SEM af oor mei 2011 jaargang 12 nummer 2
oo
InnI
LfmJ
Studiekring Eerste Millennium
SEMafoor ISSN 1567 - 5203 Kwartaalblad van SEM Studiekring Eerste Millennium De studiekring beoogt met zijn werk een hernieuwd onderzoek naar de geschiedenis van het eerste millennium van de Lage Landen globaal tussen de rivieren Somme en Elbe in de periode 100 v.Chr. tot 1200 n.Chr.
Inhoud 1 2 5 9 13 15 16 19 29 31 33 37 38 39
Van de redactie Hoe historici dateren A. M aas Atuatuca en Luik J . R ozem eyer Nijm egen, een Rom einse zeehaven? W. Spapens De Lim es op de UNESCO -werelderfgoedlijst H. W ijffels Forum Hadriani: drie publicaties op een rij, een uitdaging Rom einse aftocht na de ondergang van Gesoriacum in 208 H. W ijffels Het werk van M aurits Gysseling K. W ayenberg Toponiem Antw erpen verklaard vanuit de Friese taal L. Stelw agen Vergelijking van personen en ing-nam en als bewijs voor m igratie A. M antingh De tijdgeest: K airologie, m etabletica en subliem e historische ervaring A. M aas Archeologisch onderzoek(KNAW ) Oera Linda-Boek Tentoonstellingen & SEM afoortjes Oudheid van Twente Karei de Grote Relieken Bronzen beelden 40 M ethodische verantwoording Archeologie en Odyssee M onniken in het m oeras Geen vervalsingen 41 Sarmaten NRC-NUL van 24-12-0000 Vergeten wetenschappen Chinese M iddeleeuwen Kelten: het ontwijken van discussie
Helaas niet verm eld in de inhoudsopgave van het februarinum m er 12-1: 19 G esoriacum Portus Romanus: Dom burg - Zeeschakel in de Limes H. W ijffels
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Van de redactie Door een samenloop van omstandigheden ontvangt u deze SEMafoor wat later dan u de laatste tijd ge wend bent. Toch is het weer gelukt u een gevarieerd en aantrekkelijk nummer te presenteren. We beginnen met een artikel van Ad Maas over de wijze waarop historici vaak dateren. Dan volgt een aantal bijdragen over de Romeinse periode: Joep Rozemeyer komt terug op de locatie van Atuatuca, Wim Spapens vraagt zich af of Nijmegen onder Hadrianus een Romeinse zeehaven was. En naast twee artikelen van Hans Wijffels over de Limes en de aftocht van de Romeinen in 228 vindt u een vergelijking van een drietal publicaties die sinds 2006 verschenen zijn over Forum Hadriani. Kurt Wayenberg volgt met een omvangrijk verslag van zijn statistische analyse van het werk van Maurits Gysseling. Ook de volgende twee bijdragen gaan over naamkunde: Lolke Stelwagen over de naam van Antwerpen en Albert Mantingh over namen die op ing eindigen. De middeleeuwen krijgen daarna aandacht met een boekbespreking van twee nieuwe boeken over Sarma ten, Franken en Merovingers en Ad Maas volgt dan aan de hand van een aantal publicaties met een bijdra ge over filosofische kanten van geschiedenis. We besluiten met enkele opmerkingen over recente en oudere publicaties over het Oera Linda-Boek, ons tentoonstellingsoverzicht en een royale portie SEMafoortjes. We wensen u veel leesplezier met dit meinummer. Redactie SEMafoor
12e SEM-Symposium-2011 Het symposium vindt plaats op 5 november a.s. te Bavel bij Breda Het thema is: "Friezen in het eerste millennium" Tot nu toe staan de volgende onderwerpen op de rol: Friezen contra Franken: Waar lag Wams? Vroegmiddeleeuws Traiectum en de geografie van de Friezen: -Utrecht, Maastricht, Antwerpen en Toumehem Vroegmiddeleeuwse wetgeving. De geografie van de Lex Frisionem Noordzeecultuur en identiteiten Suggesties binnen het thema zijn welkom tot 1 juli a.s. Het definitieve programma treft u aan als bijlage bij SEMafoor 12.3 (eind augustus 2011). Inschrijving is al mogelijk: SEM-secretariaat:
[email protected].____________________________________________ Boek: Franken in de Lage Landen Het 1le SEM-symposium (2010) had als thema Franken in het eerste millennium . Naar aanleiding van dit symposium verschijnt in 2012 bij uitgeverij Papieren Tijger in Breda het vierde boek in de SEM-reeks: Franken in de Lage Landen. Met bijdragen van onder meer dr. M. Boidin, G. Delahaye, prof. dr. M. Lodewijckx, A.C. Maas en prof. dr. M. Mostert. Uw bijdragen voor het volgende nummer van SEMafoor ontvangen we graag uiterlijk 1 juli 2011 Aarzel ook niet uw plannen of concepten aan de redactie voor te leggen. Wij zijn graag bereid u met raad en daad en ons archief en bibliotheek te ondersteunen.
1 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Hoe historici dateren? A d Maas, Leende In veel historische studies valt op hoe gemakkelijk historici archeologische dateringen ovememen, vooral als deze een natuurwetenschappelijk karakter hebben. De natuurwetenschappelijke methoden hebben klaarblijkelijk absoluut gezag. Maar dat niet alleen: als deze methoden uiteindelijk toch teruggaan op historische voorkennis - en ik reken daar ook de diplo matiek toe - , dan is er - hoe verborgen ook - sprake van cirkelredeneringen. Dit is niet alleen het geval als de natuurwetenschappelijke methoden aan de conventionele geschiedenisbeoefening termen ontlenen om historische perioden aan te duiden (wat het eerste millennium n.Chr. betreft bijvoorbeeld: Romeins, Merovingisch, Karolingisch, Ottoons), maar ook als er uitge gaan wordt van een bepaalde duur van een chronologie. Voorondersteld is dan bijvoorbeeld dat tussen Caesar en nu ruim 2000 jaren zitten. In andere be schouwingen zal ik nader ingaan op de natuurwetenschappelijke methoden van de archeologie. Nu wil ik eens aandachtig kijken naar de wijze waarop historici die bezig zijn met de geschiedenisbeoefening van voor circa 1200 n.Chr. met hun bronnen omgaan wat datering betreft. Ik grijp echter om te beginnen even terug op het voorbeeld van Caesars De Bello Gallïco. Overlevering van De Bello Gallico Op de Ambiorix-tentoonstelling in Tongeren was in 2009 de momenteel oudste tekst van de Commentarii de bello Gallico te zien. De codex komt uit de universiteitsbibliotheek van Amsterdam. De lezer die meent dat we van dat boekwerk fysiek toch wel iets hebben overgeleverd gekregen uit het begin van onze j arentelling (aan genomen dat dat begin betrouwbaar gedateerd is), zit er naast. We hebben pas materiaal uit de tiende eeuw. Het gaat om vier handschriften waarvan de Amsterdam se de oudste is (tiende eeuw of volgens sommigen de negende eeuw). Naast de Codex Amstelodamensis hebben we inderdaad de Codex Parisinus, de Codex Parisinus secundus (beide in Parijs) en de Codex Vaticanus (Rome) die van wat latere datum zijn. De twee eerstgenoemde zijn hoogstwaar schijnlijk vervaardigd in het benedictijner klooster van Fleury. Ook in dit geval is het dateren een me dedeling die zich aan toetsing onttrekt, omdat er geen informatie over beschikbaar is. Op internet is het onderzoek te vinden van H. de la Fontaine Verwey over de lotgevallen van het Amsterdamse handschrift. Het blijkt dat ook in het geval van dit handschrift Nederlanders (de in Breda geboren his toricus Janus Gruterus, verder Isaac Vossius, Nicolaas Heinsius, Suffridus Sixtinus en Jan Six die on der meer op een portret van Rembrandt is te zien als burgemeester van Amsterdam) een belangrijke rol hebben gespeeld. Suffridus, nogal bevriend met de schrijver Bredero, is zeker wel degene die op een even listige als hardhandige manier onder meer ook deze codex uit een beroemde bibliotheek in Heidelberg ontvreemdde. Tot in de negentiende eeuw is er voortdurend strijd geweest om eigenaar ervan te zijn. Na aankoop (voor 20 gulden) door de Stedelijke bibliotheek van Amsterdam, nu de universiteitsbibliotheek, is het nog een keer misgegaan. Door het onderzoek naar geschriften voor de Monumenta Germaniae Historiae rond 1840 kwam aan het licht dat het handschrift verdwenen was. Het werd uiteindelijke gevon den bij de Gentse hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis Constant Philippe Serrure (1 805-1872) die aan Fransen een even grote hekel had als aan Hollanders. Het lijkt erop dat hij het handschrift clan destien leende via een al of niet betrouwbaar bibliotheekmedewerker (Dirk Groebe) en niet veel zin had om het terug te geven. Wie nog stof zoekt voor een spannende historische roman of film vindt in het onderzoek van Verwey verwikkelingen en motieven in overvloed. De Amsterdamse Codex heeft ongeveer evenveel meegemaakt als Caesar zelf. In elk geval; tussen wat Caesar beschrijft en de oud ste bron zitten 1000 jaren, volgens onze jarentelling. Mogelijk moet het vaak aan Caesar toegeschreven opportunisme ook wel in verband gezien worden met een klaarblijkelijk zeer lange kopieergeschiedenis.
2 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Aken of Jeruzalem zijn niet op één dag gebouwd Om de vraag 'Hoe historici dateren?' te beantwoorden kies ik een boek (dissertatie) dat allerwegen boven twijfel verheven is. Brigitte Meijns publiceerde in het jaar 2000 in 2 delen haar Aken o f Jeruza lem. Het ontstaan van en de hervorming van de kanonikale instellingen in Vlaanderen tot circa 1155 (samen ruim 1100 bladzijden). Een magnifiek en indrukwekkend werk, waarin Meijns het volgende wil bereiken "Met onze studie van de ordo canonicus in het graafschap Vlaanderen hopen wij een ouvrage de synthèse aan te reiken. Door zowel de seculiere als de reguliere canonieke gemeenschappen aan een onderzoek te onderwerpen wensen we de dichotomie die inherent lijkt aan de historiografie van deze orde, te overstijgen. De hoofddoelstelling van ons onderzoek is dan ook de geschiedenis na te gaan van zowel de seculiere als de reguliere pendant van de ordo canonicus binnen het graafschap Vlaanderen vanaf de Merovingischc periode tot 1155" (p. XXXI:). Meijns heeft om dat doel te berei ken 227 bronnen en 1270 studies geraadpleegd. In haar studie loopt het citeren van bronnen ook via de studies. In de forse inleiding bespreekt zij de aard van de bronnen die in dit geval van betekenis zijn. Ze merkt op dat de bronnen zelden iets laten zien van het ontstaan en het vormingsproces van de kanunnikengroepen, een opmerking die vanuit een kritische benadering van de veronderstelde chrono logie tot nadenken stemt. (p. XXXVII-XLIU). Allereerst zijn van belang oorkonden: stichtingsoorkonden, bevestigingsoorkonden of 'libertasoorkonden'. Meijns zegt hierover: Het verlenen van een oorkonde beschouwen we als een scharnier punt in de geschiedenis van een religieuze instelling. Ze situeert deze oorkonden dan ook eerder op het einde van het stichtingsproces, of toch minstens op een ogenblik dat de officiële redactie van de verkregen rechten noodzakelijk leek. Het vastleggen van rechten had natuurlijk tijd nodig, maar ook in dit geval is de vraag naar 'hoeveel tijd' vanuit dateringsperspectief relevant. Hoe lang was de weg voordat tot redactie overgegaan werd? Wordt hier terecht een nogal lange periode voorondersteld? De oorkonden laten niet veel zien van de geschiedenis van de canonieke instelling, de narratieve bron nen zijn op dat punt (uiteraard) informatiever. Hierbij moeten we denken aan historiae fundafiones als annales, gesta, abbata, genealogiae en chronicae. Maar dergelijke documenten zijn in beperkte ma te overgeleverd. Het verhaal van de stichting is altijd een beschrijving van ver na het veronderstelde stichtingsjaar. Van getrouwe reconstructie is geen sprake, laat staan van betrouwbare geschiedschrijving. De tekst diende vooral ook voor interne en externe public relations.Een andere groep bronnen worden ge vormd door de hagiografische documenten. Meijns stelt het volgende: "Zeker voor de Merovingische en de Karolingische periode, maar ook voor de volle middeleeuwen voeren vitae, passiones, inventiones, translationes, elevationes en circumstationes belangrijke gegevens aan met betrekking tot de heiligencultus die in tal van canonieke instellingen prominent aanwezig was". Dat moet wel juist zijn, maar over datering zegt het vrijwel niets. Ten slotte zijn er administratieve bronnen, zoals polieptieken, bezitslijsten, obituaria en necrologia, die wel concrete informatie kunnen bevatten over de geschiedenis van de instelling zelf. Meer theologische, liturgische en normatieve geschriften bieden dergelijke informatie vrijwel nooit. Ter aanvulling op de historische bronnen maakte Meijns gebruik van archeologische bevindin gen en van gegevens uit historische hulpwetenschappen zoals de epigrafie, de historische toponymie en topografie en kunstgeschiedenis. Deze interdisciplinariteit diende om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de canonieke instellingen in het graafschap Vlaanderen. Brigitte Meijns zegt hiervan: "We zijn er ons echter van bewust dat vooral op topografisch en kunsthistorisch vlak nog heel wat meer verrassende punten van gelijkenis kunnen worden gevonden en dat comparatief onder zoek naar beide aspecten veel verder kan worden doorgedreven". Interessante bevinding. Bewondering en Verwondering Dit boek van Meijns confronteert de zeer aandachtige lezer met een dubbel gevoel. Enerzijds een knap, erudiet, uitvoerig gedocumenteerd werk dat diepe bewondering verdient, maar anderzijds ook een niet-grijpbaar boek voor de wetenschappelijk gevormde outsider. Geschiedenisbeoefening blijkt hier inderdaad geschiedschrijving, uitvoerige beschrijving, niet onderzoek dat probeert inzichten te vangen in hypotheses die dan vervolgens getoetst worden. Daardoor zal de meer natuurwetenschappe lijk denkende lezer zich ook verbazen over de omvang van de studie en de mate waarin de kennis 3 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
toegenomen is. De literatuur wordt niet gebruikt om vast te stellen hoever we in ons historisch onder zoek gevorderd zijn. In het verlengde daarvan kan een aantal vermoedens vastgesteld worden. Die worden vervolgens methodisch onderzocht. En ten slotte moeten er conclusies geformuleerd worden. Waarschijnlijk moeten we accepteren dat hier sprake is van een verschil in wetenschapsopvatting. Het werk van Meijns past helemaal in de lijn van de geesteswetenschappelijke opvatting, vooral die van de hermeneutiek. Het is eigenlijk een vorm van literatuuronderzoek: in dit geval niet literaire litera tuur, maar alle andere. En hier komen we iets merkwaardigs tegen, al is het een internationale conventie, juist de literaire li teratuur die met het betreffende thema of de betreffende periode te maken heeft wordt buiten spel ge houden. Dat is dan het werk van neerlandici, germanisten en romanisten enzovoorts. Academici die nen u eenmaal dit soort grenzen te respecteren. De uidrukking "Ik ben geen..., maar toch wil ik graag opmerken dat..." komt nogal eens erg gefor ceerd en ietwat zielig over. Maar wordt wel glimlachend geaccepteerd. Binnen de geschiedenisbeoefening is ook het begrenzen van de deskundigheid aan de hand van historische perioden gebruikelijk. Mensen hebben dan wel verstand van de Romeinse tijd in een bepaald gebied, maar hun kennis over de vroege middeleeuwen wordt dan opmerkelijk terughoudend naar voren gebracht. Het laten liggen van literaire bronnen is een vreemde zaak. Kennelijk is de veronderstelling dat kunst nu eenmaal niet bijdraagt aan inzicht in historische situa ties. Zelfs niet als het bijvoorbeeld heldengedichten zijn die voor historische personen staan. In een naïeve opvatting van dit soort literair-historisch werk liggen er inderdaad vaak ook de nodige puzzels. Wie zoekt naar één op één-verbanden tussen de Thidreksaga en een bepaalde historische figuur in een bepaalde regio komt bedrogen uit. Het is allemaal veel ingewikkelder. Maar daarom gaat het nog niet om een nutteloze bron. Wie inziet dat er in de vroege middeleeuwen een orale traditie bestond in het vertellen van historie, dus werkt vanuit de gedachte dat de liederen steeds aangepast werden aan nieuwe omstandigheden en verhoudingen, weet dat de stof betrekking kan hebben op diverse perso nen en hun relaties en op diverse landstreken. Ik heb dat wel eens genoemd: alles ligt overal, maar dat is natuurlijk ook niet waar. Geen eenvoudige benadering dus, maar wellicht een die verrassingen met zich mee kan brengen, zoals Meijns trouwens zelf ook meent.
Wetenschap voor insiders en outsiders Als we de vorige passage tussen haken plaatsen (ongetwijfeld voorlopig) vraag ik me wel af waarom zo'n grandioze studie van Meijns niet elementaire informatie op een goed te overziene wijze presen teert. Ik bedoel daarmee schema's die duidelijk maken wat de naam van de bron is, wie de (vermoede lijke) auteur(s), op welke tijd betrekking hebbend wanneer geschreven volgens historische datering en wat de natuurwetenschappelijke (fysieke) datering is van het oudste document dat we in dezen heb ben. Waarom gebeurt dat niet? Is het een onmogelijke opgave? Uiteraard zijn er ook op het terrein van deze vragen verschillende zienswijzen en controverses, maar met een aantal trefwoorden moet toch de status van het document beknopt in beeld te brengen zijn. Hiermee voorkomen we in elk geval een bepaalde soort misleidend taalgebruik in nogal wat histori sche publicaties, zoals: "volgens een oorkonde uit 708", terwijl er moet staan: "volgens een tekst uit 1200 die pretendeert een kopie te zijn..." Het dateren van historici, zelfs in het geval van een briljant historica, als Brigitte Meijns is teveel een brij, vooral op insiders gericht (die wel van wanten zullen weten) maar voor een wat bredere kring van belangstellenden in dat opzicht onbevredigend. De insiderinformatie zit vooral rondom fondsen met zeer dure uitgaven als van Brepols uit Turnhout. Wat de bereikbaarheid en toegankelijkheid be treffen moet er ook nogal wat gebeuren. Deze fondsen worden waarschijnlijk niet alleen uit particu liere middelen betaald, ook uit algemene en publieke middelen. Ook dit punt kan vanuit SEM onder meer in politieke en bestuurlijke kringen aan de orde worden gesteld.
4 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Atuaca en Luik Joep Rozemeyer, Etten-Leur Over de lokalisatie van Atuatuca bestaat nog steeds grote onzekerheid.1Dat Atuatuca niet in Tongeren lag, daarover zijn de geleerden het eens.2 Waar het dan wel gevonden moet worden blijft de vraag.3 Zoals u weet opteer ik voor een lokalisatie in Luik.4 Een bewijs voor de juistheid van een lokalisatie dient te stoelen op de drie aanwijzingen die Caesar geeft in zijn De Bello Gallico. Ten eerste moet er een vluchtplek zijn voor het volk van de Atuaken. Ik vertelde u over een plek in een lus van de Ourthe bij Esneux, die alle kenmerken toont die Caesar opsomt: groot genoeg voor 57.000 man, omgeven door steile rotswanden, een geleidelijk oplopende toegang, een dubbele muur van 60 meter lang met een gracht ervoor. Ten tweede moet de plaats van het winterkamp bij Atuatuca worden aangetoond. Atuatuca lag volgens Caesar op twee dagen van de Rijn, 50 leugae verwijderd van het kamp bij de Nerviërs en 55 leugae van het kamp bij de Remers en de Treveren. En ten derde moet de plek aangewezen worden waar het legioen van Cotta en Sabinus in een hinderlaag liep en werd afgeslacht. Voor een lokalisatie van de vluchtplek bij Esneux lijken mijn argumenten redelijk steekhoudend. Daaraan hoeft mijns inziens geen aandacht meer besteed te worden. Maar wel is aanvullend aandacht nodig voor de plek van het winterkamp en de hinderlaag. Het terugvinden van de hinderlaagplek leek de meeste kansen te bieden op het terugvinden van relicten, immers waar 6000 goed bewapende Romeinen sneuvelden, en met hen ook flink wat Eburonen, moet de grond bezaaid zijn met relicten als pijlpunten, mantelspelden, stijgbeugels en dergelijke. Ideaal om met metaaldetectoren aan de gang te gaan. Omdat het in België verboden is om zonder vergunning te gaan metaalzoeken vroeg ik een vergunning aan. Dat bleek minder simpel dan gedacht. Via de 'Service des Fouilles' in Luik, het kadaster aldaar, het Ministère de la regio Wallonne' bekwam ik de eisen en voorwaarden ervoor. Het kostte jaren (!) corresponderen en overleggen. Intussen had ik me verzekerd van de hulp van tien enthousiaste amateurmetaalzoekers die stonden te popelen om in actie te komen. De locatie die ik op het oog had was een dwars-dal dat vanaf de heuvelrug bij het Bois St. Jacques afdaalde naar de Maas. Ik kreeg toestemming voor onderzoek van de eigenaar van de grond, te weten de Luikse Universiteit. Uiteindelijk kreeg ik in 2008 antwoord op mijn verzoek: de 'autorisation' werd geweigerd, want de 'bodemschatten' zaten veilig in de grond en moesten maar wachten op echte archeologen. Wel een begrijpelijk standpunt, maar ook een beetje flauw, want wat is er nu te bederven aan een mogelijke vindplaats van kilometers lang in een dal midden in de natuur. Zoveel maakt het niet uit waar precies honderden pijlpunten gevonden worden. De bedoeling was slechts om een eventuele aanwezigheid van een massale hoeveelheid militaire metaalresten vast te stellen. Maar goed, ik was weer terug bij af, na zoveel jaar. Niet goedschiks dan maar kwaadschiks dacht ik toen. In Limburg ontmoette ik namelijk een metaalzoeker die veel succes had gehad en mooie vondsten had gedaan. Ik polste hem over een stiekeme zoekactie zonder toestemming van de autoriteiten. Hij had er wel oren naar, zijn vrouw vond het echter maar niks en zag hem al opgepakt en in het cachot. Met zijn broer is hij intussen wel in actie gekomen. Met hen wacht ik in spanning af. De autoriteiten in Luik zijn er overigens niet helemaal gerust op dat ik mijn plan heb laten varen, want sinds hun afwijzing staat er een bordje bij de toegang tot het dal met "propriété privé, défense d'entrer!" Er bleef dan nog één zaak te onderzoeken, namelijk de ligging van het winterkamp. Omdat het legioen bij zijn vertrek uit het kamp afdaalde naar een 'grote kom' moet het kamp dus hoger gelegen hebben. De regio Luik inspecterend op hoogtes komen diverse plekken in aanmerking. Allereerst is daar de citadel als hoogste punt. Ook het stadsdeel Embourg ligt op een hoogte. Maar indien ik in die tijd Romeins bevelhebber was geweest, zou ik gekozen hebben voor de heuvelrug van het huidige Bois St. Jacques, dat een zeer strategische ligging heeft, omspoeld door Maas en Ourthe met steile hellingen liggend boven Angleur. Het ongelooflijke is dat nu nog - na 2000 jaar - dit gebied nog onbebouwde natuur is, toegankelijk voor nader onderzoek. Bij de citadel en Embourg is dat veel lastiger want die plekken zijn dicht bebouwd. En een eerder onderzoek aldaar heeft geen bewijs geleverd voor de juistheid van een winterkamp-locatie aldaar.
5 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
De heuvelrug nabij Luik. Op plek A zou het winterkamp gelegen kunnen hebben. Het beste leek om te beginnen met infrarood luchtfoto's van de heuveltop in de hoop daarmee resten van een kamp-wal te ontdekken. Toch leek de kans op succes niet zo groot, want na 2000 j aar zou zich wel een flinke overliggende grondlaag hebben opgebouwd. Toen kwam een vriend met het idee grondradar te gebruiken, waarbij metersdiep in de grond verstoringen kunnen worden aangetoond. Wijs geworden door de vroegere ervaringen met de Waalse autoriteiten besloot ik niets meer aan te vragen en stiekem aan de gang te gaan. Om geen controleurs tegen het lijf te lopen koos ik voor een zaterdagochtend, want dan zijn ambtenaren vrij en slapen ze uit. Het was toch wel een redelijk hachelijke onderneming, want ik had dus geen toestemming -wel een wat door mij 'aangepaste' toestemming van de grondeigenaar, en verder bleek het terrein tot beschermde natuur verklaard, waar je dus niet buiten de paden mocht komen. En ik zou zomaar een quad over de jonge (hopelijk buigzame) plantjes laten rijden! Maar het was nu of nooit, want met eenmaal opgeschoten planten was het terrein onmogelijk nog te onderzoeken. Ik had me uitgedost als een stoffige professor, met net pak, gepaste regenjas, regisseursstoel, fototoestel en studiemateriaal, om zo op waardige wijze een aanval van autoriteiten te kunnen pareren. Nauwelijks was de quad aan de gang of er kwam al een man aangewandeld die de zaak bekeek en op me afkwam met de vraag wat ik aan het doen was. Ik stelde me professoraal op en vertelde over het geofysisch onderzoek dat aan de gang was. "Waarnaar dan wel?" "Naar een Romeins winterkamp." Mijn verbazing was groot toen hij zei: "toch niet het kamp van Cotta en Sabinus?" Hoe was 't mogelijk, de eerste mens die ik aldaar ontmoette was op de hoogte van Caesars boek en legde meteen de link met ons onderzoek. Vermoedelijk was dit zelfs de enige mens in Luik die enige notie had van het Romeinse kamp. Hoe kwam hij hier? Hij bleek geen controlerende autoriteit maar een 'historiën', een geschiedenisleraar met pensioen. Kortom, we hebben uren gepraat over geschiedenis en over zijn avontuurlijke reizen. Hij was na 30 jaar gestopt met lesgeven en was 7 jaar gaan varen, ja inderdaad met een zeilboot. Met vrouw of maatje, nee alleen. Intussen reed de quad onverdroten voort en struinde het terrein af. Over de resultaten heb ik u eerder bericht.5
6 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
De grondradar toonde aan de rand van het onderzoeksterrein een brede band verstoorde grond op circa anderhalve meter diepte. De verstoring had het profiel van een wal.
Dwarsdoorsnee op anderhalve meter diepte. De 'wal' links correspondeert met de lichtgekleurde verstoring in de afbeelding hiernaast.
Maar waren deze resultaten voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat hier het kamp van Cotta en Sabinus had gelegen? Ik vroeg belet bij professor Marcel Otte, hoogleraar in de vroege geschiedenis aan de universiteit van Luik. Ik werd uiterst vriendelijk ontvangen en presenteerde de grondradarresultaten. De hele afdeling werd er bij gehaald en iedereen was zeer enthousiast. Ik stelde Radarbeeld op anderhalve meter diepte. Links een brede band (lichte verkleuring) verstoorde grond.
voor dat de universiteit een proefopgraving zou doen om te zien of de grondverstoring inderdaad een wal volgens Romeins patroon was. Maar daarvoor ontbraken de middelen, en toen ik suggereerde dat de studenten wellicht in een weekend een sleuf konden graven, bleek ook dat een doodlopende weg, want zoiets kon je tegenwoordig aan studenten niet meer vragen. Maar de professor kreeg een inval en haastte zich weg en kwam na enige tijd terug met de kopie van een artikel dat heel mooi bleek aan te sluiten bij mijn bevindingen en hypothese. Dat is de reden waarom ik nu nogmaals uw aandacht vraag voor Atuatuca. Wat behelsde het artikel? Het is in 1953 gepubliceerd door M. Nelissen in het 'Bulletin de la Société Royale Beige d'Anthropologie et de Préhistoire'. Onder de titel Un Rejuge antique a Angleur; l'Eperon barré du Bois de l'Ermitage. De uitkomsten van zijn onderzoek lijken een grote steun te vormen voor mijn hypothese. Destijds werd de ruggengraat van de plaatselijke heuvel Bois de l'Ermitage genoemd. Nelissen noemt de ligging van de heuveltop aldaar een "situation unique". Er was nooit eerder onderzoek gedaan en Nelissen was, na bestudering van kaarten, van plan zo'n onderzoek toch eens aan te vatten. Maar de dichte begroeiing van het terrein schrok hem af. Maar in 1952 had het gesneeuwd en toen Nelissen de heuvel vanaf de overkant van de Ourthe bekeek zag hij meer terreindetails dan gewoonlijk: hij merkte de vorm op van een gracht, die de heuveltop afsloot. Zodra het mogelijk was klauterde hij, een paar dagen later, de heuvel op en vond ter plaatse inderdaad een inzinking in het voetpad. Hij nam zich voor de zaak nader te onderzoeken. Een eerste sondage aldaar toonde -naast de sporen van een gracht- de aanwezigheid van een laag zeer compacte zandsteen. Hij vond ook drie rijen met symmetrisch geplaatste gaten. De meest plausibele verklaring leek hem dat hier een verschansing had gestaan, de overblijfselen van een fort, een versterking. Van een type dat in België zeldzaam voorkomt. Hij noemt in zijn verslag "het fort zorgvuldig versterkt. De aanleg moet uitgevoerd zijn door een specialist, die volledig profijt trok van de natuurlijke situatie ter plaatse. Het verdedigingswerk moet zijn onderhouden door een groot en goed bewapend garnizoen". Op de steile helling richting Angleur vond hij een soort vooruitgeschoven posten, die hij 'pseudo-redoutes' noemde. Het terrein binnen de omheining was in goede staat gebleven, met weinig verstoringen. Diverse gaten werden er gevonden, mogelijk cisternen voor wateropslag. Van de gevonden voorwerpen noemde hij: een ijzeren spijker volgens Belgo-Romeinse smeedtechniek, resten van Romeinse dakpannen, aardewerkscherven van terra nigra, een grote bronzen Romeinse munt (in slechte staat; te zien was nog de schim van een gelauwerde keizer; de munt was niet meer te dateren), resten van een vuurhaard van 22 m2 met verbrande aarde tot 20 cm diep. De vondsten bevestigden de oudheid van het fort. De wal en de gracht van het fort toonden overeenkomst met een bij Noiseux, op de heuvel Larmont, gevonden kamp dat stamt uit de tijd van de Romeinse bezetting. Er waren geen tekenen die wezen op gewelddadig beleg en evenmin voor een langdurige bezetting van het kamp.
7 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Tot zover het verslag van ’ Nelissen. Gezien de zorgvuldige bouw en de uitgekiende situering van het kamp, en gezien de vondsten, lijkt het er op dat het hier gaat om de resten van een Romeins kamp. Het feit dat er geen tekenen waren van een langdurige bezetting past goed bij de hypothese dat hier het kamp van Cotta en Sabinus lag. Het werd immers in totaal slechts geduren Blik op de heuvel boven het dorp Angleur. Dhr. Nelissen stond linksonder te kijken naar de twee winters ge de heuvel en bespeurde -daar waar nu de lichte, gemaaide strook ligt- de mogelijke bruikt en zal daardoor aanwezigheid van een gracht. niet erg diepe sporen hebben nagelaten. De eerste maal (slechts twee weken) was er het legioen van Cotta en Sabinus gelegerd, dat kort daarna in de hinderlaag werd afgeslacht, en in het daaropvolgende jaar, deed het dienst als centrale post (ook slechts gedurende een paar weken) voor Caesar bij zijn wraakactie tegen de Eburonen. Bij zo'n tijdelijke kamp zijn stenen fundamenten niet te verwachten. Hooguit zouden restanten van een omwalling en sporen van houten barakken gevonden kunnen worden. Geachte lezer: de nog aanwezige vluchtplek met de dubbele muur bij Esneux, en een Romeins kamp vlak bij Luik, lijken een krachtige steun te vormen voor mijn hypothese dat Atuatuca in Luik gevonden moet worden. Het wachten is nog op eventuele vondsten uit de hinderlaagplek. In het de vorige nummer van SEMafoor vond ik nog een interessante opmerking: De naam Atuatuca is door taalkundige A.Camoy verklaard als Keltisch: 'doorwaadbare plaats'.6 In Luik is een doorwaadbare plaats begrijpelijker dan in Tongeren. 1 Trips, E J . 'Het vraagstuk Atuatuca' in: tijdschrift Limburg 1966 nr. 45, p. 38, 45 2 Mertens, J.R. Hart van het land der Tungit, Historische plaatsen, U trecht 1981, p. 23 Baillien, H. Tongeren, Assen 1979, p. 27 Trips, E.J. 'Het vraagstuk Atuatuca' in: tijdschrift Limburg 1966 nr. 45, p. 39 Vanderhoeven, A.V. 'Current opinions on the origin of Roman Tongres' in: Roymans, N. From the sword to the plough: three studies on the earliest romanisation o f Northern Gaul Amsterdam University Press 1996, p. 218-224 3 Driesen, F. 'La position d'Atuatuca' in: Bull.Soc.Scient.Limb 1865, p. 133 ev. Driesen noteert dat er destijds aan wel 14 verschillende lokalisaties gedacht werd. Intussen zijn er meer dan 50 lokalisaties! Grisart, A.'Trois localisations nouvelles d'Atuatuc in' Romana Contact 1972, p. 4 e.v. Grisart, A. 'L'Atuatuca Césarienne au fort de Chaudfontaine?' in: L'Antiquité Classique 1981 nr 50, p.367 e.v. Schrijnemakers, A. 'Het Atuatuca-probleem' in: Naamkunde, 35e jaargang 2005-2006, p. 159 e.v. Schrijnemakers noteert minstens 50 (!) opvattingen over de locatie. W ankenne, A. 'Enfin Atuatuca!' in: Les études classiques 1977 nr 45, p.63 e.v. Veen, R. van 'De ondergang van Sabinus en Cotta' in: SEM afoor 4-2 2003 p. 22 Feij, G. 'Atuatuka, Câsars Legionslager in Aachen' in SEM afoor 9-1 2008 p. 11 4 Rozemeyer, J. 'Atuatuca' in SEM afoor 5-2 2004 p. 10 Rozemeyer, J. 'Zur Lokalisierung des historischen Aduatuca' in SEM afoor 8-4 2007 p. 11 5 Rozemeyer, J. 'W interkamp Atuatuca'. in SEM afoor 10-4 2009 p. 29 6 Vandemaele, J. 'Scaldis' in SEM afoor 12-1 2011, nr. 1 p. 13
8 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Nijmegen, een Romeinse zeehaven? Wim Spapens, Ulvenhout Keizer Hadrianus (76-138) heeft zo ongeveer alle hoeken van het Imperium Romanum gezien. In zijn fic tieve memoires (1958), geschreven door Marguerite Yourcenar (1903-1987), anagram/pseudoniem voor Marguerite Cleenewerck de Crayencour (verder gemakshalve aangeduid met MY), vertelt hij dat hij een jaar in Germania verbleef in verband met verdedi gingswerken langs de Rijn. Na dat ge daan te hebben, zegt hij, is hij "langs Belgische en Bataafse vlaktes stroomaf waarts tot de monding van de Rijn geva ren. [...] De huizen van de haven van Noviomagus, gebouwd op palen, leunden tegen de schepen die aangemeerd lagen aan hun drempel; zeevogels zaten op de daken." Van daaruit stak hij over naar Brittannia, en Londinium werd, zo vertelt hij, een hele winter lang, het effectieve centrum van de wereld.' Hoe wist MY dat Nijmegen toen aan zee lag? Op welke bron beroept zij zich? Of moeten we ons die vraag helemaal niet stellen omdat het om fictie gaat en niet om wetenschap? Daarmee zouden we de schrijfster tekortdoen. Ik heb geprobeerd het spoor terug te vinden. Als een van haar belangrijkste bronnen noemt zij de Historia Augusta,2 een verzameling levensbeschrijvingen van Romeinse keizers in de tweede en derde eeuw, waarvan het deel gewijd aan Hadrianus is geschreven door Aelius Spartianus, een van de pseudoniemen van de onbekende schrijver van alle delen.3 Maar noch in de Historia Augusta, noch in het ook door haar als bron genoemde Die Reisen des Kaisers Hadrianus van Julius Dürr4uit 1881 is er sprake van Novio magus. In beide boeken vertrekt Hadrianus vanuit Gallia naar Germania waar hij, door zelf het goede voorbeeld te geven, de soldaten weer discipline bijbracht. Van daaruit ging hij volgens de Historia Au gusta naar Brittannia waar hij de 'Muur van Hadrianus' bouwde. Nijmegen en de rest van ons land komen niet ter sprake. Bij Dürr wordt er wel enige aandacht besteed aan de reis door ons land en hij suggereert dat Forum Hadriani, een van de plaatsen genoemd op de 'Peutinger Romeinse wegenkaart', misschien her innert aan zijn verblijf daar. Bij MY valt het woord discipline niet; bij haar gaat het over aandacht voor versterkingen, legerkampen, aanleg en onderhoud van wegen, het bouwen van bastions langs de Rijn. Voordat Hadrianus bij monde van de schrijfster zijn overtocht naar Brittannia meldt, vertelt hij over de Belgische en Bataafse vlaktes, de duinen, de huizen van Nijmegen, op de daken waarvan zeevogels zaten te slapen. De Nederlandse lezer voelt zich helemaal thuis. Een platbodem, "Une barque a fond presque plat", bracht hem naar Brittannia, waar hij de werkzaamheden aan de naar hem genoemde muur inspec teerde. Hieronder heb ik in drie punten de parallelle passages uit genoemde boeken genoteerd: Aelius Spartianus: Historia Augusta: Hadrianus 1) Inde in Germaniam transiit. [...]
9 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
2)
ipse post Caesarem Octavianum labantem disciplinam incuria superiorum principum retinuit. [...]
3) Ergo conversis regio more militibus Brittanniam petiit, in qua multa correxit murumque per octoginta milia passuum primus duxit, qui barbaros Romanosque divideret. Aelius Spartianus: Historia Augusta: Hadrian (Engelse vertaling) 1) He went over into Germany. [...] 2)
For he reestablished the discipline of the camp, which since the time of Octavian had been growing slack through the laxity of his predecessors. [...]
3) And so, having reformed the army quite in the manner of a monarch, he set out for Britain, and there he corrected many abuses and was the first to construct a wall, eighty miles in length, which was to separate the barbarians from the Romans. Aelius Spartianus: Histoire Auguste: Hadrien (Franse vertaling) 1) la Germanie; [...] 2)
C'est lui qui, depuis Auguste, contribua le plus au maintien de la discipline, que la négligence des pré cédents empereurs avait laissée s'affaiblir. [...]
3) Ce prince, après avoir ainsi formé les troupes sur son modèle, se rendit dans la Bretagne, où il corrigea un grand nombre d'abus, et éleva le premier un mur de quatre-vingt mille pas de longueur, destiné à sé parer les Romains d'avec les barbares. Julius Dürr: Die Reisen des Kaisers Hadrianus 1) Am Rhein wieder angelangt, besuchte er [...] die Standquartiere des untergermanischen Heeres und 2)
zog dann wohl, da das weitere Ziel seiner Reise Britannien war, den Fluss hinab durch das Land der Bataver; in dem Namen des kleinen, auf einer Insel bei Lugdunum Batavorum gelegenen Ortes Forum Hadriani darf vielleicht eine Spur seiner dortigen Anwesenheit erkannt werden.
3) Nach Britannien mag er etwa im Frühjahr 122 gekommen sein. Er zog hier bis zur Nordgrenze der Pro vinz, wo er die große, 80 Millien lange Mauer vom Solwaybusen zur Mundung des Flusses Tyne bauen Hess. Marguerite Yourcenar: Mémoires d'Hadrien 1) En Germanie, 2)
des fortifications ou des camps à rénover ou à construire, des routes à frayer [...]. De nouveaux bastions [...] renforcèrent le long du Rhin nos frontières. [...]
3a) La tâche de réorganisation finie, (in Historia Augusta gaat Hadrianus dan direct naar Brittannia, zo niet bij MY!) je descendis jusqu'à l'embouchure du Rhin le long des plaines belges et bataves. Des dunes désolées composaient un paysage septentrional coupé d'herbes sifflantes; les maisons du port de Noviomagus, construites sur pilotis, s'accotaient aux navires amarrés à leur seuil; des oiseaux de mer juchaient sur les toits. l'aimais ces lieux tristes [...]. 3b) Une barque à fond très plat me transporta dans l'île de Bretagne. [...] l'érection d'un mur coupant l'île en deux dans sa partie la plus étroite [...]. J'ai inspecté moi-même une bonne partie de ces travaux (...].
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Passage 3a bij MY roept de vraag op hoe het te verklaren is dat Hadrianus, afzakkend naar de monding van de Rijn langs Belgische en Bataafse vlaktes, desolate duinen ziet in een noordelijk landschap, waar de wind door het gras fluit, en daar, vlakbij de zee, zeevogels op de huizen van Noviomagus. Lag de zeekust als gevolg van transgressies/overstromingen toen al in de buurt van het huidige Nijmegen, zoals dat om streeks 800 ook weer het geval zou zijn? Was Nijmegen een soort 'eindstation', van waaruit Hadrianus per platbodem naar Brittannia kon afreizen? Dürr laat Hadrianus ook "durch das Land der Bataver" reizen en gaat er vanuit dat de Romeinse weg van Noviomagus naar Lugdunum op de Tabula Peutingeriana in ons land gesitueerd moet worden, een opvat ting die niet meer door iedereen gedeeld wordt.5 Bij hem maakt Hadrianus een stop op het Eiland van de Bataven/Insula Batavorum bij het Forum Hadriani in de buurt van het huidige Leidschendam, aan het Corbulokanaal. De Caninefaten zouden van Hadrianus het recht hebben gekregen om daar marktactivitei ten te ontplooien.6 Vandaar de naam! De Romeinen waren geweldige wegenbouwers. Maar liep er een weg van Lugdunum (bij Leiden) naar Noviomagus? Het is onwaarschijnlijk dat de Romeinse wegen op de Peutinger-kaart door Midden-Nederland liepen, omdat daar, in het slecht toegankelijke Zuid-Hollandse veenmoeras van toen teveel obstakels waren: « Niet alleen het moeras was daar een hinderpaal, maar ook de dagelijks terugkerende eb en vloed. Plinius de Oudere (23-79)7 verhaalt daarover treffend: 'Tweemaal per dag loopt het land daar onder water en valt het weer droog, zodat men niet weet of het nu land of water is; de bewoners leven op opgeworpen heuvels; bij vloed zijn het net schepelingen, bij eb eerder schipbreu kelingen' ».8 Terug naar MY, die de keizer geen tussenstop laat maken maar wel een overtocht naar Brittannia, die niet geheel probleemloos verloopt: "Le vent nous rejeta plusieurs fois de suite vers la cöte que nous avions quittée; cette traversée contrariée m'octroya d'étonnantes heures vides." MY vertelt dat ze altijd een kaart van het Imperium Romanum bij zich had.9 Lag Nijmegen op die kaart aan de monding van de Rijn? Het is bekend dat rivieren zoals de Maas, Schelde en Rijn toen heel anders liepen dan tegenwoordig. Het is ook bekend en in de laatste editie van de Bosatlas (2007) met een kaart geïllustreerd, dat zonder dijken en dui nen het grootste deel van ons land ook tegenwoordig nog onder water zou staan. Toen de Romeinen in ons land waren, lag de kustlijn echter verder zee-inwaarts, wat onder andere blijkt uit het feit dat de Romeinse Brittenburg nu ver in zee onder water ligt. In SEMafoor van november 2001 wordt door Hans Kreijns ge wag gemaakt van "een zee-inham die tot een bepaald punt westelijk van Nijmegen reikt. Deze zee-inham, al in de Romeinse tijd bevaren ",10wordt ook door Tacitus (ca. 55-120)11 vermeld, zo leest men daar. Als je Google de zoekopdracht Tacitus Historiae translation' geeft, dan levert dat de volgende twee En gelse vertalingen op van een passage uit Boek V, xxiii, gewijd aan de slotfase van de opstand der Bataven in 69 n.Chr.: -Spatium velut aequoris electum quo Mosae fluminis os amnem Rhenum Oceano adfundit. -The place chosen for the display was a small sea, so to speak, formed at the point where the mouth of the Maas [zo geschreven!] discharges the water of the Rhine into the ocean. -The place selected was an expanse of water, not unlike the sea, where the mouth of the Mosa serves to discharge the Rhine into the ocean. Dr. Vincent Hunink, docent klassieke talen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, vertaalt deze zin in zijn recente Historiën12 als volgt: "Civilis koos een zeeachtige ruimte, het gebied waar de Waal uitmondt in de Maas en daarmee samen in de Noordzee stroomt." Batavodurum, vertaald als Nijmegen, speelt een centrale rol in deze geschiedenis. Zee-inham, a small sea, not unlike the sea, een zeeachtige ruimte, dat past allemaal prachtig bij het verhaal van MY. In haar bronnenlijst wordt Tacitus echter niet genoemd. De hierbij afgebeelde kaart 13 van de overstroomde Lage Landen in de laat-romeinse tijd past wel bij het verhaal van MY en Tacitus maar niet bij de tijd (121 en 69/70 n.Chr.) waarin een en ander zich afspeelt.
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Dit probleem is ook binnen SEM een 'hot item'. Lees er Germania = Frans-Vlaanderen bij Tacitus (1997) van Albert Delahaye maar eens op na! Nijmegen aan zee? Ja, maar toen waren de Romeinen al lang uit ons land vertrokken!
Schema van de duineilanden-keten omstreeks Romeinse tijd (?). De waddenopvullingen werden weggelaten.
1 Yourcenar, M. Mémoires d'Hadrien, pocketuitgave Gallimard, Paris 1974, p. 150-152 2 Voor de volledige Latijnse tekst en o.a. Engelse vertaling zie http://www.livius.Org/hi-hn//ha/hist_aug.html 3 Wikipedia: In 1889 heeft Hermann Dessau in zijn baanbrekende artikel Über Zeit und Persönlichkeit der Scriptores Historiae Augustae aangetoond dat de zes auteurs, en dus ook Aelius Spartianus, pseudoniemen zijn van vermoe delijk één auteur, die aan het eind van de vierde eeuw onder de regering van Theodosius I schreef. In: Hermes vol. 24 nr. 3 p. 337-392 Fransz Steiner Verlag 4 Dürr, J. Die Reisen des Kaisers Hadrianus, C. Gerold's Sohn, W ien 1881 5 Maas, A & J, Jochems (red.) De Peutinger-kaart en de Lage Landen SEM-reeks Vergeten Verleden deel 2 Papie ren Tijger Breda 2007 (diverse artikelen) 6 Wijffels, H. 'Romeinse wegen in Nederland' p. 50 (in: boek genoemd in noot 5) 7 Plinius de Oudere is cavalerieofficier geweest in Germania. Rozemeyer, J 'De Patavia-routes in Brabant en Vlaanderen' p. 83 (in: boek genoemd in noot 5) 9 Yourcenar, M. Mémoires d ’Hadrien 1974, p. 324: "j'emportai pourtant aux États-Unis [...] une carte de l'Empire romain a la mort de Trajan que je promenais avec moi depuis des années [...]. 10 Kreijns, J. 'Ostrachië en Westrachië, in SEM afoor 2-4 2001 p. 21 11 Tacitus, Historiae, boek V, xxiii: De slotfase van de opstand der Bataven 12 Hunink, V. Historiën - Tacitus vertaald uit het Latijn Athenaeum-Polak & Van Gennep Amsterdam 2010 p. 270 13 Veen, J. van, E b - en vloedsystemen in de Nederlandse getijwateren' in: Tijdschrijï van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap Amsterdam Tweede reeks deel 47 1950 p. 303-325 E.J. Brill Leiden overgenomen in: Veen. R. van 'De Duinkerke II en lila transgressies in: Albert Delahaye Bulletin 3 van oktober 1997 p. 6-10
12 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
De Limes op de UNESCO Werelderfgoedlijst Hans Wijffels, Neerpelt (B) De UNESCO-werelderfgoedovereenkomst is tot op heden geratificeerd door een 187 tal landen en de We relderfgoedlijst bevat nu 911 plaatsen in 151 landen. Voor Nederland zijn er dat een 9 tal, van de Beemsterpolder tot de Amsterdamse grachtengordel. Nu is ook het initiatief genomen om de Limes langs de Neder-Rijn en het Forum Hadriani voor te dragen voor opname in de Werelderfgoedlijst. Deze poging om het Romeinse verleden van Nederland te beschermen is zeker lovenswaardig. Het zal echter niet eenvou dig zijn om de nog maar weinig zichtbare tekenen overtuigend voor te dragen. Bij de interpretatie ervan zijn er nog al wat academische onzekerheden en ook nog wat dwaze vergissingen gemaakt.
In het kader van de Limespromotie verscheen dit jaar in het "vakblad voor de Nederlandse Archeologie" een artikel, dat poogt een "eerste aanzet" te geven tot een overzicht van de Romeinse wegen in Neder land.1 Niet alleen wordt hier het door de SEM daartoe genomen initiatief jaren te laat gevolgd,2 maar hier "pompen archeologen, classici en historici verouderde kennis rond", zoals in datzelfde nummer te lezen staat.3 Het artikel is gebaseerd op een verouderde traditionele visie,4 waarvan de onhoudbaarheid al is ge bleken.5 Men gaat er hier van uit, dat de Peutinger-kaart en het Itinerarium Antonini een en hetzelfde wegtraject beschrijven. Zelfs een kind van de lagere school kan er de inconsistentie van aantonen simpelweg door de tabellen op te tellen.6 De misleiding in het artikel zit juist daarin, dat men laat uitschijnen, dat er een geometrische onderbouwing voor de beweringen is. Die is er ook niet. Er wordt in het geheel geen kwantitatieve verklaring gegeven, terwijl de noodzaak daartoe reeds in 2005 is bewezen.8 De in het "vak blad" gegeven voorstelling van het Romeinse wegennet is slechts een gebotoxte versie van de bekende traditioneel onhandige voorstelling. Zeker, het leidt geen twijfel, dat er in Nederland Romeinse wegen zijn
SEM a f oor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
geweest, maar men heeft er de betekenis niet van begrepen. De Rijn route, die nu Limes genoemd wordt, was geen verdedigbare grens, maar een corridor, een veilige doorgangsweg. In het ARCHEObrief artikel wordt de pointe gemist. Een tijdschrift, dat zich er op laat voorstaan een vakblad te zijn behoort dit soort artikelen met gratuite naschrijverei in ieder geval van een kritisch commentaar te voorzien. De betekenis van de Limes ligt in de bestemming. Zonder bestemming is het hele geval zinloos, reden waarom de Romeinen ook na de catastrofe van 228 vertrokken. Het uitverkoren caput viae in de traditionele myopische visie is een "verzonken" plaats in zee bij Katwijk. Dat is een al eeuwen bekende middeleeuwse Romeinse fantasie8 op basis van "daar ooit ge ziene resten". Er is daar nooit een Romeinse zeehaven geweest en er is daar nooit iets van belang gevon den. Als men niets van Romeinen begrijpt, is het te verwachten, dat de veronderstelling kan postvatten, dat er naast de verzonnen haven ook een Praetorium onbeschermd en zonder verswater bron op het laagste punt van de omgeving achter de duinen zou hebben gelegen.9 Dat is nog niet alles. Het is ook niet te gelo ven, dat men academisch nog toestaat te veronderstellen dat het oude interneringskamp Forum Hadriani door de Romeinen tot Municipium10 zou zijn verheven, terwijl latere mijlpalen, die door de bewoners zelf zijn opgericht, slechts naar een Civitas verwijzen.11 Bovendien wordt er hardnekkig gesproken over een "stam"13 van Cananefaten,12 een naam die pas opduikt nadat de Romeinen het gebied al hebben verlaten.14 Ongelukkigerwijs heeft ook onze "eigen Hadrianus" zich hier zand15 in de ogen laten strooien. Overduide lijk houden Tacitus en Plinius16 die Bataven met Eburonen-genen aan de kust voor Canes nefates: "vuile honden". En dat waren ze ook in de ogen van de Romeinen, die afstammelingen van Ambiorix en aansto kers van de Bataafse opstand. Het wordt onderhand tijd, dat het Romeins verleden in Nederland een we tenschappelijke benadering krijgt, die het verdient. De Limes Werelderfgoed. Het is terecht dat de Limes als Rijn corridor en exponent van het Romeinse verleden van Nederland voor opname in de werelderfgoedlijst wordt voorgedragen. Maar het is te verwachten, dat men toch met een meer realistische visie zal moeten komen om de UNESCO te overtuigen.
1 Heijden, P van der 'Romeinse wegen in Nederland' in: ARCHEObrief, 15.1 2011 , p. 23 2 Maas, A. & J. Jochems De Peutinger-kaart en de Lage Landen SEM-reeks vergeten verleden deel 2 Papieren Tijger Breda 2007 3 Lendering, J. Verkokerde vakgebieden, ARCHEObrief, 15.1, p.14. 4 Bazelmans, J. & W. W illems in: W illems, W. e.a. Nijmegen'Geschiedenis van de oudste stad van Nederland deell Prehistorie en oudheid, Inmerc W orm er 2005 p. 151 5 W ijffels, J-B. The Limes, presented at the Reuvensdagen, Rijswijk 2008. 6 W ijffels, J-B. 'Romeinse wegen in Nederland' 2007 in: De Peutinger-kaart en de Lage Landen (zie noot 2) p. 61 7 W ijffels, J-B. Tabula Peutingeriana -a n exercise in geometrie interpretation-, presented at the Reuvensdagen, Nijmegen, 2005. 8 Goyen, J. van Strandgezicht bij Katwijk met de ruïne en vondsten van de Brittenburg, doek, 1627 9 Hingh, A. de & W. Vos Romeinen in Valkenburg (ZH) 2005, Leiden p. 92 10 Buijtendorp, T. Forum Hadriani: de vergeten stad van Hadrianus, Dissertatie V U Amsterdam, 2010. 11 Waasdorp, J.A. IIIl M.P. naar M.A. C. Gemeente Den Haag 2003 p. 35 12 Tacitus: geen vermelding van Canninefaten in Agricola of Germania. 13 Lendering, J. & A. Bosman De rand van het R ijk Athenaeum-Polak & Van Gennep Amsterdam 2010 Hierin verandert Lendering in alle directe citaten uit Tacitus Historiae de naam Canninefaten in Cananefaten. Onge twijfeld met goede bedoelingen, maar het blijft toch een foute weergave van originele bronnen. Mag een historicus dat wel doen? 14 Waasdorp, J.A I1IIM.P. naar M.A.C. Gemeente Den Haag 2003 p. 35 & 49 15 Een lovende recensie verscheen van: Maas, A 'De rijkdom van de rand' in: SEMafoor, 11-4 2010 p. 28. 16 Tacitus, Annales IV.73: "alam Canninefatem". Tacitus, Historiae IV. 15: "ad Canninefates". Plinius, Naturalis Historia 4.101: "Cannenefates".
14 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Forum Hadriani: drie publicaties op een rij, een uitdaging Drie recente publicaties die Forum Hadriani gelijkstellen met Voorburg verdienen veel aandacht. Ui teraard aandacht voor de onderlinge overeenkomsten en verschillen tussen deze publicaties. Maar er is ook werk aan de winkel voor degenen die de identificatie van Voorburg en Forum Hadriani betwisten. Albert Delahaye pleitte voor Hardinghen, maar nadere onderbouwing ontbreekt nog steeds. In hoeverre is deze optie te handhaven?
W. de Jonge, J. Bazelmans, D. de Jager (red.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot mo nument, Utrecht 2006 Voorburg is mogelijkerwijs genoemd naar een burcht die voor de toen nog bestaande oude Romeinse mu ren werd gebouwd: een voorburg dus. Tamelijk voor de hand liggend, maar onbekend is wanneer het be treffende bouwwerk gerealiseerd is. Voorburg is vooral ook bekend als de vermoedelijke plaats van Fo rum Hadriani. In 2006 is deze mogelijkheid toegelicht in een even informatief als prachtig uitgevoerd boek: Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Forum Hadriani, dat op de Peutingerkaart staat aangegeven, geldt als de civitas van de Cananefaten. Dit boek is besproken door Gerrit Hekstra (SEMafoor 2007. nr. 8.2) en Hans Wijffels (SEMafoor 8-1 2007) Wijffels is overtuigd van de juistheid van de identificatie, Hekstra is voorzichtiger maar verzet er zich niet echt tegen. Die identificatie van Forum Hadriani-Voorburg berust op de Peutinger-kaart, uitgebreid archeologisch on derzoek van een Romeinse locatie, enkele twijfelachtige inscripties elders en nogal speculatieve informa tie op mijlpalen die een hoofdstad van de Cananefaten (zouden) aanwijzen. De gepubliceerde teksten in het boek zijn grotendeels gebaseerd op wat Eusonius in zijn De vita Caesarum over Hadrianus vertelt en op het archeologisch onderzoek. De loopbaan van Eusonius schijnt in 'Voorburg' trouwens een voortijdig einde gekend te hebben. De grotendeels speculatieve dissertatie van Tom Buijtendorp (2010) kondigt zich hier al aan. De route waarlangs volgens hem Hadrianus in de legerplaats aankwam, wordt aannemelijk be schreven. Wat lachwekkend is de verklaring dat Voorburg korte tijd het middelpunt van de wereld is ge weest. Dit wordt gesteld op basis van de uitspraak: Rome is daar waar de keizer is. Nog enkele duizenden andere plaatsen zijn dus ook allemaal eventjes het centrum van het Romeinse rijk geweest. Enig randste delijk regionalisme speelt hier een rol. Een bepaalde opgegraven pot krijgt in dit boek erg veel aandacht: rond 400 n.Chr. ter plaatse gebakken, kennelijk in een stijl die doet denken aan vondsten in het gebied van Sleeswijk-Holstein.
Dissertatie Tom Buijtendorp: Forum Hadriani: De vergeten stad van Hadrianus Uit oud en nieuwe onderzoek, en met gebruikmaking van een 'macro-economisch model' blijkt Forum Ha driani een Romeinse locatie te zijn die beter bewaard is dan Pompei' en die enige tijd het bestuurscentrum van het Romeinse rijk was, "aangezien Hadrianus persoonlijk hoogstwaarschijnlijk de plaats bezocht met zijn mobiele regering". Nu ook in een proefschrift een erg creatieve hypothese: er zijn immers honderden andere plaatsen waar Hadrianus even verbleef of voorbij kwam en dat zijn kennelijk allemaal tijdelijke informele hoofdsteden van het Romeinse rijk. Buijtendorp beschrijft het oude en jongere archeologisch onderzoek, dus ook hier een herwaardering van het vroegere werk. Zijn dissertatie omvat drie hoofddelen. Allereerst wordt de ontwikkeling van de nederzetting beschreven, daarna een reconstructie van de Romeinse stad vooral in de 2e en 3e eeuw n.Chr., toegespitst op de (delen van) gebouwen, en ten slotte wordt uitgebreid ingegaan op de betekenis van Forum Hadriani: vooral wat betreft de strategische en economische verhouding van de stad met de omgeving, vooral met de civitas Cananefatum en de limes. Interessant is het werken met diverse economische modellen (die uitkomen in een macro-economisch mo del) waarmee de economische betekenis van de plaats voorspeldzou kunnen worden. Ook wordt ingegaan op de vraag in hoeverre deze locatie ook 'Romeins' genoemd kan worden. De dissertatie van Buijtendorp zal zo spoedig mogelijk in SEMafoor besproken worden. Gemakkelijk te krijgen is ze in elk geval niet.
15 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Anthoni Kropff, 'Forum Hadriani, een geslaagde 'mislukte'stad' in: Westerheem 2008-2010 Deze artikelen zijn ingetogener, minder opgeklopt en daardoor aangenaam nuchter. Wat Forum Hadriani wel een volwaardig Romeins provinciestadje? Zo'n vraag is wel even schrikken voor een geboren en getogen Cananefaat. Kropff ziet Forum Hadriani duidelijk als een militaire nederzetting, al wil hij niet een tegenstelling 'militair' en 'civiel' hanteren. Forum Hadriani was in elk geval geen bestuurscentrum, vooral omdat 'surplusproductie' ontbrak en suc cesvolle urbanisatie onmogelijk was. Een zogenaamde 'failed town'. Echte steden konden alleen ontstaan in en bij rijke landbouwgebieden. Opmerkelijk is wel dat op de mijlpalen, die toch dateren van na de periode van Hadrianus, diens naam niet voor komt, en alleen de 2 oudste (van 7) de letters MAC (Municipium Aelium Canafatium?) vermelden. Kropff schrijft: "Toen door de voortschrijdende vematting van de regio de Rijnlimes steeds moeilijker statisch-lineair verdedigd kon worden vanuit de castella, is waarschijnlijk overgegaan op een diepteverdediging van de standwallenzone". De haven van Forum Hadriani is vrijwel zeker een haven van de vloot van de Nederrijnse marine geweest. De drie artikelen van Kropff zijn met nogal lange tussenpozen geplaatst: merkwaardig. Alles bijeen veel interessante informatie over, achtereenvolgens over een monument, een vergeten hoofdstad van het Romeinse rijk en een mislukte stad, maar ook informatie met allerlei bedenkelijkheden. We weten anno 2011 meer dan ooit tevoren. Degenen die de identificatie van Forum Hadriani met Voorburg bestrijden moeten nu wel op basis van de ze geschriften hun 'afwijzingsargumenten' gebruiken om de geldigheid van een lokalisering elders te be wijzen, bijvoorbeeld Hardinghen.
Romeinse aftocht na de ondergang van Gesoriacum in 2281 Hans Wijffels, Neerpelt (B) De Tubilustrium vloed in de Tabula-delta. In het oude Rome is de maand maart het begin van het nieuwe seizoen. De maand is gewijd en genoemd naar de god Mars, de god van de lente, maar ook de god van oorlog, omdat in de lente ook de oorlogscampagnes worden hervat. Hij wordt beschouwd als de zoon van Juno en Jupiter en is de vader van Romulus en Remus, de stichters van de stad Rome. De oude Romeinen voelen zich dan ook zonen van Mars. In de tempel op het Capitool vereren zij hem samen met Jupiter en Quirinus, de als God weergekeerde Romulus. Elk jaar aan het begin van de lente wordt op zijn hoogfeest, het Tubilustrium, het leger klaargemaakt voor de oorlog. Dat feest vindt plaats op 23 maart. Het Tubilustrium wordt natuurlijk ook in Gesoriacum (Domburg)2 en Ganuenta (Colijnsplaat) gevierd. De Tabula-delta, de monding van de Scaldis (Schelde), fungeert in de Romeinse tijd als de Europoort, die Germanië met Brittannië verbindt. Men reist dan via de Rijn en de zeehaven Gesoriacum. Helaas slaat op zondag 23 maart in het jaar 2283 het onheil toe. De zon verduistert totaal achter een zeer nabije maan met daaropvolgend het noodlottige hoge springtij. De venijnige noordwester jaagt het water op, dat het gehele delta gebied overspoelt. De god Mars heeft het havengebied verdoemd, slechts de ves ting Tabula (Ooltgensplaat) blijft gespaard. De Limes als Rijncorridor naar Germanië In de eeuw voor Christus dringen de Romeinen onder Caesar door tot de Lage Landen. De ambitie was daarna gericht op de verovering van heel Germanië. De Romeinen grijpen het gebied langs verschillende kanten aan om de Germaanse stammen als het ware in de tang te nemen. De aanval wordt ingezet vanaf de
16 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
noordzijde. Drasus trekt daarbij door de door hem gekanaliseerde noordelijke Rijnarm, de fossa Drusiana. Pacificeert de Friezen en trekt via de Waddenzee dan de Eemsmonding binnen en valt de Chauken aan.4 In de jaren erna wordt de aanval ook frontaal ingezet vanuit Xanten langs de Lippe en vanuit Mogontiacum (Mainz) langs de Main. Blijvend succes hadden de veldtochten echter niet. Het leidde zelfs in 9 n.Chr. tot de vernietigende nederlaag van Varus5 waarbij drie Romeinse legioenen in het Teutoburgerwoud door Arminius in de pan werden gehakt. Als Germanicus in 16 n.Chr. nog eens ver haal gaat halen, trekt hij op door de Rijn via Traiectum (Velsen) door de Waddenzee en de Eems om de Germanen de nederlaag betaald te zetten.6 Echter na de opstand van de Friezen in 28 n.Chr. gaat de wad denroute verloren. De Limes als Rijn corridor naar Brittannië Onder Claudius wordt de Rijn nu via Lugdunum (Ter Heijde) en Tabula (Ooltgensplaat) verbonden met de monding van de Schelde.7 In 43 n.Chr. vallen de Romeinen vanuit Gesoriacum Brittannië aan. Het Tabula-havengebied blijft dan in de eerste jaren nog van groot militair belang voor de verovering van Brittannië. Maar de economische activiteit van de met de Rijn verbonden Europoort neemt in de tweede eeuw daarna snel toe. De handelaren, die van hier op Brittannië reisden, kwamen uit Colonia Agrippinae (Keulen), Augusta Treverorum (Trier), uit Gallië en zelfs uit Augusta Raurica (Augst), Zwitserland. De vele in de Schelde gevonden stenen zijn blijken van dankbaarheid, vooral aan de lokale godin Nehalennia. Al in 1647 werden 24 votief- altaren in Gesoriacum gevonden en in 1970 werden er in Ganuenta honderden votiefstenen boven gehaald.8 Dit alles duidt erop, dat de Rijn en de overtocht vanaf de Tabula haven de verbinding is geweest van de hoofdstad van Germania Inferior, Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen), met Camelodunum(Colchester) en Londinium (Londen) in Brittanië
Nederlandse kust in de Romeinse tijd: A. Tabula B. Grava Lingua C, D, E Rhenus, F. Scaldis G. Mosa
1. 2. 3. 4.
Gesoriacum 2. Gaunt, 3. Tabula, 4. Lugdunum,
6. Albaniana 7. Traiectu m 8. 8. Mannaritium 10. Forum Hadriani
17 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Romeinse aftocht uit Nederland De Limesweg langs de Neder-Rijn vormde dus een secure corridor, een beveiligde doorgangsweg voor militair en handelsverkeer, en was voorzien van versterkte pleisterplaatsen.9 Op de kop bij de Noordzee lag het Caput Germaniarum, Lugdunum, aan het Helinium (de Waalmonding). Lugdunum beveiligde de Mansio10 van de hoofdstad van Germania Inferior, het Praetorium Agrippinae (Ockenburgh). Dit huis lag aan de vers- waterbronnen van de "Haagse Beek" en is daar hoog in de duinen een aangename verblijf plaats geweest voor hen die reisden tussen Colonia en Brittannië. Ook de thuisfronten van de ethische hulptroepen, Noviomagus (aan de Waalhaven bij Nijmegen) en het Forum Hadriani (Voorburg) werden beschermd. Maar de Limes is waarschijnlijk geen verdedigbare grens geweest, er vielen in dit land van poelen en plassen geen gronden van belang te verdedigen. De functie van de Rijncorridor is voornamelijk die van een veilige doorgangsroute geweest, allereerst als aanvalslijn op Germanië, later als handelsweg met Brittannië. Dan vernietigt helaas in het jaar 228 de catastrofale watersnood de gehele infrastructuur van de Tabula-delta, van de Grava Lingua (de Maasmond)11 en van het Helinium. De Limes langs de Ne der-Rijn gaat nu nergens meer heen en is dus niets meer dan een doodlopende straat. De Romeinen, die de ramp overleefden, trekken ook snel weg en verlaten het land. Germaanse stammen hebben zo vrij spel en trekken de Rijn over en richten vernielingen aan. De jonge keizer Alexander Severus kocht hen af in 235. Hij werd daarop als lafaard door Maximinus de Thraciër, de eerste "soldatenkeizer", in Mainz gedood. Onder de soldatenkeizers gaat Rome dan een chaotische tijd tegemoet.
1 Dit artikel refereert aan de eerdere bijdrage van de auteur: W ijffels, J-B. 'Gesoriacum Portus Romanus: Domburg - Zee-schakel in de Limes' in: SEM afoor 12-1 2011, p. 19 2 Wijffels, J-B. Romanus Portus Gesoriacum: Domburg, Handout presented at the Reuvensdagen, 2010, Rotterdam. 3 http://eclipse.gsfc.nasa.gov/eclipse.html 4 Cassius Dio, Romaika 54.32.2. 5 Velleius Paterculus, Annales Velleiani U. CXVJI. 6 Tacitus, Annales U 6, U 8, IV 72. 7 Tacitus, Annales XI.20. 8 Stuart, P. Nehalennia, documenten in steen D e Koperen Tuin Goes 2003 p. 44& p. 73 9 Vgl. Limes Discussie: P. van der Heijden, K. W ayenberg en P. van Overbeek in SEM afoor jaargang 10 & 11. 10 De Mansio Agrippinensis (Forensis) Coloniae staat aangeduid op de mijlpaal van Antoninus Pius, gevonden in het W ateringse veld te Den Haag en op de aan de Monsterse sluis te Maassluis gevonden mijlpaal van Marcus Aurelius. Het Praetorium lag centraal op het bruggenhoofd, goed beschermd door zes fortificaties: Lugdunum (Ter Heijde), Matilo (Scheveningen), Albaniana (Valkenburg), Nigrum Pullum (Voorburg), Forum Hadriani (Voorburg) en de haven Helinium (Naaldwijk). "Mansio Augusti in praetorio est". Chevallier, R., Les Voies Romaines Picard Paris 1997 p. 282 11 D e monding van de Maas in de Romeinse tijd is goed gedocumenteerd door middel van twee onafhankelijke bron nen: Caesar, De Bello Gallico, VI 33 en Ptolemaios, Handboek der Geographie, 2.93.12.9.10. Nederlandse archeologen zijn hier klaarblijkelijk niet mee bekend. Zij volgen de moderne opvatting van de geolo gen, dat na de transgressiefase Duinkerke I de kuststrook een sterk gesloten karakter had en dat de gehele delta een veenmoeras was, met uitzondering van relatief kleine getijdengebieden bij de riviermonden: Louwe Kooijmans, L.P. Sporen in het land. De Nederlandse delta in de prehistorie p. 24, M eulenhoff Amsterdam 1985 De geologische opvatting, dat er geen natuurlijke verbinding zou hebben bestaan tussen de Rijn en de Schelde, is bevreemdend gezien de grote vondsten aan de Schelde. Daarom oppert men nu, dat naast de optie van een verbin ding overzee er ook een andere route ‘binnendoor' mogelijk via Goedereede voor de hand zou liggen? De kunst greep is nu, dat er een waterweg van de Rhenus naar de Scaldis via een onbekend achter de duinen gegraven kanaal gedacht wordt (een veronderstelde "fossa Jasperiana"?). Een dergelijk kanaal zou dan wel driemaal zo lang moe ten zijn geweest als het Corbulokanaal. Ook de vindplaats Ganuenta (Colijnsplaat) wordt dan ook maar geografisch naai' dat kanaal verplaatst gedacht! Bruin, J. de ,'Goedereede en de Romeinse scheepvaartroutes' in: Kwadrant,29-1 p. 10 2011 http://romeinsekust.wordpress.com/artikele/artikel01/ 12,2010 Een bijzonder vindingrijke oplossing. Delahaye is er niets bij.
18 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Een statistische benadering van het werk van Maurits Gysseling Kurt Wayenberg, Lint Maurits Gysseling Maurits Gysseling (1919-1997) was een belangrijk Belgisch taal- en naamkundige. Hij hield zich bezig met het bestuderen en ontcijferen van oude handschriften en archiefstukken. Bekend is het zogenaamde Corpus Gysseling, een omvangrijk werk van Middelnederlandse teksten tot het jaar 1300. Gysseling be gon in 1977 en tien jaar later werd 'het Corpus' voltooid. Het tweedelige Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland vóór 1226 is een van de werken die voor SEM bijzonder belangrijk zijn. Dat woordenboek bevat de oudste geattesteerde vormen van de topo niemen in de genoemde streken. De schriftelijke getuigenissen van Gysseling zijn een verzameling van al le toponymisch materiaal dat berust in archieven. De bronnen voor deze Middelnederlandse teksten situeerden zich vooral in België, Nederland, Luxem burg, de departementen Nord en Pas-de-Calais en de voormalige Duitse Rijnprovincie (d.w.z. de Regierungsbezirke Aken, Diisseldorf, Keulen, Koblenz en Trier). Gysseling deed ook een inspanning om uit daarbuiten gelegen archieven het materiaal betreffende onze gewesten te verzamelen. Van alle originelen van vóór 1226 en van de afschriften van teksten van voor 1200 werd een uittreksel gemaakt. Oorkonden opgenomen in de Diplomate Belgica en enkele klassieke en Merovingische bronnen werden geëxcerpeerd. De www.wulfila.be website Het toponymische woordenboek is on line te raadplegen via de digitale bibliotheek van 'project Wulfila' (http://www.wulfila.be). Twee Gentse graduaatstudenten namen het initiatief dat leidde tot dit project voor de studie van de 'Gotische taal'. Omdat ook een goede algemene onderbouwingvoor de OudGermaanse ta len nodig bleek, vormden ze de 'Corpus Gysseling' om tot een databankdie benaderbaar is via zoekter men: Lemmata (bv. het Lemma "Gesoriacum", de oude naam van Boulogne-sur-Mer), attestaties (bv. 'Gesoriaco', 'a portu Gesorigensi', Gemeentes (bv. Boulogne-sur-Mer) en andere zoek criteria (land, regio, tijdstip, bron). Deze databank staat centraal in de rest van dit artikel. Ook dezelfde terminologie wordt gehanteerd: Een 'lemma' is een gemeente, een gehucht, een waterloop, een volk of een ander begrip waarvoor Gysseling een of meerdere 'attestaties' gevonden heeft in de oude geschriften en die hij gedetermineerd heeft naar een bepaalde 'gemeente'. Anomalieën in het werk van Gysseling? In het werk van Gysseling zijn er vanuit geografisch standpunt zeker een paar vreemde determinaties in kaart te brengen. In dit artikel wordt het werk van Gysseling statistisch ontleed en op anomalieën gecontroleerd. Waar U zocht op: o attestatie = { Traiectensis } (filter weglaten) schijnlijk is het onterecht om bv. de dubbele attestatie van zoekopdracht verfijnen... Traiectensis voor Maastricht en Utrecht als 'anomalie' te be stempelen. Dat staat een objectieve discussie in de weg. En misschien is er wel een goede reden te bedenken waarom MAASTRICHT [M aastricht: Lb] Traiectensis • passim Gysseling de attestatie 'Tomacum' (elfde eeuw, Bibliothèque Traiectensis * 980 • ed. DB, p. 238 Municipale, Arras) toeschrijft aan Doornik in Gelderland en Traiectensis • (1019- 3 0 ) • ed. DB, p. 247 niet aan Tournai (Doornik) waaraan hij nagenoeg alle andere UTRECHT [U tre c h t: Ut] Tomacum-achtige attestaties (meer dan 20) toewijst. Op de Traiectensis • passim website zult u dan ook tevergeefs zoeken naar een toelichting. Traiectensis « 1076 • ed. DB, p. 341 In zijn boek noteert Gysseling echter wel nog dat het om een Traiectensis • 874 • D Es 1 migratie gaat maar voor de rest moet men terug naar de bron nen. We kunnen het hem helaas niet meer vragen. Over de databank en het gebrek aan een geografische koppeling In totaal zijn er in de www.wulfila.be databank 17541 lemmata opgenomen. De databank begint bij 'A een bijrivier van de Dieze te 's-Hertogenbosch en eindigt met Zyfflich, een dorpje net over de DuitsNederlandse grens bij Nijmegen. In de databank werden 63870 attestaties geteld. De gemiddelde attesta-
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
tiedichtheid is 3.6 (elk lemma heeft 'gemiddeld' 3 a 4 attestaties. De attestaties uit de eerste 11 eeuwen maken maar een kleine 30% van de databank uit en een goeie 70% hoort tot de laatste 100-150 jaar van de databank (1100-1226) Helaas werden in de 'wulfila-databank' de lemmata niet voorzien van een 'geocode' wat een geografische analyse zeer moeilijk maakt. 'Geocodes' zijn coderingen zoals Gipscoördinaten of landcode-postcode combinaties die toelaten een punt of gebied op het aardoppervlak te identificeren. Het aanvullen van deze informatie was (is) niet evident en is zelfs nog niet geheel voltooid. In totaal wer den 12982 lemmata (74%) aangevuld met Gipscoördinaten. De keuze voor het aanvullen van de lemmata werd ingegeven door de structuur van de databank: • 12452 lemmata (71%) bevatten een directe, goed lokaliseerbare determinatie van de vorm naam (ge meente: agglomeratie: regio). De lemmata in deze categorie werden zo goed mogelijk gelokaliseerd. Zij vertegenwoordigen 54345 Attestaties (85,11%) • 2409 lemmata werden door Gysseling als 'onbekend' vastgelegd - 'inconnu' (885), 'onbekend' (570) of 'unbekannt' (954). Een groot deel van deze lemmata werd door Gysseling gericht in een bepaalde streek of bij een bepaalde stad of gemeente gelegen. Echter, deze 'onbekende' lemmata werden uitge sloten van de analyse. Het aantal bijbehorende attestaties is 3556 (5.6%) • De overblijvende lemmata bevatten vagere of indirecte referenties naar rivieren, zijrivieren, beken, kreken, dijken, molens, landgoederen, abdijen, bossen, wouden, pagi, gouwen, streken, regio's, volke ren, stammen, anderstalige namen of verouderde namen,... Van deze 2682 lemmata (met 5960 attesta ties) werden maar een deel meegenomen: 528 lemmata (= 20% van de overblijvende referenties en 3.0% van de totale databank). Deze lemmata vertegenwoordigen 2538 attestaties (= 42,6% van de overblijvende attestaties = 4% van de totale databank). Onderstaande tabel vat de resultaten van de geografische koppeling samen. In totaal werden dus 56892 'at testaties' (89,1%) voorzien van Gipscoördinaten. Statistisch gezien is deze set dus zeker significant om bepaalde conclusies te durven poneren. Lemmata Directe, goed lokaliseerbare determinaties 12452 Vagere of indirecte referenties, toch gelokaliseerd 528 Vagere of indirecte referenties, (nog) niet gelokali 2152 seerd 'Onbekend'e referenties, niet gelokaliseerd 2409 Totaal 17541 waarvan gelokaliseerd 12982
Attestaties 71,0% 54354 85.1% 3,0% 2538 4.0% 12.,% 3422 5.4% 13,7% 100,% 74,0%
3556 63870 56892
5.6% 100% 89.1%
Tabel 1: Lemmata en attestaties: inventarisatie en lokalisering
Foutenmarge bij koppeling De koppeling aan de geografische coördinaten werd ten dele geautomatiseerd. Dit introduceert een zekere foutenmarge. Een van de bevindingen is dat een aantal attestaties door Gysseling bv. in Duitsland geattes teerd werden, en toch in Noord-Frankrijk, België of zelfs Luxemburg terechtgekomen zijn. De foutenmar ge lijkt echter beperkt te zijn en de netto impact is dat de cijfers eigenlijk nog meer uitgesproken zijn. Al moeten we dit laatste relativeren want met toepassing van de wet van de grote aantallen zou de impact op de 'gemiddelden' bijna verwaarloosbaar zijn. Waar komen de attestaties vandaan en waar hebben ze betrekking op? De grote verdienste van Gysseling is dat hij een groot aantal archieven heeft geraadpleegd: gemeentear chieven, stadsarchieven, rijksarchieven, regionale archieven, private archieven, kerkarchieven en archie ven uit schatkamers, abdijen, stadsbibliotheken, seminaries, musea en hospitalen. Ook een behoorlijk aantal 'edities' (of 'boekwerken') werd meegenomen. Een aantal van deze 'studies' kun nen toegewezen worden aan een stad (bv. het Cartulaire de l'abbaye de Saint-Vaast d'Arras). Andere kan je absoluut niet aan een land of stad toewijzen. Voorbeelden hiervan zijn de Peutinger-kaart', 'Tacitus', 'Polemeus', 'Plinius'en de 'Ravennas. Verder zijn er nog 'uitgaven' zoals van Maurice Prou: "Les monnaies
20 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Mérovingiennes" (nog net 'toewijsbaar' aan Parijs) en "Les monnaies Carolingiennes" (weliswaar afkom stig uit Parijs maar discutabel echt toewij sbaar aan die locatie). Onderstaande tabel toont een aantal statistieken met betrekking tot de archieven. Belgische archieven, en ook Duitse en Franse archieven bevatten behoorlijk veel referenties per archief. Het zeer beperkt aantal Luxemburgse archieven valt wat op. Nederland komt met weinig materiaal. Aantal archieven
% Archieven
Gemiddelde archiefgrootte
170 103 70 10 53 33 439
38,7% 23,5% 15,9% 2,3% 12,1% 7,5% 100%
119 185 278 40 51 62 145
Belgische archieven Duitse archieven Franse archieven Luxemburgse archieven Nederlandse archieven Overige archieven en edities Totaal Tabel 2: Overzicht archieven p e r land
Als we één niveau dieper gaan en kijken op attestatie niveau wordt het nog interessanter. Onderstaand overzicht geeft weer, per land, hoeveel attestaties uit de archieven worden bijdragen. Ook wordt weerge geven hoeveel attestaties slaan op concrete steden of gemeenten in dat betreffende land. Archieven nu in
Attestaties idem in % afkomstig uit
Attestaties gelokaliseerd in idem in %
Relatieve import/export
België
20234
31,7%
18958
33,3%
+ 5,2%
Duitsland
19024
29,8%
14893
26,2%
-1 2,1%
Frankrijk
19433
30,4%
17627
31,0%
+ 1,8%
Luxemburg
399
0,6%
988
1,7%
+ 178,0%
Nederland
2706
4,2%
4425
7,8%
+ 83,6%
Edities/ overige landen
2074
3,%
1
0,0%
Totaal
63870
56892
Tabel 3: Attestaties - oorsprong en lokalisatie
Het aantal determinaties naar (lokaliseerbare) steden en gemeenten in Nederland is ongeveer 7,8%. Dat valt eigenlijk nogal mee want slechts 4,2% van het totale attestatiemateriaal is afkomstig van Nederlandse archieven. Het aandeel van Nederlandse archieven is nochtans 12,1%. En uit tabel 2 valt af te leiden dat de gemiddelde archiefgrootte in Nederland beperkter is. We merken bv. op dat 'Duitse archieven' een netto exporteur zijn van attestaties. Dat wil zeggen dat er in die Duitse ar chieven relatief meer naar buitenlandse dorpen of gemeenten wordt verwezen, dan er vanuit buitenlandse (niet-Duitse) archieven verwezen wordt naar Duitse steden en gemeenten. Er zijn een aantal redenen te bedenken om dit te verklaren zoals verlies door overstromingen, minder kloosters door het protestantisme en centralisatie in Duitse archieven. Bij Nederland en Luxemburg is het aantal referenties vanuit buitenlandse archieven echter proportioneel enorm. Het blijkt daarbij dat Nederland vooral uit Duitse en Belgische archieven put. In feite leidt Neder land haar gegevens af uit 54% van alle archieven (12% eigen en 42% buitenlandse archieven). Alleen België gaat Nederland voor. België krijgt referenties uit 80% van de archieven (38% eigen en eveneens 42% buitenlandse archieven). Een groot verschil is wel dat de Belgische 'referenties' gemiddeld de 'helft' van dat betreffende archief opeist en dat Nederland gemiddeld slechts 5% van de attestaties opeist. Uit meer dan 150 archieven bv. put Nederland minder dan 10 referenties. Zijn die aantallen wel statistisch significant?
21 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Belgische locaties Duitse locaties Franse locaties Luxemburgse locaties Nederlandse locaties
Belgische archieven 78% 2% 12% 6% 25%
Duitse archieven 6% 87% 3% 64% 32%
Franse archieven 13% 4% 81% 10% 6%
Luxemburgse archieven 0% 0% 0% 16% 0%
Nederlandse. archieven 1% 3% 1% 2% 34%
Edities en overige 1% 3% 2% 2% 3%
Tabel 4: Nederland en Luxemburg putten uit buitenlandse archieven
Nederland put ook iets meer dan de andere landen uit de voorraad vage, indirecte en ongekende determi naties. Onderstaande tabel zet de gegevens van Nederland af ten opzichte van de totale databank en ten opzichte van België. Nederland claimt bv. 15,5% van de "onbekende" lemmata en verhoogt, hierdoor zijn totaal aantal lemmata op haar grondgebied op 10,6%. Het betreft veelal geïsoleerde attestaties. Het aan deel attestaties stijgt hierdoor slechts van 7,8% naar 8,2% van de databank. De attestatiedichtheid zakt af van 3,2 naar 2,8. Databank 63870 17541 3407 19,4% 3,64
Attestaties Lemmata Lemmata die enkel attestaties zijn Minimaal aandeel vage / indirecte lemmata Gemmiddeld aantal attestaties per lemma
Nederland 5240 1867 529 28.3% 2.80
in % 8,2% 10,6% 15,5% - 23,0%
België 20.178 4.733 784 16.5% 4,26
in % 31,6% 26,9% 23,0% +17,0%
Tabel 5 :10,6% Nederlandse bijdrage binnen de wulfila databank?
Hierbij valt op te merken dat het aandeel niet gedetermineerde lemmata 28.3% wordt, een kleine 50% bo ven het databankgemiddelde. Deze cijfers zijn in lijn met wat G. Delahaye in SEMafoor 12.1 berekende. G. Delahaye berekende verder dat het aandeel niet gedetermineerde lemmata uit het eerste millenium ge middeld opliep tot 42%. Deze gegevens getuigen dat het Nederlands 'erfgoed' overschat wordt. Aandeel 'Nederlandse' attestaties in de tijd: 8,2% Voor elke periode ligt die verhouding anders: Periode
Attestaties in databank
Attestaties in Nederland
in % 3,4%
-0
119
4
0-099
332
39
100-199
497
72
14,5 %
^
11,7%
200-299
86
14
16,3 %
Periode
481
47
9,8 %
5
3,4 %
400-499
149
500-599
164
5
3,0%
600-699
438
11
2,5 %
700-799
1234
351
28,4 %
800-899
4022
564
14,0 %
900-999
3204
320
10, 0%
1000-1099
6568
694
10,6 %
1100-1199
31677
1849
5,8%
1200-1299
13737
1181
8,6%
Overig
1162
76
6,5 %
Totaal
63870
5232
8,2 %
22 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Tabel 6: Aandeel Nederlandse at testaties over de eeuwen heen
Het lijkt of de Nederlandse at testaties 'oververtegenwoordigd zijn in de tijd van de Romeinen en later in de tijd van Bonifatius en Karei de Grote. Het verschil met de 10e, 11e, 12e en 13e eeuw is wel erg groot. Dat is de peri ode dat de archieven hun 'hoog tepunten' bereikten. In die peri odes blijft Nederland schomme len tossen de 6% en de 10%. Dit staat in groot contrast met de at testaties in de eeuwen daarvoor. Het geeft aanleiding tot de vraag: waarop berust de validi teit van die oudere attestaties?
Afstanden bron tot locaties Het is ook mogelijk om te bestuderen hoe groot de afstand is tussen een bron en zijn attestaties. Hiertoe dient een archief vooreerst voorzien te worden van een locatie. 55 archieven (= 12,5%) die samen 4993 at testaties vertegenwoordigen (= 8%) werden niet meegenomen in deze statistiek omdat het betreffende 'ar chief of de 'editie' niet aan een bepaalde stad gekoppeld kon worden. Volgende statistiek geeft een over zicht van de archieven en de gemiddelde afstanden tot hun attestaties. Cumulatief aantal Archieven / % 192 288 325 365 385
Cumulatief aantal Attestaties 11% 30% 66% 81% 90% 100%
18251 38721 47579 51493 58833
50% 75% 85% 95% 100%
Gemiddelde afstand < 50 km < 80 km < lOOkm < 175km < 542km
Tabel 7: Afstanden bron tot attestatielocatie
Men zou verwachten dat 100 k m toch wel een bovengrens is voor een 'gewoon' archief. Dat idee wordt bevestigd doordat deze stelling opgaat voor 85% van de archieven. Van archieven waarvan de 'gemid delde' afstand tot zijn attestaties > 175 km bedraagtkan men bijna zeker zijn dat het een verplaatst archief betreft of een gecentraliseerd rijksarchief. Bij de meeste archieven is de verplaatsing evident zoals bij de archieven in Londen, Parijs en Brussel. Bij andere archieven is de verplaatsing waarschijnlijk. Bv. de 'Ar chives Communales' van Metz met voornamelijk referenties in de departementen Seine-Maritime, Somme, Oise en Nord/Pas-de-Calais, en de 'Bibliothèque Municipale' in Reims met voornamelijk referenties in Nord/Pas-de-Calais, Oost-en West-Vlaanderen, Brabant en zowat heel Wallonie. De naam van het archief van 'Meersen' impliceert dat het een verplaatst archief uit Reims is. Ook de naam Cart. Werden van het ar chief van Leiden impliceert een verplaatsing. De lijst van de 5% archieven of edities met gemiddeld gezien de meest veraf gelegen locaties: Naam van het archief
Land
Stad
Leipzig, Stadtbibliothek Dronke, Ernst Traditiones et antiquitates Fuldenses. Fulda 1844. London, British Museum
D D
Leipzig
Gotha, Landesbibliothek Cotton Tiberius (London, British Museum) Glöckner, Karl. Codex Laureshamensis. 3 dln. Darmstadt 19291936 Metz, Archives Communales Fonds latin (Paris, Bibliothèque Nationale) Lorraine (Paris, Bibliothèque Nationale) Egmond (Den Haag, Algemeen Ri.jksarchief) Meersen (Reims, Archives Municipales) von Simson, Bernhard. Annales Xantenses et Annales Vedastini Flandre (Paris, Bibliothèque Nationale) Marburg, Westdeutsche Bibliothek Den Haag, Koninklijke Bibliotheek Fonds latin, nouvelles acquisitions (Paris, Bibliothèque Nationale) Cart. Werden (Leiden, Universiteitsbibliotheek) Paris, Archives Nationales Reims, Bibliothèque Municipale Chartes du Luxembourg (Brussel, Algemeen Rijksarchief)
D N F N F F
Fulda London Gotha London Lorsch Metz Paris Paris Den Haag Reims Xanten Paris Marburg Den Haag Paris Leiden Paris Reims
B
Brussel
E D E D F F F N F D F
Aan tal 175 218 34 633 59 133 916 1669 70 40 10 35 327 285 158 396 187 606 88 23
Afstand in km gern min. max. 410 739 543 258 433 387 377 356 340 315 309 298 293 258 229 225 218 217 204 194 183 181 181
226 21 203 139 165 28 94 60 119 89 67 66 80 29 39 57 92
540 562 490 461 380 754 479 550 315 386 302 354 363 299 292 457 230
174
85
293
Tabel 8: Archieven met gemiddeld gezien verafgelegen attestaties
23 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
De overblijvende archieven (vetgedrukt) in deze top 5% zijn lastiger te interpreteren: • De Leipzig stadsbibliotheek houdt zich bezig met referenties uit de streek van Henegouwen (Nijvel), Namen en Luik, zeg maar het Franssprekende deel van België. Verder heeft het geïsoleerde referenties o.a. Nailly (bij Sens), Gorze bij Metz en Obbicht en Susteren in Nederland. • De 'Traditiones et antiquitates Fuldenses' bevatten bijna uitsluitend referenties naar Friesland en Gel derland en daarbij ook nog veel onbekende attestaties (> 30%). • 'Gotha' is een mysterie: Er zijn nauwelijks lokale attestaties. Wel een groot aantal rond Koblenz en Keulen. Opnieuw Holland en Zeeland, Nederlands Limburg, Antwerpen, de Ardennen en enkele geï soleerde attestaties naar Rijsel en Henegouwen, veel wazige determinaties. • De abdij van Lorsch ('Codex Laureshamensis') kreeg haar attestaties duidelijk uit Gelderland en het 'Land van Heusden en Altena', met enkele uitstapjes naar Noord-Holland, het eiland Texel, en de streek rond Namen en Luik. • Het archief van Marburg bevat veel attestaties rond Aken en in zuidelijk België en verrassend ook uit de streek rond Nijmegen. • De Annales Vedastini uit de Annales Xantenses et Annales Vedastini zorgen voor de vele referenties naar de streek van Arras. De betekenis van de Annales Xantenses is onduidelijk: Dorestatum, Zeeland, Nederlands Limburg, Friesland en de Ardennen? • Het 'Egmond' archief wijst vooral naar de streek rond Echtemach en Trier. De Koninklijke Biblio theek van Den Haag is dus duidelijk gaan werven in Noord -Frankrijk: Nord- Pas-De Calais, Picardië, de streek van Avesnes, Henegouwen en Luik en enkele attestaties in Noord-Brabant. • Leiden ten slotte zoekt haar attestaties vooral in de streek van Werden. Alle Nederlandse archieven in deze serie onderscheiden zich doordat ze nauwelijks attestaties op het eigen grondgebied bevatten. Attestaties uit de genoemde archieven moet men dus met enige argwaan bekijken. De vraag dient gesteld te worden wat de oorsprong van deze archieven is. Mogelijks moeten ook de attes taties opnieuw bestudeerd worden want als we iets kunnen concluderen, dan is het dat archieven meestal een bepaalde streek omvatten en dat die 'streek' begrensd is naar oppervlakte. Afstanden locaties tot bron Ook de omgekeerde aanpak creëert interessante inzichten. De afstand wordt nu berekend als een gemid delde afstand van een bepaalde determinatie tot elk van archieven. De 3.2% niet concreet gedetermineerde attestaties (bv. Bataven) worden daarbij genegeerd. Evenmin werden archieven en edities meegenomen die niet aan een stad toe te wijzen zijn (bv. Tacitus, Historiae). Het overzicht toont dat slechts 10% verder ligt dan 200 km. De 'gemiddelde' afstand is 57,3 km en de 'mediaan' ligt op 49, km. Concrete determinaties 50% 65 % 75 %
Afstand t.o.v. archief < 50 km < 75 km < 100 km
Concrete determinaties 85% 90% 95%
Afstand t.o.v. archief < 140 km < 200 km < 300 km
Tabel 9: Afstand van de locatie tot de bron
Een tweede statistiek maakt inzichtelijk van hoe 'ver' het gemiddelde land 'zijn' referenties 'gaat halen'. Nederland en Luxemburg gingen deze al voor een belangrijk deel over de grenzen halen. Deze statistiek maakt duidelijk dat het niet zomaar gemeenten 'net' over de grens betreft. Nederland en Luxemburg heb ben een groot aantal referenties uit archieven die meer dan 100 a 200 km verwijderd zijn. Deze statistieken verlagen de geloofwaardigheid van de Nederlandse (en de Luxemburgse) attestaties aanzienlijk.
24 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
1 00 .0 %
BÜ.O% ■ >200 60.0%
i <200
* <100 40.0%
<50 <25
20 .0 %
0 .0 %
België (gem. afstand 56.6 km)
Frankrijk (gem. afstand 77.3 km)
Duitsland (gem. afstand 87.5 km)
Nederland (gem. afstand 117.3 km)
Luxemburg (gem. afstand 144.3 km)
Tabel 10: Verdeling p e r land: afstand van de locatie tot de bron
Clusterbeeld van de attestaties Dit statistisch overzicht eindigt met een clusterbeeld van het werk van Gysseling. Er werd een raster ge legd van een tiende lengtegraad op eentiende breedtegraad, of dus vakken van ongeveer 100 vierkante ki lometer. Elk raster werd donkerder ingekleurd naarmate er meer attestaties in dat gebied gevonden wer den. Nijmegen b.v. ligt in raster 51.8-51.9-5.8-5.9 en doet het met 42 referenties niet onaardig, maar moet wel 410 andere rastervakken laten voorafgaan. De gebieden rond Keulen, Cambrai, Doornik, Oudenaarde, Brussel, Gent, Denain, Trier, Zottegem, Arras, Douai en zelfs Ninove verzamelden minstens vijfmaal zo veel attestaties. Het clusterbeeld beschrijft vooral Noord-Frankrijk, Henegouwen en West-Vlaanderen als een belangrijk kerngebied van attestaties. Ook de streek rond de Rijn tussen Koblenz en Keulen lijkt een grote aantrek kingskracht uit te oefenen. Ook de as Bavay - Keulen, met ruime marges voor veel gebieden in België, is goed vertegenwoordigd. De noordelijke en oostelijke streken laten een beduidend kleinere voetafdruk na. Voor Nederland is het erg diffuus. De provincies Friesland en Groningen onder hun respectievelijke hoofdsteden Leeuwarden en Groningen zijn nagenoeg leeg tot en met Drachten en Emmen. Ook in de ge bieden tussen Amersfoort en Apeldoorn vindt Gysseling niets terug. Verder heeft het achterland van Nij megen tot Helmond en Venray geen enkel attestatie bij Gysseling. Als men teruggaat tot de situatie voor het jaar 1000, dan lijkt het of in Brabant en Zeeland enkel Middelburg en Tilburg bekend waren. De leegte rond die steden werd pas na het jaar 1000 opgevuld. Alles omheen en boven Malle en Oostmalle was on bekend. Er waren geen referenties naar Oud-Tumhout of naar de abdij van Corsendonk. Er was ook niets te vinden in de grensstreek rond Leopoldsburg, Wijgmaal, Peer en Bree. Die grote lege gebieden in Nederland en in de Belgische grensstreek met Nederland, zetten een aantal Ne derlandse attestaties onder druk. Zelfs rekening houdend met de invloed van eb en vloed, of met het perio diek overstromen van rivieren in dit gebied ,zijn de kerngebieden en het achterland te zwak uitgebouwd om geloofwaardig te zijn. Die geïsoleerde attestaties in combinatie met lage attestatie ichtheden moet men meer dan ooit wantrouwen.
25 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
C lu ste rb e e ld v a n de a tte sta tie s - 1 p e r 10 b o og g ra d en
Conclusie In dit artikel werd het werk van Gysseling statistisch ontleed en werd gesteld dat Gysseling het Nederland se 'erfgoed' waarschijnlijk overschat heeft. De statistische benadering van het werk van Maurits Gysseling leerde ons het volgende: • Nederland draagt 4,2% van de referenties aan, claimt 8.2% van de referenties op zijn grondgebied en claimt 10,6% van de begrippen. • Met betrekking tot de attestaties gedateerd tussen 100 en 299 claimt Nederland zowat 15%. Van de at testaties gedateerd tussen 700 en 799 claimt Nederland zelfs meer dan 28% van de begrippen. • Nederland put uit 54% van alle archieven (42% buitenlandse), doch 'sprokkelt' gemiddeld slechts 5% van de attestaties in deze archieven uit. Dit wil zeggen uit meer dan 150 archieven put Nederland minder dan 10 referenties. • Nederland is koploper wat betreft indirecte en onbekende attestaties, en komt met een gemiddelde van 28% bijna 50% uit boven het gemiddelde van 19,4%. In het eerste millennium of zelfs zeer specifiek in de periode 700-799 loopt dat aandeel uit tot meer dan 40%. • De gemiddelde afstand van een attestatie tot zijn "bron" bedraagt 57.3 km. De mediaan is 49.2km. Voor Nederland ligt dat gemiddelde op 117,3 km. Op databank niveau ligt 8,2% van alle attestaties op een afstand kleiner dan 117,3 km van zijn bron. • Het clusterbeeld geeft Noord-Frankrijk, Henegouwen en West-Vlaanderen als belangrijkste kernge bied van attestaties. Ook de streek rond de Rijn tussen Koblenz en Keulen en de as Bavay-Keulen zijn goed vertegenwoordigd. Noordelijke en oostelijke streken hebben een kleinere voetafdruk en veel ga ten. • De Annales Fuldenses, het archief van Gotha, de Lorsch-codex en de Annales Xantenses moeten met enige achterdocht bekeken worden. Bijna zeker betreft het hier verplaatsingen. Ook Werden verbergt mogelijk een verplaatst archief.
26 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Bijlage - De toponymie van Maurits Gysseling Na het bestuderen van de statistische analyse van het werk van Gysseling kan men toch wat vraagtekens gaan zetten bij de huidige determinaties in Nederland. Men hoeft absoluut geen toponymist of naamkundige te zijn om in te zien dat de 'context' waarin professionele historici zwaarder doorweegt dan de pure woordstructuur en het resultaat van de afleiding. Wie durft nog de volgende Nederlandse attestaties blijven verdedigen als zijnde 'overtuigend'? Wie kan de ver schillen tussen de Nederlandse determinaties en de hierbij opgesomde 'naam-alternatieven' scherp stellen? • 'in Albiniaco' is Aubigny-au-Bac, alsook Albini, Aubegni, Aubeigni, Albengi, Albenni, Albiniacum, de Albiniaco,... Albiniacensis is dan weer Aubigny-en-Artois alsook weer de net opgesomde determinaties Albengi, Albenni, Albini, Albiniacensis, Albiniacum, Aubegni... Albi en Auby voor Auby, Albias en Albes zijn Aibes, Albani siluulam is Ablainzevelle alsook Aubainseuele, Albainsiluula en dan, uit het niets... Albanianis als Alphen aan den Rijn. • Alberchiis en Alberciis zijn Aubrechies (bij Saint-Vaast) maar Alberge en Alfberge zijn Albergen in de provincie Overijssel • Bomala, Bommale, Bumale en Bomela verwijzen naar Bomal-lez-Jodoigne; Bomala, Bomale, Bumale, de Bomalo en Bomellam refereren aan Bomal-sous-Durbuy, maar de oudste 'Bomala' wijst naar Zaltbommel samen met de determinaties Bomilo, Bomele, Bümela, Boumela, Bümele, Bumele, Bommele • Budilio, Budilio, Budil en Büdela worden gedetermineerd als Budel in Noord-Brabant maar Bodillis wordt gedetermineerd als Boult-aux-Bois, een gehucht met een twaalfde-eeuwse tempelierscommanderij • Caruin, Karuin, Caruent worden exclusief gedetermineerd als Carvin tossen Douai, Béthune en Rijsel. Caruone wordt echter als onbekend benoemd bij Kesteren in Gelderland • 'CIVES TVIHANTT, 'Excerpta Romana' gevonden nabij de muur van Hadrianus (Engeland), wordt door Gysseling gedetermineerd als Twente. In Noord-Frankrijk liggen de 'thuin's en 'thun's voor het op rapen: Thuin, Thun-Saint-Amand, Béthune, Audincthun, Fréthun, Landrethun, Offrethun, Verlincthun • Emau, Emau, Emavs zijn Yemawe (bij Luik); Emauurd, Amuurd zijn Arwerd (bij Groningen) • Fecegn, Fechan, Fecen, Fecain, Fecein, Fechen, Fechaign verwijzen naar Féchain ten noorden van Arras. Fissau, Fesceu, Fissiacum, Fesciau, Fescheu, Fessev verwijzen naar Ficheux ten zuiden van Arras. Felciacus, Felzi, Felcin, Felchin verwijzen naar Fléchin onder Terwaan. Felcheriis, Felchires, Felchieres, Flekieres, Flechieres, Flechieres, Flekierres, Flekieres verwijzen naar Flesquières onder Cambrai. Fai, Faid, in Fagido, in Fageto, Fait, del Fait verwijzen naar Fayt en Grand-Fayt onder Maubeuge. De ge loofsbrieven van Vechten worden verzameld uit de attestaties FECTIONE, Fletione, Fethna en Feedna • Forenville, Forisuilla, Forisuilla, apud Forois uillam, Foresuillam, Foreuill? (gén.), Forenuile, Foreuillam (acc.), Foreuuille wijzen allemaal naar een onwaarschijnlijk klein gehucht nabij Cambrai: Forenvil le. Ook 'Foramen corili' ligt daar vlakbij, en vele 'Forest'-attestaties en Fresin- en Frisin-attestaties. Mis schien zoekt men inderdaad beter de locaties 'in loco qui dicitur Forismarische' en 'Forsmarsche' in deze streek i.p.v. ze als onbekend in "Fresia" (Friesland) te klasseren. En ook bij de oude, geïsoleerde, attesta tie 'in Fore' (Veur nabij Middelburg) kan men zich vragen stellen • Haimon caisnoit, Haimonis quercetom, Haismon caisnoit, de Haimonis querceto, Haimonchasnoit, Hamonis quercetum en Hainmonkasnoit refereren aan Le Quesnoy bij Avesnes. Hethemunt, Heemont, Heiemont, Heemunt, Haimont en Haimont refereren aan Hesmond bij Montreuil-sur-Mer. Datmunda (te lezen als Gaimunda) uit het archief van Gotha zou echter Gemonde in Noord-Brabant zijn. • Hasli is Hailly nabij Arras, Hasle en Haslen zijn Hassel bij München, Haslen is Hasselsweiler bij Aken en Haslath is Nederhasselt in Oost-Vlaanderen. Haslu en Haslut zijn eveneens Nederhasselt en Haslut en Haslud zijn Ophasselt (daar vlakbij). Hasloth is echter Hasselt (bij Overpelt) en Haslo / Haslao refereren aan Asselt bij Swalmen in Nederlands Limburg. En Hasluis wordt daarentegen gedetermineerd als Arleux in het departement Somme • Hasnon, Hasnonie, Hasnonensis, Hasnoniensis, Hasnonii, Hasnonium, Hasnum zijn allen gedetermi neerd als Hasnon (bij Valenciennes) en verder ook Hasongon en Hasungum als Hezingen in Overijssel, Hasulun als Hieslum in Friesland, en Hasungen als Burghasungen in Kassei (D) • Hecnamcurtem wordt twee keer gedetermineerd als Hénincourt. Hecmunde is dan weer Egmond
27 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
• Hosdaing, Hosdein, Hosden leiden naar Houdain (Béthune), Hosdein en Hosden naar HoudengAimeries in Henegouwen, Hosden wordt ook vertaald als Heusden in Noord-Brabant en Hosdent/Latinne (bij Luik). Hosdine is dan weer Heusden bij Gent en Hosdinon is Hoosden in Nederlands Limburg • Houa wordt drie keer gedetermineerd als Hove (in Henegouwen), twee keer als De Houw (in Gronin gen) en 'houam illam que dicitur Alfgodinchoua' als streek nabij Werden • Hrinio en Hriniolo zijn Grand-Reng resp. Vieux-Reng vlakbij de grens Nord (F) - Henegouwen (B), Hreni is Rheinen bij Dortmund en elders Rhenen bij Utrecht. Ook Hrenhem zou Renen zijn, maar Hrenheri is Rienderen bij Apeldoorn. Ten slotte is er Hredi dat gedetermindeerd wordt als Reiderland in Gro ningen • Humbaldingahem / Hunbaldingahem zou een onbekend gehucht nabij Cormont in Nord/Pas-de-Calais moeten zijn. Humelle is Hum mei o in Gelderland. Hulislaum is Hulsel in Noord-Brabant • Maneriis, Maineres, Mainieres is Maisnières. Echter Manheri is 'Mander' in de provincie Overijssel • Maris zou Mers-les-Bains bij Abbeville aan de monding van de Somme zijn. Marisch en Mariscus ech ter Mersch bij Echtemach. Marisfliete is dan weer Maarslag in de provincie Groningen. De Maristi van Tacitus ergens in Duitsland en 'super fluuio Maris' is een waterloop nabij Eeklo/Gent. • Maritania, Mortaine en Mauritania zouden Mortagne bij de Canche zijn. Marithhaime en Marithhaim dan weer Merm bij Eist/Arnhem. 'In maritimis locis' is dan weer Zeeland. Hamaritda en Hamaritthi zijn Ophemert in Gelderland, maar Hamarithi (met een t) is Hemmerde bij Dortmund. • Mediolanas, Moillens, Moylens, Moilens uit het Cartularium en het archief van Saint-Vaast bij Arras wijzen naar Moslains (min of meer centraal gelegen tussen Cambrai, Arras, Saint-Quentain, Noyon en Amiens). Mediolanis en Moilans uit de archieven van Rijsel (Lille) wijzen echter naar Moilain (50 km oostwaarts van Moislains en op eenzelfde afstand van Rijsel. Mediolano uit het 'Itinerarium Antonini' en Me8ioA.avi.ov bij Ptolemeus wordt door Gysseling dan weer gezocht bij Geldem (tussen Venlo en Xanten). • Richeim wordt 2 keer gedetermineerd als Grand-Rechain (bij Luik) en 1 keer als Reitsum (Friesland). 'Rehxnam' en 'uilla Rexn?' uit het archief van Arras zouden Ressen in Gelderland zijn. • Rumili, Rumelih, Rumeli, Rumeili, Romelli, Rumiliensis, de Romeliaco, de Rumiliaco, Rumelli, Romeli, Rumeilli, Rumelies, Rumegli, Romeliacum refereren allemaal aan Rumilly-en-Cambrésis. Rumelli is ook Remilly-Wirquin (bij Saint-Omer), Rumillies (bij Doornik) of Rumilly bij Montreuil-sur-Mer. Rumulohon, Rumulon, de Rumulu, Rumiloo, Rumelo, Rumele refereren aan Rumeln (Bij Düsseldorf). Maar 'Rumelacha', de alleroudste referentie in deze serie is echter Ruimel bij Sint Michielsgestel • 'Siluam que dicitur Sitroth' zou Sittard moeten zijn (tussen Neus en Keulen). Ook Siter,Sithert en Sithirt worden als Sittard gedetermineerd (dit is Sittard bij Geleen resp. Sittard bij Mönchengladbach). 'Emisittrud', veel dichter bij Sitroth wordt als onbekend bepaald in de streek bij Burst/Aalst (OostYlaanderen). Sittrut ten slotte wordt dan weer gedetermineerd als Zétrud-Lumay, een pittoresk dorpje op de taalgrens met een welbekend verleden dat minstens teruggaat tot het begin van de twaalfde eeuw waarbij een van de Heren van Zétrud de abdij van Heylissem stichtte. • Sueuorum (uit Caesar De Bello Gallico ), Sueuorum (uit Notitia Dignitatum.) en Sueui (uit Orosius) worden als "Suebi" gedetermineerd, Sueui en Sueuos verrassend ook als 'Zeeuws-Ylaanderen' • 'le Sabloniere' en 'ad Sablonariam' uit de archieven van Saint-André-au-Bois (Arras) worden als 'onbe kend' bij Campagne-lès-Hesdin gelokaliseerd. 'Sablonarias' zou Cambrai zijn. 'Sablonibus' uit het 'Itinerarium Antonini' moet helaas een 'onbekende plaats bij Venlo' zijn. Immers, de weg van Colonia Traiana naar Colonia Agrippina loopt traditioneel tussen Xanten (aan de Rijn) over Tuddem en Heerlen (beide nabij de Maas) naar Keulen (aan de Rijn). • Tatinga uilla, Tathingahem. Tadingahem, Tadiggahem, Thadingehen, Tadingehem refereren aan Tatinghem. De geïsoleerde attestatie Tadia uit het Gotha archief wordt gedetermineerd als Tede (NL). • Thulin is Thulin bij Mons in Henegouwen, Thulliun is Düllo bij München. Thuleri en Thulre zijn Dui der bij Weerselo (Overijssel) maar Thulere is Den Dolder bij Utrecht. Huleri (lees Thuleri) is eveneens Weerselo (Overijssel) en Ulrimortir zou nabij Hesdin in Pas-de-Calais liggen • Uetus curtis, Viscurt, Uiscur, Vixcurt worden gedetermineerd als Viscourt nabij Clermont-lez-Walcourt in de provincie Namen. Twee oudere toch wel gelijkaardige vormen UUyscuuyrd en Vixuurt verwijzen echter naar Usquert in het uiterste noorden van de provincie Groningen
28 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Toponiem Antwerpen verklaard vanuit de Friese taal Lolke Stelwagen, Vleuten In het nummer van Semafoor van februari 2010 staan een aantal artikelen over Antwerpen1en ik krijg de indruk dat er al een lange historie van interpretatie in Semafoor aan de gang is. Ik wil daar als Fries en vanuit de Friese taal een visie aan toevoegen. Over de Friese "w" In het Fries hoor je duidelijk "dwarp" als je spreekt van dorp. Terwijl het als "doarp" geschreven wordt. Dat is een overeenkomst met het Frans. Zoals bij voorbeeld Thérouanne ook uitgesproken moet worden als 'Terwaan'. Er is gesteld dat het vroegmiddeleeuwse Friese gebied tot aan het Sincfal liep. Daarmee is het goed moge lijk dat het gebied rond Antwerpen ook een fries dialect werd gesproken. Vanuit die gedachte kunnen de oudste attestaties 'Andouerpis' / Andouerpenses' een Friese afkomst verraden waarbij het woord uitge sproken moet worden als An-dwerpis' / 'An-dwerpenses'. In latere schrijfwijzen werd de w-klank niet meer geschreven als 'ou' maar als uu en later gewoon als w. Dit is geen nieuw inzicht, dat inzicht had Lodewijk Torfs al in zijn "Nieuwe geschiedenis van Antwerpen" van 1862.2 "Eligius, qui multum laboravit in Flandris, jugi instantia Andouerpis decerlarit, et multis eroribus implicatos Suevos convertit." Men vergete niet, dat de H. Audoënus een Frank, en de w nog niet in gebruik was, zelfs niet in onze duitsche taeltakken. OU verbeeldt hier derhalve onze w, gelyk tegenwoordig nog dikwyls gebeurt, wanneer de Franscheneenig woord, dat in eene vreemde tael eene w heeft, en wuervan zy de spelling niet kennen, in hunne schriften moeten gebruiken. Andouerpis moet dus gelezen worden als Andwerpis, en vergelyk wat wy boven nopens de vorming van den naem onzer stad zeiden." In het Fries komt het vaker voor dat die "o" als een "w" klinkt: Durven = Doare (uitspraak Dwarre) Twee Deuren = Twa Doarren (uitspraak Twa Dwarren). Niet overal is de klank w in de friese woorden vertaald met een "o". Dat geldt bijvoorbeeld voor Doen = Dwaen. Maar wel hier dus die gekke voorliefde voor de "w" in een woord dat in het Nederlands gewoon een "o" toont. Endoniem - Exoniem Antwerpen in het (veraltet) Duits: Antorf Wat bezielde de Duitsers om Antwerpen te vertalen met Antorf? Dat kan niet gebasseerd zijn op de klank. Dus is de vertaling gebasseerd op de betekenis. (An)Twerp en (An)Torf moeten het zelfde betekenen. Vanuit de gedachte dat Twerp dan eigenlijk het friese Doarp met uitspraak "dwarp" is, klopt dat volko men. Is hier in het verleden nog aanwijzingen over te vinden? Jazeker! Zeer veel! Hans van Andorp Zo wordt Hans van Andorp vermeld in 1568 als meestermetselaar in Kopenhagen in een boek van Allan Tonnesen Al het Hollandse volk dat hier nu woont - Nederlanders in Helsingor ca 1550 -1600.3 Hans wordt onder meerdere verschillende namen genoemd: van Andorp, van Anndorpenn, van Antdorffen, van Antwerpen. Dit boek vermeldt de naam geschreven als Andorp 4 maal. de foto van de grafsteen van Hans en zijn vrouw bestaat nog. Daarop staat hij als Hans von Antverpen. Hier wordt dus Andorp en Antwerpen genoemd als achternamen van dezelfde persoon. Daarmee aanto nend dat Antwerpen niet alleen in Duitsland als Antorf bekend stond, maar ook in Holland (en Denemar ken) als Andorp!
29 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Russische handel 'tho Andorpen 4 "Eidt werde de Reusche waren hir einen afflach ock kriegen...., tho Andorpen, Amsterdam steidt sehr selsam van wegen der religion, also dath mith der kopenschap gantsz stille und nein afftoch". Andorpen uit de hanze archieven Het vorige handelsvoorbeeld staat niet op zichzelf getuige het volgende stuk tekst u it: 5 "kopman uth Flandern blyve, doch by sulkem underschede, dat de kopman gelecht werde to suiker stede und platzen, dar dat syner gnaden undersaten mit eren schepen und guderen beqweme syn mach, wente in Holland Seland und Freysland nyne haven syn, dar se mit eren groten schepen mögen komen, sundir alleyne de Welinge. Hiirumme bidden wy unses heren gnade, dat he wil bestellen by den steden van der hense, dat de kopman möge gelecht werden to Andorpen ofte tomme mynsten to Berghen up dem Zöra, wente sulde de kopman liggen to Deventer Utrecht efte Amstelredam, dat doch allen landen und nacien unbeqweme 18 ere guder dar to slitene, so wer id noch beter, dat de kopman eyn jar of twe to h4s bleve den dar to liggen up sulk giot vorderff sunderliken unses heren Briefwechsel eines deutschen Kaufmanns im 15. Jahrhundert Wilhelm Stieda. "Ich Zyverd Veckynchüsen und Hynric Slyper bekennen met desse brey ve, dat wy Peter Küper van Andorppen schuldych syn 400 Frar ckesche cronen in Bruggermartte bynnen Brügge to betalen nest komenc sunder al argelyst und wedersprake. To kennisse der warheyt hebbe wunse syngette under an desse scryft ghedrücket des myddewekens vpaschen 1411 jar." Nota bene: de schrijfwijzen Andorp, Andorppe, Andorppen etc komen in deze brieven 54 maal voor. Uit Jacob van Maerlandts Rijmbijbel: " Die besnidenesse van onsen here. Was coninc carle dor sijn eere. Van den ingle ghebrocht. *Dit lasic dar iet hebbe besocht. Ende hi brocht dar na taken. Nv seghemen in waren saken. Dat soe tote andwarpen es. Dar toghemense dies sijt ghewes." Ofwel: De voorhuid van Onze Heer was door de engel aan koning Karei (de Grote) gebracht, omwille van zijn aanzien. Dit heb ik gelezen daar waar ik het nagezocht heb. En deze (Karei) bracht haar daarna naar Aken. Nu zegt men naai' waarheid dat ze in Antwerpen is; daar toont men haar, wees daar zeker van. Conclusie Mijn inziens heeft Antwerpen geen keltische of latijnse achtergrond en de lettergreep moet niet zijn Antwerp-en maar An-twerp-en = An-dorp-en = An-torf. Gewoon een plaats aan de Schelde dicht bij andere dorpen.
1 in Semafoor 11-1 2010 p. 17-24 2Torfs, K.L. Nieuwe geschiedenis van Antwerpen o f Schets van beginsels en gebeurtenissen dezer stad,alsmede van de opkomst harer instellingen en gestichten Buschmann Antwerpen 1862-1863 p. 10 in de voetnoot. 3 T0nnesen , A. A l het Hollandse volk dat hier nu woont: Nederlanders in Helsingfir, circa 1550-1600 Verloren Hil versum 2003, p. 60 4Wijnroks, E.H. Handel tussen Rusland en de Nederlanden. 1560-1640 : een netwerkanalyse van de Antwerpse en Amsterdamse kooplieden, handelend op Rusland Verloren, Hilversum 2003 Deel I, De Antwerpse handel op Rus land, 1560-1558, p. 56 5 Ropp, G. von der (bearb..)Hanserecesse von 1431-1476 Verein für Hansesche Geschichte / Dunker & Humblot 1876-1892 Bd 4 1876 , p.2-3
30 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
Vergelijking van namen van personen en ing-namen als bewijs voor migratie Albert J. Mantingh In vele publicaties wordt de overeenkomst in plaatsnamen als bewijs aangehaald voor de herkomst van personen oftewel migratie van bevolkingsgroepen. Een duidelijk en ‘recent’ voorbeeld zijn de vele plaats namen in o.a. Noord-Amerika die ook in West-Europa voorkomen. De eerste kolonisten gaven dikwijls aan hun nieuwe kolonie een naam die in het land van oorsprong voorkwam. Om de herkomst van de kolo nisten in de “Nieuwe Wereld” te bepalen kan echter beter gekeken worden naar hun geslachtsnamen. De Duitsers, de Engelsen, de Nederlanders, de Polen enzovoort behielden hun eigen familienaam in Amerika. De voornamen werden soms verengelst. Overdracht en behoud van namen is niet alleen van de laatste eeuwen maar tevens van eeuwen daarvoor. In dit artikel wordt aangetoond dat eveneens namen van personen en hun bezittingen van voor het jaar 1100 kunnen worden gebruikt als bewijs voor migratie van personen. Dit zou dan betekenen, dat wanneer verondersteld wordt, dat voor het jaar 1100 migratie heeft plaatsgevonden van gebied A naar gebied B tevens moet worden getracht aan te tonen of de voornamen van personen en de ing-namen van voor ca.1100 in beide gebieden ook een grote overeenkomst hebben. Ver voor 1100 waren de ing-namen om bezit en groepen van personen aan te duiden over het hele West-Germaanse gebied in gebruik. Het gaat bij voornamen om die van vóór 1100 omdat na ca. 1100 men er toe overging om achternamen te gebruiken en personen te benoemen. Laatste leidde er toe dat de grote verscheidenheid aan voornamen verdween en bepaalde voornamen verhoudingsgewijs steeds meer voorkwamen. Onderstaande laat zien dat de Germanen vanaf onze jaartelling tot circa 1100 hetzelfde type voornamen hebben gevoerd en tevens dat zij vooral ing-namen gebruikten om bezit aan te duiden en groepen van per sonen. Uiteraard zal het vóór onze jaartelling niet anders geweest zijn, de vraag is hoe ver gaan deze na men in de tijd terug. De voornamen (1) Dank zij de kerkelijke schattingsregisters, de runenstenen en de Scandinavische literatuur is er een groot aantal voornamen in diverse gebieden bekend. Onderstaande tabel geeft hiervan een proeve. Gebied
Periode
Friese
Aantal voornamen
waarvan verschillend
500 - 1000
28
100%
Tussen Eems en Lauwers
ca. 1000
478
69%
Saksische / klooster Freckenhorst
1050
410
56%
Betuwe
983
83
90%
Veluwe en Betuwe
807 -812
55
100%
Omstreken van Gent (België)
822
227
100%
Usland
10e eeuw
239
100%
Zuid-Zweden, Denemarken
10e en 1l e eeuw
Ca. 60
100%
Vergelijkt men de voornamen in bovengenoemde gebieden dan is het duidelijk dat, hoewel het hier om Germaanse voornamen gaat, er toch een duidelijk verschil in voornamen is van gebied tot gebied. Zo ver schillen de Noorse duidelijk van de Friese en Saksische voornamen. Uiteraard is deze tabel met vele ge bieden uit te breiden. Vergelijkt men de voornamen in bovengenoemde tabel met de Germaanse voornamen die genoemd wor den in de eerste zeven eeuwen van onze jaartelling dan komt men tot de conclusie dat de voornamen in het eerste millennium niet veranderd zijn. 31 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
II De ing-namen (2) Rietschel schrijft dat de dingspelnamen (dingspel is een rechtsgebied) Faringja, Nardingja, Samingja en Snafingja in Zuid-Zweden tot in de Bronstijd (1700-700) teruggaan. Dat de ing-namen in het eerste millennium gebruikt werden om gebieden, het bezit en groepen van personen aan te duiden toont onderstaande tabel. Voorbeelden
Omschrijving
Periode
Germaanse stammen
270-330
Germaanse stammen
440
Adellijke geslachten
5e eeuw
Ynglinga in Zweden
Adellijke geslachten
6e eeuw
Agilolfinger, Merovinger
Geslachtsnamen Geografische namen Dingspelnamen
Greutungen, Juthungen, Terwinger, Hasdingen, Silingen Toringi / Thüringer
6e en 7e eeuw 822 vanaf 500
Engeland: Esing, Inguing Duitsland: Alting, Billing, Husinc, Retinc Gent: 27 o.a. Beringhamma, Hatingem, Henninga. Engeland: 52, o.a. Armingford, Buckingham, Sonning
Deze tabel is uit te breiden met vele plaatsnamen met een oude ing-naam, bv. de 70 in een straal van 50 km om Calais, de 107 in het gebied ten oosten van Münster (klooster Freckenhorst) in de 1l e eeuw ge noemd, de honderden ing-plaatsnamen in België, Duitsland, Engeland. In voorgaande is aangetoond dat de ing-namen al in het eerste millennium bestonden en dat de duizenden ing-namen, die in de diverse akten na 1000 vermeld worden, eveneens teruggaan tot in het eerste millen nium, en men mag aannemen tot voor onze jaartelling. Het blijkt namelijk dat in het eerste millennium de voornamen voor ca. 85 procent samengestelde voornamen zijn, bv. Bemhard, Hartger, Manfred, en niet enkelvoudige voornamen, bv. Benno, Hiddo, Mante. Nu blijkt dat de ing-namen in West-Europa voor circa 90 procent afgeleid zijn van enkelvoudige voornamen. Deze percentages bewijzen dat de ing-namen, die afgeleid zijn van enkelvoudige voornamen, grotendeels moeten teruggaan tot vóór de jaartelling. A. Huizinga merkt dan ook in zijn “Encyclopedie van voornamen” terecht op dat onze Germaanse voorou ders eerst enkelvoudige voornamen droegen en daarna de samengestelde. Met deze zeer beknopte ontleding is aangetoond dat, indien mogelijk, het aan te bevelen is om tevens een studie van ing-namen en eventueel voornamen te maken indien men denkt dat er sprake is geweest van migratie van grote bevolkingsgroepen. Zo heb ik kunnen aantonen dat de ing-geslachtnamen in Drenthe (ca 600!) de grootste overeenkomst in West-Europa hebben met de ing-plaatsnamen in het Lippegebied, de ing-geslachtnamen in het gebied om Nijmegen, daar waar de Tencteri en Usipi door Julius Caesar zijn verslagen, en de Veluwe. De grote latinist Kiliaan leidde omstreeks 1600 de naam Drenthe van Tencteri af en professor Byvanck plaatste de Usipi op de Veluwe. Zo kon ik aantonen dat de ing-plaatsnamen in En geland de grootste overeenkomst hebben met die van West-Denemarken; wat toegeschreven kan worden aan de trek van de Angelen, Jutten en Saksen naar Engeland na 450. Mocht de lezer van dit artikel meer willen weten over mijn onderzoek, ben ik bereid diverse tabellen met voornamen en ing-namen ter beschikking te stellen of te verwijzen naar de door mij geraadpleegde bron nen. Bronnen: 1. Mantingh, A.J. Oorsprong en ontstaan van namen, deel I, Voornamen in Drenthe. Stubeg Hoogezand 1992 en Lijsten met oude Germaanse voornamen en ing-namen. (typoscript, 46 A4tjes) 2. Mantingh, A.J. Oorsprong en ontstaan van namen, deel III Afstamming van de Drenten en Twenten Stubeg Hoogezand 1992 en Lijsten met oude Germaanse voornamen en ing-namen. (typoscript, 46 A4tjes) E m ail: a lb e rt-ia n .m an tin g h @ e w e te l.n e t
tel. 00-49-5962-808474
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
De Tijdgeest: Kairologie, metabletica en de sublieme historische ervaring A d Maas, Leende Wie nadenkt over tijd belandt al spoedig op het terrein van filosofische en religieuze vraagstukken, inder daad een oneindige vlakte van Sein und Zeit, om met Heidegger te spreken. Wat is eindigheid en wat eeu wigheid, om maar een paar vragen te noemen. Een beroemde probleemstelling is de vraag naar de verhou ding van zijn en worden. Als alles toch steeds verandert (panta rhei) wat is dan identiteit? Als we ons hier beperken tot het worden van de werkelijkheid dan zijn we meteen bezig met een historisch perspectief op tijd. In het Duitse tijdschrift Zeitensprünge (2010, nummer 3) stond een artikel dat een interessante visie op het geschieden bevat: Karl Hofmann, Karlskult in neuer Perspective. Phantomzeitthese und historische Kairo logie.3 Hoffman onderscheidt chronos, bios en kairos. Chronos kun je zien als het fysieke verloop van tijd, al of niet met een accent op een lineaire of een cyclische tijdsopvatting. De chronos is telbaar in onder meer uren, dagen, seizoenen en jaren. Chronos is objectieve tijd. De bios is de ervaring van tijd, namelijk van duur en van het verloop ervan. Er is verleden en er is toekomst en er is een heden waarin ze in elkaar overgaan. We ervaren als persoon dat we wel dezelfde blijven maar ook continu veranderen (zoals ouder worden). Nieuw is de derde component van tijd die Hofmann onderzoekt: de kairos. Hier gaat het erom dat tijd een gebeuren is waarin mensen een rol spelen; er zitten dus kanten aan die te maken hebben met het geven en ontlenen van betekenis (zin), dus met de mens als maker, schepper, creator. De kairologie reduceert tijd dus naar gedrag van mensen: naar bedoelingen, motieven, vormgeving van handelingen, verklaringen, herinneringen enzovoorts. Hofmann zegt: Ziel dieser Reduktion ist, herauszufinden warum, wie lange und in welcher Weise diese oder jene Denk- und Verhaltensweisen für objectiv richtig und absolut notwendig erachtet werden. In zijn Kairostheorie gaat Hofmann uit van verbanden tussen creatieruimten, tijdeenheden en jaren, die hij als volgt samenvat:___________________________________________________________________ Kreativfeld Zeiteinheit Jahrgänge Das Systeem als kulturelles 45 Generationen 1179 Das System als historisches 40 Generationen 1048 Eine Kulturepoche 15 Generationen 393 Eine Makrohistorische Phase 5 Generationen 131 Eine Kulturphase 3 Generationen 78,6 Eine Generation 4 Schichtungen 26,2 Hij schetst bijvoorbeeld de dialektiek van breuk-strijd-verzoening in drie achtereenvolgende perioden: 900- 1300, 1300-1700, en 1700-2100. De laatste periode begint met de aanzetten van de Franse Revolutie / Verlichting (breuk), dan allerlei oorlogen waaronder twee wereldoorlogen (strijd) en als sluitfase (ver zoening): Rationaler Absolutismus, Pax Americana, Medien'. Ondanks het toch wel speculatieve karakter van deze benadering, kan geconstateerd worden dat er tal van verrassende inzichten tevoorschijn komen. De idee dat de geschiedenis zich herhaalt krijgt hier beslist een opmerkelijke invulling. Bij het lezen van het artikel van Hoffman moest ik nogal eens denken aan twee Nederlandse auteurs en dus zadelde ik mezelf op met de vraag waar die associaties nu vandaan zouden komen. Het betrof het werk van de psychiater J. van den Berg en de historicus Frank Ankersmit. Van beiden had ik al het nodige gelezen. Hofmann ondersteunt het denken in termen van kairos met een chronos (zie schema) en dat geeft een zeker houvast, maar verder zou ik het kairosdenken toch sterk in verband willen brengen met het be grip Tijdgeest, en daarvoor moet de ware liefhebber van dit thema terug naar Hegel. De tijdgeest: wat is dat en hoe kunnen we die 'geest' achteraf te weten komen? De dagelijkse ervaring zegt inderdaad dat er zoiets is als een geheel van denkwijzen dat in een bepaalde tijd past. Een aantal zaken vinden we blijkbaar typisch voor bepaalde perioden. Die dingen kunnen meer of minder diepgang hebben. Iemand die zegt dat persoonlijk computergebruik sinds 1980 enorm is toegenomen (met grote gevolgen voor mens en maat
33 S E M af o o r j aargan g 12 nr. 2, mei 2011
schappij), en dat digitalisering grote gevolgen blijkt te hebben voor het maatschappelijk functioneren, slaat een spijker op de kop. Maar het is een nogal makkelijke constatering. Moeilijker is de concretisering daar van: het apparaat (hardware) is immers steeds veranderd, de programmatuur ook (software), dus wat is er nu precies (op welke terreinen) allemaal veranderd, uiteraard afgezet tegen een relevante vorige periode, en hoe kunnen we die verandering waarderen? Een historicus die eerst sociologie gestudeerd heeft, ver volgens theologie en die voldoende ict-ervaring heeft, zou een heel eind kunnen komen met een onderzoek en een rapport. Velen van ons doen dagelijks uitspraken over lichaam en/of geest, en zullen er dan niet steeds aan denken dat Descartes nog steeds grote invloed uitoefent op ons communiceren daarover. Zijn indeling in twee principes (enerzijds 'cogito ergo sum' en anderzijds 'ruimtelijkheid, dus getal en maat', kwaliteit en kwanti teit) werkt op tal van terreinen dagelijks door. Een eeuwenlang werkende indeling die slechts weinigen in de gaten hebben. Zouden we werkelijk het denken van Descartes opnieuw bestuderen, dan staat bij voor baat vast dat hij zijn redenen had om zo te gaan indelen. Hij knapte uiteraard af op filosofische voorgan gers, maar natuurlijk zijn er ook mensen geweest die in een richting dachten die hij (voorlopig) kon afron den. Wat is de geest van een bepaalde tijd, hoe kunnen we die te weten komen, en vooral ook: hoe zeker weten we dat de historische tijdgeest vooral bepaald wordt door de huidige tijdgeest en door iemands bi os? De psychiater J. van den Berg is vooral bekend geworden door zijn boek Metabletica of leer der verande ringen (1956). De inhoud van zijn werk is dat allerlei veranderingen in een bepaalde periode niet toevallig zijn maar juist een bepaalde synchroniciteit vertonen. Veel ontdekkingen vinden gelijktijdig plaats. Hij benadrukt dat het belangrijk is om te letten op het gelijktijdige en simultane van gebeurtenissen en activi teiten. Daardoor komt er een gemeenschappelijke (achter-)grond naar voren. En daarmee zitten we dicht bij Hofmanns kairologie. Een bekend voorbeeld is dat de ontdekking van het hart als pomp (William Harvey, 1628) samenviel met de devotie tot het H. Hart, een initiatief van Jean Eudes en een beeld dat we op de devotionaliamarkten nog steeds tegenkomen. Wat verbeeldt dat beeld? Zo schetst hij ook de context van bijvoorbeeld Saccherini's ontdekking van de niet-euclidische meetkunde en Freuds ontdekking van het onbewuste. De nadruk ligt hier dus op het simultane, maar dat kan er alleen maar zijn omdat er een meer duurzame onderstroom of achtergrond is. Waarschijnlijk is er veel literatuur waarin we allerlei vormen van simultaniteit op bepaalde onderstromen (kanos) kunnen nagaan. Laat ik het terrein van de neurowetenschappen nemen als voorbeeld. Bekend zijn de theorieën over de dominantie van de linker- en rechterhersenhelft. In een recent interview in de NRC las ik dat de Britse psychiater Lain McGilchrist in zijn boek The Master and his Emissary in bepaalde historische perioden dominantie van de linker- of rechterhersenhelft terugziet. Hij bouwt vanuit die in valshoek daar een bepaalde karios op. Linker gaat samen met lineariteit, rechtlijnigheid, machtsuitoefeneing, beheersing en rechter met verbeel ding, verbindend denken, machtsverdeling en openheid. Hij stelt dat we vanaf de industriële revolutie het wereldbeeld van de linkerhersenhelft zijn gaan extemaliseren. Leuke vraag; zou het complex van intemet mogelijkheden dit nu verder versterken of juist niet? Een zeer ingrijpende discussie betreft de werking van de hersenen en de optie van de vrije wil. Een oeverloze en waarschijnlijk een langs-elkaar-discussie; ik kom er zo dadelijk op terug. Het herbestuderen van het werk van Van den Berg is vooral ook interessant omdat hij een scherp beeld geeft van zijn plaats in de fenomenologische beweging. Op dit moment is of lijkt daar minder belangstel ling voor te bestaan. Ik geef nu even de namen van een aantal fenomenologen. U kunt die op internet op zoeken en zo in enkele uren tijd een boek over de fenomenologie bij elkaar knippen en plakken. Enkele bekende fenomenologen in alfabetische volgorde: R. Beerling, F. Brentano, F. Buytendijk, A. Dondeyne, M. Heidegger, E. Husserl, K. Jaspers, W. Luypen, G. Marcel, M. Merleau-Ponty, C. van Peursen, H. Rümke, J.P. Sartre en S. Strasser. Luypen vond ik als student een leermeester van uitzonderlijke klasse, Strasser had ingrijpende invloed op mijn colleges en boeken over opvoeding en onderwijs, en Sartre leerde ik pas echt kennen via de groep van Leopold Flam aan de Vrije Universiteit Brussel. De aanzet tot de fe nomenologische beweging kan men op naam zetten van Wilhelm Dilthey die in 1894 het verschil be schreef tussen een 'erklärende' psychologie en een 'verstehende' psychologie, een beroemd onderscheid. Verklaren (voorspellen) tegenover 'verstaan' (begrijpen), natuurwetenschappelijk tegenover filosofisch-
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
fenomenologisch denken, ook nu nog een dynamisch onderscheid en vaak een tegenstelling. Hier horen we Descartes weer. Een empirische wetenschapsopvatting kan alleen maar functioneren door reductie van een stuk werkelijk heid en scheiding van subject en object, om 'objectief te kunnen zijn. En juist deze scheiding en reductie wil een fenomenologische benadering voorkomen. De mens is juist in essentie relatie. Typererend is de uitspraak van Beerling dat blote feitenwetenschappen vaak blote feitenmensen tot gevolg hebben en dat dergelijke wetenschappen ons in bepaalde levensproblematiek niets meer te zeggen hebben. Deze kwestie blijft actueel, zoals nu in de discussies over de vrije wil. Neurologen doen aan onderzoek en zijn gedwon gen om de werkelijkheid zo te reduceren dat ze onderzoekbaar is. In de werking van de hersenen zullen ze via deze benadering nooit de mogelijkheid van een vrije wil kunnen vinden. Wij zijn ons brein, meent Dick Swaab, maar de vrije wil kun je zien als een mogelijkheid in een bredere werking van de geest, dus als meer dan alleen een neurofysiologisch proces. Dat kun je onderkennen als je open houdt dat een andere benadering van de werkelijkheid mogelijk en ook relevant is. We hebben dus nu de situatie dat het bestaan van de vrije wil niet aangetoond kan worden, maar dat niemand het gevoel heeft dat alles chemisch be paald zou zijn, ook neurologen niet, laat staan dat men zou willen tekenen voor de maatschappelijke ge volgen van dat standpunt. De vrije wil kunnen we niet verklaren, maar wel begrijpen en dus toch maar koesteren in het belang van de mensheid. Wat het schrijven van geschiedenis betreft gelden ook de mogelijkheden van verschillende wetenschapsmodellen. Aan het onderscheid of verschil tossen natuurwetenschappelijk en geesteswetenschappelijk denken heeft de Duitse filosoof Jiirgen Habermas nog een derde wetenschapsopvatting toegevoegd, name lijk: een maatschappijkritische. Hij deed dat in zijn nog steeds hoogst actuele boek Technik und Wissen schaft als ideologie. Ik denk dat binnen de wetenschap van de geschiedschrijving alle drie de opvattingen een duidelijk plaats verdienen. De positie van een meer maatschappijkritische vorm van geschiedschrij ving kan men ook al terugvinden in het beroemde opstel van Friedrich Nietzsche: Vom Nutzen und Nachteil der Historie fürs Leben. Historisch onderzoek naar gangen van zaken die maatschappelijk gezien uiterst bedenkelijk zijn, komen over het algemeen moeizaam van de grond. Onderzoekers en hun organisa ties moeten wel een paar keer nadenken voordat ze de achtergronden van een 'brandende' kwestie gaan onderzoeken. Vaak is ook het bronnenmateriaal niet beschikbaar. Wetenschappelijk belang en andere be langen zijn dan in conflict. Een bijzonderheid is wel dat juist het geesteswetenschappelijke denken onver wacht terug in de wetenschappelijke herinnering is geplaatst door het boek van Rens Bod: De vergeten wetenschappen. Een geschiedenis van de humaniora (2010).2 Zelden een boek gelezen dat ik zo hartgron dig toejuich als mij uitnodigt tot vele 'jamaars'. De natuurwetenschappelijke benadering en de fenomenologische zien we vaak terug in de praktijk van historisch onderzoek en geschiedschrijving. (Zouden we deze activiteiten moeten onderscheiden?). Veel historici en archeologen stellen aan hun werk als wetenschappelijke norm dat wat ze naar voren brengen zoveel mogelijk op feiten gebaseerd moet zijn (en feiten zijn dan vaak schriftelijke stukken of archeologi sche vondsten), maar als het op interpretatie aankomt zien we toch het 'verstehen' naar voren komen, en dat is al helemaal het geval als ze gaan redeneren vanuit 'circumstantial evidence'. De eerste historicus en/of archeoloog die het volgende meedeelt moet nog opstaan: aan zogenaamd echte feiten heb je niets; ze zijn vaak tegenstrijdig, hun context is onduidelijk en ze leiden je af van de hoofdzaken; het vormen van een beeld uit wat er allemaal beweerd en gevonden wordt, is een zaak van intellectuele intuïtie en die kan een chaos van allerlei feiten prima gebruiken. Maar toch hebben we in Nederland een historicus die sterk deze kant op gaat. Ik probeer al lange tijd Frank Ankersmit (Groningen) te volgen, voor zover mogelijk. Hij is nogal uitbun dig met het verkondigen van zijn mening. Naar aanleiding van zijn politieke commentaren heb ik hem een keer een mail gestuurd met de vraag wat nu eigenlijk de consistentie was in zijn artikelen. Hij nodigde me uit om een keer naar Groningen te komen, maar daar is het nooit van gekomen. Over een artikel van hem over de vraag hoe we met de islam moeten omgaan (in: Filosofisch Magazine) schreef ik een zeer kritisch commentaar, maar conform wetenschappelijk integriteit werd dat natuurlijk niet geplaatst. Ik zie Anker smit meer als een kunstenaar die op historisch terrein dingen zegt die anderen nalaten of niet begijpen. En dat maakt weer veel goed. Zijn belangrijkste boeken zijn: Narrative logic. A semantic analysis of the historians language (1983), Sublime historical experience (2005) en ten slotte de vertaling daarvan De su
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
blieme historische ervaring (2007). Ik wist nooit goed wat ik met deze teksten aan moest. Ik kon ook vrij wel nergens een discussie over zijn opvattingen ontdekken. Totdat er op een goede dag een artikel over Ankersmit verscheen in het politocologische tijdschrift Civis Mundi, een bijzondere prestatie van emeritus hoogleraar Wim Couwenberg (Erasmusuniversiteit), een tijdschrift dat nu als intemetuitgave verschijnt. W.J. van Dussen gaf daar een briljant commentaar op het werk van Ankersmit.3 Ankersmit gaat uit van een opvatting van historische ervaring die we maar moeilijk los kunnen zien van de kairos. Eerste vraag is of historische ervaringen werkelijk mogelijk zijn. Het antwoord is bevestigend maar daarmee weten we nog niet wat Ankersmit bedoelt. Met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en de holocaust bijvoorbeeld zegt hij dat het vooral gaat om een narratieve substantie, en dat vat ik maar op als een wereld van verhalen. De Franse Revolutie daarentegen is volgens hem een echte historische erva ring en wel een collectief trauma. Hier hebben we natuurlijk een discussiepunt van formaat. Klaarblijkelijk moet er van een nog concreet werkende herinnering sprake zijn om iets te ervaren dat op een historisch gebeuren teruggaat. Met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en de holocaust heb ik toch wel betogen gelezen (bijvoorbeeld van Kertesz en Grunberg) die mij vooral doen denken aan een verborgen collectief trauma dat wel degelijk in de praktijk van het leven van de burgers doorwerkt, maar of ze dat allemaal ook zo ervaren is wel een vraag. Ervaren en beleven zijn nu eenmaal psychische verschijnselen die elk persoon op zijn eigen wijze heeft. Kennelijk is voor een echte historische ervaring vereist datje ze nog meemaakt. Of fascisme en nazisme gezien kunnen worden als Fremdkörper' in de Europese geschiedenis is, zoals Ankersmit stelt, is ook wel veel discussie waard. Ik ga wel mee in de gedachte dat het massale ontsporin gen waren. De vraag is dus hoe je het verleden werkelijk kunt ervaren. Ankersmit gaat ervan uit dat het verleden zelf een eigen uitstraling heeft, maar dat het vaak vrijwel onmogelijk is dat verleden direct en echt te kennen. Hij pleit voor een romantische voorstelling van onze relatie tot het verleden. Op dat woord 'romantisch' kom ik nog even terug, want ik denk dat ik deze term in dit verband beter ben gaan begrijpen. Daarbij duikt ook het begrip 'tijdgeest' op, en komen we terecht bij mensen als Hegel, Gombrich en Huizinga. De principes van de hegeliaanse geschiedfilosofie ligt ten grondslag aan Akersmits theorie van de sublieme historische ervaring. Het gaat allemaal om historische ervaring, historische verbeelding en historische sensatie. Ankersmit onderscheidt objectieve, subjectieve en sublieme (gesublimeerde) historische erva ring. De objectieve reken ik maar tot de kairos-theorie. Voor de duistere aspecten van de sublieme historische ervaring heeft hij geen aandacht. Ankersmit weet heel goed dat zijn filosofie ingaat tegen de opvattingen van veel beroepsbeoefenaren. Misschien is het geheel van gedachten van Ankersmit een prachtige keuze om de kairos-idee te toetsen. Of toch niet? Als ik de termen 'historisch en archeologisch onderzoek' en 'geschiedschrijving' terughaal en daarop even doordenken, dan is het duidelijk dat Ankersmit geschiedschrijving op het oog heeft. Onder zoek past natuurlijk in de wereld van empirisch onderzoek (feiten, generaliseringen, verklaringen) en ge schiedschrijving is een zaak van 'invoelend verstaan', van begrijpen wat mensen in hun situaties denken en doen, een fenomenologische benadering dus, die zich vooral krachtig laat zien in kunst, in het bijzonder literatuur. In dit perspectief zie ik de term 'romantisch' van Ankersmit: geschiedenis schrijven vereist be trokkenheid. Hoe meer een geschiedschrijver zich laat bestoken door feiten en bevindingen, erin onder gedompeld wordt maar er toch weer bovenuit stijgt, destemeer kans op een geschiedschrijving die histori sche ervaringen verbeeldt en uitdeelt. Ankersmit heeft wel veroorzaakt dat ik op zoek ben gegaan naai’ mijn eigen historische ervaringen. Spoe dig kwam er zoveel tevoorschijn - de ene associatie na de andere- dat ik daar nog maar eens een paar da gen voor moet gaan zitten. Een drietal opmerkelijke zaken. Ik was mij na het lezen van Het woud der ver wachting van Hella Haasse er meteen van doordrongen dat deze roman mij niet alleen een geschiedenis had verteld maar dat er ook een lijn en een toon was gezet in mijn leven. Ik denk dat vooral de sfeer mij trof. 50 Jaar later overkwam me ook iets overweldigends in Rome bij het bezoeken en bestuderen van de kerken van Sint Clemens en St. Cecilia. In de Sint Cecilia zou Willibrord gewijd zijn, en dat gegeven roept het volgende voorbeeld op. Ik was enkele jaren bezig met het bezoeken en beschrijven van Willibrord-locaties (een reeks krantenartikelen) en ik merkte op een gegeven moment dat ik het landschap door de ogen van iemand uit voorbije tijden begon te bekijken. Ik keek bijvoorbeeld naar plaatsen die geschikt waren om te verblijven en een kapel te bouwen. Net als op romantische schilderijen speelden daar verho
SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
gingen in het terrein, een riviertje of een beek, en een partij bomen een belangrijke rol in. Op een dag dat ik in deze historische sferen vertoefde, reed ik op weg van Hilvarenbeek naar Leende, en ik zag wel dat een politieauto mij volgde. Die haakt wel af, dacht ik, want mijn (oude) auto was nu eenmaal in orde. Ik verzonk weer regelmatig in mijn fantasieën; dat de politiewagen me bleef volgen, hinderde me eigenlijk niet. Op het viaduct over de rijksweg in Eersel reden de agenten me voorbij en maanden me om te stop pen. "We zien niet dikwijls iemand zo ontspannen en genietend door het land rijden", zei de oudste agent tegen me. Ik legde uit wat er aan de hand was. De jonge agent vroeg nog of die Willibrord wel eens op TV kwam, maar ik kon goed aangeven dat hij lang geleden geleefd had. Beide agenten vonden het een zeer interessant verhaal. Ze namen er ook goed de tijd voor. "Als u nu even blaast', dan zijn we helemaal over tuigd zei de oudere weer, terwijl de jongere het werk moest doen. Alles was in orde en met een welge meend 'tot ziens' namen we afscheid. Beste kans dat de oudere agent de jongere erop geattendeerd heeft datje zulke idioten nu eenmaal in het veld tegenkomt. Klopt trouwens met de strekking van het boek Ani ma Cultura (2009) van Sebastiaan Roes dat er buiten de Randstad opmerkelijk veel gekken wonen, vooral in Friesland, Twente, de Achterhoek en De Kempen. Laat ik het maar bij Nederland houden. Na deze be kentenis mag ik wel de volgende vraag stellen: wat is nu eigenlijk uw motief om met het eerste millenni um bezig te zijn, passief of actief? Wellicht dat SEMafoor van alles kan doen met historische ervaringen. Tot besluit nog even terug naar Hofmann. Hij stelt dat de kairologische benadering de fantoomtijd kan ondersteunen, in elk geval een ander perspectief geeft op fictieve tijd die achteraf met verhalen ingevuld raakte. Waarom vonden de Ottoonse, Stauferse en Byzantijnse machthebbers de tijd (= jarentelling) op een bepaalde manier uit? Als men ervan uitgaat dat er inderdaad een bijzondere sprong in de tijd heeft plaats gevonden, dan kan met die verklaren vanuit: verwachting van de eindtijd, geloof en bijgeloof, handhaving en uitbreiding van macht, hebzucht en afgunst, invloed van externe en interne relaties, wellicht ook prakti sche motieven (afstemming van dateringen van documenten), e.a. Hofmanns Kairologie leidt tot de volgdende slotsom: Wie sehr die Zeitumstellungen von Otto III und Konstantin VII Porphyrogennetos auf zwei wesentlich verschiedene Bedeutungsfelder ausgerichtet sind, kann das Schisma von 1054 erhellen. In diesem Jahr wird die Differenz historisch unübersehbar. Es handelt sich om die Trennung der West- von der Ostkirche, die bis heute gilt, auch wenn inzwischen der Bann aufgehoben ist. De fantoomtijdthese maakt het historische wereldbeeld onzeker, zegt Hofmann (www.kairologisches-institut.de), maar er is nog niet genoeg 'kritische massa' om te komen tot voldoende acceptatie van deze idee als onderzoeksge bied. Literatuur S. Parabirsig, De metabletische methode, Meppel 1974 Tyler Burge, Origins o f objectivity, Oxford 2010
1 Karl Hofmann, Karlskult in neuer Perspetive. Phantomzeitthese und historische Kairologie, in: ZS.2010, nr. 3. p. 705-733 2 Rens Bod, De vergeten wetenschappen. Een geschiedenis van de humaniora, Amsterdam 2010 3 W. J. van der Dussen, Frank Ankersmit over de sublieme historische ervaring, Civis M undi jg. 47, nr. 4. p. 172
ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK (KNAW) In de Nederlandse Onderzoek Databank (NOD) is ook de archeologie vertegenwoordigd. Der bank is als volgt in gedeeld: 1. onderzoeksprogramma's lopend: 13; 2. onderzoeksprogramma's afge sloten: 12; 3. onderzoeksprojecten lopend: 106; onder meer: Romeinse scheepsbouw, The rural World between Atuatuca Tungrorum and Aquae Granni, het Sint Servaas-complex, Archeologie langs de A2; 4. onderzoeksprojecten afgesloten: 95; onder meer: Passewaaij bij Tiel, Archeologie en ruimtelijke ordening, Epistemologie van simulatie in de geesteswetenschappen, Romeins Nijmegen, Romeinse strijdkrachten uit de Batavische gebieden (100-300 na Christus), Leven en sterven langs de Limes en... Opl4C gebaseerde chronologieën; 5. onderzoekers: 108; 6. organisaties: 22; 7. onderzoeksscholen: 1. Merkwaardig ... maar we komen geen duidelijk onderzoek tegen met betrekking tot de vroege middeleeuwen.
37 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
OERA LINDA-BOEK: François Haverschmidt of de gebroeders Halbertsma (?) Sura de Heer verzorgde bij Frontier Bookshop in Amsterdam een nieuwe uitgave (2009) van het Oera Linda-boek, een uitgave (300 bladzijden) die niet in de schaduw kan staan van de uitgave van Goffe Jensma uit 2006 en dat met 6 euro prijsverschil. Nog gekker is dat de uitgave van De Heer niets bevat over de recente wetenschappelijke discussie. Het New Age-denken heeft weinig behoefte om gebruik te maken van wat anderen gepresteerd hebben. R. Breimer heeft in ‘Hir is eskriven’ Lezen en schrijven in de Friese landen rond 1300’ (2004) aanneme lijk gemaakt dat schriftelijke Friese teksten pas mogelijk zijn vanaf de dertiende eeuw. Het Oera LindaBoek pretendeert echter een zeer oude schriftelijke tekst te zijn. Goffe Jensma heeft in De gemaskerde God (ook 2004) voor velen overtuigend aangetoond dat de conclusie onontkoombaar is dat we te maken hebben met een mystificatie. Met die kwalificatie is niet gezegd dat het Oera Linda-Boek geen historische bron is. Er is in de negentiende eeuw een bredere golf van mystificaties, dat op zichzelf is al interessant, maar bovendien: degenen die mystificeerden putten natuurlijk uit tal van historische geschriften. Deskundig mystificeren vergt nu eenmaal veel verstand van zaken. Kortom: het Oera Linda-Boek is geen oeroude tekst, wel een mystificatie en in bepaald opzicht een historische bron uit de negentiende eeuw, een stand punt dat Ad Maas in SEMafoor van februari 2005 naar voren bracht. Kerst Huisman (Fryslan, jaargang 1, nr. 2) reageerde hierop met een artikel: 'Albert Delahaye geloofde ook in het Oera Linda-Boek'. De Stichting Albert Delahaye (ontbonden in 2010) besloot indertijd om een boektekst van Delahaye over het Oera Linda-Boek niet uit te geven, en ook SEM stelde zich ook zo op. Achteraf gezien goede beslis singen. Voor liefhebbers kan er natuurlijk een kopie gemaakt worden van het betreffende manuscript van Delahaye. Onder meer Jacques Fermaut heeft erop gewezen dat de inhoudelijke afgrenzing van authentie ke documenten en vervalsingen of mystificaties erg vaag kan zijn en dat ook het Oera Linda-Boek een rijke bron van verwijzingen is. Goffe Jensma erkende dat zonder meer door het Oera Linda-Boek te ken schetsen als ‘een zeer bijzondere, in hoofdzaak door François Haverschmidt bedachte, negentiendeeeuwse oefening in het vrijmoedig en vrijzinnig lezen van oude en heilige boeken’. Fermaut vertaalde de tekst van het Oera Linda-Boek in het Frans op basis van de uitgave (1876) van J. Ottema, en dat is alleen al om deze reden een gerechtvaardigde prestatie. Maar nu toch een nieuwe en verrassende ontwikkeling: heeft Jensma werkelijk de mystificatie ontraad seld? Via een persbericht en een indrukwekkende website maakte Menno Krul bekend dat op basis van zijn onderzoek het Oera Linda-Boek geschreven is door de gebroeders Eeltje en Joost Halbertsma. Niet duidelijk is of zijn onderzoek na het onderzoek van Jensma is ondernomen. Als dat niet zo is, hebben we waarschijnlijk nieuw oud nieuws. Zie: http://rodinbook.nl/olbonderzoekhalbertsma.html Van Jacques Fermaut in dit verband het volgende bericht: Ik vond onlangs op internet een verslag over het boek Sur\>ivors of the Great Tsunami door Alwyn J. Raubenheimer. Niet alles wat verschijnt op internet is evangelie. Een mens dient altijd kritisch te blijven. Maar na Deruelle (L'Atlantide), die het Oera LindaBoek niet eens van naam kende en volkomen parallel schreef, komt nu dat boek dat mijn intuïtie volledig staaft. (Neem de te precieze datum met een korreltje zout.) Zo lees je bijvoorbeeld: "It happened on the night of Wednesday, 21 October 2193 BC. The Burckle asteroid, one of many, struck the Indian Ocean 1500 km south-east of Madagascar with the force of several million nuclear warheads. Planet earth shuttered and tilted on her axis, etc" en: "An ancient manuscript (het Oera Linda Boek) was discovered in the Netherlands in 1867 and declared a fraud by linguists and historians. Bij comparing this manuscript with numerous authors from antiquity as well as modem sciences such as archeology, paleoclimatology, genetics, linguistics and oceanography, the manuscript was fond to be true in every instance." Nog eens: kritisch blijven! Maar ik hoef geen regel te wijzigen op mijn site want ik heb het altijd vermoed. Tot zover Jacques Fermaut.
38 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
TENTOONSTELLINGEN Bavay: Il était une voie , itinéraires antiques au nord de l'empire romain tôt 30-8-2011 Brugge: Bruggemuseum-Gruuthuse Uit goede-bron nieuwe inzichten over de oudste geschiedenis van Brugge tot 16-10-2011 Heerlen: Thermenmuseum Romeins glas tOt 29-8-2011 Leiden: Rijksmuseum van Oudheden nieuwe presenta tie Archeologie van Nederland tot 31-12-2020
Attendering permanente exposities: Ath: Gallo-Romeinse tijd Bavay: M usée site archéologique départemental Den Haag: Museon De eerste kustbewoners Haltern am See: Romeinse tijd Künzig M useum Quintana: Der Künziger Römerschatz Liberchies: over Kelten en Romeinen Rindern: Museum Forum Utrecht (Centraal Museum): Romeinse tijd in Utrecht Xanten: LVR-Römer Museum Xanten: M useum Nibelungen(h)ort
Straatsburg Romeins kamp Argentorate tot 31-12-2011
SEMafoortjes OUDHEID VAN TW ENTHE Van de hand van Gerard Seygher verscheen begin 2010 het boek Oudheid van Twenthe. Verkennende studies. Sporen van continuïteit (ca. 12 v.Chr- ca. 1200). On geveer de periode die SEM bestudeert. Dit boek brengt nu Oost-Nederland in het eerste millennium onder de aandacht. En dat gebeurt op een manier waar de lof trompet bij hoort. Het gaat om een fantastisch rijk, goed geordend en helder geschreven boek. D e benade ring is wel wat 'cirkelend', dus hier en daar wel wat herhaling. Boeken die proberen 'alles' op een rij te zetten in het kader van een bepaald thema zijn er niet veel. Het grote voordeel van deze boeken is dat ze geschiedschrijving bieden op basis van de breedst mogelijke documentatie, en daardoor tal van gezichts punten bevatten die verloren gaan in studies die een m eer beperkte benadering bieden. De hoofdindeling van Seyghers boek is: 1. Germanen en Romeinen, 2. M erowingers - Vroege Middeleeuwen, 3. Kerstening, 4. Angelsaksische mis sionarissen, 5. Vita en calendarium St. Plechelmus, 7. Kersteningschronologie, 8. Over verandering en ko ningsgoed, 10. Aldenselen en Twinta, 11. Tiende eeuw, 12. Liudger en de gouw Twinthe, 13. Register van goederen in Twenthe, 14. Plaatsnamen in het oudste register, 15. Lutheri — geen Losser en geen De Lutte, 16. Graafschap Twenthe - M arktrecht Oldenzaal, 17. Andere oudste buurtschappen, 18. Afkortingen, 19. Bronnen en 20. Index van namen. De auteur, ex-leraar Duits, raadpleegde 13 handschrif ten, circa 130 gedrukte bronnen en ruim 1000 publica ties. Dit werk is een rijke bron voor verder onderzoek, verdere studie en voortgaande discussie. Seygher be perkt zich niet tot een 'historische' benadering, maar brengt ook archeologische bevindingen in en gaat tal van toponymische mogelijkheden bepaald niet uit de weg. Over het algemeen houdt de auteur de conventio nele lijn aan, wat hij bestrijdt is meestal een meer regi onale aangelegenheid, maar wat hij opvoert is zo goed
te volgen dat discussie daardoor ook mogelijk en zin vol is. Een voltreffer voor de Studiekring Eerste M il lennium. KAREL DE GROTE Uitgeverij Aspekt, geleid door de historicus Perry Pierik, is een dynamische uitgeverij die kwaliteit combi neert met durf en met een grote variatie in het fonds (150 nieuwe uitgaven per jaar). Er is een reeks Biogra fieën en daarin verscheen van Aat van Gils een levens beschrijving van Karei de Grote. Een fraaie en zeer goed leesbare levensbeschrijving, eigenlijk het conven tionele verhaal, maar de auteur geeft toch aan zeer kritisch te kijken naar allerlei schriftelijke bronnen, verwijst ook naar Heribert Illig, en laat de archeologi sche invalshoek buiten beschouwing. Dat kan liggen aan de auteur of ... aan het ontbreken van overtuigend archeologisch materiaal? RELIEKEN N a de zoektocht naar relieken en de datering ervan in België (Mark van Strijdonck) is er nu een onderzoek gedaan naar de vele relieken die in de (oud-katholieke) Gertrudiskerk in Utrecht bewaard worden. Het gaat om ruim 1700 objecten die in verband staan of afkomstig zijn van vele heiligen. Anique de Kruijf, Miraculeus bewaard, Zutphen 2011, ISBN: 9789057307256. BRONZEN BEELDEN In 2010 zijn drie Duitse musea en onderzoeksinstituten gestart met een onderzoeksproject rondom overblijfse len van grote bronzen beelden uit de Romeinse tijd. Het onderzoek concentreert zich op de vondsten uit drie noordelijke grensprovincies van het Romeinse rijk langs de Rijn en Donau: Germania Inferior, Germania Superior en Raetia. Het project wordt financieel moge lijk gemaakt door de Volkswagen Stiftung in het kader van het steunfonds "Forschung in Museen". Uitgebrei de informatie is te vinden op de eigen website van het project: http://www.grossbronzenamlimes.de
39 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
METHODISCHE VERANTW OORDING Citaat uit een interview (NRC 260-3-11) met Koert van Beckum naar aanleiding van diens dissertatie From Conquest to Coexistence: Ideology and Antiquarian Intent in the Historiography o f Isra els Settlemenent in Canaan: "Archeologie, geologie, bijbelteksten, profane teksten - het zijn allemaal losse bouwstenen waarmee je een historisch plaatje probeert te maken. Waarbij je moet aantekenen dat archeologie geen exacte weten schap is. Bij het graven wordt de context van de bron nen vernietigd. Je bent afhankelijk van de verslagen van de opgravingen, die vaak pas n a ja re n verschijnen. De rapporten worden geschreven op basis van bepaalde bepalend voor de uitkomst van je onderzoek. Iedereen heeft daarom te maken m et het gevaar dat er uitkomt w a tje er eerst zelf hebt in gestopt." Van Beckum con cludeert dat de methodische verantwoording glashelder moet zijn. ARCHEOLOGIE EN ODYSSEE In de A rcheobrief is het Bibliografisch overzicht voor de Nederlandse archeologie verschenen (Sabine Caspers). D it grote bestand vindt u ook terug op http:// www.erfgoednederland.nl/databank/databases/archeolo gisch-bibliografisch-iaaroverzicht. De trein van het archeologisch onderzoek op tal van plaatsen rijdt in stevig tempo door. Tegelijk nemen de verzuchtingen naar synthese en overzicht toe. 8000 Onderzoeken in Nederland in de vorige eeuw bleven onuitgewerkt. Veel oud onderzoek is niet afgewerkt tot weloverwo gen conclusies en ondertussen stapelt zich het nieuwe materiaal op, vaak voorzien van vluchtige interpretaties die te vaak iets unieks aankondigen. Het programma Odyssee is een poging om te komen tot meer duurzame bevindingen. In de A rcheobrief van december 2010 passeren drie van deze projecten de revue: het grafveld van Wijchen, W onen langs de Vecht, en W ijnaldumTjitsma (Westergo). Een probleem blijkt de conditie en administratie van het oude vondstmateriaal. De aanpak brengt echter wel betere inzichten voort en schijnt tot meer genuanceerde conclusies te leiden. Zo ontstaan er ook mogelijkheden om het publiek beter voor te lich ten, uiteraard op moderne wijze (gewezen wordt op de rol van de Nieuwe M edia). Zie verder voor het pro gramma Odyssee: www.erfgoednederland.nl/odvssee. Odysseestudies in verband met het eerste millennium zijn erg welkom voor het werk van SEM. Het volgen van de berichten over velerlei archeologische opgra vingen is in tijdschriftvorm amper te doen. Internetsites voorzien steeds m eer in deze mogelijkheid. V oor SEM is het daarbij van belang om de in historisch opzicht belangrijkste archeologie te volgen, niet alleen in N e derland maar in het gehele gebied van de Lage Landen. Een goed voorbeeld was de tentoonstelling en het boek over het Merovingische grafveld van W ijchen (Voor name Dames, Stoere Soldaten en Eenvoudige Lieden). Opmerkelijk is in Duitsland de belangstelling voor de 'W eibliche eliten' (thema in Archäologie in Deutsch land, november-december 2010) en een bijzonder Sonderheft van dit tijdschrift over Sphinx Amazone Mänade. Bedrohlicher Frauenbilder in antiken Mythos.
Het tijdschrift In Brabant (december 2010) pakt stevig uit met een themanummer over archeologie in NoordBrabant met 7 artikelen over wat er allemaal uit de grond kwam. Het inleidend artikel gaat over Herkan sing voor Brabantse oudheden, ook het Odysseedenken dus. M ONNIKEN IN HET MOERAS Dr. Charlotte Broer heeft de vroegste geschiedenis van de abdij Sint-Laurens in het Oostbroek bij Utrecht beschreven in het boek Monniken in het moeras (2011). Het is een vervolg op Uniek in de Stad dat over de Sint Paulus-abdij handelt. De geschiedenis van SintLaurens wordt uit de doeken gedaan tegen de achter grond van de algemene politiek-kerkelijke en monas tieke ontwikkelingen, vanaf de tiende tot in de vroege twaalfde eeuw, in Utrecht en elders, op basis van oor konden die in de in de eerste helft van de twaalfde eeuw gedateerd worden. Vakwerk, door haar wel vaak verwoord met erg lange zinnen. Charlotte Broer be hoort tot de historici die onverbiddelijk vasthouden aan Utrecht als het Traiectum van W illibrord. Van andere interpretaties (Antwerpen, Maastricht, Tournehem) moet ze niets hebben. Veel collega's nemen tegen woordig het standpunt in dat het om een onbewijsbare zaak gaat. Het boek bevat in bijlage V I een stevig dis puut met Peter Henderikx en anderen. Het gaat over de vraag o f een falsum voor een deel terug kan gaan op een echte ongedateerde oorkonde en over de filosofi sche vraag wanneer iets 'overtuigend' aannemelijk is gemaakt dan wel (overtuigend?) weerlegd. Het ant woord op de eerste vraag is 'ja' en op de tweede: 'vrij wel nooit voor iedereen en voor altijd'. In dat stuk vallen niet alleen de lange zinnen op maar nog een ander kenmerk: Charlotte maakt graag zinnen die met iets beginnen, dan volgen bijzinnen en tussenvoegingen en pas op het einde komt de feitelijke mededeling. Door deze wijze van benaderen wordt van de lezer onnodig veel inspanning gevraagd. Een punt zetten in de zin en eerst een stelling bondig aangeven met ver volgens de argumentatie is voor haar moeilijk. Als motto citeert ze aan het begin van haar boek Nietzsche die aanbeveelt om minstens drie eeuwen terug in de tijd te leven. Dan zou je namelijk pas je pas 'voor je ze lf kunnen leven. Nietzsche debiteerde deze onmogelijk heid in zijn De vrolijke wetenschap, en Charlotte Broer kan het ook niet menen. Ze bedankt immers haar part ner voor diens hulp, schrijft boeken voor tijdgenoten en geeft lezingen (elf worden er genoemd) voor toehoor ders die nog niet overleden zijn. Jammer dat ze niet naar een SEM -symposium durft te komen en liever een oud beeld van een groep Delahaye-aanhangers koestert. Nog 250 jaar te gaan dus. GEEN VERVALSINGEN Umberto Eco, De begraafplaats van Praag, Amster dam 2010: Het moge duidelijk zijn dat ik geen verval singen maak, maar duplicaten van een authentiek do cument dat verloren is gegaan of dat ongelukkigerwijs nooit is opgemaakt, maar wel opgemaakt had kunnen of moeten worden.
40 SEM afoor jaargang 12 nr. 2, mei 2011
SARMATEN De veronderstelling van Reinhardt Schmoeckel dat de Franken Sarmaten zijn o f dat ze onder Sarmatische overheersing zijn gekomen en via deze weg een volk onderleiding van de Morvingers, Pippijnen en Karolingers is een interessante benadering. In Borgharen is het onderzoek naar een massagraf met 69 paardenskeletten tijdelijk stilgelegd, omdat er on duidelijkheid is over wie de arbeid gaat betalen. De skeletten zijn nu in kisten opgeborgen. Dit soort graven koppelt Schmoeckel aan Sarmaten. In de traditionele literatuur over de volksverhuizingen komen we de Sarmaten amper of niet tegen. Soms wel de Alanen, die vaak vereenzelvigd worden met Sarma ten, zoals in het boek van Reinhard Phanka: Die Völkerwanderung (2008). In zijn verhaal komen we een 25-tal namen van volkeren / stammen tegen: wel iets over Alanen maar niets over Sarmaten. In het tijdschrift Der Berner van augustus 2010 publiceert W erner Keinhorst een overzicht van wat er in klassieke litera tuur over Sarmaten gezegd wordt. Bij deze literatuur rekent hij natuurlijk ook Gregorius van Tours. Kein horst meent dat Gregorius de volgorde verwisselt in zijn verhaal over de Franken (Sarmaten) die uit Pannonië komen, de Rijn overschrijden en dan in Thüringen aankomen. Dat klopt niet, denkt Keinhorst. Hier heb ben we het bekende probleem van de regio Thüringen en de regio Doornik. Zijn artikel maakt wel duidelijk hoe ingewikkeld de verhoudingen tussen de trekkende bevolkingen onderling en met de Romeinen waren. Het was een sterk gem ilitariseerde wereld, waarin machtsen gezagsverhoudingen van groot belang waren. B e paalde volksgroepen hadden twee koningengeslachten. Het artikel van Keinhorst is eigenlijk de aanzet tot een nog grondiger onderzoek. Een goed begin zou zijn een volledig overzicht van de bronnen m.b.t. Sarmaten en een zorgvuldige datering daarvan. Ook op internet duiken de Sarmaten op. Het meest opvallende artikel (en nog een goed ook) komt van iemand van de familie Marres of Mares. Hoewel de eerste bij naam bekende voorvader Johan Moreez is (1407, een burger van M aastricht) wordt toch beweerd dat de voorlopige resultaten van het on derzoek herkomst van Sarmaten aantonen, en nog wel 'onweerlegbaar'. NRC-NUL van 24-12-0000 Een opmerkelijk en amusant initiatief van de NRC, namelijk: een geconstrueerd dagblad dat op 14 decem ber van het jaar 0 zou hebben kunnen verschijnen. Het had helaas helemaal niet kunnen verschijnen want er is niet een jaar 0 geweest. M ensen beginnen nu eenmaal te tellen met 1. M aar in het jaar 0 telden de Romeinen nog helemaal niet vanaf de geboorte van Christus. De macht van Rome wankelt door de Romaleaks, Varus raakt al in het jaar 0 (in plaats van 9) verstrikt in een woud van barbaren. China houdt een grote volkstelling (net als de Romeinen), en de Friezen lijken op schip breukelingen, en het orakel van Delphi voorspelt dat 2011 een 'annus horribilus' zal worden: totale knettergekte zal er dan heersen.
VERGETEN WETENSCHAPPEN Van Rens Bod verscheen onlangs het boek De vergeten wetenschappen. Een geschiedenis van de humanior . En indrukwekkend pleidooi voor herwaardering van de geesteswetenschappen en de daarbij horende wetenschaps-opvatting. Bod behandelt vier perioden (oud heid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd en moderne tijd) en in de beschrijving van elke periode wordt de geschiedschrijving belicht, onder de volgende typeren de titels: Oudheid: Geschiedschrijving, Het bronnen probleem en de vorm van het verleden Middeleeuwen: Geschiedschrijving. Universele Ge schiedenis en formele overleveringskunde Vroegmoderne tijd'. Geschiedschrijving. De filologie grijpt om zich heen: de secularisering van het wereld beeld, Moderne tijd : geschiedschrijving. De historisering van de wereld. Dit boek kan de discussie over wetenschappelijke geschiedschrijving en velerlei on derzoek dat daaraan bijdraagt op gang brengen. Een pracht kans voor een actuele balans. Maar het boek is ook een goudmijn van thema's die inspireren tot verde re studie en nieuw onderzoek. CHINESE MIDDELEEUW EN In een artikel over Een harmonieuze wereldorde meldt De Groene Amsterdammer (270111) het volgende: In de tweeduizend jaar na de eerste vereniging van China veranderde er niet veel in de botsende dynamiek van beschaving en barbaren. De legers van de Tangdynastie (618-907 n.Chr.) bereikten wat nu Afghanis tan is, maar enkele honderden jaren later veroverden de M ongolen van Kublai Khan geheel China. Bezettingen als deze versterkten overigens het geloof in de superio riteit van de Chinese beschaving, omdat de veroveraars al snel Chinees leerden, hun dynastieën Chinese namen gaven en het immense rijk alleen maar konden besturen met behulp van het lokale ambtenarenapparaat. KELTEN: HET ONTW IJKEN VAN DISCUSSIE Prof.dr. John de Vries reageerde op de stelling dat Kelten mensen zijn die Keltische talen spraken. Die stond centraal staat in het boek 1000 ja a r Kelten. In enkele brieven aan uitgeverij en universiteit vrije tijd Davidsfonds betoogde hij het volgende: Door toepas sing van een door een taalkundige (= dr. L. Toorians) geponeerde stelling verwordt de werkelijkheid die archeologen, zoals prof.dr. N. Roymans (V.U. Amster dam) en dr. G. Creemers (Gallo-Romeins Museum, Tongeren, België), en de communicatiewetenschapper en wetenschapsjournalist drs. H. Clerinx onderzoeken, tot een schijnwerkelijkheid, doordat de naam die zij aan dragers van zowel de Hallstatt-cultuur als de La Tène-cultuur geven, niets zegt over de werkelijkheid waarin die culturen zich hebben doen gelden". Een virtuele taal (die niemand kent) is een slechte basis voor serieus onderzoek. Een veronderstelde taal laat zich ook niet opgraven. De poging om een discussie hierover te beginnen strandde tot nu toe bij diverse partijen op stilzwijgen. In een volgend nummer van SEM afoor (het stilzwijgen is dan mogelijkerwijs doorbroken) komt de visie van John de Vries aan de orde.
41 SEM afoor j aargang 12 nr. 2, mei 2011
Studiekring Eerste Millennium Hof 6 4854 AZ Bavel
m um COLOFON SEMa/oor
R edactieadres
Tijdschrift van d e SEM Studiekring Eerste Millennium
Hof 6, 4854 AZ Bavel E-mail:
[email protected]
De studiekring SEM beoogt met zijn werk
W ebsite SEM
een hernieuwd onderzoek naar de geschiede
www.semafoor.net
nis van het eerste millennium van de Lage Landen globaal tussen Somme en E Ibe in de
Contactadres in België:
periode 100 v.Chr. tot 1200 n.Chr.
Kurt Wayenberg Veldstraat 58 2547 Lint E-mail: kurt.w ayenberg@ hp.com
SEM afoor verschijnt 4x per jaar.
Abonnementsprijs De kosten voor e e n j a a r a b o n n e m e n t bed rag e n € 35,00. Het bedrag d ie n t overg em aakt te w orden o p d e rekening van: Stichting SEM, Bavel ING 910.26.78 o.v.v. ab. Semafoor 2011 Voor het buitenland geldt: IBAN: NL 44 INGB0009 102678 BIC: INGBNL2A Het jaarabonnement wordt automatisch verlengd tenzij men uiterlijk 1 november 2011 schriftelijk heeft opgezegd.