Naar een hoger plan Nationaal Actieplan e-Learning betere doorstroom van studenten naar en in het hoger onderwijs met behulp van ICT
Naar een hoger plan
Nationaal Actieplan e-Learning
Voorwoord
1
1 Samen sterk voor goed en toegankelijk hoger onderwijs
2
2 Naar een soepele doorstroom
6
De projecten
8
Kansrijk doorstromen
“Breng competenties landelijk in beeld” -interview 16 Magda de Bruin, sectormanager beroepsonderwijs Kennisnet
DiViDossier
10
18
“Nationaal Actieplan e-Learning was een geweldige impuls” 24 -interview Geert ten Dam, lid Onderwijsraad
Succesvolle doorstroom
Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde
26 32
“Veel en hartstochtelijk gewerkt” -interview Roel van Asselt, emeritus lector Saxion Hogescholen
38
Schakelzone recht
40
3 Samen verder
46
Voorwoord Het Nationaal Actieplan e-Learning wil met behulp van ICT bijdragen aan het verhogen van het studiesucces in het hoger onderwijs door het verbeteren van de in-, door- en uitstroom van studenten. Het eerste traject van dit meerjarig programma werd in 2006 en 2007 op verzoek van het ministerie van OCW uitgevoerd onder regie van SURFfoundation, de ICT-samenwerkingsorganisatie van het hoger onderwijs. Voor het eerst in de geschiedenis van SURFfoundation werkten universiteiten en hogescholen samen met instellingen voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs samen om een begin te maken met het realiseren van de ambitieuze doelstellingen van het Nationaal Actieplan e-Learning.
Doorstroom en studiesucces Dit boekje geeft inzicht in de aanleiding en inhoud van het eerste traject van het Nationaal Actieplan e-Learning. De vijf projecten die in dat traject zijn uitgevoerd komen uitvoerig aan bod. SURFfoundation is slechts een van de vele instellingen die zich bezighoudt met de problematiek rond doorstroom en studiesucces. Samenwerking en afstemming met andere instellingen en initiatieven is daarom cruciaal. Magda Bruin, sectormanager mbo van Kennisnet, Roel van Asselt, voormalig lector Instroommanagement en Aansluiting van Saxion Hogescholen en oud-directeur van het Landelijk Informatiecentrum voor Aansluitingsvraagstukken en Geert ten Dam, hoogleraar Onderwijskunde en lid van de Onderwijsraad, geven vanuit hun expertise hun visie op wat er in dit eerste traject van het Nationaal Actieplan e-Learning is bereikt.
Veelbelovende resultaten De eerste resultaten van het Nationaal Actieplan e-Learning zijn zo veelbelovend, dat het hoger onderwijs verder investeert in het programma. In 2008 is het tweede traject van het Nationaal Actieplan e-Learning gestart. Wat mij betreft is dit boekje dan ook een eerste in een reeks, waarin het hoger onderwijs laat zien wat er met vereende krachten, op basis van bestaande technieken, te bereiken is in het verwezenlijken van onze gezamenlijke ambitie: een bijdrage leveren aan een succesvolle onderwijscarrière van onze studenten. Om de resultaten van het programma concreet te maken, zijn twee projecten van het programma in beeld gebracht. Op de bijgevoegde dvd krijgt u een indruk van Kansrijk Doorstromen en van de Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde.
Prof.dr. Wim Liebrand Directeur SURFfoundation
Utrecht, mei 2008
1
1S amen sterk voor goed en toegankelijk hoger onderwijs Zorg om de kenniseconomie De Europese Unie wil in het komende decennium de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld worden (Lissabon, 2000). In 2005 maakten de regeringsleiders van de Europese Unie nieuwe afspraken over extra impulsen die nodig zijn om deze ambitieuze maar waardevolle doelstelling te realiseren. Voor een concurrerende kenniseconomie zijn onder andere meer mensen nodig die succesvol een hbo- of universitaire opleiding hebben afgerond.
Zorg om goed onderwijs Het Nederlands hoger onderwijs scoorde altijd goed op wereldranglijsten. Maar kunnen we die positie ook vasthouden? Recente cijfers over vroegtijdig schoolverlaten, tegenvallende participatie in levenlang-leren en geringe toestroom van buitenlandse studenten, gebrekkige doorstroom tussen verschillende onderwijstypen en dalende investeringen in onderwijs vormen reden tot zorg om de kwaliteit van ons hoger onderwijs. De discussie over de kwaliteit van het Nederlands onderwijs is in 2008 hoogst actueel. Overheid, instellingen en deskundigen discussiëren over de te kiezen koers, om het tij te keren. Als Nederland tot de top van de wereldwijde kennissamenleving wil blijven behoren, is niets doen geen optie. Dat beseft het Nederlands hoger onderwijs zich terdege, en ook werkgevers en overheid zijn overtuigd van het belang van meer studenten in het hoger onderwijs, betere studieresultaten en beter opgeleide werknemers. En het is voor iedereen duidelijk dat voor een verbetering van participatie en rendementen in het hoger onderwijs, samenwerking een sleutelwoord is. SURF is de plek in Nederland waar hogeronderwijsinstellingen al jarenlang samenwerken, ook al zijn zij ook elkaars concurrenten.
Het Nationaal Actieplan e-Learning Het Nationaal Actieplan e-Learning, een nationaal programma van SURFfoundation, HBO-raad en VSNU, is gericht op het gezamenlijk oplossen van problemen rond participatie in het hoger onderwijs. In het Nationaal Actieplan e-Learning kiezen de hogeronderwijsinstellingen voor het perspectief dat ICT biedt voor het verbeteren van de participatie in het hoger onderwijs. De focus is gericht op het verbeteren van de in-, door- en uitstroom, waarbij de beleving van de student steeds het uitgangspunt vormt. Het Nationaal Actieplan e-Learning wordt aangestuurd door SURFfoundation, en kan worden uitgevoerd dankzij de steun van het ministerie van OCW en de hogeronderwijsinstellingen. 2
"
I
II
III
IV
C
@PUNXRYg\[R ?RPUa
V
" !
investering heeft in 2007 geresulteerd Deze gemeenschappelijke in een vijftal grote uitgevoerd door coalities van in totaal projecten, 35 universiteiten, hogescholen en instellingen voor voortgezet en V[TRQVR[Q & middelbaar beroepsonderwijs. Die samenwerking door de hele bVaTRc\R_Q onderwijskolom is uniek. Alle projecten beogen obstakels voor # # 6
D< studenten te slechten in hun weg naar het hoger onderwijs, vanuit " 66
5/< ! Ook richt het voortgezet onderwijs of het mbo. het programma zich op de doorstroom van het hbo naar het wo. 666 :/< 6C C< C
\cR_VT Er is in totaal 4,8 miljoen euro geïnvesteerd in het uitvoeren van I II III IV V de projecten, 3,6 miljoen euro subsidiegeld en 1,2 miljoen euro matching van de hogeronderwijsinstellingen.
% :"
% :
@bO`VQVR :NaPUV[T
% 8&
6
8N[`_VWX 1\\_`a_\ZR[
% 8#
66
1VCV1\``VR_ 666 @bPPR`c\YYR 1\\_`a_\\Z
% 8
6C ;NaV\[NYR 8R[[V`ON[X
I
II
III
IV
V
C
@PUNXRYg\[R ?RPUa
budget NAP projecten
Van innovatie naar implementatie In het Nationaal Actieplan e-Learning vormen succesvolle ICTtoepassingen het startpunt, en is brede implementatie het doel. Daarmee kiezen hogeronderwijsinstellingen voor een nieuwe focus: van ICT-innovatie naar opschaling en implementatie. Jarenlange investeringen in innovatie hebben waardevolle inzichten en bruikbare ICT-toepassingen opgeleverd. Innovatieprojecten willen vooral aantonen wat werkt. In dit soort projecten is veel ruimte nodig voor creativiteit en exploratie. Pioniers moeten zo ongebonden mogelijk kunnen experimenteren met ideeën, concepten en voorbeelden. Innovatie in het hoger onderwijs is een bottom-up proces. De stap die op innovatie volgt, is implementatie. Het proces van implementatie verloopt eerder evolutionair dan revolutionair. Een strategische visie over hoe ICT de principes van goed onderwijs kan ondersteunen is in dit proces van belang. In het Nationaal Actieplan e-Learning stelt het hoger onderwijs zich na de vraag “ wat kan er?”, die leidend was in de innovatiefase, gezamenlijk de vraag naar “hoe kunnen we wat werkt, zinvol inzetten in het onderwijs?”. Ondanks de concurrentie die instellingen ten opzichte van elkaar voelen in het aantrekken van studenten, bestaat er een enorme wil om in dit proces samen op te trekken.
3
In de cyclus innoveren, implementeren en institutionaliseren, wordt in het Nationaal Actieplan e-Learning duidelijk een stap vooruit gezet. Na individuele innovaties krijgt e-Learning steeds meer een strategische plaats binnen instellingen. Het Nationaal Actieplan e-Learning speelt daar een belangrijke rol in.
Nationale impact
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Het Nationaal Actieplan e-Learning zet in op het opschalen en implementeren van succesvolle innovaties die op kleine schaal beschikbaar waren. Daarmee is het Nationaal Actieplan e-Learning aanjager van het daadwerkelijk en op brede schaal benutten van innovatieresultaten. Het nationale karakter van het programma komt tot uitdrukking in de intensieve samenwerking tussen wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, door het benutten van regionale samenwerkingskansen en door een aanpak die gericht is op de hele onderwijskolom. Door de brede samenwerkingsverbanden van 35 onderwijsinstellingen, waaronder universiteiten, hogescholen en instellingen voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs kan echt een nationale impact bereikt worden.
4
Deelnemende instellingen Nationaal Actieplan e-Learning
5`]\W\US\ @WXYac\WdS`aWbSWb5`]\W\US\ 6O\hSV]USaQV]]Z5`]\W\US\ 6]USaQV]]ZdO\/[abS`RO[ C\WdS`aWbSWbdO\/[abS`RO[ D`WXSC\WdS`aWbSWb /QORS[WaQV;SRWaQV 1S\b`c[/;1 /QORS[WaQV1S\b`c[BO\RVSSZ Yc\RS/[abS`RO[/1B/ @=1dO\/[abS`RO[
C\WdS`aWbSWb BeS\bS
C\WdS`aWbSWb Cb`SQVb
@=1/A/
/[abS`RO[
6]USaQV]]Z Cb`SQVb
He]ZZS
@=1;WRRS\ <SRS`ZO\R
6]USaQV]]Z EW\RSaVSW[
3\aQVSRS
Cb`SQVb :SWRS\ C\WdS`aWbSWb :SWRS\ 6OOUaS6]USaQV]]Z BSQV\WaQVS C\WdS`aWbSWb2SZTb
<WX[SUS\ 2S\6OOU 17B=
2SZTb
@ORP]cRC\WdS`aWbSWb <WX[SUS\
@]bbS`RO[ ¸a6S`b]US\P]aQV
@=1/
BWZPc`U 4]\bga6]USaQV]ZS\
3W\RV]dS\
@=1:SSceS\P]`UV
@=13W\RV]dS\
5WZRS=^ZSWRW\US\
@=1;WRRS\0`OPO\b @=1RS:SWXU`OOT
6]USaQV]]ZHcgR
@=1ESab0`OPO\b @=1bS`//
=^S\C\WdS`aWbSWb <SRS`ZO\R C\WdS`aWbSWb;OOab`WQVb
BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb 3W\RV]dS\ C\WdS`aWbSWbdO\BWZPc`U
;OOab`WQVb
4]\bga/dO\a 9]\W\UEWZZS[71]ZZSUS
5
2N aar een soepele doorstroom De student op de juiste plek Voor meer hoger opgeleiden zijn studenten nodig die gemotiveerd een studie kiezen die past bij hun capaciteiten en ambities, en die deze opleiding ook succesvol afronden. Op deze weg vinden studenten nogal eens obstakels, waardoor zij vroegtijdig afhaken of kostbare tijd verliezen. Die obstakels kunnen bijvoorbeeld ontstaan omdat hun vooropleiding onvoldoende aansluit bij de opleiding van hun keuze, door onvoldoende binding met de opleiding of door verkeerde beroepsbeelden. In 2007 is binnen het Nationaal Actieplan e-Learning ingezet op het thema doorgaande leerwegen: het creëren van een betere doorstroom tussen verschillende onderwijsniveaus, zorgen voor minder uitval en meer rendementen op een hoger onderwijsniveau. De studenten die instromen in het hoger onderwijs hebben in toenemende mate verschillende achtergronden en vooropleidingen. De behoefte van studenten aan diversiteit en flexibiliteit is groot. Instellingen hebben echter nog maar weinig ervaring met het accommoderen van deze gevarieerde instroom, en gaan noodgedwongen vaak uit van de grootste gemene deler. Studenten ondervinden daardoor hindernissen in de overgang tussen verschillende soorten onderwijs, met als gevolg onvoldoende doorstroom naar het hoger onderwijs en onnodige uitval.
arbeidsmarkt
4 VO MBO
bachelor
master
2
1
3 internationale allianties
6
Hoewel er een relatie bestaat tussen de moeizame overgangen in het onderwijs en uitval van studenten, is het lastig om een probleemeigenaar aan te wijzen. Is het de toeleverende opleiding die actie moet ondernemen, of juist de ontvangende? En op welk moment? In het Nationaal Actieplan e-Learning pakken onderwijsinstellingen gezamenlijk de handschoen op. Zij richten zich daarbij vooral op de scharnierpunten 1 en 2, de overgang van het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs en de overgang van bachelor naar master (zie figuur). E-Learning wordt op die scharnierpunten ingezet om in te spelen op individuele wensen en behoeften van studenten. Dat gebeurt op organisatorisch, didactisch of inhoudelijk gebied. De student staat in al deze inspanningen centraal. Het gaat er immers om de student zo goed mogelijk te begeleiden in het maken van een juiste studiekeuze, en hem of haar zo goed mogelijk toegang te verlenen tot de studie van zijn of haar keuze.
7
De projecten in het kort
Kansrijk Doorstromen (penvoerder: Fontys Hogescholen) Om vo- en mbo-leerlingen goed voor te bereiden op een vervolgopleiding in het hbo, is het zinvol ze al in een vroeg stadium inzicht te geven in doorstroommogelijkheden en toelatingseisen van vervolgopleidingen. Succesvolle bestaande applicaties voor assessment zijn in dit project samengevoegd en aangepast voor verschillende doelgroepen. Mbo- en hbo-instellingen maakten samen afspraken over het definiëren van competenties, en over het inrichten van een competentiewijzer. Dat leverde een digitaal instrumentarium op dat kan worden ingezet in het studieloopbaantraject van vo-, mbo- en hbostudenten. De contacten tussen vo, mbo en hbo en de afstemming van programma’s, eindtermen en competenties zijn even waardevol als het gaat om een soepele doorstroom voor vo- en mbo-studenten naar het hbo.
DiViDossier (penvoerder: Universiteit van Amsterdam) Een digitaal videodossier daagt een student uit te reflecteren op het eigen professionele handelen in een beroepssituatie. Met behulp van een videodossier brengen studenten zichzelf in verschillende beroepssituaties in beeld, en beschrijven ze achterliggende keuzes. In dit project is de bestaande videowebtool DiViDU aangepast en in verschillende opleidingen ingezet bij het begeleiden en beoordelen van studenten. Verschillende opleidingen en instellingen leerden van elkaar in de samenwerking binnen het project. Maar liefst vijftien organisaties experimenteerden met het gebruik van een digitaal videoportfolio in het hoger onderwijs. Door de opgedane ervaring kan het instrument, dat tot dusver vooral gebruikt werd voor reflectie van studenten, ook als beoordelingsinstrument worden ingezet.
Succesvolle Doorstroom (penvoerder: Rijksuniversiteit Groningen) Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur kiezen hboen wo-studenten met zeer uiteenlopende achtergronden voor een wo-master. Een transitietraject op maat met oriënterende en beoordelende assessments en flexibele schakelprogramma’s verhoogt de kans op studiesucces in de wo-master. De instrumenten voor assessment en flexibele schakelprogramma’s die in het project zijn ontwikkeld, maken gerichte advisering en begeleiding voor hbo- of wostudenten met een bachelor over de doorstroommogelijkheden naar de masterfase mogelijk. Dat creëert transitietrajecten, waarvan studenten, docenten en instellingen profiteren.
8
Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde (penvoerder: Universiteit van Amsterdam) De wiskundige vaardigheden van veel scholieren sluiten onvoldoende aan bij de verwachtingen van vervolgopleidingen, in het bijzonder bij opleidingen voor natuurwetenschap, economie en techniek. Op basis van succesvolle e-Learning projecten is een portal ingericht, waar docenten materiaal voor aansluitonderwijs kunnen vinden, en waar studenten op zoek kunnen gaan naar oefenmateriaal en lesstof. De dialoog die wo en vo samen voeren om gezamenlijk de aansluitproblematiek Wiskunde aan te pakken, is even belangrijk als de oplevering van de portal.
Schakelzone Recht (penvoerder: Open Universiteit Nederland) Om aan de toelatingseisen van universitaire opleidingen voor togaberoepen zoals notaris of advocaat te voldoen, moeten hbo-studenten Recht voldoende studiepunten op wo-niveau halen. Schakelzone Recht heeft online schakelprogramma’s ontwikkeld voor deze studenten, gebaseerd op afstandsonderwijs. Behalve het ontwikkelen van het online schakelprogramma zijn overeenkomsten met de ontvangende wo-instellingen cruciaal: pas na die afstemming kunnen studenten op een efficiënte en eenduidige manier werken aan hun doorstroom, met garantie op toelating door de universiteit van hun keuze.
9
“Gelukkiger studenten, betere kwaliteit onderwijs”
10
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Wim Didderen Associate lector aan Fontys Hogescholen
kansrijk doorstromen Het project Kansrijk Doorstromen – van Fontys Hogescholen, Hogeschool Utrecht, diverse roc’s en vo-scholen - draait om het (verder) ontwikkelen van instrumenten die scholieren van vo en mbo beter inzicht geven in hun vervolgopleiding én eigen kunnen. Tegelijkertijd biedt het de hbo-opleiding een nauwkeuriger beeld van wat de doorstromende studenten wel en niet kunnen.
Kansrijk Doorstromen is een samensmelting van drie strategische plannen, de Fontys Competentie Wijzer, het HU Loopbaankompas en PULSE. Deze plannen deelden het doel om mbo’ers en vo’ers beter inzicht in de kans van slagen in het hbo te bieden. Die overeenkomst leidde ertoe dat SURF de drie initiatieven vroeg te gaan samenwerken in één project. Het project begon dus met een flinke uitdaging: “We hebben die drie projectaanvragen in korte tijd in de richting van één plan weten te brengen. Zowel inhoudelijk als voor wat betreft de meer technische aspecten rond digitaliseren en e-Learning”, zegt projectleider Wim Didderen, associate lector aan de Fontys Hogescholen en inhoudelijk expert in het gebruik van ICT in het onderwijs. “Je levert je projectidee aan op een a4’tje, maar daar zit natuurlijk een hele wereld achter”, zegt Marijke Hezemans, die als onderwijskundig adviseur vanuit de Hogeschool Utrecht betrokken was bij Kansrijk Doorstromen. “We hebben dus in het begin heel erg gezocht naar wat we tot gedeeld product of resultaat wilden maken. Het hoofddoel is: verbeterde doorstroom.” “Ik vind dat de totale kracht van het hele pakket beduidend groter is dan alle drie afzonderlijk”, zegt Frits Schulte, hoofddocent aan de Fontys Lerarenopleiding en deelprojectleider van Kansrijk Doorstromen.
Competentiewijzers en loopbaankompas “Competentiewijzers worden gezien als een goed instrument om de instroom en doorstroom te verbeteren”, zegt Didderen. “Deelnemers krijgen een beter beeld van de opleiding en de opleiding kan maatwerk leveren, want de kwaliteit, de competenties, de wensen en de verwachtingen van de instromende studenten zijn veel beter bekend. Moeite hebben met een juiste studiekeuze is een maatschappelijk verschijnsel. Maar hoe werkt dat nou echt, qua competenties, studiegedrag en leerstijlen? Tot voor kort keken we puur naar kennis en cijfers. Competentiegericht onderwijs is sterk in opkomst, maar wat zijn precies de competenties die je nodig hebt?” “Zowel aan de mbo- als aan de hbo-kant schieten we nog wel eens tekort als het gaat om studievoorlichting”, zegt Hezemans. “Hoe duidelijker je bent over de opleiding en wat je verwacht van aankomende studenten, des te groter de kans op studiesucces.” De Hogeschool Utrecht zette daarom al een aantal jaar geleden de eerste schreden op het pad van samenwerking mbo-hbo, om participatie in het hoger onderwijs te vergroten. “Niet zozeer grotere aantallen, maar een beter voorbereide instroom en een grotere kans op een diploma”, zegt Hezemans.
11
“Dat kan binnen het mbo door beter over de aansluiting van de programma’s na te denken, en binnen het hbo door beter ingesteld te zijn op de instroom vanuit het mbo.” Ondersteunend aan het samenwerkingstraject ontwikkelde de HU haar Loopbaankompas. Met het Loopbaankompas kunnen mbo’ers met self- en peerassessments en met de hulp van een coach of mentor een persoonlijke leerroute uitstippelen om de kans op succes in het hbo te optimaliseren.
Taalbeheersing meten en bevorderen In Kansrijk Doorstromen zijn zowel het loopbaankompas als de Fontys Competentie Wijzer verder ontwikkeld. De derde belangrijke poot is PULSE. Waar de andere twee instrumenten inzicht geven in de competenties en studiegedrag in brede zin, spitst PULSE zich toe op taal. “Je hebt misschien qua houding, intelligentie en abstractieniveau wel voldoende in huis, maar hoe zit het met je beheersing van het Nederlands en het Engels”, zegt Schulte. “Daarvoor biedt PULSE assessments en oefenmodules. Eerst test je je ‘overall’ leesvaardigheid, kijkvaardigheid en luistervaardigheid. Vervolgens kun je gericht kijken of je voldoende inzicht hebt in de structuur van een tekst, en of je moeite hebt met de snelheid waarmee informatie wordt aangeboden. Als blijkt dat je ergens een structureel probleem mee hebt, dan kun je met oefenmodules aan de slag.” De behoefte hieraan is groot, zegt Schulte. “Met name in de mbo-instroom zitten veel niet-Nederlandstalige of meertalige studenten. Het is belangrijk dat zij zich gericht kunnen voorbereiden op het vervolgonderwijs en een goed inzicht krijgen in wat er van ze verwacht wordt. Ze kunnen oefenen of aankloppen bij een studiebegeleider om samen naar een bepaald probleem te kijken. Het materiaal waarmee we testen en oefenen is authentiek, ontleend aan presentaties en hbo-studiemateriaal.” Het materiaal is instellingsonafhankelijk en in principe voor iedere aspirantstudent toegankelijk. Ook wordt er op het hbo tijdens de opleiding zelf mee gewerkt om bepaalde deficiënties bij te spijkeren.
12
Competentieprofiel en studieresultaat Ankie Hendriks is als consultant van het Fontys AansluitingsCentrum al sinds 2003 betrokken bij de Fontys Competentie Wijzer. Ze werkt regelmatig samen met Petra Pashouwers, studiebegeleider van de afdeling Welzijn van roc De Leijgraaf. De ontwikkeling van de competentiewijzer startte ook met een vraag van roc’s in de Fontys-regio: Kan Fontys niet iets ontwikkelen om de doorstroom van mbo’ers naar het hbo succesvoller te maken? “Wij leiden natuurlijk onze deelnemers op voor een beroep”, zegt Petra Pashouwers, “we leiden ze in eerste instantie niet op tot hbo-student. Maar als je weet dat zo’n 50% van hen doorstroomt naar het hbo, wil je ook dat hun kans van slagen daar zo groot mogelijk is.” De competentiewijzer geeft mbo’ers een reëel beeld van hun eigen competenties en studiehouding, en van de beoogde opleiding. Het is geen ‘toelatingstest’ maar levert een ‘competentieprofiel’ op van competenties en studiegedrag. Hendriks: “Docenten zijn echter onmisbaar bij de verdere begeleiding: klopt dit beeld met het beeld dat ik van deze leerling heb?” “Juist het vervolg dat je geeft aan de competentiewijzer geeft een goede kans van slagen”, valt Pashouwers bij, “doordat je ook nog gericht kunt werken aan bepaalde competenties.”
“De totale kracht van het hele pakket is beduidend groter dan alle drie afzonderlijk.” Competentieprofiel en doorstroomkeuzen In het project heeft de competentiewijzer een enorme boost gekregen. Hendriks: “We hebben het voordeel gehad van de samenwerking met het HU-loopbaankompas en met PULSE. Dankzij de subsidie van het Nationaal Actieplan e-Learning konden we een competentiewijzer voor het voortgezet onderwijs ontwikkelen en de competentiewijzer voor het eerste jaar van het hbo verbreden en verdiepen. Door aan het begin van het eerste jaar hbo-studenten de competentiewijzer te laten invullen, krijgen ze
een goed beeld van hun competenties en eventuele deficiënties en hebben ze meer kans de propedeuse goed te doorlopen.” Door masterstudenten van de faculteit Onderwijskunde van de Universiteit Utrecht wordt onderzocht hoe (aankomende) hbostudenten de waarde en bruikbaarheid van de competentiewijzer ervaren. De mening van de scholieren is overwegend positief. “In het algemeen geeft het leerlingen een reëler
“Zoveel mensen die hun ziel en zaligheid hierin legden, dat was geweldig om te zien.” beeld van hun kans van slagen. Mbo’ers zijn vaak doeners. Prima, maar ze komen er dan ook achter dat ze nog een ander studiegedrag moeten gaan ontwikkelen. Soms komen ze tot de conclusie dat ze beter van doorstromen kunnen afzien”, zegt Pashouwers.”
Via bredere aanpak naar nationaal instrument “Voor ons heeft de concrete samenwerking tussen de toeleverende instellingen en de Hogeschool een enorme impuls gekregen”, zegt Hezemans, “en dan vooral dichtbij de werkvloer, door docenten en studenten van zowel roc’s als hogescholen. Het instrument was daarvoor een goede katalysator. Door het Nationaal Actieplan e-Learning hebben we het concreet kunnen uitproberen, het beschikbare budget gaf een flinke push aan de prioriteit die dat kreeg.” “De instrumenten versterken elkaar ook”, zegt Schulte. “Zo kun je via PULSE een pre-assessment doen voor de competentiewijzer. Komt uit de competentiewijzer een te lage taalvaardigheid naar voren, dan kan er met het beschikbare materiaal bijgespijkerd worden.”
@WXYac\WdS`aWbSWb
Veel mbo’ers stromen door 5`]\W\US\ naar het hbo, maar lang niet altijd met succes. In Kansrijk Doorstromen deden naast twee universiteiten en vier hogescholen, ook twaalf
C\WdS`aWbSWbdO\/[abS`RO[ D`WXSc\WdS`aWbSWb roc’s mee. Doel: een ‘toolkit’ ontwikkelen /QORS[WaQV;SRWaQV1S\b`c[ die aankomende hbo’ers C\WdS`aWbSWbBeS\bS een reëel beeld /QORS[WaQV1S\b`c[BO\RVSSZYc\RS
geeft van hun kunnen én van de beoogde C\WdS`aWbSWbCb`SQVb
opleiding. Kansrijk Doorstromen borduurt 6]USaQV]]ZCb`SQVb
C\WdS`a D`WXSC\
@=1dO\/[abS`RO[ @=1/A/ 6]USaQV]]ZCb`SQVb @=1;WRRS\<SRS`ZO\R
voort op veelbelovende instrumenten als C\WdS`aWbSWb:SWRS\ de Fontys
Competentie17B= Wijzer en het
@=1/
@ORP]cRC\WdS`aWbSWb
Loopbaankompas van de Hogeschool <WX[SUS\ Utrecht.
9]\W\UEWZZS[71]ZZSUS
BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb 3W\RV]dS\ 4]\bga6]USaQV]ZS\ @=13W\RV]dS\ @=1;WRRS\0`OPO\b @=1RS:SWXU`OOT @=1ESab0`OPO\b @=1bS`//
6]USaQV]]ZHcgR =^S\C\WdS`aWbSWb<SRS`ZO\R C\WdS`aWbSWb;OOab`WQVb
@=1:SSceS\P]`UV 5WZRS=^ZSWRW\US\
13
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Kansrijk Doorstromen Penvoerder Fontys Hogescholen | projectleider Wim Didderen Projectbegroting: SURF-subsidie: Matching instellingen:
14
E 1.333.000 E 1.000.000 E 333.000
• 2 hogescholen, 12 roc’s, 5 vo-scholen • 60 medewerkers • 750 studenten
Inmiddels werken vijf hogescholen samen aan een consortium. “Vanuit dat consortium willen we zoveel mogelijk hogescholen interesseren om het instrumentarium te gaan gebruiken en verder te ontwikkelen”, zegt Didderen. “Want alleen als het breed gebruikt wordt, is het zinvol. De scholier moet bijvoorbeeld niet voor iedere hogeschool een andere competentiewijzer hoeven invullen. Het instrumentarium moet transparant en gevalideerd zijn. Daarom is het nodig dat het goed onderzocht en ontwikkeld wordt. Het consortium heeft de vorm en de organisatie om zo’n instrument te exploiteren op een gezonde maar niet commerciële manier. Het kan dan hetzelfde gewicht krijgen als bijvoorbeeld een Cito-toets.” Hendriks: “Dankzij de subsidie van het Nationaal Actieplan e-Learning kunnen we doorontwikkelen, verbreden en verder onderzoeken. Dat het een landelijk instrument wordt was eerst alleen ambitie, maar wordt zo langzamerhand realiteit.”
“Studenten zijn heel tevreden over manier waarop ze zijn voorbereid, en het beeld dat ze hebben gekregen van de vervolgopleiding” Gelukkiger studenten en hogere kwaliteit
Ook bij projectleider Didderen overheerst tevredenheid. “Er moet nog veel gebeuren, maar wat er ligt is kansrijk en mag gezien worden. Als iemand een goed beeld heeft van zijn eigen leerstijl, is het logisch dat hij een betere studiekeuze kan maken. Dat is ook een van de kansen die dit instrument biedt: meer inzicht ‘aan de voorkant’. Ook technisch gezien is een solide basis gelegd voor een breed toegankelijke digitale omgeving die voldoende aansluit bij relevante standaarden en gangbare e-Learningapplicaties in onderwijsland. Met naar we hopen als uiteindelijk resultaat: meer instroom en beter rendement. Dat is de crux van het Nationaal Actieplan e-Learning en de échte ambitie van iedereen die aan dit project meewerkte. Zoveel mensen die hun ziel en zaligheid hierin legden, dat was voor mij als project-leider geweldig om te zien.” “Ik ben ervan overtuigd dat we hiermee een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het rendement”, zegt Schulte. “Sommige mensen zijn onzeker, en zien dankzij deze instrumenten dat ze wél een goede kans van slagen hebben. Dat kan ze doen besluiten een bepaalde opleiding toch te gaan doen.” Zo snijdt het mes dus ook aan de instroomkant. “Als we het goed doen krijgen we gelukkiger studenten en een hogere kwaliteit van het onderwijs”, besluit Hendriks.
Hezemans merkt dat er veel belangstelling is voor het loopbaankompas, zowel bij toeleverende instellingen als intern binnen de Hogeschool Utrecht. “Echt wetenschappelijk vaststellen of het instrument succesvol is, is moeilijk, zo niet onmogelijk binnen de eenjarige looptijd van het project. Maar ik kan wel stellen dat het cohort van studenten dat tijdens de looptijd van het project van mbo naar hbo doorstroomde, enthousiast is. Zij geven aan dat ze heel tevreden zijn met de manier waarop ze zijn voorbereid en het beeld dat ze hebben gekregen van de vervolg opleiding.” Schulte heeft dezelfde ervaring: nog geen wetenschappelijke resultaatmeting, maar positieve geluiden uit de pilots.
15
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
“Breng competenties landelijk in beeld” Magda Bruin is sectormanager beroepsonderwijs bij Kennisnet, de publieke ICT-ondersteuningsorganisatie van, voor en door het onderwijs. Het Nationaal Actieplan e-Learning biedt volgens haar een uitstekende kans voor mbo en hbo om landelijk samen te werken.
Mbo-instellingen werken voornamelijk regionaal. Het Nationaal Actieplan e-Learning biedt hen toegang tot landelijke projecten en middelen om de doorstroom naar het hbo te bevorderen. Kennisnet functioneert als communicatiekanaal en kan op die manier het mbo stimuleren. Dat is ook echt nodig, want de uitval van mbo-studenten aan het hbo is 40%. Magda Bruin: “Het is een bijzonder aspect van het Nationaal Actieplan e-Learning, dat hbo en mbo op deze manier samen kunnen werken. De huidige manier is dat één hogeschool drie roc’s om zich heen heeft die toeleveren aan het hbo. Daar is al veel samenwerking. Maar het hoge percentage uitval moet opgelost worden door betere landelijke afstemming.” Bruin was in 2007 op Innovatium, een vlootschouw van innovatieprojecten voor het hoger onderwijs. Ze was erg gecharmeerd van het project DiViDossier van het Nationaal Actieplan e-Learning, dat wordt gebruikt in de lerarenopleiding om competenties letterlijk in beeld te brengen door het opbouwen van een digitaal videodossier. “Er is nog onvoldoende grip op het toetsen en bepalen van competenties is in de mbo-sector. Met een instrument als DiViDossier worden vaardigheden en competenties duidelijk zichtbaar en zijn ze makkelijk toegankelijk. Zoiets kan goed gebruikt worden in het mbo, maar dat wordt nog niet gedaan.” Mbo-instellingen moeten vaak wachten tot ze benaderd worden om deel te kunnen nemen aan landelijke projecten. “De hbo-opleidingen willen wel maar weten vaak de weg niet in het mbo. Het is niet bekend welke functionaris ze moeten benaderen om de relaties te leggen met roc’s en agrarische opleidingscentra om te weten te komen welke partijen überhaupt interesse hebben.” Daarnaast moeten de toepassingen ingebed worden in de organisatie, willen ze succesvol zijn. Neem bijvoorbeeld de Fontys Competentie Wijzer. “Je kunt niet zomaar tegen studenten zeggen dat ze er eens naar moeten kijken omdat het zo leuk of nuttig is.
16
Dat werkt niet, dan wordt het schieten met hagel. Daar moet naar gekeken worden samen met een studiebegeleider, maar die functie bestaat vaak niet binnen het roc.” Volgens Bruin ontbreekt het aan de juiste structuur om de mbocompetenties af te stemmen op die van het hbo. Dat maakt het lastig aansluiting te vinden. “We moeten de dingen uitlijnen rond de schakelmomenten. Er zijn zoveel verschillende studierichtingen in het mbo die niet één op één aansluiten op een hbo-opleiding. Het zijn geen legoblokjes die zo op elkaar te klikken zijn. Voor de middelbare beroepsopleidingen zijn 256 kwalificatiedossiers opgesteld. Alle competenties zijn beschreven en ze zijn voor heel Nederland hetzelfde. Dat zou je voor hbo-niveau ook kunnen doen. De volgende stap is dan te kijken naar wat nodig is voor welke opleiding zodat je de opleiding als het ware op elkaar kunt gaan plakken. Want nu gebeurt het altijd vanuit de regio en niet landelijk.” Bruin heeft goede hoop voor de toekomst. “Het eerste traject van het Nationaal Actieplan e-Learning is een goede start geweest, maar we zijn er nog lang niet. In het vervolg van het programma hopen we landelijke stappen te kunnen zetten. SURFfoundation en Kennisnet hebben zich echt ingespannen voor het mbo en blijven dat ook doen. Ik ben helemaal voor de omarming van het DiviDossier en ook een instrument als de Competentiewijzer moet breed ingezet gaan worden. Maar dan heb je wel een organisatiestructuur nodig die dat mogelijk maakt. De focus moet niet alleen liggen op de techniek, maar op hoe je deze middelen laat landen in de mbo-sector, een belangrijke voedingsbodem voor het hbo.”
17
Wilfried Admiraal Universitair hoofddocent, Instituut voor de Lerarenopleiding (ILO) van de Universiteit van Amsterdam
18
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
“Competenties scherp in beeld”
Dividossier Vijftien instellingen participeerden in het project DiViDossier om te onderzoeken hoe digitale videodossiers kunnen bijdragen aan reflectie en beoordeling in competentiegerichte opleidingen. In verschillende experimenten werd in korte tijd veel bereikt. “De koppeling van digitale video aan een competentiegericht curriculum is een schot in de roos”, zegt projectleider Wilfried Admiraal van de lerarenopleiding (ILO) van de Universiteit van Amsterdam.
Reflectie en beoordeling met video Het werken met digitale video is niet nieuw. In veel opleidingen die gericht zijn op de competenties van de afgestudeerde, worden al langer filmopnamen als hulpmiddel gebruikt. Het talige karakter van de ‘gewone’ verslaglegging past niet alle studenten even goed en is bovendien veel subjectiever dan een rechtstreekse opname. In het project DiViDossier richtten de deelnemers zich op het tot stand brengen van een praktisch en doeltreffend digitaal dossier waarin videomateriaal een centrale rol speelt. Het werken met digitale video is het meest nuttig in opleidingen waar competenties centraal staan. Maar daarmee zijn er nog wel verschillen in inzet. Video kan worden ingezet op microniveau – het voeren van een bepaald soort gesprek met een patiënt bijvoorbeeld – of op het niveau van het grotere geheel, zoals bij de meeste lerarenopleidingen. “Daar gaat het immers om een complexe combinatie van competenties die je nodig hebt als je voor de klas komt te staan”, aldus Admiraal. “De experimenten maakten gebruik van het bestaande DiViDU, een instrument om digitale video via het web te kunnen bekijken, becommentariëren en beoordelen. De manier waarop die tool werd ingezet verschilde per opleiding. Bij tandheelkunde werd video gebruikt om gesprekstechnieken onder de loep te nemen,
met name voor analyse. Vrijwel alle andere partners gebruikten het instrument voor reflectie. Studenten maken zelf de opnamen van praktijksituaties, selecteren fragmenten, geven daarop zelf commentaar en krijgen feedback van studenten en docenten. Het instrument kan ook worden ingezet voor beoordeling. Studenten vatten hun eigen reflectie en commentaren, competenties en de ontwikkeling samen. Hier op het ILO geeft de mentor en een tweede beoordelaar – die de student niet kent – een beoordeling van het hele portfolio.”
“Wat we hoopten en dachten, de hypotheses die we hadden, bleken in de praktijk zo te werken.” Koppeling van praktijk naar theorie Judith Janssen van het ILO, medeprojectleider van DiViDossier, voerde met haar eigen studenten experimenten uit met het videoportfolio. In het portfolio stond de video centraal, de andere documenten werden er omheen verzameld. Video is een belangrijk hulpmiddel, meent ze. “Het handelen in de praktijk moet zichtbaar zijn in het dossier, we zijn nu eenmaal een lerarenopleiding waarbij een groot deel van de opleiding op de werkplek plaatsvindt. Tot nu toe kwamen er vaak ‘roze-brilverhalen’ in de dossiers, nu zie je als docent het handelen zelf. Dat is de 19
allergrootste winst, plús dat je de studenten kunt laten reflecteren en daarbij een koppeling laten maken naar de theorie van de opleiding.” Anne-Martine Gielis, ook van het ILO, is adviseur ICT in het onderwijs en was in het project het aanspreekpunt voor de technische kant. “We hebben kunnen meemaken wat het DiViDossier doet voor studenten en docenten”, zegt ze, “en we kunnen concluderen dat het een waardevolle manier is om te leren en te beoordelen. Wat we hoopten en dachten, de hypotheses die we hadden, bleken in de praktijk zo te werken. Dat was erg leuk.”
“Kijken naar jezelf op een bijna onderzoeksmatige manier, waarbij je groei ziet, ontwikkeling.” Stapsgewijze invoering Terugkijken en reflecteren via video was een hele omslag voor studenten, hebben Admiraal, Janssen en Gielis gemerkt. Vanwege ervaringen uit eerdere projecten kozen ze voor een strategie van stapsgewijze invoering. Eerst de studenten van de bètavakken die over het algemeen meer ICT-vaardig zijn, toen de talenstudenten, en daarna de gammaopleidingen. Bij iedere stap vond ook verbreding plaats. “Door te beginnen met de groep waar we het snelst succes verwachten, kregen we de anderen ook sneller mee”, zegt Janssen.” Bovendien hadden we de voorwaarden voor succes toen al in kaart gebracht. Cruciaal bleek bijvoorbeeld dat er één docent is die studenten en collega’s hierin coacht. Die persoon moet ook goed en snel te bereiken zijn. Mensen moeten zich veilig en ondersteund voelen, zowel wat de inhoud als wat de techniek betreft. En dat het aanvankelijk tijd kost, moet je eerlijk erkennen. Het is bovendien een bekend gegeven bij e-Learning dat zo’n virtuele taak helemaal in cyberspace kan verdwijnen. Het is daarom belangrijk steeds de relatie te blijven leggen met de echte wereld: bijeenkomsten rond het DiViDossier organiseren, heldere deadlines stellen en benadrukken dat het belangrijk is.”
20
Structurele reflectie bevalt studenten Flankerend onderzoek onder de studenten maakte duidelijk dat ze het buitengewoon nuttig vonden. “Kijken naar jezelf op een bijna onderzoeksmatige manier, waarbij je groei ziet, ontwikkeling. Je kunt gericht gaan werken aan bepaalde elementen in je les die niet zo uit de verf komen. Zo was er een student die zag dat de overgangen in haar lessen te chaotisch verliepen. Anderen vonden het fijn dat ze konden laten zien waar het goed ging. Docenten van de opleiding kunnen maar een beperkt aantal bezoeken afleggen, en praktijkbegeleiders op scholen zijn er ook niet meer steeds bij.” De groep ILO-studenten die in augustus 2007 startte, heeft vanaf de aanvang gestructureerd met videoreflectie gewerkt. Alle nieuwe studenten die in februari met de lerarenopleiding starten gaan er standaard mee werken: het is voldoende ontwikkeld en geëvalueerd. “Het project heeft ons goed vooruit geholpen”, zegt Gielis. “Er is nog wel een groep docenten die er nu nog niet mee gewerkt heeft. Zij worden in de komende tijd nog begeleid. Het is ook structureel in de betaking van docenten en in het curriculum opgenomen.”
“Ik denk dat je door je videoportfolio wel sneller leert en sneller meer zelfvertrouwen krijgt.” Meer zelfvertrouwen De positieve ervaring is duidelijk terug te vinden bij Annebeth Kanis, die in april 2008 is afgestudeerd aan het ILO. Inmiddels staat ze ook al voor de klas als lerares Frans. Zij was een van de eersten die haar volledige opleidingsprogramma doorliep met de ‘steun’ van het digitale videoportfolio. Een goede innovatie, vindt ze: “Je kunt wel van alles opschrijven in een dossier, maar daarmee heeft een begeleider nog geen echt beeld van jou in de klas. Je kunt een prachtige lesopbouw maken op papier, maar je houding in de klas is ook enorm belangrijk. Dat kun je op die videobeelden echt goed laten zien. Hoe ga je met je stem om?
Wat voor gebaren maak je als je de klas tot stilte maant? Maak je contact met de kinderen? In een geschreven verslag komt dat niet naar boven. Niet alleen voor je beoordelaars, maar ook voor jezelf.” Lastig bleek het aanvankelijk om jezelf niet als de ‘perfecte, ervaren docent’ te willen presenteren. “Er mag gerust van alles misgaan, soms is je les nog een puinhoop. Als je maar reflecteert op wat er misging en waarom, en je je ontwikkeling laat zien. Ik vind het nu trouwens al superleuk om naar de beelden van een half jaar geleden te kijken. Naar zo’n lesonderdeel dat vorig jaar helemaal misging. Dit jaar heb ik datzelfde in de brugklas weer gedaan en dit keer ging het geweldig goed. Kwestie van ervaring ook, maar ik denk dat je door je videoportfolio wel sneller leert en sneller meer zelfvertrouwen krijgt.”
In het eerste deel van de opleiding werd het digitale videoportfolio vooral gebruikt voor die zelfreflectie. “Maar ook in andere opzichten is het goed die lessituaties terug te zien”, zegt Kanis. “Er gebeuren zoveel dingen om je heen, het is onmogelijk die allemaal op te merken, je bent bovendien geconcentreerd bezig met je eigen ‘ding’. Bijvoorbeeld wanneer je iets aan het uitleggen bent. Ik heb een fragment in mijn portfolio opgenomen waarin ik uitleg geef over ‘de la’ en ‘du’. Op het filmpje zag ik dat twee jongens elastiekjes zaten te schieten. En ik maar doorgaan met uitleggen, van alles op het bord schrijven, terwijl ik ergens wel voelde dat het in de klas erg onrustig was en dat de leerlingen waren afgehaakt. Toen ik het terugzag, begreep ik wel waarom”, lacht Kanis.
In het het project DiViDossier werkten
@WXYac\WdS`aWbSWb 5`]\W\US\
universitaire lerarenopleidingen, geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde, letteren en gedragswetenschappen samen aan de inzet van een digitaal videodossier in het onderwijs. Daarnaast participeerden CITO en Noterik als technisch-commerciële partner. Het instru-
C\WdS`aWbSWbdO\/[abS`RO[ D`WXSc\WdS`aWbSWb /QORS[WaQV;SRWaQV1S\b`c[ /QORS[WaQV1S\b`c[BO\RVSSZYc\RS
ment DiViDU wordt verder beheerd en
@=1dO @=1/
C\WdS`aWbSWbBeS\bS
C\WdS`aWbSWbCb`SQVb 6]USaQV]]ZCb`SQVb
ontwikkeld door een educatieve uitgever. Er wordt bijvoorbeeld nog een exportfunctie aan toegevoegd zodat een student of docent zijn materiaal makkelijk op een dvd kan zetten en meenemen.
C\WdS`aWbSWb:SWRS\
17B= @ORP]cRC\WdS`aWbSWb <WX[SUS\ BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb 3W\RV]dS\
6]USaQV]]ZHcgR =^S\C\WdS`aWbSWb<SRS`ZO\R C\WdS`aWbSWb;OOab`WQVb
21
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
DiViDossier Penvoerder Universiteit van Amsterdam | projectleider Wilfried Admiraal Projectbegroting: SURF-subsidie: Matching instellingen:
22
E 800.000 E 600.000 E 200.000
• 1 0 universiteiten, 2 universitaire medische centra, 2 hogescholen, 1 overige instelling • 9 5 medewerkers • 768 studenten
“Bij het inrichten van dat digitale portfolio worden je organisatorische competenties al aardig ontwikkeld”, vindt Kanis. “Je moet bedenken welke les je wilt gaan filmen en wat je er ongeveer uit wilt halen. Uit je materiaal moet je scènes selecteren, verwerken en terugbrengen tot 2 à 3 minuten. Die beelden moet je in DiViDU zetten en de tekst eraan toevoegen. Het is dus ook zeker weten flink wat werk. Maar wel de moeite waard.”
Breed toepasbare methodiek “Ik denk dat het gebruik van DiViDossier goed uit te rollen is naar alle opleidingen die een groot praktijkdeel hebben, ook op hbo- of mbo-niveau”, meent Janssen. “Opleidingen waarbij je te maken hebt met handelen in de praktijk dat nu nog vaak in woorden gevat wordt en waar portfolio’s worden gebruikt voor de beoordeling. Dit is een methodiek waarmee we ‘reflecteren op eigen handelen’ goed kunnen vormgeven binnen een opleiding.”
van dit project is dat ongeveer heel universitair Nederland nu bekend is geworden met DiViDU en de voor- en nadelen ervan. Admiraal: “Dat maakt het makkelijker in te voeren. De kracht ervan kent men nu op de werkvloer. Het hangt nu af van de onderwijsdirecteuren die uiteindelijk een licentie moeten kopen. Veel van hen zijn gelukkig al overtuigd.” Ondertussen wordt in 2008 nog hard gewerkt om het handboek DiViDossier in de vorm van een wiki online te krijgen. De wikivorm betekent dat iedere deskundige eraan kan bijdragen, de eindredactie ligt bij de projectleiding op de UvA. “Aan de hand van scenario’s leggen we uit hoe het analyseren, reflecteren en beoordelen in zijn werk gaat. In de loop van dit jaar moet dit een volledig beeld gaan vormen van hoe je dat DiViDossier gebruikt. ”
“Laten zien wat de voordelen zijn en de gebruikers goed ondersteunen is heel belangrijk.” Tijd om te wennen In het project werkten een paar partners voor het eerst met digitale video. Anderen hadden al wat ervaring. De verrassing van het medium op zich was niet groot. “Om te beoordelen, te reflecteren en te leren is video een nuttig, ik zou zelfs zeggen een noodzakelijk hulpmiddel in het curriculum”, zegt Admiraal. “Er zitten ook wel ‘maaren’ aan. Technische probleempjes vooral. Je hebt een goede technische infrastructuur nodig. Het past ook niet overal in de cultuur. Dat was iets dat voor alle partners gold: je moet er tijd voor inruimen om eraan te wennen. Dat is een algemeen verschijnsel bij innovatie. Verandering en een onverwachte tijdsinvestering leveren altijd wat weerstand op. Laten zien wat de voordelen zijn en de gebruikers goed ondersteunen is dus heel belangrijk. Uiteindelijk levert het gebruik van DiViDossier namelijk tijd op: je hoeft minder op bezoek in praktijksituaties.” Het mooie
23
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
“Nationaal Actieplan e-Learning was een geweldige impuls” Professor Geert ten Dam, lid van de Onderwijsraad, was als rector van de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam – op enige afstand – betrokken bij het Nationaal Actieplan e-Learning. “Voor onze opleiding is het allerbelangrijkste geweest dat we instrumenten hebben kunnen ontwikkelen die heel erg kwaliteitsverhogend zijn. Met eigen middelen hadden we dat nooit van de grond gekregen”, zegt ze.
Het Nationaal Actieplan e-Learning focust op de inzet van ICT bij instroom, doorstroom en rendement van het hoger onderwijs. Geert ten Dam heeft de opbrengst daarvan dichtbij in de praktijk gezien. ‘Haar’ Instituut voor de Lerarenopleiding (ILO) speelde een grote rol in het project DiViDossier. “Bij het ILO is het DiViDossier inmiddels breed ingevoerd”, vertelt ze. “Voor begeleiding, voor de beoordeling halverwege en voor de eindbeoordeling. Zonder dit project hadden we die grote stap niet kunnen maken. Voor studenten is deze manier van werken heel motiverend. School- en instituutsdocenten kunnen hun groei veel beter zien en er beter op begeleiden. Ze kunnen een gedeelde mening vormen, iedereen kan meekijken, mee-begeleiden en mee-beoordelen. Dat is van groot belang voor de kwaliteit van de opleiding. Het maakt de beoordeling transparanter en betrouwbaarder, het komt de intersubjectiviteit en objectiviteit van het oordeel ten goede. Je krijgt praktijksituaties mooi in beeld waardoor je heel goed en snel feedback kunt geven. Dingen zijn herhaalbaar. ‘Vroeger’ kwam je af en toe in de klas, en daar moest je het mee doen. Ook incompetentie wordt veel eerder zichtbaarder. Hoewel dat natuurlijk heel vervelend kan zijn, betekent dat uiteindeijk alleen maar winst voor allle partijen. Wanneer het vak leraar echt niets voor je is, kun je daar maar beter tijdig achter komen.” De kwaliteit van de opleiding is gebaat bij deze nieuwe technologie, meent Ten Dam. Daarnaast is ze van mening dat een tool als DiViDossier ook instroombevorderend kan werken. “We willen bijvoorbeeld op het ILO gaan kijken of we met zo’n DiViDossier ook al wat praktijk in de bachelorfase kunnen krijgen en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de beroepsoriëntatie. Studenten kunnen anderen en zichzelf in actie zien en een reëel beeld opbouwen van het leraarsvak en de lerarenopleiding.
24
Dat kan ze enthousiasmeren voor het vak, of duidelijk maken ‘dit is niets voor mij’. Daarmee kunnen ze een betere keuze maken. Wij hebben nu zo’n 140 tot 150 studenten per jaar. Op zich is dat aantal netjes, maar om aan de maatschappelijke vraag te voldoen kunnen we wel het dubbele van die instroom gebruiken. In die zin is de wervingskracht die van DiViDossier kan uitgaan beslist belangrijk. De grote winst zit echter vooral in de kwaliteitsslag die we in het praktijkdeel van de opleiding kunnen maken. ” Voor opleidingen met een grote praktijkcomponent – zoals de lerarenopleiding maar ook medische opleidingen – ziet Ten Dam veel nut in ICT. “Het is tegelijkertijd duur goede middelen te ontwikkelen en in te voeren. Iedere keer als je zoiets in wilt voeren blijkt hoeveel slagen er te maken zijn, niet alleen aan de technische kant, maar ook aan de organisatorische en inhoudelijke kant. Het eist van ons dat we heel goed bekijken wat we ermee willen, voor welke onderwijsdoeleinden we het uiteindelijk inzetten en welke technische toeters en bellen we nodig hebben. Als je besluit dat je een ICT-tool waardevol vindt, moet je niet alleen rekening houden met de aanschaf van de benodigde hard- en software, maar ook met de scholing van de docenten en het vrijspelen van medewerkers die hun collega’s kunnen coachen in het gebruik ervan.” DiViDossier heeft volgens Ten Dam een goede, vaste plek gekregen bij de universitaire lerarenopleidingen. Deze gaan samen een aanvraag indienen voor vervolgontwikkeling ervan. “In de projecten van het Nationaal Actieplan e-Learning gaat het om het doorontwikkelen van innovatieve tools die binnen het onderwijs ook daadwerkelijk geïmplementeerd kunnen worden. Die laatste slag is heel belangrijk. Je kunt van alles bedenken en maken, maar als docenten er niets mee kunnen in het kader van de doelen of de kwaliteit van het onderwijs, heb je er niets aan. Dit vraagt om een infrastructuur waar binnen ICT-innovaties ook kúnnen landen. Voor ons zijn de resultaten in ieder geval heel kansrijk”, besluit Ten Dam. “We hebben een enorme versnelling kunnen maken. Dit project had gelukkig al voorgangers, en er is keihard gewerkt, anders red je zoiets niet in 13 maanden. Maar zonder zo’n nationaal initiatief trek je dit niet van de grond, die impuls is echt geweldig geweest.”
25
“De juiste student op de juiste plek”
26
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Hans Beldhuis Projectmanager Universitair Onderwijscentrum Groningen van de Rijksuniversiteit Groningen
Succesvolle doorstroom De Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Groningen waren beide aanvrager van een project in het kader van het Nationaal Actieplan e-Learning op het gebied van doorstroom van hbo’ers naar wo-masterstudies. De twee aanvragen werden samengevoegd tot één project: Succesvolle Doorstroom. De RUG was penvoerder. In totaal participeerden 5 universiteiten en 4 hogescholen in het project. Het doel: de student een betere keuze laten maken waardoor het rendement verbetert.
Een arsenaal aan testmiddelen De oorspronkelijke twee projecten van de VU en de RUG zijn onder de vlag van het Nationaal Actieplan e-Learning samen gaan werken, om met elkaar tot een breed en goed bruikbaar arsenaal aan testmiddelen te komen. Een instrumentarium voor assessment dat ervoor moet zorgen dat met name de aansluiting van hbo-bachelor naar womaster succesvoller gaat verlopen. Het is goed gelukt de twee aanvragen in elkaar te schuiven tot één project. “Het kostte aanvankelijk wel wat tijd, maar het resultaat mag er ook zijn”, zegt projectleider Hans Beldhuis. “We hebben een duidelijke inhoudelijke focus kunnen aanbrengen.”
In Succesvolle Doorstroom zijn middelen ontwikkeld die de student meer inzicht in eigen kennis en kunde geven, en een reëler beeld van de master en hun kans van slagen. Heel basaal is het doel van de instrumenten: de juiste student op de juiste plek krijgen. Beldhuis: “Het gaat er niet om zoveel mogelijk studenten naar een wo-master te krijgen. Voor sommigen is een master misschien helemaal niet geschikt. Dat inzicht kun je maar beter op tijd krijgen. Zo’n assessment is een goede indicatie voor het al dan niet slagen in de masteropleiding. Er is ook een kostenaspect: de onbekostigde vooropleiding moet een behoorlijk rendement opleveren. Elk instrument dat leidt tot verbetering daarvan is welkom.”
Succesvoller doorstromen De bachelor-masterstructuur heeft voordelen: de keuzevrijheid en mogelijkheden om van studie te switchen. Die vrijheid betekent echter wel een pittig keuzeproces voor de student wanneer hij of zij na de bachelor een master wil gaan doen. Veel wo-opleidingen werken met een schakeljaar voor hbobachelors die een master willen volgen. Sommige universiteiten of faculteiten verbinden daaraan een selectie, anderen stellen alleen het doorlopen van dat jaar als voorwaarde voor toelating tot een master.
“In het project zijn middelen ontwikkeld die de student meer inzicht geven in eigen kennis en kunde.” Het idee van het verbeteren van de doorstroom mbo-hbo, hbo-wo en hoger onderwijs-arbeidsmarkt is opgepakt en verwerkt in de projectaanvraag”, zegt Beldhuis. “Waarbij wij ons dan specifiek richten op de doorstroom hbo-bachelors naar wo-masteropleidingen. De aantallen studenten die
27
doorstromen van hbo naar wo worden groter. Het voorbereidende onderwijs dat daarvoor nodig is, is zeer arbeidsintensief en er is bovendien geen bekostiging voor. Met deze situatie komt de trein uiteindelijk stil te staan. Dat moeten we voorkomen.”
Betrouwbare assessmentinstrumenten ICT-instrumenten moeten de instroomprogramma’s vergemakkelijken. Veel materiaal was al her en der ontwikkeld, Succesvolle Doorstroom heeft dat bij elkaar gebracht en omgezet tot betrouwbare assessmentinstrumenten. Daarbij is niet zozeer op vakinhoudelijke, maar op generieke vaardigheden gefocust. Beldhuis: “Engelse taalvaardigheid om te beginnen, want ongeveer 75% van de masters is Engelstalig. Ten tweede onderzoeksvaardigheden. Overstap naar een wetenschappelijk gerichte opleiding vereist vaardigheden als analyseren en rapporteren. En tot slot informatievaardigheden. Studenten denken vaak dat ze ‘informatievaardig’
“Een assessment is een goede indicatie voor het al dan niet slagen in de masteropleiding.” zijn als ze kunnen googlen. Je moet echter ook hetgeen je vindt op waarde kunnen beoordelen.” Ook domeingericht werkte Succesvolle Doorstroom aan verbetering van het bestaande instrumentarium, bijvoorbeeld door wiskunde-assessments beter toe te spitsen op het alfa-, gamma- of bètadomein. Daarnaast hebben de assessments ook voordelen naar de groeiende groep buitenlandse studenten toe. “Voor hen is het uiteraard een groot voordeel een assessment in het Engels te kunnen doen”, zegt Eggo Venema van de RUG. “Buitenlandse studenten shoppen voor een masteropleiding, en voor de Nederlandse universiteiten is het interessant het hen zo makkelijk mogelijk te maken. We kunnen die studenten goed gebruiken!”
28
Bijspijkeren en zelfselectie Op de VU werkt men al sinds 2003 met ‘pre-masterassessments’. Lonneke Korenromp van Stichting NOA, partner in het project: “De aankomende pre-masterstudenten werden getest met vijf onderdelen: een cognitieve capaciteitentest, een wetenschappelijke casus, een wiskunde- en statistiektoets, een Engelse taaltoets en een motivatie- en leerstijlentest. De ervaringen daarmee waren heel positief. We vinden over het algemeen geen hoge samenhang tussen resultaten op het assessment en studieresultaten, maar dat wordt verklaard doordat mensen met lage scores zich niet inschrijven, waardoor er geen studieresultaten van de mensen met lage scores beschikbaar komen. Ook blijkt dat mensen zelf gaan bijspijkeren op bijvoorbeeld wiskunde en statistiek, waardoor ze het in de studie beter doen dan op het assessment. De eerste keer was de voorspellende waarde behoorlijk, de tweede keer minder, maar toen was er sprake van een duidelijke zelfselectie.”
Ook Engelstalig en meer vakspecifiek Het project Succesvolle Doorstroom gaf een flinke impuls aan dit basispakket. “We konden gaan uitbreiden om nog beter te voldoen aan de wensen van de verschillende opleidingen”, zegt Korenromp. “De wensen op het gebied van wiskunde en statistiek lopen natuurlijk nogal uiteen van gamma tot bètawetenschappen. Ook de wetenschapscasus was niet voor iedereen even aantrekkelijk. Bovendien was het basispakket dat we hadden uitsluitend Nederlandstalig. We hebben het hele assessment vertaald naar het Engels en we hebben verder nog een wetenschapscasus toegevoegd voor de gamma-opleidingen en een aantal vakspecifieke toetsen laten ontwikkelen.” Voor bijvoorbeeld de rechtenfaculteit werd onder de vlag van het project een casus ontwikkeld en een test voor de vaardigheid ‘redeneren met taal’.
WdS`aWbSWb US\
bBeS\bS
\RV]dS\
Goede selectie verhoogt rendement Op de faculteit rechtsgeleerdheid van de UvA is men in ieder geval blij met de ontwikkelde instrumenten, vertelt hoofd onderwijsbeleid en –kwaliteit Marnella Piet. Het premasterassessment ziet er veelbelovend uit: uit de testgroep van dit jaar is al voorzichtig te concluderen dat er een correlatie is tussen ‘slagen’ voor het assessment en studiesucces. In het assessment worden competenties en vaardigheden getoetst die op de juridische faculteit zwaar wegen. Vanaf komend jaar wordt de assessment een – redelijk hard – selectie-instrument. Er wordt geselecteerd voor het schakelprogramma dat aan de womaster vooraf gaat voor hbo-instromers. “Omdat er geen bekostiging is voor dit schakelprogramma, is het in ieders belang dat we een goed rendement behalen. We willen dat studenten in een vroeg stadium een reëel beeld hebben of ze onze opleiding
aankunnen.” Een goede selectie betekent: betere kwaliteit en betere betaalbaarheid van het schakelprogramma. “Wij worden overspoeld door hbo-studenten. Een aantal daarvan doet het echt goed, maar een groot deel haalt de eindstreep niet. De assessments zijn een manier om de goede studenten eruit te halen en die ook alle kansen te bieden.” Levert de assessment ‘twijfels’ op, dan wordt de hbo-cijferlijst bekeken. Dat kon voorheen ook, maar als enige selectieinstrument was dat zeker niet voldoende, zegt Piet. “De instroom is divers: wat moet je opmaken uit een cijferlijst van de Hogeschool voor de Kunsten? Een academische opleiding is dermate anders, dat je op basis van prachtige cijfers voor een juridische hbo-opleiding ook geen goede voorspelling kan doen. Ik denk dat we nu een veel preciezer instrument hebben.”
De Bachelor-masterstructuur zorgt ervoor
@WXYac\WdS`aWbSWb5`]\W\US\ 6O\hSV]USaQV]]Z5`]\W\US\
dat studenten met zeer uiteenlopende achtergronden instromen in zeer verschillende masterstudies. Een goed transitietraject
6]USaQV]]Z EW\RSaVSW[
verhoogt de kans op studiesucces. Succesvolle Doorstroom heeft gewerkt aan assessments die hbo-studenten inzicht kunnen
6]USaQV]]ZdO\/[abS`RO[ C\WdS`aWbSWbdO\/[abS`RO[ D`WXSc\WdS`aWbSWb
6] C\ D`
geven in hun vaardigheden en oefenmateriaal om beter voorbereid aan een universitaire C\WdS`aWbSWbCb`SQVb master te beginnen.
6OOU BC2
6OOUaS6]USaQV]]Z BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb2SZTb
C\WdS`aWbSWbdO\BWZPc`U
4]\bga/dO\a
=^S\C\WdS`aWbSWb <SRS`ZO\R
29
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Succesvolle Doorstroom Penvoerder Rijksuniversiteit Groningen | projectleider Hans Beldhuis Projectbegroting: SURF-subsidie: Matching instellingen:
30
E 1.333.000 E 1.000.000 E 333.000
• 5 universiteiten, 4 hogescholen • 89 medewerkers • 3700 studenten
“Studenten zijn er ook blij mee”, zegt Korenromp. “Het geeft ze veel meer inzicht in hun motivatie en hun kennis. Veel opleidingen geven op basis van de uitslag van het assessment een studieadvies, bij een enkele faculteit is het echt een toelatingseis. Met name als wiskunde en statistiek en Engels onvoldoende zijn, kan een student verplicht worden dat eerst bij te spijkeren.” De ontwikkelde materialen worden ook elders in dank aanvaard: de faculteit maatschappijwetenschappen van de RUG gaat bijvoorbeeld ook met de wetenschapscasus werken.
“Het is in ieders belang dat we een goed rendement behalen.” Naar een ‘staande organisatie’ “De instrumenten die we hebben ontwikkeld zijn direct in de praktijk getoetst”, zegt Beldhuis. “Wat vinden student en docent ervan? Er is dus ook veel samenwerking geweest met de faculteiten.” “We zijn nu bezig alle resultaten goed beschikbaar te krijgen via het web”, zegt Venema. “Alle instellingen kunnen daar dan gebruik van maken. We kijken nu samen met SURF hoe we dat het beste kunnen doen.” In het voorjaar van 2008 wordt er nog het nodige ‘evangelisatiewerk’ gedaan. Er is budget gereserveerd om presentaties te geven op onderzoeksbijeenkomsten en conferenties en er wordt gewerkt aan een website. Zo worden de resultaten verspreid onder studieadviseurs, onderwijsdecanen en –directeuren en doorstroomcoördinatoren. “Disseminatie op de werkvloer, niet bovenlangs via besturen”, vat Venema samen. Er wordt hard aan gewerkt om hetgeen is ontwikkeld ook te laten landen. “De overgang van een project naar ‘staande organisatie’ is altijd lastig”, zegt Beldhuis, “ik ben in ieder geval heel blij dat de ‘doorgaande leerlijn’ nog steeds belangrijk is in het vervolg van het Nationaal Actieplan e-Learning. Een jaar is te kort om echt goed te implementeren.”
31
“Wizmo moet een begrip worden in Nederland”
32
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Leendert van Gastel Projectmanager Amstel Instituut, Universiteit van Amsterdam
Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde Na een jaar keihard werken staat er een mooi product overeind: Wizmo.nl. Een aansprekende naam voor de ‘Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde’. Kennis en enthousiasme uit het hele land zorgden voor een wiskundeportal waarmee studenten en docenten geholpen zijn. Voortgezet en hoger onderwijs werken nu samen aan het oplossen van de aansluitproblemen bij wiskunde.
Wiskunde toets- en oefenmateriaal “De aansluitproblematiek op het gebied van wiskunde speelt eigenlijk overal bij de instroom in het hoger onderwijs”, zegt projectleider Leendert van Gastel van UvA. “Of het nu om bètastudies gaat, techniek of economie. Het probleem speelt zowel op het hbo als het wo. De slechte aansluiting op het gebied van wiskunde heeft al de nodige aandacht, ook in de politiek, en er zijn al veel projecten rond dit thema uitgevoerd. Het project Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde bouwt voort op eerdere initiatieven om dit probleem aan te pakken.” De resultaten van eerder inspanningen zijn geïnventariseerd en bij elkaar gebracht in een repository van materialen, zoals toetsopgaven en oefentoetsen. Evert van de Vrie, Open Universiteit, was lid van de kerngroep van het project. “Op verschillende instellingen spelen soortelijke problemen met de wiskundeaansluiting, en was men al met soortgelijke projecten bezig. Door het Nationaal Actieplan e-Learning konden we dat allemaal bij elkaar brengen, op elkaar afstemmen en samen een grote stap maken. Het programma sloot mooi aan bij deze actuele problematiek. Omdat we ons al bezighielden met de problematiek, waren we het er snel over eens wat er nodig was.”
Voor het opfrissen van die basiskennis wiskunde is er niet één vaste weg die naar Rome leidt. “De kennisbank zit straks vol met materiaal”, zegt Van Gastel, “maar docenten en studenten moet hun eigen weg hierin kunnen zoeken. De keus voor een bepaalde didactische aanpak ligt bij de docent. Wij stellen materiaal beschikbaar en daar zitten mooie dingen bij. De toegang is open en gratis, iedereen kan erbij.”
“Door het Nationaal Actieplan e-Learning konden we samen een grote stap maken.” Havo-hbo en vwo-wo aansluiting als eerste stap De hiaten in de wiskundige vaardigheden zijn misschien het meest pregnant bij de overstap van vo naar bètastudies, maar er zijn veel meer situaties waarin de problematiek speelt. “Ook van bachelor naar master kun je op een tekort in je kennis stuiten, of in niet-bètaopleidingen”, zegt Van de Vrie. “Het kan te lang geleden zijn dat je wiskunde op de middelbare school hebt gehad. In de flexibilisering van het onderwijs met steeds meer individuele trajecten, zijn er talloze situaties waarin het nodig is wiskunde op te frissen of bij te spijkeren. We hebben 33
ons in dit project weliswaar gefocust op de aansluiting havo-hbo en vwo-wo, maar we hebben een bredere en langere agenda.” Piet van der Zanden, TU Delft, deelprojectleider van de technologiecomponent: “We hebben keihard gewerkt en er heel wat vrije tijd ingestopt, maar een jaar is erg kort. We zijn nu gelukkig zo ver dat we de beloofde bètaversie van de portal hebben kunnen opleveren, maar je streeft naar perfectie en die is er nu nog niet.”
“De kennisbank zit straks vol materiaal, maar docenten en studenten moeten er hun eigen weg in vinden.” Zoeken op inhoud, niveau en doel Desondanks is er een resultaat bereikt dat een rotsvast fundament heeft. Daarvoor is er heel wat water door de Rijn gestroomd. “Je wilt het studiemateriaal categoriseren zodat het vindbaar wordt. Dat lijkt zo makkelijk”, lacht Van der Zanden. “We gebruiken een systeem dat in feite al jarenlang binnen de bibliotheken wordt gebruikt voor boekencatalogi. Maar een boek is een boek: met een stuk of zeven kenmerken kun je het waar ter wereld terugvinden. Met wiskundemateriaal is dat net even anders. Er zijn toetsen en er is oefenmateriaal. Er zijn teksten maar ook elektronisch interactieve objecten. Alleen al in toetsen heb je zo honderd verschillende vormen. We werken met materiaal dat door allerlei partners is ontwikkeld. Het is een ratjetoe aan objecten en je wilt bovendien het domein zo indelen dat iedere docent begrijpt waar je het over hebt.” Uiteindelijk werd de projectgroep het eens over de metadata die aan alle leerobjecten moet worden toegevoegd. In totaal 57 velden, waarvan 20 verplicht en 16 gewenst. Die indeling, volgens een IEEE-standaard, maakt dat leerlingen en docenten het materiaal kunnen vinden dat ze zoeken, met de inhoud en het niveau dat ze nodig hebben en voor het juiste doel. Bovendien kunnen gebruikers de materialen van een ‘duim omhoog’ of ‘duim naar beneden’
34
voorzien. Zo zitten er nu zo’n tweehonderd leerobjecten in een ‘repository’, een combinatie van een database en een fileserver. De basis is er, maar de invulling moet nog fors uitgebreid worden.
“Een betere communicatie tussen vo en wo is een van de belangrijkste winstpunten van het project.” Verschillende manieren om te zoeken Wat die basis betreft is ook veel tijd en energie gestoken in de zoektechnologie. Van der Zanden: “We willen selecteren op kwaliteit, en niet op kwantiteit. Als materiaal dat je zoekt niet aanwezig is, moet je ook geen resultaten krijgen die niets met je zoekvraag te maken hebben. We hebben vanuit de leerling en student gedacht, die vaak toch wat moeite hebben met zoeken. Er zijn daarom verschillende manieren om te vinden wat je zoekt.” Om te beginnen is er het invulveld, maar er zijn ook tag clouds: wolken van woorden waarin de vaak gezochte woorden groter worden. “Zo zie je wat andere leerlingen het meest vragen, en wordt ook voor ons steeds duidelijker waar de grootste problemen liggen”, zegt Van der Zanden. Een derde manier om te zoeken is via veel gebruikte wiskundemethodes. De materialen zijn ingedeeld naar de inhoudsopgave van die methodes. Je kunt ook geavanceerd zoeken, handig voor de docent. “En tot slot vonden we dat we ook social software moesten gebruiken. Als je je registreert kun je groepen samenstellen, overleggen en via een leerobject bij de juiste docent uitkomen.” Wizmo is ook op andere fronten ‘web 2.0’. Alle gebruikers, dus ook leerlingen en studenten, kunnen straks na registratie materialen toevoegen. Het beheer ligt ook bij hen. Met een ‘meld misbruik’knop en via de ratings en reviews wordt de kwaliteit gewaarborgd. Van der Zanden is trots op de technologie die nu ontwikkeld is. “Je kunt het straks ook in een ander domein gebruiken, of het nu scheikunde is of economie.”
ac\WdS`aWbSWb \W\US\
aWbSWbBeS\bS
Van leren naar vaardigheid De kennisbank is al flink getest. “Studenten zijn nauw betrokken bij de verschillende implementatieprojecten”, zegt Van de Vrie. “In totaal zijn al zo’n vierduizend studenten ‘proefkonijn’ geweest. Zij hebben allemaal over hun ervaringen gerapporteerd aan hun docenten, waardoor wij goede conclusies konden trekken. In zekere zin sprongen we op een rijdende trein: op veel plekken liepen al projecten om wiskundevaardigheden te verbeteren. Maar dankzij het Nationaal Actieplan e-Learning hebben we een dergelijk groot aantal studenten kunnen bereiken.” Die studenten zijn blij dat er iets gebeurt. “Studenten hebben aangegeven deze problemen te ervaren met hun wiskundekennis
Het project Nationale Kennisbank Basis-
@WXYac\WdS`aWbSWb 5`]\W\US\
vaardigheden Wiskunde werkt aan een oplossing voor de aanlsuitproblematiek wiskunde. Op de portal Wizmo.nl kunnen docenten materiaal vinden waarmee ze de aansluiting van het voortgezet onderwijs @=1dO\/[abS`RO[ @=1/A/naar universitaire
opleidingen kunnen
C\WdS`aWbSWbdO\/[abS`RO[ D`WXSC\WdS`aWbSWb
C\WdS`aWbSWbBeS\bS
verbeteren. Studenten kunnen er zelf6]USaQV]]ZCb`SQVb
@=1;WRRS\<SRS`ZO\R standig met oefenmateriaal aan de slag.
@=1/
C\WdS`aWbSWb
O\R
in de aansluiting in het hoger onderwijs”, zegt Van Gastel. “Die kloof willen we van twee kanten overbruggen: zorgen dat het vo meer kan doen aan ‘algebrazaken’ en dat in het hoger onderwijs meer begrip is voor wat de studenten wel en niet kunnen. Want de stof is wel aangeboden op het vwo, maar onvoldoende geoefend. Dingen zakken weg en routine is er niet. Studenten beheersen de stof, maar wat aan de orde is gekomen in de derde en de vierde klas is onvoldoende teruggekomen in de jaren erna. De eindtermen zijn geformuleerd, alle lesstof is een keer behandeld, maar is door onvoldoende oefening gefragmenteerd gebleven. Als je iets nieuws leert is het nog geen vaardigheid, dan moet je het vaker doen.”
C\WdS`aWbSWbCb`SQVb
6OOUaS6]USaQV]]Z BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb2SZTb
9]\W\UEWZZS[71]ZZSUS BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb3W\RV]dS\ 4]\bga6]USaQV]ZS\ 4]\bga6]USaQV]ZS\ @=13W\RV]dS\ @=1;WRRS\0`OPO\b @=1RS:SWXU`OOT @=1ESab0`OPO\b @=1bS`//
@=1:SSceS\P]`UV 5WZRS=^ZSWRW\US\
6]USaQV]]ZHcgR =^S\C\WdS`aWbSWb<SRS`ZO\R C\WdS`aWbSWb;OOab`WQVb
35
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Nationale Kennisbank Penvoerder Universiteit van Amsterdam | projectleider Leendert van Gastel Projectbegroting: SURF-subsidie: Matching instellingen:
36
E 800.000 E 600.000 E 200.000
• 10 universiteiten, 3 hogescholen • 105 medewerkers • 4 000 studenten in 17 onderwijsexperimenten
Positieve sfeer Een belangrijk doel voor de projectgroep was het nader tot elkaar brengen van voortgezet en hoger onderwijs met onder meer publicaties en presentaties. Van Gastel: “Een van de trajecten was het verzamelen van de ingangstoetsen van het hoger onderwijs. De gemeenschappelijke noemer daarvan is behoorlijk groot: ‘de wiskundige basisvaardigheden’. Aan de andere kant is er de exittoets van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren: ‘dit is wat leerlingen moeten kunnen aan het einde van hun vo-opleiding’. De dialoog ontstaat door deze naast elkaar te leggen en te bespreken, een goede vorm om elkaar beter te gaan begrijpen.” Die betere communicatie tussen vo en wo is een van de belangrijkste winstpunten van het project, vindt Van de Vrie. In plaats van met de vinger te wijzen - ‘jullie doen niet genoeg’ of ‘jullie vragen te veel’ - wordt er nu overlegd en afgestemd. “Door dit soort projecten leer je elkaar kennen en ontstaat een positieve sfeer om samen wat aan de aansluitproblemen te doen”, zegt hij. “Aan de andere kant erkennen we met elkaar dat het altijd nodig zal blijven om wiskundekennis op te frissen of bij te spijkeren. Ook daar kunnen we samen aan werken, docenten zijn nodig om te begeleiden en kunnen ook met hun materialen bijdragen aan de kennisbank.”
Van de Vrie is hoopvol over de bijdrage van Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde aan de aansluiting. “Een monitor moet wetenschappelijk vaststellen of we ook werkelijk de goede kant op gaan. Dat moet je lange tijd volgen, maar ik ben ervan overtuigd dat het gaat werken. Juist omdat in dit project zoveel kennis en enthousiasme bij elkaar is gebracht, en mensen die in hun eigen instelling al voorop liepen als het gaat om het oplossen van de aansluitproblematiek. Nu hadden we de middelen en mogelijkheden een grote slag te maken. Wizmo moet een begrip worden in Nederland.” “Er was een gezamenlijk gevoel van urgentie”, zegt Van Gastel. “Iedereen kon zich in de doelen vinden. Dan is het niet meteen opgelost, maar de basis is goed. Er is op een constructieve manier samengewerkt met het vo. Ik ben heel tevreden over dit project.”
“Door dit soort projecten leer je elkaar kennen en ontstaat er een positieve sfeer om samen wat aan de aansluitproblemen te doen.” Gedeeld gevoel van urgentie In een eventueel vervolgtraject zal er nog meer worden geïnvesteerd in die samenwerking. “Het kan heel nuttig zijn Wizmo al meer in het voortgezet onderwijs te gebruiken”, zegt Van Gastel. “Zo weet het voortgezet onderwijs beter aan welke eisen scholieren moeten voldoen, en weten universitaire opleidingen wat ze kunnen verwachten van de instromende studenten.”
37
fotografie Diederik van der Laan
“Veel en hartstochtelijk gewerkt” Instroom en doorstroom in het hoger onderwijs is hét thema voor – sinds kort emeritus - lector Roel van Asselt van de Saxion Hogescholen. Hij is dan ook enthousiast over het vele werk dat in het afgelopen jaar onder de vlag van het Nationaal Actieplan e-Learning is verricht. “In een hele korte tijd is er veel en hartstochtelijk gewerkt, ” zegt hij.
Roel van Asselt is van huis uit wiskundige. De afgelopen jaren heeft hij zich echter op allerlei terreinen vooral bezig gehouden met het thema ‘aansluiting’ en ‘doorstroom’. Als lector van Saxion Hogescholen en als directeur van het Landelijk InformatieCentrum Aansluiting (LICA). Hij is onlangs met vervroegd pensioen gegaan, maar is nog steeds actief als lid van de vernieuwingscommissie wiskunde Ctwo en de expertgroep rekenen en taal. Daarnaast was hij lid van de profielcommissie tweede fase. “Aansluiting en doorstroom komt steeds meer in de bestuurlijke en politieke aandacht. Het is een majeur beleidspunt aan het worden - godzijdank, maar er moet nog veel gebeuren,” verzucht hij. Het onderwijsveld is nu eenmaal enorm verkokerd, de scholen zelf, het ministerie, de inspecties tot aan de brancheorganisaties toe. Het wringt waar de sectoren elkaar ontmoeten. Die doorstroom móet beter, kloven moeten worden gedicht.” Van Asselt heeft met bewondering gezien hoeveel er is bereikt in de relatief korte periode van het Nationaal Actieplan e-Learning. Grote pluspunten vindt hij dat het ketendenken is gestimuleerd en dat veel materiaal breed toegankelijk is gemaakt. Hij plaatst echter ook kanttekeningen: de projecten in het Nationaal Actieplan e-Learning zoomen in op het programmatische aspect van doorstroom. “Met alleen het aanpakken van de programmatische kant los je het aansluitprobleem niet op. Pak het breed en structureel aan en doe het samen. Als vooropleidingen bijvoorbeeld voor een betere basis zorgen, bestaat de neiging in het hoger onderwijs om te zeggen : “zo, weten ze dát allemaal al? Dan leggen we de lat nu hier”, waardoor de kloof alleen maar verschuift.” De kloof in leeromgevingen is een punt waarmee bij een goede aansluiting rekening moet worden gehouden. “Een leerling die van het vmbo naar het mbo doorstroomt, moet van de ene op de andere dag zelfsturend worden, bijvoorbeeld.
38
Op havo en vwo wordt de lesstof inductief aangeboden – veel naar praktijk en context kijken – in het hbo en wo is het ineens deductief: starten bij de theorie. Een startende student denkt dan “wat moet ik hiermee?” We moeten ook meer doen aan de verwachtingen van scholieren en studenten. Bijvoorbeeld duidelijkere beroepsbeelden geven. Met name voor dit laatste punt zijn webtoepassingen uitstekend geschikt denk ik.” Van Asselt maakte deel uit van de klankbordgroep van het project Nationale Kennisbank Basisvaardigheden Wiskunde. “Ik heb daar de worsteling van dichtbij kunnen volgen. Hoe verzin je bijvoorbeeld een goede categorisering voor al die verschillende wiskundedeficiënties? Hoe ga je om met verschillen in terminologie? Dat is hartstikke ingewikkeld. De portal staat er nu, met toets- en oefenmateriaal. Nu moeten we het verder gaan implementeren.” Dat zal vrij gemakkelijk kunnen gaan, denkt Van Asselt, als de bestuurlijke wil er is om erin te investeren. “Op hogescholen en universiteiten is nog niet zoveel ontwikkeld op dit gebied, wat er is wordt doorgaans in dankbaarheid aanvaard.” Van Asselt vindt het belangrijk over de schutting te kijken. “Van de kennisbank wiskunde gaat een zekere sturing uit, maar we hebben natuurlijk ook nog de commissie vernieuwing wiskundeonderwijs, Ctwo. Er zijn in het project veel dingen bedacht en uitgevonden die beslist door de Ctwo gebruikt kunnen worden. Probeer die relatie te leggen, aan te sluiten bij de leerplanontwikkeling. Er zit in ieder geval genoeg potentie in om de kwaliteit en de vernieuwing in het wiskundeonderwijs een goede impuls te geven.” Van Asselt is ook enthousiast over de projecten DiViDossier en Kansrijk Doorstromen. “Ik vind het verbreden en verrijken van de competentiewijzer in het project Kansrijk Doorstromen enorm kansrijk. Ik vind het heel goed dat voortgezet en wetenschappelijk onderwijs nu mee gaan doen en dat er door het taalassessment een koppeling naar Nederlands als tweede taal (NT2) wordt gelegd. Ook het DiViDossier vind ik nuttig. Voor beide projecten geldt dat er nog heel wat verankering en implementatie in het onderwijs nodig is. Daar is in de projecten wel al heel hard aan gewerkt, maar de tijd daarvoor was mijns inziens gewoon te kort. Maar, het heeft goede bouwstenen opgeleverd. Pak het breed aan en doe het meer samen met het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Als lector heb ik die gezamenlijke verantwoordelijkheid en het ketendenken altijd hoog in het vaandel. Gezamenlijk doorlopende leerlijnen creëren, daar gaat het om.”
39
“De kennis van hbostudenten moet niet worden verspild.”
40
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Peter Slangen Universitair docent Open Universiteit Nederland
Schakelzone recht Schakelzone Recht wil een oplossing bieden voor het gat tussen de praktische kennis van hbo-studenten en de academische kennis die vereist is als zij willen doorstromen naar de wo-master Recht, bijvoorbeeld om notaris, rechter of advocaat te worden.
Toegang tot togaberoepen Sinds 2003 kunnen ook hbo-studenten rechten studeren op universitair niveau. Het probleem is echter dat ze zonder academische opleiding niet zomaar kunnen starten met een masteropleiding die toegang geeft tot de togaberoepen van notaris, rechter of advocaat. Om die lacune op te vullen zouden ze een wo-bachelor moeten volgen, maar dat doet geen recht aan de kennis die ze al hebben opgedaan tijdens hun ho-opleiding. Peter Slangen van de Open Universiteit en projectleider Schakelzone Recht: “Een hborechtenstudent zou niet die hele bacheloropleiding opnieuw hoeven doen, maar voor de wo-masters heeft hij niet de vereiste kennis en academische vaardigheden.” Een tussenprogramma van tenminste zestig studiepunten (ECTS), een studiebelasting van een jaar, kan het gat overbruggen, waarna de hbo-student kansrijker kan doorstromen naar de wo-master. Slangen: “Het is zonde geen gebruik te maken van het feit dat deze studenten al vier jaar een juridische opleiding hebben gedaan.”
Recht doen aan voorkennis Nikkie Meijers is projectleider van de Universiteit Utrecht. “Wij erkennen de ambities van hbo-studenten om een academische opleiding te gaan doen. We hebben geprobeerd ze te laten schakelen aan de Universiteit Utrecht, maar de kosten daarvoor waren te hoog en het rendement te laag. Studenten moeten daarom aanschuiven bij een wo-bachelor-
opleiding, maar dat doet weer te weinig recht aan de kennis die hbo-studenten hebben. In dit project hebben we nu een schakelprogramma ontwikkeld dat uitgaat van wat de studenten al kunnen. Het geeft studenten ook een kans zich af te vragen of ze wel een academische opleiding aankunnen en of ze het ook willen.” Volgens Meijers heeft ongeveer 35% van hbo-studenten interesse in een academische opleiding, maar haalt slechts 15% van hen ook daadwerkelijk een diploma. ”Er bestaat geen hbo-master Recht, dus hbo’ers die zich willen verdiepen, zijn gedwongen om een academische opleiding te doen. In Nederland is de wetgeving zo dat voor een carrière als advocaat of rechter een academische master noodzakelijk is. ”
“In dit project hebben we de neuzen van acht universiteiten dezelfde kant op gekregen.” Complex project Binnen het project is gekeken naar wat hbostudenten al kunnen en kennen wanneer ze hun studie hebben afgerond en wat daarna nog nodig is om het einde van de wo-opleiding te bereiken. Het was een bijzonder complex project omdat de acht hogescholen die een rechtenstudie aanbieden, moeten aansluiten op de tien universitaire opleidingen. Slangen: “We besloten één landelijk schakelprogramma te maken waarmee hbo’ers kunnen instromen in de wo-masters. 41
Een simpel idee, maar lastig uit te voeren. De opleidingen willen zich van elkaar onderscheiden en daar zijn ze zelf heel uitgesproken over. Het idee om een hbo-rechtenstudent op basis van één en hetzelfde schakelprogramma door te laten stromen naar verschillende wo-instellingen was aanvankelijk onvoorstelbaar.”
“Het schakelprogramma is flexibel, studenten kunnen zelf bepalen wanneer ze aan vakken werken. Dat kan een universiteit niet bieden.” Gemeenschappelijkheid als vertrekpunt Die enorme hobbel is genomen, zij het met moeite. Meijers: “Het is uniek dat het in dit project is gelukt om de neuzen van alle acht juridische faculteiten één kant op te krijgen. We zijn niet gewend om op curriculumniveau samen te werken.” Het Schakelprogramma heeft een basisdeel van veertig ECTS, het juridisch kerncurriculum. Het tweede deel is de kop van twintig ECTS, dat aangevuld wordt door de specifieke eisen van de verschillende universiteiten. “Ieder heeft zijn eigen kop en geeft zo een eigen gezicht aan het programma,” zegt Slangen. De uiteenlopende opvattingen over het rechtenonderwijs bemoeilijken de totstandkoming van een universeel schakelprogramma. Zo hecht de één erg aan intensief en persoonlijk contact met de student, terwijl de ander het aanbod van een bepaald vak onmisbaar acht. Uiteindelijk gaat het er om dat de student kan aantonen dat hij over voldoende kennis en competenties beschikt voor een master Nederlands recht waarmee je toegang krijgt tot de togaberoepen.” Meijers: “Ondanks al die gevoeligheden is 85% van de opleidingen hetzelfde. Het wordt interessant wanneer men over die 15% gaat praten, maar het project heeft zich juist gericht op wat men gemeen heeft. Dat was heel uitdagend en heel leuk: lukt het om samen het belang in te zien van die studenten om ze te kunnen laten schakelen. Individueel als faculteit kan je ze niet bedienen, samen kan je veel meer.” 42
Dezelfde boeken anders bestudeerd Uitgangspunt van het project was dat de kennis die hbo-studenten hebben, niet wordt verspild. De oplossing was om materialen te gebruiken die in de bacheloropleiding van de Open Universiteit Nederland worden gebruikt. Studenten werken via online modules aan juridische en academische vaardigheden. “Een student zonder juridische vooropleiding groeit daar als vanzelf in, verwacht mag worden dat de hbo-bachelor daar meer moeite mee heeft omdat de student getraind is om op een praktische wijze met het recht om te gaan ” aldus Slangen. “Binnen de schakelzone wordt dan ook veel aandacht aan de juridische en academische vaardigheden geschonken.” Op het hbo en wo worden voor bepaalde vakken soms dezelfde boeken gebruikt, maar de wijze waarop het materiaal bestudeerd dient te worden is een andere. Bestaande juridische kennis kan worden getoetst zodat een student vlotter door de stof heen kan. De eindtest is het bachelortentamen.
Startproblemen Slangen: “Je moet samen onderwijs maken. Dat valt niet mee. Daarnaast moest een leeromgeving tot stand worden gebracht, een werkplek waar studenten zich kunnen inschrijven, resultaten inzien, opgaven upen downloaden, en dergelijke zaken meer.” Vanwege tijdgebrek is het portal nog niet volledig operationeel, maar er is wel al een pilot geweest met zeventig studenten. “De resultaten waren dramatisch,” verzucht Slangen. Slechts één studente slaagde voor het eerste tentamen. “De studenten hebben zich danig verkeken op de zwaarte van het programma, maar daar moeten we geen harde conclusies aan verbinden. Een select groepje gaat door en zet de schouders eronder.” Wat Schakelzone Recht vooral oplevert is een laagdrempelige mogelijkheid voor hbostudenten om op een moment naar keuze te proberen of zij geschikt zijn voor een academische studie rechten. Het hoeft niet gelijk een jaar te duren met inschrijfgeld en collegebanken. “Het schakelprogramma is flexibel: studenten kunnen zelf bepalen wanneer ze aan de vakken werken. Dat kunnen de
]`UV US\
universiteiten niet bieden,” zegt Slangen. “Overigens hebben die juristen straks het beste van twee werelden: ze zijn praktisch én academisch geschoold. Dat moet geweldig zijn voor de arbeidsmarkt.” En voor de werkgever is de Schakelzone ook heel interessant. “De hbo-jurist die bijvoorbeeld op een advocatenkantoor werkzaam is, kan zijn ambities toetsen door te starten met de Schakelzone.”
Toekomst De vervolgstap is het programma nader met de deelnemende faculteiten af te stemmen en dan een start te maken met de exploitatie. In september moeten studenten aan de slag kunnen. Verder wordt een symposium georganiseerd waarin alle betrokken partijen bij elkaar komen om het programma onder de aandacht te brengen. Meijers: “Omdat hbostudenten al een startkwalificatie voor de
arbeidsmarkt hebben, is de minister niet bereid het schakelonderwijs dat nodig is voor de hbo-doorstromer aan de universiteiten te financieren. Aan de andere kant mag de universiteit deze studenten niet weigeren. Dat is een lastige situatie voor universiteiten, die het schakelonderwijs zelf moeten financieren, terwijl de rendementen erg laag zijn. De Schakelzone biedt voor dit probleem een oplossing: de student, of de werkgever, betaalt het genoten onderwijs rechtstreeks via de afgenomen modules. De Universiteit Utrecht is tot dusver terughoudend als het gaat om het aanbieden van schakelonderwijs voor hbo-doorstromers, omdat we het geld dat we ontvangen voor goed initieel bacheloronderwijs daarvoor ook echt nodig hebben. Het Nationaal Actieplan e-Learning heeft ons een goede optie gegeven om ons zonder kwaliteitsverlies ook voor hbo-studenten in te zetten.”
In Schakelzone Recht werkten de Hoge@WXYac\WdS`aWbSWb 5`]\W\US\
scholen Avans en Fontys, de Universiteit Utrecht en de Open Universiteit samen om met behulp van afstandsonderwijs de aansluiting tussen juridische studies op hbo-niveau en wo-masterstudies rechten te
C\WdS`aWbSWbdO\/[abS`RO[ D`WXSC\WdS`aWbSWb verbeteren. Door
6]USa C\WdS D`WXSc
C\WdS`aWbSWbBeS\bS maatwerk in de aansluiting
verliest de student niet onnodig tijd in het C\WdS`aWbSWbCb`SQVb behalen van de wo-master.
C\WdS`aWbSWbCb`SQVb
6OOUaS6]USaQV]]Z BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb2SZTb
BSQV\WaQVSC\WdS`aWbSWb3W\RV]dS\ 4]\bga6]USaQV]ZS\
6]USaQV]]ZHcgR =^S\C\WdS`aWbSWb<SRS`ZO\R C\WdS`aWbSWb;OOab`WQVb
4]\bga/dO\a
=^S\C\WdS`aWbSWb <SRS`ZO\R
43
fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA)
Schakelzone Recht Penvoerder Open Universiteit Nederland | projectleider Peter Slangen Projectbegroting: SURF-subsidie: Matching instellingen:
44
E 666.666 E 500.000 E 166.666
• 2 universiteiten, 1 hogeschool • 44 medewerkers • 45 studenten
Leren leren Marjolein Dijkhoff is derdejaars rechtenstudent aan de juridische hogeschool Fontys in Tilburg. Ze kreeg in de periode dat ze stage liep het aanbod mee te doen aan de pilot voor de Schakelzone Recht voor de modules bestuursrecht en staatsrecht. “Het was eenmalig, het kostte niets en er was niets te verliezen. En ik wil hierna graag de wo-opleiding doen.” Ze kreeg “een dik boek” en een werkboek, waar ze erg over te spreken is.
“Hbo-studenten met een wo-master hebben straks het beste van twee werelden: ze zijn prakisch én academisch geschoold.” Dijkhoff is de enige die geslaagd is voor het eerste tentamen. “Eigenlijk was er te weinig tijd om goed te studeren. Mijn stage is veertig uur in de week en daarnaast had ik nog schoolwerk. Ik had geen goed gevoel over het tentamen, maar ik heb het toch gehaald. Een tentamen van drie uur, dat zijn wij absoluut niet gewend op het hbo. Ik vond het wel vervelend dat het bijna vijf weken duurde voor we een tentamencijfer kregen. Ik had me ook aangemeld voor de tweede module, maar aan dat tentamen heb ik een stuk minder gedaan. Het was aan het einde van de stage en dan heb je het ook druk. Het tentamen is nog niet nagekeken, ik wacht nog op de uitslag.” Dijkhoff kan zich nog steeds geen voorstelling maken van studeren aan de universiteit, maar ze heeft wel een betere indruk gekregen van de manier van werken. “Ze willen flink veel antwoorden en flink veel studeren. Ik denk er echt niet meer licht over. Nog minder licht dan ik al deed. Het werkboek was echt fijn. Daar stonden de antwoorden zodat je kunt kijken hoe het toegepast wordt. Ik heb me daardoor een beter beeld kunnen vormen van studeren aan de universiteit. Ik denk dat ik na mijn hbo-opleiding een jaar de tijd neem om het schakelprogramma te volgen.”
45
"
B[VcR_`VaRVaR[
5\TR`PU\YR[
&
3 Samen verder
!
#
6
8N[`_VWX 1\\_`a_\ZR[
Nationaal %Actieplan e-Learning: het 66
1VCV1\``VR_ vervolg
Met het eerste traject van het Nationaal Actieplan e-Learning 2006 666 @bPPR`c\YYR 1\\_`a_\\Z is een eerste stap" gezet in het gezamenlijk6C ;NaV\[NYR 8R[[V`ON[X aanpakken van de in C
@PUNXRYg\[R ?RPUa stroom in het hoger onderwijs, en het verbeteren van de rendemen I II III IV V ten. De belangstelling voor het programma is groot, wat blijkt uit het grote aantal instellingen dat betrokken was bij een aanvraag, in totaal 61 instellingen, waarvan 29 hogeronderwijsintellingen.
"
" !
V[TRQVR[Q
&
bVaTRc\R_Q #
#
6
D<
" !
66
5/< 666 :/< 6C C< C
\cR_VT
I
II
III
IV
V
Instellingen betrokken bij aanvragen en uitgevoerde projecten eerste traject
Elf hogescholen en elf universiteiten waren bij de projecten betrokken. In totaal participeerden 35 instellingen in het programma, een aantal instellingen participeerde in verschillende projecten. % :
% :"
@bO`VQVR :NaPUV[T
" % 8&
6
8N[`_VWX 1\\_`a_\ZR[ B[VcR_`VaRVaR[
% 8#
% 8 &
#
66
1VCV1\``VR_ 5\TR`PU\YR[ 666 @bPPR`c\YYR 1\\_`a_\\Z
I
! III
II
IV
C
@PUNXRYg\[R ?RPUa 6
8N[`_VWX 1\\_`a_\ZR[
V
66
1VCV1\``VR_
% "
6C ;NaV\[NYR 8R[[V`ON[X
666 @bPPR`c\YYR 1\\_`a_\\Z
I
II
III
IV
C
@PUNXRYg\[R ?RPUa
V
aantal deelnemende instellingen eerste traject
Het Nationaal Actieplan e-Learning heeft in 2007 allereerst project" " resultaten opgeleverd: in- en doorstroominstrumenten, schakelpro! gramma’s, concepten, tools en applicaties. De resultaten van de projecten zijn op grote schaal geïmplementeerd door brede coalities van hogeronderwijsinstellingen, en zijn geschikt voor verdere opV[TRQVR[Q schaling. & bVaTRc\R_Q
#
#
6
D<
" !
66
5/< 666 :/<
46
6C C<
C
\cR_VT I
II
III
IV
V
De veelbelovende resultaten van het programma waren aanleiding voor de instellingen voor hoger onderwijs verder te investeren in het Nationaal Actieplan e-Learning. De strategische doelstellingen voor het tweede traject van het programma zijn verder aangescherpt. De nieuwe thema’s voor dit tweede traject zijn: • Verbetering van de instroom in het hoger onderwijs • V erhoging van het studiesucces en het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Met deze thema’s hebben de instellingen gekozen voor onderwerpen die nauw aansluiten bij hun eigen beleidspeerpunten. Ook voor het tweede traject is veel belangstelling: 19 universiteiten, 19 hogescholen, 5 mbo-instellingen, 5 instellingen voor voortgezet onderwijs, 4 bedrijven en 9 overige instelling-en dienden gezamenlijk 22 aanvragen in.
Samenwerking met voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs Uniek aan het Nationaal Actieplan e-Learning is dat in dit programma de inbreng van het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs in een aantal projecten groot is, en samen met de hele onderwijskolom aan oplossingen voor doorstroomproblemen wordt gewerkt. Die samenwerking is essentieel in het wegnemen van obstakels voor studenten die vanuit het voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs willen doorstromen naar het hoger onderwijs. De samenwerking met het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs wordt in 2008 bestendigd en verder uitgebouwd. ICT is in dit programma geen haarlemmerolie, maar een belangrijke aanjager van het gezamenlijk aanpakken van het verbeteren van de in- en doorstroom door de hele onderwijskolom.
De aanhouder wint Het verhogen van participatie in het hoger onderwijs is een taai probleem, maar het aanpakken ervan is voor het Nederlands hoger onderwijs en de positie van Nederland als kenniseconomie van groot belang. Op weg naar een hoger plan heeft het Nationaal Actieplan e-Learning goed gebruik gemaakt van het enorme potentieel van resultaten van innovatieprogramma’s die eerder binnen het hoger onderwijs met succes werden uitgevoerd. De resultaten en verworven inzichten zijn zo hoopgevend, dat er alle reden is om ook in de komende jaren samen te blijven werken aan betere participatie, betere studieresultaten en een beter opgeleide samenleving. De bijgevoegde dvd geeft een impressie van twee van de vijf projecten uit het eerste traject van het Nationaal Actieplan e-Learning.
47
colofon Teksten Edith van Gameren Karina Meerman Christien Bok Fotografie Annemiek van der Kuil (PhotoA) Diederik van der Laan Grafisch ontwerp en opmaak Vrije Stijl grafisch ontwerp & concept Druk Drukkerij Libertas, Bunnik © stichting SURF Mei 2008 48
SURFfoundation Graadt van Roggenweg 340 PO Box 2290 NL-3500 GG Utrecht
T +31 (0)30 234 66 00 F +31 (0)30 233 29 60
[email protected] www.surf.nl mei 2008