoogopgeleide ouders bestaat voor een groter deel uit bijdragen van familie / partner en voor een geringer deel uit bijdragen van de overheid. Wanneer we voor de overige Europese landen kijken naar de verschillen tussen studenten uit een laag sociaal-economisch milieu en studenten uit een hoog sociaal-economisch milieu dan zien we de volgende patronen. Ouders met een hogere opleiding dragen meer bij aan studerende kinderen dan ouders met een lagere opleiding. Daarnaast hebben studenten met hoogopgeleide ouders in veel Europese landen minder overheidssteun en minder inkomsten uit arbeid dan studenten met laagopgeleide ouders. Studenten uit een laag sociaal-economisch milieu lijken het gebrek aan ouderlijke bijdrage dus veelal te compenseren met inkomen uit betaalde arbeid, én met extra steun van de overheid. Tot slot wordt duidelijk dat in een aantal landen de verschillen tussen studenten met laagopgeleide en studenten met hoogopgeleide ouders groter zijn dan in andere landen. Vergelijk bijvoorbeeld de herkomst van de inkomsten van deze groepen studenten in Ierland met de inkomsten van deze groepen studenten in Portugal.
166
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Figuur 107: Percentage inkomsten uit baan, overheid en ouders voor studenten met een laagopgeleide ouders en studenten met hoogopgeleide ouders.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
167
Inkomsten en uitgaven Aan studenten in alle deelnemende landen zijn vragen gesteld over de hoogte van het inkomen, inkomensbronnen, de hoogte van uitgaven en de bestemming van de uitgaven. In deze paragraaf bekijken we de verschillen in inkomsten en uitgaven voor studenten uit verschillende Europese landen. Speciaal wordt aandacht besteed aan de positie van de Vlaamse student hierin. Het inkomen van studenten in Europa is in uiteenlopende mate afhankelijk van bijdragen van de ouders, bijdragen van de overheden, inkomsten van studenten uit betaalde arbeid en overige inkomsten (Figuur 108). In deze analyse zijn alleen studenten die niet (meer) bij ouders / familie wonen meegenomen. De bijdrage van ouders / familie is het belangrijkst bij de opbouw van het inkomen van studenten in het Vlaams hoger onderwijs (48%). Het inkomen van Vlaamse studenten bestaat daarnaast voor 16 procent uit inkomen uit een (bij)baan, wat binnen Europa relatief weinig is. Een verklaring hiervoor is wellicht dat er geen deeltijdstudenten zijn in Vlaanderen. In Engeland/Wales en Schotland, maar ook in Nederland en Finland bestaat het inkomen van studenten vergeleken met de overige landen uit relatief veel bijdragen van de overheden. In Estland daarentegen, is de bijdrage van de overheid minimaal (6% van het totale inkomen). In Portugal, Bulgarije, Turkije en Ierland is een relatief groot deel van het inkomen van studenten afkomstig van ouders, familie en partner. Nederlandse, Slowaakse en Finse studenten krijgen een relatief geringe ouderbijdrage (resp. 16%, 13% en 16% van het totale inkomen).
168
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
SK
88
8
FI
16
NL
16
CZ
37
31
28 29
52
14 23
10 37
ES
38
8
31
32
8
49
42
10
RO
42
8
45
10
31
18
9
43
4
7
43
4
22
47
SL
53
DE
53
BG
5
38
46
BE (FL)
14
37 13
66
TR
66
2 7
26 17
56
PT
16
8
IE
7
49
AT
0%
9
42
FR
CH
6 31
6
33
LT
15
39
EE
11
68
21
SCO LV
38
6
20
E/W
3
36
23 11
4
19 28 7
71
20%
40% familie/partner
overheid
60% (bij)baan
4 2 20
80%
4 2
100%
overig inkomen
Figuur 108: Inkomen van uitwonende studenten, aandeel naar bron: overheid, familie / partner / (bij)baan / overig inkomen (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
169
Studenten in Vlaanderen hebben dus weinig inkomsten uit werk. In Figuur 109 zien we dat Vlaamse studenten dan ook relatief weinig werken naast de studie. 64 procent van de Vlaamse studenten heeft geen betaalde baan. Vlaamse studenten die naast hun studie willen werken zijn vanuit de overheid wel gebonden aan beperkingen van het aantal dagen. Over het algemeen, àls Europese studenten werken, doen zij dit zelden minder dan vijf uur per week. Studenten in Nederland, Letland, Estland en Slovenië werken relatief vaak naast de studie. In Turkije, Portugal en Spanje is het aandeel werkende studenten minimaal (respectievelijk 8%, 22% en 25%). TR PT ES BE (FL) BG RO IT LT SE FI IE FR NO SK AT E/W CZ CH SCO DE SL EE LV NL 0%
92
1 1
78 75
1
64
24
1
64
34
2
61
34
4
58
35
2
57
40 8
56
4
56
5
35 39 39
54
46
44
10
43
46
4
41
53
9
40
50
5
39
55
7
37
54 18
36
45
13
35
51 22
35
43
8
34
57
4
29
62
4
25
67
7
20% geen betaald w erk
24
12
65
7
21
68
40% betaald w erk, tot 5 uur per w eek
60%
80%
100%
betaald w erk, meer dan 5 uur per w eek
Figuur 109: Aandeel studenten met betaald werk naast de studie
170
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Bij het combineren van studie en werk is niet alleen het hebben van een betaalde job van belang, ook is het relevant te bekijken hoeveel tijd er door studenten aan deze job wordt besteed, in vergelijking met de tijd die aan zelfstudie en met studie op de instelling wordt besteed (Figuur 110). Vlaamse studenten besteden gemiddeld per week relatief veel tijd aan studie, zowel op de instelling (gemiddeld 22 uur) als thuis (gemiddeld 16 uur). Deze relatief grote ‘studielast’ maakt een combinatie van studie en werk minder aantrekkelijk en minder haalbaar voor Vlaamse studenten. 80
60
29
12
40
4
14
18
26
11
17
8
7
14
7
15 10
16
13
19
16
12 6
20
7 14
17
17
17
16
17 11
20
13
14
17
19 13
25
23
22
21
20
20
19
19
18
18
17
17
16
16
15
15
14
NL
DE
IE
FI
CZ
SE
AT
12
0 PT
RO
BE (FL)
LT
BG
CH
LV
FR
contacttijd
SI
ES
zelfstudie
EE
betaald w erk
Figuur 110: Tijdbesteding aan zelfstudie, betaald werk en contacturen op de instelling (gemiddeld aantal uur per week).
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
171
11.4
Europese studenten en internationale mobiliteit Een belangrijk speerpunt van Europees beleid met betrekking tot hoger onderwijs is de internationale mobiliteit van studenten in Europa. In onder andere het Bologna Proces is een aantal afspraken gemaakt waardoor de toegankelijkheid van instellingen voor hoger onderwijs voor buitenlandse studenten en de mogelijkheden tot studentmobiliteit vergroot worden. Dit kunnen afspraken over financiering zijn (verstrekken van beurzen e.d.) maar ook over faciliteiten voor buitenlandse studenten. Allereerst bekijken we in hoeverre studenten, en in het bijzonder Vlaamse studenten, studiegerelateerde activiteiten (studie, cursus, stage, talencursus e.d.) buiten de landsgrenzen ontplooien. In Figuur 111 is het aandeel van alle studenten dat voor studiegerelateerde activiteiten naar het buitenland gaat weergegeven, én dit aandeel voor vrouwelijke studenten. Gemiddeld verblijft ongeveer één zesde deel van de Europese studenten een tijd in het buitenland voor studiegerelateerde activiteiten. In Vlaanderen ligt het percentage mobiele studenten iets onder het gemiddelde (11%). In Turkije en Letland ligt het percentage mobiele studenten onder de 5 procent (resp. 3% en 5%). In veel landen gaan meisjes íets vaker naar het buitenland dan de gemiddelde student in dat land. Alleen in Portugal, Slowakije en Bulgarije zijn meisjes wat minder dan gemiddeld internationaal mobiel. 30%
20% 19 17
16
15
14
10%
14
12
11
11
11 9
9
8
7
7
6
6
6
5
0% NO
DE
FI
CZ
SE
NL
IE
BG AT
BE EE (FL)
alle studenten
SI
ES
SK
PT
LV
CH
IT
LT
3
TR
vrouw en
Figuur 111: Studenten (alle studenten en alleen vrouwen) met buitenlandervaring
172
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Interessant is te onderzoeken wat de verschillen zijn tussen het aandeel studenten met plannen om naar het buitenland te gaan (Figuur 112) en het aandeel dat deze plannen daadwerkelijk uitvoert13. In Turkije zien we bijvoorbeeld een opvallend verschil. Bijna de helft van de studenten geeft aan definitieve plannen te hebben voor een studie gerelateerd buitenlandverblijf (45%), terwijl het percentage daadwerkelijk mobiele studenten vele malen lager ligt (3%). Omgekeerd is het beeld in Zweden. Hier geeft 8 procent van de studenten aan definitieve plannen te hebben, terwijl 14 procent van de studenten aangeeft activiteiten in het buitenland te hebben ontplooid. 50% 40%
45
30% 26
20%
25 19
18
18
17
17
17
17
15
10%
15
13
12
11
10
10
8
0% TR
AT
BG CZ
DE
NL
BE (FL)
IE
EE
PT
NO SK
alle studenten
CH LV
FI
SI
IT
SE
6
4
LT
ES
vrouw en
Figuur 112: Definitieve plannen om naar het buitenland te gaan Het Europees beleid is gericht op het vergroten van de toegankelijkheid van het Europees hoger onderwijs. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan het vergroten van de internationale mobiliteit van studenten met uiteenlopende achtergrond. Door het aanbieden van beurzen wordt bijvoorbeeld de financiële drempel verlaagd. In hoeverre zijn studenten uit lagere en hogere sociaal-economische klassen internationaal mobiel?
13
Het is op basis van de Eurostudent gegevens niet mogelijk iets te zeggen over studenten die van gedachten zijn veranderd. Een verklaring voor een verschil tussen plannen en uitvoering kan ook liggen in bijvoorbeeld een vergroting van de mogelijkheden (voorlichting, groeiend aanbod op buitenlandse hogescholen en universiteiten e.d.) of een groeiende bereidheid voor mobiliteit van studenten in het thuisland.
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
173
Figuur 113 geeft de mobiliteit van studenten, uitgesplitst naar het opleidingsniveau van de ouders, voor een selectie van landen14 weer. Vlaamse studenten met laagopgeleide ouders geven minder aan dat zij naar het buitenland gaan dan studenten met hoogopgeleide ouders (zowel voor studie als voor stage of een taalcursus). Dit geldt overigens voor de meeste landen die in deze analyse zijn meegenomen. Alleen in Oostenrijk en Estland gaan studenten met laagopgeleide ouders meer voor studie naar het buitenland dan studenten waarvan de ouders ook gestudeerd hebben. In Turkije zijn de verschillen in internationale mobiliteit tussen studenten met hoog- en laagopgeleide ouders het kleinst, maar is de mobiliteit zoals we eerder al zagen, dan in totaal ook minimaal.
14 11 9
9
6
9
7
5
6
7
6
5
4
1
1 2
3 5
4
7
4
12
BG
CZ
DE
5
6
8
8
11
12
14
AT
6 3
7
12 14
EE
studie: hoog
ES
FI
FR
IE
stage, taalcursus: hoog
LT
NL
studie: laag
PT
RO
SE
SI
TR
BE (FL)
stage, taalcursus: laag
Figuur 113: Mobiliteit Europese studenten (studie/stage/taalcursus) naar opleidingsniveau ouders
14
Selectie van landen gebaseerd op beschikbaarheid van de indicator in de data van alle landen in Eurostudent III.
174
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Verschillen Vlaamse studenten van studenten uit de rest van Europa in de manier waarop zij studiegerelateerde activiteiten in het buitenland bekostigen? In veel landen komt een substantieel deel van het budget van de ouders/familie van studenten (Figuur 114). Dit geldt allereerst voor Portugal (67% van ouders/ familie), maar ook in Ierland is meer dan de helft, en in Vlaanderen iets minder dan de helft van de financiering afkomstig van ouders/familie (respectievelijk 53% en 45%). In Finland en Zweden financieren studenten de activiteiten in het buitenland vooral met een studielening uit eigen land, en spelen ouders hierin een veel kleinere rol. Naast een bijdrage van ouders / familie, zegt 17 procent van de Vlaamse studenten dat het buitenlandverblijf gefinancierd wordt met inkomen uit een eerder baantje, 18 procent met studiebeurzen van de Europese Unie en 14 procent met andere financieringsbronnen. PT
67
IE
5
53
BE (FL)
47
AT
31
BG
5
30
SI
17
29
LT NL
27
SK
22 21
FI
12
21
EE
11 10
0%
6 9
12
10
17
14 8 7
16
11 1 5
39 12
60%
6 13
24
40%
7
5
40
7 25
2 12
29 21
31
20%
2 8 12
8
21
14
NO
13
13
SE
18 12
23 17
11
5 8
8 9
27 28
5 5
3 12
7
17
4
7
14
26
3
7
16
35
RO
10
19
5
13 5
80%
16
100%
ouders/familie
inkomen eerder baantje
andere bronnen
studielening land van herkomst
EU studiebeurzen
inkomen uit baan in buitenland
Figuur 114: Financiering van het buitenlandverblijf voor studenten uit Nederland, Noorwegen, Portugal, Zweden, Slovenië, Litouwen en Vlaanderen
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
175
11.5
Samenvatting In dit hoofdstuk is de Vlaamse student bekeken in een Europees perspectief. Hiervoor zijn gegevens gebruikt uit Eurostudent III. Aan de hand van de vragen uit de inleiding worden hier de belangrijkste conclusies nog eens samengevat. Achtergrondkenmerken van Europese en Vlaamse studenten In Vlaanderen is meer dan de helft van de studenten vrouw. Dat is gemiddeld, vergeleken met het aandeel vrouwelijke studenten in de rest van Europa. Vlaamse studenten, zowel mannen als vrouwen, zijn wel relatief jong vergeleken met studenten in de rest van Europa. De oudste studenten zijn vooral vrouwen en zijn te vinden in Noorwegen, Engeland / Wales en Zweden. Driekwart van de studenten in Vlaanderen studeert voor een bachelordiploma, en slechts een kleine minderheid studeert voor een alternatief nationaal diploma (opleidingen in afbouw). Over het algemeen wonen Europese studenten (nog) veel bij hun ouders of familie. Dit geldt ook voor Vlaamse studenten. Daarnaast wonen relatief weinig Vlaamse studenten op peda. Budget en toegankelijkheid De toegankelijkheid van het hoger onderwijs in Vlaanderen is onderzocht door te kijken naar de mate waarin het inkomen van studenten met een verschillende achtergrond afhankelijk is van bijdragen van de ouders, overheden en de student zelf. Over het algemeen wordt het inkomen van studenten vooral opgebouwd uit bijdragen van ouders en inkomsten uit arbeid van studenten zelf. Ouders met een hoge opleiding blijken in Europa meer bij te dragen aan studerende kinderen dan ouders met een lage opleiding. In veel landen hebben studenten met hoogopgeleide ouders daarnaast minder steun vanuit overheden en minder inkomsten uit arbeid. Dit beeld komt bij Vlaamse studenten, zij het in beperkte mate, ook voor. Studenten in Vlaanderen hebben relatief weinig inkomsten uit werk. Zij hebben vergeleken met overige Europese studenten ook weinig een job naast de studie. Oer het algemeen, als Europese studenten werken, doen zij dit zelden minder dan vijf uur per week. Mobiliteit in Europees perspectief Een belangrijk speerpunt van Europees beleid met betrekking tot hoger onderwijs is de internationale mobiliteit van studenten in Europa. Gemiddeld verblijft ongeveer een zesde deel van de Europese studenten een tijd in het buitenland voor studiegerelateerde activiteiten. In Vlaanderen ligt het percentage mobiele studenten iets onder het gemiddelde. Daarbij geldt voor zowel Vlaanderen als voor de meeste andere Europese landen dat studenten met laagopgeleide ouders minder vaak naar het buitenland gaan dan studenten met hoogopgeleide ouders.
176
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Lijst van figuren en tabellen Tabel 1: Tabel 2: Tabel 3: Tabel 4: Tabel 5: Tabel 6: Tabel 7: Tabel 8: Tabel 9: Tabel 10: Tabel 11: Tabel 12: Tabel 13: Tabel 14: Tabel 15: Tabel 16: Tabel 17: Tabel 18: Tabel 19: Tabel 20: Tabel 21: Tabel 22: Tabel 23: Tabel 24:
Overzicht totale respons Studentenmonitor 2009 14 Weegfactoren Studentenmonitor 2009 - hogescholen 16 Weegfactoren Studentenmonitor 2009 - universiteiten 17 Nationaliteit (%) 25 Percentage studenten dat (zeer) tevreden is over de woonsituatie, naar achtergrondkenmerken 38 Verklaringsmodel woontevredenheid: gestandaardiseerde (ß) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B) 39 Sociaal-economische status van de ouders van studenten, naar achtergrondkenmerken 50 Gemiddeld maandelijkse netto gezinsinkomen, naar aantal ouders met betaalde arbeid (€) 51 Studievoortgang naar achtergrondkenmerken 68 Verklaringsmodel studievoortgang van hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (ß) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B) 69 Verklaringsmodel studievoortgang van universiteitstudenten: gestandaardiseerde (ß) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B) 71 Indien tussentijds gestopt met opleiding: aantal maanden gestopt met opleiding 72 Percentage studenten dat voor een deel van de opleiding gedelibereerd wordt, naar achtergrondkenmerken 77 Kans die studenten zichzelf geven op het behalen van het einddiploma, naar achtergrondkenmerken (%) 82 Tijdbesteding aan studie in uren per week naar achtergrondkenmerken 98 Tijdbesteding aan een betaalde baan in uren per week naar achtergrondkenmerken 100 Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan studie van hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) 101 Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan studie van universiteitstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) 102 Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan een job, hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) 103 Verklaringsmodel tijdbesteding in uren aan een job, universiteitstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) 104 Gemiddelde duur van het buitenlandverblijf per soort (in maanden) 125 Verklaringsmodel studieuitgaven, hogeschoolstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) 148 Verklaringsmodel studieuitgaven, universiteitstudenten: gestandaardiseerde (B) en ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (β) 149 Maandelijkse huisvestingskosten naar woonsituatie (gemiddelden in €) 152
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
177
Tabel 25:
Profiel van studenten die financiële situatie als goed beoordelen versus de groep die deze slecht noemt 154
Figuur 1: Figuur 2: Figuur 3: Figuur 4: Figuur 5: Figuur 6: Figuur 7: Figuur 8: Figuur 9: Figuur 10: Figuur 11: Figuur 12: Figuur 13: Figuur 14: Figuur 15: Figuur 16: Figuur 17: Figuur 18: Figuur 19: Figuur 20: Figuur 21: Figuur 22: Figuur 23: Figuur 24: Figuur 25: Figuur 26: Figuur 27: Figuur 28: Figuur 29: Figuur 30: Figuur 31: Figuur 32: Figuur 33: Figuur 34: Figuur 35: Figuur 36:
Structuur van het Vlaamse hoger onderwijs Gemiddelde leeftijd van studenten, naar soort opleiding (jaren) Verdeling van mannelijke en vrouwelijke studenten, naar soort opleiding (%) Verdeling van nationaliteit, naar soort opleiding (%) Verdeling van geboorteland, naar soort opleiding (%) Verdeling van taal van de opleiding, naar soort opleiding (%) Verdeling van burgerlijke staat, naar soort opleiding (%) Verdeling van ouderschap, naar soort opleiding (%) Verdeling van functiebeperking, naar generatiestudenten - niet-generatiestudenten (%) Typering functiebeperking (%) Last van functiebeperking in de opleiding (%) Instelling houdt rekening met functiebeperking (%) Samenstelling woonsituatie Gemiddelde reisafstand, naar onderwijsinstelling (kilometers) Gemiddelde reistijd, naar onderwijsinstelling (minuten) Personen in de woonomgeving tijdens het academiejaar Mate van tevredenheid over de woonsituatie, naar woonsituatie Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders, naar soort opleiding (%) Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders, naar studiegebied - hogescholen (%) Hoogst genoten opleidingsniveau van ouders, naar studiegebied - universiteiten (%) Arbeidsparticipatie ouders (%) Beroepsniveau ouders, naar studiegebied van hogescholen (%) Beroepsniveau ouders, naar studiegebied van universiteiten (%) Sociale klasse ouders volgens studenten, naar studiegebied - hogescholen (%) Sociale klasse ouders volgens studenten, naar studiegebied - universiteiten (%) Hogeronderwijstype, naar soort opleiding (%) Studenten, naar studiegebied (%) Verder studeren, naar soort opleiding (%) Verder studeren, soort diploma (%) Vooropleiding naar soort opleiding (%) Vooropleiding naar studiegebied, hogeschool (%) Vooropleiding naar studiegebied, universiteit (%) Gewerkt voor aanvang studie (%) Onderbreking van ministens één jaar voor het hoger onderwijs (% nee) Studievoortgang, naar soort hoger onderwijs (95%-betrouwbaarheidsintervallen) Studievoortgang, naar studiegebied (95%-betrouwbaarheidsintervallen)
178
12 21 22 23 24 26 27 28 29 29 30 30 33 34 35 36 37 42 43 44 45 46 47 48 49 53 54 55 56 59 60 61 62 63 66 67
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Figuur 37: Figuur 38: Figuur 39: Figuur 40: Figuur 41: Figuur 42: Figuur 43: Figuur 44: Figuur 45: Figuur 46: Figuur 47: Figuur 48: Figuur 49: Figuur 50:
Figuur 51:
Figuur 52: Figuur 53: Figuur 54: Figuur 55: Figuur 56: Figuur 57: Figuur 58:
Percentage studenten dat zich tijdens een academiejaar uitschreef, naar soort opleiding Percentage hogeschoolstudenten dat voor een deel van de opleiding gedelibereerd wordt Percentage universitaire studenten dat voor een deel van de opleiding gedelibereerd wordt Indien gedelibereerd: gemiddeld aantal studiepunten waarvoor hogeschoolstudenten gedelibereerd worden Indien gedelibereerd: gemiddeld aantal studiepunten waarvoor universitaire studenten gedelibereerd worden Percentage studenten dat vrijstelling heeft gekregen voor onderdelen van de huidige opleiding, naar soort opleiding Indien vrijstelling gekregen: gemiddeld aantal studiepunten waarvoor men in totaal is vrijgesteld als percentage van de totale studieomvang Indien vrijstelling gekregen: basis voor vrijstelling (%) Kans die studenten zichzelf geven op het behalen van het einddiploma (%) Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft om werk te vinden en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet (%) Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft om werk te vinden en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, hogeschool (%) Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft om werk te vinden en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, universiteit (%) Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft voor persoonlijke ontwikkeling en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet (%) Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft voor persoonlijke ontwikkeling en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, hogeschool (%) Het belang dat studenten hechten aan het feit dat de studie een goede basis geeft voor persoonlijke ontwikkeling en de mate waarin de studie aan die verwachting voldoet, universiteit (%) Tijdbesteding aan studie in uren per week naar soort hoger onderwijs en totaal hoger onderwijs (95%-betrouwbaarheidsintervallen) Tijdbesteding aan studie in uren per week naar soort hoger onderwijs en studiegebied (95%-betrouwbaarheidsintervallen) Tijdbesteding per studieactiviteit in uren per week Tijdbesteding aan betaald werk in uren per week naar soort hoger onderwijs en totaal hoger onderwijs, 95%-betrouwbaarheidsintervallen Tijdbesteding aan betaald werk in uren per week naar soort hoger onderwijs en studiegebied, 95%-betrouwbaarheidsintervallen Studenten met een job naast de studie, naar soort opleiding (%) Studenten met een job naast de studie, naar studiegebied - hogeschool (%)
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
72 73 74 75 76 78 79 80 81 83 84 85 86
87
88 91 93 94 95 96 105 106 179
Figuur 59: Figuur 60: Figuur 61: Figuur 62: Figuur 63: Figuur 64: Figuur 65: Figuur 66: Figuur 67: Figuur 68: Figuur 69: Figuur 70: Figuur 71: Figuur 72: Figuur 73: Figuur 74: Figuur 75: Figuur 76: Figuur 77: Figuur 78: Figuur 79: Figuur 80: Figuur 81: Figuur 82: Figuur 83: Figuur 84: Figuur 85: Figuur 86: Figuur 87: Figuur 88: Figuur 89: Figuur 90: Figuur 91: Figuur 92: Figuur 93: Figuur 94: Figuur 95: Figuur 96: 180
Studenten met een job naast de studie, naar studiegebied - universiteit (%) 107 Periode waarin studenten doorgaans een job hebben, naar soort opleiding (%) 108 Aard dienstverband, naar soort hoger onderwijs (%) 108 Verdeling werkende studenten over arbeidsmarktsectoren, naar soort hoger onderwijs (%) 109 Vereist opleidingsniveau voor job, naar soort opleiding (%) 110 Vereist opleidingsniveau voor job, naar arbeidsmarktsector (%) 111 Gemiddeld uurloon, naar soort opleiding (€) 112 Gemiddeld uurloon, naar arbeidsmarktsector (%) 113 Aantal studenten dat rekening houdt met maximum bijverdiengrens kinderbijslag, naar soort opleiding (%) 114 Redenen om naast de studie te werken, naar soort hoger onderwijs (%) 115 Invloed van werk op studie, naar aantal uur werk per week (%) 116 Belang van studie ten opzichte van werk, naar aantal uur werk per week (%) 117 Tevredenheid over tijdbesteding, naar aantal uur werk per week (% (zeer) tevreden) 117 Buitenlandervaring van studenten, naar type opleiding (%) 122 Buitenlandervaring, naar leeftijd en geslacht ( %) 123 Bestemming van buitenlandverblijf ( %) 124 Soort buitenlandervaring ( %) 125 Belang van aspecten in het kader van het buitenlandverblijf (%) 126 Tevredenheid over aspecten in het kader van het buitenlandverblijf (%) 127 Plannen om in de toekomst (misschien) naar het buitenland te gaan (%) 128 Plannen om naar het buitenland te gaan, naar eerdere ervaring (%) 129 Wens om hele studie in het buitenland te volgen (%) 130 Wens om hele studie in het buitenland te volgen, naar buitenlandervaring ( %) 131 Redenen om niet (nogmaals) naar het buitenland te gaan (%) 132 Beheersing van vreemde talen (%) 133 Gebruikte bronnen voor de financiering van het buitenlandverblijf ( %) 134 Planning en financiering buitenlandverblijf (%) 135 Door de studenten geanticipeerde financiering van een mogelijk buitenlandverblijf ( %) 136 Studiebeurs aangevraagd, naar soort opleiding (%) 139 Reden geen studiebeurs aangevraagd, naar soort opleiding (%) 140 Procedure beursaanvraag, naar soort opleiding (% procedure afgelopen) 141 Toekenning beurs, naar soort opleiding (%) 142 Inkomstenbronnen (%) 143 Hoogte netto maandinkomsten (gemiddelden in €) 144 Betalingen van ouders/opvoeders (%) 145 Hoogte betalingen ouders/opvoeders (maandelijkse gemiddelden in €) 145 Studiegerelateerde uitgavenposten (%) 146 Hoogte maandelijkse uitgaven (gemiddelden in €) 147 Studentenmonitor Vlaanderen 2009
Figuur 97: Figuur 98: Figuur 99: Figuur 100: Figuur 101: Figuur 102: Figuur 103: Figuur 104: Figuur 105: Figuur 106: Figuur 107: Figuur 108: Figuur 109: Figuur 110: Figuur 111: Figuur 112: Figuur 113: Figuur 114:
Uitgavenposten (%) Hoogte maandelijkse uitgaven (gemiddelden in €) Totale inkomsten en uitgaven (gemiddelden in €) Voldoende geld om rond te kunnen komen, naar soort opleiding (%) Rekening met financiële situatie houden met plannen van studie (%) Aandeel vrouwelijke studenten, onder alle studenten (Noorwegen; Zweden: geen gegevens beschikbaar voor alleen bachelorstudenten) Gemiddelde leeftijd van studenten, naar geslacht Voor welk diploma studeer je? (%) Wat is je woonsituatie Europese studenten naar opleidingsniveau van de vader Percentage inkomsten uit baan, overheid en ouders voor studenten met een laagopgeleide ouders en studenten met hoogopgeleide ouders. Inkomen van uitwonende studenten, aandeel naar bron: overheid, familie / partner / (bij)baan / overig inkomen (%) Aandeel studenten met betaald werk naast de studie Tijdbesteding aan zelfstudie, betaald werk en contacturen op de instelling (gemiddeld aantal uur per week). Studenten (alle studenten en alleen vrouwen) met buitenlandervaring Definitieve plannen om naar het buitenland te gaan Mobiliteit Europese studenten (studie/stage/taalcursus) naar opleidingsniveau ouders Financiering van het buitenlandverblijf voor studenten uit Nederland, Noorwegen, Portugal, Zweden, Slovenië, Litouwen en Vlaanderen
Studentenmonitor Vlaanderen 2009
150 151 152 153 155 160 161 163 164 165 167 169 170 171 172 173 174 175
181
Afkortingen Algemeen: ASO Banaba BaMa BSO HO HS KSO Manama SO TSO UN
182
Eurostudentlanden: Algemeen secundair onderwijs Bachelor na bachelor Bachelor / Master Beroeps secundair onderwijs Hoger Onderwijs Hogeschool Kunst secundair onderwijs Master na master Secundair onderwijs Technisch secundair onderwijs Universiteit
AT BE(FL) BG CH CZ DE E/W EE ES FI FR IE IT LT LV NL NO PT RO SCO SE SI SK TR
Oostenrijk België (Vlaanderen) Bulgarije Zwitserland Tsjechië Duitsland Engeland / Wales Estland Spanje Finland Frankrijk Ierland Italië Litouwen Letland Nederland Noorwegen Portugal Roemenië Schotland Zweden Slovenië Slowakije Turkije
Studentenmonitor Vlaanderen 2009