Laetitia Baars UvA 7 juni 2006
Alternatieve streken Genderstudies; een beschouwing Geïnspireerd door de Duitse antropoloog Rainer Knussmann claimde ik een aantal dagen geleden op mijn weblog1 een provocerende theorie. Knussmann – stoelend op de biologische wetenschappen – stelt in De Man. Een Vergissing der Natuur2 uit 1982 namelijk dat het mannelijke Y-chromosoom ooit ontstaan is tijdens een celdeling en dan wel tijdens een mislukte splitsing van het ‘vrouwelijke’ X-chromosoom. Vóór die tijd waren voor menselijke voortplanting niet eens mannetjes benodigd. Het mensenlichaam kon ooit – nét als weekdieren en draadwormen nu nog kunnen – via enkelvoudige bevruchting kinderen baren. Knussmann claimt daaruitvolgend dat ‘De Man’ daarom een onvoltooid mensenlichaam is en dat zijn hoge positie in de sociale hiërarchie enkel te verklaren is door agressief gedrag en lichaamsgrootte. ‘De Vrouw’ belichaamt het toekomstbeeld van De Mens en ‘De Man’ – als mislukte vrouw – is dus minderwaardig, zo besluit Knussman zijn betoog. Daar begint echter dat van mij. “De Heilige Maria kreeg het Kindeke Jezus als maagd ter wereld.” – Wij weten wel beter, toch? Even fijn kneden met Knussmann’s theorie en daar komt weldra een nieuw scheppingsverhaal boven tafel; het ontstaan van het christelijke geloof reikt veel verder terug dan 2006 jaar geleden, zo bepleit ik, namelijk naar een tijd waarin Maria nog een weekdier was, of een draadworm. Ze had wel degelijk een onbevlekte ontvangenis en tijdens háár zwangerschap is dat verdomde Ychromosoom ontstaan. Bij haar bevalling waren er geen Jozef of drie Wijzen uit het Oosten; Jezus was de eerste in oneindige reeks van mislukte celdelingen. Het verhaal werd gelukkig zoals bedoeld met een flinke knipoog ontvangen. Een geneeskundestudent
ging
echter
wat
dieper
in
op
het
chromosomen-
en
celsplitsingverhaal, hetgeen resulteerde in een fanatieke discussie over het wel of niet behandelen van hermafroditisme. Ambigue genitaliën van pasgeborenen moeten om genderproblematiek te voorkomen, via een chirurgische ingreep zo snel mogelijk worden bijgeschaafd aan de maatschappelijke norm, zo stelde hij. Waarop ik fel antwoordde dat zulke ‘correcties’ in veel gevallen zouden leiden tot een verminkt seksleven, het daarnaast 1 2
Zie; http://laetiets1.hyves.nl/index.php?l3=bl The Da Vinci Code II (2 juni 2006) Knussman, Rainer. De man. Een vergissing der natuur. Hamburg; Stern-Bucher, 1982.
bij de geboorte nog niet vaststaat welke genderidentiteit het kind zal aannemen en dat om beide redenen de keuze voor een ingreep op latere leeftijd aan het kind moet worden gelaten. Toen zich ook nog een pedagoge in de discussie meldde was het feest compleet. Zij vormen nu samen een team; overtuigd van de juistheid van de huidige omgangsmethode, pleiten zij voor een vroegtijdige geslachtsoperatie. Ik als genderwetenschapster in opleiding weiger te wijken voor dit bekrompen denkbeeld. Na vijf dagen discussiëren geeft nog niemand wat toe. We erkennen wat argumenten van elkaar, dat wel. Natuurlijk moet in de beslissing worden meegenomen dat interseksuele kinderen zullen worden gepest. En dat een operatie op latere leeftijd als zwaarder zal worden ervaren. Maar een goed functionerend geslachtsdeel onder het mes, omdat het niet overeenkomt met de rest? Ik ril al bij de gedachte. Dit is waar genderstudies mij in combinatie met mijn eigen interesse op dit moment voor heeft geplaatst. Wat hierboven beschreven is, slaat voornamelijk op het idee van gender als aspect van de individuele identiteit. Tot welke sekse je jezelf voelt behoren en hoe verschillend dat gevoel kan zijn per situatie, is onlosmakelijk verbonden met de eigen identiteit. Hoe tevreden je bent met deze identiteit, bepaalt naar mijn idee in hoeverre je je openstelt voor nieuwe kennis en dus ook hoe hoog je de maatschappelijke ladder beklimt. Gender kan echter ook worden benaderd als categorie om onderscheid binnen grote groepen mensen aan te brengen. Het functioneert in die zin net als andere benoembare eigenschappen. Gender wordt vaak echter net als leeftijd en opleiding gezien als relevanter dan bijvoorbeeld de categorie ‘schoenmaat’, omdat het als aspect van een grote doelgroep wordt gezien. Het wordt hier nadrukkelijk als eigenschap beschouwd van een lichaam; niet als onderdeel van een identiteit. Hetgeen eigenlijk vrij opmerkelijk is, gezien de grotere betekenisloosheid. Hoe algemener de categorie – dus hoe minder persoonlijk een eigenschap is – hoe liever de onderzoeksbureaus het in de statistieken willen verwerken. Er is blijkbaar een grote behoefte om universele claims te maken over categorieën die juist ter onderscheid dienen. Gender wordt ook gezien als een organisatieprincipe. Zo worden mannen en vrouwen op basis van rolpatronen en de heersende ideologie al bij voorbaat ingedeeld in doorgaans gescheiden gebieden. Typisch hiervoor is bijvoorbeeld de algemene gang van zaken tijdens een echtscheiding, waarbij de voogdij over jonge kinderen in de eerste plaats aan de moeder wordt toegekend. Of dat Nederland massaal verontwaardigd is
wanneer onze vrouwelijk minister van Vreemdelingenzaken en Integratie ‘harteloos’ een krabbel zet onder een uitzettingsbevel. Waardevol voor genderstudies vind ik de inzichten die tot actie aanzetten, zoals bijvoorbeeld het inzicht dat de linguïstiek ons geeft over de verwevenheid van ideologie met taal, waardoor wij niet buiten het twee–seksensysteem kunnen. Om het complexe geheel van gender en seksualiteit te beschrijven, kennen wij bijvoorbeeld geen andere benamingen dan ‘mannelijk(heid)’ en ‘vrouwelijk(heid)’. En wanneer dan bijvoorbeeld vanuit de gezondheidswetenschappen wordt gekeken naar mannelijk- en vrouwelijkheid en blijkt dat hun betekenissen bovendien niet zo onveranderlijk zijn, dan voel ik de neiging om onwetende familieleden en vrienden van dit weetje op de hoogte te stellen. Ik vind de emancipatie van andere achtergestelde groepen belangrijker en harder nodig dan de emancipatie van vrouwen. Niet dat deze nu volledig voltooid is, maar de achtergesteldheid van vrouwen ervaar ik zelf als blanke, gezonde, ‘middle-class’ studente als minder nijpend. Ik beschouw de wetenschappen die enkel statistische achterhaalde genderweetjes produceren, zoals agrarische studies en geschiedwetenschap, daarom ook als minder relevant voor de genderwetenschappen. Ondanks het onderscheid dat het woord zou moeten aanduiden, wordt gender ook benaderd als een stempel op de manier waarop een individu seksueel actief is. Iemand die zich man voelt, zal penetreren tijdens de daad en een vrouwtje wórdt gepenetreerd, zo leert de ideologie samen met de seksuele voorlichtingslessen op de middelbare school. Het normatieve denken over homoseksualiteit als afwijkend en pervers, is hier een gevolg van. Zeer interessant is in dit opzicht Gert Hekma’s statement dat lesbiënnes maatschappelijk gezien alleen maar aan status winnen, terwijl homoseksuelen juist aan aanzien inboeten. “Mannelijkheid is status,” zo stelde de Nederlandse hoogleraar Homostudies tijdens een gastcollege in februari 2006. Het stereotype lesbo heeft blijkbaar de naam zich mannelijker te gedragen en het gaystereotype gedraagt zich juist vrouwelijker. Dit voorbeeld illustreert de postermoderne gedachte dat genderidentiteit enkel ‘gedrag’ omvat. Voor de hand liggend is het om dan Judith Butler’s theorie er bij te pakken. In Gender Trouble3 legt zij op vrij abstracte wijze uit dat gender één en al ‘performance’ is. Mannelijkheid en vrouwelijkheid is naar haar idee een voortdurende herhaling van gebruiken die wij een ‘gendered’ stempel hebben gegeven. Een
3
Butler, Judith P., Gender trouble. Feminism and the subversion of identity. London; Routledge, 1990.
ingewikkelde culturele constructie, waarvan de exacte oorsprong niet eens te achterhalen is. Het idee van genderperformance biedt de mogelijkheid om het absurde van rolpatronen te beseffen en bovendien het inzicht om bewust met genderrollen te spelen. Butler’s theorie is echter niet oplossingsgericht en ik voel me gedwongen op zoek te gaan naar een theorie die begrijpelijk is voor de massa, welke naar mijn mening moet worden bereikt om discriminatie en sociale uitsluiting van minderheden tegen te gaan. Op zoek naar een leer die verandering kan brengen in de ideologie waarin sekse slechts twee polen kent, gebaseerd op het Sociaal-Darwinistische idee van ‘the survival of the fittest’. Deze evolutietheorie staat nog redelijk dicht bij de massa; zij kan er zélf in het dagelijkse leven voorbeelden van zien en de leer is empirisch makkelijk aantoonbaar. ‘Feiten’ uit deze evolutietheorie worden dan ook nog regelmatig vertaald naar populaire literatuur. Sociaal-Darwinisme schiet echter behoorlijk tekort om minderheden als holebi’s, transseksuelen en interseksuelen een respectable plaats in de samenleving te geven. Zij stelt namelijk impliciet dat alles wat níet bijdraagt aan voortplanting van ‘the fittest’ nutteloos is. In de opening van dit essay verwees ik naar een theorie die het vrouwelijke lichaam als ‘basislichaam’ ziet en die de chromosomen beschouwt als de hoofdoorzaak van verschillen in de genitale anatomie. Deze leer kan mijns inziens wél een dergelijk begrip voor minderheden verspreiden. Ik meen zeker niet dat Knussmann’s ideeën voor ‘waar’ moet worden aangenomen, maar in geredigeerde vorm kunnen ze in ieder geval een besef bijbrengen dat ‘de natuur’ niet consequent twee seksen voortbrengt. Ik ben het belachelijk gaan vinden dat tijdens biologielessen over enkel twee seksen gerept wordt. Dat – ondanks het feit dat er bij mij níet veel van is blijven hangen – alleen maar gesproken wordt over geslaagde celdelingen. Wanneer begrijpelijk en als vanzelfsprekend wordt aangeleerd aan kinderen dat er méér is dan twee seksen, wordt er vanzelf meer interesse en waardering opgebouwd voor andere, minder vaak voorkomende categorieën, zoals same–sex desire en transseksualiteit. Ik pleit niet voor uitgebreide lessen over interseksualiteit; enkel het besef bijbrengen dat de voortplanting ook wel eens ambigue genitaliën kan voortbrengen is genoeg. Ik vrees dat ik bovenstaande inzichten niet kan toepassen op het terrein van de Mediastudies. In populaire film- en televisieproducties wordt over het algemeen weliswaar oneindig veel verwezen naar mannelijke en vrouwelijke rolpatronen, maar ik
streef juist naar iets dat deze patronen kan doorbreken en dat zal toch wel degelijk aan de productiezijde moeten gebeuren. Mijn kennis over en strijdlust voor respect voor interseksualiteit hoop ik te mogen gebruiken in mijn latere baan. Enkel door het lezen van literatuur over interseksualiteit, voel ik me enorm betrokken en ik wil me graag nog verder verdiepen in deze wetenschap. Toch heb ik mezelf wel afgevraagd waar mijn interesse precies vandaan komt. Kon ik mezelf betrappen op een soort voyeurisme, enkel geïnteresseerd in beelden van ambigue genitaliën? Zag ik het bestaan van hermafroditisme als een middel om me te verzetten tegen het normatieve tweeledige seksestelsel, waarin ik mijzelf overigens geheel op mijn plaats voel? Hoe komt het dat ik het beste voor heb met het seksuele hachje van personen die ik nog nooit ontmoet heb, terwijl ik mij net zo druk had kunnen maken om de seksuele vrijheid van een aantal lesbische vriendinnen? Bovenstaande vragen leiden allemaal tot het antwoord. Júist omdat het nog zo’n relatief onbekend terrein is, wil ik het bestaan van interseksualiteit aan de man brengen. Het vergt enkel een herziening van ‘wat men als normaal beschouwt.’ Ook al valt interseksualiteit hier op vele fronten niet mee te vergelijken; “aan de televisie moesten opa en oma in het begin ook een beetje wennen.”