SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN
FEBRUARI 2014
Socio-economische analyse (februari 2014)
-1-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-2-
POM-ERSV Limburg
VOORWOORD De financiële crisis die in het najaar van 2007 uitbrak, heeft de economie in de afgelopen jaren wereldwijd getekend. Limburg vormt daar helaas geen uitzondering op. Tot op de dag van vandaag ondervinden we daar de gevolgen van. Meer zelfs, door de sterk vertegenwoordigde industriële sector in onze provincie, die erg gevoelig is voor internationale conjunctuurschommelingen, is Limburg binnen Vlaanderen bijzonder hard getroffen door de economische crisis van de afgelopen jaren. Een concreet gevolg is een sterk stijgend aantal faillissementen en herstructureringen, die op hun beurt de werkloosheidscijfers weer de hoogte in jagen. En dat net nu we onze achterstand t.o.v. Vlaanderen aan het inhalen waren. Dat de economische crisis de Limburgse economische ontwikkeling danig verstoord heeft, komt zeer duidelijk tot uiting in deze ‘Socio-economische analyse van Limburg en haar vijf streken’. Hoewel voor bepaalde indicatoren de officiële cijfers van dit en vorig jaar nog niet beschikbaar zijn, tonen de resultaten van de eerste jaren nadat de crisis toesloeg een duidelijke, negatieve impact op onze economische performantie. In deze socio-economische analyse vergelijkt POM-ERSV Limburg de Limburgse (waar mogelijk uitgediept tot streek- of arrondissementsniveau) resultaten van een groot aantal sociaaleconomische indicatoren met het Vlaamse gemiddelde. Hieruit blijkt zeer duidelijk dat tot 2008 Limburg opvallend goed scoorde, maar dat daarna de economische schade onze provincie zwaarder geteisterd heeft. Het is van het grootste belang dat aan deze cijfers de nodige beleidsmaatregelen gekoppeld worden, zowel op lokaal, provinciaal, gewestelijk, federaal als Europees niveau. Met het SALK-rapport en -uitvoeringsplan is daar het uitstekende kader voor gecreëerd. Dit rapport en het brede draagvlak voor de uitvoering ervan hebben immers zeer sterk aangetoond dat er vast en zeker een toekomst is voor de Limburgse economie. Een belangrijk aandachtspunt is de verbreding van de economische activiteiten, waardoor onze provincie minder afhankelijk wordt van één of enkele economische sectoren en bijgevolg ook minder gevoelig wordt voor internationale conjunctuurbewegingen. De bestaande provinciale ondersteuning, veelal onder de koepel van POM-ERSV Limburg, van de zogenaamde speerpuntsectoren zoals de sector van de groene energie (cleantech), logistiek en zorgeconomie zal in de komende jaren onverminderd verder gezet worden en indien mogelijk nog versterkt worden. Maar ook innovatie en specialisatie in de maakindustrie, bouw of landbouw moeten de Limburgse economie doen heropleven. POM-ERSV Limburg wil met onderhavige sociaaleconomische analyse de overheden op verschillende niveaus, maar vooral de Limburgse gemeenten, ondersteunen in hun werking en uitvoering van gerichte beleidsbeslissingen. In tijden van crisis is het immers van het grootste belang dat er met de beperkt beschikbare middelen het grootst mogelijk effect wordt geressorteerd. Deze analyse legt de pijnpunten van de Limburgse economie bloot, maar ik ben ervan overtuigd dat we samen onze economie kunnen herstellen en terugbrengen tot op het Vlaamse niveau en liefst zelfs dat niveau overstijgen!
Marc Vandeput Gedeputeerde van economie Voorzitter POM-ERSV Limburg Socio-economische analyse (februari 2014)
-3-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-4-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-5-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-6-
POM-ERSV Limburg
INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen de basis voor strategische planning. Deze publicatie omvat een sociaal-economische analyse van Limburg en haar 5 streken met doorgaans als referentiejaar 2003, waarbij meestal een vergelijking wordt gemaakt met Vlaanderen en België. Omdat het administratief arrondissement voor sommige onderwerpen het laagste niveau is waarvan gegevens voorhanden zijn, worden mits beschikbaar en/of relevant de 5 Limburgse streken hiervoor vervangen door de 3 Limburgse arrondissementen om toch een idee te hebben over eventuele streekverschillen binnen Limburg. Alle data die in deze publicatie aan bod komen, zijn waar mogelijk gedetailleerd tot op gemeentelijk niveau terug te vinden in raadpleegbare excel-bestanden op onze website www.ersvlimburg.be in de rubriek “Statistieken” bij het desbetreffende onderwerp. Deze socio-economische analyse toont de evolutie van de Limburgse economie tijdens de afgelopen tien jaren. Voor een specifieke analyse van de meest recente economische toestand in Limburg verwijzen we graag naar de Limburgradar van POM-ERSV Limburg. Op kwartaalbasis worden daarin een aantal zorgvuldig uitgekozen socio-economische indicatoren vergeleken met de resultaten van het vorige jaar. U kan de Limburgradar van POM-ERSV Limburg downloaden via de websites www.pomlimburg.be en www.ersvlimburg.be.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-7-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-8-
POM-ERSV Limburg
INHOUD blz
AFBAKENING LIMBURGSE STREKEN EN ARRONDISSEMENTEN AFBAKENING VAN DE 5 LIMBURGSE STREKEN
13
AFBAKENING VAN DE 3 LIMBURGSE ARRONDISSEMENTEN
14
A. MENSELIJK POTENTIEEL A.1. DEMOGRAFIE
17
Bevolkingsaantal en -spreiding
17
Bevolkingsdichtheid
17
Evolutie van de bevolking
18
Bevolkingsvooruitzichten
18
Loop van de bevolking: natuurlijk akkres en migratiesaldo
19
Bevolking per nationaliteit
21
Leeftijdsopbouw
22
Ouderdomscoëfficiënt
23
Particuliere huishoudens
24
A.2. ARBEIDSMARKTAANBOD
26
Doorstromingscoëfficiënt
26
Afhankelijkheidsratio
27
Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie
28
Evolutie van de beroepsbevolking
29
Activiteitsgraad
30
Werkloosheid
32
Niet-werkende werkzoekenden
32
Werkloosheidsgraad
34
Socio-economische analyse (februari 2014)
-9-
POM-ERSV Limburg
A.3. OPLEIDING
34
Schoolbevolking in het voltijds onderwijs
34
Voltijds gewoon secundair onderwijs
35
Evolutie
35
Schoolse vertraging
36
Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs
37
B. ECONOMISCH WEEFSEL
B.1. WELVAARTSCREATIE
41
Bruto toegevoegde waarde
41
Bruto binnenlands product
42
Bruto binnenlands product per inwoner
43
Evolutie
43
Determinanten
44
Inkomen
45
Beschikbaar inkomen per inwoner
45
Netto fiscaal inkomen per inwoner
47
B.2. CONCURRENTIEVERMOGEN OP GEBIED VAN ARBEIDSKOST
48
Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde
48
Arbeidseenheidskost
50
Loonkost per eenheid product
51
Bruto maandloongegevens
52
Evolutie naar werkplaats
52
Toestand oktober 2010 volgens bepaalde karakteristieken
53
B.3. INVESTERINGEN
57
Investeringen volgens de BTW-aangiften
57
Investeringsratio
59
B.4. ONDERNEMERSCHAP
60
Zelfstandigen
60
Evolutie
60
Sectoraandeel
60
Aanwezigheidsindexen
61
Vestigingen met personeel
62
Evolutie
62
Sectoraandeel
62
Socio-economische analyse (februari 2014)
-10-
POM-ERSV Limburg
Aanwezigheidsindexen
63
KMO-aandeel
63
Starters
64
Faillissementen
65
B.5. WERKGELEGENHEIDSCREATIE
69
Totale werkgelegenheid
69
Evolutie
69
Werkgelegenheidsgraad
69
Jobs in loondienst
70
Evolutie
70
Sectoraandeel
71
Aanwezigheidsindexen
71
Tewerkstelling in KMO’s
73
Vacatures en spanningsgraad
74
B.6. INNOVATIEVERMOGEN
75
Patenten
75
Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren
76
Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren
78
Kennisintensieve dienstensectoren
79
Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren
79
B.7. WERKENDEN
81
Aantal werkenden
81
Werkzaamheidsgraad
82
Tijdelijke werkloosheid
85
B.8. PENDELARBEID
86
Uitgaande pendelarbeid
86
Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
86
Limburgse streken
91
Inkomende pendelarbeid
93
Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
93
Limburgse streken
97
Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken
Socio-economische analyse (februari 2014)
-11-
100
POM-ERSV Limburg
C. OMGEVINGSFACTOREN C.1. TOERISME
105
Toeristische aankomsten (bezoekers)
105
Toeristische overnachtingen
107
Gemiddelde toeristische verblijfstijd
109
C.2. MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN
110
Woongelegenheden in woonzorgcentra
110
Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden
112
Ziekenhuizen
112
Ziekenhuisbedden
112
D. CONCLUSIES D.1. SAMENVATTENDE TABELLEN
117
D.2. BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
120
Demografie
120
Arbeidsmarktaanbod
120
Opleiding
121
Welvaartscreatie
121
Concurrentievermogen op het vlak van arbeidskost
122
Investeringen volgend de Btw-aangiften
122
Ondernemerschap
122
Werkgelegenheidscreatie
123
Innovatievermogen
124
Werkenden
124
Pendelarbeid
125
Toerisme
126
Maatschappelijke voorzieningen
126
Socio-economische analyse (februari 2014)
-12-
POM-ERSV Limburg
AFBAKENING LIMBURGSE STREKEN EN ARRONDISSEMENTEN AFBAKENING VAN DE 5 LIMBURGSE STREKEN Figuur 1 laat de verdeling van de 44 Limburgse gemeenten over de 5 Limburgse streken zien. Figuur 1 : Kaart van de 5 Limburgse streken met hun respectievelijke gemeenten
De streekverdeling van de Limburgse oppervlakte van 242.214 ha. wordt geïllustreerd in figuur 2. Figuur 2 : Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha.) over de 5 Limburgse streken
Socio-economische analyse (februari 2014)
-13-
POM-ERSV Limburg
AFBAKENING VAN DE 3 LIMBURGSE ARRONDISSEMENTEN Figuur 3 toont de verdeling van de 44 Limburgse gemeenten over de 3 Limburgse arrondissementen. Figuur 3 : Kaart van de 3 Limburgse arrondissementen met hun respectievelijke gemeenten
De arrondissementele verdeling van de Limburgse oppervlakte (242.214 ha.) is te zien in figuur 4. Figuur 4 : Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha.) over de 3 Limburgse arrondissementen
Socio-economische analyse (februari 2014)
-14-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-15-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-16-
POM-ERSV Limburg
A. MENSELIJK POTENTIEEL
A.1. DEMOGRAFIE Bevolkingsaantal en -spreiding De provincie Limburg telt 853.239 inwoners (tabel 1) op 1 januari 2013: 425.231 mannen en 428.008 vrouwen. België heeft 11.099.554 inwoners; in Vlaanderen zijn er dat 6.381.859. Het aandeel van Limburg in de Belgische bevolking bedraagt 7,7%, het Limburgs aandeel in Vlaanderen is 13,4%. De Limburgse bevolking is als in figuur 5 gespreid over de 5 Limburgse streken. Figuur 5 : Verdeling van de Limburgse bevolking over de 5 Limburgse streken op 01/01/2013
Bevolkingsdichtheid De bevolkingsdichtheid begin 2013, zoals grafisch weergegeven in figuur 6, van Limburg (352 inwoners per km²) ligt beneden het landelijk gemiddelde (364) en dat van Vlaanderen (472). Binnen de provincie is de dichtst bevolkte streek Midden-Limburg met 552 inwoners per km². NoordLimburg is het dunst bevolkt en telt 244 inwoners per km². Figuur 6 : Bevolkingsdichtheid (inwoners per km²) op 01/01/2013
Socio-economische analyse (februari 2014)
-17-
POM-ERSV Limburg
Evolutie van de bevolking In tabel 1 blijkt dat West-Limburg en Noord-Limburg de regio’s met de sterkste bevolkingstoename zijn tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2013. Zij stijgen respectievelijk met 7,9% en 6,1%. Daar waar Limburg in het verleden traditioneel een sterkere stijging kende dan Vlaanderen en België, zien we nu een iets trager groeiritme. Tabel 1 : Evolutie van het aantal inwoners tussen 1/01/2004 en 1/01/2013 1/01/2004
Evolutie 2004-2013 T
M
V
T Abs.
%
70.760 69.398 140.158 74.935 73.809 148.744 110.657 112.463 223.120 116.948 119.216 236.164 72.381 72.363 144.744 77.852 78.323 156.175 57.567 57.020 114.587 60.257 60.000 120.257 90.988 92.189 183.177 95.239 96.660 191.899 402.353 403.433 805.786 425.231 428.008 853.239 2.966.640 3.049.384 6.016.024 3.151.466 3.230.393 6.381.859 5.087.176 5.309.245 10.396.421 5.447.488 5.652.066 11.099.554
4.175 6.291 5.471 2.690 4.251 22.878 184.826 360.312
4.411 6.753 5.960 2.980 4.471 24.575 181.009 342.821
8.586 13.044 11.431 5.670 8.722 47.453 365.835 703.133
6,1 5,8 7,9 4,9 4,8 5,9 6,1 6,8
M Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
1/01/2013
V
T
M
V
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg
Bevolkingsvooruitzichten Het Vlaamse en Belgische groeiritme van de bevolking zal ook de volgende 50 jaar hoger blijven dan in Limburg, zoals blijkt uit de resultaten van de bevolkingsvooruitzichten 2012-2060 (figuur 7 en tabel 2), met als uitgangspunt de waargenomen bevolking op 01/01/2012. Deze bevolkingsprognose geeft aan dat het inwonertal in Limburg zal toenemen van 844.621 eind 2010 tot 887.651 eind 2060 of met +5,1% (+43.030). In Vlaanderen en België zal in dezelfde periode de populatie aangroeien met respectievelijk +14,4% en +16,6%. De bevolkingsomvang zal in Limburg in 2040 zijn toppunt bereiken, wat in Vlaanderen en België niet moet verwacht worden vóór 2060. Figuur 7 : Bevolkingsvooruitzichten 2012-2060 (Indices, 31/12/2010 = 100)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-18-
POM-ERSV Limburg
Tabel 2 : Bevolkingsvooruitzichten 2012-2060 Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2000 31/12/2010 31/12/2020 31/12/2030 31/12/2040 31/12/2050 31/12/2060 384.503 411.648 433.580 445.682 450.953 451.106 448.765 220.231 234.177 243.808 246.418 244.571 239.854 234.388 190.051 198.796 207.119 210.170 209.832 207.452 204.498 794.785 844.621 884.507 902.270 905.356 898.412 887.651 5.952.552 6.306.638 6.678.224 6.905.020 7.051.583 7.147.136 7.213.064 10.263.414 10.951.266 11.674.216 12.113.964 12.392.568 12.596.716 12.766.756
Bron : Federaal Planbureau, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg
Binnen Limburg zal de verwachte bevolkingsaangroei tussen 2010 en 2060 het hoogst zijn in het arrondissement Hasselt (+9,0%) en het laagst in het arrondissement Maaseik (+0,1%). Het inwonersaantal van de arrondissementen Maaseik en Tongeren zal maar stijgen tot 2030, terwijl de bevolkingstoename in het arrondissement Hasselt zou aanhouden tot 2050.
Loop van de bevolking: natuurlijk akkres en migratiesaldo Vergeleken met 2003 is in alle beschouwde regio’s in 2012 (tabel 3 en figuur 8) het aantal geboorten per 1.000 inwoners gestegen. Het aantal sterften per 1.000 inwoners is licht gedaald in Vlaanderen (0,2 sterften per 1.000 inwoners) en België (-0,5), terwijl dit in Limburg (+0,2) iets is toegenomen. In de Limburgse streken is het aantal sterften verminderd in het Maasland (-0,2) en Zuid-Limburg (-0,2), terwijl elders in Limburg een stijging is opgetekend, gaande van +0,3 in West- en Midden-Limburg tot +0,9 in Noord-Limburg. Tabel 3 : Loop van de bevolking in 2003 en 2012 2003
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
Geboorten Sterften 1.217 970 2.292 1.751 1.383 1.150 1.113 944 1.633 1.838 7.638 6.653 59.964 58.910 112.149 107.039
2012
Internationaal NatuurIntern Totaal lijk Migratie- Migratie- Migratiesaldo Akkres saldo saldo 247 -579 1.039 460 541 35 598 633 233 -22 297 275 169 -452 814 362 -205 177 504 681 985 -841 3.252 2.411 1.054 4.187 17.148 21.335 5.110 0 40.016 40.016
Totaal GeboorAkkres ten Sterften 707 1.490 1.158 1.174 2.510 1.927 508 1.687 1.281 531 1.236 961 476 1.871 1.878 3.396 8.794 7.205 22.389 68.549 61.124 45.126 126.993 109.034
Internationaal NatuurIntern Totaal lijk Migratie- Migratie- Migratiesaldo Akkres saldo saldo 332 169 308 477 583 154 718 872 406 276 126 402 275 -289 260 -29 -7 131 349 480 1.589 441 1.761 2.202 7.425 6.791 16.864 23.655 17.959 0 44.365 44.365
Totaal Akkres 809 1.455 808 246 473 3.791 31.080 62.324
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie; Studiedienst Vlaamse Regering SVR Verwerking : ERSV-Limburg Interne migraties = a) gemeentegrenso verschrijdende in- en uitwijkingen binnen B elgië (1990-2010); b) de betreffende geo grafische eenheid (excl. Limburgse streken) o verschrijdende migraties binnen B elgië (2011e.v.) Internatio nale migraties = Externe migratiebeweging = in- en uitwijkingen van en naar het buitenland + aanvullende co rrecties B uitenlandse inwijking = Inwijkingen Externe migratiebeweging + Veranderd van register (binnen-buiten) + Heringeschrevenen na schrappingen (2010 e.v.) B uitenlandse uitwijking = Uitwijkingen Externe migratiebewegingen + A mbtshalve geschrapten (2010 e.v.)
Figuur 8 : %-evolutie geboorten en sterften 2003-2012
Socio-economische analyse (februari 2014)
-19-
POM-ERSV Limburg
Figuur 9 : Evolutie natuurlijk akkres en totaal migratiesaldo per 1.000 inwoners 2003-2012
De aangroei van de populatie zowel in 2003 als in 2012 blijkt nagenoeg overal hoofdzakelijk te danken aan het positieve totale migratiesaldo of inwijkingsoverschot (tabel 3). Niettemin daalt het belang hiervan in 2012 (figuur 9) ten voordele van de natuurlijke aangroei, wat vooral veroorzaakt wordt door een aanhoudende stijging van het aantal geboorten de laatste jaren. Enkel in MiddenLimburg neemt sinds 2003 het belang van het inwijkingsoverschot nog toe, aangezien dit de enige regio is waar de evolutie van het natuurlijk akkres (+0,0 per 1.000 inwoners) minder gunstig is verlopen dan het totaal migratiesaldo (+0,9). Figuur 10 : Natuurlijk akkres, intern migratiesaldo, internationaal migratiesaldo en totaal akkres per 1.000 inwoners in 2012
Het totale migratiesaldo is de som van het interne en het internationale migratiesaldo. Deze laatste component van deze som is in 2012 in elk gebied, behalve in West-Limburg en het Maasland, het meest bepalend (tabel 3 en figuur 10). Dit betekent dat het inwijkingsoverschot voor het merendeel bestaat uit buitenlandse inwijkelingen. Per saldo in 2012 zijn er per 1.000 Limburgers 2,1 buitenlanders naar Limburg geïmmigreerd. Slechts 0,5 inwijkelingen per 1.000 inwoners in Limburg komen van elders in België. Voor Vlaanderen bedragen deze cijfers respectievelijk 2,6 en 1,1. Binnen Socio-economische analyse (februari 2014)
-20-
POM-ERSV Limburg
Limburg kent Midden-Limburg (3,0) het hoogste internationale migratiesaldo per 1.000 inwoners en West-Limburg (0,8) het laagste. Van alle beschouwde gebieden heeft enkel het Maasland (-2,4) in 2012 een negatief intern migratiesaldo, wat wil zeggen dat er meer Maaslanders elders in België zijn gaan wonen dan omgekeerd en zelfs in grotere getale dan dat er buitenlanders (+2,2) bijgekomen zijn.
Bevolking per nationaliteit Op 1 januari 2013 telt Limburg 80.760 inwoners met een niet-Belgische nationaliteit of 9,5% van de totale Limburgse bevolking (tabel 4 en figuur 11). Voor Vlaanderen is dit 467.882 of 7,3% en voor België 1.195.122 of 10,8%. Tabel 4 : Evolutie niet-Belgen 01/01/2004-01/01/2013 1/01/2004 1/01/2011 1/01/2013 Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
13.945 17.826 6.185 18.721 7.767 64.444 288.375 860.287
19.304 18.487 6.908 22.486 11.176 78.361 427.986 1.119.256
19.960 18.696 7.313 22.808 11.983 80.760 467.882 1.195.122
Evolutie 2004-2013 Abs. % 6.015 870 1.128 4.087 4.216 16.316 179.507 334.835
43,1 4,9 18,2 21,8 54,3 25,3 62,2 38,9
Bron : FOD Economie - ADSEI Verwerking : ERSV-Limburg
West-Limburg met 4,7% en het Maasland met 19,0% kennen binnen Limburg respectievelijk het kleinste en het grootste aandeel vreemdelingen onder hun bevolking. In de periode 01/01/2004-01/01/2013 neemt het aantal niet-Belgen in Limburg toe met 16.316 personen of +25,3%, tegenover +38,9% (+334.835) in België en +62,2% (+179.507) in Vlaanderen. Dit varieert in de Limburgse streken van +4,9% in Midden-Limburg tot +54,3% in Zuid-Limburg. In elke beschouwde regio groeit het aandeel van de vreemde bevolking sinds 2004, uitgezonderd in MiddenLimburg. Figuur 11 : %-aandeel niet-Belgen in totale bevolking
Socio-economische analyse (februari 2014)
-21-
POM-ERSV Limburg
De meest recente beschikbare cijfers over de buitenlandse bevolking per nationaliteit (tabel 5 en figuur 12) dateren van 01/01/2011. Opmerkelijk is dat de Polen (1.870 of 2,4%) in Limburg reeds de 5de plaats bezetten binnen de buitenlandse bevolking. Van deze buitenlandse bevolking in Limburg waren begin 2011 meer dan de helft Nederlanders (55,2%). In Noord-Limburg vertegenwoordigden zij 84,3% van alle niet-Belgen. In het Maasland was dit 69,8%, in Zuid-Limburg 55,4% en in WestLimburg 23,6%. Hiermee hebben de Nederlanders de Turken (22,4%) in West-Limburg, die daar traditioneel het belangrijkst in aantal waren, naar de tweede plaats verwezen. In Midden-Limburg hadden de Italianen met 31,8% nog steeds het grootste aandeel van de niet-Belgische bevolking. Tabel 5 : Niet-Belgen per nationaliteit op 01/01/2011 Nederlanders Italianen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
16.277 3.438 1.630 15.706 6.195 43.246 121.861 137.780
197 5.875 1.066 2.979 439 10.556 22.861 162.826
Turken 212 2.020 1.547 678 190 4.639 19.587 39.828
Marokkanen Duitsers 156 1.111 166 509 217 2.154 28.198 84.735
295 500 246 399 335 1.775 12.503 39.841
Spanjaarden
Polen
Grieken
109 826 352 149 129 1.561 12.616 47.996
304 504 356 352 354 1.870 21.982 49.661
32 548 81 237 47 929 3.503 14.799
Overige
Totaal
1.722 19.304 3.665 18.487 1.464 6.908 1.477 22.486 3.270 11.176 11.631 78.361 184.875 427.986 541.790 1.119.256
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg
Figuur 12 : %-aandeel nationaliteiten binnen buitenlandse bevolking in Limburg op 01/01/2011
Leeftijdsopbouw Tabel 6 over de leeftijdsopbouw laat duidelijk zien dat tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2013 de vergrijzing overal toeneemt of m.a.w. het aandeel van de bevolking jonger dan 40 jaar is afgenomen ten voordele van de leeftijdsgroepen boven 40 jaar. In Zuid-Limburg blijkt dit verouderingsfenomeen het meest uitgesproken, met vooral een grotere groep 60-plussers dan de rest van Limburg.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-22-
POM-ERSV Limburg
Tabel 6 : Procentuele leeftijdsopbouw 1/01/2004
1/01/2013
0-19
20-39
40-59
60 en +
Totaal
0-19
20-39
40-59
60 en +
Totaal
23,7 22,8 22,9 22,7 20,9 22,5 22,3 23,2
27,2 28,3 28,4 27,8 27,0 27,8 26,7 27,1
29,5 29,1 28,9 30,2 30,2 29,5 28,4 27,9
19,5 19,8 19,8 19,3 21,9 20,2 22,5 21,8
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
21,2 21,1 22,0 21,2 20,0 21,1 21,8 22,7
24,3 25,9 25,6 24,4 24,0 24,9 24,6 25,6
30,6 29,4 29,4 31,1 30,6 30,1 28,8 28,2
23,9 23,6 22,9 23,3 25,4 23,9 24,8 23,5
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg
Ouderdomscoëfficiënt Figuur 13 illustreert de vergrijzing nog beter aan de hand van de ouderdomscoëfficiënt. De ouderdomscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking van 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking jonger dan 20 jaar. Bovendien worden de verschillen in vergrijzing meer zichtbaar tussen de Limburgse streken, Limburg, Vlaanderen en België. Figuur 13 : Ouderdomscoëfficiënt (bevolking van 60j. en meer in % van de bevolking 0-19j)
De ouderdomscoëfficiënt neemt forser toe in Limburg dan elders. De vergrijzing in Limburg (113,4) situeert zich in 2013 tussen het Belgische (103,8) en het Vlaamse niveau (114,0). Opvallend is dat in één Limburgse streek, nl. in Zuid-Limburg met een ouderdomscoëfficiënt van 126,8, de vergrijzing niet alleen verder gevorderd is dan in overig Limburg maar zelfs verder dan in Vlaanderen. Een ouderdomscoëfficiënt van boven de 100 betekent dat er meer 60-plussers dan jongeren zijn. Sedert enkele jaren is dit dus niet alleen zo in Vlaanderen maar zelfs in nog grotere mate in Zuid-Limburg. In 2013 zijn er nu ook in de overige Limburgse streken meer 60-plussers dan jongeren.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-23-
POM-ERSV Limburg
Particuliere huishoudens Onder huishouden verstaat men alle personen die gewoonlijk eenzelfde woning betrekken en er samen leven. Een huishouden bestaat ofwel uit een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel uit twee of meer personen die al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de particuliere en collectieve huishoudens. Onder collectief huishouden wordt verstaan: religieuze gemeenschappen, rusthuizen, weeshuizen, studenten- en werkliedenhuizen, ziekenhuizen en gevangenissen. In collectieve huishoudens is er geen referentiepersoon, wat wel noodzakelijk is bij de particuliere huishoudens (PHH). De bepaling van een referentiepersoon binnen het particulier of privaat huishouden maakt het mogelijk om elk lid binnen het huishouden te situeren (verwantschapsband). Tabel 7 : Aantal particuliere huishoudens (PHH) volgens grootte en aantal personen in de PHH
1/01/2004
1/01/2010
ALLEEN ALLEEN 4 2 3 PERSONEN WONENDE WONENDE MANNEN VROUWEN PERSONEN PERSONEN EN MEER
TOTAAL PHH
AANTAL ALLEEN ALLEEN 4 2 3 PERSONEN PERSONEN WONENDE WONENDE IN PHH MANNEN VROUWEN PERSONEN PERSONEN EN MEER
TOTAAL PHH
AANTAL PERSONEN IN PHH
144.985
Noord-Limburg
5.319
5.751
17.765
9.513
14.504
52.852
139.192
6.578
7.035
20.847
9.470
13.923
57.853
Midden-Limburg
9.937
11.951
27.441
15.541
21.671
86.541
221.373
11.824
14.046
30.795
15.666
21.024
93.355
229.312
West-Limburg
5.505
6.297
18.500
10.610
14.155
55.067
143.985
6.548
7.338
20.985
10.903
14.146
59.920
151.772
Maasland
4.710
5.132
14.191
8.549
11.169
43.751
113.575
5.625
6.070
16.177
8.596
10.815
47.283
117.864
Zuid-Limburg
8.190
9.589
24.257
14.525
16.197
72.758
181.176
9.508
10.874
26.642
14.351
15.942
77.317
187.248
33.661
38.720
102.154
58.738
77.696
310.969
799.301
40.083
45.363
115.446
58.986
75.850
335.728
831.181
VLAANDEREN
325.635
388.163
835.093
409.738
521.479 2.480.108
5.944.228
368.607
424.124
897.737
406.307
528.559 2.625.334
6.176.921
BELGIE
664.514
776.831 1.384.068
697.804
879.090 4.402.307 10.274.870
739.236
832.588 1.474.037
703.373
900.803 4.650.037 10.711.979
LIMBURG
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg
Het aantal PHH (tabel 7) bedraagt op 01/01/2010 in Limburg 335.728, waarmee het Limburgs aandeel 12,8% is in Vlaanderen (2.625.334) en 7,2% in België (4.650.037). Sinds begin 2004 (figuur 14) stijgt het aantal PHH in Limburg (+8,0%) betrekkelijk meer dan in Vlaanderen (+5,9%) en België (+5,6%). De sterkste stijging op streekniveau wordt in Limburg opgetekend in Noord-Limburg (+9,5%) en de zwakste in Zuid-Limburg (+6,3%). Bij de kleinste PHH (alleenwonenden en PHH van 2 personen) worden overal in de beschouwde periode de omvangrijkste relatieve toenames vastgesteld, waarvan telkens de grootste zich in Limburg situeren. De PHH van 3 personen kennen nagenoeg een statusquo. De evolutie bij de PHH van minstens 4 personen laat in Limburg (van -0,1% in West-Limburg tot 4,0% in Noord-Limburg) een afwijkend beeld zien met Vlaanderen (+1,4%) en België (+2,5%). Dit alles resulteert begin 2010 in de grootteverdeling van de PHH zoals getoond in figuur 15.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-24-
POM-ERSV Limburg
Figuur 14 : %-evolutie van het aantal PHH volgens grootte 01/01/2004-01/01/2010
Figuur 15 : %-verdeling van de PHH volgens grootte op 01/01/2010
Door deze ontwikkeling sinds 2004 is de gemiddelde PHH-grootte (figuur 16) overal in Limburg sneller gedaald dan in Vlaanderen en België met als resultaat een gemiddelde PHH-grootte begin 2010 van 2,48 personen in Limburg. Binnen Limburg variëren deze waarden dan van 2,53 in WestLimburg tot 2,42 in Zuid-Limburg, waarmee alle Limburgse streken nog altijd boven de Vlaamse (2,35) en Belgische (2,30) gemiddelde grootte van de PHH blijven.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-25-
POM-ERSV Limburg
Figuur 16 : Gemiddelde grootte van de PHH
A.2. ARBEIDSMARKTAANBOD Doorstromingscoëfficiënt De structuur van de bevolking is ook van belang voor het aanbod en de vervanging van arbeidskrachten. De doorstromingscoëfficiënt geeft belangrijke aanwijzingen over de mate waarin uittreders uit de arbeidsmarkt vervangen kunnen worden door intredende starters. De doorstromingscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking 15-24 jaar ten opzichte van de bevolking 55-64 jaar. Deze indicator houdt wel enkel rekening met de leeftijd en zegt niets over de bereidheid om te werken en de competenties van de in- en uittreders. Figuur 17 : Doorstromingscoëfficiënt (bevolking van 15-24j. in % van de bevolking 55-64j)
Op 01/01/2013 heeft Limburg een doorstromingscoëfficiënt (figuur 17) van 85,9%. Dat wil zeggen dat per 100 personen die in de leeftijdsklasse van de laatste fase van hun carrière zitten, er afgerond nog 86 personen klaarstaan om hun plaats in het arbeidsleven in te nemen. Vanuit demografisch oogpunt is de vervanging op de arbeidsmarkt in Limburg dus niet meer gegarandeerd. Socio-economische analyse -26POM-ERSV Limburg (februari 2014)
Figuur 18 : Doorstromingscoëfficiënt op basis van waarnemingen 2004-2012 en prognose 2013-2061 (telkens op 1 januari berekening van de bevolking 15-24j. in % van de bevolking 55-64j.)
Op 01/01/2004 bedroeg deze indicator nog 115,0%. In alle beschouwde regio’s is de doorstromingscoëfficiënt de laatste jaren gedaald tot onder de 100%. Hierdoor is de vervanging op de arbeidsmarkt nergens meer verzekerd, wat binnen Limburg al enkele jaren en nog meer uitgesproken het geval is voor Zuid-Limburg (97,9% in 2004 en 78,9% in 2013). Op basis van de bevolkingsvooruitzichten van 2012 tot 2060 zal in de nabije toekomst deze doorstromingscoëfficiënt (figuur 18) in België, Vlaanderen en bij uitstek in Limburg zeer snel blijven dalen.
Afhankelijkheidsratio Zoals blijkt uit figuur 19 kennen Limburg (81,7%) en haar 5 streken (van 80,1% in het Maasland tot 83,4% in Zuid-Limburg) op 01/01/2013 nog relatieve lage afhankelijkheidsratio’s vergeleken met Vlaanderen (87,1%). Dat wil zeggen dat er relatief minder inwoners op inactieve leeftijd zijn t.o.v. de potentieel beroepsactieven dan in Vlaanderen. De afhankelijkheidsratio is immers de verhouding van de bevolking jonger dan 20 jaar plus 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking 20-59 jaar. Maar volgens de prognoses zullen de gebieden met de laagste waarden vandaag, de sterkste aangroei kennen zodat de druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking overal hoog zal worden.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-27-
POM-ERSV Limburg
Figuur 19 : Afhankelijkheidsratio (bevolking van 0-19j. plus 60j. en meer in % van de bevolking 20-59j.)
Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie Tabel 8 en figuur 20 laten de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socioeconomische positie in 2011 zien. Hieruit blijkt dat Limburg (uitgezonderd Zuid-Limburg) relatief gezien minder werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid) heeft dan Vlaanderen. Met uitzondering van Noord- en Zuid-Limburg telt Limburg meer of evenveel werklozen (niet-werkende werkzoekenden) dan Vlaanderen. Enkel Zuid-Limburg telt minder nietberoepsactieven dan Vlaanderen, de andere Limburgse streken situeren zich boven het Vlaamse niveau. T.o.v. Vlaanderen heeft enkel Zuid-Limburg globaal een iets betere procentuele verdeling tussen het aantal werkenden, niet-werkende werkzoekenden en niet-beroepsactieven. Voor wat betreft de werklozen heeft Noord-Limburg (3,9%) de meest gunstige toestand. Het Maasland en Midden-Limburg scoren het slechtste voor elke socio-economische positie, waarmee haar %verdeling eerder aansluit bij de landelijke. Tabel 8 : Bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j.) naar socio-economische positie in 2011 (jaargem.) Absoluut
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
Bevolking (15-64 jaar)
Werkend
Procentueel
Werkzoekend Niet(nwwz) beroepsactief
Bevolking (15-64 jaar)
Werkend
Werkzoekend Niet(nwwz) beroepsactief
99.733
65.893
3.910
29.929
100,0
66,1
3,9
30,0
157.969
99.692
8.862
49.415
100,0
63,1
5,6
31,3
103.756
66.755
4.845
32.156
100,0
64,3
4,7
31,0
81.570
50.497
4.542
26.530
100,0
61,9
5,6
32,5 28,3
127.800
85.844
5.736
36.220
100,0
67,2
4,5
570.827
368.681
27.895
174.250
100,0
64,6
4,9
30,5
4.138.806
2.750.091
194.979
1.193.736
100,0
66,4
4,7
28,8
7.225.036
4.447.158
546.352
2.231.526
100,0
61,6
7,6
30,9
Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-28-
POM-ERSV Limburg
Figuur 20 : %-verdeling bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socio-economische positie in 2011 (jaargemiddelde)
Evolutie van de beroepsbevolking De beroepsbevolking is het gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) dat daadwerkelijk actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid), hetzij als niet-werkende werkzoekenden. Tabel 9 : Evolutie van de beroepsbevolking (15-64 jaar) 2003-2011 (jaargemiddelden) 2003
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
2011
Evolutie 2003-2011 T M V Abs.
M
V
T
M
V
T
37.240
28.145
65.385
38.219
31.585
69.803
58.500
45.422
103.923
58.902
49.652
108.553
401
37.614
28.642
66.256
39.280
32.319
71.600
1.666
29.378
22.279
51.658
30.345
24.695
55.040
967
48.514
37.391
85.905
49.416
42.164
91.580
211.247
161.879
373.126
216.162
180.414
396.576
3.440
%
4.419
6,8
4.230
4.631
4,5
3.678
5.344
8,1
2.415
3.382
6,5
902
4.773
5.675
6,6
4.915
18.535
23.450
6,3
47.602 145.212 192.815
7,0
2.574.066 2.055.890 4.629.956 2.685.835 2.307.675 4.993.510 111.769 251.785 363.554
7,9
1.537.238 1.215.018 2.752.256 1.584.840 1.360.230 2.945.070
979
Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg
In de periode 2003-2011 (tabel 9) stijgt de Limburgse beroepsbevolking met 6,3% aan een trager tempo dan in Vlaanderen (+7,0%) en België (+7,9%). Met +8,1% is West-Limburg de Limburgse streek met relatief de meest positieve evolutie. In Midden-Limburg bedraagt de groei slechts 4,5%.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-29-
POM-ERSV Limburg
Figuur 21 : Groei-% van de beroepsbevolking (15-64j.) 2003-2011
Goed zichtbaar in figuur 21 is dat de mannelijke beroepsbevolking in alle regio’s maar weinig meer toeneemt en dat dit het meest uitgesproken is in Midden-Limburg, waar bijna geen groei meer is. De vrouwelijke beroepsbevolking kent globaal in Limburg (+11,4%) ook een lager groeicijfer dan Vlaanderen (+12,0%) en België (+12,2%). Het hoogste groeiritme bij de vrouwen wordt met +12,8% opgetekend in West- en Zuid-Limburg en het laagste met +9,3% in Midden-Limburg.
Activiteitsgraad De activiteitsgraad (tabel 10) geeft een idee van de mate waarin de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) actief is op de arbeidsmarkt, d.w.z. een job heeft of een job zoekt. De activiteitsgraad is namelijk de verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Tabel 10 : Evolutie van de activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64 jaar) 2003-2011 (de beroepsbevolking/bevolking op arbeidsleeftijd)
2003 Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
2011
Evolutie 2003-2011 M V T
M
V
T
M
V
T
76,2
60,4
68,5
75,1
64,6
70,0
-1,1
4,2
1,5
75,9
60,5
68,3
73,7
63,6
68,7
-2,2
3,1
0,4
75,0
59,1
67,2
75,0
62,9
69,0
-0,1
3,8
1,8
72,7
57,7
65,4
72,9
61,8
67,5
0,2
4,1
2,1
76,8
61,2
69,1
76,2
66,9
71,7
-0,5
5,7
2,5
75,5
60,0
67,9
74,6
64,1
69,5
-0,9
4,2
1,6
76,7
62,2
69,6
75,8
66,4
71,2
-0,9
4,2
1,6
75,1
60,8
68,0
74,0
64,2
69,1
-1,2
3,4
1,1
Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-30-
POM-ERSV Limburg
Figuur 22 : Groei activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) 2003-2011 (de beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd)
De Limburgse activiteitsgraad ligt in 2011 met 69,5% tussen de Vlaamse (71,2%) en de Belgische (69,1%). Sinds 2003 is, zoals figuur 22 illustreert, de discrepantie met Vlaanderen dezelfde gebleven en met België verbeterd. Zuid-Limburg (71,7%) weet in de betrokken periode de achterstand t.o.v. Vlaanderen volledig weg te werken, terwijl Midden-Limburg (68,7%) haar activiteitsgraad nauwelijks ziet toenemen. Aangezien de mannelijke beroepsbevolking maar weinig meer aangroeit, vindt de toename van de activiteitsgraad blijkbaar nagenoeg nog uitsluitend plaats bij de vrouwen. Figuur 23 laat duidelijk zien dat van de Limburgse regio’s in 2011, het Maasland (67,5%) de laagste activiteitsgraad heeft en Zuid-Limburg (71,7%) de hoogste. Dit was in 2003 ook al zo. Opvallend is ook dat de Maaslandse activiteitsgraad achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen. Figuur 23 : Activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64 jaar) per geslacht in 2011 (beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-31-
POM-ERSV Limburg
Werkloosheid Niet-werkende werkzoekenden In de periode 31/12/2003-31/12/2013 (tabel 11 en figuur 24) daalt het aantal niet-werkende werkzoekenden (nwwz) in Limburg van 34.138 tot 33.113 of met -3,0%, dat hiermee beter presteert dan Vlaanderen (+7,7%). Enkel de Noord-Limburgse (+10,3%) werkloosheidsevolutie verloopt slechter dan de Vlaamse. West-Limburg (-14,9%) en Midden-Limburg (-8,0%) scoren het best. Tabel 11 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden 2003-2013 31/12/2003
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN
31/12/2013
Evolutie 2003-2013 T M V Abs.
M
V
T
M
V
T
1.815
2.689
4.504
2.485
2.484
4.969
4.961
6.385
11.346
5.605
4.835
10.440
2.777
3.679
6.456
2.792
2.705
5.497
15
-974
2.316
2.946
5.262
2.922
2.602
5.524
606
-344
262
2.857
3.713
6.570
3.604
3.079
6.683
747
-634
113
1,7
14.726
19.412
34.138
17.408
15.705
33.113
2.682 -3.707 -1.025
-3,0
101.107
112.081
213.188
123.963
105.607
229.570
22.856 -6.474 16.382
7,7
670
-205
644 -1.550
%
465 10,3 -906
-8,0
-959 -14,9 5,0
Bron : VDAB Verwerking: ERSV-Limburg
Opmerkelijk is dat in de beschouwde periode in alle regio’s de werkloosheid bij de vrouwen is gedaald en bij de mannen gestegen. West-Limburg kent met -26,5% de grootste afname bij de vrouwen en Noord-Limburg met -7,6% de kleinste, wat wel nog gunstiger is dan de Vlaamse daling met -5,8%. De mannelijke werkloosheid stijgt het meest in Noord-Limburg (+36,9%) en het minst in West-Limburg (+0,5%). Figuur 24 : %-evolutie van de niet-werkende werkzoekenden 2003-2013
Eind 2003 zijn vrouwen duidelijk vaker terug te vinden in de werkloosheidsstatistieken dan mannen. Dit patroon wordt dan op alle geografische niveaus vastgesteld (figuur 25). Eind 2013 bestaat deze oververtegenwoordiging van de vrouwen in de werkloosheid niet meer en is dit patroon nagenoeg overal omgekeerd.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-32-
POM-ERSV Limburg
Figuur 25 : Evolutie %-aandeel vrouwen in de niet-werkende werkzoekenden 2003-2013
Van de 33.113 nwwz in Limburg op 31/12/2013 is (figuur 26): · · · ·
21,6% jonger dan 25 jaar en 24,2% 50 jaar of ouder; 23,7% 2 jaar of langer werkloos; 45,9% laaggeschoold; 22,8% allochtonen.
In de Limburgse streken worden hiervan de grootste aandelen nwwz opgetekend in: · · · ·
West-Limburg met 23,6% jonger dan 25 jaar en Noord-Limburg met 26,7% 50 jaar of ouder; Zuid-Limburg met 24,3% 2 jaar of langer werkloos; Maasland met 47,9% laaggeschoold; Midden-Limburg met 29,9% allochtonen. Figuur 26 : %-verdeling van de niet-werkende werkzoekenden naar leeftijd, duur, studieniveau en origine op 31/12/2013
Socio-economische analyse (februari 2014)
-33-
POM-ERSV Limburg
Werkloosheidsgraad Figuur 27 toont dat de werkloosheidsgraad, of het aandeel van de niet-werkende werkzoekenden in de beroepsbevolking, tussen december 2003 en december 2013 niet alleen globaal in Limburg maar ook in al haar streken meer is verminderd dan in Vlaanderen. Eind december 2003 ligt de werkloosheidsdruk enkel in Noord-Limburg (7,5%) onder het Vlaamse niveau van 7,9%, terwijl overig Limburg slechter scoort. Tien jaar later zit zowel Noord-Limburg (7,1%) als Zuid-Limburg (7,3%) en West-Limburg (7,6%) onder de Vlaamse werkloosheidsdruk van 7,8%. Zowel in 2003 als in 2013 kennen Midden-Limburg (11,5% in 2003 en 9,6% in 2013) en het Maasland (11,0% en 10,0%) het hoogste aantal werklozen t.o.v. hun beroepsbevolking. Figuur 27 : Evolutie werkloosheidsgraden 2003-2013 (niet-werkende werkzoekenden in % van beroepsbevolking)
A.3. OPLEIDING Schoolbevolking in het voltijds onderwijs In Limburg bedraagt in het schooljaar 2011-2012 (tabel 12) de schoolbevolking in het voltijds onderwijs 164.477 eenheden of 12,4% van het totaal voor Vlaanderen (1.323.728). Sinds het schooljaar 2003-2004 is deze schoolbevolking in Limburg gedaald met -0,6%, tegen een stijging met +4,6% in Vlaanderen. Het aantal leerlingen in Limburg in het kleuteronderwijs (+8,9%), het lager onderwijs (-5,6%) en het secundair onderwijs (-4,9%) evolueert minder goed dan in Vlaanderen (respectievelijk +11,8%, -2,7% en -0,9%). Eveneens ziet het hogescholenonderwijs zijn studentenbevolking in Limburg (+16,9%) minder vlug toenemen (Vlaanderen : +25,8%). Het aantal studenten dat in Limburg universitair onderwijs volgt, kent met een toename van +40,0% dan weer een iets hoger stijgingsritme dan in geheel Vlaanderen (+36,1%).
Socio-economische analyse (februari 2014)
-34-
POM-ERSV Limburg
Tabel 12 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds onderwijs in de schooljaren 2003-2004 en 2011-2012 2003-2004 Limburg Vlaanderen
2011-2012 Limburg Vlaanderen
Evolutie 2003-2004 / 2011-2012 Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. %
Kleuteronderwijs
30.238
236.671
32.921
264.589
2.683
8,9
27.918
11,8
Gewoon
29.969
234.951
32.593
262.603
2.624
8,8
27.652
11,8
Buitengewoon
269
1.720
328
1.986
59
21,9
266
15,5
Lager onderwijs
56.782
426.567
53.593
415.262
-3.189
-5,6
-11.305
-2,7
Gewoon
52.357
399.615
49.030
386.696
-3.327
-6,4
-12.919
-3,2
Buitengewoon
4.425
26.952
4.563
28.566
138
3,1
1.614
6,0
Secundair onderwijs
64.957
444.714
61.767
440.520
-3.190
-4,9
-4.194
-0,9
Gewoon
62.009
427.922
58.328
420.685
-3.681
-5,9
-7.237
-1,7
Buitengewoon
2.948
16.792
3.439
19.835
491
16,7
3.043
18,1
Hogescholenonderwijs (*) Universitair onderwijs (*)
11.437
100.178
13.372
125.990
1.935
16,9
25.812
25,8
2.017
56.839
2.824
77.367
807
40,0
20.528
36,1
Totaal
165.431
1.264.969
164.477
1.323.728
-954
-0,6
58.759
4,6
Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : ERSV-Limburg
(*) 2003-2004 = aantal hoofdinschrijvingen basisopleidingen en 2011-2012 = aantal unieke studenten BAMA en basisopleidingen
Figuur 28 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau in de schooljaren 2003-2004 en 2011-2012
Uit figuur 28 over de procentuele verdeling van de schoolbevolking per onderwijsniveau blijkt dat sinds het schooljaar 2003-2004, zowel in Limburg als Vlaanderen, de aandelen van het lager en secundair onderwijs dalen en van de overige onderwijsniveaus stijgen. Niet alleen blijven de grootste aandelenverschillen tussen Limburg en Vlaanderen gesitueerd in het secundair en hoger onderwijs, maar deze divergenties zijn verder opgelopen.
Voltijds gewoon secundair onderwijs Evolutie Nog duidelijker dan in het schooljaar 2003-2004, kiezen de meeste scholieren binnen het voltijds gewoon secundair onderwijs (tabel 13 en figuur 29) in het schooljaar 2011-2012 zowel in Limburg (23,9%) als in Vlaanderen (27,2%) na de 1ste graad voor het algemeen secundair onderwijs (ASO). Het aandeel van het technisch secundair onderwijs (TSO) stijgt lichtjes in beide regio’s tot 22,0% in Socio-economische analyse (februari 2014)
-35-
POM-ERSV Limburg
Limburg en 21,1% in Vlaanderen. Het aandelenpercentage voor het beroepssecundair onderwijs (BSO) stagneert in Limburg en Vlaanderen, respectievelijk net beneden 21% en 18%. Tabel 13 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren 2003-2004 en 2011-2012 2003-2004 Limburg Vlaanderen Onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers
2011-2012 Limburg Vlaanderen
Evolutie 2003-2004 / 2011-2012 Limburg Vlaanderen Abs. % Abs.
%
234
1.879
409
3.153
175
74,8
1.274
67,8
1ste graad secundair onderwijs
20.854
144.970
17.935
133.334
-2.919
-14,0
-11.636
-8,0
2de en 3de graad ASO
13.804
109.896
13.917
114.524
113
0,8
4.628
4,2
2de en 3de graad TSO
13.443
89.127
12.834
88.645
-609
-4,5
-482
-0,5
2de en 3de graad KSO
758
5.446
1.133
6.317
375
49,5
871
16,0
2de en 3de graad BSO (incl. 4de graad + modulair)
12.916
76.604
12.100
74.712
-816
-6,3
-1.892
-2,5
Totaal
62.009
427.922
58.328
420.685
-3.681
-5,9
-7.237
-1,7
Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : ERSV-Limburg
Figuur 29 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren 2003-2004 en 2011-2012
Schoolse vertraging Schoolse vertraging of schoolse achterstand is de vertraging die een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde geboortejaar. Schoolse vertraging is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door ziekte, atypische studieovergangen, enz.. Voor wat betreft de schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. 7de leerjaar en modulair onderwijs) blijkt uit figuur 30 dat in het schooljaar 2011-2012 in Limburg het ASO met 12,3% procentueel duidelijk de minste leerlingen met schoolse achterstand telt, gevolgd door het TSO en het kunstsecundair onderwijs of KSO. In het BSO met 58,1% zitten verhoudingsgewijs de meeste scholieren met vertraging. De leerlingenaandelen met schoolse vertraging zijn in Vlaanderen voor elke studierichting nagenoeg van dezelfde grootteorde als in Limburg. Sinds het schooljaar 2003-2004 zijn, zowel in Limburg als Vlaanderen, de leerlingenaandelen met schoolse vertraging merkbaar gedaald in het KSO, maar gestegen in het BSO.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-36-
POM-ERSV Limburg
Figuur 30 : %-aandeel scholieren met schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. het 7de leerjaar + modulair onderwijs) per studierichting in de schooljaren 2003-2004 en 2011-2012
Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs In het academiejaar 2011-2012 (tabel 14) volgen 198.248 Vlaamse jongeren, waarvan 25.567 (12,9%) Limburgse, hoger onderwijs in Vlaanderen. In vergelijking met het academiejaar 2003-2004 wordt voor de Vlaamse jongeren een stijging vastgesteld met 46.122 eenheden of 30,3%, tegenover een toename met 5.541 of 27,7% bij de Limburgse studenten in het Vlaamse hoger onderwijs. Deze aangroei bij de Limburgse studenten hoger onderwijs wordt vooral opgetekend in het universitair onderwijs (+2.994 Limburgse studenten of 54,0% van de totale toename van +5.541 Limburgers in het Vlaamse hoger onderwijs). Bij de Vlaamse studenten hoger onderwijs is dit omgekeerd (+23.883 Vlaamse hogeschoolstudenten of 51,8% van de stijging met +46.122 Vlamingen in het Vlaamse hoger onderwijs). Tabel 14 : Potentieel en werkelijk aantal studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in het academiejaar 2003-2004 en 2011-2012 2003-2004 Limburg Vlaanderen
2011-2012 Limburg Vlaanderen
Evolutie 2003-2004 / 2011-2012 Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. %
Bevolking 18-24 jaar (jaargem.)
73.956
508.960
Hoger onderwijs Hogescholenonderwijs Universitair onderwijs
20.026
152.126
25.567
198.248
5.541
27,7
46.122
30,3
13.486
97.919
16.033
121.802
2.547
18,9
23.883
24,4
6.540
54.207
9.534
76.446
2.994
45,8
22.239
41,0
71.784
527.665
-2.172
-2,9
18.705
3,7
Bron : Departement Onderwijs; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg
(*) 2003-2004 = aantal hoofdinschrijvingen basisopleidingen en 2011-2012 = aantal inschrijvingen onder een diplomacontract BAMA en basisopleidingen
Socio-economische analyse (februari 2014)
-37-
POM-ERSV Limburg
Figuur 31 : Participatiegraad Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaams hoger onderwijs in de academiejaren 2003-2004 en 2011-2012
Uit tabel 14 blijkt tevens dat in 2011 Limburg 71.784 en Vlaanderen 527.665 inwoners in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 24 jaar tellen. Hiermee haalt Limburg in het academiejaar 20112012 een participatiegraad (figuur 31) van 35,6% in het Vlaamse hoger onderwijs, welke beneden het Vlaams gemiddelde van 37,6% ligt. De participatiegraad van een regio aan het hoger onderwijs wordt bekomen door het werkelijk aantal studenten in het hoger onderwijs die in deze regio wonen te delen door het potentieel aantal studenten in de betrokken leeftijdscategorie (inwoners van 18 tot en met 24 jaar) in diezelfde woonregio. Sinds het het academiejaar 2003-2004 heeft Limburg zijn achterstand t.o.v Vlaanderen inzake deze participatiegraad, of m.a.w. deelname aan het hoger onderwijs, verkleind van 2,8% tot 2,0%. In het hogescholenonderwijs en het universitair onderwijs apart scoort Limburg in het academiejaar 2011-2012 een participatiegraad van respectievelijk 22,3% en 13,3% (Vlaanderen: 23,1% en 14,5%), komende van 18,2% en 8,8% (Vlaanderen: 19,2% en 10,7%) in 2003-2004, waardoor de verkleining van de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen betreffende de deelname aan het Vlaamse hoger onderwijs iets meer is toe te schrijven aan de Limburgse jongeren in het universitair onderwijs.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-38-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-39-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-40-
POM-ERSV Limburg
B. ECONOMISCH WEEFSEL
B.1. WELVAARTSCREATIE Bruto toegevoegde waarde De bruto toegevoegde waarde (BTW) is het bedrag dat de productiefactoren aan de waarde van de verbruikte goederen en diensten toevoegen. Het is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de geproduceerde goederen en diensten en de waarde van de in het productieproces verbruikte goederen en diensten. De reële economische groei van een regio wordt berekend op de toename van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen in kettingeuro’s met als referentiejaar 2010. Het gaat om "bruto" toegevoegde waarde, wat wil zeggen dat het de toegevoegde waarde is inclusief de bedragen die opzij worden gezet voor vervangingsinvesteringen. De waardering gebeurt tegen basisprijzen. Dit betekent dat de productie niet de door de producent in rekening gebrachte belasting over de toegevoegde waarde omvat en ook niet mogelijke andere productgebonden belastingen zoals accijnzen. Wel zijn productgebonden subsidies inbegrepen. Over de periode 2003-2011 (figuur 32) kent Limburg met 1,5% een lagere jaarlijkse gemiddelde reële economische groei dan België (1,7%) en Vlaanderen (1,8%). De groeiritmes van de arrondissementen Maaseik (1,6%) en Tongeren (1,5%) situeren zich boven of op het provinciaal niveau, waar het arr. Hasselt (1,4%) dan weer net onder blijft. Figuur 32 : Jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro’s (referentiejaar 2010) in de periode 2003-2011
De BTW beloopt in 2011 (tabel 15) in Limburg 20.950,2 miljoen euro of respectievelijk 11,1% en 6,3% van de BTW in Vlaanderen (188.837,2 miljoen euro) en België (330.588,4 miljoen euro). De tertiaire activiteiten in ontwikkelde economieën zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de BTW, gaande van een aandeel van 70,0% in Limburg , over 73,0% in Vlaanderen tot 76,6% in België. Alle andere beschouwde sectoren zijn in Limburg naar verhouding belangrijker dan in Vlaan-
Socio-economische analyse (februari 2014)
-41-
POM-ERSV Limburg
Tabel 15 : Economische structuur in 2011 van Limburg, Vlaanderen en België op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (miljoenen euro’s) Limburg
La ndbouw, bos bouw en vi s s eri j Indus tri e Bouwni jverhei d Terti a i re s ector Totaal bruto toegevoegde waarde (B.1g)
Abs. (in miljoen euro's) 185,7 4.491,6 1.616,7 14.656,2 20.950,2
Vlaanderen
%-aandeel in totaal 0,9 21,4 7,7 70,0 100,0
Abs. (in miljoen euro's) 1.564,8 36.871,2 12.476,2 137.925,0 188.837,2
%-aandeel in totaal 0,8 19,5 6,6 73,0 100,0
België Abs. (in miljoen euro's) 2.318,8 56.235,6 18.897,5 253.136,5 330.588,4
%-aandeel in totaal 0,7 17,0 5,7 76,6 100,0
Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg
deren en België, wat in figuur 33 nog duidelijker tot uiting komt via de specialisatie-index. De specialisatie-index t.o.v. Vlaanderen wordt berekend als het aandeel van een sector in het totaal van alle sectoren voor een regio t.o.v. het analoge aandeel voor Vlaanderen, vermenigvuldigd met 100. Een index groter dan 100 wijst op een specialisatie voor de regio. Door de relatief grotere belangrijkheid van de industrie in onze provincie, is Limburg een van de Vlaamse provincies die doorgaans heel conjunctuurgevoelig is. Dit impliceert dat conjunctuurbewegingen eerder versterkt tot uiting komen. Dit komt doordat de industrie een grotere exportgerichtheid heeft en zo meer onderhevig is aan internationale concurrentie en de conjuncturele situatie elders in de wereld. Figuur 33 : Specialisatie-indices in 2011 van Limburg en België t.o.v. Vlaanderen inzake de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (Indices, Vlaanderen=100)
Bruto binnenlands product Het bruto binnenlands product (BBP) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle goederen en diensten die er op één jaar tijd worden geproduceerd. Het BBP is een veel gebruikte maatstaf voor de economische situering van een regio. Het bruto binnenlands product (BBP) wordt samengesteld door bij de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen de productgebonden belastingen op productie en invoer op te tellen en de productgebonden subsidies op productie en invoer af te trekken.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-42-
POM-ERSV Limburg
In 2011 bedraagt het BBP in Limburg 23.437,4 miljoen euro. Dit is 11,1% van het Vlaamse BBP (211.256,4 miljoen euro) en 6,3% van het Belgische BBP (369.836,4 miljoen euro). Het Limburgse BBP is als in figuur 34 verdeeld over haar 3 arrondissementen. Figuur 34 : Bruto binnenlands product tegen lopende prijzen in 2011 per Limburgs arrondissement (in miljoen euro)
Bruto binnenlands product per inwoner Evolutie Het BBP per inwoner is een belangrijke indicator voor het meten van de geproduceerde welvaart. Limburg realiseert in 2011 een BBP per inwoner (tabel 16) van 27.671 euro of 82,9% van het Vlaamse BBP per inwoner (33.381 euro). Binnen Limburg spant het arr. Hasselt (33.897) de kroon en situeert zich hiermee zelfs boven het Belgische niveau (33.641). Het arr. Maaseik (23.783) maar vooral het arr. Tongeren (19.344) scoren laag. Opvallend is ook dat voor heel Limburg sinds 2003 de achterstand met Vlaanderen is toegenomen. Tabel 16 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner tegen lopende prijzen in de periode 2003-2011 Absolute cijfers (in euro's) 2003 Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
Index Vlaanderen = 100
2011
Jaarlijks gemiddeld groei-%
2003
2011
27.348
33.897
103,8
101,5
2003-2011 3,0
19.282
23.783
73,2
71,2
2,9
15.643
19.344
59,4
57,9
3,0
22.321
27.671
84,8
82,9
3,0
26.336
33.381
100,0
100,0
3,3
26.615
33.641
101,1
100,8
3,3
Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-43-
POM-ERSV Limburg
Determinanten Via een synthetische opsplitsing van het BBP per inwoner kunnen diverse socio-economische aspecten van een regio bekeken worden, zoals blijkt uit volgende identiteit: BBP werkgelegenheid werkenden bevolking 15-64 jaar BBP = x x x werkenden bevolking 15-64 jaar bevolking bevolking werkgelegenheid
of m.a.w. BBP per inwoner=arbeidsproductiviteit x pendelarbeidsratio x werkzaamheidsgraad x onafhankelijkheidsratio
Het BBP per inwoner van een regionale economie is derhalve het product van 4 determinanten, t.w. het BBP per loontrekkende of zelfstandige (arbeidsproductiviteit), de verhouding van de werkgelegenheid tot de werkende inwoners (autonomiegraad van de werkgelegenheid of pendelarbeidsratio die het belang van het netto-pendelarbeidsverkeer toont), het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd (werkzaamheidsgraad) en het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking (onafhankelijkheidsratio of het inverse van de afhankelijkheidsratio van ouderen en jongeren). De grootte van het BBP per inwoner in een regio wordt bijgevolg niet alleen bepaald door de onafhankelijkheidsratio, de werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit, maar ook door de concentratie van de werkgelegenheid in deze regio. Uit figuur 35 met de 4 determinanten van het BBP per inwoner blijkt dat in 2011 in Limburg : ·
de arbeidsproductiviteit (bruto binnenlands product per werknemer of zelfstandige) 12,1% lager ligt dan in Vlaanderen; o
·
·
de pendelarbeidsratio (werkgelegenheid t.o.v. de werkende inwoners) 5,9% beneden het Vlaamse peil blijft; o
Hasselt scoort niet alleen beter dan Limburg maar zelfs 12,9% beter dan Vlaanderen.
o
Maaseik doet het op dit onderdeel 18,9% en Tongeren 28,8% slechter vergeleken met Vlaanderen.
de werkzaamheidsgraad (het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd) zich 2,8% onder deze van Vlaanderen situeert; o
·
Alle Limburgse arrondissementen situeren zich min of meer rond het provinciaal niveau.
In elk Limburgse arrondissement wordt nagenoeg dezelfde achterstand t.o.v. Vlaanderen opgetekend als globaal in Limburg.
de onafhankelijkheidsratio (het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking) 3,1% hoger is dan in Vlaanderen. o
Alle Limburgse arrondissementen vertonen nagenoeg dezelfde gunstige demografische factor t.o.v. Vlaanderen als de provincie in haar geheel.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-44-
POM-ERSV Limburg
Figuur 35 : Determinanten van het BBP per inwoner in 2011 (Indices, Vlaanderen=100)
De grotere aanwezigheid van potentiële actieven in de Limburgse bevolking kan dus blijkbaar niet verhinderen dat het BBP per inwoner lager blijft dan in Vlaanderen. In Limburg drukken de minder goede arbeidsproductiviteit, pendelarbeidsratio en werkzaamheidsgraad op de gerealiseerde welvaart. De demografische determinant zorgt zoals gezegd wel voor enige verluchting, doch enkel in het arr. Hasselt geholpen door een gunstige pendelarbeidsratio die voortvloeit uit een hoge concentratie van de werkgelegenheid in dit arrondissement. De lagere werkzaamheidsgraad in België wordt er vooral gecompenseerd door de hogere pendelarbeidsratio.
Inkomen De welvaart van de inwoners van een regio wordt hier geanalyseerd aan de hand van 2 indicatoren: ·
het beschikbaar inkomen per inwoner en
·
het netto fiscaal inkomen per inwoner.
Beschikbaar inkomen per inwoner Het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner (tabel 16) is een maat voor de “geproduceerde” welvaart in een regio. Om de welvaart van de inwoners in kaart te brengen is het daarentegen aangewezen zich te richten op het beschikbaar inkomen van de inwoners van een regio. Het beschikbaar inkomen per inwoner (tabel 17) is een betere indicator voor de welvaart die de inwoners van een gebied “verdiend” hebben. Voordeel van deze indicator is dat het gaat over het inkomen dat beschikbaar blijft na aftrek van belastingen op inkomen en vermogen. Nadeel voor onderhavige analyse is dat het administratief arrondissement het laagste geografisch niveau is waarvan gegevens beschikbaar zijn.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-45-
POM-ERSV Limburg
Limburg laat in 2010 een beschikbaar inkomen per inwoner optekenen van 17.945 euro of 91,9% van het Vlaams gemiddelde (19.535 euro). Binnen Limburg heeft het arr. Hasselt (18.585) het hoogste beschikbaar inkomen per hoofd. Het situeert zich hiermee iets boven het Belgische niveau (18.459). Het arr. Maaseik (17.185) kent per inwoner gemiddeld het laagste beschikbaar inkomen. Op het arr. Tongeren na hebben sinds 2003 Limburg en haar overige arrondissementen iets van hun achterstand t.o.v. Vlaanderen inzake het beschikbaar inkomen per inwoner weten weg te werken. Tabel 17 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner in de periode 2003-2010 Absolute cijfers (in euro's)
Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
2003 15.159 14.023 14.642 14.720 16.246 15.443
Index Vlaanderen = 100
2010 18.585 17.185 17.516 17.945 19.535 18.459
2003 93,3 86,3 90,1 90,6 100,0 95,1
2010 95,1 88,0 89,7 91,9 100,0 94,5
Jaarlijks gemiddeld groei-% 2003-2010 3,2 3,2 2,8 3,1 2,9 2,8
Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg
Belangrijk is dat de regionale spreiding van het gemiddeld beschikbaar inkomen per hoofd minder groot is dan van het BBP per capita, zoals geïllustreerd wordt in figuur 36 en 37. De milderende werking van de sociale zekerheid en pendelarbeidsbewegingen zorgen daarvoor. Hierdoor is de Figuur 36 : Relatie tussen geproduceerde en verdiende welvaart in 2010
regionale spreiding van deze inkomensindicator op arrondissementeel vlak binnen Limburg in 2010 beperkt tot een standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van € 644 tegenover een standaarddeviatie van € 6.232 inzake het BBP per inwoner. Deze standaarddeviatie geeft aan in hoeverre de inkomens afwijken van het gemiddelde. De respectievelijke standaardafwijkingen van € 581 en € 6.116 in 2003 wijzen tevens op een licht divergerende ontwikkeling sindsdien van zowel de verdiende als de geproduceerde welvaart in de Limburgse arrondissementen.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-46-
POM-ERSV Limburg
Figuur 37 : Standaarddeviatie in reële termen (in constante prijzen van 2004) voor de Limburgse arrondissementen inzake het BBP per inwoner en het beschikbaar inkomen per inwoner
Netto fiscaal inkomen per inwoner De basis voor deze indicator is het totaal netto belastbaar inkomen, verwezenlijkt door natuurlijke personen zowel in België als in het buitenland en onderworpen aan de personenbelasting, opgesteld op basis van de belastingsaangiften. Het netto belastbaar inkomen is samengesteld uit inkomsten uit onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en kapitalen en beroepsinkomsten. Het centrale element in deze statistiek is het totale netto belastbaar inkomen per aangifte (fiscaal gezin). Het fiscale gezin kan bestaan uit een alleenstaande, wettelijk samenwonenden of een gehuwd paar. Het totale netto belastbaar inkomen bestaat uit alle netto inkomsten min de aftrekbare uitgaven. Er dient op gewezen te worden dat de resultaten betrekking hebben op de ingecohierde inkomens, dit wil zeggen alleen op de gezinnen die belasting betalen. Een aantal belastingplichtigen, die omwille van hun inkomen of van hun gezinslasten niet belastbaar zijn, komen in de statistiek niet voor. Nadeel is dus dat het netto fiscale inkomen niet de absolute hoogte van het werkelijke inkomensniveau weergeeft. Voordeel is dat deze fiscale statistieken toch toelaten een zekere welvaartswaardeschaal op te stellen en zelfs tot op gemeentelijk niveau. Enkel het gemiddelde netto fiscaal inkomen per inwoner wordt geanalyseerd, aangezien dit een betere indicator is van de economische welvaart van een gebied dan het gemiddelde netto fiscaal inkomen per aangifte. Tabel 18 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner 2003-2010
Absoluut in € 2003 2010 Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
11.856 12.895 12.476 11.442 12.782 12.407 13.485 12.655
15.055 15.689 15.378 14.487 15.865 15.391 16.599 15.598
Welvaartsindex Groei-% Vlaanderen=100 2003 2010 2003-2010 87,9 95,6 92,5 84,9 94,8 92,0 100,0 93,8
90,7 94,5 92,6 87,3 95,6 92,7 100,0 94,0
27,0 21,7 23,3 26,6 24,1 24,1 23,1 23,3
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Financiële statistieken Verwerking : ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-47-
POM-ERSV Limburg
Het gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner (tabel 18 en figuur 38) bedraagt in Limburg in 2010 (aanslagjaar 2011) 15.391 euro, wat overeenkomt met een welvaartsindex van 92,7% t.o.v. het gemiddelde in Vlaanderen (16.599 euro). Zuid-Limburg (15.865 euro) heeft met 95,6% de hoogste welvaartsindex van alle Limburgse streken en plaatst zich daarmee samen met Midden-Limburg (94,5%) iets boven het landelijke welvaartsniveau (94,0%). Het Maasland (14.487 euro of 87,3%) bekleedt de laatste plaats. Sinds 2003 is de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen enigszins afgenomen. Noord-Limburg en het Maasland weten de welvaartskloof het meest te dichten, gevolgd door Zuid- en West-Limburg . Midden-Limburg moet als enige wat terrein prijsgeven. De relatieve groeicijfers van de 5 Limburgse streken variëren tussen 2003 en 2010 van +21,7% in Midden-Limburg tot +27,0% in Noord-Limburg. Figuur 38 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner in 2010 en het groei-% ervan sinds 2003
De standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van de verdeling van deze welvaartsindicator over de 5 Limburgse streken bedraagt € 481,22 in 2010, wat duidt op een vrij gelijkmatige spreiding van de inkomens op streekniveau als gevolg van pendelarbeid en sociale correcties. In 2003 was de standaarddeviatie nog € 635,50.
B.2. CONCURRENTIEVERMOGEN OP GEBIED VAN ARBEIDSKOST Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde De economische performantie van een land of regio wordt veelal bepaald aan de hand van de arbeidsproductiviteit, maar nu gedefinieerd als de bruto toegevoegde waarde per werknemer. Dit is een iets engere definitie dan de in deze socio-economische analyse eerder gebruikte definitie van de arbeidsproductiviteit op basis van het BBP. In 2011 (tabel 19) wordt in Limburg een arbeidsproductiviteit van € 75.954,1 opgetekend, tegenover € 86.889,3 in Vlaanderen en € 86.785,1 in België. Dit betekent voor Limburg t.o.v. Vlaanderen een arbeidsproductiviteitsniveau (figuur 39) dat 12,6% lager ligt. Socio-economische analyse (februari 2014)
-48-
POM-ERSV Limburg
Per sector scoort in 2011 in Limburg de bouw (€ 82.839,7) de hoogste productiviteit en de primaire sector (€ 44.298,7) de laagste. In Vlaanderen (€ 84.527,4) en België (€ 84.216,8) wordt de laagste productiviteit opgetekend in de tertiaire sector en de hoogste in respectievelijk de industrie (€ 94.977,2) en de primaire sector (€ 113.772,6). Tabel 19 : Arbeidsproductiviteit in 2011 per sector in Limburg, Vlaanderen en België (Bruto toegevoegde waarde/aantal werknemers) Limburg
La ndbouw, bos bouw en vi s s eri j Indus tri e Bouwni jverhei d Terti a i re s ector Totaal
Abs. (in euro's) 44.298,7 82.354,2 82.839,7 74.178,9 75.954,1
Vlaanderen
Jaarlijks gem. groei-% sinds 2003 -1,8 1,9 4,5 2,6 2,4
Abs. (in euro's) 91.755,6 94.977,2 91.519,4 84.527,4 86.889,3
Jaarlijks gem. groei-% sinds 2003 -2,8 3,0 3,9 2,6 2,6
België Jaarlijks Abs. gem. groei-% sinds 2003 (in euro's) 113.772,6 -2,6 99.754,9 3,5 86.138,9 3,8 84.216,8 2,6 86.785,1 2,7
Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg
De jaarlijkse gemiddelde groeipercentages sinds 2003 tonen dat Limburg in alle sectoren, behalve de industrie, de productiviteitsachterstand weet te verkleinen of gelijk te houden. De geringere industriële productiviteitstoename in Limburg heeft er echter voor gezorgd dat de globale Limburgse (2,4% groei per jaar) productiviteit t.o.v. Vlaanderen (+2,6 %) en België (+2,7%) zelfs nog iets is afgenomen. Figuur 39 illustreert tevens dat Limburg in 2011 in alle beschouwde sectoren een lagere arbeidsproductiviteit blijft hebben. Figuur 39 : Arbeidsproductiviteitsniveau in 2011 per sector (Indices, Vlaanderen = 100)
Per Limburgs arrondissement blijkt dat enkel in het arrondissement Maaseik sinds 2003 de arbeidsproductiviteit t.o.v. Vlaanderen (figuur 40) is toegenomen, met als resultaat dat alle Limburgse arrondissementen zich in 2011 min of meer situeren rond het provinciaal arbeidsproductiviteitsniveau, dat zoals reeds eerder aangehaald 12,6% lager ligt dan in Vlaanderen. Socio-economische analyse (februari 2014)
-49-
POM-ERSV Limburg
Figuur 40 : Arbeidsproductiviteit 2003-2011 (Indices, Vlaanderen =100) (bruto toegevoegde waarde/aantal werknemers)
Arbeidseenheidskost De arbeidseenheidskost (totale loonsom gedeeld door totaal aantal werknemers) is een indicator voor de gemiddelde loonkost van een werknemer. Figuur 41 toont dat vergeleken met Vlaanderen de arbeidseenheidskost sinds 2003 in Limburg licht is gedaald. Dit wil zeggen dat de arbeid in Figuur 41 : Arbeidseenheidskost 2003-2010 (Indices, Vlaanderen = 100) (totale beloning werknemers/totaal aantal werknemers)
Limburg gemiddeld relatief goedkoop is gebleven (10,7% lager dan Vlaanderen in 2010). Het arr. Hasselt (7,2% minder duur) benadert het meest de gemiddelde Vlaamse loonkost per werknemer. Maaseik is 14,8% goedkoper en Tongeren zelfs 17,6%.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-50-
POM-ERSV Limburg
Loonkost per eenheid product De loonkost per eenheid product (totale loonsom gedeeld door de bruto toegevoegde waarde) geeft weer hoezeer de loonkost doorweegt in de fabricage van goederen en diensten. De loonkost per eenheid product bedraagt in 2010 in Vlaanderen gemiddeld 0,565 euro per euro bruto toegevoegde waarde. Zeven jaar eerder noteerde deze ratio 0,566. Limburg blijft met 0,573 in 2003 en 0,578 in 2010 iets boven dit Vlaamse niveau liggen. Relatief gezien t.o.v. Vlaanderen betekent dit dat (figuur 42) tussen 2003 en 2010 in Limburg de loonkost per eenheid product nog duurder is geworden, waardoor in 2010 Limburg in deze een meerkost heeft van 2,5%. Frappant is dat binnen Limburg deze duurdere loonkost per eenheid product uitsluitend is toe te schrijven is aan het arr. Hasselt. Figuur 42 : Loonkost per eenheid product 2003-2010 (Indices, Vlaanderen = 100) (totale beloning werknemers/bruto toegevoegde waarde)
De loonkost per eenheid product is tevens gelijk aan de verhouding van de arbeidseenheidskost tot de arbeidsproductiviteit. De duurdere loonkost per eenheid product in Limburg t.o.v. Vlaanderen komt bijgevolg doordat niet alleen de arbeidseenheidskost (teller) maar ook de arbeidsproductiviteit (noemer) eerder laag zijn in Limburg. De lage gemiddelde loonkost per werknemer compenseert in Limburg aldus onvoldoende de lage arbeidsproductiviteit, wat duidelijk geïllustreerd wordt in figuur 43. Ook hier blijkt dat Hasselt het arrondissement is binnen Limburg met een te lage arbeidsproductiviteit vergeleken met zijn arbeidseenheidskost. De totstandkoming van de loonkost per eenheid product en diens determinanten is evenwel afhankelijk van meerdere factoren : samenstelling van het productieapparaat, inzet van geschoolde arbeidskrachten, loonanciënniteit,… . Men mag uit een hoge loonkost per eenheid product niet zonder meer afleiden dat het gebied in kwestie niet competitief zou zijn. De werkgelegenheid en de welvaart van een regio worden immers evenzeer bepaald door handel, pendel en de specialisatie in bepaalde activiteiten. Niettemin is deze loonkostindicator een van de vele factoren die het investeringsklimaat bepalen.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-51-
POM-ERSV Limburg
Figuur 43 : Determinanten loonkost per eenheid product in 2010 (Indices, Vlaanderen = 100) (arbeidseenheidskost/arbeidsproductiviteit)
Bruto maandloongegevens Deze bruto maandloongegevens bevatten alle betalingen die betrekking hebben op de maand oktober, inclusief loon voor overuren, premies voor ploeg-, nacht- en weekendwerk en overige regelmatig uitbetaalde premies. Jaarlijkse of niet-regelmatige premies zoals het vakantiegeld of een dertiende maand zijn niet inbegrepen. Bovendien zijn deze gegevens naar werkplaats beperkt tot de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden, met uitzondering van de leerjongens en –meisjes, werkzaam in lokale eenheden van ondernemingen met minstens tien werknemers en actief in de privésector , die gedefinieerd is als de secties B tot en met N van de nomenclatuur NACE-BEL 2008. Bepaalde sectoren zijn aldus niet opgenomen, met name de landbouw, de visserij, het openbaar bestuur, het onderwijs, de gezondheidszorg en de overige publieke diensten. De indeling in beroepscategorieën stemt overeen met de hoofdgroepen van de Europese versie van de International Standard Classification of Occupations (ISCO-08(COM)). Evolutie naar werkplaats Het gemiddeld bruto maandloon in de privésector (tabel 20 en figuur 44) bedraagt in oktober 2010 in Limburg € 2.918, of 95,5% van het gemiddelde in Vlaanderen (€ 3.054). In België (€ 3.103) is dit maandloon 1,6% hoger dan in Vlaanderen. Binnen Limburg hebben de arrondissementen Tongeren en Maaseik de laagste maandlonen met respectievelijk € 2.678 en € 2.730 en blijven hiermee 11 à 12% onder het Vlaamse salarispeil. Het arrondissement Hasselt scoort veel beter met € 3.075 per maand en situeert zich daarmee tussen het Vlaams en Belgische niveau. Vanuit financieel oogpunt is het aldus binnen Limburg het meest aangewezen om in het arrondissement Hasselt te werken. Sinds oktober 2003 heeft Limburg zich globaal, inzake het gemiddeld bruto maandloon in de privé-
Socio-economische analyse (februari 2014)
-52-
POM-ERSV Limburg
Tabel 20 : Evolutie van de gemiddelde bruto maandlonen in oktober van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector Index Vlaanderen = 100 Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
groei-% 2003-2010
2003
2010
2003
2010
2.526
3.075
101,3
100,7
21,7
2.172
2.730
87,1
89,4
25,7
2.179 2.372 2.494 2.531
2.678 2.918 3.054 3.103
87,4 95,1 100,0 101,5
87,7 95,5 100,0 101,6
22,9 23,0 22,4 22,6
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : ERSV-Limburg
sector, licht weten te verbeteren t.o.v. Vlaanderen. In de periode oktober 2003-oktober 2010 stijgt het Vlaamse maandloon met 22,4%. Limburg kent een toename met 23,0%, terwijl de vermeerdering in haar arrondissementen varieert van 21,7% (arr. Hasselt) tot 25,7% (arr. Maaseik). Figuur 44 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon in oktober in de privésector (Indices, Vlaanderen = 100)
Toestand oktober 2010 volgens bepaalde karakteristieken Geslacht De Belgische mannen (€ 3.182) verdienen gemiddeld 1,1% (figuur 45 en tabel 21) meer dan hun Vlaamse collega’s (€ 3.146). In Limburg beuren de mannen (€ 3.004) 4,5% minder. De vrouwen in Limburg (€ 2.683) zitten 3,0% beneden hun Vlaamse loonniveau (€ 2.767). In België situeren de vrouwen (€ 2.863) zich 3,5% hoger. De gemiddelde lonen bij de mannen liggen in elke beschouwde regio hoger dan bij de vrouwen. De genderloonkloof bedraagt in Limburg 10,7%, in Vlaanderen 12,0% en in België 10,0%. Dit betekent bvb voor Limburg dat voor elke € 100 die een man maandelijks op zijn bankrekening bijgeschreven ziet, een vrouw het gemiddeld met € 89,3 moet stellen.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-53-
POM-ERSV Limburg
Figuur 45 : Gemiddeld bruto maandloon per geslacht en per opleidingsniveau in de privésector in oktober 2010 (Indices, Vlaanderen = 100)
Opleidingsniveau Het bezit van een diploma verleent een goede uitgangspositie bij het vinden van werk. Een diploma is voor de werkgever een bewijs dat de werknemer bepaalde vaardigheden en competenties bezit die voor de onderneming belangrijk zijn en dus gevaloriseerd mogen worden. Algemeen kan gesteld worden dat de omvang van het loon recht evenredig is met het scholingsniveau (tabel 21). Loontrekkenden zonder diploma, met een diploma van het lager onderwijs of van het secundair onderwijs verdienen binnen hun regio minder dan de regiogemiddelden. Wie in het bezit is van een diploma van het tertiair onderwijs, verdient gemiddeld meer. Voor houders van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type ligt het loon in België 8,3% hoger dan het gemiddelde, in Vlaanderen 10,6% en in Limburg zelfs 14,0%. Dit stijgt in elk beschouwd gebied tot boven de 50% voor universitairen. Figuur 45 toont dat binnen elk opleidingsniveau de lonen zowel in Limburg als België grosso modo rond het Vlaamse niveau schommelen, uitgezonderd de universitaire werknemers in Limburg die blijkbaar 3,6% minder loon ontvangen dan de Vlaamse loontrekkenden met een vergelijkbaar opleidingsniveau. Beroepscategorie Loonverschillen worden in grote mate verklaard doordat loontrekkenden verschillende functies uitoefenen. Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel krijgen overal het hoogste loon uitbetaald (tabel 21). In Limburg bedraagt dit gemiddeld € 5.339, in Vlaanderen € 6.007 en in België € 6.074. Hiermee verdienen ze nagenoeg overal dubbel zoveel als de gemiddelde loontrekkende binnen hun regio. De functies waarvoor doorgaans gemiddeld de laagste lonen worden uitbetaald zijn het ongeschoold, dienstverlenend en verkoopspersoneel. Zij verdienen maandelijks ca. € 2.350 of ongeveer 4/5 van het gemiddeld maandloon van het desbetreffende gebied.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-54-
POM-ERSV Limburg
Figuur 46 : Gemiddeld bruto maandloon per beroepscategorie in de privésector in oktober 2010 (Indices, Vlaanderen = 100)
De 3 best betaalde functies worden in Limburg gemiddeld minder gehonoreerd dan in Vlaanderen (tot 11,1% minder voor bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel), zoals geïllustreerd wordt in figuur 46. De overige functies, uitgezonderd het ongeschoold personeel, hebben dan weer een gelijk of iets hoger salaris dan in Vlaanderen. Anciënniteit binnen de onderneming De differentiatie in de bezoldiging gebeurt evenzeer op basis van productiviteitsverschillen tussen de werknemers. Een werknemer die beschikt over nuttige ervaring kan een taak vaak efficiënter uitFiguur 47 : Gemiddeld bruto maandloon naar anciënniteit binnen een onderneming in de privésector in oktober 2010 (Indices, Vlaanderen = 100)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-55-
POM-ERSV Limburg
voeren. Anciënniteit blijft bijgevolg een argument om verschillende lonen uit te betalen. Met anciënniteit wordt hier de lengte van tewerkstelling binnen de onderneming (dus ruimer dan de lokale eenheid) bedoeld. Er is in elke beschouwde streek vrijwel dezelfde toename van het gemiddelde loon naarmate het aantal jaren dat men in dienst is binnen het bedrijf (tabel 21). Opvallend is wel dat binnen elke anciënniteitsklasse (figuur 47) Limburg steeds beneden het Vlaamse salarispeil blijft en België erboven, waardoor ervaring in Limburg blijkbaar iets minder wordt gewaardeerd dan in Vlaanderen en België. Bedrijfstak De sector waar men werkt heeft een grote impact op het uitbetaalde loon. De hoogste lonen worden uitbetaald in de financiële instellingen (tabel 21). Het maandloon ligt er van ca. 17% in Vlaanderen tot ca. 28% in Limburg hoger dan dit van de modale loontrekkende binnen elke betrokken regio. In de sector productie en distributie van elektriciteit, water en gas (ca. 20% in Vlaanderen en België boven het desbetreffende streekgemiddelde) is het geldelijk eveneens interessant om te werken. Wegens een te klein steekproefaantal op provinciaal niveau in deze sector zijn er voor Limburg geen cijfers gekend. De laagste lonen worden uitbetaald in de hotels en restaurants. Een loontrekkende verdient er overal rond de € 2.150 of ruim 25% minder dan het gebiedsgemiddelde. Voorts blijkt het vanuit pecuniair perspectief ook minder aantrekkelijk om in Limburg te werken in de sectoren “vervoer, opslag en communicatie”, “groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen” en “bouwnijverheid”. Niet alleen worden in Limburg met € 3.735 de hoogste gemiddelde lonen uitbetaald in de financiële instellingen, maar uit figuur 48 blijkt dat Limburg hiermee ook 4,9% boven het corresponderende Vlaamse loonniveau van € 3.559 blijft. Vergeleken met het inkomensniveau van Vlaanderen zijn er verder maar 2 bedrijfstakken waar Limburg even hoog of iets hoger scoort, t.w. in de industrie (+0,0%) en in de hotels en restaurants (+0,6%). Figuur 48 : Gemiddeld bruto maandloon per bedrijfstak in de privésector in oktober 2010 (Indices, Vlaanderen = 100)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-56-
POM-ERSV Limburg
Tabel 21 : Gemiddelde bruto maandlonen in oktober 2010 volgens bepaalde karakteristieken van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector Index Totaal privésector = 100 Absolute cijfers in euro's VlaanVlaanLimburg deren België Limburg deren België Totaal privésector
2.918
3.054
3.103
100,0
100,0
100,0
Vrouwen
2.683
2.767
2.863
91,9
90,6
92,3
Ma nnen
3.004
3.146
3.182
102,9
103,0
102,5
Geen of l a ger onderwi js
2.578
2.544
2.500
88,3
83,3
80,6
La ger s ecunda i r
2.534
2.563
2.548
86,8
83,9
82,1
Hoger s ecunda i r (ASO)
2.638
2.702
2.693
90,4
88,5
86,8
Hoger s ecuda i r (TSO, KSO en BSO)
2.774
2.717
2.682
95,1
89,0
86,4
Hoger, ni et uni vers i ta i r va n het korte type
3.326
3.377
3.359
114,0
110,6
108,3
Uni vers i ta i r of hoger va n het l a nge type
4.605
4.779
4.813
157,8
156,5
155,1
Bedri jfs l ei ders en hoger ka derpers oneel
5.339
6.007
6.074
183,0
196,7
195,7
Intel l ectuel e en wetens cha ppel i jke beroepen
4.145
4.226
4.280
142,0
138,4
137,9
Onderges chi kt pers oneel i n i ntel l ect. en wetens ch. beroepen
3.295
3.367
3.368
112,9
110,2
108,5
Bedi enden
2.698
2.709
2.737
92,5
88,7
88,2
Di ens tverl enend en verkoops pers oneel
2.422
2.387
2.347
83,0
78,2
75,6
Amba chts l i eden en a mba chtel i jke va ka rbei ders
2.637
2.589
2.562
90,4
84,8
82,6
Fa bri eks a rbei ders , ma chi ne- en monta gea rbei ders
2.737
2.676
2.651
93,8
87,6
85,4
Onges chool d pers oneel
2.302
2.419
2.359
78,9
79,2
76,0
Mi nder da n 2 ja a r
2.411
2.586
2.629
82,6
84,7
84,7
2 tot 5 ja a r
2.689
2.853
2.880
92,2
93,4
92,8
6 tot 10 ja a r
2.927
3.059
3.091
100,3
100,2
99,6
11 tot 20 ja a r
3.243
3.328
3.373
111,1
109,0
108,7
Meer da n 20 ja a r
3.436
3.614
3.665
117,8
118,3
118,1
3.109
3.108
3.110
106,5
101,8
100,2
NG
3.697
3.714
-
121,1
119,7
Geslacht
Opleidingsniveau
Beroepscategorie
Anciënniteit
Bedrijfstak Indus tri e Producti e en di s tri buti e va n el ektri ci tei t, wa ter en ga s Bouwni jverhei d
2.750
2.836
2.796
94,2
92,9
90,1
Groot- en kl ei nha ndel ; repa ra ti e a uto's en hui s houda rti kel en
2.590
2.880
2.875
88,8
94,3
92,7
Hotel s en res ta ura nts
2.155
2.143
2.294
73,9
70,2
73,9
Vervoer, ops l a g en communi ca ti e
2.568
2.979
3.024
88,0
97,5
97,5
Fi na nci ël e i ns tel l i ngen
3.735
3.559
3.888
128,0
116,5
125,3
Onroerende goederen, verhuur en di ens ten a a n bedri jven
3.011
3.181
3.230
103,2
104,2
104,1
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : ERSV-Limburg
B.3. INVESTERINGEN Investeringen volgens de BTW-aangiften Investeringen zijn een noodzakelijke voorwaarde om het economisch weefsel te vernieuwen en concurrentieel te houden. Ze zijn bijgevolg een maat voor de opbouw en renovatie van de productiecapaciteit, en aldus een indicatie van de mate waarin men gelooft in de toekomst van een land of regio.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-57-
POM-ERSV Limburg
Het betreft hier investeringen volgens de BTW-aangiften. De beschouwde sectoren worden gedefinieerd als de secties B tot en met J en M,N,R en S van de nomenclatuur NACE-BEL 2008. Voor de overige sectoren (vooral primaire, financiële en quartaire sector) is de betrouwbaarheid van de gegevens onvoldoende door afwijkende BTW-aangiften of forfaitaire regimes. In 2012 beloopt het investeringsbedrag volgens de BTW-aangiften (tabel 22) in Limburg 1,7 miljard euro. Dit is 8,6% van de Vlaamse investeringen (19,6 miljard euro) en 5,2% van de Belgische (32,3 miljard euro), wat eerder lage aandelen zijn. De BTW-aangiften gebeuren echter volgens de maatschappelijke zetel en de ondernemingen worden, voor het geheel van hun activiteiten, per NACE-bedrijfstak ingedeeld volgens de hoofdactiviteit. Deze werkwijze resulteert in een onderschatting van de investeringsbedragen voor Limburg. Tabel 22 : Investeringen volgens de BTW-aangiften per sector in 2012 (bedragen in 1.000 euro) Secties B-J en M, N, R, S van NACE 2008
Limburg
Vlaanderen
België
Abs.
%
Abs.
%
Abs.
%
(*)
NVT
(*)
NVT
40.520
0,1
410.900
24,3
3.934.936
20,0
6.194.094
19,2
(*)
NVT
(*)
NVT
2.172.779
6,7
21.174
1,3
586.051
3,0
944.715
2,9
F Bouwnijverheid
209.805
12,4
2.220.171
11,3
3.713.251
11,5
G Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen
331.245
19,6
3.433.648
17,5
5.274.648
16,3
H Vervoer en opslag
199.578
11,8
1.960.879
10,0
3.366.153
10,4
I Verschaffen van accommodatie en maaltijden
54.596
3,2
551.189
2,8
911.984
2,8
J Informatie en communicatie
34.759
2,1
627.751
3,2
1.701.146
5,3
M Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten
147.325
8,7
1.833.394
9,3
2.499.945
7,7
N Administratieve en ondersteunende diensten
118.505
7,0
2.824.460
14,4
4.694.222
14,5
R Kunst, amusement en recreatie
102.067
6,0
425.474
2,2
535.151
1,7
20.537
1,2
188.801
1,0
294.837
0,9
1.690.221
100,0
19.643.408
100,0
32.343.445
100,0
B Winning van delfstoffen C Industrie D Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht E Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering
S Overige diensten TOTAAL Bron : FOD Economie - ADSEI - BTW-statistieken Verwerking : ERSV-Limburg
(*) = statistisch geheim vanwege onvoldoende BTW-aangevers in deze sector NVT = niet van toepassing
Figuur 49 en tabel 23 tonen de evolutie van de investeringen sinds 2005 in Limburg, Vlaanderen en België. Het investeringsvolume in Limburg stijgt in 2008 tot 1,8 miljard euro (+23,4%). Na het economisch crisisjaar 2009, komen de investeringen in 2011 terug op hetzelfde niveau van 2008 om Figuur 49 : Evolutie investeringen volgens BTW-aangiften (Indices, 2005 = 100)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-58-
POM-ERSV Limburg
Tabel 23 : Investeringen volgens de BTW-aangiften (bedragen in 1.000 euro)
Limburg
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Jaarlijks gem. groei-%
1.486.294
1.633.621
1.759.701
1.833.703
1.628.232
1.609.133
1.827.234
1.690.221
2,0
Vlaanderen
17.169.054 17.756.956 19.573.338 19.715.951 17.256.479 17.862.080 19.273.600 19.643.408
2,1
België
28.174.515 29.623.317 33.180.876 34.280.601 30.212.887 30.357.164 33.043.892 32.343.445
2,1
Bron : FOD Economie - ADSEI - BTW-statistieken Verwerking : ERSV-Limburg
nadien in het double dipjaar 2012 te zakken tot iets onder het investeringspeil van 2007. Een belangrijke vaststelling is dat van 2005 tot 2011 de investeringsevolutie in Limburg duidelijk gunstiger verliep dan in Vlaanderen en België. Het double dipjaar 2012 maakt hieraan een einde, waardoor in de volledig beschouwde periode 2005-2012 de jaarlijkse gemiddelde investeringsgroei in Limburg (+2,0%) nagenoeg opnieuw gelijk loopt met Vlaanderen (+2,1%) en België (+2,1%).
Investeringsratio Met behulp van de investeringsratio (hier gemeten als de verhouding tussen de investeringen volgens de BTW-aangiften en de bruto toegevoegde waarde van de in de BTW-aangiften weerhouden sectoren) wordt de investeringsdynamiek in de economie weergegeven. Aangezien 2011 het meest recente jaar is waarvan cijfers over de bruto toegevoegde waarde beschikbaar zijn, wordt de geobserveerde periode voor de investeringsratio 2005-2011. Figuur 50 : Bruto toegevoegde waarde per inwoner & investeringsratio in 2011 en jaarlijks gemiddeld groei-% van de investeringen volgens de BTW-aangiften 2005-2011
Limburg haalt in 2011 in de beschouwde sectoren een investeringsratio van 13,8% (figuur 50). Dit is minder goed dan het Vlaamse gemiddelde van 15,2%. Het Belgische gemiddelde ligt nog hoger, t.w. op 16,2%. De reeds eerder aangehaalde onderschatting van de investeringsbedragen voor Limburg welke inherent is aan de gehanteerde statistische methodiek, verklaart grotendeels de lagere Limburgse investeringsratio. Figuur 50 ïllustreert bovendien dat Limburg, met een in verhouding lagere bruto toegevoegde waarde per inwoner (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de omvang van de bruto toegevoegde waarde per inwoner weer), een sneller Socio-economische analyse (februari 2014)
-59-
POM-ERSV Limburg
investeringsgroeiritme (+3,8%) kent in de periode 2005-2011 of m.a.w. haar investeringsvolume in die periode blijkbaar beter dan elders (+2,0% in Vlaanderen en +2,9% in België) op peil weet te houden.
B.4. ONDERNEMERSCHAP Zelfstandigen Evolutie Volgens de statistieken van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (tabel 24) telt Limburg op 31 december 2011 in totaal 56.218 zelfstandigen (exclusief bijberoepen), onder wie 36.675 mannen en 19.543 vrouwen. Hiermee vertegenwoordigt Limburg respectievelijk een aandeel van 7,5% in België (750.527) en 12,1% in Vlaanderen (463.077). In vergelijking met eind 2003 neemt het aantal zelfstandigen in Limburg (+9,4%) relatief meer toe dan in Vlaanderen (+6,6%) en België (+7,4%). Opvallend is dat het sindsdien overal hoofdzakelijk de mannen zijn die zorgen voor de zelfstandigenaangroei. Binnen Limburg kent West-Limburg (+18,2%) de beste evolutie en ZuidLimburg (+1,9%) de minst goede. Tabel 24 : Evolutie van het aantal zelfstandigen, exclusief bijberoepen, per geslacht 31/12/2003
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2011
Evolutie 2003-2011 T M V Abs.
M
V
T
M
V
T
5.866
3.285
9.151
6.568
3.367
9.935
8.036
4.858
12.894
9.668
5.061
14.729
1.632
203
1.835
14,2
4.979
3.321
8.300
6.360
3.453
9.813
1.381
132
1.513
18,2
4.190
2.505
6.695
4.613
2.527
7.140
423
22
445
6,6
9.045
5.282
14.327
9.466
5.135
14.601
421
-147
274
1,9
32.116
19.251
51.367
36.675
19.543
56.218
4.559
292
4.851
9,4
276.631
157.743
434.374
303.584
159.493
463.077
26.953
1.750
28.703
6,6
449.868
248.693
698.561
499.857
250.670
750.527
49.989
1.977
51.966
7,4
702
82
784
% 8,6
Bron : RSVZ Verwerking : ERSV-Limburg
Sectoraandeel Uit figuur 51 blijkt dat in 2011 qua zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in Midden-Limburg (3,5%) het sectoraandeel van de primaire sector het kleinst is van alle regio’s en in Zuid-Limburg (15,6%) het grootst. De zelfstandigenbijdrage van de secundaire sector in het totaal aantal zelfstandigen is het geringste in Zuid-Limburg (14,0%) en het meeste in Noord-Limburg (18,2%). De tertiaire sector (commerciële diensten) levert relatief gezien het grootst aantal zelfstandigen op in Midden-Limburg (59,9%). Zuid-Limburg (52,6%) laat in deze sector het minste aantal zelfstandigen optekenen. Het aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer het omvangrijkst in Midden-Limburg (18,7%). In deze sector sluit Noord-Limburg de rij met 14,6%.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-60-
POM-ERSV Limburg
Figuur 51 : Sectoraandeel van de zelfstandigen, excl. bijberoepen, op 31/12/2011
Aanwezigheidsindexen De relatieve omvang van het aantal zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in de beschouwde gebieden wordt het duidelijkst uitgedrukt aan de hand van de aanwezigheidsindex. Deze index geeft per gebied weer in hoeverre de zelfstandigen er sterk of minder sterk aanwezig zijn in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. Daartoe wordt de verhouding tussen enerzijds het aantal zelfstandigen in een gebied en anderzijds het totale aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in dat gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor Vlaanderen. Een aanwezigheidsindex met waarde 1 betekent dat het betreffende gebied even sterk staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde hoger dan 1 wijst erop dat het gebied sterker staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde lager dan 1 wijst op het omgekeerde. Figuur 52 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2011 inzake de zelfstandigen, excl. bijberoepen
Figuur 52 illustreert dat in 2011 de zelfstandigen (exclusief bijberoepen) minder sterk aanwezig zijn in Limburg in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. De zelfstandige werkgelegenheid staat in vergelijking met Vlaanderen ook in bijna alle Limburgse streken minder sterk. Enkel in Zuid-Limburg Socio-economische analyse (februari 2014)
-61-
POM-ERSV Limburg
(1,02) staat de zelfstandige werkgelegenheid ongeveer even sterk als in Vlaanderen. Het Maasland scoort het zwakst.
Vestigingen met personeel Evolutie Het aantal vestigingen met personeel (tabel 25) vermeerdert tussen 31/12/2003 en 31/12/2011 in Limburg van 19.476 tot 20.786 of met +6,7%, tegenover een toename met +4,9% in Vlaanderen en +7,5% in België. Hiermee komt eind 2011 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 13,1% en in België op 7,6%. De vestigingenaangroei verloopt veruit het snelst in West-Limburg (+11,4%), en het traagst in Zuid-Limburg (+2,4%) en Noord-Limburg (+2,5%). Tabel 25 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel 31/12/2003 Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2011 Evolutie 2003-2011 Abs. %
3.192 6.197 3.071 2.453 4.563 19.476 151.116 255.264
3.271 6.811 3.420 2.613 4.671 20.786 158.498 274.399
79 614 349 160 108 1.310 7.382 19.135
2,5 9,9 11,4 6,5 2,4 6,7 4,9 7,5
Bron : R.S.Z. Verwerking: ERSV-Limburg
Sectoraandeel Voor wat betreft het aantal vestigingen met personeel blijkt dat eind 2011 (figuur 53) in Zuid-Limburg (9,2%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio’s en in Midden-Limburg (0,6%) het kleinst. Het sectoraandeel van de secundaire sector scoort het hoogst in West-Limburg (26,7%) en NoordLimburg (25,6%) en het laagst in België (18,2%) en Midden-Limburg (19,0%). De tertiaire sector (commerciële diensten) heeft relatief gezien het grootst aantal vestigingen in Vlaanderen (57,4%) en Midden-Limburg (57,2%) en het minst in Zuid-Limburg (50,4%) en WestLimburg (50,6%). Het geringste aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) wordt opgetekend in Noord-Limburg (20,0%) en Zuid-Limburg (20,2%). De beste scores in deze sector hebben MiddenLimburg en België met respectievelijk 23,3% en 23,2%.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-62-
POM-ERSV Limburg
Figuur 53 : Sectoraandeel van het aantal vestigingen met personeel op 31/12/2011
Aanwezigheidsindexen Uit een aanwezigheidsindex van 0,95 voor Limburg t.o.v. Vlaanderen in 2011 (figuur 54), blijkt dat er in Limburg in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen iets minder vestigingen met personeel actief zijn. Van de Limburgse streken kent enkel Midden-Limburg (1,13) een sterkere aanwezigheid van bedrijfsvestigingen dan Vlaanderen. Van alle Limburgse streken heeft het Maasland met 0,84 de laagste aanwezigheidsindex. Figuur 54 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2011 inzake de vestigingen met personeel
KMO-aandeel Het aandeel van de KMO’s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in het totaal aantal vestigingen met personeel bedraagt op 31/12/2011 (figuur 55) in Limburg, Vlaanderen en België ca. 95%. Midden-Limburg (94,1%) heeft het minst hoge aandeel en Zuid-Limburg (96,0%) het hoogste. Sinds eind 2003 is dit KMO-aandeel in alle regio’s licht gedaald.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-63-
POM-ERSV Limburg
Figuur 55 : %-aandeel KMO’s (< 50 wns) in het totaal aantal vestigingen met personeel 2003-2011
Starters Een goed investeringsklimaat in een regio kenmerkt zich doordat er bedrijven ontstaan en zich ontplooien. We behandelen dit thema aan de hand van de startergegevens onder de btw-plichtige bedrijven. Deze data zijn gebaseerd op de volgende administratieve gebeurtenissen die zich op het vlak van btw-plicht voor starters kunnen voordoen: · ·
de eerste of primo-onderwerping; de weder-onderwerping, d.i. de heractivering van de btw-plichtige activiteit van een onderneming die gedurende een zekere periode niet werd gevoerd.
Voor de uitsplitsing van de statistieken naar gewest, provincie of arrondissement wordt het adres van de maatschappelijke zetel of woonplaats gebruikt. De economische activiteit vindt echter niet altijd plaats op dat adres van de maatschappelijke zetel of woonplaats. Bij de vergelijking van geografisch verdeelde gegevens is dus omzichtigheid geboden. Tabel 26 : Evolutie van het aantal starters 2007
2008
2009
2010
2011
2012
Arr. Hasselt
2.864
2.831
2.656
2.929
2.983
2.915
Arr. Maaseik
1.457
1.524
1.394
1.458
1.525
1.490
Arr. Tongeren
1.383
1.258
1.165
1.249
1.210
1.132
LIMBURG
5.704
5.613
5.215
5.636
5.718
5.537
VLAANDEREN
40.669
40.164
37.949
41.412
42.791
41.921
BELGIE
70.390
68.525
64.663
71.168
74.181
73.996
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-64-
POM-ERSV Limburg
Het aantal starters onder de btw-plichtige bedrijven (tabel 26) bedraagt in 2012 in Limburg 5.537, wat overeenkomt met een aandeel van 7,5% in België (73.996) en 13,2% in Vlaanderen (41.921). In vergelijking met 2007 (figuur 56) neemt het aantal starters in Limburg af met -2,9%. In Vlaanderen Figuur 56 : Evolutie van het aantal starters (Indices, 2007 = 100)
(+3,1%) en België (+5,1%) wordt daarentegen een toename opgetekend. Opvallend is dat de daling in Limburg uitsluitend te wijten is aan de sterke vermindering van het aantal starters in het arrondissement Tongeren (-18,1%).
Faillissementen Faillissementen horen ook bij het proces van economische ontwikkeling en kunnen mogelijks een aanzet zijn tot weer nieuwe activiteiten die beter afgestemd zijn op de huidige en toekomstige markt. De faillissementscijfers zijn gebaseerd op de declaraties van de rechtbanken van Koophandel en worden, indien nodig, aangevuld met informatie uit het bedrijvenregister van de FOD EconomieAlgemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Tabel 27 : Evolutie van het aantal faillissementen
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
2007
2008
2009
2010
2011
2012
75 156 71 62 90 454 3.992 7.678
75 170 83 82 95 505 4.273 8.476
78 208 108 82 126 602 4.983 9.420
79 227 106 136 118 666 4.918 9.570
96 246 137 109 154 742 4.908 10.224
90 255 130 115 137 727 5.356 10.587
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg
Het aantal faillissementen (tabel 27) vermeerdert tussen 2007 en 2012 in Limburg van 454 tot 727 of met +60,1%, tegenover een toename met +34,2% in Vlaanderen en +37,9% in België. Hiermee komt Socio-economische analyse (februari 2014)
-65-
POM-ERSV Limburg
in 2012 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 13,6% en in België op 6,9%. De Limburgse falingenaangroei sinds 2007 (figuur 57) verloopt het snelst in het Maasland (+85,5%) en WestLimburg (+83,1%). In Noord-Limburg (+20,0%) wordt veruit de laagste faillissementstijging vastgesteld. Figuur 57 : Evolutie van het aantal faillissementen (Indices, 2007 = 100)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-66-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-67-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-68-
POM-ERSV Limburg
B.5. WERKGELEGENHEIDSCREATIE Totale werkgelegenheid Evolutie De totale werkgelegenheid (tabel 28) omvat de jobs in loondienst en de zelfstandigen exclusief de bijberoepen. Tussen 2003 en 2011 vermeerdert de totale werkgelegenheid in Limburg van 302.597 tot 330.915 jobs of met +9,4%, tegenover een toename met +9,2% in Vlaanderen en +8,7% in België. Het aandeel van Limburg (+28.318 jobs) in de Vlaamse groei (+222.228) bedraagt 12,7%. WestLimburg (+14,8%) groeit inzake werkgelegenheid beduidend sneller dan Limburg. Het Maasland (+6,8%) laat de kleinste stijging zien van alle Limburgse streken. Het overgrote deel van de sinds eind 2003 gecreëerde werkgelegenheid wordt in alle regio’s ingenomen door de vrouwen. Tabel 28 : Evolutie van de werkgelegenheid 2003-2011 (jobs in loondienst + jobs voor zelfstandigen, excl. bijberoepen) 31/12/2003
Totaal Mannen Vrouwen
Evolutie 2003-2011 Totaal Totaal Mannen Vrouwen Abs.
29.138
20.422
49.560
23.663
53.851
67.232
48.283
115.515
67.851
57.962
125.813
28.525
18.017
46.542
30.606
22.842
53.448
18.226
14.198
32.424
18.245
16.394
34.639
33.682
24.874
58.556
34.007
29.157
63.164
176.803
125.794
302.597
180.897
150.018
330.915
4.094
1.386.209 1.037.803 2.424.012 1.450.412 1.195.828 2.646.240 2.388.830 1.832.006 4.220.836 2.485.639 2.100.557 4.586.196
Mannen Vrouwen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2011
30.188
1.050
%
3.241
4.291
8,7
619
9.679
10.298
8,9
2.081
4.825
6.906
14,8
19
2.196
2.215
6,8
325
4.283
4.608
7,9
24.224
28.318
9,4
64.203
158.025 222.228
9,2
96.809
268.551 365.360
8,7
Bron : RSZ, RSVZ Verwerking: ERSV-Limburg
Werkgelegenheidsgraad Figuur 58 illustreert dat de werkgelegenheidsgraad, of de verhouding tussen het aantal jobs en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), in de beschouwde periode enerzijds overal is gesteFiguur 58 : Werkgelegenheidsgraad 2003-2011 (aantal jobs in % van de bevolking 15-64 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-69-
POM-ERSV Limburg
gen, wat wijst op een verbetering van de globale arbeidsmarktsituatie en anderzijds vrij veel ruimtelijke spreiding blijft vertonen. In deze ratio, die betrekking heeft op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, spelen demografische karakteristieken minder een rol. De aanwezigheid van nijverheidstakken en van stedelijke centra zijn bepalend of een streek een werkgelegenheidspool is of niet. Dit komt tot uiting in de hoge ratio van ca. 80% voor Midden-Limburg waar de bi-pool Hasselt-Genk is gelegen. De overige Limburgse regio’s (allen duidelijk minder dan 60%) kunnen onvoldoende arbeidsplaatsen creëren voor hun beroepsbevolking, wat grotendeels verklaard kan worden door de aantrekkingskracht van het naburig regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk als tewerkstellingspool en aldus het economisch hart van Limburg. In tabel 29 wordt tevens de inhaalbeweging van de vrouwen inzake werkgelegenheid ook via deze indicator duidelijk zichtbaar, aangezien sinds 2003 de evolutie van de werkgelegenheidsgraden bij de vrouwen overal duidelijk gunstiger verloopt dan bij de mannen. Tabel 29 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad per geslacht 2003-2011 (aantal jobs in % van de bevolking 15-64 jaar)
31/12/2003 Mannen Vrouwen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2011 Totaal Mannen Vrouwen
Evolutie 2003-2011 Totaal Mannen Vrouwen Totaal
59,6
43,8
51,9
59,3
48,4
54,0
-0,3
4,6
2,1
87,3
64,3
75,9
84,9
74,2
79,6
-2,3
9,9
3,7
56,9
37,2
47,2
58,4
44,5
51,5
1,5
7,3
4,3
45,1
36,8
41,0
43,8
41,0
42,5
-1,2
4,2
1,4
53,3
40,7
47,1
52,5
46,3
49,4
-0,8
5,6
2,3
63,2
46,6
55,1
62,5
53,3
58,0
-0,7
6,7
2,9
69,2
53,1
61,3
69,4
58,4
63,9
0,2
5,3
2,7
69,7
54,2
62,0
68,5
58,4
63,5
-1,3
4,2
1,4
Bron : RSZ, RSVZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Jobs in loondienst Evolutie Volgens de RSZ-statistieken (tabel 30) verhoogt tijdens de periode 31 december 2003 - 31 december 2011 in België de werkgelegenheid in dienstverband met +8,9% van 3.522.275 eenheden naar Tabel 30 : Evolutie aantal jobs in loondienst (R.S.Z.-tewerkstelling) per geslacht 31/12/2003-31/12/2011 31/12/2003 M Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
V
31/12/2011 T
M
V
T
23.272 17.137 40.409 23.620 20.296 43.916 59.196 43.425 102.621 58.183 52.901 111.084 23.546 14.696 38.242 24.246 19.389 43.635 14.036 11.693 25.729 13.632 13.867 27.499 24.637 19.592 44.229 24.541 24.022 48.563 144.687 106.543 251.230 144.222 130.475 274.697 1.109.578 880.060 1.989.638 1.146.828 1.036.335 2.183.163 1.938.962 1.583.313 3.522.275 1.985.782 1.849.887 3.835.669
Evolutie 2003-2011 T M V Abs. 348 -1.013 700 -404 -96 -465 37.250 46.820
3.159 9.476 4.693 2.174 4.430 23.932 156.275 266.574
3.507 8.463 5.393 1.770 4.334 23.467 193.525 313.394
% 8,7 8,2 14,1 6,9 9,8 9,3 9,7 8,9
Bron : RSZ Verwerking : ERSV-Limburg
3.835.669 eenheden; of +313.394 arbeidsplaatsen, waarvan 193.525 in Vlaanderen (+9,7%). Het leeuwenaandeel van de nieuwe banen in België wordt ingenomen door de vrouwen (266.574 of 85% Socio-economische analyse (februari 2014)
-70-
POM-ERSV Limburg
van de totale groei). De aangroei van de bezoldigde werkgelegenheid in de periode 2003-2011 bedraagt in Limburg +23.467 banen of +9,3%. Het aandeel van Limburg in de Vlaamse en Belgische groei bedraagt aldus respectievelijk 12,1% en 7,5%. Bovendien is in de beschouwde periode in Limburg de jobtoename een louter vrouwelijke (+23.932) aangelegenheid. Bij de mannen zijn er immers 465 banen verloren gegaan. Van de 5 Limburgse streken realiseert West-Limburg met +14,1% (+5.393) relatief de grootste toename qua jobs in loondienst. Het Maasland (+6,9% of +1.770) kent de geringste tewerkstellingsgroei. Sectoraandeel Inzake loontrekkende banen in 2011 blijkt uit figuur 59 dat in Zuid-Limburg (2,0%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio’s en in Midden-Limburg (0,1%) het kleinst. De jobcontributie van de secundaire sector in het totaal aantal jobs is het meeste in Noord-Limburg (33,0%) en West-Limburg (31,1%) en het geringste in België (20,4%) en Zuid-Limburg (22,4%). De tertiaire sector (commerciële diensten) verschaft relatief gezien het grootst aantal arbeidsplaatsen in Vlaanderen (40,8%), België (40,5%), Midden-Limburg (38,7%) en Zuid-Limburg (35,3%). In de overige Limburgse streken schommelt dit percentage rond de 32%. Figuur 59 : Sectoraandeel van de jobs in loondienst op 31/12/2011
De bijdrage van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer betrekkelijk het hoogst in Zuid-Limburg (40,3%), het Maasland (38,9%) en België (38,8%). Noord-Limburg sluit de rij met 33,4% in deze sector. Aanwezigheidsindexen De aanwezigheidsindex (figuur 60) drukt per regio uit in hoeverre de loontrekkende werkgelegenheid er sterk of minder sterk aanwezig is in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. Een verfijning naar sector (tabel 31) laat tevens zien hoe de werkgelegenheid in de betrokken sector van de regio aanwezig is t.o.v. dezelfde sector in Vlaanderen. Globaal gezien telt Limburg in 2011 in verhouding, met een aanwezigheidsindex van 0,91, iets minder arbeidsplaatsen dan Vlaanderen. Midden-Limburg (1,33) is de enige Limburgse streek waar de loontrekkende werkgelegenheid sterker aanwezig is dan in Vlaanderen. In het Maasland (0,64) wordt de kleinste aanwezigheidsindex opgetekend. Socio-economische analyse (februari 2014)
-71-
POM-ERSV Limburg
Figuur 60 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2011 inzake jobs in loondienst
De primaire sector staat in Limburg sterker dan gemiddeld in Vlaanderen, gezien een index van 1,14. Dit geldt echter niet voor alle Limburgse streken. In Midden-Limburg (0,17) en West-Limburg (0,34) staat de primaire sector beduidend zwakker dan gemiddeld in Vlaanderen. In de andere 3 streken staat de primaire sector daarentegen sterker met als koploper Zuid-Limburg, waar de aanwezigheidsindex voor de primaire sector zelfs 2,85 bedraagt. Tabel 31 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2011 per hoofdsector inzake de jobs in loondienst Primair Secundair Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
1,42 0,17 0,34 1,03 2,85 1,14 1,00 0,75
1,16 1,38 1,05 0,76 0,68 1,04 1,00 0,86
Tertiair
Quartair
Totaal
0,67 1,27 0,63 0,50 0,62 0,79 1,00 1,00
0,80 1,39 0,83 0,71 0,83 0,96 1,00 1,12
0,83 1,33 0,80 0,64 0,72 0,91 1,00 1,01
Bron : RSZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg De aanwezigheidsindex wordt berekend als de verhouding tussen enerzijds het aantal arbeidsplaatsen in een bepaald gebied in een bepaalde sector en anderzijds het totaal aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in datzelfde gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor het Vlaams Gewest
In bijna alle Limburgse regio’s is de aanwezigheidsindex in de quartaire sector lager dan in Vlaanderen. Enkel in Midden-Limburg (1,39) is de relatieve omvang van het aantal loontrekkende jobs groter dan in Vlaanderen. Hiermee blijft het provinciaal gemiddelde (0,96) toch maar net onder het Vlaamse. De secundaire en tertiaire sector worden visueel voorgesteld in figuur 61. Op de horizontale as valt de aanwezigheidsindex van de secundaire sector af te lezen en op de verticale as de aanwezigheidsindex van de tertiaire sector. Het rode kruis doorheen de aanwezigheidsindex 1,0 geeft de gemiddelde Vlaamse verhouding tussen het aantal jobs en de bevolking op arbeidsleeftijd. Een streekniveau rechts van de verticale lijn, telt dus meer dan gemiddeld jobs t.o.v Vlaanderen in industrie en bouw, een streekniveau boven de horizontale lijn, omvat meer dan gemiddeld commerciële dienstenjobs. De grootte van de circel staat voor het totaal aantal loontrekkende jobs.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-72-
POM-ERSV Limburg
Figuur 61 : Belang van de secundiaire en tertiaire sector in 2011 inzake de jobs in loondienst
In Limburg stellen we ongeveer een even sterke vertegenwoordiging vast in de secundaire sector (1,04). In de tertiaire sector zien we dat Limburg minder sterk staat (0,79). Het Maasland en Zuid-Limburg zijn de enige twee streken waarin zowel de commerciële dienstensectoren (resp. 0,50 en 0,62) als de industrie & bouw (0,76 en 0,68) minder sterk vertegenwoordigd zijn dan gemiddeld in Vlaanderen. In Noord-Limburg zien we een vergelijkbaar beeld als in West-Limburg: de tertiaire sector (resp. 0,67 en 0,63) is minder sterk vertegenwoordigd en de secundaire sterker (1,16 en 1,05). Midden-Limburg doet het tot slot beter dan gemiddeld in Vlaanderen in zowel de industrie & bouw (1,38) als in de commerciële dienstensectoren (1,27). Tewerkstelling in KMO’s Uit figuur 62 wordt duidelijk dat in 2011 het aandeel van de KMO’s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in de bezoldigde werkgelegenheid in Limburg (44,9%) en haar streken (van 45,0% tot 53,0%) hoger is dan in Vlaanderen (42,9%) en België (41,8%), met uitzondering van Figuur 62 : %-aandeel van de KMO’s (<50 wns) in het totaal aantal jobs in loondienst 2003-2011
Socio-economische analyse (februari 2014)
-73-
POM-ERSV Limburg
Midden-Limburg (38,4%) waar het aandeel zelfs kleiner is dan in België. Sinds 2003 is het KMO-aandeel in de RSZ-tewerkstelling in alle beschouwde regio’s gestegen. De grootste stijging van dit KMO-gewicht doet zich voor in het Maasland (+5,9%) en de kleinste in Noord-Limburg (+2,7%).
Vacatures en spanningsgraad Het betreft hier de openstaande vacatures uit het normaal economisch circuit (NEC) zonder uitzendopdrachten. Door de uitzendopdrachten niet mee te tellen worden o.a. dubbeltellingen vermeden, zodat dit volgens de VDAB de beste indicator is om de toestand en evolutie op de vraagzijde van de arbeidsmarkt weer te geven. De verhouding tussen het maandgemiddelde van de niet-werkende werkzoekenden (nwwz) en het gemiddeld aantal openstaande vacatures per maand noemt men de spanningsgraad. Deze spanningsgraad, of m.a.w. het aantal nwwz per openstaande vacature, is een maatstaf voor het al of niet makkelijk invullen van vacatures binnen een gebied, Figuur 63 : Evolutie van de spanningsgraden 2003-2012 (jaargemiddelden) (aantal NWWZ per openstaande vacature)
want hoe hoger de spanningsgraad, hoe gemakkelijker een vacature zal ingevuld worden door het groter aanbod aan werkzoekenden. Een hoge spanningsgraad wordt vanuit werkgeversperspectief als gunstig beschouwd; dit impliceert nl. minder knelpunten. Een heel krappe arbeidsmarkt wordt ervaren bij een spanningsgraad kleiner dan 4. Deze indicator moet evenwel met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. De vacatures worden geregistreerd volgens de vestigingsplaats van het bedrijf, wat niet altijd overeenkomt met de plaats van tewerkstelling. In kleine gebieden kan dit tot een vertekend beeld leiden. In Limburg registreerde de VDAB in de loop van 2012 gemiddeld 4.576 openstaande vacatures per maand. Afgezet tegen het gemiddeld aantal nwwz (29.497) geeft dit in 2012 voor Limburg een spanningsgraad van 6,4 nwwz per openstaande vacature (figuur 63 en tabel 32). Ten opzichte van Vlaanderen (4,1) is dit een betere score. Het Maasland (14,8) kent de hoogste spanningsgraad van de 5 Limburgse streken. Hekkensluiter is Midden-Limburg met 4,3 werkzoekenden per vacature, waarmee deze streek zich nagenoeg op het Vlaams gemiddelde situeert. In de meeste beschouwde regio’s is de spanningsgraad sinds 2003 gedaald. De sterkste terugval is te vinden in West-Limburg (-
Socio-economische analyse (februari 2014)
-74-
POM-ERSV Limburg
17,4), gevolgd door Midden-Limburg (-13,0). Zuid-Limburg (+1,4) ziet als enige regio haar spanningsgraad lichtjes verbeteren. Tabel 32 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden, openstaande vacatures en spanningsgraden 2003-2012 (jaargemiddelden) 2003 Openstaande NWWZ vacatures Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN
4.336 11.082 6.382 5.256 6.254 33.310 207.806
334 643 272 313 706 2.268 22.536
2012 SpanOpenningsstaande graad NWWZ vacatures 13,0 17,2 23,5 16,8 8,9 14,7 9,2
4.153 9.437 5.084 4.829 5.994 29.497 204.437
612 2.212 839 326 586 4.576 50.302
Evolutie 2003-2012 Spanningsgraad 6,8 4,3 6,1 14,8 10,2 6,4 4,1
NWWZ Abs. -183 -1.645 -1.298 -427 -260 -3.813 -3.369
Openstaande vacatures % Abs. %
-4,2 -14,8 -20,3 -8,1 -4,2 -11,4 -1,6
278 1.569 568 13 -120 2.308 27.766
83,4 244,1 208,8 4,1 -17,0 101,8 123,2
Spanningsgraad -6,2 -13,0 -17,4 -2,0 1,4 -8,2 -5,2
Bron : VDAB Verwerking: ERSV-Limburg Spanningsgraad = de verhouding tussen het maandgemiddelde van de NWWZ en het gemiddeld aantal openstaande vacatures per maand
B.6. INNOVATIEVERMOGEN Patenten Economische groei kwam traditioneel tot stand door meer arbeid of kapitaal in te zetten of door efficiënter te werken. Deze mogelijkheden zijn niet onuitputtelijk. Innovatie moet deel uitmaken van de strategie van elk bedrijf. Essentieel in een kenniseconomie is dan ook onderzoek en ontwikkeling (O&O). Patenten vormen de sluitsteen van het onderzoek dat aan de basis ligt van de commercialisering van producten. Het aantal patenten, ingediend bij het European Patent Office, per miljoen inwoners kan aldus voor regio’s (beschikbaarheid volledige cijfers tot op provinciaal niveau) als een innovatie-outputindicator gebruikt worden om aan te geven in hoeverre deze regio’s daadwerkelijk innovatief zijn. Echter niet voor elke nieuwe vondst wordt een patent aangevraagd. Figuur 64 : Aantal patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners in de periode 2003-2009 (2009=voorlopige cijfers)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-75-
POM-ERSV Limburg
Voorts is dit nog geen garantie voor het uiteindelijke succes van dat product voor de verkoop ervan (een noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie van toegevoegde waarde). In 2009 (voorlopige cijfers) zijn in Limburg bij het European Patent Office (EPO) 91 patenten per miljoen inwoners ingediend (figuur 64), tegenover 125 in Vlaanderen en 105 in België. Ondanks sterke jaarlijkse schommelingen, heeft Limburg sedert 2003 over het algemeen zijn achterstand wel weten te verkleinen. Toch blijft Limburg vooral in verhouding met Vlaanderen beduidend minder patenten indienen. Bekijken we in 2009 (voorlopige cijfers) het aantal aangevraagde patenten bij het EPO per miljoen inwoners naar categorie (figuur 65), dan blijkt dat Limburg vergeleken met Vlaanderen en België vooral zwak presteert inzake high-techpatenten. Figuur 65 : %-aandeel patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners naar categorie in 2009 (voorlopige cijfers)
Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren Zoals reeds hiervoor opgemerkt bij de innovatie-outputindicator patenten dringt innovatie zich steeds harder op als een strategie voor economische groei, die bijdraagt aan de creatie van een kenniseconomie. De kenniseconomie is niet zomaar eenduidig te omschrijven. Vele definities gaan in de richting van het al dan niet intensief gebruik van onderzoek en ontwikkeling in het productieproces. Eurostat onderscheidt voor de industrie vier categorieën : ·
hoogtechnologische (farmacie / computers, elektronische en optische producten / vliegtuigbouw),
·
mediumhoogtechnologische (chemie / wapens en munitie / elektrische apparatuur / machines, apparaten en werktuigen / motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers / overige transportmiddelen minus scheeps- en vliegtuigbouw/ medische en tandheelkundige instrumenten),
·
mediumlaagtechnologische (reproductie van opgenomen media / cokes en geraffineerde aardolieproducten / rubber en kunststof / overige niet-metaalhoudende minerale producten / metalen in primaire vorm / producten van metaal minus wapens en munitie / scheepsbouw / reparatie en installatie van machines en apparaten) en
Socio-economische analyse (februari 2014)
-76-
POM-ERSV Limburg
·
laagtechnologische industriële sectoren (voedingsmiddelen / dranken / tabaksproducten / textiel / kleding / leer en producten van leer / hout / papier / drukkerijen / meubelen / overige industrie minus medische en tandheelkundige instrumenten).
Voor de dienstensectoren bestaan er classificaties die de kennisintensiteit weergeven en door Eurostat worden gedefinieerd als : ·
kennisintensieve high-techdiensten (films en video- en tv-programma's, geluidsopnamen en uitgev. van muziek / programmeren en uitzenden van radio- en televisieprogramma's / telecommunicatie / ontw. en progr. van computerprogramma's, computerconsultancy / dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie / speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied),
·
kennisintensieve financiële diensten (financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen / verzekeringen, herverzek. en pensioenfondsen, excl. verplichte soc. verzek. / ondersteunende activiteiten voor verzekeringen en pensioenfondsen),
·
kennisintensieve marktdiensten (vervoer over water / luchtvaart / rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening / act. van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeh. / architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen / reclamewezen en marktonderzoek / overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten / terbeschikkingstelling van personeel / beveiligings- en opsporingsdiensten) en
·
overige kennisintensieve diensten (uitgeverijen / veterinaire diensten / openbaar best. en defensie, verpl. sociale verzek., onderwijs / menselijke gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening / kunst, amusement, sport, recreatie).
Op basis van de RSZ-tewerkstellingsdata kunnen al deze sectoren geanalyseerd worden. Echter door de invoering van de nieuwe Europese activiteitennomenclatuur NACE 2008, waardoor de vorige gehanteerde sectorcode NACE 2003 ingrijpend werd veranderd, is het vanuit statistisch oogpunt aangewezen om als referentiejaar 2007 te gebruiken aangezien dit het eerst beschikbare jaar is waarvan de RSZ-cijfers verwerkt zijn volgens deze nieuwe NACE-code 2008. Uiteraard heeft dit ook zijn weerslag op de definities van de kennisintensieve sectoren en bovendien heeft men van de gelegenheid gebruik gemaakt om sommige definities hiervan te verruimen, vooral dan voor wat betreft de dienstensectoren. In wat volgt wordt aan de hand van deze RSZ-gegevens dieper ingegaan op de capaciteit van Limburg en haar 5 streken om toekomstige uitdagingen aan te gaan in het kader van de globalisering van handels- en industriële processen. Een belangrijke kanttekening is de schaal van de gebieden in kwestie. Het kan zinvol zijn om te analyseren of een grote regio of een land relatief meer of minder sectoren telt die toekomstgericht zijn. Op een laag geografisch niveau is dit anders: sommige industriële en dienstenactiviteiten zullen zich clusteren in de nabijheid van grote steden (vb. nieuwe dienstenbedrijven rond de as Brussel-Antwerpen) of zijn omwille van historische redenen tot bloei gekomen in een gebied (vb. textielindustrie in het westen van Vlaanderen). Delen van het Vlaamse grondgebied lenen zich misschien beter voor de vestiging van activiteiten in traditionele sectoren die ruimtebehoevend (vb. fruitsector in Zuid-Limburg) zijn. Dit wil zeggen dat elke regio niet zomaar eenzelfde aandeel van deze of gene sectoren moet tellen. Diversiteit is tot op zekere hoogte troef. Onderstaande is dan ook louter descriptief bedoeld.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-77-
POM-ERSV Limburg
Tabel 33 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de kennisintensieve sectoren 31/12/2007-31/12/2011
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2007 31/12/2011 Evolutie 2007-2011 Hoogtechnologische en Hoogtechnologische en Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve mediumhoogtechnologische Kennisintensieve mediumhoogtechnologische Kennisintensieve industriële sectoren dienstensectoren industriële sectoren dienstensectoren industriële sectoren dienstensectoren Abs. % Abs. % 2.784 17.739 2.674 18.051 -110 -4,0 312 1,8 9.868 51.353 7.992 52.518 -1.876 -19,0 1.165 2,3 4.577 17.907 4.094 18.578 -483 -10,6 671 3,7 781 12.571 597 12.850 -184 -23,6 279 2,2 2.759 21.280 2.243 22.761 -516 -18,7 1.481 7,0 20.769 120.850 17.600 124.758 -3.169 -15,3 3.908 3,2 141.862 980.830 123.724 1.014.356 -18.138 -12,8 33.526 3,4 203.627 1.889.570 182.049 1.943.378 -21.578 -10,6 53.808 2,8
Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg
Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren Indien de hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren (HT-MHT) samengenomen worden, komt men tot de volgende vaststellingen. De arbeidsplaatsen in de betrokken sectoren maken eind 2011 in Limburg 3,1% uit van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar). Tussen 31 december 2007 en 31 december 2011 (tabel 33) is er in Limburg een daling met -15,3%, terwijl de totale provinciale bezoldigde tewerkstelling in dezelfde periode stijgt met Figuur 66 : Tewerkstellingsgraad in de hoog- en mediumhoogtechnologische industriële sectoren op 31/12/2011 en %-evolutie van deze sectoren 2007-2011
+1,8%. Zoals uit figuur 66 blijkt, scoort Limburg hiermee iets beter dan Vlaanderen (3,0%) en België (2,5%) qua tewerkstellingsgraad maar wel minder goed dan Vlaanderen en België voor wat betreft de banenevolutie (resp. -12,8% en -10,6%). West-Limburg is de enige Limburgse streek waar de HT-MHT sectoren niet alleen sterker vertegenwoordigd zijn (3,9%), maar waar deze HT-MHT sectoren bovendien ook beter evolueren (-10,6%) dan gemiddeld in Vlaanderen. In Midden-Limburg komen de HT-MHT sectoren het best aan bod (5,1%), maar is de achteruitgang van het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren met -19,0% toch aanzienlijk. De Noord-Limburgse situatie (2,7% als tewerkstellingsgraad en -4,0% als jobontwikkeling) is ietwat gunstiger dan de landelijke. In het Socio-economische analyse (februari 2014)
-78-
POM-ERSV Limburg
Maasland en Zuid-Limburg is er een eerder zwakke vertegenwoordiging van de HT-MHT bedrijfstakken. Kennisintensieve dienstensectoren De bezoldigde tewerkstelling in het geheel van de kennisintensieve dienstensectoren is eind 2011 in Limburg goed voor 21,9% van de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren vermeerdert sedert december 2007 met +3,2%, wat beter is dan de evolutie van de totale Limburgse bezoldigde tewerkstelling. Tabel 33 en figuur 67 laten niettemin zien dat Limburg met deze cijfers sinds 2007 zijn achterstand inzake kennisintensieve dienstenjobs t.o.v. Vlaanderen (+3,4%) iets groter ziet worden en hiermee haar tewerkstellingsgraad niet heeft verbeterd t.o.v. de Vlaamse (24,5%). Midden-Limburg bewijst dat deze categorie van diensten beter gedijt in een regionaalstedelijk gebied zoals de bi-pool Hasselt-Genk door een meer prominente aanwezigheid (33,2%) van de betrokken bedrijfstakken dan in Vlaanderen en België. Met een banengroei van +7,0% komt Zuid-Limburg uit op een tewerkstellingsgraad van 17,8% en situeert zich hiermee in de buurt van West-Limburg (17,9%) en Noord-Limburg (18,1%). In het Maasland komen de kennisintensieve diensten blijkbaar minder van de grond. Figuur 67 : Tewerkstellingsgraad in de kennisintensieve dienstensectoren 31/12/2011 en %-evolutie van deze sectoren 2007-2011
Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren Limburg kon gedurende de laatste decennia steunen op de aanwezigheid van multinationale ondernemingen voor de creatie van economische activiteiten en het verwerven van expertise. Recente gebeurtenissen tonen echter nogmaals aan dat dit geen verworvenheid is voor de verdere toekomst, gezien het globaler wordend beslissingsproces van grote bedrijven en de toegenomen keuzemogelijkheden om zich te vestigen. Meer en meer wordt de noodzaak aangevoeld om het eigen ondernemerschap te stimuleren. Daarbij is het noodzakelijk om zich te onderscheiden van zijn concurrenten en om creatief met nieuwe ideeën om te springen. Gebieden die begunstigd zijn met Socio-economische analyse (februari 2014)
-79-
POM-ERSV Limburg
culturele en creatieve beroepsgroepen of activiteiten zouden volgens sommige stromingen als een magneet kunnen werken op de vestiging van andere activiteiten. Een momenteel in Duitsland gehanteerde definitie op basis van NACE 2008 om deze culturele en creatieve sectoren te duiden, in afwachting van de uiteindelijke Europese definitie van Eurostat, luidt als volgt: ·
detailhandel in cultuur- en recreatieartikelen in gespec. winkels,
·
uitgeverijen van boeken en tijdschriften; overige uitgeverijen,
·
uitgeverijen van software,
·
activiteiten in verband met films en video- en tv-programma's,
·
maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen,
·
uitzenden van radioprogramma's,
·
programmeren en uitzenden van televisieprogramma's,
·
ontw. en progr. van computerprogramma's; computerconsultancy,
·
architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviseurs,
·
reclamewezen,
·
gespecialiseerde designers,
·
creatieve activiteiten, kunst en amusement en
·
bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten.
Ook hier is het vanuit statistisch oogpunt aangewezen om als referentiejaar 2007 te nemen door de invoering van de nieuwe Europese activiteitennomenclatuur nace 2008 wat tevens de aanleiding is geweest tot een herdefiniëring van de culturele en creatieve sectoren. Tabel 34 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de culturele en creatieve sectoren 31/12/2007-31/12/2011 31/12/2007 31/12/2011 Evolutie 2007-2011 Abs. % Noord-Limburg 501 604 103 20,6 Midden-Limburg 3.429 4.007 578 16,9 West-Limburg 1.077 1.016 -61 -5,7 Maasland 414 429 15 3,6 Zuid-Limburg 585 1.183 598 102,2 LIMBURG 6.006 7.239 1.233 20,5 VLAANDEREN 73.886 77.456 3.570 4,8 BELGIE 130.740 136.613 5.873 4,5 Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg
Op 31 december 2011 telt Limburg 7.239 bezoldigde arbeidsplaatsen in de culturele en creatieve sectoren (tabel 34). Dat is goed voor 1,27% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Het is daarmee duidelijk dat het voorlopig (nog) niet om een belangrijke activiteitsgroep gaat. Toch evolueert de tewerkstelling is deze nieuw onderscheiden sectoren met +20,5% tussen 2007 en eind 2011 beduidend beter dan de totale bezoldigde werkgelegenheid. Figuur 68 illustreert dat net zoals bij de kennisintensieve dienstensectoren of industrietakken met een hogere technologieintensiteit ook hier Midden-Limburg goed scoort met een tewerkstellingsgraad van 2,54% en een groeipercentage van +16,9%, wat zelfs beter is dan de Vlaamse (1,87% en +4,8%) en Belgische (1,89% en +4,5%) gemiddelden. Dit wordt grotendeels verklaard door de aanwezigheid van het regionaalSocio-economische analyse (februari 2014)
-80-
POM-ERSV Limburg
stedelijk gebied Hasselt-Genk, waar een positief klimaat is voor culturele en creatieve activiteiten. In de overige Limburgse streken komen de culturele en creatieve sectoren (nog) niet zo goed uit de verf. Opvallend is wel dat Zuid-Limburg sinds 2007 haar tewerkstelling in deze sectoren heeft verdubbeld, met als resultaat een tewerkstellingsgraad van 0,93%. Hiermee situeert Zuid-Limburg zich nagenoeg op het niveau van West-Limburg (0,98%), dat als enige Limburgse streek in de beschouwde periode een jobverlies (-5,7%) laat optekenen. Figuur 68 : Tewerkstellingsgraad in de culturele en creatieve sectoren 31/12/2011 en %-evolutie van deze sectoren 2007-2011
B.7. WERKENDEN Aantal werkenden De groep werkenden tussen 15 en 64 jaar (tabel 35) is samengesteld uit de loontrekkenden, de zelfstandigen en de uitgaande grensarbeid. In de periode 2003-2011 is het aantal werkenden die in Limburg wonen, toegenomen met 28.864 (van 339.816 in 2003 tot 368.681 in 2011) of met +8,5%, wat een iets sneller groeiritme betekent als de werkenden woonachtig in Vlaanderen (+8,1%). WestLimburg (+11,5%) is de Limburgse streek met relatief de meest gunstige evolutie. Midden-Limburg ziet haar aantal werkenden het langzaamst stijgen, namelijk met +7,4%.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-81-
POM-ERSV Limburg
Tabel 35 : Evolutie van het aantal werkenden (jaargemiddelden) 2003-2011 2003
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
2011
Evolutie 2003-2011 T M V Abs.
M
V
T
M
V
T
35.468
25.581
61.050
36.474
29.419
65.893
53.640
39.201
92.842
54.531
45.161
99.692
891
5.960
6.850
7,4
34.883
24.991
59.874
37.010
29.744
66.755
2.127
4.754
6.881
11,5
27.051
19.351
46.402
28.103
22.394
50.497
1.052
3.043
4.095
8,8
45.854
33.796
79.649
46.596
39.248
85.844
742
5.453
6.195
7,8
196.896
142.920
339.816
202.714
165.967
368.681
5.818
23.046
28.864
8,5
1.439.606 1.104.844 2.544.450 1.484.982 1.265.109 2.750.091
45.376 160.265 205.641
8,1
2.321.361 1.771.120 4.092.481 2.408.276 2.038.882 4.447.158
86.915 267.762 354.677
8,7
1.006
3.838
4.844
% 7,9
Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Werkenden = l oontrekkenden + zel fs tandi gen + ui tga a nde grens a rbei d
Figuur 69 illustreert duidelijk dat de stijging van het aantal werkenden hoofdzakelijk door de vrouwen wordt gerealiseerd. Figuur 69 : Groei-% werkenden (15-64 jaar) 2003-2011
Werkzaamheidsgraad De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) noemt men de werkzaamheidsgraad (tabel 36). Deze indicator verwijst naar de aanbodzijde van de arbeidsmarkt en laat zien welk gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd aan het werk is. Verschillen zijn te verklaren door de aanwezige, beschikbare arbeidsplaatsen, maar ook door pendelbereidheid, de wens tot arbeidsdeelname en de mogelijkheid daartoe.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-82-
POM-ERSV Limburg
Tabel 36 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) 2003-2011 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd)
2003 Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
2011
Evolutie 2003-2011 M V T
M
V
T
M
V
T
72,6
54,9
64,0
71,7
60,2
66,1
-0,9
5,3
2,1
69,6
52,2
61,0
68,3
57,8
63,1
-1,3
5,6
2,1
69,6
51,6
60,7
70,6
57,9
64,3
1,0
6,3
3,6
66,9
50,1
58,7
67,5
56,0
61,9
0,6
5,9
3,2
72,6
55,3
64,1
71,9
62,3
67,2
-0,7
7,0
3,1
70,4
53,0
61,8
70,0
59,0
64,6
-0,4
6,0
2,7
71,9
56,6
64,3
71,0
61,8
66,4
-0,9
5,2
2,1
67,8
52,4
60,1
66,3
56,7
61,6
-1,4
4,3
1,4
Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Werkenden = l oontrekkenden + zel fs tandi gen + ui tga a nde grens a rbei d
De werkzaamheidsgraad in Limburg in 2011 van 64,6% is met 2,7% gestegen t.o.v. 2003. Hierdoor is de achterstand met Vlaanderen (64,3% in 2003 en 66,4% in 2011) kleiner geworden, zoals eveneens uit de figuur 70 blijkt. Alle Limburgse streken weten hun positie t.o.v. Vlaanderen te behouden of te verbeteren. Met een werkzaamheidsgraad van 67,2% doet Zuid-Limburg het nu zelfs beter dan Vlaanderen. Aangezien de vermeerdering van de werkenden voornamelijk een vrouwelijke aangelegenheid is geworden, wordt dit uiteraard ook weerspiegeld in de evolutie van de werkzaamheidsgraad. Dit beeld wordt uiteraard nog uitvergroot door de in het najaar van 2008 uitgebroken en nog steeds voortdurende economische crisis, aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw. Figuur 70 : Groei van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) 2003-2011 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd)
Figuur 71 toont dat in 2011 het Maasland binnen Limburg de laagste werkzaamheidsgraad (61,9%) heeft en Zuid-Limburg (67,2%) de hoogste. In 2003 was dit ook al zo. Markant is ook dat de Maaslandse werkzaamheidsgraad nog steeds achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-83-
POM-ERSV Limburg
Figuur 71 : Werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht in 2011 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd)
Tot 2010 werd de afbakening 15-64 jaar gehanteerd in het kader van de opvolging van de 70%doelstelling die geformuleerd werd in de Lissabonstrategie. In de Europa 2020-strategie, opvolger van de Lissabonstrategie die 2010 als eindmeet had, wordt meer belang gehecht aan de scholing van jongeren alvorens zij de arbeidsmarkt betreden. Dit uit zich onder meer in de verenging van de leeftijdsafbakening in de nieuwe werkzaamheidsdoelstelling. Tegen 2020 moet minstens 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar aan het werk zijn. Figuur 72 laat de werkzaamheidsgraden per geslacht in 2011 zien van de 20-64-jarigen. Figuur 72 : Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) per geslacht in 2011 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-84-
POM-ERSV Limburg
Tijdelijke werkloosheid Een tijdelijk werkloze is een werkloze die door een arbeidsovereenkomst is verbonden waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is. Een werknemer kan tijdelijk werkloos gesteld worden wegens economische oorzaken, technische stoornis, slecht weer, overmacht, collectieve Figuur 73 : %-evolutie van de tijdelijk werklozen 31/12/2003-31/12/2012
jaarlijkse vakantie, staking of lock-out. Vanaf 25 juni 2009 is de tijdelijke werkloosheid wegens economische oorzaken ook voor de bedienden van kracht en aldus sindsdien niet meer beperkt tot de arbeiders alleen. Tussen 31/12/2003 en 31/12/2012 (figuur 73 en tabel 37) neemt het aantal tijdelijk werklozen in Limburg toe van 12.788 tot 22.013 of met +72,1%, wat een hoger stijgingspercentage is dan in Vlaanderen (+28,5%) en België (+41,2%). Hiermee vertegenwoordigt Limburg eind 2012 respectievelijk een aandeel van 22,8% en 13,6% in de tijdelijke werkloosheid van Vlaanderen (96.731) en België (161.971). Van de 5 Limburgse streken kent het Maasland (+115,8%) sinds eind 2003 de grootste procentuele aangroei van tijdelijk werklozen en West-Limburg (+44,6%) de kleinste. Tabel 37 : Evolutie van de tijdelijk werklozen per geslacht 31/12/2003-31/12/2012 31/12/2003 Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE
31/12/2012
Evolutie 31/12/2003-31/12/2012
M
V
T
M
V
T
M
V
T Abs.
%
1.784 3.079 1.987 1.469 2.429 10.748 59.101 94.112
333 631 405 255 416 2.040 16.151 20.565
2.117 3.710 2.392 1.724 2.845 12.788 75.252 114.677
2.687 5.610 2.761 3.100 3.805 17.963 75.201 132.091
637 1.300 697 621 795 4.050 21.530 29.880
3.324 6.910 3.458 3.721 4.600 22.013 96.731 161.971
903 2.531 774 1.631 1.376 7.215 16.100 37.979
304 669 292 366 379 2.010 5.379 9.315
1.207 3.200 1.066 1.997 1.755 9.225 21.479 47.294
57,0 86,3 44,6 115,8 61,7 72,1 28,5 41,2
Bron : RVA Verwerking : ERSV-Limburg
Aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw, reflecteert zich dit overal door een permanent veel groter aandeel van de mannen in de tijdelijke werkloosheid (figuur 74). Doorgaans blijken nu nog 4 op de 5 tijdelijk werklozen mannen te zijn. Socio-economische analyse (februari 2014)
-85-
POM-ERSV Limburg
Figuur 74 : Evolutie %-aandeel van de mannen in de tijdelijk werklozen 31/12/2003-31/12/2012
B.8. PENDELARBEID De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid die wordt ingezet in de vestigingen van een regio, uitgedrukt in personen of arbeidsvolume. Het verschil tussen de werkende beroepsbevolking en de binnenlandse werkgelegenheid van een regio kunnen we verklaren door de interregionale en internationale (grensarbeid) pendelstromen. Werkende personen die in een regio wonen, maar elders werken dragen wel bij tot de werkzaamheid van die regio, maar niet tot de economische activiteit van die regio (uitgaande pendel). Het omgekeerde geldt voor personen die niet in die regio wonen, maar er wel een job uitoefenen (inkomende pendel). Aangezien bij zelfstandigen de werkplaats wordt gelijkgesteld met de woonplaats worden voor de pendelstatistieken enkel de loontrekkenden weerhouden. De pendelstromen geven een aanduiding van de mate waarin economische regio’s onderling arbeidskrachten uitwisselen. Uitgaande pendelarbeid Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) In 2010 zijn er 310.359 loontrekkenden die in Limburg wonen of 8,4% (figuur 75 en tabel 38) van het totaal aantal in België (3.709.380). Van de 11 beschouwde regio’s komt Limburg hiermee op de 7 de plaats inzake omvang van de loontrekkende beroepsbevolking.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-86-
POM-ERSV Limburg
Figuur 75 : Loontrekkende beroepsbevolking per provincie (incl. BHG) in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Pendelintensiteit Gemiddeld is de uitgaande provinciale pendelintensiteit (figuur 76 en tabel 38) bij de werknemers van België 29,4%, wat betekent dat 1.091.483 van de 3.709.380 werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie werken dan waar ze wonen. Met 26,8% (83.328 van de 310.359) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies een eerder lage uitgaande provinciale pendelintensiteit. Meer dan de helft van de loontrekkende inwoners van Waals-Brabant (56,2%) werkt niet in de eigen provincie, waardoor deze provincie veruit de meest mobiele is in België, gevolgd door Vlaams-Brabant (48,9%), Luxemburg (44,7%) en Namen (42,7%). West-Vlamingen (17,8%) en Antwerpenaren (19,8%) blijven dan weer het vaakst binnen de eigen provinciegrenzen werken. Figuur 76 : Uitgaande provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-87-
POM-ERSV Limburg
Tabel 38 : Uitgaande pendelarbeid in 2010 Uitgaande pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) WERKPLAATS Antwerpen
WOONPLAATS Antwerpen 508.433 Noord-Limburg 4.414 Midden-Limburg 4.770 West-Limburg 8.198 Maasland 1.302 Zuid-Limburg 2.674 Limburg 21.358 Oost-Vlaanderen 46.686 Vlaams-Brabant 34.380 West-Vlaanderen 10.328 VLAANDEREN 621.186 BRUSSELS H. GEW. 7.396 Henegouwen 4.367 Luik 3.600 Luxemburg 563 Namen 1.702 Waals-Brabant 1.885 WALLONIE 12.116 BELGIË 640.697
Limburg NoordLimburg 2.528 29.351 2.636 2.405 2.584 528 37.504 430 559 251 41.272 84 83 122 21 41 29 296 41.651
MiddenWestLimburg Limburg 3.949 3.935 6.627 2.080 51.787 5.369 10.476 22.458 8.428 857 15.940 1.938 93.258 32.703 1.876 698 4.245 3.503 1.173 473 104.501 41.313 532 472 503 199 1.132 300 68 23 205 86 200 81 2.108 690 107.141 42.475
Oost- VlaamsVlaan- Brabant deren
WestVlaanderen
VLAANDEREN
TOTAAL BRUSHeneSELS H. gouwen GEW.
Luik Luxemburg
Namen
Waals- WALLONIE Brabant
MaasZuidland Limburg 478 980 11.872 19.754 34.806 5.307 580.173 34.757 1.978 1.998 345 1.018 1.496 1.651 529 40.239 651 1.395 401 47.100 1.021 116 141 26 52 61 2.978 4.571 67.342 1.188 4.041 695 78.036 3.462 244 624 71 106 188 441 1.567 37.347 747 6.293 428 53.013 2.208 159 269 55 71 123 17.593 1.175 30.637 421 943 257 33.561 861 113 232 24 48 62 1.709 31.352 51.467 874 5.942 523 61.479 3.587 254 2.733 69 178 392 24.372 39.194 227.031 3.882 18.615 2.304 273.190 11.138 886 3.999 245 455 825 332 483 3.818 366.304 29.296 24.155 470.259 58.149 3.631 1.868 357 1.028 1.564 300 2.910 11.518 13.243 205.139 3.274 267.553 118.439 3.154 2.264 349 1.248 7.173 206 386 2.488 27.944 6.564 336.821 384.146 15.759 5.732 1.161 245 596 783 25.688 43.954 256.727 431.127 294.419 371.861 1.975.320 238.242 15.380 11.290 1.540 4.345 11.841 105 185 1.378 3.961 28.045 1.457 42.236 223.246 5.541 2.884 650 2.268 11.487 93 260 1.138 5.806 9.826 6.266 27.401 49.532 280.470 6.024 1.753 12.663 21.005 183 1.590 3.326 1.920 4.798 1.360 15.004 20.288 5.603 273.251 3.919 9.863 4.473 15 62 191 372 573 346 2.044 2.806 1.191 4.216 51.571 3.977 630 43 165 540 1.083 2.757 713 6.795 17.614 19.166 6.787 5.980 91.610 10.761 28 103 442 960 8.590 477 12.352 42.962 6.616 2.373 417 4.108 54.020 362 2.180 5.635 10.141 26.543 9.162 63.597 133.202 313.047 292.652 63.640 122.220 90.889 26.155 46.318 263.741 445.229 349.007 382.480 2.081.153 594.690 333.968 306.827 65.829 128.834 114.217
BELGIE BUITEN- (WOONLAND PLAATS)
6.835 621.764 11.813 633.578 395 48.517 7.037 55.553 1.233 82.730 1.584 84.314 677 55.898 484 56.382 480 34.902 7.570 42.472 3.626 68.692 2.945 71.637 6.411 290.739 19.620 310.359 8.447 536.855 2.247 539.102 14.188 400.180 1.163 401.343 8.517 408.421 1.276 409.698 44.397 2.257.960 36.121 2.294.080 22.830 288.312 1.798 290.110 321.915 398.849 5.377 404.226 297.109 332.400 12.174 344.574 61.585 66.436 26.753 93.189 134.304 158.713 1.057 159.770 67.534 122.849 583 123.432 882.448 1.079.246 45.944 1.125.190 949.675 3.625.518 83.862 3.709.380
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Uitstroompercentages (%-verdeling uitgaande pendelarbeid) in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) WERKPLAATS Antwerpen
WOONPLAATS Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW. Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË
80,2 7,9 5,7 14,5 3,1 3,7 6,9 8,7 8,6 2,5 27,1 2,5 1,1 1,0 0,6 1,1 1,5 1,1 17,3
Limburg Noord- MiddenWestLimburg Limburg Limburg 0,4 0,6 0,6 52,8 11,9 3,7 3,1 61,4 6,4 4,3 18,6 39,8 6,1 19,8 2,0 0,7 22,3 2,7 12,1 30,0 10,5 0,1 0,3 0,1 0,1 1,1 0,9 0,1 0,3 0,1 1,8 4,6 1,8 0,0 0,2 0,2 0,0 0,1 0,0 0,0 0,3 0,1 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,0 0,2 0,1 0,0 0,2 0,1 1,1 2,9 1,1
MaasZuidland Limburg 0,1 0,2 3,0 1,0 3,5 5,4 0,8 2,8 41,4 2,8 2,4 43,8 7,9 12,6 0,1 0,1 0,1 0,7 0,1 0,1 1,1 1,9 0,0 0,1 0,0 0,1 0,1 0,5 0,0 0,1 0,0 0,1 0,0 0,1 0,0 0,2 0,7 1,2
1,9 72,4 79,9 66,2 72,1 71,8 73,2 0,7 2,9 0,6 11,2 0,5 0,3 1,0 0,2 0,3 0,4 0,5 7,1
Oost- VlaamsVlaan- Brabant deren 3,1 1,2 1,4 1,3 1,0 1,2 1,3 67,9 3,3 6,8 18,8 1,4 1,4 0,6 0,4 0,7 0,8 0,9 12,0
5,5 2,5 4,8 11,2 2,2 8,3 6,0 5,4 51,1 1,6 12,8 9,7 2,4 1,4 0,6 1,7 7,0 2,4 9,4
WestVlaanderen
VLAANDEREN
0,8 0,7 0,8 0,8 0,6 0,7 0,7 4,5 0,8 82,2 16,2 0,5 1,6 0,4 0,4 0,4 0,4 0,8 10,3
91,6 84,8 92,6 94,0 79,0 85,8 88,0 87,2 66,7 93,8 86,1 14,6 6,8 4,4 2,2 4,3 10,0 5,7 56,1
TOTAAL BRUSHeneSELS H. gouwen GEW. 5,5 1,8 4,1 3,9 2,0 5,0 3,6 10,8 29,5 3,8 10,4 77,0 12,3 5,9 3,0 11,0 34,8 11,8 16,0
0,3 0,2 0,3 0,3 0,3 0,4 0,3 0,7 0,8 1,4 0,7 1,9 69,4 1,6 1,3 12,0 5,4 27,8 9,0
Luik Luxemburg
0,3 0,3 0,7 0,5 0,5 3,8 1,3 0,3 0,6 0,3 0,5 1,0 1,5 79,3 4,5 4,2 1,9 26,0 8,3
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-88-
POM-ERSV Limburg
0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,4 1,1 55,3 3,7 0,3 5,7 1,8
Namen
0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,1 0,2 0,3 0,1 0,2 0,8 3,1 2,9 4,3 57,3 3,3 10,9 3,5
Waals- WALLONIE Brabant
0,2 0,1 0,2 0,2 0,1 0,5 0,3 0,3 1,8 0,2 0,5 4,0 5,2 1,3 0,7 6,7 43,8 8,1 3,1
1,1 0,7 1,5 1,2 1,1 5,1 2,1 1,6 3,5 2,1 1,9 7,9 79,6 86,2 66,1 84,1 54,7 78,4 25,6
BELGIE BUITEN- (WOONLAND PLAATS) 98,1 87,3 98,1 99,1 82,2 95,9 93,7 99,6 99,7 99,7 98,4 99,4 98,7 96,5 71,3 99,3 99,5 95,9 97,7
1,9 12,7 1,9 0,9 17,8 4,1 6,3 0,4 0,3 0,3 1,6 0,6 1,3 3,5 28,7 0,7 0,5 4,1 2,3
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Tabel 39 : Uitgaande grensarbeid in 2010 Uitgaande grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) WERKPLAATS BUITENLAND
WOONPLAATS Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW. Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË
TOTAAL (WOONPLAATS)
BELGIE
Extra terri tori a l en
Dui ts l a nd
Fra nkri jk
Luxemburg
Nederl a nd
TOTAAL
621.764 48.517 82.730 55.898 34.902 68.692 290.739 536.855 400.180 408.421 2.257.960 288.312 398.849 332.400 66.436 158.713 122.849 1.079.246 3.625.518
175 2 7 4 2 8 23 87 410 25 722 1.140 354 36 3 20 147 560 2.421
69 28 48 24 88 44 232 45 58 26 430 45 18 4.659 4 6 9 4.696 5.171
30 0 3 1 1 2 7 79 37 776 929 169 4.611 58 123 125 62 4.979 6.077
244 18 40 16 13 48 135 220 228 119 946 259 374 6.113 26.570 881 327 34.265 35.470
11.295 6.988 1.486 439 7.466 2.845 19.223 1.816 430 330 33.094 185 20 1.308 53 25 38 1.444 34.723
11.813 7.037 1.584 484 7.570 2.945 19.620 2.247 1.163 1.276 36.121 1.798 5.377 12.174 26.753 1.057 583 45.944 83.862
633.578 55.553 84.314 56.382 42.472 71.637 310.359 539.102 401.343 409.698 2.294.080 290.110 404.226 344.574 93.189 159.770 123.432 1.125.190 3.709.380
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Uitstroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) WERKPLAATS BUITENLAND
WOONPLAATS Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW. Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË
TOTAAL (WOONPLAATS)
BELGIE
Extra terri tori a l en
Dui ts l a nd
Fra nkri jk
Luxemburg
Nederl a nd
TOTAAL
98,1 87,3 98,1 99,1 82,2 95,9 93,7 99,6 99,7 99,7 98,4 99,4 98,7 96,5 71,3 99,3 99,5 95,9 97,7
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,4 0,1 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,1
0,0 0,1 0,1 0,0 0,2 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,4 0,0 0,0 0,0 0,4 0,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,0 0,1 1,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,4 0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 1,8 28,5 0,6 0,3 3,0 1,0
1,8 12,6 1,8 0,8 17,6 4,0 6,2 0,3 0,1 0,1 1,4 0,1 0,0 0,4 0,1 0,0 0,0 0,1 0,9
1,9 12,7 1,9 0,9 17,8 4,1 6,3 0,4 0,3 0,3 1,6 0,6 1,3 3,5 28,7 0,7 0,5 4,1 2,3
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-89-
POM-ERSV Limburg
Uitstroompercentages Uit de provinciale uitstroompercentages voor Limburg (figuur 77 en tabel 38) blijkt dat Antwerpen (6,9% of 21.358 personen), het buitenland (6,3% of 19.620), Vlaams-Brabant (6,0% of 18.615) en Brussel (3,6% of 11.138) de voornaamste werkbestemmingen zijn van de 83.328 Limburgse pendelaars. Figuur 77 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Grensarbeid De 19.620 of 6,3% Limburgers die in het buitenland gaan werken (figuur 78 en tabel 39), verrichten hun grensarbeid bijna uitsluitend in Nederland (6,2% of 19.223). Figuur 78 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-90-
POM-ERSV Limburg
Limburgse streken Binnen Limburg (figuur 79 en tabel 38) zijn in 2010 de meeste werknemers in Midden-Limburg (84.314 of 27,2% van de 310.359 Limburgse loontrekkenden) gehuisvest. In het Maasland (42.472 of 13,7%) wonen er het minst. Figuur 79 : Loontrekkende Limburgse beroepsbevolking per streek in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Pendelintensiteit Met 60,2% heeft West-Limburg in 2010 (figuur 80 en tabel 38) de grootste uitgaande pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat 3 van de 5 loontrekkenden die in West-Limburg wonen er niet werken. Zij pendelen naar een andere Limburgse streek, een andere provincie of het naar het buitenland. Hiermee is West-Limburg de meest mobiele Limburgse streek. De laagste mobiliteit wordt opgetekend in Midden-Limburg (38,6%) waardoor hier omgekeerd ruim 3 op 5 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor de Limburgse loontrekkenden (50,9%) dat bijna de helft werkt in de Limburgse streek waar ze woont. Figuur 80 : Uitgaande pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Limburgse loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-91-
POM-ERSV Limburg
Uitstroompercentages De uitstroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken (figuren 81-85 en tabel 38) maken duidelijk waar hun forenzen aan de slag zijn. De meest in het oog springende pendelaarsbestemmingen zijn voor: ·
Noord-Limburg: buitenland (12,7%), Midden-Limburg (11,9%) en Antwerpen (7,9%);
·
Midden-Limburg: West-Limburg (6,4%), Antwerpen (5,7%), Zuid-Limburg (5,4%), VlaamsBrabant (4,8%) en Brussel (4,1%);
·
West-Limburg: Midden-Limburg (18,6%), Antwerpen (14,5%), Vlaams-Brabant (11,2%), Noord-Limburg (4,3%) en Brussel (3,9%);
·
Maasland: Midden-Limburg (19,8%), buitenland (17,8%) en Noord-Limburg (6,1%);
·
Zuid-Limburg: Midden-Limburg (22,3%), Vlaams-Brabant (8,3%), Brussel (5,0%), buitenland (4,1%), Luik (3,8%) en Antwerpen (3,7%). Figuur 81-85 : Uitstroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar) Noord-Limburg
Midden-Limburg
West-Limburg
Maasland
Zuid-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-92-
POM-ERSV Limburg
Grensarbeid Zoals eerder vermeld, pendelen de 19.620 Limburgse grensarbeiders bijna uitsluitend naar Nederland (19.223 of 98,0%). Figuur 86 en tabel 39 onthullen dat 17,6% of 7.466 van de Maaslandse loontrekkenden in Nederlandse loondienst zijn. Voor Noord-Limburg is dit 12,6% (6.988), voor ZuidLimburg 4,0% (2.845), voor Midden-Limburg 1,8% (1.486) en voor West-Limburg 0,8% (439). Figuur 86 : Uitstroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2010 (jaargemiddelde – 15-64 jaar)
Inkomende pendelarbeid Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) Omgerekend in personen van 15 jaar en ouder, bedraagt in 2010 de loontrekkende werkgelegenheid in Limburg 268.566 of 7,2% (figuur 87 en tabel 40) van het totaal aantal in België (3.713.026) en positioneert zich hiermee op de 8ste plaats van de 11 beschouwde regio’s qua omvang van de tewerkstelling in loondienst. Limburg heeft bijgevolg minder loontrekkende arbeidsplaatsen dan loontrekkende inwoners (310.359). In meer of mindere mate is dit ook zo in de andere provincies, behalve in Antwerpen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Figuur 87 : Loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid per provincie (incl. BHG) in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-93-
POM-ERSV Limburg
Tabel 40 : Inkomende pendelarbeid in 2010 Inkomende pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WOONPLAATS Antwerpen
WERKPLAATS Antwerpen 511.008 Noord-Limburg 2.538 Midden-Limburg 3.977 West-Limburg 3.951 Maasland 483 Zuid-Limburg 993 Limburg 11.942 Oost-Vlaanderen 19.867 Vlaams-Brabant 34.942 West-Vlaanderen 5.342 VLAANDEREN 583.101 BRUSSELS H. GEW. 34.909 Henegouwen 1.997 Luik 2.034 Luxemburg 349 Namen 1.025 Waals-Brabant 1.504 WALLONIE 6.909 BELGIË 624.919
Limburg Noord- MiddenWestLimburg Limburg Limburg 4.424 4.800 8.221 29.484 2.650 2.413 6.655 52.061 10.509 2.084 5.388 22.581 1.660 2.987 442 531 4.591 1.574 40.414 67.678 37.519 654 1.191 750 1.399 4.045 6.312 403 698 430 47.295 78.412 53.231 1.027 3.486 2.218 117 248 161 143 631 273 26 72 56 53 108 73 61 188 123 401 1.248 686 48.722 83.146 56.135
Oost- VlaamsVlaan- Brabant deren
WestVlaanderen
VLAANDEREN
TOTAAL BRUSHeneSELS H. gouwen GEW.
Luik Luxemburg
Namen
Waals- WALLONIE Brabant
BELGIE BUITEN- (WERKLAND PLAATS)
MaasZuidland Limburg 1.311 2.684 21.440 46.835 34.511 10.402 624.196 7.454 4.402 3.631 571 1.722 1.900 12.225 643.876 7.711 651.586 2.592 532 37.671 430 562 251 41.452 84 83 122 21 41 29 296 41.832 550 42.382 8.450 15.991 93.665 1.892 4.273 1.184 104.991 537 511 1.141 73 209 205 2.139 107.668 753 108.421 859 1.946 32.858 703 3.518 474 41.503 476 200 300 24 86 83 693 42.672 425 43.097 17.691 1.715 24.495 333 302 208 25.821 105 93 184 15 43 29 364 26.289 737 27.026 1.180 31.570 39.447 487 2.922 390 44.239 186 261 1.597 62 165 104 2.190 46.615 1.025 47.640 30.770 51.754 228.135 3.845 11.577 2.507 258.006 1.388 1.148 3.344 196 544 450 5.682 265.076 3.490 268.566 422 879 3.895 367.849 13.311 28.057 432.979 3.985 5.827 1.944 375 1.093 966 10.206 447.170 4.271 451.441 946 5.964 18.666 29.382 206.267 6.614 295.870 28.187 9.858 4.817 578 2.773 8.623 26.649 350.706 2.696 353.402 257 527 2.315 24.248 3.297 338.555 373.757 1.470 6.294 1.372 354 722 481 9.222 384.449 13.847 398.296 33.706 61.807 274.452 472.159 268.962 386.134 1.984.808 42.484 27.529 15.107 2.074 6.855 12.421 63.985 2.091.278 32.015 2.123.292 865 3.601 11.197 58.299 118.886 15.875 239.167 224.622 49.668 20.396 2.830 17.684 43.150 133.729 597.517 5.581 603.098 115 256 897 3.658 3.179 5.772 15.503 5.580 281.613 5.630 1.198 19.214 6.639 314.293 335.376 20.207 355.583 237 2.747 4.031 1.889 2.279 1.188 11.421 2.908 6.051 274.613 4.234 6.819 2.391 294.108 308.438 2.538 310.976 25 69 248 364 352 249 1.562 653 1.759 3.933 51.988 5.997 418 64.096 66.310 6.840 73.151 48 179 462 1.038 1.252 608 4.385 2.284 12.703 9.890 3.994 92.113 4.131 122.830 129.499 1.651 131.151 62 393 827 1.573 7.202 793 11.899 11.566 21.045 4.485 638 10.784 54.319 91.270 114.736 1.039 115.775 486 3.644 6.465 8.522 14.265 8.610 44.771 22.991 323.171 298.551 62.051 134.926 67.898 886.597 954.359 32.276 986.635 35.058 69.052 292.114 538.980 402.113 410.619 2.268.746 290.097 400.368 334.054 66.955 159.465 123.469 1.084.311 3.643.154 69.872 3.713.026
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Instroompercentages (%-verdeling inkomende pendelarbeid) in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WOONPLAATS Antwerpen
WERKPLAATS Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW. Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË
78,4 6,0 3,7 9,2 1,8 2,1 4,4 4,4 9,9 1,3 27,5 5,8 0,6 0,7 0,5 0,8 1,3 0,7 16,8
Limburg Noord- MiddenWestLimburg Limburg Limburg 0,7 0,7 1,3 69,6 6,3 5,7 6,1 48,0 9,7 4,8 12,5 52,4 6,1 11,1 1,6 1,1 9,6 3,3 15,0 25,2 14,0 0,1 0,3 0,2 0,4 1,1 1,8 0,1 0,2 0,1 2,2 3,7 2,5 0,2 0,6 0,4 0,0 0,1 0,0 0,0 0,2 0,1 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 0,1 1,3 2,2 1,5
MaasZuidland Limburg 0,2 0,4 6,1 1,3 7,8 14,7 2,0 4,5 65,5 6,3 2,5 66,3 11,5 19,3 0,1 0,2 0,3 1,7 0,1 0,1 1,6 2,9 0,1 0,6 0,0 0,1 0,1 0,9 0,0 0,1 0,0 0,1 0,1 0,3 0,0 0,4 0,9 1,9
3,3 88,9 86,4 76,2 90,6 82,8 84,9 0,9 5,3 0,6 12,9 1,9 0,3 1,3 0,3 0,4 0,7 0,7 7,9
Oost- VlaamsVlaan- Brabant deren 7,2 1,0 1,7 1,6 1,2 1,0 1,4 81,5 8,3 6,1 22,2 9,7 1,0 0,6 0,5 0,8 1,4 0,9 14,5
5,3 1,3 3,9 8,2 1,1 6,1 4,3 2,9 58,4 0,8 12,7 19,7 0,9 0,7 0,5 1,0 6,2 1,4 10,8
WestVlaanderen
VLAANDEREN
1,6 0,6 1,1 1,1 0,8 0,8 0,9 6,2 1,9 85,0 18,2 2,6 1,6 0,4 0,3 0,5 0,7 0,9 11,1
95,8 97,8 96,8 96,3 95,5 92,9 96,1 95,9 83,7 93,8 93,5 39,7 4,4 3,7 2,1 3,3 10,3 4,5 61,1
TOTAAL BRUSHeneSELS H. gouwen GEW. 1,1 0,2 0,5 1,1 0,4 0,4 0,5 0,9 8,0 0,4 2,0 37,2 1,6 0,9 0,9 1,7 10,0 2,3 7,8
0,7 0,2 0,5 0,5 0,3 0,5 0,4 1,3 2,8 1,6 1,3 8,2 79,2 1,9 2,4 9,7 18,2 32,8 10,8
Luik Luxemburg
0,6 0,3 1,1 0,7 0,7 3,4 1,2 0,4 1,4 0,3 0,7 3,4 1,6 88,3 5,4 7,5 3,9 30,3 9,0
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-94-
POM-ERSV Limburg
0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,1 0,1 0,5 0,3 1,4 71,1 3,0 0,6 6,3 1,8
Namen
0,3 0,1 0,2 0,2 0,2 0,3 0,2 0,2 0,8 0,2 0,3 2,9 5,4 2,2 8,2 70,2 9,3 13,7 4,3
Waals- WALLONIE Brabant
0,3 0,1 0,2 0,2 0,1 0,2 0,2 0,2 2,4 0,1 0,6 7,2 1,9 0,8 0,6 3,1 46,9 6,9 3,3
1,9 0,7 2,0 1,6 1,3 4,6 2,1 2,3 7,5 2,3 3,0 22,2 88,4 94,6 87,6 93,7 78,8 89,9 29,2
BELGIE BUITEN- (WERKLAND PLAATS) 98,8 98,7 99,3 99,0 97,3 97,8 98,7 99,1 99,2 96,5 98,5 99,1 94,3 99,2 90,6 98,7 99,1 96,7 98,1
1,2 1,3 0,7 1,0 2,7 2,2 1,3 0,9 0,8 3,5 1,5 0,9 5,7 0,8 9,4 1,3 0,9 3,3 1,9
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Tabel 41 : Inkomende grensarbeid in 2010 Inkomende grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WOONPLAATS BUITENLAND
WERKPLAATS Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW. Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË
TOTAAL (WERKPLAATS)
BELGIE
Dui ts l a nd
Fra nkri jk
Luxemburg
Nederl a nd
Andere l a nden
TOTAAL
643.876 41.832 107.668 42.672 26.289 46.615 265.076 447.170 350.706 384.449 2.091.278 597.517 335.376 308.438 66.310 129.499 114.736 954.359 3.643.154
162 63 81 124 33 11 312 66 91 27 657 105 26 649 9 13 19 716 1.479
460 9 54 23 22 27 135 921 644 11.196 13.355 1.602 17.807 444 6.171 1.182 424 26.028 40.985
17 1 3 0 0 3 7 6 19 5 54 82 30 51 198 15 17 311 447
3.141 316 290 78 456 125 1.265 1.512 294 336 6.549 348 15 176 14 7 18 230 7.127
3.930 163 325 200 226 858 1.772 1.766 1.648 2.284 11.399 3.444 2.329 1.218 448 434 562 4.991 19.835
7.711 550 753 425 737 1.025 3.490 4.271 2.696 13.847 32.015 5.581 20.207 2.538 6.840 1.651 1.039 32.276 69.872
651.586 42.382 108.421 43.097 27.026 47.640 268.566 451.441 353.402 398.296 2.123.292 603.098 355.583 310.976 73.151 131.151 115.775 986.635 3.713.026
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Instroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WOONPLAATS BUITENLAND
WERKPLAATS
TOTAAL (WERKPLAATS)
BELGIE
Dui ts l a nd
Fra nkri jk
Luxemburg
Nederl a nd
Andere l a nden
TOTAAL
98,8 98,7 99,3 99,0 97,3 97,8 98,7 99,1 99,2 96,5 98,5 99,1 94,3 99,2 90,6 98,7 99,1 96,7 98,1
0,0 0,1 0,1 0,3 0,1 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0
0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 2,8 0,6 0,3 5,0 0,1 8,4 0,9 0,4 2,6 1,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0
0,5 0,7 0,3 0,2 1,7 0,3 0,5 0,3 0,1 0,1 0,3 0,1 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2
0,6 0,4 0,3 0,5 0,8 1,8 0,7 0,4 0,5 0,6 0,5 0,6 0,7 0,4 0,6 0,3 0,5 0,5 0,5
1,2 1,3 0,7 1,0 2,7 2,2 1,3 0,9 0,8 3,5 1,5 0,9 5,7 0,8 9,4 1,3 0,9 3,3 1,9
Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW. Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
B ro n: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-95-
POM-ERSV Limburg
Pendelintensiteit Gemiddeld is de inkomende provinciale pendelintensiteit (figuur 88 en tabel 40) bij de werknemers van België 29,1%, wat betekent dat 1.081.944 van de 3.713.026 werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie wonen dan waar ze werken. Met 15,1% (40.431 van de 268.566) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies de op twee na laagste inkomende provinciale pendelintensiteit. Bijgevolg wordt slechts ca. 1 van de 7 loontrekkende jobs in Limburg niet ingevuld door een Limburger. In West-Vlaanderen (15,0%) doet zich nagenoeg hetzelfde voor. Enkel Luik (11,7%) kent een nog lagere verhouding. De hoogste inkomende provinciale pendelintensiteiten worden opgetekend in Brussel (62,8%), Waals-Brabant (53,1%) en VlaamsBrabant (41,6%). Figuur 88 : Inkomende provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Instroompercentages Uit de provinciale instroompercentages voor Limburg (figuur 89 en tabel 40) blijkt dat Antwerpen (4,4% of 11.942 personen), Vlaams-Brabant (4,3% of 11.577), Oost-Vlaanderen (1,4% of 3.845), het buitenland (1,3% of 3.490) en Luik (1,2% of 3.344) de voornaamste woonplaatsen zijn van de 40.431 inkomende pendelaars. Figuur 89 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-96-
POM-ERSV Limburg
Grensarbeid Van de 3.490 buitenlanders die 1,3% van de Limburgse arbeidsplaatsen invullen, komt de grootste groep (figuur 90 en tabel 41) uit Nederland (0,5% of 1.265). De inkomende grensarbeid uit Duitsland (0,1% of 312), Frankrijk (135) en Luxemburg (7) is beduidend kleiner. De overige 1.772 komen uit nog andere landen dan onze 4 buurlanden. Figuur 90 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Limburgse streken Binnen Limburg (figuur 91 en tabel 40) zijn in 2010 de meeste werknemers actief in Midden-Limburg (108.421 of 40,4% van de 268.566 Limburgse arbeidsplaatsen in loondienst). In het Maasland (27.026 of 10,1%) is de tewerkstelling het kleinst. Vier Limburgse streken hebben minder loontrekkende jobs dan loontrekkende inwoners. Enkel in Midden-Limburg is deze situatie omgekeerd met een loontrekkende werkgelegenheid van 108.421 banen t.o.v. 84.314 loontrekkende inwoners (figuur 79 en tabel 38), waardoor deze streek alleen al puur theoretisch ruim 1 op 5 van de banen (22,2%) moet laten innemen door pendelaars. Dit wordt grotendeels verklaard door de aantrekkingskracht van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk binnen Midden-Limburg als tewerkstellingspool en aldus het economisch hart van Limburg. Figuur 91 : Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid per streek in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-97-
POM-ERSV Limburg
Pendelintensiteit Met 52,0% heeft Midden-Limburg in 2010 (figuur 92 en tabel 40) de grootste inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat iets meer dan de helft van de loontrekkenden die in Midden-Limburg werken er niet wonen. Zij zijn woonachtig in een andere Limburgse streek, in een andere provincie of in het buitenland. In Noord-Limburg (30,4%) wordt de laagste inkomende pendelintensiteit opgetekend, waardoor hier 7 van 10 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor Limburg (42,9%) dat ongeveer 2 op de 5 loontrekkenden niet in de Limburgse streek wonen waar ze werken. Figuur 92 : Inkomende pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de loontrekkende Limburgse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Instroompercentages De instroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken (figuren 93-97 en tabel 40) laten duidelijk zien waar hun inkomende forenzen gehuisvest zijn. De meest opvallende regio’s waar de pendelaars vandaan komen, zijn in 2010 voor: ·
Noord-Limburg: Midden-Limburg (6,3%), Maasland (6,1%), Antwerpen (6,0%), en WestLimburg (5,7%);
·
Midden-Limburg: Zuid-Limburg (14,7%), West-Limburg (9,7%), Maasland (7,8%) en NoordLimburg (6,1%);
·
West-Limburg: Midden-Limburg (12,5%), Antwerpen (9,2%), Vlaams-Brabant (8,2%), NoordLimburg (4,8%) en Zuid-Limburg (4,5%);
·
Maasland: Midden-Limburg (11,1%), Zuid-Limburg (6,3%) en Noord-Limburg (6,1%);
·
Zuid-Limburg: Midden-Limburg (9,6%), Vlaams-Brabant (6,1%), Luik (3,4%) en West-Limburg (3,3%).
Socio-economische analyse (februari 2014)
-98-
POM-ERSV Limburg
Figuur 93-97 : Instroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar) Noord-Limburg
Midden-Limburg
West-Limburg
Maasland
Zuid-Limburg
Grensarbeid Zoals eerder vermeld, werken 3.490 buitenlanders in Limburgse loondienst wat overeenkomt met 1,3% van het totaal aantal Limburgse arbeidsplaatsen (268.566). Relatief bekeken binnen Limburg, is het aandeel van de buitenlanders het omvangrijkst in het Maasland (2,7% of 737 van de 27.026 Maaslandse werknemers) en blijkt (figuur 98 en tabel 41) de inkomende grensarbeid daar hoofdzakelijk uit Nederland (1,7% of 456) te komen. In Midden-Limburg (0,7% of 753) zijn er betrekkelijk het minste grensarbeiders actief, eveneens pendelend vanuit vooral Nederland (0,3% of 290). West-Limburg kent, zowel absoluut als relatief, niet alleen de minste pendelaars uit Nederland (0,2% of 78), maar tevens de meeste uit Duitsland (0,3% of 124).
Socio-economische analyse (februari 2014)
-99-
POM-ERSV Limburg
Figuur 98 : Instroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2010 (jaargemiddelde – >= 15 jaar)
Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken Pendelgegevens gecombineerd met de tewerkstellingsgraad (het aantal loontrekkende jobs t.o.v. de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 j.)) en de werkloosheidsgraad (het aantal niet-werkende werkzoekenden t.o.v. de beroepsbevolking (werkenden en niet-werkende werkzoekenden)) kunnen de (mis)match tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van de eigen bevolking in een streek meer zichtbaar maken. Eveneens kan het belang van een streek met een groot jobaanbod aangetoond worden voor de ruimere omgeving. In dit kader valt vooral Midden-Limburg op. Zoals reeds eerder vermeld, heeft Midden-Limburg, in tegenstelling tot de overige Limburgse streken, meer loontrekkende jobs (108.421) dan loontrekkende inwoners (84.314) in 2010, wat resulteert (tabel 42) in een hoge tewerkstellingsgraad van 68,8%. Logisch gevolg voor deze streek is een lage uitgaande pendelintensiteit (38,6%) en een Tabel 42 : Pendelintensiteit, tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad op Limburgs streekniveau in 2010 (jaargemiddelden) Uitgaande Inkomende Tewerkstelpendelpendel- lingsgraad Werkloosintensiteit intensiteit of jobratio heidsgraad Noord-Limburg
47,2
30,4
42,6
6,3
Midden-Limburg
38,6
52,0
68,8
9,1
West-Limburg
60,2
47,6
41,7
7,4
Maasland
58,6
34,5
33,1
9,3
Zuid-Limburg
56,2
33,7
37,3
6,8
LIMBURG
50,9
42,9
47,1
7,8
Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-100-
POM-ERSV Limburg
hoge inkomende pendelintensiteit (52,0%). Opmerkelijk hierbij is echter dat dit in Midden-Limburg gepaard gaat met de tweede hoogste werkloosheidsgraad (9,1%) van alle Limburgse streken. In Midden-Limburg gaat bijgevolg een hoge inkomende pendel van werknemers van elders samen met een hoge werkloosheid onder de eigen bevolking, wat ook duidelijk geïllustreerd wordt in figuur 99 waar tevens de tewerkstellingsgraad (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de hoogte van de tewerkstellingsgraad weer) wordt getoond. Dit duidt op een zekere mate van mismatch in Midden-Limburg tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het onaangesproken aanbod van de eigen plaatselijke bevolking. Het belang van deze streek met een groot jobaanbod voor de vier omliggende Limburgse streken blijkt onmiskenbaar uit het feit dat 41.604 of 73,8% van de 56.360 inkomende pendelaars (tabel 40 en figuur 94) komen uit deze andere Limburgse streken. Figuur 99 : Inkomende pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2010 (jaargemiddelden)
Hoewel Zuid-Limburg en het Maasland vrijwel dezelfde waarden scoren inzake pendelintensiteit en tewerkstellingsgraad (tabel 42 en figuren 99 en 100), kent het Maasland met 9,3% toch een duidelijk hogere werkloosheidsgraad dan Zuid-Limburg met 6,8%, wat er op wijst dat in het Maasland zich evenzeer een bepaalde graad van mismatching voordoet tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Noord-Limburg en West-Limburg hebben met respectievelijk 42,6% en 41,7% vergelijkbare tewerkstellingsgraden, maar de pendelintensiteit in West-Limburg ligt veel hoger. West-Limburg wordt niet alleen gekenmerkt door de hoogste uitgaande pendelintensiteit (60,2%) van alle Limburgse streken maar ook door een bijna even hoge inkomende pendelintensiteit (47,6%) als Midden-Limburg. Deze hoge pendelstromen in beide richtingen geven aan dat vraag en aanbod ook hier nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden, wat resulteert in een hogere werkloosheidsdruk in West-Limburg (7,4%) dan in Noord-Limburg (6,3%).
Socio-economische analyse (februari 2014)
-101-
POM-ERSV Limburg
Figuur 100 : Uitgaande pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2010 (jaargemiddelden)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-102-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-103-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-104-
POM-ERSV Limburg
C. OMGEVINGSFACTOREN
C.1. TOERISME Het aantal personen dat bij alle commerciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme 2 basisindicatoren op: het aantal aankomsten en het aantal overnachtingen. Het aantal aankomsten komt grosso modo overeen met het aantal verblijfstoeristen. Het volume aan overnachtingen is de optelsom van alle verblijfsnachten die met de geregistreerde aankomsten gepaard gaan. Een combinatie van deze 2 indicatoren geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Toeristische aankomsten (bezoekers) Tabel 43 : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) 2003-2011 2003
2011 Belgen
Vreemdelingen Belgen Noord-Limburg 254.766 Midden-Limburg 124.275 West-Limburg (*) 24.133 Maasland 68.305 Zuid-Limburg (*) 51.337 LIMBURG 527.866 VLAANDEREN 2.813.568 BELGIE 4.501.991
Totaal
Abs.
%
568.188
238.984
266.700
505.684
-15.782
-6,2
88.988
213.263
227.633
151.070
378.703
103.358
83,2
62.082
69,8
165.440
77,6
8.223
32.356
32.795
9.184
41.979
8.662
35,9
961
11,7
9.623
29,7
25.478
93.783
95.524
29.608
125.132
27.219
39,8
4.130
16,2
31.349
33,4
26.198
77.535
99.186
32.039
131.225
47.849
93,2
5.841
22,3
53.690
69,2
462.764
990.630
694.742
489.072
1.183.814
166.876
31,6
26.308
5,7
193.184
19,5
6.204.792 3.884.288
3.823.127
7.707.415 1.070.720
38,1
431.903
12,7 1.502.623
24,2
7.494.141 13.618.136 1.622.004
36,0
687.000
10,1 2.309.004
20,4
6.807.141 11.309.132 6.123.995
Abs.
%
Totaal
313.422
3.391.224
Totaal
Vreemdelingen Belgen
Evolutie 2003-2011 Vreemdelingen
-46.722 -14,9
Abs.
%
-62.504 -11,0
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg (*) : in West-Limburg en vooral Zuid-Limburg zijn de cijfers onvolledig (te laag) vanwege statistisch geheim.
Limburg telt 1.183.814 toeristische aankomsten of verblijfstoeristen (tabel 43) in commerciële logiesinrichtingen in 2011, wat overeenkomt met een aandeel van 15,4% in Vlaanderen (7.707.415) en 8,7% in België (13.618.136). In Limburg zijn deze verblijfstoeristen als in figuur 101 verdeeld over de 5 Limburgse streken. Figuur 101 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische aankomsten in 2011
Socio-economische analyse (februari 2014)
-105-
POM-ERSV Limburg
Met 505.684 toeristische bezoekers of 43% van het Limburgs totaal is Noord-Limburg de belangrijkste toeristische streek in Limburg, gevolgd door Midden-Limburg (378.703 of 32%), ZuidLimburg (131.225 of 11%), het Maasland (125.132 of 11%) en West-Limburg (41.979 of 3%). Het aandeel van de buitenlandse toeristische bezoekers bedraagt in 2011 in Limburg 41,3%, in Vlaanderen 49,6% en in België 55,0%. Figuur 102 laat ook zien dat in de 2 belangrijkste Limburgse toeristische streken (Noord-Limburg: 52,7% en Midden-Limburg: 39,9%) relatief gezien ook de meeste vreemdelingen op toeristisch bezoek komen. In de overige Limburgse regio’s schommelt dit buitenlands aandeel tussen 21,9% (West-Limburg) en 24,4% (Zuid-Limburg). Figuur 102 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische aankomsten in 2011
Sinds 2003 is het aantal toeristische aankomsten in Limburg toegenomen met +19,5%, tegenover +20,4% in België en +24,2% in Vlaanderen. In elk van deze 3 regio’s wordt deze toename voor het merendeel veroorzaakt door de Belgen. Binnen Limburg is de ontwikkeling vrij divers, maar opvallend (tabel 43 en figuur 103) is: ·
de daling in Noord-Limburg, de Limburgse toeristische streek bij uitstek, met -11,0% waarvan bij de Belgen -6,2% en bij de buitenlanders -14,9%,
·
de forse groei in Midden-Limburg, de tweede belangrijkste toeristische regio in Limburg, met +77,6% (+83,2% bij de Belgen en bij de buitenlanders +69,8%, de grootste stijging bij de vreemdelingen in de beschouwde regio’s) en
·
de eveneens forse groei in Zuid-Limburg met +69,2%, vrijwel uitsluitend te danken aan de Belgische bezoekers (+93,2%, de omvangrijkste toename bij de Belgen).
Socio-economische analyse (februari 2014)
-106-
POM-ERSV Limburg
Figuur 103 : %-evolutie aantal toeristische aankomsten 2003-2011
Toeristische overnachtingen Tabel 44 : Evolutie toeristische overnachtingen 2003-2011 2003
2011 Belgen
VreemdeBelgen lingen
VreemdeBelgen lingen
Totaal Totaal Abs. Noord-Limburg 989.630 1.377.186 2.366.816 901.463 1.147.014 2.048.477 -88.167 Midden-Limburg 442.256 335.507 777.763 561.171 561.295 1.122.466 118.915 West-Limburg (*) 94.307 17.868 112.175 114.517 22.155 136.672 20.210 Maasland 220.305 58.567 278.872 276.158 69.399 345.557 55.853 Zuid-Limburg (*) 134.336 56.873 191.209 227.969 81.275 309.244 93.633 LIMBURG 1.892.218 1.846.699 3.738.917 2.084.075 1.881.983 3.966.058 191.857 VLAANDEREN 8.925.292 8.723.788 17.649.080 9.921.022 9.058.464 18.979.486 995.730 BELGIE 13.382.035 16.205.579 29.587.614 14.655.977 16.723.867 31.379.844 1.273.942
Evolutie 2003-2011 Vreemdelingen % -8,9
Abs.
%
-230.172 -16,7
Totaal Abs.
%
-318.339 -13,5
26,9
225.788
67,3
344.703
44,3
21,4
4.287
24,0
24.497
21,8
25,4
10.832
18,5
66.685
23,9
69,7
24.402
42,9
118.035
61,7
10,1
35.284
1,9
227.141
6,1
11,2
334.676
3,8 1.330.406
7,5
9,5
518.288
3,2 1.792.230
6,1
Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg (*) : in West-Limburg en vooral Zuid-Limburg zijn de cijfers onvolledig (te laag) vanwege statistisch geheim.
Toeristische overnachtingen (tabel 44) is een indicator die eigenlijk beter het economisch gewicht van het verblijfstoerisme weergeeft. De verblijfstoeristen zorgen in 2011 in Limburg voor 3.966.058 toeristische overnachtingen. Het aandeel van Limburg in respectievelijk Vlaanderen (18.979.486) en België (31.379.844) komt hiermee op 20,9% en 12,6%. Figuur 104 over de toeristische overnachtingen in de Limburgse streken geeft uiteraard ongeveer dezelfde ranking over de toeristische belangrijkheid van deze streken als bij de eerste toeristische indicator. Enkel ZuidLimburg en het Maasland wisselen van plaats.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-107-
POM-ERSV Limburg
Figuur 104 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische overnachtingen in 2011
Ook nagenoeg hetzelfde beeld als bij de aankomsten inzake het aandeel van de buitenlanders in de overnachtingen in de beschouwde gebieden, zoals geïllustreerd wordt in figuur 105. Figuur 105 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische overnachtingen in 2011
Wat betreft de evolutie sinds 2003 van de toeristische overnachtingen zien we in figuur 106 dat de ontwikkeling van Limburg t.o.v. Vlaanderen en België iets in het voordeel van Limburg afwijkt van deze van de verblijfstoeristen in dezelfde periode.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-108-
POM-ERSV Limburg
Figuur 106 : %-evolutie aantal toeristische overnachtingen 2003-2011
Gemiddelde toeristische verblijfstijd Het gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Figuur 107 laat zien dat in 2011 in Limburg (3,4 dagen) de verblijfsFiguur 107 : Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2011
toerist een dag langer spendeert dan in Vlaanderen (2,5) en België (2,3). Vooral de vreemdelingen maken hier het verschil (Limburg: 3,8; Vlaanderen: 2,4; België: 2,2). Voor deze goede Limburgse resultaten zorgen zoals verwacht vooral Noord- en Midden-Limburg, de 2 belangrijkste toeristische streken in Limburg, met respectievelijk een gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist van 4,1 en 3,0. Ondanks de goede gemiddelde toeristische verblijfstijd van 3,3 dagen in West-Limburg is het verblijfstoerisme in deze streek te gering in aantal om het Limburgs gemiddelde significant te beïnvloeden. Socio-economische analyse (februari 2014)
-109-
POM-ERSV Limburg
Sinds 2003 is de verblijfstijd (figuur 108) in alle regio’s gedaald. Het zijn vooral de Belgen die minder lang blijven. Figuur 108 : %-evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd 2003-2011
C.2. MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN Woongelegenheden in woonzorgcentra Per 1.000 inwoners van 60 jaar en meer zijn er begin 2012 in Limburg slechts 32,53 woongelegenheden in woonzorgcentra (wgwzc), tegenover 44,06 in Vlaanderen (tabel 45 en figuur 109). Dit betekent dat Limburg met een absoluut aantal van 6.472 wgwzc in 2012 een beduidende Tabel 45 : Evolutie woongelegenheden in woonzorgcentra (WZC) en grijze druk 2004-2012
Woongelegenheden in WZC Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN
1/01/2004 1/01/2012 Evolutie 2004-2012 WoongeWoongeWoongelegenlegenlegenheden in heden in heden in WZC per WZC per WZC per 1.000 1.000 1.000 WoongeBevol- inwoners Bevol- inwoners inwoners legenking van 60 j. (*)Grijze heden in king van 60 j. (*)Grijze Woongelegenvan 60 j. (*)Grijze Bevolking 60 j. en + en + en + en + druk druk heden in WZC 60 j. en + druk WZC 60 j. en + Abs. % Abs. %
795
27.393
29,02
34,44
1.074
34.472
31,16
42,16
279
35,1
7.079
25,8
2,13
7,72
1.534
44.088
34,79
34,40
1.913
54.325
35,21
41,69
379
24,7 10.237
23,2
0,42
7,29
745
28.644
26,01
34,52
1.014
35.081
28,90
40,83
269
36,1
6.437
22,5
2,90
6,31
503
22.117
22,74
33,31
698
27.322
25,55
40,73
195
38,8
5.205
23,5
2,80
7,43
1.347
40.164
33,54
38,32
1.773
47.779
37,11
45,48
426
31,6
7.615
19,0
3,57
7,16
4.924
162.406
30,32
35,16
6.472
198.941
32,53
42,32
1.548
31,4 36.535
22,5
2,21
7,16
61.896 1.356.473
45,63
40,89
68.647 1.557.986
44,06
45,75
6.751
10,9 201.513
14,9
-1,57
4,86
Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: ERSV-Limburg (*) Gri jze druk = bevol ki ng va n 60 j. en meer i n % va n de bevol ki ng 20-59 j.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-110-
POM-ERSV Limburg
achterstand heeft t.o.v. Vlaanderen met in totaal 68.647 wgwzc. Binnen de provincie hebben ZuidLimburg (37,11) en Midden-Limburg (35,21) de meeste wgwzc per 1.000 inwoners van 60 jaar en meer. Het Maasland sluit de rij met amper 25,55. Figuur 109 : Woongelegenheden in WZC per 1.000 inwoners van 60 j. en + op 01/01/2012
Sinds 1/01/2004 is de achterstand inzake de wgwzc per 1.000 inwoners van 60 jaar en meer van Limburg (van 30,32 tot 32,53, of +2,21) t.o.v. Vlaanderen (van 45,63 tot 44,06, of -1,57) iets verkleind, zoals ook uit figuur 110 blijkt. Ook alle Limburgse streken weten de kloof met Vlaanderen iets te dichten. Figuur 110 : Evolutie grijze druk en woongelegenheden in WZC per 1.000 inwoners van 60 j. en + in de periode 01/01/2004-01/01/2012
Socio-economische analyse (februari 2014)
-111-
POM-ERSV Limburg
Zuid-Limburg, West-Limburg en het Maasland weten hun achterstand duidelijk het beste in te lopen met respectievelijk +3,57, +2,90 en +2,80 wgwzc per 1.000 inwoners van 60 jaar en meer. Bekijken we tevens de toename sinds 2004 van de grijze druk (bevolking van 60 jaar en meer in % van de bevolking 20-59 jaar) dan zien we dat het aangroeitempo van de grijze druk het hoogst is in NoordLimburg (+7,72%). Dit groeiritme is het laagst in West-Limburg (+6,31%) , wat toch ook nog hoger is dan het Vlaamse niveau (+4,86%). Zoals ook reeds in het hoofdstuk “demografie” vastgesteld, neemt de vergrijzing sinds 2004 bijgevolg in heel Limburg forser toe dan in Vlaanderen en met een grijze druk van 45,48% is binnen Limburg in 2012 de vergrijzing het verst gevorderd in Zuid-Limburg.
Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden Ziekenhuizen Op 31/12/2011 (tabel 46) telt Vlaanderen 67 algemene ziekenhuizen (AZ) en 39 psychiatrische ziekenhuizen (PZ). Limburg heeft 8 AZ en 5 PZ, waarvan 4 AZ en 3 PZ in het arr. Hasselt, 1 AZ en 2 PZ in het arr. Tongeren en 3 AZ in het arr. Maaseik. Sinds eind 2003 zien we een daling met 14 AZ en 1 PZ in Vlaanderen, waarvan 2 AZ in Limburg, t.w. 1 in het arr. Hasselt en 1 in het arr. Maaseik. Tabel 46 : Aantal ziekenhuizen in Limburg en Vlaanderen 31/12/2003 31/12/2011 Algemene Psychiatrische Algemene Psychiatrische ziekenhuizen ziekenhuizen ziekenhuizen ziekenhuizen Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN
5
3
4
3
4
0
3
0
1
2
1
2
10
5
8
5
81
40
67
39
Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Verwerking : ERSV-Limburg
Ziekenhuisbedden Het aantal algemene ziekenhuisbedden (AZB) bedraagt (tabel 47) eind 2011 in Limburg 3.374 of 11,0% van het Vlaamse aantal van 30.782. Inzake psychiatrische ziekenhuisbedden (PZB) heeft Tabel 47 : Aantal ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen 31/12/2003 Algemene Psychiatrische ziekenhuisziekenhuisbedden bedden Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN
31/12/2011 Algemene Psychiatrische ziekenhuisziekenhuisbedden bedden
Evolutie 2003-2011 Algemene Psychiatrische ziekenhuisziekenhuisbedden bedden Abs. % Abs. %
2.371
620
2.368
627
-3
-0,1
7
1,1
667
0
651
0
-16
-2,4
0
NVT -0,3
355
629
355
627
0
0,0
-2
3.393
1.249
3.374
1.254
-19
-0,6
5
0,4
31.141
10.228
30.782
10.184
-359
-1,2
-44
-0,4
Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Verwerking : ERSV-Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-112-
POM-ERSV Limburg
Limburg (1.254 bedden) een beddenaandeel van 12,3% in het totaal in Vlaanderen (10.184). De arrondissementele verdeling van deze Limburgse ziekenhuisbeddencapaciteit ziet eruit als volgt : ·
AZB : 70,2% in arr. Hasselt, 19,3% in arr. Maaseik, 10,5% in arr. Tongeren;
·
PZB : 50% in arr. Hasselt en 50% in arr. Tongeren.
Dit ziekenhuisbeddenlandschap is sinds 2003 nauwelijks veranderd. De ziekenhuisbeddendichtheid (aantal ziekenhuisbedden per 10.000 inwoners), zoals grafisch weergegeven in figuur 111, is sedert 2003 in de 2 soorten ziekenhuisbedden en in alle beschouwde geografische niveaus lichtjes gedaald. Eind 2011 kent Limburg een densiteit van 39,7 in AZB en van 14,8 in PZB, tegenover respectievelijk 48,5 en 16,0 voor Vlaanderen. Van de 3 Limburgse arrondissementen heeft het arr. Hasselt met 57,1 ziekenhuisbedden per 10.000 inwoners de hoogste concentratie inzake AZB en het arr. Tongeren (17,8) de laagste. Dit laatste arr. heeft dan weer met 31,4 de hoogste dichtheid voor wat betreft de PZB, terwijl er in het arr. Maaseik geen PZB zijn. Figuur 111 : Dichtheid van de ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen (aantal ziekenhuisbedden per 10.000 inwoners)
Socio-economische analyse (februari 2014)
-113-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-114-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-115-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-116-
POM-ERSV Limburg
D. CONCLUSIES
D.1. SAMENVATTENDE TABELLEN
Samenvattende tabel Demografie (gegevens 01.01.2013) %-aandeel niet Bevolkingsdichtheid Belgen in totale bevolking (aantal inw./m²) Noord-Limburg 244 13,4 Midden-Limburg 552 7,9 West-Limburg 421 4,7 Maasland 362 19,0 Zuid-Limburg 281 6,2 Limburg 352 9,5 Vlaanderen 472 7,3
%-aandeel 60- Doorstromingscoëfficiënt plussers in totale (% verhouding 15-24 bevolking jarigen vs. 55-64 jarigen) 23,9 90,2 23,6 88,7 22,9 87,2 23,3 84,7 25,4 78,9 23,9 85,9 24,8 91,3
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie Verwerking: ERSV Limburg
Samenvattende tabel Arbeidsmarkt
Werkloosheidsgraad Werkgelegenheids(2013) graad (2011) Noord-Limburg 7,1 54,0 Midden-Limburg 9,6 79,6 West-Limburg 7,6 51,5 Maasland 10,0 42,5 Zuid-Limburg 7,3 49,4 Limburg 8,3 58,0 Vlaanderen 7,8 63,9
Werkzaamheidsgraad (2011) 66,1 63,1 64,3 61,9 67,2 64,6 66,4
Bron: VDAB, RSZ, RSVZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-117-
POM-ERSV Limburg
Samenvattende tabel Ondernemerschap
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Vlaanderen
Vestigingen met Zelfstandigen (% personeel (% evolutie Jobs in loondienst (% 2003-2011) evolutie 2003-2011) evolutie 2003-2011) 8,6 2,5 8,7 14,2 9,9 8,2 18,2 11,4 14,1 6,6 6,5 6,9 1,9 2,4 9,8 9,4 6,7 9,3 6,6 4,9 9,7
Aantal faillissementen (% evolutie 2007-2012) 20,0 63,5 83,1 85,5 52,2 60,1 34,2
Bron: RSVZ, RSZ, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV Limburg
Samenvattende tabel Economische activiteit
Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren Limburg Vlaanderen
Jaarlijks gemiddeld groei-% BTW 20032011 1,4 1,6 1,5 1,5 1,8
Jaarlijks gemiddeld Arbeidsproductiviteit groei-% BBP/inwoner op basis van BTW 2003-2011 (2011) 3,0 75.722,9 2,9 76.761,2 3,0 75.641,1 3,0 75.954,1 3,3 86.889,3
Aantal starters (% evolutie 2007-2012) 1,8 2,3 -18,1 -2,9 3,1
Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-118-
POM-ERSV Limburg
Samenvattende tabel Participatiegraad hoger onderwijs, Netto fiscaal inkomen, Investeringen, Patenten - Limburg vs. Vlaanderen
Limburg Vlaanderen
Participatiegraad Gemiddeld netto Jaarlijkse hoger onderwijs fiscaal inkomen gemiddeld groei% (academiejaar per inwoner in € investeringen Aantal patenten per 2011-2012) (2010) 2005-2012 miljoen inwoners (2009) 35,6 15.391 2,0 91 37,6 16.599 2,1 125
Bron: Departement Onderwijs, SVR, Steunpunt WSE, FOD Economie, Eurostat Verwerking: ERSV Limburg
Samenvattende tabel Pendelarbeid
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg
Uitgaande Inkomende pendelintensiteit bij de pendelintensiteit bij de loontrekkende loontrekkende beroepsbevolking (2010) werkgelegenheid (2010) 47,2 30,4 38,6 52,0 60,2 47,6 58,6 34,5 56,2 33,7 50,9 42,9
Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV Limburg
Samenvattende tabel Omgevingsfactoren
Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Vlaanderen
Evolutie toeristische aankomsten (2003-2011) -11,0 77,6 29,7 33,4 69,2 19,5 24,2
Evolutie toeristische overnachtingen (2003-2011) -13,5 44,3 21,8 23,9 61,7 6,1 7,5
Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2011 4,1 3,0 3,3 2,8 2,4 3,4 2,5
Woongelegenheden in woonzorgcentra per 1.000 inwoners van 60 jaar en ouder (01.01.2012) 31,16 35,21 28,90 25,55 37,11 32,53 44,06
Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren Limburg Vlaanderen
Aantal ziekenhuisbedden (algemeen en psychiatrisch) per 10.000 inwoners (31.12.2011) 72,3 27,7 49,2 54,5 64,5
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, NIS, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Verwerking: ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-119-
POM-ERSV Limburg
D.2. BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN DEMOGRAFIE ü Tragere bevolkingsaangroei (2004-2013) in Limburg dan in Vlaanderen en België, behalve voorlopig in West-Limburg. Dit trager groeiritme van de bevolking in Limburg zal ook de volgende 50 jaar aanhouden. ü De bevolkingsaangroei wordt voorlopig nog voornamelijk veroorzaakt door het internationale inwijkingsoverschot, maar het natuurlijk akkres wordt belangrijker (uitgezonderd in Midden-Limburg). ü Bijna 1 op de 10 Limburgers heeft niet de Belgische nationaliteit. In het Maasland loopt dit op tot bijna 1 op de 5. ü Ruim de helft van de niet-Belgen in Limburg zijn Nederlanders. Opmerkelijk is dat de Polen nu al de 5de plaats bezetten binnen de buitenlandse bevolking in Limburg. ü De vergrijzing neemt in Limburg forser toe dan elders en is in Zuid-Limburg zelfs al beduidend verder gevorderd dan in Vlaanderen. Overal in Limburg zijn er nu meer 60-plussers dan jongeren (0-19j.). ü In alle streken van Limburg is er een sterkere stijging van de particuliere huishoudens (PHH) dan elders. Deze stijging vindt vooral plaats bij de alleenwonende mannen en vrouwen en bij de PHH van 2 personen. Voorlopig is het aandeel van de alleenwonende mannen en vrouwen buiten Limburg nog groter en hebben alle Limburgse streken nog een grotere gemiddelde grootte van de PHH dan in Vlaanderen en België. ARBEIDSMARKTAANBOD ü Vanuit demografisch oogpunt is de vervanging van de uittreders op de arbeidsmarkt nergens meer gegarandeerd, wat binnen Limburg nog meer uitgesproken het geval is in Zuid-Limburg met een doorstromingscoëfficiënt (15-24j. in % van 55-64j.) van 78,9% begin 2013. Op basis van de bevolkingsvooruitzichten zal in de nabije toekomst deze doorstromingscoëfficiënt in België, Vlaanderen en bij uitstek in Limburg (tot beneden de 70% in 2020) zeer snel blijven dalen. ü Vergeleken met Vlaanderen en België hebben alle Limburgse streken nog een lagere afhankelijkheidsratio. Deze druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking zal echter overal zeer hoog worden. ü Zuid-Limburg heeft een gunstigere %-verdeling van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j.) naar socio-economische positie (werkenden, werkzoekenden en nietberoepsactieven) dan Vlaanderen. In het Maasland is deze situatie het meest ongunstig. ü De groei van de beroepsbevolking en de activiteitsgraad is nog in hoofdzaak te danken aan de vrouwen. De Maaslandse bevolking was en blijft het minst actief op de arbeidsmarkt (job hebben of zoeken), zowel bij de mannen als de vrouwen. ü De werkloosheidsdaling (2003-2013) is bijna uitsluitend een vrouwelijke aangelegenheid, waardoor er nu meer mannen dan vrouwen werkloos zijn. ü Het Maasland en Midden-Limburg blijven hoge werkloosheidsgraden hebben.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-120-
POM-ERSV Limburg
ü Van de 33.113 niet-werkende werkzoekenden in Limburg eind 2013 is doorgaans: Ø 1 op de 2 laaggeschoold Ø 1 op de 4 allochtoon Ø 1 op de 4 jonger dan 25 jaar Ø 1 op de 4 50 jaar of ouder Ø 1 op de 4 2 jaar of langer werkloos OPLEIDING ü De schoolbevolking in het voltijds onderwijs (2003-2004 tot 2011-2012) daalt in Limburg nog lichtjes, terwijl deze in Vlaanderen al enige jaren terug stijgende is. ü De keuze van de scholieren voor het ASO is nog toegenomen. ü Ongeveer 2 op de 3 scholieren in het BSO heeft een schoolse vertraging opgelopen en dit percentage neemt nog toe. ü De participatiegraad van de Limburgse jongeren (18-24j.) aan het hoger onderwijs loopt nog 2% (ca. 1.500 jongeren) achter op deze van de Vlaamse jongeren. Hoewel de achterstand t.o.v. Vlaanderen de laatste jaren is verkleind, volgen in het academiejaar 2011-2012 nog steeds te weinig Limburgse jongeren hoger onderwijs. WELVAARTSCREATIE ü Overal in Limburg is er een lagere jaarlijkse gemiddelde economische groei (2003-2011) dan elders. ü Op basis van de bruto toegevoegde waarde (BTW) per sector blijkt dat de industrie in Limburg relatief belangrijker is dan in Vlaanderen en België. Hierdoor is Limburg meer conjunctuurgevoelig omdat de industrie een grotere exportgerichtheid heeft dan de andere sectoren en aldus meer onderhevig is aan de internationale concurrentie en de conjuncturele situatie elders in de wereld. ü Het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner (geproduceerde welvaart) ligt in 2011 in Limburg 17,1% lager dan in Vlaanderen. Het arr. Tongeren scoort zeer laag (42,1% lager dan Vlaanderen). Het arr. Hasselt doet het 1,5% beter dan Vlaanderen. Uit de determinanten van het BBP per inwoner blijkt het volgende voor Limburg t.o.v. Vlaanderen: Ø Te lage arbeidsproductiviteit (12,1% lager) Ø Te weinig werkgelegenheid t.o.v. de werkende inwoners (5,9% lager) § Uitgezonderd arr. Hasselt (12,9% hoger) § Slechtste score voor arr. Tongeren (28,8% lager) Ø Te lage werkzaamheidsgraad of te weinig werkenden (2,8% lager) Ø Hogere aanwezigheid van potentiële actieven (3,1% hoger) ü Beschikbaar inkomen (verdiende welvaart) per inwoner ligt in Limburg 8,1% lager dan in Vlaanderen. Ø Arr. Hasselt : ca. 5% lager Ø Arr. Maaseik en Tongeren : ca. 10% lager ü Netto fiscaal inkomen per inwoner ligt in Limburg 7,3% lager dan in Vlaanderen Ø Zuid- en Midden-Limburg : ca. 5% lager Ø Maasland : ca. 13% lager
Socio-economische analyse (februari 2014)
-121-
POM-ERSV Limburg
CONCURRENTIEVERMOGEN OP HET VLAK VAN ARBEIDSKOST ü Arbeidsproductiviteit (op basis van de BTW) ligt in 2011 in Limburg 12,6% lager dan in Vlaanderen. Ø Per sector : § Landbouw : 51,7% lager § Industrie : 13,3% lager § Bouw : 9,5% lager § Tertiair : 12,2% lager Vooral in de industrie is de productiviteitsachterstand de laatste jaren (2 jaren eerder in 2009 bedroeg de achterstand 7,9%) opvallend toegenomen. Ø In het arr. Hasselt is de productiviteitsachterstand het meest toegenomen. § 2003 : 10% lager § 2011 : 12,9% lager ü Arbeidseenheidskost is sinds 2003 in Limburg nog iets goedkoper geworden t.o.v. Vlaanderen. Ø Limburg 10,7% minder duur dan Vlaanderen in 2010: § Arr. Hasselt : 7,2% goedkoper § Arr. Maaseik : 14,8% goedkoper § Arr. Tongeren : 17,6% goedkoper Dat de loonkost in Limburg lager is dan in Vlaanderen blijkt ook uit de lagere gemiddelde bruto maandlonen in de privé-sector. ü Loonkost per eenheid product is sinds 2003 in Limburg iets duurder geworden t.o.v. Vlaanderen. Ø Limburg 2,5% duurder dan in Vlaanderen in 2010: § Arr. Hasselt : 6,7% duurder § Arr. Maaseik : 3,1% goedkoper § Arr. Tongeren : 5,0% goedkoper Frappant is dat in Limburg de duurdere loonkost per eenheid product enkel toe te schrijven is aan het arr. Hasselt, waar de lage arbeidseenheidskost onvoldoende de lage arbeidsproductiviteit compenseert. INVESTERINGEN VOLGENS DE BTW-AANGIFTEN ü Van 2005 tot 2011 verloopt het investeringsvolume in Limburg met een gemiddelde investeringsgroei per jaar van +3,8% duidelijk gunstiger dan in Vlaanderen (+2,0%). Het double-dipjaar 2012 maakt hieraan een einde waardoor de jaarlijkse gemiddelde investeringsgroei in Limburg (+2,0%) terug gelijk loopt met deze in Vlaanderen (+2,1%). ONDERNEMERSCHAP ü Sinds 2003 is er in Limburg een sterkere aangroei dan elders van het aantal zelfstandigen (excl. bijberoepen). Ø Vooral in West- en Midden-Limburg Ø Nagenoeg uitsluitend bij de mannen Ondanks deze sterkere aangroei zijn er t.o.v. Vlaanderen relatief beduidend minder zelfstandigen in Limburg, uitgezonderd in Zuid-Limburg. De zwakste score is voor het Maasland. Socio-economische analyse (februari 2014)
-122-
POM-ERSV Limburg
ü Limburg kent sinds 2003 een hogere toename dan Vlaanderen van het aantal vestigingen met personeel . Relatief gezien zijn er slechts iets minder vestigingen in Limburg dan in Vlaanderen Ø Enkel sterkere aanwezigheid dan Vlaanderen in Midden-Limburg Ø Zwakste score voor het Maasland, West- en Noord-Limburg Het KMO-aandeel (<50 wns) in deze vestigingen bedraagt overal ca. 95%. ü Sinds 2007 is het aantal starters in Limburg gedaald met -2,9%, tegenover een stijging in Vlaanderen (+3,1%) en België (+5,1%). Deze daling in Limburg is uitsluitend te wijten aan het arr. Tongeren (-18,1%). ü Sinds 2007 is het aantal faillissementen in Limburg gestegen met +60,1%, tegenover een stijging met +34,2% in Vlaanderen en +37,9% in België. Binnen Limburg is de aangroei van het aantal falingen het hoogst in het Maasland (+85,5%) en West-Limburg (+83,1%) en het laagst in Noord-Limburg (+20,0%). WERKGELEGENHEIDSCREATIE ü De totale werkgelegenheid (jobs in loondienst en zelfstandigen, excl. bijberoepen) groeit sinds 2003 in Limburg (+9,4%) iets sneller dan in Vlaanderen (+9,2%). Ø Snelste groei in West-Limburg (+14,8%) Ø traagste groei in het Maasland (+6,8%) Overgrote deel van de gecreëerde werkgelegenheid wordt ingenomen door de vrouwen. De werkgelegenheidsgraad blijft eind 2011 in Limburg (58,0%) beduidend lager dan in Vlaanderen (63,9%). Ø Hoogste in Midden-Limburg : 79,6% Ø Laagste in het Maasland : 42,5% ü Sinds 2003 kent Limburg (+9,3%) een iets tragere groei dan Vlaanderen (+9,7%) inzake de jobs in loondienst. Het leeuwenaandeel van deze nieuwe banen wordt ingenomen door de vrouwen en in Limburg zelfs uitsluitend door de vrouwen. Ø Grootste toename in West-Limburg : +14,1% Ø Geringste toename in het Maasland : +6,9% Eind 2011 telt Limburg in verhouding iets minder arbeidsplaatsen dan in Vlaanderen. Ø Beduidend sterkere aanwezigheid in Midden-Limburg en beduidend zwakkere in het Maasland. Ø Sectoraal bekeken, blijkt voor de : § Primaire sector : sterkere aanwezigheid in Limburg, vooral in Zuid- en NoordLimburg § Secundaire sector : nagenoeg even sterke aanwezigheid in Limburg, vooral dankzij Midden- en Noord-Limburg § Tertiaire sector : zwakke aanwezigheid in Limburg, uitgezonderd in MiddenLimburg § Quartaire sector : nagenoeg even sterke aanwezigheid in Limburg, vooral dankzij Midden-Limburg Het aandeel van de KMO’s in de bezoldigde werkgelegenheid is in Limburg (44,9%) hoger dan in Vlaanderen (42,9%) en België (41,8%). Ø Hoogste in het Maasland : 53,0% Ø Laagste in Midden-Limburg : 38,4% Socio-economische analyse (februari 2014)
-123-
POM-ERSV Limburg
ü De spanningsgraad is in 2012 in Limburg (6,4 nwwz per openstaande vacature) gunstiger dan in Vlaanderen (4,1). Ø Meest gunstig in het Maasland (14,8) en Zuid-Limburg (10,2) Ø Minst gunstig in Midden-Limburg (4,3) Sinds 2003 is de spanningsgraad overal beduidend gezakt, behalve in het Maasland en ZuidLimburg. INNOVATIEVERMOGEN ü Limburg blijft in verhouding met Vlaanderen beduidend minder patenten indienen bij het European Patent Office. Vooral inzake high-techpatenten scoort Limburg zwak. ü Sinds 2007 is er in Limburg een tewerkstellingsdaling van -15,3% in de hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren (HT-MHT in Vl : -12,8% en Be : -10,6%), tegenover een stijging met +1,8% voor de totale bezoldigde werkgelegenheid. Tewerkstellingsgraden in de HT-MHT sectoren bedragen eind 2011 voor: Ø Limburg : 3,1% § Hoogste in Midden-Limburg : 5,1% § Laagste in het Maasland : 0,7% Ø Vlaanderen : 3,0% Ø België : 2,5% ü Sinds 2007 is er in Limburg een tewerkstellingsstijging met +3,2% in de kennisintensieve dienstensectoren (Vl : +3,4% en Be : +2,8%). Tewerkstellingsgraden in de kennisintensieve dienstensectoren bedragen eind 2011 voor: Ø Limburg : 21,9% § Hoogste in Midden-Limburg : 33,2% § Laagste in het Maasland : 15,8% Ø Vlaanderen : 24,5% Ø België : 26,9% ü Sinds 2007 is er in Limburg een tewerkstellingsstijging met +20,5% in de culturele en creatieve sectoren (Vl : +4,8% en Be : +4,5%). Tewerkstellingsgraden in de culturele en creatieve sectoren bedragen eind 2011 voor: Ø Limburg : 1,27% § Hoogste in Midden-Limburg : 2,54% § Laagste in het Maasland : 0,53% Ø Vlaanderen : 1,87% Ø België : 1,89% WERKENDEN ü Het aantal werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen en uitgaande grensarbeid) neemt sinds 2003 in Limburg (+8,5%) iets sneller toe dan in Vlaanderen (+8,1%). De stijging wordt hoofdzakelijk gerealiseerd door de vrouwen. Ø Snelste groei in West-Limburg : +11,5% Ø Traagste groei in Midden-Limburg : +7,4% De werkzaamheidsgraad in 2011 blijft in Limburg (64,6%) lager dan in Vlaanderen (66,4%), hoewel deze achterstand sinds 2003 verkleind is. Ø Hoogste in Zuid-Limburg : 67,2% Socio-economische analyse (februari 2014)
-124-
POM-ERSV Limburg
Ø Laagste in het Maasland : 61,9% ü De tijdelijke werkloosheid in de periode 2003-2012 is in Limburg (+72,1%) duidelijk meer gestegen dan in Vlaanderen (+28,5%) en België (+41,2%). Ø Grootste stijging in het Maasland : +115,8% Ø Kleinste stijging in West-Limburg : +44,6% PENDELARBEID ü Limburg heeft vergeleken met de overige Belgische provincies (incl. BHG) een eerder lage uitgaande pendelintensiteit. Ruim 1 op 4 (26,8%) loontrekkende Limburgers werkt in een andere provincie of in het buitenland. West-Limburg en het Maasland zijn in 2010 de meest mobiele streken in Limburg met een uitgaande pendelintensiteit van ca. 60% op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit wil zeggen dat 3 van 5 loontrekkenden die in West-Limburg of in het Maasland wonen, voor het werk pendelen naar een andere Limburgse streek, naar een andere provincie of naar het buitenland. ü Limburg heeft vergeleken met de overige Belgische provincies (incl. BHG) een lage inkomende pendelintensiteit. Slechts ca. 1 van 7 (15,1%) loontrekkende jobs in Limburg wordt niet ingevuld door een Limburger. Midden-Limburg heeft met 52,0% de grootste inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit wil zeggen dat iets meer dan helft van de loontrekkenden die in Midden-Limburg werken er niet wonen. Zij wonen in een andere Limburgse streek, in een andere provincie of in het buitenland. Van deze inkomende pendelaars in Midden-Limburg komen er 3 op 4 (73,8%) uit de 4 andere Limburgse streken, waaruit blijkt dat MiddenLimburg, als streek met een groot jobaanbod, zeer belangrijk is voor de overige Limburgse streken. ü Pendelgegevens gecombineerd met de tewerkstellingsgraad en de werkloosheidsgraad kunnen de (mis)match tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van de eigen bevolking in een regio meer zichtbaar maken. Ø In Midden-Limburg gaat een hoge inkomende pendel van werknemers van elders samen met een hoge werkloosheid onder de eigen bevolking. Dit duidt op een zekere mate van mismatch in Midden-Limburg. Ø Hoewel Zuid-Limburg en het Maasland vrijwel dezelfde waarden scoren inzake pendelintensiteit en tewerkstellingsgraad, kent het Maasland toch een duidelijk hogere werkloosheidsgraad dan Zuid-Limburg, wat er op wijst dat in het Maasland zich evenzeer een bepaalde graad van mismatching voordoet. Ø Noord-Limburg en West-Limburg hebben vergelijkbare tewerkstellingsgraden, maar de pendelintensiteit, zowel uitgaand als inkomend, in West-Limburg ligt veel hoger. Deze hoge pendelstromen in beide richtingen geven aan dat vraag en aanbod ook in West-Limburg nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden, met als gevolg een hogere werkloosheidsdruk in West-Limburg dan in Noord-Limburg.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-125-
POM-ERSV Limburg
TOERISME ü Noord- en Midden-Limburg zijn afgetekend de 2 belangrijkste Limburgse toeristische streken. ü Sinds 2003 is er een iets kleinere groei in Limburg dan in Vlaanderen. Deze groei is vooral te danken aan de Belgen. Opvallend per streek is de : Ø Daling in Noord-Limburg met meer dan 10% Ø Forse groei in Midden- en Zuid-Limburg ü De verblijfstoerist spendeert gemiddeld 1 dag langer in Limburg (3,4 dagen) dan in Vlaanderen (2,5) en België (2,3). Sinds 2003 is de verblijfstijd overal gedaald. Vooral de Belgen blijven minder lang. MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN ü Inzake woongelegenheden in woonzorgcentra (wgwzc), heeft Limburg begin 2012, met 32,53 wgwzc per 1.000 inwoners van 60 jaar en meer, een beduidende achterstand t.o.v. Vlaanderen (44,06). Ø Relatief de meeste wgwzc in Zuid-Limburg (37,11) en Midden-Limburg (35,21) Ø Relatief de minste wgwzc in het Maasland (25,55) Alle Limburgse streken hebben sinds begin 2004 hun achterstand t.o.v. Vlaanderen een beetje verkleind. Niettemin neemt de grijze druk in alle Limburgse streken merkelijk sneller toe dan in Vlaanderen en Zuid-Limburg heeft nu reeds nagenoeg dezelfde grijze druk dan Vlaanderen. ü Ondanks de vermindering sinds 2003 van het aantal ziekenhuizen in Vlaanderen (-14 algemene ziekenhuizen en -1 psychiatrisch ziekenhuis) en Limburg (-2 AZ), is het ziekenhuisbeddenlandschap nauwelijks veranderd. Door de aangroei van de bevolking echter is de ziekenhuisbeddendichtheid (aantal ziekenhuisbedden per 10.000 inwoners) sindsdien overal licht gedaald.
Socio-economische analyse (februari 2014)
-126-
POM-ERSV Limburg
Socio-economische analyse (februari 2014)
-127-
POM-ERSV Limburg
COLOFON De socio-economische analyse (februari 2014) is een uitgave van POM-ERSV Limburg Kunstlaan 18 3500 Hasselt Tel. 011 300 100 – Fax 011 300 101 Email:
[email protected] –
[email protected] Web: www.pomlimburg.be – www.ersvlimburg.be Redactie: POM-ERSV Limburg Fotografie: POM-ERSV Limburg, provincie Limburg (Robin Reynders) V.U.: Marc Vandeput
Socio-economische analyse (februari 2014)
-128-
POM-ERSV Limburg