Sjaak van de thee- en koffiezaak – Pieter Feller & Tiny Fisscher
Hoofdstuk 1 Sjaak trok de zware winkeldeur van koffie- en theehandel Brandt & Zn1 aan de koperen duwstang achter zich dicht. Een gure vrieswind blies in zijn gezicht en probeerde hem de pet van zijn hoofd te rukken. Hij drukte het pak met thee en koffie onder z’n linkerarm stevig tegen zich aan, trok z’n pet wat strakker over z’n oren en sloeg de kraag van z’n jas op. Niet dat dit veel hielp, want hij droeg nog steeds dat te klein geworden kreng van een jas van vorig jaar. Wie weet of er binnenkort een nieuwe af kan, dacht Sjaak hoopvol. De afgelopen vier weken had-ie toch al acht gulden verdiend als jongste bediende bij Brandt & Zn en daar kwam het geld van thee en koffie rondbrengen voor moeders agentschap nog bij. Moeder had dat agentschap ooit genomen om extra geld te verdienen en verkocht de thee en koffie vanuit huis. Dat moest wel, want Sjaaks vader was ziek geworden en tenslotte gestorven, waardoor het bij hen thuis steeds slechter was gegaan...
Terwijl hij met dat zware pak onder zijn arm liep, gingen zijn gedachten terug naar zijn vader, waar hij zo trots op was geweest. Zijn vader de schoenmaker. Niet zomaar een, maar ongeveer de beste van Amsterdam. Uit de hele stad kwamen mensen naar zijn schoenmakerij. Vader kon niet alleen schoenen repareren, maar hij maakte ook schoenen op maat voor mensen met moeilijke of misvormde voeten. Toen vader ziek werd, dacht Sjaak eerst nog dat het allemaal wel mee zou vallen en dat hij weer snel beter zou worden. Maar dat gebeurde niet en daardoor kwam er haast geen geld meer binnen. Wie wilde er nu wekenlang wachten tot zijn schoenen gerepareerd waren? Om toch geld binnen te krijgen, moesten ze naast het koffie- en theeagentschap ook een onderhuurster nemen. De enige plek die daarvoor in aanmerking kwam, was de achterkamer, die aan een klein binnentuintje grensde. De kinderen hadden geklaagd dat ze dan steeds bij die vreemde mevrouw moesten vragen of ze even in het tuintje mochten. ‘Ik wil geen stomme mevrouw in huis,’ had Sjaaks achtjarige zusje Suus gezeurd. ‘Misschien is ze wel niet stom,’ had moeder sussend geantwoord. ‘En hoe we het wenden of keren, het moet tóch.’ Mevrouw Dumas kwam dus, en hoewel ze best moesten wennen met z’n allen, bleek ze algauw reuze aardig te zijn. Later, toen vader steeds zieker werd en uiteindelijk doodging, hadden ze een enorme steun aan haar gehad.
1
Zn is een afkorting van Zonen, wat betekent dat het een zaak is die van vader op zonen is overgegaan.
1
Na vaders dood konden ze onmogelijk nog de huur betalen en moesten ze verhuizen naar een kleine bovenwoning in een veel armoediger buurt. Mevrouw Dumas was met ze meeverhuisd, want anders konden ze niet rondkomen. Haar bed stond in de huiskamer, met een kamerscherm eromheen. Toen moeder evengoed genoodzaakt was om naaiwerk aan te nemen voor atelier Goedhart, had Sjaak het gevoel gekregen dat hij wat moest doen. Hij kon niet langer op school blijven, hij moest gaan werken, net zoals zoveel twaalfjarige jongens deden. Toen hij op een dag zag dat ze bij Brandt een jongste bediende zochten, had-ie in een opwelling gevraagd of hij bij hen kon komen werken. Die week daarop had hij al kunnen beginnen…
Sjaak verplaatste het pak naar zijn andere arm. Ook dit keer had Hendrik, de magazijnbediende, alles in dik papier verpakt met een stevig stuk touw erom. Sjaak had al een paar keer mogen proberen de thee en koffie voor hun eigen agentschap in te pakken, maar dat lukte nog niet zo goed. De oude man was er een beetje ongeduldig van geworden. ‘Nee, zo,’ zei hij dan knorrig en deed ’t nog een keer voor, maar daar werd Sjaak alleen maar onzekerder van. Zo strak en glad als Hendrik ’t kon, zou het hem voorlopig vast niet lukken. Hij hoopte dat natuurlijk wel. Hij hoopte zelfs dat hij het zó gauw onder de knie zou krijgen, dat iedereen zou denken dat hij al jaren bij Brandt & Zn werkte in plaats van pas een maand. ‘Wat een snelle leerling,’ zou meneer Brandt zeggen, ‘zo een hebben we hier nog niet eerder gehad.’
Sjaak stopte zijn koud geworden hand in zijn zak. Ook nu vermeed hij de Hartenstraat liever, want daar woonde Clara immers. Clara, zijn meisje, die hij sinds die laatste zaterdagmorgen op school niet meer had gezien... Hij had zichzelf wijsgemaakt dat zijn baantje heel wat voorstelde, maar voor haar schaamde hij zich een beetje. Later, als hij de avondschool af had, zijn talen sprak en promotie had gemaakt bij Brandt of bij een andere goede firma, zou dat heel anders zijn. Dan zou hij trots naar haar toestappen en haar misschien wel een ring geven van zilver, of nog mooier: van goud. ‘Ach, Sjaak,’ zou ze zeggen. ‘Lieve jongen, dat had je toch niet hoeven doen.’ Maar ze zou er evengoed maar wat blij mee zijn en hem aan al haar vriendinnen laten zien. Sjaak haalde diep adem en stapte stug door. Niet aan denken nu. Hij had een betrekking, een heel goede betrekking, dat moest-ie niet verpesten door steeds maar aan vroeger te denken. Aan Clara...
Hij was intussen al behoorlijk gewend. Wat voelde hij zich die eerste maandag zenuwachtig. Voor ’t eerst niet naar school, voor ’t eerst naar een betrekking… De mannen bij Brandt waren 2
best aardig voor hem geweest, maar hij moest nog veel leren en dat nare gevoel van zenuwachtigheid was niet overgegaan. ’s Avonds was hij na het eten bijna meteen in slaap gevallen, maar ’s nachts was hij snikkend wakker geworden. Hij had gedroomd dat de jongens van school hem uitlachten. ‘Bartels! Mislukkeling!’ riepen ze. ‘Bartels zonder getuigschrift van school af!’ Gelukkig waren Suus en de vierjarige Cor niet wakker geworden van zijn gesnik. Snel had hij z’n tranen aan de punt van zijn hemd afgeveegd en gedacht: moeten ze ’s weten wie een mislukkeling is. Ik verdien geld voor mijn moeder zodat we kolen kunnen kopen, zíj zitten misschien wel in de kou! Deze gedachte had hem nieuwe moed gegeven. De volgende dag was zijn zenuwachtigheid minder geworden. Meneer Brandt had hem een compliment gegeven. ‘Dat doe je goed, jongen, de cijfers optellen, en zo.’ Dat was een van de taken die hij had: meneer Boot, de boekhouder, helpen. Hij mocht ook Hendrik assisteren als er veel volk in de winkel was. Sjaak was maar wat blij dat hij door het agentschap van moeder al veel wist van koffie en thee, en dat hij door de vroegere schoenmakerij van zijn ouders een beetje wist hoe je met klanten moest omgaan. Niet dat Hendrik dat altijd in de gaten leek te hebben. Die commandeerde hem de winkel door – doe dit, doe dat – en zei nooit eens dat Sjaak iets goed deed. Hè, die kraag hielp ook niks. Het was vast weer harder gaan vriezen. Sjaak trok z’n pet nog wat dieper over z’n oren. Nog een paar straten, dan was-ie thuis. Hij hoopte maar dat er vandaag genoeg geld was geweest voor kolen en dat de kachel brandde. De wind joeg dunne sneeuwflarden rond zijn voeten. Licht voorover gebogen, met zijn hoofd tegen de wind in, sjokte hij over de gracht. Zijn ogen traanden van de kou. Er was nog niet veel gevallen, alleen wat fijne stuifsneeuw, die makkelijk werd weggeblazen. Daar was-ie blij om, want in de grachten lag op sommige plekken mooi zwart ijs en hij hoopte zondag voor het eerst te kunnen gaan schaatsen. Oom Piet had gezegd dat-ie nog een paar schaatsen had liggen van vroeger, toen hij nog een jongen was. Misschien moest hij ze laten slijpen, want niets was zo verrot als op glad ijs op stompe schaatsen staan; dan kon je je nek wel breken. Misschien zou hij wat ouwe jongens van school zien zoals Van Laar of De Beer, al was De Beer niet zo sportief. Hij had de jongens sinds de laatste schooldag niet meer gezien. Van Laar had vast de taak van beljongen gekregen, zodat hij de klas uitmocht als er iemand aanbelde. Hij had vast alle fijne klusjes gekregen die Sjaak voorheen had mogen doen... Gelukkig, hij was er. Zijn handen waren intussen zo koud en stijf dat-ie ze bijna niet meer kon bewegen. 3
De voordeur naar het trappenhuis was dicht. Sinds de winter was ingevallen was dat al zo, het was al lastig genoeg om de huizen warm te houden. Hij trok aan de bel. Terwijl- ie stond te wachten, kwam er een buurvrouw aan, met een emmer kolen in haar hand. Ze woonde een etage hoger. Ze liep moeizaam met haar dikke buik en waggelde als een eend. Sjaak herinnerde zich nog dat zijn broertje Cor in moeders buik zat, moeder was toen ook zo dik. De deur werd opengetrokken en Sjaak hield hem even tegen tot de buurvrouw ook binnen was. Ze keek hem niet eens aan. ‘Alstublieft, mevrouw,’ zei Sjaak nog. Ze mompelde iets en hees zich aan de trapleuning tree voor tree omhoog. Straks kukelt ze nog naar beneden, dacht Sjaak, toen ze even wankelde. Hij zou haar natuurlijk manhaftig opvangen. ‘Dank je wel, jongen,’ zou ze zeggen. ‘Als jij niet achter me had gelopen, was ik misschien wel dood geweest.’ Daarna zou hij haar naar haar eigen voordeur brengen. Wie weet, kreeg-ie dan wel wat. In de hal rook het naar gekookte groenten en uien. Terwijl Sjaak achter de buurvrouw de trap opklom, merkte hij hoe koud en stijf zijn knieën waren geworden. ‘Dag mevrouw,’ zei hij nog heel beleefd, toen hij bij zijn deur was. Ze zei niets terug. Hij hing zijn jas en zijn pet in de gangkast en liep de keuken binnen. Zijn moeder stond bij het petroleumstel. Sjaak legde het pak met thee en koffie op de keukentafel, maakte een kommetje van zijn handen en blies erin. Zijn moeder trok een bezorgd gezicht. ‘Het is veel te koud zo, zonder wanten.’ ‘Kunt u een paar voor me kopen, op de markt?’ vroeg Sjaak. Moeder zuchtte. ‘Dat is me te duur. Ik hoop dat ik ‘s tijd heb om een paar voor je breien.’ Sjaak ging zitten en wreef over zijn koude benen. Dat hielp ook niet veel als je handen ijsklompen waren. Ze werden al rood, straks zouden ze pijn gaan doen en daarna tintelen, dat wist-ie nu al. In een pannetje op het petroleumstel werd zijn eten warm gehouden. Sinds hij bij Brandt werkte kreeg-ie ’s avonds een opgewarmde prak, omdat de anderen dan al gegeten hadden. De deur naar de huiskamer stond open. Cor zat op de grond met blokken te spelen en Suus bladerde door een vergeeld kinderboek dat nog van Sjaak was geweest. Mevrouw Dumas zat met een krant bij de kachel. Moeder schepte het eten op een bord. ‘Dat zal er wel in gaan, hè jongen? Als je meer wilt, is er nog, hoor.’ Ze ging bij hem aan de keukentafel zitten en maakte zuchtend het pak open.
4
‘Zal ik de pakjes straks nog rondbrengen, moe?’ vroeg Sjaak. Hij nam een snelle hap, hij had honger. Moeder keek hem lief aan. ‘Je hebt al de hele dag gewerkt en het is zo koud en donker.’ ‘Maar u hebt uw naaiwerk en …’ Moeder schudde haar hoofd. ‘Mijn neef Freek en ome Piet halen hun thee en koffie zelf op en verder is het niet zoveel meer. De mensen uit onze oude buurt halen nu vast hun thee in de nieuwe theewinkel die daar is gekomen, die kant hoef ik niet meer op.’ Moeder trok haar mond tot een smalle streep. ‘Die lelijke rode zaak? Naast onze ouwe schoenmakerij?’ vroeg Sjaak. Moeder knikte. Ze keek naar zijn bord. ‘Op?’ Sjaak knikte. Moeder stond op. ‘Kom eens mee.’ Bij de naaimachine lag iets van een dikke, zwartgrijze stof waar moeder anders nooit mee werkte. Met een schok ontdekte Sjaak dat het een oude broek van zijn vader was. Moeder hield hem voor. ‘Ik vind dat je op kantoor een lange broek moet dragen.’ Sjaak slikte. Een lange broek, dan leek-ie wel een ouwe man, als hij maar niemand van school zou tegenkomen. …2 ‘Hé, Bartels! Of zullen we je nu opa noemen?’ Sjaak zakte al door de grond als hij eraan dacht. Mevrouw Dumas kwam er ook bij staan. ‘Jammer dat de broek te groot is, we zullen hem moeten uitleggen en verkleinen.’ Voordat Sjaak het in de gaten had, begon mevrouw Dumas de binnen- en buitenkant van zijn benen op te meten en schreef de maten op. Moeder begon al met het lostornen van de naden. ‘Over een paar dagen kan je ‘m al aan, Sjaak,’ zei ze op een toon alsof zijn eerste lange broek het grootste geluk in zijn leven zou zijn. Hij wilde protesteren, maar hij begreep ook wel dat in een zaak als Brandt zelfs de jongste bediende geen korte broek meer kon dragen. Ja, die sukkel die er vóór hem werkte droeg er nog wel een, maar die was natuurlijk niet voor niets vertrokken, dat was een kinderachtig ventje. Een lange broek was in de winter ook wel lekker, want binnenkort zou hij misschien ook bestellingen voor Brandt moeten rondbrengen. Krasnapolsky, het luxe hotel bij de Dam, ging nu hun thee en koffie betrekken en Sjaak zou dan eens per week een voorraadje mogen
2
In die tijd droegen schooljongens zomer en winter een korte broek tot aan de knie, met kniekousen.
5
afleveren. Misschien zou Brandt & Zn een fiets met mand voor hem aanschaffen, want ze wilden aan meer hotels gaan verkopen. In gedachten zag Sjaak zichzelf al door de stad sjezen, handig om andere fietsers en om de enkele auto die er reed heen manoeuvreren. Zouden de mensen denken: hé, wat kan die knaap dat goed, voor wat voor mooie zaak zou hij bezorgjongen zijn? Ineens kreeg hij een trots gevoel: hij werkte daar toch maar mooi, dat kon lang niet iedereen zeggen! Moeder legde de broek aan de kant. ‘Cor en Suus, jullie moeten naar bed.’ Cor ging gedwee met mevrouw Dumas mee. ‘Nou al,’ zeurde Suus. ‘Je hebt me toch gehoord,’ zei moeder kribbig.
In de kleine zijkamer waar Sjaak met zijn broertje en zusje sliep en die alleen door een gordijn van de huiskamer gescheiden was, lag Sjaak een halfuur later klaarwakker naar het plafond te staren. Vanuit de huiskamer klonken de stemmen van moeder en mevrouw Dumas. Tussendoor hoorde hij het regelmatige ademhalen van Suus en Cor. Sjaak vond het fijn dat hij bij zijn broertje lag, want het bed was al voorverwarmd als hij erin kroop. Hij krulde zich op onder de dekens en kneep zijn ogen stijf dicht. Daarnet was hij nog zo moe geweest, maar nu kon hij niet slapen. Hij dacht nog dikwijls terug aan de dag dat zijn moeder naar het kantoor van meneer Brandt was gegaan en had afgesproken dat Sjaak die maandag erop zou kunnen beginnen. Hij ging twee gulden per week verdienen. Moeder had liever gehad dat Sjaak die laatste paar maanden die hij nog te gaan had op school was gebleven, maar de verkoop van het agentschap liep terug en het naaiwerk voor firma Goedhart leverde nog steeds niet veel geld op. Ze waren daar heel precies en heel gierig. Volgens moeder trokken ze voor elk loshangend draadje al meteen een dubbeltje af. ‘Ze hadden beter Slechthart kunnen heten in plaats van Goedhart,’ zei ze wel eens. ‘Ze loeren als wolven op elk foutje om maar geld van je loon af te kunnen trekken.’ Sjaak was blij dat z’n moeder het goed had gevonden dat-ie ging werken. Dan kon-ie meebetalen aan het huishouden en kwam alles goed. En dan was het niet voor niets geweest dat hij eerder van school was gegaan dan eigenlijk had gehoeven.
Nog steeds als-ie aan die zaterdagmorgen terugdacht dat hij voor de laatste keer naar school ging, sprongen de tranen in zijn ogen. De tijd was gekomen om afscheid te nemen van de meesters en juffen en van de jongens uit te klas. Bij het opstaan was hem natuurlijk eerst de 6
middag ervoor door het hoofd geschoten, toen Clara, zijn meisje, hem zomaar heel lief twee, drie kusjes had gegeven. Toen ze wegliep, had-ie zich gevoeld zoals-ie nog nooit had meegemaakt: als de aanvoerder van een overwinnend leger, als een held, als een jongen van wie de mensen nog veel zouden horen! Maar de volgende ochtend was er van dat fijne gevoel bijna niks meer over geweest. Vooraf had-ie zich een heldhaftig afscheid voorgesteld als gewiekste jongen die anderen te slim af was geweest: in de hoogste klas moesten ze nog een paar maanden doorsukkelen op school, terwijl hij al was begonnen aan een geweldige loopbaan! Wie had er nou een eindrapport met getuigschrift nodig? Hij toch zeker niet? Hij zou doorgaan op de avondschool. Frans leerde hij al en Engels en Duits zou hij zeker ook onder de knie krijgen. Als er dan buitenlandse klanten bij Brandt kwamen, moest Hendrik hem roepen, want die sprak natuurlijk helemaal niks anders dan Nederlands. ‘Sjaak, deze mensen komen uit Engeland. Ik versta ze niet, help jij ze effe.’ Sjaak verstond die Engelsen natuurlijk wel, als de beste, zelfs. Ze wilden de fijnste thee hebben die Brandt op voorraad had en Sjaak verkocht ze een dozijn pakjes, want ze wilden er heel lang van genieten, wel een jaar. Het volgende jaar kwamen ze dan weer terug, speciaal voor hun thee. Bij Brandt zou hij onmisbaar worden, want die Engelsen zouden het aan hun vrienden vertellen. ‘Als je in Amsterdam bent, moet je naar het Rijksmuseum gaan en ook die mooie theewinkel van Brandt in de Spuistraat bezoeken, daar staat een jongen die je heel beleefd in het Engels te woord staat en ze verkopen er ook de lekkerste thee, nog lekkerder dan je in heel Engeland kunt krijgen!’ Zo zou dat ook gaan in Frankrijk en Duitsland en op sommige dagen zouden er lange rijen met klanten voor de deur staan. Brandt dacht erover om een nieuwe winkel te beginnen, natuurlijk in de Kalverstraat, en Sjaak kreeg loonsverhoging. Misschien ging hij dan wel drie gulden in de week verdienen of nog meer!
Sjaak draaide zich op zijn andere zij. Ondanks de warme melk met anijs die moeder hem gegeven had, kon hij de slaap niet vatten. Waar hij bang voor was geweest, dat-ie op die laatste schooldag zou moeten huilen, was uitgekomen. Het was al begonnen toen-ie veel te vroeg op school kwam en stond te kleumen in zijn te kleine winterjas. Het vroor amper, maar omdat de jas moeilijk dicht ging, had-ie hem open laten hangen. Er was nog bijna geen kind op straat en hij keek naar het schoolgebouw als naar een sprookjeskasteel. De dag ervoor had-ie nog stoer tegen zijn moeder beweerd dat hij blij zou zijn 7
dat hij van die stomme school af zou gaan. Nu vond-ie ineens alle meesters en juffen lief en zelfs hoofdmeester De Boer voor wie hij altijd ontzag had gehad, was in zijn ogen een vriend die hij nu zomaar moest achterlaten. Een voor een kwamen de kinderen de straat in en verzamelden zich voor de school. De kinderen uit zijn klas en zelfs de jongens op wie hij altijd had neergekeken, leken ineens dierbare familieleden die hij op de kade moest uitzwaaien, alsof hij zou vertrekken naar het verre Indië. Ze kwamen vragen of hij meedeed met tikkertje, maar hij bleef daar maar staan, zijn tranen wegslikkend, en natuurlijk vonden ze hem een slome duikelaar.
Over de hoofden van de spelende kinderen heen had hij ineens Clara Rosendaal zien aankomen. Een kort ogenblik keken ze elkaar aan. Toen schoot Clara op een groepje meisjes af en probeerde Sjaak ervoor te zorgen dat hij haar niet steeds zag. Hij wist namelijk zeker dat-ie dan in huilen zou uitbarsten en dan zou hij verraden dat ze zijn meisje was... Hij kon de pesterige stem van Joop van Laar al horen: ‘Bartels jankt om zijn meissie. Ik heb het altijd al gedacht dat-ie met Clara Rosendaal ging.’ Maar hoe hij ook had geprobeerd om niet naar haar te kijken, dat lukte niet. Steeds zag-ie haar lange haren die zo mooi golfden in de koude wind. Of haar muts of de punt van haar jas of haar voorname handenwarmer van bont. In de klas, waar ze vlak voor hem zat, was het nog moeilijker geweest. Van de dag ervoor kon hij zich de geur van haar haren nog herinneren en de kusjes die vlak naast zijn mond waren terechtgekomen, zo zacht en lief. Hij staarde naar het tafelblad en veegde met zijn mouw langs zijn ogen. Hij pakte zijn lei en begon verwoed sommen te maken. Joop porde hem in zijn zij en fluisterde: ‘Bartels, hoorde je de bel niet?’ Ja natuurlijk, hij was de jongen van de bel. Hij was het ook op die laatste schooldag en moest naar de deur als er werd aangebeld. Met zijn blik naar de grond gericht, was hij naar de deur gesjokt en de gang op geschuifeld. Pas toen-ie de klas helemaal voorbij was, keek-ie recht voor zich uit. Zelfs de gang met alle winterjassen en de hondengeur van de natte stof, ontroerde hem. De bel was die morgen verscheidene keren gegaan, maar Sjaak kon zich niet meer herinneren voor wie hij had opengedaan Meester had wel in de gaten gehad dat er iets met hem aan de hand was en had gevraagd of-ie soms ziek was. Hij had zijn hoofd geschud. ‘Nee, meester.’ In de klas wist alleen Clara het, en Sjaak wist zeker dat zij het tegen niemand had verteld. Nu hij aan die ochtend terugdacht, leek die in een grote grijze nevel verpakt. Pas van het eind van
8
de morgen had hij een scherp beeld. De bel ging en Sjaak wist meteen dat het zijn moeder was die voor de deur stond. ‘Dag moe!’ Hij had haar in de armen willen vliegen, maar dat kon natuurlijk niet. ‘Breng me maar naar je klas,’ had moeder zachtjes gezegd. Ze zag er bleek en bezorgd uit. Zwijgend liepen ze naast elkaar door de gang. Moeder bleef voor de deur van de klas staan wachten. Door het raam zag hij de kinderen naar hen kijken. Zijn mond was droog en toen hij voor de meester stond en wilde zeggen dat zijn moeder iets wilde meedelen, klonk er alleen een vreemde grom. Hij slikte. ‘Mijn moeder,’ stamelde hij. Toen hij in zijn bank zat, begonnen ze allemaal vragen te stellen. ‘Wat is er aan de hand, Bartels?’ ‘Heb je wat uitgespookt?’ ‘Moet je met je moessie meekomen?’ Sjaak zat verstijfd rechtop en zag de schouders van Clara schokken. Meester was snel teruggekomen in de klas en had Sjaak bij zich geroepen. ‘Zo Bartels, je gaat ons dus verlaten om te gaan werken, hoor ik van je moeder.’ Hij stak een hand uit. Sjaak pakte hem beet. Hij had zich, net als de eerste dag dat hij op school was na de dood van zijn vader, tegen meesters jasje willen drukken. ‘Jammer, Bartels. Het beste, jongen!’ Sjaak wist er een schor ‘dank u meester’ uit te persen. ‘Ga maar afscheid nemen van de anderen.’ Hij was zowat de klas uit gehold en liep met afhangende schouders naast zijn moeder naar het kamertje van meneer De Boer waar moeder het nog eens uitlegde. De bovenmeester pakte een dik boek met alle namen van de kinderen erin en schreef iets achter Sjaak’ naam. ‘Je was een goeie voor de bel,’ zei hij glimlachend. Daarna waren ze samen de klassen langsgegaan en had Sjaak alle juffen en meesters de hand geschud, terwijl hij telkens zijn tranen moest wegslikken. Alsof het zo was uitgekiend, waren ze in de laatste klas toen de bel ging. De kinderen stormden de school uit. Ze hadden een vrije middag en een hele vrije zondag voor de boeg. Sjaak had zijn winterjas van de kapstok gevist en had zich helemaal niet die pientere jongen gevoeld die de anderen te slim af was geweest. Een kleine snotterende schooljongen was-ie en de hele weg terug liep zijn moeder hoofdschuddend naast hem. ‘Hebben we er nou wel goed aan gedaan?’ had ze een paar keer gemompeld.
9
Sjaak zuchtte diep. Natuurlijk hadden ze er goed aan gedaan. Anders had-ie drie maanden later tóch van school gemoeten en nu had hij tenminste een fijne betrekking, was moeder trots op hem en zou hij iedereen nog wel eens laten zien wat-ie kon. Aan de lange broek dacht-ie nog liever even niet…
10