Hoorspelen.eu Script en hoorspel
Het oude wijsje
Het script is voor u uitgeschreven door Marc en Herman Van Cauwenberghe.
VPRO vrijdag 20 september 1963 [20.05-22.00] Het oude wijsje Robert Pinget - Coos Mulder Vertaling: Jan Verstappen. (La manivelle: pièce radiophonique, Éditions de Minuit, Paris 1960 The Old Tune, 23 augustus 1960 BBC Third Programme) Smartens: Tonny Foletta De Vet: Philippe la Chapelle Twee oude mannen komen elkaar na lange tijd weer tegen. Er ontwikkelt zich een gesprek zoals er zoveel op een dag worden gevoerd. Een nogal verward gesprek, omdat de oude baasjes het niet eens kunnen worden over bepaalde jaartallen en gebeurtenissen... The Old Tune ('La Manivelle') A conversation piece written for the Third Programme by Robert Pinget English text by Samuel Beckett Produced by Barbara Bray Robert Pinget's La Manivelle, as the French original is called, was commissioned by the Third Programme after the broadcast of the author's remarkable play Dead Letter in July 1959. The French title refers to the handle of the barrel-organ whose voice makes a third in this touching yet comic conversation piece about two old men trying pathetically, against grotesque odds within and without, to remember the good old days. Robert Pinget is a young writer of Swiss origin, formerly a painter, who lives in Paris and is making an increasing reputation as a novelist and playwright. He is one of the few writers who have been able so far to assimilate truly into their own work the influence of Samuel Beckett. Pinget has learned much from that unique voice and yet, unlike some others, has clearly preserved the individuality of his own. Since Beckett (together, interestingly enough, with Henri Michaux) is the writer Pinget most reveres, it was with delight that both the author and the prospective producer of La Manivelle greeted Beckett's generous offer to translate the play. His fidelity to the original was minute and devoted; at the same time the translation emerges as a work of art in its own right. So The Old Tune forms a gracious and affectionate exchange of compliments between the two authors, as well as another example of their common concern for what is both fragile and lovable in humanity at large.
(straatgeluiden - een pierement speelt een oud wijsje - het mechanisme blokkeert - orgelman klopt vruchteloos op het orgel) Smartens: Daar gaan we! Weerom foetsie. Verdomde muziek! (slaat hard op het orgel - het mechanisme komt weer op gang) Ah... ‘t wierd tijd. De Vet: Maar dat is Smartens! Smartens! (lachje) Die goeie Smartens! Je kent me toch nog wel? Smartens: Hè? De Vet: De Vet! Vader van de rechter. De Vet! (lachje) Je weet wel? Smartens: Meneer De Vet! Wel heb je ooit. Meneer De Vet. Gaat u… gaat u toch zitten. Gaat u toch zitten! Wacht even… Hier, hier… Ja... Weertje, hè, meneer De Vet? De Vet: Ha, die goeie Smartens. Da’s leuk van je nog ‘ns terug te zien, na al die tijd, hè, na… na… na al die tijd, hè. Smartens: Hè ja, meneer De Vet, (lachje) hè ja, zo is het, hè. En eh… vertelt u ‘ns. De Vet: Nou, ik heb gewoond bij m’n ene dochter… Smartens: Ja. De Vet: …en die is nou dood. Smartens: O… De Vet: Ja, ik ben hier teruggekomen en woon nou bij m’n andere dochter. Smartens: Juffrouw eh… juffrouw… ja, hoe was het ook weer? De Vet: Bertha. Ja, je weet dat ze getrouwd is, hè? Ja, met Heumer, de boomkweker. Ze hebben… hebben twee kinderen. Smartens: Goeie partij! Goeie partij, meneer De Vet. M’n gelukwensen. Maar eh… vertel ‘ns, waaraan is ze gestorven? De Vet: Kanker. Ja, alles geprobeerd, ja. Smartens: Ja. De Vet: Ze heeft er drie jaar mee gelegen. Smartens: Ah zo. De Vet: Ja... Smartens, zo gaat het, de jongelui gaan en de oudjes die blijven maar. Smartens: Ja, da’s spijtig, meneer De Vet. De Vet: En jij, jouw vrouw? Smartens: Ja, die houdt het nog wat uit, hè, die houdt het nog wat uit. Maar ja, wie weet hoe lang nog. De Vet: Ja, mijn arme Hannie… Ach ja... ja... Smartens: Had ze kinderen? De Vet: Drie. Drie kinderen. Jan, de oudste, dan Ronnie en dan de kleinste, Cecile, van wie ik het meeste hou. Ja, van de kleinste, een meisje. Ze heet Cecile. Smartens: Mooie naam.
De Vet: O, en ze is bijdehand voor d’r leeftijd! ‘t Is haast niet te geloven! Wat zei ze toch laatst weer eens een keer? Eh... Ach, mijn arme Hannie. Smartens: En eh… uw schoonzoon? De Vet: Wablief? Wablief? Wat? Smartens: Ja, ‘t is spijtig, meneer De Vet, ‘t is spijtig. Ach ja, die kinderen. (auto scheurt voorbij) Ja, ze zouden je gewoon tot moes rijden met hun rotwagens. De Vet: Gevaarlijk, zo’n drukke weg! Gevaarlijk! Smartens: Ze zouden je gewoon tot moes rijden. De Vet: Ach, in onze tijd, Smartens, in onze tijd, toen lag deze weg buiten de stad, helemaal buiten de stad. Het was er rustig, weet je nog? Smartens: Ja, of ik het nog weet. (lachje) Je was hier echt op het land, op het platteland, hè? Daar op de berm, daar... daar plukten ze bloemen. De Vet: Ja ja. Smartens: Bloemen plukten ze d’r. Ja... Als je dan denkt, als je dan denkt... (plotseling totale stilte, 10 seconden het wijsje herneemt, aarzelt, stopt - stilte - de straatgeluiden hernemen) Ach, de… de paarden en de rijtuigen, de landbouwers, de landbouwers, ja, da’s allemaal al lang geleden, meneer De Vet. De Vet: En… en de coupés! Smartens: Ja. De Vet: Ja, weet je nog wel? Dat was pas echt rijden, in de coupeetjes. (lachje) Smartens: In ieder geval was het toen niet hetzelfde als nu, hè, met hun rotwagens. Ze zouden je gewoon tot moes rijden! De Vet: Zal ik je ‘ns wat zeggen, beste Smartens? Smartens: Ja. De Vet: Al die snelheid, weet je… Smartens: Ja. De Vet: …alles loopt er door mis. Alles! Smartens: Ja. De Vet: Dat is geen leven meer. Het is geen leven. Alles loopt mis, zelfs het weer. (voorbijrazende auto) Ja, ja, ja, in onze tijd, in de lente… Weet je nog? Die lentes van ons, hè, ja, ja, ah, die waren heel wat warmer. En de zomers dan! Snikheet! Snikheet. Smartens: Ja, of ik dat nog weet. Ja, daar had je dat jaar, ja, dat eh… dat mot geweest zijn zo rondom 1895, ja, toen we nog in Hoorn woonden. Toen maakten we elke avond ons dak nat met de rubberslang. Ja, om het ‘s nachts wat koeler te hebben. Ja ja, de zomer van 1895. De Vet: Ah, dat lijkt me sterk, Smartens. Smartens: Ja? Smartens: Weet je dan niet dat een rubberslang een grote luxe was? Ja, een grote luxe. Dat kwam pas na de oorlog. Smartens: Zou het? De Vet: Ja, het zou niet alleen, ik zeg je dat de eerste hier van Heymans was, de ouwe heer Heymans, na de oorlog. Misschien 1920. Smartens: Ja. De Vet: En… en toen was het nog duur. Weet… weet je dan niet meer dat… dat ze een gieter gebruikten? Je had toch zelf een stukkie tuin? Of niet? Je vader had toch die tuin aan de… aan de… aan de Willemsstraat? Smartens: Nee, aan de Rode Weg, meneer De Vet. Ja, de Rode Weg. Maar het is waar wat u zegt van dat spul, ja, da’s waar, ja. (lachje) Waar klets ik over? Een rubberslang. We hadden in die tijd nog geeneens stromend water. Of wel soms? De Vet: Ja, de Rooie Weg, daar was het, achter Toons houtzagerij. Smartens: Ja, dat hadden we nog geeneens voor 1925. Ja, nou weet ik het weer goed. Een waskom en een lampetkan! (voorbijrazende auto) De Vet: De Rode Weg, ja. Smartens: Hè? De Vet: Heb je gezien wat ze daarmee gedaan hebben? Smartens: Ja. De Vet: ‘k Ben er gisteren geweest met m’n schoonzoon. Heb je gezien wat ze gedaan hebben met onze stukkies tuin en onze mooie sleedoornhagen? Smartens: Ja! Al die zomerhuisje, hè… De Vet: Ja…. Smartens: …die daar opgeschoten zijn als paddenstoelen. Ja, ze vallen om als je d’r tegen blaast. De Vet: Huh. Smartens: Zo is het maar net. De Vet: Ja, die houden het niet lang. Smartens: Nee. De Vet: O nee, nee. Nee... als je dan bedenkt wat ze vroeger een sterke steen gebruikten. Smartens: Ja. En dan ook nog geen... geen fundamenten, geen kelders, helemaal niks, (afkerig) hoe wil je dan dat er mensen in wonen, zonder kelder voor hun boter? Ah, nou vraag ik je. Op palen, zeggen ze, op palen! (lachje) Net als in het moerastijdperk, ja De Vet: Ja, ja.
Smartens: En dat heet dan vooruitgang. De Vet: (lacht) Ja, jij… jij… jij bent geen steek veranderd! Smartens: Nee. De Vet: Jij bent nog steeds dezelfde ouwe grapjas, Smartens. Zeg, jij loopt nou toch zo tegen de tachtig, is het niet? Smartens: Ja ja, achtenzeventig. Achtenzeventig. Ja, ’t zal nou wel gauw aflopen. De Vet: Wat... wat zeg je daar nou, Smartens? Wat zeg je daar nou? Wel, man, ik… ik word eenentachtig! Je bent nog een jonge kerel, Smartens! Smartens: (lacht) U maakt ook altijd nog grapjes, hé? (lacht) Die meneer De Vet! (lachje) De Vet: Hier… Nou, beste Smartens, een rokertje, hè? Smartens: Ja... De Vet: Wacht ‘ns even... Ja... ja... Dat gezanik! M’n… m’n dochter heeft ze natuurlijk weer ingepikt. Ja, je… je mot weten: ze wil niet dat ik rook. Smartens: O... De Vet: Hè, waar bemoeit ze zich mee? O, ah! (lachje) Daar heb ik ze! Daar heb ik ze. Smartens: Ja, ik wil u niet ontrieven. De Vet: Mij ontrieven? Kom nou, vooruit, tast toe, tast toe. Smartens: Ze zitten zo stevig in het pakje dat je ze d’r bijna niet uit krijgt. De Vet: Nou, nou, hou jij dat pakje dan even vast, hè? Smartens: Ja De Vet: O, o, genade! Nou valt het op de grond. Wat… wat ben ik toch onhandig. Kun jij het misschien effe oprapen? Smartens: Ja. Ja… Hier. De Vet: Ja. Smartens: Eh... Wel ja, zo nu en dan een trekje, hè? Maar… het is niet meer wat het was, hoor, die rokertjes van ze. Nee, zijn niks meer waard. Weet u nog die soldatenshag? De Vet: Ah... Smartens: Hè? Dat was nog eens tabak. De Vet: Nou, hè, die… die zwarte soldatenshag. Smartens: Ja. De Vet: Kerel, kerel! Vorstelijke tabak was dat. Dat was tabak voor een vorst! Heb jij misschien een vuurtje? Smartens: O, nee, nee, m’n vrouw wil niet dat ik rook. De Vet: Nou, wacht dan maar even…. Nou heeft ze… heeft ze m’n aansteker ook al ingepikt, die... die heks. Ah, die ouwe trouwe aansteker, hè. Smartens: Nou ja, dat geeft niks, hoor. Dan bewaar ik ‘m. Hè? ‘k Rook ‘m later op. De Vet: Ah, zo vast als een huis heeft die heks ‘m ingepikt. Dat gaat me nou toch een beetje te ver! Dat gaat me nou werkelijk te ver. Ik... ik kan niks meer. (naderende voetstappen) Wacht... wacht… wacht... zeg, wacht. Smartens: Ja. De Vet: We... we zouden ‘t misschien daar aan… aan die meneer kunnen vragen. Smartens: Ja. De Vet: Ach, ach, meneer... meneer? Meneer? Ach, zou ik u even lastig mogen vallen voor een vlammetje, hè? (hij loopt door) Smartens: Nou, die jongelui van tegenswoordig! Die jongelui zijn egoïstisch tegenswoordig, meneer De Vet. Ze denken niet meer aan de ouderen. Ach, als je dan denkt... als je dan denkt... (plotseling totale stilte - deuntje) Wat eh... wat zei ik? O ja, de soldaten! Was u van de lichting 1900? 1900? De Vet: Hè? Smartens: 1902 dan? De Vet: Nee, 1903. 1903. En jij was dus van 1906. Smartens: Ja, 1906. Venlo. De Vet: Was… was… was jij bij de cavalerie? Smartens: Bij de infanterie. De infanterie. De Vet: Nee, de infanterie die lag niet in Venlo, weet je wel, daar lag de cavalerie. Jij mot in Tilburg gelegen hebben, want in Tilburg, daar lag de infanterie. Smartens: Nee, beslist in Venlo! Dat weet ik nog best. Met Beugels, ‘t café op de hoek. De Vet: Breughels, café Breughels. Ha, nou moet je niet denken dat ik Venlo niet ken. Ik…ik… ik was d’r altijd op vakantie met m’n vrouw. Ik ken Venlo als m’n vestzak, Smartens. Café Breughels op de hoek van die straat... Ja, hoe... Smartens: Ja. De Vet: …hoe heette die straat nou ook weer? Smartens: Ja. De Vet: Ja, dan die straat, je weet wel, die naar boven loopt. Smartens: Ja. De Vet: Nou ja, een ogenblik, zo... zo meteen weet ik het weer. Ja, denk nou maar niet dat ik café Breughels niet ken. Op de hoek van die straat... Hè, dat is nou toch te gek... van die straat daar... daar... daar op het marktplein. Smartens: Nou, ik meende me te herinneren dat het Beugels was. In ieder geval lagen we in Venlo. De Vet: Dat vind ik nou toch sterk! De cavalerie die lag in Tilburg, weet je wel? Smartens: Ik was bij de infanterie, de infanterie, in Venlo. De Vet: Ja, ja, de infanterie, ja, ja, dat.. dat… dat klopt. Ja, de infanterie in Venlo. Smartens: Nou, dat zeg in nou net: Venlo. Infanterie.
De Vet: Ha, toch vind ik het vreemd... Ben… ben je dan niet in de war met de oorlog, met de mobilisatie? Smartens: Stel je voor, de mobilisatie! (lachje) Dat weet ik nog als gisteren. Mobilisatie! We werden direct naar Roermond gestuurd. Ja ja, Roermond, ja. Daar had je dat café van... van Beugels, hè. En een dienstertje, meneer De Vet, een dienstertje! (lachje) Hoe heette ze toch? Ja... Elsje? Elly? Ella! Ja! Helemaal in ‘t begin voor de oorlog, toen we nog niet wisten hoe lang het ging duren. Roermond... Ach, ja ja, daar hebben we een mooie herinnering aan overgehouden. De Vet: Mooie herinneringen? Mooie herinneringen? Nou, huh, ik kan het geen mooie herinneringen noemen! Smartens: Ja, ik bedoel, het begin, het begin in Roermond, toen we nog niet wisten hoe lang het ging duren. Met dat dienstertje, kom, hoe heette ze nou ook alweer? Eh… eh... ja ja, straks schiet het me wel te binnen… Eh… om het eens over uw zoon te hebben… (voorbijrazende auto) De Vet: Wa… wa… wa… wa… wa... wa… wablief? Wat? Wat? Smartens: Uw zoon, de rechter. De Vet: O, ja. Ja, die heeft last van reumatiek. Smartens: Ach, reumatiek, reumatiek, da’s overerfelijk, meneer De Vet. De Vet: Hoe kan je dat nou zeggen? Ik heb nooit reumatiek gehad. Smartens: Ach, als ik denk aan m’n moeder zaliger. Ze was nog maar zestig en ze kon al geen vin meer verroeren. Reumatiek, ja, daar hebben ze nog geen medicijn voor gevonden. Ze denken alleen maar aan atoomraketten. Ja, ik mag de hemel wel danken dat ik gezond ben. Ja... (klopt) afkloppen maar. Uw zoon, ja, daar eh… daar lees je over in de kranten. De zaak Willem A. U mag wel trots op ‘m zijn hoe ie dat proces heeft geleid. Ja, m’n vrouw heeft het me vanmorgen voorgelezen, uit het Nieuw Ochtendblad. De Vet: Waar... waar… waar heeft u het nou over? De zaak Willem A.? Smartens: Ja, de zaak Willem A. De seksmaniak Willem A. Bij de rechtbank. De Vet: Nee, dat is ‘m niet. (lachje) Smartens: Nee? De Vet: Nee, mijn zoon behandelt geen strafzaken. Hij behandelt civiele zaken. Smartens: O! De Vet: U bedoelt rechter eh... rechter... Ja, hoe heet ie nou? Die van de zaak Wil… Willem A.? Smartens: Ja, maar ik dacht dat hij het was. De Vet: Welnee, ik zeg u toch, mijn zoon behandelt civiele zaken en geen strafzaken. Smartens: O. Ja ja, ja, daar... daar heb ik nooit het fijne van geweten, hè, van strafzaken of viciele zaken, weet u. De Vet: Ja, en toch... toch is het niet hetzelfde, meneer Smartens, een civiele procedure of een strafrechtelijke. D’r komen veel minder verslagen van civiele zaken in de krant. Smartens: Ja. kijk, al die dingen weet u, daar eh... daar heb ik nooit het fijne van geweten, hè. Ja en tegenwoordig kan ik het… kan ik het helemaal niet meer vatten. De Vet: Maar ben je dan nooit eens op het gerechthof geweest? Smartens: Ja, ‘k ben d’r eens één keer geweest, bij de... bij de echtscheiding van m’n nichtje. Dat is, ja, laat ‘ns zien, dat is eh... ja, dertig jaar terug. Ach, dat vond ik iets verschrikkelijks, weet u. Dat kind dat na twee jaar huwelijk ging scheiden. (afkerig) Mijn zuster is het nooit meer te boven gekomen. De Vet: Echtscheiding? Smartens: Ja. De Vet: Ah, da’s de pest voor de maatschappij! Smartens: Ja. De Vet: Ik zeg je, dat is de pest voor de maatschappij. Neem dat nou maar van mijn aan en vraag het maar eens aan m’n zoon. Smartens: Ja, dat is een feit. Dat... dat zegt u daar goed. De pest voor de maatschappij. Als je de gevolgen ziet, ah... Te denken dat mijn nicht een dochtertje had dat ‘r vader praktisch nooit heeft gekend. De Vet: Heeft ze een alimentatie-uitkering gekregen? Smartens: Wablief? De Vet: O, eh… werd er iets eh… iets uitgekeerd? Smartens: Nee, ze werd uitbesteed. Maar eh… ze werd zo mager als een lat, dat kind. Twee jaar oud. Verschrikkelijk. De Vet: Nee, het gaat niet over het kind, maar over de moeder. (voorbijrazende auto) Smartens: Oh. Dus uw zoon regelt nogal wat echtscheidingen? De Vet: Ja, dat moet ie wel als overheidspersoon, maar als huisvader keurt ie het streng af. Smartens: O! Eh… hèt ie kinderen? De Vet: Ja, da’s te zeggen, hij heeft er een gehad, Fritsje. Ja, gestorven toen het vier maanden oud was. Dat is geweest eh... nou, laat eens kijken… Smartens: Ach, wat spijtig, meneer de Vet. Hebben ze geen andere gehad? De Vet: Eh... (voorbijrazende auto) Wa... wa… wablief? Smartens: Andere kinderen? De Vet: Ja dat heb ik je toch al verteld? De kinderen van mijn twee dochters. Eh… tussen haakjes, die seksmaniak Willem A., is het nou niet weerzinwekkend zich op zo’n manier aan kinderen te vertonen? Ja, ‘t hadden onze kinderen kunnen zijn, Smartens! Onze kleinkinderen. (voorbijrazende auto) Smartens: Mevrouw De Vet zal ook wel trots zijn, hè, dat ze grootmoeder is? De Vet: Welnee, mevrouw De Vet die is nou al twintig jaar dood, Smartens. Smartens: O, neem me niet kwalijk, nee. Ach, waar heb ik toch mijn hersens? Ja, ik heb geen geheugen meer. Snapt u? Ach, natuurlijk, u vertelt me net dat u woont bij... bij jufrouw Hannie.
De Vet: Bij... bij m’n dochter Bertha, Smartens. Mijn dochter Bertha, mevrouw Heumer-De Vet. Smartens: Uw dochter Bertha. Natuurlijk, ja. De Vet: Ja. Smartens: Die is dus met Heumer getrouwd, hè? Ah, die hebben een prachtgarage bij het slachthuis. De Vet: Nee, nee nee nee… Smartens: Hè? De Vet: Die z’n broer, de boomkweker! Smartens: Goeie partij! Goeie partij! M’n gelukwensen. Hebben ze kinderen? (voorbijrazende auto) De Vet: Wa... wa… wa… wablief? Wa… wablief? Smartens: Kinderen? De Vet: Twee. Twee. Ja, twee! Heel… heel leuke jochies. Jantje... nee, nee, ik bedoel Fritsje, en die andere, die andere, kom… kom, hoe heet die nou? En eh... en mevrouw Smartens? Smartens: O, die houdt het nog wat uit. De Vet: Nou, je hebt het toch wel getroffen, Smartens. Je hebt het best getroffen, hoor. Mevrouw Smartens, dat is een prachtvrouw. Smartens: Och... De Vet: Jazeker! Een prachtvrouw! Smartens: Nou ja, prachtvrouw... prachtvrouw... Daar kan ik niks op zeggen, maar ach, u weet wel, hè, op die leeftijd… Goddank eh… zijn we gezond. (klopt) Afkloppen maar. Ja, weet u, meneer De Vet, hè, zo most het nou met je aflopen, hè, terwijl je aan ‘t praten bent op een ochtend in een fijn zacht zonnetje. De Vet: Wat zeg je daar nou toch, Smartens? Wie praat er nou over aflopen? (lacht) Zo gezond en met zo’n goeie vrouw? Nou, ik zou d’r best tien jaar van m’n leven voor willen geven als ik haar weer had, weet je? Bij anderen in, (lachje) da’s nooit meer hetzelfde! Smartens: Ja, bij die lieve juffrouw Bertha! U heb wel een luizenleventje. De Vet: Het is nooit meer hetzelfde, neem dat nou maar van mij aan. Je hebt niet veel meer te zeggen. Nou, neem… noem nu die sigaretten nou eens, en… en… en die aansteker… Smartens: Ah, juffrouw Bertha is een heel goed meisje. De Vet: Goed meisje, goed meisje, nou ja, daar kan ik nou niks op zeggen, maar ze denkt dat ik kinds ben! Ja, ja, ja, zo… zo… zo is het, ja. Ja, waar heb ik nou die si… die si… garetten… die sigaretten gelaten? Smartens: Ja, vertel ‘ns, uw schoondochter zaliger... Wat zeg ik? Eh... uw schoondochter De Vet: Mijn schoondochter? Smartens: Ja. De Vet: Mijn schoondochter, wat… wat… wat… wat, m’n schoondochter? Smartens: Ja, uw schoondochter was toch niet onbemiddeld, hè? Er werd gezegd dat ze bemiddeld was. De Vet: Bemiddeld? Smartens: Ja. De Vet: O ho... Swartens, praat me niet van bemiddeld. Alles verdwenen onder de oorlog. Alles, hoor je? Alles! Ja. Haar geld stond op de bank en ze had geen streepje land, hè. Land, Smartens, da’s het enigste veilige bezit. Maar die vrouw, snap je, die vrouw, die heeft dat nooit willen weten. Een uilskui… uilskuiken, dat… dat is ze, nietwaar? Smartens: Nou ja, wat wil u nou? U kunt niet alles van tevoren weten. De Vet: Ah, kom nou, Swartens, je gaat me toch niet vertellen... Land! Je kunt toch altijd van zo’n lapje land leven, verdorie? Weet je toch ook wel? Hoef je nou heus niet zo pienter voor te zijn, behalve dan die fantasie om op de maan te gaan bouwen, (lachje) zoals ze beweren. Nou ja, da’s toch zeker allemaal maar fantasie? Dat… dat… dat zal ze nog heel duur te staan komen. Smartens: Gelooft u dan niet in de maan, hè? Of in die proeven van ze? De Vet: Kerel, ze willen ons knollen voor citroenen verkopen! Smartens: Ja... De Vet: De maan, verdorie, die heeft altijd bestaan, die is er altijd zo precies geweest en daar is toch altijd alleen maar over gefantaseerd, Smartens? Gefantaseerd! (voorbijrazende auto) Ja, behalve als onze voorouders allemaal stomkoppen waren, maar dat waren ze niet! Nou vraag ik je, Rembrandt, Huyghens, Van Speyk… Smartens: Ja… De Vet: …die hebben de maan toch altijd beschouwd als... als… als… kom… kom… Nou ja, maar… maar nou is er opeens allerlei drukte om die maan. Ze denken nou dat ze de maan ontdekt hebben, alsof eh… alsof… Ja, wat… wat… wat… wat… wat zei ik ook weer? Smartens: Maar dan eh… dan bent u tegen de vooruitgang? De Vet: Vooruitgang? Vooruitgang, nee, nee nee nee, nee, dat… dat zeg ik niet! Vooruitgang is er, maar de vooruitgang is een wetenschappelijk iets. De maan, da’s geen vooruitgang. Maanzin. Maanzin, dat is waanzin. Smartens: Ah, nou geloof ik dat u gelijk hebt. De vooruitgang, da’s een wetenschappelijk iets, ja, maar maanzin, da’s waanzin. De Vet: Ja, de wijsheid van de ouwen, zie je, daar geven ze geen klap meer om tegenwoordig. En de wereld gaat eraan. Zou het dan soms nog niet beter zijn ‘ns terug te kijken naar die oude wijsheden in plaats van dat ze mekaar in China uitmoorden vanwege de maan? Tja. Als ik aan mijn vader zaliger denk… Smartens: Uw vader! Ach ja, uw vader, nou hè, die heb ik goed gekend. Ja, dat was pas iemand. Meneer De Vet sr., nou, die draaide d’r geen doekjes om, hoor, als die wat te zeggen had. Ja, wacht nou, nou weet ik het weer, eh… dat jaar in de gemeenteraad. Ja, dat jaar vertelde m’n vader... ja, dat… dat… dat moet geweest zijn… Wacht ‘ns even... ‘95... ‘96... ‘95! Kort voor z’n ontslag. Ja, beslist, ‘95. Het jaar van die strenge winter. De Vet: Nee, pardon, nee nee nee, die strenge winter, hè, die was van ‘93.
Smartens: Wat? De Vet: Ja, ‘93! Ja, dat was een strenge winter. Smartens: Nee nee, m’n vader vertelde me dat meneer De Vet van leer getrokken was tegen de burgemeester. Ja, wie was dat dan die jaren? Dat moet eh... ja... dat moet Grootjans geweest zijn. Ja, Grootjans. De Vet: Nee nee, dat... dat kan niet, beste Smartens lief. Smartens: Wat? Smartens: Welnee, mijn vader is tegelijk met Grootjans in de raad gekomen, in ‘97. Ja, januari. Smartens: Nee! De Vet: ‘7… ja, ‘97 Smartens: Nee, nee, toch, het moet wel geweest zijn in ‘5 of ‘96, want mijn vader, mijn vader verliet de raad in ‘96. April ‘96, ja. Er was tegen hem ge… geïntrigeerd en… en hij moest z’n ontslag aanbieden. De Vet: Nou ja, dan was jouw vader toen niet meer in de gemeenteraad! In ieder geval is mijn vader tegelijk gekomen met Grootjans, in ‘97, het jaar van de brand bij Steenstra. Smartens: O ja, die brand bij Steenstra. Ja, dat was geen vijfhonderd meter bij ons vandaan. Geen vijfhonderd meter, meneer De Vet. Ach, ik hoor m’n moeder zaliger nog tegen ons zeggen: “Die arme Marie die gisteravond nog tegen ons zei...” Januari ‘96, ja, dat was het. De Vet: ‘97 zeg ik je. ‘97. Het jaar van de verkiezing van m’n vader. Smartens: Ja, maar dan de oorvijg voor Grootjans. Ja, wacht, nou.. nou weet ik het weer De Vet: Nee, die… die oorvijg, die kwam van Henk Meerman, de slager op de Hoogstraat. Smartens: Ja, de... de slager van de Hoogstraat. Ja, da’s toch lang geleden, hè. Had ie ook niet een dochter? Hè? Weet u dat nog? De Vet: Nou, of ik dat weet! (lacht) Lenie, hè? Lenie Meerman. Smartens: Ja. De Vet: Ah, een leuk meisje, zeg! Ze moet van mijn leeftijd zijn. Nou, ze was van ‘83. Smartens: Ja, en Roosje Boldering, hè? Dat mooie Roosje. Ja, daar zal wel niet veel meer van over zijn na al die jaren, hè. En… en… en Truus de Leeuw, en Driekje… eh…eh… hoe heet ze nou ook weer? Eh… Driekje Harms was het, ja. Is die niet getrouwd met ene Leenders? De Vet: Haar broer, haar broer Bert die is getrouwd met Gerrie Leenders. Smartens: O! De Vet: Vlot type was dat. Smartens: Ja, ja. De Vet: Vlot type met de jongens! (lachje) Weet je nog? Smartens: Ja ja ja ja ja! Of ik dat nog weet! (lacht) Gerrie Leenders! (lacht) Altijd wel te vinden voor een geintje! (lacht) Ja, een bepaald soort geintjes dan, hè? De Vet: Ja ja ja ja ja... (lachje) Die ouwe Smartens! Die ouwe rakker, hè? Smartens: Ja, en… en… en Lies Vlaswinkel! De Vet: Ja! (lachje) Smartens: Ja, Lies Vlaswinkel. Ach, die is nog lelijk aan d’r end gekomen. De Vet: De dochter van Dolf. Smartens: Ja. De Vet: Ja, die ouders hebben er heel wat schuld aan, als je ‘t mij vraagt. Smartens: Nou, toch hebben ze d’r goed grootgebracht, hun dochter. Ja, daar hebben ze voor kromgelegen. Marie heeft het ons wel ‘ns verteld. Ja, we kenden elkaar toen erg goed, weet u? We woonden aan dezelfde overloop. O ja, ze heeft het ons wel verteld, Marie, dat dat een groot offer voor ze betekende, dat kind op de kostschool te doen, op het eh… Lidwina-pensionaat. Ja! De Vet: Ja ja.. Smartens: Ja, echt op stand, hè, voor… voor rijke meisjes, meneer De Vet, waar ze zelfs Frans mosten spreken, die dametjes. De Vet: Nou, dat zeg ik nou net: ze hebben d’r grootgebracht als een prinses, die dochter van ze. Smartens: Ja. De Vet: Nou vraag ik je, (lachje) Frans! Smartens: Nou ja, meneer De Vet, dat mag je de beste ouders toch niet kwalijk nemen? Dat hoort bij een fijne opvoeding. De Vet: Ja.. Frans… (lachje) Frans.. Nou, ik zei het toch al? Smartens: Ja, ze hebben zich alles ontzegd, hoor. Ze spaarden zich het brood uit de mond voor hun Liesje. De Vet: Nou, je wilt mij toch niet wijsmaken dat ze wat over d’r te zeggen hadden, over dat… over… over dat… dat… dat wicht? Smartens: Eh… De Vet: Weet je nog de Paasdagen van ‘12? ‘t Was misschien ook wel ’13… Smartens: Wablief? De Vet: Ja. Als… als je aan Dolf Vlaswinkel denkt, dan zou je het niet zeggen. Smartens: Nee. De Vet: Pasen 1913. Ja, ja ja, ja, nou weet ik het allemaal weer. Nou, wat ze toen heeft uitgehaald! Hadden ze toen nog wat over d’r te zeggen soms? (lachje) Wat ze toen heeft uitgehaald! Smartens: Ja, van de doden niets dan goeds, meneer De Vet. De Vet: Principes, Swartens, principes. Waar blijf je zonder principes? (voorbijrazende auto) Was… zeg… Smartens: Hè?
De Vet: …was dat niet met een… met een militair? Smartens: Wablief? De Vet: Ik zeg, was dat niet met een militair? Smartens: Die... die... die auto? De Vet: Hè? Wa… wa… wa… wablief? Smartens: Die auto met een militair? De Vet: Nee (lachje), het schandaal met Lies Vlaswinkel. Smartens: O, u bedoelt luitenant Van Passenstand. De Vet: Ja ja ja! Dat was het! Passenstand, ja. Had die niet iets met die zaak te maken? Smartens: Ja, hij kwam vaak bij Liesje ja. De Vet: Ja... Smartens: Hij is in ‘14 gestorven. De Vet: En z’n tante, juffrouw Emmy? Smartens: Ja, die is dood sinds eh... ‘ns effe kijken… De Vet: Ah.... Smartens: …sinds eh... De Vet: Ja, dat was anders een bijzondere vrouw, hoor. Ah, wel een beetje heerszuchtig, dat nou wel. Smartens: Ja, een kenau! Een kenau! Ah, maar met een hart van goud, dat verzeker ik u. Haar nichtje, die had wel iets van d’r, vindt u ook niet? De Vet: Wat zeg je? Haar nicht? Smartens: Ja. De Vet: Nee, nee, kan ‘k me niet herinneren. Smartens: Ja, maar dat moet u nog weten! Juffrouw Henriette, die… die getrouwd is met een Amerikaan. ‘t Was een motje. Ja, ze woont nog steeds op het kasteel. De Vet: Hé, ik dacht dat ze dat hadden verkocht. Smartens: ‘t Kasteel verkocht? De Vet: Ja. Smartens: Nou nee, geen denken aan! Nee hoor, dat verkopen ze nooit. Familiebezit, al... al… al drie eeuwen. Drie eeuwen, meneer De Vet. De Vet: (lachje) Je zou zeggen dat jij hun geschiedschrijver bent, Smartens. Wat jij al niet weet van al die mensen! Smartens: Nee, geen geschiedschrijver, meneer De Vet, maar toch ken ik juffrouw Henriette, ja, die… die ken ik goed. We… we maken samen vaak een praatje, zoals vroeger met ‘r tante. Trots is ze niet, juffrouw Henriette, nee, ze hèt veel van d’r. De Vet: Zeg, had ze niet een broer? Smartens: Ja. Was luitenant. Gestorven, in ‘14. (voorbijrazende auto) De Vet: Hè, hè hè hè, die verrekte rotauto’s! Je kan waarachtig niet eens meer... meer ‘ns rustig praten. Nou, maar eh… ik hou je op met je werk. Ik ga maar weer eens verder, hè. Smartens: Kom, kom, verder gaan? Die doodenkele keer dat wij elkaar ‘ns zien! De Vet: Nou, nou kom, dan… dan blijf ik nog even. Even de tijd om een sigaret te roken. Ja, nou weet ik niet waar… waar heb ik nou die... die si… die sigaretten weer… nou weer gelaten, hè? Ja... Nou, ga… ga… ga maar rustig je gang, hoor! Laat je maar door mij niet ophouden. Smartens: Ja... en als je dan denkt hè... als je dan denkt... (plotseling totale stilte - 10 seconden - muziek komt weer op gang - straatgeluiden en muziek samen in crescendo)