De vervolging en berechting van moord en doodslag in Nederland, 1993 - 2004
Sigrid van Wingerden & Paul Nieuwbeerta
Themagroep Levens/oop, crimina/iteit en in/ervent/es Rapport NSCR-2006-2 Februari 2006
Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving NSCR Postbus, 792, 2300 AT Leiden Telefoon: 071 5278527 Fax: 071 5278537 e-mail:
[email protected] website: www.nscr.nl
Voorwoord In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar vervolging en berechting van moord en doodslag in de periode 1993 - 2004. Er wordt beschreven hoe moord en doodslag in Nederland in de periode 1993-2004 door het OM en door de rechter wordt afgedaan en welke verschillen er zijn in de afdoening van moord en doodslag in Nederiand in die periode. Er wordt ook onderzocht in hoeverre de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden van invloed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag. Tot slot wordt bestudeerd in hoeverre moord en doodslag over de periode 1993-2004 steeds strenger wordt bestraft. Het onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Voor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van gegevens afkomstig uit de Databank Moord en Doodslag van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). Verschillende personen en instanties hebben een bijdrage geleverd aan het onderzoek. Allereerst willen we het WODC danken voor de medewerking bij het verkrijgen van de benodigde gegevens. Met name danken we Stefan Bogaerts, Marisca Brouwers, Frans Leeuwen Paul Smi!. Ook aile medewerkers van de Dienst Justitiele Documentatie die ons zeer hebben geholpen bij dit onderzoek willen we danken - en met name Rinus Pitstra en Barbara Hoekstra. Bijzondere dank zijn we verschuldigd aan Sanne Lotens en Eva van Wijck - ten tijde van het onderzoek werkzaam op het NSCR - die op uitzonderlijke wijze hebben bijgedragen aan de gegevensverzameling van de hUidige Databank Moord en Doodslag. Ais laatste willen we Gabry Vanderveen danken voor haar nuttige commentaar op (delen van) eerdere versies van dit rapport.
Sigrid van Wingerden Paul Nieuwbeerta
"Februari 2006
ij
INHOUDSOPGAVE Lijst met afkortingen
vi
HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Het belang van dit onderzoek ...................................•................................................... 1 1.3 Waarom is de afdoening van moord en doodslag niet eerder uitvoerig onderzocht? 3 1.4 Eerder straftoemetingsonderzoek 4 1.5 Het straftoemetingskader 4 1.6 Onderzoeksvragen 6 1.7 De Databank Moord en Doodslag 7 1.8 Leeswijzer 8 HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN 2.1 Inleiding 2.2 De conflicttheorie 2.3 De patriarchische theorie 2.4 De theorie van de organisatorische aspecten 2.5 De optimale afschrikkingstheorie 2.6 De focal concerns theory of sentencing
10 10 10 11 11 12 12
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER 3.1 Inleiding 3.2 Een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse strafrechtssysteem 3.3 De zes elementen van het straftoemetingskader. 3.4 Wettelijke voorschriften 3.4.1 Het sanctietype 3.4.2 De hoogte van de straf 3.5 Juridische delictskenmerken 3.5.1 De juridische kwalificatie van het feiL 3.5.2 Meerdere strafbare feiten 3.5.3 Meerdere verdachten 3.6 Delictsomstandigheden 3. 7 Daderkenmerken 3.7.1 Geslacht. 3.7.2 Herkomst , 3.7.3 Leeftijd 3.7.4 Overige daderkenmerken 3.8 Siachtofferkenmerken 3.8.1 Slachtofferkenmerken 3.8.2 Daderkenmerken in interactie met slachtofferkenmerken 3.9 Procesomstandigheden , 3.9.1 Het OM 3.9.2 De rechterlijke macht 3.9.3 De invloed ter zitting 3.9.4 De invloed van de maatschappij 3.9.5 De roJ van de procesomstandigheden voor dit onderzoek 3.10 Overzicht van de hypothesen
16 16 17 19 20 20 21 21 22 23 23 24 25 25 26 26 27 28 28 29 30 30 31 32 33 33 34
HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR STRAFTOEMETING BIJ MOORD EN DOODSLAG 4.1 Eerder onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag in Nederland 4.2 Eerder onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag in het buitenland
:
36 36 37
iii
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 19932004 43 5.1 Inleiding 43 5.2 Vervolgde, opgeloste en niet opgeloste moord- en doodslagincidenten 43 5.3 Kenmerken van de incidenten waarbij vervolgd is voor moord of doodslag 45 5.3.1 Aantal incidenten, slachtoffers en verdachten 45 5.3.2 Delictsomstandlgheden , 46 5.3.3 Daderkenmerken 47 5.3.4 Slachtofferkenmerken 48 HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2003 6.1 Inleiding , 6.2 De afdoening door het OM 6.2.1 De grondslag van de vervolging 6.2.2 Seponeren of dagvaarden 6.2.3 Het geeiste straftype 6.2.4 De duur van de geeiste vrijheidsstraf.. 6.3 De afdoening door de rechler. , 6.3.1 De grondslag van de veroordeling 6.3.2 Het opgelegde slraftype 6.3.3 De duur van de opgelegde vrijheidsslraf 6.4 De afdoening door de rechter in verhouding tot de afdoening door het OM 6.4.1 De grondslag van de vervolging in verhouding lot de grondslag van de veroordeling 6.4.2 Het opgelegde straftype in verhouding tot het geeiste straftype 6.4.3 De opgelegde duur van de vrijheidsstraf in verhouding tot de geeiste duur van de vrijheidsstraf 6.5 Conclusie
49 49 49 50 51 51 52 55 56 56 57 62
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN 7.1 Inleiding 7.2 Onderzoeksmethoden 7.3 De rol van de straftoemetingsfactoren 7.3.1 Juridische delictskenmerken 7.3.2 Delictsomstandigheden 7.3.3 Daderkenmerken 7.3.4 Slachlofferkenmerken 7.3.4.1 Slachtofferkenmerken 7.3.4.2 Daderkenmerken in combinatie met slachtofferkenmerken 7.3.5 Procesomstandigheden 7.4 Conclusie
69 69 69 70 73 74 75 75 75 76 78 78
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING 8.1 Inleiding 8.2 De grondslag van de vervolging en de veroordeling 8.3 Het geeiste en opgelegde straftype 8.4 De duur van de vrijheidsstraf... 8.5 Worden de trends veroorzaakt door delicts-, dader- en slachtofferkenmerken? 8.6 Conclusie
81 81 81 82 84 87
89
HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE 9.1 Samenvatting 9.2 Maatschappelijke relevantie van het onderzoek 9.3 Aanbevelingen voar verder onderzoek
91 91 93 94
62 63 • 65 67
Iv
LiTERATUUROPGAVE BIJLAGEN
96 102
Bijlage A: Slachtofferkenmerken en delictsomstandigheden naar incidentencategorie 103 voor de slachtoffers 105 Bijlage B: Dader- en delietskenmerken naar incidentencategorie voorde verdachten 107 Bijlage C: Overzicht van de variabelen uit de Databank Moord & Doodslag Bijlage D: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij het OM 110 Bijlage E: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij de rechter. 113
v
LIJST MET AFKORTINGEN
UJST MET AFKORTINGEN
ANP
Aigemeen Nederlands Persbureau
Art.
Artikel
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CJD
Centrale Justitiele Documentatie
JDET
Jeugddetentie
NSCR
Nederlarlds Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving
OVAR
Ontslag van aile rechtsvervolging
OvJ
Officier van Justitie
OM
Openbaar Minlsterie
PIJ
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Sr
Wetboek van Strafrecht
Sv
Wetboek van Strafvordering
TBS
Terbeschikkingstelling
vi
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
HOOFDSTUK 1:
1.1
INLEIDING
Inleiding
Burgers geven aan van mening te zijn dat moord en doodsiag te Iicht bestraft worden' De politiek lijkt het daar mee eens te zijn: de Eerste Kamer nam onlangs een wetsvoorstel aan waardoor met ingang van 1 februari 2006 de maximale vrijheidsstraf bij moord wordt verhoogd van twintig jaar of levenslang naar dertig jaar of levenslang 2 De maximale strafduur wordt verhoogd vanwege de vervroegde invrijheidsstelling: een vrijheidsstraf van twintig jaar betekent in de praktijk slechts een vrijheidsstraf van ruim dertien jaar. Voor moord vindt men deze straf te licht. Bovendien wordt het 'gat' dat nu bestaat tussen de maximaIe tijdelijke vrijheidsstraf en de levenslange gevangenisstraf te groat bevonden. Zowel de opinie van de burgers als de recente wetswijziging is echter gebaseerd op een mager kennisniveau over de bestraffing van moord en doodslag. Het is immers nog altijd onbekend hoe moord en doodslag in Nederland worden afgedaan. Het verkrijgen van meer inzicht in de afdoening van moord en doodslag is dan ook wenselijk, met name vanwege de zeer belangrijke rol die de straftoemeting in het strafproces inneemt. Ten eerste beoordeelt de burger het functioneren van het strafrechtelijk systeem vooral op basis van de opgelegde straffen' Daarnaast is ook voor de verdachte de straftoemeting de belangrijkste fase van het strafproces: hier vallen immers de klappen. Ondanks de grote belangen die op het spel staan
bij de straftoemeting
is
nog altijd
niet dUidelijk
hoe de rechter tot zijn
straftoemetingsbeslissing komt. am deze zwarte vlek in de kennis over de afdoeningspraktijk op te helderen, wordt in deze studie onderzocht op welke wijze moord en doodslag over de periode 1993-2004 zijn afgedaan. Daarbij wordt tevens onderzocht welke factoren van
•invloed
zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag: waardoor krijgt de ene verdachte
een gevangenisstraf van twee jaar en de andere een gevangenisstraf van twintig jaar? Ten slotte wordt naar aanleiding van de roep om zwaardere straffen onderzocht of moord en doodslag in de loop der jaren steeds strenger worden bestraft.
1.2
Het belang van dit onderzoek
Dit onderzoek is om verschillende redenen van belang. Ten eerste wordt meer inzicht geboden in de theoretische achtergronden van de straftoemeting door de rechter. Bij gebrek aan goed bruikbare bestaande straftoemetingstheorieen wordt in dit onderzoek een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse rechtssysteem geformuleerd, waardoor het
1
2 3
TNS-NIPO onderzoek van 13 juni 2002 (te downloaden op http://www.tns-nipo.com. trefwoord doodstraf). Kamerstuk 2005-2006, 28484, nr. F, Eerste Kamer. De Roos 2000.
HOOFDSTUK 1: INLEIOING
onderzoek
naar
de
invloed
van
verschillende
straftoemetingsfactoren
theoretisch
onderbouwd kan worden. Daarnaast wordt een straftoemetingskader uiteengezet, waardoor duidelijk wordt van welke factoren de straftoemetingsbeslissing van de rechter in de praktijk afhankelijk is. Het grootste belang van dit onderzoek is echter niet gelegen in theoretische achtergronden bij de straftoemeting, maar in het feit dat een beschrijving van de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan voor verschillende partijen meer inzicht kan bieden in het ~
functioneren van het strafrechtelijk systeem. Dat geldt in de eerste plaats voor de instanties die betrokken zijn bij de afdoening van moord en doodslag. Bij zowel de politie, als het OM en de rechter ontbreekt het aan een overzicht van de doorloop van moord- en doodslagverdachten door de strafrechtsketen. Wanneer meer dUidelijkheid wordt verkregen over de afdoening van moord en doodslag kunnen de eigen moord- en doodslagstatistieken
van de politie, het OM en de rechtbanken in een breder perspectief geplaatst worden. Het onderzoek naar veranderingen in de bestraffing van moord en doodslag door de jaren heen kan het OM en de rechter bewust maken van ontwikkelingen in de geeiste en opgelegde straffen. Zij zouden op basis hiervan kunnen overwegen of zij hun beleid op dezelfde Iijn willen voortzetten. Daarnaast kan het ontrafelen van de factoren die van invloed zijn op de straftoemeting het OM en de rechter bewust maken van rechtsongelijkheid en bijdragen aan meer rechtsgelijkheid in de straftoemeting in de toekomst. Niet aileen het OM en de rechter hebben baat bij het verkrijgen van meer inzicht in de afdoening van moord en doodslag. Ook voor burgers is het belangrijk om meer te weten over de wijze waarop moord en doodslag afgedaan worden. Meer transparantie in de afdoening van moord en doodslag brengt voor burgers met zich mee, dat zij zich een beter oordeel kunnen
vormen
over de wijze
waarop
de overheid
uitvoering
geeft
aan
haar
vervolgingsmonopolie. Meer inzicht in de afdoening kan leiden tot meer beg rip bij de burger over de afdoening van moord en doodslag, maar ook tot meer onbegrip. Wanneer de burger zich niet kan vinden in de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan, dient de overheid de wijze van afdoening beter aan de burger un te leggen, of de wijze van afdoening meer aan te passen aan de wensen van de burger. Daarmee heeft niet aileen de burger, maar ook de politiek belang bij inzicht in de afdoening van moord en doodslag. De maatschappelijk en politieke discussie over strenger straffen kan op basis van dit onderzoek met feiten ondersteund worden. Met name feiten over de wijze waarop de afdoening van moord en doodslag in de periode 1993-2004 veranderd is, kunnen van belang zijn bij maatschappelijke en politieke discussies over strenger straffen.
2
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.3
Waarom is de afdoening van moord en doodslag niet eerder uitvoerig onderzocht?
Er zijn verschillende redenen aan te wijzen waarom de afdoening van moord en doodslag in Nederland niet eerder goed beschreven is. De eerste reden ligt in het feit dat er in de registraties van het OM en van de rechtbanken geen onderscheid wordt gemaakt tussen pogingen en voltooide delicten. Ook in de statistieken van het CBS, waarin het aantal geregistreerde misdrijven wordt bijgehouden, wordt dit onderscheid niet gemaakt. Zowel een poging als een voltooide moord of doodslag wordt door het CBS als 'misdrijf tegen het leven en persoon' beschouwd. Op basis van de gegevens van het OM, van de rechtbanken of van het CBS is het dus niet mogelijk om een dataset te creeren met uitsluitend de gegevens van aile voltooide levensdelicten. am de afdoening van moord en doodslag goed te onderzoeken, is het echter van groot belang om de pogingen van de voltooide delicten te onderscheiden. Met name bij de straftoemeting is immers een groot verschil te verwachten in de bestraffing van pogingen en voltooide levensdelicten. De tweede reden waarom nog altijd onbekend is hoe moord en doodslag in Nederland worden afgedaan, is dat de beschrijving van de geeiste en opgelegde straffen gezamenlijk niet eerder heeft plaatsgevonden. Ott komt doordat de betrokken instanties aileen het eigen werk in kaart brengen. De politie registreert de moordzaken wei, maar houdt niet bij wat er in het vervolg van de justiliele keten gebeurt. Het OM registreert op haar beurt 'Iosse' gegevens over de vervolging en de geeiste straffen en de rechtbank houdt aileen gegevens bij over de afdoening en de opgelegde straffen. De gegevens van de verschillende betrokken instanties worden echter nergens samengebracht en met elkaar vergeleken. Hierdoor is onduidelijk wat de doorloop van de verdachte door het strafrechtsysteem is: Wat gebeurt er precies met de ~
moord- en doodslagverdachten in de strafrechtsketen? Niet aileen de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan is nog altijd onduidelijk, ook is nooit goed onderzocht welke factoren van invloed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag. Bij het onderzoek naar de straftoemeting bij moord en doodslag geldt hetzelfde probleem als hierboven: het ontbreekt aan een geschikte dataset. Oit wordt ten eerste veroorzaakt doordat er in de registraties van de geeiste en de opgelegde straffen geen onderscheid wordt gemaakt naar pogingen en voltooide delicten. Ten tweede zijn voor straftoemetingsonderzoek niet aileen gegevens nodig over juridische kenmerken van de moord of doodslag, maar ook gegevens over bijvoorbeeld de verdachte, het slachtoffer en de omstandigheden van de moord. Een dataset waarin al deze gegevens gezamenlijk geregistreerd zijn, was niet eerder voorhanden.
~
3
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.4
Eerder straftoemetingsonderzoek
Tot op heden zijn er in Nederland slechts drie studies geweest waarin de afdoening van moord en doodslag wei is onderzocht 4 Straftoemeting in het algemeen is wei vaak onderzocht, meestal vanuit een juridisch oogpunt. Er is bijvoorbeeld beschrijvend onderzoek gedaan naar de legitimering S , motivering 6 en doelen 7 van straffen en naar de ontwikkeling van een databank voor consistente straftoemeting 8 . Tevens is onderzocht hoe verschillende arrondissementen,
ve,~chillende
rechters, of verschillende door rechters nagestreefde
strafdoelen de afdoening be'fnvloeden 9 en hoe de strafrechtelljke sanctionering zich door de jaren heen heeft ontwikkeld. Zo is bijvoorbeeld onderzocht of de Nederlandse strafrechter strenger is gaan straffen. 'D Bovengenoemde onderzoeken richten zich meestal op (een groot dee! van) aile delicten en niet specifiek op de straftoemeting van moord en doodslag. Internationaal gezien is er wei veel onderzoek gedaan naar factoren die van invloed zijn op de
straftoemeting.
Vaak
vonden
deze
onderzoeken
plaats
naar
aanleiding
van
wetswijzigingen, zoals de invoering van sentencing guidelines." Bij de meeste onderzoeken is echter zowel de theoretische onderbouwing als het aantal onderzochte factoren beperkt. Het straftoemetingsonderzoek richt zich veelal op slechts een variabele, zoals etniciteit of geslacht, zonder er rekening mee te houden dat verschillende factoren gelljktijdig de straftoemeting kunnen be'fnvloeden. Bovendien richt veruit het merendeel van het onderzoek' zich uitsluitend op daderkenmerken, terwijl uit verschillende onderzoeken is gebleken dat ook andere kenmerken, zoals slachtoffer- en dellctskenmerken van invloed zijn op de straftoemeting-" Tot op heden is daarom onbekend welke factoren van invloed zijn op de bestraffing van moord en doodslag.
1.5
Het straftoemetingskader
Om te onderzoeken welke factoren van inv!oed zijn op de straftoemeting bij moord en doodslag, is het voor een theoretische onderbouwing van belang een straftoemetingskader uiteen te zetten. Het straftoemetingskader heeft betrekking op de wettelijke regels waaraan de rechter gebonden is en op de kenmerken en achtergronden van de verdachte en de moord, die belangrijk zijn bij de straftoemeting.
4
5 6
7 8
9 10 11
12
Leistra & Nieuwbeerta 2003, Nieuwbeerta & Leistra 2004, Zoomer 1981. Duker 2003. a.a. Ter Brake 2002, Loth 2005. De Keijser 2001. a.a. Brenninkmeijer & Schoep 2002, De Hullu 2002, Lodder & askamp 2004, Schoep & Schuyt 2005. Berghuis 1992, Fiselier 1985, De Keijser 2002, Zoomer 1981. Berghuis & Mak 2002, Van Tulder 2005, Zoomer 1981. a.a. Crow 2005, Koons-Witt 2002. a.a Crow 2005, Leiber & Mack 2003, Zatz 2000. 4
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
Het straftoemetingskader bestaat uit de volgende zes elementen:
I
1. wettelijke voorschriften
2. juridische delictskenmerken
I
-I
3. delictsomstandigheden
,j
4. daderkenmerken
1
5. slachtofferkenmerken
6. procesomstandigheden. Deze elementen staan niet los van elkaar. Er bestaat onderling een grate verwevenheid tussen
de
verschillende
elementen.
Hieronder
wordt
uitgelegd
waaram
het
straftoemetingskader uit deze zes elementen bestaat. Ten eerste is de rechter bij zijn straftoemetingsbeslissing gebonden aan de wet: in het Wetboek van Strafrecht staat aangegeven wat de maximaIe straffen zijn die voor een bepaald delict opgelegd kunnen worden. De straffen en maatregelen die in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen vormen samen de strafrechtelijke sancties.
Het begrip
straftoemeting heeft in dit onderzoek zowel betrekking op straffen als op maatregelen. 13 De wettelijke voorschriften waaraan de rechter bij de strafoplegging gebonden is, vormen het eerste element van het straftoemetingskader: de rechter moet een straftoemetingsbeslissing maken die past binnen de wettelijke regels. De wettelijke voorschriften vormen als het ware de bandbreedte waarbinnen de rechter een straftoemetingsbeslissing neemt. Bij de nadere concretisering van de straf spelen andere factoren mee. Welke factoren dit zijn, blijkt uit de standaard strafmotivering die vaak door rechters wordt gebruikt: 'Na te me/den straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, omstandigheden
"omstandigheden
waaronder zij zijn
begaan
en
de persoon
en
de
de
persoon/ijke
van de verdachte, zoa/s van een en ander tijdens het onderzoek ter
terechtzitting is geb/eken'. Hieruit blijkt dat de rechter de ernst van het feit, de persoon van de dader en de ernst van de omstandigheden mee laat wegen bij de straftoemeting. 14 In het straftoemetingskader wordt de ernst van het feit gevormd door 'juridische delictskenmerken'. Dit zijn kenmerken van het feit die uit de tenlastelegging kunnen blijken, zoals het delict waarvoor vervolgd wordt (de juridische kwalificatie van het feit) , het aantal delicten waarvoor vervolgd wordt (samenloop van strafbare feiten), of de deeinemingsvorm (plegen, medeplegen of medeplichtigheid). Verder bestaat de ernst van de omstandigheden uit slachtofferkenmerken en delictsomstandigheden. De delictsomstandigheden betreffen bijvoorbeeld de modus operandus of de locus delicti. 'De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte' worden in het straftoemetingskader daderkenmerken
13
14
Tach wordt niet van sanctietoemeting gesprokenr omdat dit in de terrninologie van zowel de zittende als de staande magistratuur oak niet zo genoemd wordt. Zie ook art. 9A Sr.
5
II
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
:;
:!il "I
I
genoemd. 15 Behalve uit wettelijke voorschriften bestaat het straftoemetingskader daarom uit de
volgende
vier
elementen:
juridische
delictskenmerken,
delictsomstandigheden,
daderkenmerken en slachtofferkenmerken. Het laatste element bestaat uit factoren die pas aanwezig zijn wanneer de verdachte vervolgd word!: zij spelen een rol voorafgaand aan of tijdens het proces. Deze factoren, zoals de persoon van de rechter, de houding van de verdachte ter zitting, de handelingen van de advocaat, het, arrondissement waarin de verdachte vervolgd wordt en de druk vanuit de
maatschappij
om
de
straftoemetingskader samen
verdachte de
hard
aan
te
pakken,
procesomstandigheden.
vormen
binnen
het
In hoofdstuk 3 wordt
het
straftoemetingskader verder uitgewerkt door de inhoud van de zes elementen verder uiteen te zetten.
1.6
Onderzoeksvragen
Met dit onderzoek wordt getracht meer dUidelijkheid te verkrijgen over de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan. Het is daarbij van belang om de doorloop van de moord- en doodslagzaken in het strafrechtsysteem te kennen. De eerste onderzoeksvraag heeft daarom betrekking op de wijze waarop het OM en de rechter voltooide moord- en doodslagincidenten afdoen, die van 1993 tot en met 2004 in Nederland hebbe~ plaatsgevonden. '6 Onder afdoening wordt hier de vervolging en veroordeling in eerste aanleg verstaan: is de moord opgelost, wordt de verdachte vervolgd voor moord of doodslag, spreekt de rechter een veroordeling uit, voor welk delict wordt de verdachte veroordeeld en welke straf legt de rechter aan de verdachte Op?17 Vraagstelling 1:
Hoe wordt moord en doods/ag in Nederland in de periode 1993-2004 door het OM en door de rechter afgedaan en welke verschi/len zijn er in de afdoening van moord en doods/ag in Nederland in die periode? (Zie hoofdstuk zes). Wanneer duidelijk is hoe de moord- en doodslagincidenten zijn afgedaan, kan voor de verdachten bij wie voor moord of doodslag een tijdelijke vrijheidsstraf wordt geeist of opgelegd, worden onderzocht in hoeverre de elementen uit het straftoemetingskader van 15
16
17
Er wordt niet over kenmerken van de verdachte gesproken. Ais de rechter aan de vraag omrrent de straftoemeting toekomt, heeft hij immers al besloten, dat de ten lasle gelegde feiten bewezen zijn verklaard. Een verdachte kan daarom dader worden genoemd. Het gaat dan om gebeurtenissen die staan omschreven in de artikelen 287 tot en met 291 van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in, dat euthanasie, hulp bij zelfdoding, illegale abortus, dood door schuld, mishandeling de dood ten gevolge hebbend en brandstichting de dood ten gevolge hebbend buiten het bereik van dit onderzoek vallen. Aangezien moord en dooclslag tot de ernstigste delicten uit het wetboek behoren, waarbij voorlopige hechtenis eerder regel dan uitzondering is, wordt in dit onderzoek de beslissing van de Officier van Justitie om de verdachte in voorlopige hechtenis te stellen buiten beschouwing gelaten.
6
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
invloed zijn op de duur van de geeiste en opgelegde vrijheidsstraf. '8 Op die manier kan duidelijk worden waarom de ene verdachte een gevangenisstraf van twee jaar en de andere verdachte een gevangenisstraf van twintig jaar krijgt. Vraagstelling 2: In hoeverre zijn de juridische delictskenmerken,
de delictsomstandigheden,
de
daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden van invloed op de straftoemeting bij moord en doodslag? (Zie hoofdstuk zeven). Hoewel de Nederlandse rechter onafhankelijk is, staat hij niet los van de maatschappij. In de maatschappij klinkt steeds vaker de roep om zwaardere straffen. '9 Ook de wetgever koerst aan op strengere straffen. 20 Een belangrijke vraag is daarom, wat in de periode 1993-2004 de ontwikkelingen zijn in de straftoemeting. Komt de rechter bij de bestraffing van moord en doodslag de burger tegemoet door steeds strenger te straffen? Vraagstelling 3: Worden moord en doodslag over de periode 1993-2004 steeds strenger bestraft? (Zie hoofdstuk acht). In deze studie wordt de afdoening van moord en doodslag bij zowel het OM als bij de rechter onderzocht. Bovendien wordt de invloed op de straftoemeting van meerdere factoren onderzocht, waarbij zowel de invloed van daderkenmerken, als van delictskenmerken en tevens van slachtofferkenmerken wordt meegenomen. Dit onderzoek is daarom zowel in nationaal als in internationaal opzicht vernieuwend.
1.7
De Databank Moord en Doodslag
am de afdoening en straftoemeting bij moord en doodslag te onderzoeken zijn gegevens
•
nodig over verdachten, slachtoffers, delictsomstandigheden en strafrechtelijke afdoeningen. Er bestaat in Nederland echter geen centrale registratie van deze verschillende gegevens. Informatie omtrent het delict, het slachtoffer, de verdachte en de afdoening wordt door verschillende instanties
beheerd.
am de versnipperde
gegevens van
moord- en I
doodslagzaken bijeen te brengen, is op het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en
"I
~
Rechtshandhaving (NSCR) een 'Databank Moord en Doodslag' opgezet, waarin gegevens over moordzaken, slachtoffers, daders en afdoening zijn samengebracht. 21
18
19
20 21
De elementen uit het straftoemetingskader omvatten vele factoren die de straftoemeting kunnen bemvloeden (zie hoofdstuk 3). Binnen het kader van dit onderzoek is het niet mogelijk om alle factoren in het onderzoek te betrekken. Het onderzoek beperkt zich daarom tot de factoren die op basis van de 'Databank Moord en Doodslag' onderzocht kunnen worden (zie bijlage q. TN5-NIPO onderzoek van 13 jum 2002 (te downloaden op http:! jwww.tns-nipo.com. trefwoord doodstraf). Kamerstuk 2005-2006, 28484, nr. F, Eerste Kamer. Nieuwbeerta & Leistra 2004. 7
i.
i
,I
HOOFDSTUK 1: INLEIOING
De verzamelde gegevens over moordzaken zijn afkomstig van verschillende bronnen. Ten eerste zijn op basis van ANP-berichten en op basis van de Elsevier-lijsten 22 gegevens over moord- en doodslagincidenten verzameld. Op basis van deze gegevens is vervolgens de politie benaderd voor het verstrekken van dader-, delicts- en slachtoffergegevens. De politie heeft tevens informatie verstrekt over moordzaken, die op basis van de Eisevier-lijsten en de ANP-berichten nag niet bekend waren. Met de dadergegevens van de politie zijn bij de Centrale Justitiele Documentatie (CJD) strafbladen en parketnummers opgezocht. Voor dit onderzoek is de Databank Moord en Doodslag aangevuld met afdoeningsgegevens in eerste aanleg, afkomstig van 'OM-data', het landelijke administratiesysteem van het Openbaar Ministerie. Hiertoe zijn de afdoeningsgegevens van de feiten waarvoor vervolgd wordt gekoppeld aan de gegevens van de bijbehorende strafzaken. Op deze manier werd duidelijk of de verdachte voor moord of doodslag werd vervolgd, welke sanctie door het OM werd geeist, welke uitspraak de rechter heeft gedaan, of de verdachte voor moord of doodslag werd veroordeeld, en welke sanctie de rechter aan de verdachte oplegde. Deze gegevens omtrent de strafrechtelijke afdoening zijn op basis van het parketnummer aan de verdachte gekoppeld. De combinatie van de informatie uit de ANP-berichten, uit de Eisevier-lijsten, van de politie en van het OM zorgt ervoor dat gegevens over moordzaken, slachtoffers, daders en afdoening worden samengebracht. Hierdoor is van een opgeloste moordzaak niet aileen de plaats en het tijdstip van het misdrijf bekend, maar ook de modus operand us, de daderslachtoffer-relatie, het geslacht, de leeftijd en de afkomst van de dader en het slachtoffer, en de afdoening van de strafzaak. De Databank Moord en Doodslag is voor dit onderzoek aangevuld met aile gegevens tot en met 2004. Aangezien het OM pas in 1993 een automatisering doorvoerde, zal dn onderzoek naar de afdoening en straftoemeting bij moord en doodslag gebaseerd zijn op de Databank Moord en Doodslag 1993-2004.
1.8 In
Leeswijzer hoofdstuk
twee
worden
de
theorieen
beschreven,
waar
bestaand
straftoemetingsonderzoek in het algemeen op wordt gebaseerd. Hieruit blijkt niet aileen op welke wijze straftoemetingsonderzoek theoretisch onderbouwd kan worden, ook wordt duidelijk van welke factoren verwacht wordt dat zij de straftoemeting be"invloeden. am de straftoemetingsfactoren tegen een theoretische achtergrond te onderzoeken, wordt vervolgens
in
hoofdstuk
drie
een
straftoemetingstheorie
voor
het
Nederlandse
strafrechtsysteem geschetst. Vervolgens wordt het straftoemetingskader uiteen gezet door
22
Jaarlijkse publicatie over moord- en doodslagincidenten in de Elsevier.
8
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
achtereenvolgens de zes elementen van het straftoemetingskader te bespreken: de wettelijke voorschriften, de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden. De beschrijving van de straftoemetingsfactoren wordt gevolgd door enkele hypothesen. In hoofdstuk vier worden zowel nationale als internationale studies naar de straftoemeting bij moord en doodslag besproken. Bij iedere studie wordt onder meer bekeken welke straftoemetingsfactoren, die uit het straftoemetingskader voortvloeien, in het betreffende onderzoek zijn betrokken. Voordat de afdoening van moord en doodslag wordt onderzocht, is het eerst van belang om
te weten hoeveel gevallen van moord en doodslag van 1993 tot en met 2004 in Nederland hebben plaatsgevonden en wat de bijbehorende delictsomstandigheden, dader- en slachtofferkenmerken zijn. Dit wordt in hoofdstuk vijf beschreven. In hoofdstuk zes wordt vervolgens antwoord gegeven op de eerste vraagstelling; de wijze waarop moord en doodslag van 1993 tot en met 2004 is afgedaan. Hier wordt beschreven hoeveel zaken opgelost, vervolgd en berecht zijn en welke straf is geeist en opgelegd. Vervolgens wordt in hoofdstuk zeven voor de verdachten tegen wie een tijdelijke vrijheidsstraf wordt geeist of opgelegd de tweede vraagstelling onderzocht. Er wordt bnderzocht in hoeverre faetoren uit het straftoemetlngskader de straftoemeting bernvloeden. Hierdoor kunnen oorzaken voor verschillen in de straftoemeting duidelijk worden. Daarna wordt in hoofdstuk acht de derde vraagstelling onderzocht. Er wordt onderzocht of het OM en de rechter moord en doodslag in de periode 1993-2004 steeds zwaarder zijn gaan afdoen. Ten slotte wordt in de conclusie de maatschappelijke relevantie van de onderzoeksresultaten :,
besproken. Tevens worden aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek.
9
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN
2.1
Inleiding
Met name in de Verenigde Staten is veel onderzDek gedaan naar factoren die een rol spelen bij de straftoemetlng. Bestaand straftoemetingsonderzoek mist echter vaak een theoretische onderbouwing. In veel studies wordt de invloed van factoren, waarvan men vermoedt dat zij de strafmaat bernvloeden, onderzocht zonder dat er een theorie aan ten grondslag ligt waarin wordt aangegeven
waarom van die straftoemetingsfactoren een rol bij de
straftoemeting wordt verwacht. De theorieen die wei in eerder straftoemetingsonderzoek gebruikt zijn, worden in dlt hoofdstuk besproken, waarbij tevens de ontwikkeling van straftoemetingstheorieen uiteen wordt gezet. Het bestuderen van de theorieen die wei in verschillende straftoemetingsonderzoeken gebruikt worden, is om twee redenen van belang. Ten eerste veronderstellen de straftoemetingstheorieen allemaal dat de straftoemeting niet aileen door 'wettelijke' factoren, maar ook door 'buitenwettelijke' factoren wordt be"invloed. Deze 'buitenwettelijke' factoren kunnen betrekking hebben op delictsomstandigheden, dader- of slachtofferkenmerken, of op procesomstandigheden. Wanneer een theorie een bepaalde invloed van een factor veronderstelt, is dat een aanduiding dat de betreffende factor tevens in dit onderzoek betrokken zou moeten worden. Daarnaast is beschrijven van de straftoemetingstheorieen van
belang,
omdat
zij
het
fundament
vormen
voor
een
nieuwe
•
Nederlandse
straftoemetingstheorie die in het volgende hoofdstuk wordt geschetst.
2.2
De conflicttheorie
Meer dan 75 jaar geleden schreef Sellin 'The Negro criminal, A statistical note'." Sindsdien is er veel onderzoek verricht naar verschillen in straftoemeting in de Verenigde Staten. Het pioniersonderzoek richtte zich meestal uitsluitend op het ras van de verdachte. 24 Onderzoek naar de wijze waarop ras of etniciteit de strafmaat bernvloedt, is meestal gebaseerd op de conflicttheorie. Bij de conflicttheorie is het uitgangspunt dat de wet en het systeem van rechtshandhaving middelen zijn van de hogere sociale klasse om de lagere sociaIe klasse te onderdrukken. Op basis van deze theorie wordt verwacht dat niet-blanken zwaarder bestraft worden dan blanken, omdat niet-blanken tot de machteloze klasse worden gerekend. Uit verscheidene onderzoeksresultaten bleek dit ook zo te zijn. 25 Andere onderzoeken kunnen echter, wanneer ook rekening wordt gehouden met de ernst van het feit en met het strafrechtelijk verleden van
23 24
25
de verdachte, geen discriminatie bij de straftoemeting
Sellin 1928. Crow 2005. 0 .•. Bullock 1961, Johnson 1941, Lemert e.•.1948, Sellin 1928, Spohn 2000, Z.tz 1987. 10
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEeN
aantonen. 26 Weer anderen ontdekten dat Afro-Amerikanen onder bepaalde omstandigheden bij moord en doodslag jUist Iichter worden bestraft dan blanken.27
2.3
De patriarchische theorie
Naast de invloed van het ras is ook de invloed van het geslacht van de dader veelvuldig onderzocht. Vaak lag de conflictthearie ook aan deze onderzoeken ten grondslag. Volgens de confJicttheorie worden vrouwen zwaarder gestraft dan mannen, omdat vrouwen nog altijd een zwakkere positie innemen in de maatschappij.28 De resultaten van de onderzoeken sluiten hier echter niet bij aan 29 In de meeste gevallen blijkt dat vrouwen niet zwaarder, maar jUist Iichter worden bestraft. Vanaf de tweede hel1't van de vorige eeuw werd de invloed van het geslacht van de dader daarom onderzocht op basis van de patriarchische theorie30 Ook in deze theorie wordt er vanuit gegaan dat de straftoemeting beTnvloed wordt door daderkenmerken. De theorie veronderstelt dat mannelijke rechters optreden als beschenmers van de zwakke vrouw door een vrouwelijke verdachte zoveel mogelijk te ontzien bij de bestraffing. Uit het onderzoek van bijvoorbeeld Koons-Witt blijkt dat rechters voorallichtere straffen toekennen aan vrouwen die getrouwd zijn en kinderen hebben, die aan hun zorg zijn toevertrouwd. 31 Dat vrouwen die aan het traditionele rolpatroon voldoen Iichter bestraft worden, sluit aan bij de patriarchische theorie.
2.4
De theorie van de organisatorische aspecten
Vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw verfijnden de studies, doordat in steeds meer studies niet langer aileen de invloed van daderkenmerken werd onderzocht, maar werd ook rekening
•
gehouden met deliclskenmerken of met strafprocessuele kenmerken-" Om de invloed van strafprocessuele kenmerken te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van de organisational theory of sentencing, waarbij verondersteld wordt dat kenmerken van de strafrechterlijke
organisatie en de doorstroom in de strafrechtsketen grote invloed uitoefenen op de afdoening door de rechter.
Deze thearie zoekt de verklaring voor verschillen in
straftoemeting dus in de procesomstandigheden. Dit houdt in, dat de afdoening van strafbare feiten onder meer afhankelijk is van het arrondissement waarin de zaak behandeld wordt, het sepotbeleid, de fase van de rechtszaak (eerste aanleg of hoger beroep), de werkdruk bij 26 Chiricos & Crawford 1995, Hagan 1974, Kleck 1981, Mitchell 2003. 27 Bl urne, Eisenburg & Wells 2004 28 Het salaris van vrouwen ligt bijvoorbeeld gemiddeld lager dan dat vari"mannen voor dezelfde banen en vrouwen hebben minder vaak topbanen (zie Madonis & Plummer 2002). 29 Crow 2005. 30 Deze theorie wordt in het Engels ook weI chivalry theory genoemd. 31 Koons-Witt 2002. 32 Crow 2005.
11
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEE'N
zowel de staande als de bij zittende magistratuur, de persoon van de rechter en het type advocaat en voor de Angelsaksische rechtssystemen tevens de samenstelling van de jury en de invloed van de guilty plea. Resultaten van onderzoeken van bijvoorbeeld Ulmer duiden er inderdaad op dat de organisatie van het strafrechtelijk systeem straftoemetingsverschillen met zich mee brengt: in grote arrondissementen en arrondissementen met een hoge werkdruk wordt minder snel een vrijheidsstraf opgelegd dan in andere arrondissementen. 33
2.5
De optimale afschrikkingstheorie
Naast delictskenmerken en strafprocessuele kenmerken werden vanaf de jaren '70 van de vorige
eeuw
ook
steeds
straftoemetingsonderzoek.
Zo
vaker hebben
slachtofferkenmerken Glaeser
en
betrokken
Sacerdote
de
in
het
invloed
van
slachtoffereigenschappen op de straftoemeting onderzocht. Zij baseerden hun onderzoek op de theory of optimal deterrence. 34 Deze (economische) lheorie gaat ervan uit dal de straf precies zo zwaar moet zijn, dal het de dader weerhoudt van toekomslig crimineel gedrag. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden mel de mate waarin er begrip voor de moord is op Ie brengen, mel daderkenmerken en mel recidivekansen. Slachlofferkenmerken, zoals leeftijd, geslachl, beroep en strafrechlelijk verleden, zouden geen invloed mogen hebben op de
slraftoemeting,
omdat
hel
betrekken
van
slachlofferkenmerken
bij
de
slraftoemelingsbeslissing slechts wraakgevoelens uitdrukt en niels Ie maken heeft met het afschrikken van de dader. Uil hun onderzoek naar 'vehicular homicide', waarbij individuen min of meer willekeurig het slachtoffer worden, blijkl echter dal slachtofferkenmerken wei degelijk de slrafmaal beTnvloeden. 35 Automobilisten die een Afro-Amerikaan doodrijden krijgen een kortere slraf dan degenen die een blanke doodrijden. Daarnaasl wordl hel doodrijden van een vrouw zwaarder beslraft dan he! doodrijden van een man. Glaeser en Sacerdote komen daarom tol de conclusie dat slraftoemeting niel goed verklaard kan worden mel de theory of optimal deterrence, omdat deze lheorie geen slachtofferkenmerken verdisconteert. De theorie biedt geen ruimte om bij de strafoplegging wraakgevoelens, die bepaalde slachtofferkenmerken met zich mee kunnen brengen, uit te drukken.
2.6
De focal concerns theory of sentencing
Ondanks de empirische vooruitgang bij het onderzoek naar straftoemeting bleef een echte theoretische vooruitgang lange tijd uit. In de jaren '80 van de vorige eeuw waren het nog altijd de conflicttheorie en de patriarchische theorie die de meeste toepassing vonden. Hoewel veel onderzoek naar straftoemeting is gebaseerd op deze !wee theorieen, bieden zij
33
34
'5
Ulmer & Johnson 2004. Zie ook Kautt2oo2, Ulmer 1997, Ulmer & Kramer 1998. Glaeser & Sacerdote 2000. Glaeser & Sacerdote 2003, Glaeser & Sacerdote 2000.
12
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN
onvoldoende houvast om verschillen in straftoemeting voldoende te verklaren. De patriarchische theorie lijkt in de hedendaagse geemancipeerde samenleving aan betekenis te hebben ingeboet; vrouwen voldoen steeds minder aan het 'ouderwetse' rolpatroon van de hulpeloze vrouw. De conflicttheorie is een algemene theorie voor sociaIe verschijnselen en is niet als specifieke straftheorie ontwikkeld. De theoretische onderbouwing van onderzoek naar straftoemeting op basis van de conflicttheorie is daarom niet erg sterk: de conflicttheorie houdt uitsluitend rekening met het geslacht, de leeftijd, de etnicileil, het inkomen en de sociale klasse van de dader. De ernst van het delict, het criminele verleden van de dader en slachtofferkenmerken blijven in deze theorie builen beschouwing, terwijl deze factoren de straftoemeting wei degelijk blijken te bernvloeden. Ook de theorie van de organisatorische aspecten kenmerkt zich door eenzijdigheid. Deze theorie richt zich uitsluilend op strafprocesrechtelijke omstandigheden, zoals het arrondissement waarin de zaak voorkomt, maar vergeet daarbij rekening te houden met dader- en slachtofferkenmerken en de omstandigheden waaronder het delict heeft plaatsgevonden. Om aan de zwakke theoretische onderbouwing en eenzijdigheid van onderzoek naar straftoemeting een einde te maken, ontwikkelde Steffensmeier samen met anderen in de jaren '90 de focal concerns theory of sentencing 3S Bij de focal concerns theorie (te vertalen als 'hoofdaandachtspunten-theorie') staat de rechter die een verdachte een straf moet toemeten
centraal.
De
focal
concerns
theorie
is
daarmee
de
eerste
echte
straftoemetingstheorie. Volgens de focal concerns theorie houdt de rechter bij de straftoemeting rekening met de kans op recidive van de verdachte en met het gevaar dat de verdachte vormt voor de maatschappij. De rechter beschikt echter in zijn dossier niet over aile gegevens die de kans op recidive en het gevaar voor de maatschappij exact weergeven.
"De focal concerns theorie gaat over de wijze waarop de rechter omgaat met dit gebrek aan informatie en borduurt voort op de bounded rationality-uncertainty avoidance theorie van Albonetti.37 Ais rechters beslissingen moeten maken, wanneer niet aile relevantie informatie voorhanden is, ontwikkelen zij volgens Albonetti 'patterned responses' op basis van de ernst van het delict en het criminele verieden van de dader, aangevuld met stereotype beelden van het ras, het geslacht, de leeftijd, en de sociale klasse van de dader. Tevens borduurt de theorie voort op de expectation states approach van Unnever en Hembroff. 38 Op basis van demografische kenmerken, zoals ras, etniciteil, geslacht, leeftijd, sociaIe klasse en aantrekkelijkheid van de dader worden hem bepaalde eigenschappen toegedicht. Dil gebeurt
36
37
38
Crow 2005, Steffensmeier & Demuth 2001, Steffensmeier, Kramer & Streifel 1993, Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998. Albonetti 1991, Crow 2005. Crow 2005, Unnever & Hembroff 1988.
13
!! " i
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN
door
stereotypering.
Zo
wordt
bijvoorbeeld
iedere
allochtoon
geacht
bepaalde
eigenschappen te hebben en iedere autochtoon andere eigenschappen. De patterned responses en de stereotypering uit bovenstaande theorieen worden bij de focal concerns theorie gebruikt om te verklaren, hoe de rechter omgaat met de onzekerheid omtrent de kans op recidive van de dader. Volgens de focal concerns theorie grijpt de rechter bij het nemen van zijn beslissing terug op de volgende drie criteria van focal concern (hoofdaandachtspunten).39
".
1. Mate van verwijtbaarheid van de dader 2. Bescherming van de maatschappij 3. Praktische gevolgen van de beslissing voor organisaties en individuen De informatie over de dader haalt de rechter uit hetgeen hem ter terechtzilting ter kennis komI. Hoewel deze informatie niet volledig is, prebeert de rechter bij de straftoemeting toch de bovenstaande drie criteria van focal concern zo volledig mogelijk te adresseren. Door het gebrek aan informatie over de dader ontwikkelen rechters een perceptual shorthand, een heuristiek om de drie criteria van focal concern vast te stellen. 4o Deze heuristiek omvat onder meer de ernst van het feit en het criminele verleden van de dader. Omdat hetgeen de rechter tijdens de zilting ter kennis komt niet genoeg informatie verschaft om de drie punten van focal concern te adresseren, valt de rechter terug op stereotype benaderingen van ras,
~
geslacht, leeftijd en sociaIe klasse. 41 De perceptual shorthand aan de hand waarvan de rechter de straftoemeting bepaalt, incorporeert dus zowel 'weltelijke' factoren, zoals de ernst van het felt en het aantal feiten waarvoor wordt vervolgd, als stereotype daderkenmerken. Doordat de rechter bij de straftoemeting terugvalt op stereotypering, kunnen voor verschillende groepen daders verschillen in straftoemeting ontstaan: op basis van stereotypering kan een man of een allochtoon zwaarder worden bestraft dan een vrouw of een autochtoon. Hoewel verschillende onderzoeken gebaseerd zijn op de focal concerns theorie, wordt de theorie zelf in die onderzoeken niet zo zeer getoetst. 42 De focal concerns theorie wordt gebruikt als kapstok om hypothesen over de invloed van bijvoorbeeld ras en geslacht aan op te. hangen. Steffensmeier e.a. vinden bijvoorbeeld dat jonge, Afro-Amerikaanse mannen zwaarder bestraft worden, omdat zij door de rechter gevaarlijker worden gevonden. 43 Ook Unnever en Hembroff baseerden hun onderzoek op de focal concerns theorie. Zij ontdekten dat de demografische kenmerken van de dader een grotere rei spelen, wanneer de ernst van het feit, het criminele verleden van de dader en het aantal feiten waarvoor vervolgd wordt, 39 40
41 42 43
Crow 2005. Crow 2005. Crow 2005. O.a. Demuth & Steffensmeier 2004, Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998. Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998 14
HOOFDSTUK 2: STRAFTOEMETINGSTHEORIEEN
gering zijn. Volgens Crow let de rechter bij het beantwoorden van de drie hoofdvragen voornameJijk op de ernst van het feit en op het criminele verleden van de verdachte, maar ook het ras en het geslacht van de verdachte spelen een rol bij de straftoemeting. Daarbij bJijkt overigens dat minderheden bij bepaalde deJicten zwaarder worden bestraft, terwijl blanken voor andere delicten hogere straffen krijgen. Voor moord krijgen Afro-Amerikanen en mannen een hogere straf dan blanken en vrouwen. 44 De focal concerns theorie is een theorie, die specifiek voar de straftoemeting is ontwikkeld. De theorie omvat vele straftoemetingsfactoren: vaor het vaststellen van de drie punten van focal concern houdt de rechter onder meer rekening met de ernst van het feit, de persoan van de dader, het gevaar voar de maatschappij en met allerlei strafprocessuele
omstandigheden, zoals het arrondissement, de persoon van de rechter en de druk van de maatschappij. Ondanks de vele straftoemetingsfactoren, die deel uitmaken van de focal concerns thearie, wordt er geen rekening gehouden met slachtofferkenmerken.
In het volgende hoofdstuk wordt daarom een straftoemetingstheorie gepresenteerd waarin de verschillende theorieen uit dit haofdstuk gecombineerd worden en aangepast worden aan het Nederlandse strafrechtsysteem. Op die manier kan de wijze waarop de straftaemeting in Nederland plaatsvindt theoretisch worden onderbouwd.
44
Crow 2005.
15
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
3.1
Inleiding
In het vorige hoofdstuk zijn diverse theorieen beschreven die verschillen in straftoemeting verklaren. Geen enkele theorie omvat echter straftoemetingsfactoren die zowel betrekking hebben op delicts-, als op dader- en slachtofferkenmerken. Bovendien sluit geen enkele theorie goed aan bij het , Nederlandse rechtssysteem. Daarom wordt in dit hoofdstuk een straftoemetingstheorie geschetst waarmee de straftoemeting door de Nederlandse rechter theoretisch onderbouwd kan worden. Ook wordt een straftoemetingskader uiteengezet op basis waarvan de straftoemeting door de rechter plaatsvindt. Echter voordat uiteengezet wordt hoe de rechter straft, wordt eerst beschreven waarom de rechter straft. Verschillende strafdoelen legitimeren immers verschillende sancties. Welke doelen streeft de rechter nu na bij de bestraffing van wetsovertreders? Straf kan gedefinieerd worden als bewuste leedtoevoeging. De overheid heeft het alleenrecht op de vervolging en berechting van strafbare feiten. Het voorkomen van eigenrichting is daarmee een direct doel van de strafrechtspleging. Leedtoevoeging door de overheid vereist wei de nodige legitimatie. Daarom is wettelijk geregeld welke gedragingen strafbaar zijn, dat het OM beslist wie er vervolgd wordt en dat vervolgens een onafhankelijke rechter beslist over de schuld van de verdachte en over een passende sanctie. Maar legitimiteit aileen is niet genoeg om straffen door de overheid te verantwoorden. De bewuste leedtoevoeging door de staat dient ook een rechtsgrond te hebben en een doel te dienen. 45 Er bestaan verschillende theorieen over de rechtsgrond en doeleinden van de straf46 De absolute theorieen beschouwen de vergelding als zowel de rechtsgrond, als het doel van de straf. Tegenover de absolute theorieen staan de relatieve theorieen. Volgens de relatieve theorieen is de rechtvaardiging van de straf gelegen in het doel daarvan. Een straf mag dus slechts opgelegd worden voorzover de strafdoelen bereikt worden. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de dominante strafrechtscultuur in ons land de verenigingstheorie waarbij zowel de vergelding als de strafdoelen een rol spelen. De verenigingstheorie maakt een scherp onderscheid tussen de rechtsgrond enerzijds en het doel van het strafrecht anderzijds. De vergelding vormt bij deze theorie de grondslag van de straf. Het is rechtvaardig om iemand een straf op te leggen, omdat een misdaad vergolden moet worden. Tegelijkertijd biedt de vergelding bescherming aan de verdachte. De vergelding vormt een bovengrens voor de straftoemeting. De verdachte mag niet zwaarder worden gestraft dan in het kader van de vergelding noodzakelijk is. Er wordt aldus bij de straftoemeting rekening gehouden met de omvang van de schade en de mate van het te 45 46
Kelk 2001. Kelk 2001.
16
•
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
maken verwijt. De persoonlijke omstandigheden van de dader worden daarom ook bij de straftoemeting verdisconteerd. Er kunnen meerdere strafdoelen naast elkaar worden nagestreefd. Een eerste strafdoel is de normbevestiging. Hierdoor wordt aangetoond dat het overlreden van wettelijke regels niet wordt getolereerd. Ais wetsoverlredingen adequaat worden vervolgd, neemt bovendien de kans op eigenrichting af. Het voorkomen van eigenrichting is het tweede strafdoel. Een derde strafdoel is de generale preventie. Hierbij is het de bedoeling om de burgers ervan te weerhouden om in de toekomst een zelfde soorl delicten te plegen. De straf beoogt burgers die criminele plannen hebben af te schrikken. Een vierde strafdoel is de speciale preventie. Hierbij wordt getracht recidive door de dader tegen te gaan. Ott kan onder meer bereikt worden door behandeling en resocialisatie van de dader. Opsluiting van de dader voorkomt echter ook recidive voor zolang de dader vast zit. Ten slotte is bescherming van de maatschappij een strafdoel. Om te voorkomen dat de dader opnieuw slachtoffers maakt, kan de rechter er voor kiezen om daders die een gevaar zijn voor de maatschappij langdurig op te sluiten. De rechter kan dus, afhankelijk van delicts-, dader- en slachtofferkenmerken en van zijn persoonlijke voorkeur, verschillende strafdoelen nastreven. Het valt echter buiten het bereik van dit onderzoek om na te gaan welke strafdoelen door de individuele rechter worden nagestreefd. Desondanks spelen de strafdoelen in dit onderzoek wei een rol op de achtergrond. Wanneer de rechter denkt dat een verdachte een hoge recidivekans heeft, zal hij de verdachte vanuit het oogpunt van de speciale preventie en de bescherrning van de maatschappij zwaarder bestraffen, dan verdachten die een lager recidiverisico hebben: de strafdoelen bieden een verklaring waarom de rechter bij bepaalde delicts-, dader- of
•
slachtofferkenmerken zwaarder straft. De strafdoelen zeggen echter niets over welke delicts, dader- of slachtofferkenmerken de straftoemetingsbeslissing van de rechter beTnvloeden. Omdat in deze studie wordt onderzocht welke factoren van invloed zijn op de straftoemeting, bieden
de
strafdoelen
op
zich
onvoldoende
theoretische
ondergrond
voor
een
straftoemetingskader. Daarom wordt in de volgende paragraaf een straftoemetingstheorie geschetst waarmee verschillen in de straftoemeting verklaard kunnen worden op basis van delicts-, dader- en slachtofferkenmerken en procesomstandigheden.
3.2
Een straftoemetingstheorie voor het Nederlandse stratrechtssysteem
De theorieen die in het voorgaande hoofdstuk beschreven zijn, omvatten te welmg straftoemetingsfactoren, of sluiten te slecht aan bij het Nederlandse rechtssysteem om een verklaring te bieden voor verschillen in straftoemeting. Daarom wordt in dit hoofdstuk een nieuwe straftoemetingstheorie geschetst, waarmee de straftoemeting door de Nederlandse rechter theoretisch onderbouwd kan worden.
17
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Aangezien de focal concerns theorie de enige straftoemetingstheorie is waarbij de beslissing van de rechter centraal staat, wordt deze theorie hier als uitgangspunt genomen voor een nieuwe straftoemetingstheorie.
De theorie wordt
aangepast aan
het
Nederlandse
rechtssysteem door de focal concerns te wijzigen. De Nederlandse rechter houdt bij zijn straftoemetingsbeslissing niet zozeer rekening met de mate van verwijtbaarheid van de dader, de bescherming van de maatschappij en de praktische gevolgen van de beslissing voor organisaties en iQ.dividuen. Uit de wet en uit jurisprudentie blijkt immers dat de rechter bij de straftoemeting rekening houdt met delicts-, dader en slachtofferkenmerken. De 'hoofdvragen' die de Nederlandse rechter beantwoordt bij de straftoemeting hebben betrekking
op
de
zes
elementen
van
het
straftoemetingskader.
Voor
de
straftoemetingstheorie worden de focal concerns daarom vervangen door zes 'hoofdvragen' die de rechter zich bewust dan wei onbewust stell: 1. Wat zijn de wettelijke voorschriften? 2. Wat zijn de juridische delictskenmerken? 3. Wat zijn de delictsomstandigheden? 4. Wat zijn de daderkenmerken? 5. Wat zijn de slachtofferkenmerken? 6. Wat zijn de procesomstandigheden? De conceptualisering van deze zes hoofdaandachtspunten wordt hierna uiteengezet. Net als bij de focal concerns theorie is het uitgangspunt bij deze nieuwe straftoemetingstheorie, dat de rechter de zes hoofdvragen probeert te beantwoorden aan de hand van de informatie die hij tot zijn beschikking heeft.
De Nederlandse rechter die de hoofdvragen moet
beantwoorden, haalt zijn informatie uit het dossier en uit hetgeen hem ter zitting ter kennis komI. Ais het voor de rechter op basis van de beschikbare infonmatie niet mogelijk is om de zes hoofdvragen met honderd procent zekerheid te beantwoorden, valt hij net als bij de focal concerns theorie terug op stereotypering op basis van (interactie tussen) dader-, slachtoffer-
en delictskenmerken. Op deze wijze worden bijvoorbeeld oak bepaalde daderkenmerken die wettelijk gezien de strafmaat niet zouden mogen be'invloeden, zoals de herkomst van de verdachte, in de theorie verdisconteerd. Hieronder voigt een schematisch overzicht van de straftoemetingstheorie.
18
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Figuur 3.A Schematische weergave van de straftoemetingstheorie
3.3
De zes elementen van het straftoemetingskader
Om de straftoemetingstheorie toe te passen op de praktijk wordt in de volgende paragrafen het straftoemetingskader uit paragraaf 1.3 verder uiteengezet. Het belangrijkste kenmerk van de straftoemetingspraktijk is de grote vrijheid die de rechter heeft bij de straftoemeting. Deze
•
ruime discretionaire bevoegdheid heeft zowel betrekking op het type sanctie dat de rechter oplegt, als op de hoogte van die sanctie.47 In het Nederlandse rechtssysteem wordt aan de grate rechterlijke vrijheid veel waarde gehecht. De straftoemetingsvrijheid komt immers toe aan de behoefte om straffen te individualiseren. iedere moord en iedere moordenaar is immers anders, hetgeen strafdifferentiering wenselijk maakt. De rechter kan een moordenaar schuldig verklaren zonder oplegging van straf, of veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig jaar en alles daar tussenin. Aan de hand van voorgaande straftoemetingstheorie kan duidelijk worden hoe de rechter zijn straftoemetingsvrijheid invult. Tevens kunnen op basis van de straftoemetingstheorie verschillen in straftoemeting verklaard worden. De zes hoofdaandachtspunten van de straftoemetingstheorie
zijn
afgeleid
van
het
straftoemetingskader:
de
straftoemetingsbeslissing van de rechter wordt bernvloed door de wettelijke voorschriften,
47
Duker 2003.
19
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
juridische
delictskenmerken,
slathtofferkenmerken en
delictsomstandigheden,
procesomstandigheden.
daderkenmerken,
In de volgende
paragrafen
wordt
besproken uit welke straftoemetingsfactoren deze zes elementen bestaan. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk worden de bijbehorende hypothesen weergegeven. Aangezien dit onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de Databank Moord en Doodslag, worden de hypothesen beperkt tot de factoren die in de Databank Moord en Doodslag zijn geregistreerd. Deze hypothesen zullen in hoofdstuk zeven worden getoetst. t3.4
Wettelijke voorschriften
3.4.1
Het sanctietype
De rechter heeft weliswaar een grote straftoemetingsvrijheid, hij is bij de straftoemeting wei gebonden aan de wet. Bij ieder delict in het Wetboek van Strafrecht staat aangegeven welke straffen kunnen worden opgelegd. In het geval van moord of doodslag is het bijvoorbeeld mogelijk om een gevangenisstraf en een geldboete op te leggen. Aan een minderjarige verdachte kan jeugddetentie worden opgelegd, of een taakstraf of een geldboete 48 De verdachte kan ook worden geplaatst in een inrichting voor jeugdigen (PIJ)49 Tevens kent de Nederlandse strafwet een tweesporenstelsel, waardoor het mogelijk is om een combinatie van sancties op te leggen.s° Straffen kunnen worden gecombineerd met" maatregelen S1
Hierdoor
is
het
bijvoorbeeld
mogelijk
om
aan
een
gedeeltelijk
ontoerekeningsvatbaar verklaarde dader zowel gevangenisstraf, als TBS op te leggen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het delict en van de persoon van de dader beschikt de rechter dus bij het opleggen van een straftype over een breed arsenaal aan sanctiemogelijkheden. Wanneer de rechter naast gevangenisstraf tevens TBS oplegt, zal de strafduur van de gevangenisstraf die hij daarbij vaststelt waarschijnlijk lager Iiggen dan wanneer de rechter aileen gevangenisstraf oplegt. De kortere straf kan verklaard worden vanuit het feit dat een gevangenisstraf in combinatie met TBS als een 'dubbele straf ervaren kan worden. Bovendien kan een kortere gevangenisstraf in het belang zijn van de behandeling van de verdachte, want de behandeling in een TBS-kliniek vangt niet eerder aan dan dat (een groot deel van) de gevangenisstraf is uitgezeten.
48 49
50 51
Art. 77a Sr. Mits de veiligheid van personen of goederen deze maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zO gunstig rnogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte (Art. 77h lid 4 j" art. 77s Sr). Van der Landen 1992. De maatregelen zijn onttrekking aan het verkeer, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, terbeschikkingstel1ing (rBS) en plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV).
20
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
3.4.2 De hoogte van de straf
Naast het type sanctie staat in het Wetboek van Strafrecht tevens per delict aangegeven, wat de maximaIe straf is die voor het plegen van dat delict opgelegd kan worden. Daarnaast is het in geval van meerdaadse samenloop52 mogelijk om een straf op te leggen waarbij de strafmaxima van de verschillende gepleegde delicten worden opgeteld, maar waarbij de gevangenisstraf niet hoger mag worden dan €len derde boven het hoogste strafmaximum. 53 Aangezien tijdelijke gevangenisstraf niet langer mag duren dan twintig jaar:4 is dit de maximaIe straf voor iemand die terecht staat voor twee of meer gevallen van doodslag. 55 Voor dader van 12 tot 16 jaar oud kan het verblijf in een jeugdgevangenis maximaal een jaar duren. Daders van 16 tot 18 jaar oud kunnen maximaal twee jaar jeugddetentie krijgen 56 Bij daders van 16 en 17 jaar oud is het echter onder bepaalde (ernstige) omstandigheden ook mogelijk om de berechting en de bestraffing via het volwassenenrecht te laten plaatsvinden. 57 Omgekeerd is het mogelijk om 'kinderlijke' daders van 18 tot 21 jaar nog onder jeugdstrafrecht te vervolgen:8 De PIJ kan afhankelijk van de gedragsontwikkeling van de jongere maximaal 6 jaar duren. Naast de wettelijk vastgestelde maximale straf per delict zijn er in de wet ook regels opgenomen omtrent de minimale straf. Een bijzonder strafminimum bestaat echter niet in de Nederlandse strafwet. Wei bestaat er een algemeen strafminimum. De geldboete bedraagt minstens twee euro en gevangenisstraf duurt minstens een dag:9 Bovendien is het volgens art. 9a Sr mogelijk om ondanks een veroordelend vonnis een rechterlijk pardon toe te passen,
namelijk
een
schuldigverklaring
zonder
oplegging
van
straf.
De
straftoemetlngsvrijheid van de rechter is dus groat. ~
3.5
JURIDISCHE DELICTSKENMERKEN
De wettelijke voorschriften hangen nauw samen met het tweede element uit het straftoemetingskader: de juridische delictskenmerken. De juridische delictskenmerken geven aan met welke wettelijke voorschriften de rechter in het concrete geval te maken heeft. De juridische delictskenmerken zijn kenmerken die uit de tenlastelegging zijn af te leiden. Zij hebben betrekking op de ernst van het feit en geven onder meer aan, voor welk delict de 52
53
54
55
56 57 58
59
Bij meerdaadse samenloop wordt de verdachte voor meerdere delicten tegeIijk vervoIgd, bijvoorbeeld voor twee moorden, of voor een moord en een inbraak. Art. 57 Sr. Met ingang van 1 februari 2006 bedraagt de maximale dum van de lijdelijke vrijheidsstraf derlig jaar. Als er sprake is van doodslag met strafverzwarende omstandigheden"(art. 288 Sr) is het wei mogelijk om een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Art. 77i Sr. Art. 77b Sr. Art. 77c Sr. Art. 23 lid 2 Sr en ar1.10 lid 2 Sr.
21
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
verdachte vervolgd wordt (de juridische kwalificatie van het delict) en of er sprake is van
medeplegen of samenloop. Op basis van deze juridische delictskenmerken weet de rechter waf
het
specifieke
s!rafmaximum
is,
waarbinnen
hij
tot
een
concrete
straftoemetingsbeslissing moet komen.
3.5.1
De juridische kwalificatie van het feit
He! artikel uit het Wetgoek van Strafrecht waarvoor de verdachte vervolgd wordt, is de juridische kwalificatie van het feit. Oit is een aanduiding voor de ernst van het feit. Uit eerder onderzoek blijkt dat de ernst van het feit een van de belangrijkste straftoemetingsfactoren is 60 Aangezien dit onderzoek uitslui!end moord en doodslag betreft, zal de invloed van de ernst van he! feit kleiner zijn, dan wanneer in een onderzoek zowel moord als fietsendiefstallen worden betrokken. Moord en doodslag behoren tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. In Titel XIX van het Wetboek van S!rafrecht zijn de 'misdrijven tegen het leven gericht' verzameld. De hoogste straf kan worden opgelegd als moord bewezen wordt verklaard, te
weten een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van twintig jaar. 61 Van moord is sprake wanneer iemand een ander opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven berooft. Naast het importartikel (art. 289 Sr) bestaat er ook een 'specialis' van moord: de kindermoord ex art. 291 Sr, waarbij de moeder die op basis van een vooraf genomen besluit, uit vrees voor de ontdekking van de geboorte van haar kind, vlak na de bevalling haar kind van het leven berooft, bestraft kan worden met een gevangenisstraf van maximaal negen jaar. Wanneer de verdachte iemand van het leven heeft beroofd, waarbij er wei opzet, maar geen voorbedachte rade aanwezig is, kan hij vervolgd worden voor doodslag. Ooodslag kan bestraft worden met maximaal vijftien jaar gevangenisstraf62 Kinderdoodslag, waarbij een moeder vlak na de geboorte haar kind doodt uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling, kan gestraft worden met maximaal zes jaar gevangenisstraf 63 Ais doodslag gepaard gaat met het plegen van een ander strafbaar feit genoemd in art. 288 Sr is er sprake van gekwalificeerde doodslag.
In dat geval
kan
ook voor doodslag een
levenslange
gevangenisstraf of een tijdelijke van twintig jaar worden opgelegd. Gezien de voorbedachte rade die voor moord vereist is en uit het hogere strafmaximum dat op moord staat, wordt verwacht dat moord zwaarder wordt bestraft dan doodslag.
60 61 62
63
Mitchell 2003. Art. 289 Sr. Art. 287 Sr. Art. 290 Sr.
22
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
3.5.2 Meerdere strafbare feiten De juridische delictskenmerken bestaan niet aileen uit de juridische kwalificatie van het feit, maar ook uit het aantal delicten waarvoor de verdachte vervolgd wordt. Een verdachte kan te recht staan voor meerdere gevallen van moord of doodslag. Ook kan hij naast de moord of doodslag andere, op zichzelf staande delicten hebbengepleegd, zoals een roofoverval. In een dergelijk geval van meerdaadse samenloop wordt er een straf uitgesproken. Het maximum van deze straf is dan het totaal van de straffen, maar niet hoger dan een derde boven het hoogste maximum S4 Ais de dader tevens verdacht wordt van allerlei andere delicten, dan kunnen deze delieten ad informandum bij de zaak worden gevoegd, mits de dader ze bekend heefl. De delicten hoeven dan niet apart bewezen te worden, maar kunnen wei meewegen in de strafmaat. Verwacht wordt dat een verdachte die meerdere slachtoffers heefl vermoord zwaarder bestrafl wordt dan een verdachte die een slachtoffer heefl vermoord. Wanneer een verdachte vervolgd wordt voor meerdere delicten, wordt ook verwacht dat hij zwaarder bestrafl wordt dan een verdachte die voor een delict vervolgd wordt.
3.5.3 Meerdere verdachten De juridische delictskenmerken worden tevens gevormd door het aantal verdachten dat bij de moord betrokken is. Ais er meerdere daders zijn, kunnen de omstandigheden als ernstiger worden beoordeeld, bijvoorbeeld omdat het slachtoffer machtelozer is wanneer meerdere verdachten bij de moord betrokken zijn, of omdat de verdachten elkaar hadden kunnen aanspreken op het (voorgenomen) gedrag. Anderzijds kan in geval van meerdere .daders het aandeel van de individuele dader in de moord kleiner zijn, waardoor de straf lager uit kan vallen. Op doen plegen, medeplegen of uitlokken van moord staat in het wetboek echter dezelfde maximale straf als op plegen. 65 Wanneer de verdachte behulpzaam is geweest bij het plegen van de moord, of gelegenheid, middelen of inlichtingen heefl verschafl tot het plegen van de moord, wordt hij als een medeplichtige beschouwd. 66 Bij een medeplichtige wordt de maximale straf met een derde verminderd. 67 Dit onderzoek ziet echter uitsluitend de afdoening van (mede)plegers, omdat de gegevens van medeplichtigen niet in de Databank Moord en Doodslag worden geregistreerd. Wei staat het totaal aantal betrokken verdachten geregistreerd. Dit bestaat zowel uit plegers als uit medeplegers. Door medeplegers wei mee te rekenen bij het totaal aantal verdachten dat bij de moord betrokken
64 65 66 67
Art 57 Sr. Art 47 Sr. Art 48 Sr. Art 49 Sr.
23
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
is, worden de omstandigheden waaronder het slachtoffer vermoord is nauwkeuriger weergegeven.
3.6
Delictsomstandigheden
Naast de juridische delictskenmerken zijn er ook andere delictskenmerken die de straftoemeting kunnen be"invloeden. Dit zijn delictskenmerken die niet uit de tenlastelegging zijn af te leiden, maar die betrekking hebben op de ernst van de omstandigheden. Deze
•
factoren bij het derde element van het straftoemetingskader geven de omstandigheden of achtergronden bij de moord aan, zoals de modus operandus, de locus delicti6', het type moord, het motief en de mate waarin het slachtoffer aanleiding gaf tot de moord. De eerste factor bij de delictsomstandigheden is de modus operandus. De manier waarop de verdachte zijn slachtoffer vermoordt, kan de straftoemetingsbeslissing van de rechter bernvloeden. De wijze waarop dat gebeurt, is echter onduidelijk. In de Databank Moord en Doodslag wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende manieren een ander van het leven te beroven: doodschieten, -steken, of -snijden, doodslaan met de blote handen, verdrinken, verbranden, verwurgen, verstikken of bijvoorbeeld iemand van een grote hoogte afduwen. Het is moeilijk om vast te stellen welke manier ernstiger is. In de Databank Moord ~
en Doodslag wordt bovendien geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende stijlen
binnen een modus operandus. Een slachtoffer bij wie met een snee de hals wordt doorgesneden, sterft een andere dood dan een slachtoffer, dat tientallen keren met een mes gestoken wordt. Toch vallen beiden in dezelfde categorie. Uit eerder onderzoek blijkt dat moord door middel van brandstichting in Amerika het zwaarst wordt bestraft. 69 Aangezien bij fysiek geweld geen wapen wordt gebruikt, wordt hier verwacht dat deze modus operandus lichter wordt bestraft dan verbranding. Een tweede factor bij de delictsomstandigheden is de locus delicti. In de Databank Moord en Doodslag wordt geregistreerd of het slachtoffer in een woning, in een bos, in een water, op straat of in een horecagelegenheid om het leven is gebracht. Een moord die op een publieke locatie wordt gepleegd, brengt een grotere schending van de openbare orde met zich mee dan een moord die in een woning is gepleegd. Vanuit het oogpunt van de bescherming van de maatschappij is daarom bij een moord die op de openbare weg is gepleegd een zwaardere straf te verwachten, dan bij een moord die zich buiten de openbaarheid voltrok.
68
69
In de tenIasteIegging moet de pIaats waar het delict is gepIeegd weI zijn opgenomen. Deze plaatsaanduiding (zoals een adres of een plaatsnaam) is te onderscheiden van het soort pleegpIaats, zoaIs openbare weg of bos. Het soort pleegplaats (hier: locus delicti) hoeft niet in de tenlastelegging opgenomen te zijn, en behoort daarom niet tot de juridische delictskenrnerken, maar tot de deIictsomstandigheden. Glaeser & Sacerdote 2003.
24
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Naast de modus operandus en de locus delicti kan de straftoemeting be"invloed worden door het type moord of doodslag. Moord en doodslag kunnen geclassificeerd worden in partnerdoding, kinderdoding, ouderdoding, overige doding in de familiesfeer, doding bij ruzies, doding in het criminele milieu, roofmoorden, en seksuele moorden 70 Uit onderzoek van Glaeser & Sacerdote blijkt dat moord door middel van brandstichting in Amerika het zwaarst bestraft wordt (50 jaar), gevolgd door seksuele moord (36,3 jaar), moord tijdens een beroving (32,3 jaar), een romantic triangle (14,7 jaar). Een moord tijdens een gang fight wordt het lichtst bestraft (10,7 jaar).71 Uit onderzoek van Weiser Easteal en Dawson blijkt dat partnerdodingen minder zwaar bestraft worden dan instrumentele moorden n Aangezien bij een moordincident de motieven van de verdachte vaak niet bekend zijn, is het moeilijk om instrumentele van emotionele moorden te onderscheiden. Kinderdoding door ouders is een type moord, waarbij wei dUidelijk is dat er geen instrumentele motieven aan ten grondslag Iiggen. Verwacht wordt daarom dat kinderdoding door ouders lichter bestraft wordt, dan een instrumentele moord zoals een roofmoord. Van andere factoren die betrekking hebben op delictskenmerken, zoals de aanleiding tot de moord, de mate waarin het slachtoffer de verdachte provoceerde tot gewelddadig gedrag, het motief van de verdachte, de handelingen van de verdachte na de moord (heeft hij het Iijk
il II
verstopt? Heeft hij zichzelf aangegeven?) wordt ook verwacht dat zij de straftoemeting be"invloeden. Deze factoren worden echter niet geregistreerd in de Databank Moord en Doodslag. Zij zullen daarom niet in dit onderzoek worden betrokken.
:1;'1
I
3.7
Ii
IIi,
Daderkenmerken
,tJaast
de
wettelijke
voorschriften,
de
juridische
delictskenmerken
en
de
delictsomstandigheden vormen de daderkenmerken een ander belangrijk element van het straftoemetingskader. Het geslacht, de herkomst, en de leeftijd van de verdachte kunnen
hi
!I
" \'1
!I f
1,'1'
verondersteld worden van invloed te zijn op de straftoemetingsbeslissing van de rechter. Aan het eind van deze paragraaf worden daderkenmerken genoemd die wei deel uit rnaken van het straftoemetingskader, maar die op basis van de Databank Moord en' Doodslag niet onderzocht kunnen worden. 3.7.1
'IIi
i'
Geslacht
De eerste straftoemetingsfactor bij de daderkenmerken is het geslacht van de verdachte. Uit eerder onderzoek blijkt dat het geslacht van de verdachte een rol speelt bij de straftoemeting. In aansluiting bij de patriarchische theorie blijkt dat een vrouw Iichter bestraft 70
71
72
~Ii
De indeling van de categorieen is in navolging van Leistra & Nieuwbeerta 2003, Nieuwbeerta & Leistra 2004. Glaeser & Sacerdote 2003. Dawson 2004, Weiser Easteal1993.
25
I:
II
I II
II rl
II
I~
Ii ,~
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKAOER
wordt dan een man, met name wanneer de vrouw voldoet aan het traditionele rolpatroon van de zorgzame getrouwde moeder.7' Ook op basis van de straftoemetingstheorie wordt verwacht dat vrouwen minder zwaar bestraft worden. De rechter houdt bij de straftoemeting rekening met het recidiverisico en met het gevaar dat de verdachte vormt voor de maatschappij. De rechter baseert zijn oordeel deels op rapportages van bijvoorbeeld de reclassering, maar het exacte recidiverisico en het precieze gevaar voor de maatschappij kan de rechter nooit
~eten.
De rechter probeert het recidiverisico en het gevaar voor de
maatschappij verder in te schatten op basis van stereotypering. Het stereotype beeld van een vrouw is dat zij een kleinere kans op recidive heeft en in fysiek opzicht in mindere mate een gevaar vormt voor de maatschappij dan een man. Een rechter die terugvalt op stereotypering zal vrouwen daarom minder zwaar bestraffen dan mannen.
3.7.2 Herkomst
Naast het geslacht van de verdachte is een ander daderkenmerk de herkomst van de verdachte. De conflicttheorie veronderstelt dat blanken lichter worden bestraft dan nietblanken, maar op basis van eerder onderzoek moet geconcludeerd worden dat de rol van ras bij de straftoemeting nog altijd onduidelijk is. 74 De onderzoeken hebben echter vrijwel uitsluitend betrekking op ras en niet op etniciteit of nationaliteit. Hoewel niet eerder • onderzocht is hoe het geboorteland van de verdachte de straftoemeting beTnvloedt, wordt op basis van de straftoemetingstheorie verwacht, dat verdachten die in het buitenland geboren zijn zwaarder worden bestraft dan verdachten die in Nederland geboren zijn. Er bestaan immers negatieve stereotype beelden met betrekking tot allochtonen. Deze negatieve stereotype beelden van allochtonen kan de straftoemetingsbeslissing van de rechter bernvloeden.
3.7.3 Leeftijd
Een derde daderkenmerk dat van belang is bij de straftoerneting, is de leeftijd van de verdachte. Ook de invloed die de leeftijd van de verdachte op de straftoemeting heeft, is niet duidelijk. In de meeste onderzoeken wordt de leeftijd van de verdachte opgenomen als een controlevariabele. Daarbij wordt verondersteld dat het verband tussen de leeftijd van de verdachten en de opgelegde straf Iineair is. Leeftijd blijkt dan geen grote rol te spelen bij de straftoemeting 75 • Volgens Steffensmeier e.a. is het verband tussen leeftijd en straf echter niet Iineair, maar curvi-lineair. Wanneer er leeftijdscategorieen worden gemaakt, worden volgens Steffensmeier e.a. jonge verdachten (18-20 jaar) Iichter bestraft, verdachten tussen de 21 en
73 74
75
Koons-Witl2002. Zie paragraaf 3.2. Dawson 2004-B.
26
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
30 jaar worden het zwaarst bestraft, vanaf 30 jaar worden de verdachten weer wat Iichter bestraft, en ouder dan 50 krijgen verdachten de lichtste straf.76 Dit kan verklaard worden door het feit, dat jongere verdachten in mindere mate verantwoordelijk worden gehouden voor hun gedrag, of doordat zij vanwege hun jonge leeftijd eerder 'een tweede kans verdienen'. De oudste categorie verdachten wordt het Iichtst bestraft, omdat zij minder bedreigend zijn voor de maatschappij, of omdat zij op basis van stereotypering als minder bedreigend voor de maatschappij worden ervaren. De straf kan ook lager uitvallen, omdat aan resocialisatie van een oude dader in een gevangenis minder belang wordt gehecht. Daarnaast speelt de leeftijd van de verdachte nog een belangrijke rol bij de straftoemeting: de leeftijd is bepalend voor berechting onder jeugd- of volwassenrecht en voor de maximale straf die daaruit voortvloeit. In dit onderzoek wordt daarom de leeftijdsindeling van Steffensmeier e.a. deels aangepast aan het Nederlandse rechtssysteem (zie bijlage C).
3.7.4 Overige daderkenmerken
Ten slotte worden hieronder nog een aantal factoren genoemd, die wei deeI uitmaken van het straftoemetingskader, maar die niet in deze studie onderzocht worden, omdat zij niet in de Databank Moord en Doodslag worden geregistreerd. Ten eerste wordt het strafrechtelijk verleden van de verdachte verondersteld van invloed te zijn op de straftoemeting. Uit eerder onderzoek blijkt dat het strafrechtelijk verleden van de verdachte naast de ernst van het feit de belangrijkste straftoemetingsfactor isH Met name wanneer de verdachte een gewelddadig strafrechtelijk verleden heeft, wordt hij zwaarder gestraft.78 Ais de verdachte vaker veroordeeld is voor (soortgelijke) delicten kan dit delict rem zwaarder worden aangerekend. Hierdoor kan de opgelegde straf hoger zijn dan bij first offenders. Dit is ook het geval wanneer de verdachte de moord heeft gepleegd, terwijl hij nog
in zijn proeftijd zat of met verlof was. Verdachten die een lang strafblad bezitten hebben een hoger recidiverisico en vormen een groter gevaar voor de maatschappij. Verwacht wordt dat zij strenger bestraft worden dan first offenders. Daarnaast kan de psychische gesteldheid van de verdachte de straftoemeting be'invloeden. Ais een verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, kan hij niet gestraft worden. Wei kan hem een maatregel zeals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis worden opgelegd. Wanneer de verdachte wei (gedeeltelijk) toerekeningsvatbaar is, kan een beperkte geestesontwikkeling van de dader stafverlagend werken, omdat het delict hem minder zwaar aangerekend kan worden.
76
77 78
Dawson 2004-B, Steffensmeier, Kramer & Ulmer 1995. Kleck 1981, Mitchell 2003, Steffensmeier, Kramer & Streiffe11993. Blumstein e.a. 1983, Dawson 2004, Hagan & Bumiller 1983.
27
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Tevens zijn persoonlijke omstandigheden medebepalend voor de straftoemeting. Het gaat dan bijvoorbeeld om de woon-, werk- en gezinssltuatie van de dader. Ook de genoten opleiding en de middelen van bestaan kunnen van invloed zijn op de straf. Deze factoren kunnen door de rechter worden gebruikt om door middel van stereotypering de persoon van de verdachte in te schatten. Bij een alleenstaande, laag opgeleide, werkloze, arme verdachte zal de rechter eerder inschatten dat het recidiverisico en het gevaar voor de maatschappij grater is dan bij een get[puwde, hoog opgeleide, goed verdienende verdachte. Ten
slotte
kunnen
bepaalde
gezondheidskenmerken
van
de
verdachte
een
strafverminderende werking hebben. Ten eerste kan de strafbekwaamheid van de dader een rol spelen bij de straftoemeting. Het gaat dan om een eventuele verslaving aan drugs of alcohol, of om detentieongeschiktheid waarbij medisch noodzakelijke zorg en behandeling niet geboden kunnen worden in de gevangenis. Aan een dader die detentieongeschikt is bevonden zal eerder een ander soort straf worden gegeven. Ook kan een bepaalde gezondheidstoestand met zich meebrengen, dat het inhumaan wordt gevonden om de verdachte zwaar te straffen. Het kan daaram voorkomen dat een verdachte die ernstig ziek is lichter wordt bestraft. De rol van de factoren die in deze paragraaf genoemd zijn, kan hier echter niet worden onderzocht, omdat in de Databank Moord en Doodslag over bovenstaande factoren geen gegevens worden geregistreerd.
3.8
SLACHTOFFERKENMERKEN
3.8.1
Slachtofferkenmerken
Uit eerder onderzoek blijkt dat ook slachtofferkenmerken de straftoemeting kunnen beTnvloeden. 79 Hoewel slachtofferkenmerken noch in de wet, noch in de standaardmotivering uitdrukkelijk als straftoemetingsfactor worden genoemd, wordt bij het ontwikkelen van dit straftoemetingskader verondersteld dat de ernst van de omstandigheden mede bepaald worden door slachtofferkenmerken. Slachtofferkenmerken vormen daaram het vijfde element van het straftoemetingskader. Eerder straftoemetingsonderzoek heeft van verschillende slachtofferkenmerken aangetoond dat zij de straftoemeting beTnvloeden. Zo is gebleken dat het ras van het slachtoffer van invloed is op de straftoemeting. Wanneer het slachioffer blank is, worden zwaardere straffen opgelegd dan wanneer het slachtoffer niet blank is 80 Tevens wordt zwaarder gestraft wanneer het slachtoffer een vrouw is. 81
79 80 81
Zie o.a. Glaeser & Sacerdole 2000, Spohn 2000. Glaeser & Sacerdote 2000. Curry, Lee & Rodriguez 2004, Glaeser & Sacerdote 2000. 28
•
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Volgens Glaeser en Sacerdote wordt er zwaarder gestraft wanneer de 'maatschappelijke schade' hoger is en de apprehension rate lager is. 82 Vanuit een rationeel-economisch perspectief beschouwd is de maatschappelijke schade hoger wanneer het slachtoffer een hoge maatschappelijke positie heeft. Geslacht, ras, leeftijd, woon-, werk- en gezinssituatie, psychiatrisch en strafrechtelijk verleden en alcohol of drugsgebruik door het slachtoffer kunnen daarom de straftoemeting beTnvloeden. Voor wat betreft de apprehension rate zijn onder andere het geslacht, de leeftijd en het ras van het slachtoffer van invloed op de strafmaat, net als de dader-slachtoffer-relatie, het motief en de mate waarin het slachtoffer de dader heeft geprovoceerd 83 De moord wordt de dader meer kwalijk genomen naar mate zijn slachtoffer weerlozer, onschuldiger en socialer is. Hoe onschuldiger het slachtoffer is, hoe zwaarder de straf. Ook vanuit de straftoemetingstheorie wordt verwacht dat de rechter bij de straftoemeting rekening
houdt
met slachtofferkenmerken.
De
rechter
stelt mede op basis van
slachtofferkenmerken zoals geslacht, leeftijd, herkomst en de dader-slachtoffer-relatie vast in welke mate de verdachte een gevaar voor de maatschappij vormt en wat de kans is dat de verdachte opnieuw een delict zal plegen. Door stereotypering kan de rechter een vrouwelijk slachtoffer als weerlozer beschouwen. Bovendien wordt bij een vrouwelijk slachtoffer minder snel verwacht dat zij de daad op de een of andere manier heeft uitgelokt, terwijl dat bij een mannelijk slachtoffer die tijdens een vechtpartij om het leven komt eerder het geval zal zijn.
3.8.2 Daderkenmerken in interactie met slachtofferkenmerken Uit
eerder
straftoemetingsonderzoek
is
tevens
gebleken
dat
de
invloed
van
€Iachtofferkenmerken afhangt van de bijbehorende daderkenmerken. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Dawson dat mannen die een vrouw vermoorden zwaarder worden bestraft dan vrouwen die een man vermoorden. 84 Ook vanuit de straftoemetingstheorie wordt verwacht dat mannen die een vrouw vermoorden het zwaarst bestraft worden. Mede op basis van stereotypering kan de rechter een vrouwelijk slachtoffer als weerlozer tegenover een man beschouwen. Een ander slachtofferkenmerk waarvan verwacht wordt dat het in interactie met daderkenmerken de straftoemeting beTnvloedt, is de herkomst van het slachtoffer. Slachtoffers worden immers meestal vermoord door daders van dezelfde etnische groepering 85 Wanneer de dader een andere herkomst heeft dan het slachtoffer zijn verschillen in de straftoemeting te verwachten: uit eerder onderzoek blijkt dat Afro-
82 83 84 85
Glaeser & Sacerdote 2000. Dawson 2004. Dawson 2004. Nieuwbeerta & Leistra 2003.
29
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Amerikanen die een blank slachtoffer vermoorden zwaarder worden bestraft dan iedere andere dader-slachtoffer-combinatie 86 Voor dit onderzoek wordt daarom verwacht dat buitenlanders die een Nederlander vermoorden het zwaarst bestraft worden.
3.9
PROCESOMSTANDIGHEDEN
Het laatste element van het straftoemetingskader heeft betrekking op de achtergronden van de straftoemetingsbeslissing van de rechter die voorafgaand aan of tijdens het proces een
,
rol spelen. In tegenstelling tot delictsomstandigheden en dader- en slachtofferkenmerken bestaan deze procesomstandigheden nog niet op het moment dat de moord gepleegd word!. Zij ontstaan pas na de moord: zij spelen een rol in de aanloop naar, oftijdens het proces. Hierbij moet worden opgemerkt dat procesomstandigheden niet aileen van invloed zijn op de straftoemeting,
zij
worden
zelf
ook
bernvloed
door
juridische
delictsomstandigheden, daderkenmerken of slachtofferkenmerken
87
.
delictskenmerken,
Zo is het type rechtbank
afhankelijk van juridische delictskenmerken (kantongerecht of rechtbank), maar ook van daderkenmerken Ueugdrechter of militaire rechtbank). Ook de persoon van de OvJ of van de rechter kan samenhangen met andere straftoemetingselementen. Een OvJ kan zich bijvoorbeeld specialiseren in de vervolging van bepaalde delicten, waardoor bepaalde typen moord of zaken die grote maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt vaak door dezelfde' OvJ behandeld worden. In deze paragraaf worden verschillende factoren van de procesomstandigheden aangestipt die van invloed kunnen zijn op de straftoemetingsbeslissing van de rechter. Niet aile factoren worden in de Databank Moord en Doodslag geregistreerd, maar aangezien zij wei deel uit maken van het straftoemetingskader, worden zij hier wei genoemd. Achtereenvolgens wordt de rol van het OM, van de persoon van de rechter, van de houding van de advocaat en van de verdachte ter zitting en de rol van de druk vanuit de maatschappij besproken.
3.9.1
Het OM
Aangezien de OvJ bepaalt 6f de verdachte vervolgd wordt, voor welk delict de verdachte vervolgd wordt en welke straf daarbij geeist wordt, zijn de juridische delictskenmerken zeer afhankelijk van de organisatie van het OM. Ten eerste speelt de werkdruk een rol, zowel bij de staande als bij de zittende magistratuur. Ais de werkdruk hoog is, kan zowel de OvJ als de rechter zich minder goed voorbereiden op een zaak. Volgens de straftoemetingstheorie zullen zij eerder terugvallen op een perceptual shorthand, wat meer stereotypering met zich meebrengt.
86
87
Dawson 2004, Radelet 1981, Spohn 2000, Williams & Holcomb 2004. Vergelijk: Zoomer 1981. 30
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Ten tweede kan het voor de straftoemeting uitmaken in welk arrondissement de zaak voorkomt. Uit eerder onderzoek blijken er grate verschillen in straftoemeting te bestaan tussen
verschillende
arrondissementen 88
Dit
kan
komen,
doordat
niet
in
ieder
arrondissement hetzelfde strafvorderingsbeleid wordt gevoerd. Het strafvorderingsbeleid van het OM ziet zowel op richtlijnen omtrent het al dan niet vervolgen van bepaalde deliclen89 , als op richtlijnen omtrent de straf die ter zitting geeist wordt. Voor moord en doodslag bestaan echter geen OM-richtlijnen omtrent de strafeis. 90 De strafeis die ter zilting in een concrete strafzaak wordt geeist, is afhankelijk van de betrokken OvJ. De persoon van de Officier is daarmee een volgende straftoemetingsfactor. De rechter hoeft de strafeis van de OvJ overigens niet te volgen, maar indien de rechter een hogere straf oplegt dan door de OvJ geeist was, dient hij dat wei te motiveren."' VObr dit onderzoek is het van belang erbij stil te staan, dat de OvJ zijn eis baseert op dezelfde factoren als de rechter bij de straftoemeting. Zo worden de vervolgingsbesiissingen van de OvJ, naast de deiicts-, dader- en slachtofferkenmerken tevens be"invloed door procesomstandigheden, zoais de druk vanuIT de maatschappij en de druk vanuit de media. 92
3.9.2 De rechterlijke macht Niet aileen de staande magistratuur, ook de zittende magistratuur kent richtlijnen met betrekking tot de straftoemeting. De orientatiepunten voor de rechteriijke macht hebben echter geen bindend karakter en er bestaan geen richtiijnen met betrekking tot de straftoemeting bij moord en doodslag. Ter bevordering van de eenheid in de straftoemeling is er tevens een databank voor straftoemeling ontwikkeld 93 Deze Databank Consistente ,ptraftoemeting
bevat
in
beginsel
aile
uitspraken
in
hoger
beraep
waarin
een
onvoorwaardeiijke gevangenisstraf van vier jaar of meer is opgelegd. In deze databank voor straftoemeling kunnen rechters zoeken naar uitspraken in vergeiijkbare gevallen om na te gaan welke straffen daar zijn opgelegd. De moliveringspiicht kan aldus een convergerende werking hebben op strafrechtelijke besiissingen, ware het niet dat de rechter in de praktijk gebruik maakt van bijna lege standaardformuleringen. 94 Het biijft daaram vaak onduidelijk,
I
waarom de rechter in de concrete zaak bepaalde afwegingen heeft gemaakt.
,I
I
i
I 88
Fiselier 1985, Zoomer 1981.
89
Het OM kan onder meer op grand van geringe ernst van het feit of gebrek aan bewijs besluiten een
90
verdachte niet te vervolgen (het zgn. opportuniteitsbeginset). Duker (2003) schrijft dat het OM zich wet bezig houdt met de ontwikki!Iing van richtlijnen voor
91
enkele zware strafbare feiten, waaronder moord en doodslag. Art. 359 tid 7 Sv.
92
93 94
Bierie & Murphy 2003. Duker 2003. Van Koppen & De Keijser 2002. 31
il
~ :1
tl
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Naasl richllijnen kunnen collega's ook van invloed zijn op de slraftoemeling?S Ten eersle vindl er lussen rechters slrafmaaloverleg in hel algemeen plaals. Ten lweede willen rechlers in ingewikkelde gevallen collega's nog wei eens raadplegen 96 Ten derde vindl bij de meervoudige kamer wederzijdse be'invloeding van rechlers plaals. De drie rechlers moeten immers samen 101 overeenslemming komen omlrenl de schuldigverklaring van de verdachle en omlrenl de slrafoplegging. Ten slotte moeten rechlers rekening houden mel de hogere rechters om Ie voorko!J1en dal zij worden lerug geflolen als er hoger beroep wordl ingesteld. De hogere rechters kunnen ook op een andere manier van invloed zijn op de slraftoemeling door de lagere rechter. Welende dal er nog een hogere inslantie is die de zaak opnieuw kan beoordelen, kan bij de rechter onbewust een gevoel van gedeelde veranlwoordelijkheid mel zich meebrengen, waardoor hij makkelijker een zwaardere slraf kan geven." De slraftoemelingsbeslissing van de rechler is bovendien onvermijdelijk gekleurd door de persoon van de rechler. Kelk is van mening, dal hel gevoel van de rechler voor de ernst van de daad, voor de persoon van de dader, voor de omslandigheden waarander het feil gepleegd is en zijn gevoel voor de proportionaliteil en adequalie van de slraf, van invloed zijn op de straftoemeting 9B Volgens Van Koppen en De Keijser zijn opvatlingen van de rechler over de oorzaak van criminalileit, opvattingen over de ernst van criminalileit als een maalschappelijk
probleem,
opvatlingen
over de zin
van
slraffen
en
•
slrafdoelen,
laakopvattingen, polilieke en religieuze orienlaties, opleiding en werkervaring van invloed op rechterlijke beslissingen. 99 Uit een onderzoek van Hogarth bleken attitudes en de competenlie van de rechter orn complexe informatie Ie verwerken zelfs een zeer belangrijk dee I van de verschillen in slraftoemeling te verklaren. 'OO Maisch wijsl er echler op, dat er weliswaar een kans bestaat dat de persoon van de rechler een substanliele invloed uitoefent op de uilkomsl van de zaak, maar dat dil niet behoeft Ie belekenen, dat dil ook gebeurt. 'O' De ral van de persoon van de rechler wordl echler in deze sludie niel verder onderzocht.
3.9.3 De invloed ter zitting Specifieke omstandigheden lijdens de strafzitting kunnen de straftoemeling ook be'invloeden. Ten eersle speelt de advocaat van de verdachte een rol. Ais hij op een overtuigende wijze redenen voor strafvermindering aan weel Ie dragen, kan dil bijdragen tot vermindering van de slraf. Ten lweede is de opstelling van de verdachte van invloed. Of de verdachle 95 96
97 98 99 100
101
Van Koppen & De Keijser 2002. Wat rechters onderling bespreken over de zaak, blijft binnen de muren van de raadkamer; het raadkamergeheim blijft ongeschonden. Vit: Een interview met rechler Lahuis, Dagblad van het Noorden, 23 april 2005. Kelk 2001, p.401. Van Koppen & De Keijser 2002. Hogarth 1971, Zoomer 1981. MaIsch 2002
32
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
aanwezig is bij de behandeling van de zaak, of dat het vonnis bij verstek wordt gewezen, kan van invloed zijn op de strafloemeting. De wijze waarop de verdachte overkomt op de rechter kan ook een rol spelen bij de strafmaat. Heefl de verdachte bekend? Toont hij spijt? Ten slotte
wordt
de
strafloemeting
mogelijk
ook
be"invloed
door
een
eventuele
slachtofferverklaring. Ii
'j!
3.9.4 De invloed van de maatschappij Hoewel rechters onafhankelijk zijn en voor het leven benoemd, staan zij niet los van de maatschappij. De overheid heeft het monopolie in handen om delicten te vervolgen. Mede doordat de overheid het conflict tussen het slachtoffer en de dader heefl overgenomen van het slachtoffer, bestaat er een druk op de rechter om maatschappelijk responsief te handelen w2 Burgers verwachten van de overheid dat criminalitett adequaat wordt aangepakt. Zij verwachten daarom dat de rechter misdadigers strafl. De opgelegde straf is voor de burger immers de belangrijkste graadmeter voor de wijze waarop de strafrechter een strafbaar feit beoordeelt. '03 De laatste jaren klinkt echter steeds vaker de roep vanuit de maatschappij om strengere straffen. '04 Hoewel de rechter enerzijds vast moet houden aan zijn onafhankelijke posttie en boven de waan van de dag behoort te staan, kan hij ook niet om de gevoelens van de maatschappij en de druk vanuit de media heen. De mate van invloed van de maatschappij en van de media op de strafloemeting door de rechter is echter onduidelijk. Aangezien burgers steeds strengere straffen eisen wordt in deze studie tevens onderzocht, of de rechter gehoor geeft aan, dan wei het eens is met de eis van de burger: is de rechter steeds zwaardere straffen op gaan leggen? Om te onderzoeken of de. rechter over de
"periode
1993-2004 steeds strenger is gaan straffen, wordt het jaar waarin de moord
gepleegd is ook als straftoemetingsfactor beschouwd.
3.9.5
De rol van de procesomstandigheden voor dit onderzoek
De persoon van de rechter, de be"invloeding in de raadkamer, de houding van de verdachte ter zitting, een bekentenis van de verdachte en de kwaliteiten van de advocaat kunnen allen een grote stempel drukken op de straftoemetingsbeslissing van de rechter. Aangezien er in de Databank Moord en Doodslag geen gegevens bekend zijn over bovenstaande factoren, is het in het kader van deze studie onmogelijk om te onderzoeken op welke wijze zij de straftoemetingsbeslissing van de rechter be"invloeden.
102 103
104
Van Koppen & De Keijser 2002. De Roos 2000. TNS-NIPO onderzoek van 13 juni 2002 (te downloaden op http://www.tns-nipo.com (trefwoord doodstraf). 33
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
Wei kan onderzocht worden of het voor de straftoemeting uitmaakt in welk arrondissement de verdachte vervolgd en berecht word!. Aangezien uit de studie van Zoomer bleek dat de laagste straffen werden opgelegd in arrondissement Dordrecht, wordt in dit onderzoek onderzocht of Dordrecht over de periode 1993-2003 nag steeds het arrondissement is, waarin de laagste straffen worden opgelegd. Ook de druk vanuit de maatschappij kan onderzocht worden, door het jaar waarin de moord gepleegd is als straftoemetingsfactor in het onderzoek op te n~men.
3.10 Overzicht van de hypothesen Hieronder voigt een overzicht
van
de hypothesen die op basis van
bovenstaand
straftoemetingskader gesteld kunnen worden. Tabel 3A: Overzicht van de hvpothesen JURIDISCHE DELICTSKENMERKEN:
.
· Juridische kwalificatie van het feit
Hypothese A:
Moord wordt zwaarder bestraft dan doodslag.
· Straftype
Hypothese B:
Wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt opgelegd is de duur van de vrijheidsstraf lager dan wanneer aileen gevangenisstraf wordt opgelegd.
• Aantal delicten
Hypothese C:
Wanneer de verdachte voor een delict vervolgd wordt, krijgt hij een lagere straf dan wanneer hij voor meerdere delicten vervolgd word!.
· Aantal slachtoffers
Hypothese D:
Wanneer de verdachte een slachtoffer heeft vermoord krijgt hij een lagere straf dan wanneer hij meerdere slachtoffers heeft vermoord.
· Aantal verdachten
Hypothese E:
Wanneer een slachtoffer wordt vermoord door een verdachte wordt een lagere straf opgelegd dan wanneer meerdere verdachten bij de moord betrokken zijn.
DELICtSOMSTANDIGHEDEN:
tc
.
· Modus operandus
Hypothese F:
Een verdachte die zijn slachtoffer vermoordt door middel van verbranding wordt zwaarder bestraft dan de verdachte die zijn slachtoffer door middel van fysiek geweld om het leven breng!.
· Locus delicti
Hypothese G:
Een moord die in een woning is gepleegd wordt lichter bestraft dan een moord die op de openbare weg is gepleegd.
• Type moord
Hypothese H:
Kinderdoding door ouders wordt Iichter bestraft dan een roofmoord.
· Geslacht
Hypothese I:
Vrouwen worden Iichter bestraft dan mannen.
· Herkomst
Hypothese J:
Een Nederlandse verdachte wordt Iichter bestraft dan een buitenlandse verdachte.
· Leeftijd
Hypothese K:
Verdachten tussen de 18 en 30 jaar worden het zwaarst gestraft, verdachten ouder dan 50 worden het lichtst bestraft.
DADERKEfoIMERKEN:
Zle volgende paglna
34
HOOFDSTUK 3: HET STRAFTOEMETINGSKADER
SLACHtOFFE~kENMERkEN:
,,, ,:
'{
,
"
Vervola label 3A: Overzicht van de hvpothesen :
"::' ,'y :'", '
",
)'" :
:
,
''',
'
"
· Geslachl
Hypothese L:
Het vermoorden van een vrouw wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van een man,
• Herkomst
Hypothese M:
Het vermoorden van een Nederlands slachtoffer wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van een buitenlands slachtoffer,
· Leeftijd
Hypothese N:
Het vermoorden van een slachtoffer dat jonger is dan 18 jaar wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van oudere slachtoffers,
· Geslacht daderlslachtoffer
Hypothese 0:
Een man die een vrouw vermoordt, wordt zwaarder bestraft dan iedere andere dader-slachtoffer-combinatie.
· Herkomst daderlslachtoffer
Hypothese P:
Een buitenlandse verdachte die een Nederlands slachtoffer vermoordt, wordt zwaarder bestraft dan iedere andere dader-slachtoffer-combinatie.
· Arrondissement
Hypothese Q:
In arrondissement Dordrecht worden moord en doodslag minder zwaar bestraft dan in andere arrondissementen.
• Pleegjaar
Hypothese R:
Gedurende de periode 1993-2004 worden moord en doodslaq steeds zwaarder bestraft.
PROCESOMSTANDIGHEDEN:
Voordat de straftoemeting bij moord en doodslag wordt onderzocht, zal in hoofdstuk vier eerst besproken worden in welke nationale en internationale studies de straftoemeting bij moord en doodslag al is onderzocht. Daarbij wordt tevens aangegeven welke elementen uit het straftoemetingskader in het onderzoek betrokken zijn.
35
HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORD EN DOODSLAG
HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR STRAFTOEMETING BIJ MOORD EN DOODSLAG
4.1
Eerder onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag in Nederland
In dit hoofdstuk worden de studies beschreven waarin de straftoemeting bij moord en doodslag al is onderzoch!. Hierdoor wordt duidelijk welke strafloemetingsfactoren al onderzocht zijn en wat de rol van die factoren is. Dit kan vergelijkingsmateriaal bieden voor de resultaten uit dit onderzoek. In de volgende paragraaf worden internationale onderzoeken
•
beschreven. In deze paragraaf wordt het Nederlandse onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag beschreven. In Nederland is tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de afdoening van moord en doodslag. De drie onderzoeken die wei betrekking hebben op de afdoening van moord en doodslag worden hieronder beschreven. In een WODC-rapport]05 uit 1981 wordt over de periode 1973-1976 de strafvordering en strafloemeting in gevallen van zware criminaliteit onderzocht, waaronder moord, doodslag en gekwalificeerde doodslag.]06 Het onderzoek richt zich onder meer op de verschillen tussen de geeiste en opgelegde straf. Gemiddeld werd er voor moord en doodslag vier maanden minder straf opgelegd dan geeis!. Tevens blijken er zoweJ bij de eis als bij het vonnis grote verschillen te bestaan tussen arrondissementen. Dordrecht straft veer lager dan gemiddeld, terwijl in Den Haag, Amsterdam en Haarlem de opgelegde straffen uitzonderlijk hoog zijn.
uil'
het straftoemetingskader zijn in deze studie dus factoren met betrekking tot juridische delictsomstandigheden en procesomstandigheden onderzocht. Sij het onderzoek wordt echter
geen
onderscheid
gemaakt
tussen
voltooide
delicten
en
pogingen.
De
onderzoeksresultaten met betrekking tot het straftype en de strafduur kunnen daarom niet zonder meer vergeleken worden met resultaten uit dit onderzoek. Onderzoek dat zich specifiek richt op moord en doodslag werd in 2001 gepubliceerd door het WODC. De onderzoeksnotitie 'Moord en doodslag in 1998' beschrijft de verzameJing van relevante moord- en doodslaggegevens uit politiegegevens, kranten en OM_data.,o7 De delicts-, dader- en slachtofferkenmerken worden beschreven. Ook gaat er een paragraaf over de opheldering en bestraffing van moord en doodsJag. Sij het onderzoek naar de bestraffing wordt er onderscheid gemaakt tussen daders en mededaders. Ook wordt er bij de gemiddeld opgelegde gevangenisstraf een onderverdeling gemaakt aan de hand van het type moord (intimi, ruzie, criminele achtergrond, zeden en roofmoord) en aan de hand van de etniciteit van de dader. Autochtonen die een moord plegen met een criminele achtergrond (bijvoorbeeld in verband met een drugsdeal) worden het zwaarst gestrafl (gemiddeld 9,5 jaar), autochtonen die een intimi vermoorden krijgen de Iichtste straf (gemiddeJd 4,8 jaar).
]05 106 107
Zoomer 1981. Art 287 t/ m 289 Sr. Smit e.a 2001.
36
HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORO EN DOODSLAG
Verder is uit het onderzoek gebleken, dat daders met een strafrechtelijk verleden niet zwaarder gestraft blijken te worden dan daders bij wie niet bekend is dat zij eerder met justitie in aanraking zijn gekomen. Tevens hebben bekennende daders gemiddeld een lagere straf gekregen dan het gemiddelde, waarbij vermeld wordt dat dit niet behoeft te betekenen dat bekennen loont; het kan ook Iiggen aan het feit dat er meer bekentenissen zijn bij een moord die in de (lichter bestrafte) intimi-categorie vall. Ten siotte lijken vrouwen een lagere straf te krijgen, maar dat kan ook komen, doardat zij vaker psychotisch zijn ten tijde van het plegen van de moord. Het onderzoek omvat factoren uit het straftoemetingskader met
Ii
betrekking tot juridische delictskenmerken, delictsomstandigheden, daderkenmerken en procesomstandigheden, maar de invloed van slachtofferkenmerken op de straftoemeting wordt niet onderzochl. Het derde onderzoek naar de afdoening van moord en doodslag is in 2003 gepubliceerd door Leistra en Nieuwbeerta. Zij geven een overzicht van aile moorden in Nederland in de periode 1992-2001. Met betrekking tot de afdoening van moord en doodslag wordt onder meer de relatie beschreven tussen het wetsartikel waarvoor vervolgd wordt en waarvoor veroordeeld wordt (van aile zaken waarin er vervolgd word! voor moord, wordt 26% i
veroordeeld voor doodslag en 5% voor een ander, minder ernstig delict, zoals zware
ii
mishandeling de dood ten gevolge hebbend. Van aile zaken waarin het OM vervolgt voor
II II
doodslag wordt 20% veroardeeld voor een ander, minder ernstig delict.) Verder is
ii
I
onderzocht welk(e) type(n) sanctie aan de daders wordt opgelegd (gevangenisstraf, TBS, gevangenisstraf & TBS of jeugddetentie), waarbij ook de gemiddelde duur van de
i!
gevangenisstraf is onderzochl. In geval van moord wordt gemiddeld 8,4 jaar gevangenisstraf opgelegd en in geval van doodslag wordt gemiddeld 6,5 jaar gevangenisstraf opgelegd (als
"er tevens TBS wordt opgelegd,
is de gemiddelde duur van de vrijheidsstraf respectievelijk
:~ :ij
.,.1
j'
',,'I;
5,9 en 5,6 jaar). Ten slotte blijkt 20% van de daders een straf korter dan 3 jaar te krijgen, 55% van de daders een straf tussen de 4 en 10 jaar, 15% een straf langer dan 10 jaar en 1% van de dader krijgt 20 jaar of levenslang. De invloed van delicts- en procesomstandigheden
i
II II
op de straftoemeting zijn in deze studie niet onderzocht en net als bij andere Nederlandse onderzoeken naar de straftoemeting zijn ook bij dit onderzoek slachtofferkenmerken buiten beschouwing gelaten.
4.2
Eerder onderzoek naar straftoemeting bij moord en doodslag in het buitenland
In tegenstelling tot in Nederland is in het buitenland wei veel onderzoek verricht naar straftoemetingsfactoren in het algemeen. Toch is ook daar de straftoemeting in geval van moord en doodslag niet vaak onderzochl. Hieronder worden de studies beschreven die in Groot-Brittannie, Australie, Amerika en Canada hebben plaatsgevonden en die zich specifiek
I ;1
I
:i
37
j 1 'I
I I1
HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORO EN DOOOSLAG
richten op de straftoemeting bij moord en doodslag. Een schematisch overzicht van deze onderzoeken wordt aan het eind van deze paragraaf in tabel 4A weergegeven. In Groot-Brittannie worden jaarlijks gegevens gepubliceerd over moord, waarbij ook de modus operand us, de dader-slachtoffer-relatie en de leeftijd en het geslacht van zowel dader als slachtoffer worden betrokken. lOB Voor wat betreft de afdoening van moord en doodslag worden er gegevens gepresenteerd over het delict waarvoor vervolgd wordt en het delict waarvoor de rechter uiteindelijk veroordeelt, waarbij ook naar het type moord en de dader&'.
slachtoffer-relatie wordt gekeken. Over de straftoemeting wordt echter weinig bekend, want de opgelegde straffen worden
niet in verband
gebracht met delicts-,
dader- of
slachtofferkenmerken. Ook in het rapport 'Homicide Statistics' blijft de straftoemeting bij moord en doodslag onduidelijk, omdat ook hier de opgelegde straffen niet worden gekoppeld aan delicts-, dader- of siachtofferkenmerken W9 Bovendien krijgen verdachten die voor moord worden veroordeeld in Engeland altijd een levenslange gevangenisstraf. Dit betekent echter niet dat zij levenslang vastzitten. Bij veroordeelde moordenaars wordt in de praktijk een tariff vastgesteld. Dit is de periode die ze op grond van vergelding en afschrikking minstens in de gevangenis door moeten brengen. De moordenaars die in 1997 vrijkwamen hebben gemiddeld 14,4 jaar vast gezeten. De rol van delicts-, dader- en slachtoffergegevens
•
is echter ook bij deze tariffs is niet bekend.
Ook in Australie wordt jaarlijks een rapport over moord en doodslag gepubliceerd waarin uitgebreide overzichten zijn opgenomen over de delicts-, dader- en slachtofferkenmerken." O De afdoening van moord en doodslag wordt echter niet in de rapporten verwerkt. Wei is er in de Australische staat New South Wales een rapport verschenen over bestrafte moorden in de
periode
1994-2001." 1 In
deze
studie zijn
zowel
dader-,
als slachtoffer- en
delictskenmerken onderzocht. Uit dit rapport blijkt onder meer dat vrouwen lichter bestraft worden dan mannen, jeugdige daders gemiddeld een gevangenisstraf van 16 jaar in plaats van 18 jaar krijgen en dat de straffen die Aboriginals opgelegd krijgen niet sterk afwijken van de straffen die andere daders krijgen. Wanneer het slachtoffer jonger dan 18 was, wordt in geval van moord gemiddeld een hogere gevangenisstraf opgelegd (19,5 jaar), maar in geval van manslaughter (waarbij geen sprake is van opzet en een vooropgezet plan 1 12 ) is de straf ongeveer net zo hoog als bij een volwassen slachtoffer (7 jaar). Wanneer de dader terecht staat voor meerdere strafbare feiten krijgt hij een hogere straf (gemiddeld 21,3 jaar). Daders met een gewelddadig strafrechtelijke verleden krijgen gemiddeld 20 jaar gevangenisstraf, terwijl aan andere daders gemiddeld 18 jaar gevangenisstraf wordt gegeven. Ook de invloed Horne Office 2000, Povey 2004. Richards 1999. no O.a. Mouzos 2003, Mouzos & Segrave 2004. 111 Keane & Poletti 2004. 112 Vergelijkbaar met 'dood door schuld' uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht.
108
]09
38
HOOFOSTUK 4: EEROER ONOERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORO EN OOOOSLAG
van de modus operand us op de straftoemeting is onderzocht De categorie 'overig', waarin verdrinken, verbranden en vergiftigen valt, wordt gemiddeld bestraft met een gevangenisstraf van 22 jaar. Dit is een zwaardere straf dan voor verwurging (18,7 jaar), schieten (18,5 jaar), steken of snijden (18 jaar), slaan met een voorwerp (18 jaar) en slaan (17 jaar).'13 Ten sloUe kregen 17 van de 477 (4%) daders levenslang, terwijl slechts 24 daders (5%) een gevangenisstraf kregen van minder dan 13 jaar. Verder is in Australie de straftoemeting bij partnerdoding onderzocht '14 Vrouwen blijken minder vaak voor moord veroordeeld te worden en zij worden gemiddeld lichter bestraft dan mannen. Australiers worden zwaarder bestraft dan Aboriginals. Van de 59 partnerdodingen die van 1988 tot 1990 hebben plaatsgevonden, is 12% bestraft met een levenslange gevangenisstraf. Nog eens 29% is bestraft met een gevangenisstraf tussen de 10 en de 20 jaar. Ook in Canada is de afdoening van partnerdoding onderzocht.
'15 In Dawsons onderzoek uit
2004 worden het aantal gepleegde moorden, de ral van de verdachte (Ieider of medeplichtige), de guilty plea, het stafrechtelijk verleden, ras, geslacht en leeftijd, werkstatus,' burgerlijke staat en het psychiatrisch verleden van de dader en het slachtoffer betrokken. Ook wapengebruik, pleeglocatie en alcohol of drugsgebruik door de dader of door het slachtoffer worden onderzocht. Uit het straftoemetingskader worden dus zowel juridische delictskenmerken en delictsomstandigheden, als daderkenmerken en slachtofferkenmerken in het onderzoek betrokken. Dawson verwacht dat actoren in het strafproces stereotypisch denken, en dat partnerdoding daardoor anders wordt bestraft dan andere moordtypen. Verder wordt verwacht dat partnerdoding minder zwaar bestraft wordt, omdat het .vermoorden van een partner meestal gebeurt vanutt heftige emoties, waarbij wordt aangenomen dat de emoties er voor zorgen dat de dader niet meer helder na kan denken, in tegenstelling tot bij de instrumentele moorden. Uit het onderzoek blijkt dat verdachten die hun partner hebben vermoord een minder grote kans hebben om vervolgd te worden voor
first degree murder, maar dat zij over het algemeen wei een grotere kans hebben om te worden veroordeeld. Intimiteit lijkt een rol te spelen bij de afdoening, maar speelt een minder grate rol bij de eerdere strafprocessuele beslissingsmomenten dan bij de rechterlijke straftoemeting. De onderzoeksresultaten tonen aan dat er een lagere straf wordt opgelegd wanneer het slachtoffer een man is. Wanneer een man zijn vrouwelijke partner vermoordt, krijgt hij gemiddeld tien jaar gevangenisstraf, terwijl een vrouw die haar mannelijke partner vermoordt slechts een gevangenisstraf van vier jaar krijgt. Wanneer de verdachte een
113 114 115
Keane & Poletti 2004, p.l09. Weiser Easteal1993. Dawson 2004.
39
HOOFDSTUK 4: EERDER DNDERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORD EN DOODSLAG
gewelddadig strafrechtelijk verleden heeft, wordt er een hogere straf opgelegd, net als wanneer het slachtoffer een baan had. In paragraaf 2.5 is al beschreven dat Glaeser en Sacerdote in de Verenigde Staten de bestraffing van vehicular homicides onderzochten. Zij stelden vast, dat slachtofferkenmerken de straftoemeting beTnvloeden. 116 Uitgangspunt van het onderzoek is, dat iedereen dezelfde kans heeft om slachtoffer te worden van een vehicular homicide, ongeacht leeftijd, geslacht of ras. Slachtofferkenmerken zouden daarom bij vehicular homicides niet van invloed moeten zijn op de straftoemeting. De onderzoeksresultaten wijzen echter uit dat een vrouwelijk slachtoffer een hogere straf oplevert. Tevens wordt het doodrijden van een zwart slachtoffer minder zwaar bestraft dan het doodrijden van een blank slachtoffer. Glaeser en Sacerdote zijn niet de enige die hebben onderzocht op welke wijze ras de straftoemeting beTnvloedt. Ras is de straftoemetingsfactor die in Amerika het meest is onderzocht. Radelet onderzocht het verband tussen ras en de doodstraf bij moorden die door een onbekende zijn gepleegd. 117 Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat niet zozeer het ras van de dader de kans op de doodstraf bepaalt, maar dat naast het wetsartikel op grond waarvan de verdachte wordt vervolgd, het ras van het s/achtoffer de grootste invloed heeft. Het vermoorden van een blanke wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van een AfroAmerikaan.
•
Ook Williams en Holcomb wijzen op de verklarende factor van slachtofferkenmerken. '18 De verschillen die er bestaan bij het opleggen van de doodstraf kunnen voor een groot deel verklaard worden door de interactie tussen ras en geslacht van het slachtoffer te beschouwen. Wanneer het slachtoffer van de moord een blanke vrouw is, wordt er zwaarder gestraft dan bij andere slachtoffers. Blume, Eisenberg en Wells bestrijden het beeld dat er bestaat van de invloed van het ras op de doodstraf. Niet aileen blijkt in het beruchte Texas, wanneer het totale aantal moorden in ogenschouw wordt genomen, relatief minder vaak de doodstraf opgelegd te worden dan gemiddeld in Amerika. Ook het idee dat Afro-Amerikanen oververtegenwoordigd zijn in de deathrow wordt weerlegd. Dit kan verklaard worden door het feit dat er bij blanke slachtoffers
vaker de doodstraf wordt geeist dan bij zwarte slachtoffers. Blijkbaar vindt met het erger wanneer er een blanke wordt vermoord. Aangezien moord meestal intra-raciaal is, zijn AfroAmerikanen ondervertegenwoordigd in de deathrow. Afro-Amerikaanse daders vermoorden immers meestal Afro-Amerikaanse slachtoffers en bij Afro-Amerikaanse slachtoffers wordt minder vaak de doodstraf geeist dan bij blanke slachtoffers.
116 117 118
Glaeser & Sacerdate 2000, Glaeser & Sacerdate 2003. Radelet 1981. Williams & Holcomb 2004. 40
1[ HOOFDSTUK 4: EERDER ONDERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORD EN DOODSLAG
:1
'! Hoewel er in het buitenland veeI straftoemetingsonderzoek is gedaan, is de straftoemeting bij moord en doodslag, waarbij tevens de rol van delicts-, dader-, en slachtofferkenmerken wordt betrokken, weinig onderzocht. Een bijkomend nadeel aan het internationale onderzoek is de grote verschillen die er bestaan tussen de verschillende strafsystemen. Ten eerste zijn er definitieverschillen bij moord en doodslag. Bepaalde gedragingen kennen bijvoorbeeld in
I II ii
i
II Ii I
het buifenland een verhoogde strafbaarstelling (zo wordt vervolgd voor capital homicide
Ii
wanneer het slachtoffer van de moord een politieagent is). Ten tweede kennen de
\'1
;1
Angelsaksische rechtssystemen vaak sentencing guidelines en mandatory sentencingsystemen. Op die manier hebben rechters in Angelsaksische landen niet de vrijheid bij de straftoemeting die de Nederlandse rechters genieten. Hoewel de regels omtrent mandatory sentencing zonder twijfel een f1inke stempel drukken op de straftoemeting, zijn de onderzoeken uit de Angelsaksische landen toch waardevol, omdat zij de invloed van bepaalde straftoemetingsfactoren aanduiden. De ral van deze straftoemetingsfactoren wordt waar mogelijk in deze studie onderzocht. Voordat de straftoemeting bij moord en doodslag wordt onderzocht, wordt eerst in hoofdstuk vijf op basis van de Databank Moord en Doodslag beschreven, hoeveel moorden er in Nederland van 1993 tot 2004 hebben plaatsgevonden. Tevens worden de bijbehorende slachtoffer- en delictskenmerken beschreven.
41
I
~I
ii
i (i
HOOFDSTUK4: EEROER ONOERZOEK NAAR DE STRAFTOEMETING BIJ MOORO EN OOOOSLAG
label 4A: Overzicht van de buitenlandse studies naar de straftoemeting bij moord en doodslag
OELICTSOMSTANDIGHEDEN
JURIOISCHE DELICTSKENMERKEN
SLACHTOFFERKENMERKEN
DADERKENMERKEN
PROCESOMSTANDIG -HEDEN
~
,jg .8 .<::
c
2
~
:ill
a;
.<::
0
Ol
.<::
,-
,c
()
c
:2
>
"0
Ol "0
c
Ol Ol
i!! ~
:;;; +
"-Ol
'" a. Ol
"0
0
"0 Ol
'"
:J
"0
Ol Ol
:;;;
~
""in
~
i!! Ol "E
0
Ol "0 Ol
'"
uC
""iii
w
c
()
Ol
'"
"0 ~ Ol
c >
'" (;j
Ol 'C
.<::
::;: -:;;;-
""in
""iii
Ol
~
+
+
+ I +
+ I +
+
+
+
+ I +
+ I +
+
+
+
+ I
+
Canada
Partnerdoding
I
I +
+
Dawson 2004-B
Canada
Partnerdoding
I
I +
+
Homicide Statistics 1999
Groot-Brittannie
I
I +
I
I +
I +
+
+ I +
I
I +
I +
+
+ I +
VS. V.S.
lvehicu,ar
I V.S.
IDoodstraf
I
V.S.
Doodstraf
I
Blume, Eisenberg & Wells 2002 K1eck 1981
+ homicides I +
+
I
I + I
I+ + I
+ +
+ +
+
+
+
I
:=-
'" '" '"' '" _.3
+ +
+ +
Ol
"0
I:
Dawson 2004-A
Boris 1979 Glaeser & Sacerdote 2000, 2003
C
0
+
\
OJ
'lOl3 ."E ."Ol>
::::::0
0
+ +
Groot~Brittannie
c
1: ()
-J
I
Criminal statistics 2000
Ol
~-
-
I
Crime in England and Wales 200212003 Groot-Brittannie I
"0
'" _<.9 '" '"
7J
Partnerdoding
I
~
Ol
E
""iii
1: ()
Australia Australia
+ +
Ol
Ol
Sentenced homicides in New South Wales 1994-2001 Killin9 the beloved
I
c X
"">
'"
'0; ~
•
Ol
OJ
'C Ol
> 0
+
+
+
+
+
+ I +
+
+
+
I
+
I +
+
+
I +
+
+
+ + I +
+ +
I
+
-"
'" Ol
()
0
~
0-
+ +
+
'" 42
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 1993-2004
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 19932004
5.1
Inleiding
Om de afdoening van moord en doodslag te onderzoeken is het van belang om te weten hoeveel gevallen van moord en doodslag er in de periode 1993-2004 gepleegd zijn en wat de bijbehorende delictsomstandigheden, dader- en slachtofferkenmerken zijn. Deze gegevens zijn geregistreerd in de Databank Moord en Doodslag." 9 Van de periode 1993 tot en met 2004 zijn in de Databank Moord en Doodslag 2729 incidenten geregistreerd, die als moord of doodslag bestempeld kunnen worden. Een incident kan €len of meerdere slachtoffers en een of meerdere verdachten hebben. Verschillende slachtoffers en verschillende verdachten worden onder €len incident geschaard wanneer de pleegdatum en het pleegadres overeenkomen. Bij de 2729 incidenten zijn 2917 mensen vermoord. In label 5A en in de bijbehorende figuur 5A is te zien op welke wijze deze incidenten en slachtoffers
over de jaren zijn verdeeld. Tabel5A Aantal incidenten en slachtoffers van moord en doodslag per jaar Pleegjaar 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
Totaal 5.2
Incidenten
Slachtoffers
253 221 267 232 253 210 223 208 230 198 233 201 2729
268 232 281 246 271 233 233 223 250 211 249 220 2917
Vervolgde, opgeloste en niet opgeloste moord- en doodslagincidenten
Bij de 2729 moord- en doodslag incidenten die van 1993 tot en met 2004 in Nederland hebben plaatsgevonden, is niet altijd een verdachte vervolgd voor moord of doodslag. Oat komt ten eerste doordat 328 incidenten (12%) (nog) niet opgelost zijn, wat hier betekent dat de politie geen informatie over de verdachte kon verstrekken. Bij deze niet-opgeloste incidenten zijn 346 slachtoffers vermoord. Ten tweede zijn er 229· incidenten waarbij de moord wei is opgelost, maar waarbij er geen vervolging (in Nederland) heeft plaatsgevonden. 119
Zie paragraaf 1.5 voor een beschrijving van de totstandkorning van de Databank Meord en Doodslag. 43
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 1993-2004
Bij de incidenten uit deze categorie zijn 263 slachtoffers en 263 verdachten betrokken. Van 23 van deze 229 incidenten zijn de verdachten in het buitenland vervolgd en bij 85 incidenten beroofde de verdachte na de moord zichzelf van het leven. Daarnaast ontbreken van 121 incidenten gegevens over de afdoening: op basis van de gegevens die de politie verstrekte, konden bij deze verdachten geen parketnummers worden gevonden. Bij de resterende 2172 incidenten is er wei minstens een verdachte vervolgd voor moord of doodslag. Deze categorie bestaat uit ,2308 slachtoffers en 3180 verdachten. 120 In tabel 5B is de indeling van de moordincidenten schematisch weergegeven. Tabel 58: Indelina van moordincidenten in drie cateaorieen CATEGORIE
1. Opgelost en vervolgd voar moord of doodslag 2. Opgelcst, maar niet vervolgd voar moord of doodslag Verdachten in het buitenland vervolgd
Zelfmoord van de verdachte Vervolging onbekend TotaaJ opgelost, maar niet vervolgd voor moord of doodslag 3. Moord niet opqelost Tolaol
AANTAL INCIDENTEN
AANTAL SLACHTOFFERS
AANTAL VERDACHTEN
2172
2308
3180
23 85 121
24
29 86 148
106
133 229 328 2729
263
263
346
.
2917
3443
"
Op basis van de 2172 incidenten waarbij een verdachte vervolgd is voor moord of doodslag
wordt in dit hoofdstuk beschreven wat de delictsomstandigheden en de dader- en slachtofferkenmerken zijn. Daarnaast staat voor aile 2917 slachtoffers in bijlage A een overzicht op slachtofferniveau, waarin voor de drie categorieen de delictsomstandigheden en de slachtofferkenmerken zijn aangegeven. Grote versch iIIen tussen de categorieen zijn er niet, behalve dat logischerwijs bij de opgeloste incidenten bij ieder slachtoffer- of delictskenmerk het percentage 'onbekend' lager is dan bij de incidenten die niet opgelost zijn. In bijlage B staat een zelfde overzicht op daderniveau. Hierin is voor de drie categorieen af te lezen wat de delictsomstandigheden en de daderkenmerken zijn. Bij de moorden waarin er vervolgd is voor moord of doodslag, zijn de verdachten bijvoorbeeld jonger dan bij de moorden die wei opgelost zijn, maar waarin geen vervolging heeft plaatsgevonden.
120
Dit betekent dat bij een incident gemiddeld 1,06 slachtoffers en slachtoffer wordt gemiddeld door 1,38 verdachten vermoord.
1,46
verdachten zijn betrokken: een
44
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 1993-2004
5.3
Kenmerken van de incidenten waarbij vervolgd is voor moord of doodslag
5.3.1
Aantal incidenten, slachtoflers en verdachten
Hierboven is al beschreven dat bij de
2172
incidenten, waarin een vervolging voor moord of
doodslag heeft plaatsgevonden, 2308 slachtoffers en 3180 verdachten zijn betrokken. Tabel
I'
,Ii'·.1
5C en de bijbehorende figuur 58 geven de verdeting van het aantal incidenten, slachtoffers en verdachten over de jaren 1993-2004 weer. Tabel5C Aantal incidenten, waarin vervolgd is voar
moord of doodslag, mel bijbehorend aanlal slachloffers en verdachlen per jaar Pie "aar Incidenten Slachtoffers Verdachten
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Totaat
183 174 221 187 201 179 193 175 194 163 175 127 2172
191 182 233 196 216 191 202 190 212 172 187 136 2308
260 275 334 256 287 262 306 256 288 232 244 180 3180
L
!j !
j
i;
Gemiddeld wordt een slachtoffer door 1,38 verdachten vermoord wordt. In tabel 5D staat !jIangegeven hoeveel verdachten en hoeveel slachtoffers bij een incident betrokken waren. In 70% van de incidenten wordt een slachtoffer vermoord door een verdachte. Tabel5D
Aantal verdachten en aantal slachtoffers bii de opaelosle incidenten IN=2172) AANTAL VERDACHTEN
AANTAl SlACHTQFFERS
1 2 3 4 5 6
Tolaal
1 1522 43 7 2 1 2 1577
2 323 19 3 1
3 136 10 2
-
148
346
-
4 50 8 1 -
5 20 4 -
-
-
59
24
7 2
8 1
11 1
- - - - -
-
-
-
1
1
6 11 3
14
2
-
Tolaal 2066 87 13 3 1 2 2172
:
,
if
\.1
f
In de volgende paragrafen worden bij deze incidenten waarin een vef\(plging plaatsvindt voor moord of doodslag achtereenvolgens de delictsomstandigheden, de daderkenmerken en de slachtofferkenmerken besproken.
45
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE
1993-2004
5.3.2 Delictsomstandigheden Van de 2172 moord- en doodslagincidenten worden hieronder de delictsomstandigheden beschreven. in dit onderzoek worden de delictsomstandigheden gevormd door de modus operandus, de locus delicti en door het type
moord.
weergegeven
In dat
incidenten met een
figuur 35% m~s
5C van
Figuur 5C
is
Modus operalidus (N=2172) 1% 5% 7%
de
• Steek-snij wapen (N-765)
is gepleegd.
@
In 33% van de incidenten zijn de slachtoffers doodgeschoten. In 11 %
Schietwapen (N=720)
iii Fysiek geweld (N=230)
• Slagwapen (N=176)
11%
EJ Wurging, verstikking (N=154)
van de incidenten zijn de slachtoffers
• Verbrandfng (N=14) I!iI Onbekend of overig (N=113)
door
fysiek
geweld
omgekomen,
bijvoorbeeld doordat ze van het balkan
33%
van een flat zijn afgeduwd. Naast de modus operandus zijn ook Figuur 5D gegevens verzameld over de locus delicti
van
de
moord-
Locus delicti (N=2172)
en
doodslagincidenten. Figuur 5D geeft
• Waning (N=1 062)
de plaatsen weer waar de slachtoffers
Ii1 Openbare weg (N=719)
om het leven zijn gebracht. De plaats waar bijna de helft van de moord- en doodslagincidenten
•
II!I Bas, duinen, park afwater (N=174)
• Horeca (N=116) m Onbekend of overig (N=1 01)
heeft
plaatsgevonden is een woning (49%). Van 33% van incidenten is de locus delicti de open bare weg. Het derde kenmerk van de delictsomstandigheden is het type moord. 121 Bij het vaststellen van het type moord is gebruik gemaakt van informatie betreffende de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en van eventuele motieven of omstandigheden tijdens het delict (zoals een beroving of een verkrachting). In figuur 5E wordt het type moord weergegeven. Wanneer de verschillende categorieen met betrekking tot moord in de familiesfeer bij elkaar worden opgeteld, blijkt 33% van de moord- en doodslagincidenten een familiemoord te zijn. 25% van de incidenten vindt plaats tijdens een ruzie. 348 incidenten (16%) vallen in de rest categorie. Daarvan behoren 31 incidenten tot een 'overig type delict', zoals de 'kinderdoding door niet-ouders'. Bij de resterende 317 incidenten is het type moord onbekend, bijvoorbeeld omdat de motieven van de verdachte niet bekend zijn.
121
De indeling van de typologieen is in navolging van Leistra & Nieuwheerta 2003 en Nieuwbeerta & Leistra
2004. 46
HOOFDSTUK 5: DE MOORD- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERI ODE 1993-2004
iI I
Figuur SE
"
f"
Type moord (N=2172) 3%2o/t, • Kinderdoding door ouders (N=67) !!I Ouderdoding door kinderen (N=54) III Doding van (e><-)partner (N=407) • Doding rivaal in iiefde (N=58) 3% Ii! Ovenge doding in lamiliesfeer (N=128) • Ruzie (N=553) IIiI Grim inele sfeer (N=300) III Roofoverval (N=186) iii Zeden I seksuele dodlng (N=71) 25% EJ Overig en onbekend (N=348)
9%
5.3.3 Daderkenmerken Naast delictsomstandigheden zijn bij de 2172 incidenten waarin een verdachte vervolgd is voor moord of doodslag ook gegevens over de
verdachte
verdachten
bekend.
die
bij
Van de
de
3180
moord-
Figuur SF Geslacht van de verdachten (N=3180) 10%
en
doodslagincidenten betrokken zijn, is 90%
• Man (N=2869)
man. Er zijn 311
m1\.touw (N=311)
vrouwelijke verdachten
,i
,II
(10%) (zie figuur 5F). Niet aileen het geslacht, ook het geboorteland
90%
van de verdachten wordt in de Databank Moord en Doodslag geregistreerd. In figuur
Figuur SG Herkomst van de verdachten (N=3180) 1%
5G is' weergegeven dat iets meer dan de
• Nederland (N=1621)
helfl van de verdachten (52%) in Nederland
i.iJ Europa (N=229)
40%
52% • Suiten Europa (N=1684)
'fs geboren. 7% van de verdachten is in een
• Onbekend (46)
ander Europees land geboren. 122 40% van de verdachten is afkomstig uit de rest van de wereld. Het laatste daderkenmerk dat hier besproken
Figuur SH
wordt, is de leeflijd van de verdachten.
Leeftijd van de verdachten in categorieen IN=3180)
Gemiddeld is de verdachte 30 jaar. In figuur
0%
5H
staat
aangegeven
tot
welke
leeflijdscategorie de verdachten behoren. De meeste verdachten (52%) zijn tussen de 18
38%
0% 5% .0 Urn 11 (N-2) I!I 12 tim 1?(N=150) .18 tim 30 (N=1640) .31 Urn 50 (N=1218) .51 en ouder {N=162 I!I Onbekend (N=8)
en 30 jaar oud. 38% van de verdachten is tussen de 31 en 50 jaar oud.
122
lncusief de Balkan-Ianden. 47
HOOFDSTUK 5: DE MOORO- EN DOODSLAG INCIDENTEN IN NEDERLAND IN DE PERIODE 1993-2004
5.3.4 Slachtofferkenmerken Naast delictsomstandigheden en daderkenmerken zijn ook gegevens over slachtoffers bekend. Bij de incidenten waarin een verdachte vervolgd is voor moord en doodslag zijn in de periode 1993-2004 2308 slachtoffers vermoord. In de Databank Moord en Doodslag is over de slachtoffers een aantai gegevens verzameld,
ondermeer
over
geslacht,
Figuur 51 Geslacht van de slachtoffers (N=2308) 1%
herkomst en leeftijd. llil die gegevens blijkt dat
het
grootste
gedeelte
van
de
• Man (N-1595) EJ Vrouw (N=692)
slachtoffers man (69%) is. 30% van de
rn Onbekend (N=21)
slachtoffers is vrouw en van 1 % is het geslacht onbekend (zie figuur 51). Naast het geslacht zijn gegevens over de herkomst
van
Databank
het
slachtoffer
Moord
geregistreerd. '23 herkomst
In
van
in
de
doodslag
en figuur
5J
de
slachtoffers
is
de
Herkomst van de slachtoffers (N=2308) 13% • Nederland (N-11 01)
COl Europa (N=124)
48%
weergegeven. 48% van de slachtoffers is
• Buiten Europa (N=???) ~
• Onbekend (N=306)
Nederlands. 5% is afkomslig uil een ander land in Europa. '2' 34% is afkomslig uit de 5%
rest van de wereld.
Figuur 5K
Een volgend slachtofferkenmerk is de leeftijd van het slachtoffer. De gemiddelde
Leeftijd van de s1achtoffers in categorieen IN=2917) 2% 4%3%
leeftijd van de slachtoffers is 35 jaar. In
.0 Um 11 (N=97)
figuur
.,8
5K
is
aangegeven
tot
'" 12 Um 17 (N=64)
welke
leeftijdscategorie de slachtoffers behoren.
33%
Um 30 (N=768)
.31 Um 50 (N=968)
De meeste slachtoffers zijn tussen de 31
.51 en ouder (N=376)
en 50 jaar oud (42%). 33% van de
'" Onbekend (N=35)
slachtoffers is ouder dan 18, maar niet ouder dan 30. In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht op welke wijze de 2172 incidenten waarbij minstens een verdachte wordt vervolgd voor moord of doodslag worden afgedaan.
123
124
Herkomst behoeft hier niet hetzelfde te zijn als geboorteland. De herkomst van het slachtoffers is gebaseerd op informatie van de politie en uit ANP-berichten. Het betreft hier dus geen 'officiiHe' bron. Inclusief de Balkan-Ianden.
48
1 HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN
1993-2004
I
I'
I I
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Inleiding
6.1
De wijze waarop moord en doodslag worden bestraft is een onderwerp dat zowel de burger als de politiek bezig houdt: steeds vaker klinkt de roep om zwaardere straffen 125 en de maximaIe tijdelijke vrijheidsstraf voor moord wordt verhoogd van twintig naar dertig jaar. '26 De maatsehappelijke en politieke diseussies worden eehter gevoerd zonder deugdelijke feitelijke onderbouwing. Het is immers nog altijd niet bekend hoe moord en doodslag worden afgedaan. Vanwege de versnipperde registratie van gegevens ontbrak het aan een gesehikte dataset om de afdoening van de voltooide moorden en doodslagen te onderzoeken. Op basis van de Databank Moord en Doodslag, aangevuld met OM-data, is het eehter wei mogelijk om de afdoening van moord en doodslag te onderzoeken. Daartoe wordt in dit hoofdstuk wordt de eerste onderzoeksvraag beantwoord: Hoe worden moord en doods/ag door het OM en door de reehter afgedaan en welke versehillen in afdoening zijn er tussen moord en doods/ag? Uit het vorige hoofdstuk is al gebleken dat niet iedere moord resulteert in een vervolging of een veroordeling van een verdaehte. Bij sommige moorden is Oberhaupt geen verdaehte bekend, andere verdaehten zijn niet vervolgd en bij weer andere verdaehten heeft het OM de zaak geseponeerd. Van de 2917 incidenten uit de Databank Moord en Doodslag is 12% niet opgelost (346 incidenten). 8% van de ineidenten is wei opgelost, maarbij deze 229 ineidenten heeft er geen vervolging voor moord of doodslag plaatsgevonden. Bij 80% van de ineidenten heeft wei een strafreehtelijke vervolging voor een van de artikelen 287-291 Sr ,plaatsgevonden. Op basis van de 3180 verdaehten die bij deze 2172 incidenten zijn betrokken, wordt in dit hoofdstuk onderzoeht op welke wijze moord en doodslag in Nederland in de periode 1993-2004 zijn afgedaan en wat de versehillen in afdoening zijn tussen moord van doodslag. In paragraaf 6.2 wordt onderzoeht op welke wijze het OM de moord of doodslag heeft afgedaan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 de reehterlijke afdoening onder de loep genomen. Ten slotte wordt de verhouding tussen de afdoening door reehter en de afdoening door het OM onderzoeht.
6.2
De afdoening door het OM
Het eerste gedeelte van de onderzoeksvraag betreft de afdoening bij het OM. Bij het onderzoek naar de afdoening door het OM worden vier aspeeten oncl"erseheiden. Het eerste 125
126
TNS-NIPO onderzoek van 13 jun! 2002 (te downloaden op http://www.tns-nipo.com (trefwoord doodstraf). Kamerstuk 2005-2006, 28484, ill. F, Eerste Karner.
49
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
aspect is het wetsartikel op grand waarvan het OM de verdachte vervolgt. In dit onderzoek wordt de beslissing van het OM ingedeeld in drie categorieen: vervolging voor moord, vervolging voor doodslag, of vervolging voor een ander wetsartikel. 127 Ten tweede is er de beslissing van het OM am de zaak te seponeren, dan wei te dagvaarden. Het derde aspect van de afdoening door het OM is het geeiste strattype, bijvoorbeeld gevangenisstraf, TBS, gevangenisstraf en TBS, jeugddetentie, PIJ, jeugddetentie en PIJ en overig. Het laatste aspect van de afdoeniDg door het OM geldt uitsluitend voor zaken waarin een vrijheidsstraf wordt geeist. Het betreft de duur van de geeiste vrijheidsstraf. Aan de hand van deze vier aspecten wordt in de volgende paragrafen de afdoening door het OM onderzocht. 1. 2. 3. 4. 6.2.1
AFDOENING DOOR HET OM Grondslag van de vervolging Seponeren of dagvaarden Geeist straftype Geeiste duur van de vri"heidsstraf
De grondslag van de vervolging
Het eerste aspect van de afdoening door het OM betreft de grondslag van de vervolging: voor welk wetsartikel wordt de verdachte vervolgd? Van de 3180 verdachten worden er 2092 vervolgd voor moord. '28 859 verdachten worden voor doodslag vervolgd. '29 136 verdachten. hebben weliswaar een mededader die vervolgd wordt voor moord of doodslag, maar zij worden zelf vervolgd voor een ander delict, zoals mishandeling of wapenbezit. Van 93 verdachten is vooralsnog onbekend of en op welke wijze zij vervolgd zijn BO Dit betekent dat er totaal 2951 verdachten zijn vervolgd voor moord of doodslag. Tabel 6A en figuur 6A geven de grondslag van de vervolging van de verdachten die bij moord- en doodslagincidenten zijn betrakken weer. Tabel6A OVERZICHTVAN DE VERVOLGING
Figuur 6A
N
AanJal vertfachten bij de 2172 moordof doodslag incidenten 3180 Vervolgd voor een ander deflct 136 Vervolging onbekend 93 Vervolgd voor moord of doodslag 2951 Vervolgd voor moord 2092 Vervolqd voor doodslaq 859
127
128 129
130
Grondslag van de vervolging van de verdachten bij de moord- en doodslaqincidenten (N::::3180) 4% 3% • Verwlgd \Oaf maord (N"'2092) [lJ Verwlgd \OOf
doodslag
(N=859) • Ver.oJgd \oOOf owrige
delicten of poglngen (N=136) .Onbekend (N=93)
Aangezien aIleen voltooide moorden en doodslagen worden onderzocht, zijn pogingen tot moord of doodslag onder'ander arlike!' geschaard. Onder moord worden hier de .rtikelen 289 Sr (moord) en 291 Sr (kindermoord) verst'an. Doodslag omvat voor dit onderzoek de arlikelen 287 Sr (doodslag), 288 Sr (gekwalificeerde doodslag) en art 290 Sr (kinderdoodslag). Op basis van de gegevens die bekend zijn over de verdachte was het niet mogelijk om het parketnummer van de zaak te vinden.
50
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN
1993-2004
6.2.2 Seponeren of dagvaarden Van de 2951 verdachten die vervolgd worden voor moord of doodslag hoeft njet iedereen zich bij de rechter te verantwoorden: bij 302 verdachten heeft het OM de zaak geseponeerd (10%). Naast afdoenjng door middel van sepot heeft het OM tevens 11 zaken afgedaan door voeging of overdrach!. De resterende 2638 verdachten zijn gedagvaard voor moord (1852) of doodslag (786) (zie tabel 6B). Tabel 68: VerY olQinQsbeslissinQ van het OM naar QrondslaQ van de vervolQinQ IN =2951) VervolQinQsbeslissinQ Gedagvaard
Sepol Overdrachl of voeging Totaal
VERVOLGD
VERVOLGD VOOR
VQORMQQRD
DOQDSLAG
N
1852 232 8 2092
%
89 11 0 100%
N
786 70 3 859
TOTAAL
N
%
92 8 0 100%
2638 302 11 2951
%
89 10 0 100%
6.2.3 Het geeiste straftype Het derde aspect van de afdoening van moord en doodslag bij het OM is het geeiste
:1
straftype. Onder 'straftype' worden hier aile sancties begrepen, dus ook de maatregelen :1:
zoals TBS. Aangezien het OM ook vrijspraak of OVAR kan eisen, zjjn deze eisen ook opgenomen als 'geeist straftype', hoewel zij formeel geen straftype zijn.
'I I'
Het geeiste straftype is bij 751 verdachten onbekend. Dat bij zoveel verdachten de gegevens
"I !i
over het geeiste straftype en de geeiste strafduur ontbreken, kan verklaard worden, doordat het in de OM-data niet verplicht is om de velden in te vullen, die betrekking hebben op de geeiste straf. Elij driekwart van de resterende 1887 verdachten bij wie het geeiste straftype wei bekend is, eist het OM een tijdelijke gevangenisstraf (zie tabel 6C). Gevangenisstraf in combinatie met TBS wordt bij 12% van de verdachten geeis!. Een levenslange gevangenisstraf is 33 keer door het OM geeist (32 keer levenslang en een keer een levenslange gevangenisstraf in combinatie met TBS). Uit tabel 6C kan tevens worden afgelezen, dat er nauwelijks verschillen zijn in het geeiste straftype tussen verdachten die voor moord of voor doodslag worden vervolgd. Bij moordverdachten
wordt
wei
wat
vaker
levenslang
of
TBS
geeist,
terwijl
bij
doodslagverdachten de strafeis relatief vaker gevangenisstraf in combinatie met TBS is. Bij doodslagverdachten worden ook relatief vaker jeugdsancties geeis!.
51
1
I
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Tabel 6C: Het qeeiste straftvpe naar qrondslag van de vervolgin!! VERVOLGO VOOR GEEIST STRAFTYPE VERVOLGO VOOR MOORO OOOOSLAG Vrijspraak Tijdelijke gevangenisstraf Levenslange gevangenisstraf TBS Gevangenisstraf en TBS Levenslange gevangen~sstraf en TBS Jeugddetentie PIJ Jeugddetentie en PIJ OVAR Overig Onbekend
Tolaal
N 10 982 27 50 153 1 9 4 3 5 61 547 1852
% 0,8 75,2 2,1 3,8 11,7 0,1 0,7 0,3 0,2 0,4 4,7
100%
N 8 437 6 13 79
% 1,4 75,1 1,0 2,2 13,6
-
-
7 4 2 10 16 204 786
1,2 0,7 0,3 1,7 2,7
100%
TOTAAL N 18 1419 33 63 232 1 16 8 5 15
77
% 1,0 75,2 1,7 3,3 12,3 0,1 0,8 0,4 0,3 0,8 4,1
751 2638
100%
-
6.2.4 De duur van de geeiste vrijheidsstraf Het laatste aspect van de afdoening door het OM is de duur van de geeiste vrijheidsstraf. Het OM kan uitsluitend een strafduur eisen wanneer het geeiste strattype een vrijheidsstraf betrett. Het gaat hier om tijdelijke gevangenisstraf, tijdelijke gevangenisstraf in combinatie met TBS, jeugddetentie en jeugddetentie met PIJ. Levenslange gevangenisstraffen kennel}. geen aparte strafduur en blijven hier daarom buiten beschouwing. Het aantal verdachten waartegen een vrijheidsstraf wordt geeist, bedraagt dan 1672. Bij 27 verdachten is in de OMdata niet bekend, welke strafduur door het OM geeist wordt. Van de resterende 1645 verdachten kan de duur van de geeiste vrijheidsstraf wei onderzocht worden. De gemiddelde duur van de geeiste vrijheidsstraf bedraagt 8,7 jaar. Het OM eist bij moord een straf, die 2,5 jaar hoger is dan de strafduur die bij doodslag wordt geeist (9,5 versus 7 jaar). Opvallend is dat dit niet zo is bij jeugdigen. Oaar eist het OM een hogere straf voor doodslag dan voor moord. Niet aileen de grondslag van de vervolging, ook het geeiste straftype be'invloedt de strafduur: wanneer een gevangenisstraf wordt geeist, wordt een strafduur van 9,1 jaar geeist, twee jaar meer dan wanneer gevangenisstraf in combinatie met TBS wordt geeist (7,0 jaar). Bij verdachten die onder jeugdrecht worden vervolgd eist het OM echter geen lagere straf wanneer tevens een maatregel wardt geeis!: de geeiste strafduur bij jeugddetentie in cambinatie met PIJ is hager dan bij aileen jeugddetentie (zie tabel 60).
52
HOOFOSTUK 6: DE AFOOENING VAN MOORO EN DOOOSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004 Tabel 60: Gemiddelde duur van de geeiste vriiheidsstraf in jaren VERVOLGO VERVOLGD VOORMOORO VOOR OOODSLAG Jaren N Jaren N GEEIST STRAFTYPE Tijdelijke gevangenisstraf 9,9 417 7,3 977 Gevangenisstraf en TBS 7,2 6,6 152 78 SUBTOTAALVOLWASSENSTRAFPROCESRECHT 9,6 7,1 1129 495 1,0 0,9 Jeugddetentie 9 7 3,0 Jeuaddetentie en PIJ 1,2 2 3 SUBTOTAALJEUGOSTRAFPROCESRECHT 1,0 1,3 12 9 9,5 7,0 Totaal 1141 504
TOTAAL N Jaren 1394 9,1 230 7,0 1624 8,8 16 0,9 1,9 5 1,2 21 1645 8,7
Naast de gemiddeld geeiste strafduur, is een ander aspect van de straftoemeting de spreiding van de geeiste straffen. Figuur 68 geeft de verdeling van de geeiste straffen weer voor de 1624 verdachten die onder volwassenstrafprocesrecht
worden
r-F"i9"'u:::ur'--6::B=-
--,
Verdeling van de geEHste vrijheidssl.raffen (N=1624)
14
-.-_.. _-- ,---.-~-.-...._-_.. _-_._---
·~'----~·-----~--·---·l
i
vervolgd. De strafduur die het meest 12
+---------¥
~~-----~--~
geeist wordt, ligt net als de gemiddelde strafduur Daarnaast
rond
8
de
blijkt
dat
jaar
(13%).
vrijwel
iedere
10
i
H':CI---f\ 1--+<1------1
8
%
strafduur van 0 tot 20 jaar door het OM geeist word!. Een vrijheidsstraf van 11,
--1
6
4
I
+-----1'
-~---1
13, of 17 jaar blijkt echter een weinig 2
populaire straf te zijn. Een strafduur van
o
19 jaar wordt helemaal niet geeis!. Uit
tabel
6D
is
gebleken
dat
o de
4
8
12
16
20
Duur van de geeiste vrijheidsstraf in jaren
'gemiddeld geeiste strafduur afhankelijk is van de grondslag van de vervolging en van het geeiste straftype. Daarom wordt hieronder in figuur 6e de verdeling van de geeiste straffen weergegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar grondslag van de vervolging en naar geeist straftype. Tevens is de geeiste strafduur ingedeeld in categorieen. Ongeacht grondslag van de vervolging en geeist straftype is een strafduur van 6 tot en met 10 jaar procentueel gezien de meest voorkomende strafeis. Verder worden de straffen uit de hoogste categorieen (11-15 en 16-20 jaar) relatief vaker geeist wanneer bij een moordverdachte gevangenisstraf wordt geeis!. Zo eist het OM bij 10% van de moordverdachten bij wie gevangenisstraf wordt geeist een strafduur van 16 tot en met 20 jaar. Daarentegen wordt bij 4% van de doodslagverdachten een strafduur uit deze categorie geeis!.
53
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Figuur 6C Verde ling van de geeiste vrijheidsstraffen naar grondslag van de vervolging en naar geeist straflype (N=1624) 60 , _:.c_ '___, ~
50 j - - - - - - - - - - - " . 40
% 30
t------fTI
I --------~ -----1I
---'-------j
___---J
• Vervolgd veor moord en gevangenisstraf geels! (N=977) lEI Vervolgd veor maord en geva ngenisstraf met TBS gee1st (N=152) • Vervolgd voar doodslag en gevangenisstraf geeist (N=417) WI Vervolgd voor doodslag en gevangenisstraf met TBS geeist (N=78)
10
<1
1-5
6-10
11-15
Duur van de geeiste vrijheidsstraf in jaren
Geconcludeerd kan worden, dat zowel de grondslag van de vervolging als het geeiste straftype van invloed is op de strafduur die door het OM geeist word!: bij moord wordt een hogere straf geeist dan bij doodslag en wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt geeist, is de geeiste straf lager dan wanneer aileen gevangenisstraf wordt geeis!. Voor de volledigheid wordt deze paragraaf deels samengevat, door hieronder in tabel 6E een overzicht te geven van het aantal verdachten bij de verschillende afdoeningsmogelijkheden bij het OM.
54
HOOFOSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORO EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004 Tabel6E QVERZICHTVANliET AANTAL VERDACHTEN BIJ DEAFDOENING DOOR'HET OM Moord N % 232 8
1. Tijdelijke gevangenisstraf
Doodslag N % 70 3 3)
1\
I
Totaal N % 302 11
STRAFDUUR <1
2. 3. 4. 5.
1-5 6-10 11-15 16-20 Onbekend Tataal ti'deli'ke evan eniSstraf Levenslange gevangenisstraf TBS Levenslan en TBS Gevangenisstraf en TBS STRAFDUUR <1
1-5 6-10 11-15 16-20 Onbekend Totaal evan enisstraf en TBS 6. Jeugddetentie 7. PIJ 8. Jeugddetentie en PIJ 9. Vrijspraak 10.0VAR 11.0verig 12. Onbekend straftype Totaal eda vaard
4 48 63 34 3 1
153 9 4 3
10 5 61 547 1852) 2092
0,1 1,6 2,1 1,2 0,1 0,0 5,2 0,3 0,1 0,1 0,3 0,2 2,1 18,5 (62,3) 70,3%
2 33 27 13 3 1 79 7 4 2 8 10 16 204 786) 859
0,1 1,1 0,9 0,4 0,1 0,0 2,7 0,2 0,1 0,1 0,3 0,3 0,5 6,9 (26,6) 29,1%
6 81 90 47 6 2
232 16 8 5 18 15 77 751 (2638) 2951
0,2 2,7 3,0 1,6 0,2 0,1 7,9 0,5 0,3 0,2 0,6 0,5 2,6 25,4 (89,4) 100%
N=aantal verdachten. De getallen tussen haakjes geven subtotalen aan. Omdat de getallen in deze tabel afgerond zijn, kan het zo zijn dat zij niet precies optellen tot 100%.
6.3
De afdoening door de rechter
Nu is besproken op welke wijze het OM moord en doodslag afdoet, wordt he! volgende gedeelte ui! de onderzoeksvraag beantwoord: hoe wordt moord en doodslag door de rech!er afgedaan? Ui! paragraaf 6.2.2 is gebleken da! he! OM 2638 verdach!en gedagvaard heeft voor moord en doodslag. Op basis van deze verdach!en word! ook hier onderzoch! op welk artikel ui! he! We!boek van S!rafrech! de rechter zijn ui!spraak baseert, welk s!raftype hij opleg! en wat de duur van de opgelegde vrijheidss!raf is. In deze paragraaf word! aileen de afdoening van de rech!er onderzocht. In paragraaf 6.4 word! de afdoening door de rech!er vergeleken met de afdoening door he! OM.
55
I
I ~
HOOFDSTUK 6:
6.3.1
DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN
1993-2004
De grondslag van de veroordeling
Aan de hand van de lenlaslelegging en de bewijsmiddelen bepaall de rechler hel welsartikel op basis waarvan hij uilspraak doel. Een rechlerlijke uilspraak is een uilspraak die gebaseerd is op art. 348 of art. 350 Sv: de rechter kan hel OM niel-onlvankelijk verklaren, de dagvaarding nielig verklaren, de verdachle onlslaan van aile rechlsvervolging, vrijspreken of veroordelen. In figuur 6D slaal voor de 2638 verdachlen aangegeven op welk artikel uil hel Welboek van Sirafrechl de rechler zijn uitspraak baseert. Bij 1199 verdachlen doel de rechler een uilspraak voor een van de moordartikelen. 131 973 Verdachlen krijgen een uilspraak VDor doodslag. 132
246
Verdachlen die door hel OM voor moord of doodslag zijn vervolgd, worden
veroordeeld voor een ander artikel, zoals mishandeling of wapenbezil. Bij 220 verdachlen is het welsartikel op grond waarvan de rechler een uilspraak doel onbekend. '33 Figuur 6D Wetsartikel 0D grand waarvan de rechter een uitspraak doe! (N=2638) 8% • Uitspraak \-Ocr moord (N=1199)
Iii)
Uitspraak \QOr doodslag (N=973)
• Uitspraak \Ocr o-.erige delicten of pogingen (N=246)
• Ont>ekend (N=220)
6.3.2 Het opgelegde straftype Wal is nu de inhoud van de rechterlijke uilspraak? Aan 90% van de 2638 verdachlen die voor moord of doodslag worden vervolgd, legt de rechler een vrijheidsbenemende sanclie op (zie tabel 6F). 5% Van de verdachlen wordl door de rechler vrijgesproken. Opvallend is dal de helft van de verdachlen waarbij onbekend is voor welk welsartikel de rechler een uitspraak doel, wordl vrijgesproken. Er is dus iets bijzonders aan de hand mel de verdachlen waarbij de grondslag van de veroordeling Dnbekend is. Verder is 2% onlslagen van aile rechlsvervolging. 2% Van de verdachlen heeft een 'overige' uilspraak gekregen. Hieronder vall onder meer de niel-ontvankelijkheid van het OM, of de aanhouding van de slrafzaak, 131
132 133
Artt. 289 en 291 Sr. Artt. 287, 288 en 290 Sr. In aBe jaren ontbreekt de grondslag van de veroordeling bij ongeveer 7% van de verdahcten die voor rnoord of doodslag worden vervolgd. In het jaar 2004 ontbreekt de grondslag echter bij 20% van de verdachten. Dit kan veroorzaakt wordenr doordat de rechter deze zaken nag met heeft afgedaan, of doordat de afdoening nog niet in de OM-data is geregistreerd.
56
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORO EN OOODSLAG IN NEDERLANO VAN 1993-2004
maar ook Iichtere straffen, zoals de geldboete en de taakstraf. Bij nog eens 2% van de verdachten is de uitspraak onbekend. Tabel 6F: Opgelead straftype naar arondslaa van de veroordelma RECHTERL1JKE UITSPRMK VOOR MOORD OPGELEGD STRAFTYPE
N 852 21 56 213
RECHTERL1JKE UITSPRMK VOOR DOODSLAG
%
TijdeJijke gevangenisstraf 71,1 Levenslang 1,8 TBS 4,7 Gevangenisstraf en TBS 17,8 Levenslang en TBS Jeugddetentie 9 0,8 PIJ 8 0,7 Jeugddetentie en PIJ 9 0,8 Vrijspraak 3 0,3 OVAR 9 0,8 Overig 16 1.3 3 03 Onbekend TotaaJ 1199 100%
-
-
SUBTOTML VOOR MOORD EN DOODSLAG
N
%
685 3 41 182
70,4 0,3
1 12 5
4.2 18,7 0,1 1,2 0.5 0,3
3 1 27 13
0.1 2,8
-
-
973
100%
1,3
N 1537 24 97 395 1 21 13 12 4 36 29 3 2172
ONBEKEND
RECHTERL1JKE UITSPRMK VOOR OVERIGE DELICTEN
%
N
%
70,8 1,1 4,5
204 1
82.9 0,4 2,0
35
18,2 0,0 1,0 0,6 0,6 0,2 1,7
5 13
N
N
%
-
5,3
3
-
-
6 1 4
2,4 0,4
-
-
1,3 0,1
8
1,6 1,2 0,4 3,3
-
-
112 4 8 58
100%
246
100%
220
3 1
TOTML
15.9 1776 25 - 102 1,4 411
-
-
1 27
50,9 1,8
14 16 119 41
3,6 26,4
45 61
% 67,3 0.9 3,9 15,6 0.0 1,0 0,5 0,6 4,5 1,6 1,7
2.3 100% 2638 100%
Wanneer uitsluitend wordt gekeken naar de verdachten die een rechterlijke uitspraak hebben gekregen voor moord of doodslag (zie kolom 'Subtotaal voor moord en doodslag' in tabel 6F),
blijkt
dat
van
deze
2172
verdachten
aan
slechts
72
verdachten
geen
vrijheidsbenemende sanetie wordt opgelegd. Zij worden vrijgesproken, ontslagen van aile rechtsvervolging, of krijgen een overige of onbekende sanctie. Van de resterende
2100
verdachten (96,7%) die wei tot een vrijheidsstraf veroordeeld worden, moeten er 24 (1%)
~
een levenslange gevangenisstraf uitzitten en een een levenslange gevangenisstraf in combinatie met TBS. Aan 97 verdachten wordt TBS opgelegd en 13 verdachten worden tot PIJ veroordeeld. De overige verdachten worden tot een tijdelijke vrijheidsstraf veroordeeld. Van deze 1965 verdachten wordt veruit het merendeel veroordeeld tot een tijdelijke gevangenisstraf (1537). Daarnaast wordt aan 395 verdachten gevangenisstraf in combinatie met TBS opgelegd. Ten slotte worden 21 verdachten tot jeugddetentie veroordeeld en 12 verdachten tot jeugddetentie in combinatie met PIJ. 6.3.3 De duur van de opgelegde vrijheidsstraf Bij de 1965 verdachten die tot een tijdelijke vrijheidsstraf worden veroordeeld, dient tevens de duur van de vrijheidsstraf moet worden vastgesteld. Bij
21
verdacQten is de duur van de
opgelegde vrijheidsstraf niet bekend in de OM-data. Voor de overige 1944 verdachten kan de opgelegde strafduur wei onderzocht worden. Tabel 6G geeft de gemiddeld opgelegde strafduur weer per straftype en onderverdeeld naar moord of doodslag.
57
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Tabel6 G : Gemiddelde duur van de oDQeleqde vriiheidsstraf VEROORDEELD VOORMOORD N Jaren QPGELEGD STRAFlYPE Tijdelijke gevangenisstraf 847 9,0 GevanQenisstraf en TSS 213 6,4 8,5 SUBTOTAALVOLWASSENSTRAFPRoeEsREeHT 1060 0,9 Jeugddetentie 9 , 1,3 Jeugddetentie en PIJ 9 SUBTOTAALJEUGDSTRAFPRoeEsREeHT 18 1,1 1078 8,3 Totaal
VEROORDEELD VOOR DOODSLAG Jaren N
670 181 851 12 3 15 866
6,7 5,5 6,5 1,3 1,7 1,4 6,4
TOTAAL N 1517 394 1911 21 12 33 1944
Jaren
8,0 5,9 7,6 1,1 1,4 1,2 7,5
De gemiddelde duur van de opgelegde vrijheidsstraf bedraagt 7,5 jaar. Moord wordt zwaarder bestraft dan doodslag (8,3 versus 6,4). Net als bij het OM geldt dit niet voor de verdaehten die onder jeugdreeht worden vervolgd. Bij hen wordt doodslag juist zwaarder bestraft dan moord. Naast de grondslag van de veroordeling is ook het opgelegde straftype van invloed op de strafduur. Wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt opgelegd, bedra,!gt de strafduur 2,1 jaar minder dan wanneer aileen gevangenisstraf wordt opgelegd. Bij verdaehten die voor doodslag worden veroordeeld is dit versehil kleiner dan bij verdaehten • die voor moord worden veroordeeld (1,2 versus 2,6 jaar). De hoogste gemiddelde straf wordt opgelegd wanneer een verdaehte voor moord tot gevangenisstraf wordt veroordeeld (g jaar). Niet aileen de gerniddelde strafduur, ook de spreiding van de straffen geeft aan welke straffen de reehter oplegt. In figuur 6E is daarom de verdeling van de opgelegde vrijheidsstraffen weergegeven voor de
rF~ig,,-u...:u...:r...:6...:E
-,
Verdeling van de opgelegde vrijheidsstraffen
verdaehten onder
die
worden
veroordeeld
volwassenstrafproeesreeht.
(N='911)
"
Net
als bij het OM varieert de strafduur bij de
12
reehter ook van 0 tot 20 jaar. Toeh is de
10
frequentieverdeling van de opgelegde straffen
versehillend
frequentieverdeling
van
van de
de geeiste
straffen (zie figuur 6B). De strafduur die de reehter oplegt is vaker korter en minder vaak langer is dan de strafduur die het OM eist. In tabel
B %
• • 2 0 0
•
8
12
,.
20
Duur van de opgelegde vrijheidsstraf in jaren
6G is aangetoond dat de
opgelegde strafduur afhankelijk is van de grondslag van de veroordeling en van het opgelegde straftype. In tabel 6H wordt daarom de spreiding van de opgelegde straffen
58
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN
1993-2004
weergegeven, waarbij onderscheid is gemaakt naar grondslag van de veroordeling en naar straftype. Tevens is de opgelegde strafduur ingedeeld in categorieen. Net als bij het OM worden ook hier bij de verdachten die voor moord tot een gevangenisstraf worden veroordeeld procentueel gezien meer straffen uit de hogere categorieen (11-15 en 16-20 jaar) opgelegd, dan bij andere verdachten.
label6G Verde ling van de opgelegde vrijheidsstraffen na~r grondslag van de veroordeling en naar opgelegd straftype (N=1911) 60
!
________11 •
---=-------4 , - - - - - - : - - - - - - ,
50
Veroordeeld veor moord tot gevangenisstraf (N=847)
40
Ii Veroordeeld \IOar moord tot
% 30
--j [
20
i
• Veroordeeld veer doodslag tot gevangenisstraf(N=670)
10
------1'
ltI Veroordeeld vear doods lag tot
gevangenisstrafmetTBS (N=213)
gevangenisstrafmetTBS (N=181)
,'---------------" I
0 <1
1-5
6-10
11-15
16-20
Duur van de geeiste vrijheidsstraf in jaren
Van
deze 1911
verdachten
die voor moord of doodslag tot gevangenisstraf of
gevangenisstraf in combinatie met TBS worden veroordeeld, krijgt bijna een kwart een gevangenisstraf van 4 jaar of minder. 20% krijgt een gevangenisstraf van 10 jaar of meer. Figuur 6G toont dit aan, door het cumulatieve percentage weer te geven van de opgelegde gevangenisstraffen in jaren. Deze figuur laat tevens zien, dat moord zwaarder wordt bestraft dan doodslag. Waar in geval van moord ongeveer 25% van de verdachten een straf krijgt van maximaal 5 jaar, wordt een kwart van de doodslagverdachten veroordeeld tot maximaal ongeveer 3,5 jaar. Straffen tot 7,5 jaar worden opgelegd aan de helft van de verdachten die voor moord worden veroordeeld, terwijl de helft van de doodslagverdachten niet meer dan 5,5 jaar krijgt. 20% van de verdachten die voor doodslag is veroordeeld, krijgt een straf die
langer duurt dan 9 jaar, terwijl 20% van de moordverdachten een straf krijgt van minstens 11 jaar.
59
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
AI met al kan geconcludeerd worden dat de rechter moord zwaarder bestraft dan doodslag. Daarnaast legt de rechter een lagere strafduur op wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt opgelegd. Voor de volledigheid wordt deze paragraaf deels samengevat door hieronder in tabel 6H voor de 2638 verdachten. die voor moord of doodslag zijn vervolgd, een overzicht te geven van de wijze waarop de strafzaak door de rechter is afgedaan.
60
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Tabel6H
.. .Py!=RzICHTVA,fllB~TAANTAL.VERDACHTE:N BIJDE AFDOENING DOOR DE RI;CHTER Gedagvaard door OM Geen moord of doodslag
2638 246-
Grandsla onbekend
Veroordeeld vear moord of deedsla
1. Tijdelijke gevangenisstraf
220-
Moord
2172
Totaal
STRAFDUUR <1
1-5 6-10
11-15 16-20 Onbekend
Totaaltrdeli'ke evan eriisstraf 2. Levenslange gevangenisstraf 3. TBS 4. Levenslan en TBS
5. Gevangenisstraf en TBS
STRAFDUUR
<1
3
1-5
91
6-10
99
11-15
16
16-20 Onbekend
4
Totaal evan enisstraf en TBS 6. Jeugddetentie 7. prJ
8. Jeugddetentie en PiJ 9. Vrijspraak 10.0VAR 11. Overig 12. Onbekend stra e
o 9 8 9 3 9
21 13 12
4 36
16 Totaal
29
3
0,1
1199
55,2%
3 973
44,8%
2172
N=aantal verdachten. De getallen tussen haakjes gaven subtotalen aan. Omdat de getallen in deze tabel afgerond zijn, kan het zo zijn dat zij niet precies optel!en tot 100%.
61
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
6.4
De afdoening door de rechter in verhouding tot de afdoening het OM
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken op welke wijze het OM en de rechter moord en doodslag over de periode 1993-2004 hebben afgedaan. Er is echter nog niet onderzocht, hoe de afdoening door de rechter zich verhoudt tot de afdoening door het OM. Dat er grote samenhang tussen beide afdoeningen bestaat, is logisch, omdat de rechter voortborduurt op de beslissingen van het OM. De rechter is bij zijn ultspraak gebonden aan de door het OM opgestelde tenlastelegging en hij wordt bij zijn straftoemetingsbeslissing gestuurd door de
•
strafeis van het OM. Maar er kunnen ook grote verschillen bestaan tussen de afdoening door het OM en de afdoening door de rechter. De rechter kan bijvoorbeeld van mening zijn dat nlet aile ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Ook kan de oplegde strafduur verschillen van de geeiste straf doordat er tijdens het proces sprake blijkt te zijn van strafverminderende omstandigheden. Om de verhouding tussen de afdoening door het OM en de afdoening door de rechter te onderzoeken worden in deze paragraaf verschillende vragen beantwoord. Hoe vaak neemt de rechter de grondslag van de vervolging over en hoe vaak wordt een verdachte voor doodslag veroordeeld, terwijl het OM een vervolging voor moord had ingesteld? En in welke mate neemt de rechter het advies van het OM omtrent een passende sanctie over en hoe vaak veroordeelt de rechter een veroordeelde tot een ander sanctietype dan door het OM geeist was? En ten slotte: hoe verhoudt de opgelegde duur van de vrijheidsstraf zich tot de geeiste duur?
6.4.1 De grondslag van de vervolging in verhouding tot de grondslag van de veroordeling Het wetsartlkel waarvoor de rechter een uitspraak doet, is afhankelijk van het wetsartikel uit de tenlastelegging. Wanneer de rechter het strafbare feit waarvoor de verdachte vervolgd wordt bewezen verklaard, veroordeelt hij de verdachte. Wanneer het wetsartikel op grond waarvan de verdachte vervolgd wordt niet bewezen verklaard kan worden, wordt de verdachte voor het feit vrijgesproken, of kan hij wellicht worden veroordeeld voor subsidiair ten laste gelegde feiten, mits die feiten wei worden bewezen. Zo is het mogelijk dat een verdachte die voor moord wordt vervolgd uiteindelijk voor doodslag wordt veroordeeld. Voor de 2638 verdachten die het OM aan de rechter voorgeleidt, rijst daarom de vraag hoe het wetsartikel waarop het OM zijn eis heeft gebaseerd zich verhoudt tot het wetsartikel van de rechterlijke ultspraak. In tabel 61 is weergegeven dat 65% van de verdachten die vervolgd zijn voor moord ook een rechtertijke uttspraak krijgt voor moord. Bij 22% van de moordverdachten kon de voorbedachte rade niet worden bewezen. Zij hebben daarom een rechterlijke uitspraak voor doodslag gekregen. 5% van de hoofdverdachten kreeg een uitspraak op basis van een ander wetsartikel en bij 8% is de uttspraak onbekend. Van de verdachten die voor doodslag
62
~
HOOFOSTUK 6: DE AFOOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
zijn vervolgd, kreeg 72% ook een uitspraak voor doodslag. Bij 20% baseerde de rechter zijn uitspraak op een ander wetsartikel. Bij 9% van de doodslagverdachten is de rechterlijke uitspraak onbekend. De grondslag van de veroordeling is dus vaak minder ernstig dan de grondslag van de vervolging. Tabel 61: Grondslag van de veroordelinQ naar qrondslag van de vervolqing Eis IS MOORD % N
134
Eis IS DOODSLAG N %
TOTAAL
N
%
1199 1199 46 65 408 22 72 565 973 37 92 5 154 20 246 9 153 67 9 220 8 8 1852 786 2638 100% 100% 100% .. Omdat de percentages afgerond zlJn, kan het zo zlJn dat Zlj nlet precles op hJken ta tellen tot 100%.
Uilspraak voor moord (art 289,291,292) Uitspraak voor doodslag (art 287, 288, 290) Uitspraak voor een ander artikel of een paging Onbekend
6.4.2 Het opgelegde straftype in verhouding tot het geeiste straftype De volgende afdoeningsfase die onderzocht wordt, betreft het geeiste en opgelegde straftype. De straf die het OM eist, heeft een adviserende functie bij de strafbeslissing van de rechter. Wanneer het geeiste straftype vergeleken wordt met het straftype dat door de rechter is opgelegd, wordt dUidelijk in welke mate de rechter het advies van het OM voigt. Deze vergelijking wordt voor de 2172 verdachten die een rechterlijke uitspraak voor moord of doodslag hebben gekregen in percentages in de tabel 6J weergegeven. Wanneer het geeiste straftype een gevangenisstraf al dan niet in combinatie met TBS inhoudt, voigt de rechter de strafeis van het OM in meer dan 90% van de zaken. Wanneer een levenslange gevangenisstraf wordt geeist sluit de rechter zich minder vaak aan de bij de strafeis van het OM: een geeiste levenslange gevangenisstraf wordt slechts in 52% van de zaken tevens opgelegd. Gezien het grote aantal zaken waarbij het geeiste straftype onbekend is (27%), zijn precieze uitspraken over de mate waarin de rechter het strafadvies van het OM voigt niet goed mogelijk.
134
Omdal de percentages afgerond zijn, kan hel za zijn dat zij niel precies optellen tot 100%. 63
-------"'=-="==------=------=-----
---'"'-""","~--'-~~'-~~
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Tabel 6J:
De verhouding tussen opgelegde en geeiste straftypen in procenten bij de zaken, waarin de verdachte veroordeeld is voor moord of doodslag (N=2172) GEE:!ST STRAFTYPE
OPGELEGD STRAFTYPE
> .s"
(N=1183)
(N=31)
'"
-
1,4 0,3 0,1 100%
iiI"''''
(f)
'"I(N=58)
~a.
$"
0
(N=222)
(N=1)
(N=11)
(N=6)
(N=3)
(N=1)
(N=12)
0,9
84,5 6,9
1,8 90,.1
100%
1,7 1,7 100%
I,',
-
100,0
-
0,5 1,4
-
-
-
-
-
100%
100%
-
-
63,6
50,0
-
50,0
-
-
-
100%
100%
27,3
-
9,1
0
.0
>
a:
-
0
ro ~ I-
';E
;:;
00
"
151',6
-
'" ,,,,~
~
<=
'"""<=
ibl
0::
c.
~
5,4
-
" "'"
'0
'"['!'"
'0 '0
.s""
5,2
16,1
~
'0 '0
<9""
32,3
-
"":g "
'"2"<=
<= '" '" ~U) >1"'"
"'"<=(f)
'"
-
Totaal
.'!l <=
<= 'in <=
Gevangenisstraf "'" 91i~' , Levenslang 0,1 TBS 0,3 Gevangenisstraf & TBS 5,7 Levenslang & TBS Jeugddetentie 0,3 PIJ Jeugddetentie & PIJ 0,1 Vrijspraak 0,3 aVAR averig Onbekend
~
~,'!l <= "'"<= '>" <9 "
(N=55)
(N=589)
I(N=2172)
69,1
66,9
70,8
-
-
8,3
-
-
-
0,8
1,1
-
-
-
41,7
7,3
5,3
4,5
-
9,1
19,2
18,2
-
-
0,0
1,2
1,0
7,3
0,8
0,6
33,3
-
-
0,7
0,6
-
-
-
-
0,2
100,0
41,7
-
-
8,3
7,3
-
-
100%
100%
100%
33,3 33,3 100%
2,2
1,7
2'J,
1,3
100%
0,1
100%
~
64
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN
1993-2004
6.4.3 De opgelegde duur van de vtijheidsstraf in verhouding tot de geiHste duur van de vrijheidsstraf Het laatste aspect van de afdoening dat onderzocht wordt, betreft de duur van de vrijheidsstraf. Aangezien de OvJ zijn strafeis op dezelfde feiten en omstandigheden baseert als de rechter, is het interessant om te onderzoeken in welke mate de geeiste strafduur overeenkomt met de opgelegde strafduur. Van de 1932 verdachten die door de rechter voor moord of doodslag zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf met of zonder TBS, is de opgelegde strafduur bij 21 verdachten onbekend. Bij de resterende 1911 verdachten blijkt de OvJ gemiddeld een aanzienlijk hogere straf te eisen dan de straf die door de rechter wordt opgelegd: de duur van de vrijheidsstraf die door de OvJ geeist wordt, is gemiddeld 1,8 jaar hoger. Voor moord wordt gemiddeld 1,7 jaar meer gee1st, voor doodslag 1,8 jaar. In tabel 6K is de gemiddeld geeiste strafduur naast de gemiddeld opgelegde strafduur geplaatst. De figuur laat zien, dat de rechter voor ieder straftype gemiddeld een lagere strafduur oplegt, dan door de OvJ geeist.
Tabel6K
De gemiddelde geeiste en opgelegde strafduur per straftype voor moord en doodslag GEMIDDELOE GEMIDDELDE GEEISTE STRAFDUUR
QPGELEGD STRAFTYPE
IN JAREN
OPGELEGOE STRAFDUUR
EIS ONBEKEND N
N
IN JAREN
N
VERSCHIL GEEIST& OPGELEGD IN JAREN
VEROORDEELD VQORMOORD
Gevangenisstraf Gevangenisstraf & TBS Totaal
10,9 7,2 10,2
594 133 727
219 73 292
9,0 6,4 8,5
847 213 1060
1,9 0,9 1,7
8,6 6,9 8,3
478 134 612
175 40 215
6.7 5,5 6,5
670 181 851
1,9 1,5 1,8
9,9 7,1 9,3
1072 267 1339
394 113 507
8,0 5,9 7,6
1517 394 1911
1,9 1.1 1,8
/NEROORDEELD VQOR DOODSLAG
Gevangenisstraf Gevangenisstraf & TBS Totaal
TOTAAL
Gevangenisstraf Gevangenisstraf & TBS Totaal
Nietalieen het straftype is van invloed op de duur van de geeiste en opgelegde straf. Verschillen in geeiste en opgelegde strafduur worden ook duidelijk, wanneer de grondslag van de vervolging en van de veroordeling gezamenlijk bestudeerd worden. Tabel 6L toont aan, dat bij de 1339 verdachten bij wie zowel de geeiste als de opgelegde strafduur bekend is, het verschil tussen de gemiddeld opgelegde strafduur en de gemiddeld geeiste strafduur het grootst is (2,4 jaar), wanneer een verdachte veroordeeld wordt voor doodslag, maar vervolgd werd voor moord.
65
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN OOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004 Tabel6L
De gemiddelde geeiste en opgelegde strafduur naar grondslag van de vervollllnll en llron d s allivan de veroorde rIng VERVOLGO VOOR MOORO VERVOLGO VOOR TOTAAL VERVOLGO OOOOSLAG STRAFDUUR N STRAFDUUR N STRAFDUUR N OPGE- VEROPGE- VEROPGE- VERGEEIST LEGD SCHIL GEEIST LEGD SCHIL GEEIST LEGD SCHIL
VEROORDEELD VOOR
MOORO VEROOROEELD VOOR DOODSLAG TOTAAL
727
10,2
8,3
1,9
-
-
-
-
727
10,2
8,3
1,9
259
9,0
6,7
2,4
355
7,7
6,2
1,5
612
8,3
6,4
1,9
'" 986
9,9
7,9
2,0
355
7,7
6,2
1,5
1339
9,3
7,4
1,9
Wanneer de duur van de geeiste en opgelegde straf wordt ingedeeld in categorieen, wordt duidelijk, of de rechter een strafduur uit dezelfde categorie oplegt, als waaruit geeist werd (zie tabel 6M). Wanneer het OM een gevangenisstraf eist met een duur van 1 tot en met 5 jaar, legt de rechter in 87% van de zaken tevens een strafduur op van diezelfde categorie. Bij een eis tussen de 16 en de 20 jaar, legt de rechter vaker een straf op uit een lagere categorie. Omdat bij bijna 30% van de strafzaken onbekend is, wat de duur van de geeiste vrijheidsstraf was, moeten de resultaten met voorzichtigheid worden ge"interpreteerd. Tab eI 6M
De geeiste en d e 0plle eg de strafduur In catellorieen GEEISTE STRAFDUUR IN JAREN <1
1-5
11-15
6-10
16-20
~
SUBTOTAAL
ONBEKEND
TOTAAL
OPGELEGDE
STRAFDUUR
N
<1 15 1-5 6 6-10 2 11-15 1 16-20 1
Onbekend
-
Totaal 25
% N 60,0 14 24,0 214 8,0 17 4,0 2 4,0 100 247
N % 5,7 14 86,6 163 6,9 439 0,8 12
100 628
% N 2,2 1 26,0 19 69,9 146 1,9 161 3
-
-
100 330
% % N N % 2,8 3,5 0,3 3 47 1,8 404 30,2 5,8 2 44,2 18 16,5 622 46,5 48,8 46 42,2 222 16,6 3,3 0,9 40 36,7 44 100 109 100 1339 100
-
N 15 175 250 95 37 21 593
% N 2,5 62 29,5 579 42,2 872 16,0 317 6,2 81 3,5 21 100 1932
%
3,2 30,0 45,1 16,4 4,2 1,1 100
Voor de 1339 verdachten bij wie zowel de duur van de geeiste, als van de opgelegde gevangenisstraf bekend is, kan onderzocht worden hoeveel de geeiste strafduur afwijkt van de opgelegde strafduur. Door de geeiste strafduur te delen door de opgelegde strafduur, wordt duidelijk hoe de opgelegde straf zich tot de geeiste straf verhoudt. In figuur 6H is te zien, welk percentage van de opgelegde straffen lager is dan de geeiste straffen. 65% van de verdachten wordt lager bestraft dan de strafeis. 28% van de opgelegde straffen is identiek aan de geeiste straffen. In de resterende 7% legt de rechter een hogere vrijheidsstraf op dan de eis van het OM. Hierbij bestaat praktisch geen verschil tussen moord en doodslag.
66
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
Figuur 6H
Gemiddeld bedraagt de strafduur die de rechter oplegt 86% van de door het OM geeiste strafduur. Geconcludeerd kan worden, dat de rechter een verdachte gemiddeld tot een lagere straf veroordeelt, dan het OM eiste. Het OM eist voor de 1339 verdachten die VDor moord of dDodslag zijn veroordeeld en bij wie zDwel de geeiste als de opgelegde strafduur bekend is, gemiddeld een gevangenisstraf van 9,3 jaar, terwijl de rechter deze zaken gemiddeld met 7,4 jaar bestraft: een verschil van 1,9 jaar.
6.5
Conclusie
Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan, is in voorgaande paragrafen beschreven op welke wijze moord en doodslag in de periode 1993-2004 zijn vervolgd en berecht. Het OM eist bij 75% van de verdachten die voor moord en doodslag worden vervolgd een tijdelijke gevangenisstraf en bij nog eens 11 % een gevangenisstraf in combinatie met TBS. Bij de rechter bedragen deze percentages respectievelijk 70% en 18%. Bij deze verdachten dient ook een strafduur geeist of opgelegd te worden. De strafduur die door het OM geeist wordt en door de rechter wordt opgelegd is afhankelijk van de grondslag van de vervolging en van de veroordeling: zowel de geeiste als de opgelegde strafduur is bij moord hoger dan bij doodslag (een verschil van respectievelijk 2 en 2,5 jaar). Daarnaast is de strafduur afhankelijk van het geeiste en opgelegde straftype: wanneer aileen gevangenisstraf wordt geeist of opgelegd, is de strafduur 2,1 jaar hoger dan wanneer tevens TBS wordt geeist of opgelegd. 67
HOOFDSTUK 6: DE AFDOENING VAN MOORD EN DOODSLAG IN NEDERLAND VAN 1993-2004
De afdoening van de rechter is 60k in verhouding tot de afdoening door het OM onderzochl. Geconcludeerd kan worden, dat de rechter de afdoening door het OM afzwakl. Dat gebeurt bij verschillende fasen in de afdoening. In de eerste plaats vindt de afzwakking door de rechter plaats bij de grondslag van de veroordeling. 22% van de verdachten die voor moord door het OM worden vervolgd, worden door de rechter voor doodslag veroordeeld en 20% van de doodslagverdachten worden voor een ander (Iichter) feit veroordeeld. Daarnaast vindt afzwakking door de rechter plaats bij het straftype dat wordt opgelegd. Zo eist het OM vaker een levenslange gevangenisstraf, dan door de rechter wordt opgelegd. Ten slotte vindt de afzwakking door de rechter plaats bij de opgelegde strafduur. De straf die de rechter oplegt is gemiddeld bijna twee jaar Iichter dan de straf die door het OM wordt geeisl. In dit hoofdstuk is beschreven hoe moord en doodslag worden afgedaan. Deze informatie was nog niet eerder voorhanden, omdat het OM en de rechtbanken aileen het eigen werk registreren en niet de afdoening door het OM en door de rechter tezamen. De resultaten uit dit hoofdstuk bieden daarom voor de rechterlijke macht inzicht in de wijze waarop moord- en doodslagverdachten het strafrechtelijk systeem doorlopen. Nu duidelijk is hoe moord en doodslag door het OM en door de rechter worden afgedaan, blijken er grate verschillen in de straftoemeting bij moord en doodslag te bestaan. In het volgende hoofdstuk wordt aan de hand van het straftoemetingskader onderzocht door welk'e factoren deze verschillen verklaard kunnen worden.
68
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFAeTOREN
HOOFDSTUK 7:
ii
STRAFTOEMETINGSFACTOREN
I
7.1
I
Inleiding
Uit hoofdstuk zes is gebleken dat er bij de verdaehten, die tot een tijdelijke vrijheidsstraf worden veroordeeld, grote versehillen in de straftoemeting bestaan. Zowel de geeiste als de opgelegde strafduur varieert van nul tot twintig jaar. Het is eehter nog altijd onduidelijk waardoor deze versehillen in straftoemeting bestaan. Uit het vorige hoofdstuk bleek al wei dat verdaehten die voor moord worden veroordeeld gemiddeld een hogere straf krijgen dan verdaehten die voor doodslag worden veroordeeld. Ook het straftype beTnvloedt de straftoemeting: wanneer aileen gevangenisstraf wordt opgelegd, wordt een hogere straf opgelegd dan wanneer aan de verdaehte tevens TBS wordt opgelegd. Het type sanetie en de grondslag van de veroordeling zijn eehter niet de enige straftoemetingsfaetoren. In hoofdstuk drie zijn bij de versehillende elementen van het straftoemetingskader faetoren besehreven, waarvan vermoed wordt dat zij de straftoemetingbeTnvloeden. am meer inzieht te krijgen in de versehillen die bestaan bij de straftoemeting van moord en doodslag wordt in dit hoofdstuk op basis van de Databank Moord en Doodslag, aangevuld met OM-data, de tweede onderzoeksvraag beantwoord: In hoeverre zijn de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de s/achtofferkenmerken en de procesomstandigheden van invloed op de straftoemeting bij moord en doods/ag? Daarbij worden de hypothesen getoetst die in hoofdstuk drie zijn opgesteld. Hoewel straftoemeting teehniseh gezien aileen door de reehter plaatsvindt, wordt voor dit onderzoek de beslissing van het OM omtrent de te eisen strafduur ook als straftoemeting beschouwd. "De
straftoemetingsfactoren
bij
het
OM
worden
onderzoeht
op
basis
van
de
afdoeningsgegevens van de 1624 verdaehten die door het OM vervolgd zijn voor moord of doodslag en bij wie de duur van de geeiste gevangenisstraf of gevangenisstraf met TBS bekend is. De straftoemetingsfactoren bij de rechter worden onderzoeht op basis van de afdoeningsgegevens van de 1911 verdaehten, die door de rechter voor moord of doodslag tot een gevangenisstraf, al dan niet in eombinatie met TBS, zijn veroordeeld en bij wie de opgelegde strafduur bekend is.
7.2
Onderzoeksmethoden
am te onderzoeken in hoeverre de factoren uit het straftoemetingskader de versehillen in straftoemeting bepalen, wordt bij de versehillende straftoemetingsfactoren aangegeven wat de gemiddelde strafduur is. De strafduur wordt daarbij uitgesplitst naar grondslag van de vervolging of veroordeling en naar geeist of opgelegd straftype (zie bijlage D voor de geeiste strafduur bij het OM en bijlage E voor de opgelegde strafduur bij de reehter). Verwaeht wordt
69
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
echter dat de verschillende straftoemetingsfactoren onderlinge samenhang vertonen. Een vrouwelijke verdachte zal eerder betrokken zijn bij een kindermoord of een moord in de relatiesfeer dan bij een roofmoord. Een bivariate analyse is daarom niet voldoende om de ral van straftoemetingsfactoren bloot te leggen. De wijze waarop factoren gezamenlijk de straftoemeting be"invloeden, wordt hier onderzocht met behulp van multivariate Iineaire regressie-analyse. Multivariate regressieanalyse kan gebruikt worden om te bepalen op welke wijze verschillende onafhankelijke variabelen gelijktijdig de afhankelijke variabele be"invloeden.
'35
In bijlage C zijn de variabelen uit de
Databank Moord en Doodslag weergegeven, die voar dit onderzoek gebruikt worden. In de volgende paragraaf worden de onderzoeksresultaten met betrekking tot de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de dader- en slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden besproken voor de factoren, die de straftoemeting op multivariaat niveau significant be"invloeden. Aangezien de invloed van de factoren op de straftoemeting door het OM sterk overeenkomt met de invloed die zij hebben op de straftoemeting door de rechter, worden in de volgende paragraaf de straftoemeting bij het OM en bij de rechter gezamenlijk besproken. In tabel 7C staat een overzicht van aile hypothesen. Hierbij is aangegeven of de betreffende hypothese Np basis van de onderzoeksresultaten al dan niet verworpen dient te worden.
7.3
De rol van de straftoemetingsfactoren
In tabel 7A wordt de invloed die de verschillende straftoemetingsfactoren hebben op de geeiste strafduur voor het OM en voor de rechter zowel bi- als multivariaat weergegeven. Op deze manier is goed te zien of de ral die straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau spelen ook nog aanwezig is wanneer meerdere straftoemetingsfactoren tegelijk worden onderzocht. Zo is bijvoorbeeld te zien of een familiemoord nog steeds Iicht bestraft wordt wanneer rekening wordt gehouden met het geslacht van het slachtoffer.
135
Babbie 2001.
70
•
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
Tabel 7A:
Gewichten van de straftoemetingsfactoren bij het OM en bij de rechter op bi· en multivariaat niveau
OM (N=1624) B1VARlAAT
STRAFTOEMETINGSFACTOR:
GRONDSLAG
STRAFTYPE
MNTAL DELICTEN
Doodslag Moord Gevangenisstraf Gevangenis & TBS
1 Delict Meerdere delicten
AANTAl MOORDEN
1 Moord of doodsla9 Meerdere moorden
MNTALSLACHTOFFERS 1 slachtoffer
AANTAL VERDACHTEN
2 slachtoffers 3 of meer slachtoffers 1 verdachte 2 verdachten 3 of meer verdachten
· 2,4951-
-2,1525"" 2,0128""
2,9818"" 4,2013"" 0,0590 1,0512"" 1,2262""
BIVARIAAT
0,2113
S.E. 1,3285
.
.
B
(Constant) JURIOISCHE OELICTSKENMERKEN
Rechter (N=1911)
MULTIVARIMT
1,8175""
-2,1498"" 0,9891"" 0,4915
3,38680,9607
0,4858 -0,2203
0,2463 0,3253 0,2363 0,5220 0,6921 1,3326 0,2990 0,2891
MULTIVARIAAT
1,8414
S.E. 1,0407
·
-
B
· 1,9953"" ·2,0383-
2,3776**
3,79883,8909"" 2,4334"
1,3997"" 1,2448""
1,6122"" 0,1801
-
-
·1,9898"" 0,2240
·
·
1,5294** 0,1875
0,9220
0,5021
-
-
2,4192"" 0,5561 2,3697" 1,0243
·
·
0,3685 -0,4499
0,2322 0,2424
OELICTSOMSTANOIGHEDEN MODUS OPERANDUS
Fysiek geweld Schieten Steken Siagwapen Wurgen
Verbranden Modus overig Locus DEUCTI Woning
Weg Bos afwater
*
TYPE MOORD
Horeca Locatie Qverig/onbek Kinderdoding door ouders Ouderdoding Partnerdoding Rivaaldoding Overig familie Ruzie
Roofoverval Criminele sfeer
Zeden Type Qverig/onbek
3,8396"" 1,7179"" 1,9880"" 2,8792"" 6,0049"" 2,9385""
2,64691,6393""
-
0,5310" 1,8862"" 0,8475" 0,1693
0,5282" 1,1435" 0,4837 0,0706
0,4788 0,4591 0,5528 0,5364 1,4328 0,6323 0,2594 0,4889 0,4072 0,5795
0,5261 2,4861"" 2,2628" 2,8245"" 1,9660" 4,6475"" 4,3837"" 5,2980"" 2,8543""
0,6479 2,3002" 2,7601" 2,6322" 2,4696" 5,1258"" 3,2626"" 4,64582,7494"
1,4521 1,1238 1,2868 1,1584 1,1174 1,1489 1,1325 1,2176 1,1008
-2,6957""
-2,1593""
0,3879
·
1,7612**
2,2452"" 4,5670"" 2,4312""
.
-
2,1154"" 0,2538 0,3773 0,8132 2,1503 1,0070 0,6922"" 1,4853 "" 0,7506" 1,0588"
· -0,1711 2,6931"" 2,3267"" 2,02442,0453**
4,1311"" 4,2372"" 4,6127** 2,2783~
0,7829 0,4203 0,1996 0,4079 0,3340 0,4840 0,3487 0,4621 2,1137 1,5108 0,0947 0,5597 0,4853" 0,2062 0,9256" 0,3799 0,3286 0,3236 0,3991 0,4310
·
·
-0,3183 2,5180"" 1,9924" 1,8675" 2,0588" 4,3079"" 3,1144"" 4,0617"" 1,9626"
1,0818 0,8909 0,9933 0,9238 0,8888 0,9177 0,9001 0,9741 0,8776
DAOERKENMERKEN GESLACHT VERDACHTE
Man Vrouw
HERKOMSTVERDACHTE
Nederland Europa Overig
LEEFTIJD VERDACHTE
12-17 18-30 31·50 51+
· 1,3869"" 1,9065"" -1,9356"
· 0,0793 -1,4137""
0,4586 1,2014"" -1,2207 0,2434 -1,2672"
0,4603 ' 0,2551 0,7141
-
· -2,2660""
0,972r 1,2188"" -2,5279~
-
-1,7237"" 0,3288 · 0,5892 0,3657 0,6702"" 0,2019 ·2,1442"" 0,6794
-
-
0,2328 0,1290 0,1871 0,1830 0,5001 -1,1148" -0,8425" 0,4116 Z,e volgende pagJna voor vervolg 71
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
Vervolg tabel 7A: Gewichten van de straftoemetingsfactoren bij het OM en bij de rechter op bi- en multivariaat niveau
OM VERVOLG
Rechter N=1911\
N=1624\ BIVARIMT
STRAFTOEMETINGSFACTOR:
BIVARIAAT
MULTIVARIAAT
B
S.E.
MUlT1VARlAAT
B
S.E.
SLACHTOFFERKENMERKEN GESLACHT SLACHTOFFER(S)
HERKOMST SLACHTOFFER
LEEFTIJD SlACHTOFFER
Man V-rouw Beide Nederland Europa Overig Onbekend 0-11 12-17 18-30 31-50 51+ Leeftijd onbekend
0,4944 1,9982""
-0,1858 0,6837"" -0,9826" -0,6283 -1,0876
-
-
-
1,4178" 0,3303 -0,9148 0,8963
0,2600
-
-
2,5442 **
-
-1,3141**
0,4885 -0,5013 -0,5419 0,2770 0,3113 -0,5848 0,4189 -0,5926 2,9931"" 1,0045 -1,6235"" -0,2172 0,7816 -0,3033
-
-
-
0,5356"
0,6262" 0,7878"
0,2495 0,3696
-
0,4187 0,0619 1,4259 -4,2246""
0,2493 -2,9389
-1,1530
-
-
-0,3208
-0,1484
0,6994 -0,2741
-0,1833 -1,4415 0,7273 -0,6255 1,3195 0,6440 -0,7916 -0,1834
-0,3709 -0,5518
0,2315 1,8751 -0,3945 0,4127 -1,1551 -0,7446 -4,0051 ·1,2613 0,2069""
-0,1968 1,7353 -0,4041
0,6683 -0,0790 0,7420 -1,6463" 0,8090 0,3017 0,6533 -0,7662 0,8956 0,2920 0,7988 0,5588 0,8160 -1,0414 0,6632 0,2959 0,6073 -0,0329 2,9992 -1,2585 0,6004 -0,4387
-
-
0,9389"" 0,2593 0,0509 0,7173
-
-
-1,1901"" -0,6187"" -0,2418 1,7283"
0,3918 0,2175 0,3205 0,8247
0,~586
0,5875
0,4687" 0,6361" -1,3028
0,1948 0,2945 1,0953
PROCESOMSTANDIGHEDEN ARRONDISSEMENT
Dordrecht Den Bosch Breda Maastricht Roermond Arnhem Zutphen Zwolle Almelo Den Haag
Rotterdam Middelburg Amsterdam Alkmaar
"
Utrecht Leeuwarden Groningen Assen PLEEGJAAR Trendjaar " blJ.. OM - .295 - p < 0,05 R = p < 0,01 R' bij rechter .314
-
1,4445 -0,7360 0,8904 0,6143 -0,3594 -0,0183
0,3364 -0,7165 -0,4709 -3,6234 -0,6402 0,2240""
-
0,7573 0,7887 0,7923 2,1491 0,8869 0,0357
-
-0,1827 -0,5539 -0,6430 -1,0051 -0,8022 0,2348 ""
-
-
0,0969
0,4413 0,4387
-0,0172 -0,6130 1,4221" -0,7569 0,6917 1,0448" -0,4219 0,0408 -0,3463 -0,9478 -0,5697 0,6575 ·0,0330 -0,0633 -0,7155 0,2276
0,521'8 0,6031 0,4352 0,6049 0,5297 0,6291 0,3818 0,3796 0,6617 0,3742 0,5489 0,4960 0,5901 0,6295 0,6860
0,1815"" 0,0261
=
72
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
7.3.1
Juridische delictskenmerken
Een aantal juridische delictkenmerken blijkt de straftoemeting bij het OM en de rechter significant te beTnvloeden. Uit hoofdstuk zes bleek al dat de grondslag van de vervolging en van de veroordeling de straftoemeting beTnvloedt. Bij moord worden hogere straffen geeist en opgelegd dan bij doodslag. Hoewel het verschil in strafeis tussen moord en doodslag op multivariaat niveau kleiner is dan op bivariaat niveau, wordt bij moord nog altijd een vrijheidsstraf geeist die gemiddeld 1,8 jaar boven de eis bij doodslag Iigt. De rechter legt bij moord een strafduur op die 1,6 jaar hoger is dan de strafduur bij doodslag. Deze verschillen zijn significant. Hypothese A, waarin gesteld wordt dat moord zwaarder bestraft wordt dan doodslag, wordt daarom zowel bij hetOM als bij de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd. Naast de grondslag van de vervolging en van de veroordeling is ook het straftype een factor, die van invloed is op de geeiste en opgelegde duur van de vrijheidsstraf. Wanneer het OM naast gevangenisstraf tevens TBS eist, Iigt de gemiddelde duur van de geeiste vrijheidsstraf 2,1 jaar lager dan wanneer aileen gevangenisstraf wordt geeist. Bij de rechter is dit verschil 2,0 jaar. Bij zowel het OM als bij de rechter is het verschil in strafduur significant. Hypothese B wordt daarom door de onderzoeksresultaten bevestigd. Een derde factor die de straftoemeting significant beTnvloedt, is het aantal delicten waarvoor vervolgd en veroordeeld wordt. Bij het OM is de gemiddelde strafduur voor een verdachte die voor meerdere delicten wordt vervolgd gemiddeld 1,0 jaar meer dan voor een verdachte die voor een delict vervolgd wordt. Bij de rechter bedraagt dit verschil 1,5 jaar. Aangezien deze verschillen significant zijn, wordt hypothese C door de onderzoeksresultaten bevestigd. "Een vierde straftoemetingsfactor bij de juridische delictskenmerken is het aantal slachtoffers, dat bij de moord om het leven is gebracht. Bij zowel het OM als bij de rechter is de strafduur het hoogst wanneer er bij de moord !wee slachtoffers om het leven zijn gebracht. De duur van de vrijheidsstraf die dan geeist en opgelegd wordt, is respectievelijk 3,2 en 2,4 jaar hoger dan bij de verdachte die een slachtoffer heeft vermoord. Wanneer er drie of meer slachtoffers vermoord zijn, legt de rechter gemiddeld een strafduur op die 2,4 jaar hoger is dan wanneer een slachtoffer vermoord is. Daarentegen blijkt het OM bij een verdachte, die drie of meer slachtoffers heeft vermoord, geen zwaardere straf te eisen dan bij een verdachte die een slachtoffer vermoord heeft. Hypothese D, waarin gesteld wordt dat de strafeis het Iichtst is wanneer er een slachtoffer vermoord is, dient daarom voor het OM verworpen te worden. Voor de rechter wordt hypothese D wei door de onderzoeksresultaten <
bevestigd. Een vijfde straftoemetingsfactor bij de juridische delictskenmerken is het aantal verdachten dat bij de moord betrokken is. De strafduur bij zowel het OM als bij de rechter blijkt lager te zijn wanneer er drie of meer verdachten bij de moord zijn dan wanneer de moord door een 73
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
verdachte is gepleegd. Hypothese E, waarin wordt gesteld dat de laagste straf wordt opgelegd wanneer het slachtoffer door een verdachte is vermoord, dient daarom te worden verworpen.
7.3.2 Delictsomstandigheden Naast juridische
delictskenmerken
worden
delictsomstandlgheden verondersteld
de
straftoemeting te berQvloeden. Ten eerste blijkt de straftoemeting bij het OM significant bernvloed te worden door de wijze waarop de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Vergeleken met fysiek geweld wordt bij iedere andere modus operandus een significant hogere straf geeist. Wanneer de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht door middel van verbranding wordt gemiddeld de zwaarste straf geeist: 4,6 jaar meer dan bij fysiek geweld. Hypothese F wordt daarom voor het OM door de onderzoeksresultaten bevestigd. Bij de straftoemetingsbeslissing van de rechter blijkt de modus operandus een minder grote rol te spelen. Een verdachte die zijn slachtoffer heeft doodgeschoten wordt significant (0,8 jaar) zwaarder bestraft dan de verdachte die het slachtoffer door middel van fysiek geweld heeft gedood. Een verdachte die het slachtoffer door middel van verbranding om het leven heeft gebracht wordt niet significant zwaarder bestraft dan de verdachte die het slachtoffer door middel van fysiek geweld vermoord heeft~ Hypothese F dient daarom voor de rechter te worden verworpen. Een tweede straftoemetingsfactor bij de delictsomstandigheden is de locus delicti. Vergeleken met een moord die in een woning is gepleegd, is de strafduur zowel bij het OM als bij de rechter significant hoger wanneer de moord op de openbare weg of in een bos of water is gepleegd. Bij een moord die op de open bare weg is gepleegd, is zowel de geeiste als de opgelegde strafduur 0,5 jaar hoger dan bij een moord die in een woning is gepleegd. Hypothese G, waarin gesteld wordt dat een moord die op de openbare weg is gepleegd zwaarder bestraft wordt dan een moord die in een woning is gepleegd, wordt zowel voor het OM als voor de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd. Ten slotte is het type moord een factor bij de delictsomstandigheden die de straftoemeting bernvloedt. Zowel bij het OM als bij de rechter wordt, vergeleken met kinderdoding door ouders, aileen oUderdoding door kinderen niet significant zwaarder bestraft. Aile andere moordtypen worden wei significant zwaarder bestraft dan kinderdoding door ouders. De strafduur is het hoogst bij een roofmoord (5,1 jaar meer bij het OM en 4,3 jaar meer bij de rechter dan bij een kinderdoding door ouders). Bij een moord die gepleegd is vanuit seksuele motieven bedraagt de geeiste strafduur 4,6 jaar en de opgelegde strafduur 4,1 jaar meer dan de strafduur bij een kinderdoding door ouders. Hypothese H wordt daarom zowel voor het OM als voor de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd.
74
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
7.3.3 Daderkenmerken Het derde element van het straftoemetingskader betreft de daderkenmerken. Het eerste daderkenmerk dat is onderzocht, is het geslacht van de verdachte. Het OM eist bij een vrouwelijke verdachte een vrijheidsstraf die gemiddeld 2,2 jaar korter is dan bij een mannelijke verdachte. Bij de rechter worden vrouwen 1,7 jaar Iichter bestraft. Aangezien deze verschillen significant zijn, wordt hypothese I door de onderzoeksresultaten bevestigd. De tweede straftoemetingsfactor bij de daderkenmerken is de herkomst van de verdachte. 136 Bij een verdachte die buiten Europa is geboren is de strafduur significant hoger dan bij een verdachte die in Nederland is geboren (1,2 jaar hoger bij het OM en 0,7 jaar hoger bij de rechter). Een verdachte die in Europa is geboren wordt ook zwaarder bestraft dan een Nederlandse verdachte, maar dit verschil is niet significant. Hypothese J, waarin gesteld wordt dat buitenlanders zwaarder bestraft worden dan Nederlanders, dient daarom zowel voor het OM als voor de rechter te worden verworpen.
Naast geslacht en herkomst is de leeftijd van de verdachte een factor die de straftoemeting kan be"invloeden. Het OM blijkt bij verdachten die ouder zijndan 50 een significant lagere straf te eisen dan bij verdachten die tussen de 18 en 30 jaar oud zijn. Bij de andere leeftijdscategorieen zijn de verschillen niet significant. De rechter blijkt verdachten die niet ouder zijn dan 17 jaar wei significant (2,1 jaar) lichter te bestraffen dan verdachten die tussen de 18 en de 30 jaar oud zijn. Verdachten die ouder zijn dan 50 worden ook significant (0,8 jaar) lichter bestraft dan verdachten die tussen de 18 en 30 jaar oud zijn. Maar ook hier wordt de verdachte die tussen de 18 en 30 jaar oud is niet significant zwaarder bestraft dan de verdachte die tussen de 31 en 50 jaar oud is. Hypothese K, waarin gesteld wordt dat een •verdachte tussen de 18 en 30 jaar het zwaarst en verdachten die ouder zijn dan 50 het Iichtst bestraft worden, dient daarom zowel voor het OM als voor de rechter verworpen te worden.
7.3.4 Slachtofferkenmerken 7.3.4.1 Slachtofferkenmerken Het volgende element uit het straftoemetingskader dat onderzocht wordt, omvat de slachtofferkenmerken. Ten eerste wordt de straftoemeting be"invloed door geslacht van het slachtoffer. Wanneer het slachtoffer een vrouw is, eist het OM een straf die 1,4 jaar hoger is dan wanneer het slachtoffer een man is. Bij de rechter is dit verschil 0,9 jaar. Aangezien deze verschillen significant zijn, wordt hypothese L, waarin gesteld wordt dat het vermoorden van een vrouw zwaarder wordt bestraft dan het vermoorden van een man, voor zowel het
OM als voor de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd.
q
Een tweede straftoemetingsfactor is de herkomst van het slachtoffer. Zowel bij het OM als bij de rechter is de strafduur lager wanneer het slachtoffer buitenlands is. Bij een Europees
136
De herkomst van de verdachte is gebaseerd op het geboorteland van de verdachte. 75
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
slachtoffer eist het OM een significant (1,3 jaar) Iichtere straf dan bij een Nederlands slachtoffer. Wanneer het slachtoffer afkomstig is van buiten Europa, is de straf die het OM eist wei 0,5 jaar lager dan bij een Nederlands slachtoffer, maar dit verschil is niet significant. Hypothese M, waarin gesteld wordt dat de strafduur het hoogst is wanneer het slachtoffer Nederlands is, dient daarom voor het OM te worden verworpen. De rechter bestraft de verdachte die een buitenlands slachtoffer heeft vermoord wei significant Iichter dan de verdachte die een Nederlands slachtoffer heeft vermoord. Bij een Europees slachtoffer is de opgelegde strafduur 1,2 jaar minder dan bij een Nederlands slachtoffer. Bij een slachtoffer dat afkomstig is van buiten Europa bedraagt dit verschil 0,6 jaar. Aangezien deze verschillen significant zijn, wordt hypothese M wei voor de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd. Ten slotte is de leeftijd van het slachtoffer een factor die de straftoemeting kan be"invloeden. Wanneer het slachtoffer jonger dan 12 jaar is, elst het OM gemiddeld een strafduur die 3,0 jaar hoger Iigt dan wanneer het slachtoffer tussen de 18 en 30 jaar oud is. De rechter legt bij deze jonge slachtoffers een straf op die 1,7 jaar hoger is. De strafduur die wordt geeist en opgelegd wanneer het slachtoffer tussen de 12 en 17 jaar oud is, verschilt echter niet significant van de strafduur die wordt geeist en opgelegd wanneer het slachtoffer ouder dan
•
18, maar niet ouder dan 30 is. Hypothese N, die stell dat het vermoorden van een slachtoffer dat jonger is dan 18 zwaarder wordt bestraft dan het vermoorden van oudere slachtoffers, dient daarom zowel voor het OM als voor de rechter verworpen te worden.
7.3.4.2 Daderkenmerken in combinatie met slachtofferkenmerken
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat een vrouw minder zwaar wordt bestraft dan een man en dat het vermoorden van een vrouw zwaarder wordt bestraft dan het vermoorden van man. Op basis van eerder straftoemetingsonderzoek worden echter interactie-effecten verwacht tussen dader- en slachtofferkenmerken. Hiervoor is een aparte analyse uitgevoerd waarvan de resultaten zijn weergegeven in tabel 7B.
76
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
Tabel 78: Gewichten van daderkenmerken in interactie met slachtofferkenmerken op bi- en multivariaat niveau bij het OM en bij de rechter
OM
Rechter N=1911)
(N=1624) BIVARlAAT
B
STRAFTOEMETINGSFACTOR: GESLACHT
Dader man, S. beide Dader vrouw IS. man Dader vrouw, S.vrouw HERKOMST
-
Dader man, S. man Dader man, S. vrouw
Dader vrouw, S. beide Dader NL, S. NL Dader NL, S. EUR Dader NL, S. Overig Dade' NL, S. Onbek. Dade' EUR, S. NL Dade, EUR, S. EUR Dade' EUR, S. Overig Dader EUR, S. Onbk. Dader Overig, S. NL Dade' Overig, S. EUR Dader Overig, S.Qverig Dader Overig, S.onbek
MULTIVARIAAT
BIVARIAAT
B
S.E.
-
MULT1VARlAAT
-
S.E.
-
0,4013 2,2432" -3,0178"
1,2102" -1,1509 -2,2131"
0,3606 0,9329 0,4610
0,2501 3,4619" -2,1666"
1,0057" 0,4032 -1,5164"
0,7578 0,3934
-1,5000 -0,9114
-0,2491 -3,3913'
0,7500 1,7210
-2,0200** -1,9881
-0,6001 -3,5394**
0,6663 1,2907
-
-
0,7149 0,3980
0,3868 0,0461
-0,0627 -0,5204
0,5503 0,3202
1,4507 0,6674 -1,6079**
0,5499 0,0126
0,2832
3,3974" -0,1884
-0,5375 2,4676" -2,1320**
0,5370 0,6654 0,6921
-0,3258 2,5918" -0,6174
0,1698 2,1741** -1,9512**
0,4250 0,5427 0,5739
0,8291 1,1279 2,7170** 0,5983 1,7412" 1,7119'
-0,3169 0,6342 1,8959" 0,0060 0,6313' 0,6962
0,9355 1,6993 0,3720 0,9745 0,2948 0,6562
0,7315 0,5951 1,9297" 0,6801 1,1018" 0,1610
-0,4264 1,1852 1,0238"
0,7861 1,0908 0,2983
0,3941 0,0723 -0,1195
0,8855 0,2302 0,4834
Aangezien bij deze analyse verder dezelfde factoren zijn onderzQcht als bij de analyse in tabel 8A, wordt voar de aewichten van de Qverige factoren verwezen naar die tabel. , - p < 0,05 Rbi) '< .. OM - .319 ** ;::; P < 0,01 R' bij rechler = .304
-
-
De eerste straftoemetingsfactor waarbij kenmerken van de dader en van het slachtoffer ,gecombineerd worden, is het geslacht. In Hypothese
a
wordt gesteld dat de hoogste straf
wordt geeist wanneer een man een vrouw vermoordt. Hoewel op bivariaat niveau geen significant zwaardere straf wordt geeist en opgelegd bij een mannelijke verdachte die een vrouw heeft vermoord, blijkt dit op multivariaat niveau wei het geval te zijn. Het OM eist bij een man die een vrouw vermoordde een strafduur die 1,2 jaar hoger ligt dan bij een man die een man vermoordde. Bij de rechter is dit verschil 1,0 jaar. Aangezien deze verschillen significant zijn, wordt hypothese
a
voor zowel het OM als voor de rechter door de
onderzoeksresultaten bevestigd. Een andere man-vrouw-combinatie speelt ook een significante rol bij de straftoemeting. Wanneer een vrouw een man vermoordt, eist het OM een strafduur die gemiddeld 2,2 jaar lager is dan wanneer de verdachte een man zou zijn geweest. Bij de rechter bedraagt dit verschil 1,5 jaar. Een vrouw die een vrouw vermoordt, wordt niet significant lichter bestraft dan een man die een man vermoordt. Naast het geslacht is de herkomst een andere straftoemetingsfactor waarbij verwacht wordt dat de combinatie van dader- en slachtofferkenmerken de straftoemeting be"invloedt. 77
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
Wanneer uitsluitend naar de daderkenmerken werd gekeken bleek een buitenlandse verdachte zwaarder bestraft te worden dan een Nederlandse verdachte (zie paragraaf 8.3.3). Nu de daderkenmerken zijn gecombineerd met de slachtofferkenmerken blijkt dat een buitenlandse verdachte met name zwaarder wordt bestraft door de rechter wanneer hij een Nederlander vermoordt. Wanneer een Nederlands slachtoffer is vermoord door een verdachte van buitenlandse afkomst is de strafduur gemiddeld hoger dan wanneer een Nederlands slachtoffer door een Nederlandse verdachte is vermoord. Bij een Nederlands slachtoffer eist het OM tegen een Europese verdachte gemiddeld 2,5 jaar meer en tegen een verdachte die buiten Europa geboren is 1,9 jaar meer dan tegen een Nederlandse verdachte. De strafduur die de rechter oplegt aan een Europese verdachte die een Nederlander vermoordt, is gemiddeld 2,2 jaar hoger en de strafduur bij de verdachte die bUiten Europa is geboren is 1,0 jaar hoger dan bij een Nederlandse verdachte. Aangezien deze verschillen significant zijn, wordt hypothese P, waarin gesteld wordt dat een buitenlander die een Nederlander vermoordt het zwaarst bestraft wordt, zowel voor het OM als voor de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd.
7.3.5 Procesomstandigheden De procesomstandigheden vormen het laatste element van het straftoemetingskad~r waarvan de invloed van de factoren op de straftoemeting wordt onderzocht. Ten eerste kan het arrondissement waarin de verdachte wordt vervolgd de straftoemeting be'invloeden. Bij de straftoemetingsbeslissing van het OM speelt deze factor echter geen significante rol. Bij de straftoemeting door de rechter blijkt, dat moord en doodslag aileen in Roermond en in Zwolle significant (respectievelijk 1,4 en 1,0 jaar) zwaarder worden bestraft dan in Dordrecht. Hypothese Q, waarin gesteld wordt dat moord en doodslag in Dordrecht het laagst bestraft wordt, dient daarom zowel voor het OM als voor de rechter te worden verworpen. Daarentegen is het pleegjaar wei een factor, die de straftoemeting significant be'invloedt. Hoewel de trend op multivariaat niveau minder sterk is dan op bivariaat niveau, legt de rechter over de periode 1993-2004 gemiddeld ieder jaar een straf op die 0,18 jaar hoger Iigt dan het voorgaande jaar. Het OM blijlct over de periode 1993-2004 gemiddeld ieder jaar een straf te eisen die 0,22 jaar hoger Iigt dan het voorgaande jaar. Hypothese R, die stelt dat er over de periode 1993-2004 steeds zwaardere straffen worden geeist, wordt zowel voor het OM als voor de rechter door de onderzoeksresultaten bevestigd. In het volgende hoofdstuk wordt verder op de trends bij de afdoening van moord en doodslag ingegaan.
7.4
Conclusie
Bij ieder element van het straftoemetingskader is van verschillende factoren onderzocht op welke wijze zij de straftoemeting be'invloeden. De onderzochte factoren verklaren
78
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
gezamenlijk 30% van de variantie in de straftoemeting bij het OM en 31 % van de variantie in de straftoemeting bij de rechter. De straftoemetingsbeslissing van de rechter wordt dus door nog veel meer factoren beTnvloed dan door die hier onderzocht zijn. Desalniettemin bieden de onderzoeksresultaten nu al meer inzicht in de straftoemeting door de rechter. Zo legt de rechter een hogere straf op wanneer de verdachte een man is, of wanneer het slachtoffer een vrouw is. Ook de verdachte die in het buitenland geboren is en die een Nederlands slachtoffer vermoordt wordt zwaarder bestraft, net als de mannelijke verdachte die een vrouw vermoordt. Een lichtere straf wordt opgelegd wanneer het slachtoffer niet uit Nederland afkomstig is, of wanneer een vrouw een man vermoordt. Er wordt ook een lagere straf opgelegd wanneer een ouder zijn kind om het leven brengt, of wanneer er naast gevangenisstraf tevens TBS wordt opgelegd. Ten slotte blijken het OM en de rechter door de jaren heen steeds hogere straffen te eisen dan wei op te leggen. Tabel 7C geeft een overzicht weer van de hypothesen met uitkomsten op multivariaat niveau. De resultaten uit dit hoofdstuk bieden inzicht het vraagstuk over verschillen die bestaan bij de straftoemeting.
Straffen verschillen,
delictsomstandigheden,
de
omdat de juridische delictskenmerken,
daderkenmerken,
de
slachtofferkenmerken
en
de de
procesomstandigheden verschillen. Ondanks het gelijkheidsbeginsel zijn verschillen in
i.! III:1, III
straffen niet erg. Met het oog op individualisering bij de straftoemeting zijn verschillen in de
\1
straftoemeting juist wenselijk. De straffen verschillen, omdat de ene moord de andere niet is
!
en de ene moordenaar de andere niet is. De resultaten uit dit hoofdstuk tonen echter ook verschillen aan, waarbij bij de wenselijkheid vraagtekens geplaatst kunnen worden. Met name de rol die de herkomst van de verdachte en van het slachtoffer speelt bij de straftoemeting Iijkt op een schending van het gelijkheidsbeginsel te duiden. Nu voor het eerst
:
i~
'I' iJ
IIm' "
•duidelijk wordt welke factoren bijdragen aan verschillen in straftoemeting, kan de rechterlijke macht de wijze waarop de straftoemeting in de praktijk plaatsvindt evalueren en de hand
daarvan bepalen of het de straftoemetingspraktijk op dezelfde Iijn wil voortzetten. Oat kan de rechtsgelijkheid ten goede komen.
i
I
79
HOOFDSTUK 7: STRAFTOEMETINGSFACTOREN
Tabel 7C: Overzicht van de hypothesen, met uitkomst op multivariaat niveau OM +
RECHTER
+
Hypothese A:
Moord wordt zwaarder bestraft dan doodslag.
Hypothese B:
Wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt opgelegd is de duur van de vrijheidsstraf lager dan wanneer aileen gevangenisstraf wordt opgelegd.
+
+
Wanneer de verdachte voor een delict vervolgd wordt krijgt hij een lagere straf dan wanneer hij voor meerdere delicten vervolgd word!.
+
+
Wanneer de verdachte een slachtoffer heeft vermoord krijgt hij een lagere straf dan wanneer hij meerdere slachloffers heeft vermoord.
-
+
Hypothese E:
Wanneer een slachloffer wordt vermoord door een verdachte wordt een lagere straf opgelegd dan wanneer meerdere verdachten bij de moord betrokken zijn.
-
-
Hypothese F:
Een verdachte die zijn slachloffer vermoordt door middel van verbranding wordt zwaarder bestraft dan de verdachte die zijn slachtoffer door middel van fysiek geweld om het leven brengt.
+
-
Hypothese G:
Een moord die in een woning is gepleegd wordt lichter bestraft dan een moord die op de openbare weg is gepleegd.
+
+
Hypothese H:
Kinderdoding door ouders wordt lichter bestraft dan een roofmoord
+
+
Hypothese I:
Vrouwen worden lichter bestraft dan mannen
+
+
Hypothese J:
Een Nederlandse verdachte wordt lichter bestraft dan een buitenlandse verdachte.
-
-
Hypothese K:
Verdachten tussen de 18 en 30 jaar worden het zwaarst gestraft, verdachten ouder dan 50 worden het lichtst bestraft.
-
-
Hypothese L:
Het vermoorden van een vrouw wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van een man.
+
+
Hypothese M:
Het vermoorden van een Nederlands slachtoffer wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van een buitenlands slachtoffer
-
+
Hypothese N:
Het vermoorden van een slachtoffer dat jonger is dan 18 jaar, wordt zwaarder bestraft dan het vermoorden van oudere slachtoffers.
-
-
Hypothese 0:
Een man die een vrouw vermoordt, wordt zwaarder bestraft dan iedere andere dader-slachtoffer-combinatie.
+
+
Hypothese P:
Een buitenlandse dader die een Nederlands slachtoffer vermoordt, wordt zwaarder bestraft dan iedere andere daderslachtoffer-combinatie.
+
+
Hypothese Q:
In arrondissement Dordrecht worden moord en doodslag minder zwaar bestraft dan in andere arrondissemenlen.
-
-
Hypothese R:
Gedurende de periode 1993-2004 worden doodslag steeds zwaarder bestraft
+
+
Hypothese C
Hypothese D:
moord
en
80
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
8.1
Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is onderzocht hoe moord en doodslag vervolgd en berecht zijn. Deze kennis is onder meer nodig voor een feitelijke onderbouwing van maatschappelijke en politieke discussies over de afdoening van moord en doodslag. Deze discussies worden echter al jaren gevoerd zonder deugdelijke feitelijke onderbouwing. De laatste jaren klinkt immers steeds vaker de roep vanuit de maatschappij om strengere straffen. '37 De politiek Iijkt zich hierbij aan te sluiten: de Eerste Kamer verhoogde onlangs de maximale tijdelijke vrijheidsstraf voor moord van twintig naar dertig jaar. 13• Bij discussies over strenger straffen is het echter niet aileen van belang om kennis te hebben over de wijze waarop moord en doodslag worden afgedaan, het is ook belangrijk om te weten welke ontwikkelingen in de afdoening van moord en doodslag al gaande zijn. Daarom wordt in dit hoofdstuk de laatste onderzoeksvraag beantwoord: Worden moord en doods/ag over de periode 1993-2004 steeds strenger bestraft? In de volgende paragrafen komen verschillende aspecten aanbod, die kunnen indiceren of het OM strengere straffen is gaan eisen en of de rechter strengere straffen is gaan opleggen. Ten eerste wordt onderzocht, of er relatief vaker voor moord wordt vervolgd of veroordeeld, dan voor doodslag. Ten tweede wordt onderzocht, of een ontwikkeling is waar te nemen in het type straf dat wordt geeist of opgeiegd. Ten slotte zai op basis van de gemiddeide duur van de vrijheidsstraf worden bekeken, of de rechter over de periode 1993-2004 strenger is gaan straffen.
•
8.2
De grondslag van de vervolging en de veroordeling
Om te onderzoeken of de rechter strenger is gaan straffen, is het van belang om te weten, of er door de jaren heen relatief vaker voor moord, dan voor doodsla9 wordt vervolgd en veroordeeld. Ten eerste is dit van belang, omdat gezien de maximale straf voor moord hoger is dan voor doodslag. Moord is daarmee een ernstiger feit dan doodslag. Wanneer er relatief vaker voor moord wordt vervolgd en veroordeeld, dUidt dat erop, dat moord en doodslag bij deze afdoeningsstap strenger worden afgedaan. De tweede reden om de grondslag te onderzoeken, hangt samen met de duur van de geeiste en opgelegde straffen. Uit het vorige hoofdstuk is gebleken, dat bij moord langere vrijheidsstraffen worden geeist en opgelegd, dan bij doodslag. Wanneer de afdoeningsfase met betrekking tot de grondslag in de periode 1993-2004 steeds zwaarder wordt, kan dat doorwerken in de afdoeninJjsfase waarin de duur
137
138
TNS-NIPO onderzoek van 13 juni 2002 (te downloaden op http://www.tns-nipo.com (trefwoord doodstraf). Kamerstuk 2005-2006, 28484, nr. F, Eerste Kamer. 81
HOOFDSTUK 8: TRENOS IN DE AFDOENING
van de vrijheidsstraf wordt vastgesteld. Wanneerblijkt, dat de gemiddelde duur van de vrijheidsstraffen is toegenomen, zou dat veroorzaakt kunnen zijn, doordat er relatief vaker voor moord wordt vervolgd en veroordeeld. In figuur 8A is voor het OM en voor de rechter per jaar aangegeven, welk percentage van de moord- en doodslagzaken als moord werd afgedaan. Uit de figuur blijkt dat de rechter in 1993 de meerderheid van de verdachten nog voor doodslag veroordeelde, terwijl in 2004 een ruime meerderhei&! voor moord wordt veroordeeld. De stijgende trendlijnen tonen aan, dat zowel het OM als de rechter moord- en doodslagverdaehten steeds vaker voor moord vervolgt dan wei veroordeelt. Voor wat betref! de grondslag van de vervolging en van de veroordeling worden moord en doodslag over de periode 1993-2004 daarom steeds strenger afgedaan. : ' Vel'Volging eo \Ieroordaling \IllOr milord als percentage van de total.a \Iervolgillg en veroordeling vQor nloord en dQQdslag over d.e pElriod" 1993·2004 100 90 -
80 70
Vel'\Olglng
\OCT
moord (N=2951) 'lYe
-Veroordeling l,Qor moord (N=2171)
60
.-~
50
"Trendlijn bij \E!rvolging
\,QQf
maord
-Trendlijn bij 'oeroordeling \Qor moord
40
30 199~
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Pleegjaar
8.3
Het straftype
Na de grondslag van de vervolging is het volgende onderdeel van de afdoening het geeiste en opgelegde straffype. am de vraag te beantwoorden of de reehter over de periode 19932004 strenger is gaan straffen, dient er een rangorde in de straffypen te zijn. Is TBS een zwaardere sanetie dan een gevangenisstraf? Omdat het heel moeilijk is om deze rangorde vast te stellen, wordt in dit onderzoek aileen het meest voor de hand liggende type onderzoeht. Een levenslange gevangenisstraf is de zwaarste straf die mogelijk is binnen het Nederlandse rechtsstelsel. am te onderzoeken of het OM en de reehter moord en doodslag strenger zijn gaan afdoen, wordt hier bekeken of er in de loop der jaren vaker levenslang wordt geeist en opgelegd. Aangezien 'doodslag' in dit onderzoek tevens artikel 288 Sr (gekwalifieeerde doodslag) omvat, kan een levenslange gevangenisstraf ook voor doodslag worden geeist of opgelegd.
82
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
In tabel 8A is per jaar weergegeven,
Tabel SA AANTAL GEErSTE EN OPGELEGDE LEVENSLANGE
hoe vaak het OM een levenslange
GEVANGENISSTRAFFEN NAAR PLEEGJAAR
GEEIST
gevangenisstraf eiste en hoe vaak de
rechter
gevangenisstraf levenslange
een
levenslange
oplegde.
De
gevangenisstraffen
blijken over de jaren 1993-2003 ongelijkmatig verdeeld te zijn: In 1995 is er geen enkele eis tot levenslange
gevangenisstraf
geweest, terwijl die straf in 1997 wei acht keer werd geeis!. In figuur 88 is
OPGELEGD
PLEEGJAAR MOGRO DOODSLAG TQTAAl MOGRD DOODSlAG TOTAAL
1993 1994 1995 1996 1997 1999 2000 2001 2002 2003 2004
Totaal
1 0 0 3 5 2 0 5 2 4 6 28
0 1 0 0 3 0 2 0 0 0 0 6
1 1 0 3 8 2 2 5 2 4 6 34
1 1 0 1 4 1 2 2 2 4 3 21
0 1
0 0 0 0 0 3 0 0 0 4
1 2 0 1 4 1 2 5 2 4 3 25
aan de gegevens uit tabel 8A een trendlijn toegevoegd. De figuur laat zien dat zowel het gemiddeld aantal keren dat een levenslange gevangenisstraf werd geeist, als het gemiddeld aantal keren dat een levenslange gevangenisstraf werd opgelegd, in de loop der jaren toegenomen. In elf jaar tijd is het gemiddeld aantal levenslange gevangenisstraffen dat jaarlijks geeist wordt gestegen van 1,2 naar 5,0 eisen per jaar. Oit betekent, dat het aantal keren dat jaarlijks een levenslange gevangenisstraf wordt geeist, in de periode 1993·2004 ieder jaar gemiddeld toeneemt met 0,37 eisen. Ook de rechter is in de periode 1993-2004 strenger gaan straffen, door vaker een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Het gemiddeld aantal keren dat de rechter een levenslange gevangenisstraf oplegt is in de periode 1993-2004 gemiddeld toegenomen van 0,9 naar 3,6 levenslange gevangenisstraffen ,per jaar. Oat is een gemiddelde stijging van 0,23 levenslange gevangenisstraffen per jaar. Het gemiddeld aantal levenslange gevangenisstraffen dat door de rechter wordt opgelegd, stijgt daarrnee iets minder hard, dan het aantal dat door het OM wordt geeis!. Maar zowel het aantal geeiste als het aantal opgelegde levenslange gevangenisstraffen is gemiddeld over de periode 1993-2004 verviervoudigd.
83
HOOFDSTUK
8: TRENDS IN
DE AFDOENING
Figuur 88: Geeiste en opgelegde levenslange gevangenisstraffen naar pleegjaar
8.4
De duur van de vrijheidsstraf
Het laatste onderdeel van de afdoening betreft de duur van geeiste en opgelegde vrijheidsstraf. am de vraag te beantwoorden of de rechter over de periode 1993-2004 strenger is gaan straffen, wordt hier onderzocht, of de gemiddelde duur van de geeiste en ~ van de opgelegde gevangenisstraffen in de loop der jaren is toegenomen. In hoofdstuk zes is beschreven, dat hel OM legen de moord- en doodslagverdachlen over de periode 1993-2004 gemiddeld een slraf eisl van 8,9 jaar. De rechter legt gemiddeld een slrafduur op van 7,6 jaar. Tabel 88 geeft de gemiddelde duur van de geeisle en de opgelegde vrijheidsslraf per jaar weer. Opvallend is hel jaar 2004. Hel aanlal verdachlen bij wie een
Tabel 88 GEMIDDELDE DUUR VAN DE VRIJHEIDSSTRAF
GEEIST
slrafduur wordl geeist of opgelegd is aanzienlijk kleiner dan in de andere jaren. Ook de gemiddeld geeisle slrafduur is aanzienlijk lager dan op basis van de voorgaande jaren verwacht kan worden. Dil zou veroorzaakl kunnen worden, doordal van 2004 lot nu loe aileen nog maar de eenvoudigere moord- en doodslagzaken zijn afgedaan, waarbij lagere slraffen worden geeist en opgelegd. Waarschijnlijk zijn de zwaardere
moord-
en
doodslagzaken
nog
niet
afgedaan, of nog niet ingevoerd in OM-data. In figuur 8G, die bij tabel 88 hoort, is aan de
PlEEGJAAR
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Totaal
JAREN
N
7,8 93 7,9 130 8,5 187 7,8 137 8,2 164 9,0 171 9,6 164 9,0 140 9,9 134 9,3 112 10,5 121 8,9 71 8,9 1624
QPGELEGD
JAREN
N
6,5 130 6,3 152 6,8 198 6,8 140 7,3 182 7,2 173 8,0 180 7,9 156 8,6 180 8,3 153 8,6 168 8,5 99 7,6 1911
gemiddelde duur van de vrijheidsstraf voor zowel het OM als voor de rechter een trendlijn toegevoegd. De trendlijn bij de geeiste straffen is in 11 jaar tijd toegenomen van 7,9 naar 9,7
84
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
jaar; een toename van 1,9 jaar. De trendlijn bij de opgelegde straffen is in de periode 19932004 toegenomen van 6,3 naar 8,6 jaar: een toename van 2,3 jaar. De gemiddelde straf die wordt opgelegd is daarmee sterker gestegen dan de gemiddeld geeiste straf. Het gat tussen de geeiste en de opgelegde vrijheidsstraf wordt steeds kleiner.
•
Figuur 8e
Deze stijging kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste kunnen de straffen hoger zijn geworden, omdat er relatief meer verdachten voor moord dan voor doodslag worden .vervolgd en veroordeeld (zie paragraaf 8.2). Voor moord worden immers hogere straffen geeist en opgelegd. Ten tweede kan de stijging in de strafduur veroorzaakt worden door veranderingen in het straftype. Wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt geeist of opgelegd, is de strafduur iager dan wanneer aileen gevangenisstraf wordt opgelegd. Ais de rechter in de loop derjaren relatief vaker gevangenisstraf zonder TBS is gaan opleggen, kan dat de stijging in de strafduur veroorzaken. In figuur 8E is daarom weergegeven wat het aandeel is van gevangenisstraf zonder TBS ten opzichte van aile gevangenisstraffen. Uit deze figuur blijkt, dat er in de loop der jaren niet vaker uitsluitend gevangenisstraf wordt opgelegd en geeis!. Het omgekeerde is het geval: er wordt steeds minder vaak aileen gevangenisstraf geeist, en steeds vaker gevangenisstraf in combinatie met TBS. Omdat er geen stijging is in het aandeel van de (zwaarder bestrafte) gevangenisstraffen zonder TBS, kan het geeiste en opgelegde straftype niet de oorzaak zijn van de'Stijging in de strafduur. De straffen kunnen dus nog om twee redenen hoger zijn: er wordt steeds meer voor (het zwaarder bestrafte) moord vervolgd en veroordeeld of het OM en de rechter zijn echt hog ere straffen gaan eisen en opleggen.
85
1
I
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
Figuur 80
- - % GevangenisstrafmetTBS opgelegd (N=1911) ... Trendlijn bij % al!een gevangenisstraf geelst
--Trendlijn bij % aileen gevangenisstraf opgelegd
Een interessante vraag is daarom, of de gemiddelde strafduur bij zowel moord als doodslag is gestegen. Wanneer bij de gemiddelde duur van de geeiste vrijheidsstraf rekening wordt
~.
gehouden met de grondslag van de vervolging en met het geeiste strafiype, blijkt dat de gemiddeld geeiste strafduur het sterkst stijgt bij de verdachten tegen wie het OM voor moord een gevangenisstraf eist. Ook bij de andere categorieen verdachten stijgt de gemiddelde strafduur, behalve bij de doodslagverdachten bij wie gevangenisstraf in combinatie met TBS wordt geeist.
Doodslag en ge'langenisstraf (N=417) . - Moord en gevangenisstraf & TBS (N=152) Doodslag en gevangenisstraf & TSS (N=78)
-Trendl1jn bij moore! en gevangenisstraf -Trendlijn bij doodslag en gevangenisstraf
-
Trendlijn bij moord en ge-.engenisstraf & TBS
86
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
Ook bij de rechter is de grondslag van de vervolging en het opgelegd straftype van invloed op de opgelegde strafduur. In Figuur 8F wordt onderscheid gemaakt naar veroordeling voer moord of voor doodslag en naar gevangenisstraf of gevangenisstraf in combinatie met TBS.
I'
I: II
De rechter blijkt in aile categorieen steeds hogere straffen op te leg gen. Bij de ene categorie stijgt de gemiddeld opgelegde straf echter sterker dan bij de andere. Net als bij het OM vindt
.1
de sterkste stijging van de strafduur plaats bij de verdachten, die voor moord worden veroordeeld tot een gevangenisstraf. Figuur 8F
!!!'I!I'I!'I!I!
Doodslag en gevangenisstraf (N=760) ._.- -- Moord en gevangenisstraf & TBS (N=213) Doodslag en gevangenisstraf & lBS (N=181)
-Trendlijn bij moord en gevangenisstraf -Trendlijn bij doodslag en gevangenisstraf
\~
/'"
/\./
i
\ \j/
-Trendlijn bij moord en gevangenisstraf & TBS
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de stijging in de opgelegde strafduur niet
•uitsluitend
wordt veroorzaakt door veranderingen in grondslag en straftype. Zowel voor
moord als voor doodslag is opgelegde strafduur gestegen. Ook is zowel bij gevangenisstraf als bij gevangenisstraf in combinatie met TBS de strafduur gestegen. Voer de strafduur die het OM eist, geldt hetzelfde, behalve voor de verdachten bij wie voor doodslag gevangenisstraf in combinatie met TBS wordt geeis!. Bij deze verdachten neemt de gemiddeld geeiste strafduur af.
8.5
Worden de trends veroorzaakt door delicts-, dader- en slachtofferkenmerken?
Uit voorgaande paragraaf is gebleken dat bij moord en doodslag steeds hogere straffen
I
worden geeist en opgelegd, ongeacht grondslag van de vervolging of van deveroordeling en ongeacht geeist of opgelegd straftype. Deze stijging van de strafduur kan veroorzaakt worden, doordat het OM en de rechter moord en doodslag in de periode 1993-2004 steeds strenger afdoen. Een andere oorzaak kan echter gelegen zijn in wijzigingen in de kenmerken van het delict, van de dader en van het slachtoffer. Wanneer er in de loop der jaren
87
I
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
bijvoorbeeld meer roofmoorden en minder kindermoorden worden gepleegd, kan de strafduur zijn toegenomen, zander dat het OM en de rechter strenger zijn geworden. De vraag die in deze paragraaf wordt beantwoord luidt daarom: blijven de trends bij de geeiste en
opgelegde
strafduur bestaan,
delictskenmerken,
wanneer
delictsomstandigheden,
er gecontroleerd
daderkenmerken,
wordt voor juridische
slachtofferkenmerken
en
procesomstandigheden? Daartoe wordt de invl0.ed van het pleegjaar op de straftoemeting eerst 'los' onderzocht. Vervolgens wordt door middel van linea ire multivariate regressie analyse de invioed van het pleegjaar gecontroleerd door een analyse uit te voeren met dezelfde factoren als in hoofdstuk zeven. De resultaten hiervan zijn in tabel
8e
weergegeven, waarbij onderscheid
wordt gemaakt naar grondslag van de vervolging of van de veroordeling en naar geeis! of opgelegd straftype. Wanneer niet gecontroleerd wordt voor de invloed van andere straftoemetingsfactoren stijgt de strafduur die het OM eist jaarlijks met 0,21 jaar. Wanneer het OM een verdachte vervolgt voor doodslag en gevangenisstraf in combinatie met TBS blijkt de gemiddelde geeiste strafduur ieder jaar af te nemen. Wanneer gecontroleerd wordt voor andere factoren neemt de gemiddeld geeiste strafduur bij deze verdachten niet langer af, maar de toename in geeiste strafduur is niet significant. Bij de overige verdachten eist het OM steeds significant hogere straffen. Totaal neemt de duur van de geeiste vrijheidsstraf ieder jaar toe met 0,22 jaar. Wanneer er niet gecontroleerd wordt voor de invloed van andere factoren neemt de strafduur die de rechter oplegt jaarlijks gemiddeld toe met 0,23 jaar. Wanneer er wei gecontroleerd wordt, is de jaarlijkse stijging in de opgelegde strafduur minder sterk (0,18 jaar), maar stijgt nog altijd significant. De rechter legt aan aile verdachten gemiddeld steeds hogere straffen op. Deze stijging in de straffen is ook significant, behalve voor de verdachten die voor doodslag tot gevangenisstraf in combinatie met TBS worden veroordeeld. Nu in de multivariate analyses de factor pleegjaar gelijktijdig is onderzocht met de andere factoren, kan geconcludeerd worden dat de stijgende trends in strafduur bij zowel het OM als bij de rechter nog altijd significant aanwezig zijn. Dit betekent dat de stijging niet louter is veroorzaakt door veranderingen in delicts-, dader- en slachtofferkenmerken, maar dat er een daadwerkelijke stijging
in
de gemiddeld geeiste en opgelegde
vrijheidsstraf heeft
plaatsgevonden.
88
'"
HOOFDSTUK 8: TRENDS IN DE AFDOENING
daarmee jaarlijks een fractie harder dan de straffen die het OM eist (een jaarlijkse toename van 0,23 jaar bij de rechter versus 0,19 jaar bij het OM). Ook wanneer gecontroleerd wordt voor de invloed van andere straftoemetingsfactoren blijft de invloed van het pleegjaar op de straftoemeting significant aanwezig. Geconcludeerd kan worden, dat aile onderdelen van afdoening van moord en doodslag, die hier onderzocht zijn, bij zowel het OM als bij de rechter steeds zwaarder worden afgedaan. Niet aileen de grondslag van de vervolging en van de veroordeling en het geeiste en opgelegde straftype zijn in zwaarte toegenomen, ook de gemiddeld geeiste en opgelegde strafduur is in die periode gestegen. Dit duidt erop, dat zowel het OM als de rechter moord en doodslag over de periode 1993-2004 steeds strenger afdoet. De resultaten uit dit hoofdstuk zijn onder meer van belang bij de maatschappelijke en politieke discussies die gevoerd worden over het strenger bestraffen van moord en doodslag. Bij deze discussies kan nu rekening worden gehouden met het feit dat de rechter in de periode 1993-2004 moord en doodslag al steeds strenger is gaan afdoen. Komt deze ontwikkeling in de afdoening al voldoende tegemoet aan de wens van de burger en van de politiek om moord en doodslag strenger te bestratten? Of zijn ingrijpende veranderingen zoals de recente wetswijziging nog altijd nodig om de afdoening van moord en doodslag aan ~
te laten sluiten bij de wensen van de burger? Hoe dan ook, in de toekomst kunnen de maatschappelijke en politieke discussies zich in ieder geval baseren op het feit dat moord en doodslag al steeds strenger worden afgedaan.
90
HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE
HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE
9.1
Samenvatting
De bestrafting van moord en doodslag houdt de gemoederen bezig: burgers zijn van mening dat moord en doodslag te Iicht bestaft worden en recentelijk is een wetswijziging aangenomen waardoor de maximaIe tijdelijke vrijheidsstraf bij moord verhoogd wordt van twintig naar dertig jaar. De maatschappelijke en politieke discussies over de bestrafting van moord en doodslag worden echter gevoerd zonder dat bekend is hoe moord en doodslag in de praktijk worden afgedaan. Het gebrek aan kennis over de afdoening wordt veroorzaakt door het ontbreken van een geschikte dataset. Op basis van bestaande registraties over de afdoening van moord en doodslag is het niet mogelijk om pogingen van voltooide delicten te onderscheiden. Ook is het niet mogelijk om de doorloop van de moord- en doodslagverdachten door het strafrechtssysteem te zien, omdat de registraties van de politie, het OM en de rechtbanken uitsluitend het 'eigen werk' bevatten. Ten slotte ontbreekt het aan een centrale registratie van gegevens
die
nodig
zijn
bij
straftoemetingsonderzoek,
zoals
delict-,
dader-
en
slachtofferkenmerken. De Databank Moord en Doodslag kent deze gebreken niet. De Databank omvat van de voltooide moorden en doodslagen zowel de delicts-, ciader- en slachtofferkenmerken, als de afdoeningsgegevens. Op basis hiervan is het wei mogelijk om de afdoening van moord en doodslag te onderzoeken. Onderzoek naar de afdoening van moord en doodslag is van belang om maatschappelijk en politieke discussies over dit onderwerp van een feitelijke onderbouwing te voorzien. De vraagstellingen in dit onderzoek luiden:
•
1. Hoe word! moord en doods/ag in Nederland in de periode 1993-2004 door he! OM en door de rech!er afgedaan en welke verschillen zijn er in de afdoening van moord en doods/ag in Nederland in die periode?
In de Databank Moord en Doodslag zijn over de periode 1993-2004 2729 moordincidenten met 2917 slachtoffers zijn geregistreerd. Daarvan heeft er bij 2172 incidenten een vervolging plaatsgevonden. Het OM heeft 2092 verdachten voor moord vervolgd en 859 voor doodslag. De gemiddelde strafeis bij de verdachten bij wie een gevangenisstraf wordt geeist bedraagt 8,8 jaar, (9,6 voor moord, 7,1 voor doodslag). De rechter heeft bij 2172 verdachten een uitspraak voor moord (1199) of doodslag (973) gedaan. De gemiddeld strafduur die de rechter oplegt, is gemiddeld ruim twee jaar lager dan de geeiste strafduur (7,6 jaar). Net als bij het OM wordt moord aanzienlijk zwaarder bestaft dan doodslag (8,<5 jaar voor moord, 6,5 jaar voor doodslag). Daarnaast is de strafduur lager wanneer naast gevangenisstraf tevens TBS wordt opgelegd. Wanneer de afdoening door de rechter in verhouding tot de afdoening door het OM wordt onderzocht, blijkt de rechter de afdoening door het OM op verschillende
91
HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE
punten afzwakt: De rechter veroordeelt 22% van de moordverdachten voor doodslag en 20% van de doodslagverdachten voor een ander feit, de rechter legt minder vaak een levenslange gevangenisstraf op dan geeist wordt en de strafduur die de rechter oplegt, is lager dan de strafduur die wordt geeist.
2. In hoeverre zijn de juridische delictskenmerken, de delictsomstandigheden, de daderkenmerken, de slachtofferkenmerken en de procesomstandigheden van invloed op de straftoemeting bij moord en doods/ag? Nu duidelijk is hoe moord en doodslag worden afgedaan, wordt duidelijk dat er veel verschillen zijn in de straftoemeting: de ene verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, de andere tot een gevangenisstraf van twintig jaar. Om de verschillen die bestaan in de straftoemeting beter te begrijpen is bij de verdachten, die voor moord of doodslag tot een tlidelijke gevangenisstraf zlin veroordeeld, onderzocht op welke wijze de factoren uit het straftoemetingskader de straftoemeting bij het OM en bij de rechter beTnvioeden. Dergelijk 'poenametrisch' onderzoek, waarbij de rollen van delicts-, dader-, slachtoffer- en proceskenmerken op de bestraffing van moord en doodslag gezamenlijk zijn onderzocht, is in Nederland niet eerder uitgevoerd. De resultaten tonen aan, dat de straftoemetingsbeslissing van de rechter door aRe elementen uit het straftoemetingskader beTnvloed wordt. Niet aileen de grondslag van de vervolging of van de veroordeling en het geeiste of opgelegde straftype beTnvloeden de straftoemeting, de straftoemeting wordt ook beTnvloed door allerlei delicts-, dader-, slachtoffer- en proceskenmerken. Zo wordt een kindermoord door ouders en een oudermoord door kinderen aanzienlijk Iichter bestraft dan andere moordtypen. Een man wordt zwaarder bestraft dan een vrouw, met name wanneer zijn slachtoffer een vrouw is. Wanneer het slachtoffer buitenlands is, wordt een lagere straf opgelegd dan wanneer het slachtoffer Nederlands is. Een verdachte die afkomstig is van buiten Europa wordt zwaarder bestraft dan een Nederlandse verdachte, met name wanneer hij een Nederlands slachtoffer vermoordt. Ook de locus delicti is van invloed op de straftoemeting: moorden die in een bos of water zijn gepleegd worden zwaarder bestraft dan moorden die in een woning zijn gepleegd. Dit onderzoek naar verschillen in de straftoemeting is met name van belang, omdat de straftoemetingdoor zowel de burger als de verdachte als belangrijkste fase van de afdoening wordt beschouwd. Het is voor de burger en voor de politiek van belang om inzicht te hebben in de totstandkoming van de verschillen bij de straftoemeting om het functioneren van het strafrechtelijk systeem te beoordelen. Bovendien heeft de rechter zelf ook nog geen inzicht in de factoren die van invloed zijn op de straftoemeting. En dat, terwijl aan consistentie in de straftoemeting wei veel waarde wordt gehecht. De rechterlijke macht investeert immers in
92
HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE
middelen zoals de Databank Consistente Straftoemeting om de straftoemeting zo eenduidig mogelijk plaats te laten vinden. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek wordt het voor de rechterlijke macht duidelijk welke verschillen er in de straftoemeting bestaan en door welke factoren deze verschillen veroorzaakt worden. Deze informatie kan de rechterlijke macht gebruiken om de straftoemetingspraktijk bij moord en doodslag te evalueren en om te beslissen of zij de straftoemetingspraktijk op dezelfde lijn wi! voortzetten. Op deze manier kan dit poenametrisch onderzoek bijdragen aan rechtsgelijkheid bij de straftoemeting.
3. Worden moord en doodslag over de per/ode 1993-2004 steeds strenger bestraft?
De burger roept om zwaardere straffen en de wetgever Iijkt hier gehoor aan te geven door de maximale straf voor moord te verhogen van twintig jaar en levenslang naar dertig jaar en levenslang. De roep om zwaardere straffen en de wetswijziging vinden echter plaats, zonder dat men weet welke ontwikkelingen in de afdoening al gaande zijn. Kennis van deze ontwikkelingen is bij maatschappelijke en politieke discussies echter wei van groot belang. In deze studie is daarom onderzocht of moord en doodslag steeds strenger bestraft worden. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat moord en doodslag over de periode 1993-2004 steeds strenger worden afgedaan: er wordt vaker voor moord dan voor doodslag vervolgd en veroordeeld, er wordt vaker levenslang geeist en opgelegd en de gemiddelde strafduur neemt jaarlijks toe. Deze kennis kan invloed hebberi op de roep om zwaardere straffen. Weliicht zou deze roep minder vaak klinken, nu blijkt dat de rechter al steeds zwaarder straft. Maar burgers kunnen ook van mening zijn dat de rechter, ondanks dat hij zwaarder straft, nog steeds niet zwaar genoeg straft. Toch is het feit dat de rechter steeds zwaarder straft, wei een aanduiding dat de rechter niet doof en blind is voor wat er speelt in de maatschappij.
•Voor een verankering van de rechtspraak in de maatschappij is het van groot belang dat de rechter niet te ver van de burger af staat. De rechter moet weliswaar boven de waan van de
dag staan, maar hij moet ook rekening houden met de gevoelens die in de maatschappij spelen, anders verliezen burgers het vertrouwen in de rechtsstaat. Het feit dat de rechter moord en doodslag steeds zwaarder bestraft, versterkt het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat.
9.2
Maatschappelijk relevantie van het onderzoek
Dit onderzoek naar de afdoening van moord en doodslag heeft inzicht geboden in verschillende aspecten van de afdoening van moord en doodslag. Het onderzoek is om verschillende redenen van belang. Ten eerste biedt het de betrokken instanties de mogelijkheid om hun functioneren in een breder geheel te aanschouwen. Ten tweede biedt het de burger en de politiek inzicht in het functioneren van het strafrechtelijk systeem. Hierdoor kan bij de burger meer begrip ontstaan voor de rechterlijke afdoeningspraktijk, maar
93
HOOFOSTUK 9: CONCLUSIE
ook meer onbegrip. Bij meer onbegrip raakt de verankering van de rechtspraak in de maatsehappij in het geding. De overheid zal de afdoeningspraktijk duidelijk aan de burger uit moeten leggen, of aan moeten passen aan de wensen van de burger. Ten slotte worden met het straftoemetingsonderzoek faetoren ontrafeld die de straftoemeting be"invloeden. Straftoemetingsonderzoek zal de straftoemetingsbeslissing van de rechter eehter nooit exact kunnen voorspellen. Het is immers niet mogelijk om de rol van aile straftoemetingsfactoren te ontrafelen. Juist vanwege de behoefte om straffen te individualiseren is een reehter nodig, die op basis van aile speeifieke kenmerken een oordeel velt. De ene moord is immers de andere niet. Resultaten van straftoemetingsonderzoek kunnen eehter wei inzieht geven in de verschillen die bestaan bij de straftoemeting. Daardoor kan het straftoemetingsonderzoek bijdragen aan de maatsehappelijke en politieke discussie over de afdoening van moord en doodslag. Bovendien kan straftoemetingsonderzoek het inzieht van het OM en van de rechter in de strafpraktijk verg roten, waardoor reehtsongelijkheid bij de straftoemeting verminderd kan worden.
9.3
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Toekomstig straftoemetingsonderzoek kan op verschillende punten verbeterd worden. Een belangrijke beperking van dit onderzoek is, dat de resultaten aileen betrekking hebben op de ~ afdoening in eerste aanleg. Uitspraken in hoger beroep en in eassatie zijn niet in het onderzoek betrokken, terwijl bij een ernstig delict ais moord juist vaak reehtsmiddelen worden aangewend. Door ook de afdoening in hoger beroep in het onderzoek Ie betrekken, kan de afdoening van moord en doodslag onderzoeht worden op een manier die beter aansluit bij de praktijk. Een tweede aanbeveling voor toekomstig onderzoek heeft betrekking op de tweede onderzoeksvraag. De faetoren die in deze studie onderzoeht zijn, kunnen niet aile straftoemetingsversehillen verklaren. Om de straftoemeting nauwkeuriger te analyseren, zouden in de toekomst meer straftoemetingsfactoren in het onderzoek betrokken kunnen worden. Het zou interessant zijn om bij de delietsomstandigheden de aanleiding van de moord te onderzoeken. Heeft het slaehtoffer de verdaehte in enige mate geprovoeeerd tot gewelddadig gedrag? Was er drugs of alcohol in het spel? Bij de daderkenmerken is het met name van belang om de factor die betrekking heeft op het strafreehterlijk verleden te onderzoeken, waarbij bijvoorbeeld ook onderseheid gemaakt kan worden naar type delict (gewelds- of vermogensdelieten). Ook zou het interessant zijn om de soeiaal economisehe status van de verdaehte als straftoemetingsfactor te onderzoeken. Voor wat betreft de slaehtofferkenmerken zou het betrekken van de gezinssituatie, de sociaal economisehe status en het strafreehtelijk verleden van het slaehtoffer interessante onderzoeksresultaten op
kunnen
leveren.
Het
laatste
element
van
het
straftoemetingskader,
de
94
HOOFDSTUK 9: CONCLUSIE
procesomstandigheden, biedt ruimte voor een veelvoud aan factoren die in deze studie niet onderzocht zijn. Kenmerken van de persoon van de rechter, zoals geslacht, herkomst, leeftijd en ideeen over strafdoelen kunnen verschillen in straftoemeting veroorzaken. Verder kan de straftoemeting beTnvloed worden door de houding van de verdachte ter zitting.Heeft hij bekend? Heeft hij spijt betuigd? Oak een slachtofferverklaring zou van invloed kunnen zijn op de straftoemeting. Bij een nauwkeuriger toekomstig onderzoek zou ook de invloed van al deze factoren onderzocht moeten worden. Ten slo11e kan de afdoening van moord en doodslag in de toekomst beter onderzocht worden door de verzameling van gegevens nauwkeuriger te laten plaatsvinden. Omdat in de OMdata niet aile velden verplicht behoeven te worden ingevuld, ontbreken in de OM-data veel gegevens met betrekking tot de duur van de geeiste vrijheidsstraf. Deze ontbrekende gegevens zouden verder aangevuld kunnen worden, bijvoorbeeld op basis van ANPberichten. Wanneer deze aanbevelingen bij toekomstig onderzoek naar de afdoening van moord en doodslag worden overgenomen, kan meer inzicht worden verkregen in de vervolging en de veroordeling van moord en doodslag. Dit kan ten goede komen aan de rechtsgelijkheid in de straftoemeting en aan de maatschappelijke verankering van de rechtspraak.
•
95
L1TERATUUROPGAVE
L1TERATUUROPGAVE Albonetti 1991 AC. Albonetti, 'An Integration of Theories To Explain Judicial Discretion', Social Problems 1991, 38, p. 247-266. Babbie 2001 E. Babbie, The practice of social research, Belmont: Wadsworth 2001. Berghuis 1992 AC. Berghuis, 'De harde en zachte hand - een statistische analyse van verschillen in sanctiebeleid', Tcema 1992, 15, p. 84-93. Berghuis & Mak 2002 AC. Berghuis & M. Mak, 'De straftoemeting in Nederland van 1995 tot en met 2001', Goed beschouwd, Den Haag: Ministerie van Justitie 2002. Berghuis & De Jonge 1993 AC. Berghuis & L.K. de Jonge, 'Moord en doodslag in 1989 en 1992', Tijdschrift voor Criminologie 1993, 35, p. 55-62. Bierie & Murphy 2003 D. Bierie & K. Murphy, The influence of press coverage on prosecutorial discretion: Examining homicide prosecutions, 1990-2000, Paper presented at The 2003 American Society of Criminology Conference, Session 61: CU6, Colorado, 19 november 2003. Blume, Eisenberg & Wells 2004 J.H. Blume, T. Eisenberg & M.T. Wells, 'Explaining death row's population and racial composition', Journal of Empirical Legal Studies 2004, 1, p. 165-207. Blumstein e.a. 1983 A Blumstein, J. Cohen, S.E. Martin & M.H. Tonry, Research on sentencing: The • search for reform. Vol. 1. Washington, D.C.: National Academy Press 1983. Ter Brake 2002 H.K. ter Brake, 'De ideale strafmotivering', Trema 2002,3, p. 79-81. Brenninkmeijer 1994 AF.M. Brenninkmeijer, 'Wegen voor behoorlijke straftoemeling', Justitiele Verkenningen 1994, 20 (2). p. 48-69. Brenninkmeijer & Schoep 2002 AF.M. Brenninkmeijer & G.K. Schoep, 'Gelijkheid van straffen: een rechterlijk perspectief, Trema 2002,1, p. 19-27. Britt 2000 C.L. Britt, 'Social Context and Racial Disparities in Punishment Decisions', Justice Quarterly 2000, 17, p. 707-732. Bullock 1961 H. Bullock, 'Significance of the racial factor in the length of prison sentences', Joumal of Criminal Law, Criminology, and Police Science 1961,52, p. 411-417. Bushway & Piehl 2001 S. Bushway & AM. Piehl, 'Judging Judicial Discretion: Legal Factors and Racial Discrimination in Sentencing', Law & Society Review 2001,35, p. 733-764. Chiricos & Crawford 1995 T.G. Chiricos & C. Crawford, 'Race and Imprisonment: A Contextual Assessment of the EVidence', in: D.F. Hawkins (red.) Ethnicity, Race, and Crime: Perspectives across Time and Place, Albany: State University of New York Press 1995, p. 281309.
Crow 2005 M.S. Crow, Florida's Evolving Sentencing Policy: An Analysis of the Impact of Sentencing Guidelines Transformations, Dissertation at the Florida State University School of Criminology and Criminal Justice 2005.
96
LiTERATUUROPGAVE
Curran 1983 DA Curran, 'Judicial discretion and the defendant's sex', Criminology 1983, 21, p. 41-58. Curry, Lee & Rodriguez 2004 T.R. Curry, G. Lee & SF Rodriguez, 'Does Victim Gender Increase Sentence Severity? Further Explorations of Gender Dynamics and Sentencing Outcomes', Crime & Delinquency 2004, 50 (3), p. 319-343. Dawson 2004-A M. Dawson, 'Rethinking the boundaries of intimacy at the end of the century: The role of victim-defendant relationship in criminal justice decision making over time', Law & Society Review 2004,38 (1), p. 105-138. Dawson 2004-8 M. Dawson, Criminal Justice Outcomes in Intimate and Non-intimate Partner Homicide Cases, Research and Statistics Division, Department of Justice Canada 2004, rr04-6e. Demuth & Steffensmeier 2004 S. Demuth & D. Steffensmeier, 'Ethnicity Effects on Sentence Outcomes in Large Urban Courts: Comparisons Among White, Black, and Hispanic Defendants', Social Science Quarterly 2004, 85 (4), p. 994-1011. Dixon 1995 Jo Dixon, 'The organisational context of criminal sentencing', American Journal of Sociology 1995, 100(5), p.1157-1198. Duker 2003 M. Duker, Legit/eme straftoemeting, Een onderzoek naar de legitimiteit van de straftoemeting in het licht van het gelijkheidsbeginsel, het democratiebeginsel en het beginsel van een eerlijke procesvoering, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003. Duyne & Verwoerd 1985 Duyne, P.C. van & J.RA Verwoerd, Gelet op de persoon van de rechter: Een observatieonderzoek naar het strafrechterlijk beslissen in de raadkamer. Den Haag: Staatsuitgeverij 1985. Farrell & Swigert 1978 RA Farrell & V.L. Swigert, 'Legal Disposition on Inter-group and Intra-group Homicides', Sociological Quarterly 1978,19, p. 565-576. Fiselier 1985 • J.P.S Fiselier, 'Regionale verscheidenheid in strafrechtspleging', Delikt en Delinkwent 1985, p. 204-211. Fiselier & Lensing 1995 J.P.S Fiselier & JAW. Lensing, 'Afstemming van de straftoemeting', Trema 1995, p. 105-117. Glaeser & Sacerdote 2000 E.L. Glaeser & B. Sacerdote, The determinants of punishment: Deterrence, incapacitation and vengeance, Harvard Institute of Economic Research, Discussion paper 1894, Cambridge: Harvard University 2003. Glaeser & Sacerdote 2003 E.L. Glaeser & B. Sacerdote, "Sentencing in Homicide Cases and the Role of Vengeance," Joumal of Legal Studies 2003, 32, p. 362-383. Green 1964 E. Green, 'Inter- and Intra-racial Crime Relative to Sentencing', Journal of Criminal Law, Criminology and Police Science 1964, 55, p. 348-358. Hagan 1974 J. Hagan, 'Extra-legal attributes and criminal sentencing: An assessment of a sociological viewpoint', Law & Society Review 1974,8(3), p. 356-383.
97
LiTERATUUROPGAVE
Hagan & Bumiller 1983 J. Hagan & K. Bumiller, 'Making Sense of Sentencing: A Review and Critique of Sentencing Research', in: A. Blumstein, J. Cohen, S.E. Martin & M.H. Tonry (red.), Research on Sentencing: The Search for Reform, vol. 2, Washington, D.C.: National Academy Press 1983, p. 1-54. Hogarth 1971 J. Hogarth, Sentencing as a human process, Toronto: University of Toronto Press 1971. Home Office 2000 Home Office, 'Chapter 4: Homicide', in: Criminal Statistics England and Wales, Statistics relating to Crime and Criminal Proceedings for the year 2000, Home Office Research, Development and Statistics Directorate 2000. De Hullu 2002 J. de Hullu, 'De plaats van databanken over de straftoemeting in het strafrechtelijke sanctiestelsel', Trema 2002,1, p. 11-18. Johnson 1941 G. Johnson, 'The Negro and crime', The Annals of the American Academy of Political and Social Science 1941, 217, p. 93-104. Van der Kaaden J.J. van der Kaaden, 'Straftoemetingsfactoren, de rechtsgelijkheid in de straftoemeting', Justitiele Verkenningen 1977, 2, p. 3-36. Kannegieter 1994 G. Kannegieter, Ongelijkheid in de straftoemeting, De invloed van de sociale positie van de verdachte op strafrechtelijke beslissingen (diss.) Groningen: Wolters Noordhoff 1994. Kansal & Mauer 2005 • T. Kansal & M. Mauer, Racial Disparities in Sentencing: A Review of the Literature, Washington: The Sentencing Project 2005. Kautt 2002 P.M. Kautt, 'Location, Location, Location: Interdistrict and Intercircuit Variation in Sentencing Outcomes for Federal Drug-trafficking Offences', Justice Quarterly 2002, 19 (4), p. 633-671. Keane & Poletti 2004 J. Keane & P. Poletti, Sentenced Homicides in New South Wales 1994-2001, Sydney: Judicial Commission of New South Wales 2004. De Keijser 2001 J.W. de Keijser, Punishment and purpose: From moral theory to punishment in action, Amsterdam: Thela Thesis 2001. De Keijser 2002 J.W. de Keijser, 'Straftheorieen en de praktijk'. In: P. J. Van Koppen, D. J. Hessing, H. Crombag & H. Merckelbach (red.), Het recht van binnen: Psychologie van het recht, Deventer: Kluwer 2002, p. 855-870. Kelk 2001 C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Gouda Quint 2001. Kelk & Jorg 1998 C. Kelk & N. Jorg, Strafrecht met mate, Deventer: Gouda Quint 1998. Kelk & Silvis 1992 C. Kelk & J. Silvis, 'Vrijheid inzake straftoemeting', Justitiele Verkenningen 1992, 18 (8), p. 8-22. Kleck 1981 G. Kleck, 'Racial Discrimination in Criminal Sentencing: A Critical Evaluation of the Evidence with Additional Evidence on the Death Penalty', American Sociological Review 1981,46, p. 783-805.
98
L1TERATUUROPGAVE
Koons-Witt 2002 B.A. Koons-Witt, 'The effect of gender on the decision to incarcerate before and after the introduction of sentencing guidelines', Criminology 2002,40 (2), p. 297-327. Van Koppen & De Keijser 2002 P.J. van Koppen en J.W. de Keijser, Beslissende rechters, in: 'Het recht van binnen: Psychologie van het recht', P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H. Merckelbach & H.F.M. Crombag, (red.), Deventer: Kluwer, 2002. Van der Landen 1992 D. van der Landen, Straf en maatregel. Een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem: Gouda Quint 1992. Leiber & Mack 2003 M.J. Leiber & K.Y. Mack, 'The individual and joint effects of race, gender, and family status on juvenile justice decision-making', Journal of Research in Crime and Delinquency 2003, 40 (1), p. 34-70. Leiber & Stairs 1999 M.J. Leiber & J.M. Stairs, 'Race, contexts, and the use of intake diversion', Journal of research in crime and delinquency 1999, 36, p. 56-86. Leistra & Nieuwbeerta 2003 G. Leistra & P. Nieuwbeerta, Moord en doodslag in Nederland 1992-2001, Amsterdam: Prometheus, 2003. Lemert & Rosberg 1948 E.M. Lemert, & J. Rosberg. 'The administration of justice to minority groups in Los Angeles County', University of California Publications in Culture and Society 1948, 11, p. 1-27. Litwin 2004 K.J. Litwin, 'A multilevel multivariate analysis of factors affecting homicide clearances' Journal of research in crime and delinquency 2004,41 (4), p. 327-351. Lodder & Oskamp 2004 A.R. Lodder & A. Oskamp, Informatietechnologie in het strafrecht, Amsterdam: ComputerlLaw Institute 2004. Loth 2005 M.A. Loth, 'Oordelen op tegenspraak. Over de rationaliteit van het rechterlijk oordeel', Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie 2005, 34 (1), p. 57-80. Macionis & Plummer 2002 • J.J. Macionis & K. Plummer, Sociology, A Globa/lntroduction, Harlow: Pearson Education Limited 2002. Maisch 2002 M. Maisch, De uitkomst van de zaak voorspellen, in: 'Het recht van binnen: Psychologie van het recht', P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H. Merckelbach & H.F.M. Crombag, (red.), Deventer: Kluwer, 2002. Mears 1998 D.P. Mears, 'The sociology of sentencing; reconceptualizing decision-making processes and outcomes' Law & society review 1998,32 (3), p. 667-724. Mitchell 2003 O. Mitchell, Race and sentencing: Making sense of the inconsistencies, Maryland: Faculty of the Graduate School, University of Maryland, 2003. Morrison 1973 W.A. Morrison, 'Criminal homicide and death penalty in Canada - Time for reassessment and new directions - toward a typology of homicide' , Canadian Journal of Criminology 1973,15 (4), p. 367-396. Mouzos 2003 J. Mouzos, Homicide in Australia, 2001-2002 National Homicide Monitoring Program (NHMP) Annual Report, Canberra: Australian Institute of Criminology, Research and Public Policy Series No. 46, 2003.
99
i j 1
I I I!i
i
II II
I Ii
,
,
II'···
, I
LiTERATUUROPGAVE
Mouzos & Segrave 2004 J. Mouzos & M. Segrave, Homicide in Australia, 2002-2003 National Homicide Monitoring Program (NHMP) Annual Report, Canberra: Australian Institute of Criminology, Research and Public Policy Series No. 55, 2004. Nieuwbeerta & Deerenberg 2005 P. Nieuwbeerta en I. Deerenberg, 'Trends in moord en doodslag 1911-2002. Een eerste analyse van het Historisch Bestand Slachtoffers Moord en Doodslag', Bevolkingstrends. Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland 2004, 53 (1), p. 56-63. Nieuwbeerta & Leistr~2003 P. Nieuwbeerta & G. Leistra, 'Moord en doodslag in Nederland. Een overzicht van aile zaken in de periode 1992-2001', Tijdschrift voor Veifigheid en Veiligheids20rg 2003, 2 (3), p. 36-54. Nieuwbeerta & Leistra 2004 P. Nieuwbeerta en G. Leistra, 'Moord en doodslag in Nederland, 1992-2001', Bevolkingstrends. Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland 2004, 52 (2), p. 24-32. Povey 2004 D. Pavey, Crime in England and Wales 200212003: Supplementary Volume 1: Homicide and Gun Crime 01/04, Police Statistics Section, Crime and Policing Group, Home Office Research, Development and Statistics Directorate 2004. Radelet 1981 M.L. Radelet, 'Racial characteristics and the imposition of the death penalty', American Sociological Review 1981,46 (6), p. 918-927. Richards 1999 P. Richards, Homicide Statistics, Research paper 99/56, Social and General Statistics. Section, House of Commons Library 1999 De Roos 2000 Th. A. de Roos, Het grote onbehagen. Emotie en onbegrip over de rol van het strafrecht, Amsterdam: Uitgeverij Balans 2000. Schoep & Schuyt 2005 G.K. Schoep & P.M. Schuyt, Instrumenten ter ondersteuning van de rechler bij de straftoemeting. Een onderzoek naar de (potentiele) effectiviteit van de Databank Consistentie Straftoemeting en de on'entatiepunten voor de straftoemeting, Sellin 1928 T. Sellin, 'The Negro criminal: A statistical note', The Annals of the American Academy of Political and Social Science 1928,140, p. 52-64. Smit, 13ijleveld & Van der Zee 2001 P.R. Smit, C. Bijleveld & S. van der Zee, 'Over de empirische onderbouwing van moord en doodslag typologieen. Een exploratieve studie', Tijdschrift voor Criminologie 2001, 3, p. 260-274. Smit e.a. 2001 P.R. Smit, S. van der Zee, W. van der Heide & F. Heide, Moord en doodslag in 1998, Onderzoeksnotities 2001/8, Den Haag: WODC, 2001. Spohn 2000 C. Spohn, 'Thirty Years of Sentencing Reform: The Quest for a Racially Neutral Sentencing Process', in: J. Horney (red.), Policies, Processes, and Decisions of the Criminal Justice System: Criminal Justice 2000, vol. 3, Washington, D.C.: National Institute of Justice 2000, p. 427-501. Steffensmeier & Demuth 2000 D. Steffensmeier & S. Demuth, 'Ethnicity and sentencing outcomes in U.S. federal courts: Who is punished more harshly?', American Sociological Review 2000,65, p. 705-729.
100
LiTERATUUROPGAVE
Steffensmeier, Kramer & Streiffel 1993 D. Steffensmeier, J.H. Kramer & C. Streiffel, 'Gender and imprisonment decisions', Criminology 1993, 31 (3), p. 411-446. Steffensmeier, Kramer & Ulmer 1995 D. Steffensmeier, J.H. Kramer & J.T. Ulmer, 'Age differences in sentencing', Justice Quarterly 1995,12, p. 701-719. Steffensmeier, Ulmer & Kramer 1998 D. Steffensmeier, J.T. Ulmer & J.H. Kramer, 'The interaction of race, gender and age in criminal sentencing: The punishment cost of being young, Black and male', Criminology 1998, 36, p. 763-797. Van Tulder 2005 F. Van Tulder, 'Is de rechter zwaarder gaan straffen?', TREMA 2005, 1, p. 1-5. Ulmer 1997 J.T. Ulmer, Social Worlds of Sentencing, Albany State University of New York Press. Ulmer & Johnson 2004 J.T. Ulmer & B. Johnson, 'Sentencing in context: a multilevel analysis', Criminology 2004,42 (1), p. 137-177. Ulmer & Kramer 1998 J.T. Ulmer & J.H. Kramer, 'The use and transformation of formal decision-making criteria: Sentencing guidelines, organisational contexts, and case processing strategies, Social Problems 1998, 45, p. 248-267. Unnever & Hembroff 1988 J.D. Unnever & L.A. Hembroff, 'The prediction of racial ethnic sentencing disparitiesAn expectation states approach', Journal of research in crime and delinquency 1988, 25 (1), p. 53-82. Weiser Easteal1993 P. Weiser Easteal, Killing the beloved: Homicide between Adult Sexual Intimates, Canberra: Australian Institute of Criminology 1993. Wiersinga 2001 H.C. Wiersinga, 'Gevallen van eerwraak in Nederland en het beslissingsmodel', In: W.F. van Hallum & A.W.M. Mooij (Red.), Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-JuridisCh Geze/schap, Groningen: Strafrecht RUG en FPK Drenthe 2001 (7) p. 7-16. Williams & Holcomb 2004 • M.R. Williams & JE Holcomb, 'The Interactive Effects of Victim Race and Gender on Death Sentence Disparity Findings', Homicide Studies 2004, 8 (4), p. 350-376. Zatz 1987 M.S. Zatz. 'The Changing Forms of RaciallEthnic Biases in Sentencing' Journal of Research in Crime and Delinquency 1987, 24(1), p. 69-92. Zatz 2000 M.S. Zatz, 'The Convergence of Race, Ethnicity, Gender and Class on Court Decision-making: Looking Toward the 21" Century'. in: 'Criminal Justice 2000.Policies, Processes, and Decisions of the Criminal Justice System, Volume 3', Horney (red.), Washington D.C.: U. S. Department of Justice 2000 p. 503-552. Zoomer 1981 O.J. Zoomer, De strafvordering en straftoemeting in gevallen van zware criminaliteit. Een Overzicht Van De Jaren 1973-1976 En Een Analyse Van De Beslissingen Van Officieren Van Justitie, Onderzoek en beleid 25, Den Haag: WODC Staatsuitgeverij 1981. OVERIG
Kamerstuk 2005-2006, 28484, nr. F, Eerste Kamer. Een interview met rechter Lahuis, Dagblad van het Noorden, 23 april 2005.
101
BIJLAGEN
BIJLAGEN
•
102
BIJLAGEN
Bijlage A: Slachtofferkenmerken en delictsomstandigheden naar incidentencategorie voor de slachtoffers NIET TOTAAL OPGELOST& OPGELOST, MAARNIET OPGELOST VERVOLGD VOORMOORD VERVOLGD OF DOODSLAG (N-2917) 3) II
'(~"""'"
PL~EGJAAR
~
li¥'~'k'!,j;i!i:'k,,,,'?"''ie " ,""
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
8,28 7,89 10,10 8,49 9,36 8,28 8,75 8,23 9,19 7,45 8,10 5,89 100
Tolaal MOQUS OPERANDUS ;
, ..
"
Schietwapen Sleek- of snijwapen Siagwapen Fysiek geweld Wurging, verslikking Verbranding Onbekend of overiQ Tolaal PLEEGJ'WTS
i•• '
Woning Openbare weg Bos, duinen, park of waler Horeca Onbekend of overig
,
Tolaal ,
lV'PE MOORD Kinderdoding door ouders Ouderdoding door kinderen Doding van (ex-)partner Doding rivaal in Iiefde Overige doding in familiesfeer Ruzie Criminele sfeer Roofoverval Zeden I seksuele doding Onbekend of overig Tolaal
,
~
"
!!'f;,;;) fG!'f';:CP",;:!,'ii,'}"'ii, 1!'ii>'C' eC'e, ,', '
12,93 8,37 10,65 8,75 6,08 9,13 3,42 6,08 7,60 6,84 8,75 11,41 100
'
12,43 8,09 5,78 7,80 11,27 5,20 6,36 4,91 5,20 6,07 11,27 15,61 100
9,19 7,95 9,63 8,43 9,29 7,99 7,99 7,64 8,57 7,23 8,54 7,54 100
:i "
',,',
,
33,88 34,40 7,93 6,80 10,40 0,82 5,76 100 % 49,26 32,32 5,29 8,19 4,94 100 ': 3,25 2,51 18,24 2,56 5,89 25,13 14,60 8,49 3,21 16,12 100 "
37,26 28,90 7,60 3,80 12,93 3,04 6,46 100
46,53 17,63 5,49 3,47 6,65 1,45 18,79 100 % 27,75 41,91 21,68 3,47 5,20 100
% 57,41 20,53 9,51 9,13 3,42 100 ':'
10,65 0,38 28,14 1,90 3,42 11,03 16,73 5,70 3,04 19,01 100
-
•
"
2,60 30,06 9,83 3,76 53,76 100
,
%
47,45 32,40 7,61 7,71 4,83 100 ,,c
,,',,:"",
':,
35,69 31,92 7,61 6,14 10,18 1,10 7,37 100
,
"
3,57 2,02 17,00 2,26 5,04 21,19 16,63 8,40 3,26 20,64 100
103
:1
I, ~
fI
I
I
I I I
,I
I
BIJLAGEN
Vervolg Bijlage A: Slachlofferkenmerken en delictsomstandigheden naar incidenlencategorie voor de slachloffers OPGELOST& OPGELOST, NIET TOTAAL VERVOLGO MAAR NIET OPGELOST VOORMOORD VERVOLGD OF DOODSLAG 'M='-l61 (N=2308) (Aanlal slachloffers) 17) " ;;\.~~ """'S~qli\i'QJ::;gE~KENMERg;E~,,1!1 ['.':,'y"',y"1"/('110/d! 'ii'i'U;'.1.r'!;'o/J! , .. .. . '; ' , ." '. , ". GEsLACHT 55,13 Man 69,11 79,48 69,08 44,49 Vrouw 29,98 18,79 29,96 0,91 0,38 Onbekend 1,73 0,96 100 100 Totaal 100 100 -'X}, I', " ,. : ,A',,',' HElii\!OI\lST/ - "'-' .. • ""'-xi';: ""It";,,:; ., .. ! C,' ," ",'C"i' ' . ' "" , "',,{('~-., '" /
'/.,,"',,'''y!',:,';,''A!
..
,.
,
~
LEEFTlJD
Nederland Europa Bullen Europa Onbekend Tolaal
47,70 5,37 33,67 13,26 100
41,06 12,93 27,76 18,25 100
32,37 10,69 34,39 22,54 100
45,29 6,68 33,22 14,81 100
o tim 11
4,20 2,77 33,28 41,94 16,29 1,52 100
12,17 3,04 29,28 38,02 15,97 1,52 100
2,02 0,87 23,70 44,51 21,39 7,51 100
4,66 2,57 31,78 41,89 16,87
,
12 tim 17
18 tim 30 31 tim 50 51 en ouder Onbekend Totaal
,
~3
100
104
BIJLAGEN
Bijlage B: Dader- en delictskenmerken naar incidentencategorie voor de verdachten OPGELOST& VERVOLGD VOORMOORD OF DOODSLAG (N=3180)
(Aantal verdachten) ¥:,.'
if"
'P:~i1!ll$l;:SQfilis'i'Ajijpi~ijEDEl'l'/
..
~~~E(jJAAR . '"
';." ....•
.
':~
.,' " :-" 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Totaal "
'>
MODUs OPERANDU$
••
{"
,
Schietwapen Steek- of snijwapen Siagwapen Fysiek geweld Wurging, verstikking Verbranding Onbekend of overiq Totaal
~LEEGPLAATS
•
.
..
(N=263)
't$
Totaal .• ',. "'.'., Kinderdoding door ouders Ouderdoding door kinderen Doding van (ex-)partner Doding rivaal in Iiefde Overige doding in familiesfeer Ruzie Criminele sfeer Roofoverval Zeden I seksuele doding Onbekend of overia
::7' .
Totaal
','
..•• ',., •.,..>
8,18 8,65 10,50 8,05 9,03 8,24 9,62 8,05 9,06 7,30 7,67 5,66 100
13,31 7,98 11,41 8,75 6,08 6,46 3,42 6,46 7,60 6,46 10,65 11,41 100
38,05 31,16 8,30 7,55 9,28 0,60 5,06 100
36,88 26,62 9,13 4,18 12,17 2,28 8,75 100 '.
NIET OPGELOST
TOTAAL
/N=O)
/N=3443l
;1••···.·.17:$
.
',,'
-
-
-
-
-
'•. %
. '.
8,57 8,60 10,57 8,10 8,80 8,10 9,15 7,93 8,95 7,23 7,90 6,10 100 37,96 30,82 8,36 7,29 9,50 0,73 5,34 100
%
%
53,23 22,81 11,03 9,51 3,42 100 ... I
-
46,27 33,89 6,68 8,42 4,73 100
2,64 2,04 14,53 2,26 6,35 23,14 19,06 11,19 2,64 16,13
7,98 0,38 25,86 1,90 2,28 10,65 20,15 6,84 3,42 20,53
-
3,05 1,92 15,39 2,24 6,04 22,19 19,14 10,86 2,70 16,47
100
100
%
'
Woning Openbare weg Bos, duinen, park of water Horeca Onbekend of overig
tY~EMbQRD
OPGELOST, MAAR NIET VERVOLGD
45,69 34,81 6,32 8,33 4,84 100 ,
..
'
-
,
-
100
105
il
BIJLAGEN
Vervolg Bijlage B: Dader- en delictskenmerken naar incidentencategorie voor de verdachten
(Aanlal verdachlen)
OPGELOST& VERVOLGD VOORMOORD OF DOODSLAG
OPGELOST, MAAR NIET VERVOLGO
NIET OPGELOST
TOTAAL
(N=3180)
(N=263)
(N=O)
(N=3443) ,
GE$LACHT tc
HERKOM$'r
Man Vrouw Tolaal ,
"
Nederland Europa Buiten Europa Onbekend Tolaal LEEFllJO
ci
,
o tim 11 12 tim 17 18 tim 30 31 tim 50 51 en ouder Onbekend Totaal
90,22 9,78 100
93,54 6,46 100
90,47 9,53 100
28,52 7,22 19,01 45,25 100
49,26 7,20 38,75 4,79 100
"',"'"
'
50,97 7,20 40,38 1,45 100 ,
0,06 4,72 51,57 38,30 5,09 0,25 100
,
1,52 33,08 43,35 10,65 11,41 100
"
'
0,06 4,47 50,16 38,69 5,52 1,10 100
106
BIJLAGEN
Bijlage C: Overzicht van de variabelen uit de Databank Moord & Doodslag
1= (art. 289 of art. 2 = Doodslag (art. 287, art. 3 Overig Grondslag van de veroordeling-
art. 290 Sri
= 1 =Moord (art. 289 of art. 291 Sri 2 =Doodslag (art. 287, art. 288 of art. 290 Sri 3 = Overig
Straftype
-1 = Onbekend o:;:;: Vrijspraak 1 :;:;: Gevangenisstraf 2 =TBS 3 :;:;: Gevangenisstraf en TBS 4 Jeugddetentie 5 Pij 6 = Jeugddetentie en PIJ 7 =OVAR 8 :;:;: SchuldigverkJaring zander oplegging van straf 9:;:;: Overi
= =
Aantal delicten waarvoor vervolgd wordt
o:;:;: Vervolging voar een delict
Aantal delicten waarvoor veroordeeld wordt
o:;:; Veroordeling voar een delict
Aantal slachtoffers
1 :;:;: Ee:n slachtoffer 2:;:;: Twee slachtoffers 3 :;:;: Drie of meer slachtoffers
Aantal medeverdachten
1 :;:;: Vervolging voar meerdere delicten 1 ::. Veroordeling voar meerdere delicten
1 :;:;:
een verdachte
2 :;:;: twee verdachten 3 = drie of mear verdachten
1 :;:;: Schietwapen explosie 2 :;:;: Steek- of snijwapen 3 = Siagwapen 4 = Fysiek geweld 5 :;:;: Wurging, verstikking 6 = Verbranding 7 ;:; Overig en onbekend Pleeglocatie
Type moord
.:j I
I
1 ;:;Woning 2 Openbare weg 3;:; Bos, duinen, park of water 4;:; Horeca 5 ;:; Overig of onbekend
=
1 ;:: Kinderdoding door ouders
2 ;:: OUderdoding door kinderen
=Doding van (ex-)partner
3 4 ::;: 5;:; 6:::
Doding rivaal in liefde Overige doding in de familiesfeer Ruzie (niet tamilie en buiten criminele milieu) 7 ::: Roofoverval 8 = Criminele sfeer: 9 ::;: Zedenlseksuele doding 10 = Overig of onbekend Zie voigende pagina
107
I; ,
I
BIJLAGEN
Vervolg Bijlage C: Overzicht van de variabelen uit de Databank Moord & Doodslag
Herkomst139
-1 = Onbekend o = Nederland 1 ;:: Een ander land in Europa 2;:: Een ander land buiten Europa
Leeftijd in categor1een 140
0= 0-11 iaar: 1 = 12-17 jaar 2 = 18-30 jaar 3 = 31-50 jaar 4 ;:: 51 jaar en ouder
Geslach!
-1 = Onbekend 0= Man
1;:: Vrouw Leeftijd in categorieen
0= 0-11 jaar: 1 = 12-17 iaar 2 = 18-30 iaar 3 = 31-50 iaar 4 ;:: 51 jaar en ouder
Herkomst141
-1 ;:: Onbekend
o = Nederland 1 ;:: Een ander land in West-Europa 2 ;:: Een ander land buiten West-Euro a
Oaderl<enmerken in combina!ie met slachtofferkenmerken Geslacht
1 ;:: Dader man, slachtoffer man
Dader man, slachtoffer vrouw Dader man, slachtoffers beide Dader vrouw, slachtoffer man Dader vrouw, slachtoffer vrouw 6;:: Dader vrouw, slachtoffers beide
2 ;:: 3 ;:: 4 ;:: 5 ;::
Zie volgende pagina
139
140
141
Vit eerder onderzoek blijkt het ras van de verdachte een belangrijke straftoemetingsfactor te zijn. In de Databank Moord en Doodslag wordt echter niet geregistreerd wat het ras van de verdachte is. Ook is onbekend of de verdachte volgens de CBS-defintie autochtoon of aUochtoon is: Het geboorteland van de verdachte is wei bekend, maar het geboorteland van de ouders niet. Er kan dus niet worden aangegeven of een verdachte die in Nederland is geboren volgens de CBSdefinitie toch allochtoon is, orndat een van zijn ouders buiten Europa is geboren Deze problemen spelen aUeen een rol wanneer een verdachte in Nederland is geboren, maar een van zijn ouders niet. Voor een verdachte die in het buitenland is geboren, is het geboorteland een goede graadmeter voor de herkomst van de verdachte. De leeftijdsgroepen bestrijken niet evenveel jaren, maar op deze manier komen ze overeen met de leeftijdscategorieen uit het onderzoek van Steffensmeier, Kramer & Ulmer (1995), aangepast aan leeftijdsgrenzen die de Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering stellen. Het geboorteland is niet bij aUe slachtoffers bekend. De herkornst van het slachtoffer is daarom mede gebaseerd op informatie uit kranten en van de politie over de afkomst van het slachtoffer. De herkomst van het slachtoffer is dus anders geoperationaliseerd dan het geboorteland van de verdachte. 108
61JLAGEN
Vervolg Bijlage C: Overzicht van de variabelen uit de Databank Moord & Doodslag vervolg daderkenmerken in combinatie met slachtofferkehmerken Herkomst
1 ::; Nederlandse dader, Nederlands slachtoffer 2::; Nederlandse dader, Europees slachtotfer 3::; Nederlandse dader, slachtoffer van buiten Europa 4 = NederJandse dader, slachtoffer onbekend 5::; Europese dader, Nederlands slachtoffer 6 ::; Europese dader, Europees slachtofter 7 ::; Europese dader, slachtoffer van buiten Europa 8::; Europese dader, slachtoffer onbekend 9::; Dader van buiten Europa, Nederlands slachtoffer 10::; Dader van buiten Europa, Europees slachtoffer 11 = Dader van buiten Europa, slachtoffer van buiten Europa 12::; Dader van buiten Euro a, slachtoffer onbekend
1 = Den 2 Breda 3 = Maastricht 4::; Roermond 5::; Arnhem 6 = Zulphen 7 = Zwolle 8 =Almelo 9 = Den Haag 10 = Rotterdam 11 = Dordrecht 12 = Mlddelburg 13 = Amsterdam 14 = Alkmaar 15 = Haarlem 16 = Utrecht 17 = Leeuwarden 18 = Gron·lngen 19 = Assen
=
109
BIJLAGEN
Bijlage D" De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij het OM GEVANGENISSTRAF GEEISTE STRAFDUUR
DOODSLAG
MOORO
JAAR
N JAAR
GEVANGENISSTRAF &18$
TOTAAl
N JAAR
MOORO
DOaDSLAG
TOTAAL
MOORO
TOTAAL
N JAAR N JAAR N JAAR
N
JAAR
121
8,7
DOODSLAG
TOTAAL
N JAAR N JAAR N JAAR
JURIDISCHE DELICTSKENM ERKEN MEERDERE FElTEN
Vervolging voar 1delict Vervolging voor meerdere delicten
9,2 505 10,7 472
6,1 226
8,3 731
8,6 191 10,1
663
5,6 81
6,4 40
5,8
586
6,2 266
7,9
852
9,1
71
6,8 38
8,3 109 10,5 543
8,3 229
9,9**
772
7,0 141
6,5 76
6,8
7,0 475
8,7
MEERDERE MOORDEN
Vervolging voor 1 moord Vervolging voar meerdere moorden
9,8 912 12,2
7,1 399
9,0 1311
65 10,7 18 11,9
83
9,8 11 10,0
2
9,9
217
9,4 1053
13 11,8
1528
76 10,6 20 11,6**
96
AANTAl VERDACHTEN
1 verdachte 2 verdachten
3 of meer
9,8 469 10,1 190 10,1 318
6,8 231 8,0 77 7,8 109
8,8 700 9,5 267 9,5 427
6,5 112 5,9 57 9,7 30 7,1 12 7,9 10 10,3 9
6,3 169 9,1 581 8,9 42 10,0 220 9,1 19 10,1 328
6,6 288 7,9 89 8,0 118
8,3
869
9,4 ** 309
9,5
~
446
MNTAL SLACHTOFfERS
1 slachtoffer 2 slachtoffers 3 of meer
9,7 905 7,2 408 8,9 1313 7,0 141 6,3 74 6,8 13,4 64 10,2 6 13,1 70 10,0 10 14,3 3 11,0 10,1 8 6,0 3 9,0 11 10,0 1 5,0 1 7,5
215 9,3 1046 7,1 482 8,6 1528 13 12,9 74 11,6 9 12,8 ** 83 2 10,1 9 5,8 4 8,7 13
DELICTSOMSTANDIGHEDEN MODUS OPERANDUS
Schietwapen Steek- of snijwapen Siagwapen Fysiek geweld Wurging, verstikking Verbranding Onbekend of overi
10,6 450 9,1 286 8,8 77 8,8 34 10,0 79 14,1 8 10,9 43
8,3 6,9 7,6 5,4 8,8 6,0 5,9
111 10,2 561 141 8,4 427 38 8,4 115 66 6,6 100 41 9,6 120 1 13,2 9 19 9,4 62
7,6 6,4 7,6 7,0 7,7 4,0 9,0
22 12,8 6 62 5,8 35 21 8,0 10 4 3,9 12 30 7,8 8 1 0,0 12 6,6 7
8,8 6,2 7,7 4,7 7,7 4,0 8,1
28 10,5 472 97 8,6 348 31 8,5 98 16 8,6 38 38 9,3 109 1 13,0 9 19 10,5 55
8,6 6,7 7,7 5,2 8,6 6,0 6,1
117 10,1** 176 8,0~ 48 8,3** 78 6,3 49 9,1 ** 1 12,3** 26 9,1 **
589 524 146 116 158 10 81
9,2 23 9,3 471 10,3 317 11,1 70 11,0 96
9,0 7,5 7,2 5,9 6,1
26 9,1 49 156 8,9 627 178 9,2 495 12 10,4 82 45 9,4 141
6,1 5 6,8 4 6,9 97 6,2 52 7,7 32 6,5 19 9,3 13 12,5 2 5,8 5 15,0 1
6,4 6,7 7,3 9,7 7,3
9 8,7 28 149 8,9 568 51 10,1 349 15 10,8 83 6 10,7 101
8,7 7,2 7,1 6,8 6,3
30 8,7* 208 8,5 197 9,0** 14 10,3 * 46 9,3
58 776 546 97 147
°
Locus DELICTI Woning Weg Bos afwater Horeca Onbekend of overio TYPE MOORD
Kinderdoding door ouders Ouderdoding door kinderen Doding van (ex-)partner Doding rivaal In de HeIde Overige doding in familiesfeer Ruzie142 Criminele sfeer RoofovelVal
leden Overia en onbekend
142
6,8
11
5,3
9
6,1
20
6,9
9
2,8
5
5,4
14
6,9
20
4,4
14
5,8
34
7,4
10
6,0
4
7,0
14
5,8
5
3,5
2
5,1
7
6,9
15
5,2
6
6,4
21
9,4 190
5,5 37
8,8 227
6,3 40
5,5 10
6,1
50
8,8
6,3
8,2
7,0
6,0
1
6,8
5
5,6 5 6,2 22 9,5 2 9,2 18 6,8 6 6,1 7
6,2 6,7 8,5 9,0 9,0 6,4
25
8
33
4
9,9 70 6,3 21 9,1 91 6,4 14 9,1 203 6,1 134 7,9 337 7,2 29 11,0 226 7,6 66 10,2 292 8,3 8 10,8 87 10,9 78 10,8 165 8,8 21 12,4 21 13,3 3 12,5 24 10,4 9 10,1 134 6,3 57 8,9 191 6,5 13
8,8 230
5,5 47
8,3**
277
8,6
6,2
8,0'
38
29
9
19 9,3 84 6,1 26 8,6** 51 8,9 232 6,1 156 7,8* 10 10,9 234 7,7 68 10,1 ** 39 10,4 lOB 10,6 96 10,5~ 15 11,8 30 9,0 9 11,1** 20 9,7 147 6,3 64 8,7**
110 388 302 204 39 211
Ruzie: niet in de familiesfeer en buiten het criminele milieu.
110
BIJLAGEN
Vervolg van Bijlage D: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij het
OM GEVANGENISSTRAF
GEVANGENISSTRAF &T85
VERVOLG GEEISTE
MOORO
STRAFDUUR
DOODSLAG
TOTML
JAAR N JAAR N JAAR
MOORO
DOODSLAG
TOTAAL
TOTML
MOORO
N JAAR N JAAR N JAAR N JAAR
DOOOSLAG
TOTAAl
N JAAR N JAAR N JAAR
DADERKENMERKEN Man 10,2 889 Vrouw 7,5 88 HERKOMST Nederland 9,2 443 Europa 9,0 89 Buiten Europa 10,8 445 GESLACHT
7,5 383 9,4 5,0 34 6,8 6,5 221 8,3 9,5 20 9,1 7,9 176 10,0
1272 122
7,5 133 5,3 19 664 6,9 116 109 11,7 3 621 7,8 33
6,9 70 4,0 8
7,3 203 4,9 27
6,4 62 6,7 178 20,0 1 13,8 4 6,5 15 7,4 48
9,8 1022 7,4 453 7,1 107 4,8 42 8,8 559 6,5 283 9,1 92 10,0 21 10,6 478 7,8 191
9,1 1475 6,4** 149 8,0 9r 9,8**
842 113 669
7,0' 8,9 9,0 7,6**
37 888 613 86
LEEFTIJOSCATEGORIE
12 Vm 17 7,2 17 18 Vm 30 10,0 520 31 Vm 50 10,2 383 51 en Duder 8,1 57
6,8 10 7,6 235 7,0 148 5,8 24
7,1 27 9,3 755 9,3 531 7,4 81
7,2 6 7,0 90 7,3 52 9,8 4
6,5 4 7,0 43 5,9 30 10,0 1
7,1 341 8,9 1059 7,6 70 9,7 302 9,3 6 10,8 33
6,5 70 7,7 76 9,3 6
6,3 51 6,4 121 6,2 23 7,4 99 12,0 4 10,4 10
5,0 7,9 7,7 7,0
6,9 10 7,0 133 6,8 82 9,8 5
7,2 23 9,6 610 9,9 435 8,2 61
6,7 14 7,5 278 6,8 178 6,0 26
SLACHTOFFERKENMERKEN GESLACHT
Man 9,8 718 Vrouw 10,3 232 Beide 11,1 27
9,5 788 7,0 392 8,7 1180 9,7 308 7,3 93 9,1 401 10,8 33 10,4 10 10,7** 43
HERKOMST
Onbekend 10,5 Nedenand 9,7 Europa 8,8 Buiten Europa 10,3
58 410 70 439
48 213 26 130
8,0 106 9,1 623 8,5 96 9,5 569
6,9 11 7,4 113 5,7 3 6,6 25
4,6 5 7,0 63 0,0 0 4,9 10
6,2 16 7,3 176 5,7 3 6,1 35
9,9 69 9,2 523 8,7 73 10,1 464
4,9 53 7,7 276 7,7 26 6,9 140
2,8 4 4,5 9 5,0 13 6,9 169 7,7 152 8,3 70
5,7 9 9,3 26 7,6 26 8,8 515 9,5 625 9,2 193
0,0 0 8,1 10 7,4 5 7,4 54 6,7 52 7,4 31
0,0 0 3,1 7 0,0 0 5,8 16 6,8 31 7,9 24
0,0 0 6,1 17 7,4 5 7,0 70 6,7 83 7,6 55
8,1 5 10,5 27 9,4 18 9,5 400 9,8 525 9,2 154
2,8 4 3,9 16 5,0 13 6,8 185 7,5 183 8,2 94
9,3"*
122 799 99 604
5,7 8,0 7,6 8,6 9,2* 8,8
9 43 31 585 708 248
7,7* 8,7
8,4
LEEFTIJDSCATEGORIE
Onbekend 8,1 5 DVm 11 11,9 17 12Vm 17 10,2 13 18Vm 30 9,8 346 31 Vm 50 10,1 473 51 en Duder 9,7 123
OADERKENMERKEN IN COMBINATIE MET SLACHTOFFERKENMERKEN GESLACHT
D.man, S.man 10,1 651 7,4 320 9,2 971 D.man, S.vrouw 10,4 214 7,8 60 9,9 274 D.man, S.beide 11,7 24 8,0 3 11,3 27 D.vrouw, S.man 7,1 67 3,4 21 6,2 88 D,vrouw, S.vrouw 8,9 18 6,6 10 8,1 28 D.vrouw, S.beide 6,5 3 10,7 3 8,6 6
6,8 58 7,9 69 9,3 6 5,0 12 5,9 7 5,0 1
6,6 46 6,7 104 6,4 21 7,5 90 14,3 3 11,0 9 3,6 5 4,6 17 4,5 2 5,6 9 0,0 0 5,0 1
9,8 709 7,3 366 8,9 1075 9,8 283 7,5 81 9,3 364 11,2 30 11,2 6 11,2** 36 6,8 79 3,5 26 6,0~ 105 8,1 25 6,2 12 7,5 37 6,5 3 9,3 4 8,1 7
HERKOMST
D.NL,S.NL D.NL,S.EUR D.NL, S.Overi9 D.NL, S.Onbek. D.EUR,S.NL D.EUR,S.EUR D.EUR, S.Oven9 D.EUR, S.Onbk. D.Overig, S.NL D.Overig, S.EUR D.Overig, S.Overig D.Ovena, S.Onbek
9,0 10,7 9,4 9,9 10,3 7,6 9,3 9,4 11,7 8,3 10,6 11,2
285 6,9 151 8,3 436 7,2 98 6,7 52 25 7,5 10 9,8 35 2,5 2 0,0 0 108 7,4 27 9,0 135 5,2 8 5,0 6 25 4,0 33 6,5 58 5,9 8 4,5 4 32 13,6 8 10,9 40 11,5 2 20,0 1 36 6,3 6 7,4 42 12,0 1 0,0 0 16 7,2 5 8,8 21 0,0 0 0,0 0 5 7,5 1 9,1 6 0,0 0 0,0 0 93 9,8 54 11,0 147 8,3 13 7,4 10 9 8,8 10 8,6 19 0,0 0 0,0 0 315 6,9 98 9,8 413 7,2 17 4,8 4 28 7,1 14 9,8 42 9,3 3 5,0 1
7,1 2,5 5,1 5,5 14,3 12,0 0,0 0,0 7,9 0,0 6,7 8,3
150 8,5 383 6,8 203 2 10,1 27 7,5 10 14 9,1 116 7,0 33 12 8,9 33 4,1 37 3 10,3 34 14,3 9 1 7,7 37 6,3 6 0 9,3 16 7,2 5 it 1 0 9,4 5 7,5 23 11,3 106 9,5 64 0 8,3 9 8,8 10 21 10,5 332 6,8 102 4 11,0 31 7,0 15
7,9 9,4 8,6 6,4 tit 11,2~
7,5 8,8 9,1 10,6~
8,6 9,6*'"
9,1'
586 37 149 70 43 43 21 6 170 19 434 46
111
BIJLAGEN
Vervolg van Bijlage D: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij het
OM GEVANGENISSTRAF &T85
GEVANGENISSTRAF VERVOLG GEEISTE STRAFDUUR
MOORO
JAAR
N
DOODSLAG
JAAR
N
TOTAAl
JAAR
N
MOORD
JAAR
DOODSLAG
N
JAAR
N
TOTAAl MaORD
TOTAAL
JAAR
N
JAAR
TOTAAL
DOODSLAG
N
JAAR
N
JAAR N JAAR
PROCESOMSTANDIGHEDEN ARRONDISSEMENT
Den Bosch Breda Maastricht Roermond Arnhem Zutphen Zwolle Almelo Den Haag Rotterdam Dordrecht Middelburg Amsterdam Alkmaar Utrecht Leeuwarden Groningen Assen
TOTAAL
10,3 9,9 8,6 9,9 9,9 12,3 11,0 9,7 9,9 10,3 11,4 12,0 9,3 10,5 10,2 10,0 3,0 9,1
54 72 37 31 77 22 29 24 89 189 29 1 208 36 30 27 1 21
5,1 8,7 7,2 8,0 6,9 5,3 9,3 9,6 7,4 7,1 6,6 0,0 7,7 9,4 4,9 4,5 4,7 5,3
19 31 23 15 43 3 15 9 40 70 20 0 79 13 17 12 2 6
9,0 9,5 8,0 9,3 8,9 11,4 10,4 9,7 9,1 9,4 9,4 12,0 8,9 10,2 8,0 8,3 4,2 8,2
73 103 60 46 120 25 44 33 129 259 49 1 287 49 47 39 3 27
9,9
977
7,3 417
9,1
1394
17 22 4 3 19 7 6 8 4 7 5 0 14 10 6 13 1 6
8,4 4,3 5,8 19,3 6,6 5,5 6,0 4,9 5,0 5,5 4,3 10,0 7,0 6,3 8,0 9,7 0,0 4,3
7,2 152
6,6
8,2 7,1 6,8 9,7 6,2 9,7 6,3 5,9 8,3 5,0 8,4 0,0 5,6 8,3 5,6 8,3 8,0 8,7
5 8,3 6,7 4 9 6,1 3 14,5 5 6,3 4 8,2 2 6,3 7 5,4 5 6,4 5,2 4 6,6 4 1 10,0 10 6,2 6 7,6 2 6,2 3 8,6 0 8,0 4 6,9
22 26 13 6 24 11 8 15 g
7,0
230
78
9,8 9,2 8,4 9,9 9,2 11,7 10,2 8,8 9,8 11 10,1 9 10,9 1 12,0 9,1 24 16 10,0 9,4 8 16 9,4 1 5,5 10 9,0
71 94 41
222 46 36 40 2 27
9,6
1129
34
96 29 35 32 93 196 34 1
5,8 8,2 6,8 9,9 6,9 5,4 8,9 7,5 7,1 7,0 6,2 10,0 7,6 8,4 5,2 5,6 4,7 4,9
24 35 32 18 48 7 17 16 45 74 24 1 89 19 19 15
8,8 8,9 7,7 9,9 8,4 10,4 9,8 8,3 8,9 9,2 9,0 11,0 8,7 9,5 8,0 8,4 2, 5,1 10 7,9
7,2 495
112
8,8
95 129 73 52 144 36 52 48 138 270 58 2 311 65 55 55 4 37 1624
BIJLAGEN
Biilaae E: De invloed van de straftoemetin!lsfactoren op bivariaat niveau bii de rechter OPGElEGDE STRAFDUUR
GEVANGENISSTRAF &TSS
GEVANGENfSSTRAF
MOORO
JAAR
DOODSlAG
N
JAAR
N
TOTAAL
JAAR
DOODSLAG
MOORO
N
JAAR
N
JAAR
TOTAAl
TOTAAl
JAAR
N
MOORO
N
JAAR
DOODStAG
N
JAAR
N
TOTAAL
JAAR
N
5,9 575
6,7
1198
JURIDISCHE DELICTSKENMERKEN MEERDERE FElTEN
Veroordeling voar 1 fait Veroordeling voor meerdere feiten
7,9
493
6,2
449
7,1
942
5,6 130
4,9
126
5,2 256
7,4 623
10,5
354
7,8
221
9,5
575
7,6
83
6,8
55
7,3 138
10,0 437
7,6
276
9,1"''''
8,8
803
6,7
659
7,8 1462
6,0 195
5,3
173
5,7 368
8,3 998
6,4
832
7,4
12,4
44
10,2
11
9,9
18
9,0
8
8,7 12,3 12,4
790 51 6
6,6 10,2 5,0
646 20 4
5,9 190 10,0 17 11,2 6
5,3 9,5 5,0
174 6 1
5,6 364 9,9 23 10,3 7
8,2 980 11,7 68 11,8 12
8,9 9,4 8,8
399 183 265
6,3 7,5 7,5
415 119 136
8,1 552 9,1 228 8,7 280
6,0 7,3 7,4
564 141 146
7,0
8,6**
713
MEERDERE MOORDEN
Veroordel1ng voor 1 moord Veroordeling voor meerdere moorden
12,0
55
9,6
26
11,7
62
9,7
1830
19 11,2**
81
6,4 820 7,4 10,0 26 11,2** 5,0 5 9,8*
1800 94 17
AANTAL SLACHTOFFERS
1slachtoffer 2slachloffers 3 of meer
7,8 1436 11,7 71 9,4 10
AANTAL VEROACHTEN
1verdachte 2 verdachten 30fmeer
DELICTSOMSTANDIGHEDEN
7,5 8,7 8,4
814 302 401
6,0 153 7,7 45 6,3 15
5,2 6,5 7,0
149 10
5,6 302 7,3 67 6,5 25
22
8,4** 8,3**
1116 369 426
.
MODUS OPERANDUS
Schietwapen Sleek- of snijwapen Siagwapen Fysiek geweld Wurging, verstikking Verbranding Onbekend of overia Locus DELICTI Woning Weg Bos atwater Horeca Onbekend of overig
•
9,6 8,2 7,9 8,3 8,8 12,0 9,2
447 239 43 19 60 2 37
7,0 6,3 7,1 6,6 7,2 12,0 6,5
223 244 62 53 64 1 23
8,7 7,2 7,4 7,0 8,0 12,0 8,1
670 483 105 72 124 3 60
8,1 5,8 5,9 6,6 6,3 8,0 5,6
38 84 31 7 42 1 10
7,3 5,2 5,5 4,2 6,3 4,0 5,5
13 93 17 16 32 2 8
7,9 51 5,5 177 5,8 48 4,9 23 6,3 74 5,3 3 5,5 18
9,4 485 7,6 323 7,1 74 7,9 26 7,7 102 10,7 3 8,4 47
7,0 6,0 6,7 6,0 6,9 6,7 6,2
236 337 79 69 96 3 31
6,8 6,9 6,5 7,3 8,7 7,5
721 660 153 95 198 6 76
8,4 9,4 9,9 9,5 8,6
377 288 64 89 29
6,8 6,5 7,1 6,3 8,9
289 244 31 71 35
7,7 8,1 9,0 8,1 8,8
666 532 95 160 64
6,2 139 6,9 44 6,9 16 5,4 6 5,7 8
5,1 6,1 5,7 6,5 5,3
119 45 3 8 6
5,7 258 6,5 89 6,7 19 6,0 14 5,5 14
7,8 516 9,1 332 9,3 80 9,2 95 8,0 37
6,3 6,4 7,0 6,3 8,4
408 289 34 79 41
7,1 7,8** 8,6"* 7,9* 8,2*
924 621 114 174 78
6,2
10
3,3
9
4,8
19
6,2
12
2,8
9
4,7
21
6,2
22
3,0
18
4,8
40
5,4
12
5,7
7
5,5
19
3,5
11
3,3
4
3,5
15
4,5
23
4,8
11
4,6**
34
9,1
167
6,0
92
8,0
259
7,0
64
4,7
35
6,2
99
8,5 231
5,6
127
7,5**
358
8,1
35
5,8
14
7,4
49
4,8
6
6,0
1
4,9
7
7,6
41
5,8
15
7,1**
56
53
6,1 5,9 7,3 9,2 10,6 6,1
45 210 97 111 11 74
7,3 7,0 9,2 9,5 10,7 7,4
98 382 311 163 25 192
5,2 6,7 8,3 4,9 8,0 6,0
13 48 12 14 7 26
3,9 5,3 4,8 7,8 7,8 4,2
10 51 10 31 15 15
7,7 66 8,1 220 9,9 226 8,9 66 9,8 21 7,8 144
5,7 5,8 7,1 8,9 9,0 5,8
55 261 107 142 26 89
6,8**
121 481 333 208 47 233
TVPEMOORD
Kinderdoding door ouders Ouderdoding door kinderen Doding van (ex-)partner Doding rivaal In de liefde Ovenge doding in familiesfeer Ruzie143 CrimineJe sfeer Roofoverval Zeden Overig en onbekend
143
8,4 8,5 10,0 10,0 10,8 8,2
172 214 52 14 118
4,7 6,0 6,7 6,9 7,9, 5,3
23 99 22 45 22 41
Ruzie: niet in de familiesfeer en buiten het criminele milieu.
113
6,8** 9,0** 8,9** 9,4** 7,1**
BIJLAGEN
' t mveau ' I b"1 b"IJ d e ree hte r vervOlg IJ age ED' : e mv oe d van d e st ra ftoemef lOgs f act oren op b'Ivanaa OPGELEGDE
STRAFDUUR
JAAR
N
DOODSLAG
JAAR
N
TOTAAl
GEVANGENISSTRAF &T85
GEVANGENISSTRAF
MOORO
TOTAAL
JAAR
MaORO
N
JAAR
DOODSLAG
N
JAAR
N
TOTAAl
JAAR
N
MOORD JAAR N
N
TOTAAl JAAR N
DOODSLAG
JAAR
DADERKENMERKEN Man Vrouw
9,2 774 7,2 73
6,9 3,8
630 40
8,2 6,0
1404 113
6,6 4,6
191 22
5,7 162 3,5 19
6,2 353 4,1 41
8,6 965 6,6 95
6,7 3,7
792 59
5,5**
1757 154
Nederland
8,4 365' 8,9 66 9,5 416
6,5 6,8 6,9
333 51 286
7,5 8,0 8,5
698 117 702
6,1 7,8 7,0
154 4 55
5,5 140 7,3 3 5,2 38
5,8 294 7,6 7 6,3 93
7,7 519 8,9 70 9,2 471
6,2 473 6,8 54 6,7 324
7,0 8,0' 8,2**
992 124 795
8,2 8 9,1 445 8,9 356 8,3 38 SLACHTDFFERKENMERKEN
2,7 6,8 7,0 5,2
9 373 252 36
5,3 8,1 8,1 6,8
17 818 608 74
4,7 9 6,5 116 6,5 78 4,7 10
5,0 3 5,3 106 5,7 67 5,2 5
4,8 12 5,9 222 6,2 145 4,9 15
6,4 17 8,6 561 8,5 434 7,6 48
3,3 12 6,4 479 6,8 319 5,2 41
5,1~
7,6 7,7
29 1040 753 89
Man Vrouw Beide
8,9 630 9,2 198 9,9 19
6,6 7,1 9,5
519 140 11
7,8 8,3 9,7
1149 338 30
5,3 107 6,8 90 10,6 16
5,0 102 5,8 75 9,5 4
5,2 209 6,4 165 10,4 20
8,4 737 8,5 288 10,2 35
Onbekend Nederland
8,4 59 8,8 347 8,5 48 9,3 393
6,5 7,3 5,8 6,2
61 315 49 245
7,4 8,1 7,2 8,1
120 662 97 638
6,1 18 6,5 148 5,7 6 6,2 41
4,8 20 5,8 129 6,1 4 4,3 28
5,4 38 6,2 277 5,9 10 5,4 69
7,9 77 8,1 495 8,2 54 9,0 434
6,1 81 6,9 444 5,8 53 6,0 273
6,9 7,5
2,1 4,2 7,4 5,5 5,1 6,2
3,1 3 5,0 25 7,5 13 6,3 117 5,7 150 6,0 86
5,0 1 7,0 24 8,6 21 8,6 369 8,6 524 7,7 121
3,0 10 4,6 23 5,6 20 6,1 310 6,7 338 7,3 150
3,2**
5,3 184 92 6,6 153 67 3 11,6 16 4,1 10 25 3,7 12 8 1 5,3 4
8,6 669 8,6 266 11,1 30 6,6 68 6,9 22 5,0 5
6,5 581 6,9 201 11,1 10 3,5 40 3,5 14 6,2 5
7,6 365 8,6 25 8,0 90 7,8 39 10,1 25 7,5 26 8,9 14 9,4 5 9,6 105 11,3 3 9,3 330 7,7 33
6,4 332 6,0 22 6,0 76 5,7 43 9,0 23 4,7 17 5,6 8 6,1 6 8,1 89 6,9 14 6,1 189 6,6 32
GESLACHT
7,8
HERKOMST
Europa Buiten Europa LEEFTIJDSCATEGORIE
12 Um 17 18 Um 30 31 Um 50 51 en ouder
GESLACHT
6,5*
6,3 621 7,4 6,7 215 7,7 9,5 15 10,0**
1358 503 50
HERKOMST
Europa Buiten Eurooa
7~0
7,8
158 939 107 707
LEEFTlJDSCATEGOR1E
0,0 3,3 5,0 8 1 0 8 3,3 8,1 12 6,8 5,2 5,9 10 22 12 9,2 13 5,0 7,5 15 7,0 28 8 8,9 308 6,2 254 7,7 7,0 61 562 9,1 434 7,0 278 8,3 6,1 712 90 8,7 80 7,8 105 8,2 5,8 41 185 DADERKENMERKEN IN COMBINATIE MET SLACHTOFFERKENMERKEN Onbekend DUm 11 12 Um 17 18 Um 30 31 Um 50 51 en ouder
2 13 5 56 60 45
7,1 7,4 7,9 7,5
11 47 41 679 862 271
7,6 7,9
1250 467
5,8~
GESLACHT
D.man, S.man D.man, S.vrouw D.man, S.beide D.vrouw, S.man D.vrouw, S.vrouw D.vrouw, S.beide
9,0 577 9,4 180 10,5 17 7,1 53 7,5 18 4,5 2
6,8 7,3 11,1 3,5 3,5 6,5
489 134 7 30 6 4
8,0 8,5 10,7 5,8 6,5 5,9
1066 314 24 83 24 6
6,7 220 6,0 18 6,3 65 6,4 30 9,1 21 4,7 17 5,6 8 6,3 5 8,6 74 6,9 14 6,2 172 6,6 26
7,5 7,8 7,4 7,3 9,8 6,3 7,7 7,9 9,4 7,7 8,3 7,4
461 38 141 58 43 42 22 10 158 17 475 52
5,5 7,0 11,8 4,6 4,0 5,3
92 86 13 15 4 3
5,2 6,1 11,0 3,4 3,5 5,0
11,1~
40
5,4**
108
5,6**
36
5,6
10
HERKOMST
D.NL, S.NL D.NL, S.EUR D.NL, S.Overig D.NL, S.Onbek. D.EUR, S.NL D.EUR, S.EUR D.EUR, S.Overig D.EUR, S.Onbk. D.Overig, S.NL D.Overig, S.EUR D.Overig, S.Overig D.Overig, S.Onbek
8,3 241 9,4 20 8,4 76 8,4 28 10,4 22 7,5 25 8,9 14 9,4 5 10,0 84 11,3 3 9,5 303 8,2 26
6,2 124 5,2 5 5,5 14 6,2 11 7,7 3 8,0 1 0,0 0 0,0 0 8,0 21 0,0 0 6,6 27 5,9 7
5,8 112 6,1 4 4,1 11 4,2 13 8,5 2 0,0 0 0,0 0 5,0 1 5,5 15 0,0 0 4,5 17 6,3 6
6,0 236 5,6 9 4,9 25 5,1 24 8,0 5 8,0 1 0,0 0 5,0 1 7,0 36 0,0 0 5,8 44 6,1 13
7,0 7,4 7,0 6,7 9,6** 6,4 7,7 7,6 8,9** 7,7 8,1**
7,2
114
697 47 166 82 48
43 22 11 194 17 519 65
BIJlAGEN
Vervolg bijlage E: De invloed van de straftoemetingsfactoren op bivariaat niveau bij de rechter VERVOLG OPGELEGDE STRAFOUUR
GEVANGENISSTRAF &TBS
GEVANGENISSTRAF
MOORD
JAAR
N
DOODSLAG
JAAR
N
TOTAAL
JAAR
N
MOORD JAAR N
DOODSLAG
JAAR
N
TOTAAL
TOTAAl
JAAR
N
MOORO
JAAR
DOOOSlAG
N
JAAR
N
TOTAAl
JAAR
N
5,6 54 7,2 61 5,7 39 7,7 23 5,5 65 6,3 23 6,4 37 6,1 21 6,4 104 6,6 101 7,0 22 6,7 24 6,7 97 7,8 45 6,5 32 6,5 38 5,7 26 6,1 21 6,2 18
7,6 7,8 8,1 7,1 8,1 8,4 6,8 8,1 7,8 8,3 6,6 7,4 7,7 7,6 7,3 7,2 6,8 7,0
126 131 75 48 133 47 68 42 253 259 49 37 279 62 91 84 51 42 34
6,5
7,6
1911
PROCESOMSTANDIGHEDEN ARRONDISSEMENT
Den Bosch Breda Maastricht Roermond Amhem Zutphen Zwolle Almelo Den Haag Rotterdam Dorctrecht Middelburg Amsterdam Alkmaar Haarlem Utrecht Leeuwarden Groningen Assen
10,1 50 8,9 54 6,5 28 8,9 14 9,5 50 11,4 17 11,1 27 8,2 17 9,8 132 9,0 139 10,0 23 6,9 10 8,2 160 7,9 11 9,0 38 8,2 33 9,5 15 6,5 16 8,6 13
TOTAAl
9,0 847
6,0 7,9 6,1 6,6 5,7 7,1 6,1 7,6 6,7 6,7 7,5 6,9 7,1 8,5 6,9 6,6 5,1 5,2 7,3
41 47 27 18 49 15 28 13 88 90 16 18 83 32 25 35 18 15 12
6,7 670
8,2 8,4 6,3 7,6 7,6 9,4 8,5 7,9 8,6 8,1 9,0 6,9 7,8 8,4
8,0 7,4 7,1 5,9 8,0
91 101 55 32 99 32 55 30 220 229 39 28 243 43 63 68 33 31 25
8,0 1517
6,5 6,1 7,5 8,1 6,0 6,2 8,8 4,8 5,2 5,8 6,3 4,7 4,9 5,8 6,5 7,3 7,5 11,0 5,3
22 16 8 11 18 7 4 4 17 19 4 3 22 6 21 13 10 5 3
6,4 213
4,6 4,9 4,7 11,8 4,9 4,9 7,4 3,5 5,0 5,8 5,6 5,8 4,3 6,2 5,1 5,3 7,1 8,2 4,0
13 14 12 5 16 8 9 8 16 11 6 6 14 13 7 3 8 6 6
5,5 181
5,8 5,5 5,8 9,3 5,5 5,5 7,8 3,9 5,1 5,8 5,9 5,4 4,7 6,1 6,2 6,9 7,3 9,5 4,4
35 30 20 16 34 15 13 12 33 30 10 9 36 19 28 16 18 11 9
6,0 394
9,0 8,3 6,7 8,5 8,6 9,9 10,8 7,5 9,3 8,6 9,5 6,4 7,8 7,2 8,1 7,9 8,7 7,6 8,0
72
70 36 25 68 24 31 21 149 158 27 13 182 17 59 46 25 21 16
8,5 1060
851
6,2**
115