Smit & De Hart advocaten t.a.v. de heer mr. I.J.J.M. Roorda Postbus 315 5260 AH VUGHT
Ons kenmerk: Uw brief van: Behandeld door: Doorkiesnummer: E-mailadres: Onderwerp: Datum:
Vermeld bij uw correspondentie altijd ons kenmerk!
22 februari 2008 mr. M.C. Leijtens (073) 513 17 89
[email protected] intrekking besluit 2 april 2008
Verz.
Geachte heer Roorda, Bij brief van 22 februari 2008 heeft u ons college, namens M. van den Berg te Haarsteeg, verzocht om intrekking van ons besluit van 10 oktober 2003 en om intrekking van het desbetreffende besluit op bezwaar van 13 januari 2004. Postadres Gemeente Heusden Postbus 41 5250 AA Vlijmen
Bezoekadressen Julianastraat 34 Vlijmen Raadhuisplein 16 Drunen
Telefoon (073) 513 17 89 Fax (073) 513 17 99 Digitaal loket www.heusden.nl e-mail
Hierbij berichten wij u, dat wij uw verzoek afwijzen. Ter toelichting moge het volgende dienen. Bij besluit van 10 oktober 2003 hbben wij het verzoek van M. van den Berg, wonende aan de Voordijk 71 te Haarsteeg (gemeente Heusden), om handhavend op te treden tegen de bouw van een stenen muur van twee meter hoogte op het perceel, plaatselijk bekend Voordijk 69 te Haarsteeg, kadastraal bekend gemeente Vlijmen, sectie N, nummer 3664, afgewezen. Deze muur was gebouwd door een derde: de buurman van Van den Berg, J.F.G. de Gouw, wonende aan de Voordijk 69 te Haarsteeg. Van den Berg stelde zich op het standpunt dat voor de bouw van deze muur een bouwvergunning nodig was, en dat bij gebreke van zodanige vergunning de muur illegaal gebouwd was en dat burgemeester en wethouders daarom in beginsel tot handhaving bevoegd waren. Ons college stelt zich op het standpunt dat het niet tot handhaven bevoegd was. Bij besluit van 13 januari 2004 hebben wij het daartegen door Van den Berg gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, zulks overeenkomstig het advies van de gemeentelijke Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 9 december 2003. Bij uitspraak van 15 februari 2005, verzonden op 16 februari 2005 (no. AWB 04/581), heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch (sector bestuursrecht) het daartegen door u namens Van den Berg ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog onder meer en voor zover hier van belang:
[email protected] Gemeente Heusden gebruikt uw persoonsgegevens uitsluitend voor het doel waartoe zij zijn verstrekt. Indien u daarover Bankrelatie BNG 28.50.03.909
inhoudelijk meer wilt weten kunt u contact opnemen met de behandelend ambtenaar van onze gemeente (Wet Bescherming Persoonsgegevens, artikel 33 en 34)
Ons kenmerk Onderwerp Datum Pagina
intrekking besluit 2 april 2008 2 van 5
“De rechtbank stelt, op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eisers verzoek om handhavend op te treden betrekking heeft op de bouw van een muur, aansluitend aan een reeds aanwezige muur van ongeveer vijf meter lengte, die, tezamen met een haaks daarop gebouwde muur, een afscheiding vormt van een terras bij de woning op het perceel van derde-belanghebbende. Het terrein achter deze nieuw gebouwde muur is voorzien van een klinkerverharding. Op het terrein zijn bedrijfswagens en aanhangwagens gestald. De rechtbank komt, op grond hiervan, tot de conclusie dat de in het geding zijnde muur niet is gebouwd langs een terreingedeelte dat, overeenkomstig artikel 1, eerste lid, van het Bblb, als erf dient te worden betiteld. Veeleer is het direct bij de woning gelegen gedeelte, dat ten dienste van het gebruik van die woning is ingericht als terras en van het overige gedeelte is afgescheiden door een muur, als erf te beschouwen. Het verzoek heeft, zoals gezegd, geen betrekking op de bouw van een muur langs dit terreingedeelte. Omdat van een erf geen sprake is, behoeft de vraag of de bestemming de inrichting van het in geding zijnde terreingedeelte als erf verbiedt geen beantwoording meer. In aanmerking nemen dat ten aanzien van het bouwen op een perceel waarop reeds een gebouw staat niet de voorwaarde geldt dat het bestemmingsplan de inrichting van het betrokken terreingedeelte niet mag verbieden en het bepaalde in artikel 20 van de WRO dientengevolge ten volle geldt, alsmede dat niet in geschil is dat de bouw van de muur voor het overige aan de criteria van artikel 2, aanhef en onder, ten tweede, van het Bblb voldoet, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat voor het bouwen van de in geding zijnde muur geen bouwvergunning nodig is. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat hij niet tot handhaving bevoegd was”. Tegen deze uitspraak heeft u namens Van den Berg bij brief van 30 maart 2005 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U betoogde dat de rechtbank miskend zou hebben dat, nu er geen sprake is van een erf, ook geen sprake kan zijn van een bouwvergunningvrij bouwwerk in de zin van artikel 2 van het Bblb. De voorschriften van het bestemmingsplan dienen derhalve volgens u in acht te worden genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van Van den Berg bij uitspraak van 14 december 2005 (LJN: AU7974, Raad van State, 200502776/1 ) ongegrond verklaard. De door Van den Berg aangevallen uitspraak werd bevestigd. Voor zover hier van belang overwoog de Afdeling als volgt: “2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, nu er geen sprake is van een erf, ook geen sprake kan zijn van een bouwvergunningvrij bouwwerk in de zin van artikel 2 van het Bblb. De voorschriften van het bestemmingsplan dienen derhalve zijns inziens in acht te worden genomen. Dit betoog faalt. De door appellant genoemde jurisprudentie vormt geen ondersteuning voor zijn standpunt. Het gaat hier niet om een muur waarmee een erf binnen een perceel wordt afgescheiden maar om een afscheiding van het perceel zelf waarop een woning is gesitueerd zodanig, dat de perceelafscheiding kan worden aangemerkt als daarbij behorend. Die perceelafscheiding voldoet in alle opzichten aan de omschrijving van artikel 2, aanhef en onder e, van het Bblb en is dus bouwvergunningvrij. Gelet
Ons kenmerk Onderwerp Datum Pagina
intrekking besluit 2 april 2008 3 van 5
hierop is de gebouwde muur een bouwwerk als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. Ingevolge het bepaalde in artikel 20 van de WRO blijven hier, anders dan appellant betoogt, de voorschriften van het bestemmingsplan dan ook buiten toepassing. 2.4. Aangezien de muur niet gebouwd is in strijd met enig wettelijk voorschrift heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college ter zake niet bevoegd was handhavend op te treden. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd”. Bij brief van 11 mei 2006 heeft u de Afdeling namens Van den Berg verzocht de uitspraak te herzien. U baseerde dit verzoek op een zogeheten schetsplanformulier, gedateerd 24 oktober 2005 (hierna: het schetsplanformulier), waaruit volgens u zou blijken dat de muur het illegale gebruik van het achtergelegen terrein mogelijk maakt. U betoogde dat u het schetsplanformulier niet voor de uitspraak heeft kunnen voorleggen omdat u dat formulier eerst na de zitting van de Afdeling in zijn bezit heeft gekregen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit herzieningsverzoek, onder verwijzing naar artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, bij uitspraak van 7 maart 2007 (LJN: BA0100, Raad van State, 200603543/1), afgewezen. De Afdeling overwoog dienaangaande als volgt: “2.1. De uitspraak heeft betrekking op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden, waarbij het verzoek van appellant om handhaving van een tuinmuur op het perceel, plaatselijk bekend Voordijk 69 te Heusden, is afgewezen. 2.2. Verzoeker baseert zijn verzoek op een zogeheten schetsplanformulier, gedateerd 24 oktober 2005 (hierna: het schetsplanformulier), waaruit volgens hem blijkt dat de tuinmuur het illegale gebruik van het achtergelegen terrein mogelijk maakt. Verzoeker betoogt dat hij het schetsplanformulier niet voor de uitspraak heeft kunnen voorleggen omdat hij dat formulier eerst na de zitting van de Afdeling in zijn bezit heeft gekregen. 2.3. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.4. Blijkens het verzoekschrift beschikte verzoeker reeds vanaf 10 november 2005, derhalve voor de uitspraak, over het schetsplanformulier. Gelet hierop is niet voldaan aan artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Aan de door verzoeker in
Ons kenmerk Onderwerp Datum Pagina
intrekking besluit 2 april 2008 4 van 5
dit verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2006, no. 200506346/2 (JB 2006/143), kan dan ook niet de door hem gewenste betekenis worden toegekend. Het verzoek dat daar aan de orde was, voldeed blijkens die uitspraak wel aan het bepaalde in artikel 8:88, aanhef en onder b, van de Awb. Dat verzoeker het schetsplanformulier eerst na de zitting van de Afdeling van 8 november 2005 in zijn bezit kreeg, doet aan het voorgaande evenmin af, omdat niet de zitting maar de uitspraak bepalend is om als omstandigheid als bedoeld in voormeld artikel aan te merken. Voorts stond het hem vrij het schetsplanformulier na afloop van de zitting alsnog aan de Afdeling toe te zenden. Hetgeen verzoeker voor het overige betoogt ten aanzien van het door hem gestelde illegale gebruik, kan evenmin tot herziening van de uitspraak leiden. Dat betoog is gebaseerd op reeds voor de uitspraak aangevoerde feiten en omstandigheden. Herziening biedt echter niet de gelegenheid het debat te heropenen over reeds eerder aangevoerde feiten en omstandigheden die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. 2.5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb”. Wij hebben ons in de door u bedoelde besluiten op het standpunt gesteld dat de gebouwde muur een bouwvergunningvrij bouwwerk is. Dit standpunt werd in beroep en hoger beroep, en na indiening van een verzoek om herziening bevestigd door respectievelijk de rechtbank ’s-Hertogenbosch en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wij wijzen u met klem op het in de formule "ne bis in idem" en in artikel 4:6 van de Awb besloten liggende algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kunnen wij derhalve het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar onze eerdere besluiten. Nu u ons verzoekt om terug te komen van twee eerdere, in rechte onaantastbaar geworden besluiten zijn wij nagegaan of aan uw verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Wij constateren dat u aan uw verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen u betoogt is gebaseerd op reeds voor de hiervoor genoemde uitspraken van de bestuursrechter aangevoerde feiten en omstandigheden. Uw stellingen behelzen een meervoudige herhaling van standpunten in langlopende slepende zaken welke reeds tot gewogen
Ons kenmerk Onderwerp Datum Pagina
intrekking besluit 2 april 2008 5 van 5
duidelijke en rechtens onaantastbare beslissingen hebben geleid. Uw stellingen zijn al onomwonden en bindend afgewezen door de bestuursrechter. Indiening van een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten biedt niet de gelegenheid het debat te heropenen over reeds eerder aangevoerde feiten en omstandigheden die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Ten overvloede merken wij nog het volgende op. Er is in dit geval naar ons oordeel sprake van excessieve correspondentie uwerzijds en het disproportioneel aanwenden van procedures. Dit leidt voor de gemeente tot een onaanvaardbare en onevenredige belasting van het bestuurlijke en ambtelijke apparaat. Het vorenstaande klemt temeer nu uw brieven met enige regelmaat ongefundeerde aantijgingen bevatten, die niet zelden ook een ongepast persoonlijk verwijt aan met name genoemde ambtenaren behelzen. Zelfs voor intimiderende, persoonlijke aansprakelijkstellingen aan het adres van ambtenaren deinst u, ook in het onderhavige verzoek niet terug. Het college behoudt zich dienaangaande jegens u en uw cliënt alle rechten voor. Daarbij merken wij op dat ook van u verwacht mag worden dat u oog heeft voor de consequenties van uw handelwijze voor de behartiging van het algemeen belang. Daarbij kan en mag er niet aan worden voorbijgegaan dat het gemeentebestuur slechts over beperkte financiële en personele middelen beschikt om het haar toevertrouwde algemeen belang te behartigen en dat uw handelwijze naar aanleiding van besluiten waarover reeds onherroepelijk, in hoogste instantie is beslist, in de gegeven omstandigheden een onaanvaardbare, onverantwoorde en onevenredige belasting vormt van de per definitie schaarse gemeenschapsmiddelen. Wij verzoeken u met klem deze correspondentie en deze procedures te staken. Wij kunnen ons niet voorstellen dat u zich niet bewust zou zijn van de ongegrondheid, ondeugdelijkheid of zinloosheid van hetgeen u in deze procedures en ook in dit verzoek aanvoert. Uw verzoek wordt derhalve afgewezen.
Hoogachtend, het college van Heusden, de secretaris,
de burgemeester,
mr. J.T.A.J. van der Ven
drs. H.P.T.M. Willems