Script en hoorspel Hoorspelen.eu
Hier is de Navy Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van Cauwenberghe.
NCRV maandag 8 mei 1961 [19.50-21.30] Hier is de Navy Kenneth Langmaid - Johan Bodegraven Vertaling en bewerking: Hans de Vries. Zeevaartkundige adviezen: J.M. Borstlap. (The Navy’s Here, 30 januari 1960 BBC Home Service - Saturday-Night Theatre) Krantenventer en seiner op de “Cossack”: Hans Karsenbarg Krantenkoper: Wam Heskes Hoofdmachinist van de “Altmark”: Tonny Foletta Heinrich Dau, kapitein van de “Altmark”: Rien van Noppen Paulsen, eerste officier op de “Altmark”: Han König Bewaker op de “Altmark”, roerganger op de “Altmark” en een piloot: Herman van Eelen (t) King, officier van de Britse koopvaardij, gevangene op de “Altmark”: Huib Orizand Mark, Britse gevangene op de “Altmark”: Jan Borkus Bill, Britse gevangene op de “Altmark”: Harry Bronk Shortie, Britse gevangene op de “Altmark”: Paul van der Lek Commander: Jan van Ees Dokter Tirold, arts op de “Altmark”: Maarten Kapteijn Officier van een Duitse U-Boot en bootsman op de “Cossack”: Jo Vischer jr. (d) Luitenant op een torpedobootjager: Piet Ekel Kapitein op een torpedobootjager: Paul Deen Duikbootwaarnemer op een torpedobootjager, een piloot en een koerier: Jos van Turenhout (t) Luitenant op de “Cossack”: Johan Wolder Kwartiermeester op de “Cossack”: Robert Sobels Morley, onderofficier op de “Cossack”, onderluitenant en Noorse loods: Donald de Marcas (t) Wilson, onderofficier op de “Cossack”: Jos Brink Noorse loods, Britse gevangene en Duitse matroos op de “Altmark”: John Soer (t) Noorse commandant en Noorse officier: Constant van Kerckhoven (d) Verdere medewerkenden: Jos Knipscheer, Chiel de Kruijf, Rob Milton, Hans Simons In de Tweede Wereldoorlog maken de Engelsen jacht op een Duitse tanker met Engelse krijgsgevangenen aan boord.
(17 februari 1940) Krantenventer: Avondblad! Lees het grote nieuws! Oorlogsschip bevrijdt Britse gevangenen in Noorse wateren! Avondblad! Avondblad! Lees het grote nieuws! Oorlogsschip bevrijdt Britse gevangenen in Noorse wateren. Avondblad! Avondblad! (aankondiging van het hoorspel) (18 december 1939) Krantenventer: Avondblad! Avondblad! Belangrijk bericht! Duits oorlogsschip tot zinken gebracht. Avondblad! Avondblad! Avondblad, meneer? Krantenkoper: Ja, graag. Krantenventer: Beleefd, meneer. Krantenkoper: Welk schip is het? Krantenventer: Weet u dat geen eens? En u zit zelf bij de admiraliteit? Krantenkoper: Ja, daar werk ik, maar dat wil nog niet zeggen dat de minister eerst na de dienst bij mij komt. In de krantenwijk weten ze ‘t meestal eerder dan ik. Krantenventer: Hoe bestaat het! Nou dan, het is de “Graf Spee”, meneer, een eh… een vestzakslagschip noemen ze ’t, geloof ik. Het staat op de achterpagina, meneer, laatste nieuws. Krantenkoper: O ja, hier. “Graf Spee”. Nou nou... Krantenventer: Heb zichzelf tot zinken gebracht, meneer, ergens op een rivier in Zuid-Amerika. Krantenkoper: Ja, op de Rio de la Plata, bij Montevideo. Ja, dat is goed nieuws. Krantenventer: Nou, het zal tijd worden, meneer. Het goeie nieuws ligt niet opgeschept. Krantenkoper: Ja… “Nadat het vestzakslagschip “Admiraal Graf Spee” honderden manschappen en grote hoeveelheden uitrusting aan land had gezet, heeft het gisteravond kort na zes uur plaatselijke tijd de haven van Montevideo verlaten. Duizenden belangstellenden aan de waterkant zagen het schip langzaam de rivier afvaren. Twee uur later, tegen zonsondergang, werd er rook boven het oorlogsschip waargenomen en rapporteerden vliegtuigen van de Britse marine dat de “Graf Spee” in de lucht gevlogen was, waarschijnlijk nadat de bemanning zelf springladingen had aangebracht.” Asjeblief. “Over het lot van de bevelvoerende officier, kapitein Langsdorff, verkeert men in het onzekere, maar volgens onbevestigde berichten is hij doodgeschoten in Buenos Aires aangetroffen.” Nou, dat is dus wel het einde van de “Graf Spee”, hè? Krantenventer: Ja, één-nul voor de marine, hè, meneer? Krantenkoper: Ja, zeg dat wel. Ik vraag me alleen af: wat zou d’r dan met de “Altmark” gebeurd zijn? Krantenventer: De “Altmark”?
Krantenkoper: Ja, dat schip begeleidde de “Graf Spee” om d’r onderweg van voorraden en brandstof te voorzien. Nou, ‘t is een behoorlijke grote schuit, minstens twaalfduizend ton. Krantenventer: Zo? Du… dus nou dat de “Graf Spee” d’r niet meer is, staat die ander d’r alleen voor? Krantenkoper: Ja, daar ziet het wel naar uit. En bovendien is het vrijwel zeker dat de “Altmark” een aantal Britse krijgsgevangenen aan boord heeft, mm, mannen van de koopvaardij, opgepikt van schepen die de “Graf Spee” in de Atlantische Oceaan tot zinken had gebracht. Krantenventer: Mm. Nou, in dat geval is het dubbel interessant wat die “Altmark” nou gaat uitvoeren. Wat zou u zeggen, meneer? Krantenkoper: Nou, dat is moeilijk te voorspellen. ‘n Beetje rondhangen in de Zuid Atlantic, denk ik. Krantenventer: Tja... De “Altmark”, hè, tanker van twaalfduizend ton. Nou, nooit eerder van gehoord. Krantenkoper: Nee, maar het zou me niet verbazen als je d’r binnenkort veel meer van hoorde. Een goeiemiddag. Krantenventer: Dag meneer. Avondblad! Avondblad! Avondblad! Belangrijk bericht… (aan boord van de “Altmark”) Hoofdmachinist: En verder, Herr Kapitän, ik heb daarstraks de eerste officier gesproken. Hij heeft slecht nieuws. Kapitein: Over de “Admiraal Graf Spee”? Hoofdmachinist: Ja, dat niet alleen. ‘k Heb in de radio het al gehoord dat ze tot zinken gebracht is. Nee, ik bedoel de commandant van de “Graf Spee”, Kapitän Langsdorff. Ze zeggen dat hij zich in Buenos Aires heeft doodgeschoten. Is dat waar, Herr Kapitän? Kapitein: We hebben geen redenen eraan te twijfelen, helaas. Hoofdmachinist: Dan is onze taak dus ten einde. Wat moet er nu met ons aan boord van de “Altmark” gebeuren? Moeten wij ook… Kapitein: …ons eigen schip tot zinken brengen? Ook voor jou als hoofdmachinist zou dat een bittere pil zijn. Maar het gebeurt niet. Althans voorlopig niet. Wij zijn nog in volle zee en de “Altmark” kan het Derde Rijk nog grote diensten bewijzen. Hoe staat het met de brandstof? Hoofdmachinist: We hebben nog een ruime voorraad dieselolie en de reservebunkers zijn nog niet aangesproken. We kunnen ze zonodig gebruiken. Kapitein: Dat zal er dan wel van komen. Ook de reserves hebben we misschien tot de laatste druppel nodig. Hoofdmachinist: Jawel, Herr Kapitän. Maar we zitten nog met een groter probleem dan de brandstof. Daar wilde… (telefoon) Kapitein: (neemt op) Ja? Hier de kapitein. Paulsen, eerste officier: Met de eerste officier. Ik ben op de brug, Herr Kapitän. Ik heb juist een noodkoerswijziging gemaakt om een drijvend voorwerp op te pikken. Ik dacht, u zult wel… Kapitein: Ja. Maar er is iets anders. Geef je wacht over en kom naar mijn hut. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: (legt neer) De eerste officier komt onmiddellijk hierheen. Als je nog iets te zeggen hebt, doe het dan voordat hij er is. Hoofdmachinist: Het gaat over het smeersysteem van de hoofdmachine, Herr Kapitän. Het is verontreinigd in verband met defecte olieculassen en de lagers… Kapitein: Ja, die technische bijzonderheden kun je cadeau krijgen. Mij gaat het erom wat er met het schip gebeurt. Heb je tijd nodig om reparaties uit te voeren? Hoofdmachinist: Ja, Herr Kapitän. Kapitein: Goed. Hoe lang? Hoofdmachinist: Dat hangt ervan af wat er bij het nazien aan het licht komt, maar verscheidene dagen zullen we toch wel moeten stilliggen. Kapitein: Juist, ja. (er wordt geklopt) Ja? Paulsen: (opent de deur) Eerste officier, Herr Kapitän. Kapitein: Kom binnen, Paulsen. (dat doet hij) Ga zitten. Paulsen: Dank u. Ik wilde u rapporteren… Kapitein: Dat heeft de tijd, Paulsen. Er zijn dringende zaken te bespreken. In de eerste plaats hoor ik van de machinist dat de hoofdmachine niet in orde is. De boel moet worden nagezien, en er kan niet te lang mee gewacht worden. Dat is een tegenvaller. We moeten een aantal dagen, misschien meer dan een week, stilliggen. Paulsen: Dat is niet zo mooi. Kapitein: Het is ernstig, maar d’r is niets aan te doen. En we moeten alles uit de machines halen zolang ze nog te gebruiken zijn. We koersen verder naar het zuidwesten, twee-driehonderd mijl, om buiten de scheepvaartroutes te komen. En daar gaan we bijliggen voor reparatie. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: Je zet je mannen dus morgen aan het werk, Paulsen. Paulsen: Mijn mannen? U bedoelt toch het personeel van de machinekamer? Kapitein: Ik heb de machinekamer én het dekpersoneel nodig voor wat ik van plan ben. Luister nou allebei goed. Je weet al dat de “Graf Spee” tot zinken is gebracht en dat kapitein Langsdorff dood is. Daaruit volgt dat onze taak als begeleidend vaartuig is afgelopen. Er zijn geen andere Duitse marine-eenheden in de omgeving die ons kunnen escorteren of voor wie wij iets kunnen doen. En lopen we een neutrale haven binnen, dan worden we prompt geïnterneerd. Paulsen: Ja, dat begrijpen we. Hoofdmachinist: Ja, Herr Kapitän.
Kapitein: We staan dus alleen. En omdat we voor niemand verantwoordelijk zijn, bestaat de kans dat we onszelf op zee tot zinken moeten brengen. Maar ik heb jullie al gezegd: ik heb àndere plannen. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: Jazeker, ik wil al het mogelijke doen om mijn schip veilig naar een Duitse haven te brengen, Hamburg als het kan. Om dat doel te bereiken, krijgt de machinist alle gelegenheid voor zijn reparaties, en in die tijd gaan wij het uiterlijk van het schip veranderen. We hebben nu het typische silhouet van een tanker van de grote vaart. Dat gaan we anders maken. We hebben bijvoorbeeld één schoorsteen op het achterdek. Die wil ik ombouwen tot een dekhuis. En dan komen er twee namaakschoorstenen verder naar voren. Over de naam van het schip wordt een andere naam geschilderd. Op de achtersteven zetten we de naam van een andere haven van registratie. Met canvaskleden kunnen we de lijnen van de boeg, om de brug en midscheeps veranderen. De romp krijgt een andere kleur. Enzovoort, enzovoort. Enfin, jullie hebt zelf mischien nog meer ideeën. Maar wat er ook gebeurt en voor welke keus we komen te staan, de “Altmark” gaat terug naar het vaderland, volledig intact en met de krijgsgevangenen. Is dat goed begrepen? Hoofdmachinist: Ja. Paulsen: Ja, Herr Kapitän. Hoofdmachinist: Het is een schitterend plan, Herr Kapitän, maar welke afstand moeten we in totaal afleggen? Kapitein: Ik zou zeggen negen of tienduizend mijl. ‘ns Kijken, vandaag is het de achttiende december, dus we moeten uiterlijk eind januari thuis zijn. Paulsen: Maar houdt u rekening met de Atlantische patrouilles van de Engelsen? Kapitein: Die zullen we weten te vermijden. Paulsen: En het voortdurend gevaar dat we door koopvaardijschepen worden waargenomen en gerapporteerd? Kapitein: Daar hebben we onze camouflage voor. Paulsen: Maar u had het daarstraks over de krijgsgevangenen. Kapitein: Inderdaad. Is er iets mee? Paulsen: Mijn rapport van de brug betreft die mannen, Herr Kapitän. Kapitein: Hoezo dan? Paulsen: Ik heb u verteld van een koerswijziging om een drijvend voorwerp op te pikken. Het was achter ons toen de uitkijk het zag. Alles wees erop dat het door iemand op dit schip overboord was gegooid. Hoe dan ook, we zijn teruggegaan en hebben het opgevist. Hier is het. Kapitein: Hé, wat is dàt voor een ding? Een soort miniatuurvlot met een vlaggetje en een koker. Paulsen: Precies, Herr Kapitän. Het is natuurlijk door één van de krijgsgevangenen overboord gezet in de hoop dat het door een passerend schip wordt gezien en opgepikt. Kapitein: Weet je dat zeker? Paulsen: Maakt u de koker maar open. Kapitein: (doet dat) Ach zo!... Een kokertje van blik met een rolletje papier daarin. “18 december 1939. Wij zijn driehonderd opvarenden van Britse schepen die door de “Graf Spee” tot zinken zijn gebracht. Wij zijn nu aan boord van de “Altmark”, het bevoorradingsschip, ergens in de Zuid Atlantic.” Je hebt gelijk, Paulsen, als die boodschap door een of andere neutrale bemoeial was opgevist, was onze positie aan de vijand verraden en zouden al onze plannen in de war lopen. Machinist, wij spreken elkaar nog. Hoofdmachinist: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: Paulsen. Paulsen: Herr Kapitän? Kapitein: Laat de Engelse verbindingsofficier in mijn hut komen, onder gewapend geleide, en ogenblikkelijk! Paulsen: Uitstekend, Herr Kapitän. (verlaat de kajuit) (er wordt geklopt) Kapitein: Binnen. Bewaker: (opent de deur en komt binnen) De Britse verbindingsofficier, Herr Kapitän. Kapitein: Mooi zo. En jij blijft zelf hier tijdens dit onderhoud. Doe die deur dicht en blijf erbij staan. Bewaker: Jawel, Herr Kapitän. (sluit de deur) Kapitein: Zo. U bent dus de woordvoerder voor de Britse krijgsgevangenen aan boord? King, officier van de Britse koopvaardij: Die ben ik, captain. Kapitein: En u heet King, meen ik? King: Zo is het. Kapitein: Kom dan naar voren, King, en laat me u ‘ns bekijken. (dat doet hij) Mm… Acht u zich verantwoordelijk voor die landgenoten van u? King: Wel, sir, ik ben officier van de Britse koopvaardij. Kapitein: Dat wel, maar een officier zonder veel gezag, anders had u die landgenoten van u wel beter onder de duim. King: Ik neem aan dat u me niet hebt laten komen om me een beetje te beledigen? Kapitein: Ik heb u laten komen, King, omdat ik u dit eh… dit instrumentje wou laten zien. Misschien herkent u het? King: Ja, ik herken het. Kapitein: Dat verbaast me niet, want het is door één van uw mannen overboord gezet en wij hebben het ten koste van enig ongemak teruggehaald. Het was een zinloos plan, King, maar er bestond altijd een kleine kans dat het ding door een passerend schip zou worden opgepikt, met zeer onaangename gevolgen… voor mij. King: Dat was juist onze bedoeling, sir. Kapitein: Dus jij bekent openlijk dat je van dat ding afweet?
King: Om u de waarheid te zeggen: ‘t was mijn idee. Ik wil de jongens namelijk graag terug in Engeland hebben, captain Dau, allemaal, en u kunt het ons niet kwalijk nemen dat we doen wat we kunnen. Dat is toch al niet zoveel. Kapitein: Ik neem het je wél kwalijk! En omdat jullie je niet behoorlijk schijnt te kunnen gedragen, zal ik ervoor zorgen dat dergelijke brutaliteiten niet meer kunnen voorkomen! Met ingang van vandaag mag geen enkele gevangene het ruim meer verlaten. King: Maar captain! Kapitein: Wat wilt u zeggen? King: We moeten toch een beetje frisse lucht en lichaamsbeweging hebben? ‘t Is in het ruim toch al niet bijna uit te houden. Kapitein: (gromt) Eerst ongeoorloofde dingen doen en dan klagen, hè? Nee, King, krijgsgevangenen zijn onderworpen aan de discipline! Zeg dat maar tegen je mannen. En zeg erbij dat de rantsoenen een week lang verlaagd worden, bij wijze van straf. King: En we lijden al honger. Kapitein: Ach, jammer. Heel jammer. Dat had u dan eerder moeten bedenken. Bewaker! Bewaker: Herr Kapitän? Kapitein: Breng de gevangene terug naar het ruim. (ze verlaten de kajuit) (in het ruim) Mark: O, jongens, kon ik, als marconist zijnde, maar een paar minuutjes een radiozendertje tussen m’n vingers krijgen. Bill: Hè hè, da’s een reuze idee, Mark, en waarom doe je ‘t niet? Mark: Waarom ik het niet doe? Moet ik er soms een maken? Ja, waarvan? Van conservenblikken? Bill: (lachje) Welnee, waar zie je me voor aan, zeg? Kijk, ik dacht zo, Mark: op een avond tijdens het luchten kunnen we d’r gemakkelijk tussenuit knijpen en de deur van de radiohut forceren. Zeg, jij… jij kan toch omgaan met die installatie hier? Mark: Nou, reken maar, allicht joh. Maar dan moeten we d’r toch eerst bij komen? Bill: Ja. Eh… misschien dat King d’r raad op weet. Niemand weet hier op die ouwe schuit zo goed de weg als hij. Mark: Best, dan vragen we ‘t hem. (King komt binnen) O, daar heb je ’m net, kersvers van z’n praatje met Herr Kapitän. Bill: Hé, King. Mark: Nou? Bill: Wat had die ouwe bierbuik op z’n lever? King: Hij heeft me bijna in kleine reepjes gescheurd. Bill: Zo? Waarom? King: Ze hebben ons vlotje opgepikt en de boodschap gelezen. Het ding kan nog geen tien minuten in het water gelegen hebben. Dau is razend. Ja, jongens, ik weet het, het is een lelijke strop en we zitten met ons allen diep in de narigheid. Shortie: Ik heb het altijd een idee van niks gevonden. King: Nee, nou moet je eerlijk blijven. We hebben d’r eerlijk over gestemd en ik vond het zelf ook de moeite waard, al was het niet erg slim. Shortie: Nou ja, je moet maar wat proberen, hè? King: We zullen wat anders moeten verzinnen. Het spijt me voor jullie. Bill: Ach, welnee, King, d’r is niks verloren. King: Daarin vergis je je, helaas. Met ingang van vandaag mogen we ‘t ruim niet meer uit. Kamerarrest. Bill: Mogen we niet uit dat stinkende hok hier? King: Nee! Met de complimenten van de captain. Bill: Nou, da’s dan niet zo best voor jou, Mark, zet die radiohut maar voorlopig uit je hoofd. Mark: Ja ja, wacht maar effe. King: Maar dat is nog niet alles. Shortie: Hè? Nog niet alles? Is dat soms niet erg genoeg? Geen aasje daglicht meer, geen stap frisse lucht? King: Nee, d’r komt nog meer. Of liever, nog minder: een week gehalveerde rantsoenen. (luid protest) Nou ja, we hebben wat geprobeerd. Bill: Ja, op die manier is ‘t wel een beetje duur probeersel. Shortie: Zo komen wij nooit meer van die wastobbe af. King: Onthoud één ding: we komen er af. De Marine weet waar we zijn. D’r wordt vast wel naar ons gezocht. Mark: Als ik nou toch maar bij die zender had kunnen komen, dan had ik misschien contact gemaakt met een Engels schip, een van het South Atlantic Squadron. Voor mijn part met de Admiraliteit zelf! (in het bureau van de Admiraliteit - telefoon) X - (neemt op) Admiraliteit, afdeling Operaties… Ja?... Spreekt u mee… Een bericht van groep G in de Zuid Atlantic… Uitstekend. Stuur me dadelijk door naar de kaartafdeling als u wil. (legt neer) Er is zojuist een boodschap van Groep G binnengekomen, Commander. Waarschijnlijk afkomstig van de AJAX. Mischien hebben ze iets te berichten over de “Altmark”, als die tenminste nog boven water is. Commander: Twijfelt u daar dan aan, sir? X - Eigenlijk niet. Maar waar is dat schip dan, als de bemanning zelf het niet tot zinken heeft gebracht? Commander: Zeker niet in een neutrale haven. Gaan ze naar het zuiden, dan zitten ze al gauw in het pakijs en iedere lange reis om Kaap Hoorn of Kaap de Goede Hoop betekent gebrek aan brandstof en andere voorraden.
X - Mijn vermoeden is dat de “Altmark” naar Duitsland koerst nu de “Graf Spee” gezonken is. Als ik de kapitein was, zou ik tenminste proberen de Atlantische Oceaan over te steken. Commander: Ja... in welk geval Groep G of Groep H u zou onderscheppen. X - Misschien wel, ja. Maar vergeet u niet dat de Atlantische patrouilles tamelijk dun gezaaid zijn, hè! En d’r is een heleboel water. (er wordt geklopt) x - Binnen8 Koerier: (komt binnen) Boodschap, sir. X - Bedankt, koerier… (die verlaat het bureau - X opent de envelop en leest) “Geen berichten over waarneming “Altmark”. Er wordt verder gezocht.” Commander: Ah. X - Dat klinkt nogal negatief. Commander: Ja, dat wel. Maar het houdt in dat de “Altmark” nog geen poging heeft gedaan naar het noorden door te breken. X - Dan heeft ze in elk geval nog een flink eind voor de boeg. Maar die krijgsgevangenen zitten me aardig hoog, Commander. ‘t Is al zuur genoeg je schip te verliezen, maar dan nog voor onbepaalde tijd in een drijvende gevangenis te zitten, lijkt mij ook geen lolletje. (in het ruim van de “Altmark”) King: Zeg, Shortie, geef me m’n kaart van de Atlantische Oceaan eens aan… Hè? Wat zullen we nou beleven? Wie heeft er op de achterkant van mijn bloedig zelfgetekende kaart portretten van het vrouwelijk schoon zitten maken? Bill: Ach ja, King, Mark had geen materiaal meer voor z’n kunstzinnige uitspattingen. Nou en eh… toen nam die maar het eerste wat voor z’n vingers kwam. Mark: Nou, sorry, King. King: Ja ja, ‘t geeft niet. Maar laat het ons niet afhouden van de serieuze dingen: de vraag waar dit luxehotel nu precies is. Volgens mij zijn we ongeveer hiér. Shortie: Waar? King: Dat is zowat achthonderd mijl van Montevideo. En we koersen noord. Dat weet ik, want er is een kompas in de hut van Dau en daar kon ik net even m’n oog op laten vallen. Bill: Goeie beurt, King! King: Jullie begrijpt wel wat dat betekent. Als we zo doorgaan, kruisen we binnenkort de konvooiroutes. Mark: En dan komen we een van onze kruisers of een torpedojager tegen, de Altmark krijgt de volle laag, en wij dobberen naar Engeland! (blij gejoel) King: Kampjes aan, jongens, rustig! Niet zo hard, anders komen de bewakers kijken wat er aan de hand is. En ik wil vooral niet dat ze deze kaart zien. Als we nu deze snelheid volhouden - we lopen zowat vijftien knopen - dan zou ik zeggen dat… (deur wordt geopend) Hè? Wat nou weer? Bewaker: (komt binnen) Inspectie door de kapitein. (gemor) Stilte! Kapitein: (komt ook binnen) Zo, jullie schijnt een tijdverdrijf gevonden te hebben. Mag ik ook weten wie de kunstenaar is? King: De kunstenaar, captain? Kapitein: Ja, die tekening van dat mooie meisje, op tafel, wie heeft dat gedaan? Mark: Oh, eh… ik, sir, ik eh… ik heb het uit m’n hoofd getekend. Kapitein: Allicht, want het model is bij mijn weten niet aan boord. Maar het is niet slecht. Mannen, ik heb jullie iets te zeggen, over het luchten aan dek onder andere. Jullie dient wat meer bewegingsvrijheid te hebben en ook meer frisse lucht. Dat kan geen kwaad. Ik ben bereid jullie straf in te trekken als ik jullie stellige verzekering krijg dat er geen eh… onregelmatigheden meer plaats vinden. (protest) Bill: Ja, hoor ‘ns hier, captain. Ik heb niks tegen u persoonlijk, maar ik wou u toch wel een paar dingen zeggen die voor mij van groot belang zijn. Mijn vader is in de vorige oorlog door jullie om zeep gebracht, ik heb ‘m zelfs nooit gekend. En dan heb ik een paar goeie vrienden op de “Parthenia” gehad. Eén van die jongens had een dochtertje en dat zal d’r vader ook nooit meer thuis zien komen. Ik heb zelf ook zo’n kleintje. Maar ik geef u de verzekering dat dié d’r vader terugkrijgt, en gauw ook als ik er wat aan doen kan! Kapitein: Deze onbeschaamdheid gaat te ver! Wacht maar tot ik jullie met z’n allen naar Duitsland heb gebracht. King: Daar moet u dan eerst zien te komen! Bewaker: Stilte! Kapitein: Stilte! Duitse matroos: (komt binnen) Herr Kapitän? Kapitein: Ja, wat is er? Duitse matroos: Een boodschap van de brug, Herr Kapitän. De eerste officier moet u dringend spreken. Kapitein: Goed, zeg ‘m dat ik kom. En wat jullie betreft, mannen, kan ik alleen nog dit zeggen: je gedraagt je behoorlijk, anders krijgen de aanstokers eenzame opsluiting. Bewaker! Bewaker: Herr Kapitän? Kapitein: Luik openmaken. (dat gebeurt - de kapitein gaat naar de brug) Wat heb je te melden, Paulsen? Paulsen: De machinist wilde u spreken, Herr Kapitän. Kapitein: De machinist? Wat is er dan? Machinist: Het gaat over de mankementen aan de machines, Herr Kapitän. We kunnen de boel niet grondig nazien voordat we stilliggen. Kapitein: Morgenmiddag om twaalf uur gaan we stilliggen.
Machinist: Jawel, Herr Kapitän, maar de schade blijkt wel groter te zijn dan we verwacht hadden. De lagers van de kruishoofden zijn… Kapitein: Hoe dikwijls moet ik je nog zeggen dat de technische bijzonderheden me niet interesseren? Ik wil alleen de nuchtere feiten. Hoe staan we d’r voor? Machinist: De machines moeten uitgebreid onder handen genomen worden en ik schat dat dat minstens een maand zal duren. Kapitein: Een maand? Geen sprake van. Machinist: Ja, er is veel aan te doen, Herr Kapitän. Kapitein: Daar twijfel ik niet aan, maar de eerste officier zal je een stuk of twintig man dekpersoneel lenen. Machinist: Dekpersoneel heb ik niet nodig, Herr Kapitän, wel ervaren vaklui. Kapitein: Dan zal ik eh… Dr. Tirold: (komt binnen) Herr Kapitän? Kapitein: Ja, wat nou weer? O, dokter Tirold, bent u het? Ziet u niet dat ik bezig ben? Dr. Tirold: Eh… ja, Herr Kapitän, maar wat ik te zeggen heb, kan niet wachten. Kapitein: Het kan moeilijk rampzaliger zijn dan wat de machinist me te vertellen had. Dr. Tirold: De machinist sprak natuurlijk over de machines, maar ik moet u iets zeggen over de mannen. Kapitein: De mannen? Dr. Tirold: Ja. Ik moet een dringend rapport uitbrengen over de toestand van één der Britse gevangenen. Kapitein: Zo? En? Dr. Tirold: Die man, een Indiër, is ernstig ziek. Ik was genoodzaakt hem uit het ruim te laten halen en hem streng te isoleren. Kapitein: Zo zo, er is een Brit ziek en u hebt ‘m geïsoleerd. Moest u daarvoor een belangrijke bespreking komen storen? Dr. Tirold: Het spijt me, Herr Kapitän, maar het is dringend. Kapitein: Moet ik ‘m soms bloemen gaan brengen? Dr. Tirold: Nee, Herr Kapitän, maar ik dacht dat u mijn diagnose misschien wilde weten. Kapitein: Kom er dan mee voor den dag, man. Dr. Tirold: Ik veronderstel… leprose. [lepra, melaatsheid] Kapitein: Wat zei u daar? Dr. Tirold: Leprose, Herr Kapitän. Kapitein: Paulsen, ga door met het waarnemen van je wacht. Machinist, kom over een half uur in m’n hut. En geen van beiden een woord tegen de anderen over wat de dokter gezegd heeft, hè! (ze gaan) Dokter, wat kunnen we hieraan doen? Dr. Tirold: Voorlopig zeer weinig. Kapitein: Kan het besmettingsgevaar beperkt worden? Dr. Tirold: Alleen door strenge isolering van de patiënt. Kapitein: We moeten uitbreiding tot elke prijs voorkomen. Dit schip moét naar Hamburg! En het zal daar niet met een aantal zieken aankomen. Dr. Tirold: Ik zal alle andere gevangenen opnieuw onderzoeken. Maar ik behoef u niet te zeggen, Herr Kapitän, wat hieruit kan voortkomen. (in het ruim) Mark: (gedempt) King... King! King: (schrikt wakker) Mark: Hé, King. King: (geeuwend) Ja? Ja, wat is er? O, ben jij het maar? Mark: Ja, ik ben het. Ben je wakker genoeg om naar iets te luisteren? King: Luisteren? Waarnaar? Mark: Ik krijg de indruk dat er iets mis is in de machinekamer. Sinds we hier aan boord zijn is het geluid van de machines krachtig en regelmatig geweest, maar vanochtend klinkt het heel anders. Spits jij nou ‘ns je oren en zeg jij ‘ns wat je d’r van denkt… Hè? Asjeblieft. Nou? Hoor je wel? D’r is af en toe een duidelijke onderbreking. Hoor je wel? King: Ja, ik hoor het. Mark: Ik eh… ik heb er nou al een tijdje naar geluisterd en ik zeg je dat het erger wordt. King: Ja, je hebt gelijk, Mark, ‘t is de hoofdmachine, dat staat als een paal boven water. Mark: Ja, dat klinkt niet bepaald gezond, hè? King: Op geen stukken na. Zeg, er is nog iets geks. Mark: Mm? King: Weet jij dat het schip vannacht helemaal gedraaid is? Mark: Gedraaid? King: Ja. In de afgelopen vierentwintig uren is de koers zestien streken gewijzigd. Mark: Hoe weet je dat? Je bent toch niet aan dek geweest? King: Zie je dat gat daar, in de persennings? [zeil of was-doek, hetwelk over de luiken van een schip gelegd wordt] Mark: Jawel. Ja, wat is d’r mee? King: Kijk, ik heb erop gelet hoe het zonlicht daar doorheen valt en erop schijnt bij het luikhoofd. Toen we gisteren om deze tijd noord koersten, viel er een lichtstraal naar dié kant en nu vanmorgen schijnt het licht precies in de tegengestelde richting. Mark: Ja, da’s waar, je hebt gelijk. We sturen dus zuid en we gaan niet verder de Atlantic op.
King: Nee. Mark: En als we zo doorgaan, zitten we straks aan de zuidpool. King: Ja, àls we zo doorgaan. Bill: Zeg, wat zei je daar? Shortie: Wat is er aan de hand? Mark: De koers is gewijzigd. We sturen zuid, dàt is er aan de hand. Shortie: Wat zeg je? King: Ja, jongens, we sturen zuid. Maar ik wou net aan Mark uitleggen dat we waarschijnlijk een eindje naar het zuiden gaan en dan wéér van koers veranderen. Hoewel ik denk dat het schip eerst een tijdje zal moeten bijliggen voor reparatie, naar het geluid van de machines te oordelen. Bill: Ja, maar we kunnen in Zuid-Amerika nergens een haven binnenlopen! De moffen hebben hier in de buurt geen haven. King: Nee, maar machines kunnen bijna altijd in volle zee gerepareerd worden, als het weer een beetje meewerkt. Shortie: Jawel, tot je dienst, maar als we dus doorvaren nà die reparaties, zouden we dan om Kaap Hoorn de Stille Oceaan opgaan? King: Mogelijk. Of om Kaap de Goede Hoop naar de Indische Oceaan. Bill: Nou, ik geef geen cent meer voor ons. Shortie: Ik ook niet. We hongeren hier dood voordat we door iemand worden gezien. Mark: Over doodhongeren gesproken: zou er nog wat te ontbijten zijn? Zeg, vind jij het geen tijd, King, dat we bij die eh… die Bill een klacht gaan indienen over onze rantsoenen? Vandaag is er medische inspectie en die Doc lijkt me wel een geschikte kerel. (later) Mark: Ja, en dan nog wat, dan nog wat: hoe lang moeten we dat oorverdovende lawaai nog verdragen? King: Da’s moeilijk te zeggen. Mark: Oh? King: Ik weet alleen dat het schip stil ligt voor reparaties. Dat hadden we trouwens al verwacht. Bill: Ja, da’s best mogelijk, maar verroest, man, we rammelen hier van de honger. En er is bijna geen water, en… King: Dan zul je een beetje meer weerstand moeten opbrengen. Bill: Loop naar de pomp met je weerstand, ik wil naar huis!! Paulsen: (komt binnen) Gevangenen!! Achtung!! Doktersinspectie. Mark: Nou, ik heb het je wel gezegd, vandaag krijgen we de buikentest. Bill: Het zou mij niet verbazen als die pil bang is voor scheurbuik, zeg. Halve rantsoenen en geen lichaamsbeweging zijn nou niet bepaald bevorderlijk tot… Paulsen: Stilte!! Dr. Tirold: (komt ook binnen) Oplijnen, en laat me jullie ‘ns bekijken. Mark: Okay, Doc. Dr. Tirold: Het is wel rumoerig hier. Geen andere klachten, hoop ik? Bill: Jawel, Doc. Dr. Tirold: Oh. Heb je iets te zeggen? Bill: Ja, ik heb iets te zeggen. Ik geloof dat we hier narigheid krijgen. Dr. Tirold: Wat? Wat bedoelt u met narigheid? Bill: Hopen narigheid. Dr. Tirold: Ja, wil je je misschien nader verklaren? Bill: Jazeker. Hoe heet die ziekte ook weer die je van de ratten krijgt? Pest, hè? Dr. Tirold: Mm. De mogelijkheid bestaat natuurlijk die ziekte van mensenetende en besmette ratten te krijgen, maar die kans is hier klein. Bill: Klein, jawel, maar niet uitgesloten. Dr. Tirold: Bij mijn weten zijn er geen ratten aan boord. King: Maar d’r is nog iets, dokter. We hebben nu al meer dan een dag geen waswater gekregen en onze rantsoenen zijn minimaal. We mogen niet aan dek komen en we zien vrijwel geen daglicht. Shortie: Reken maar uit. Dr. Tirold: Ik weet het, mannen, ik zal proberen jullie water te bezorgen. En wat die ratten betreft, probeer ze in elk geval niet aan te lokken door etensresten te laten liggen. (gelach) Mark: Jazeker, etensresten, met onze rantsoenen! Dr. Tirold: Wij gaan door met het onderzoek. Shortie: Stel je voor! Dr. Tirold: Wie volgt? Shortie: Zeg, King, merkte jij hoe die dokter schrok toen Bill over narigheid begon? King: Ja, natuurlijk, wie zou er niet schrikken als er over pest wordt gepraat? Shortie: Jawel, maar de Doc schrok vóórdat Bill het woord pest noemde. Hij dacht beslist dat er wat anders kwam, misschien eh… een ander soort ziekte. King: Ik vind de pest al afschrikwekkend genoeg. Shortie: Oh, d’r zijn nog wel erger dingen. Misschien is er al wat gebeurd dat hij alleen weet? King: Maak je geen zorgen, man, we zijn zo gezond als visjes. Shortie: Ja, wij, maar die Indiër die ze naar het hospitaaltje gesleept hebben, is die ook zo gezond als een visje?
(in het bureau van de Admiraliteit - X komt binnen) Commander: Goedenavond, sir. X - Goeienavond, Commander. Nog nieuws? Commander: U wilt misschien de gewone konvooiafvaarten nog even controleren? X - Ja, da’s goed. Zeker nog geen nieuws over de “Altmark”? Commander: Nee, niets, sir. X - Als de “Altmark” kans ziet Duitsland te bereiken, is ons prestige na het vergaan van de “Graf Spee” weer tenietgedaan. Het zou ook bewijzen dat onze blokkade ter zee gebroken kan worden. Commander: Ja, hun vriend Goebbels zou d’r in elk geval wel raad mee weten voor z’n propaganda. X - Dat staat wel vast, ja. Blijft alleen de vraag: waar is de “Altmark” nù? Commander: Ja... X - Als ze nog niet op weg naar Duitsland is, moet ze nog ten zuiden van de vijftigste breedtegraad zijn. De Straat van Maghellaen zit vol doorgangen en inhammen waar je je prachtig schuil kunt houden. Commander: Mm… Maar als de “Altmark” nog drijft, sir, dan eh… ja, dan kan ze toch niet eindeloos blijven rondzwalken, wel? X - Nee, eens zal ze toch wel in de val moeten lopen, nietwaar? Maar willen ze de Atlantic oversteken, nou ja, dan is dit toch wel een geschikte tijd van het jaar. Commander: U bedoelt het dikke weer dat ze kunnen verwachten, de mist boven de banken van Newfoundland? X - Bijvoorbeeld. Commander: Ah, dat ziet er dus naar uit dat de “Altmark” de sprong vandaag of morgen wel zat moéten maken, mm? (op de “Altmark”, in het ruim) Mark: King? King, we varen weer! Hoor je de machines? King: Ik hoor ze… En ze klinken prima. Ze gaan al sneller. Straks hebben we het aantal omwentelingen voor twaalfvijftien knopen. En we sturen noord! Zien jullie het, jongens? Stemmen: Ja! Ja! King: De richting van het licht door het luikhoofd. Bill: Mooi zo! Dan zijn we tenminste gauw thuis! (geluid van een explosie) Mark: Alle mensen! Alle mensen, wat was dat? (nog een explosie) King: Geschutvuur! En hier aan boord. ‘k Wist niet dat de “Altmark” gewapend was. (explosie) En zware stukken, zo te horen. We komen toch zeker niet in actie? Mark: Daar zullen we dan achter komen, jongens. Bill: (bonst op de deur) Hé! Laat ons d’r uit! Wat gebeurt daar? Doe open!! Bewaker: Stilte daar benedendeks! Bill: Wij willen weten wat er gebeurt! Bewaker: Dat zijn oefenschoten, voor het geval we op weg naar huis jullie marine tegenkomen. Shortie: O, dus we gaan naar huis, hè? Naar Duitsland bedoel je zeker? Zijn we dan eindelijk onderweg? Bewaker: ‘t Kan wezen. King: Kalm, jongens, hou je bedaard. Stilte! Shortie: Ja, wacht nou ‘ns effe… King: Van die bewaker krijg je toch niets te horen. We weten in elk geval zeker dat we varen, en we varen noord. Kom ‘ns hier, kijk ‘ns op de kaart. Hier is onze basis in Freetown. Langs deze lijn moet er dus een Britse patrouille zijn. En zelfs als we dààr niet gezien worden, is er alle kans dat ze ons in de gaten krijgen als we door de NoordAtlantische patrouille breken. Bill: Dus dan is het nog maar een kwestie van dagen voordat we gered worden. Shortie: Welnee, man, uren! King: Niet zo hard van stapel. Shortie: Waarom niet? King: Er zijn nog allerlei onzekere factoren. Bill: Smeer die dan op je boterham! King: Zou captain Dau evenveel vertrouwen hebben in z’n thuiskomst als jullie? (op de brug) Kapitein: Bekijk deze kaart eens, Paulsen. Je ziet hier één van de gevaarlijkste plekken: het smalle gedeelte van de oceaan, tussen Sierra Leone, West-Afrika en de Braziliaanse kust. Daarna kruisen wij herhaaldelijk de konvooiroutes op het noordelijk deel van de oceaan. En ten slotte de ernstige bedreiging van de patrouilles bij Reykjavik. Paulsen: U wilt dus in noordelijke richting de Atlantische Oceaan op, en dan oost tussen IJsland en de Far Oer? Kapitein: Ja. Daarna gaan we in zuidelijke richting langs de kust van Noorwegen, steken de ingang van het Skaggerak over en komen zo bij de Elbe. Paulsen: Dat zal niet meevallen, Herr Kapitän. Kapitein: De andere mogelijkheden zijn niet aantrekkelijk: rondzwalken in afgelegen gebieden van de oceaan tot we van de honger tevoorschijn moeten komen of onszelf tot zinken brengen. Paulsen: We hebben natuurlijk het winterweer en de mist in ons voordeel. Kapitein: Het weer wordt onze beste bondgenoot. We moeten het volledig uitbuiten en verder gebruik maken van onze camouflage en onze zogenaamde neutraliteit. Wij zijn nu immers de (Silikwie?) uit New York, mm? En we
nemen nog meer voorzorgen. Er wordt van nu af niets overboord gegooid dat niet onmiddellijk zinkt. De verduisteringsmaatregelen worden strikt in acht genomen. Dat is jouw werk, Paulsen. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: Alle bovendekse lichten worden gedoofd en er komen zeildoekse kleden over deuren en luikhoofden. Na zonsondergang wordt er aan dek niet gerookt. En zorg ervoor, machinist, dat er overdag geen rook en ‘s nachts geen vonken uit de schoorsteen komen. Machinist: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: De (bilzes?) mogen alleen ‘s nachts gepompt worden. Olie op het water is vanuit de lucht te gemakkelijk waar te nemen. Machinist: Verwacht u dan de vijand ons met vliegtuigen gaat zoeken? Kapitein: We moeten op alles voorbereid zijn: schepen, waarnemingsvliegtuigen van vliegdekschepen, zelfs onderzeeërs. Paulsen: Maar gelooft u dan werkelijk dat ze zulke waardevolle eenheden zullen gebruiken om ons op te sporen? Kapitein: Ze zullen àlles doen om de “Altmark” te beletten in Duitsland te komen. De Kriegsmarine heeft het al gezegd: het Britse prestige staat op het spel. En denk aan de gevangenen: als wij die mannen naar Duitsland kunnen krijgen en ze daar in het openbaar vertonen, ach, het zou een heerlijk symbool zijn van de Duitse macht ter zee. We zullen ze door alle grote steden laten marcheren. Paulsen: Inderdaad, Herr Kapitän. Kapitein: Maar eh… dat is toekomstmuziek. Voor het ogenblik moeten jullie mijn orders aan je ondergeschikten overbrengen. Ik ga de bemanning nu toespreken, hen iets vertellen van wat ons te wachten staat. Kapitein: We zijn het smalste deel van de oceaan nu gepasseerd en twee weken dichter bij ons doel. Er is nog geen teken van de vijand geweest en het slechte zicht is gunstig voor ons. Paulsen: Wij kunnen niet ver meer van IJsland zijn, Herr Kapitän. Dat wordt de grote vuurproef. Kapitein: Ja. Ik heb alle reden om aan te nemen dat de westelijke konvooiroutes hier onze koers kruisen. De waakzaamheid dient dus verdubbeld te worden. (telefoon) Paulsen: (neemt op) Met de brug! Eerste officier… Ja?... Aan stuurboord?... Bedankt. (legt neer) De uitkijk in het kraaiennest meldt lichtflitsen aan stuurboord, Herr Kapitän. Hij denkt dat ze van een seinlamp afkomstig zijn. Kapitein: Seinen ze naar ons? Paulsen: Nee, naar een ander schip. Kapitein: Mm, dus twee schepen in de buurt, hè? Mogelijk dat ze bij een konvooi horen. Uitkijk: Rook aan stuurboordsboeg, Herr Kapitän! Kapitein: Roerganger! Roerganger: Herr Kapitän? Kapitein: Vijftien graden bakboord! Roerganger: Vijftien graden bakboord, Herr Kapitän. Kapitein: Midscheeps. Roerganger: Midscheeps, Herr Kapitän, Paulsen: Als we deze koers houden, Herr Kapitän, lopen we straks bij IJsland aan de grond. Kapitein: Weet ik wel. We worden naar de kust gedrongen. Uitkijk: Schip recht vooruit, Herr Kapitän! Paulsen: Ze schijnen aan àlle kanten te zitten! Kapitein: Mm, dat laatste schip schijnt oost te stomen. Misschien een Brits oorlogsschip dat hier bij IJsland in de Straat Danmark patrouilleert. Paulsen: Als we deze koers houden, Herr Kapitän, zullen we vrijwel zeker gezien worden. Kapitein: Dan draaien we zodanig dat ze ons volle silhouet te zien krijgen. Vijftien graden bakboord. Roerganger: Vijftien graden bakboord. Kapitein: Stuurkoers 225… Dit bevalt me niet, Paulsen, we worden in een andere koers gedwongen dan we willen gaan. Paulsen: Ja, dat wel, maar het zicht wordt steeds slechter. Kapitein: Dat is één troost. Over een paar minuten zijn we door de mist volledig aan het gezicht onttrokken. Dat geeft ons tenminste een kort respijt, hè? Uitkijk: Periscoop aan bakboord! Kapitein: Wàt zeg je? Uitkijk: Ik zweer het, Herr Kapitän. Dààr! Paulsen: Periscoop aan bakboord! Kapitein: Kanonniers, beman de stukken aan bakboord. (ze komen aangelopen) Kanonnier 1: Kanon 1, laden! Kanonnier 2: Kanon 2, laden. Kapitein: Hij komt boven water. Paulsen: Zullen we de strijd aanbinden? Kapitein: Nee, wacht! Wacht tot we de commandotoren goed kunnen zien. Paulsen: Nu dan, Herr Kapitän? Kapitein: Nee, nee, nee! Het is een Duitse onderzeeër. Kanonniers, niet vuren! Die mannen op de commandotoren, Paulsen, het zijn Duitsers. Ze hebben een 11-centimeter kanon aan boord. Paulsen: Ja, u hebt gelijk! Maar ze bemannen het kanon. Misschien zien ze ons voor een Brit of een neutraal schip aan. D’r is nu een officier bijgekomen.
Officier van de U-Boot: (Silikwie?) ahoy! Stop de machines! Kapitein: Stuurhuis. Stuurhuis: Stuurhuis, Herr Kapitän? Kapitein: Telegraaf op stop. Stuurhuis: Telegraaf op stop, Herr Kapitän. Kapitein: U-Boot ahoy! Wij zijn de Duitse tanker “Altmark”, met bestemming Hamburg. Officier: Ik kan u nu zien. U hebt uw schip knap gecamoufleerd, Herr Kapitän. Kapitein: Dat hopen we. Maar we moesten naar het zuiden draaien, omdat we ten oosten een Brits konvooi onder escorte hebben gezien. Officier: Wij hebben al drie dagen niets gezien. Maar houdt u deze koers vast, u kunt dan als dekking voor ons dienen als de mist plotseling optrekt. Hoe groot is het konvooi en waaruit bestaat het escorte? Kapitein: Dat weet ik niet. Maar we hebben diverse schepen gezien. Officier: Wij zullen zelf ook uitkijken. Houdt u deze koers aan, dan komt u in .?. Dan moet u wel ergens oost kunnen koersen. Het beste! Kapitein: Het beste voor u… Stuurhuis, volle kracht vooruit! Uitkijk: Herr Kapitän! Aan stuurboord torpedojager! Aan stuurboord torpedojager! (op de torpedobootjager) Luitenant op de torpedobootjager: Ik zie iets, op bakboordsboeg, sir. Kapitein op de torpedobootjager: Wat dan? Luitenant: Eén schip. Hoort niet bij een konvooi. Het schijnt weg te draaien. Kapitein: Neem een peiling, luitenant. Luitenant: Aye aye, sir… Ze zit op tachtig graden aan bakboord, sir. Kapitein: Ja! Ja, je hebt gelijk. Te ver weg om de vlag te zien, maar het lijkt een vrachtboot, zowat tienduizend ton. Luitenant: Zou het geen tanker kunnen zijn? Zo van twaalfduizend ton? Kapitein: Een tanker? Twaalf… O, je bedoelt de “Altmark”? Luitenant: Yes, sir. Kapitein: Tja, ‘t is in dit licht niet te zeggen. Maar ze ligt nu dwars. Nee... nee, het silhouet is niet dat van een tanker. We… we zouden kunnen opstomen en ‘ns dichterbij kijken. Sein een bericht naar het schip van de Commodore, luitenant. Rapporteer een onbekend schip aan bakboord en zeg dat ik een onderzoek wil instellen. Luitenant: Aye aye, sir. Kapitein: Stuurhuis. Stuurhuis: Stuurhuis, sir. Kapitein: Tien graden bakboord, tweehonderd omwentelingen. Stuurhuis: Tien graden bakboord, tweehonderd omwentelingen, sir… Roer tien graden bakboord, sir. Kapitein: Midscheeps. Stuurhuis: Midscheeps, sir. Kapitein: Recht zo die gaat op honderd vijftig graden. (telefoon - neemt op) Hier de brug. Met de kapitein. Duikbootwaarnemer: Duikbootwaarnemer. Onderwater contact, sir, sterk en duidelijk recht vooruit. Kapitein: Prachtig! We gaan op een koopvaardijschip af, luitenant, en wij vinden een onderzeeër. Volle kracht vooruit! Stuurhuis: Volle kracht vooruit, sir. Kapitein: Seiner, hijs de rode wimpel. Duikbootwaarnemer: Doel beweegt naar stuurboord, sir. Kapitein: Stuurboord hard over. Duikbootwaarnemer: Stuurboord hard over, sir… Zeer sterk signaal van de duikboot, sir. Kapitein: Luitenant, werp eerst de dieptebom. (bel - explosie) Duikbootwaarnemer: Captain, sir? Kapitein: Ja? Duikbootwaarnemer: Contact is verbroken, sir. Kapitein: Mooi zo. Luitenant, rapporteer dat naar het schip van de Commodore. Luitenant: Aye aye, sir. Kapitein: We kunnen dit wel als een voltreffer noteren, denk ik. Luitenant: Dat denk ik ook, sir. Maar dat onbekende schip hebben we intussen uit het oog verloren. Kapitein: Ja, en het zicht wordt met de minuut slechter. We moeten het konvooi maar aaneensluiten en het zigzaggen hervatten. (op de “Altmark”) Kapitein: Paulsen, wat waren dat volgens jou voor ontploffingen die we hoorden? Paulsen: Dieptebommen, zou ik zeggen, Kapitän, tamelijk ver weg. Kapitein: Dat dacht ik ook al. Paulsen: Het ziet er in elk geval naar uit dat we die torpedojager en de rest van het konvooi ontlopen zijn. Kapitein: Blijkbaar. Ik hoop alleen dat die commandant van de Duitse onderzeeër ook zo gelukkig is geweest. (op de “Cossack”) Luitenant: Kwartiermeester? Kwartiermeester: Luitenant?
Luitenant: Als er schepelingen voor de “Cossack” komen, zet ze dan ik het gelid tegenover de steiger tegenover de gangway en stuur ze daarna aan boord, ik wil ze spreken. Kwartiermeester: Aye aye, sir… (gaat weg - keert terug) Schepelingen overgeplaatst van Port Edgar, sir. Aanwezig en in orde. [Port Edgar: destroyerbasis in Schotland] Luitenant: Dank je, kwartiermeester. Ik zie dat we een paar onderofficieren rijker geworden zijn. Kwartiermeester: Jawel, sir, Morley en Wilson. Luitenant: Bent u Morley? Morley: Jawel, sir. Luitenant: Enige ervaring op kleine schepen? Morley: Twee jaar in actieve dienst, sir. Luitenant: In de Middellandse Zee? Morley: Jawel, sir. Tweede Flotille. Luitenant: Prachtig. Maar bij ons zul je ‘t niet zo lekker warm hebben, de “Cossack” patrouilleert op de Noordzee. Morley: Dat wist ik, sir. Luitenant: En dit is onderofficier Wilson? Wilson: Jawel, sir. Luitenant: Ik moet zeggen dat ik blij ben jullie te zien, want we komen mensen te kort hier. De kwartiermeester zal jullie wel wegwijs maken. ‘t Zal jullie hier wel bevallen, denk ik. (op de “Altmark” - telefoon) Luitenant: (neemt op) Herr Kapitän? Kapitein: Ja. Zeg tegen de eerste officier dat ie zich hier onmiddellijk bij mij op de brug meldt. Luitenant: Jawel, Herr Kapitän. (legt neer) Bericht van de kapitein, of u zich onmiddellijk op de brug wilt melden. Paulsen: Bedankt. Ik ga. (gaat naar de brug) U hebt me laten roepen, Herr Kapitän? Kapitein: Ja. Zoals je ziet hebben we land in zicht. Paulsen: Ja. Is het Noorwegen? Kapitein: Inderdaad, mijn vriend, Noorwegen. En volgens mijn laatste waarneming zijn we al in de territoriale wateren. Paulsen: Dan zijn we eindelijk veilig. Kapitein: Dat hopen we. We zijn nog niet op de Elbe, maar de Britse blokkade ter zee hebben we alvast met succes gebroken. Paulsen: Gelukgewenst, Herr Kapitän. Maar de Noren? Zodra die ons zien, brengen ze onze positie natuurlijk aan de Engelsen over. Kapitein: En wat dan nog? Tegen dat het bekend is, zijn we al lang en breed in Hamburg en klinkt de naam van ons schip over de hele wereld. Maar… zo ver is het nog niet. Ik ga nu stoppen en dan verwijderen we onze camouflage. Roep de beide wachten op en ga ogenblikkelijk aan het werk. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. (gaat) (in het ruim) Mark: Nou, ze schijnen het nogal druk te hebben, hè? Zeg, King, heb jij een vermoeden wat ze daarboven uitspoken? King: Het is met geen mogelijkheid te zeggen. We liggen in ieder geval stil. Mark: Ja, dat heb ik ook gemerkt. Misschien liggen we in een of andere haven, ergens in Duitsland of zo. Bill: Wel ja, bekijk jij het maar weer aan de vrolijke kant. Shortie: Welja, alles is beter dan hier in dat hok opgepakt te zitten. Bill: Hallo, ik heb een idee! George, help ‘ns een handje met die emmer afvalwater. Ik ga naar het luik! King: En wat zijn je plannen dan, als ik vragen mag? Bill: Mijn kijkertjes de kost geven, meer niet. (neemt de emmer en gaat op de deur kloppen) Hé! Hé daar! Maak open! Bewaker: Stilte daar! Bill: Toe, laat me effe boven komen. Bewaker: Geen gevangenen aan dek, order van de kapitein. Bill: Ja, dat weet ik toch wel. We moeten ons toch een keertje wassen? Als ik die emmer niet kan leeggooien, dan hebben we niks om te gebruiken. Bewaker: Order van de kapitein! Bill: Hoor nou ‘ns hier, binnenkort zitten we met ons allen in Duitsland en als we daar in vervuilde staat aan de wal komen, dan spreken de neutralen schande van ons uiterlijk! En weet jij wat er dan gebeurt? Wel ‘ns van de Conventie van Genève gehoord? Bewaker: Ja! Maar als de kapitein het te weten komt… Bill: Wat moet ie te weten komen? Die komt nooit wat te weten. Kom nou, wees nou toch ‘ns effe sportief. In één minuutje is het gebeurd. Bewaker: Nou, eh… toe dan, maar vlug! (opent de deur) Bill: (gaat naar buiten) Ah, braaf gedaan, maat. Ik ben zo terug. (gaat de emmer leeggieten en keert terug) Bedankt, hè? (terug in het ruim) ‘t Is gelukt! ‘k Ben een hoop wijzer geworden, jongens. Mark: Stil even, stil even. Bill: We liggen stil, voor een rotsachtige kust. King: Goeie genade! Zou dat Duitsland zijn?
Bill: Duitsland? Man, laat naar je kijken! ‘t Is Noorwegen! Mark: Noorwegen! King: Weet je dat zeker, Bill? Bill: Serieus, King, absoluut. Vorig jaar ben ik nog langs de hele Noorse kust gevaren. Nou, en ik mag een staart krijgen als dàt daar dwars ook niet de vuurtoren van Alten is. Trouwens, eh… de Noorse lucht is de lekkerste lucht van de hele wereld. Mark: Nou ja, lekkerder dan hier in het ruim is het al gauw. (gelach) (aan dek) Kapitein: Zo, Paulsen, vordert het werk? Paulsen: Het is klaar, Herr Kapitän. Namaakschoorstenen, dekhuizen, opbouw, camouflage is tot de laatste sporen verwijderd. Kapitein: En de naam van het schip? En de haven van registratie? Paulsen: Zijn door de schilders veranderd, Herr Kapitän. Kapitein: Prachtig. Dus we zijn weer de “Altmark” uit Hamburg. Is er al antwoord op mijn verzoek om een loods? Paulsen: Het kuststation heeft de boodschap bevestigd, maar d’r is nog geen antwoord, Herr Kapitän. Noorse loods: Motorboot, ahoy! Uitkijk: “Altmark”, ahoy! Paulsen: Motorboot. Op bakboordboeg, Herr Kapitän. Schijnt op z’n minst twee passagiers te hebben. Kapitein: Mooi, dat zullen de loodsen zijn. Laat de staatsietrap neer en breng ze aan boord. (dat gebeurt) Noorse commandant: Goedendag, Kapitän, ik ben commandant bij de Noorse marine. Kapitein: Ja, maar ik begrijp het niet goed. De loodsen… Ik wil alleen dat mijn schip veilig naar Stavanger wordt gebracht. Wat wilt u van me? commandant: In de eerste plaats, àlle bijzonderheden omtrent uw schip. Kapitein: Ja, maar ik heb haast, commandant. Ik moet naar Hamburg. We kunnen geen vertraging hebben. En dat is in ons geval ook niet nodig. commandant: Best mogelijk, maar ik heb mijn orders. Als u mij uw schip wilt laten zien, dan zal ik mijn rapport zo vlug mogelijk maken. Kapitein: Nou, deze kant dan. (ze gaan) commandant: U hebt geen geschut, Kapitän? Kapitein: Geschut? Welnee, de “Altmark” is een tanker, geen oorlogsschip. commandant: Ja ja, natuurlijk. Hebt u gevangenen bij u? Kapitein: Wat denkt u wel? Waarom is dit onderzoek nodig? Ik heb toch het volste recht in Noorse wateren te varen? commandant: Ja, natuurlijk, als u niets te verbergen hebt tenminste. (in het ruim) King: Jongens! Kijk! Het luik is niet goed afgesloten. Zeker gebeurd toen Bill weer naar beneden kwam. Mark: Zeg, zie je wat? King: Niet veel, nee. Bill: En eh… de kustlijn? King: Nou, die zie ik helemaal niet. Shortie: Oh. Nou… King: Maar d’r is beweging op het bovendek. Ja! Hé, het is Dau, de captain, en nog een paar anderen. En… ja, een zeeofficier, een Noor zou ik zeggen. Mark: Wat… wat… wat komt dié hier doen? King: Hij praat met onze geliefde captain. Mark: Ja! (lachje) King: Verroest, hij gaat de andere kant op! Kom terug! (iedereen roept mee) Hiér moet je wezen! Laat ons er uit! Hé daar!! Weg. Ik zie ‘m niet meer. Mark: Ja, misschien kan ie ons nog horen als we allemaal tegelijk schreeuwen. Vooruit jongens, open die hooischuren! (iedereen roept - gebonk op de deur) Mark: Vooruit, jongens!! (iedereen roept) Bewaker: Stilte, of ik schiet! Bill: Niks van aantrekken, mannen, hij durft toch niet te schieten zolang die Noor aan boord is. (iedereen roept) (op de brug) Kapitein: Tevreden over uw inspectie, commandant? Commandant: Ja, alles schijnt in orde te zijn. M’n verontschuldigingen dat ik u zoveel van uw tijd in beslag heb genomen. Kapitein: Oh, dat hindert niet! Nu ik de loodsen aan boord heb, vertrek ik zo gauw mogelijk. Commandant: Nou, dan zal ik u niet langer ophouden. Goeiedag, eh… Kapitän Dau. Kapitein: Een ogenblik, commandant, ik zal mijn eerste officier vragen uw boot langszij te brengen. Commandant: Oh, dank u. (gaat hem roepen) Kapitein: Paulsen? Paulsen: Herr Kapitän?
Kapitein: De commandant is klaar om naar de wal te gaan. (gedempt) Zeg, zeg, die gevangenen, als die Noor ze hoort, zijn we nog niet gelukkig. Laat onmiddellijk alle deklieren aanzetten en roei z’n boot dan langzszij. Ik hou ‘m wel even vast. (hardop) Eh… eh… en ogenblikkelijk, hè. Begrepen? Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Commandant: (gaat weer naar binnen) Nou, uw bemanning schijnt nogal vrolijk te zijn, kapitein. Kapitein: Eh… eh… ja, ja ja. Commandant: Ze ruiken zeker de thuishaven? Kapitein: Ja. Ja, dat zal wel. Uw boot komt over een paar minuten langszij, commandant. Ik mag u in die tijd mischien een glas eh… Commandant: Nee, nee, dank u, ik zal niets gebruiken. Kapitein: Dan wilt u me wel toestaan eh… Commandant: Hè? Hè? uw machines, kapitein. Nou, u zet er wel vaart achter. Kapitein: Ik wil zo gauw mogelijk vertrekken, maar wat u nù hoort zijn de deklieren. Commandant: De lieren? Maar eh… Kapitein: Het is nodig gebleken ze elke dag wat te laten doorlopen, althans in een koud klimaat zoals hier. Commandant: Oh, ik begrijp het al, ja. Ziezo, kapitein, als u er niets op tegen hebt, dan zal ik dan maar gaan. (vertrekt) (op het dek) Kapitein: Alles weer rustig, Paulsen? Paulsen: Jawel, Herr Kapitän, de demonstratie is afgelopen. Kapitein: De commandant heeft er gelukkig niets van gemerkt. Maar die Noorse loodsen, zouden zij iets gehoord hebben? Paulsen: Beslist niet, Herr Kapitän. Die waren allebei in de kaartenkamer toen het begon. Ik heb met ze gesproken. Ze beweren dat ze ons niet voorbij Bergen kunnen brengen. Kapitein: Waarom niet!? Paulsen: Het is al laat, ze weigeren in het donker te navigeren. Ze zeggen dat Bergen een versterkte marinebasis is en ze kunnen geen toestemming geven. Kapitein: Kunnen ze geen toestemming geven?! Wij varen door, ongeacht hun bezwaren. Ga ze dat maar zeggen. Eh… eh… nee, nee, ik zal het zelf wel zeggen. Vraag of ze onmiddellijk naar de brug komen. (op de brug) Kapitein: Zo, heren, ik wil u mededelen dat ik ogenblikkelijk vertrek en dat ik de hele nacht in zuidelijke richting blijf doorstomen. Loods: Dat is helaas onmogelijk, kapitein. Kapitein: Waarom onmogelijk? Ik neem de volledige verantwoordelijkheid voor mijn schip op me. Loods: Daar gaat het niet om. Er zijn honderden kleine vissersboten in deze wateren. Als u in ‘t donker doorvaart, zult u er zeker een paar overvaren. Kapitein: Het is nog een paar uur licht en ik zal ze de grootst mogelijke ruimte geven. Loods: Toch moet ik u aanraden hier tot morgenochtend voor anker te gaan. Kapitein: Geen sprake van! Ik moet doorvaren, ik heb geen keus. Eh… eh… Paulsen? Paulsen: Herr Kapitän. Kapitein: Anker hieuwen. We gaan de zuidelijke koers varen. Kapitein: Zie je die lichten daar, Paulsen? Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: We zijn bij de ingang van de Sognjefjord. Nog een paar uur en we passeren het Skaggerak. Dan kunnen we op volle kracht doorstomen, zonder oponthoud. Paulsen, we hebben het huzarenstukje uitgehaald de blokkade te doorbreken. (telefoon) Paulsen: (neemt op) Hier de brug. Met de eerste officier… Ja?... Welke boeg?... Stuurboord! Bedankt. (legt neer) De uitkijk in het kraaiennest, Herr Kapitän. Hij meldt de lichten van een klein schip op stuurboordsboeg. Kapitein: Een vissersman? Paulsen: Volgens hem heeft het de lijnen van een oorlogsschip. Uitkijk: Seinboot aan stuurboord! Paulsen: Ja! Daar! D’r wordt naar ons geseind. Ze… ze roepen ons op. We moeten stoppen! Ze sturen een officier aan boord. Kapitein: Komt er dan nooit een eind aan die tegenwerking? Nou, stop de machines, Paulsen. Kapitein: Ik moet protesteren. Deze inmenging door de Noorse autoriteiten kan voor mijn schip de rampzaligste gevolgen hebben. Noorse officier: Het spijt mij, kapitein, ik heb bevel gekregen bij u aan boord te komen. Mijn admiraal wacht mijn rapport af op de torpedojager. Geen enkel schip, van welke nationaliteit dan ook, mag de versterkte marinebasis Bergen passeren zonder voorafgaande inspectie. Kapitein: Dat is het toppunt! Ik lààt mijn schip niet doorzoeken. De “Altmark” vaart onder Duitse vlag. Officier: Maar kapitein, ik eh… Kapitein: Als u denkt dat ik bewapend ben, kan ik u de verzekering van het tegendeel geven. De “Altmark” is geen oorlogsbodem.
Officier: Uw woord is mij helaas niet voldoende. En omdat u weigert uw schip te laten onderzoeken, zult u ogenblikkelijk uit dit gebied moeten vertrekken. Kapitein: Goed, daar onderwerp ik me aan. Ik heb ik elk geval de medewerking van uw Noorse loodsen. Officier: De loodsen verlaten het schip gelijk met mij, kapitein. (in het bureau van de Admiraliteit - telefoon) X - (neemt op) Admiraliteit, afdeling Operaties… Ja?... Ja, spreekt u mee… Wat zegt u?... Ja! Prachtig! Dank u. (legt neer) Van het vlaggetje van de “Altmark” kunt u het stof wel afblazen, Commander. Commander: Ah? Bedoelt u daarmee dat er eindelijk iets bekend is? X - En of. Commander: Zo? X - ‘t Is nog niet definitief, maar het is meer dan een gerucht. Commander: Mm. X - Deze keer komt het uit Noorwegen. Prikt u het “Altmark”-vlaggetje maar tien mijl ten noorden van Bergen. Commander: Zo zo... (doet het) X - Zo! En nu zullen we ‘ns kijken hoe de zaken staan. Wie hebben we op de Noordzeepatrouille? Commander: Eh… de... Vierde Flotille, sir, met Captain Vian op de “Cossack”. Hij zal nu ongeveer... hiér zijn. Dat is tweehonderd mijl van het laatste punt dat eergisteren gesignaleerd werd door... (op de “Cossack”) Seiner: Captain Vian, sir? Vian: Wat is er, seiner? Seiner: Bericht van de codeafdeling, sir. Vian: Dank u. (leest het) Mm. Dit is een bericht waar we iets aan hebben, loods: “Duitse tanker “Altmark” waargenomen in de buurt van Bergen, heden om zes uur voormiddag. Stoomt zuid. Zoek het schip, dwing het naar open zee, enter het en bevrijd de gevangenen.” Luitenant: Ha, dat klinkt wel afdoende, sir. Vian: Ja, da’s ondubbelzinnig. Even de kaart bekijken. Om zes uur moet de “Altmark” dus zowat hiér geweest zijn. In beschut water is een snelheid van minstens tien knopen te ontwikkelen, eh… dus nu zullen ze ongeveer hiér zijn. Luitenant: Yes, sir. Vian: Luitenant. Luitenant: Yes, sir? Vian: Ik ga de “Altmark” onderscheppen. Dat betekent koerswijziging en hogere snelheid. Geef de flotille een sein mij te volgen. Luitenant: Aye aye, sir. Vian: Tien graden stuurboord. Stuurhuis: Tien graden stuurboord, sir. Vian: Volle kracht vooruit. Stuurhuis: Volle kracht vooruit, sir. Vian: We zullen binnenkort wel een nauwkeuriger opgave van de positie van de “Altmark” krijgen. Het kustcommando moet toch eh… moet nu gewaarschuwd zijn en heeft zijn vliegtuigen er natuurlijk op afgestuurd. (in het vliegtuig) Piloot 1: Dat lijkt er veel op. Piloot 2: Ja! Het is in elk geval een tanker. Piloot 1: En de grootte klopt ook. Zwart geschilderd, één schoorsteen. Ja, alles schijnt te kloppen met de instructies. Piloot 2: We zullen een eindje dalen om beter te zien. Piloot 1: Goed, ja. Heb je je camera in de aanslag? (daalt) Ja! Het is de “Altmark”. Ik ga rakelings over de boeg vliegen, dan kun je de naam lezen. En kijk met je andere oog of er luchtafweerkanonnen bemand worden. (daalt) Asjeblieft! Geen twijfel mogelijk. Piloot 2: Ja, joh, het staat er: ALT-MARK. Uit Hamburg. Piloot 1: Sein onmiddellijk: “Vijand waargenomen.” Piloot 2: Ja. Piloot 1: En in gewone taal, niet in code. Piloot 2: Kunnen we dat wel doen? Piloot 1: Het komt er op aan geen tijd te verliezen. Als we niet opschieten, ligt de “Altmark” hoog en droog in Duitsland. Vlug! Je seint: “K van King. Oproep aan alle eenheden ter zee.” “K van King. Oproep aan alle eenheden ter zee. Altmark waargenomen op 59 graden noors, 5 graden oost, koers zuid.” (op de “Cossack”) Vian: Hier de brug. Met Captain Vian. Marconist: De radiohut, sir. Ik heb een dringend bericht ontvangen van een vliegtuig van het kustcommando. Vian: Mooi zo. Lees maar voor. Marconist: Beginnend: “Altmark” waargenomen 59 graden noord, 5 graden oost, koers zuid.” De tijd van verzending is 13 uur, sir.
Vian: Dank je… Net dit bericht is binnen: “Altmark” waargenomen op 59 graden noord, 5 graden oost, koers zuid. Ga die positie na op de kaart, loods: 59 noord, 5 oost… Dan zijn we er bijna, zeker? Luitenant: Eh… yes, sir. Luitenant: Schip op stuurboordsboeg, sir! Vian: Ja, ‘k zie het al. Luitenant: Het is een tanker. Vian: Geloof ik ook. Eén schoorsteen, vrij ver naar achteren, stompe masten. Seiner? Seiner: Sir? Vian: Sein aan de Flotille: “Schip in zicht. Peiling 80 graden. Vermoedelijk de “Altmark”. Wijzig koers in haar richting.” Seiner: Aye aye, sir. Vian: Luitenant. Luitenant: Sir? Vian: Ik ga naar de tanker toe en als het de “Altmark” blijkt te zijn, heb ik waarschijnlijk een gewapende enterploeg nodig. Jij hebt de leiding. Je kunt over alle mannen beschikken die je nodig hebt en houdt ze gereed. Luitenant: Aye aye, sir. Vian: Als we er inderdaad aan boord gaan, moet je op actieve tegenstand rekenen. Goed begrepen? Luitenant: Yes sir. Vian: Mooi. Hoe laat is ‘t nu? Luitenant: Bijna 15 uur, sir. Vian: Zo laat al? Dan wordt het straks al donker. (op de “Altmark”) Paulsen: Herr Kapitän? Er is een schip dwars op aan stuurboord. Peiling zuid-zuidwest. Kapitein: Ja, Paulsen, je hebt gelijk. Uitkijk: Schip op stuurboordsboeg! Kapitein: Britse oorlogsschepen, Paulsen! Minstens drie. Paulsen: Ja! Ze hebben ons gezien. Ze hebben hun koers in onze richting gewijzigd. Het voorste schipt seint, Herr Kapitän: “Wijzig koers. Stuur west.” Ze willen ons naar open zee hebben! Kapitein: Negeer het sein. Dezelfde koers houden. De Engelsen durven ons hier toch niet onderscheppen. Paulsen: Ze kunnen geweld gebruiken! Kapitein: Dan kunnen we hun geweld op onze eigen manier beantwoorden. [= onszelf tot zinken brengen] Op dergelijke noodgevallen zijn we berekend. De bevelen van de Führer zijn duidelijk. Paulsen: U bedoelt… Kapitein: Ja, dat bedoel ik precies. Eh… laat luitenant Schmidt bij me komen. De explosieven liggen in het magazijn en hij kan de sleutel nodig hebben. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. (gaat) (in het ruim) Mark: Zeg, ze schijnen het aan dek razend druk te hebben, King. Da’s nou al de tweede groep Duitsers die hier door het ruim komt hollen. King: Ja. Ik merk het. Bill: En ze hebben allerlei elektrische rommel bij zich! Kabels en draden. Heeft er iemand een idee wat ze gaan uitspoken? King: Ja, ik wel, denk ik. Captain Langsdorff van de “Graf Spee” heeft ervoor gezorgd dat z’n schip niet in handen van de vijand viel. Ik vermoed dat captain Dau hetzelfde principe toepast. Mark: Goeie genade! Wil je daarmee zeggen dat ze springladingen aanleggen? King: Daar komt het op neer, ja. Shortie: Hallo! Bill: Nou, dan zitten ze wel lelijk in de rikketik. Shortie: Ze weten dus toch niet zo zeker of ze wel in een Duitse haven zullen aankomen. Kom zeg, we gaan het vragen! King: Een goed idee. Shortie: Zeg, snijbonen, wat zijn jullie aan ‘t uitspoken? Bewaker: Ja, uit de weg.! Shortie: Hé, niet zo onvriendelijk. Jij bent in dat onderruim geweest, hè? Springladigen aanbrengen. Bewaker: En wat dan nog? Shortie: Zeker om de boel tot zinken te brengen? Bewaker: We nemen voorzorgen tegen een mogelijke aanvak van jùllie marine. Dit schip is ongewapend en kan zich niet verdedigen. Shortie: (spotlachje) Ongewapend! We zijn niet doof, wij hebben die oefenschoten heus wel gehoord. King: Nou, hou maar op, man. Ik wil ‘m wat vragen. Zeg, heeft iemand er al over nagedacht wat er met ons hier in het ruim gebeurt als jullie de bodem uit het schip laten ploffen? Bewaker: Jullie krijgt evenveel kans te ontsnappen als wij. King: En hoe stel je je dat voor? Bewaker: De luiken gaan open voordat de ladingen tot ontploffing gebracht worden.
King: Zo. Dan hebben we die situatie blijkbaar te aanvaarden. Maar kun je ook zeggen hoe groot de kans is dat het schip tot zinken wordt gebracht? Bewaker: Dat is onmogelijk te zeggen, maar we zijn onderschept door een half flotille Britse torpedojagers die eisen dat we de territoriale wateren verlaten. Er is ook een Noors schip bij dat ons langs de kust is... Kapitein: De Britse torpedojagers dringen nog steeds op! En de kans bestaat dat we naar open water gedrongen worden. Hoe dicht zitten we nou onder de kust? Paulsen: Volgens de laatste kruispeilingen zijn we een halve mijl uit de kust. Kapitein: Dat is goed. En ik zie een opening tussen de rotswanden aan bakboord. We gaan in die fjord een schuilplaats zoeken. Hard bakboord. Roerganger: Hard bakboord, Herr Kapitän. Uitkijk: IJs recht vooruit! Pakijs! Paulsen: Er zit dik drijfijs aan de ingang van de fjord, Herr Kapitän. Kapitein: Ik kan er niets aan doen, we gaan d’r in. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: Midscheeps. Roerganger: Midscheeps, Herr Kapitän. (botsing met pakijs) Paulsen: Dit is de Jossingfjord, Herr Kapitän. Ik ken ‘m. ‘k Ben d’r al ‘ns in geweest, maar nooit met zulk dik ijs. Kapitein: Tien graden stuurboord. Roerganger: Tien graden stuurboord. Paulsen: We kunnen niet verder, Herr Kapitän, er is een rif aan stuurboord. Kapitein: Midscheeps, stop machines. Roerganger: Midscheeps, stop machines. Kapitein: We blijven hier in het ijs liggen, Paulsen. De Engelsen kunnen ons nu niet bereiken. Paulsen: Maar Herr Kapitän, we zijn nu diep in de Noorse territoriale wateren en we schenden het internationale recht door gevangenen aan boord te hebben. Kapitein: Daar komen ze nooit achter. Uiterlijk zijn we een ongewapende tanker die zich volkomen wettig gedraagt. We zijn in neutrale wateren op een misdadige manier bedreigd en we hebben een ontwijkende manoeuvre gemaakt. (op de “Cossack” - zoemer) Luitenant: (neemt op) Met de brug?... Ja, captain Vian is hier… (legt neer) De radiohut heeft een bericht van de admiraliteit ontvangen, sir. Er komt iemand mee naar boven. Vian: Dank je. Onderluitenant! Onderluitenant: Sir? Vian: Laat de bootsman zorgen dat de ankerploeg op het voordek aantreedt. We gaan hiér voorlopig voor anker. Onderluitenant: Aye aye, sir. (gaat) Vian: De tijd schiet op, luitenant. Koerier: Captain, sir, boodschap van de radiohut. Vian: Dank je. “Bericht ontvangen. “Altmark” bewapend met twee 15 cm-kanonnen.” Eh… dat zal dan wel blijken. Luitenant: Er is een sloep van het Noorse schip vertrokken, sir. Hij komt deze kant op. Vian: Ja, je hebt gelijk. Eh… ik ga naar beneden om te horen wat de heren ons te vertellen hebben. (gaat) Noorse officier: Kapitein, ik ben aan boord gekomen om u mede te delen dat u de Noorse neutraliteit schendt en om u formeel te verzoeken zich buiten de driemijlszone terug te trekken. Vian: Wij hebben reden om aan te nemen dat de Duitse tanker “Altmark”, die zich nu schuilhoudt in de Jossingfjord, een groot aantal Britse krijgsgevangenen aan boord heeft. Als dat zo is, wordt de neutraliteit door de ”Altmark” geschonden. Ik wil weten of die krijgsgevangenen aan boord zijn of niet. Noorse officier: De tanker is minstens één keer doorzocht en ik heb de verzekering dat het schip onbewapend is en dat de papieren in orde zijn. Verder heb ik order gekregen te verhinderen dat u de Jossingfjord binnenstroomt. Vian: Is dat alles wat u te zeggen hebt? Noorse officier: Ja, dat is alles. Behalve het verzoek om uw garantie dat u zich zult terugtrekken. Vian: Die garantie kan ik u helaas niet geven. (in het bureau van de Admiraliteit) X - Hebt u het laatste bericht van de “Cossack” uit Noorwegen al gelezen, Commander? Commander: Jazeker, sir. X - Dan zult u in dit bevel ook wel belang stellen. Commander: (bekijkt het - fluit) Zo zo... Onze vriend de “Altmark” weer. X - Precies. Commander: Ja... Ja, maar dat is duidelijk de stijl van de minister [Winston Churchill] zelf. X - Dat hebt u goed gezien. Hij heeft het bevel inderdaad zélf geschreven na z’n gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken. Het wordt op dit ogenblik overgeseind. “Tenzij Noorse torpedojager de “Altmark” gaat escorteren om het schip met een Engels-Noorse bewaking aan boord en een gezamenlijk escorte naar Bergen te brengen, draag ik u op de “Altmark” te enteren...” Commander: Zo zo... X - “…de gevangenen te bevrijden en het schip in bezit te nemen in afwachting van verdere instructies.”
(op de “Cossack”) Vian: “…Komt Noorse torpedojager tussenbeide, dan waarschuwt u haar op een afstand te blijven. Opent zij het vuur op u, dan vuurt u niét terug, tenzij de aanval hevig is, in welk geval u zich dient te verdedigen met een minimum aan geweld.” Loods! Loods: Sir? Vian: We gaan terug naar de Jossingfjord. Wanneer kunnen we er zijn? Loods: Eh… over zowat twintig minuten, sir. Vian: Luitenant, waarschuw de machinekamer dat we vrijwel onmiddellijk vertrekken. Ieder gaat op zijn post voor actie zodra de ingang van de fjord in zicht is. Luitenant: Aye aye, sir. Vian: En dan, wat de enterploeg betreft… Luitenant: Yes, sir? Vian: Het ziet er naar uit dat je van de partij moet zijn. We gaan erheen. Luitenant: Yes, sir! Ik zal de mannen instrueren. Bootsman: Enterploeg aantreden op het voordek. Enterploeg aantreden op het voordek. (dat doen ze) x - Enterploeg present, sir. Luitenant: Mooi. Dank je wel. Zet ze in rust. x - (rustbevel) Luitenant: Ik heb jullie bij elkaar geroepen omdat er werk in het vooruitzicht is. Jullie hebt al gezien dat de “Altmark” zich schuilhoudt in de Jossingfjord en wij gaan er op af. Maar wat jullie nog niet weet is dat zich waarschijnlijk een groot aantal mannen van de Britse koopvaardij aan boord bevindt, krijgsgevangenen. Het zijn er minstens driehonderd. En als wij hen kunnen bereiken, kunnen we ze bevrijden. De “Altmark” ligt in het ijs, de steven naar het land gericht, en wij komen waarschijnlijk aan stuurboordzijde langszij. De kurken vinders worden uitgezet, de relinghekken weggenomen, en ons eerste doel zodra we aan boord zijn, is het kuildek. Zijn we daar eenmaal, dan verdelen we ons in vier groepen, één voor het voordek, de brug, midscheeps, en het achterschip. Ik weet niet wat voor tegenstand we zullen ontmoeten, het zal wel heet toegaan. Maar er wordt niet gevuurd voordat de bemanning van de “Altmark” begint te vuren. Het wordt gevaarlijk, maar als we de gevangenen kunnen bevrijden, is het dubbel en dwars de moeite waard. Nu inrukken en wapens halen. Ik heb jullie waarschijnlijk over een half uur nodig. x - (bevel om in te rukken) (op de “Altmark” - er wordt geklopt) Paulsen: Herr Kapitän? Herr Kapitän? Kapitein: Ja? Eh… eh… ja, ja, wat eh… wat is er? Paulsen: (opent de deur) U zei dat ik u moest roepen. Kapitein: Eh… eh… ja. Ja, ik weet het, Paulsen. Eh… hoe… hoe staat het er nu voor? Paulsen: In de fjord is alles rustig, Herr Kapitän. Niets te zien van de Britse torpedojager. Die heeft zich voor zonsondergang teruggetrokken en is nu nergens meer te bekennen. Kapitein: Dat is gunstig. En het Noorse oorlogsschip? Paulsen: Dat ligt nog bij de ingang van de fjord. Kapitein: Prachtig. We zijn veilig zolang het daar blijft. Eh... ik heb in zesendertig uur geen oog dichtgedaan, ik ga een poosje liggen. Zorg dat ik morgenochtend om zes uur gewekt wordt. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. Kapitein: Zet de ankerwacht uit voor de nacht. De ankergrond is goed in deze fjorden. En zeg de machinist dat ie de machines voor onmiddellijk gebruik gereed houdt. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. En als de Engelsen komen? Kapitein: Hè? (lacht) De Engelsen? Heus, die komen niet, ze zouden niet durven. (lachje) (op de “Cossack”) Wilson: Wat gaat er nu gebeuren, sir? Vian: We hebben de Noorse torpedojager met het zoeklicht waargenomen. Zij ligt bij de ingang van de fjord. We gaan ze aanroepen en als ze het ermee eens zijn, gaan we samen de fjord in en brengen de “Altmark” op naar Bergen. Wilson: En als de Noren dat niet willen? Vian: Dan gaan we alleen en enteren de “Altmark”… Langzaam achteruit, beide machines. Machinist: Langzaam achteruit, beide machines, sir… Vian: Stop! Machinist: Stop, sir… Vian: Geef me de megafoon, seiner. Seiner: Alstublieft, sir. Vian: Torpedoboot! Ahoy! Noorse torpedojager: Ahoy daar! U moet de Noorse territoriale wateren verlaten! Vian: Ik heb bevel gekregen u te vragen samen met ons de ‘Altmark’ naar Bergen te brengen voor inspectie. Stoomt u nu met mij de fjord in? Noorse torpedojager: Er is te veel pakijs. Het is te gevaarlijk. Vian: Volg mij dan, ik maak wel een doorgang vrij… Geen antwoord. Halve kracht vooruit, beide. Machinist: Halve kracht vooruit, beide, sir.
Vian: Zoeklichten! Richt ze recht vooruit. Luitenant: Aye aye, sir. Vian: Schakel in… Zo is ‘t beter. Luitenant, bent u daar? Luitenant: Yes, sir. Vian: Houd je groep gereed, we gaan enteren. (op de “Altmark” - alarmbel) Paulsen: Herr Kapitän! Kapitein: Wat is er? Waarom heb je de alarmbel gebruikt? Paulsen: Ik wilde u naar de brug roepen, Herr Kapitän, in verband met wat er bij de ingang van de fjord gebeurt. Kapitein: De ingang, hè? Geef met je nachtkijker… Ik zie niets onrustbarends, alleen een donker schip dat een helder licht voert. Paulsen: Dat weet ik! Maar wat is het voor een schip, Herr Kapitän? Kapitein: Het zal wel een schip van de Noorse kustpatrouille zijn. Moest je me dààrvoor nou storen? Ik ga terug naar m’n hut. Uitkijk: Schip komt de ford in, Herr Kapitän! Kapitein: Heh! ellendelingen. Schakel het zoeklicht in… Nou? Kun je wat zien? Paulsen: Het is moeilijk te zeggen, Herr Kapitän, deze afstand. En ons zoeklicht wordt door het ijs weerkaatst. Kapitein: Het moet een Noor zijn, anders had die torpedoboot er wel een stokje voor gestoken. Sein een boodschap met de bruglamp. Vraag wie het is. Paulsen: Jawel, Herr Kapitän. (seint) Kapitein: Kwartiermeester? Kwartiermeester: Herr Kapitän? Kapitein: Houdt het zoeklicht op dat schip gericht. Kwartiermeester: Jawohl, Herr Kapitän. Kapitein: En? Paulsen: Geen antwoord. Nee, wacht, ze seinen terug: “Laat uw touwladder zakken.” Kapitein: Verdraaid! Natuurlijk weer zo’n Noor die aan boord wil. Ik begrijp niet waarom. Vraag nog ‘ns naar de naam. Paulsen: (seint) De afstand wordt kleiner, Herr Kapitän. Kunt u de vorm al onderscheiden? Kapitein: Niet met dat ellendige zoeklicht van die lui in mijn ogen. Paulsen: Ze seinen weer! Kapitein: Wat zeggen ze nou? Paulsen: “Laat stuurboordanker vallen”! Herr Kapitän, moeten we… Kapitein: Nee, natuurlijk niet. Het zijn de Engelsen! Geef alarm! (alarmbel) Laat de ankerketting schieten. Stuurhuis, laat de machinekamer zich gereed houden. Houdt dat zoeklicht op ze gericht… Ja, het is een torpedojager, een Britse. Paulsen: Maar wat kunnen ze uitrichten, Herr Kapitän? Ze kunnen ons hiér toch niet enteren? Dat laten de Noren niet toe. En als ze het vuur openen, is dat een flagrante oorlogshandeling. Kapitein: Mogelijk, maar daar kunnen we niet op wachten. We moeten voor onszelf zorgen. Stuurhuis? Stuurhuis: Stuurhuis, Herr Kapitän. Kapitein: Volle kracht vooruit. Stuurhuis: Volle kracht vooruit. Paulsen: Maar die torpedojager, Herr Kapitän, die ligt recht vooruit! Kapitein: Weet ik wel. We gaan d’r rammen. Paulsen: En de gevangenen dan? Als we zinken, verdrinken ze als ratten! Kapitein: Wij zinken niet, wij zijn zwaarder. Ik ga de Britten tegen de rotsen drijven. Vannacht, Paulsen, maken we geschiedenis! (op de “Cossack”) Onderluitenant: Captain Vian… Vian: Wat is er? Onderluitenant: De “Altmark” is in beweging, sir. Ze hebben de ankerketting aan bakboord laten schieten en de machines lopen. Ze maakt een zwaaiende beweging, sir. Ik geloof dat we geramd worden! Vian: Hard stuurboord. Stuurhut: Hard stuurboord, sir. (zwaar geluid) Onderluitenant: De “Altmark” is aan de grond gelopen, sir! Vian: Gaan we nu langszij, midscheeps. Stuurhut: Midscheeps, sir. Vian: Halve kracht achteruit, beide machines. Machinist: Halve kracht achteruit, beide machines, sir… Luitenant: Vinders uit. Relinghekken weg! Enterploeg, klaar houden om te springen! Vian: Stop beide machines! Machinist: Stop beide machines, sir. Luitenant: Enterploeg, gereed houden!... Nu!! Enterploeg: (entert, luide kreten slakend) Luitenant: Dek je onder de verschansing, mannen!... Onderluitenant!
Onderluitenant: Sir? Luitenant: ‘t Is hier onnatuurlijk stil. Geen verzet, en alle deklichten branden. De bemanning kan zich natuurlijk schuilhouden en wachten met vuren tot wij te voorschijn komen. Onderluitenant: Ja, da’s best mogelijk, sir. Luitenant: Ik kreeg de indruk dat er wapens aan weerszijden van de brug staan. Misschien pompoms, en op het achterdek staan misschien mitrailleurs. Onderluitenant: Niet onmogelijk, sir. Luitenant: Ga met één van de onderofficieren en de mannen die ingedeeld zijn voor het achterschip het achterdek zuiveren. Onderluitenant: Aye aye, sir. Luitenant: Ik neem de groep van de voorbrug en zuiver de opbouw en het schavotje. Onderluitenant: Yes, sir. Luitenant: Aan je werk dan maar. En kom zo gauw mogelijk bij me op de brug. ‘k Heb je misschien nodig, als tolk, onder andere. Onderluitenant: Aye aye, sir. Luitenant: En zet de groepen van het voordek en midscheeps aan het werk. Onderluitenant: Aye aye, sir. Luitenant: Onderofficier Wilson! Wilson: Sir? Luitenant: Wij concentreren ons op de brug. Daar zal de enige georganiseerde tegenstand wel vandaan komen. Maar goed uitkijken naar gewapende mannen, die zich overal kunnen verschuilen. Een geluk dat de deklichten nog branden. Klaar, mannen? Mannen: Yes, sir! Luitenant: Mooi. Volg mij. (schoten) Deze kant… Kijk uit, Wilson! Wilson: Hallo, wat voeren jullie hier uit? Duitse matroos: Kamerad! Wilson: Handen omhoog dan maar. Duitse matroos: Ja, ja, maar ik heb iets te zeggen. Wilson: Slik dat maar in, broer. Handen boven je hoofd. Duitse matroos: Ja, maar het is iets dat u moet weten. Luitenant: Hallo Wilson, wat gebeurt hier? Wilson: Hij hier beweert dat ie ons wat te vertellen heeft. Luitenant: Zet ‘m maar neer bij de rest. Duitse matroos: Ja, mag ik van boord worden gebracht? Luitenant: Van boord? Waarom? Duitse matroos: Een paar van de bemanning zijn aan land gevlucht, anderen zijn op het ijs gesprongen, maar ik ben gewond. Luitenant: O ja? Duitse matroos: Het is gevaarlijk aan boord van de “Altmark” te blijven. Luitenant: Dat ben ik roerend met je eens. Of wacht ‘ns even! Bedoel je dat het gevaarlijk is omdat jullie mensen er iets mee gedaan hebben? Duitse matroos: Ja, Herr Kapitän. Luitenant: Wilson, ik heb het: springladingen. Duitse matroos: Ja, Herr Kapitän. En ze zijn afgesteld op middernacht. Luitenant: Goeie genade. En de gevangenen dan? Hoeveel zijn er aan boord? Duitse matroos: Ik geloof driehonderd. Luitenant: Wilson? Wilson: Yes, sir. Luitenant: Wip even terug naar de “Cossack”. Zeg tegen de kapitein wat we van deze man gehoord hebben, en rapporteer dat er bijna geen georganiseerde tegenstand meer is, en dat ik op weg ben naar de bovenbrug. Wilson: Yes, sir. (loopt terug naar de “Cossack”) Vian: Wilson, is er nieuws? Wilson: Ik kom van de eerste luitenant, sir. Hij weet nu vrijwel zeker dat er een groot aantal krijgsgevangenen aan boord is. Vian: Hoeveel? Wilson: Zowat driehonderd, sir. En d’r is nog iets: één van de Duitsers zegt dat er springladingen geplaatst zijn. Vian: Dat had ik kunnen verwachten. Wilson: Afgesteld op middernacht, sir. Vian: Alsjeblieft! Wilson: Ik moest u ook zeggen dat er bijna geen georganiseerde tegenstand meer is en dat de eerste luitenant op weg is naar de bovenbrug. (vuurgevecht) Luitenant: Goed zo, mannen! Dit is het schavotje. Verspreid je nu… Hé, ik geloof dat bijna alle officieren hier aanwezig zijn… Wie van u is de kapitein?... Kom kom, geef antwoord. Kapitein: Ik. Luitenant: Bent u de kapitein?
Kapitein: Ja. Mijn naam is Dau. Ik ben de kapitein van dit schip. Maar ik moet protesteren. Dit gaat alle perken te buiten. Luitenant: Over die perken hebben we het later nog wel. Ik wil nu maar één ding weten: waar zijn de gevangenen?... Nou? Waar zijn ze? Kapitein: Ze zijn allemaal beneden, in het ruim. Luitenant: Zo. Dus dàt was jullie bedoeling. Wat is er, onderluitenant? Onderluitenant: Op het achterdek hebben we alles in de hand, sir. De mitrailleurs tot zwijgen gebracht. Luitenant: Goed gedaan. Kom dan maar met mij mee. Onderluitenant: Yes, sir. Luitenant: Hé, kapitein, breng ons naar het ruim. (ze lopen erheen) (in het ruim) Mark: Zeg, King, wat eh… wat maak jij d’r nou eigenlijk van? King: Het is wel rustiger geworden. Mark: Jawel, jawel. Het leek wel alsof de hele oorlog boven ons hoofd werd uitgevochten. Bill: Zouden de moffen mot gehad hebben met de Noren? King: ‘t Is best mogelijk. Shortie: Misschien zijn ze al in oorlog. Hitler is er niks te goed voor om ze zonder waarschuwing op hun huid te springen. King: Oh, ze komen weer in beweging. Hé, het lijkt wel of ze ’t luik gaan openmaken! Shortie: Dan hebben de moffen dat akkefietje natuurlijk verloren en zitten in het nauw. Ze hebben gezegd dat ze ons loslaten vóórdat de springladingen worden aangestoken, weet je wel? King: Ja, da’s waar! (luik wordt geopend) Luitenant: Allo daar beneden? Zijn daar soms Britten? Allen: Ja!!! King: Het zit hier vol! Luitenant: Kom dan naar boven, hier is de Navy! Allen: (vreugdekreten) Vian: (met de megafoon) Enterploeg en bevrijde gevangenen, onmiddellijk inschepen op de “Cossack”. Enterploeg en bevrijde gevangenen, onmiddellijk inschepen op de “Cossack”. Krantenventer: Avondblad! Avondblad! Lees het grote nieuws. Oorlogsschip bevrijdt Britse gevangenen in Noorse wateren. Avondblad! Avondblad! Krantenkoper: Mag ik een krant? Krantenventer: Asjeblief, meneer. Oh, eh… bent u het weer, meneer? Krantenkoper: Ja. Wat is er weer voor nieuws? Krantenventer: Over de “Altmark”, meneer. Krantenkoper: De “Altmark”? Krantenventer: Vlak voor kerstmis zei u zelf nog dat we d’r wel meer van zouden horen. Krantenkoper: Ja, da’s waar ook. Krantenventer: Het staat op de achterpagina, meneer, laatste nieuws. Krantenkoper: Ja. Ja, ja, hier staat het. “Captain Vian van de “Cossack” heeft 290 mannen van de Britse koopvaardij bevrijd van de Duitse tanker “Altmark” in de Jossingford. Allen maken het goed.” Krantenventer: Nou, zoiets leest lekker. Hè, meneer? Krantenkoper: Ja, zeg dat wel. Al die gevangenen op het nippertje bevrijd. Je beseft het bijna niet. Krantenventer: Maar ik besef het maar al te best, meneer, ik heb mijn broer bij de koopvaardij. Krantenkoper: O ja? Krantenventer: We hadden al in maanden niks van ‘m gehoord, hè, maar nou legt er toch een telegram thuis, meneer. Hij komt met verlof en hij kan d’r ieder ogenblik wezen. Krantenkoper: Da’s geweldig. Op welk schip vaart ie? O ja, dat mag ik natuurlijk niet vragen, hè. Diep geheim. Krantenventer: Nou, op het moment dient ie niet op een schip, meneer, het zijne is op de Atlantische Oceaan tot zinken gebracht. Krantenkoper: Ai, da’s minder mooi. Krantenventer: Ah, maar hij maakt het goed, meneer. ‘t Staat heel toevalling in deze krant. Hij is één van de jongens die door de “Cossack” van de “Altmark” zijn gehaald.