Geldig voor Besturing Softwareversie SINUMERIK 802D sl T/M 1.4
04/2007
6FC5398-1CP10-3JA0
A Appendix ______________
Veiligheidstechnische aanwijzingen
Veiligheidstechnische aanwijzingen
Dit handboek omvat aanwijzingen die u voor uw persoonlijke veiligheid alsmede ter voorkoming van materiële schade in acht dient te nemen. De aanwijzingen voor uw persoonlijke veiligheid zijn aangegeven door middel van een waarschuwingsdriehoek. Bij aanwijzingen voor materiële schade staat geen waarschuwingsdriehoek. De waarschuwingsteksten worden naar gelang hun gevarenniveau in afnemende volgorde weergegeven. GEVAAR betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zal hebben. WAARSCHUWING betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. VOORZICHTIG met een waarschuwingsdriehoek betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen licht lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. VOORZICHTIG zonder een waarschuwingsdriehoek betekent dat het negeren van de betreffende veiligheidsmaatregelen materiële schade tot gevolg kan hebben. LET OP betekent dat het niet inachtnemen van de betreffende aanwijzing een ongewenst resultaat of een ongewenste toestand kan opleveren.
Wanneer er meerdere gevarenniveaus aanwezig zijn, wordt telkens de waarschuwing voor het hoogste gevarenniveau aangegeven. Wanneer bij een waarschuwingstekst met waarschuwingsdriehoek geattendeerd wordt op lichamelijk letsel, dan is het mogelijk dat aan dezelfde waarschuwingstekst ook een waarschuwing voor materiële schade is toegevoegd.
Gekwalificeerd personeel Het bijbehorende apparaat/systeem mag uitsluitend in combinatie met deze documentatie worden geprogrammeerd en in bedrijf genomen. De inbedrijfname en de bediening van een apparaat/systeem mag uitsluitend geschieden door gekwalificeerd personeel. Gekwalificeerd personeel volgens de veiligheidstechnische aanwijzingen in deze documentatie zijn personen die bevoegd zijn om apparaten, systemen en stroomcircuits volgens de normen van de veiligheidstechniek in bedrijf te nemen, te aarden en te markeren.
Gebruik volgens de voorschriften Het volgende dient in acht te worden genomen: WAARSCHUWING Het apparaat mag uitsluitend worden gebruikt voor de in de catalogus en in de technische omschrijving bedoelde toepassingen en in combinatie met apparaten en componenten van derden die door Siemens zijn geadviseerd resp. toegestaan. De foutloze en veilige bediening van het product betekent deskundig transport, deskundige opslag, opstelling en montage alsmede een zorgvuldige bediening en onderhoud.
Waarmerk Alle benamingen die zijn voorzien van het symbool ®, zijn geregistreerde merken van de Siemens AG. De overige benamingen in dit document kunnen merken zijn waarvan het gebruik door derden voor eigen doeleinden de rechten van de eigenaar kan schenden.
Ontheffing van aansprakelijkheid De inhoud van dit drukwerk hebben wij gecontroleerd op overeenstemming met de omschreven hard- en software. Desondanks zijn afwijkingen niet uitgesloten, waardoor wij niet garant staan voor de complete overeenstemming. De gegevens in dit drukwerk worden regelmatig gecontroleerd en noodzakelijke correcties zijn opgenomen in de volgende oplagen.
Siemens AG Automation and Drives Postfach 48 48 90327 NÜRNBERG DUITSLAND
Woord vooraf Structuur van de documentatie De SINUMERIK-documentatie is onderverdeeld in 3 niveaus: ● Algemene documentatie ● Gebruikersdocumentatie ● Fabrikant- / Service-documentatie Een maandelijks geactualiseerd overzicht van gedrukte documenten met de beschikbare talen vindt u op internet onder: http://www.siemens.com/motioncontrol Volg de menupunten "Support" → "Technische Dokumentation" → "Druckschriften-Übersicht". De internet-versie van DOConCD, de DOConWEB, vindt u onder: http://www.automation.siemens.com/doconweb Informatie over het opleidingsaanbod en de FAQ's (frequently asked questions) vindt u op internet onder: http://www.siemens.com/motioncontrol en daar onder het menupunt "Support"
Doelgroep Dit document is gericht tot programmeurs, projectontwikkelaars, machinebedieners en installatiebedieners.
Nut Het programmeer- en bedieningshandboek stelt de doelgroep in staat programma's en software-interfaces te ontwerpen, te schrijven, aan te maken, te testen en fouten te verwijderen. Bovendien stelt het doelgroep in staat de hard- en software van een machine te bedienen.
Standaardomvang In deze documentatie is de functionaliteit van de standaardomvang beschreven. Uitbreidingen of wijzigingen die door de machinefabrikant worden aangebracht, worden gedocumenteerd door de machinefabrikant. In de besturing kunnen ook functies worden uitgevoerd die niet beschreven zijn in deze documentatie. Bij levering van een nieuw product resp. bij een servicegeval bestaat echter geen aanspraak op deze functie.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
3
Woord vooraf
Omwille van de overzichtelijkheid bevat deze documentatie ook niet alle detailinformatie over alle types van het product en kan ook geen rekening houden met alle denkbare opstellings-, bedrijfs- en onderhoudsmogelijkheden.
Technische ondersteuning Met technische vragen kunt u zich tot de volgende hotline wenden: Europa / Afrika
Een faxformulier vindt u op het einde van dit document.
Internetadres voor SINUMERIK http://www.siemens.com/sinumerik
EG-gelijkvormigheidsverklaring De EG-gelijkvormigheidsverklaring voor de EMC-richtlijn vindt/verkrijgt u ● op internet: http://suport.automation.siemens.com onder het product-/bestelnummer 15257461 ● bij de bevoegde vestiging van de divisie A&D MC van Siemens AG
4
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie ...........................................................................55 Toewijzen van handwielen...........................................................................................................59
Automatische modus ............................................................................................................................... 69 6.1
Bedrijfsmodus AUTO ...................................................................................................................69
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Werktuig en werktuigcorrectie....................................................................................................230 Algemene aanwijzingen- Draaien ..............................................................................................230 Werktuig T (draaien) ..................................................................................................................231 Werktuigcorrectienummer D (draaien).......................................................................................232 Selectie van de werktuigradiuscorrectie: G41, G42...................................................................236 Hoekgedrag: G450, G451..........................................................................................................239 Werktuigradiuscorrectie UIT: G40..............................................................................................240 Speciale gevallen van de werktuigradiuscorrectie.....................................................................241 Voorbeeld voor werktuigradiuscorrectie (draaien) .....................................................................242 Gebruik van freeswerktuigen .....................................................................................................243 Werktuigcorrectie speciale behandelingen (draaien) ................................................................245
9.7
Extra functie M ...........................................................................................................................246
Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele .............................................................................248 Rekenparameters R...................................................................................................................248
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
7
Inhoudsopgave
10
8
9.9.2 9.9.3
Lokale gebruikersgegevens (LUD) ........................................................................................... 251 Lezen en schrijven van PLC-variabelen ................................................................................... 253
9.10 9.10.1 9.10.2 9.10.3 9.10.4
Programmasprongen ................................................................................................................ 254 Sprongdoel voor programmasprongen ..................................................................................... 254 Onvoorwaardelijke programmasprongen.................................................................................. 255 Voorwaardelijke programmasprongen ...................................................................................... 256 Programmavoorbeeld voor sprongen ....................................................................................... 258
Tijdgever en werkstukteller ....................................................................................................... 263 Tijdgever voor de looptijd .......................................................................................................... 263 Werkstukteller ........................................................................................................................... 265
9.13 9.13.1 9.13.2 9.13.3
Spraakcommando's voor de werktuigbewaking........................................................................ 266 Overzicht werktuigbewaking ..................................................................................................... 266 Standtijdbewaking ..................................................................................................................... 268 Bewaking aantal stuks .............................................................................................................. 270
9.14 9.14.1 9.14.2
Freesbewerking op draaimachines ........................................................................................... 273 Freesbewerking van het kopvlak - TRANSMIT......................................................................... 273 Freesbewerking van het mantelvlak - TRACYL ........................................................................ 276
Draaicycli................................................................................................................................... 328 Voorwaarden............................................................................................................................. 328 Insteking - CYCLE93................................................................................................................. 330 Vrijsteking (vorm E en F volgens DIN) - CYCLE94 .................................................................. 338 Afspanen met achtersnijding - CYCLE95 ................................................................................. 343 Draadvrijsteking - CYCLE96 ..................................................................................................... 356 Draadsnijden - CYCLE97.......................................................................................................... 360 Aaneenschakelen van schroefdraad - CYCLE98 ..................................................................... 368
10.6 10.6.1
Foutmelding en foutbehandeling............................................................................................... 375 Algemene aanwijzingen: ........................................................................................................... 375
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Inhoudsopgave
10.6.2 10.6.3 10.6.4 11
12
13
A
Foutbehandeling in cycli ............................................................................................................375 Overzicht van de cyclusalarmen ................................................................................................376 Meldingen in de cycli..................................................................................................................377
Netwerkbedrijf ............................................................................................................................379 Netwerkbedrijf (optioneel) ..........................................................................................................379 Configuratie van de netwerkverbinding .....................................................................................380 Gebruikersbeheer ......................................................................................................................382 Gebruikersaanmelding - RCS log in ..........................................................................................383 Werken met een netwerkverbinding ..........................................................................................384 Vrijgave van directories..............................................................................................................385 Netwerkdrives verbinden en scheiden.......................................................................................386
Beschrijving 1.3 Toetsendefinitie van het volledige CNC-toetsenbord (hoog formaat)
Hotkeys In de deelprogramma-editor en de invoervelden van de HMI kunnen met toetsencombinaties van het volledige CNC-toetsenbord de volgende functies uitgevoerd worden:
14
Toetsencombinaties
Functie
en
Gemarkeerde tekst kopiëren
en
Tekst markeren
en <X>
Gemarkeerde tekst uitknippen
en
Gekopieerde tekst invoegen
en
Omschakelen op gemengde schrijfwijze
en of toets
Hulpsysteem oproepen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beschrijving 1.4 Toetsendefinitie van het machinebedieningspaneel
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
15
Beschrijving 1.5 Coördinatensystemen
Opmerking In deze documentatie wordt uitgegaan van een standaard-machinebedieningspaneel MCP 802D. Als u een andere MCP gebruikt, kan de bediening afwijken van deze beschrijving.
1.5
Coördinatensystemen Een coördinatensysteem wordt in de regel opgespannen door drie in een rechte hoek t.o.v. elkaar staande coördinatenassen. Met de zogenaamde "drievingerregel" van de rechterhand worden de positieve richtingen van de coördinatenassen vastgelegd. Het coördinatensysteem wordt toegepast op het werkstuk en de programmering gebeurt onafhankelijk van het feit of het werktuig of het werkstuk wordt bewogen. Bij de programmering gaat men er steeds van uit dat het werktuig zich relatief t.o.v. het coördinatensysteem van het als stilstaand beschouwde werkstuk beweegt.
= < <
90°
90° 90°
;
; =
Beeld 1-2
16
Vastleggen van de astrichting t.o.v. elkaar, coördinatensysteem voor de programmering
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beschrijving 1.5 Coördinatensystemen
Machinecoördinatensysteem (MCS) Hoe het coördinatensysteem relatief t.o.v. de machine ligt, is afhankelijk van het machinetype. Het kan in verschillende posities gedraaid zijn. De asrichtingen volgende de "drievingerregel" van de rechterhand. Als men voor de machine staat, wijst de middenvinger van de rechterhand tegen de aanzetrichting van de hoofdspil.
= ;
Beeld 1-3
Machinecoördinatenassen aan het voorbeeld van de draaibank
De oorsprong van dit coördinatensysteem is het machinenulpunt. Dit punt is slechts een referentiepunt, dat door de machinefabrikant wordt vastgelegd. Het hoeft niet aanloopbaar te zijn. Het verplaatsingsbereik van de machineassen kan in het negatieve bereik liggen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
17
Beschrijving 1.5 Coördinatensystemen
Werkstukcoördinatensysteem (WCS) Om de geometrie van een werkstuk in het werkstukprogramma te beschrijven, wordt ook een rechtsdraaiend en rechthoekig coördinatensysteem gebruikt. Het werkstuknulpunt kan door de programmeur in de Z-as vrij worden gekozen. In de X-as ligt het in draaicentrum. ; :HUNVWXN
:HUNVWXN
: =
:HUNVWXN
::HUNVWXNQXOSXQW
Beeld 1-4
Werkstukcoördinatensysteem
Relatief coördinatensysteem (REL) De besturing biedt naast het machine- en werkstukcoördinatensysteem ook een relatief coördinatensysteem. Dit coördinatensysteem dient voor het zetten van vrij kiesbare referentiepunten, die geen invloed hebben op het actieve werkstukcoördinatensysteem. Alle asbewegingen worden relatief t.o.v. deze referentiepunten weergegeven. Opmerking De actuele waarde in het desbetreffende coördinatensysteem kan in het bedieningsbereik Positie met de verticale softkey "MCS/WCS REL" geactiveerd en weergegeven worden.
18
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beschrijving 1.5 Coördinatensystemen
Inspannen van het werkstuk Voor de bewerking wordt het werkstuk op de machine gespannen. Het werkstuk moet daarbij zo worden uitgericht dat de assen van het werkstukcoördinatensysteem parallel lopen met die van de machine. Een eventuele verschuiving van het machinenulpunt t.o.v. werkstuknulpunt wordt bepaald in de Z-as en ingevoerd bij de instelbare nulpuntverschuiving. IN het NC-programma wordt deze verschuiving bij de uitvoering van het programma bijvoorbeeld geactiveerd met een geprogrammeerde G54. ;
;
0DFKLQH
:HUNVWXN
:HUNVWXN
:
0 = 0DFKLQH
=
:HUNVWXN
ELMY*
Beeld 1-5
Werkstuk op de machine
actueel werkstukcoördinatensysteem Met de programmeerbare nulpuntverschuiving TRANS kan een verschuiving t.o.v. het werkstukcoördinatensysteem worden bereikt. Hierbij ontstaat het actuele werkstukcoördinatensysteem (zie hoofdstuk "Programmeerbare nulpuntverschuiving: TRANS").
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
19
Beschrijving 1.5 Coördinatensystemen
20
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
2
Software-interface 2.1
Schermindeling
6WDWXVEHUHLN
7RHSDVVLQJVEHUHLN
$DQZLM]LQJV HQVRIWNH\EHUHLN
Beeld 2-1
Schermindeling
Het scherm is onderverdeeld in de volgende hoofdbereiken: ● Statusbereik ● Toepassingsbereik ● Aanwijzings- en softkey-bereik
Statusbereik
Beeld 2-2
Statusbereik
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
21
Software-interface 2.1 Schermindeling Tabel 2-1
Verklaring van de beeldelementen in het statusbereik
Nummering
Weergave
①
Actief bedieningsbereik
Symbool
Betekenis Positie (bedieningsbereiktoets ) Systeem (bedieningsbereiktoets <SYSTEEM>) Programma (bedieningsbereiktoets ) Program Manager (bedieningsbereiktoets ) Parameters (bedieningsbereiktoets ) Alarm (bedieningsbereiktoets )
②
Actieve bedrijfsmodus
Referentiepunt aanlopen JOG JOG INC; 1 INC, 10 INC, 100 INC, 1000 INC, VAR INC (incrementele beoordeling in JOG-bedrijf) MDA AUTO
③
Alarm- en meldingsregel
alternatief verschijnen: 1. Alarmnummer met alarmtekst 2. Meldtekst
④
Geselecteerd deelprogramma (hoofdprogramma)
⑤
Programmatoestand
⑥
22
RESET
Programma geannuleerd / basistoestand
RUN
Programma loopt
STOP
Programma gestopt
Programmabeïnvloeding in de automatische modus
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Software-interface 2.1 Schermindeling
Aanwijzings- en softkey-bereik
Beeld 2-3
Aanwijzings- en softkey-bereik
Tabel 2-2
Verklaring van de beeldelementen in het aanwijzings- en softkey-bereik
Beeldelement
Weergave
Betekenis
①
Recall-symbool Met de toets Recall keert men terug naar het hogerliggende menuniveau.
②
Aanwijzingsregel Weergave van bedieneraanwijzingen
③
Statusinformatie HMI ETC is mogelijk (Met deze toets roept u bijkomende functies in de horizontale softkey-balk op.)
ಯ/ಯ
gemengde schrijfwijze (hoofdletters/kleine letters) actief RS232-verbinding actief Verbinding met inbedrijfstellings- en diagnosetools (bijv. Programming Tool 802) actief RCS-netwerkverbinding actief
④
Softkey-balk verticaal en horizontaal
Weergave van de softkeys in het document Om het vinden van de softkeys te vereenvoudigen, worden de horizontale en verticale softkeys met een verschillende basiskleur weergegeven. Horizontale softkey Verticale softkey
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
23
Software-interface 2.2 Standaardsoftkeys
2.2
Standaardsoftkeys
%DFN
Het scherm wordt gesloten.
; $ERUW
De ingave wordt onderbroken, het venster wordt gesloten.
$FFHSW
2. 5
2.3
De ingave wordt afgesloten en de berekening wordt uitgevoerd. De ingave wordt afgesloten en de ingegeven waarden aangenomen. De functie schakelt het scherm van diameterprogrammering op radiusprogrammering om.
Bedieningsbereiken De functies van de besturing kunnen in de volgende bedieningsbereiken worden uitgevoerd:
2))6(7 3$5$0
6<67(0
Positie
Machinebediening
Offset/Parameter
Ingave van correctiewaarden en settinggegevens
Programma
Opstellen van deelprogramma's
Program-Manager
Deelprogrammadirectory
Systeem
Diagnose, inbedrijfstelling
Alarm
Alarm- en meldingslijsten
$/$50 6<67(0 $/$50
Om naar een ander bedieningsbereik te wisselen, drukt u op de desbetreffende toets op het volledige CNC-toetsenbord (hardkey).
24
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Software-interface 2.3 Bedieningsbereiken
Beveiligingsniveaus In de SINUMERIK 802D sl bestaat er een beveiligingsconcept met meerdere niveaus voor de vrijgave van gegevensbereiken. Geleverd wordt de besturing met standaardwachtwoorden voor de 3 beveiligingsniveaus 1 tot 3. Beveiligingsniveau 1
Expertenwachtwoord
Beveiligingsniveau 2
Fabrikantwachtwoord
Beveiligingsniveau 3
Gebruikerswachtwoord
Deze regelen de verschillende toegangsbevoegdheden. Het invoegen resp. wijzigen van gegevens in de volgende menu's is afhankelijk van het ingestelde beveiligingsniveau: ● Werktuigcorrecties ● Nulpuntverschuivingen ● Setting-gegevens ● RS232-instelling ● Programma opstellen / Programmacorrectie
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
25
Software-interface 2.4 Het hupsysteem
2.4
Het hupsysteem De besturing beschikt over een omvangrijke online-help. Hulpthema's zijn: ● Beknopte beschrijving van alle belangrijke bedieningsfuncties ● Overzicht en korte beschrijving van de NC-commando's ● Verklaring van de aandrijvingsparameters ● Verklaring van de aandrijvingsalarmen
Bedieningsvolgorde Het hulpsysteem kunt u in elk bedieningsbereik oproepen met de Info-toets of de toetsencombinatie .
Beeld 2-4
26
Hulpsysteem: Inhoudsopgave
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Software-interface 2.4 Het hupsysteem
Softkeys 6KRZ
Deze functie opent het geselecteerde thema.
Beeld 2-5
Hulpsysteem: Beschrijving van het thema
*RWR 7RSLF
Met deze functie kunnen verwijzingen geselecteerd worden. Een verwijzing is gekenmerkt met de tekens ">>....<<". Deze softkey is alleen zichtbaar als er een verwijzing wordt getoond in het toepassingsbereik.
%DFNWR 7RSLF
Als u een verwijzing kiest, verschijnt ook de softkey "Terug naar Thema". Met deze functie keert u terug naar het vorige scherm.
=RHNHQ
De functie maakt het zoeken van een begrip in de inhoudsopgave mogelijk. Voer het begrip in en start de zoekprocedure.
Hulp in het bereik Programma-editor Het hulpsysteem biedt voor elke NC–instructie een verklaring. U kunt direct naar de hulptekst gaan door de cursor achter de instructie te plaatsen en op de Info-toets te drukken. De NC-instructie moet hiervoor in hoofdletters geschreven zijn.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
27
Software-interface 2.4 Het hupsysteem
28
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Inschakelen, referentiepunt aanlopen 3.1
3
Inschakelen en referentiepunt aanlopen Opmerking Als u de SINUMERIK 802D sl en de machine inschakelt, moet u ook de machinedocumentatie in acht nemen, daar het inschakelen en het aanlopen van het referentiepunt machinegebonden functies zijn.
Bedieningsvolgorde Eerst schakelt u de voedingsspanning van de CNC en de machine in. Na het opstarten van de besturing bevindt u zich in het bedieningsbereik Positie, bedrijfsmodus Referentiepunt aanlopen. Het venster "Referentiepunt" is actief.
Beeld 3-1
Basisscherm Referentiepunt aanlopen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
29
Inschakelen, referentiepunt aanlopen 3.1 Inschakelen en referentiepunt aanlopen
Activeer het referentiepunt aanlopen met de toets op het machinebedieningspaneel. In het venster "Referentiepunt" wordt aangegeven of de assen gereferentieerd zijn. $VPRHWJHUHIHUHQWLHHUGZRUGHQ $VKHHIWKHWUHIHUHQWLHSXQWEHUHLNW
;
Druk op de richtingtoetsen.
=
Als u de verkeerde aanlooprichting kiest, wordt er geen beweging uitgevoerd. Loop na elkaar in elke as het referentiepunt aan. U beëindigt de functie door een andere bedrijfsmodus te kiezen (MDA, AUTOMATIK of JOG). Opmerking "Referentiepunt aanlopen" is alleen mogelijk in de bedrijfsmodus JOG.
30
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
4
Instellen Opmerkingen Voor u met de CNC kunt werken, stelt u de machine, werktuigen enz. als volgt in: ● Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren ● Invoeren/wijzigen van de nulpuntverschuiving ● Setting-gegevens invoeren
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
31
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1
Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1.1
Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
Functionaliteit De werktuigcorrecties bestaan uit een reeks gegevens, die de geometrie, de slijtage en het werktuigtype beschrijven. Elk werktuig bevat afhankelijk van het werktuigtype een vastgelegd aantal parameters. Werktuigen worden telkens gekenmerkt door een nummer (Tnummer). Zie ook hoofdstuk "Werktuig en werktuigcorrectie"
Bedieningsvolgorde 2))6(7 3$5$0
Toets bedienen.
7RRO OLVW
De functie opent het venster Werktuigcorrectiegegevens, dat een lijst van de aangelegde werktuigen bevat. U kunt in deze lijst navigeren met de cursortoetsen en de toetsen Page Up, Page Down.
Werktuiglijst standaard
Beeld 4-1
32
Werktuiglijst
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
Werktuiglijst gebruikersgedefinieerd
Beeld 4-2
Werktuiglijst gebruikersgedefinieerd
Als u de weergave-MD394 DISPLAY_TOOL_LIST_SISTER_TOOL met "1" geactiveerd heeft, dan kunt u de volgende andere parameters voor het werktuig vastleggen: ● zusterwerktuig ● slijtagegrens ● werktuigslijtage, met de softkey "Werktuigslijt."
Beeld 4-3
Werktuigslijtage gebruikersgedefinieerd
De correcties voert u in door het volgende in te voeren en te bevestigen met of een verplaatsing van de cursor: ● de cursorbalk naar het te wijzigen invoerveld verplaatsen, ● waarde(n) invoeren
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
33
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
Bevestigen met of een verplaatsing van de cursor. Voor speciale werktuigen staat de softkey-functie volledige parameterlijst aanbiedt om in te vullen.
Uitgebreid
ter beschikking, die een
Softkeys Meten Werktuig
Werktuigcorrectiegegevens bepalen (alleen actief in de bedrijfsmodus JOG!)
Meten manueel
Werktuigcorrectiegegevens manueel bepalen
Meten auto
Werktuigcorrectiegegevens halfautomatisch bepalen (geldt alleen in combinatie met een meettaster)
Afstemtaster
Meettaster afstemmen
Werktuig wissen
De werktuigcorrectiegegevens van alle snijkanten van het werktuig worden gewist.
Uitgebreid
De functie geeft alle parameters van een werktuig aan.
Beeld 4-4
Invoerscherm voor speciaal werktuig
De betekenis van de parameters is beschreven in het hoofdstuk "Programmeren". Snijkanten
D >>
34
Opent een lagere menulijst, die alle functies voor het aanleggen en weergeven van bijkomende snijkanten aanbiedt. Selectie van het volgende hogere snijkantnummer.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
<< D
Selectie van het volgende lagere snijkantnummer.
Nieuwe snijkant
Nieuwe snijkant aanleggen.
Achterw. snijkant
Alle correctiewaarden van de snijkant worden op nul gezet.
Type wijzigen
Met deze functie kan het werktuigtype gewijzigd worden. Kies het werktuigtype met de softkey.
Zoeken
Werktuignummer zoeken: Voer het nummer van het te zoeken werktuig in en start de zoekprocedure met de softkey "OK". Als het gezochte werktuig bestaat, wordt de cursor naar de desbetreffende regel verplaatst.
Nieuw werktuig
Werktuigcorrectiegegevens van een nieuw werktuig aanleggen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
35
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1.2
Nieuw werktuig aanleggen
Bedieningsvolgorde Nieuw werktuig
36
De functie biedt drie andere softkey-functies aan voor het kiezen van het werktuigtype "draaibeitel", "boor" en "frees". Na de keuze voert u het gewenste "werktuignummer" (max. 3 cijfers) in het invoerveld in en kiest u bij een draaibeitel de "snijkantpositie".
Beeld 4-5
Venster nieuw werktuig
Beeld 4-6
Invoer werktuignummer en snijkantpositie bij een draaibeitel
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren Voor boor en frees moet de bewerkingsrichting worden gekozen.
Beeld 4-7
2.
Keuze van de bewerkingsrichting voor een boor
Met "OK" bevestigt u de ingave. Een met nul bezette record wordt opgenomen in de werktuiglijst.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
37
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1.3
Werktuigcorrecties bepalen (manueel) Opmerking De toewijzing van lengte 1 of 2 aan de as is afhankelijk van het werktuigtype (draaiwerktuig, boor) (zie volgende afbeeldingen). Bij het draaiwerktuig is het referentiepunt voor de X-as een diametermaat! Opmerking Als bekend machinecoördinaat kunt u ook een reeds bepaalde nulpuntverschuiving (bijv. G54-waarde) gebruiken. Beweeg in dit geval met de snijkant van het werktuig naar het werkstuknulpunt toe. Als de snijkant direct op het werkstuknulpunt staat, is het referentiepunt nul.
Functionaliteit Met deze functie kunt u de onbekende geometrie van een werktuig T bepalen. Aan de hand van de actuele positie van het punt F (machinecoördinaat) en het referentiepunt kan de besturing voor de geselecteerde as X of Z de toegewezen correctie van de lengte 1 of lengte 2 berekenen. ) :HUNWXLJGUDJHUUHIHUHQWLHSXQW 0 0DFKLQHQXOSXQW : :HUNVWXNQXOSXQW
Lengtecorrecties bepalen aan de hand van het voorbeeld boor: Lengte 1/Z-as
Opmerking Het beeld "Lengtecorrectie bepalen aan de hand van het voorbeeld boor: Lengte 1/Z-as" geldt alleen als de setting-gegevens SD42950 TOOL_LENGTH_TYPE en SD42940 TOOL_LENGHT_CONST gelijk zijn aan "0". Anders geldt voor de boor en de frees de lengte 2.
Voorwaarde Het desbetreffende werktuig is ingewisseld. U beweegt met de snijkant van het werktuig in de bedrijfsmodus JOG naar een punt aan de machine toe waarvan de machinecoördinaten bekend zijn. Dit kan een werkstuk zijn waarvan u de geometrie kent.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
39
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
Bedieningsvolgorde Meten Werktuig
Kies de softkey en het selectievenster voor manueel of halfautomatisch meten wordt geopend.
Beeld 4-10 Selectie manueel of halfautomatisch meten Meten manueel
Het venster "Werktuig meten" wordt geopend.
Beeld 4-11 Venster werktuig meten
● Voer in het veld Ø de werkstukdiameter of in het veld Z0 de werkstuklengte in. Geldig zijn machinecoördinaten en ook waarden uit de nulpuntverschuivingen. In het veld Distance kan bij het gebruik van een afstandsstuk de dikte hiervan worden ingevoerd voor verrekening. ● De besturing bepaalt na het bedienen van de softkey "Lengte instellen 1" of "Lengte instellen 2" de gezochte lengte 1 resp. lengte 2 in overeenstemming met de geselecteerde as. De bepaalde correctiewaarde wordt opgeslagen. De X-positie wordt opgeslagen. Vervolgens kan in de X-richting worden verplaatst. Daardoor bestaat bijv. de mogelijkheid de diameter van het werkstuk te bepalen. De opgeslagen waarde van de aspositie wordt dan gebruikt voor het berekenen van de lengtecorrectie. De werking van de softkey wordt bepaald door het weergave-machinegegevensblok MD373 MEAS_SAVE_POS_LENGTH2.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1.4
Werktuigcorrecties bepalen met een meettaster
Bedieningsvolgorde Meten Werktuig
Softkey "Meten werktuig" bedienen.
Meten auto
Het venster "Werktuig meten" wordt geopend.
Beeld 4-12 Venster werktuig meten
In dit invoerscherm kunt u werktuig- en snijkantnummer invoeren. Daarnaast wordt achter het symbool
de snijkantpositie aangegeven.
Na het openen van het scherm worden de gegevens van het actieve werktuig ingevoerd in de invoervelden. Het werktuig kan het volgende zijn: ● het actieve werktuig van de NC (ingewisseld door een deelprogramma) of ● een door de PLC ingezwenkt werktuig. Als het werktuig door de PLC werd ingewisseld, kan het werktuignummer in het invoerscherm afwijken van het werktuignummer in het venster T,F,S. Als men het werktuignummer wijzigt, voert de functie niet automatisch een werktuigwissel uit. De meetresultaten worden echter toegerekend aan het ingevoerde werktuig.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
41
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
Meetprocedure Met verplaatsingstoetsen of het handwiel wordt de meettaster aangelopen. verschijnt, moet de verplaatsingstoets Als het symbool "Meettaster geactiveerd" losgelaten en het einde van meetprocedure afgewacht worden. Tijdens de automatische meting verschijnt er een meetklok
, die de actieve meetprocedure symboliseert.
Opmerking Om het meetprogramma op te stellen, worden de parameters Veiligheidsafstand uit het scherm "Instellingen" en Aanvoer uit het scherm "Gegevens meettaster" gebruikt (zie hoofdstuk "Meettasterinstellingen"). Als meerdere assen tegelijkertijd worden verplaatst, is een berekening van de correctiegegevens niet mogelijk.
Procedure bij "Meettaster geactiveerd" Het activeren van de meettaster wordt op het scherm weergegeven door een gevulde cirkel
.
Na het activeren van de meettaster moet de asrichtingtoets worden losgelaten. Na het loslaten van de asrichtingtoets wordt door de besturing in het programmageheugen automatisch een intern meetprogramma aangelegd en gestart. Dit meetprogramma zorgt ervoor dat de meettaster maximaal driemaal wordt aangelopen om meetwaarden te leveren voor de besturing. Als na het derde aanlopen van de meettaster geen meetwaarde naar de besturing wordt gezonden, dan verschijnt op de display een bericht dat de bediener meedeelt dat er geen meetwaarden opgenomen konden worden. Alle bij het meetproces betrokken assen moeten op deze manier worden aangelopen.
42
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1.5
Werktuigcorrecties bepalen met meetoptiek
Beeld 4-13 Meten met meetoptiek (invoervelden T en D zie meten met meettaster)
Meetprocedure Voor het meten wordt het werktuig zolang verplaatst tot de punt in het draadkruis verschijnt. Bij een frees moet het hoogste punt van de snijkant worden gebruikt om de werktuiglengte te bepalen. Vervolgens worden de correctiewaarden berekend met de softkey "Set length".
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
43
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
4.1.6 6HWWLQJV Gegevens meettaster
Meettasterinstellingen Softkey "Instellingen" bedienen. Hier worden de coördinaten van de meettaster opgeslagen en de asaanvoer voor de automatische meetprocedure ingesteld. Alle positiewaarden hebben betrekking op het machinecoördinatensysteem.
Beeld 4-14 Invoerscherm meettastergegevens
44
Parameter
Betekenis
Absoluut positie P1
Absolute positie van de meettaster in Z- richting
Absoluut positie P2
Absolute positie van de meettaster in X+ richting
Absoluut positie P3
Absolute positie van de meettaster in Z+ richting
Absoluut positie P4
Absolute positie van de meettaster in X- richting
Aanvoer (feedrate)
Aanvoer waarmee het werktuig naar de meettaster wordt verplaatst
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.1 Werktuigen en werktuigcorrecties invoeren
Meettasterkalibratie Afstemtaster
Het afstemmen van de meettaster kan gebeuren in het menu "Instellingen" of het menu "Meten werktuig". De vier punten van de meettaster moeten worden aangelopen. Voor het kalibreren moet een werktuig van het type 500 met snijkantpositie 3 of 4 worden gebruikt. De nodige correctieparameters voor het bepalen van de vier tasterposities moeten eveneens worden opgeslagen in de records van twee werktuigsnijkanten.
Beeld 4-15 Meettaster afstemmen
Na het openen van het scherm verschijnt naast de actuele posities van de taster een animatie die de uit te voeren stap aangeeft. Dit punt moet met de desbetreffende as worden aangelopen. verschijnt, moet de verplaatsingstoets Als het symbool "Meettaster geactiveerd" losgelaten en het einde van meetprocedure afgewacht worden. Tijdens de automatische meting verschijnt er een meetklok
, die de actieve meetprocedure symboliseert.
De door het meetprogramma geleverde positie dient voor het berekenen van de werkelijke tasterpositie. De meetfunctie kan verlaten worden zonder dat alle posities aangelopen werden. De reeds opgenomen punten blijven opgeslagen. Opmerking Om het meetprogramma op te stellen, worden de parameters Veiligheidsafstand uit het scherm "Instellingen" en Aanvoer uit het scherm "Gegevens meettaster" gebruikt. Als meerdere assen tegelijkertijd worden verplaatst, is een berekening van de correctiegegevens niet mogelijk. Met de functie "Volgende stap" kan een punt worden overgeslagen als dit niet benodigd is voor het meten.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Functionaliteit Het actuele-waardengeheugen en dus ook de actuele-waardenweergave zijn na het aanlopen van de referentiepunten toegepast op het machinenulpunt. Een bewerkingsprogramma heeft daarentegen betrekking op het werkstuknulpunt. Deze verschuiving moet als nulpuntverschuiving worden ingevoerd.
Bedieningsvolgorde 2))6(7 3$5$0
Nulpuntversch.
Toets bedienen. Nulpuntverschuiving selecteren via en "Nulpuntversch.". Op het scherm verschijnt een overzicht van de instelbare nulpuntverschuivingen. Het scherm bevat daarnaast de waarden van de geprogrammeerde nulpuntverschuiving, de actieve schaalinstellingsfactoren, de statusweergave "Spiegelen actief" en de som van de actieve nulpuntverschuivingen.
Beeld 4-16 Venster Nulpuntverschuiving
● Cursorbalk op het wijzigen invoerveld plaatsen, ● waarde(n) invoeren. Met een verplaatsing van de cursor of met worden de waarden overgenomen in de nulpuntverschuivingen. De correctiewaarden van de snijkant worden onmiddellijk actief.
46
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Voorwaarde U hebt het venster met de desbetreffende nulpuntverschuiving (bijv. G54) en de as geselecteerd waarvoor u de verschuiving wilt bepalen. ) :HUNWXLJGUDJHUUHIHUHQWLHSXQW 0 0DFKLQHQXOSXQW : :HUNVWXNQXOSXQW ) ;0DFKLQH :HUNVWXN
$FWSRVLWLH=
0 :
1XOSXQWYHUVFKXLYLQJ= "
=0DFKLQH
/HQJWH
Beeld 4-17 Bepaling van de nulpuntverschuiving as Z
Procedure Meten werkstuk
Meten werkstukBedien de softkey "Meten werkstuk". De besturing schakelt daarna om op het bedieningsbereik Positie en opent de dialoogbox voor het meten van de nulpuntverschuivingen. De geselecteerde as verschijnt als softkey met zwarte achtergrond. Vervolgens krast u met de punt van het werktuig aan het werkstuk. In het veld "Set position to:" wordt nu de positie ingevoerd die de werkstukrand in het werkstukcoördinatensysteem moet innemen.
Beeld 4-18 Nulpuntverschuiving bepalen in X Nulpuntverschuiving bepalen in Z Nulpuntv. instellen
De softkey berekent de verschuiving en toont het resultaat in het veld Offset.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
47
Instellen 4.3 Setting-gegevens programmeren
4.3
Setting-gegevens programmeren
Functionaliteit Met de setting-gegevens legt u de instellingen voor de bedrijfstoestanden vast. Deze kunnen indien nodig worden gewijzigd.
Bedieningsvolgorde 2))6(7 3$5$0
U bevindt zich in het bedieningsbereik .
6HWWLQJ GDWD
Druk op de softkey "Setting-gegevens". Het basisscherm "Setting-gegevens" wordt geopend. Hier staan nog andere softkey-functies ter beschikking, waarmee u verschillende besturingsopties kunt instellen.
Beeld 4-19 Basisscherm Setting-gegevens
● JOG aanvoer Aanvoerwaarde in JOG - bedrijf Als de aanvoerwaarde "nul" is, gebruikt de besturing de in de machinegegevens opgeslagen waarde. ● Spil Spiltoerental ● Minimaal/Maximaal Een beperking voor het spiltoerental in de velden max. (G26) /min. (G25) is alleen mogelijk binnen de in de machinegegevens vastgelegde grenswaarden. ● Beperking met G96 Programmeerbare bovenste toerentalbeperking (LIMS) bij constante snijsnelheid (G96).
48
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.3 Setting-gegevens programmeren
● Proefaanvoer voor proefbedrijf (DRY) De aanvoerwaarde die hier ingevoerd kan worden, wordt bij selectie van de functie Proefaanvoer in de modus AUTO bij de programmauitvoering gebruikt i.p.v. de programmeerbare aanvoer. ● Starthoek bij schroefdraad (SF) Om schroefdraad te snijden, wordt een startpositie voor de spil als beginhoek getoond. Door het wijzigen van de hoek kan, als de arbeidsgang van het draadsnijden wordt herhaald, een schroefdraad met meerdere windingen worden gesneden. Plaats de cursorbalk op het te wijzigen invoerveld en voer de waarde in. Bevestigen met of een verplaatsing van de cursor.
Softkeys :RUNDUHD OLPLW
De werkveldbeperking is actief bij geometrie en bijkomende assen. Als er een werkveldbeperking gebruikt moet worden, kunnen de waarden in deze dialoog worden ingevoerd. De softkey "Actief zetten" activeert / deactiveert de waarden voor de door de cursor gemarkeerde as.
Beeld 4-20 Werkveldbeperking
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
49
Instellen 4.3 Setting-gegevens programmeren
7LPH FRXQWHU
Tijden teller
Beeld 4-21 Tijden, teller
Betekenis: ● Delen totaal: Totaal aantal geproduceerde werkstukken (totaal actueel) ● Delen gevraagd: Aantal benodigde werkstukken (totaal doel) ● Aantal delen: In deze teller wordt het aantal geproduceerde werkstukken vanaf het starttijdstip geregistreerd. ● Looptijd totaal: Totale looptijd van NC-programma's in de bedrijfsmodus AUTO Opgeteld worden in de bedrijfsmodus AUTO de looptijden van alle programma's tussen NC-start en programma-einde/reset. De tijdgever wordt bij elke herstart van de besturing op nul gezet. ● Programmalooptijd: Actieve werktuigtijd In het geselecteerde NC-programma wordt de looptijd tussen NC-start en programmaeinde/reset gemeten. Bij de start van een nieuw NC-programma wordt de timer gewist. ● Aanvoer-looptijd Gemeten wordt de looptijd van de baanassen zonder actieve ijlgang in alle NCprogramma's tussen NC-start en programma-einde/reset bij actief werktuig. De meting wordt daarenboven bij actieve verwijltijd onderbroken. De timer wordt bij een "besturingsstart met default-waarden" automatisch op nul gezet.
50
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Instellen 4.3 Setting-gegevens programmeren
0LVF
Deze functie biedt een lijst van alle in de besturing aanwezige setting-gegevens. De settinggegevens zijn onderverdeeld in algemene, asspecifieke en kanaalspecifieke gegevens. Selecteerbaar via de volgende softkey-functies: ● "Algemene" ● "Asspec." ● "Kanaalspec."
Beeld 4-22 Setting-gegevens, algemene
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
51
Instellen 4.4 Rekenparameters R - Bedieningsbereik Offset/Parameters
4.4
Rekenparameters R - Bedieningsbereik Offset/Parameters
Functionaliteit Het basisscherm "R-parameters" bevat een lijst van alle in de besturing aanwezige Rparameters. Deze globale parameters kunnen door de programmeur van het deelprogramma voor willekeurige doeleinden in het programma worden ingesteld of opgevraagd en indien nodig gewijzigd worden.
Beeld 4-23 Basisscherm "R-parameters"
Bedieningsvolgorde 2))6(7 3$5$0
U bevindt zich in het bedieningsbereik .
5YDUL DEOH
Via "R-parameters" roept u het invoerbereik op. Plaats de cursorbalk op het te wijzigen invoerveld en voer de waarden in. Bevestig de ingave met of een verplaatsing van de cursor.
=RHNHQ
52
R-parameters zoeken
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
5
Handmatig bedrijf 5.1
Handmatig bedrijf Het handmatig bedrijf is mogelijk in de bedrijfsmodi JOG en MDA.
%DVLV WDOHQ
0HWHQ :HUNVWXN
[ ]
1XOSXQWYHU VFKXLYLQJ
0HWHQ :HUNWXLJ
,QVWHOOLQJHQ
0HWHQ PDQXHHO
*HJHYHQV PHHWWDVWHU
0HWHQ DXWR
[ ([WUD DVVHQ
]
5HO LQVWHOOHQ
$IVWHP WDVWHU
6FKDNHODDU PP!LQFK
7HUXJ
7HUXJ
:LVVHQ EDVLV139
Beeld 5-1
$OOHRS QXO
1XOSXQWY WDOHQ
7HUXJ
7HUXJ
Menuboom JOG bedieningsbereik Positie
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
53
Handmatig bedrijf 5.1 Handmatig bedrijf
%DVLV WDOHQ
7HDFK,Q
[
7HFKQ JHJHYHQV
]
,-OJDQJ
'ZDUV %HZHUN
,QVWHO OLQJHQ *HJHYHQV PHHWWDVWHU
/LQHDLU ([WUD DVVHQ
&LUFXODLU
5HOLQVWHOOHQ
(LQGH %ORN
6FKDNHODDU PP!LQFK
:LVVHQ EDVLV139 $OOHRS QXO 7HUXJ
Beeld 5-2
54
$QQXOHUHQ 7HDFK,Q 8LW
2.
7HUXJ
Menuboom MDA bedieningsbereik Positie
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Handmatig bedrijf 5.2 Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie
5.2
Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie
Bedieningsvolgorde Bedrijfsmodus JOG kiezen met de toets <JOG> op het machinebedieningspaneel.
;
Om de assen te verplaatsen, drukt u op de desbetreffende toets van de X- of Z-as.
=
Zolang deze toets ingedrukt is, bewegen de assen permanent met de in de setting-gegevens vastgelegde snelheid. Als de waarde in de setting-gegevens "nul" is, wordt de in de machinegegevens vastgelegde waarde gebruikt. Stel de snelheid eventueel in met de override-schakelaar.
Als u daarnaast ook op de toets drukt, wordt de gekozen as met ijlgangsnelheid verplaatst, zolang beide toetsen ingedrukt zijn.
>@
In de bedrijfsmodus kunt u met dezelfde bedieningsmethode instelbare stappen verplaatsen. Het ingestelde increment wordt aangegeven in het statusbereik. Om de modus te deactiveren, drukt u nogmaals op <JOG>. Op het basisscherm "JOG" worden positie-, aanvoer-, spilwaarden en het actuele werktuig aangegeven.
Beeld 5-3
Basisscherm "JOG"
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
55
Handmatig bedrijf 5.2 Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie
Parameter Tabel 5-1
Beschrijving van de parameters op het basisscherm "JOG"
Parameter
Verklaring
MCS
Weergave van beschikbare assen in het machinecoördinatensysteem (MCS) of het werkstukcoördinatensysteem (WCS).
X Z +X -Z
Als u een as in positieve (+) of negatieve (-) richting verplaatst, verschijnt in het desbetreffende veld een plus- of minteken. Als de as zich op de positie bevindt, verschijnt er geen voorteken.
Positie mm
In deze velden wordt de actuele positie van de assen in het MCS of WCS aangegeven.
Repos.versch.
Als de assen in de toestand "Programma onderbroken" in de bedrijfsmodus <JOG> verplaatst worden, wordt in de kolom de verplaatste afstand van elke as aangegeven m.b.t. het onderbrekingspunt.
G-functie
Weergave van belangrijke G-functies
Spil S omw/min
Weergave van de actuele waarde en de doelwaarde van het spiltoerental
Aanvoer F mm/min
Weergave van de actuele waarde en de doelwaarde van de baanaanvoer.
Werktuig
Weergave van het actueel gebruikte werktuig met het actuele snijkantnummer
Opmerking Als een tweede spil wordt opgenomen in het systeem, wordt de arbeidsspil met een kleiner lettertype weergegeven. Het venster toont altijd alleen de gegevens van één spil. De besturing toont de spilgegevens volgens de volgende gezichtspunten: de masterspil (weergave groot) wordt weergegeven: - in rusttoestand, - bij spilstart - als beide spillen actief zijn de arbeidsspil (weergave klein) wordt weergegeven: - bij spilstart van de arbeidsspil De vermogensbalk geldt telkens voor de actieve spil. Als masterspil en arbeidsspil actief zijn, wordt de vermogensbalk van de masterspil weergegeven.
56
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Handmatig bedrijf 5.2 Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie
Softkeys Basis instellen
Basisnulpuntverschuiving of tijdelijk referentiepunt zetten in het relatieve coördinatensysteem. Na het openen kan met deze functie de basisnulpuntverschuiving worden vastgelegd.
Meten Werktuig
De volgende onderfuncties worden aangeboden: ● Directe ingave van de gewenste aspositie In het positievenster plaatst u de invoercursor op de gewenste as en voert u de nieuwe positie in. De ingave moet met "Input" of een verplaatsing van de cursor worden afgesloten. ● Alle assen op nul zetten De softkey-functie "Alle op nul" overschrijft de actuele positie van de desbetreffende as met nul. ● Afzonderlijke assen op nul zetten Met de softkey "X=0" of "Z=0" wordt de actuele positie overschreven met nul. Met de softkey-functie "Rel. zetten" wordt de weergave omgeschakeld op het relatieve coördinatensysteem. De volgende ingaven veranderen het referentiepunt in dit coördinatensysteem. Opmerking Een gewijzigde basisnulpuntverschuiving is actief onafhankelijk van alle andere nulpuntverschuivingen.
Het invoerscherm dient voor het vastleggen van het terugtrekvlak, de veiligheidsafstand en de draairichting van de spil voor automatisch gegenereerde deelprogramma's in de bedrijfsmodus MDA. Daarnaast kunnen de waarden voor de JOG-aanvoer en de variabele incrementmaat worden ingesteld.
Beeld 5-4
Instellingen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
57
Handmatig bedrijf 5.2 Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie ● Terugtrekvlak De functie "Vlakbewerking" trekt na het uitvoeren het werktuig terug naar de aangegeven positie (Z-positie). ● Veiligheidsafstand Veiligheidsafstand van het werkstukoppervlak Deze waarde legt de minimale afstand tussen werkstukoppervlak en werkstuk vast. De waarde wordt gebruikt door de functies "Vlakbewerking" en de automatische werktuigmeting. ● JOG-aanvoer Aanvoerwaarde in Jog-bedrijf ● Draairichting Draairichting van de spil voor automatisch gegenereerde programma's in JOG- en MDAbedrijf. De functie schakelt om tussen de metrische maateenheid en inch.
58
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Handmatig bedrijf 5.2 Bedrijfsmodus JOG - bedieningsbereik Positie
5.2.1
Toewijzen van handwielen
Bedieningsvolgorde Kies de bedrijfsmodus <JOG>. +DQGZKHHO
Druk op de softkey "Handwiel". Het venster "Handwiel" wordt geopend. Na het openen van het venster worden in de kolom "As" alle asbenamingen aangegeven, die tegelijkertijd in de softkey-balk verschijnen. Kies het gewenste handwiel met de cursor. Vervolgens wordt de toewijzing resp. de deselectie uitgevoerd met de as-softkey van de gewenste as. In het venster verschijnt het symbool ☑.
Beeld 5-5
0&6
Menuscherm "Handwiel"
Met de softkey "MCS" kiest u de assen voor de handwieltoewijzing uit het machine- of werkstukcoördinatensysteem. De actuele instelling verschijnt in het venster.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Functionaliteit In de bedrijfsmodus MDA kunt u een deelprogramma opstellen en uitvoeren. VOORZICHTIG In dit geval gelden dezelfde veiligheidsvergrendelingen als bij volautomatisch bedrijf. Bovendien zijn dezelfde voorbereidingen als bij volautomatisch bedrijf nodig.
Bedieningsvolgorde Kies op het machinebedieningspaneel de bedrijfsmodus <MDA>.
Beeld 5-6
Basisscherm "MDA"
Via het toetsenbord kunnen één of meerdere blokken worden ingevoerd. Met de toets wordt de bewerking gestart. Tijdens de bewerking kunnen de blokken niet meer worden bewerkt. Na het bewerken blijft de inhoud bewaard, zodat de bewerking herhaald kan worden door nogmaals op te drukken.
60
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beschrijving van de parameters in het werkvenster "MDA"
Parameter
Verklaring
MCS
Weergave van beschikbare assen in MCS of WCS.
X Z +X -Z
Als u een as in positieve (+) of negatieve (-) richting verplaatst, verschijnt in het desbetreffende veld een plus- of minteken. Als de as zich op de positie bevindt, verschijnt er geen voorteken.
Positie mm
In deze velden wordt de actuele positie van de assen in het MCS of WCS aangegeven.
Restweg
In dit veld wordt de resterende weg van de assen in het MCS of WCS aangegeven.
G-functie
Weergave van belangrijke G-functies
Spil S omw/min
Weergave van de actuele waarde en de doelwaarde van het spiltoerental
Aanvoer F
Weergave van de actuele waarde en de doelwaarde van de baanaanvoer in mm/min of mm/omw.
Werktuig
Weergave van het actueel gebruikte werktuig met het actuele snijkantnummer (T..., D...).
Bewerkings venster
In de programmatoestand "Stop" of "Reset" dient een bewerkingsvenster voor het invoeren van het deelprogrammablok.
Opmerking Als een tweede spil wordt opgenomen in het systeem, wordt de arbeidsspil met een kleiner lettertype weergegeven. Het venster toont altijd alleen de gegevens van één spil. De besturing toont de spilgegevens volgens de volgende gezichtspunten: de masterspil wordt weergegeven: - in rusttoestand, - bij spilstart - als beide spillen actief zijn de arbeidsspil wordt weergegeven: - bij spilstart van de arbeidsspil De vermogensbalk geldt telkens voor de actieve spil.
Softkeys Opmerking De verklaring van de horizontale softkeys vindt u in de inleiding van het hoofdstuk "Handmatig bedrijf".
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Het G-functievenster bevat G-functies, waarbij elke G-functie toegewezen is aan een groep en een vaste plaats inneemt in het venster. Met de toetsen of kunnen meer G-functies getoond worden. Door meermaals op de softkey te drukken, wordt het venster gesloten.
$X[LOLDU\ IXQFWLRQ
Het venster geeft de actieve hulp- en M-functies weer. Door meermaals op de softkey te drukken, wordt het venster gesloten.
$OO* IXQFWLRQV
Alle G-functies worden weergegeven.
$[LV IHHGUDWH
Openen van het venster "Asaanvoer". Door meermaals op de softkey te drukken, wordt het venster gesloten.
'HOHWH 0',SURJ
De functie wist de blokken in het programmavenster.
6DYH 0',SURJ
Voer in het invoerveld de naam in waaronder u het MDA-programma wenst op te slaan in de programmadirectory. Alternatief kunt u een bestaand programma uit de lijst kiezen. Met de TAB-toets schakelt u om tussen het invoerveld en de programmalijst.
Beeld 5-7
0.6:.6 5(/
62
MDA-programma opslaan
De weergave van de actuele waarden voor de bedrijfsmodus MDA is afhankelijk van het gekozen coördinatensysteem. Omgeschakeld wordt met deze softkey.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Functionaliteit Op het basisscherm van de machine opent u in de bedrijfsmodus MDA met de horizontale softkey "Teach In" de onderbedrijfsmodus "Teach In". Met de functie "Teach In" kunt u eenvoudige verplaatsingsblokken opstellen en wijzigen. Aspositiewaarden kunt u direct in een nieuw of gewijzigd deelprogrammablok overnemen. De asposities worden daarbij bereikt door het verplaatsen met de JOG-toetsen en overgenomen in het deelprogramma.
Bedieningsvolgorde In de onderbedrijfsmodus "Teach In" gaat u uit van het volgende basisscherm:
Beeld 5-8
Basisscherm
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Algemene procedure 1. Kies met de pijltoetsen het programmablok dat u wenst te bewerken resp. waarna u een nieuw verplaatsingsblok wenst in te voeren. 2. Kies de desbetreffende softkey. – "Technol. gegevens" (zie volgend beeld)
Beeld 5-9
Technologische gegevens
Voer de desbetreffende technologische gegevens in. Met "OK" voegt u een nieuw deelprogrammablok met de vastgelegde technologische gegevens in het deelprogramma in. – "IJlgang" U verplaatst de assen en teacht een ijlgangblok met de aangelopen posities. Met "OK" voegt u een nieuw blok in het deelprogramma in. – "Lineair" (zie volgende beeld) – "Circulair" (zie volgende beeld)
64
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Met astoetsen verplaatst u de assen naar de gewenste positie, die u in het deelprogramma wilt invoegen/wijzigen. Druk op "Overname invoegen" als u een nieuw deelprogrammablok wenst in te voegen. Het nieuwe deelprogrammablok wordt ingevoegd voor het met de cursor geselecteerde blok. Druk op "Overname wijzigen" als u het geselecteerde deelprogrammablok wenst te wijzigen. – Met "<
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Functionaliteit Met deze functie hebt u de mogelijkheid uitgangsmateriaal voor te bereiden voor de aansluitende bewerking zonder dat u daarvoor een speciaal deelprogramma hoeft op te stellen.
Bedieningsvolgorde
Dwars bewerk.
Open in de bedrijfsmodus <MDA> met de softkey "Vlakbewerk." het invoerscherm "Bewerking van het kopvlak".
Beeld 5-12 Bewerking van het kopvlak
2.
Nadat u het scherm volledig hebt ingevuld, drukt u op "OK". De functie legt een deelprogramma aan. Het invoerscherm wordt gesloten en de HMI keert terug naar het basisscherm van de machine. Met kan het deelprogramma gestart worden. Op het basisscherm van de machine wordt de uitvoering van het programma gevolgd. Opmerking Het terugtrekvlak en de veiligheidsafstand moeten eerst in het menu "Instellingen" vastgelegd worden.
66
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beschrijving van de parameters in het werkvenster "Bewerking van het kopvlak"
Parameter
Verklaring
Werktuig T
Ingave van het te gebruiken werktuig Het werktuig wordt voor de bewerking ingewisseld. Daarvoor roept de functie een gebruikerscyclus op, die alle nodige stappen uitvoert. Deze cyclus wordt door de machinefabrikant ter beschikking gesteld.
Aanvoer F
Ingave van de baanaanvoer in mm/min of mm/omw.
Spil S
Ingave van het spiltoerental
omw/min Bewerk.
Vastleggen van de oppervlakkwaliteit Er kan gekozen worden tussen voorbewerking en nabewerking.
Diameter DM
Ingave van de ruwe diameter van het deel
Z0
Ingave van de Z-positie
Maat uitgangsmateriaal Z1
Afspaanmaat incrementeel
Afspaanmaat DZ
Ingave van de afspaanlengte in Z- richting
Afspaanmaat
De waarde wordt in incrementen aangegeven en heeft betrekking op de werkstukrand.
UZ
Overmaat in Z-richting
max. aanzet UX
Overmaat in X-richting
max. aanzet Mantel vlak
"Mantelvlak"
Beeld 5-13 Bewerking van het mantelvlak
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beschrijving van de parameters in het werkvenster "Bewerking van het mantelvlak"
Parameter
Verklaring
Werktuig T
Ingave van het te gebruiken werktuig Het werktuig wordt voor de bewerking ingewisseld. Daarvoor roept de functie een gebruikerscyclus op, die alle nodige stappen uitvoert. Deze cyclus wordt door de machinefabrikant ter beschikking gesteld.
Aanvoer F
Ingave van de baanaanvoer in mm/min of mm/omw.
Spil S
Ingave van het spiltoerental
omw/min Bewerk.
Vastleggen van de oppervlakkwaliteit Er kan gekozen worden tussen voorbewerking en nabewerking.
X0
Ingave van de diameter van het uitgangsmateriaal
Diameter uitgangsmateriaal X1
Afspaanlengte incrementeel in X-richting
Afspaanlengte Z0
Ingave van de positie van de werkstukrand in Z-richting
Positie Z1
Afspaanlengte incrementeel in Z-richting
Afspaanlengte DZ
Ingave van de aanzetmaat in X-richting
max. aanzet
68
UZ
Invoerveld voor overmaat bij de voorbewerking
UX
Overmaat
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Voorwaarden De machine is voor de automatische modus ingesteld in overeenstemming met de eisen van de machinefabrikant.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
69
Automatische modus 6.1 Bedrijfsmodus AUTO
Bedieningsvolgorde Bedrijfsmodus AUTO kiezen met de toets op het machinebedieningspaneel. Het basisscherm "AUTO" verschijnt, waarop de positie-, aanvoer-, spil-, werktuigwaarden en het actuele blok worden weergegeven.
Beeld 6-2
Basisscherm "AUTO"
Tabel 6-1
Beschrijving van de parameters in het werkvenster
Parameter
Parameter
Verklaring
MCS
Weergave van de beschikbare assen in MCS of WCS.
X Z +X -Z
Als u een as in positieve (+) of negatieve (-) richting verplaatst, verschijnt in het desbetreffende veld een plus- of minteken. Als de as zich op de positie bevindt, verschijnt er geen voorteken.
Positie mm
In deze velden wordt de actuele positie van de assen in het MCS of WCS aangegeven.
Restweg
In deze velden wordt de resterende weg van de assen in het MCS of WCS aangegeven.
G-functie
Weergave van belangrijke G-functies
Spil S omw/min
Weergave van de doelwaarde en de actuele waarde van het spiltoerental
Ingave F mm/min of mm/omw
Weergave van de actuele waarde en de doelwaarde van de baanaanvoer
Werktuig
Weergave van het actueel gebruikte werktuig en de actuele snijkant (T..., D...).
Actueel blok De blokweergave omvat zeven opeenvolgende blokken van het actieve deelprogramma. De weergave van een blok is beperkt tot de vensterbreedte. Als blokken snel na elkaar worden afgewerkt, schakelt u om op het venster "Programmaprogressie". Met de softkey "Programmaverloop" kunt u terugkeren naar de zeven-blok-weergave.
70
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Automatische modus 6.1 Bedrijfsmodus AUTO
Opmerking Als een tweede spil wordt opgenomen in het systeem, wordt de arbeidsspil met een kleiner lettertype weergegeven. Het venster toont altijd alleen de gegevens van één spil. De besturing toont de spilgegevens volgens de volgende gezichtspunten: de masterspil wordt weergegeven: - in rusttoestand, - bij spilstart - als beide spillen actief zijn de arbeidsspil wordt weergegeven: - bij spilstart van de arbeidsspil De vermogensbalk geldt telkens voor de actieve spil. Als masterspil en arbeidsspil actief zijn, wordt de vermogensbalk van de masterspil weergegeven.
Softkeys * )XQFWLH
Opent het venster "G-functies" voor de weergave van alle actieve G-functies. Het venster bevat alle actieve G-functies, waarbij elke G-functie toegewezen is aan een groep en een vaste plaats inneemt in het venster.
Beeld 6-3
Venster "G-functies"
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
71
Automatische modus 6.1 Bedrijfsmodus AUTO Met de toetsen of kunnen meer G-functies getoond worden. $X[LOLDU\ IXQFWLRQ
Het venster geeft de actieve hulp- en M-functies weer. Door meermaals op de softkey te drukken, wordt het venster gesloten.
$OO* IXQFWLRQV
Alle G-functies worden weergegeven (zie ook hoofdstuk "Programmeren").
$[LV IHHGUDWH
Openen van het venster "Asaanvoer". Door meermaals op de softkey te drukken, wordt het venster gesloten.
3URJUDP VHTXHQFH
Schakelt om van zeven- op drie-blok-weergave.
0.6:.6 5(/
Schakelt de weergave van de aswaarden om tussen machine-, werkstuk- of relatief coördinatensysteem.
3URJUDP FRQWURO
De softkeys voor de keuze van de programmabeïnvloeding (bijv. verbergblok, programmatest) verschijnen. ● "Programma test": Bij de programmatest wordt de doelwaarde-uitgave naar de assen en spillen geblokkeerd. De doelwaardeweergave "simuleert" de verplaatsingsbeweging. ● "Proefloop aanvoer": Verplaatsingsbewegingen worden uitgevoerd met de in het settinggegevensblok "Proefloop-aanvoer" vastgelegde aanvoerdoelwaarde. De proefloopaanvoer is actief i.p.v. de geprogrammeerde bewegingscommando's. ● "Voorwaardelijke stop": Als de functie actief is, wordt de programmabewerking telkens gestopt bij de blokken waarin de extra functie M01 geprogrammeerd is. ● "Verbergen": Programmablokken die voor het bloknummer een schuine streep hebben, worden niet in acht genomen tijdens de uitvoering van het programma (bijv. "/N100"). ● "Afzonderlijk blok": Als de functie actief is, worden de deelprogrammablokken als volgt afzonderlijk uitgevoerd: Elk blok wordt afzonderlijk gedecodeerd, bij elk blok wordt gestopt. Een uitzondering vormen alleen schroefdraadblokken zonder proefaanvoer. Hier wordt de stop pas uitgevoerd op het einde van het lopende schroefdraadblok. Single Block fine kan alleen in de toestand RESET worden geselecteerd. ● "ROV actief": De correctieschakelaar voor de aanvoer is ook van toepassing op de ijlgangaanvoer.
%DFN
%ORFN VHDUFK
72
Het scherm wordt gesloten.
Met "Blok zoeken" gaat u naar het gewenste punt van het programma.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Automatische modus 6.1 Bedrijfsmodus AUTO
7R FRQWRXU
Blok zoeken vooruit met berekening Tijdens de blokzoekfunctie worden dezelfde berekeningen uitgevoerd als in het normale programmabedrijf, de assen bewegen echter niet.
7R HQGSRLQW
Blok zoeken vooruit met berekening op het blokeindpunt Tijdens de blokzoekfunctie worden dezelfde berekeningen uitgevoerd als in het normale programmabedrijf, de assen bewegen echter niet.
:LWKRXW FDOFXODW
Blok zoeken vooruit zonder berekening Tijdens de blokzoekfunctie worden geen berekeningen uitgevoerd.
,QWHUU SRLQW
De cursor wordt op het hoofdprogrammablok van het onderbrekingspunt geplaatst.
=RHNHQ
De softkey "Zoeken" biedt de functies Regel zoeken en Tekst zoeken.
&RUUHFW SURJUDP
U hebt de mogelijkheid een foute programmapassage te corrigeren. Alle wijzigingen worden onmiddellijk opgeslagen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
73
Automatische modus 6.2 Deelprogramma kiezen, starten
6.2
Deelprogramma kiezen, starten
Functionaliteit Voor de start van het programma moeten de besturing en de machine ingesteld zijn. Daarbij moeten de veiligheidsinstructies van de machinefabrikant in acht worden genomen.
Bedieningsvolgorde Bedrijfsmodus AUTO kiezen met de toets op het machinebedieningspaneel. De Program Manager wordt geopend. Via de softkeys "NC-directory" (standaardkeuze) of "Klanten CF-kaart" opent u de desbetreffende directories.
Beeld 6-4
Basisscherm "Program Manager"
Plaats de cursorbalk op het gewenste programma. ([HFXWLRQ
74
Met de softkey "Uitvoeren" wordt het programma gekozen (zie ook "Extern uitvoeren"). De geselecteerde programmanaam verschijnt op de schermregel "Programmanaam".
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Automatische modus 6.2 Deelprogramma kiezen, starten
3URJUDP FRQWURO
Indien nodig kunt u nu nog instellingen voor de uitvoering van het programma vastleggen.
Beeld 6-5
Programmabeïnvloeding
Met wordt het deelprogramma gestart.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
75
Automatische modus 6.3 Blok zoeken
6.3
Blok zoeken
Bedieningsvolgorde Voorwaarde: Het gewenste programma is reeds geselecteerd en de besturing bevindt zich in de reset-toestand. %ORFN VHDUFK
Met de blokzoekfunctie kan de gewenste plek in het deelprogramma worden ingenomen. Het zoekdoel wordt ingesteld door de cursorbalk direct op het gewenste blok van het deelprogramma te plaatsen.
Beeld 6-6
Blok zoeken
7R FRQWRXU
Blok zoeken tot aan het blokbegin
7R HQGSRLQW
Blok zoeken tot aan het blokeinde
:LWKRXW FDOFXODW
Blok zoeken zonder berekening
,QWHUU SRLQW
Het onderbrekingspunt wordt geladen
=RHNHQ
Met deze functie kan de blokzoekfunctie worden uitgevoerd aan de hand van een zoekbegrip.
76
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Automatische modus 6.4 Deelprogramma stoppen, annuleren
Beeld 6-7
Zoekbegrip invoeren
Met het toggle-veld kan vastgelegd worden vanop welke positie het begrip moet worden gezocht.
Zoekresultaat Weergave van het gewenste blok in het venster "Actueel blok". Opmerking Bij "Uitvoeren van extern" is geen blokzoekfunctie mogelijk.
6.4
Deelprogramma stoppen, annuleren
Bedieningsvolgorde Met wordt de uitvoering van een deelprogramma onderbroken. De onderbroken bewerking kan met worden voortgezet. Met kunt u het lopende programma annuleren. Als u nogmaals op drukt, wordt het geannuleerde programma opnieuw gestart en van bij het begin uitgevoerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
77
Automatische modus 6.5 Herstarten na annulatie
6.5
Herstarten na annulatie Na een annulatie van het programma (RESET) kunt u het werktuig manueel (JOG) van de contour verwijderen.
Zoekvenster openen om het onderbrekingspunt te laden.
,QWHUU SRLQW
Het onderbrekingspunt wordt geladen.
7R FRQWRXU
Het zoeken van het onderbrekingspunt wordt gestart. Er wordt afgestemd op de beginpositie van het onderbroken blok. De bewerking wordt met voortgezet.
6.6
Herstarten na onderbreking Na een onderbreking van het programma () kunt u het werktuig manueel (JOG) van de contour verwijderen. Daarbij slaat de besturing de coördinaten van het onderbrekingspunt op. De afgelegde wegverschillen van de assen worden aangegeven.
Bedieningsvolgorde Bedrijfsmodus kiezen De bewerking wordt met voortgezet. VOORZICHTIG Bij het herstarten bewegen alle assen tegelijk naar het onderbrekingspunt. Daarvoor moet op een vrij verplaatsingsbereik worden gelet.
78
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Automatische modus 6.7 Uitvoeren van extern
6.7
Uitvoeren van extern
Functionaliteit
In de bedrijfsmodus > bedieningsbereik staan de volgende interfaces ter beschikking voor het externe uitvoeren van programma's: &XVWRPHU &)FDUG
CompactFlash Card van de klant
5&6 FRQQHFW
RCS-verbinding voor de externe uitvoering via netwerk (SINUMERIK 802D sl pro)
USB Drive
USB-FlashDrive (SINUMERIK 802D sl pro) U gaat uit van het volgende basisscherm van de Program Manager:
Beeld 6-8
Basisscherm "Program Manager"
Het geselecteerde externe programma wordt met de verticale softkey "ext. uitvoeren" overgedragen naar de besturing en met onmiddellijk uitgevoerd. Tijdens de uitvoering van de geheugeninhoud wordt automatisch nageladen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
79
Automatische modus 6.7 Uitvoeren van extern
Bedieningsvolgorde uitvoeren van CompactFlash Card van de klant Voorwaarde: De besturing bevindt zich in de toestand "Reset". Kies de bedrijfsmodustoets . Druk op het machinebedieningspaneel op de toets . &XVWRPHU &)FDUG
Druk op "CF-kaart klant". U opent de directories van de CompactFlash Card van de klant. Plaats de cursorbalk op het gewenste programma.
([W H[HFXWLRQ
Druk op "ext. uitvoeren". Het programma wordt overgedragen naar het werkgeheugen en in de programmaselectie automatisch geselecteerd en weergegeven. Druk op de toets . De bewerking begint. Het programma wordt permanent nageladen. Bij het einde van het programma of bij wordt het programma in de besturing automatisch verwijderd. Opmerking Bij "Uitvoeren van extern" is geen blokzoekfunctie mogelijk.
80
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Automatische modus 6.7 Uitvoeren van extern
Voorwaarden voor extern uitvoeren via het netwerk ● Er bestaat een ethernet-verbinding tussen besturing en externe PG/PC. ● Op de PG/PC is het RCS-tool geïnstalleerd. De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn op de apparaten: 1. Besturing: (zie "Gebruikersbeheer") – Leg een berechtiging voor het gebruiken van het netwerk aan in het volgende dialoogscherm: Bedieningsbereik <SYSTEEM> > "Service weergave" > "Service besturing" > "Service netwerk" > "Berechtiging" > "Aanleggen" 2. Besturing: (zie "Gebruikersbeheeraanmelding - RCS log in") – Meld u in het volgende dialoogvenster aan voor de RCS-verbinding: Bedieningsbereik <SYSTEEM> > verticale softkey "RCS-aanmelding" > "Aanmelding" 3. PG/PC: – Start het RCS-tool. 4. PG/PC: – Geef de drive/directory vrij voor gebruik in het netwerk. 5. PG/PC: – Bouw een ethernet-verbinding met de besturing op. 6. Besturing: (zie "Netwerkdrive verbinden en scheiden") – Bouw in het volgende dialoogvenster een verbinding op met de op de PG/PC vrijgegeven directory: Bedieningsbereik <SYSTEEM> > "Service weergave" > "Service besturing" > "Service netwerk" > > "Verbinden" > "RCS-netwerk" (u kiest een vrije drive van de besturing > u voert de servernaam en de vrijgegeven directory van de PG/PC in bijv.: "\\123.456.789.0\extern programma")
Bedieningsprocedure voor extern uitvoeren via het netwerk Kies de bedrijfsmodustoets . Druk op het machinebedieningspaneel op de toets . 5&6 FRQQHFW
Druk op "RCS-verbind.". U opent de directories van de PG/PC. Plaats de cursorbalk op het gewenste programma.
([W H[HFXWLRQ
Druk op "ext. uitvoeren". Het programma wordt overgedragen naar het werkgeheugen en in de programmaselectie automatisch geselecteerd en weergegeven. Druk op de toets . De bewerking begint. Het programma wordt permanent nageladen. Bij het einde van het programma of bij wordt het programma in de besturing automatisch verwijderd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
81
Automatische modus 6.7 Uitvoeren van extern
82
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
7
Deelprogrammering 7.1
Overzicht deelprogrammering
Menuboom
$OOHHQ6,180(5,.'VOSUR 1& GLUHFWRU\
)DEU GULYH
86%GULYH
H[W XLWYRHUHQ
H[W XLWYRHUHQ
H[W XLWYRHUHQ
1LHXZ
1LHXZ
1LHXZ
$OOHV PDUNHUHQ
$OOHV PDUNHUHQ
&)NDDUW NODQW
5&6 YHUELQGLQJ
8LWYRHUHQ
H[W XLWYRHUHQ
1LHXZ
1LHXZ
56
=HQGHQ
2SHQHQ $OOHV PDUNHUHQ
$OOHV PDUNHUHQ
$OOHV PDUNHUHQ
.RSLUHQ
.RSLUHQ
.RSLUHQ
.RSLUHQ
.RSLUHQ
,QYRHJHQ
,QYRHJHQ
,QYRHJHQ
,QYRHJHQ
,QYRHJHQ
:LVVHQ
:LVVHQ
:LVVHQ
:LVVHQ
:LVVHQ
9HUGHU
Beeld 7-1
9HUGHU
9HUGHU
2QWY
)RXW SURWRFRO 9HUGHU
9HUGHU
9HUGHU
Menuboom Program Manager
Functionaliteit Het bedieningsbereik Program Manager is het managementbereik voor de werkstukprogramma's in de besturing. In dit bereik kunnen programma's aangelegd, voor bewerking geopend, voor uitvoering geselecteerd, gekopieerd en ingevoegd worden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
83
Deelprogrammering 7.1 Overzicht deelprogrammering
Bedieningsvolgorde De toets opent de programmadirectory.
Beeld 7-2
Basisscherm "Program Manager"
Met de cursortoetsen kunt u navigeren in de programmadirectory. Om een programma snel te vinden, voert u de beginletters van de programmanaam in. De besturing plaatst de cursor automatisch op een programma met overeenstemmende tekens.
Softkeys 1& GLUHFWRU\
De functie geeft de directories van de NC aan.
([HFXWLRQ
De functie kiest het door de cursor gemarkeerde programma voor uitvoering. De besturing schakelt daarbij om op de positieweergave. Met de volgende wordt het programma gestart.
1HZ
Met "Nieuw" kan een nieuw programma worden aangelegd.
2SHQ
Het met de cursor gemarkeerde bestand wordt geopend voor bewerking.
0DUN DOO
De functie markeert alle gegevens voor volgende operaties. De markering kan opgeheven worden door meermaals op de softkey te drukken.
84
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.1 Overzicht deelprogrammering
Opmerking Afzonderlijke bestanden markeren: Plaats de cursor op het gewenste bestand en druk op de toets <Select>. De gemarkeerde regel wordt in kleur geaccentueerd. De markering wordt opgeheven door meermaals op <Select> te drukken.
&RS\
3DVWH
'HOHWH
De functie voert één of meerdere bestanden in een lijst van te kopiëren bestanden (klembord of clipboard genoemd) in. De functie voegt bestanden of directories uit het clipboard in de actuele directory in. Het met de cursor gemarkeerde bestand wordt na een veiligheidsvraag gewist. Als er meerdere bestanden gemarkeerd zijn, wist de functie alle bestanden na een veiligheidsvraag. Met "OK" wordt het wissen uitgevoerd, met "'Annuleren" verworpen.
0RUH
Met de softkey roept u verdere functies op.
5HQDPLQJ
Er wordt een venster geopend waarin u de naam van het voordien met de cursor gemarkeerde programma kunt wijzigen. Na het invoeren van de nieuwe naam, bevestigt u de opdracht met "OK" of verwerpt u met "Annuleren".
3UHYLHZ ZLQGRZ
De functie opent een venster waarin de eerste zeven regels van een bestand te zien zijn, als de cursor een bepaalde tijd op een programmanaam blijft staan.
&XVWRPHU &)FDUG
De functies voor het uit-/inlezen van bestanden via de CompactFlash Card van de klant en de functie Uitvoeren van extern worden ter beschikking gesteld. Bij het selecteren van de functie worden de directories van de CompactFlash Card van de klant getoond.
([W H[HFXWLRQ
De functie kiest het door de cursor gemarkeerde programma voor uitvoering. Als de CFkaart geselecteerd is, wordt het programma als extern programma uitgevoerd door de NC. Dit programma mag geen programma-oproepen op deelprogramma's bevatten die niet aanwezig zijn in de directory van de NC.
5&6 FRQQHFW
Deze softkey is nodig voor de activiteiten in het netwerk. Meer informatie vindt u in het hoofdstuk Netwerkgebruik.
56
De functies voor het uit-/inlezen van bestanden via de RS232-interface worden ter beschikking gesteld.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
85
Deelprogrammering 7.1 Overzicht deelprogrammering
6HQG
De functie zendt gegevens uit het clipboard naar een op de RS232 aangesloten PC.
5HFHLYH
Bestanden laden via de RS232-interface De instelling van de interface vindt u in het bedieningsbereik Systeem. De transmissie van deelprogramma's moet in tekstformaat gebeuren.
(UURU ORJ
Foutenlijst
Manufacturer drive
De functies voor het uit-/inlezen van bestanden via de drive van de fabrikant en de functie Uitvoeren van extern worden ter beschikking gesteld. Bij het selecteren van de functie worden de directories van de drive van de fabrikant getoond (alleen bij SINUMERIK 802 sl pro).
USB Drive
De functies voor het uit-/inlezen van bestanden via de USB-FlashDrive en de functie Uitvoeren van extern worden ter beschikking gesteld. Bij het selecteren van de functie worden de directories van de USB-FlashDrive van de fabrikant getoond (alleen bij SINUMERIK 802 sl pro).
86
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.2 Nieuw programma invoeren
7.2
Nieuw programma invoeren
Bedieningsvolgorde U hebt de Program Manager geselecteerd. 1& GLUHFWRU\
Via de softkeys "NC-directory" kiest u een opslagplaats voor het nieuwe programma.
1HZ ILOH
Na het indrukken van de softkey "Nieuw bestand" verschijnt er een dialoogvenster waarin u de nieuwe hoofd- resp. onderprogrammanaam invoert. De extensie voor hoofdprogramma's .MPF wordt automatisch toegevoegd. De extensie voor onderprogramma's .SPF moet samen met de programmanaam worden ingevoerd.
Beeld 7-3
Nieuw programma
Voer de nieuwe naam in.
2.
; $ERUW
Met "OK" sluit u de ingave af. Het nieuwe deelprogrammabestand wordt aangemaakt en het editorvenster automatisch geopend. Met "Annuleren" kunt u het opstellen van het programma annuleren, het venster wordt gesloten.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
87
Deelprogrammering 7.3 Deelprogramma bewerken
7.3
Deelprogramma bewerken
Functionaliteit Een deelprogramma of delen van een deelprogramma kunnen alleen bewerkt worden als het programma niet wordt uitgevoerd. Alle wijzigingen worden in het deelprogramma onmiddellijk opgeslagen.
Beeld 7-4
Basisscherm "Programma-editor"
Menuboom
%HZHUNLQJ
&RQWRXU
%RUHQ
)UH]HQ
'UDDLHQ
6LPXODWLH
8LWYRHUHQ
=RRP $XWR
%ORN PDUNHUHQ
1DDU RRUVSURQJ
%ORN NRSLUHQ
7RQHQ
%ORN LQYRHJHQ
=RRP
%ORN ZLVVHQ
=RRP
9LQGHQ
%HHOG ZLVVHQ
1XPPHUHQ
&XUVRU JURIILMQ
7HUXJYHU WDOHQ
6MDEORQHQ
]LHKRRIGVWXNಱ&RQWRXU WUHNSURJUDPPHULQJಯ
Beeld 7-5
88
=LHKRRIGVWXNಱ&\FOLಯ
Menuboom "Programma"
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.3 Deelprogramma bewerken
Bedieningsvolgorde Kies het te bewerken programma in de Program Manager
2SHQ
en druk op "Openen". Het programma wordt geopend en voor bewerking weergegeven. Er staan andere softkey-functies ter beschikking. Programmawijzigingen worden automatisch overgenomen.
Softkeys ([HFXWLRQ
Het geselecteerde bestand wordt uitgevoerd.
0DUN EORFN
De functie markeert een tekstgedeelte tot aan de actuele cursorpositie. (alternatief: )
&RS\ EORFN
De functie kopieert een gemarkeerde tekst naar het klembord. (alternatief: )
'HOHWH EORFN
De functie voegt een tekst uit het klembord in op de actuele cursorpositie. (alternatief: )
'HOHWH EORFN
De functie wist een gemarkeerde tekst. (alternatief: )
=RHNHQ
Met de softkey "Zoeken" kan een tekenreeks in het aangegeven programmabestand worden gezocht. Voer het zoekbegrip in de invoerregel in en start de zoekprocedure met de softkey "OK". Met "Annuleren"sluit u het dialoogvenster zonder de zoekprocedure te starten.
5HQXPEHU
De functie vervangt de bloknummers van de actuele cursorpositie tot aan het einde van het programma.
7HPSODWHV
Met deze softkey-functie kunnen programmadelen opgeslagen worden, die in andere programma's ingevoegd kunnen worden.
De simulatie wordt beschreven in het hoofdstuk "Simulatie".
5H FRPSLOH
Voor het terugvertalen moet de cursor op de cyclus-oproepregel in het programma staan. De functie decodeert de cyclusnaam en bereidt het scherm voor met de desbetreffende parameters. Als de parameters buiten het geldigheidsbereik liggen, voert de functie automatisch standaardwaarden in. Na het sluiten van het scherm wordt het oorspronkelijke parameterblok door het gecorrigeerde vervangen. Opmerking Er kunnen alleen automatisch gegenereerde blokken terugvertaald worden.
90
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.4 Simulatie
7.4
Simulatie
Functionaliteit Met behulp van een streepgrafiek kan de geprogrammeerde werktuigbaan van het geselecteerde programma worden gevolgd.
Bedieningsvolgorde Met de bedieningsbereiktoets of door het openen van een deelprogramma kan het weergegeven deelprogramma gesimuleerd worden. 6LPX ODWLRQ
Het basisscherm wordt geopend. Met wordt de simulatie van het geselecteerde deelprogramma gestart.
Softkeys Zoom Auto
De opgetekende werktuigbaan wordt automatisch ingesteld op schaal.
Naar oorsprong
De basisinstelling van de schaalinstelling wordt gebruikt.
Toon alles
Het volledige werkstuk verschijnt.
=RRP
Beeldfragment vergroten
=RRP
Beeldfragment verkleinen
'HOHWH ZLQGRZ
Het zichtbare beeld wordt gewist.
Cursor grof/fijn
Het cursorincrement wordt gewijzigd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
91
Deelprogrammering 7.5 Contourelementen afstemmen
7.5
Contourelementen afstemmen Door het oproepen van de zakrekenmachine staan softkeys voor het bewerken van contourelementen ter beschikking. In de desbetreffende invoerschermen voert u de waarden voor het contourelement in. Met "Overnemen" wordt de berekening uitgevoerd. De toetsencombinatie <SHIFT> en <-> activeert de zakrekenmachine.
Beeld 7-6
Zakrekenmachine
Softkeys Deze functie dient voor het berekenen van een punt op een cirkel. Deze is het resultaat van de hoek van de aangelegde raaklijn, de radius en de draairichting van de cirkel.
Beeld 7-7
Berekenen: punt op cirkel
Voer het cirkelmiddelpunt, de hoek van de raaklijn en de cirkelradius in.
92
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.5 Contourelementen afstemmen
**
$FFHSW
Met de softkey "G2 / G3" moet de draairichting van de cirkel worden vastgelegd. De abscis- en ordinaatwaarde wordt berekend. Daarbij is de abscis de eerste as van het actuele bewerkingsvlaken de ordinaat de tweede as van dit vlak. De absciswaarde wordt in het invoerveld gekopieerd waarin de zakrekenmachine werd opgeroepen, de ordinaat in het volgende invoerveld. Als de functie in de deelprogramma-editor werd opgeroepen, worden de coördinaten onder de asnaam van het basisniveau opgeslagen.
Voorbeeld: Berekenen van het snijpunt tussen de cirkelsector ① en de rechte ② in vlak G18. Gegeven: radius: 10 cirkelmiddelpunt: Z 147 X 103 aansluithoek van de rechte: -45°
;
5
Beeld 7-8
$ r
&&
=
Invoerscherm
Resultaat: Z = 154.071 X = 190.071
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
93
Deelprogrammering 7.5 Contourelementen afstemmen
Beeld 7-9
Programmeerresultaat
Deze functie berekent de cartesiaanse coördinaten van een punt in het vlak, die met een punt (PP) op een rechte moet worden verbonden. Voor de berekening moet de afstand tussen de punten en de stijgingshoek (A2) van de nieuwe rechte m.b.t. de stijging (A1) van de gegeven rechte bekend zijn.
Beeld 7-10 Berekenen: punt in het vlak
Voer de volgende coördinaten resp. hoeken in: ● de coördinaten van het gegeven punt (PP) ● de stijgingshoek van de rechte (A1) ● de afstand van het nieuwe punt m.b.t. PP ● de stijgingshoek van de verbindingsrechte (A2) m.b.t. A1
$FFHSW
94
De cartesiaanse coördinaten worden berekend, die vervolgens in twee opeenvolgende invoervelden worden gekopieerd. De absciswaarde wordt in het invoerveld gekopieerd waarin de zakrekenmachine werd opgeroepen, de ordinaat in het volgende invoerveld. Als de functie in de deelprogramma-editor werd opgeroepen, worden de coördinaten onder de asnaam van het basisniveau opgeslagen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.5 Contourelementen afstemmen De functie rekent de gegeven poolcoördinaten om in cartesiaanse coördinaten.
Beeld 7-11 Omrekenen pool- in cartesiaanse coördinaten
Voer het referentiepunt, de vectorlengte en de stijgingshoek in.
$FFHSW
De cartesiaanse coördinaten worden berekend, die vervolgens in twee opeenvolgende invoervelden worden gekopieerd. De absciswaarde wordt in het invoerveld gekopieerd waarin de zakrekenmachine werd opgeroepen, de ordinaat in het volgende invoerveld. Als de functie in de deelprogramma-editor werd opgeroepen, worden de coördinaten onder de asnaam van het basisniveau opgeslagen. Deze functie berekent het ontbrekende eindpunt van het contourgedeelte rechte-rechte, waarbij de tweede rechte loodrechte op de eerste rechte staat. Van de rechten zijn de volgende waarde bekend: Rechte 1: startpunt en stijgingshoek Rechte 2: lengte en één eindpunt in het cartesiaanse coördinatensysteem
Beeld 7-12 Berekenen: ontbrekend eindpunt
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
95
Deelprogrammering 7.5 Contourelementen afstemmen
Deze functie kiest de gegeven coördinaat van het eindpunt. De ordinaatwaarde resp. de absciswaarde is gegeven. De tweede rechte is in de richting van de klok resp. tegen de richting van de klok 90 graden verdraaid t.o.v. de eerste rechte.
$FFHSW
Het ontbrekende eindpunt wordt berekend. De absciswaarde wordt in het invoerveld gekopieerd waarin de zakrekenmachine werd opgeroepen, de ordinaat in het volgende invoerveld. Als de functie in de deelprogramma-editor werd opgeroepen, worden de coördinaten onder de asnaam van het basisniveau opgeslagen. Voorbeeld
0 5
PP PP
PP
r
3
Beeld 7-13 Berekenen van M1
Aan deze tekening moet de waarde van het cirkelmiddelpunt worden toegevoegd om vervolgens het snijpunt tussen de cirkelsector van de rechte te kunnen berekenen. Voor het berekenen van de ontbrekende coördinaat van het middelpunt wordt de , daar de radius in de tangentiële overgang loodrecht op zakrekenmachine gebruikt de rechte staat.
96
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.5 Contourelementen afstemmen
PP
r
r
5
" PP PP
0
3
Beeld 7-14 Berekenen van M1 in gedeelte 1
De radius staat 90° in de richting van de klok gedraaid op de door de hoek vastgelegde rechte. Kies met de softkey
de desbetreffende draairichting.
Het gegeven eindpunt moet vastgelegd worden met de softkey
.
Voer de coördinaten van het poolpunt, de stijgingshoek van de rechte, de ordinaatwaarde van het eindpunt en de cirkelradius als lengte in.
Beeld 7-15 Voorbeeld
Resultaat: X = 60 Z = -44,601
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
97
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6
Vrije contourprogrammering
Functionaliteit De vrije contourprogrammering is een hulpwerktuig voor de editor. Met behulp van de contourprogrammering kunt u eenvoudige en complexe structuren aanmaken. Een geïntegreerde contourrekenfunctie (geometrieprocessor) berekent voor u eventueel ontbrekende parameters, zodra deze op basis van andere parameters bepaald kunnen worden. U kunt contourelementen met elkaar verbinden. Bovendien staan de contourovergangselementen radius en fase ter beschikking. De geprogrammeerde contouren worden overgenomen in het bewerkte deelprogramma.
Technologie De contourrekenfunctie voor de technologie draaien biedt daarbij de volgende functies: ● omschakeling radius-/diameterprogrammering (DIAMON, DIAMOF, DIAM90) ● Fase / radius aan het begin of einde van de contour ● Vrijstekingen als overgangselementen tussen twee asparallelle rechten, waarbij de ene horizontaal en de andere verticaal verloopt (vorm E, vorm F, draadvrijsteking, vrije vrijsteking)
Contourelementen Contourelementen zijn: ● Startpunt ● Rechte in verticale richting (dwars) ● Rechte in horizontale richting (langs) ● Rechte schuin ● Cirkelboog Een pool is een theoretisch contourelement. Met betrekking tot een pool kunnen rechten en cirkelbogen ook door poolcoördinaten worden vastgelegd.
Meer informatie 1. De geldige geometrieassen worden bepaald en in het deelprogramma gebruikt. 2. Voor de contourovermaat moet ook de zijde worden aangegeven waarop de overmaat moet liggen (bijv. "rechts" of "links").
98
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.1
Contour programmeren
Bedieningsvolgorde U programmeert in een deelprogramma een contour voor een draaideel met de volgende bedieningsstappen: 1. Druk in het bedieningsbereik Program Manager op de softkey "NC-direct." 2. Kies met de cursortoetsen een directory, bijv. "MPF hoofdprogramma's" (zie volgend beeld).
Beeld 7-16 Basisscherm "Program Manager"
3. Druk op de toets "Input" om de directory te openen. U kunt een bestaand deelprogramma met de softkey "Openen" bewerken resp. een nieuw deelprogramma opmaken. 1HZ
&RQWRXU
4. U opent een nieuw deelprogramma met de softkey "Nieuw", voert een naam in en bevestigt met "OK". U bevindt zich in de ASCII-editor. 5. Druk op de softkey "Contour". Het invoerscherm voor "Startpunt vastleggen" wordt geopend. Hoe u het startpunt vastlegt, leest u in het hoofdstuk "Startpunt vastleggen".
Terugvertalen 5HFRPSLOH
Als u met de functie "Contour" een contour geprogrammeerd hebt, dan kunt u vanuit de ASCII-editor deze bestaande contour met de softkey "Terugvert." (terugvertalen) opnieuw bewerken. U bevindt zich daarbij in de ASCII-editor. 1. Plaats de cursor van de ASCII-editor in de contour. 2. Druk op de softkey "Terugvert". De gebruikersinterface schakelt van het basisscherm van de ASCII-editor om op het basisscherm van de vrije contourprogrammering.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
99
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering De geprogrammeerde contour wordt getoond en kan bewerkt worden. LET OP Bij het terugvertalen worden alleen de contourelementen opnieuw aangemaakt die met de vrije contourprogrammering werden opgesteld. Bovendien worden alleen de teksten terugvertaald die via het invoerveld "Vrije tekstingave" werden toegevoegd. Wijzigingen die later direct in de programmatekst werden aangebracht, gaan verloren. Vrije teksten kunnen echter ook later nog ingevoegd en gewijzigd worden, deze wijzigingen gaan niet verloren.
7.6.2
Startpunt vastleggen
Bedieningsvolgorde Bij de ingave van contouren begint u op een bekende positie, die u invoert als startpunt. Het startpunt voor een contour legt u vast met de volgende stappen: ● U hebt een deelprogramma geopend en voor een nieuwe contourprogrammering op de softkey "Contour" gedrukt. Het invoerscherm voor het invoeren van het startpunt van de contour wordt geopend (zie volgend scherm).
Beeld 7-17 Startpunt vastleggen
Opmerking Het invoerveld met de invoerfocus is herkenbaar aan de donkere achtergrond. Zodra u de ingave met "Overname element" of "Annuleren" afgesloten hebt, kunt u in de contourketen (links in het invoerscherm) navigeren met de cursortoetsen ↑, ↓. De actuele positie in de keten wordt in kleur geaccentueerd.
100
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering 1. Kies in het invoerveld "Vlakkeuze" met de softkey "Alternatief" (resp. "Select-toets") voor het draaideel het programmeervlak G18. De vooringestelde werktuigas resp. het programmeervlak (vastgelegd in machinegegevensblok) kan bij machines met meer dan twee geometrie-assen worden gewijzigd. De bijbehorende startpuntassen worden daarbij automatisch aangepast. Opmerking Samen met het contourstartpunt kan ook een pool voor de contourprogrammering in poolcoördinaten worden vastgelegd. De pool kan ook op een later tijdstip worden vastgelegd of opnieuw worden vastgelegd. De poolcoördinatenprogrammering heeft altijd betrekking op de laatste vastgelegde pool. 2. Kies in het invoerveld "Maataanduiding dwarsas" met de softkey "Alternatief" (resp. "Select-toets") bijv "Diameter (DIAMON)". 1
0
3. Voer de waarden voor het startpunt in. De maataanduiding van de waarden moet absoluut (referentiemaat) zijn. 4. Kies de aanvoerbeweging naar het startpunt in het invoerveld "Startpunt aanlopen" met de softkey "Alternatief" (resp. "Select-toets"). De aanvoerbeweging kan van G0 (ijlgangbeweging) op G1 (rechte-interpolatie) worden gewijzigd. Opmerking Als in het deelprogramma nog geen aanvoer geprogrammeerd werd, kan via het veld "Vrije tekstingave" een specifieke aanvoer worden vastgelegd, bijv. F100.
$FFHSW HOHPHQW
5. Druk op de softkey "Overname element". Het startpunt wordt opgeslagen. Het volgende element kan ingevoerd worden via softkeys (zie volgend hoofdstuk "Contourelement vastleggen").
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
101
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.3
Softkeys en parameters
Functionaliteit Nadat u het startpunt heeft vastgelegd, gaat u bij het programmeren van de verschillende contourelementen uit van het volgende startscherm (zie volgend scherm):
Beeld 7-18 Contourelement vastleggen
De programmering van de verschillende contourelementen gebeurt via verticale softkeys. In het desbetreffende invoerscherm stelt u de parameters van het contourelement in.
Verticale softkeys De volgende contourelementen staan ter beschikking voor het programmeren van een contour: Rechte in verticale richting (X-richting). Rechte in horizontale richting (Z-richting). Afschuining in X-/Z-richting. Eindpunt van de rechte via coördinaten of hoek invoeren. Cirkelboog met willekeurige draairichting. 0RUH
3ROH
&ORVH FRQWRXU
102
De softkey "Andere" op het basisniveau van de contourprogrammering leidt naar het scherm "Pool" en de softkey "Contour sluiten". De ingave kan in absolute, cartesiaanse coördinaten worden uitgevoerd. Op het scherm startpunt staat ook de softkey "Pool" ter beschikking. Met deze toets kan de poolingave reeds bij het begin van een contour worden uitgevoerd, zodat reeds het eerste contourelement met poolcoördinaten kan worden ingevoerd. De contour wordt gesloten door een rechte tussen het laatste ingevoerde contourpunt en het startpunt.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
$ERUW $FFHSW
Met de softkey "Annuleren" schakelt u terug naar het basisscherm zonder de laatste bewerkte waarden over te nemen. Met de softkey "Overname" sluit u de contouringave af en keert u terug naar de ASCII-editor.
Horizontale softkeys Met de eerste vier horizontale softkeys (bijv. "Zoom+") kunt u de weergave van de grafiek vergroten of verkleinen. Na het bedienen van deze softkey kunt u met de cursortoetsen het rode draadkruis bewegen en vastleggen welk beeldfragment getoond moet worden. Als u deze softkey deactiveert, staat de invoerfocus weer in de contourketen. Als u op deze softkey drukt, verschijnen naast de verschillende parameters ook grafische hulpbeelden (zie volgend beeld). Om de hulpmodus te verlaten, drukt u nogmaals op de softkey.
Beeld 7-19 Hulpmodus
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
103
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Parameter Vanop het startpunt voert u het eerste contourelement in, bijv. rechte in verticale richting (zie volgend beeld).
Met de softkey "Alle parameters" worden alle parameters van het contourelement voor ingave aangeboden. Als parameterinvoervelden niet geprogrammeerd zijn, gaat de besturing ervan uit dat deze waarden onbekend zijn en probeert deze uit andere parameters te berekenen. De contour wordt altijd in de geprogrammeerde richting afgewerkt.
Overgang naar volgend element Een overgangselement ("Overg. naar volgend element") kan altijd gebruikt worden als er een snijpunt van de beide aangrenzende elementen bestaat en dit berekend kan worden uit de ingevoerde waarden. Als overgangselement tussen twee willekeurige contourelementen heeft u de keuze tussen een radius RD, een fase FS en een vrijsteking. Het overgangselement wordt steeds toegevoegd op het einde van een contourelement. De selectie van een contourovergangselement gebeurt in het parameterinvoerscherm van het desbetreffende contourelement. Het overgangselement vrijsteking bereikt u door de softkey "Alternatief" (resp. "selectietoets") te bedienen. Radius of fase aan het begin of het einde van een draaicontour: Bij eenvoudige draaicontouren moet vaak bij het begin en het einde een fase of een radius worden toegevoegd. Een fase of een radius vormt een afsluiting van het asparallelle uitgangsmateriaal:
104
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Beeld 7-21 Contour met radius of fase
De richting van de overgang voor het contourbegin kiest u in het startpuntscherm. U heeft de keuze tussen fase en radius. De waarde is gedefinieerd zoals bij de overgangselementen. Daarnaast kunnen in een selectieveld vier richtingen gekozen worden. De richting van het overgangselement voor het contoureinde kiest u in het eindscherm. De selectie wordt altijd aangeboden, ook als in het voorgaande element geen overgang werd ingevoerd.
Vrije tekstingave Onder "Vrije tekstingave" kunt u bijkomende technologische gegevens, zoals bijv. aanvoer of M-/H-functies invoeren.
Contourovermaat Onder "Contourovermaat" kunt u de parallelle overmaat voor de contour aangeven en de zijde waarop de overmaat ligt. De overmaat wordt zichtbaar in het grafische venster.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
105
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Contourketen links in het basisscherm Zodra u de ingave met "Overname element" of "Annuleren" afgesloten hebt, kunt u in de contourketen (links op het basisscherm) navigeren met de cursortoetsen ↑, ↓. De actuele positie in de keten wordt in kleur geaccentueerd. De elementen van de contour en evt. polen worden worden symbolisch aangegeven in de volgorde van hun ontstaan.
Beeld 7-22 Contourelement bewerken
Een bestaand contourelement wordt met de toets "Input" geselecteerd en kan opnieuw geparametreerd worden. Een nieuw contourelement wordt achter de cursor ingevoegd bij selectie van één van de contourelementen op de verticale softkey-balk, de invoerfocus wordt dan op de parameteringave rechts naast de grafiek geschakeld. Met "Overname element" of "Annuleren" kunt u weer in de contourketen navigeren. De programmering wordt altijd voortgezet na het element dat in de contourketen geselecteerd werd. 'HOHWH HOHPHQW
106
Met de softkey "Element wissen" kan het geselecteerde element in de contourketen gewist worden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.4
Vrijstekingen bij de technologie draaien
Randvoorwaarden De functies vrijsteking vorm E en F en draadvrijsteking vorm DIN 76 en algemeen worden alleen geactiveerd als de technologie draaien ingeschakeld is. Vrijstekingen van de vorm E en F en draadvrijstekingen worden alleen aangeboden als het vlak G18 ingesteld is. Vrijstekingen zijn alleen mogelijk aan contourranden van het roterende lichaam, die in de richting van de lengte-as verlopen (in de regel parallel t.o.v. de Z-as). De lengte-as wordt herkend aan de hand van de machinegegevens. In het machinegegevensblok MD 20100: DIAMETER_AX_DEF staat bij draaibanken de naam van de dwarsas (in de regel X). De andere as in G18 is de lengte-as (in de regel Z). Als in MD 20100: DIAMETER_AX_DEF geen naam of een niet bij G18 passende naam ingevoerd is, zijn er geen vrijstekingen. Vrijsteken zijn er alleen aan hoeken tussen horizontale en verticale rechten, met inbegrip van willekeurige rechten, als de hoek 0°, 90°, 180° of 270° bedraagt. Hier wordt een tolerantie van ± 3° gegeven, zodat ook conische schroefdraden mogelijk zijn (deze vrijstekingen stemmen dan niet overeen met de norm).
Bedieningsfocus Als de bedieningsfocus op "Overg. naar volgend element" ligt, kan met de Select-toets of met de softkey "Alternatief" worden gekozen: vrijsteking. Als de focus op het volgende veld ligt, kan de vorm van de vrijsteking worden vastgelegd. De met de Select-toets of de softkey "Alternatief" uitkiesbare mogelijkheden staan ter beschikking: ● Vorm E ● Vorm F ● Schroefdraad DIN 76 ● Schroefdraad algemeen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
107
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Bedieningsvolgorde Als de vorm van de vrijsteking vastgelegd is, kan in het veld "RxT" (radius * diepte) met de Select-toets of de softkey "Alternatief" het gewenste waardenpaar worden gekozen. Als de diameter bij de selectie van de vrijsteking reeds bekend is, stelt de lijst een waarde voor. Za is volgens DIN 509 een bewerkingsovermaat (slijpovermaat).
Beeld 7-23 Vrijsteking E
Beeld 7-24 Vrijsteking F
108
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Beeld 7-25 Schroefdraad DIN
Bij norm-draadvrijstekingen is de typische grootte de draadspoed P. Hieruit ontstaat volgens de DIN-norm de diepte en lengte en de overgangsradius van de vrijsteking. De in DIN76 vermelde (metrische) spoedwaarden kunnen gebruikt worden. De inloophoek kan tussen 30°-90° vrij gekozen worden. Als de diameter bij selectie van de vrijsteking bekend is, wordt een zinvolle spoedwaarde voorgesteld. Gerealiseerd worden de vormen DIN76 A (buitenregel) en DIN76 C (binnenregel). Het programma herkent de beide vormen automatisch aan de hand van geometrie en topologie.
Schroefdraad algemeen Net als bij de schroefdraadvrijsteking volgens DIN (zie hoger) kan met de vrijsteking "Schroefdraad algem." welke speciale vrijsteking, bijv. voor inch-schroefdraad, worden aangemaakt. De volgende ingaven zijn mogelijk:
Beeld 7-26 Schroefdraad
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
109
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.5
Contourelementen parametreren
Functionaliteit Bij de programmering van de contour d.m.v. vastgelegde parameters staan de volgende softkeys ter beschikking:
Raaklijn aan voorgaand systeem Met de softkey "Raaklijn aan voorganger" wordt de hoek α2 bezet met de waarde 0. Het contourelement heeft een tangentiële overgang naar het voorgaande element. Daardoor wordt de hoek naar het voorgaande element (α2) op 0 graden gezet.
Bijkomende parameters tonen $OO SDUDPHWHUV
Als uw tekening verdere gegevens (maten) over een contourelement bevat, kunt u met de softkey "Alle parameters" de ingavemogelijkheden uitbreiden.
$OWHUQDWLYH
De softkey "Alternatief" verschijnt alleen als de cursor op een invoerveld staat dat meerdere omschakelmogelijkheden biedt.
Dialoogkeuze treffen 6HOHFW GLDORJ
6HOHFW GLDORJ
Als er parameterconstellaties bestaan die meerdere contourverloopmogelijkheden toelaten, moet u een dialoogkeuze treffen. Met de softkey "Dialoogkeuze" worden de verschillende keuzemogelijkheden weergegeven in het grafische bereik. $FFHSW GLDORJ
Met de softkey "Dialoogkeuze" treft u de juiste keuze (groene lijn). Bevestig deze met de softkey "Dialoog overname".
Getroffen dialoogkeuze wijzigen &KDQJH VHOHFWLRQ
6HOHFW GLDORJ
Als een reeds getroffen dialoogkeuze gewijzigd wordt, moet het contourelement waarbij de dialoog is opgetreden, geselecteerd worden. Na het bedienen van de softkey "Keuze wijzigen" verschijnen hier weer de beide alternatieven. $FFHSW GLDORJ
De dialoogkeuze kan nu opnieuw worden getroffen.
Parameterinvoerveld leegmaken 'HOHWH YDOXH
110
Met de DEL-toets resp. de softkey "Waarde wissen" wordt de waarde in het geselecteerde parameterinvoerveld gewist.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Contourelement opslaan $FFHSW HOHPHQW
Als een contourelement van de beschikbare gegevens voorzien of met de softkey "Dialoogselectie" de gewenste contour gekozen werd, wordt het contourelement met de softkey "Overname element" opgeslagen en keert u terug naar het basisscherm. Het volgende contourelement kan geprogrammeerd worden.
Contourelement toevoegen Met behulp van de cursortoetsen selecteert u het element voor de einde-markering. U kiest het gewenste element met de softkeys en vult het specifieke invoerscherm in met de bekende waarden. $FFHSW HOHPHQW
De ingaven bevestigt u met de softkey "Overname element".
Contourelement kiezen U plaatst de cursor in de contourketen op het gewenste contourelement en selecteert het met de toets "Input". De parameters van het geselecteerde element worden aangegeven. De naam van het element verschijnt bovenaan in het parametreervenster. Als het contourelement reeds geometrisch kan worden weergegeven, wordt het in het grafische schermbereik reeds geaccentueerd, d.w.z. de kleur van het contourelement wisselt van wit naar zwart.
Contourelement wijzigen Met de cursortoetsen kunt u een geprogrammeerd contourelement in de contourketen selecteren. Met de toets "Input" roept u de parameterinvoervelden op. De parameters kunnen nu gewijzigd worden.
Contourelement invoegen Het contourelement waarna wordt ingevoegd, kiest u met de cursor-toetsen in de contourketen. Vervolgens kiest u het in te voegen contourelement in de softkey-balk. $FFHSW HOHPHQW
Na het instellen van de parameters van het nieuwe contourelement bevestigt u de invoegprocedure met de softkey "Overname element". De volgende contourelementen worden in overeenstemming met de nieuwe contourtoestand automatisch geactualiseerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
111
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Contourelement wissen 'HOHWH HOHPHQW
Met de cursortoetsen kiest u het te wissen contourelement. Het geselecteerde contoursymbool en het bijbehorende contourelement in de programmeergrafiek worden rood gemarkeerd. Vervolgens drukt u op de softkey "Element wissen" en bevestigt u de vraag.
Ingave ongedaan $ERUW
Met de softkey "Annuleren" schakelt u terug naar het basisscherm zonder de laatste bewerkte waarden over te nemen.
Contour-symboolkleuren De symboolkleuren in de contourketen links op het basisscherm hebben de volgende betekenis: Symbool geselecteerd
Betekenis Symboolkleur zwart op rode achtergrond - > element is geometrisch bepaald Symboolkleur zwart op lichtgele achtergrond - > element is geometrisch onbepaald
niet geselecteerd
Symbool zwart op grijze achtergrond - > element is geometrisch bepaald Symboolkleur wit op grijze achtergrond - > element is geometrisch onbepaald
112
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.6
Grafische weergave van de contour
Functionaliteit Synchroon met de parameterinstelling van de contourelementen wordt in het grafische venster de progressie bij de contouropbouw grafisch weergegeven. Het geselecteerde element wordt telkens in het rood weergegeven in het grafische venster. De navigatie binnen de contour is beschreven in het hoofdstuk "Contour programmeren".
Beeld 7-27 Contour met pijl
De contour wordt meegetekend zoals bekend op het ogenblik van de parameteringave. Als de contour nog niet op de programmeergrafiek verschijnt, moeten meer waarden worden ingevoerd. Controleer evt. reeds opgestelde contourelementen. Eventueel zijn nog niet alle bekende gegevens geprogrammeerd. De schaalindeling van het coördinatensysteem wordt aan de verandering van de volledige contour aangepast. De positie van het coördinatensysteem verschijnt in het grafische venster.
Contourovermaat De hier aangegeven overmaat verloopt helemaal contourparallel met de gekozen zijde van de contour.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
113
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.7
Contourelementen aangeven in poolcoördinaten, contour sluiten
Functionaliteit Bij het vastleggen van de coördinaten van de contourelementen werd in de voorgaande paragrafen uitgegaan van de ingave van posities in het cartesiaanse coördinatensysteem. Als alternatief hiervoor hebt u de mogelijkheid, posities te definiëren door poolcoördinaten. Bij de programmering van contouren kan op een bepaald tijdstip voor het gebruik van de poolcoördinaten een pool worden gedefinieerd. Op deze pool hebben de later geprogrammeerde poolcoördinaten betrekking. De pool is modaal en altijd opnieuw worden bepaald. Hij wordt altijd ingevoerd in absolute cartesiaanse coördinaten. De contourrekenfunctie rekent principieel als poolcoördinaten ingevoerde waarden om in cartesiaanse coördinaten. De programmering in poolcoördinaten is pas mogelijk na ingave van een pool. De poolingave genereert geen code voor het NC-programma.
Pool De poolcoördinaten gelden in het met G17 tot G19 gekozen vlak. De pool is een editeerbaar contourelement, dat zelf geen bijdrage levert tot de contour. De ingave kan samen met de vastlegging van het startpunt van de contour of op een willekeurige positie binnen de contour gebeuren. De pool kan niet voor het startpunt van de contour worden aangelegd.
Ingave van de poolcoördinaten 0RUH
3ROH
&ORVH FRQWRXU
De softkey "Andere" op het basisniveau van de contourprogrammering leidt naar het scherm "Pool" en de softkey "Contour sluiten". De ingave kan in absolute, cartesiaanse coördinaten worden uitgevoerd. Op het scherm startpunt staat ook de softkey "Pool" ter beschikking. Met deze toets kan de poolingave reeds bij het begin van een contour worden uitgevoerd, zodat reeds het eerste contourelement met poolcoördinaten kan worden ingevoerd. De contour wordt gesloten door een rechte tussen het laatste ingevoerde contourpunt en het startpunt.
Meer informatie Als de rechte die wordt gegenereerd met Contour sluiten met een radius of een fase moet aansluiten op het startelement van de contour, dan moet de radius of fase als volgt expliciet worden aangegeven: ● contour sluiten, Input-toets, radius/fase invoeren, Overname element. Het resultaat stemt dan precies overeen met dat wat ontstaan zou zijn als het sluitende element met radius of fase zou zijn ingevoerd. De contour sluiten door ingave van de contourelementen in poolcoördinaten is alleen mogelijk als het beginpunt van de contour polair gezet is en als op het sluittijdstip nog dezelfde pool geldig is.
114
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Omschakeling van de ingave: cartesiaans/polair Pas nadat een pool is gezet - in het startpunt of later - kunnen de volgende contourelementen indien gewenst ook polair worden ingevoerd: ● cirkelboog, ● rechten (horizontaal, verticaal, willekeurig) Voor de omschakeling cartesiaans / polair verschijnen dan zowel op het eenvoudige contouringavescherm als in de weergave met "Alle parameters" extra toggle-velden bij "Rechte willekeurig" en "Cirkelboog". Als er geen pool bestaat, verschijnt er geen toggle-veld. Invoervelden en weergavevelden worden dan alleen aangeboden voor cartesiaanse waarden.
Ingave absoluut/incrementeel In het geval "polair/cartesiaans" kunnen absolute en incrementele poolcoördinaten worden ingevoerd. De invoer- resp. weergavevelden zijn gekenmerkt met inc resp. abs. Absolute poolcoördinaten zijn gedefinieerd door een altijd positieve absolute afstand van de pool en een hoek in een waardenbereik tussen 0° ... +/- 360°. De hoekreferentie gaat bij de absolute ingaven uit van een horizontale as van het werkvlak, bijv. X-as bij G17. De positieve draairichting loopt tegen de richting van de klok in. Bij meerdere ingevoerde polen is altijd de laatste pool voor het ingevoerde resp. bewerkte element beslissend. Incrementele poolcoördinaten hebben zowel betrekking op de beslissende pool als op het eindpunt van het voorgaande element. De absolute afstand van de pool wordt bij incrementele ingave berekend uit de absolute afstand tussen het eindpunt van het voorgaande element en de pool plus het ingevoerde lengte-increment. Het increment kan zowel positieve als negatieve waarden aannemen. De absolute hoek wordt dus berekend uit de absolute poolhoek van de voorganger plus het hoekincrement. Het voorgaande element hoeft hiervoor niet polair ingevoerd te zijn. De contourrekenfunctie rekent bij de contourprogrammering de cartesiaanse coördinaten van het voorgaande eindpunt aan de hand van de beslissende pool om in poolcoördinaten. Dit geldt ook als het voorgaande element polair werd ingevoerd, want dit element kon ook betrekking gehad hebben op een andere pool, als tussendoor een pool werd gezet.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Overgangselement naar volgende contour is een fase (FS) Overgangselement naar volgende contour is een radius (R) FS=0 of R=0 betekent geen overgangselement.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
117
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Parameter contourelement "cirkelboog"
Beeld 7-30 Cirkelboog
Parameter
Contourelement "cirkel"
Draairichting
in de richting van de klok of tegen de richting van de klok
R
Radius van de cirkel
X inc
Incrementele eindpositie in X-richting
X abs
Absolute eindpositie in X-richting
Z inc
Incrementele eindpositie in Z-richting
Z abs
Absolute eindpositie in Z-richting
I
Positie van het cirkelmiddelpunt in X-richting (abs. of incr.)
K
Positie van het cirkelmiddelpunt in Z-richting (abs. of incr.)
Overgangselement naar volgende contour is een fase (FS) Overgangselement naar volgende contour is een radius (R) FS=0 of R=0 betekent geen overgangselement.
Machinefabrikant De namen van de benoemers (X of Z ...) zijn vastgelegd in de machinegegevens en kunnen daar worden gewijzigd.
118
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
7.6.9
Cyclusondersteuning
Functionaliteit Voor de volgende technologieën vindt u meer hulpmiddelen in de vorm van voorbereide cycli, waarvoor u alleen de parameters hoeft vast te leggen. ● Boren ● Draaien Literatuur: Programmeer- en bedieningshandboek SINUMERIK 802D sl Draaien, hoofdstuk "Cycli"
7.6.10
Programmeervoorbeeld draaien
Voorbeeld
5
5
5
De volgende schets is een programmeervoorbeeld voor de functie "Vrije contourprogrammering".
5
r
; : =
Beeld 7-31 Programmeervoorbeeld draaien
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
119
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
Bedieningsvolgorde U hebt in het bedieningsbereik Program Manager een deelprogramma geopend Hierna vindt u de verschillende stappen voor de contouringave in een tabel. Opmerking Bij de contourprogrammering in de invoerschermen is het actieve invoerveld herkenbaar aan de donkere achtergrond. Zodra u de ingave met "Overname element" of "Annuleren" afgesloten hebt, kunt u in de contourketen (links naast de grafiek) navigeren met de cursortoetsen ↑, ↓. De actuele positie in de keten wordt in kleur geaccentueerd. Met de toets "Input" roept u het invoerscherm weer op en voert u de parameters opnieuw in.
Parameter Parameters voor element "rechte horizontaal" invoeren:
9 "Overname element"
Z: -25 inc
"Andere" "Contour sluiten" "<
10 "Andere"
X: -55 inc
"Contour sluiten" "<
Het volgende scherm toont de geprogrammeerde contour:
Beeld 7-32 Geprogrammeerde contour
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
121
Deelprogrammering 7.6 Vrije contourprogrammering
122
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
8
Systeem 8.1
Systeem
Functionaliteit Het bedieningsbereik bevat alle functies die nodig zijn voor het parametreren en analyseren van NCK en PLC. Afhankelijk van de gekozen functies worden de horizontale en verticale softkey-balk gewijzigd. In de volgende menuboom zijn alleen de horizontale softkeys weergegeven.
Menuboom 6HUYLFH :HHUJDYH
,%6
0DFK JHJHYHQV
1&
$OJ 0'
6HUYLFH $VVHQ
3/&
DV 0'
6HUYLFH 3/& $DQGULMYLQJHQ 6WDWXV
.DQDDO 0'
6HUYLFH SURILEXV
6WDWXV /LMVW
$DQGULMYLQJ 0'
6HUYLFH %HVWXULQJ
3/& 3URJUDPPD
3/&
,%6 %HVWDQGHQ
67(3 9HUELQG
' JHJHYHQV
3URJUDPPD /LMVW :HHUJDYH 0' 6HUYR WUDFH
56 )DEULNDQW GULYH 86% 'ULYH
6HUYR WUDFH 9HUVLRQ
Beeld 8-1
.ODQWHQ &)NDDUW
%HZHUN3/& $ODUPW[W
Menuboom systeem
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
123
Systeem 8.1 Systeem
Bedieningsvolgorde 6<67(0 $/$50
Via het volledige CNC-toetsenbord gaat u naar het bedieningsbereik <SYSTEEM>, het basisscherm verschijnt.
Beeld 8-2
Basisscherm bedieningsbereik systeem
Softkey Hierna worden de verticale softkeys van het basisscherm beschreven. 6HW SDVVZRUG
"Wachtwoord instellen" In de besturing wordt een onderscheid gemaakt tussen drie wachtwoordniveaus, die verschillende bevoegdheden toelaten: ● Systeemwachtwoord ● Fabrikantwachtwoord ● Gebruikerswachtwoord Afhankelijk van de toegangsniveaus kunnen bepaalde gegevens worden gewijzigd. Als u het wachtwoord niet kent, krijgt u geen toegang. Aanwijzing: Zie ook SINUMERIK 802D sl "Lijsten".
124
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.1 Systeem
Beeld 8-3
Wachtwoord invoeren
Om het wachtwoord in te stellen, drukt u op de softkey "Overname". Met "Annuleren" keert u zonder actie terug naar het basisscherm "Systeem". &KDQJH SDVVZRUG
"Wachtwoord wijzigen"
Beeld 8-4
Wachtwoord wijzigen
Afhankelijk van de toegangsberechtiging worden in de softkey-balk verschillende mogelijkheden aangeboden voor het wijzigen van het wachtwoord. Kies het wachtwoordniveau met behulp van de softkey. Voer het nieuwe wachtwoord in en sluit de ingave af met "Overname". Ter controle wordt het nieuwe wachtwoord nogmaals opgevraagd. Met "Overname" sluit u de wachtwoordwijziging af. Met "Annuleren" keert u zonder actie terug naar het basisscherm. 'HOHWH SDVVZRUG
Reset van de toegangsberechtiging
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
125
Systeem 8.1 Systeem
5&6 ORJLQ &KDQJH ODQJXDJH
Gebruikersaanmelding in het netwerk Met "Change language" kunt u de taal van de gebruikersinterface instellen.
Beeld 8-5
Taal van de gebruikersinterface
U kiest de taal met de cursortoetsen en bevestigt met "OK". Service language
Met "Service language" kiest u als interfacetaal altijd "English". Als u nogmaals op de softkey "Service language" drukt, keert u terug naar de laatste ingestelde taal (bijv. "Simpl. Chinese"). Opmerking Een "*" markeert de talen die u gebruikt hebt.
6DYH GDWD
"Gegevens opslaan" Deze functie slaat de inhoud van het vluchtige geheugen op in een niet-vluchtig geheugengedeelte.
Voorwaarde: Er wordt geen programma uitgevoerd. Terwijl het opslaan van de gegevens loopt, mogen er geen bedienerhandelingen worden uitgevoerd!
126
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.2 Systeem - Softkeys (IBS)
8.2
Systeem - Softkeys (IBS)
6WDUWXS
Inbedrijfstelling
1&
Selectie van de opstartmodus van de NC. Kies de gewenste modus met de cursor. ● Normal power-up Systeem wordt herstart ● Power-up with default data Herstart met standaardwaarden (schakelt het systeem op de leveringstoestand) ● Power-up with saved data Herstart met de laatste opgeslagen gegevens (zie Gegevens opslaan)
3/&
De PLC kan in de volgende modi worden gestart: ● Restart Herstart ● Overall reset Algemeen wissen Daarnaast is het mogelijk de start te combineren met een daarop volgende Debug-Mode.
2.
Met "OK" voert u een RESET van de besturing uit met een daarop volgende herstart in de gekozen modus. Met "Annuleren" keert u zonder actie terug naar het basisscherm.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
127
Systeem 8.3 Systeem - Softkeys (MD)
8.3
Systeem - Softkeys (MD) Opmerking Een beschrijving van de machinegegevens vindt u in de documentaties van de fabrikant: SINUMERIK 802D sl "Lijsten" SINUMERIK 802D sl "Functiehandboek"
0DFKLQH GDWD
Machinegegevens Het wijzigen van machinegegevens heeft een aanzienlijke invloed op de machine.
Beeld 8-6
Opbouw van een machinegegevensregel
Tabel 8-1
Legenda
Nr.
Betekenis
1
MD-nummer
2
Naam
3
Waarde
4
Eenheid
5
Effectiviteit
so
onmiddellijk actief
cf
met bevestiging
re
reset
po
power on
VOORZICHTIG Een foute parameterinstelling kan tot vernieling van de machine leiden!
128
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.3 Systeem - Softkeys (MD) De machinegegevens zijn in de hierna beschreven groepen ingedeeld. *HQHUDO 0'
Algemene machinegegevens Open het venster "Algemene machinegegevens". Met de bladeren-toetsen kunt u vooruit en achteruit bladeren.
Beeld 8-7
D[LV 0'
Basisscherm machinegegevens
Asspecifieke machinegegevens Open het venster "Asspecifieke machinegegevens". De softkey-balk wordt uitgebreid met de softkeys "As +" en "As -".
Beeld 8-8
Asspecifieke machinegegevens
De gegevens van as 1 worden aangegeven. $[LV
Met "As +" resp. "As -" wordt omgeschakeld op het machinegegevensbereik van de volgende resp. vorige as.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
129
Systeem 8.3 Systeem - Softkeys (MD)
=RHNHQ
"Zoeken" Voer het nummer resp. de naam (of een deel van de naam) van het gewenste machinegegevensblok in en druk op "OK". De cursor springt naar de gezochte plek.
&RQWLQXH ILQG
De volgende vindplaats van het zoekbegrip wordt gezocht.
6HOHFW JURXS
De functie biedt de mogelijkheid verschillende weergavefilters te kiezen voor de actieve machinegegevensgroep. Er staan andere softkeys ter beschikking: ● "Expert": De functie kiest alle gegevensgroepen in de expert-modus uit voor weergave. ● "Filter actief": De functie activeert de geselecteerde gegevensgroepen. Na het verlaten van het venster zijn alleen nog de geselecteerde gegevens zichtbaar op het machinegegevensscherm. ● "Alle kiezen": De functie kiest alle gegevensgroepen uit voor weergave. ● "Alle deselecteren": Alle gegevensgroepen worden gedeselecteerd.
Beeld 8-9
FKDQ 0'
Weergavefilter
Kanaalspecifieke machinegegevens Open het venster "Kanaalspecifieke machinegegevens". Met de bladeren-toetsen kunt u vooruit en achteruit bladeren.
130
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.3 Systeem - Softkeys (MD)
'ULYH 0'
SINAMICS aandrijvingsmachinegegevens Open het dialoogvenster Aandrijvingsmachinegegevens. Het eerste dialoogvenster toont de actuele configuratie en de toestanden van de besturingsen voedingseenheid en de aandrijfeenheden.
Beeld 8-10 Aandrijvingsmachinegegevens
Om een lijst van de parameters op te roepen, plaatst u de cursor op de gewenste eenheid en drukt u op "Parameters tonen". De beschrijving van de parameters vindt u in de documentatie van de SINAMICS-aandrijvingen.
Beeld 8-11 Parameterlijst
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
131
Systeem 8.3 Systeem - Softkeys (MD)
'LVSOD\ 0'
Weergave machinegegevens Open het venster "Weergave machinegegevens". Met de bladeren-toetsen kunt u vooruit en achteruit bladeren.
&RORU FKDQJLQJ
Met behulp van de functie "Kleur softkey" en "Kleur venster" kunnen door de gebruiker gedefinieerde kleurinstellingen uitgevoerd worden. De aangegeven kleur is samengesteld uit de componenten rood, groen en blauw. Het venster "Kleur wijzigen" geeft in de invoervelden de momenteel ingestelde waarden in. Door het veranderen van deze waarden kan de gewenste kleur worden aangemaakt. Daarnaast kan ook de helderheid worden gewijzigd. Na het afsluiten van de ingave wordt de nieuwe mengverhouding even getoond. Tussen de invoervelden kan met de cursortoetsen worden omgeschakeld. Met "OK" worden de instellingen overgenomen en wordt de dialoog gesloten. "Annuleren" sluit de dialoog zonder overname van de gewijzigde waarden.
&RORU 6RIWNH\
Met deze functie kunnen de kleuren van het aanwijzings- en softkey-bereik worden gewijzigd.
Beeld 8-12 Softkey-kleur bewerken
132
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.3 Systeem - Softkeys (MD)
&RORU :LQGRZ
Met deze functie kan de randkleur van dialoogvensters worden gewijzigd. De softkey-functie "Actief venster" wijst de instelling toe aan het focusvenster en de functie "Inactief venster" aan de niet actieve vensters.
Beeld 8-13 Randkleur bewerken
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
133
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
8.4
Systeem - Softkeys (serviceweergave)
6HUYLFH GLVSOD\
Het venster "Service assen" wordt geopend.
6HUYLFH D[HV
In het venster worden gegevens over de asaandrijving getoond. De softkeys "As+" resp. "As-" worden ook getoond. Met deze softkeys kunnen de waarden voor de volgende resp. vorige as worden opgeroepen.
6HUYLFH GULYHV
Het venster bevat informatie over de digitale aandrijving.
6HUYLFH 352),%86
Het venster bevat informatie over profibus-instellingen.
6HUYLFH FRQWURO
De softkey-functie activeert de "tachograaf".
Beeld 8-14 Basisscherm service besturing
6HUYLFH QHWZRUN
134
Netwerkconfiguratie
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
$FWLRQ ORJ
De functie "tachograaf" is bedoeld voor servicegevallen en biedt een lijst van alle opgetekende gebeurtenissen.
Beeld 8-15 Tachograaf
6HWWLQJV
De dialoog biedt de mogelijkheid bepaalde gebeurtenissen voor de weergave uit te kiezen. Het omschakelen tussen de velden "alle gegevens tonen" en "gegevensgroepen tonen" gebeurt d.m.v. de TAB-toets.
Beeld 8-16 Instellingen tachograaf Tabel 8-2
Gegevensgroepen
Groep
Betekenis
Bediende toetsen
Toetsenbordingave
Tijdstempel
Tijdstempel
Foutmelding windowmanager
Foutmeldingen van de window-manager (alleen systeeminterne betekenis)
Foutmelding besturingssysteem
Foutmeldingen van het QW – besturingssysteem (alleen systeeminterne betekenis)
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
De functie doorzoekt de gebeurtenissenlijst naar het ingevoerde zoekbegrip. De zoekfunctie kan op de actuele cursorpositie of bij het begin van de lijst worden gestart.
Beeld 8-17 Zoeken in de tachograaf
6HUYLFH )LUHZDOO
Configuratie van de firewall
6HUYR WUDFH
Om de aandrijvingen te optimaliseren,staat een oscilloscoopfunctie ter beschikking, die een grafisch weergave ● van de snelheidsdoelwaarde ● de contourafwijking ● de sleepafstand ● de actuele positiewaarde ● de doelpositiewaarde ● de precieze stop grof / fijn mogelijk maakt.
136
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave) De aard van de optekening kan met verschillende criteria worden verbonden, die een synchrone optekening met interne besturingstoestanden toelaten. De instelling moet worden uitgevoerd met "Signaal keuze". Om het resultaat te analyseren, staan de volgende functies ter beschikking: ● wijzigen van de schaalindeling van abscis en ordinaat, ● waarde meten met behulp van de horizontale of verticale marker, ● meten van abscis- en ordinaatwaarden als verschil tussen twee markerposities. ● Opslaan als bestand in de deelprogrammadirectory. Vervolgens bestaat de mogelijkheid het bestand via RCS802 of CF Card uit te lezen en de gegevens te bewerken met MS Excel.
Beeld 8-18 Basisscherm Servo trace
De titelregel van het diagram bevat de actuele indeling van de abscis en de verschilwaarde met de marker. Het getoonde diagram kan met de cursortoetsen verschoven worden op het zichtbare schermbereik.
Beeld 8-19 Betekenis van de velden
1
Tijdbasis
2
Tijd van de markerpositie
3
Tijdverschil tussen marker 1 en actuele markerpositie
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
137
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
6HOHFW VLJQDO
Dit menu dient voor de parameterinstelling van het meetkanaal.
Beeld 8-20 Signaal keuze
● Keuze van de as: De keuze van de as wordt getroffen in het toggle-veld "As". ● "Signaal type": Sleepafstand Regelaarverschil Contourafwijking Actuele positiewaarde Actuele snelheidswaarde Snelheidsdoelwaarde Compensatiewaarde Parameterset Positiedoelwaarde regelaaringang Snelheidsdoelwaarde regelaaringang Acceleratiedoelwaarde regelaaringang Snelheidsvoorstuurwaarde Signaal precieze stop fijn Signaal precieze stop grof ● "Status": On: de optekening gebeurt in dit kanaal Off: kanaal is inactief In de onderste helft van het scherm kunnen de parameters meettijd en triggertype ingesteld worden voor kanaal 1. Alle andere kanalen nemen deze instelling over. ● Meettijd bepalen: De meettijd wordt in ms direct ingevoerd in het invoerveld Meetduur (max. 6133 ms).
138
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
● Keuze van de triggervoorwaarde: Plaats de cursor op het veld Triggervoorwaarde en kies de voorwaarde d.m.v. de toggle-toets. – Geen trigger, d.w.z. de meting begint direct na het bedienen van de softkey Start. – Positieve flank – Negatieve flank – Precieze stop fijn bereikt – Precieze stop grof bereikt 90DUN RII
Met de softkeys "V-marker aan" / "V-marker uit" schakelt u de verticale hulplijn in of uit. Welk signaal in de verticale as weergegeven wordt, bepaalt u met de functie "Signaal keuze".
70DUN RII
Met de softkeys "T-marker aan" / "T-marker uit" schakelt u de horizontale hulplijnen van de tijdas in of uit.
)L[ 90DUN
Met behulp van de markers kunnen verschillen in horizontale of verticale richting worden bepaald. Daarvoor moet de marker op het startpunt worden geplaatst en de softkey "vasth. V - marker" of "vasth. T - marker" worden bediend. In de statusregel wordt nu het verschil aangegeven tussen het beginpunt en de actuele markerpositie. Het opschrift van de softkey verandert in "Vrije V - marker" of "Vrije T - marker".
6KRZ WUDFH
Deze functie opent een andere menuniveau, dat softkeys aanbiedt voor het weergeven / verbergen van de diagrammen. Als een softkey een zwarte achtergrond heeft, worden de diagrammen voor het gekozen Trace-kanaal aangegeven.
7LPH VFDOH
Met behulp van deze functie kan de tijdbasis vergroot resp. verkleind worden.
9HUWLFDO VFDOH
Met behulp van deze functie wordt de resolutie (amplitude) vergroot resp. verkleind.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
139
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
0DUNHU VWHSV
Met behulp van deze functie kunnen de incrementen van de markers worden vastgelegd.
Beeld 8-21 Marker stappen
Het bewegen van de markers gebeurt met behulp van de cursortoetsen telkens met één increment. Grotere incrementen kunnen ingesteld worden met behulp van de invoervelden. De waarde geeft aan met hoeveel rastereenheden per "SHIFT" + cursorbeweging de marker moet worden verschoven. Als de marker de rand van het diagram bereikt, verschijnt automatisch het volgende raster in horizontale of verticale richting. )LOH VHUYLFH
Deze functie dient voor het opslaan of laden van Trace-gegevens.
Beeld 8-22 Trace-gegevens
In het veld Bestandsnaam voert men de gewenste bestandsnaam in zonder extensie. Met "Opslaan" worden de gegevens onder de aangegeven naam opgeslagen in de deelprogrammadirectory. Vervolgens kan het bestand uitgelezen en de gegevens met MS Excel bewerkt worden. Met "Laden" wordt het aangegeven bestand geladen en worden de gegevens grafisch weergegeven.
140
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
9HUVLRQ
+0, 'HWDLOV
Dit venster bevat de versienummers en het aanmaakdatum van de verschillende CNCcomponenten. Het menubereik "HMI Details" is bedoeld voor servicedoeleinden en toegankelijk met het gebruikerswachtwoord. In dat bereik vindt u alle bedieningscomponenten met de versienummers. Door het naladen van softwarecomponenten kunnen de versienummers van elkaar afwijken.
Beeld 8-23 Menubereik HMI-versie
5HJLVWU\ 'HWDLOV
De functie "Registry Details" biedt een overzicht van de toewijzing van de hardkeys (functietoetsen machine, offset, programma, ...) aan de verschillende programma's. De betekenis van de verschillende kolommen vindt u in de onderstaande tabel.
Beeld 8-24 Registry Details
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
141
Systeem 8.4 Systeem - Softkeys (serviceweergave)
Tabel 8-3
)RQW 'HWDLOV
Betekenis van de ingaven onder [DLL arrangement]
Benaming
Betekenis
Softkey
SK1 tot SK7 hardkey-toewijzing 1 tot 7
DLL-naam
Naam van het uit te voeren programma
Class-naam
Benoemer voor het ontvangen van berichten
Start-methode
Functienummer die na de start van het programma wordt uitgevoerd
Execute-flag (kind of executing)
0 - Beheer van het programma door het basissysteem
text file name
Naam van het tekstbestand (zonder extensie)
Softkey tekst-ID (SK ID)
gereserveerd
password level
Het uitvoeren van het programma is afhankelijk van het wachtwoordniveau.
Class SK
gereserveerd
SK-File
gereserveerd
1 - Het basissysteem start het programma en geeft de besturing door aan het geladen programma
De functie "Font Details" biedt een overzicht van de geladen lettertypes.
Beeld 8-25 Font Details
&KDQJH VWDUW'//
Met de functie "Start DLL wijzigen" wordt het startprogramma vastgelegd. De besturing start na de systeemstart automatisch het bedieningsbereik machine (SK 1). Als u een ander startgedrag wenst, kan met deze functie een ander startprogramma worden vastgelegd. Het nummer van het programma (kolom "Softkey") dat na de systeemstart moet worden gestart, moet hier worden ingevoerd.
142
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC)
8.5
Systeem - Softkeys (PLC)
3/&
De biedt meer functies m.b.t. diagnose en inbedrijfstelling van de PLC.
67(3 FRQQHFW
Deze softkey opent de configuratiedialoog voor de interfaceparameters van de STEP 7verbinding via de RS232-interface van de besturing. Als de RS232-interface reeds door de gegevenstransmissie bezet is, kunt u pas na het afsluiten van de transmissie de besturing kop met het programming-tool PLC802 koppelen op de PG/PC. Met het activeren van de verbinding wordt de RS232-interface geïnitialiseerd.
Beeld 8-26 Communicatie-instellingen
De instelling van de baudsnelheid gebeurt via het toggle-veld. De volgende waarden zijn mogelijk 9600 / 19200 / 38400 / 57600 / 115200.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
143
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC)
Modem Als de gegevenstransmissie aan de RS232-interface via een modem gebeurt, dan gaat u uit van de volgende initialisatiemogelijkheid:
Beeld 8-27 Modem initialiseren
De volgende initialisaties zijn mogelijk met toggle-velden: ● Baudsnelheid 9600 / 19200 / 38400 / 57600 / 115200. ● Pariteit: "zonder" bij 10 bit "oneven" bij 11 bit Daarnaast zijn via de softkey "Modeminstellingen" de volgende instellingen mogelijk bij een nog niet bestaande verbinding:
Beeld 8-28 Modeminstellingen
144
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC) Via een toggle-veld kunt u de volgende modemtypes kiezen: ● analoge modem ● ISDN-box ● mobiele telefoon Opmerking De types van beide communicatiepartners moeten overeenstemmen. Als er meerdere AT-commandosets zijn, hoeft er slechts eenmaal met AT te worden begonnen, alle andere commando's kunnen gewoon toegevoegd worden, bijv. AT&FS0=1E1X0&W. De precieze vorm van de verschillende commando's en de parameters vindt u in de handboeken van de fabrikanten, daar deze reeds tussen de apparaten van één fabrikant sterk kunnen verschillen. De standaardwaarden in de besturing zijn daarom slechts een minimum en moeten voor het eerste gebruik in elk geval worden gecontroleerd. &RQQHFW RQ
Deze functie activeert de verbinding tussen de besturing en de PG/PC. Er wordt gewacht op de oproep van het programming tool PLC802. In deze toestand kunnen de instellingen niet gewijzigd worden. Het softkey-opschrift verandert in "Verbinding scheiden". Als u op "Verbinding scheiden" drukt, kan de transmissie op een willekeurige positie met de besturing worden onderbroken. Nu kunt u weer wijzigingen aanbrengen aan de instellingen. De toestand actief resp. inactief blijft behouden over power on (behalve bij het opstarten met standaardgegevens) heen. Een actieve verbinding wordt door een symbool in de statusbalk aangegeven. Verlaten wordt het menu met "RECALL".
Meer functies 3/& VWDWXV
Met deze functie kunnen de momentele toestanden van de in de onderstaande tabel aangegeven geheugenzones weergegeven en gewijzigd worden. Er kunnen 16 operanden tegelijkertijd worden aangegeven. Tabel 8-4
decimaal De binaire weergave is bij dubbele woorden niet mogelijk. Tellers en tijden worden decimaal weergegeven.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
145
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC)
Beeld 8-29 PLC-statusweergave
2SHUDQG
Het operandenadres toont telkens de met 1 verhoogde waarde.
2SHUDQG
Het operandenadres toont telkens de met 1 verminderde waarde.
'HOHWH
Alle operanden worden gewist.
&KDQJH
De cyclische actualisering van de waarden wordt onderbroken. Vervolgens kunt u de waarden van de operanden wijzigen.
6WDWXV OLVW
Met de functie "Statuslijst" kunnen PLC-signalen weergegeven en gewijzigd worden. Er worden 3 lijsten aangeboden: ● Ingangen (basisinstelling) linker lijst ● Merker (basisinstelling) middelste lijst ● Uitgangen (basisinstelling) rechter lijst ● Variabele
146
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC)
Beeld 8-30 PLC-statuslijst
&KDQJH
(GLW SDG
Met deze softkey kan de waarde van de gemarkeerde variabele gewijzigd worden. De wijziging wordt overgenomen met de toets "Overname". Aan de actieve kolom wordt een nieuw bereik toegewezen. Daarvoor biedt het dialoogscherm de vier bereiken aan. Voor elke kolom kan een startadres worden toegekend, die in het desbetreffende veld moet worden ingevoerd. Bij het verlaten van het invoerscherm slaat de besturing deze instellingen op.
Beeld 8-31 Keuzescherm gegevenstype
Met de cursortoetsen en "Page up" / "Page Down" kunt u in en tussen de kolommen navigeren. 3/& SURJUDP
PLC-diagnose in de contactplanweergave (zie hoofdstuk "PLC-diagnose in compactplanweergave").
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
147
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC)
3URJUDP OLVW
U kunt deelprogramma's via de PLC selecteren en laten uitvoeren. Daarvoor schrijft het PLC-gebruikersprogramma een programmanummer in de PLC-naadlocatie, dat vervolgens met behulp van een referentielijst in een programmanaam wordt omgezet. Er kunnen maximaal 255 programma's worden beheerd.
Beeld 8-32 PLC-programmalijst
De dialoog bevat een lijst van alle bestanden uit de MPF-directory en de toewijzing in de referentielijst (PLCPROG.LST). Met de TAB-toets kan tussen beide kolommen worden gewisseld. De softkey-functies kopiëren, invoegen en wissen worden aangeboden afhankelijk van de context. Als de cursor zich aan de linkerkant bevindt, staat alleen de functie kopiëren ter beschikking. Aan de rechterkant kan met de functies invoegen en wissen de referentielijst worden aangepast. &RS\
Plaatst de gemarkeerde bestandsnamen in het tussengeheugen
3DVWH
Voegt de bestandsnaam in op de actuele cursorpositie
'HOHWH
Wist de gemarkeerde bestandsnamen uit de toewijzingslijst Opbouw van de referentielijst (bestand PLCPROG.LST) De lijst is onderverdeeld in 3 zones: Nummer
Zone
Beveiligingsniveau
1 tot 100
Gebruikersbereik
Gebruiker
101 tot 200
Machinefabrikant
Machinefabrikant
201 tot 255
Siemens
Siemens
Elk programma wordt op regelbasis genoteerd. Per regel zijn twee kolommen voorzien, die door TAB, spatie of "|"-teken van elkaar gescheiden moeten worden. In de eerste kolom moet het PLC-referentienummer en de tweede de bestandsnaam worden aangegeven. Voorbeeld: 1 | Welle.mpf 2 | Welle.mpf
148
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.5 Systeem - Softkeys (PLC)
(GLW3/& DODUPW[W
Met deze functie kunnen PLC-gebruikersalarmteksten worden ingevoegd resp. gewijzigd. Kies het gewenste alarmnummer met de cursor. De actueel geldige tekst verschijnt tegelijkertijd in de invoerregel.
Beeld 8-33 PLC-alarmtekst bewerken
Voer de nieuwe tekst in de invoerregel in. De ingave moet met "Input" afgesloten en met "Opslaan" opgeslagen worden. De notatie van de teksten vindt u in de handleiding.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
149
Systeem 8.6 Systeem - Softkeys (IBS-bestanden)
8.6 6WDUWXS ILOHV
Systeem - Softkeys (IBS-bestanden) Met deze functie kunnen inbedrijfstellingsarchieven en PLC-projecten opgesteld en uit- resp. ingelezen worden. Het venster toont de inhoud van de geselecteerde drive in een boomstructuur. De horizontale softkeys bieden een overzicht van de beschikbare drives. De verticale softkeys bevatten de voor de drive toegelaten stuurfuncties. Vast ingestelde toewijzingen zijn: ● 802D gegevens: Inbedrijfstellingsgegevens ● CF-kaart klant: Klantengegevens op de CF-kaart ● RS232: Seriële interface De omgang met de gegevens verloopt volgens het principe "Copy & Paste".
Beeld 8-34 IBS-bestanden
' GDWD
De verschillende gegevensgroepen in het bereik "802D gegevens" hebben de volgende betekenis. ● Gegevens: Machine data (machinegegevens): Setting data (setting-gegevens) Tool data (werktuiggegevens) R variables (R-parameters) Work offset (nulpuntverschuiving) Compensation: Leadscrew error (SSFK) Global user data (gebruikersgegevens) Deze gegevens zijn speciale initialisatiegegevens en worden als ASCII-bestand getransporteerd.
150
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Systeem 8.6 Systeem - Softkeys (IBS-bestanden) ● Inbedrijfstellingsarchief (NC/PLC): NC data (NC-gegevens): NC directories (NC-directories) Display machine data (weergave-machinegegevens) Compensation: Leadscrew error PLC user alarm texts (PLC-gebruikersalarmteksten) PLC project (PLC-project) Drive machine data (aandrijvingsmachinegegevens) Deze gegevens vormen een inbedrijfstellingsbestand voor NC en PLC-gegevens en worden binair getransporteerd in het HMI-archiefformaat. ● Inbedrijfstellingsarchief (HMI) User cycles (gebruikerscycli): User directories (gebruikersdirectories) Language files SP1 (taalbestand SP1) Language files SP2 (taalbestand SP2) Start screen (startscherm) Online help (online-help) HMI bitmaps Deze gegevens vormen een inbedrijfstellingsbestand voor HMI-gegevens en worden binair getransporteerd in het HMI-archiefformaat. ● PLC project (PT802D *.PTE): Door de ondersteuning voor PLC-projecten in het programming tool exportformaat is een directe uitwisseling tussen besturing en programming tool mogelijk zonder convertering. &XVWRPHU &)FDUG
Met deze functie kunt u gegevens uitwisselen d.m.v. een CompactFlash Card (CF-kaart).
Manufacturer drive
Met deze functie heeft u toegang tot de gegevens van de directory "F" van de fabrikant en kunt u gegevens uitwisselen (alleen SINUMERIK 802D sl pro).
USB Drive
Met deze functie kunt u gegevens uitwisselen d.m.v. een USB-FlashDrive (alleen SINUMERIK 802D sl pro). Bij de functies "CF-kaart klant", "Fabr.-drive" en "USB-drive" staan de volgende functies ter beschikking: ● "Hernoemen": Met deze functie kunt u een voordien met de cursor geselecteerd bestand hernoemen. ● "Nieuwe directory": Legt een nieuwe directory aan ● "Kopiëren": Kopieert één of meerdere bestanden naar het klembord. ● "Invoegen": Bestanden of directories worden uit het klembord in de actuele directory ingevoegd. ● "Wissen": Wist de gemarkeerde bestandsnamen uit de toewijzingslijst. ● "Alle markeren": Alle bestanden worden voor de volgende operaties gemarkeerd. ● "Opdrachtlijst": Toont een lijst met actieve bestandsopdrachten en biedt de mogelijkheid een bestandsopdracht te beëindigen resp. te tonen. Met deze functie kunt u gegevens in- en uitlezen via de RS232-interface.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
151
Systeem 8.6 Systeem - Softkeys (IBS-bestanden)
6HWWLQJV
Met deze functie kunt u de interfaceparameters oproepen en wijzigen. Wijzigingen van de instellingen worden onmiddellijk actief. De softkey-functie "Opslaan" slaat de gekozen instellingen op over het uitschakeltijdstip heen. De softkey "Standaardinst." schakelt alle instellingen terug op de basisinstelling.
Beeld 8-35 Parameters van de RS232-interface
Interfaceparameters Tabel 8-5
Interfaceparameters
Parameter
Beschrijving
Protocol
RTS/CTS Het signaal RTS (Request to Send) stuurt het zendbedrijf van de gegevenstransmissie-inrichting. Actief: Gegevens moeten gezonden worden. Passief: Zendbedrijf pas verlaten als alle doorgegeven gegevens gezonden zijn. Het CTS-signaal geeft als bevestigingssignaal voor RTS de zendklare toestand van de gegevenstransmissie-inrichting aan
Pariteitsbits worden gebruikt voor de foutherkenning. Deze worden toegevoegd aan het gecodeerde teken om het aantal op "1" gezette posities tot een oneven of een even getal te maken. Ingave: geen pariteit (voorinstelling) even pariteit oneven pariteit
Gegevensbits
Aantal gegevensbits bij de asynchrone transmissie. Ingave: 7 gegevensbits 8 gegevensbits (voorinstelling)
Overschrijven Y: Bij het inlezen wordt gecontroleerd of het bestand in de NC reeds bestaat. met bevestiging N: De bestanden worden zonder na te vragen overschreven
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
153
Systeem 8.7 Alarmweergave
8.7
Alarmweergave
Bedieningsvolgorde 6<67(0 $/$50
Het alarmvenster wordt geopend. Door middel van softkeys kunnen de NC-alarmen gesorteerd worden. PLC-alarmen worden niet gesorteerd.
Beeld 8-36 Alarmweergavevenster
Softkeys +LJKHVW SULRULW\
Alarmen worden naar hun prioriteit gesorteerd getoond. Het alarm met de hoogste prioriteit staat aan het begin van de lijst.
0RVWUHF DODUP
Alarmen worden in chronologische volgorde getoond. Het jongste alarm staat aan het begin van de lijst.
2OGHVW DODUP
Alarmen worden in chronologische volgorde getoond. Het oudste alarm staat aan het begin van de lijst.
154
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
9
Programmeren 9.1
Basisprincipes van de NC-programmering
9.1.1
Programmanamen Elk programma heeft een eigen programmanaam. De naam kan bij het aanmaken van het programma vrij worden gekozen, met inachtneming van de volgende principes: ● de eerste beide tekens moeten letters zijn ● alleen letters, cijfers of liggende streepjes gebruiken ● geen scheidingstekens gebruiken (zie hoofdstuk "Tekenset") ● De decimale punt mag alleen gebruikt worden als begin van de bestandsextensie. ● maximaal 25 tekens gebruiken
Voorbeeld WELLE527
9.1.2
Programmaopbouw
Opbouw en inhoud Het NC-programma bestaat uit een reeks blokken (zie volgende tabel). Elk blok staat voor een bewerkingsstap. In één blok worden de instructies geschreven in de vorm van woorden. Het laatste blok van de reeks bevat een speciaal woord voor het programma-einde: M2. Tabel 9-1
NC-programmaopbouw
Blok
Woord
Woord
Woord
...
;commentaar
Blok
N10
G0
X20
...
; 1. Blok
Blok
N20
G2
Z37
...
; 2. Blok
Blok
N30
G91
...
...
; ...
Blok
N40
...
...
...
Blok
N50
M2
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; Programma-einde
155
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering
9.1.3
Woordopbouw en adres
Functionaliteit/opbouw Het woord is een element van een blok en vormt hoofdzakelijke een stuurinstructie. Het woord bestaat uit ● Adresteken: in de regel een letter ● Getalwaarde: een cijferreeks die bij bepaalde adressen voorzien kan zijn van een voorteken en een decimale punt. Een positief voorteken (+) kan wegvallen. :RRUG $GUHV 9RRUEHHOG
9HUNODULQJ
Beeld 9-1
:DDUGH *
9HUSODDWVHQPHW OLQHDLUHLQWHUSRODWLH
:RRUG $GUHV
:DDUGH
:RRUG $GUHV
; :HJRIHLQG SRVLWLHYRRUGH ;DVPP
:DDUGH )
$DQYRHU PPPLQ
Voorbeeld voor woordopbouw
meerdere adrestekens Een woord kan ook meerdere adresletters bevatten. Hier moet echter de getalwaarde worden toegewezen via het daartussen liggende teken "=". Voorbeeld: CR=5.23 Daarnaast kunnen ook G-functies opgeroepen worden met een symbolische naam (zie ook hoofdstuk "Overzicht van de instructies"). Voorbeeld: SCALE ; schaalfactor inschakelen
uitgebreid adres Bij de adressen R
Rekenparameters
H
H-functie
I, J, K
Interpolatieparameters/tussenpunt
M
Extra functie M, alleen van toepassing op de spil
S
Spiltoerental (spil 1 of 2)
wordt het adres uitgebreid met 1 tot 4 cijfers, om een groter aantal adressen te winnen. De waardetoewijzing moet hierbij via gelijkheidstekens "=" worden uitgevoerd (zie ook hoofdstuk "Overzicht van de instructies"). Tabel 9-2
R10=6.234
156
Voorbeelden:
H5=12.1
I1=32.67
M2=5
S2=400
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering
9.1.4
Blokopbouw
Functionaliteit Een blok moet alle gegevens bevatten voor de uitvoering van een arbeidsstap. Het blok bestaat in de regel uit meerdere woorden en wordt steeds afgesloten met het blokeindteken " LF " (nieuwe regel). Het teken wordt automatisch ingevoegd tijdens het schrijven bij bediening van de regelomschakeling of de Input–toets.
Woordvolgorde Als er meerdere instructies in één blok staan, adviseren wij de volgende volgorde: N... G... X... Z... F... S... T... D... M... H...
Opmerking over bloknummers Kies de bloknummers eerst in sprongen van 5 of 10. Daardoor kunt u later blokken toevoegen en toch de stijgende volgorde van de bloknummers behouden.
Blokonderdrukking Blokken van een programma die niet bij elke programma-uitvoering afgewerkt moeten worden, kunnen met een schuine streep " / " voor het woord van het bloknummer gemarkeerd worden. De blokonderdrukking zelf wordt via bediening (programmabeïnvloeding: "SKP") of door de aanpasbesturing geactiveerd (signaal). Een gedeelte kan door meerdere opeenvolgende blokken met " / " worden uitgelicht. Als tijdens de programma-uitvoering een blokonderdrukking actief is, worden alle met " / " gemarkeerde programmablokken niet uitgevoerd. Alle in de desbetreffende blokken aanwezige instructies worden niet in acht genomen. Het programma wordt voortgezet met het volgende blok zonder markering.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
157
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering
Commentaar, opmerking De instructies in de blokken van een programma kunnen van commentaren (opmerkingen) worden voorzien. Een commentaar begint met het teken " ; " en eindigt met het blokeinde. Commentaren worden samen met de inhoud van het overige blok weergegeven in de actuele blokweergave.
Meldingen Meldingen worden in een blok voor zich geprogrammeerd. Een melding wordt in een speciaal veld aangegeven en blijft staan tot op het einde van het programma of tot er een blok met een andere melding wordt uitgevoerd. Er kunnen max. 65 tekens meldtekst aangegeven worden. Een melding zonder meldtekst wist een voorgaande melding. MSG("DIT IS DE MELDTEKST")
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering
9.1.5
Tekenset De volgende kunnen gebruikt worden voor de programmering en worden in overeenstemming met de conventies geïnterpreteerd.
Letters, cijfers A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N,O, P, Q, R, S, T, U, V, W X, Y, Z 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 Geen verschil tussen kleine letters en hoofdletters.
Afdrukbare speciale tekens (
ronde haakjes open
„
aanhalingstekens
)
ronde haakjes dicht
_
liggend streepje (bij letters)
[
hoekige haakjes open
.
decimaal punt
]
hoekige haakjes dicht
,
komma, scheidingsteken
<
kleiner
;
commentaarbegin
>
groter
%
gereserveerd, niet gebruiken
:
hoofdblok, labelafsluiting
&
gereserveerd, niet gebruiken
=
toewijzing, deel van gelijkheid
'
gereserveerd, niet gebruiken
/
deling, blokonderdrukking
$
systeemeigen variabelencode
*
vermenigvuldiging
?
gereserveerd, niet gebruiken
+
optelling, positief voorteken
!
gereserveerd, niet gebruiken
-
aftrekking, negatief voorteken
Niet afdrukbare speciale tekens LF
blokeindteken
Blank
Scheidingsteken tussen de woorden, leestekens
Tabulator
gereserveerd, niet gebruiken
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
159
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering
9.1.6
Overzicht van de instructies - draaien Functies beschikbaar bij SINUMERIK 802D sl plus en pro!
Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
Informatie
Programmering
D
Werktuigcorrectien ummer
0 ... 9, alleen gehele getallen, zonder voorteken
bevat correctiegegevens voor een bepaald werktuig T... ; D0>correctiewaarden= 0, max. 9 D-nummers voor een werktuig
D...
F
Aanvoer
0.001 ... 99 999.999
Baansnelheid werktuig/werkstuk, maateenheid in mm/min of mm/omwenteling afhankelijk van G94 of G95
F...
F
Verwijltijd (blok met 0.001 ... 99 G4) 999.999
Verwijltijd in seconden
G4 F... ;eigen blok
F
Draadspoedwijzigin 0.001 ... 99 g (blok met G34, 999.999 G35)
in mm/omw2
zie bij G34, G35
G
G-functie (wegvoorwaarde)
De G-functies zijn onderverdeeld in G-groepen. Er kan slechts één Gfunctie van een groep in een blok worden geschreven. Een G-functie kan modaal werken (tot een andere functie van dezelfde groep dit herroept) of ze is alleen actief voor het blok waarin ze staat (actief per blok).
G... of symbolische naam, bijv.: CIP
G0
Lineaire interpolatie met ijlgang
1: Bewegingscommando's
G0 X... Z...
G1 *
Lineaire interpolatie met aanvoer
(interpolatiewijze)
G1 X...Z... F...
G2
Cirkelinterpolatie in de richting van de klok
G2 X... Z... I... K... F... ;middel- en eindpunt G2 X... Z... CR=... F... ;radius en eindpunt G2 AR=... I... K... F... ;openingshoek en middelpunt G2 AR=... X... Z... F... ;openingshoek en eindpunt
G3
Cirkelinterpolatie tegen de richting van de klok in
G3 .... ;anders zoals bij G2
CIP
Cirkelinterpolatie over tussenpunt
CIP X... Z... I1=... K1=... F... ;I1, K1 is tussenpunt
CT
Cirkelinterpolatie, tangentiële overgang
N10 ... N20 CT Z... X... F... ;Cirkel, tangentiële overgang naar het vorige baanstuk N10
alleen gehele getallen, vastgelegde waarden
G-groep:
160
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
Informatie
Programmering
G33
Schroefdraadsnijden met constante spoed
modaal actief
; constante spoed G33 Z... K... SF=... ; cilinderschroefdraad G33 X... I... SF=... ; vlakke schroefdraad G33 Z... X... K... SF=... ; kegelschroefdraad, in Z-as weg groter dan in X-as G33 Z... X... I... SF=... ; kegelschroefdraad, in X-as weg groter dan in Z-as
N10 SPOS=... ; spil in positieregeling N20 G331 Z... K... S... ; schroefdraadboren zonder compensatiekop bijv. in Zas ; rechtse of linkse schroefdraad wordt via het voorteken van de spoed (bijv. K+) vastgelegd: + : zoals bij M3 - : zoals bij M4
G332
Schroefdraadinterpolatie - terugtrekking
G332 Z... K... ;schroefdraadboren zonder compensatiekop bijv. in Zas, terugtrekbeweging ; voorteken van de spoed zoals bij G331
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
163
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
Informatie
G290 *
SIEMENS-modus
47: Externe NC-talen
G291
Externe modus (niet bij 802D-bl)
modaal actief
Programmering
De met * gemarkeerde functies zijn actief bij de start van het programma (in leveringstoestand van de besturing, indien niets anders geprogrammeerd is en de machinefabrikant de standaardinstelling voor de technologie "draaien" heeft behouden). H
H-functie
± 0.0000001 ... 9999 9999 (8 decimalen) of met exponentaanduid ing: ± (10-300 ... 10+300 )
Waardentransmissie naar PLC, H0=... H9999=... bepaling van de betekenis door de machinefabrikant bijv.: H7=23.456
bij X-as horend, weergave bij cirkelinterpolatie met CIP
zie CIP
K1=
Tussenpunt voor cirkelinterpolatie
±0.001 ... 99 999.999
bij Z-as horend, weergave bij cirkelinterpolatie met CIP
zie CIP
L
Onderprogramma, naam en oproep
7 decimalen, alleen gehele getallen, zonder voorteken
in plaats van een vrije naam kan ook L1 ...L9999999 worden gekozen; daarmee wordt het onderprogramma (UP) ook in een eigen blok opgeroepen, Opgelet: L0001 is niet gelijk aan L1 Naam "LL6" is gereserveerd voor WT-wissel-UP!
L.... ;eigen blok
M
Extra functie
0 ... 99 alleen gehele getallen, zonder voorteken
bijv. voor het activeren van schakelhandelingen, zoals "Koelmiddel AAN", maximaal 5 M-functies in één blok,
M...
M0
geprogrammeerde stop
op het einde van het blok met M0 wordt de bewerking gestopt, de voortzetting van de uitvoering gebeurt met een nieuwe "NCSTART"
M1
stop naar keuze
zoals M0, de stop wordt echter alleen uitgevoerd als een speciaal signaal (programmabeïnvloeding: "M01") gegeven is
H0= tot H9999=
164
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
Informatie
M2
Programma-einde
staat in het laatste blok van de uitvoeringsvolgorde
M30
-
gereserveerd, niet gebruiken
M17
-
gereserveerd, niet gebruiken
M3
Spil rechtsdraaiend (voor masterspil)
M4
Spil linksdraaiend (voor masterspil)
M5
Spil stop (voor masterspil)
Mn=3
Spil rechtsdraaiend (voor spil n)
n = 1 of = 2
M2=3 ; rechtsdraaiend stop voor spil 2
Mn=4
Spil linksdraaiend (voor spil n)
n = 1 of = 2
M2=4 ; linksdraaiend stop voor spil 2 M2=5 ; spil stop voor spil 2
Mn=5
Spil stop (voor spil n)
n = 1 of = 2
M6
Werktuigwissel
alleen indien met M6 geactiveerd via machinegegevensblok, anders wissel direct met T-commando
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
Rekenfuncties
Informatie
Programmering
Naast de 4 hoofdbewerkingen met de operatoren + - * / bestaan de volgende rekenfuncties:
SIN( )
sinus
graadaanduiding
R1=SIN(17.35)
COS( )
cosinus
graadaanduiding
R2=COS(R3)
TAN( )
tangens
graadaanduiding
R4=TAN(R5)
ASIN( )
arcussinus
R10=ASIN(0.35) ; R10: 20,487graden
ACOS( )
arcuscosinus
R20=ACOS(R2) ; R20: ... graden
ATAN2( , )
arcustangens2
SQRT( )
vierkantswortel
R6=SQRT(R7)
POT( )
kwadraat
R12=POT(R13)
ABS( )
bedrag
R8=ABS(R9)
TRUNC( )
deel in geheel getal
R10=TRUNC(R2)
LN( )
natuurlijk logaritme
R12=LN(R9)
EXP( )
exponentiële functie
R13=EXP(R1)
RET
onderprogrammaeinde
S...
Spiltoerental (masterspil)
S1=...
Uit 2 verticaal t.o.v. elkaar staande vectoren wordt de hoek van de sommenvector berekend. Hoekreferentie is altijd de 2e aangegeven vector. Resultaat in het bereik: -180 tot +180 graden
R40=ATAN2(30.5,80.1) ; R40: 20.8455 graden
Gebruik i.p.v. M2 - voor instandhouding van baanstuurbedrijf
RET ;eigen blok
0.001 ... 99 999.999
Spiltoerental-maateenheid omw/min
S...
spiltoerental voor spil 1
0.001 ... 99 999.999
Spiltoerental-maateenheid omw/min
S1=725 ; toerental 725 omw/min voor spil 1
S2=...
spiltoerental voor spil 2
0.001 ... 99 999.999
Spiltoerental-maateenheid omw/min
S2=730 ; toerental 730 omw/min voor spil 2
S
Snijsnelheid bij actieve G96
0.001 ... 99 999.999
Snijsnelheid-maateenheid m/min bij G96, functie - alleen voor masterspil
G96 S...
S
Verwijltijd in blok met G4
0.001 ... 99 999.999
Verwijltijd in omwentelingen van de spil
G4 S... ;eigen blok
T
Werktuignummer
1 ... 32 000 alleen gehele getallen, zonder voorteken
De werktuigwissel kan met het Tcommando direct of pas bij M6 worden uitgevoerd. Dit is instelbaar in de machinegegevens.
T...
X
As
±0.001 ... 99 999.999 Weginformatie
X...
Y
As
±0.001 ... 99 999.999 Weginformatie, bijv. bij TRACYL, TRANSMIT
Y...
Z
As
±0.001 ... 99 999.999 Weginformatie
Z...
166
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
AC
Absolute coördinaat
-
ACC[as]
Informatie
Programmering
voor een bepaalde as kan de maataanduiding voor eind- of middelpunt blokgewijs afwijkend van G91 aangegeven worden.
N10 G91 X10 Z=AC(20) ;X -ketenmaat, Z -absolute maat
voor een ronde as kan de maataanduiding voor het eindpunt met ACP(...) blokgewijs afwijkend van G90/G91 aangegeven worden, ook toepasbaar bij spilpositionering
N10 A=ACP(45.3) ;absolute positie as A in positieve richting aanlopen N20 SPOS=ACP(33.1) ;spil positioneren
voor een ronde as kan de maataanduiding voor het eindpunt met ACN(...) blokgewijs afwijkend van G90/G91 aangegeven worden, ook toepasbaar bij spilpositionering
N10 A=ACN(45.3) ;absolute positie as A in negatieve richting aanlopen N20 SPOS=ACN(33.1) ;spil positioneren
ANG
Hoek voor rechteweergave in contour
±0.00001 ... 359.99999
Weergave in graden, een mogelijkheid voor de rechteweergave bij G0 of G1, slechts één eindpuntcoördinaat van het vlak is bekend of bij contouren over meerdere blokken is het algemene eindpunt onbekend
Openingshoek voor 0.00001 ... cirkelinterpolatie 359.99999
Weergave in graden, een mogelijkheid voor het vastleggen van een cirkel bij G2/G3
zie G2, G3
CALL
indirecte oproep cyclus
-
speciale vorm van de N10 CALL VARNAME ; cyclusoproep, geen variabelenaam parameteroverdracht, naam van de cyclus opgeslagen in variabele, alleen voorzien voor cyclusintern gebruik
CHF
Fase, algemene toepassing
0.001 ... 99 999.999
voegt een fase met de N10 X... Z.... CHF=... aangegeven lengte in tussen twee N11 X... Z... contourblokken
CHR
Fase, in contour
0.001 ... 99 999.999
voegt een fase met de aangegeven beenlengte in tussen twee contourblokken
N10 X... Z.... CHR=... N11 X... Z...
CR
Radius voor cirkelinterpolatie
0.010 ... 99 999.999 negatief voorteken voor cirkelkeuze: grote halve cirkel
een mogelijkheid voor het vastleggen van een cirkel bij G2/G3
zie G2, G3
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
167
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
N10 CYCLE83(110, 100, ...) ;of waarden direct doorgeven, eigen blok
CYCLE84
Draadboren zonder compensatiekop
N10 CYCLE84(...) ;eigen blok
CYCLE840
Draadboren met compensatiekop
N10 CYCLE840(...) ;eigen blok
CYCLE85
Wrijven
N10 CYCLE85(...) ;eigen blok
CYCLE86
Uitdraaien
N10 CYCLE86(...) ;eigen blok
CYCLE88
Boren met stop
N10 CYCLE88(...) ;eigen blok
CYCLE93
Insteking
N10 CYCLE93(...) ;eigen blok
CYCLE94
Vrijsteking DIN76 (vorm E en F), nabewerking
N10 CYCLE94(...) ;eigen blok
CYCLE95
Afspanen met ondersnijdingen
N10 CYCLE95(...) ;eigen blok
CYCLE97
Draadsnijden
N10 CYCLE97(...) ;eigen blok
DC
Absolute coördinaat, positie direct aanlopen (voor ronde as, spil)
DEF
Definitie-instructie
DITS
Inloopweg bij schroefdraad G33
168
-
-1 ... < 0, 0, >0
Informatie
Programmering
Oproep van de bewerkingscycli vereist een eigen blok, de over te dragen parameters moeten over waarden beschikken speciale cyclusoproepen met bijkomende MCALL of CALL mogelijk
voor een ronde as kan de maataanduiding voor het eindpunt met DC(...) blokgewijs afwijkend van G90/G91 aangegeven worden, ook toepasbaar bij spilpositionering
N10 A=DC(45.3) ;positie as A direct aanlopen N20 SPOS=DC(33.1) ;spil positioneren
lokale gebruikersvariabele definiëren van het type BOOL, CHAR, INT, REAL, direct bij het programmabegin
DEF INT VARI1=24, VARI2 ; 2 variabelen van het type INT ; naam legt de gebruiker vast
Starten met geprojecteerde asacceleratie. Starten met sprongvormige acceleratie, vastgelegde inloopweg, evt. met overlast van de as
N10 G33 Z50 K5 DITS=4
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering Adres
Betekenis
Waardetoewijzing
DITE
Uitloopweg bij schroefdraad G33
-1 ... < 0, 0, >0
Remmen met geprojecteerde asacceleratie. Remmen met sprongvormige acceleratie, vastgelegde uitloopweg, met overslijpen
N10 G33 Z50 K5 DITE=4
FRC
blokgewijze aanvoer voor fase/afronding
0, >0
bij FRC=0 werkt aanvoer F
Maateenheid zie bij F en G94, G95, fase/afronding zie bij CHF, CHR, RND
FRCM
modale aanvoer 0, >0 voor fase/afronding
bij FRCM=0 werkt aanvoer F
Maateenheid zie bij F en G94, G95, afronding, modale afronding zie bij RND, RNDM
in %, max. 100% van max. moment van de aandrijving, as: Machineasbenoemer gebruiken
N30 FXST[Z1]=12.3
FXSW [as]
Bewakingsvenster, bewegen naar vaste aanslag
> 0.0
Maateenheid mm of graden, asspecifiek, as: Machineasbenoemer gebruiken
N40 FXSW[Z1]=2.4
GOTOB
Spronginstructie achteruit
-
in combinatie met een label wordt naar het gemarkeerde blok gesprongen, het sprongdoel ligt in de richting van het programmabegin,
N10 LABEL1: ... ... N100 GOTOB LABEL1
GOTOF
Spronginstructie vooruit
-
in combinatie met een label wordt naar het gemarkeerde blok gesprongen, het sprongdoel ligt in de richting van het programmaeinde
N10 GOTOF LABEL2 ... N130 LABEL2: ...
IC
Coördinaat in ketenmaat
-
Informatie
voor een bepaalde as kan de maataanduiding voor het eindpunt blokgewijs afwijken van G90 aangegeven worden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmering
N10 G90 X10 Z=IC(20) ;Z ketenmaat, X -absolute maat
169
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering IF
Sprongvoorwaarde
-
bij vervulde sprongvoorwaarde wordt de sprong naar het blok met label uitgevoerd: , anders volgende instructie,/blok, meerdere IF-voorwaarden in één blok zijn mogelijk
N10 IF R1>5 GOTOF LABEL3 ... N80 LABEL3: ...
Vergelijkende operatoren: = = gelijk aan, <> niet gelijk aan > groter dan, < kleiner dan >= groter of gelijk aan <= kleiner of gelijk aan LIMS
bovenste grenstoerental van de spil bij G96, G97
0.001 ... 99 999.999
beperkt het spiltoerental bij ingeschakelde functie G96 constante snijsnelheid en G97
N10 $A_DBR[5]=16.3 ; schrijven van de realvariabelen ; met offset-positie 5 ; (positie, type en betekenis tussen NC en PLC overeengekomen)
$A_MONIFACT
Factor voor standtijdbewaking
> 0.0
Initialisatiewaarde: 1.0
N10 $A_MONIFACT=5.0 ; 5-maal sneller verloop van de stilstandtijd
$AA_FXS [as]
Status, bewegen naar vaste aanslag
-
Waarden: 0 ... 5 As: machineasbenoemer
N10 IF $AA_FXS[X1]==1 GOTOF ....
$AA_MM[as]
Meetresultaat van een as in het machinecoördinaten systeem
-
As: benoemer van een bij het meten N10 R1=$AA_MM[X]
$AA_MW[as]
Meetresultaat van een as in het werkstukcoördinaten systeem
As: benoemer van een bij het meten N10 R2=$AA_MW[X]
$AC_MEA[1]
Meetopdrachtstatus
geleverde toestand: 0: Uitgangstoestand, taster heeft niet geschakeld 1: taster heeft geschakeld
170
-
verplaatste as (X, Z)
verplaatste as (X, Z)
N10 IF $AC_MEAS[1]==1 GOTOF .... ; indien meettaster geschakeld heeft, programma voortzetten ...
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering
$A..._..._ TIME
$AC_..._ PARTS
Tijdgever voor looptijd: $AN_SETUP_TIME $AN_POWERON_TI ME $AC_OPERATING_ TIME $AC_CYCLE_TIME $AC_CUTTING_TIM E
0.0 ... 10+300 min (waarde alleen leesbaar) min (waarde alleen leesbaar) s s s
Systeemvariabele: tijd sinds de laatste start van de besturing tijd sinds de laatste normale start totale looptijd van alle NCprogramma's looptijd NC-programma (alleen geselecteerd) werktuiggebruiksduur
Werkstukteller: $AC_TOTAL_ PARTS $AC_REQUIRED _PARTS $AC_ACTUAL_ PARTS $AC_SPECIAL_ PARTS
0 ... 999 999 999, geheel getal
Systeemvariabele: totaal actueel werkstuk doel actueel aantal werkstukken - gespecificeerd door de gebruiker
N10 IF $AC_CYCLE_TIME==50.5 ....
N10 IF $AC_ACTUAL_PARTS==1 5 ....
$AC_ MSNUM
Nummer van de actieve masterspil
alleen leesbaar
$P_ MSNUM
Nummer van de geprogrammeerde masterspil
alleen leesbaar
$P_NUM_ SPINDLES
Aantal geprojecteerde spillen
alleen leesbaar
$AA_S[n]
Act. toerental van de spil n
Spilnummer n =1 of =2, alleen leesbaar
$P_S[n]
laatste geprogrammeerd toerental van de spil n
Spilnummer n =1 of =2, alleen leesbaar
$AC_ SDIR[n]
actuele draairichting spil n
Spilnummer n =1 of =2, alleen leesbaar
$P_ SDIR[n]
laatste geprogrammeerde draairichting van de spil n
Spilnummer n =1 of =2, alleen leesbaar
$P_ TOOLNO
Nummer van het actieve werktuig T
-
alleen leesbaar
N10 IF $P_TOOLNO==12 GOTOF ....
$P_TOOL
actief D-nummer van het actieve werktuig
-
alleen leesbaar
N10 IF $P_TOOL==1 GOTOF ....
$TC_MOP1[t,d]
Vooralarmgrens standtijd
0.0 ...
in minuten, waarden schrijven of lezen voor werktuig t, D-nummer d
N10 IF $TC_MOP1[13,1]<15.8 GOTOF ....
$TC_MOP2[t,d]
Rest-standtijd
0.0 ...
in minuten, waarden schrijven of lezen voor werktuig t, D-nummer d
N10 IF $TC_MOP2[13,1]<15.8 GOTOF ....
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
171
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering $TC_MOP3[t,d]
Vooralarmgrens aantal
0 ... 999 999 999, geheel getal
Waarden schrijven of lezen voor werktuig t, D-nummer d
N10 IF $TC_MOP3[13,1]<15 GOTOF ....
$TC_MOP4[t,d]
Rest-aantal
0 ... 999 999 999, geheel getal
Waarden schrijven of lezen voor werktuig t, D-nummer d
N10 IF $TC_MOP4[13,1]<8 GOTOF ....
$TC_MOP11[t,d]
Doel-standtijd
0.0 ...
in minuten, waarden schrijven of lezen voor werktuig t, D-nummer d
N10 $TC_MOP11[13,1]=247.5
$TC_MOP13[t,d]
Doel-aantal
0 ... 999 999 999, geheel getal
Waarden schrijven of lezen voor werktuig t, D-nummer d
N10 $TC_MOP13[13,1]=715
$TC_TP8[t]
Toestand van het werktuig
-
geleverde toestand - bitgewijze codering voor werktuig t, (bit 0 tot bit 4)
N10 IF $TC_TP8[1]==1 GOTOF ....
$TC_TP9[t]
Aard van de bewaking van het werktuig
0 ... 2
Bewakingsaard voor werktuig t, schrijven of lezen 0: geen bewaking, 1: standtijd, 2: aantal
alleen actief bij ingeschakelde werktuigradiuscorrectie G41, G42
N10 OFFN=12.4
RND
Afronding
0.010 ... 99 999.999
voegt een afronding met de aangegeven radiuswaarde tangentieel in tussen twee contourblokken
N10 X... Z.... RND=... N11 X... Z...
RNDM
Modaal afronden
0.010 ... 99 999.999
- voegt afrondingen met de aangegeven radiuswaarde tangentieel in aan alle volgende contourhoeken, speciale aanvoer FRCM= ... mogelijk - modale afronding UIT
N10 X... Y.... RNDM=.7.3 ;modaal afronden AAN N11 X... Y... .... N100 RNDM=.0 ;modaal afronden uit
Weergave in graden, hoek voor een programmeerbare draaiing in het actuele vlak G17 tot G19
zie ROT, AROT
0 RPL
Draaihoek bij ROT, AROT
SET( , , , )
Waarden instellen voor variabelen-velden
REP()
172
±0.00001 ... 359.9999
SET: verschillende waarden, vanaf aangegeven element tot: overeenstemmend met aantal waarden REP: dezelfde waarde, vanaf aangegeven element tot einde van het veld
DEF REAL VAR2[12]=REP(4.5) ; alle elementen waarde 4.5 N10 R10=SET(1.1,2.3,4.4) ; R10=1.1, R11=2.3, R4=4.4
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.1 Basisprincipes van de NC-programmering SETMS(n) SETMS
Spil vastleggen als masterspil
n= 1 of n= 2
n: Nummer van de spil, met alleen SETMS wordt default masterspil actief
N10 SETMS(2) ; eigen blok, 2e spil = master
SF
Schroefdraadbeginp unt bij G33
0.001 ... 359.999
Weergave in graden, het schroefdraadbeginpunt bij G33 wordt met de aangegeven waarde verschoven
zie G33
SPI(n)
Geconverteerd spilnummer n in asbenoemer
SPOS
Spilpositie
n =1 of =2, asbenoemer: bijv. "SP1" of "C" 0.0000 ... 359.9999
SPOS(n)
Weergave in graden, de spil stopt op de aangegeven positie (spil moet technisch daartoe in staat zijn: positieregeling) spilnummer n: 1 of 2
TRACYL(20.4) ; eigen blok ; cilinderdiameter: 20,4 mm TRACYL(20.4,1) ; ook mogelijk
TRANSMIT
Freesbewerking van het kopvlak
-
kinematische transformatie (alleen beschikbaar bij passende projectering)
TRANSMIT ; eigen blok TRANSMIT(1) ; ook mogelijk
TRAFOOF
Uitschakelen TRANSMIT, TRACYL
-
Schakelt alle kinematische transformaties uit
TRAFOOF ; eigen blok
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
173
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
9.2
Wegaanduidingen
9.2.1
Maataanduidingen programmeren In dit hoofdstuk vindt u de beschrijvingen van de commando's waarmee u uit een tekening overgenomen maten direct kunt programmeren. Dit heeft het voordeel dat u geen omvangrijke berekeningen hoeft uit te voeren voor het opstellen van een NC-programma. Opmerking De in dit hoofdstuk beschreven commando's staan in de meeste gevallen aan het begin van een NC-programma. De samenstelling van deze functies is echter niet de enige goede mogelijkheid. De keuze van het werkvlak kan bijvoorbeeld ook op een andere plaats in het NC-programma zinvol zijn. Deze en alle volgende hoofdstukken moeten alleen als leidraad dienen, die gebaseerd is op de "klassieke" structuur van en NC-programma.
Overzicht typische maataanduidingen De basis van de meeste NC-programma's is een tekening met concrete maten. Bij de omzetting in een NC-programma is het nuttig precies de maten van een werkstuktekening over te nemen in het bewerkingsprogramma. Dit kunnen zijn: ● Absolute maten, G90 modaal actief voor alle assen in het blok, tot deze door G91 in een volgend blok worden herroepen. ● Absolute maten, X=AC(waarde) alleen deze waarde geldt alleen voor de aangegeven as en wordt niet beïnvloed door G90/G91. Is voor alle assen en ook voor spilpositioneringen SPOS, SPOSA en interpolatieparameters I, J, K mogelijk. ● Absolute maten, X=DC(waarde) direct aanlopen van de positie langs de kortste weg, alleen deze waarde geldt alleen voor de aangegeven ronde as en wordt niet beïnvloed door G90/G91. Is ook mogelijk voor spilpositioneringen SPOS, SPOSA. ● Absolute maten, X=ACP(waarde) aanlopen van de positie in positieve richting, alleen deze waarde is alleen voor de ronde as van toepassing waarvan het bereik in het machinegegevensblok ingesteld is op 0...< 360 graden. ● Absolute maten, X=ACN(waarde) aanlopen van de positie in negatieve richting, alleen deze waarde is alleen voor de ronde as van toepassing waarvan het bereik in het machinegegevensblok ingesteld is op 0...< 360 graden. ● Ketenmaten, G91 modaal actief voor alle assen in het blok, tot deze door G90 in een volgend blok worden herroepen. ● Ketenmaten, X=IC(waarde) alleen deze waarde geldt alleen voor de aangegeven as en wordt niet beïnvloed door G90/G91. Is voor alle assen en ook voor spilpositioneringen SPOS, SPOSA en interpolatieparameters I, J, K mogelijk. ● Maataanduiding inch, G70 geldt voor alle lineaire assen in het blok, tot deze door G71 in een volgend blok worden herroepen. ● Maataanduiding metrisch, G71 geldt voor alle lineaire assen in het blok, tot deze door G70 in een volgend blok worden herroepen.
174
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen ● Maataanduiding inch zoals G70, geldt echter ook voor aanvoer en setting-gegevens met lengteaspect. ● Maataanduiding metrisch zoals G71, geldt echter ook voor aanvoer en setting-gegevens met lengteaspect. ● Diameterprogrammering, DIAMON aan ● Diameterprogrammering, DIAMOF uit Diameterprogrammering, DIAM90 voor verplaatsingsblokken met G90. Radiusprogrammering voor verplaatsingsblokken met G91.
9.2.2
Absolute / ketenmaataanduiding: G90, G91, AC, IC
Functionaliteit Met de instructies G90/G91 worden de geschreven weggegevens X, Z, ... als coördinatenpunt (G90) of als te verplaatsen asweg (G91) bepaald. G90/G91 geldt voor alle assen. Afwijkend van de G90/G91-instelling kan een bepaalde weginformatie blokgewijs met AC/IC in absolute-/ketenmaat worden aangegeven. Deze aanwijzingen bepalen niet de baan waarop de eindpunten bereikt worden. Daarvoor bestaat een G-groep (G0,G1,G2,G3,... zie hoofdstuk "Bewegingen van assen").
Programmering G90
; Absolute maataanduiding
G91
; Ketenmaataanduiding
Z=AC(...)
; Absolute maataanduiding voor bepaalde as (hier: Z-as), blokgewijs
Z=IC(...)
; Ketenmaataanduiding voor bepaalde as (hier: Z-as), blokgewijs
*$EVROXWHPDDW
;
*.HWHQPDDW
:
: =
Beeld 9-3
;
=
Verschillende maataanduidingen op de tekening
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
175
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
Absolute maataanduiding G90 Bij absolute maataanduiding heeft de maataanduiding betrekking op het nulpunt van het momenteel actieve coördinatensysteem (werkstuk- of actueel werkstukcoördinatensysteem of machinecoördinatensysteem). Dit is afhankelijk van de verschuivingen die actueel actief zijn: programmeerbare, instelbare of geen verschuivingen. Bij de programmastart is G90 voor alle assen actief en blijft actief tot deze in een later blok door G91 (ketenmaataanduiding) wordt uitgeschakeld (modaal actief).
Ketenmaataanduiding G91 Bij de ketenmaataanduiding stemt de getalwaarde van de weginformatie overeen met de te verplaatsen asweg. Het voorteken geeft de verplaatsingsrichting aan. G91 geldt voor alle assen en kan door G90 (absolute maataanduiding) in een later blok weer worden uitgeschakeld.
Aanduiding met =AC(...), =IC(...) Na het eindpuntcoördinaat moet een gelijkheidsteken worden geschreven. De waarde moet tussen ronde haakjes worden geplaatst. Ook voor cirkelmiddelpunten kunnen met =AC(...) absolute maten worden aangegeven. Anders is het referentiepunt voor het cirkelmiddelpunt het cirkelbeginpunt.
Programmeervoorbeeld N10 G90 X20 Z90
; Maataanduiding absoluut
N20 X75 Z=IC(-32)
; X-maataanduiding blijft absoluut, Z-ketenmaat
...
176
N180 G91 X40 Z2
; Omschakeling op ketenmaataanduiding
N190 X-12 Z=AC(17)
; X-ketenmaataanduiding blijft, Z-absoluut
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
9.2.3
Metrische en inch–maataanduiding: G71, G70, G710, G700
Functionaliteit Als er werkstukafmetingen aangegeven zijn die afwijken van de basissysteeminstelling (inch resp. mm), kunnen de maten direct in het programma worden ingevoerd. De besturing voert de hiervoor vereiste omrekeningen naar het basissysteem uit.
Programmering G70
; Maataanduiding inch
G71
; Maataanduiding metrisch
G700
; Maataanduiding inch, ook voor aanvoer F
G710
; Maataanduiding metrisch, ook voor aanvoer F
Programmeervoorbeeld N10 G70 X10 Z30
; Maataanduiding inch
N20 X40 Z50
; G70 blijft actief
... N80 G71 X19 Z17.3
; metrische maataanduiding vanaf hier
...
Informatie Afhankelijk van de basisinstelling interpreteert de besturing alle geometrische waarden als metrische of inch-maten. Als geometrische moeten ook de werktuigcorrecties en instelbare nulpuntverschuivingen - met inbegrip van de weergave - worden beschouwd; net als de aanvoer F in mm/min resp. inch/min. De basisinstelling kan worden vastgelegd in de machinegegevens. Alle in deze handleiding gegeven voorbeelden gaan uit van een metrische basisinstelling. G70 resp. G71 beschouwt alle geometrische gegevens, die direct betrekking hebben op het werkstuk, als inch-waarden of metrische waarden, bijv.: ● weginformatie X, Z, ... bij G0, G1, G2, G3, G33, CIP, CT ● Interpolatieparameters I, K (ook schroefdraadspoed) ● Cirkelradius CR ● programmeerbare nulpuntverschuiving (TRANS, ATRANS) Alle overige geometrische gegevens die geen directe werkstukgegevens zijn, zoals aanvoerwaarden, werktuigcorrecties, instelbare nulpuntverschuivingen worden niet door G70/G71 beïnvloed. G700/G710 beïnvloedt daarentegen ook de aanvoer F (inch/min, inch/omw. resp. mm/min, mm/omw.).
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Functionaliteit Voor de deelbewerking worden de wegaanduidingen voor de X–as (dwarsas) als diameterweergave geprogrammeerd. In het programma kan indien nodig op radiusweergave worden omgeschakeld. DIAMOF resp. DIAMON evalueert het eindpunt voor de as X als radius- resp. diameterwaarde. In overeenstemming hiermee verschijnt de actuele waarde op de display bij het werkstukcoördinatensysteem. Bij DIAM90 wordt onafhankelijk van de verplaatsingswijze (G90/G91) de actuele waarde van de dwarsas X altijd als diameter aangegeven. Dat geldt ook voor het lezen van de actuele waarden in het werkstukcoördinatensysteem bij MEAS, MEAW, $P_EP[x] en $AA_IW[x].
Programmering DIAMOF
; Radiusmaataanduiding
DIAMON
; Diameteraanduiding
DIAM90
; Diametermaataanduiding voor G90, radiusmaataanduiding voor G91
; Diameterprogrammering voor referentiemaat en ; radiusprogrammering voor ketenmaat
N80 G91 X10 Z-20
; ketenmaat
N90 G90 X10
; Referentiemaat
N100 M30
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
Opmerking Een programmeerbare verschuiving met TRANS X... of ATRANS X... wordt steeds beschouwd als radiusmaat. Beschrijving van deze functie: zie volgend hoofdstuk.
Functionaliteit De programmeerbare nulpuntverschuiving kan ingezet worden: ● bij wederkerende vormen/patronen in verschillende posities op het werkstuk ● bij de keuze van een nieuw referentiepunt voor de maataanduiding ● als overmaat bij de voorbewerking Daardoor ontstaat het actuele werkstukcoördinatensysteem. Hierop hebben de nieuwe maataanduidingen betrekking. De verschuiving is in alle assen mogelijk. Opmerking In de X-as moet het werkstuknulpunt wegens de functies diameterprogrammering (DIAMON) en constante snijsnelheid (G96) in het draaicentrum liggen. Daarom wordt geen of slechts een geringe verschuiving (bijv. als overmaat) gebruikt in de X-as.
;
:HUNVWXN2ULJLQHHO
;
DFWXHHO = DFWXHHO = :HUNVWXN
:
9HUVFKXLYLQJ;= :HUNVWXNಱYHUVFKRYHQಯ
Beeld 9-5
Werking van de programmeerbare verschuiving
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
179
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
Programmering TRANS Z...
; programmeerbare verschuiving, wist oude aanwijzingen van verschuiving, draaiing, schaalfactor, spiegeling
ATRANS Z...
; programmeerbare verschuiving, additief bij bestaande aanwijzingen
TRANS
; zonder waarden: wist oude aanwijzingen van verschuiving, draaiing, schaalfactor, spiegeling
De aanwijzing met TRANS/ATRANS vereist steeds een eigen blok.
Programmeervoorbeeld N10 ... N20 TRANS Z5
; programmeerbare verschuiving, 5mm in Z-as
N30 L10
; Onderprogramma-oproep, bevat de te verschuiven geometrie
Functionaliteit Met SCALE, ASCALE kan voor alle assen een schaalfactor geprogrammeerd worden. Met deze factor wordt de weg in de actueel aangegeven as vergroot of verkleind. Als referentie voor de schaalwijziging geldt het actueel ingestelde coördinatensysteem.
Programmering SCALE X... Z...
;programmeerbare schaalfactor, wist oude aanwijzingen van verschuiving, draaiing, schaalfactor spiegeling
ASCALE X... Z...
;programmeerbare schaalfactor, additief bij bestaande aanwijzingen
SCALE
; zonder waarden: wist oude aanwijzingen van verschuiving, draaiing, schaalfactor, spiegeling
De aanwijzingen met SCALE, ASCALE vereisen telkens een eigen blok.
Aanwijzingen ● Bij cirkels moet in beide assen dezelfde factor worden gebruikt. ● Als bij actieve SCALE/ASCALE een ATRANS wordt geprogrammeerd, worden ook deze verschuivingswaarden aangepast.
180
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Informatie Naast de programmeerbare verschuiving en de maatstaffactor bestaan nog de functies: ● programmeerbare draaiing ROT, AROT en ● programmeerbare spiegeling MIRROR, AMIRROR. Deze functies worden hoofdzakelijk gebruikt bij de freesbewerking. Op draaibanken is dit mogelijk met TRANSMIT. Voorbeelden voor draaiing en spiegeling: zie hoofdstuk "Overzicht van de instructies"
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
181
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
9.2.7
Werkstukinspanning – instelbare nulpuntverschuiving: G54 tot G59, G500, G53, G153
Functionaliteit De instelbare nulpuntverschuiving geeft de positie van het werkstuknulpunt op de machine aan (verschuiving van het werkstuknulpunt t.o.v. het machinenulpunt). Deze verschuiving wordt bij het inspannen van het werkstuk op de machine bepaald en moet in het desbetreffende gegevensveld worden ingevoerd. Geactiveerd wordt de waarde door het programma door een keuze uit zes mogelijke groepen: G54 tot G59. Bediening zie hoofdstuk „Nulpuntverschuiving invoeren/wijzigen„
Programmering G54
; 1. instelbare nulpuntverschuiving
G55
; 2. instelbare nulpuntverschuiving
G56
; 3. instelbare nulpuntverschuiving
G57
; 4. instelbare nulpuntverschuiving
G58
; 5. instelbare nulpuntverschuiving
G59
; 6. instelbare nulpuntverschuiving
G500
; instelbare nulpuntverschuiving UIT -modaal
G53
; instelbare nulpuntverschuiving UIT -blokgewijs, onderdrukt ook programmeerbare verschuiving
G153
; zoals G53, onderdrukt bovendien basisframe
; PDFKLQH
:HUNVWXN
0
; :HUNVWXN
: = :HUNVWXN
= PDFKLQH ELMY * $OOHHQLQ=DVYHUVFKXLYLQJDDQJHYHQ
Beeld 9-7
Instelbare nulpuntverschuiving
Programmeervoorbeeld N10 G54 ...
; Oproep 1e instelbare nulpuntverschuiving
N20 X... Z...
; Bewerken werkstuk
... N90 G500 G0 X...
182
; Uitschakelen instelbare nulpuntverschuiving
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Functionaliteit Met G25, G26 kan een werkbereik voor alle assen gedefinieerd worden, waarbinnen deze kunnen verplaatsen, maar niet buiten dit bereik. Bij actieve werktuiglengtecorrectie is de werktuigpunt beslissend; anders het werktuigdrager-referentiepunt. De aangegeven coördinaten zijn machinegerelateerd. Om de werkveldbeperking te kunnen gebruiken, moet deze voor de desbetreffende as geactiveerd worden. Dat gebeurt in het invoerscherm onder "Offset Param" > "Settinggegevens" > "Werkveldbep." Er zijn twee mogelijkheden om het werkbereik vast te leggen: ● Ingave van de waarden via het invoerscherm van de besturing onder "Offset Param" > "Setting-gegevens" > "Werkveldbep.". Daarmee is de werkveldbeperking ook in de bedrijfsmodus JOG actief. ● Programmering met G25/G26 In het deelprogramma kunnen de waarden voor de verschillende assen worden gewijzigd. De via het invoerscherm ingevoerde waarden ("Offset Param" > "Settinggegevens" > "Werkveldbep.") worden overschreven. Met WALIMON/WALIMOF wordt de werkveldbeperking in het programma in-/uitgeschakeld.
Programmering G25 X... Z...
; onderste werkveldbeperking
G26 X... Z...
; bovenste werkveldbeperking
WALIMON
; Werkveldbeperking AAN
WALIMOF
; Werkveldbeperking UIT
; *
) :HUNWXLJGUDJHU
;PDFKLQH
UHIHUHQWLHSXQW :HUNWXLJSXQW
0 = PDFKLQH ; *
Beeld 9-8
:HUNYHOG = *
= *
Programmeerbare werkveldbeperking
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
183
Programmeren 9.2 Wegaanduidingen
Aanwijzingen ● Bij G25, G26 moet de kanaalbenoemer uit MD 20080: AXCONF_CHANAX_NAME_TAB worden gebruikt. Bij SINUMERIK 802D sl zijn kinematische transformaties (TRAANG) mogelijk. Hier worden eventueel verschillende asbenoemers voor MD 20080 en de geometrieasbenoemers MD20060: AXCONF_GEOAX_NAME_TAB geprojecteerd. ● G25, G26 wordt samen met het adres S ook gebruikt voor de spiltoerentalbeperking. ● Een werkveldbeperking kan alleen geactiveerd worden als voor de desbetreffende assen het referentiepunt werd aangelopen.
Programmeervoorbeeld N10 G25 X0 Z40
; Waarden onderste werkveldbeperking
N20 G26 X80 Z160
; Waarden bovenste werkveldbeperking
N30 T1 N40 G0 X70 Z150
184
N50 WALIMON
; Werkveldbeperking AAN
...
; alleen binnen het werkveld
N90 WALIMOF
; Werkveldbeperking UIT
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3
Beweging van assen
9.3.1
Rechte-interpolatie met ijlgang: G0
Functionaliteit De ijlgangbeweging G0 wordt gebruikt voor de snelle positionering van het werktuig, maar niet voor de directe werkstukbewerking. Alle assen kunnen tegelijkertijd worden verplaatst - op een rechte baan. Voor elke as is de maximale snelheid (ijlgang) vastgelegd in de machinegegevens. Als er slechts één as beweegt, dan beweegt deze in ijlgang. Als er twee assen tegelijkertijd worden verplaatst, dan wordt de baansnelheid (resulterende snelheid) zo gekozen dat de maximaal mogelijke baansnelheid wordt bereikt met inachtneming van de beide assen. Een geprogrammeerde aanvoer (F-woord) is voor G0 niet van betekenis. G0 blijft actief tot deze door een andere instructie uit deze G-groep (G1, G2, G3,...) wordt gedeactiveerd.
;
3 3
:
0
=
Beeld 9-9
Rechte-interpolatie met ijlgang van punt P1 naar punt P2
Programmeervoorbeeld N10 G0 X100 Z65 Opmerking Een andere mogelijkheid voor de programmering van rechten is de hoekaanduiding ANG=. (zie hoofdstuk "Contourtrekprogrammering")
Informatie Voor het inlopen in de positie bestaat een andere groep G-functies (zie hoofdstuk "Precieze stop/Baanstuurbedrijf: G60, G64"). Bij G60 precieze stop kan met een andere G-groep een venster met verschillende precisiewaarden worden gekozen. Voor precieze stop bestaat er alternatief ook een instructie die op blokniveau werkt: G9. Bij de aanpassing aan uw positioneeropgaven moet u deze mogelijkheden in acht nemen!
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
185
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.2
Rechte-interpolatie met aanvoer: G1
Functionaliteit Het werktuig beweegt van het beginpunt naar het eindpunt op een rechte baan. Voor de baansnelheid is het geprogrammeerde F–woord doorslaggevend. Alle assen kunnen tegelijk worden verplaatst. G1 blijft actief tot deze wordt uitgeschakeld door een andere instructie uit deze G-groep (G0, G2, G3, ...).
; Werktuig beweegt in ijlgang, spiltoerental = 500 omw/min, rechtsdraaiend
N10 G1 Z120 F0.15
; Rechte-interpolatie met aanvoer 0.15 mm/omwenteling
N15 X45 Z105 N20 Z80 N25 G0 X100
; Vrijlopen in ijlgang
N30 M2
; Programma-einde
Aanwijzing: Een andere mogelijkheid voor de programmering van rechten is de hoekaanduiding ANG=.
186
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.3
Cirkelinterpolatie: G2, G3
Functionaliteit Het werktuig beweegt van het beginpunt naar het eindpunt op een cirkelbaan. De richting wordt bepaald door de G-functie:
;
*
*
WHJHQGHULFKWLQJYDQGHNORNLQ
LQGHULFKWLQJYDQGHNORN
=
Beeld 9-11 Vastleggen van de cirkeldraairichting G2-G3
De beschrijving van de gewenste cirkel kan op verschillende manieren worden aangegeven: **HQPLGGHOSXQWDDQGXLGLQJHLQGSXQW ;
**HQUDGLXVDDQGXLGLQJHLQGSXQW ;
(LQGSXQW;=
(LQGSXQW;= ELMY*;=&5
ELMY*;=,.
&LUNHOUDGLXV&5 0LGGHOSXQW,. %HJLQSXQW;=
%HJLQSXQW;=
=
=
;
**HQRSHQLQJVKRHNDDQGXLGLQJ PLGGHOSXQW
;
**HQRSHQLQJVKRHNDDQGXLGLQJ HLQGSXQW (LQGSXQW;=
ELMY*$5,.
ELMY*$5;= +RHN$5
+RHN$5 0LGGHOSXQW,. %HJLQSXQW;=
%HJLQSXQW;= =
=
Beeld 9-12 Mogelijkheden voor de cirkelprogrammering met G2-G3 aan de hand van het voorbeeld G2
G2/G3 blijft actief tot deze door een andere instructie uit deze G-groep (G0, G2,...) wordt gedeactiveerd. Voor de baansnelheid is het geprogrammeerde F–woord doorslaggevend.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
187
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Programmering G2/G3 X... Y... I... J...
; Middel- en eindpunt
G2/G3 CR=... X... Y...
; Cirkelradius- en eindpunt
G2/G3 AR=... I... J...
; Openingshoek en middelpunt
G2/G3 AR=... X... Y...
; Openingshoek en eindpunt
G2/G3 AP=... RP=...
; Poolcoördinaten, cirkel rond de pool
Opmerking Andere mogelijkheden van de cirkelprogrammering ontstaan door: CT - cirkel met tangentiële aansluiting en CIP - cirkel via tussenpunt (zie volgende hoofdstukken).
Invoertolerantie voor cirkel Cirkels worden door de besturing alleen geaccepteerd met een bepaalde maattolerantie. Vergeleken worden daarbij cirkelradius in begin- en eindpunt. Als het verschil binnen de tolerantie ligt, wordt het middelpunt intern exact geplaatst. Anders verschijnt er een alarmmelding. De tolerantiewaarde is instelbaar in de machinegegevens(zie "Handleiding" 802D sl).
Programmeervoorbeeld: Weergave van middelpunt en eindpunt ; %HJLQSXQW
(LQGSXQW
,
0LGGHOSXQW
.
=
Beeld 9-13 Voorbeeld voor middelpunt- en eindpuntweergave
188
N5 G90 Z30 X40
; Beginpunt cirkel voor N10
N10 G2 Z50 X40 K10 I-7
; Eindpunt en middelpunt
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Opmerking Middelpuntwaarden hebben betrekking op het beginpunt van de cirkel!
Programmeervoorbeeld: Weergave van eindpunt en radius ; %HJLQSXQW
(LQGSXQW 5
0LGGHOSXQW"
=
Beeld 9-14 Voorbeeld voor eindpunt- en radiusweergave
N5 G90 Z30 X40
; Beginpunt cirkel voor N10
N10 G2 Z50 X40 CR=12.207
; Eindpunt en radius
Opmerking Met een negatief voorteken van de waarde bij CR=-... wordt een cirkelsegment groter dan een halve cirkel gekozen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
189
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Programmeervoorbeeld: Weergave van eindpunt en openingshoek ;
%HJLQSXQW
(LQGSXQW r
0LGGHOSXQW"
=
Beeld 9-15 Voorbeeld voor eindpunt- en openingshoekweergave
N5 G90 Z30 X40
; Beginpunt cirkel voor N10
N10 G2 Z50 X40 AR=105
; Eindpunt en openingshoek
Programmeervoorbeeld: Weergave van middelpunt en openingshoek ; %HJLQSXQW
(LQGSXQW"
,
r
0LGGHOSXQW
.
=
Beeld 9-16 Voorbeeld voor middelpunt- en openingshoekweergave
N5 G90 Z30 X40
; Beginpunt cirkel voor N10
N10 G2 K10 I-7 AR=105
; Middelpunt en openingshoek
Opmerking Middelpuntwaarden hebben betrekking op het beginpunt van de cirkel!
190
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.4
Cirkelinterpolatie via tussenpunt: CIP
Functionaliteit De richting van de cirkel wordt hierbij bepaald door de positie van het tussenpunt (tussen begin- en eindpunt). Weergave tussenpunt: I1=... voor X-as, K1=... voor Z-as. CIP blijft actief tot deze door een andere instructie uit deze G-groep (G0, G1,...) wordt gedeactiveerd. De ingestelde maataanduiding G90 of G91 is geldig voor het eindpunt en het tussenpunt!
;
7XVVHQSXQW, . (LQGSXQW
%HJLQSXQW
=
Beeld 9-17 Cirkel met eind- en tussenpuntweergave aan de hand van het voorbeeld G90
Programmeervoorbeeld N5 G90 Z30 X40
; Beginpunt cirkel voor N10
N10 CIP Z50 X40 K1=40 I1=45
; Eind- en tussenpunt
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
191
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.5
Cirkel met tangentiële overgang: CT
Functionaliteit Met CT en het geprogrammeerde eindpunt in het actuele vlak (G18: Z-/X-vlak) wordt een cirkel gegenereerd, die tangentieel aansluit op het voorgaande baanstuk (cirkel of rechte). Radius en middelpunt van de cirkel worden hierbij bepaald door de geometrische verhoudingen van het vorige baanstuk en het geprogrammeerde cirkeleindpunt.
Beeld 9-18 Cirkel met tangentiële overgang naar het vorige baanstuk
192
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.6
Schroefdraadsnijden met constante spoed: G33
Functionaliteit Met de functie G33 kunnen schroefdraden met constante spoed van het volgende type worden bewerkt: ● Draad op cilindrische lichamen ● Draad op kegelvormige lichamen ● Uitwendige schroefdraad ● Schroefdraad met één of meer windingen ● Meervoudige schroefdraad (aaneenschakeling van schroefdraden) Voorwaarde is een spil met wegmeetsysteem. G33 blijft actief tot deze door een andere instructie uit deze G-groep (G0, G1, G2, G3, ...) wordt gedeactiveerd.
EXLWHQ ELQQHQ
Beeld 9-19 Uitwendige en inwendige schroefdraad aan de hand van het voorbeeld cilindrische schroefdraad
Rechtse of linkse schroefdraad Rechtse of linkse schroefdraad wordt ingesteld met de draairichting van de spil (M3 rechtsdraaiend, M4 linksdraaiend). Daarvoor moet de toerentalwaarde worden geprogrammeerd onder het adres S of moet een toerental worden ingesteld.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
193
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Programmering Opmerking: Bij de schroefdraadlengte moeten in- en uitloopwegen in acht worden genomen!
Beeld 9-20 Programmeerbare waarden bij schroefdraad met G33
;
&LOLQGHUVFKURHIGUDDG
6SRHG.
*=. =
.HJHOVFKURHIGUDDG
+RHNDDQGHNHJHOLV NOHLQHUGDQJUDGHQ
;
6SRHG.
*=;.
=
VSRHG.GDDULQ=DVJURWHUHZHJ *=;,
+RHNDDQGHNHJHOLV JURWHUGDQJUDGHQ
6SRHG
;
,
VSRHG,GDDULQ;DVJURWHUHZHJ
= ;
6SRHG
'ZDUVVFKURHIGUDDG
,
*;, =
Beeld 9-21 Spoedtoewijzing bij cilinder-, kegel- en vlakke schroefdraad
194
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Kegelschroefdraad Bij kegelschroefdraad (2 asweergaven vereist) moet het vereiste spoedadres I of K van de as met de grootste weg (langere schroefdraad) worden gebruikt. Een tweede spoed wordt niet ingevoerd.
Startpuntverplaatsing SF= Een startpuntverplaatsing van de spil is vereist als schroefdraad in verplaatste sneden of schroefdraad met meerdere windingen moet worden gemaakt. De startpuntverplaatsing wordt in het schroefdraadblok met G33 onder het adres SF geprogrammeerd (absolute positie). Als er geen startpuntverplaatsing SF wordt geschreven, is de waarde uit het settinggegevensblok „Starthoek bij schroefdraad„ (SD 4200: THREAD_START_ANGLE) actief. Opgelet: Een geprogrammeerde waarde voor SF wordt steeds ook ingevoerd in de settinggegevens.
Programmeervoorbeeld Cilinderschroefdraad, met twee windingen- Startpuntverplaatsing 180 graden, schroefdraadlengte (inclusief in- en uitloop) 100 mm, spoed 4 mm/omw. rechtse schroefdraad, cilinder reeds voorbereid: N10 G54 G0 G90 X50 Z0 S500 M3
; Startpunt aanlopen, spilrotatie rechts
N20 G33 Z-100 K4 SF=0
; Spoed: 4 mm/omw.
N30 G0 X54 N40 Z0 N50 X50 N60 G33 Z-100 K4 SF=180
; 2e winding, 180 graden verplaatst
N70 G0 X54 ...
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
195
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Meervoudige schroefdraad Als er meerdere schroefdraadblokken na elkaar worden geprogrammeerd (meervoudige schroefdraad), dan is een startpuntverplaatsing alleen in het 1e schroefdraadblok zinvol. Alleen hier wordt de vermelding gebruikt. Meerdere schroefdraadblokken worden automatisch verbonden door G64-baanstuurbedrijf.
;
1*=.6) 1=;. 1=;.
%ORNPHW* 1 %ORNPHW* 1
%ORNPHW* 1
=
Beeld 9-22 Voorbeeld voor meervoudige schroefdraad (schroefdraadverbinding)
Snelheid van de assen Bij G33-schroefdraad wordt de snelheid van de assen voor de schroefdraadlengte bepaald door het spiltoerental en de spoed. De aanvoer F is niet relevant. Hij blijft echter opgeslagen. De in de machinegegevens vastgelegde maximale assnelheid (ijlgang) kan echter niet overschreden worden. Dit heeft een alarm tot gevolg.
Informatie Belangrijk ● De spiltoerentalcorrectieschakelaar (spil-override) moet bij de schroefdraadbewerking ongewijzigd blijven. ● De aanvoercorrectieschakelaar (aanvoer-override) is in dit blok niet relevant.
196
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.7
Programmeerbare in- en uitloopweg bij G33: DITS, DITE
Functionaliteit De in- en uitloopweg moet bij schroefdraad G33 naast de benodigde schroefdraad bijkomend worden verplaatst. In deze zones vindt het accelereren resp. het afremmen van de as (bij kegelschroefdraad van beide assen) plaats. Deze weg is afhankelijk van de schroefdraadspoed, het spiltoerental en de dynamiek van de as (projectering). Als de beschikbare weg voor inloop of uitloop beperkt is, dan moet het spiltoerental eventueel zo worden gereduceerd dat deze weg volstaat. Om in deze gevallen toch gunstige snijwaarden en korte bewerkingstijden te bereiken resp. de problematiek te ontspannen, kan de in- en uitloopweg extra worden aangegeven in het programma. Zonder vermelding zijn de waarden uit de setting-gegevens actief (SD). De gegevens in het programma worden in SD42010: THREAD_RAMP_DISP[0] ... [1] geschreven. Als deze weg niet volstaat voor het verplaatsen met de geprojecteerde asacceleratie, dan wordt de as bij de acceleratie overbelast. Voor de schroefdraadinloop wordt dan het alarm 22280 "Geprogrammeerde inloopweg te kort" gemeld. Het alarm heeft slechts informatief karakter en geen uitwerking op de uitvoering van het deelprogramma. De uitloopweg werkt aan het einde van de schroefdraad als overslijpafstand. Daarmee wordt een schokvrije wijziging van de asbeweging bij het optillen bereikt.
Programmering DITS=...
; Inloopweg van de schroefdraad bij G33
DITE=...
; Uitloopweg van de schroefdraad bij G33
Tabel 9-3
Waarden voor DITS en DITE resp. SD42010: THREAD_RAMP_DISP
-1 ... < 0:
Start/remmen van de aanvoeras gebeurt met geprojecteerde acceleratie. De schok stemt overeen met de actuele programmering BRISK/SOFT.
0:
Start/remmen van de aanvoeras bij het schroefdraadsnijden gebeurt in sprongen.
> 0:
De inloopweg / uitloopweg van de schroefdraad bij G33 wordt vastgelegd. Om het alarm 22280 te vermijden, moeten bij zeer kleine inloop- resp. uitloopwegen de acceleratiegrenzen van de as in acht worden genomen.
Aanwijzing: De waarde van SD42010 na reset / programmabegin is -1.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
197
Programmeren 9.3 Beweging van assen
; 8LWORRSZHJ
,QORRSZHJ
6WDUWSXQW
=
Beeld 9-23 Inloopweg en uitloopweg met overslijpen bij schroefdraad G33
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.8
Schroefdraadsnijden met variabele spoed: G34, G35
Functionaliteit Met de functie G34 of G35 kunnen schroefdraden met variabele spoed in één blok worden aangemaakt: ● G34 ; schroefdraad met (lineair) toenemende spoed ● G35 ; schroefdraad met (lineair) afnemende spoed. Beide functies bevatten de andere functionaliteit van G33 en vereisen dezelfde voorwaarden. G34 of G35 blijven actief tot deze door een andere instructie uit deze G-groep (G0, G1, G2, G3, G33, ...) worden gedeactiveerd. Schroefdraadspoed: ● I of K ; beginspoed in mm/omw, horend bij as X of Z Spoedwijziging: in het blok met G34 of G35 krijgt het adres F de betekenis van de spoedwijziging: De spoed (mm per omwenteling) wordt gewijzigd per omwenteling. ● F ; spoedwijziging in mm/omw2. Aanwijzing: Het adres F heeft buiten G34, G35 nog de betekenis van de aanvoer resp. de verwijltijd van bij G4. De daar geprogrammeerde waarden blijven opgeslagen.
Bepalen van F Als de begin- en eindspoed van een schroefdraad bekend zijn, dan kan de te programmeren spoedwijziging F worden berekend met de volgende vergelijking:
F =
Ke ² − Ka ² 2 × LG
[ mm / U ² ]
Daarbij betekenen: Ke spoedstijding van het asdoelpuntcoördinaat [mm/omw] Ka spoedbeginstijging (onder I, K geprogr.) [mm/omw] LG schroefdraadlengte in [mm]
Programmering G34 Z... K... F...
; Cilinderschroefdraad met toenemende spoed
G35 X... I... F...
; Vlakke schroefdraad met afnemende spoed
G35 Z... X... K... F...
; Kegelschroefdraad met afnemende spoed
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
199
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Programmeervoorbeeld Tabel 9-4
Cilinderschroefdraad, aansluitend met afnemende spoed
; Beginspoed 5 mm/omw, ; Spoedvermindering 0,16 mm/omw 2, ; Schroefdraadlengte 50 mm, ; gewenste spoed bij blokeinde 3 mm/omw
N50 G0 X80
; Optillen in X
N60 Z120 N100 M2
9.3.9
Schroefdraadinterpolatie: G331, G332
Functionaliteit Het gebruik van deze functie is bij slijpmachines hoofdzakelijk bedoeld voor een 2e spil (aangedreven werktuig) - zie hoofdstuk "2e spil". Voorwaarde is een spil met positieregeling en wegmeetsysteem. Met G331/G332 kan schroefdraad zonder compensatiekop worden geboord, als de dynamiek van de spil en de as dit toelaten. Als er toch een compensatiekop wordt gebruikt, worden de door de compensatiekop op te nemen wegverschillen kleiner. Daardoor is draadslijpen met een hoger spiltoerental mogelijk. Met G331 wordt geslepen, met G332 in de tegenrichting. De slijpdiepte wordt via de as, bijv. Z, vastgelegd; de schroefdraadspoed via de bijbehorende interpolatiemeter (hier: K). Bij G332 wordt dezelfde spoed geprogrammeerd als bij G331. Het omkeren van de spildraairichting gebeurt automatisch. Het toerental van de spil wordt met S geprogrammeerd; zonder M3/M4. Voor het schroefdraadslijpen met G331/G332 moet de spil met SPOS=... op het bedrijf met positieregeling worden geschakeld.
Rechtse of linkse schroefdraad Het voorteken van de schroefdraadspoed bepaalt de spildraairichting: positief: rechtsdraaiend (zoals bij M3) negatief: linksdraaiend (zoals bij M4) Opmerking: een volledige draadboorcyclus met draadinterpolatie wordt ter beschikking gesteld door de standaardcyclus CYCLE84.
200
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Snelheid van de assen Bij G331/G332 wordt de snelheid van de as voor de schroefdraadlengte bepaald door het spiltoerental en de spoed. De aanvoer F is niet relevant. Hij blijft echter opgeslagen. De in de machinegegevens vastgelegde maximale assnelheid (ijlgang) kan echter niet overschreden worden. Dit heeft een alarm tot gevolg.
Programmeervoorbeeld metrische schroefdraad 5, spoed volgens tabel: 0,8 mm/omw, boring reeds gemaakt: N5 G54 G0 G90 X10 Z5
; Startpunt aanlopen
N10 SPOS=0
; Spil in positieregeling
N20 G331 Z-25 K0.8 S600
; Schroefdraadslijpen, K positief = rechtsdraaiende spil, eindpunt -25 mm
N40 G332 Z5 K0.8
; Terugtrekking
N50 G0 X... Z...
9.3.10
Vast punt aanlopen: G75
Functionaliteit Met G75 kunnen twee vaste punten op de machine, bijv. werktuigwisselpunt worden aangelopen. De positie is voor alle assen vastgelegd in de machinegegevens. Er is geen verschuiving actief. De snelheid van elke as is de desbetreffende ijlgang. G75 vereist een eigen blok en is blokgewijs actief. De machine-asbenoemer moet worden geprogrammeerd! In het blok na G75 is het vorige G-commando "Interpolatiewijze" (G0, G1, G2, ...) weer actief.
Programmeervoorbeeld N10 G75 X1=0 Z1=0 Opmerking: De geprogrammeerde positiewaarden voor X1, Z1 (hier =0) worden genegeerd maar moeten geschreven worden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
201
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.11
Referentiepunt aanlopen: G74
Functionaliteit Met G74 kan in het NC-programma een referentiepunt worden aangelopen. Richting en snelheid van elke as is vastgelegd in de machinegegevens. G74 vereist een eigen blok en is blokgewijs actief. De machine-asbenoemer moet worden geprogrammeerd! In het blok na G74 is het vorige G-commando "Interpolatiewijze" (G0, G1, G2, ...) weer actief.
Programmeervoorbeeld N10 G74 X1=0 Z1=0 Opmerking: De geprogrammeerde positiewaarden voor X1, Z1 (hier =0) worden genegeerd maar moeten geschreven worden.
9.3.12
Meten met schakelende taster: MEAS, MEAW
Functionaliteit De functie is beschikbaar bij SINUMERIK 802D sl plus en pro. Als in een as met verplaatsingsbewegingen van assen de instructie MEAS=... of MEAW=... staat, worden de posities van de verplaatste assen bij de schakelflank van een aangesloten meettaster geregistreerd en opgeslagen. Het meetresultaat is voor elke as leesbaar in het programma. Bij MEAS wordt de beweging van de assen bij het optreden van de gekozen schakelflank van de taster afgeremd en wordt de resterende weg gewist.
; Meten met stijgende flank van de meettaster, restweg wissen
G1 X... Z... F...
; Meten met dalende flank van de meettaster, zonder restweg wissen
; Meten met dalende flank van de meettaster, restweg wissen ; Meten met stijgende flank van de meettaster, zonder restweg wissen
VOORZICHTIG Bij MEAW: Meettaster beweegt na het triggeren ook tot aan de geprogrammeerde positie. Vernielingsgevaar!
202
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Meetopdrachtstatus Als de meettaster geschakeld heeft, heeft de variabele $AC_MEA[1] na het meetblok de waarde=1; anders waarde =0. Bij de start van een meetblok wordt de variabele op waarde=0 gezet.
Meetresultaat Het meetresultaat staat voor de in het meetblok verplaatste assen met de volgende variabelen na het meetblok bij succesvolle meettasterschakeling ter beschikking: in het machinecoördinatensysteem: $AA_MM[as] in het werkstukcoördinatensysteem: $AA_MW[as] As staat voor X of Z.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
203
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.13
Aanvoer F
Functionaliteit De aanvoer F is de baansnelheid en vormt het bedrag van de geometrische som van de snelheidscomponenten van alle betrokken assen. De assnelheden worden bepaald door het aandeel van de asweg aan de baanweg. De aanvoer F werkt bij de interpolatiewijzen G1, G2, G3, CIP, CT en blijft actief tot er een nieuw F-woord wordt geschreven.
Programmering F... Opmerking: Bij gehele waarden kan het decimaalteken wegvallen, bijv.: F300
Maateenheid voor F met G94, G95 De maateenheid van het F-woord wordt bepaald door G-functies: ● G94 F als aanvoer in mm/min ● G95 F als aanvoer in mm/omwenteling van de spil (alleen zinvol als de spil loopt!) Opmerking: Deze maateenheid geldt voor metrische maataanduidingen. Zoals beschreven in het hoofdstuk "Metrische en inch-maataanduiding" is ook een instelling in inch mogelijk.
Programmeervoorbeeld N10 G94 F310
;Aanvoer in mm/min
... N110 S200 M3
;Spilrotatie
N120 G95 F15.5
;Aanvoer in mm/omwenteling
Opmerking: Schrijf een nieuw F-woord als u G94 - G95 wisselt!
Informatie De G-groep met G94, G95 bevat nog de functies G96, G97 voor de constante snijsnelheid. Deze functies hebben bovendien invloed op het S-woord.
204
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.14
Precieze stop / Baanstuurbedrijf: G9, G60, G64
Functionaliteit Voor de instelling van het bewegingsgedrag aan de blokgrenzen en voor de blokdoorschakeling bestaan er G-functies, die een optimale aanpassing aan verschillende eisen mogelijk maken. U wenst de assen bijv. snel te positioneren of u wilt baancontouren over meerdere blokken bewerken.
Programmering G60
; Precieze stop -modaal
G64
; Baanstuurbedrijf
G9
; Precieze stop -blokgewijs
G601
; Precieze-stopvenster fijn
G602
; Precieze-stopvenster grof
Precieze stop G60, G9 Als de functie precieze stop (G60 of G9) actief is, wordt de snelheid voor het bereiken van de precieze doelpositie op het einde van het blok tegen nul afgeremd. Hierbij kan met een andere modaal werkende G-groep ingesteld worden wanneer de verplaatsingsbeweging van dit blok als afgesloten geldt en naar het volgende blok wordt doorgeschakeld. ● G601 Precieze-stopvenster fijn De blokdoorschakeling gebeurt als alle assen het "Precieze-stopvenster fijn" (waarde in de machinegegevens) hebben bereikt. ● G602 Precieze-stopvenster grof De blokdoorschakeling gebeurt als alle assen het "Precieze-stopvenster grof" (waarde in de machinegegevens) hebben bereikt. De keuze van het precieze-stopvenster heeft een aanzienlijke invloed op de totale tijd als er veel positioneringen worden uitgevoerd. Fijn afstemmingen vereisen meer tijd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
205
Programmeren 9.3 Beweging van assen
;
%ORNGRRUVFKDNHOLQJ ELMಱJURIಯELMಱILMQಯ *JURI
* ILMQ
=
Beeld 9-24 Precieze-stopvenster grof of fijn, actief bij G60-G9, vergrote weergave van de vensters
Programmeervoorbeeld N5 G602
; Precieze-stopvenster grof
N10 G0 G60 Z...
; Precieze stop modaal
N20 X... Z...
; G60 blijft actief
... N50 G1 G601 ...
; Precieze-stopvenster fijn
N80 G64 Z...
; Omschakelen op baanstuurbedrijf
... N100 G0 G9 Z...
; Precieze stop werkt alleen voor dit blok
N111 ...
; weer baanstuurbedrijf
Opmerking: Het commando G9 zorgt alleen voor een precieze stop in het blok waarin het staat; G60 blijft echter actief tot de deactivering met G64.
Baanstuurbedrijf G64 Het doel van het baanstuurbedrijf is het afremmen aan de blokgrenzen te vermijden en met een gelijkmatige baansnelheid (bij tangentiële overgangen) naar het volgende blok te wisselen. De functie werkt met vooruitziende snelheidsbepaling over meerdere blokgrenzen heen (Look Ahead). Bij niet-tangentiële overgangen (hoeken) wordt de snelheid indien nodig zo snel gereduceerd dat de assen in korte tijd onderworpen zijn aan een relatief grote snelheidswijziging. Dat heeft eventueel een sterke schok (acceleratiewijziging) tot gevolg. Met de functie SOFT kan deze schok worden beperkt.
206
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Programmeervoorbeeld N10 G64 G1 Z... F...
; Baanstuurbedrijf
N20 X..
; verder baanstuurbedrijf
... N180 G60 ...
; Omschakelen op precieze stop
Vooruitziende snelheidsbepaling (Look Ahead) In het baanstuurbedrijf met G64 bepaalt de besturing automatisch voor meerdere NCblokken op voorhand de snelheid. Hierdoor kan bij nagenoeg tangentiële overgangen over meerdere blokken heen worden geaccelereerd of geremd. Bij banen die samengesteld zijn uit korte stukken in de NC-blokken, kunnen hogere snelheden worden bereikt dan zonder deze functie.
Beeld 9-25 Vergelijking van het snelheidsgedrag G60 en G64 met korte wegen in de blokken
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
207
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.15
Acceleratiegedrag: BRISK, SOFT
BRISK De assen van de machine veranderen hun snelheid met de maximaal toegelaten acceleratiewaarde tot de eindsnelheid bereikt is. BRISK laat een optimale tijdbenutting toe. De doelsnelheid wordt binnen korte tijd bereikt. Het acceleratieverloop vertoont echter schokken.
SOFT De assen van de machine accelereren volgens een niet-lineaire, permanente karakteristiek tot de eindsnelheid bereikt is. Door deze schokvrije acceleratie zorgt SOFT voor een lagere belasting van de machine. Hetzelfde gedrag wordt vertoond bij het remmen.
6QHOKHLG EDDQ
%5,6. WLMGRSWLPDDO
62)7 YHUVFKRRQWGHPHFKDQLHN
'RHOZDDUGH
W
W
7LMG
Beeld 9-26 Principieel verloop van de baansnelheid bij BRISK-SOFT
Programmering BRISK
; sprongvormige baanacceleratie
SOFT
; baanacceleratie met schokbeperking
Programmeervoorbeeld N10 SOFT G1 X30 Z84 F6.5
; baanacceleratie met schokbeperking
... N90 BRISK X87 Z104
; verder met sprongvormige baanacceleratie
...
208
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.16
Procentuele acceleratiecorrectie: ACC
Functionaliteit In delen van een programma kan het nodig zijn de via de machinegegevens ingestelde asof spilacceleratie programmeerbaar te wijzigen. Deze programmeerbare acceleratie is een procentuele acceleratiecorrectie. Voor elke as (bijv. X) of spil (S) kan een procentwaarde >0% en ≤200% geprogrammeerd worden. De asinterpolatie gebeurt dan met deze evenredige acceleratie. De referentiewaarde (100%) is de geldige machinegegevenswaarde voor de acceleratie van de as of spil. Bij de spil is de referentiewaarde bovendien afhankelijk van: ● de transmissietrap ● de geselecteerde modus (positioneermodus of toerentalmodus).
Programmering ACC[asnaam]= procentwaarde
; voor as
ACC[S]= procentwaarde
; voor spil
Programmeervoorbeeld N10 ACC[X]=80
; 80% acceleratie voor de X-as
N20 ACC[S]=50
; 50% acceleratie voor de spil
... N100 ACC[X]=100
; Uitschakelen van de correctie voor de X-as
Effectiviteit De beperking werkt in alle interpolatietypes van de bedrijfsmodi AUTO en MDA maar niet in JOG-bedrijf en bij het referentiepunt aanlopen. Met de waardetoewijzing ACC[...] = 100 wordt de correctie uitgeschakeld; ook met RESET en programma-einde. De geprogrammeerde correctiewaarde is ook bij proefaanvoer actief. VOORZICHTIG Een waarde groter dan 100% mag alleen geprogrammeerd worden als deze belasting voor de mechanische delen van de machine toegelaten is en de aandrijvingen voldoende reserves hebben. Bij niet-inachtneming kunnen beschadigingen aan de mechanische delen en/of foutmeldingen optreden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
209
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.17
Verplaatsen met voorsturing: FFWON, FFWOF
Functionaliteit Door de voorsturing wordt de sleepafstand in de verplaatste baan op nul gereduceerd. Het bewegen met voorsturing maakt een betere baanprecisie en daardoor betere bewerkingsresultaten mogelijk.
Programmering FFWON
; Voorsturing AAN
FFWOF
; Voorsturing UIT
Programmeervoorbeeld N10 FFWON
; Voorsturing AAN
N20 G1 X... Z... F9 ... N80 FFWOF
9.3.18
; Voorsturing UIT
3. en 4. as
Voorwaarde Besturingsopbouw voor 3 of 4 assen
Functionaliteit Afhankelijk van de machine-uitvoering kan een 3e of 4e as vereist zijn. Deze assen kunnen als lineaire of ronde assen uitgevoerd zijn. De benoemers voor deze assen legt de machinefabrikant vast (bijv. U, C of A). Bij ronde assen is het verplaatsingsbereik tussen 0 ...<360 graden (modulo-gedrag) projecteerbaar. Een 3e of 4e as kan bij een passende machine-uitvoering tegelijk met de andere assen lineair worden verplaatst. Als de as in een blok met G1 of G2/G3 met de overige assen (X, Z) wordt verplaatst, krijgt deze geen component van de aanvoer F. De snelheid is dan gebaseerd op de baantijd van de assen X, Z. De beweging begint en eindigt samen met de andere baanassen. De snelheid kan echter niet hoger zijn dan de vastgelegde grenswaarde. Als in een blok alleen deze 3e of 4e as geprogrammeerd, beweegt de as bij G1 met de actieve aanvoer F. Als het om een ronde as gaat, is de maateenheid voor F graden/min bij G94 of graden/omwenteling van de spil bij G95. Voor deze assen kunnen verschuivingen ingesteld (G54 ... G59) en geprogrammeerd (TRANS, ATRANS) worden.
210
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Programmeervoorbeeld De 4e as is een ronde as en met de asbenoemer A N5 G94 ; F in mm/min of graden/min N10 G0 X10 Z30 A45
; X-Z-baan met ijlgang verplaatsen, A-tegelijkertijd N20 G1 X12 Z33 A60 F400 ; X-Z-baan met 400 mm/min verplaatsen, A-tegelijkertijd N30 G1 A90 F3000 ; As A beweegt alleen naar positie 90 graden met snelheid 3000 graden/min
Speciale instructies voor ronde assen: DC, ACP, ACN bijv. voor ronde as A A=DC(...)
; Absolute maataanduiding, positie direct (via kortste weg) aanlopen
A=ACP(...)
; Absolute maataanduiding, positie in positieve richting aanlopen
A=ACN(...)
; Absolute maataanduiding, positie in negatieve richting aanlopen
Voorbeeld: N10 A=ACP(55.7)
; Absolute positie 55,7 graden in positieve richting aanlopen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
211
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.19
Verwijltijd: G4
Functionaliteit U kunt tussen twee NC-blokken de bewerking gedurende een gedefinieerde tijd onderbreken door een eigen blok met G4 in te voegen, bijv. voor het vrijsnijden. De woorden met F... of S... worden alleen in dit blok gebruikt voor de tijdaanduidingen. Een voordien geprogrammeerde aanvoer F of een spiltoerental S blijft behouden.
Programmering G4 F...
; Verwijltijd in seconden
G4 S...
; Verwijltijd in omwentelingen van de spil
Programmeervoorbeeld N5 G1 F3.8 Z-50 S300 M3
; Aanvoer F, spiltoerental S
N10 G4 F2,5
; Verwijltijd 2,5 s
N20 Z70 N30 G4 S30
; 30 omwentelingen van de spil verwijlen, betekent bij ; S=300 omw/min en 100 % toerental-override: t=0,1 min
N40 X...
; Aanvoer en spiltoerental blijven actief
Opmerking G4 S.. is alleen als er een gestuurde spil aanwezig is (indien toerentalwaarden eveneens via S... geprogrammeerd worden).
212
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
9.3.20
Bewegen naar vaste aanslag
Functionaliteit De functie is beschikbaar bij 802D sl plus en en 802D sl pro. Met behulp van de functie "Bewegen naar vaste aanslag" (FXS = Fixed Stop) is het mogelijk gedefinieerde krachten op te bouwen voor het klemmen van werkstukken, zoals die bijv. nodig zijn bij schuifspillen en grijper. Bovendien kunnen met de functie mechanische referentiepunten worden aangelopen. Bij een voldoende gereduceerd moment kunnen ook eenvoudige meetprocessen worden uitgevoerd zonder dat een taster moet worden aangesloten.
Programmering FXS[as]=1
; Bewegen naar vaste aanslag kiezen
FXS[as]=0
; Bewegen naar vaste aanslag deactiveren
FXST[as]=...
; Klemmoment, weergave in % van max. aandrijvingsmoment
FXSW[as]=...
; Vensterbreedte voor vaste-aanslagbewaking in mm/graad
Opmerking: Als asbenoemer wordt bij voorkeur de machineasbenoemer geschreven (bijv.: X1). De kanaalasbenoemer (bijv.: X) is alleen toegelaten als er geen coördinatendraaiing actief is en deze as direct toegewezen is aan een machineas. De commando's zijn modaal. De verplaatsingsweg en het selecteren van de functie FXS[as]=1 moet in één blok geprogrammeerd worden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; voor machine-as Z1 FXS-functie geselecteerd, ; klemmoment 12,3%, ; vensterbreedte 2 mm
213
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Aanwijzingen ● De vaste-aanslag moet bij de selectie tussen start- en doelpositie liggen. ● De waarden voor moment FXST[ ]= en vensterbreedte FXSW[ ]= zijn optioneel. Als deze niet geschreven worden, zijn de beschikbare setting-gegevens actief (SD). Geprogrammeerde waarden worden overgenomen in de setting-gegevens. In het begin worden de setting-gegevens geladen met waarden uit de machinegegevens. FXST[ ]=... resp. FXSW[ ]=... kunnen op een willekeurig tijdstip in het programma worden gewijzigd. De wijzigingen worden actief voor verplaatsingsbewegingen in het blok.
; voor machine-as X1 FXS geselecteerd, ; klemmoment 12,3%, vensterbreedte 2 mm
N20 X250 Z100 F100 FXS[X1]=1 FXSW[X1]=2
; voor machine-as X1 FXS geselecteerd, ; klemmoment uit setting-gegevens, vensterbreedte 2 mm
Vaste aanslag bereikt Zodra de vaste aanslag bereikt is, ● wordt de restweg gewist en de positiedoelwaarde aangepast, ● stijgt het aandrijvingsmoment op de geprogrammeerde grenswaarde FXST[ ]=... resp. waarde uit de setting-gegevens en blijft dan constant, ● wordt de bewaking van de vaste aanslag binnen de gegeven vensterbreedte actief (FXSW[ ]=... resp. waarde uit setting-gegevens).
214
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Functie deselecteren Het deselecteren van de functie veroorzaakt een voorloopstop. In het blok met FXS[X1]=0 moeten verplaatsingsbewegingen staan. Voorbeeld: N200 G1 G94 X200 Y400 F200 FXS[X1] = 0
As X1 wordt van de vaste aanslag teruggetrokken op positie X= 200 mm.
VOORZICHTIG De verplaatsingsbeweging naar de terugtrekpositie moet van de vaste aanslag weg leiden, anders kan de aanslag of de machine worden beschadigd. De blokwissel gebeurt zodra de terugtrekpositie is bereikt. Als er geen terugtrekpositie aangegeven is, vindt de blokwissel onmiddellijk na het uitschakelen van de momentbeperking plaats.
Meer informatie ● "Meten met restweg wissen" (commando MEAS) en "Bewegen naar vaste aanslag" kunnen niet tegelijk in één blok worden geprogrammeerd. ● Terwijl "Bewegen naar vaste aanslag" actief is, vindt er geen contourbewaking plaats. ● Als de momentgrens te sterk gereduceerd wordt, kan de as de doelwaarde niet meer volgen. De positieregelaar loopt in de begrenzing en de contourafwijking stijgt. In deze bedrijfstoestand kunnen bij een verhoging van de momentgrens plotse bewegingen optreden. U moet ervoor zorgen dat de as nog kan volgen. Daarom is het belangrijk te controleren dat de contourafwijking niet groter is dan bij onbeperkt moment. ● Via de machinegegevens kan een stijgende helling voor de nieuwe momentgrens gedefinieerd worden om een brutale instelling van de momentgrens te vermijden (bijv. bij het indrukken van een schuifspil).
Systeemvariabele voor status: $AA_FXS[as] Deze systeemvariabele levert de status van "Bewegen naar vaste aanslag" voor de aangegeven as: Waarde = 0:
As is niet tegen de aanslag
1:
Aanslag werd met succes aangelopen (as bevindt zich in het bewakingsvenster van de vaste aanslag)
2:
Aanlopen van de aanslag mislukt (as is niet bij de aanslag)
3:
Bewegen naar vaste aanslag geactiveerd
4:
Aanslag werd herkend
5:
Bewegen naar vaste aanslag wordt gedeactiveerd. De deactivering is nog niet voltooid.
Het opvragen van de systeemvariabelen in het deelprogramma veroorzaakt een voorloopstop.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
215
Programmeren 9.3 Beweging van assen Bij de SINUMERIK 802D sl kunnen alleen de statische toestanden voor en na selectie/deactivering worden geregistreerd.
Alarmonderdrukking Met een machinegegevensblok kunnen de volgende alarmen onderdrukt worden: ● 20091 "Vaste aanslag niet bereikt" ● 20094 "Vaste aanslag afgebroken" Literatuur: "Functiebeschrijving", hoofdstuk "Bewegen naar vaste aanslag"
9.3.21
Aanvoerreductie met hoekvertraging (FENDNORM, G62, G621)
Functie Bij de automatische hoekvertraging wordt de aanvoer klokvormig net voor de desbetreffende hoek verlaagd. Bovendien kan de omvang van het voor de bewerking relevante werktuiggedrag via setting-gegevens worden ingesteld. Dit zijn: ● Begin en einde van de aanvoerreductie ● Override waarmee de aanvoer gereduceerd wordt ● Herkenning van de relevante hoek Relevante hoeken zijn hoeken met een kleinere binnenhoek dan de in de setting-gegevens vastgelegde hoek. Met de standaardwaarde FENDNORM wordt de functie van de automatische hoek-override uitgeschakeld.
Literatuurtip Functiebeschrijving ISO-dialecten voor SINUMERIK
Programmering FENDNORM G62 G41 of G621
216
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.3 Beweging van assen
Parameter FENDNORM
Automatische hoekvertraging uit
G62
Hoekvertraging aan de binnenhoeken bij actieve werktuigradiuscorrectie
G621
Hoekvertraging aan alle hoeken bij actieve werktuigradiuscorrectie
G62 werkt alleen aan de binnenhoeken met ● actieve werktuigradiuscorrectie G41, G42 en ● actief baanstuurbedrijf G64, G641 De desbetreffende hoek wordt aangelopen met de gereduceerde aanvoer, die het resultaat is van: F * (override voor aanvoerreductie) * aanvoer-override De maximaal mogelijke aanvoerreductie wordt precies bereikt op het ogenblik dat het werktuig, m.b.t. de middelpuntbaan, de richtingwissel aan de desbetreffende hoek moet uitvoeren. G621 werkt analoog G62 aan elke hoek van de door FGROUP vastgelegde assen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
217
Programmeren 9.4 Bewegingen van de spil
9.4
Bewegingen van de spil
9.4.1
Spiltoerental S, draairichtingen
Functionaliteit Het toerental van de spil wordt onder het adres in omwentelingen per minuut geprogrammeerd, als de machine over een gestuurde spil beschikt. De draairichting en het begin resp. het einde van de beweging worden via M-commando's bepaald. M3
; Spil rechtsdraaiend
M4
; Spil linksdraaiend
M5
; Spil stop
Opmerking: Bij gehele S-waarden kan het invoeren van decimaaltekens wegvallen, bijv. S270
Informatie Als u M3 of M4 in een blok met asbewegingen schrijft, worden de M-commando's voor de asbewegingen actief. Standaardinstelling: De asbewegingen beginnen pas als de spil geaccelereerd is (M3, M4). M5 wordt eveneens voor de asbeweging uitgegeven. De spilstilstand wordt echter niet afgewacht. De asbewegingen beginnen reeds voor de spil stilstaat. Met programma-einde of RESET wordt de spil gestopt. Bij het programmabegin is spiltoerental nul (S0) actief. Opmerking: Via de machinegegevens kunnen andere instellingen geprojecteerd worden.
Programmeervoorbeeld N10 G1 X70 Z20 F3 S270 M3
; voor het verplaatsen van de assen X, Z accelereert de spil naar rechts draaiend op 270 omw/min
... N80 S450 ...
; Toerentalwissel
... N170 G0 Z180 M5
218
; Z-beweging, spil gaat op stop
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.4 Bewegingen van de spil
9.4.2
Spiltoerentalbeperking: G25, G26
Functionaliteit Via het programma kunt u door het schrijven van G25 of G26 en het spiladres S met de grenswaarde van het toerental de anders geldende grenswaarden beperken. Daarmee worden tegelijkertijd de in de setting-gegevens ingevoerde waarden overschreven. G25 of G26 vereist telkens een eigen blok. Een voordien geprogrammeerd toerental S blijft behouden.
Programmering G25 S...
; onderste spiltoerentalbeperking
G26 S...
; bovenste spiltoerentalbeperking
Informatie De uiterste grenzen van het spiltoerental worden in de machinegegevens vastgelegd. Door de ingave via het bedieningspaneel kunnen setting-gegevens actief worden voor een verdere beperking. Bij de functie G96 -constante snijsnelheid kan een bijkomende bovengrens (LIMS) geprogrammeerd/ingevoerd worden.
Programmeervoorbeeld N10 G25 S12
; onderste grensspiltoerental : 12 omw/min
N20 G26 S700
; bovenste grensspiltoerental : 700 omw/min
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
219
Programmeren 9.4 Bewegingen van de spil
9.4.3
Spil positioneren: SPOS
Voorwaarde De spil moet technisch uitgevoerd zijn voor een positieregelbedrijf
Functionaliteit Met de functie SPOS= kunt u de spil op een bepaalde hoekpositie plaatsen. De spil wordt door de positieregeling op de positie gehouden. De snelheid van het positioneerproces is vastgelegd in de machinegegevens. Met SPOS=waarde vanuit de M3/M4-beweging wordt de draairichting telkens behouden tot de positionering voltooid is. Bij het positioneren vanuit stilstand wordt de positie via de kortste weg ingenomen. De richting is hierbij gebaseerd op de begin- en eindpositie. Uitzondering: Eerste beweging van de spil, d.w.z. als het meetsysteem nog niet gesynchroniseerd is. Voor dit geval wordt de richting in de machinegegevens vastgelegd. Andere bewegingsinstellingen voor de spil met SPOS=ACP(...), SPOS=ACN(...), ... zijn mogelijk net als voor ronde assen. De beweging verloopt parallel met eventuele asbewegingen in hetzelfde blok. Dit blok is beëindigd als beide bewegingen afgesloten zijn.
Programmering SPOS=...
; absolute positie: 0 ... <360 graden
SPOS=ACP(...)
; Absolute maataanduiding, positie in positieve richting aanlopen
SPOS=ACN(...)
; Absolute maataanduiding, positie in negatieve richting aanlopen
SPOS=IC(...)
; incrementele maatweergave, voorteken legt de verplaatsingsrichting vast
SPOS=DC(...)
; Absolute maataanduiding, positie direct (via kortste weg) aanlopen
Programmeervoorbeeld N10 SPOS=14.3
; Spilpositie 14,3 graden
...
220
N80 G0 X89 Z300 SPOS=25.6
; Positioneren spil met asbewegingen. Het blok is beëindigd als beide bewegingen afgesloten zijn.
N81 X200 Z300
; N81-blok begint pas als ook de spilpositie uit N80 bereikt is.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.4 Bewegingen van de spil
9.4.4
Transmissietrappen
Functionaliteit Voor een spil kunnen maximaal 5 transmissietrappen voor de toerental-/momentaanpassing worden vastgelegd. De keuze van een transmissietrap gebeurt in het programma d.m.v. Mcommando's: ● M40 ; automatische transmissietrapkeuze ● M41 tot M45 ; transmissietrap 1 tot 5
9.4.5
2. Spil
Functie Bij de SINUMERIK 802D sl plus en 802D sl pro staat een 2e spil ter beschikking. Bij deze besturingen zijn de kinematische transformatiefuncties TRANSMIT en TRACYL voor een freesbewerking op draaibanken mogelijk. Deze functies vereisen een 2e spil voor het aangedreven freeswerktuig. De hoofdspil wordt in deze functies als ronde as gebruikt.
Masterspil Met de masterspil is een reeks functies verbonden, die alleen bij deze spil mogelijk zijn: G95
; omwentelingsaanvoer
G96, G97
; constante snijsnelheid
LIMS G33, G34, G35, G331, G332 M3, M4, M5, S...
; bovenste grenstoerental bij G96, G97 ; schroefdraadinterpolatie, schroefdraadinterpolatie ; eenvoudige gegevens voor draairichting, stop en toerental
De masterspil is vastgelegd via de projectering (machinegegevens). In de regel is het de hoofdspil (spil 1). In het programma kan een andere spil als masterspil worden vastgelegd: SETMS(n)
; Spil n (= 1 of 2) is vanaf nu masterspil.
Terugschakelen kunt u via: SETMS
; geprojecteerde masterspil is nu weer masterspil
*SETMS(1)
; spil 1 is vanaf nu weer masterspil
De in het programma gewijzigde vastlegging van de masterspil geldt slechts tot op het einde van het programma / programma-annulatie. Daarna is opnieuw de geprojecteerde masterpil actief.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
221
Programmeren 9.4 Bewegingen van de spil
Programmering via spilnummer Enkele spilfuncties kunnen ook via het spilnummer worden geselecteerd: S1=..., S2=...
; Spiltoerental voor spil 1 resp. 2
M1=3, M1=4, M1=5
; gegevens voor draairichting, stop voor spil 1
M2=3, M2=4, M2=5
; gegevens voor draairichting, stop voor spil 2
M1=40, ..., M1=45
; Transmissietrappen voor spil 1 (indien aanwezig)
M2=40, ..., M2=45
; Transmissietrappen voor spil 2 (indien aanwezig)
SPOS[ n ] SPI(n)
; Spil n positioneren
$P_S[ n ]
; laatste geprogrammeerd toerental van de spil n
$AA_S[ n ]
; act. toerental van de spil n
$P_SDIR[ n ]
; laatste geprogrammeerde draairichting van de spil n
$AC_SDIR[ n ]
; actuele draairichting spil n
; Geconverteerd spilnummer n in asbenoemer, ; bijv. "SP1" of "CC" ; n moet een geldig spilnummer zijn (1 of 2) ; De spilbenoemers SPI(n) en Sn zijn functioneel identiek.
2 spillen aanwezig Via systeemvariabelen kan in het programma het volgende worden opgevraagd:
222
$P_NUM_SPINDLES
; Aantal geprojecteerde spillen (in het kanaal)
$P_MSNUM
; Nummer van de geprogrammeerde masterspil
$AC_MSNUM
; Nummer van de actieve masterspil
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.5 Speciale draaifuncties
9.5
Speciale draaifuncties
9.5.1
Constante snijsnelheid: G96, G97
Functionaliteit Voorwaarde: Er moet een gestuurde spil aanwezig zijn. Bij ingeschakelde G96-functie wordt het spiltoerental aangepast aan de momenteel bewerkte werkstukdiameter (dwarsas), zodat een geprogrammeerde snijsnelheid S aan de werktuigsnijkant constant blijft: Spiltoerental maal diameter = constant. Het S-woord wordt vanaf het blok met G96 als snijsnelheid beschouwd. G96 is modaal actief tot deze door een andere G-functie van de groep (G94, G95, G97) wordt gedeactiveerd.
Programmering G96 S... LIMS=... F...
; constante snijsnelheid AAN
G97
; constante snijsnelheid UIT
S
;Snijsnelheid, maateenheid m/min
LIMS=
; bovenste grenstoerental van de spil, bij G96, G97 actief
F
;Aanvoer in de maateenheid mm/omwenteling –wie bij G95
Opmerking: als voordien G94 i.p.v. G95 actief was, moet een passende F-waarde opnieuw worden geschreven!
; GZDUVDV
0
'
'
:
6' VSLOWRHUHQWDO '' GLDPHWHU
'[6' '[6' 'Q[6'Q FRQVWDQW
Beeld 9-28 Constante snijsnelheid G96
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
223
Programmeren 9.5 Speciale draaifuncties
Verplaatsen in ijlgang Bij het verplaatsen in ijlgang G0 worden geen toerentalwijzigingen uitgevoerd. Uitzondering: Als de contour in ijlgang wordt aangelopen en het volgende blok een interpolatie-aard G1 of G2, G3, CIP, CT (contourblok) bevat, dan wordt reeds in het aanloopblok met G0 het toerental voor het contourblok ingesteld.
Bovenste grenstoerental LIMS= Bij de bewerking van grote naar kleine diameters toe kan het spiltoerental sterk stijgen. Hier adviseren wij het vermelden van de bovenste spiltoerentalbeperking LIMS=... . LIMS werkt alleen bij G96 en G97. Met de programmering van LIMS=... wordt de in het setting-gegevensblok (SD 43230: SPIND_MAX_VELO_LIMS) ingevoerde waarde overschreven. Dit setting-gegevensblok is actief als LIMS niet geschreven wordt. Het met G26 geprogrammeerde resp. via machinegegevens vastgelegde bovenste grenstoerental kan met LIMS= niet overschreden worden.
Constante snijsnelheid uitschakelen: G97 De functie „Constante snijsnelheid„ wordt met G97 uitgeschakeld. Als G97 actief is, wordt een geschreven S–woord weer in omwentelingen per minuut als spiltoerental beschouwd. Als er geen nieuw S-woord wordt geschreven, draait de spil verder met het toerental dat voordien bij actieve G96-functie werd bepaald.
; Aanlopen naar contour, nieuw toerental wordt automatisch ingesteld voor het begin van het blok N40
... N180 G97 X... Z...
; constante snijsnelheid uitschakelen
N190 S...
; nieuw spiltoerental, omw/min
Informatie De functie G96 kan ook met G94 of G95 (dezelfde G-groep) uitgeschakeld worden. In dit geval blijft het laatst geprogrammeerde spiltoerental S voor het verdere verloop van de bewerking actief, als er geen nieuw S-woord wordt geschreven. De programmeerbare verschuiving TRANS of ATRANS (zie gelijknamig hoofdstuk) mag niet of slechts met lage waarden worden toegepast op de dwarsas X. Het werkstuknulpunt moet in het draaicentrum liggen. Alleen dan is de exacte werking van G96 verzekerd.
224
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.5 Speciale draaifuncties
9.5.2
Afronding, fase
Functionaliteit In een contourhoek kunt u de elementen fase (CHF resp. CHR) of afronding (RND) invoegen. Wollen Sie mehrere Konturecken hintereinander gleichartig verrunden, so erreichen Sie dies mit "Modales Verrunden" (RNDM). De aanvoer voor de fase/afronding kunt u met FRC (blokgewijs) of FRCM (modaal) programmeren. Als FRC/FRCM niet geprogrammeerd zijn, geldt de normale aanvoer F.
Programmering CHF=...
;Fase invoegen, waarde: Lengte van de fase
CHR=...
;Fase invoegen, waarde: Beenlengte van de fase
RND=... RNDM=...
;Afrondingen invoegen, waarde: Radius van de afronding ; Modaal afronden: Waarde >0: Radius van de afronding, modale afronding AAN In alle volgende contourhoeken wordt deze afronding ingevoegd. Waarde =0: Modaal afronden UIT
FRC=...
; Blokgewijze aanvoer voor fase/afronding, Waarde >0, aanvoer in mm/min bij G94 resp. mm/omw. bij G95
FRCM=...
; Modale aanvoer voor fase/afronding: Waarde >0: Aanvoer in mm/min (G94) resp. mm/omw. (G95), Modale aanvoer voor fase/afronding AAN Waarde =0: Modale aanvoer voor fase/afronding UIT Voor de fase/afronding geldt de aanvoer F.
Informatie De functies fase/afronding worden in het actuele vlak G17 tot G19 uitgevoerd. De instructie CHF= ... of CHR=... of RND=... of RNDM=... wordt in het blok met asbewegingen geschreven die naar de hoek toe leiden. Een reductie van de geprogrammeerde waarde voor fase en afronding wordt bij onvoldoende contourlengte van een betrokken blok automatisch uitgevoerd. Geen fase/afronding wordt ingevoegd als: ● daarna meer dan drie blokken geprogrammeerd worden die geen invormatie bevatten over het verplaatsen in het vlak, ● een wissel van het vlak wordt uitgevoerd. F, FRC,FRCM is niet actief als er een fase met G0 wordt verplaatst. Als bij fase/afronding de aanvoer F actief is, dan is het standaard de waarde uit het blok dat van de hoek weg voert. Andere instellingen zijn projecteerbaar via de machinegegevens.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
225
Programmeren 9.5 Speciale draaifuncties
Fase CHF resp. CHR Tussen lineaire en cirkelcontouren in willekeurige combinatie wordt een lineair contourelement ingebouwd. De rand wordt gebroken.
&+
1*&+)
)
)DVH
1*
<
+RHNKDOYHUHQGH
ELMY*
;
Beeld 9-29 Fase invoegen met CHF aan de hand van het voorbeeld: Tussen twee rechten
1*&+5
&+5
)DVH
1*
<
+RHNKDOYHUHQGH
ELMY*
;
Beeld 9-30 Fase invoegen met CHR aan de hand van het voorbeeld: Tussen twee rechten
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.5 Speciale draaifuncties
Afronding RND resp. RNDM Tussen lineaire en cirkelcontouren in willekeurige combinaties wordt met tangentiële aansluiting een cirkelcontourelement ingevoegd.
5HFKWHUHFKWH 1*51'
51'
5HFKWHFLUNHO $IURQGLQJ
1*51'
51'
1*
ELMY*
$IURQGLQJ
1*
ELMY* <
<
;
;
Beeld 9-31 Invoegen van afrondingen aan de hand van voorbeelden
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
227
Programmeren 9.5 Speciale draaifuncties
9.5.3
Contourprogrammering
Functionaliteit Als uit de bewerkingstekening geen directe eindpunten van de contour kunnen worden opgemaakt, kunnen voor de bepaling van rechten ook hoekgegevens worden ingezet. In een contourhoek kunt u de elementen fase of afronding invoegen. De bijbehorende instructie CHR= ... of RND=... wordt in het blok geschreven dat naar de hoek toe leidt. De contourtrekprogrammering is toepasbaar in blokken met G0 of G1. Theoretisch kan een willekeurig aantal rechte-blokken verbonden worden met daartussen afrondingen of fasen. Elke rechte moet daarbij ondubbelzinnig bepaald zijn door puntgegevens en/of hoekgegevens.
Programmering ANG=...
;Hoekaanduiding voor het vastleggen van een rechte
RND=...
;Afrondingen invoegen, waarde: Radius van de afronding
CHR=...
;Fase invoegen, waarde: Beenlengte van de fase
Informatie Als radius en fase in één blok worden geprogrammeerd, wordt onafhankelijk van de programmeervolgorde alleen de radius ingevoegd.
Hoek ANG= Als voor een rechte slechts één eindpuntcoördinaat van het vlak of bij contouren over meerdere blokken ook het algemene eindpunt bekend is, dan kan voor een eenduidige bepaling van het rechte baanstuk een hoekaanduiding worden gebruikt. De hoek heeft altijd betrekking op de Z-as (in de regel: G18 actief). Positieve hoeken zijn tegen de richting van de klok gericht.
&RQWRXU ;
3URJUDPPHULQJ (LQGSXQWLQ1QLHWYROOHGLJEHNHQG 1*;= 1;$1* RI 1*;= 1=$1*
;" RI "= $1* 1
+
1
'HZDDUGHQ]LMQVOHFKWVV\PEROLVFK
;= =
Beeld 9-32 Hoekaanduiding voor het bepalen van een rechte
228
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beeld 9-33 Voorbeelden van contouren uit meerdere blokken
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
229
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6
Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.1
Algemene aanwijzingen- Draaien
Functionaliteit Bij het opstellen van programma's voor de bewerking van werkstukken hoeft u geen rekening te houden met werktuiglengte of snijkantradius. U programmeert de werkstukmaten direct, bijv. volgens de tekening. De werktuiggegevens voert u afzonderlijk in een speciaal gegevensbereik in. In het programma roept u alleen het benodigde werktuig op met de bijbehorende correctiegegevens. De besturing voert aan de hand van deze gegevens de vereiste baancorrecties uit om het beschreven werkstuk te maken. ):HUNWXLJGUDJHUUHIHUHQWLHSXQW 00DFKLQHQXOSXQW ::HUNVWXNQXOSXQW
) 7
) 7
0
:
Beeld 9-34 Bewerking van een werkstuk met verschillende werktuigafmetingen
230
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.2
Werktuig T (draaien)
Functionaliteit Met de programmering van het T-woord wordt het werktuig gekozen. Of het hierbij om een werktuigwissel of slechts om een voorkeuze gaat, is vastgelegd in de machinegegevens: ● Werktuigwissel (werktuigoproep) gebeurt direct met het T-woord (bijv. gebruikelijk bij werktuigrevolver op draaibanken) of ● de wissel gebeurt na een voorkeuze met het T-woord door de bijkomende instructie M6. Opgelet: als een bepaald werktuig werd geactiveerd, blijft dit ook over het programma-einde en het in-/uitschakelen van de besturing heen opgeslagen als actief werktuig. Als u een werktuig handmatig inwisselt, dan moet u de wissel ook in de besturing invoeren, zodat deze het juiste werktuig kent. U kunt een blok bijvoorbeeld starten met het nieuwe T-woord in de bedrijfsmodus MDA.
Programmering T...
;Werktuignummer: 1 ... 32 000
Aanwijzing In de besturing kunnen tegelijkertijd maximaal opgeslagen worden: ● SINUMERIK 802D sl value: 32 werktuigen ● SINUMERIK 802D sl plus: 64 werktuigen ● SINUMERIK 802D sl pro: 128 werktuigen.
Programmeervoorbeeld Werktuigwissel zonder M6: N10 T1
;Werktuig 1
... N70 T588
;Werktuig 588
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
231
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.3
Werktuigcorrectienummer D (draaien)
Functionaliteit Aan een bepaald werktuig kunnen telkens 1 tot 9 gegevensvelden met verschillende werktuigcorrectieblokken (voor meerdere snijkanten) worden toegewezen. Als er een speciale snijkant moet worden gebruikt, kan deze met D en het desbetreffende nummer worden geprogrammeerd. Als er geen D-woord wordt geschreven, is automatisch D1 actief. Bij de programmering van D0 zijn de correcties voor het werktuig niet actief.
Programmering D...
;Werktuigcorrectienummer: 1 ... 9, D0: geen correcties actief!
Aanwijzing In de besturing kunnen tegelijkertijd maximaal de volgende werktuigcorrectieblokken opgeslagen worden: ● SINUMERIK 802D sl value: 32 gegevensvelden (D-nummers) ● SINUMERIK 802D sl plus: 64 gegevensvelden (D-nummers) ● SINUMERIK 802D sl pro:128 gegevensvelden (D-nummers) .
7 '
'
'
7 '
'
'
7 '
'
'
7 ' 7 '
(ONZHUNWXLJKHHIWHLJHQFRUUHFWLHEORNNHQPD[LPDDO
Beeld 9-35 Voorbeelden voor de toewijzing van werktuigcorrectienummers aan werktuigen
Informatie Werktuiglengtecorrecties worden onmiddellijk actief als het werktuig actief is; als er geen Dnummer geprogrammeerd werd, met de waarden van D1. De correctie wordt bij de eerste geprogrammeerde verplaatsing van de bijbehorende lengtecorrectieas uitgevoerd. Een werktuigradiuscorrectie moet daarenboven door G41/G42 ingeschakeld worden.
232
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
Programmeervoorbeeld Werktuigwissel : N10 T1
;Werktuig 1 wordt geactiveerd met de bijbehorende D1
N11 G0 X... Z...
;de lengtecorrectiecompensatie wordt hier overlapt
N50 T4 D2
;Werktuig 4 inwisselen, D2 van T4 actief
... ;D1 voor werktuig 4 actief, alleen snijkant gewisseld
N70 G0 Z... D1
Inhoud van een correctiegeheugen ● Geometrische waarden: Lengte, radius Deze bestaan uit meerdere componenten (geometrie, slijtage). De componenten verrekend de besturing tot één resultaat (bijv. totale lengte 1, totale radius). De totale maat wordt bij de activering van het correctiegeheugen toegepast. Hoe deze waarden in de assen verrekend worden, bepaalt het werktuigtype en de commando's G17, G18, G19 (zie volgende afbeeldingen). ● Werktuigtype Het werktuigtype bepaalt welke geometrische gegevens vereist zijn en hoe deze verrekend worden (boor of draaiwerktuig of frees). ● Snijkantpositie Bij het werktuigtype "draaiwerktuig" voert u ook de snijkantpositie in. De volgende afbeeldingen geven informatie over de nodige werktuigparameters voor de verschillende werktuigtypes.
;
'UDDLEHLWHO
=
):HUNWXLJGUDJHU UHIHUHQWLHSXQW
/HQJWH ;
:HUNLQJ
* /HQJWHLQ; /HQJWHLQ=
:HUNWXLJSXQW3 VQLMNDQW
/HQJWH =
Beeld 9-36 Lengtecorrectiewaarden bij draaiwerktuigen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Beeld 9-38 Correcties bij draaiwerktuig met werktuigradiuscorrectie
234
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
:HUNLQJ
%RRU ):HUNWXLJGUDJHUUHIHUHQWLHSXQW
*/HQJWHLQ= *'UDDLZHUNWXLJHQ
)
/HQJWH
Beeld 9-39 Werking van de correctie bij de boor
Centerboring Schakel bij het aanbrengen van een centerboring om op G17. Daardoor werkt de lengtecorrectie voor de boor in de Z-as. Na het boren moet u met G18 teruggeschakeld worden op de normale correctie voor draaiwerktuigen. Voorbeeld: N10 T...
; Boor
N20 G17 G1 F... Z...
; Lengtecorrectie werkt in Z-as
N30 Z... ; Boren afgesloten
N40 G18 ....
;
0
) =
Beeld 9-40 Aanbrengen van een centerboring
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
235
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.4
Selectie van de werktuigradiuscorrectie: G41, G42
Functionaliteit Er moet een werktuig met D-nummer actief zijn. De werktuigradiuscorrectie (snijkantradiuscorrectie) wordt ingeschakeld met G41/G42. Daardoor berekent de besturing automatisch voor de actuele werktuigradius de vereiste equidistante werktuigbaan voor de geprogrammeerde contour. G18 moet actief zijn.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
Programmering G41 X... Z...
; Werktuigradiuscorrectie links van de contour
G42 X... Z...
; Werktuigradiuscorrectie rechts van de contour
Opmerking: De selectie kan alleen worden uitgevoerd bij lineaire interpolatie (G0, G1). Programmeer beide assen. Als u slechts één as programmeert, wordt de tweede as automatisch bezet met de laatste geprogrammeerde waarde.
* *
*
Beeld 9-42 Correctie rechts-links van de contour
Correctie beginnen Het werktuig beweegt op een rechte lijn naar de contour toe en plaatst zich loodrecht t.o.v. de baanraaklijn op het beginpunt van de contour. Kies het startpunt zo dat een beweging zonder botsingen verzekerd is!
%HJLQFRQWRXUUHFKWH
%HJLQFRQWRXU&LUNHO 36WDUWSXQW
5
5
JHFRUULJHHUGH ZHUNWXLJZHJ *
36WDUWSXQW
&LUNHOUDGLXV
3 56QLMNDQWUDGLXV
3%HJLQSXQWYDQGHFRQWRXU
* JHFRUULJHHUGH ZHUNWXLJZHJ
03 3
5DDNOLMQ
Beeld 9-43 Begin van de werktuigradiuscorrectie aan de hand van het voorbeeld G42, snijkantpositie =3
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
237
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
Informatie In de regel volgt na het blok met G41/G42 het eerste blok met de werkstukcontour. De contourbeschrijving mag echter onderbroken worden door een daartussen liggend blok, dat geen informatie over de contourweg bevat, bijv. alleen M-commando.
Programmeervoorbeeld N10 T... F...
238
N15 X... Z...
; P0-startpunt
N20 G1 G42 X... Z...
; Selectie rechts van de contour , P1
N30 X... Z... ;
; Begincontour, cirkel of rechte
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.5
Hoekgedrag: G450, G451
Functionaliteit Met de functies G450 en G451 kunt u het gedrag bij een onderbroken overgang van één contourelement naar een ander contourelement (hoekgedrag) bij actieve G41/G42 instellen. Binnen- en buitenhoeken worden door de besturing zelf herkend. Bij binnenhoeken wordt altijd het snijpunt van de equidistante banen aangelopen.
Programmering G450
; Overgangscirkel
G451
; Snijpunt
%XLWHQKRHN
*
2YHUJDQJVFLUNHO UDGLXV ZHUNWXLJUDGLXV
%XLWHQKRHN
*
6QLMSXQW
S
S
Beeld 9-44 Hoekgedrag aan buitenhoek
%LQQHQKRHN
6QLMSXQW
S
S
Beeld 9-45 Hoekgedrag aan binnenhoek
Overgangscirkel G450 Het werktuigmiddelpunt beweegt op een cirkelboog met de werktuigradius rond de buitenhoek van het werkstuk. De overgangscirkel hoort gegevenstechnisch bij het volgende blok met verplaatsingsbewegingen; bijv. m.b.t. de aanvoerwaarde.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
239
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
Snijpunt G451 Bij G451 - snijpunt van de equidistanten wordt het punt (snijpunt) aangelopen dat het resultaat is van de middelpuntbanen van het werktuig (cirkel of rechte).
9.6.6
Werktuigradiuscorrectie UIT: G40
Functionaliteit De deactivering van het correctiebedrijf (G41/G42) gebeurt met G40. G40 is ook de inschakelpositie bij het begin van het programma. Het werktuig beëindigt het blok voor G40 op de normale eindpositie (correctievector loodrecht op de raaklijn in het eindpunt); onafhankelijk van de verwijderingshoek. Als G40 actief is, dan is het referentiepunt de werktuigspits. Daardoor loopt de werktuigspits bij de deactivering naar het geprogrammeerde punt. Kies het eindpunt van het G40-blok steeds zo dat een verplaatsing zonder botsingen verzekerd is!
Programmering G40 X... Z...
; Werktuigradiuscorrectie UIT
Opmerking: De deactivering van het correctiebedrijf kan alleen bij lineaire interpolatie (G0, G1) worden uitgevoerd. Programmeer beide assen. Als u slechts één as programmeert, wordt de tweede as automatisch bezet met de laatste geprogrammeerde waarde.
Beeld 9-46 Werktuigradiuscorrectie beëindigen met G40 aan de hand van het voorbeeld G42, snijkantpositie =3
Programmeervoorbeeld ...
240
N100 X... Z...
; laatste blok aan de contour, cirkel of rechte, P1
N110 G40 G1 X... Z...
; Werktuigradiuscorrectie uitschakelen,P2
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.7
Speciale gevallen van de werktuigradiuscorrectie
Wissel van de correctierichting De correctierichting G41 ⇄ G42 kan gewisseld worden zonder tussendoor G40 te schrijven. Het laatste blok met de oude correctierichting eindigt met de normale positie van de correctievector op het eindpunt. De nieuwe correctierichting wordt uitgevoerd als een correctiebegin (normale positie op het beginpunt).
Herhaling G41, G41 of G42, G42 Dezelfde correctie kan opnieuw geprogrammeerd worden, zonder tussendoor G40 te schrijven. Het laatste blok voor de nieuwe correctie-oproep eindigt met de normale positie van de correctievector op het eindpunt. De nieuwe correctie wordt uitgevoerd als correctiebegin (gedrag zoals beschreven bij de wissel van de correctierichting).
Wissel van het correctienummer D Het correctienummer D kan in de correctiemodus worden gewisseld. Een gewijzigde werktuigradius begint daarbij reeds te werken bij het begin van het blok waarin het nieuwe D-nummer staat. De volledige wijziging wordt pas op het einde van het blok bereikt. De wijziging wordt dus continu doorheen het volledige blok uitgevoerd; ook bij cirkelinterpolatie.
Annulatie van de correctie door M2 Als het correctiebedrijf met M2 (programma-einde) wordt geannuleerd zonder het commando G40 te schrijven, dan eindigt het laatste blok met coördinaten op de normale positie van de correctievector. Er wordt geen compensatiebeweging uitgevoerd. Het programma eindigt met deze werktuigpositie.
kritiek bewerkingsgevallen Let bij het programmeren in het bijzonder op gevallen waarbij de contourweg bij binnenhoeken kleiner is dan de werktuigradius; bij twee opeenvolgende binnenhoeken kleiner dan de diameter. Vermijd deze gevallen! Controleer ook over meerdere blokken of de contour geen "flessenhalzen" bevat. Als u een test/proef uitvoert, gebruikt u daarvoor dan de grootste beschikbare werktuigradius.
Spitse contourhoek Als in de contour bij actief G451-snijpunt zeer spitse buitenhoeken optreden, wordt automatisch omgeschakeld op de overgangscirkel. Hierdoor worden lange lege verplaatsingen vermeden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.9
Gebruik van freeswerktuigen
Functie Met de kinematische transformatiefuncties TRANSMIT en TRACYL is het gebruik van freeswerktuigen op draaibanken verbonden. De werktuigcorrecties bij freeswerktuigen werken op een andere manier dan bij draaiwerktuigen.
Beeld 9-49 Werking van de werktuiglengtecorrecties, driedimensionaal (speciaal geval)
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
243
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
Freesradiuscorrectie G41, G42
*
*
:HUNVWXNFRQWRXU
Beeld 9-50 Freesradiuscorrectie rechts-links van de contour
Correctie beginnen Het werktuig beweegt op een rechte lijn naar de contour toe en plaatst zich loodrecht t.o.v. de baanraaklijn op het beginpunt van de contour. Kies het startpunt zo dat een beweging zonder botsingen verzekerd is!
Beeld 9-51 Begin van de freesradiuscorrectie aan de hand van het voorbeeld G42
Informatie De freesradiuscorrectie gedraagt zich anders zoals de radiuscorrectie bij het draaiwerktuig. Uitvoerige informatie vindt u in Literatuur: „Bedienen en programmeren - Frezen„ SINUMERIK 802D
244
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.6 Werktuig en werktuigcorrectie
9.6.10
Werktuigcorrectie speciale behandelingen (draaien) Bij de SINUMERIK 802D sl plus en 802D sl pro zijn de volgende speciale behandelingen voor de werktuigcorrectie beschikbaar.
Invloed van setting-gegevens Door het gebruik van de volgende setting-gegevens kan de bediener / programmeur invloed uitoefenen op de verrekening van de lengtecorrecties van het ingezette werktuig: ● SD 42940: TOOL_LENGTH_CONST (toewijzing van de werktuiglengtecomponenten aan de geometrie-assen) ● SD 42950: TOOL_LENGTH_TYPE (toewijzing van de werktuiglengtecomponenten onafhankelijk van het werktuigtype) Aanwijzing: De gewijzigde setting-gegevens worden bij de volgende snijkantselectie actief.
Voorbeelden Met SD 42950: TOOL_LENGTH_TYPE =2 wordt een ingezet freeswerktuig in de lengtecorrectie verrekend zoals een draaiwerktuig: ● G17: lengte 1 in Y-as, lengte 2 in X-as ● G18: lengte 1 in X-as, lengte 2 in Z-as ● G19: lengte 1 in Z-as, lengte 2 in Y-as Met SD 42940: TOOL_LENGTH_CONST =18 wordt de lengtetoewijzing op alle vlakken G17 tot G19 uitgevoerd zoals bij G18: ● lengte 1 in X-as, lengte 2 in Z-as
Setting-gegevens in het programma Naast het vastleggen van setting-gegevens via de bediening kunnen deze ook in het programma worden geschreven. Voorbeeld: N10 $MC_TOOL_LENGTH_TYPE=2 N20 $MC_TOOL_LENGTH_CONST=18
Informatie Uitvoerige informatie over speciale handelingen bij de werktuigcorrectie vindt u in Literatuur: Functiebeschrijving, hoofdstuk „Werktuigcorrectie - speciale behandelingen„
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
245
Programmeren 9.7 Extra functie M
9.7
Extra functie M
Functionaliteit Met de extra functie M kunnen bijv. schakelhandelingen zoals "Koelmiddel AAN / UIT" en andere functies worden getriggerd. Een klein deel van de M-functies wordt door de besturingsfabrikant voorzien van een vaste functionaliteit. De overige functies staan vrij ter beschikking van de machinefabrikant. Opmerking Een overzicht van de in de besturing gebruikte en gereserveerde extra M-functies vindt u in het hoofdstuk "Overzicht van de instructies".
Programmering M...
; maximaal 5 M-functies in één blok
Werking Werking in blokken met asbewegingen: Als de functies M0, M1, M2 in één blok staan met verplaatsingsbewegingen van de assen, dan worden deze M-functies na de verplaatsingsbewegingen actief. De functies M3, M4, M5 worden voor de verplaatsingsbewegingen doorgegeven naar de interne aanpassingsbesturing (PLC). De asbewegingen beginnen pas als de gestuurde spil bij M3, M4 opgestart is. Bij M5 wordt de spilstilstand echter niet afgewacht. De asbewegingen beginnen reeds voor de spil stilstaat (standaardinstelling). Bij de overige M-functies gebeurt een uitgave naar de PLC met de verplaatsingsbewegingen. Als u een M-functie gericht voor of na een asbeweging wilt programmeren, dan voegt u een eigen blok toe met deze M-functie. Bedenk: dit blok onderbreekt een G64-baanstuurbedrijf en veroorzaakt een precieze stop!
Programmeervoorbeeld N10 S...
246
N20 X... M3
; M-functie in het blok met asbeweging, spil wordt opgestart voor de X-asbeweging
N180 M78 M67 M10 M12 M37
; max. 5 M-functies in het blok
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.8 H-functie
Opmerking Naast M- en H-functies kunnen ook T-, D-, S-functies naar de PLC worden gezonden. In totaal zijn maximaal 10 dergelijke functie-uitgaven in één blok mogelijk.
9.8
H-functie
Functionaliteit Met H-functies kunnen door het programma glijdende-kommagegevens (gegevenstype REAL - zoals bij rekenparameters, zie hoofdstuk "Rekenparameters R") naar de PLC worden gezonden. De betekenis van de waarden voor een bepaalde H-functie wordt vastgelegd door de machinefabrikant.
Programmering H0=... tot H9999=...
; maximaal 3 H-functies per blok
Programmeervoorbeeld N10 H1=1.987 H2=978.123 H3=4 ; 3 H-functies in het blok N20 G0 X71.3 H99=-8978.234 ; met asbewegingen in het blok N30 H5
; stemt overeen met: H0=5.0
Opmerking Naast M- en H-functies kunnen ook T-, D-, S-functies naar de PLC worden gezonden. In totaal zijn maximaal 10 dergelijke functie-uitgaven in één blok mogelijk.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
247
Programmeren 9.9 Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
9.9
Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
9.9.1
Rekenparameters R
Functionaliteit Als een NC-programma niet voor eenmalig vastgelegde waarden moet gelden of als u waarden moet berekenen, dan gebruikt u hiervoor rekenparameters. Benodigde waarden kunt u tijdens de uitvoering van het programma door de besturing laten berekenen of inzetten. Een andere mogelijkheid is het zetten van de rekenparameterwaarden door bediening. Als de rekenparameters met waarden bezet zijn, kunnen deze in het programma aan andere NC-adressen worden toegewezen, die over een flexibele waarde moeten beschikken.
Programmering R0=... tot R299=...
; Waarden toewijzen aan de rekenparameters
R[R0]=...
; indirecte programmering: Aan de rekenparameter R, waarvan het nummer bijv. in R0 staat, een waarde toewijzen
X=R0
; Aan de NC-adressen rekenparameters toewijzen, bijv. aan de as X
Waardetoewijzing Aan de rekenparameters kunnen waarden uit het volgende bereik worden toegewezen: ±(0.000 0001 ... 9999 9999) (8 decimalen en voortekens en decimaal punt). Bij gehele waarden kan het decimaalteken wegvallen. Een positief voorteken kan steeds wegvallen. Voorbeeld: R0=3.5678 R1=-37.3 R2=2 R3=-7 R4=-45678.123 Met de exponentiële schrijfwijze kunt u een uitgebreid getallenbereik toewijzen: ± (10-300 ... 10+300) De waarde van de exponent wordt na het teken EX geschreven; maximaal totaal aantal tekens: 10 (met inbegrip van voorteken en decimaal punt) Waardenbereik van EX: -300 tot +300 Voorbeeld:
248
R0=-0.1EX-5
; Betekenis: R0 = -0,000 001
R1=1.874EX8
; Betekenis: R1 = 187 400 000
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.9 Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
Opmerking In één blok kunnen meerdere toewijzingen worden uitgevoerd; ook toewijzing van rekenuitdrukkingen.
Toewijzing aan andere adressen De flexibiliteit van een NC-programma ontstaat daardoor dat u aan andere NC-adressen deze rekenparameters of rekenuitdrukkingen met rekenparameters toewijst. Aan alle adressen kunnen waarden, rekenuitdrukkingen of rekenparameters worden toegewezen; Uitzondering: adres N, G en L. Bij de toewijzing schrijft u na het adresteken het teken "=". Een toewijzing met negatief voorteken is mogelijk. Voor toewijzingen aan asadressen (verplaatsingsinstructies) is een eigen blok nodig. Voorbeeld: N10 G0 X=R2
; Toewijzing aan X-as
Rekenoperaties/rekenfuncties Bij het gebruik van de operatoren/rekenfuncties moet de gebruikelijke mathematische schrijfwijze worden toegepast. Prioriteiten voor de afwerking worden met ronde haakjes gezet. Anders geldt de punt- voor streepregeling. Voor trigonometrische functies geldt de gradenweergave. Toegelaten rekenfuncties: zie hoofdstuk "Overzicht van de instructies"
Programmeervoorbeeld: Rekenen met R-parameters N10 R1= R1+1
; de nieuwe R1 stemt overeen met de oude R1 plus 1 N20 R1=R2+R3 R4=R5-R6 R7=R8* R9 R10=R11/R12 N30 R13=SIN(25.3) ; R13 is een sinus van 25,3 graden N40 R14=R1*R2+R3 ; punt- voor streeprekening R14=(R1*R2)+R3 N50 R14=R3+R2*R1 N60 R15=SQRT(R1*R1+R2*R2)
; Resultaat zoals blok N40
N70 R1= -R1
; de nieuwe R1 is de negatieve oude R1
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; Betekenis: 5 55
249
Programmeren 9.9 Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
Programmeervoorbeeld: R-parameters toewijzen aan de assen N10 G1 G91 X=R1 Z=R2 F300
; aan R1 direct de waarde 5 (geheel getal) toewijzen
... N100 R[R1]=27.123
250
; aan R5 indirect de waarde 27,123 toewijzen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.9 Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
9.9.2
Lokale gebruikersgegevens (LUD)
Functionaliteit De gebruiker/programmeur (gebruiker) kan in een programma eigen variabelen van verschillende gegevenstypes definiëren (LUD = Local User Data). Deze variabelen zijn alleen aanwezig in het programma waarin ze werden gedefinieerd. De definitie gebeurt onmiddellijk bij het begin van het programma en kan tegelijkertijd verbonden zijn met een toewijzing van waarden. Anders is de beginwaarde nul. De naam van een variabele kan de programmeur zelf vastleggen. De naamgeving is onderhevig aan de volgende regels: ● Maximaal 32 tekens lang ● De eerste beide tekens moeten letters zijn; voor de rest letters, liggende streepjes of cijfers. ● Geen naam gebruiken die reeds bestaat in de besturing (NC-adressen, sleutelwoorden, namen van programma's, onderprogramma's, enz.)
Programmering/gegevenstypes DEF BOOL varname1
; Type Bool, waarden: TRUE (=1), FALSE (=0)
DEF CHAR varname2
; Type Char, 1 teken in ASCII-code: "a", "b", ... ; Code-getalwaarde: 0 ... 255
DEF INT varname3
; Type Integer, gehele getallen, 32-bit-waardenbereik: ; -2 147 483 648 bis +2 147 483 647 (decimaal)
DEF REAL varname4
; Type Real, natuurlijk getal (zoals rekenparameter R), ; Waardenbereik: ±(0.000 0001 ... 9999 9999) ; (8 decimalen en voortekens en decimaal punt) of ; Exponentiële schrijfwijze: ± (10-300 ... 10+300)
DEF STRING[string-lengte] varname41
; Type STRING, [string-lengte]: max. aantal tekens
Elk gegevenstype vereist een eigen programmaregel. Er kunnen echter meerdere variabelen van hetzelfde type in één regel worden gedefinieerd. Voorbeeld: DEF INT PVAR1, PVAR2, PVAR3=12, PVAR4
; 4 variabele van het type INT
Voorbeeld voor type STRING met toewijzing: DEF STRING[12] PVAR="Hallo"
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; Variabele PVAR definiëren met maximale tekenlengte 12 en tekenvolgorde Hallo toewijzen
251
Programmeren 9.9 Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
Velden Naast afzonderlijke variabelen kunnen ook één- of tweedimensionale velden van variabelen met deze gegevenstypes gedefinieerd worden: DEF INT PVAR5[n]
; eendimensionaal veld van het type INT, n: geheel getal
DEF INT PVAR6[n,m]
; tweedimensionaal veld van het type INT, n, m: geheel getal
Voorbeeld: DEF INT PVAR7[3]
; Veld met 3 elementen van het type INT
In het programma kunnen de verschillende veldelementen via de veldindex worden bereikt en zijn behandelbaar als afzonderlijke variabelen. De veldindex loopt van 0 tot kleiner aantal elementen. Voorbeeld: N10 PVAR7[2]=24
; Het derde veldelement (met de index 2) krijgt de waarde 24.
Waardetoewijzing voor veld met SET-instructie: N20 PVAR5[2]=SET(1,2,3)
; Vanaf het 3e veldelement worden verschillende waarden toegewezen.
Waardetoewijzing voor veld met REP-instructie: N20 PVAR7[4]=REP(2)
252
; Vanaf veldelement [4] - krijgen alle dezelfde waarde, hier 2.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.9 Rekenparameter R, LUD- en PLC-variabele
9.9.3
Lezen en schrijven van PLC-variabelen
Functionaliteit Om een snelle gegevensuitwisseling tussen NC en PLC mogelijk te maken, bestaat er een speciaal gegevensbereik in de PLC-gebruikersinterface met een lengte van 512 bytes. In dit bereik zijn PLC-gegevens in gegevenstype en positie-offset afgestemd. In het NCprogramma kunnen deze afgestemde PLC-variabelen gelezen of geschreven worden. Daarvoor bestaan er speciale systeemvariabelen: $A_DBB[n]
; Gegevensbyte (8-bit-waarde)
$A_DBW[n]
; Gegevenswoord (16-bit-waarde)
$A_DBD[n]
; Dubbel gegevenswoord (32-bit-waarde)
$A_DBR[n]
; REAL-gegevens (32-bit-waarde)
n staat hier voor de positie-offset (begin gegevensbereik t.o.v. begin variabele) in byte Voorbeeld: R1=$A_DBR[5]
; Lezen van een REAL-waarde, offset 5 (begint op byte 5 van het bereik)
Opmerking • Het lezen van variabelen veroorzaakt een voorloopstop (interne STOPRE). • Er kunnen maximaal 3 variabelen tegelijk (in één blok) worden geschreven.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
253
Programmeren 9.10 Programmasprongen
9.10
Programmasprongen
9.10.1
Sprongdoel voor programmasprongen
Functionaliteit Label of een bloknummer dienen als markering van blokken als sprongdoel bij programmasprongen. Met programmasprongen wordt de vertakking van het programmaverloop mogelijk. Labels kunnen vrij gekozen worden maar bestaan uit minimum 2 en maximum 8 letters of cijfers, waarbij de eerste beidetekensletters of liggende streepjes moeten zijn. Labels worden in het blok dat als sprongdoel dient met een dubbelepunt afgesloten. Ze staan steeds aan het begin van het blok. Als er ook een bloknummer is, staat het label na het bloknummer. Labels moeten binnen een programma uniek en eenduidig zijn.
Programmeervoorbeeld N10 LABEL1: G1 X20
; LABEL1 is label, sprongdoel
... TR789: G0 X10 Z20
; TR789 is label, sprongdoel - geen bloknummer aanwezig
N100 ...
; Bloknummer kan sprongdoel zijn
...
254
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.10 Programmasprongen
9.10.2
Onvoorwaardelijke programmasprongen
Functionaliteit NC-programma's werken hun blokken af in de volgorde waarin ze bij het schrijven werden geplaatst. De volgorde van de afwerking kan gewijzigd worden door het integreren van programmasprongen. Sprongdoel kan een blok met label of bloknummer zijn. Dit blok moet binnen het programma liggen. De onvoorwaardelijke spronginstructie vereist een eigen blok.
Programmering GOTOF Label
; Sprong vooruit (in de richting van het laatste programmablok)
GOTOB Label
; Sprong achteruit (in de richting van het eerste programmablok)
Label
; gekozen tekenvolgorde voor label (sprongmerker) of bloknummer
Beeld 9-52 Onvoorwaardelijke sprongen aan de hand van het voorbeeld
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
255
Programmeren 9.10 Programmasprongen
9.10.3
Voorwaardelijke programmasprongen
Functionaliteit Na de IF-instructie worden sprongvoorwaarden geformuleerd. Als de sprongvoorwaarde vervuld is (waarde niet nul), dan wordt de sprong uitgevoerd. Sprongdoel kan een blok met label of bloknummer zijn. Dit blok moet binnen het programma liggen. Voorwaardelijke spronginstructies vereisen een eigen blok. Er kunnen meerdere voorwaardelijke spronginstructies in één blok staan. Door het gebruik van voorwaardelijke programmasprongen kunt u programma's aanzienlijk verkorten.
Programmering IF voorwaarde GOTOF label
; Sprong vooruit
IF voorwaarde GOTOB label
; Sprong achteruit
GOTOF
; Sprongrichting vooruit (in de richting van het laatste programmablok)
GOTOB
; Sprongrichting achteruit (in de richting van het eerste programmablok)
Label
; gekozen tekenvolgorde voor label (sprongmerker) of bloknummer
IF
; Inleiding van de sprongvoorwaarde
Voorwaarde
; Rekenparameter, rekenuitdrukking voor het formuleren van de voorwaarde
Vergelijkingsoperaties Operatoren
Betekenis
==
gelijk aan
<>
niet gelijk aan
>
groter
<
kleiner
>=
groter dan of gelijk aan
<=
kleiner dan of gelijk aan
De vergelijkingsoperaties ondersteunen de formulering van een sprongvoorwaarde. Vergelijkbaar zijn daarbij ook de rekenuitdrukkingen. Het resultaat van vergelijkende operaties is "vervuld" of "niet vervuld". "Niet vervuld" stemt overeen met de waarde nul.
256
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.10 Programmasprongen
Programmeervoorbeeld voor vergelijkende operatoren R1>1
; R1 groter dan 1
1 < R1
; 1 kleiner dan R1
R1
; R1 kleiner dan R2 plus R3
R6>=SIN( R7*R7)
; R6 groter dan of gelijk aan SIN (R7)2
Programmeervoorbeeld N10 IF R1 GOTOF LABEL1
; indien R1 niet nul is, spring naar het blok met LABEL1
... N90 LABEL1: ... N100 IF R1>1 GOTOF LABEL2
; indien R1 groter is dan 1, spring naar het blok met LABEL2
; indien R45 gelijk is aan R7 plus 1, spring naar het blok met LABEL3
... meerdere voorwaardelijke sprongen in het blok: N10 MA1: ... ... N20 IF R1==1 GOTOB MA1 IF R1==2 GOTOF MA2 ... ... N50 MA2: ...
Opmerking Bij de eerste vervulde voorwaarde wordt gesprongen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
257
Programmeren 9.10 Programmasprongen
9.10.4 Opgave
Programmavoorbeeld voor sprongen Aanlopen van punten op een cirkelgedeelte: Gegeven: Beginhoek: 30° in R1 Cirkelradius: 32 mm in R2 Afstand van de posities: 10° in R3 Aantal punten:11 in R4 Positie cirkelmiddelpunt in Z: 50 mm in R5 Positie cirkelmiddelpunt in X: 20 mm in R6 5 DDQWDOSXQWHQ
;
3QW
3QW
3QW 3QW
5 5
5
3QW
5
5
5
=
Beeld 9-53 Punten op een cirkelgedeelte lineair aanlopen
; Toewijzing van de beginwaarden ; Berekening en toewijzing aan asadressen
N40 IF R4 > 0 GOTOB MA1 N50 M2
Verklaring In blok N10 worden de beginvoorwaarden toegewezen aan de desbetreffende rekenparameters. In N20 gebeurt de berekening van de coördinaten in X en Z en de afwerking. In blok N30 wordt R1 met de afstandshoek R3 vermeerderd, R4 met 1 verminderd. Als R4 > 0, wordt N20 opnieuw afgewerkt, anders N50 met programma-einde.
258
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.11 Onderprogrammatechniek
9.11
Onderprogrammatechniek
9.11.1
Algemeen
Gebruik Principieel bestaat er geen verschil tussen een hoofd- en een onderprogramma. In onderprogramma's worden vaak wederkerende bewerkingen opgeslagen, bijv. bepaalde contourvormen. In het hoofdprogramma wordt dit onderprogramma op de benodigde plaatsen opgeroepen en afgewerkt. Eén vorm van het onderprogramma is de bewerkingscyclus. Bewerkingscycli bevatten algemeen geldige bewerkingsgevallen. Via doorgeefparameters worden de onderprogramma's voorzien van waarden en kunnen zo worden aangepast aan concrete toepassingen.
Opbouw De opbouw van een onderprogramma is identiek met de opbouw van een hoofdprogramma (zie hoofdstuk "Programma-opbouw"). Onderprogramma's worden net als hoofdprogramma's in het laatste blok van het programmaverloop voorzien van M2 (programma-einde). Dit betekent in dit geval de terugkeer naar het oproepende programmaniveau.
Programma-einde Ter vervanging van het M2-programma-einde kan in het onderprogramma ook de eindinstructie RET worden gebruikt. RET vereist een eigen blok. De RET-instructie moet worden gebruikt als een G64-baanstuurbedrijf door de terugkeer niet onderbroken mag worden. Bij M2 wordt G64 onderbroken en wordt er een precieze stop uitgevoerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
259
Programmeren 9.11 Onderprogrammatechniek
+RRIGSURJUDPPD
9HUORRS
0$,1 1/2SURHS 1
2QGHUSURJUDPPD
2SURHS
/
7HUXJNHHU
15
S
URH
2S
1;=
1/2SURHS
0
7HUXJNHHU
0
Beeld 9-54 Voorbeeld van het verloop bij een twee-kanaal-oproep van een onderprogramma
Onderprogrammanaam Om een bepaald onderprogramma te kunnen kiezen uit meerdere programma's, krijgt elk programma een eigen naam. De naam kan bij het aanmaken van het programma vrij worden gekozen, met inachtneming van bepaalde regels. Voor onderprogramma's gelden dezelfde regels als voor hoofdprogramma's. Voorbeeld: BUCHSE7 Daarnaast bestaat bij onderprogramma's de mogelijkheid het adreswoord L... te gebruiken. Voor de waarde zijn 7 decimalen (alleen gehele getallen) mogelijk. Bedenk: inleidende nullen zijn bij het adres L van belang als onderscheidend kenmerk. Voorbeeld: L128 is niet L0128 of L00128 ! Dit zijn 3 verschillende onderprogramma's. Aanwijzing: De onderprogrammanaam LL6 is gereserveerd voor de werktuigwissel.
Onderprogramma-oproep Onderprogramma's worden in een programma (hoofd- of onderprogramma) opgeroepen met hun naam. Daarvoor is een eigen blok nodig. Voorbeeld:
260
N10 L785
; Oproep van het onderprogramma L785
N20 WELLE7
; Oproep van het onderprogramma WELLE7
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.11 Onderprogrammatechniek
Programmaherhaling P... Als een onderprogramma meermaals na elkaar moet worden uitgevoerd, schrijft u in het oproepende blok na de onderprogrammanaam onder het adres P het aantal uitvoeringen. Maximaal zijn 9999 uitvoeringen mogelijk (P1 ... P9999). Voorbeeld: N10 L785 P3
; Oproep van het onderprogramma L785, 3 uitvoeringen
Nestdiepte Onderprogramma's kunnen niet alleen in het hoofdprogramma opgeroepen worden maar ook in een onderprogramma. In totaal staan voor zulke geneste oproepen 8 programmaniveaus ter beschikking; met inbegrip van het hoofdprogrammaniveau.
1LYHDX
1LYHDX
1LYHDX
1LYHDX
+RRIGSURJUDPPD 2QGHUSURJUDPPD 2QGHUSURJUDPPD
2QGHUSURJUDPPD
Beeld 9-55 Verloop bij 8 programmaniveaus
Informatie In het onderprogramma kunnen modaal werkende G-functies gewijzigd worden, bijv. G90 --> G91. Let er bij de terugkeer naar het oproepende programma op dat alle modaal werkende functies ingesteld zijn zoals u deze nodig heeft. Hetzelfde geldt voor de rekenparameters R. Let erop dat uw in hogere programmaniveaus gebruikte rekenparameters in lagere programmaniveau's niet ongewenst in waarde worden gewijzigd. Bij het werken met SIEMENS-cycli worden hiervoor maximaal 7 programmaniveaus gebruikt.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
261
Programmeren 9.11 Onderprogrammatechniek
9.11.2
Oproep van bewerkingscycli (draaien)
Functionaliteit Cycli zijn technologie-onderprogramma's, die een bepaalde bewerking algemeen geldig realiseren; bijvoorbeeld boren of schroefdraad snijden. De aanpassing aan het concrete probleem gebeurt aan de hand van doorgegeven parameters/waarden direct bij de oproep van de desbetreffende cyclus.
Programmeervoorbeeld N10 CYCLE83(110, 90, ...)
; Oproep van de cyclus 83, waarden direct doorgeven, eigen blok
…
262
N40 RTP=100 RFP= 95.5 ...
; Doorgeefparameters instellen voor cyclus 82
N50 CYCLE82(RTP, RFP, ...)
; Oproep van de cyclus 82, eigen blok
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.12 Tijdgever en werkstukteller
9.12
Tijdgever en werkstukteller
9.12.1
Tijdgever voor de looptijd
Functionaliteit Er worden tijdgevers (timer) als systeemvariabelen ($A...) ter beschikking gesteld, die voor de bewaking van technologische processen of alleen voor de weergave gebruikt kunnen worden. Voor deze tijdgevers bestaan alleen lees-toegangen. Er zijn tijdgevers die altijd actief zijn. Andere zijn deactiveerbaar via de machinegegevens.
Tijdgevers - steeds actief ● $AN_SETUP_TIME - Tijd sinds de laatste "start van de besturing met default-waarden" (in minuten) Bij de "start van de besturing met default-waarden" wordt de teller automatisch op nul gezet. ● $AN_POWERON_TIME - Tijd sinds de laatste start van de besturing (in minuten) Bij elke start van de besturing wordt de teller automatisch op nul gezet.
Tijdgevers - deactiveerbaar De volgende tijdgevers worden geactiveerd via de machinegegevens (standaardinstelling). De start is tijdgeverspecifiek. Elke actieve looptijdmeting wordt in gestopte programmatoestand of bij aanvoer-override-nul automatisch onderbroken. Het gedrag van de geactiveerde tijdmetingen bij actieve testaanvoer en programmatest kan vastgelegd worden in de machinegegevens. ● $AC_OPERATING_TIME - Totale looptijd van NC-programma's in de bedrijfsmodus AUTO (in seconden) Opgeteld worden in de bedrijfsmodus AUTO de looptijden van alle programma's tussen NC-start en programma-einde/reset. De tijdgever wordt bij elke herstart van de besturing op nul gezet. ● $AC_CYCLE_TIME - Looptijd van het geselecteerde NC-programma (in seconden) In het geselecteerde NC-programma wordt de looptijd tussen NC-start en programmaeinde/reset gemeten. Bij de start van een nieuw NC-programma wordt de timer gewist. ● $AC_CUTTING_TIME - Werktuig-gebruiksduur (in seconden) Gemeten wordt de looptijd van de baanassen zonder actieve ijlgang in alle NCprogramma's tussen NC-start en programma-einde/reset bij actief werktuig (standaardinstelling). De meting wordt bij actieve verwijltijd onderbroken. De timer wordt automatisch op nul gezet bij een "start van de besturing met defaultwaarden".
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
263
Programmeren 9.12 Tijdgever en werkstukteller
Programmeervoorbeeld N10 IF $AC_CUTTING_TIME>=R10 GOTOF WZZEIT ...
Weergave De inhoud van de actieve systeemvariabelen verschijnt op het scherm onder "Setting-gegevens" "Tijden/Teller": Looptijd totaal
= $AC_OPERATING_TIME
Programmalooptijd
= $AC_CYCLE_TIME
Aanvoer-looptijd
= $AC_CUTTING_TIME
Tijd sinds koude start
= $AN_SETUP_TIME
Tijd sinds warme start
= $AN_POWERON_TIME
"Programmalooptijd" is ook zichtbaar in de bedrijfsmodus AUTO in de aanwijzingsregel van het bedieningsbereik Positie.
264
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.12 Tijdgever en werkstukteller
9.12.2
Werkstukteller
Functionaliteit Onder de functie "Werkstuktellers" worden tellers ter beschikking gesteld die gebruikt kunnen worden voor het tellen van werkstukken. Deze tellers bestaan als systeemvariabelen met schrijf- en leestoegang van het programma of met bediening (veiligheidsniveau voor schrijven in acht nemen!). Met behulp van machinegegevens kan invloed genomen worden op de telleractivering, het reset-tijdstip en het telalgoritme.
Teller ● $AC_REQUIRED_PARTS - Aantal benodigde werkstukken (werkstuk-doel) In deze teller kan het aantal werkstukken gedefinieerd worden waarbij de waarde $AC_ACTUAL_PARTS op nul wordt gezet. Via machinegegevens kan de generatie van het alarm 21800 " Werkstuk-doel bereikt" worden geactiveerd. ● $AC_TOTAL_PARTS - Totaal aantal geproduceerde werkstukken (totaal-act.) De teller geeft het totaal aantal geproduceerde werkstukken sinds het starttijdstip aan. De teller wordt bij een start van de besturing automatisch op nul gezet. ● $AC_ACTUAL_PARTS - Actueel aantal werkstukken (actueel) In deze teller worden alle vanaf het starttijdstip geproduceerde werkstukken geregistreerd. Zodra het doelaantal bereikt is ($AC_REQUIRED_PARTS, waarde groter dan nul), wordt de teller automatisch op nul gezet. ● $AC_SPECIAL_PARTS - Aantal door de gebruiker gespecificeerde werkstukken Deze teller biedt de gebruiker een werkstuktelling volgens een eigen definitie. Er kan een alarm gegeven worden als $AC_REQUIRED_PARTS (werkstuk-doel) bereikt is. Het resetten van de teller moet de gebruiker zelf doen.
Programmeervoorbeeld N10 IF $AC_TOTAL_PARTS==R15 GOTOF SIST
De inhoud van de actieve systeemvariabelen verschijnt op het scherm onder "Setting-gegevens" "Tijden/Teller": Delen totaal
= $AC_TOTAL_PARTS
Delen gevraagd
= $AC_REQUIRED_PARTS
Aantal delen
= $AC_ACTUAL_PARTS $AC_SPECIAL_PARTS niet beschikbaar op scherm
"Aantal delen" is ook zichtbaar in de bedrijfsmodus AUTO in de aanwijzingsregel van het bedieningsbereik Positie.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
265
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
9.13
Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
9.13.1
Overzicht werktuigbewaking Deze functie is beschikbaar bij SINUMERIK 802D sl plus en en 802D sl pro.
Functionaliteit De werktuigbewaking wordt geactiveerd via machinegegevens. De volgende bewakingswijzen van de actieve snijkant van het actieve werktuig zijn mogelijk: ● Bewaking van de standtijd ● Bewaking van het aantal Voor een werktuig (WT) kunnen de vermelde bewakingen tegelijkertijd worden geactiveerd. De besturing / gegevensinvoer van de werktuigbewaking gebeurt bij voorkeur via bediening. Daarnaast zijn er ook programmeerbare functies.
Bewakingstellers Voor elke bewakingswijze bestaan er bewakingstellers. De bewakingstellers lopen van een ingestelde waarde > 0 naar nul. Zodra een bewakingsteller de waarde ≤ 0 bereikt, is de grenswaarde bereikt. Er wordt dan een alarm gemeld.
Systeemvariabelen voor aard en toestand van de bewaking $TC_TP8[t]
; Toestand van het werktuig met het nummer t: Bit 0 = 1: WT is actief = 0: WT niet actief Bit 1 = 1: WT is vrijgegeven = 0: niet vrijgegeven Bit 2 = 1: WT is geblokkeerd = 0: niet geblokkeerd Bit 3 : gereserveerd Bit 4 = 1: Vooralarmgrens bereikt = 0: niet bereikt
$TC_TP9[t]
; Aard van de bewakingsfunctie voor het werktuig met het nummer t: = 0: Geen bewaking = 1: (stand-)tijd bewaakt WT = 2: Aantal bewaakt WT
De systeemvariabelen zijn leesbaar / schrijfbaar in het NC-programma.
266
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
Systeemvariabelen voor werktuigbewakingsgegevens Tabel 9-5
Werktuigbewakingsgegevens
Benoemer $TC_MOP1[t,d]
Beschrijving Vooralarmgrens standtijd in minuten
Gegevenstype REAL
Voorbezetting 0.0
$TC_MOP2[t,d]
Rest-standtijd in minuten
REAL
0.0
$TC_MOP3[t,d]
Vooralarmgrens aantal
INT
0
$TC_MOP4[t,d]
Rest-aantal
INT
0
…
…
$TC_MOP11[t,d]
Doel-standtijd
REAL
0.0
$TC_MOP13[t,d]
Doel-aantal
INT
0
t voor werktuignummer T, d voor D-nummer
Systeemvariabelen voor actief werktuig In het NC-programma is systeemvariabele leesbaar: $P_TOOLNO
; Nummer van het actieve werktuig T
$P_TOOL
; actief D-nummer van het actieve werktuig
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
267
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
9.13.2
Standtijdbewaking De bewaking van de standtijd gebeurt voor de werktuigsnijkant die net wordt gebruikt (actieve snijkant D van het actieve werktuig T). Zodra de baanassen bewegen (G1, G2. G3, ... maar niet bij G0), wordt de rest-standtijd ($TC_MOP2[t,d] ) van deze werktuigsnijkant geactualiseerd. Als een de rest-standtijd van een snijkant van een werktuig tijdens de bewerking onder de "vooralarmgrens standtijd" ($TC_MOP1[t,d] ) daalt, dan wordt dit via een interfacesignaal " gemeld aan de PLC. Als de rest-standtijd ≤ 0 ligt, wordt er een alarm gegeven en nog een interfacesignaal gezet. Het werktuig krijgt daardoor de toestand "geblokkeerd" en kan nu niet meer geprogrammeerd worden zolang deze toestand "geblokkeerd" bestaat. De bediener moet ingrijpen: Het werktuig vervangen of ervoor zorgen dat hij weer een bruikbaar werktuig heeft voor de bewerking.
Systeemvariabele $A_MONIFACT Met de systeemvariabele $A_MONIFACT (gegevenstype REAL) kan de klok voor de bewaking langzamer of sneller lopen. Deze factor kan voor het gebruik van het werktuig worden ingesteld, om bijv. rekening te houden met de verschillende afhankelijk van het gebruikte werkstukmateriaal. Na een opstart van de besturing, reset/programma-einde heeft de factor $A_MONIFACT de waarde 1.0. Hij werkt in realtime. Voorbeelden van de verrekening: $A_MONIFACT=1 1 minuut realtime = 1 minuut standtijd, die afgeteld wordt $A_MONIFACT=0.1 1 minuut realtime = 0.1 minuut standtijd, die afgeteld wordt $A_MONIFACT=5 1 minuut realtime = 5 minuten standtijd, die afgeteld wordt
Doelwaarde-aanpassing met RESETMON( ) De functie RESETMON(state, t, d, mon) zet de actuele waarde op de doelwaarde: ● voor alle snijkanten of slechts één bepaalde snijkant van een bepaald werktuig ● voor alle of slechts één bepaalde bewakingswijze. Doorgeefparameters: INT
INT
INT
268
state
Status van de commando-uitvoering:
=0
Succesvolle uitvoering
= -1
De snijkant met het genoemde D-nummer d bestaat niet.
= -2
Het WT met het genoemde T-nummer t bestaat niet.
= -3
Het genoemde WT t heeft geen gedefinieerde bewakingsfunctie.
= -4
De bewakingsfunctie is niet geactiveerd, d.w.z. het commando wordt niet uitgevoerd.
t
Intern T-nummer:
=0
voor alle werktuigen
<> 0
voor dit werktuig ( t < 0 : bedragvorming |t|)
d
optioneel: D-nummer van het werktuig met het nummer t:
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
INT
>0
voor dit D-nummer
zonder d resp. =0
alle snijkanten van het werktuig t
mon
optioneel: parameter met bitcode voor de bewakingswijze (waarden analoog $TC_TP9):
=1
standtijd
=2
aantal
zonder d resp. =0
Alle actuele waarden van de voor het werktuig t actieve bewakingen worden op de doelwaarden gezet.
Aanwijzingen: ● RESETMON( ) werkt niet bij een actieve "programmatest". ● De variabele voor de statusterugmelding state moet met een DEF-instructie gedefinieerd worden aan het begin van het programma: DEF INT state Er kan ook een andere naam gedefinieerd worden voor de variabele (i.p.v. state, maar max. 15 tekens, beginnend met 2 letters). De variabele staat alleen ter beschikking in het programma waarin ze werd gedefinieerd. Hetzelfde geldt voor de bewakingsaard-variabele mon. Als hier überhaupt een vermelding nodig is, kan deze ook direct als cijfer (1 of 2) worden doorgegeven.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
269
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
9.13.3
Bewaking aantal stuks Het aantal stuks van de actieve snijkant van het actieve werktuig wordt bewaakt. De bewaking van het aantal stuks registreert alle werktuigsnijkanten die gebruikt worden voor de productie van een werkstuk. Als het aantal stuks wordt gewijzigd door nieuwe instellingen, dan worden de bewakingsgegevens van alle sinds de laatste stuktelling actief geworden werktuigsnijkanten aangepast.
Aantal stuks actualiseren via bediening of SETPIECE( ) Het aanpassen van het aantal stuks kan via bediening (HMI) resp. in het NC-programma via het commando SETPIECE( ) gebeuren. Met de SETPIECE-functie kan de programmeur de aantal-bewakingsgegevens van de bij het bewerkingsproces betrokken werktuigen actualiseren. Als SETPIECE(n) geprogrammeerd is, wordt het interne Setpiece-geheugen doorzocht. Als voor een snijkant een werktuig uit dit geheugen gezet is, wordt het aantal stuks (restaantal $TC_MOP4) van de desbetreffende snijkant afgeteld met de aangegeven waarde en wordt het desbetreffende geheugen (Setpiece-geheugen) gewist. SETPIECE(n, s) ; n: = 0... 32000 Aantal werkstukken dat sinds de laatste uitvoering van de SETPIECE-functie werd geproduceerd. De tellerstand voor dit restaantal ($TC_MOP4[t,d] ) wordt met deze waarde verminderd. s : = 1 of 2 spillen 1 of 2 (werktuighouder), alleen vereist bij 2 spillen
Programmeervoorbeeld N10 G0 X100 N20 ... N30 T1
; Werktuigwissel met T-commando
N50 D1 ...
; Bewerken met T1, D1
N90 SETPIECE(2)
; $TC_MOP4[1,1 ] (T1,D1) wordt met 2 verminderd
N100 T2 N110 D2 ...
; Bewerken met T2, D2
N200 SETPIECE(1)
; $TC_MOP4[2,2 ] (T2,D2) wordt met 1 verminderd
... N300 M2
270
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
Aanwijzingen: Opmerking Het commando SETPIECE( ) is niet actief in de blokzoekfunctie. Het directe beschrijven van $TC_MOP4[t,d] is alleen aanbevolen in eenvoudige gevallen. Dit vereist een volgend blok met het commando STOPRE. Het commando SETPIECE ( ) werkt ook op het voor de programmastart gekozen werktuig resp. de snijkant. Als u in de bedrijfsmodus "MDA" het werktuig wisselt, dan is het commando SETPIECE ( ) van toepassing op de werktuigen na de programmastart.
Doelwaarde-aanpassing De doelwaarde-aanpassing, het instellen van de restteller ($TC_MOP4[t,d]) op de doelwaarde ($TC_MOP13[t,d]), gebeurt via bediening (HMI). De aanpassing kan echter, net als beschreven bij de standtijdbewaking, ook met de functie RESETMON (state, t, d, mon) worden uitgevoerd. Voorbeeld: DEF INT state
; Bij het programmabegin variabele definiëren voor de statusmelding
... N100 RESETMON(state,12,1,2)
Doelwaarde-aanpassing van de stukteller voor T12, D1, doelwaarde 2
...
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
271
Programmeren 9.13 Spraakcommando's voor de werktuigbewaking
Programmeervoorbeeld DEF INT state
; Variabele voor de statusmelding van RESETMON() definiëren
… G0 X...
; vrij bewegen
T7
; nieuw werktuig, evt. inwisselen met M6
$TC_MOP3[$P_TOOLNO,$P_TOOL]=100
; Vooralarmgrens 100 stuks
$TC_MOP4[$P_TOOLNO,$P_TOOL]=700
; Rest-aantal
$TC_MOP13[$P_TOOLNO,$P_TOOL]=700
; Doelwaarde aantal
; Activering na het instellen: $TC_TP9[$P_TOOLNO,$P_TOOL]=2
; Activering stukbewaking, actief WT
STOPRE ANF: BEARBEIT
; Onderprogramma voor werkstukbewerking
SETPIECE(1)
; Teller aanpassen
M0
; volgend werkstuk, verder met NC-start IF ($TC_MOP4[$P_TOOLNO,$P_TOOL]]>1) GOTOB ANF MSG("Werktuig T7 versleten - Vervangen a.u.b.") M0 ; na WT-wissel verder met NC-start RESETMON(state,7,1,2) ; Doelwaarde-aanpassing stukteller IF (state<>0) GOTOF ALARM GOTOB ANF ALARM:
; Fouten melden:
MSG("Fout RESETMON: " <<state) M0 M2
272
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
9.14
Freesbewerking op draaimachines
9.14.1
Freesbewerking van het kopvlak - TRANSMIT Deze functie is beschikbaar bij SINUMERIK 802D sl plus en en 802D sl pro.
Functionaliteit ● De kinematische transformatiefunctie TRANSMIT maakt een kopzijdige frees/boorbewerking aan draaidelen in de draai-opspanning mogelijk. ● Voor de programmering van deze bewerking wordt een cartesiaans coördinatensysteem gebruikt. ● De besturing transformeert de geprogrammeerde verplaatsingsbewegingen van het cartesiaanse coördinatensysteem in bewegingen van de reële machineassen. De hoofdspil fungeert hierbij als ronde machine-as. ● TRANSMIT moet via speciale machinegegevens geprojecteerd zijn. Een middenverplaatsing van het werktuig relatief t.o.v. het draaicentrum is toegelaten en wordt eveneens geprojecteerd via deze machinegegevens. ● Naast de werktuiglengtecorrectie kan ook met werktuigradiuscorrectie (G41, G42) worden gewerkt. ● De snelheidsbepaling houdt rekening met de voor de draaibewegingen gedefinieerde beperkingen.
Beeld 9-56 Freesbewerking van het kopvlak
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
273
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
Programmering TRANSMIT
; TRANSMIT inschakelen (eigen blok)
Met TRAFOOF
; uitschakelen (eigen blok)
Met TRAFOOF wordt elke actieve transformatiefunctie uitgeschakeld.
Programmeervoorbeeld
\
[
Z ]
Beeld 9-57 Cartesiaans coördinatensysteem X, Y, Z met oorsprong in het draaicentrum bij het programmeren van TRANSMIT
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
N130 TRANS
; programmeerbare verschuiving en draaiing uitschakelen
N140 M5
; Freesspil uitschakelen
; TRANSMIT uitschakelen N160 SETMS ; Masterspil is nu weer hoofdspil N170 G54 G18 G0 X50 Z60 ; Aanlopen van de beginpositie SPOS=0 N200 M2 N150 TRAFOOF
Informatie De pool wordt het draaicentrum met X0/Y0 genoemd. Een werkstukbewerking in de buurt van de pool is niet aan te raden, daar evt. sterke aanvoerreducties nodig zijn om de ronde as niet te sterk te belasten. Vermijd de keuze van TRANSMIT als het werktuig precies op de pool staat. Vermijd het doorkruisen van de pool X0/Y0 met het werktuigmiddelpunt.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
275
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
9.14.2
Freesbewerking van het mantelvlak - TRACYL Deze functie is beschikbaar bij SINUMERIK 802D sl plus en en 802D sl pro.
Functionaliteit ● De kinematische transformatiefunctie TRACYL wordt gebruikt voor de freesbewerking van het mantelvlak van cilindervormige lichamen en maakt het aanbrengen van willekeurig lopende groeven mogelijk. ● Het verloop van de groeven wordt geprogrammeerd in het vlakke mantelvlak, dat bij een bepaalde bewerkingscilinder-diameter in gedachten werd afgewikkeld.
;
\
=
Beeld 9-58 Cartesiaans coördinatensysteem X, Y, Z bij het programmeren van TRACYL
● De besturing transformeert de geprogrammeerde verplaatsingsbewegingen in het cartesiaanse coördinatensysteem X, Y, Z in bewegingen van de reële machineassen. De hoofdspil fungeert hierbij als ronde machine-as. ● TRACYL moet via speciale machinegegevens geprojecteerd zijn. Hier wordt ook vastgelegd bij welke ronde-aspositie de waarde Y=0 ligt. ● Als de machine over een reële machine-Y-as (YM) beschikt, dan kan een uitgebreide TRACYL-variant geprojecteerd worden. Daarmee kunnen groeven met groefwandcorrectie worden aangemaakt: Groefwand en -bodem staan hier loodrecht t.o.v. elkaar - ook als de freesdiameter kleiner is dan de groefbreedte. Dit is anders alleen mogelijk met een precies passende frees.
276
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
<E]Z&0
<0
=E]Z=0
$60 ;0
Beeld 9-59 Bijzondere machinekinematica met bijkomende machine-Y-as (YM)
/DQJVJURHI
'ZDUVJURHI
SDUDOOHOEHSHUNWH ODQJVJURHIPHW JURHIZDQGFRUUHFWLH
]RQGHUJURHIZDQGFRUUHFWLH
Beeld 9-60 Verschillende groeven in doorsnede
Programmering TRACYL(d)
; TRACYL inschakelen (eigen blok)
TRAFOOF
; uitschakelen (eigen blok) d - bewerkingsdiameter van de cilinder in mm
Met TRAFOOF wordt elke actieve transformatiefunctie uitgeschakeld.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
277
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
Adres OFFN Afstand tussen de groefzijwand en de geprogrammeerde baan Geprogrammeerd wordt in de regel de middellijn van de groef. OFFN legt de (halve) groefbreedte vast bij ingeschakelde freesradiuscorrectie (G41, G42). Programmering: OFFN=... ; afstand in mm Aanwijzing: Plaats OFFN = 0 na de groefbewerking. OFFN wordt ook buiten TRACYL gebruikt - voor de overmaatprogrammering in combinatie met G41, G42.
2))1 2))1
Beeld 9-61 Gebruik van OFFN voor de groefbreedte
Programmeeraanwijzingen Om met TRACYL groeven te frezen, wordt in het deelprogramma met de coördinatengegevens de groefmiddellijn en met OFFN de (halve) groefbreedte geprogrammeerd. OFFN wordt pas actief als de werktuigradiuscorrectie geselecteerd is. Daarnaast moet OFFN >= werktuigradius zijn om een beschadiging van de tegenoverliggende groefwand te vermijden. Een deelprogramma voor het frezen van een groef bestaat in de regel uit de volgende stappen: 1. Werktuig kiezen 2. TRACYL kiezen 3. Passende nulpuntverschuiving kiezen 4. Positioneren 5. OFFN programmeren 6. WRC kiezen 7. Aanloopblok (inlopen van de WRC en aanlopen van de groefwand) 8. Groefverloop programmeren via groefmiddellijn 9. WRC deselecteren 10. Verwijderingsblok (verlaten van WRC en verwijderen van groefwand) 11. Positioneren 12. OFFN wissen 13.TRAFOOF (TRACYL deactiveren) 14. Oorspronkelijke nulpuntverschuiving weer kiezen (zie ook volgend programmeervoorbeeld)
278
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
Informatie ● Geleidingsgroeven: met een werktuigdiameter die precies overeenstemt met de groefbreedte is een exacte groefbewerking mogelijk. De werktuigradiuscorrectie wordt hierbij niet ingeschakeld. Met TRACYL kunnen ook groeven worden aangemaakt waarbij de werktuigdiameter kleiner is dan de groefbreedte. Hier wordt de werktuigradiuscorrectie (G41, GG42) en OFFN zinvol ingezet. Om precisieproblemen te vermijden. mag de werktuigdiameter niet veel kleiner zijn dan de groefbreedte. ● Bij TRACYL met groefwandcorrectie moet de voor de correctie gebruikte as (YM) op het draaicentrum staan. Daarmee wordt de groef centraal t.o.v. de geprogrammeerde groefmiddellijn aangemaakt. ● Selectie van de werktuigradiuscorrectie (WRC): de WRC werkt in op de geprogrammeerde groefmiddellijn. De groefwand is hierop gebaseerd. Om ervoor te zorgen dat het werktuig links van de groefwand beweegt (rechts van de middellijn), wordt G42 ingevoerd. Rechts naast de groefwand (links van de middellijn) wordt dus met G41 beschreven. Alternatief voor het verwisselen van G41<->G42 kunt u in OFFN de groefbreedte invoeren met een negatief voorteken. ● Daar OFFN ook zonder TRACYL bij actieve WRC wordt meegerekend, moet OFFN na TRAFOOF weer op nul worden gezet. OFFN met TRACYL heeft een andere uitwerking dan zonder TRACYL. ● Een wijziging van OFFN binnen het deelprogramma is mogelijk. Daarmee kan de werkelijke groefmiddellijn uit het midden worden verschoven. Literatuur: Functiebeschrijving, hoofdstuk "Kinematische transformaties"
Programmeervoorbeeld Haakvormige groef aanmaken
;
<
=
Beeld 9-62 Voorbeeld van groefbewerking
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
279
Programmeren 9.14 Freesbewerking op draaimachines
=
'[3L [PP
1
1
1
2))1
1
1
1
<
2))1
1
Beeld 9-63 Groef programmeren, waarden op de groefbodem
; Bewerkingsdiameter van de cilinder op de groefbodem: 35,0 mm ; gewenste totale groefbreedte: 24,8 mm, ingezette frees heeft radius: 10,123 mm ; Werktuig frees, aanvoer, aanvoerwijze, NV-correctie N30 G0 X25 Z50 SPOS=200 ; Aanlopen van de beginpositie N35 SETMS(2) ; Masterspil is nu freesspil N10 T1 F400 G94 G54
N40 TRACYL (35.0)
; TRACYL inschakelen, bewerkingsdiameter 35,0 mm
N50 G55 G19
; NV-correctie, vlakselectie: Y/Z-vlak
N60 S800 M3
; Freesspil inschakelen
N70 G0 Y70 Z10
; Beginpositie Y / Z
N80 G1 X17.5
; Frees aanzetten op de groefbodem
N70 OFFN=12.4
; Groefwandafstand 12,4 mm van groefmiddellijn
N90 G1 Y70 Z1 G42
; WRC inschakelen, groefwand aanlopen
N100 Z-30
; Groefgedeelte parallel t.o.v. cilinderas
N110 Y20
; Groefgedeelte parallel t.o.v. omvang
N120 G42 G1 Y20 Z-30
; WRC herbeginnen, andere groefwand aanlopen, ; Groefwandafstand blijft 12,4 mm van de groefmiddellijn
N130 Y70 F600
; Groefgedeelte parallel t.o.v. omvang
N140 Z1
; Groefgedeelte parallel t.o.v. cilinderas
N150 Y70 Z10 G40
; WRC uitschakelen
N160 G0 X25
; Frees optillen
N170 M5 OFFN=0
; Freesspil uitschakelen, groefwandafstand wissen
N180 TRAFOOF
; TRACYL uitschakelen
N190 SETMS ; Masterspil is nu weer hoofdspil N200 G54 G18 G0 X25 Z50 ; Aanlopen van de beginpositie SPOS=200 N210 M2
280
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
10
Cycli 10.1
Overzicht van de cycli Cycli zijn technologie-onderprogramma's waarmee bepaalde bewerkingsprocedures, zoals bijvoorbeeld het boren van schroefdraad, met algemene geldigheid gerealiseerd kunnen worden. De aanpassing van de cycli aan de concrete probleemstelling gebeurt via de toevoerparameters. De hier beschreven cycli zijn dezelfde die ook voor SINUMERIK 840D sl worden geleverd.
Boorcycli en draaicycli Met de besturing SINUMERIK 802D sl kunnen de volgende standaardcycli worden uitgevoerd: ● Boorcycli CYCLE81: Boren, centreren CYCLE82: Boren, verzinkboren CYCLE83: Diepgatboren CYCLE84: Draadboren zonder compensatiekop CYCLE840: Draadboren met compensatiekop CYCLE85: Wrijven 1 (uitboren 1) CYCLE86: Uitdraaien (uitboren 2) CYCLE87: Boren met stop 1 (uitboren 3) CYCLE88: Boren met stop 2 (uitboren 4) CYCLE89: Wrijven 2 (uitboren 5) HOLES1: Gatenrij HOLES2: Gatencirkel De uitboorcycli CYCLE85 ... CYCLE89 worden bij SINUMERIK 840D Uitboren 1 ... Uitboren 5 genoemd maar werken op een identieke manier.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
281
Cycli 10.1 Overzicht van de cycli
● Draaicycli CYCLE93: Insteking CYCLE94: Vrijsteking (vorm E en F volgens DIN) CYCLE95: Afspanen met ondersnijdingen CYCLE96: Draadvrijsteking CYCLE97: Draadsnijden CYCLE98: Schroefdraadketen De cycli worden met de toolbox uitgeleverd en moeten indien nodig via de RS232-interface in het deelprogrammageheugen worden geladen.
Cyclus-hulponderprogramma's Het cycluspakket omvat de volgende hulponderprogramma's: ● cyclest.spf ● steigung.spf en ● meldung.spf. Deze moeten altijd in de besturing geladen zijn.
282
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.2 Programmering van de cycli
10.2
Programmering van de cycli Een standaardcyclus is als onderprogramma gedefinieerd met naam en parameterlijst.
Oproep- en terugkeervoorwaarden De voor de cyclusoproep actieve G-functies en de programmeerbare verschuivingen blijven over de cyclusgrenzen heen behouden. Het bewerkingsvlak G17 bij boorcycli resp. G18 bij draaicycli definieert u voor het oproepen van de cyclus. Bij de boorcycli wordt de boring uitgevoerd in de as die loodrecht op het actuele vlak staat.
Meldingen tijdens de uitvoering van een cyclus Bij enkele cycli verschijnen tijdens de uitvoering meldingen op het scherm van de besturing, die uitsluitsel geven over de stand van de bewerking. Deze meldingen onderbreken de programma-uitvoering niet en blijven staan tot de volgende melding verschijnt. De meldingsteksten en de betekenis ervan zijn beschrijven bij de desbetreffende cycli. Een samenvatting van alle relevante meldingen vindt u in hoofdstuk 9.4.
Blokweergave tijdens de uitvoering van een cyclus Gedurende de gehele cycluslooptijd blijft de cyclusoproep staan in de actuele blokweergave.
Cyclusoproep en parameterlijst De toevoerparameters voor de cycli kunt u via de parameterlijst doorgeven bij het oproepen van de cyclus. Opmerking Een cyclusoproep vereist altijd een eigen blok.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
283
Cycli 10.2 Programmering van de cycli
Basisinformatie over de parametertoevoer naar de standaardcycli Het programmeerhandboek beschrijft de parameterlijst voor elke cyclus met: ● volgorde en ● type. De volgorde van de toevoerparameters moet absoluut gerespecteerd worden. Elke toevoerparameter voor een cyclus heeft een bepaald gegevenstype. Bij de cyclusoproep moeten deze types voor de actueel gebruikte parameter in acht worden genomen. Het volgende kan worden doorgegeven in de parameterlijst: ● R-parameters (alleen voor getalwaarden) ● Constanten Als in de parameterlijst R-parameters worden gebruikt, moeten deze eerst in het programma van waarden worden voorzien. De cycli kunnen daarbij als volgt worden opgeroepen: ● met een onvolledige parameterlijst of ● door weglating van parameters Als op het einde van de parameterlijst doorgeefparameters worden weggelaten, moet de parameterlijst voortijdig met ")" worden beëindigd. Als tussendoor parameters weggelaten worden, dan moet als dummy een komma "..., ,..." worden ingevoegd. Plausibiliteitscontroles voor waarden van parameters met een beperkt waardenbereik worden niet uitgevoerd, behalve als er bij een cyclus uitdrukkelijk een foutreactie is beschreven. Als de parameterlijst bij de oproep van de cyclus meer items bevat dan er parameters gedefinieerd zijn in de cyclus, verschijnt het algemene NC-alarm 12340 "Aantal parameters te groot", en wordt de cyclus niet uitgevoerd.
Cyclusoproep De verschillende mogelijkheden voor het schrijven van een cyclusoproep worden getoond in de programmeervoorbeelden van de verschillende cycli.
Simulatie van cycli Programma's met cyclusoproep kunnen eerst getest worden in de simulatie. Bij een simulatie worden de verplaatsingsbewegingen van de cyclus visueel weergegeven op het scherm.
284
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.3 Grafische cyclusondersteuning in de programma-editor
10.3
Grafische cyclusondersteuning in de programma-editor De programma-editor in de besturing biedt een programmeerondersteuning voor het invoegen van cyclusoproepen in het programma en voor het invoeren van parameters.
Functie
De cyclusondersteuning bestaat uit drie componenten: 1. Cycluskeuze 2. Invoerschermen voor de parametertoevoer 3. Hulpscherm per cyclus.
Overzicht van de benodigde bestanden Basis voor de cyclusondersteuning vormen de volgende bestanden: ● sc.com ● cov.com Opmerking Deze bestanden worden geladen bij de inbedrijfstelling van de besturing en moeten altijd geladen blijven.
Bediening van de cyclusondersteuning Voor het invoegen van een cyclusoproep in een programma moeten na elkaar de volgende stappen worden uitgevoerd: ● In de horizontale softkey-balk kunnen met de softkeys "Drilling", "Turning" keuzelijsten voor de verschillende cycli worden opgeroepen. ● De cycluskeuze gebeurt met de verticale softkey-balk tot het desbetreffende invoervenster met hulpscherm verschijnt. ● Waarden kunnen direct (getalwaarden) of indirect (R-parameters, bijv. R27, of uitdrukkingen uit R-parameters, bijv. R27+10) ingevoerd worden. Bij de ingave van getalwaarden wordt gecontroleerd of de waarde binnen het toegelaten bereik ligt. ● Enkele parameters, die slechts weinige waarden kunnen hebben, worden gekozen met behulp van de toggle-toets. ● Bij boorcycli bestaat ook de mogelijkheid met de verticale softkey "Modal Call" een cyclus modaal op te roepen. Het deactiveren van de modale oproep gebeurt met "Deselect modal" in de keuzelijst voor de boorcycli. ● Afsluiting met "OK" (resp. bij foute ingave met "Abort").
Terugvertaling De terugvertaling van programmacodes dient om met behulp van de cyclusondersteuning wijzigingen aan te brengen in een bestaand programma. De cursor wordt op de te wijzigen regel geplaatst en de softkey "Recompile" wordt bediend. Daarmee wordt het invoerscherm geopend waarin het programmastuk werd opgemaakt; er kunnen nu waarden gewijzigd en overgenomen worden.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
285
Cycli 10.4 Boorcycli
10.4
Boorcycli
10.4.1
Algemeen Boorcycli zijn volgens DIN 66025 vastgelegde bewegingen voor het boren, uitboren, schroefdraadboren enz. De oproep ervan gebeurt als onderprogramma met een vastgelegde naam en een parameterlijst. Deze cycli onderscheiden zich qua technologisch verloop en daardoor ook in de parameterinstelling. De boorcycli kunnen modaal actief zijn, d.w.z. dat ze uitgevoerd worden op het einde van elk blok dat bewegingscommando's bevat (zie hoofdstuk "Overzicht van de instructies" resp. "Grafische cyclusondersteuning in de programma-editor"). Er zijn twee types van parameters: ● geometrieparameters en ● bewerkingsparameters De geometrieparameters zijn bij alle boorcycli identiek. Ze definiëren referentie- en terugtrekvlak, veiligheidsafstand en absolute resp. relatieve eindboordiepte. De geometrieparameters worden één keer beschreven bij de eerste boorcyclus CYCLE82. De bewerkingsparameters hebben bij de verschillende cycli een verschillende betekenis en uitwerking. Ze worden daarom bij elke cyclus afzonderlijk beschreven. ;
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
10.4.2
Voorwaarden
Oproep- en terugkeervoorwaarden De boorcycli zijn onafhankelijk van de concrete asnamen geprogrammeerd. De boorpositie moet voor de cyclusoproep in het hoger liggende programma aangelopen worden. De passende waarden voor aanvoer, spiltoerental en spildraairichting moeten in het deelprogramma worden geprogrammeerd als hiervoor geen toevoerparameters in de boorcyclus bestaan. De voor cyclusoproep actieve G-functies en de actuele gegevensrecord blijven over de cyclusgrenzen heen behouden.
Vlakdefinitie Bij de boorcycli geldt als algemene voorwaarde dat het actuele werkstukcoördinatensysteem waarin gewerkt moet worden door selectie van het vlak G17 gedefinieerd en een programmeerbare verschuiving geactiveerd is. De booras is altijd de loodrecht op het actuele vlak staande as van dit coördinatensysteem. Voor de oproep moet een lengtecorrectie geselecteerd zijn. Deze werkt altijd loodrecht op het gekozen vlak en blijft ook na het einde van de cyclus actief. Bij het draaien is de booras dus de Z-as. Er wordt op de kopzijde van het werkstuk geboord.
;
%RRUDV
=
/HQJWHFRUUHFWLH
Verwijltijdprogrammering De parameters voor verwijltijden in de boorcycli worden altijd met het F-woord toegewezen en moeten dus van waarden in seconden worden voorzien. Afwijkingen hiervan worden uitdrukkelijk beschreven.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
287
Cycli 10.4 Boorcycli
Bijzonderheden over het gebruik van boorcycli op een draaibank Op eenvoudige draaibanken, die geen aangedreven werktuigen hebben, kunnen boorcycli alleen gebruikt worden voor het boren op de kopzijde (met de Z-as) in het draaicentrum. Deze moeten dan altijd in het G17-vlak worden opgeroepen.
;
=
Beeld 10-1 Boren op het draaicentrum zonder aangedreven werktuig
Op draaibanken met aangedreven werktuigen kan ook decentraal op de kopzijde of op het mantelvlak worden geboord, als de opbouw van de machine dit toelaat. Bij decentraal boren op de kopzijde moet het volgende in acht worden genomen: ● Werkvlak is G17 - daarmee is Z de werktuigas. ● De spil van het aangedreven werktuig moet tot masterspil worden verklaard (commando SETMS). ● De boorpositie kan met X- en C-as of bij actieve TRANSMIT met X en Y geprogrammeerd worden.
288
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
;
=
Beeld 10-2
Boren op kloofvlak met aangedreven werktuig
Bij het boren op het mantelvlak moet het volgende in acht worden genomen: ● Werkvlak is G19 - daarmee is X de werktuigas. ● De spil van het aangedreven werktuig moet tot masterspil worden verklaard (commando SETMS). ● De boorpositie kan met Z- en C-as of bij actieve TRACYL met X en Z geprogrammeerd worden.
;
<
=
Beeld 10-3
Boren op mantelvlak met aangedreven werktuig
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde eindboordiepte.
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met de in het oproepende programma geprogrammeerde aanvoer (G1) ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
Verklaring van de parameters: RFP en RTP (referentievlak en terugtrekvlak) In de regel hebben het referentie- (RFP) en het terugtrekvlak (RTP) verschillende waarden. In de cyclus wordt ervan uitgegaan dat het terugtrekvlak voor het referentievlak ligt. De afstand tussen het terugtrekvlak en de eindboordiepte is dus groter dan de afstand tussen het referentievlak en de eindboordiepte.
SDIS (veiligheidsafstand) De veiligheidsafstand (SDIS) heeft betrekking op het referentievlak. Dit vlak wordt met de waarde van de veiligheidsafstand naar voren geplaatst. De richting waarin de veiligheidsafstand actief is, wordt automatisch bepaald door de cyclus.
290
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
DP en DPR (eindboordiepte) De eindboordiepte kan absoluut (DP) of relatief (DPR) t.o.v. het referentievlak worden vastgelegd. Bij een relatieve weergave berekent de cyclus de resulterende diepte aan de hand van de positie van referentie- en terugtrekvlak zelfstandig. ;
=
573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
* *
Opmerking Als zowel een waarde voor DP als voor DPR wordt ingevoerd, dan wordt de eindboordiepte afgeleid van DPR. Als deze afwijkt van de via DP geprogrammeerde absolute diepte, verschijnt de melding "Diepte: in overeenstemming met waarde voor relatieve diepte" in de meldingsregel. Bij identieke waarden voor referentie- en terugtrekvlak is een relatieve dieptewaarde niet toegelaten. De foutmelding 61101 "Referentievlak fout gedefinieerd" verschijnt en de cyclus wordt niet uitgevoerd. Deze foutmelding verschijnt ook als het terugtrekvlak na het referentievlak ligt en de afstand van de eindboordiepte dus kleiner is.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
291
Cycli 10.4 Boorcycli
Programmeervoorbeeld: Boren_centreren Met dit programma wordt een boring op de kopzijde gemaakt met behulp van de boorcyclus CYCLE81. De booras is altijd de Z-as.
;
=
N10 G0 G17 G90 F200 S300 M3
; Bepaling van de technologiewaarden
N20 T3 D1
; Werktuig inwisselen
N30 M6
292
N40 Z10
; Aanlopen van het terugtrekvlak
N50 X0
; Aanlopen van de boorpositie
N60 CYCLE81(10, 0, 2, --35,)
; Cyclusoproep
N70 G0 Z100
; Terugtrekking in Z
N100 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken)
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde eindboordiepte. Als de eindboordiepte bereikt is, kan een verwijltijd actief worden.
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer (G1) ● Verwijltijd op eindboordiepte uitvoeren ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
293
Cycli 10.4 Boorcycli
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81 ;
=
573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
* * *
DTB (verwijltijd) Onder DTB wordt de verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken) in seconden geprogrammeerd. Opmerking Als zowel een waarde voor DP als voor DPR wordt ingevoerd, dan wordt de eindboordiepte afgeleid van DPR. Als deze afwijkt van de via DP geprogrammeerde absolute diepte, verschijnt de melding "Diepte: in overeenstemming met waarde voor relatieve diepte" in de meldingsregel. Bij identieke waarden voor referentie- en terugtrekvlak is een relatieve dieptewaarde niet toegelaten. De foutmelding 61101 "Referentievlak fout gedefinieerd" verschijnt en de cyclus wordt niet uitgevoerd. Deze foutmelding verschijnt ook als het terugtrekvlak na het referentievlak ligt en de afstand van de eindboordiepte dus kleiner is.
Programmeervoorbeeld: Boren_Verzinkboren Het programma voert op de positie X0 een boring met een diepte van 20 mm uit met behulp van de cyclus CYCLE82. De verwijltijd is aangegeven met 3 s, de veiligheidsafstand in de booras Z met 2,4 mm. N10 G0 G90 G54 F2 S300 M3
; Bepaling van de technologiewaarden
; Aanlopen van het terugtrekvlak N30 G17 X0 ; Aanlopen van de boorpositie N40 CYCLE82(3, 1.1, 2.4, -20, , 3) ; Cyclusoproep met absolute eindboordiepte en veiligheidsafstand N50 M2 ; Programma-einde N20 D1 T6 Z50
294
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
FDEP
real
eerste boordiepte (absoluut)
FDPR
real
eerste boordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DAM
real
Degressiebedrag (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken)
DTS
real
Verwijltijd aan het beginpunt en bij het ontspanen
FRF
real
Aanvoerfactor voor eerste boordiepte (zonder voorteken in te voeren) waardenbereik: 0.001 ... 1
VARI
int
Bewerkingswijze: spanen breken=0, ontspanen=1
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde eindboordiepte. De diepgatboring wordt daarbij aangemaakt door herhaalde, stapsgewijze diepte-aanzet, waarvan het bedrag instelbaar is. De boor kan na elke aanzetdiepte voor het ontspanen op het referentievlak + veiligheidsafstand of voor het spanen breken telkens 1 mm worden teruggetrokken.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
295
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende verloop: Diepgatboren met ontspanen (VARI=1): ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar de eerste boordiepte met G1, waarbij de aanvoer gebaseerd is op de bij de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer, die verrekend wordt met de parameter FRF (aanvoerfactor) ● Verwijltijd op eindboordiepte (parameter DTB) uitvoeren ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 om te ontspanen ● Verwijltijd op beginpunt (parameter DTS) uitvoeren ● Aanlopen van de laatste bereikte boordiepte, verminderd met de cyclusintern berekende voorstopafstand met G0 ● Bewegen naar de volgende boordiepte met G1 (bewegingsverloop wordt voortgezet tot de eindboordiepte bereikt is) ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
;
=
)'(3 )'(3
573 5)36',6 * * * 5)3
'3 5)3'35
Beeld 10-4 Diepgatboren met ontspanen
Diepgatboren met spanen breken (VARI=0): ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar de eerste boordiepte met G1, waarbij de aanvoer gebaseerd is op de bij de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer, die verrekend wordt met de parameter FRF (aanvoerfactor) ● Verwijltijd op eindboordiepte (parameter DTB) uitvoeren ● Terugtrekking met 1 mm van de actuele boordiepte met G1 en de in het oproepende programma geprogrammeerde aanvoer (om spanen te breken)
296
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli ● Bewegen naar de volgende boordiepte met G1 en de geprogrammeerde aanvoer (bewegingsverloop wordt voortgezet tot de eindboordiepte bereikt is) ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0 ; =
573 5)36',6 5)3 )'(3
* * *
'3 5)3'35
Beeld 10-5 Diepgatboren met spanen breken
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81
Verband van de parameters DP (resp. DPR), FDEP (resp. FDPR) en DMA De tussenboordiepten worden in de cyclus als volgt berekend uit eindboordiepte, eerste boordiepte en degressiebedrag: ● In de eerste stap wordt de voor de eerste boordiepte geparametreerde waarde verplaatst, als deze de totale boordiepte niet overschrijdt. ● Vanaf de tweede boordiepte is de waarde het resultaat van de laatste boordiepte min het degressiebedrag, als de boordiepte groter is dan het geprogrammeerde degressiebedrag. ● De volgende boorbewegingen stemmen overeen met het degressiebedrag, zolang de restdiepte groter blijft dan het dubbele degressiebedrag. ● De laatste beide boorbewegingen worden gelijkmatig verdeeld en uitgevoerd en zijn dus altijd groter dan het halve degressiebedrag. ● Als de waarde voor de eerste boordiepte in de tegenovergestelde richting van de totale diepte ligt, verschijnt de foutmelding 61107 "Eerste boordiepte fout gedefinieerd" en wordt de cyclus niet uitgevoerd. De parameter FDPR werkt in de cyclus zoals de parameter DPR. Bij identieke waarden voor referentie- en terugtrekvlak is de relatieve waarde van de eerste boordiepte mogelijk. Als de eerste boordiepte groter geprogrammeerd is dan de eindboordiepte, wordt de eindboordiepte nooit overschreden. De cyclus vermindert de eerste automatisch zover dat bij het boren de eindboordiepte wordt bereikt en boort slechts eenmaal.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
297
Cycli 10.4 Boorcycli
DTB (verwijltijd) Onder DTB wordt de verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken) in seconden geprogrammeerd.
DTS (verwijltijd) De verwijltijd aan het beginpunt wordt alleen bij VARI=1 (ontspanen) uitgevoerd.
FRF (aanvoerfactor) Via deze parameter kan een reductiefactor voor de actieve aanvoer worden aangegeven, die alleen bij het verplaatsen naar de eerste boordiepte door de cyclus in acht wordt genomen.
VARI (bewerkingswijze) Als de parameter VARI=0 wordt ingesteld, beweegt de boor na het bereiken van elke boordiepte 1 mm weg voor het spanenbreken. Bij VARI=1 (voor het ontspanen) beweegt de boor telkens naar het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak. Opmerking De voorstopafstand wordt cyclusintern als volgt berekend: • Bij een boordiepte tot 30 mm is de waarde van de voorstopafstand altijd gelijk aan 0.6 mm. • Bij grotere boordiepten geldt de berekeningsformule boordiepte/50 (daarbij is de waarde op maximaal 7 mm beperkt).
Programmeervoorbeeld: Diepgatboren Dit programma voert de cyclus CYCLE83 uit op de positie X0. De eerste boring wordt uitgevoerd met de verwijltijd nul en de bewerkingswijze spanen breken. De eindboordiepte en de eerste boordiepte zijn absoluut aangegeven. De booras is de Z-as.
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op schroefdraaddiepte (spanen breken)
SDAC
int
Draairichting na cycluseinde
MPIT
real
Schroefdraadspoed als schroefdraadmaat (met voorteken)
Waarden: 3, 4 of 5 (voor M3, M4 of M5) Waardenbereik 3 (voor M3) ... 48 (voor M48), het voorteken bepaalt de draairichting in de schroefdraad PIT
real
Schroefdraadspoed als waarde (met voorteken) Waardenbereik: 0.001 ... 2000.000 mm), het voorteken bepaalt de draairichting in de schroefdraad
POSS
real
Spilpositie voor georiënteerde spilstop in de cyclus (in graden)
SST
real
Toerental voor schroefdraadboren
SST1
real
Toerental voor terugtrekking
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde schroefdraaddiepte. Met de cyclus CYCLE84 kunt u schroefdraadboringen zonder compensatiekop aanmaken. Opmerking De cyclus CYCLE84 kan alleen gebruikt worden als de voor het boren gebruikte spil technisch in staat is om te schakelen op spilbedrijf met positieregeling. Voor schroefdraadboren met compensatiekop is er een eigen cyclus, CYCLE840.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
299
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Georiënteerde spilstop (waarde in de parameter POSS) en omschakelen van de spil op het asbedrijf ● Schroefdraadboren tot op eindboordiepte en toerental SST ● Verwijltijd op schroefdraaddiepte (parameter DTB) uitvoeren ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak, toerental SST1 en draairichtingomkeer ● Terugtrekking naar het terugtrekvlak met G0, door het terugschrijven van het voor de cyclusoproep geprogrammeerde spiltoerental en de onder SDAC geprogrammeerde draairichting wordt het spilbedrijf weer ingeleid.
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81 ;
= 6'$&
573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
* * * *
DTB (verwijltijd) De verwijltijd moet in seconden worden geprogrammeerd. Bij het boren in blinde gaten wordt aanbevolen de verwijltijd weg te laten.
SDAC (draairichting na cycluseinde) Onder SDAC moet de draairichting van de spil na afloop van de cyclus worden geprogrammeerd. De richtingomkeer bij het draadboren gebeurt cyclusintern automatisch.
300
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
MPIT en PIT (draadspoed als maat en als waarde) De waarde voor de draadspoed kan als schroefdraadmaat (alleen voor metrische schroefdraad tussen M3 en M48) of als waarde (afstand tussen de draadwindingen als getalwaarde) worden vastgelegd. De niet meer benodigde parameter wordt telkens weggelaten in de oproep resp. krijgt de waarde nul. Rechtse of linkse schroefdraad wordt vastgelegd via het voorteken van de spoedparameters: ● positieve waarde → rechts (zoals M3) ● negatieve waarde→ links (zoals M4) Als beide spoedparameters tegenstrijdige waarden hebben, meldt de cyclus het alarm 61001 "Draadspoed fout" en wordt de bewerking van de cyclus stopgezet.
POSS (spilpositie) In de cyclus wordt voor het draadboren met het commando SPOS de spil georiënteerd gestopt en in positieregeling geschakeld. Onder POSS programmeert u de spilpositie voor deze spilstop.
SST (toerental) De parameter SST bevat het spiltoerental voor het schroefdraadboorblok.
SST1 (toerental terugtrekking) Onder SST1 programmeert u het toerental voor de terugtrekking uit de schroefdraadboring in het blok met G332. Als deze parameter de waarde nul heeft, wordt de terugtrekking uitgevoerd met het onder SST geprogrammeerde toerental. Opmerking De draairichting wordt bij het draadboren in de cyclus altijd automatisch omgekeerd.
Programmeervoorbeeld: Schroefdraad zonder compensatiekop Op de positie X0 wordt een schroefdraad geboord zonder compensatiekop, de booras is de Z-as. Er is geen verwijltijd geprogrammeerd, de dieptewaarde wordt relatief aangegeven. De parameters voor de draairichting en de spoed moeten voorzien zijn van waarden. Er wordt een metrische schroefdraad M5 geboord. N10 G0 G90 G54 T6 D1
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; Cyclusoproep, de parameter PIT werd weggelaten, geen vermelding van de absolute diepte, geen verwijltijd, spilstop bij 90 graden, toerental bij het schroefdraadboren is 200, toerental voor terugtrekking is 500
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op schroefdraaddiepte (spanen breken)
SDR
int
Draairichting voor terugtrekking Waarden: 0 (automatische omkeer van de draairichting), 3 of 4 (voor M3 of M4)
SDAC
int
Draairichting na cycluseinde Waarden: 3, 4 of 5 (voor M3, M4 of M5)
ENC
int
Draadboren met/zonder gever
MPIT
real
Schroefdraadspoed als schroefdraadmaat (met voorteken)
PIT
real
Schroefdraadspoed als waarde (met voorteken)
AXN
integer
Waarden: 0 = met gever, 1 = zonder gever Waardenbereik 3 (voor M3) ... 48 (voor M48) Waardenbereik: 0.001 ... 2.000,000 mm Werktuigas Waarden: 1 = 1. As van het vlak 2 = 2. As van het vlak anders 3e as van het vlak
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde schroefdraaddiepte. Met deze cyclus kunnen schroefdraadboringen met compensatiekop gemaakt worden: ● zonder gever en ● met gever.
302
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop draadboren met compensatiekop zonder gever Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Draadboren op einddiepte ● Verwijltijd op draadboordiepte (parameter DTB) uitvoeren ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0 ;
= 6'$&
6'5 573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
* * *
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
303
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop draadboren met compensatiekop met gever Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Draadboren op einddiepte ● Verwijltijd op schroefdraaddiepte (parameter DTB) uitvoeren ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0 ;
= 6'$&
6'5 573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
* * *
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81
DTB (verwijltijd) De verwijltijd moet in seconden worden geprogrammeerd. Ze is alleen actief bij draadboren zonder gever.
SDR (draairichting voor terugtrekking) Als de omkeer van de spilrichting automatisch moet gebeuren, moet SDR=0 worden ingesteld. Als in de machinegegevens vastgelegd is dat er geen gever wordt gebruikt (dan heeft het machinegegevensblok MD30200 NUM_ENCS de waarde 0), moet de parameter de waarde 3 of 4 voor de draairichting hebben, anders verschijnt het alarm 61202 "Geen spildraairichting geprogrammeerd" en wordt de cyclus stopgezet.
304
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
SDAC (draairichting) Daar de cyclus ook modaal opgeroepen kan worden (zie hoofdstuk "Grafische cyclusondersteuning in de programma-editor"), heeft hij voor de uitvoering van de latere draadboringen een draairichting nodig. Deze wordt geprogrammeerd in de parameter SDAC en stemt overeen met de voor de eerste oproep in het hogere programma geschreven draairichting. Als SDR=0, heeft de onder SDAC geschreven waarde in de cyclus geen betekenis en kan bij de parameterinstelling weggelaten worden.
ENC (draadboren) Als het draadboren zonder gever moet worden uitgevoerd alhoewel er een gever aanwezig is, moet de parameter ENC de waarde 1 krijgen. Als er daarentegen geen gever aanwezig is en de parameter de waarde 0 heeft, wordt hij in de cyclus niet in acht genomen.
MPIT en PIT (draadspoed als maat en als waarde) De parameter voor de spoed is alleen relevant in combinatie met het draadboren met gever. Uit het spiltoerental en de spoed berekent de cyclus de aanvoerwaarde. De waarde voor de draadspoed kan als schroefdraadmaat (alleen voor metrische schroefdraad tussen M3 en M48) of als waarde (afstand tussen de draadwindingen als getalwaarde) worden vastgelegd. De niet meer benodigde parameter wordt telkens weggelaten in de oproep resp. krijgt de waarde nul. Als beide spoedparameters tegenstrijdige waarden hebben, meldt de cyclus het alarm 61001 "Draadspoed fout" en wordt de bewerking van de cyclus stopgezet. Opmerking De cyclus kiest afhankelijk van het machinegegevensblok MD30200 NUM_ENCS of de schroefdraad met of zonder gever wordt geboord. Voor de cyclusoproep moet de draairichting voor de spil met M3 resp. M4 worden geprogrammeerd. Tijdens de schroefdraadblokken met G63 worden de waarden van de aanvoer- en spiltoerentalcorrectieschakelaars bevroren op 100%. Draadboren zonder gever vereist in de regel een langere compensatiekop.
AXN (werktuigas) Het volgende scherm toont de mogelijkheden van de te kiezen boorassen. Bij G18 betekent: ● AXN=1 ;stemt overeen met Z ● AXN=2 ;stemt overeen met X ● AXN=3 ;stemt overeen met Y (indien Y--as aanwezig)
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
305
Cycli 10.4 Boorcycli Door de programmering van de booras via AXN (nummer van de booras) kan de booras direct geprogrammeerd worden. AXN=1
1. As van het vlak
AXN=2
2. As van het vlak
AXN=3
3. As van het vlak
Om bijvoorbeeld een centerboring (in Z) in het G18-vlak te bewerken, programmeert u: G18 AXN=1
Programmeervoorbeeld: Schroefdraad zonder gever Met dit programma wordt een schroefdraad zonder gever op de positie X0 geboord, de booras is de Z-as. De draairichtingparameters SDR en SDAC moeten vastgelegd worden, de parameter ENC krijgt de waarde 1, de dieptewaarde wordt absoluut aangegeven. De spoedparameter PIT kan weggelaten worden. Voor de bewerking wordt een compensatiekop gebruikt. N10 G90 G0 G54 D1 T6 S500 M3
; Bepaling van de technologiewaarden
; Aanlopen van de boorpositie N30 G1 F200 ; Bepaling van de baanaanvoer N40 CYCLE840(3, 0, , -15, 0, 1, 4, 3, 1, , ,3) ; Cyclusoproep, verwijltijd 1 s, draairichting voor terugtrekking M4, draairichting na cyclus M3, geen veiligheidsafstand N20 G17 X0 Z60
Parameters MPIT en PIT zijn weggelaten ; Programma-einde
N50 M2
Programmeervoorbeeld: Schroefdraad met gever Met dit programma wordt op de positie X0 een schroefdraad met gever gemaakt. De booras is de Z-as. De spoedparameter moet aangegeven worden, een automatische draairichtingomkeer is geprogrammeerd. Voor de bewerking wordt een compensatiekop gebruikt.
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken)
FFR
real
Aanvoer
RFF
real
Terugtrekaanvoer
Functie Het werktuig boort met aangegeven spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde eindboordiepte. De inwaartse en uitwaartse beweging gebeurt met de aanvoer die moet worden vastgelegd onder de desbetreffende parameters FFR en RFF. De cyclus kan worden gebruikt voor het wrijven van boringen.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
307
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak.
;
=
De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met G1 en de in de parameter FFR geprogrammeerde aanvoer ● Verwijltijd op eindboordiepte uitvoeren ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G1 en de in de parameter RFF vastgelegde terugtrekaanvoer ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
308
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81 ;
=
573 5)36',6 '3 5)3'35
5)3
* * *
DTB (verwijltijd) Onder DTB programmeert u de verwijltijd op eindboordiepte in seconden.
FFR (aanvoer) De onder FFR aangegeven aanvoerwaarde is actief bij het boren.
RFF (terugtrekaanvoer) De onder RFF geprogrammeerde aanvoerwaarde is actief bij het terugtrekken uit de boring tot op het referentievlak + veiligheidsafstand.
Programmeervoorbeeld: Eerste uitbooractie Op Z70 X0 wordt de cyclus CYCLE85 opgeroepen. De booras is de Z-as. De eindboordiepte in de cyclusoproep is relatief aangegeven, er is geen verwijltijd geprogrammeerd. De bovenkant van het werkstuk ligt bij Z0. N10 G90 G0 S300 M3 N20 T3 G17 G54 Z70 X0 N30 CYCLE85(10, 2, 2, , 25, , 300, 450)
; Aanlopen van de boorpositie
N40 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken)
SDIR
int
Draairichting
RPA
real
Terugtrekweg in de 1e as van het vlak (incrementeel, invoeren met voorteken)
RPO
real
Terugtrekweg in de 2e as van het vlak (incrementeel, invoeren met voorteken)
RPAP
real
Terugtrekweg in de booras (incrementeel, invoeren met voorteken)
POSS
real
Spilpositie voor georiënteerde spilstop in de cyclus (in graden)
Waarden: 3 (voor M3), 4 (voor M4)
Functie De cyclus ondersteunt het uitdraaien van boringen met een boorstang. Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde boordiepte. Bij het uitboren 2 wordt na het bereiken van de boordiepte een georiënteerde spilstop uitgevoerd. Vervolgens wordt in ijlgang naar de geprogrammeerde terugtrekposities en van daar naar het terugtrekvlak gelopen. De cyclus CYCLE86 kan op een draaibank alleen met TRANSMIT in het G17-vlak en met aangedreven werktuig worden gebruikt (zie hoofdstuk "Freesbewerking van het kopvlak TRANSMIT") Daarbij is Z de werktuigas. De boorposities worden cyclusintern geprogrammeerd in het X-Yvlak.
310
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met G1 en de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer ● Verwijltijd op eindboordiepte wordt uitgevoerd ● Georiënteerde spilstop op de onder POSS geprogrammeerde spilpositie ● Terugtrekweg in maximaal 3 assen verplaatsen met G0 ● Terugtrekking in de booras op het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Terugtrekking op het terugtrekvlak met G0 (aanvankelijke boorpositie in beide assen van het vlak)
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81
=
6326 ** * ;
532 53$ 53$3 '3 5)3'35
573 5)36',6 5)3
Beeld 10-6 Parameters CYCLE86
DTB (verwijltijd) Onder DTB wordt de verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken) in seconden geprogrammeerd.
SDIR (draairichting) Met deze parameter wordt de draairichting bepaald waarmee in de cyclus de boring wordt uitgevoerd. Bij andere waarden als 3 of 4 (M3/M4) verschijnt het alarm 61102 "Geen spilrichting geprogrammeerd" en wordt de cyclus niet uitgevoerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
311
Cycli 10.4 Boorcycli
RPA (terugtrekweg, hier in de 1e as) In deze parameter wordt een terugtrekbeweging in de 1e as (abscis) gedefinieerd, die na het bereiken van de eindboordiepte en georiënteerde spilstop wordt uitgevoerd.
RPO (terugtrekweg, hier in de 2e as) In deze parameter wordt een terugtrekbeweging in de 2e as (ordinaat) gedefinieerd, die na het bereiken van de eindboordiepte en georiënteerde spilstop wordt uitgevoerd.
RPAP (terugtrekweg, hier in de booras) In deze parameter definieert u een terugtrekbeweging in de booras, die na het bereiken van de eindboordiepte en georiënteerde spilstop wordt uitgevoerd.
POSS (spilpositie) Onder POSS moet de spilpositie voor de georiënteerde spilstop na het bereiken van de eindboordiepte worden geprogrammeerd in graden. Opmerking Het is mogelijk de actieve spil georiënteerd te stoppen. De programmering van de desbetreffende hoekwaarde gebeurt door een toevoerparameter. De cyclus CYCLE86 kan gebruikt worden als de voor het boren gebruikte spil technisch in staat is om te schakelen op spilbedrijf met positieregeling.
312
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Programmeervoorbeeld: Tweede uitbooractie Aan de kopzijde moet in het XY-vlak op de positie X20 Y20 geboord worden met de cyclus CYCLE86. De booras is de Z-as. De eindboordiepte is absoluut geprogrammeerd, een veiligheidsafstand is niet vastgelegd. De verwijltijd op de eindboordiepte bedraagt 2 s. De bovenkant van het werkstuk ligt bij Z10. In de cyclus moet de spil met M3 draaien en bij 45 graden stoppen.
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
SDIR
int
Draairichting Waarden: 3 (voor M3), 4 (voor M4)
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde eindboordiepte. Bij het uitboren 3 wordt na het bereiken van de eindboordiepte een spilstop zonder oriëntatie M5 en vervolgens een geprogrammeerde stop M0 uitgevoerd. Met de toets NC-START wordt de uitwaartse beweging tot op het terugtrekvlak in ijlgang voortgezet.
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met G1 en de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer ● Spilstop met M5 ● Toets NC-START bedienen ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
314
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81 ;
=
573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35 00 *
*
SDIR (draairichting) De parameter bepaalt de draairichting waarmee in de cyclus de boring wordt uitgevoerd. Bij andere waarden als 3 of 4 (M3/M4) verschijnt het alarm 61102 "Geen spilrichting geprogrammeerd" en wordt de cyclus stopgezet.
Programmeervoorbeeld: Derde uitbooractie Op X0 in het XY-vlak wordt de cyclus CYCLE87 opgeroepen. De booras is de Z-as. De eindboordiepte is absoluut vastgelegd. De veiligheidsafstand bedraagt 2 mm. N20 G0 G17 G90 F200 S300 X0
; Bepaling van de technologiewaarden en boorpositie
N30 D3 T3 Z13 N50 CYCLE87(13, 10, 2, -7, , 3)
; Aanlopen van het terugtrekvlak
N60 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; Cyclusoproep met geprogrammeerde spildraairichting M3
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken)
SDIR
int
Draairichting Waarden: 3 (voor M3), 4 (voor M4)
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de geprogrammeerde eindboordiepte. Bij het uitboren 4 wordt na het bereiken van de eindboordiepte een verwijltijd en een spilstop zonder oriëntatie M5 en een geprogrammeerde stop M0 uitgevoerd. Met de toets NC-START wordt de uitwaartse beweging tot op het terugtrekvlak in ijlgang voortgezet.
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met G1 en de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer ● Verwijltijd op eindboordiepte ● Spil- en programmastop met M5 M0. Na programmastop toets NC-START bedienen. ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
316
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81
; =
573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
00 * * *
DTB (verwijltijd) Onder DTB wordt de verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken) in seconden geprogrammeerd.
SDIR (draairichting) De geprogrammeerde draairichting werkt voor de verplaatsingsweg naar de eindboordiepte. Bij andere waarden als 3 of 4 (M3/M4) verschijnt het alarm 61102 "Geen spilrichting geprogrammeerd" en wordt de cyclus stopgezet.
Programmeervoorbeeld: Vierde uitbooractie De cyclus CYCLE88 wordt opgeroepen op X0. De booras is de Z-as. De veiligheidsafstand is geprogrammeerd met 3 mm, de eindboordiepte is relatief t.o.v. het referentievlak vastgelegd. In de cyclus werkt M4. N10 G17 G54 G90 F1 S450 M3 T1
; Bepaling van de technologiewaarden
N20 G0 X0 Z10 N30 CYCLE88 (5, 2, 3, , 72, 3, 4)
; Boorpositie aanlopen
N40 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
; Cyclusoproep met geprogrammeerde spildraairichting M4
Veiligheidsafstand (zonder voorteken in te voeren)
DP
real
Eindboordiepte (absoluut)
DPR
real
Eindboordiepte relatief t.o.v. het referentievlak (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken)
Functie Het werktuig boort met geprogrammeerd spiltoerental en aanvoersnelheid tot op de ingevoerde eindboordiepte. Als de eindboordiepte bereikt is, kan een verwijltijd geprogrammeerd worden.
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: De boorpositie is de positie in de beide assen van het geselecteerde vlak. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G0 ● Bewegen naar eindboordiepte met G1 en de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer ● Verwijltijd op eindboordiepte wordt uitgevoerd ● Terugtrekking tot op het met de veiligheidsafstand naar voren verplaatste referentievlak met G1 en dezelfde aanvoerwaarde ● Terugtrekking op terugtrekvlak met G0
318
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verklaring van de parameters Parameters RTP, RFP, SDIS, DP, DPR - zie CYCLE81 ; =
573 5)36',6 5)3 '3 5)3'35
* * *
DTB (verwijltijd) Onder DTB wordt de verwijltijd op eindboordiepte (spanen breken) in seconden geprogrammeerd.
Programmeervoorbeeld: Vijfde uitbooractie Op X0 wordt de boorcyclus CYCLE89 opgeroepen met een veiligheidsafstand van 5 mm. De eindboordiepte wordt aangegeven als absolute waarde. De booras is de Z-as. N10 G90 G17 F100 S450 M4
; Bepaling van de technologiewaarden
N20 G0 X0 Z107
; Boorpositie aanlopen
N30 CYCLE89(107, 102, 5, 72, ,3)
; Cyclusoproep
N40 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
1. as van het vlak (abscis) van een referentiepunt op de rechte (absoluut)
SPCO
real
2. as van het vlak (ordinaat) van dit referentiepunt (absoluut)
STA1
real
Hoek t.o.v. 1e as van het vlak (abscis) Waardenbereik: -180<STA1<=180 graden
FDIS
real
Afstand tussen de eerste boring en het referentiepunt (zonder voorteken in te voeren)
DBH
real
Afstand tussen de boringen (zonder voorteken in te voeren)
NUM
int
Aantal boringen
Functie Met deze cyclus kan een gatenrij, d.w.z. een aantal boringen die op een rechte liggen, resp. een gatenrooster worden gemaakt. De aard van de boring wordt bepaald door de voordien modaal gekozen boorcyclus. Vlak en met aangedreven werktuig toegepast worden (zie hoofdstuk "Freesbewerking van het kopvlak - TRANSMIT") Daarbij is Z de werktuigas. De boorposities worden cyclusintern geprogrammeerd in het X-Yvlak.
320
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop Om onnodige lege verplaatsingen te vermijden, wordt cyclusintern aan de hand van de actuele posities van de vlakassen en de gatenrijgeometrie beslist of de gatenrij beginnend bij het eerste of het laatste gat wordt afgewerkt. Daarna worden de boorposities na elkaar in ijlgang aangelopen.
<
*
;
=
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
321
Cycli 10.4 Boorcycli
Verklaring van de parameters ; 63&$
'%+ )',6 67$ 63&2 <
SPCA en SPCO (referentiepunt 1e as van het vlak en 2e as van het vlak) Er wordt een punt op de rechte van de gatenrij vastgelegd dat als referentiepunt wordt beschouwd voor het bepalen van de afstanden tussen de boringen. Vanop dit punt wordt de afstand naar de eerste boring FDIS aangegeven.
STA1 (hoek) De rechte kan een willekeurige positie innemen in het vlak. Deze wordt naast het door SPCA en SPCO gedefinieerde punt bepaald door de hoek die de rechte vormt met de 1e as van het vlak van het bij de oproep actuele werkstukcoördinatensysteem. De hoek moet onder STA1 in graden worden ingevoerd.
FDIS en DBH (afstand) Onder FDIS wordt de afstand tussen de eerste boring en het onder SPCA en SPCO gedefinieerde referentiepunt vastgelegd. De parameter DBH bevat de afstand tussen twee boringen.
NUM (aantal) Met de parameter NUM wordt het aantal boringen bepaald.
322
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
Programmeervoorbeeld: Gatenrij Met dit programma kunt u een gatenrij van 4 schroefdraadboringen aan de kopzijde van een draaideel bewerken. De boringen liggen in een hoek van 45 graden t.o.v. de X-as, het referentiepunt bevindt zich in het draaicentrum. De eerste boring heeft een afstand van 15mm, de afstand tussen de boringen bedraagt 10 mm. De geometrie van de gatenrij wordt beschreven door de cyclus HOLES1. Er wordt eerst geboord met de cyclus CYCLE82, daarna met CYCLE84 schroefdraad geboord (zonder compensatiekop). De boringen hebben een diepte van 22 mm (verschil tussen referentievlak en eindboordiepte).
r
<
;
N10 G0 G90 X0 Z10 SPOS=0
; Uitgangspositie aanlopen
N15 SETMS(2)
; Masterspil is nu freesspil
N20 TRANSMIT
; TRANSMIT-functie activeren
N25 G17 G90 X0 Y0 N30 F30 S500 M3
; Bepaling van de technologiewaarden
N35 T10 D1
; Boor inwisselen
N40 M6 N45 MCALL CYCLE82(10, 0, 2, --22, 0, 1)
; modale oproep van de cyclus voor het boren
N50 HOLES1(0, 0, 45, 15, 10, 4)
; Oproep gatenrijcyclus
N55 MCALL
; modale oproep deactiveren
N60 T11 D1 N65 M6
; Draadboor inwisselen
N70 G90 G0 X0 Z10 Y0
; Uitgangspositie aanlopen
N75 MCALL CYCLE84(10, 0, 2, --22, 0, , 3, , ; modale oproep van de cyclus voor het 4.2, ,300,) draadboren N80 HOLES1(0, 0, 45, 15, 10, 4) ; opnieuw oproep gatenrijcyclus N85 MCALL
; modale oproep deactiveren
N90 TRAFOOF
; TRANSMIT uitschakelen
N95 SETMS
; Masterspil is nu weer de hoofdspil
N100 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
323
Cycli 10.4 Boorcycli
Programmeervoorbeeld: Gatenrooster Met dit programma kan een gatenrooster, bestaande uit 3 regels met telkens 5 boringen worden bewerkt, die op het kopvlak van een draaideel liggen en een onderlinge afstand hebben van 10 mm. Het uitgangspunt van het gatenrooster ligt bij X-20 Y-10. <
;
$XVJDQJVSXQNW [\
N10 G0 G90 X0 Z10 SPOS=0
; Uitgangspositie aanlopen
N15 SETMS(2)
; Masterspil is nu freesspil
N20 TRANSMIT
; TRANSMIT-functie activeren
N25 G17 G90 X-20 Y-10 N30 F30 S500 M3
; Bepaling van de technologiewaarden
N35 T10 D1
; Boor inwisselen
N40 M6 N45 MCALL CYCLE82(10, 0, 2, --22, 0, 1)
324
; modale oproep van de cyclus voor het boren
N50 HOLES1(--20, --10, 0, 0, 10, 5)
; Oproep cyclus voor 1e regel
N60 HOLES1(--20, 0, 0, 0, 10, 5)
; Oproep cyclus voor 2e regel
N70 HOLES1(--20, 10, 0, 0, 10, 5)
; Oproep cyclus voor 3e regel
N80 MCALL
; modale oproep deactiveren
N90 TRAFOOF
; TRANSMIT uitschakelen
N95 SETMS
; Masterspil is nu weer de hoofdspil
N100 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Middelpunt van de gatencirkel (absoluut), 1e as van het vlak
CPO
real
Middelpunt van de gatencirkel (absoluut), 2e as van het vlak
RAD
real
Radius van de gatencirkel (zonder voorteken in te voeren)
STA1
real
Beginhoek Waardenbereik: -180<STA1<=180 graden
INDA
real
Doorschakelhoek
NUM
int
Aantal boringen
Functie Met behulp van deze cyclus kan een gatencirkel worden bewerkt. Het bewerkingsvlak moet voor oproep van de cyclus worden vastgelegd. De aard van de boring wordt bepaald door de voordien modaal gekozen boorcyclus. De boorbeeldcyclus HOLES2 kan op een draaibank alleen met TRANSMIT in het G17-vlak en met aangedreven werktuig worden gebruikt (zie hoofdstuk "Freesbewerking van het kopvlak - TRANSMIT") Daarbij is Z de werktuigas. De boorposities worden cyclusintern geprogrammeerd in het X-Yvlak.
<
*
;
=
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
325
Cycli 10.4 Boorcycli
Verloop In de cyclus worden na elkaar in het vlak de boorposities op de gatencirkel aangelopen met G0.
Verklaring van de parameters < ,1'$
67$
5$
;
'
&3$&32 LP0LWWHOSXQNW
CPA, CPO en RAD (middelpuntpositie en radius) De positie van de gatencirkel op het bewerkingsvlak is gedefinieerd door middelpunt (parameters CPA en CPO) en radius (parameter RAD). Voor de radius zijn alleen positieve waarden toegelaten.
326
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.4 Boorcycli
STA1 en INDA (begin- en doorschakelhoek) Door deze parameters wordt de plaatsing van de boringen op de gatencirkel bepaald. De parameter STA1 geeft de draaihoek aan tussen de positieve richting van de 1e as (abscis) van het voor de cyclusoproep actuele werkstukcoördinatensysteem en de eerste boring. De parameter INDA bevat de draaihoek van één boring naar de volgende. Als de parameter INDA de waarde nul heeft, dan wordt de doorschakelhoek cyclusintern berekend op basis van het aantal boringen, zodat deze gelijkmatig worden verdeeld op de cirkel.
NUM (aantal)
De parameter NUM bepaalt het aantal boringen.
Programmeervoorbeeld: Gatencirkel Met het programma worden met behulp van de cyclus CYCLE82 vier boringen gemaakt op de kopzijde van een draaideel. De eindboordiepte van 30 mm is relatief t.o.v. het referentievlak aangegeven. De veiligheidsafstand in de booras Z bedraagt 2 mm. De cirkel heeft een radius van 42 mm. De beginhoek bedraagt 33 graden. <
r
;
N10 G0 G90 X0 Z10 SPOS=0
; Uitgangspositie aanlopen
N15 SETMS(2)
; Masterspil is nu freesspil
N20 TRANSMIT
; TRANSMIT-functie activeren
N25 G17 G90 X-20 Y-10 N30 F30 S500 M3
; Bepaling van de technologiewaarden
N35 T10 D1
; Boor inwisselen
N40 M6 N45 MCALL CYCLE82(10, 0, 2, 0, 30, 1)
; modale oproep van de cyclus voor het boren
N50 HOLES2(0, 0, 42, 33, 0, 4)
; Oproep cyclus gatencirkel
N85 MCALL
; modale oproep deactiveren
N90 TRAFOOF
; TRANSMIT uitschakelen
N95 SETMS
; Masterspil is nu weer de hoofdspil
N60 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
327
Cycli 10.5 Draaicycli
10.5
Draaicycli
10.5.1
Voorwaarden De draaicycli vormen een bestanddeel van het configuratiebestand setup_T.cnf, die in het gebruikersgeheugen van de besturing wordt geladen.
Oproep- en terugkeervoorwaarden De voor de cyclusoproep actieve G-functies blijven over de cyclusgrenzen heen behouden.
Vlakdefinitie Het bewerkingsvlak moet voor de cyclusoproep worden gedefinieerd. In de regel gaat het bij het draaien om G18 (ZX-vlak). De beide assen van het actuele vlak bij het draaien worden hierna langsas (eerste as van dit vlak) en dwarsas (tweede as van dit vlak) genoemd. In de draaicycli wordt bij actieve diameterprogrammering altijd de tweede as van het vlak als dwarsas verrekend (zie programmeerhandboek).
'ZDUVDV
;
*
/HQJWHDV
328
=
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Contourbewaking m.b.t. de vrijsnijhoek van het werktuig Bepaalde draaicycli waarin de verplaatsingsbewegingen met achtersnijdingen worden gemaakt, bewaken de vrijsnijhoek van het actieve werktuig op een mogelijke contourschending. Deze hoek wordt als waarde ingevoerd in de werktuigcorrectie (onder de parameter DP24 in de D-correctie). Als hoek moet een waarde tussen 1 en 90 graden (0=geen bewaking) zonder voorteken worden ingevoerd.
*HHQFRQWRXUVFKHQGLQJ
&RQWRXUVFKHQGLQJ
Bij het invoeren van een vrijsnijhoek moet u erop letten dat deze afhankelijk is van de bewerkingswijze langs of dwars. Als een werktuig voor langs- en dwarsbewerking moet worden gebruikt, moeten bij verschillende vrijsnijhoeken twee werktuigcorrecties worden gebruikt. In de cyclus wordt gecontroleerd of met het gekozen werktuig de geprogrammeerde contour bewerkt kan worden. Als de bewerking met dit werktuig niet mogelijk is, dan ● wordt de cyclus met een foutmelding (bij het afspanen) onderbroken of ● zet de bewerking van de contour voort met uitgave van een melding (bij vrijsteekcycli). De snijkantgeometrie bepaalt dan de contour. Als de vrijsnijhoek in de werktuigcorrectie met nul aangegeven is, gebeurt deze bewaking niet. De precieze reacties zijn beschreven bij de verschillende cycli.
*HHQFRQWRXUVFKHQGLQJ
&RQWRXUVFKHQGLQJ
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Hoek tussen contour en langsas Waardenbereik: 0<=STA1<=180 graden
ANG1
real
Flankhoek 1: aan de door het startpunt bepaalde zijde van de insteking (zonder voorteken in te voeren) Waardenbereik: 0<=ANG1<89.999 graden
ANG2
real
Flankhoek 2: aan de andere kant (zonder voorteken in te voeren) Waardenbereik: 0<=ANG2<89.999
RCO1
real
Radius/fase 1, buiten: aan de door het startpunt bepaalde kant
RCO2
real
Radius/fase 2, buiten
RCI1
real
Radius/fase 1, binnen: aan de startpuntzijde
RCI2
real
Radius/fase 2, binnen
FAL1
real
Nabewerkingsovermaat op de insteekbodem
FAL2
real
Nabewerkingsovermaat aan de flanken
IDEP
real
Aanzetdiepte (zonder voorteken in te voeren)
DTB
real
Verwijltijd op de insteekbodem
VARI
int
Bewerkingswijze Waardenbereik: 1...8 en 11...18
VRT
real
variabele terugtrekweg van de contour, incrementeel (zonder voorteken in te voeren)
Functie De insteekcyclus biedt de mogelijkheid voor het maken van symmetrische en asymmetrische instekingen voor langs- en dwarsbewerking op willekeurige rechte contourelementen. Er kunnen buiten- en binneninstekingen worden gemaakt.
330
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Verloop De aanzet in de diepte (naar de insteekbodem toe) en in de breedte (van insteking naar insteking) worden cyclusintern berekend en met de grootst mogelijke waarde verdeeld. Bij het insteken op schuine vlakken wordt van de ene naar de volgende insteking de kortste weg gekozen, d.w.z. parallel t.o.v. de conus waar de insteking wordt bewerkt. Daarbij wordt een veiligheidsafstand van de contour cyclusintern berekend.
1. stap Voorbewerking asparallel tot op de bodem in verschillende aanzetstappen Na elke aanzet wordt vrijgelopen om spanen te breken.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
331
Cycli 10.5 Draaicycli
2. stap De insteking wordt loodrecht op de aanzetrichting in één of meerdere sneden bewerkt. Elke snede wordt daarbij weer ingedeeld afhankelijk van de aanzetdiepte. Vanaf de tweede snede langs de insteekbreedte wordt voor de terugtrekking telkens 1 mm vrijgelopen.
3. stap Afspanen van de flanken in één stap als onder ANG1 resp. ANG2 hoeken geprogrammeerd zijn. De aanzet langs de insteekbreedte gebeurt in meerdere stappen, als de flankbreedte groter is.
332
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
4. stap Afspanen van de nabewerkingsovermaat contourparallel van de rand tot aan het insteekcentrum. Daarbij wordt de werktuigradiuscorrectie door de cyclus automatisch geselecteerd en weer gedeactiveerd.
Verklaring van de parameters: SPD en SPL (beginpunt) Met deze coördinaten wordt het beginpunt van een insteking gedefinieerd; in de cyclus wordt op deze basis de vorm berekend. De cyclus bepaalt zijn startpunt, dat in het begin wordt aangelopen, zelf. Bij een buiteninsteking wordt eerst in de richting van de langsas, bij een binneninsteking eerst in de richting van de dwarsas gelopen. Instekingen op gekromde contourelementen kunnen op verschillende manieren gerealiseerd worden. Afhankelijk van de vorm en de radius van de kromming kan een asparallelle rechte over het maximum van de kromming gelegd of een tangentiële schuine in één van de randpunten van de insteking aangelegd worden. Radii en fasen aan de insteekrand zijn bij gekromde contouren alleen zinvol als het desbetreffende randpunt op de rechte ligt die vastgelegd is voor de cyclus.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
333
Cycli 10.5 Draaicycli
; 63/ 67$
5&
$1*
63'
$1*
5&
5&
',$*
5&
:,'*
=
WIDG en DIAG (insteekbreedte en insteekdiepte) Met de parameters insteekbreedte (WIDG) en insteekdiepte (DIAG) wordt de vorm van de insteking bepaald. De cyclus gaat bij zijn berekening altijd uit van het onder SPD en SPL geprogrammeerde punt. Als de insteking breder is dan het actieve werktuig, dan wordt de breedte in meerdere stappen afgespaand. De volledige breedte wordt door de cyclus gelijkmatig verdeeld. De maximale aanzet bedraagt 95% van de werktuigbreedte na aftrek van de snijkantradii. Daardoor wordt een snijoverlapping verzekerd. Als de geprogrammeerde insteekbreedte kleiner is dan de werkelijke werktuigbreedte, verschijnt de foutmelding 61602 "Werktuigbreedte fout gedefinieerd" en wordt de bewerking gestopt. Het alarm verschijnt ook als cyclusintern de snijkantbreedte met de waarde nul wordt herkend. ;
$1* :,'*
,'(3 ',$* $1*
63'
67$
=
334
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
STA1 (hoek) Met de parameter STA1 programmeert u de hoek van de schuine waarop de insteking moet worden gemaakt. De hoek kan waarden tussen 0 en 180 graden aannemen en heeft altijd betrekking op de langsas.
ANG1 en ANG2 (flankhoek) Door afzonderlijk in te voeren flankhoeken kunnen asymmetrische instekingen worden beschreven. De hoeken kunnen waarden tussen 0 en 89.999 graden aannemen.
RCO1, RCO2 en RCI1, RCI2 (radius/fase) De vorm van de insteking wordt door de ingave van radii/fasen aan de rand resp. de bodem gemodificeerd. U moet erop letten dat de radii met positieve en fasen met negatieve voortekens worden ingevoerd. Afhankelijk van de plaats van het tiental van de parameter VARI wordt de aard van de verrekening van de geprogrammeerde fasen bepaald. ● Bij VARI<10 (tiental=0) fasen met CHF=... ● Bij VARI>10 fasen met CHR-programmering (CHF/CHR, zie hoofdstuk "Overzicht van de instructies")
FAL1 en FAL2 (nabewerkingsovermaat) Voor de insteekbodem en de flanken kunnen geschieden nabewerkingsovermaten worden geprogrammeerd. Bij de voorbewerking zal tot op deze nabewerkingovermaat worden afgespaand. Vervolgens wordt met hetzelfde werktuig een contourparallelle snede gezet langs de eindcontour.
1DEHZHUNLQJVRYHUPDDW YDQGHIODQNHQ)$/
1DEHZHUNLQJVRYHUPDDW RSGHERGHP)$/
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
335
Cycli 10.5 Draaicycli
IDEP (aanzetdiepte) Door het programmeren van een aanzetdiepte kan het asparallelle insteken in meerdere dieptebewegingen worden verdeeld. Na elke aanzet wordt het werktuig 1 mm teruggetrokken om spanen te breken. De parameter IDEP moet in elk geval worden geprogrammeerd.
DTB (verwijltijd) De verwijltijd op de insteekbodem moet zo worden gekozen dat minstens één spilomwenteling wordt uitgevoerd. Deze wordt in seconden geprogrammeerd.
VARI (bewerkingswijze) Met de eenheid van de parameter VARI kan de bewerkingswijze van de insteking worden bepaald. Deze kan de op de afbeelding getoonde waarden aannemen. Met de plaats van het tiental van de parameter VARI wordt de aard van de verrekening van de fasen bepaald. VARI 1...8: Fasen worden als CHF berekend VARI 11..0,18: Fasen worden als CHR berekend ;
;
;
;
;
9$5,
=
9$5,
=
;
;
9$5, =
9$5, =
9$5, =
9$5, = ;
9$5, =
9$5, =
Als de parameter een andere waarde heeft, dan wordt de cyclus met het alarm 61002 "Bewerkingswijze fout gedefinieerd" stopgezet. Door de cyclus wordt een contourbewaking uitgevoerd om een zinvolle contour te garanderen. Dit is niet het geval als de radii/fasen op de insteekbodem in contact komen of elkaar snijden of aan een parallel t.o.v. de langsas verlopend contourstuk gepoogd wordt dwars in te steken. De cyclus wordt in deze gevallen onderbroken met het alarm 61603 "Insteekvorm fout gedefinieerd".
336
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
_VRT (variabele terugtrekweg) Onder de parameter _VRT kan de terugtrekweg via de buiten- of binnendiameter van de insteek worden geprogrammeerd. Bij _VRT = 0 (parameter niet geprogrammeerd) wordt met 1 mm opgetild. De terugtrekweg werkt altijd in overeenstemming met het geprogrammeerde maatsysteem, inch of metrisch. Tegelijkertijd wordt deze terugtrekweg bij het spanen breken na elke diepte-aanzet in de insteking actief. Opmerking Voor het oproepen van de insteekcyclus moet een werktuig met twee snijkanten geactiveerd worden. De correcties voor de beide snijkanten moeten in twee opeenvolgende D-nummers van het werktuig opgeslagen zijn, waarvan de eerste voor de cyclusoproep geactiveerd moet worden. De cyclus bepaalt zelf voor welke bewerkingsstap hij welke van de beide werktuigcorrecties moet gebruiken en activeert deze ook zelfstandig. Na afloop van de cyclus is weer het voor de cyclusoproep geprogrammeerde cyclusnummer actief. Als er geen D-nummer voor een werktuigcorrectie geprogrammeerd is bij de cyclusoproep, dan wordt de uitvoering van de cyclus met het alarm 61000 "Geen werktuigcorrectie actief" geannuleerd.
Programmeervoorbeeld: Insteken Met dit programma wordt een buiteninsteking in de lengte-richting gemaakt op een schuine. Het startpunt ligt rechts bij X35 Z60. De cyclus gebruikt de werktuigcorrecties D1 en D2 van het werktuig T5. Het insteekstaal moet passend worden gedefinieerd. ;
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
337
Cycli 10.5 Draaicycli
10.5.3
Vrijsteking (vorm E en F volgens DIN) - CYCLE94
Programmering CYCLE94(SPD, SPL, FORM, VARI)
Parameter Tabel 10-14 Parameters CYCLE94 SPD
real
Beginpunt in de dwarsas (zonder voorteken invoeren)
SPL
real
Beginpunt van de correctie de langs (zonder voorteken invoeren)
VORM
char
Definitie van de vorm Waarden: E (voor vorm E), F (voor vorm F)
VARI
integer
Bepaling van de ligging van de vrijsteking Waarden: 0 (in overeenstemming met de snijkantpositie van het werktuig), 1...4 (positie definiëren)
Functie Met deze cyclus kunnen vrijstekingen volgens DIN509 van de vorm E en F met normale belasting bij een afgewerkt-deeldiameter >3 mm gemaakt worden.
9RUP)
9RUP(
338
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: Uitgangspositie is een willekeurige positie van waar de vrijsteking zonder botsinggevaar aangelopen kan worden. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het cyclusintern bepaalde startpunt met G0 ● Snijkantradiuscorrectie selecteren in overeenstemming met de actieve snijkantpositie en aanlopen van de vrijsteekcontour met de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer ● Terugtrekking naar het startpunt met G0 en deactiveren van de snijkantradiuscorrectie met G40
Verklaring van de parameters: SPD en SPL (beginpunt) Onder parameter SPD wordt de afgewerkt-deeldiameter voor de vrijsteking vastgelegd. De parameter SPL bepaalt de afmetingen van het afgewerkte deel in de langsas. Als in overeenstemming met de voor SPD geprogrammeerde waarde een einddiameter van <3 mm ontstaat, wordt de cyclus met het alarm 61601 "Afgewerkte-deeldiameter te klein" stopgezet. ;
63/
63'
=
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
339
Cycli 10.5 Draaicycli
VORM (definitie) Vorm E en vorm F zijn vastgelegd in DIN509 en moeten via deze parameter worden bepaald. Als de parameter een andere waarde heeft dan E of F, dan wordt de cyclus met het alarm 61609 "Vorm fout gedefinieerd" stopgezet.
_VARI (positie vrijsteking) Met de parameter _VARI kan de positie van de vrijsteking direct bepaald worden, of ze blijkt uit de snijkantpositie van het werktuig. _VARI=0: in overeenstemming met de snijkantpositie van het werktuig De snijkantpositie (SL) van het werktuig bepaalt de cyclus zelfstandig uit de actieve werktuigcorrectie. De cyclus kan met de snijkantposities 1 ... 4 werken. Als de cyclus een snijkantpositie 5 ... 9 herkent, verschijnt het alarm 61608 "Foute snijkantpositie geprogrammeerd" en wordt de cyclus stopgezet. ; 6/
6/
=
6/
6/
Beeld 10-7 _VARI=0
340
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli _VARI=1...4: Definitie van de ligging van de vrijsteking
Beeld 10-8 _VARI=1...4
Bij _VARI<>0 geldt het volgende: ● de werkelijke snijkantpositie van het werktuig wordt niet gecontroleerd, d.w.z. alle snijkantposities kunnen gebruikt worden als dit technologisch zinvol is. In de cyclus gebeurt een bewaking van de vrijsnijhoek van het actieve werktuig als daarvoor in de desbetreffende parameter van de werktuigcorrectie een waarde vastgelegd is. Als vastgesteld wordt dat de vorm van de vrijsteking niet kan worden bewerkt met het gekozen werktuig, daar de vrijsnijhoek te klein is, verschijnt de melding "Gewijzigde vorm van de vrijsteking" op de besturing. De bewerking wordt echter voortgezet. De cyclus bepaalt zijn startpunt automatisch. Deze ligt 2 mm van de einddiameter en 10 mm van de eindmaat in de langsas verwijderd. De positie van dit startpunt t.o.v. de geprogrammeerde coördinaatwaarden wordt bepaald door de snijkantpositie van het actieve werktuig. Opmerking Voor de oproep van de cyclus moet een werktuigcorrectie geactiveerd worden. Anders wordt de cyclus met het alarm 61000 "Geen werktuigcorrectie actief" stopgezet.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
341
Cycli 10.5 Draaicycli
Programmeervoorbeeld: Vrijsteking_Vorm_E Met dit programma kan een vrijsteking van de vorm E worden bewerkt.
;
9250(
342
=
N10 T1 D1 S300 M3 G95 F0.3
; Bepaling van de technologiewaarden
N20 G0 G90 Z100 X50
; Selectie van de startpositie
N30 CYCLE94(20, 60, "E")
; Cyclusoproep
N40 G90 G0 Z100 X50
; volgende positie aanlopen
N50 M02
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Nabewerkingsovermaat in de langsas (zonder voorteken invoeren)
FALX
real
Nabewerkingsovermaat in de dwarsas (zonder voorteken invoeren)
FAL
real
contourgebonden nabewerkingsovermaat (zonder voorteken in te voeren)
FF1
real
Aanvoer voor voorbewerking zonder achtersnijding
FF2
real
Aanvoer voor het induiken in achtersnijdingselementen
FF3
real
Aanvoer voor nabewerking
VARI
real
Bewerkingswijze Waardenbereik: 1 ... 12
DT
real
Verwijltijd voor spanenbreken bij de voorbewerking
DAM
real
Weglengte waarna elke voorbewerkingssnede onderbroken wordt voor het spanenbreken
_VRT
real
Optilweg van de contour bij de voorbewerking, incrementeel (zonder voorteken in te voeren)
Functie Met de afspaancyclus kan een in een onderprogramma geprogrammeerde contour door asparallelle afspaning worden gemaakt uit een stuk uitgangsmateriaal. De contour kan achtersnijdingselementen bevatten. Met de cyclus kunnen contouren in langs- en dwarsbewerking, buiten en binnen worden bewerkt. De technologie kan vrij gekozen worden (voorbewerking, nabewerking, volledige bewerking). Bij de voorbewerking van de contour worden asparallelle sneden met de maximaal geprogrammeerde aanzetdiepte gemaakt en bij het bereiken van een snijpunt met de contour worden achtergebleven resthoeken contourparallel onmiddellijk mee afgespaand. Er wordt bewerkt tot op de geprogrammeerde nabewerkingsovermaat. De nabewerking gebeurt in dezelfde richting als de voorbewerking. De werktuigradiuscorrectie wordt door de cyclus automatisch geselecteerd en weer gedeactiveerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
343
Cycli 10.5 Draaicycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: Beginpositie is een willekeurige positie van waar het contourbeginpunt zonder botsinggevaar aangelopen kan worden. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: Cyclusstartpunt wordt intern berekend en met G0 in beide assen tegelijkertijd aangelopen Voorbewerking zonder achtersnijdingselementen: ● Het asparallelle aanzetten op de actuele diepte wordt intern berekend en met G0 aangelopen. ● Voorbewerkingssnijpunt asparallel met G1 en aanvoer FF1 aanlopen. ● Contourparallel langs de contour + nabewerkingsovermaat met G1/G2/G3 en FF1 natrekken. ● Optillen met het onder _VRT geprogrammeerde bedrag in elke as en terug met G0. ● Deze procedure wordt herhaald tot de totale diepte van het bewerkingsgedeelte bereikt is. ● Bij de voorbewerking zonder achtersnijdingselementen wordt de terugtrekking naar het cyclusstartpunt per as uitgevoerd.
344
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
;
=
Voorbewerking van de achtersnijdingselementen: ● Startpunt voor de volgende achtersnijding per as aanlopen met G0. Daarbij wordt een bijkomende cyclusinterne veiligheidsafstand in acht genomen. ● Contourparallel langs de contour + nabewerkingsovermaat met G1/G2/G3 en FF2 aanzetten. ● Voorbewerkingssnijpunt asparallel met G1 en aanvoer FF1 aanlopen. ● Natrekken langs de contour, optillen en terugbewegen gebeurt net als bij de eerste bewerkingsstap. ● Als er nog andere achtersnijdingselementen bestaan, wordt deze procedure voor elke achtersnijding herhaald. ;
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
345
Cycli 10.5 Draaicycli Nabewerken: ● Het cyclusstartpunt wordt per as met G0 aangelopen. ● Het contourbeginpunt wordt in beide assen tegelijkertijd met G0 aangelopen. ● Nabewerking langs de contour met G1/G2/G3 en FF3 ● Terugtrekking naar het startpunt met beide assen en G0
Verklaring van de parameters: NPP (naam) Onder deze parameter wordt de naam van de contour ingevoerd. 1. De contour kan als onderprogramma gedefinieerd worden: NPP=naam van het onderprogramma Voor de naam van het contouronderprogramma gelden alle in het programmeerhandboek beschreven naamgevingsconventies. Ingave: – Het onderprogramma bestaat reeds --> Naam invoeren, verder – Het onderprogramma bestaat nog niet --> Naam invoeren en softkey "new file" bedienen. Er wordt een programma (hoofdprogramma) met de ingevoerde naam aangelegd en naar de contoureditor gesprongen. De ingave wordt met de softkey "Technol. mask" afgesloten en het cyclusondersteuningsscherm verschijnt weer. 2. De contour kan ook een deel van het oproepende programma zijn: NPP=naam van beginlabel: Naam van het eindlabel Ingave: – Contour is reeds beschreven --> Naam van het beginlabel: Naam van het eindlabel invoeren – Contour is nog niet beschreven --> Naam van het beginlabel invoeren en softkey "contour append" bedienen. Er wordt automatisch een begin- en eindlabel gegenereerd uit de ingevoerde naam en de contoureditor wordt geopend. De ingave wordt met de softkey "Technol. mask" afgesloten en het cyclusondersteuningsscherm verschijnt weer.
346
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
; )$/;
133
)$/=
=
Voorbeelden: NPP=CONTOUR_1
; De afspaancontour is het volledige programma Contour_1
NPP=BEGIN:EINDE
; De afspaancontour is gedefinieerd als deel van het blok met het label BEGIN tot het blok met het label EINDE in het oproepende programma.
MID (aanzetdiepte) Onder de parameter MID wordt de maximaal mogelijke aanzetdiepte voor de voorbewerkingsprocedure gedefinieerd. De cyclus berekent zelfstandig de actuele aanzetdiepte waarmee bij de voorbewerking wordt gewerkt. De voorbewerking wordt bij contouren met achtersnijdingselementen door de cyclus opgedeeld in verschillende bewerkingsfragmenten. Voor elk fragment van de cyclus berekent de cyclus de actuele aanzetdiepte opnieuw. Deze ligt altijd tussen de geprogrammeerde aanzetdiepte en de helft van haar waarde. Aan de hand van de volledige diepte van een voorbewerkingsfragment en de geprogrammeerde maximale aanzetdiepte wordt het aantal vereiste voorbewerkingssneden bepaald. De totale diepte wordt dan gelijkmatig over deze sneden verdeeld. Op die manier wordt voor optimale snijomstandigheden gezorgd. Voor het voorbewerken van deze contour worden de op de afbeelding weergegeven bewerkingsstappen uitgevoerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
347
Cycli 10.5 Draaicycli
[PP
[PP
[PP
;
=
Voorbeeld voor de berekening van de actuele aanzetdieptewaarden: De bewerkingssnede 1 heeft een totale diepte van 39 mm. Bij een maximale aanzetdiepte van 5 mm zijn er dus 8 voorbewerkingssneden nodig. Deze worden uitgevoerd met een aanzet van 4,875 mm. In bewerkingsstap 2 worden eveneens 8 voorbewerkingssneden met een aanzet van telkens 4,5 mm uitgevoerd (totaal verschil 36 mm). In bewerkingsstap 3 wordt bij een actuele aanzet van 3,5 (totaal verschil 7 mm) tweemaal gesneden.
FAL, FALZ en FALX (nabewerkingsovermaat) Het vastleggen van een nabewerkingsovermaat voor de voorbewerking gebeurt aan de hand van de parameters FALZ en FALX, als u asspecifiek verschillende overmaatwaarden wenst vast te leggen, of via de parameter FAL voor een contourgebonden overmaat. Dan wordt deze waarde in beide assen als nabewerkingsovermaat verrekend. Er wordt geen plausibiliteitscontrole van de geprogrammeerde waarden uitgevoerd. Als alle drie parameters dus over waarden beschikken, dan worden alle overmaatwaarden door de cyclus verrekend. Het is echter zinvol een beslissing te treffen voor de ene of de andere definitie van een nabewerkingsovermaat. De voorbewerking wordt altijd uitgevoerd tot op deze nabewerkingsovermaten. Daarbij wordt na elke asparallelle voorbewerkingsprocedure de eventueel achtergebleven resthoek contourparallel mee afgespaand, zodat na afloop van de voorbewerking geen bijkomende resthoeksnede nodig is. Als er geen nabewerkingsovermaten geprogrammeerd zijn, wordt bij de voorbewerking afgespaand tot op de eindcontour.
348
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
FF1, FF2 en FF3 (aanvoer) Voor de verschillende bewerkingsstappen kunnen, zoals getoond op de afbeelding NO TAG, verschillende aanvoerwaarden worden vastgelegd. *** * ;
9RRUEHZHUNHQ
))
)) )) = 1DEHZHUNHQ
; ))
=
VARI (bewerkingswijze) Tabel 10-16 Aard van de bewerking Waarde
Langs/dwars
Buiten/binnen
Voorbewering/nabewerking/volledig
1
L
A
Voorbewerken
2
P
A
Voorbewerken
3
L
I
Voorbewerken
4
P
I
Voorbewerken
5
L
A
Nabewerken
6
P
A
Nabewerken
7
L
I
Nabewerken
8
P
I
Nabewerken
9
L
A
Volledige bewerking
10
P
A
Volledige bewerking
11
L
I
Volledige bewerking
12
P
I
Volledige bewerking
Bij de langsbewerking gebeurt de aanzet altijd in de dwarsas, bij de dwarsbewerking in de langsas.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
349
Cycli 10.5 Draaicycli Buitenbewerking betekent dat in de richting van de negatieve as wordt aangezet. Bij binnenbewerking gebeurt de aanzet in de richting van de positieve as. Voor de parameter VARI wordt een plausibiliteitscontrole uitgevoerd. Als de waarde bij de cyclusoproep niet in het bereik van 1 ... 12 ligt, dan wordt de cyclus met het alarm 61002 "Bewerkingswijze fout gedefinieerd" stopgezet.
;
/DQJVEXLWHQ 9$5,
/DQJVELQQHQ 9$5,
=
;
RIQD RPVSDQQHQ
/DQJVELQQHQ 9$5,
;
=
'ZDUVELQQHQ 9$5,
'ZDUVEXLWHQ 9$5,
= ;
RIQD RPVSDQQHQ 'ZDUVELQQHQ 9$5, =
DT en DAM (verwijltijd en weglengte) Met behulp van deze beide parameters kan een onderbreking van de afzonderlijke voorbewerkingssneden na het afleggen van een bepaald traject worden vastgelegd om spanen te breken. Deze parameters zijn alleen van belang bij de voorbewerking. In de parameter DAM wordt het maximale traject gedefinieerd waarna spanen moeten worden gebroken. In DT kan bovendien een verwijltijd (in seconden) geprogrammeerd worden, die bij elke snijonderbreking wordt afgewacht. Als er geen afstand voor de snijonderbreking vastgelegd is (DAM=0), worden zonder verwijltijd ononderbroken voorbewerkingssneden gemaakt.
350
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
RQGHUEURNHQDVSDUDOOHOOHVQHGH ;
*
'$0 $DQ]HWEHZHJLQJ
*
*
*
*
=
_VRT (optilweg) Onder de parameter _VRT kan het bedrag geprogrammeerd worden. waarmee bij de voorbewerking in beide assen wordt opgetild. Bij _VRT=0 (parameter niet geprogrammeerd) wordt met 1 mm opgetild.
Contourdefinitie De contour moet minstens 3 blokken met bewegingen in de beide assen van het bewerkingsvlak omvatten. Als de contour korter is, dan wordt de cyclus stopgezet met de alarmmeldingen 10933 "Het contouronderprogramma bevat te weinig contourblokken" en 61606 "Fout bij de contourvoorbereiding". Achtersnijdingselementen kunnen direct worden verbonden. Blokken zonder bewegingen in het vlak kunnen zonder beperkingen worden geschreven. Cyclusintern worden alle verplaatsingsbokken voor de eerste beide assen van het actuele vlak voorbereid, daar alleen deze betrokken zijn bij de verspaning. Bewegingen voor andere assen kunnen in het contourprogramma aanwezig zijn, de verplaatsingswegen worden echter tijdens de uitvoering van de cyclus niet actief. Als geometrie in de contour zijn alleen rechte- en cirkelprogrammering met G0, G1, G2 en G3 toegelaten. Bovendien kunnen ook de commando's voor afronding en fase geprogrammeerd worden. Als er andere bewegingscommando's in de contour geprogrammeerd worden, dan wordt de cyclus stopgezet met het alarm 10930 "Niet toegelaten interpolatiewijze in de afspaancontour". In het eerste blok met verplaatsingsbeweging in het actuele bewerkingsvlak moet een bewegingscommando G0, G1, G2 of G3 aanwezig zijn, anders wordt de cyclus stopgezet met het alarm 15800 "Foute uitgangsvoorwaarden voor CONTPRON". Dit alarm verschijnt ook bij actieve G41/42. Het beginpunt van de contour is de eerste geprogrammeerde positie in het bewerkingsvlak. Voor de afwerking van de geprogrammeerde contour wordt een cyclusintern geheugen voorbereid, die een maximaal aantal contourelementen kan opnemen. Hoeveel is afhankelijk van de contour. Als een contour teveel contourelementen bevat, wordt de cyclus stopgezet Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
351
Cycli 10.5 Draaicycli met het alarm 10934 "Overloop contourtabel". De contour moet dan verdeeld worden in meerdere contourdelen en de cyclus moet voor elk deel worden opgeroepen. Als de maximale diameter niet in het geprogrammeerde eind- resp. beginpunt van de contour ligt, voegt de cyclus op het einde van de bewerking automatisch een asparallelle rechte tot aan het maximum van de contour toe. Dit deel van de contour wordt dan als achtersnijding afgespaand.
;
8LWJHEUHLGH UHFKWH
(LQGSXQW
%HJLQ SXQW
=
De programmering van een werktuigradiuscorrectie met G41/G42 in het contouronderprogramma heeft de stopzetting van de cyclus met het alarm 10931 "Foute afspaancontour" tot gevolg.
Contourrichting De richting waarin de afspaancontour wordt geprogrammeerd, kan vrij worden gekozen. Cyclusintern wordt de bewerkingsrichting automatisch bepaald. Bij een volledige bewerking wordt de contour in dezelfde richting nabewerkt als deze bij de voorbewerking werd bewerkt. Voor de beslissing over de bewerkingsrichting worden het eerste en het laatste geprogrammeerde contourpunt in aanmerking genomen. Het is daarom nodig in het eerste blok van het contouronderprogramma altijd beide coördinaten aan te geven.
Contourbewaking De cyclus bevat een contourbewaking met het oog op de volgende punten: ● Vrijsnijhoek van het actieve werktuig ● Cirkelprogrammering van cirkelbogen met een openingshoek > 180 graden Bij achtersnijdingselementen wordt in de cyclus gecontroleerd of de bewerking met het actieve werktuig mogelijk is. Als de cyclus herkent dat deze bewerking een schending van de contour tot gevolg heeft, wordt de cyclus stopgezet met het alarm 61604 "Actief werktuig schendt geprogrammeerde contour".
352
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli Als de vrijsnijhoek in de werktuigcorrectie met nul aangegeven is, wordt deze bewaking niet uitgevoerd. Als in de correctie te grote cirkelbogen worden gevonden, verschijnt het alarm 10931 "Foute afspaancontour".
Startpunt De cyclus bepaalt het startpunt voor de bewerking zelfstandig. Het startpunt ligt in de as waarin de diepte-aanzet wordt uitgevoerd, met de nabewerkingsovermaat + optilweg (parameter _VRT) van de contour verwijderd. In de andere as ligt hij met nabewerkingsovermaat + _VRT voor het contourbeginpunt. Bij het aanlopen van het startpunt wordt cyclusintern de snijkantradiuscorrectie geselecteerd. Het laatste punt voor de oproep van de cyclus moet daarom zo worden gekozen dat dit zonder botsingen mogelijk is en voldoende plaats aanwezig is voor de desbetreffende compensatiebeweging.
Aanloopstrategie van de cyclus Het door de cyclus bepaalde startpunt wordt bij de voorbewerking altijd met beide assen tegelijk, bij de nabewerking altijd per as verplaatst. Bij de nabewerking beweegt de aanzetas daarbij eerst.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
353
Cycli 10.5 Draaicycli
Programmeervoorbeeld 1: Afspaancyclus De op de afbeeldingen ter verklaring van de toevoerparameters getoonde contour moet volledig langs de buitenkant worden bewerkt. De asspecifieke nabewerkingovermaten zijn vastgelegd. Een snijonderbreking bij de voorbewerking vindt niet plaats. De maximale aanzet bedraagt 5 mm. De contour is opgeslagen in een afzonderlijk programma.
;
3 3 3
5 3
3 3
=
N10 T1 D1 G0 G95 S500 M3 Z125 X81 ; Aanlooppositie voor oproep N20 CYCLE95("KONTUR_1", 5, 1.2, 0.6, , 0.2, ; Cyclusoproep 0.1, 0.2, 9, , , 0.5) N30 G0 G90 X81 ; Terugkeren naar de startpositie N40 Z125 ; beweging per as
; Begin contouronderprogramma ; beweging per as ; Afronding met radius 5 ; beweging per as
;Programma-einde onderprogramma
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Programmeervoorbeeld 2: Afspaancyclus De afspaancorrectie is gedefinieerd in het oproepende programma en wordt na de cyclusoproep direct aangelopen voor de nabewerking.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
355
Cycli 10.5 Draaicycli
10.5.5
Draadvrijsteking - CYCLE96
Programmering CYCLE96(DIATH, SPL, FORM, VARI)
Parameter Tabel 10-17 Parameters CYCLE94 DIATH
real
Nominale diameter van de schroefdraad
SPL
real
Beginpunt van de correctie in de langsas
VORM
char
Definitie van de vorm Waarden: A (voor vorm A), B (voor vorm B), C (voor vorm C), D (voor vorm D)
VARI
integer
Bepaling van de ligging van de vrijsteking Waarden: 0: in overeenstemming met de snijkantpositie van het werktuig 1...4: Positie definiëren
Functie Met deze cyclus kunnen draadvrijstekingen volgens DIN76 voor delen met metrische ISOschroefdraad worden gemaakt.
356
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: Uitgangspositie is een willekeurige positie van waar elke draadvrijsteking zonder botsinggevaar aangelopen kan worden. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het cyclusintern bepaalde startpunt met G0 ● Kiezen van de werktuigradiuscorrectie in overeenstemming met de actieve snijkantpositie. Volgen van de vrijsteekcontour met de voor de cyclusoproep geprogrammeerde aanvoer ● Terugtrekking naar het startpunt met G0 en deactiveren van de werktuigradiuscorrectie met G40
Verklaring van de parameters: DIATH (nominale diameter) Met deze cyclus kunnen draadvrijstekingen voor metrische ISO-schroefdraad van M3 tot M68 worden gemaakt. Als in overeenstemming met de voor DIATH geprogrammeerde waarde een einddiameter van <3 mm ontstaat, wordt de cyclus met het alarm: 61601 "Afgewerkte-deeldiameter te klein". Als de parameter een andere waarde heeft dan vastgelegd in DIN76 deel 1, dan wordt ook hier de cyclus stopgezet met het alarm: 61001 "Draadspoed fout gedefinieerd".
SPL (beginpunt) Met de parameter SPL bepaalt u de afgewerkte afmetingen in de langsas.
;
',$7+
63/
=
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
357
Cycli 10.5 Draaicycli
VORM (definitie) Draadvrijstekingen van de vormen A en B zijn gedefinieerd voor buitenschroefdraad, vorm A voor normale draaduitlooptypes, vorm B voor korte draaduitlooptypes. Draadvrijstekingen van de vormen C en C worden gebruikt voor binnenschroefdraad, vorm C voor een normaal draaduitlooptype, vorm D voor een kort draaduitlooptype.
9250$HQ% 63/
5
r ',$7+
9250&HQ'
63/ ',$7+ 5
5
r
Als de parameter een andere waarde heeft dan A ... D, dan wordt de cyclus met het alarm 61609 "Vorm fout gedefinieerd" stopgezet. Cyclusintern wordt de werktuigradiuscorrectie automatisch geselecteerd. De cyclus werkt alleen met de snijkantposities 1 ... 4. Als de cyclus een snijkantpositie 5 ... 9 herkent of als de vrijsteekvorm met de geselecteerde snijkantpositie niet kan worden bewerkt, verschijnt het alarm 61608 "Foute snijkantpositie geprogrammeerd" en wordt de cyclus stopgezet.
358
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
VARI (positie vrijsteking) Met de parameter _VARI kan de positie van de vrijsteking direct bepaald worden, of ze blijkt uit de snijkantpositie van het werktuig. Zie _VARI bij CYCLE94. De cyclus zoekt automatisch het startpunt, dat door de snijkantpositie van het actieve werktuig en de schroefdraaddiameter wordt bepaald. De positie van dit startpunt t.o.v. de geprogrammeerde coördinaatwaarden wordt bepaald door de snijkantpositie van het actieve werktuig. Voor de vormen A en B wordt in de cyclus een bewaking van de vrijsnijhoek van het actieve werktuig uitgevoerd. Als vastgesteld wordt dat de vorm van de vrijsteking niet kan worden bewerkt met het gekozen werktuig, verschijnt de melding "Gewijzigde vorm van de vrijsteking" op de besturing, de bewerking wordt echter voortgezet. Opmerking Voor de oproep van de cyclus moet een werktuigcorrectie geactiveerd worden. Anders wordt de cyclus met het alarm 61000 "Geen werktuigcorrectie actief" stopgezet.
Programmeervoorbeeld: Draadvrijsteking_Vorm_A Met dit programma kunt u een draadvrijsteking van de vorm A bewerken.
;
=
N10 D3 T1 S300 M3 G95 F0.3
; Bepaling van de technologiewaarden
N20 G0 G90 Z100 X50
; Selectie van de startpositie
N30 CYCLE96 (42, 60, "A")
; Cyclusoproep
N40 G90 G0 X30 Z100
; volgende positie aanlopen
N50 M2
; Programma-einde
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Schroefdraadspoed als waarde (zonder voorteken in te voeren)
MPIT
real
Schroefdraadspoed als maat
SPL
real
Beginpunt van de schroefdraad in de langsas
FPL
real
Eindpunt van de schroefdraad in de langsas
DM1
real
Diameter van de schroefdraad op het beginpunt
DM2
real
Diameter van de schroefdraad op het eindpunt
Waardenbereik: 3 (voor M3) ... 60 (voor M60)
APP
real
Inloopweg (zonder voorteken in te voeren)
ROP
real
Uitloopweg (zonder voorteken in te voeren)
TDEP
real
Draaddiepte (zonder voorteken in te voeren)
FAL
real
Nabewerkingsovermaat (zonder voorteken in te voeren)
IANG
real
Aanzethoek Waardenbereik: "+" (voor flankaanzet aan de flank), "-" (voor afwisselende flankaanzet)
NSP
real
Startpuntverplaatsing voor de eerste draadwinding (zonder voorteken in te voeren)
NRC
int
Aantal voorbewerkingssneden (zonder voorteken in te voeren)
NID
int
Aantal lege sneden (zonder voorteken in te voeren)
VARI
int
Bepaling van de bewerkingswijze van de schroefdraad Waardenbereik: 1 ... 4
360
NUMT
int
Aantal draadwindingen (zonder voorteken in te voeren)
VRT
real
variabele terugtrekweg via de begindiameter, incrementeel (zonder voorteken in te voeren)
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Functie Met de cyclus draadsnijden kunnen cilindrische en kegelvormige buiten- en binnenschroefdraden met constante spoed in langs- en dwarsbewerking worden gemaakt. De schroefdraad kan enkele als meervoudige windingen hebben. Bij meervoudige windingen worden de verschillende windingen na elkaar bewerkt. De aanzet verloopt automatisch, er kan gekozen worden tussen de varianten constante aanzet per snede of constante spaandoorsnede. Een rechtse of linkse schroefdraad wordt bepaald door de draairichting van de spil, die voor de cyclusoproep geprogrammeerd moet worden. Aanvoer- en spil-override zijn niet geldig in de verplaatsingsblokken met schroefdraad.
LET OP Voorwaarde voor het gebruik van deze cyclus is een spil met wegmeetsysteem en toerentalregeling.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
361
Cycli 10.5 Draaicycli
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: Beginpositie is een willekeurige positie van waar het geprogrammeerde draadbeginpunt + inloopweg zonder botsinggevaar aangelopen kan worden. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het cyclusintern bepaalde startpunt bij het begin van de inloopweg voor de eerste winding met G0 ● Aanzet voor de voorbewerking in overeenstemming met de onder VARI vast ingestelde aanzetwijze. ● Draadsnijden wordt herhaald in overeenstemming met het geprogrammeerde aantal voorbewerkingssneden. ● In de volgende snede met G33 wordt de nabewerkingsovermaat afgespaand. ● In overeenstemming met het aantal lege snede wordt deze snede herhaald. ● Voor elke verdere winding wordt de volledige procedure herhaald.
Verklaring van de parameters
; 3,7
63/
523
$33
'0 '0
)$/
7'(3
)3/
=
PIT en MPIT (waarde en schroefdraadmaat) De spoed is een asparallelle waarde en wordt zonder voorteken vastgelegd. Voor de productie van metrische cilindrische schroefdraad is het ook mogelijk de schroefdraadspoed via de parameter MPIT vast te leggen als schroefdraadmaat (M3 tot M60). Gebruik één van de beide parameters. Als deze tegenstrijdige waarden bevatten, dan meldt de cyclus alarm 61001 "Draadspoed fout" en wordt stopgezet.
DM1 en DM2 (diameter) Met deze parameter kan de schroefdraaddiameter van het begin- en het eindpunt van de schroefdraad worden bepaald. Bij inwendige schroefdraad is dit de kerngatdiameter.
362
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Relatie SPL, FPL, APP en ROP (begin-, eindpunt, inloop- en uitloopweg) Het geprogrammeerde beginpunt (SPL) resp. eindpunt (FPL) is het originele uitgangspunt van de schroefdraad. Het in de cyclus gebruikte startpunt is echter het met de inloopweg APP naar voren verplaatste beginpunt en het eindpunt dus het met de uitloopweg ROP achteruit verplaatste eindpunt. In de dwarsas ligt het door de cyclus bepaalde startpunt altijd 1 mm boven de geprogrammeerde schroefdraaddiameter. Dit optilvlak wordt in de besturing automatisch gevormd.
Relatie TDEP, FAL, NRC en NID (draaddiepte, nabewerkingsovermaat, aantal sneden) De geprogrammeerde nabewerkingsovermaat werkt asparallel en wordt afgetrokken van de vastgelegde schroefdraaddiepte TDEP. De rest wordt verdeeld in voorbewerkingssneden. De cyclus berekent de verschillende aanzetdieptewaarden afhankelijk van de parameter VARI zelfstandig. Bij het verdelen van de te bewerken draaddiepte in aanzettingen met constante spaandoorsnede blijft de snijdruk in alle voorbewerkingssneden constant. De aanzet gebeurt dan met verschillende waarden voor de aanzetdiepte. Een tweede variant is de verdeling van de volledige schroefdraaddiepte op constante aanzetdieptewaarden. De spaandiameter wordt daarbij van snede tot snede groter, toch kan deze technologie bij kleine waarden voor de draaddiepte tot betere snijomstandigheden leiden. De nabewerkingsovermaat FAL wordt na de voorbewerking in één snede verwijderd. Vervolgens worden de onder de parameter NID geprogrammeerde lege sneden uitgevoerd.
IANG (aanzethoek) Met de parameter IANG wordt de hoek bepaald waarin de schroefdraad wordt aangezet. Als in een rechte hoek t.o.v. de snijrichting in de schroefdraad moet worden aangezet, dan moet de waarde voor deze parameter op nul worden gezet. Als langs de flanken moet worden aangezet, dan mag de absolute waarde van deze parameter maximaal de halve flankhoek van het werktuig bedragen.
Œ $DQ]HWODQJV««QIODQN
$DQ]HWPHWZLVVHOHQGH IODQNHQ
,$1* Œ ,$1*ูŒ
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
363
Cycli 10.5 Draaicycli Het voorteken van deze parameter bepaalt de uitvoering van deze aanzet. Bij een positieve waarde wordt altijd op dezelfde flank aangezet, bij een negatieve waarde afwisselend op beide flanken. De aanzetwijze met wisselende flanken is alleen mogelijk voor cilindrische schroefdraad. Als de waarde van IANG bij kegelschroefdraad toch negatief is, dan wordt door de cyclus flankaanzet langs één flank uitgevoerd.
NSP (startpuntverplaatsing) en NUMT (aantal) Onder deze parameter kan de hoekwaarde geprogrammeerd worden die het aansnijpunt van de eerste winding op de omvang van het draaideel bepaalt. Hierbij gaat het om een startpuntverplaatsing. De parameter kan waarden tussen 0 en +359.9999 graden aannemen. Als er geen startpuntverplaatsing aangegeven is resp. de parameter in de parameterlijst overgeslagen werd, begint de eerste winding automatisch bij de nulgradenmarkering. JUDGHQPDUNHULQJ 6WDUW GUDDGZLQGLQJ
6WDUW GUDDGZLQGLQJ 163
6WDUW GUDDGZLQGLQJ
6WDUW GUDDGZLQGLQJ 1807
Met de parameter NUMT wordt het aantal windingen voor een schroefdraad met meerdere windingen bepaald. Voor een eenvoudige schroefdraad moet de parameter met nul worden bezet of kan volledig uit de parameterlijst verdwijnen. De schroefdraadwindingen worden gelijkmatig verdeeld op de omvang van het draaideel, de eerste winding wordt bepaald door de parameter NSP. Als er een schroefdraad met meerdere windingen en een ongelijkmatige plaatsing van de windingen op de omvang moet worden aangemaakt, dan moet de cyclus voor elke winding bij de programmering van de desbetreffende startpuntverplaatsing worden opgeroepen.
364
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
VARI (bewerkingswijze) Met de paramater VARI wordt vastgelegd of buiten of binnen moet worden bewerkt en met welke aanzet-technologie bij de voorbewerking moet worden gewerkt. De parameter VARI kan de waarden tussen 1 en 4 aannemen met de volgende betekenis:
$DQ]HWPHWFRQVWDQWH DDQ]HWGLHSWH
$DQ]HWPHWFRQVWDQWH VSDDQGRRUVQHGH
Tabel 10-19 Aard van de bewerking Waarde
Buiten/binnen
const. Aanzet/const. Spaandoorsnede
1
A
constante aanzet
2
I
constante aanzet
3
A
constante spaandoorsnede
4
I
constante spaandoorsnede
Als een andere waarde voor de parameter VARI geprogrammeerd is, dan wordt de cyclus met het alarm 61002 "Bewerkingswijze fout gedefinieerd" stopgezet.
_VRT (variabele terugtrekweg) Onder de parameter _VRT kan de terugtrekweg via de draaduitgangdiameter worden geprogrammeerd. Bij _VRT = 0 (parameter niet geprogrammeerd) geldt 1 mm als terugtrekweg. De terugtrekweg heeft altijd betrekking op het geprogrammeerde maatsysteem, inch of metrisch.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
365
Cycli 10.5 Draaicycli
Onderscheid langsschroefdraad en dwarsschroefdraad De beslissing of een langs- of dwarsschroefdraad moet worden bewerkt, wordt getroffen door de cyclus zelf. Dit is afhankelijk van de hoek van de kegel waaraan de schroefdraad wordt gesneden. Als de hoek aan de kegel ≤45 graden, dan wordt de schroefdraad van de langsas bewerkt, anders de dwarsschroefdraad.
;
;
+RHNr
+RHNืr
/DQJVVFKURHIGUDDG
366
=
'ZDUVVFKURHIGUDDG
=
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Programmeervoorbeeld: Draadsnijden Met dit programma kan een metrische buitenschroefdraad M42x2 met flankaanzet worden gemaakt. De aanzet gebeurt met constante spaandoorsnede. Er worden 5 voorbewerkingssneden bij een schroefdraaddiepte van 1,23 mm zonder nabewerkingsovermaat uitgevoerd. Na afloop worden 2 lege sneden uitgevoerd. ;
Nabewerkingsovermaat (zonder voorteken in te voeren)
IANG
real
Aanzethoek Waardenbereik: "+" (voor flankaanzet aan de flank), "-" (voor afwisselende flankaanzet)
NSP
real
Startpuntverplaatsing voor de eerste draadwinding (zonder voorteken in te voeren)
NRC
int
Aantal voorbewerkingssneden (zonder voorteken in te voeren)
NID
int
Aantal lege sneden (zonder voorteken in te voeren)
PP1
real
Schroefdraadspoed 1 als waarde (zonder voorteken in te voeren)
PP2
real
Schroefdraadspoed 2 als waarde (zonder voorteken in te voeren)
PP3
real
Schroefdraadspoed 3 als waarde (zonder voorteken in te voeren)
VARI
int
Bepaling van de bewerkingswijze van de schroefdraad
NUMT
int
Aantal draadwindingen (zonder voorteken in te voeren)
VRT
real
variabele terugtrekweg via de begindiameter, incrementeel (zonder voorteken in te voeren)
Waardenbereik: 1 ... 4
368
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Functie Deze cyclus maakt het produceren van meerdere aaneengeschakelde cilinder- of kegelschroefdraden mogelijk. De verschillende schroefdraaddelen kunnen verschillende spoedwaarden hebben, binnen één schroefdraadgedeelte moet de spoed echter constant zijn.
Verloop Bereikte positie voor cyclusbegin: Beginpositie is een willekeurige positie van waar het geprogrammeerde draadbeginpunt + inloopweg zonder botsinggevaar aangelopen kan worden. De cyclus genereert het volgende bewegingsverloop: ● Aanlopen van het cyclusintern bepaalde startpunt bij het begin van de inloopweg voor de eerste winding met G0 ● Aanzet voor de voorbewerking in overeenstemming met de onder VARI vast ingestelde aanzetwijze ● Draadsnijden wordt herhaald in overeenstemming met het geprogrammeerde aantal voorbewerkingssneden. ● In de volgende snede wordt met G33 de nabewerkingsovermaat afgespaand. ● In overeenstemming met het aantal lege snede wordt deze snede herhaald. ● Voor elke verdere winding wordt de volledige procedure herhaald.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
369
Cycli 10.5 Draaicycli
Verklaring van de parameters
;
3 3
3 523
33
3
33 33 '0 '0 '0 '0 $33
=
PO1 en DM1 (beginpunt en diameter) Met deze parameters wordt het originele startpunt voor de draadreeks bepaald. Het door de cyclus zelf bepaalde startpunt, dat bij het begin met G0 wordt aangelopen, ligt met de waarde van de inloopweg voor het geprogrammeerde startpunt (startpunt A op de afbeelding op de vorige pagina).
PO2, DM2 en PO3, DM3 (tussenpunt en diameter) Met deze parameters worden twee tussenpunten in de schroefdraad bepaald.
PO4 en DM4 (eindpunt en diameter) Het originele eindpunt van de schroefdraad wordt geprogrammeerd onder de parameters PO4 en DM4. Bij inwendige schroefdraad is DM1...DM4 de kerngatdiameter.
Verhouding APP en ROP (in-, uitloopweg) Het in de cyclus gebruikte startpunt is echter het met de inloopweg APP naar voren verplaatste beginpunt en het eindpunt dus het met de uitloopweg ROP achteruit verplaatste eindpunt. In de dwarsas ligt het door de cyclus bepaalde startpunt altijd 1 mm boven de geprogrammeerde schroefdraaddiameter. Dit optilvlak wordt in de besturing automatisch gevormd.
370
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
Relatie TDEP, FAL, NRC en NID (draaddiepte, nabewerkingsovermaat, aantal voorbewerkings- en lege sneden) De geprogrammeerde nabewerkingsovermaat wordt afgetrokken van de vastgelegde schroefdraaddiepte TDEP. De rest wordt verdeeld in voorbewerkingssneden. De cyclus berekent de verschillende aanzetdieptewaarden afhankelijk van de parameter VARI zelfstandig. Bij het verdelen van de te bewerken draaddiepte in aanzettingen met constante spaandoorsnede blijft de snijdruk in alle voorbewerkingssneden constant. De aanzet gebeurt dan met verschillende waarden voor de aanzetdiepte. Een tweede variant is de verdeling van de volledige schroefdraaddiepte op constante aanzetdieptewaarden. De spaandiameter wordt daarbij van snede tot snede groter, toch kan deze technologie bij kleine waarden voor de draaddiepte tot betere snijomstandigheden leiden. De nabewerkingsovermaat FAL wordt na de voorbewerking in één snede verwijderd. Vervolgens worden de onder de parameter NID geprogrammeerde lege sneden uitgevoerd.
IANG (aanzethoek)
Œ
$DQ]HWODQJV««QIODQN
$DQ]HWPHWZLVVHOHQGH IODQNHQ
,$1* Œ ,$1*ู
Met de parameter IANG wordt de hoek bepaald waarin de schroefdraad wordt aangezet. Als in een rechte hoek t.o.v. de snijrichting in de schroefdraad moet worden aangezet, dan moet de waarde voor deze parameter op nul worden gezet. D.w.z. de parameter kan ook in de parameterlijst overgeslagen worden, daar hij in dit geval automatisch de waarde nul krijgt. Als langs de flanken moet worden aangezet, dan mag de absolute waarde van deze parameter maximaal de halve flankhoek van het werktuig bedragen. Het voorteken van deze parameter bepaalt de uitvoering van deze aanzet. Bij een positieve waarde wordt altijd op dezelfde flank aangezet, bij een negatieve waarde afwisselend op beide flanken. De aanzetwijze met wisselende flanken is alleen mogelijk voor cilindrische schroefdraad. Als de waarde van IANG bij kegelschroefdraad toch negatief is, dan wordt door de cyclus flankaanzet langs één flank uitgevoerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
371
Cycli 10.5 Draaicycli
NSP (startpuntverplaatsing) Onder deze parameter kan de hoekwaarde geprogrammeerd worden die het aansnijpunt van de eerste winding op de omvang van het draaideel bepaalt. Hierbij gaat het om een startpuntverplaatsing. De parameter kan waarden tussen 0,0001 en +359.9999 graden aannemen. Als er geen startpuntverplaatsing aangegeven is resp. de parameter in de parameterlijst overgeslagen werd, begint de eerste winding automatisch bij de nulgradenmarkering.
PP1, PP2 en PP3 (draadspoed) Met deze parameters wordt de waarde van de draadspoed uit de drie delen van de schroefdraadreeks bepaald. De spoedwaarde moet daarbij als asparallelle waarde zonder voorteken worden ingevoerd.
VARI (bewerkingswijze) Met de paramater VARI wordt vastgelegd of buiten of binnen moet worden bewerkt en met welke aanzet-technologie bij de voorbewerking moet worden gewerkt. De parameter VARI kan de waarden tussen 1 en 4 aannemen met de volgende betekenis:
$DQ]HWPHWFRQVWDQWH DDQ]HWGLHSWH
$DQ]HWPHWFRQVWDQWH VSDDQGRRUVQHGH
Waarde
Buiten/binnen
const. Aanzet/const. Spaandoorsnede
1
buiten
constante aanzet
2
binnen
constante aanzet
3
buiten
constante spaandoorsnede
4
binnen
constante spaandoorsnede
Als een andere waarde voor de parameter VARI geprogrammeerd is, dan wordt de cyclus met het alarm 61002 "Bewerkingswijze fout gedefinieerd" stopgezet.
372
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.5 Draaicycli
NUMT (aantal windingen) Met de parameter NUMT wordt het aantal windingen voor een schroefdraad met meerdere windingen bepaald. Voor een eenvoudige schroefdraad moet de parameter met nul worden bezet of kan volledig uit de parameterlijst verdwijnen. De schroefdraadwindingen worden gelijkmatig verdeeld op de omvang van het draaideel, de eerste winding wordt bepaald door de parameter NSP. Als er een schroefdraad met meerdere windingen en een ongelijkmatige plaatsing van de windingen op de omvang moet worden aangemaakt, dan moet de cyclus voor elke winding bij de programmering van de desbetreffende startpuntverplaatsing worden opgeroepen.
JUDGHQPDUNHULQJ 6WDUW GUDDGZLQGLQJ
6WDUW GUDDGZLQGLQJ 163
6WDUW GUDDGZLQGLQJ
6WDUW GUDDGZLQGLQJ 1807+
_VRT (variabele terugtrekweg) Onder de parameter _VRT kan de terugtrekweg via draaduitgangsdiameter worden geprogrammeerd. Bij _VRT = 0 (parameter niet geprogrammeerd) geldt 1 mm als terugtrekweg. De terugtrekweg heeft altijd betrekking op het geprogrammeerde maatsysteem, inch of metrisch.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
373
Cycli 10.5 Draaicycli
Programmeervoorbeeld: Schroefdraadketen Met dit programma kan een metrische schroefdraadreeks beginnend met een cilinderschroefdraad worden gemaakt. De aanzet gebeurt loodrecht t.o.v. de schroefdraad; er is geen nadraaiovermaat en geen startpuntverplaatsing geprogrammeerd. Er worden 5 voorbewerkingssneden en een lege snede uitgevoerd. Als bewerkingswijze is langs, buiten met constante spaandoorsnede vastgelegd.
;
=
; Bepaling van de technologiewaarden G0 X40 Z10 ; Aanlopen van de uitgangspositie CYCLE98 (0, 30, -30, 30, -60, 36, -80, ; Cyclusoproep 10, 10, 0.92, , , , 5, 1, 1.5, 2, 2, 3,
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.6 Foutmelding en foutbehandeling
10.6
10.6.1
Foutmelding en foutbehandeling
Algemene aanwijzingen: Als in de cycli foute toestanden herkend worden, wordt er een alarm gegeven en de afwerking van de cyclus wordt onderbroken. Daarnaast tonen de cycli de meldingen in de meldingsregel van de besturing. Deze meldingen onderbreken de bewerking niet. De fouten met de vereiste reacties en de meldingen in de meldingsregel van de besturing zijn telkens beschreven bij de afzonderlijke cycli.
10.6.2
Foutbehandeling in cycli In de cycli worden alarmen met nummers tussen 61000 en 62999 gegenereerd. Dit nummerbereik is nogmaals onderverdeeld met het oog op alarmreacties en wiscriteria. De fouttekst, die tegelijkertijd met het alarmnummer verschijnt, geeft meer informatie over de oorzaak van de fout. Alarmnummer
Wiscriterium
Alarmreactie
61000 ... 61999
NC_RESET
Blokvoorbereiding in de NC wordt stopgezet
62000 ... 62999
Wistoets
Blokvoorbereiding wordt stopgezet, na het wissen van het alarm kan de cyclus met NC-start worden voortgezet.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
375
Cycli 10.6 Foutmelding en foutbehandeling
10.6.3
Overzicht van de cyclusalarmen De foutnummers zijn onderhevig aan de volgende classificatie: 6
_
X
_
_
● X=0 algemene cyclusalarmen ● X=1 alarmen van de boor-, boorbeeld- en freescycli ● X=6 alarmen van de draaicycli In de volgende tabel vindt u de in de cycli optredende fouten, de locatie en informatie over de verwijdering. Alarmnr.
Alarmtekst
Bron
61000
"Geen werktuigcorrectie actief"
CYCLE93 tot D-correctie moet voor cyclusoproep CYCLE96 geprogrammeerd worden
61001
"Schroefdraadspoed fout"
CYCLE84 CYCLE840 CYCLE96 CYCLE97
Parameter voor schroefdraadmaat resp. spoedwaarden controleren (tegenstrijdig)
61002
"Bewerkingswijze fout gedefinieerd"
CYCLE93 CYCLE95 CYCLE97
De waarde van de parameter VARI voor de bewerkingswijze is fout vastgelegd en moet gewijzigd worden
61101
"Referentievlak fout gedefinieerd"
CYCLE81 tot Bij de relatieve vastlegging van de diepte moeten CYCLE89 de waarden voor referentie- en terugtrekvlak CYCLE840 verschillend worden gekozen of voor de diepte moet een absolute waarde worden aangegeven
61102
"Geen spilrichting geprogrammeerd"
CYCLE88 CYCLE840
Parameter SDIR (resp. SDR in CYCLE840) moet geprogrammeerd worden
61107
"Eerste boordiepte fout gedefinieerd"
CYCLE83
Eerste boordiepte ligt tegenovergesteld t.o.v. de totale boordiepte
61601
"AfgewerkteCYCLE94 deeldiameter te klein" CYCLE96
Er is een te kleine afgewerkt-deeldiameter geprogrammeerd.
61602
"Werktuigbreedte fout CYCLE93 gedefinieerd"
Insteekstaal is groter dan de geprogrammeerde insteekbreedte
61603
"Insteekvorm fout gedefinieerd"
•
CYCLE93
Verklaring, remedie
•
376
Radii/Fasen op de insteekbodem passen niet bij de insteekbreedte Dwarsinsteking aan een parallel t.o.v. de langsas lopend contourelement is niet mogelijk
61604
"Actief werktuig schendt geprogrammeerde contour"
CYCLE95
Contourschending in achtersnijdingselementen als gevolg van de vrijsnijhoek van het gebruikte werktuig, d.w.z. ander werktuig gebruiken resp. contouronderprogramma controleren
61605
"Contour fout geprogrammeerd"
CYCLE95
Niet toegelaten achtersnijdingselement herkend
61606
"Fout bij contourvoorbereiding "
CYCLE95
Bij de voorbereiding van de contour werd een fout gevonden, dit alarm staat altijd in combinatie met een NCK-alarm 10930 ... 10934, 15800 of 15810
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Cycli 10.6 Foutmelding en foutbehandeling
10.6.4
Alarmnr.
Alarmtekst
Bron
Verklaring, remedie
61607
"Startpunt fout geprogrammeerd"
CYCLE95
Het voor de cyclusoproep bereikte startpunt ligt niet buiten de door het contouronderprogramma beschreven rechthoek
Er moet een snijkantpositie 1...4 geprogrammeerde worden, passend bij de vrijsteekvorm
61609
"Vorm fout gedefinieerd"
CYCLE94 CYCLE96
Parameters voor de vrijsteekvorm controleren
61611
"Geen snijpunt gevonden"
CYCLE95
Er kon geen snijpunt met de contour worden berekend. Contourprogrammering controleren of aanzetdiepte wijzigen.
Meldingen in de cycli De cycli tonen meldingen in de meldingsregel van de besturing. Deze meldingen onderbreken de bewerking niet. Meldingen geven informatie over bepaalde gedragswijzen van de cycli en over de progressie van de bewerking en blijven in de regel over een bewerkingsstap heen of tot op het einde van de cyclus behouden. De volgende meldingen zijn mogelijk: Meldingstekst
Bron
"Diepte: in overeenstemming met de waarde voor relatieve CYCLE82...CYCLE88, CYCLE840 diepte" "1. Boordiepte: in overeenstemming met de waarde voor relatieve diepte"
CYCLE83
"Draadwinding - Bewerking als langsschroefdraad"
CYCLE97
"Draadwinding - Bewerking als dwarsschroefdraad"
CYCLE97
Voor staat telkens het nummer van de actueel bewerkte figuur in de meldingstekst.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
377
Cycli 10.6 Foutmelding en foutbehandeling
378
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Netwerkbedrijf 11.1
Netwerkbedrijf
11.1.1
Netwerkbedrijf (optioneel)
11
Opmerking De functie netwerkbedrijf staat alleen ter beschikking in de SINUMERIK 802D sl pro. Door de geïntegreerde netwerkadapter is de besturing geschikt voor netwerkbedrijf. De volgende verbindingen zijn mogelijk: ● Peer-to-Peer: directe verbinding tussen besturing en PC met behulp van een cross-overkabel ● Twisted-Pair: Integratie van de besturing in een bestaand lokaal netwerk met behulp van een patch-kabel. Een 802D-specifiek transferprotocol laat een afgeschermd netwerkbedrijf met gecodeerde datatransmissie toe. Dit protocol wordt o.a. gebruikt voor de transmissie resp. het uitvoeren van deelprogramma's in combinatie met het RCS-tool.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
379
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
11.1.2
Configuratie van de netwerkverbinding
Voorwaarde De besturing is via de interface X5 met de PC of het lokale netwerk verbonden.
Netwerkparameters invoeren 6<67(0
Ga naar het bedieningsbereik Systeem.
$/$50
6HUYLFH GLVSOD\ 6HUYLFH FRQWURO
Druk op de softkeys "Service weergave" "Service besturing".
6HUYLFH QHWZRUN
Met de softkey "Service netwerk" opent u het venster voor de netwerkconfiguratie.
DHCP-protocol: In het netwerk moet een DHCP-server aanwezig zijn, die de IP-adressen dynamisch verdeelt. Bij neen worden de netwerkadressen vast toegewezen. Bij ja vindt er een dynamische toewijzing van de netwerkadressen plaats. Nietbenodigde invoervelden verdwijnen.
380
Computernaam
Naam van de besturing in het netwerk
IP-adres
Adres van de besturing in het netwerk (bijv. 192.168.1.1)
Subnet-masker
Netwerkcode (bijv. 255.255.252.0)
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
Communicatiepoorten vrijgeven 6HUYLFH )LUHZDOO
Met de softkey "Service firewall" kunt u de communicatiepoorten blokkeren of vrijgeven. Om een maximale veiligheid te verzekeren, mogen niet alle benodigde poorten gesloten te blijven.
Beeld 11-2 Firewall-configuratie
Het RCS-netwerk heeft de poorten 80 en 1597 nodig voor de communicatie. Om de poortstatus te wijzigen, selecteert u de desbetreffende poort met de cursor. Met de Input–toets verandert u de poortstatus. Geopende poorten worden voorzien van een vinkje.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
381
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
11.1.3
Gebruikersbeheer 6<67(0
Druk in het bedieningsbereik <SYSTEEM> "Service weergave" "Service besturing".
Met de softkey "Service netwerk" "Bevoegdheid" opent u het invoervenster voor de gebruikersaccounts.
Beeld 11-3 Gebruikersaccounts
In de gebruikersaccounts worden de persoonlijke instellingen van de gebruikers opgeslagen. Om een account aan te leggen, schrijft u de gebruikersnaam en het wachtwoord in de invoervelden. Een gebruikersaccount is een voorwaarde voor de communicatie tussen HMI en het RCStool op de PG/PC. Daarvoor moet de gebruiker aan de HMI bij de RCS-aanmelding via het netwerk dit wachtwoord invoeren. Dit wachtwoord is ook nodig als de gebruiker in het RCS-tool wil communiceren met de besturing. Met de softkey-functie "Aanleggen" voegt u een nieuwe gebruiker toe in het gebruikersbeheer. Met de softkey-functie "Wissen" wist u de gemarkeerde gebruiker uit het beheer.
382
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
11.1.4
Gebruikersaanmelding - RCS log in 6<67(0 $/$50
Druk in het bedieningsbereik <SYSTEEM> op de softkey "RCS aanmelding". Het invoerscherm voor gebruikersaanmelding wordt geopend.
Beeld 11-4 Gebruikersaanmelding
Aanmelden Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in de desbetreffende invoervelden in en bevestig de ingave met de softkey "Aanmelden". Na een succesvolle aanmelding verschijnt de gebruikersnaam in de regel actuele gebruiker. Met de softkey-functie "Terug" sluit u het dialoogvenster. Opmerking Deze aanmelding dient tegelijkertijd als gebruikersidentificatie voor remote-verbindingen.
Afmelden Druk op de softkey "Afmelden". De actuele gebruiker wordt afgemeld, specifieke instellingen worden opgeslagen en alle toegekende vrijgaven gewist.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
383
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
11.1.5
Werken met een netwerkverbinding In de leveringstoestand is de remote-toegang (toegang tot de besturing vanop een PC of netwerk) op de besturing geblokkeerd. Na het aanmelden van een lokale gebruiker staan de volgende functies ter beschikking van het RCS-tool: ● Inbedrijfstellingsfuncties ● Gegevenstransmissie (overdragen van deelprogramma's) ● Afstandsbediening van de besturing Als de toegang tot een deel van het bestandssysteem moet worden toegelaten, moeten eerst de desbetreffende directories worden vrijgegeven. Aanwijzing: Door de vrijgave van directories krijgt een netwerkdeelnemer toegang tot de bestanden op de besturing. Afhankelijk van de vrijgaveoptie kan de gebruiker gegevens wijzigen of wissen.
384
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
11.1.6
Vrijgave van directories Met deze functie legt u voor de remote-gebruikers toegangsrechten voor het bestandssysteem van de besturing vast. Kies in de Program Manager de vrij te geven directory. Met de softkeys "Verder..." > "Vrijgaven" opent u het invoerscherm voor de vrijgave van de geselecteerde directory.
Beeld 11-5 Vrijgavestatus
● Kies de vrijgavestatus van de geselecteerde directory: – Deze directory niet vrijgeven Directory wordt niet vrijgegeven – Deze directory vrijgeven Directory wordt vrijgegeven, er moet een vrijgavenaam worden ingevoerd. ● In het veld Vrijgavenaam voert u een naam in waarmee de berechtigde gebruiker toegang heeft tot de bestanden in deze directory. ● Met de softkey "Toevoegen" gaat u naar de gebruikerslijst. Kies de gebruiker. Met "Add" voegt u de gebruiker toe aan het veld Vrijgegeven voor. ● Leg de gebruikersrechten (Bevoegdheden) vast. – Volledige toegang Gebruiker heeft onbeperkte toegang – Wijzigen Gebruiker mag wijzigen – Lezen Gebruiker mag lezen – Wissen Gebruiker mag wissen Met de softkey "OK" bevestigt u de instellingen. Vrijgegeven directories worden bij windows met een hand gemarkeerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
385
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
11.1.7
Netwerkdrives verbinden en scheiden 6<67(0 $/$50
Druk in het bedieningsbereik <SYSTEEM> "Service weergave" "Service besturing" "Service netwerk"
Met de "Verbinden/Scheiden" opent u het bereik voor de netwerkdrive-configuratie.
Beeld 11-6 Netwerkverbindingen
386
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Netwerkbedrijf 11.1 Netwerkbedrijf
Netwerkdrive verbinden &RQQHFW
De functie "Verbinden" wijst een netwerkdrive toe aan een lokale drive van de besturing. Opmerking Op een PG/PC hebt u voor een bepaalde gebruiker een directory vrijgegeven voor een netwerkdrive-verbinding.
Beeld 11-7 Netwerkdrive verbinden
Bediening netwerkdrive verbinden 1. Plaats de cursor op een vrije drive. 2. Ga met de TAB-toets naar het invoerveld "Pad". Voer het IP-adres van de server en de vrijgavenaam in. Voorbeeld: \\192.4.5.23\TEST\ Druk op "Verbinden". De server wordt verbonden met de drive van de besturing.
Netwerkdrive scheiden 'LV FRQQHFW
Via de softkey "<
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
387
Netwerkbedrijf 11.2 RCS-tool
11.2
RCS-tool Met het RCS-tool (Remote Control System) staat er voor uw PC/PG een explorer-tool ter beschikking, dat u ondersteunt bij het dagelijkse werk met de SINUMERIK 802D sl. De verbinding tussen de besturing en de PC/PG kan via een RS232-kabel, Peer to Peerkabel of een lokaal netwerk (optie) worden opgebouwd. LET OP De volledige functionaliteit van het RCS-tool verkrijgt u pas na het laden van de licentiesleutel RCS 802. Met deze sleutel kan de verbinding met de besturing worden opgebouwd via een lokaal netwerk (alleen bij SINUMERIK 802D sl pro). De afstandsbedieningsfunctie kan gebruikt worden. Zonder licentiesleutel is alleen de vrijgave van lokale directories (op de PC/PG) voor de toegang door de besturing (SINUMERIK 802D sl pro) en het werken via V24 of Peer-toPeer mogelijk (zie ook volgende tabel).
Netwerkverbinding De volgende tabel beschrijft voor de verschillende besturingstypes de mogelijkheden voor een netwerkverbinding met het RCS-tool op een PG/PC voor de besturing (geldig vanaf SW 1.4): Tabel 11-2 Netwerkverbinding besturing -> PG/PC met RCS-tool SINUMERIK 802D sl
Op de besturing activeert u een netwerk- of Peer-to-Peer-verbinding in het bedieningsbereik <SYSTEEM> "Service weergave" "Service besturing". ● Netwerkverbinding -> softkey "Service netwerk" ● Peer-to-Peer-verbinding -> softkey "Directverb."
388
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Netwerkbedrijf 11.2 RCS-tool
RCS-tool
Beeld 11-8 Explorer-venster van het RCS-tool
Na het starten van het RCS-tool, bevindt u zich in de OFFLINE-modus. Dat betekent dat u alleen bestanden van uw PC kunt beheren. In de ONLINE-modus staat bovendien de directory Control 802 ter beschikking, waarmee gegevensuitwisseling met de besturing mogelijk is. Daarnaast dient een afstandsbedieningsfunctie voor de procesbewaking. Opmerking In het RCS-tool staat een uitvoerige online-hulpfunctie ter beschikking. De verdere procedures, zoals bijv. verbindingsopbouw, projectbeheer enz., vindt u in deze hulpteksten.
Bruikbaarheid van andere interfaces (deze tabel dient als uitbreiding van de vorige) Tabel 11-3 Netwerkverbinding besturing -> PG/PC met RCS-tool SINUMERIK 802D sl
RCS-tool zonder licentie
RCS-tool met licentie
pro
RS232
RS232
Peer-to-Peer
Peer-to-Peer
Afwerken van netwerk-share mogelijk
Ethernet-netwerk Afwerken van netwerk-share mogelijk Afstandsbedieningsfunctie
plus
value
RS232
RS232
Peer-to-Peer
Peer-to-Peer afstandsbedieningsfunctie
RS232
RS232
Peer-to-Peer
Peer-to-Peer afstandsbedieningsfunctie
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
389
Netwerkbedrijf 11.2 RCS-tool
390
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
12
Backup 12.1
Gegevenstransmissie via de RS232-interface
Functionaliteit Via de RS232-interface van de besturing kunt u gegevens (bijv. deelprogramma's) naar een extern gegevensopslagapparaat zenden of van daar inlezen. De RS232-interface en uw gegevensopslagapparaat moeten op elkaar afgestemd zijn.
Bedieningsvolgorde U hebt het bedieningsbereik geselecteerd en bevindt zich in het overzicht van de reeds aangelegde NC-programma's. Kies de te zenden gegevens met de cursor of met "alles markeren".
&RS\
en kopieer deze naar het klembord.
56
Druk op de softkey "RS232" en kies de gewenste transmissiemodus.
Beeld 12-1 Programma uitlezen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
391
Backup 12.1 Gegevenstransmissie via de RS232-interface
6HQG
Met "Zenden" wordt de gegevenstransmissie gestart. Alle gegevens uit het klembord worden gezonden.
Andere softkeys 5HFHLYH
(UURU ORJ
Bestanden laden via de RS232-interface Transmissieprotocol Er verschijnt een lijst van alle gezonden bestanden met statusinformatie. ● voor uit te voeren bestanden – de bestandsnaam – een foutbevestiging ● voor in te voeren bestanden – de bestandsnaam en de padaanduiding – een foutbevestiging
Tabel 12-1 Transmissiemeldingen OK
Transmissie correct afgesloten
ERR EOF
Teksteindteken werd ontvangen maar archiefbestand is niet volledig
Time Out
Tijdbewaking meldt een onderbreking van de transmissie
User Abort
Transmissie beëindigd met de softkey <Stop>
Error Com
Fout aan poort COM 1
NC / PLC Error
Foutmelding van de NC
Error Data
Gegevensfout 1. Bestanden met/zonder header ingelezen of 2. Bestanden in ponskaartformaat zonder bestandsnaam gezonden.
Error File Name
392
De bestandsnaam voldoet niet aan de naamgevingsconventie van de NC.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Backup 12.2 Inbedrijfstellingsarchief opstellen en uit- resp. inlezen-
12.2
Inbedrijfstellingsarchief opstellen en uit- resp. inlezenOpmerking /BA/ SINUMERIK 802D sl "Handleiding", Hoofdstuk "Backup en serie-inbedrijfstelling"
Bedieningsvolgorde 6<67(0 $/$50
6WDUWXS ILOHV
In het bedieningsbereik Systeem wordt de softkey "ISB-bestanden" gekozen.
Inbedrijfstellingsarchief opstellen Een inbedrijfstellingsarchief kan volledig met alle componenten of selectief worden opgesteld. De volgende bedieningshandelingen moeten uitgevoerd worden voor de selectieve samenstelling: ' GDWD
Druk op "802D Gegevens". Kies met de richtingtoetsen de regel "Inbedrijfstellingsarchief (NC/PLC)". Open met de toets de directory en markeer met de toets <Select> de gewenste regels.
&RS\
Druk op de softkey "Kopiëren". De bestanden worden naar het klembord gekopieerd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
393
Backup 12.2 Inbedrijfstellingsarchief opstellen en uit- resp. inlezen-
Beeld 12-3 Samenstelling van het inbedrijfstellingsarchief
Inbedrijfstellingsarchief op CompactFlash Card van de klant schrijven Voorwaarde: De CompactFlash Card is aangebracht en het inbedrijfstellingsarchief is naar het klembord gekopieerd. Bedieningsvolgorde: &XVWRPHU &)FDUG
Druk op de softkey "CF-kaart klant". In de directory kiest u de opslaglocatie (directory).
3DVWH
Met de softkey "Invoegen" wordt het schrijven van het inbedrijfstellingsarchief gestart. In de volgende dialoog bevestigt u de aangeboden naam of voert u een nieuwe naam in. Met "OK" wordt de dialoog gesloten.
Beeld 12-4 Bestanden invoegen
394
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Backup 12.3 PLC-projecten in- en uitlezen
Inbedrijfstellingsarchief van CompactFlash Card van de klant inlezen Om een inbedrijfstellingsarchief in te lezen, moeten de volgende bedieningshandelingen uitgevoerd worden: 1. CompactFlash Card aanbrengen 2. Softkey "CF-kaart klant" bedienen en de regel met het gewenste archiefbestand kiezen 3. Softkey "Kopiëren" bedienen; het bestand naar het klembord kopiëren. 4. Softkey "802D gegevens" bedienen en de cursor op de regel inbedrijfstellingsarchief (NC/PLC) plaatsen. 5. Softkey "Invoegen" bedienen; de inbedrijfstelling wordt gestart. 6. De startdialoog op de besturing bevestigen.
12.3
PLC-projecten in- en uitlezen Bij het inlezen van een project wordt dit in het bestandssysteem van de PLC opgenomen en daarna geactiveerd. Als afsluiting van de activering wordt er een warme start van de besturing uitgevoerd .
Project van CF-kaart inlezen Om een PLC-project in te lezen, moeten de volgende moeten de volgende bedieningshandelingen uitgevoerd worden: 1. CF-kaart aanbrengen 2. Softkey "CF-kaart klant" bedienen en de regel met het gewenste projectbestand in het PTE-formaat kiezen 3. Softkey "Kopiëren" bedienen; het bestand wordt naar het klembord gekopieerd. 4. Softkey "802D gegevens" bedienen en de cursor op de regel PLC project (PT802D *.PTE) plaatsen. 5. Softkey "Invoegen" bedienen; het inlezen en activeren start.
Project op CF-kaart schrijven De volgende handelingen moeten uitgevoerd worden: 1. CF-kaart aanbrengen 2. Softkey "802D gegevens" bedienen en de richtingtoetsen de regel PLC project (PT802D *.PTE) selecteren. 3. Softkey "Kopiëren" bedienen; het bestand wordt naar het klembord gekopieerd. 4. Softkey "CF-kaart klant" bedienen en de gewenste locatie voor het bestand selecteren 5. Softkey "Invoegen" bedienen; de schrijfprocedure wordt gestart.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
395
Backup 12.4 Bestanden kopiëren en invoegen
12.4
Bestanden kopiëren en invoegen In het bereik Program Manager en de functie IBS-bestanden kunnen bestanden of directories met de softkey-functies "Kopiëren" en "Invoegen" in een andere directory of naar een andere drive gekopieerd worden. Daarbij voert de functie "Kopiëren" de verwijzingen naar die bestanden of directories in een lijst in, die vervolgens door de functie "Invoegen" wordt afgewerkt. Deze functie voert de eigenlijke kopieerprocedure uit. De lijst blijft bewaard tot een nieuwe kopieerprocedure de lijst overschrijft. Bijzonderheid: als de RS232-interface als doel werd uitgekozen, vervangt de softkey-functie "Zenden" de functie "Invoegen". Bij het inlezen van bestanden (softkey "Ontvangen") is een doelvermelding niet nodig, daar de naam van de doeldirectory in de gegevensstroom aanwezig is.
396
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose
13
Functionaliteit Een PLC-gebruikersprogramma bestaat voor een groot deel uit logische verbindingen voor het realiseren van veiligheidsfuncties en de ondersteuning van processen. Daarbij wordt een groot aantal verschillende contacten en relais verbonden. De uitval van een contact of een relais heeft in de regel een storing van de installatie tot gevolg. Voor het zoeken van storingsoorzaken of een programmafout staan in het bedieningsbereik Systeem diagnosefuncties ter beschikking.
Bedieningsvolgorde 6<67(0 $/$50
3/&
Druk in het bedieningsbereik Systeem op de softkey "PLC".
3/& SURJUDP
Druk op "PLC-programma". Het in het permanente geheugen aanwezige project wordt geopend.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
397
PLC-diagnose 13.1 Schermopbouw
13.1
Schermopbouw De indeling van het scherm in de hoofdbereiken stemt overeen met de beschrijving in het hoofdstuk "Software-interface"; "Schermindeling". Afwijkingen en uitbreidingen voor de PLC-diagnose zijn weergegeven op de volgende afbeelding.
Beeld 13-1 Schermopbouw
Tabel 13-1 Legenda van de schermopbouw Beeldelement
Weergave
Betekenis
①
Toepassingsbereik
②
Ondersteunde PLC-programmataal
③
Naam van de actieve programmabouwsteen Weergave: symbolische naam (absolute naam)
④
Programmastatus RUN
Programma loopt
STOP
Programma gestopt
Status van het toepassingsbereik Sym
Symbolische weergave
abs
Absolute weergave
⑤ ⑥
Weergave van de actieve toetsen Focus neemt de opgaven van de cursor over
⑦
Aanwijzingsregel Weergave van aanwijzingen bij het "zoeken"
398
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
13.2
Bedieningsmogelijkheden Naast de softkeys en de navigatietoetsen staan in dit bereik nog andere toetsencombinaties ter beschikking.
Toetsencombinaties De cursortoetsen bewegen de focus over het PLC-gebruikersprogramma. Bij het bereiken van de venstergrenzen wordt automatisch gescrolld. Tabel 13-2 Toetsencombinaties Toetsencombinaties
Actie naar de eerste kolom van de rij
of
naar de laatste kolom van de rij
of
één scherm omhoog één scherm omlaag één veld naar links één veld naar rechts één veld omhoog één veld omlaag
of of
naar het eerste veld van het eerste netwerk naar het laatste veld van het eerste netwerk volgend programmablok openen in hetzelfde venster vorig programmablok openen in hetzelfde venster De functie van de Select-toets is afhankelijk van de positie van de invoerfocus. • Tabelregel: Weergave van de volledige tekstregel • Netwerktitel: Weergave van het netwerkcommentaar • Commando: Volledige weergave van de operanden Als de invoerfocus zich op een commando bevindt, worden alle operanden met commentaar weergegeven.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
399
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
Softkeys 3/& LQIR
Met deze softkey worden de volgende PLC-eigenschappen opgeroepen: ● Bedrijfstoestand ● Naam van het PLC-project ● PLC-systeemversie ● Cyclustijd ● Bewerkingstijd van het PLC-gebruikersprogramma
Beeld 13-2 PLC-Info
Met de softkey "Reset. bewer. tijd" worden de gegevens van de bewerkingstijd op nul gezet. 3/& VWDWXV
In het venster "PLC-statusweergave" kunnen tijdens de programmabewerking de waarden van de operanden geobserveerd en gewijzigd worden.
Beeld 13-3 PLC-statusweergave
400
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
6WDWXV OLVW
Met de softkey "Statuslijst" worden PLC-signalen weergegeven en kunnen gewijzigd worden.
Beeld 13-4 Statuslijst
:LQGRZ 2%
Met de softkeys "Venster 1 ..." en "Venster 2 ..." worden alle logische en grafische gegevens van een programmabouwsteen weergegeven. De programmabouwsteen is een bestanddeel van het PLC-gebruikersprogramma. De programmabouwsteen kan in de "Programmalijst" met de softkey "Openen" worden gekozen. De naam van de programmabouwsteen verschijnt dan op de softkey (voor "..." bijv. "Venster 1 SBR16"). De logica van de contactplanweergave (COP) toont het volgende: ● Netwerken met programmadelen en stroompaden ● Elektrische stroom langs een reeks van logische verbindingen
Beeld 13-5 Venster 1, OB1
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
401
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
3URJUDP EORFN
Met deze softkey kan de lijst van de PLC-programmabouwstenen gekozen worden.
Beeld 13-6
3URSHU WLHV
Keuze van de programmabouwsteen
Met deze softkey worden de volgende eigenschappen van de gekozen programmabouwsteen opgeroepen: ● Symbolische naam ● Auteur ● Commentaar
Beeld 13-7
402
Eigenschappen van de geselecteerde PLC-programmabouwsteen
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
/RFDO YDULDEOHV
Met deze softkey wordt de lokale variabelentabel van de gekozen programmabouwsteen opgeroepen. Er bestaan twee types van programmabouwstenen ● OB1 slechts tijdelijke lokale variabele ● SBRxx tijdelijke lokale variabele
Beeld 13-8
Lokale variabelentabel van de geselecteerde PLC-bouwsteen
De tekst van de actuele cursorpositie wordt ook boven de tabel in een tekstveld weergegeven. Bij langere teksten kan in dit veld met de SELECT-toets de volledige tekst worden weergegeven.
&RYHU
Als een programmabouwsteen met een wachtwoord beveiligd is, kan met deze softkey de weergave in het contactplan vrijgegeven worden. Daarvoor is een wachtwoord vereist. Het wachtwoord kan bij het aanmaken van de programmabouwsteen in Programming Tool PLC802 toegekend worden.
2SHQ
De geselecteerde programmabouwsteen wordt geopend. De naam (absoluut) van de programmabouwsteen verschijnt dan op de softkey "Venster 1..." (voor "..." bijv. "Venster 1 OB1").
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
403
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
3URJUDP VWDW2))
Met deze softkey wordt de weergave van de programmastatus geactiveerd resp. gedeactiveerd. De actuele toestanden van de netwerken van het PLC-cycluseinde kunnen geobserveerd worden. In het COP (ladder) programmastatus (bovenaan rechts in het venster) verschijnt de toestand van alle operanden. De status registreert de waarden voor de statusweergave in meerdere PLC-cycli en actualiseert deze vervolgens in de statusweergave.
6\PEROLF DGGUHVV
Beeld 13-9
Programma status ON - symbolische weergave
Beeld 13-10
Programma status ON - absolute weergave
Met deze softkey gebeurt de omschakeling tussen absolute of symbolische weergave van de operanden. Het softkey-opschrift wordt gewijzigd. Afhankelijk van de gekozen weergavewijze worden de operanden met absolute of symbolische benoemers getoond. Als er voor een variabele geen symbool bestaat, dan wordt deze automatisch absoluut weergegeven.
404
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
=RRP
De weergave in het toepassingsbereik kan in stappen vergroot of verkleind worden. De volgende zoomniveaus staan ter beschikking:
=RRP
20% (standaardweergave), 60%, 100% en 300%
=RHNHQ
Operanden zoeken in symbolische of absolute weergave (zie volgende afbeelding). Er verschijnt een dialoogvenster waarin de verschillende zoekcriteria gekozen kunnen worden. Met behulp van de softkey "Absolute/symbol. adres" kan volgens dit criterium de bepaalde operand in de beide PLC-vensters (zie volgende schermen) worden gezocht. Bij het zoeken wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. Keuze in het bovenste toggle-veld: ● Absolute resp. symbolische operanden zoeken ● Ga naar netwerknummer ● Zoek SBR- commando Andere zoekcriteria: ● Zoekrichting omlaag (vanaf de actuele cursorpositie) ● Totaal (van bij het begin) ● In een programmabouwsteen ● In alle programmabouwstenen De operanden en constanten kunnen als volledig woord (benoemer) worden gezocht. Afhankelijk van de instelling, kunnen symbolische of absolute operanden worden gezocht. "OK" start de zoekfunctie. Het gevonden zoekelement draagt de focus. Als er niets wordt gevonden, verschijnt er een foutmelding in de meldingsregel. Met "Annuleren" wordt het dialoogvenster gesloten. Er wordt niet gezocht.
Beeld 13-11
Zoeken naar symbolische operanden
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
405
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
Beeld 13-12
Zoeken naar absolute operanden
Als het zoekobject gevonden wordt, kan de functie met "Verder zoeken" worden voortgezet. 6\PERO LQIR
Met deze softkey worden alle gebruikte symbolische benoemers aangegeven in het gemarkeerde netwerk.
Beeld 13-13
406
Netwerk symbool informatietabel
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
&URVV UHIV
Met deze softkey wordt de lijst met verwijzingen geselecteerd. Alle in het PLC-project gebruikte operanden verschijnen. In deze lijst kunt u zien in welke netwerken een ingang, uitgang, merker enz. wordt gebruikt.
Beeld 13-14
Hoofdmenu verwijzing (absoluut)
Beeld 13-15
Hoofdmenu verwijzing (symbolisch)
2SHQLQ ZLQGRZ
De desbetreffende programmalocatie kan met de functie "Openen in venster 1" of "Openen in venster 2" in venster 1/2 direct geopend worden.
6\PEROLF DGGUHVV
Met deze softkey gebeurt de omschakeling tussen absolute of symbolische weergave van de elementen. Het softkey-opschrift wordt gewijzigd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
407
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden Afhankelijk van de gekozen weergavewijze worden de elementen met absolute of symbolische benoemers getoond. Als er voor een benoemer geen symbool bestaat, dan is de beschrijving automatisch absoluut. De weergavevorm wordt aangegeven in de statusregel bovenaan rechts in het venster (bijv. "Abs"). Basisinstelling is de absolute weergave. Voorbeeld: De logische samenhang van de operanden M251.0 in het netwerk 2 in programmabouwsteen OB1 moet getoond worden. Nadat de operand in de verwijzingslijst geselecteerd en de softkey "Openen in venster 1" bediend is, verschijnt het desbetreffende programmagedeelte in venster 1.
408
Beeld 13-16
Cursor M251.0 in OB1 netwerk 2
Beeld 13-17
M251.0 in OB1 netwerk 2 in venster1
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
=RHNHQ
Operanden zoeken in de verwijzingslijst (zie volgende afbeelding). De operanden kunnen als volledig woord (benoemer) worden gezocht. Bij het zoeken wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. Zoekmogelijkheden: ● Absolute resp. symbolische operanden zoeken ● Ga naar regel Zoekcriteria: ● Omlaag (vanaf de actuele cursorpositie) ● Totaal (van bij het begin)
Beeld 13-18
Zoeken naar operanden in verwijzingen
De te zoeken tekst verschijnt in de meldingsregel. Als de tekst niet gevonden wordt, verschijnt er een foutmelding, die met "OK" moet worden bevestigd.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
409
PLC-diagnose 13.2 Bedieningsmogelijkheden
410
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
A
Appendix A.1 A.1.1
Andere Zakrekenmachine
De zakrekenfunctie kan in elk bedieningsbereik met <SHIFT> en <=> geactiveerd worden. Voor het berekenen staan de vier hoofdbewerkingen en de functies sinus, cosinus, kwadrateren en vierkantswortel ter beschikking. Een haakjesfunctie maakt het berekenen van complexe uitdrukkingen mogelijk. De diepte hiervan is onbeperkt. Als het invoerveld reeds een waarde bevat, neemt de functie deze over in de invoerregel van de zakrekenmachine. start de berekening. Het resultaat wordt aangegeven in de zakrekenmachine. De softkey "Overname" voert het resultaat in het invoerveld resp. op de actuele cursorpositie in en sluit automatisch de zakrekenmachine. Opmerking Als een invoerveld zich in de bewerkingsmodus bevindt, kan met de toggle-toets de oorspronkelijke toestand worden hersteld.
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
411
Appendix A.1 Andere
Beeld A-1
Zakrekenmachine
toegelaten tekens bij de ingave +, -, *, /
Hoofdbewerkingen
S
Sinus - functie De waarde (in graden) X voor de invoercursor wordt vervangen door de waarde sin(X).
O
Cosinus - functie De waarde (in graden) X voor de invoercursor wordt vervangen door de waarde cos(X).
Q
Kwadraat - functie De waarde X voor de invoercursor wordt vervangen door de waarde 2.
R
Vierkantswortel - functie De waarde X voor de invoercursor wordt vervangen door de waarde √X.
()
Haakjesfunctie (X+Y)*Z
Rekenvoorbeelden Opgave
Ingave -> Resultaat
100 + (67*3)
100+67*3 -> 301
sin(45_)
45 S -> 0.707107
cos(45_)
45 C -> 0.707107
42
4 Q -> 16
√4
4 R -> 2
(34+3*2)*10
(34+3*2)*10 -> 400
Voor het berekenen van de hulppunten aan een contour biedt de zakrekenmachine de volgende functies: ● tangentiële overgang tussen een cirkelsector en een rechte berekenen ● een punt in het vlak verschuiven ● Omrekenen van poolcoördinaten in cartesiaanse coördinaten ● Tweede eindpunt van een via hoekbetrekking gegeven contourgedeelte rechte - rechte
412
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
Appendix A.2 Feedback over de documentatie
A.1.2
Chinesische tekens bewerken Deze functie is alleen beschikbaar in de Chinese versie. De besturing biedt een functie voor het bewerken van Chinese tekens in de programmaeditor en in de PLC-alarmteksteditor. Na het activeren voert u de gezochte tekens in fonetisch schrift in. De editor biedt voor deze klank dan verschillende schrifttekens, waaruit u een teken kan kiezen met het desbetreffende cijfer (1 ... 9).
Beeld A-2
Editor voor Chinese tekens
Met wordt de editor in- resp. uitgeschakeld.
A.2
Feedback over de documentatie Dit document wordt permanent verder ontwikkeld met het oog op kwaliteit en gebruiksvriendelijkheid. Wij zijn dankbaar voor uw suggesties en verbeteringsvoorstellen, die u via e-mail of fax kunt zenden aan: E-mail:
D Deelprogramma, 99 kiezen:starten, 74 Deelprogramma stoppen:annuleren, 77 Diepgatboren, 295 Diepgatboren met ontspanen, 296 Diepgatboren met spanen breken, 296 Draadboren met compensatiekop, 302 Draadboren met compensatiekop met gever, 304 Draadboren met compensatiekop zonder gever, 303 Draadboren zonder compensatiekop, 299
Draaien Programmeer- en bedieningshandboek, 04/2007, 6FC5398-1CP10-3JA0
H Handwiel, 59 Herstarten na annulatie, 78 Herstarten na onderbreking, 78 Hoekvertraging aan alle hoeken, 217 Hoekvertraging aan binnenhoeken, 217 HOLES1, 320 HOLES2, 325 Hotkeys, 14 Hulpmodus, 103 Hulpsysteem, 26
I Insteekcyclus - CYCLE93, 330 Interfaceparameters, 152