© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 1 van 79
Noodsituatie
p3
Stralingsbescherming
p 11
Milieu
p 31
Industriële Veiligheid - Brandrisico
p 37
Industriële Veiligheid – Persoonlijke BeschermingsMiddelen - p 46 PBM
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Industriële Veiligheid – Gevaarlijke producten
p 53
Industriële Veiligheid - Signalisatie
p 59
Industriële Veiligheid - Elektriciteit
p 69
Industriële Veiligheid – Werken op hoogte
p 74
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 2 van 79
Noodsituatie : Inhoudstafel
1. Noodsituatie 1. 1 Inleiding 1. 2 Melding van alarmen 2. Soorten alarmen 2.1 Nucleair alarm - twee fases 2.2 Melding van alarmen 3. Brandalarm 3.1 Binnen het gebouw 3.2 Buiten het gebouw 4. Site emergency 5. General emergency 5.1 Binnen het gebouw 5.2 Buiten het gebouw 6. Einde van een noodsituatie 7. Kriticiteitalarm – SCH gebouw 7.1 Definitie 7.2 Kriticiteitalarm
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p p p p p p p p p p p
3 3 3 4 4 5 5 6 7 7 8 8 9 9 10 10 10
pagina 3 van 79
1. Noodsituaties 1.1 Inleiding In deze module zullen we zien hoe u een noodsituatie kan melden en hoe te reageren in geval van alarm.
1.2 Melding van alarmen Als u iemand opmerkt die dringend medische hulp nodig heeft, telefoneer 33 33. Vorm het vaststelt.
nummer 22 22 als u een beginnende brand
Voor incidenten of ongevallen van nucleaire aard terecht op het nummer 33 22.
kan u
Vermeld in alle gevallen duidelijk: de juiste plaats, de aard van het ongeval en het aantal betrokken personen. Waarschuw ook altijd uw overste.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 4 van 79
2. Soorten alarmen Er bestaan twee soorten alarmsignalen, namelijk brandalarm en nucleair alarm.
2.1 Nucleair alarm - twee fases Bij nucleair alarm zijn er twee fasen. De fase 'Site Emergency' wordt afgekondigd wanneer er zich een incident voordoet dat een belangrijke besmetting in een gebouw heeft veroorzaakt of zal veroorzaken. De faze 'General Emergency' wordt afgekondigd wanneer een incident zich voordoet dat een besmetting buiten het betrokken gebouw veroorzaakt heeft of onvermijdelijk zal veroorzaken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 5 van 79
2.2 Melding alarmen De alarmen ‘Brand’ en ‘General Emergency’ worden gemeld door middel van sirenes terwijl het alarm ‘Site Emergency’ via de secretariaten gemeld wordt en enkel betrekking heeft op de personen die een functie vervullen in het kader van het noodplan.
3. Brandalarm Zoals eerder gemeld wordt het brandalarm aangekondigd via de sirenes. Het zijn telkens korte signalen met een duur van ongeveer 3 seconden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 6 van 79
3.1 Binnen het gebouw Als u in het betrokken gebouw bent, verlaat het dan onmiddellijk in de richting aangegeven door de evacuatiepijlen. Vergeet niet ramen en deuren te sluiten, gebruik geen lift, en wandel gewoon naar de verzamelplaats voor het personeel. Deze bevindt zich in het algemeen dicht bij de hoofdingang van het gebouw als ze in een veilige zone is tov de brand. Wacht op instructies.
Opm: In de zone Dezelfde instructies zijn van toepassing in de gecontroleerde zone. U kan de zone verlaten zonder uzelf te meten met de hand- en voetmonitor. Een agent Stralingscontrole zal u op de verzamelplaats meten.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 7 van 79
3.2 Buiten het gebouw Als u niet in het betrokken gebouw bent op het ogenblik van het alarm, blijf op uw werkpost en wacht op instructies
4. Site emergency Zoals eerder vermeld wordt de fase 'Site Emergency' afgekondigd wanneer een incident zich voordoet dat een belangrijke besmetting in een gebouw heeft veroorzaakt of zal veroorzaken. Het ‘Site Emergency’ alarm wordt via de secretariaten telefonisch medegedeeld aan personeelsleden die een functie uitoefenen in de noodplanprocedure en aan de hiërarchie van deze secretariaten. De andere personeelsleden worden er niet bij betrokken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 8 van 79
5. General emergency De fase 'General Emergency' wordt afgekondigd wanneer een incident zich voordoet dat een besmetting buiten het betrokken gebouw veroorzaakt heeft of onvermijdelijk zal veroorzaken. Het 'General Emergency' alarm wordt aangekondigd door de sirene met een reeks lang gemoduleerde tonen van ongeveer 15 seconden.
5.1 Binnen het gebouw Als u binnen een gebouw bent wanneer het ‘General Emergency’ alarm wordt afgekondigd, sluit ramen en deuren, schakel alle raamventilatoren uit, en rook, drink of eet niet. Telefoneer niet en begeef u onmiddellijk naar de ‘Wachtzaal’. Deze wachtruimte is groen gekleurd op het ‘Noodplan’ paneel, dat in de buurt van de ingang van de gebouwen werd opgehangen. Volg de instructies gegeven door de Verantwoordelijke Noodplan van het gebouw.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 9 van 79
5.2 Buiten het gebouw Als u buiten bent wanneer het ‘General Emergency’ alarm wordt afgekondigd, ga dan onmiddellijk naar het dichtsbijgelegen gebouw. Volg de groene pijlen, met een witte achtergrond. Meld u in de 'Ontvangstzaal'. Dit lokaal is in het bruin aangeduid op het paneel 'Noodplan', dat aan de ingang van elk gebouw uithangt. Een agent Stralingscontrole zal controleren of u niet besmet bent voor u het gebouw mag binnen gaan.
6. Einde van een noodsituatie Het einde van een noodsituatie wordt aangekondigd door een ononderbroken signaal van de sirenes.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 10 van 79
7. Kriticiteitalarm – SCH gebouw 7.1. Definitie Omdat er in het gebouw Scheikunde specifieke risico's zijn, is er hier een speciaal alarm. Het gaat om een Kriticiteitsalarm. Dit laat een vlugge evacuatie toe van de personen, aanwezig in de onmiddellijke 'Ontruimingszone'. Deze zone is aanduid door een cirkel op de foto. Het betreft hier niet de blokken 3, 4 en 5. Dit alarm wordt aangekondigd via luidsprekers die een gemoduleerd signaal van 0.5 seconde uitzenden, en via oranje zwaailichten.
7. 2 Kriticiteitalarm Bij kriticiteitsalarm in het gebouw SCH, moet u onmiddellijk de ontruimingszone verlaten langs de nooduitgangen. Ga niet naar de oranje zwaailichten. Ga niet buiten langs de omheining van de Pu-vleugel maar ga via de parking tegenover het gebouw Scheikunde en ga rechts naar de reactorhal van het gebouw BR1. De evacuatie wordt uitgevoerd onder toezicht van de hiërarchie van het gebouw SCH. Volg bij aankomst in het gebouw BR1 de instructies van de agent Stralingscontrole.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 11 van 79
Stralingsbescherming: Inhoud tafel
1. Radioactiviteit 1.1 Ioniserende stralingen 1.1.1 Alfa deeltjes 1.1.2 Bèta deeltjes 1.1.3 Gamma straling 1.1.4 Neutronen 2. Bewaakte - gecontroleerde zones 3. Bestraling - Besmetting 3.1 Bestraling 3.1.1 Bescherming tegen ioniseerde straling 3.1.2 ALARA 3.1.3 Dosis / dosisdebiet 3.1.4 Vaste meetketens 3.1.5 Zones met ioniserende straling en zones met hoge of zeer hoge straling 3.1.6 Dosismeter EPD - TLD 3.2 Besmetting 3.2.1 Inwendige besmetting 3.2.2 Uitwendige besmetting 4. Medische dienst 4.1 Medisch onderzoek 4.2 Kennisgeving eventueel opgelopen stralingsdosissen 4.3 Zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven 4.4 Medisch onderzoek of behandeling in ziekenhuis met radioactieve producten
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p p p p p p p p
12 12 13 13 14 14 15 15 16 16 17 17 18 18
p p p p p p p p p
19 20 21 23 29 29 29 30 30
pagina 12 van 79
1. Radioactiviteit Radioactiviteit is een natuurlijk verschijnsel. Het is aanwezig in ons eigen lichaam en ook rondom ons in de aarde en het heelal. Radioactiviteit kan ook kunstmatig worden opgewekt. Dit gebeurt bijvoorbeeld in een kernreactor voor de productie van elektriciteit. Ook in de medische wereld gebruikt men radioactieve bronnen voor diagnose of therapie.
1.1 Ioniserende stralingen Alle materie bestaat uit atomen. Atomen hebben een kern waarin zich protonen en neutronen bevinden. In een stabiele kern bevinden deze deeltjes zich in een evenwichtstoestand. In sommige kernen is het evenwicht echter verstoord. Door een te veel aan energie zijn ze onstabiel. Deze onstabiele kernen zullen hun overschot aan energie proberen kwijt te raken door het uitzenden van straling. Ze zijn dan radioactief. De verschillende soorten ioniserende straling zijn alfa, beta, gamma stralingenen neutronen. Radioactiviteit kan men niet zien, horen, ruiken, proeven of voelen. Ze kan wél gemeten worden met geschikte meetapparatuur. Radioactiviteit wordt uitgedrukt in Becquerel.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 13 van 79
1.1.1 Alfa deeltjes Alfa deeltjes zijn samengesteld uit 2 protonen en 2 neutronen. Het zijn dus He kernen. Ze zijn relatief zwaar en elektrische geladen. Alfa deeltjes kunnen gemakkelijk worden tegengehouden: enkele centimeters lucht of een blad papier bijvoorbeeld zijn hiervoor al voldoende.
1.1.2 Bèta deeltjes Bèta deeltjes zijn elektronen of positronen. Ze zijn veel lichter en minder elektrisch geladen dan alfa deeltjes. Ze zijn ook moeilijker af te schermen. Om bèta deeltjes tegen te houden zijn meerdere meters lucht nodig. U kunt bijvoorbeeld ook enkele millimeters tot centimeters aluminium, water of plastic gebruiken om bètastraling af te schermen.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 14 van 79
1.1.3 Gamma straling Gammastralen zijn electromagnetische golven zonder massa en zonder lading. Ze zijn zeer doordringend. In de lucht kunnen gammastralen honderden meters ver gaan, zonder merkbaar energieverlies. Om gamma stralen af te schermen zijn tientallen centimeters lood of meters beton nodig. X-stralen of Röntgenstralen zijn net zoals gammastralen ook golven, maar ze zijn minder energierijk en dringen daarom minder ver door in de materie. Toch zijn ze nog in staat om bijvoorbeeld volledig door het lichaam te dringen.
1.1.4 Neutronen Neutronen zijn zware deeltjes die niet geladen zijn. Ze ontstaan meestal als gevolg van een kernsplijting of door een kernreactie. Ze zijn zeer doordringend en zeer moeilijk af te schermen.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 15 van 79
2. Bewaakte/gecontroleerde zones Op het SCK•CEN zijn er bewaakte en de gecontroleerde zones. Ze worden aangeduid met deze waarschuwingstekens. Deze plaatsen worden soms ook kortweg de ‘zone’ of de ‘warme’ zone genoemd. Alle andere locaties zijn de ‘koude’ zones. Deze zones zijn ook terug te vinden op de grondplannen bij de ingang van elk gebouw. De bewaakte zones zijn aangeduid in het geel en de gecontroleerde zones in het rood. In elke zone bestaat een bepaald risico. Om deze risico's zoveel mogelijk te beperken, zijn er praktische richtlijnen uitgewerkt. We overlopen de verschillende risico's en de richtlijnen die in acht moeten genomen worden. 3. Bestraling/Besmetting Men kan door radioactieve elementen die straling uitzenden bestraald of besmet worden. In het geval van besmetting is er altijd contact tussen de stralingsbron en het besmet voorwerp. Bij bestraling hoeft dit niet het geval te zijn. Besmetting kan doorgegeven worden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 16 van 79
3.1 Bestraling Bij bestraling bevindt de bron zich meestal buiten het lichaam. Net zoals de zon ons bestraalt met zonnestralen, zo kan ook een radioactief element ons bestralen met de ioniserende straling die het uitzendt. Zoals een zonneslag niet kan doorgegeven worden aan iemand anders, zullen ook de gevolgen van bestraling zich beperken tot de plaatsen of personen die bestraald werden en kunnen ze ook niet worden doorgegeven. Gamma-, X-, en in mindere mate ook bèta-deeltjes met een hoge energiewaarde, zijn het meest doordringend. Ze kunnen dus makkelijk door de lucht en zelfs ons eigen lichaam dringen en onze omgeving bestralen.
3.1.1 Bescherming tegen stralen Uzelf beschermen tegen ioniserende straling houdt in dat u drie belangrijke factoren in acht neemt : de afstand tot de bron, de blootstellingstijd en de afscherming: Hou altijd zoveel mogelijk afstand van een radioactieve bron. De stralingsintensiteit neemt immers af met de afstand in het kwadraat. Beperk de blootstellingstijd. Blijf niet onnodig in de buurt van een bron. Maak gebruik van afschermingsmateriaal tussen uzelf en de bron om uzelf te beschermen tegen de straling.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 17 van 79
3.1.2 ALARA Op het SCK•CEN wordt altijd gewerkt volgens het ALARA principe. ALARA staat voor 'as low as reasonably achievable' of 'zo laag als redelijkerwijze haalbaar'. De uitvoering hiervan wordt opgevolgd door de plaatselijke ALARAcoördinator, de werfverantwoordelijke en door de agent Stralingscontrole. Zij zorgen ervoor dat de door u opgelopen stralingsdosis beperkt blijft en zeker de wettelijke limieten niet overschrijdt.
3.1.3 Dosis / dosisdebiet Het dosisdebiet wordt bepaald door het stralingsniveau en wordt uitgedrukt in Sievert per uur. De hoeveelheid opgelopen straling bepaalt de dosis en wordt uitgedrukt in Sievert. De wettelijke dosislimiet voor beroepshalve blootgestelde personen bedraagt 20 milliSievert per 12 glijdende opeenvolgende maanden. Het SCK•CEN streeft ernaar om voor alle eigen en ook externe medewerkers, de dosis te limiteren tot 10 milliSievert per 12 glijdende opeenvolgende maanden. 12 glijdende opeenvolgende maanden betekent dat men de opgelopendosis evalueert over de 12 voorbije maanden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 18 van 79
3.1.4 Vaste meetketens In de gecontroleerde en bewaakte zones van het SCK•CEN wordt de straling permanent gemeten door vaste meetketens. Deze geven een alarm vanaf het ogenblik dat het stralingsniveau te hoog is. Verlaat in dat geval het lokaal en neem contact op met de agent Stralingscontrole.
3.1.5 Zones met ioniserende straling en zones met hoge of zeer hoge straling Zones met ioniserende straling en zones met hoge of zeer hoge straling worden aangeduid met deze waarschuwingstekens. U krijgt in sommige van deze zones alleen toegang na toestemming van de dienst Fysische Controle.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 19 van 79
3.1.6 Dosismeter EPD - TLD In de gecontroleerde en bewaakte zones is het dragen van dosismeters verplicht. Op het SCK•CEN maakt men gebruik van twee verschillende soorten persoonlijke dosismeters: een TLD (of thermoluminiscente dosismeter) en een EPD (of elektronische personendosismeter). De TLD is de wettelijke dosismeter. Deze bevat 4 detectoren die in een ronde houder geplaatst zijn. U draagt deze dosismeter gedurende maximum 1 maand. Gedurende deze tijd cumuleert hij de door u opgelopen dosis. Deze meter wordt maandelijks gelezen in onze meetlabo's.
EPD De EPD is geen wettelijk erkende dosismeter, maar heeft het grote voordeel dat de opgelopen dosis direct afleesbaar is op een scherm. Deze meter heeft ook een alarmfunctie: hij alarmeert u wanneer u zich op een plaats bevindt waar het dosisdebiet te hoog is of wanneer u de toegelaten dosis overschreden hebt. Wanneer u de warme zones verlaat moet u uw dosismeter opbergen op de daartoe voorziene plaatsen. De EPD bevindt zich in het voorziene rack bij de ingang van de gecontroleerde of bewaakte zone. De procedure om de EPD op te starten staat beschreven aan de zijkant van het leessysteem van de dosismeter. Wanneer u de zone verlaat, volg dan de verlaatprocedure en plaats de dosismeter terug in het rack.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 20 van 79
Hoe ze dragen ? Hoe moet u deze dosismeters dragen? U moet deze dosismeters bevestigen ter hoogte van de borstkas. Hou ze vrij en bedek ze dus niet met kledij of andere stoffen. Dit zou de juistheid van de meting kunnen beïnvloeden.
3.2 Besmetting Waar we eerder bestraling vergeleken met de zon, kunnen we besmetting vergelijken met regen. U kan besmet worden met radioactieve elementen die zich in de omgeving bevinden en neerslaan op of in uw lichaam. Ook voorwerpen en materialen kunnen besmet worden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 21 van 79
3.2.1 Inwendige besmetting Wanneer een radioactieve bron in het lichaam wordt opgenomen, spreken we van een inwendige besmetting. In dit geval zijn de alfa deeltjes het meest schadelijk, omdat ze al hun energie verliezen in een klein volume. Er zijn drie belangrijke wegen langs waar men inwendig besmet kan raken.
Ademhalingsstelsel De eerste is via het ademhalingsstelsel. Radioactieve deeltjes die zich in de lucht bevinden kunnen ingeademd worden en op die manier opgenomen worden in de longen. Bij sommige manipulaties, zoals doorzagen of snijden van besmet materiaal, of op sommige plaatsen, kan er een besmettingsrisico in de lucht ontstaan. De agent stralingscontrole zal in dit geval beslissen om u te beschermen met bijvoorbeeld een volgelaatsmasker of een persluchtapparaat. Lokalen waar een besmetting in de lucht aanwezig is zijn aangegeven door het volgende waarschuwingsteken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 22 van 79
Via voeding Een tweede belangrijke weg voor inwendige besmetting is via de voeding. Bij het eten of drinken van een besmet product wordt de besmetting via het spijsverteringsstelsel opgenomen in het lichaam. Om het risico op besmetting in gecontroleerde of bewaakte zones te voorkomen is het verboden er te eten, te drinken, te roken of cosmetica aan te brengen.
Open wonden Open wonden zijn de derde belangrijke weg voor inwendige besmetting. Via deze weg kunnen radioactiviteive elementen in de bloedsomloop terechtkomen. Wanneer u een open wonde of belangrijke huidletsels heeft, verwittig dan vóór het binnengaan van de gecontroleerde zone de agent Stralingscontrole. De arbeidsgeneesheer van het SCK•CEN zal na onderzoek bepalen of u alsnog de gecontroleerde of bewaakte zone mag betreden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 23 van 79
Meting van inwendige besmetting Werknemers blootgesteld aan een risico op inwendige besmetting met gamma stralers worden bijkomend gemeten in onze ‘whole body counter' meetkamer. Hier wordt de radioactiviteit in het lichaam gemeten bij aankomst en vóór het vertrek op SCK•CEN. Bij langdurig verblijf gebeurt dit ook tussentijds en dit minstens één maal per jaar. Werknemers blootgesteld aan een risico op inwendige besmetting met alfa stralers of tritium worden gecontroleerd op afwezigheid van besmetting door middel van periodieke urinecontroles.
3.2.2 Uitwendige besmetting Naast het risico op inwendige besmetting is er ook het risico op uitwendige besmetting: radioactieve deeltjes kunnen neerslaan op uw kledij, uw huid of uw haar, of op materialen. Als u uitwendig besmet wordt met alfa stralers, zal de veroorzaakte schade beperkt blijven tot de opperhuid. Bij bèta deeltjes en gamma stralen, die een groter doordringend vermogen hebben dan alfa deeltjes, kunnen ook de dieper gelegen meer stralingsgevoelige weefsels aangetast worden. In tegenstelling tot bestraling overgedragen worden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
kan
besmetting
wél
pagina 24 van 79
Praktische regels (Ingang zone) Door het toepassen van praktische regels vermijdt u dat de besmetting zich verspreidt op uzelf, andere voorwerpen en buiten de gecontroleerde en bewaakte zones. Om de gepaste handelingen te treffen: denk logisch na en vergelijk een besmet voorwerp met een voorwerp dat vuil geworden is doordat er stof op hangt. Wanneer het vastgenomen wordt kunnen deze stofdeeltjes blijven kleven aan handen en kledij. Op het SCK•CEN moeten de volgende regels gerespecteerd worden: Neem bij het binnenkomen van de gecontroleerde of bewaakte zone geen onnodig materiaal en werktuigen mee. Gebruik bij voorkeur het materiaal dat zich al in de zone bevindt en neem geen verpakkingen mee wanneer dat niet nodig is. Vermijd houten materiaal binnen te brengen in de zone. Beschermingskledij Draag bij het binnenkomen van de zones een stofjas of overall. Het dragen van handschoenen wordt aanbevolen, tenzij het de uitvoering van bepaalde taken verhindert. In de gecontroleerde zone zijn overshoes altijd verplicht. Dit is niet altijd het geval in de bewaakte zone. In de gebouwen waar de bewaakte en gecontroleerde zone aan elkaar grenzen, worden in de bewaakte zone stofjassen met een gele kraag gedragen, en in de gecontroleerde zone jassen met een rode kraag.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 25 van 79
Zones met hoger niveau van besmetting In de gecontroleerde zones worden de plaatsen met een hoger besmettingsniveau aangeduid met dit waarschuwingsteken. Er is ook een sasbank voorzien die deze zone afbakent. Doe hier bij het binnenkomen van deze zone een tweede paar overshoes aan en trek ze weer uit bij het verlaten van de zone.
Praktische regels (binnen de zone) Kom niet onnodig in contact met potentieel besmet materiaal. Bijvoorbeeld: scheur kleefband nooit af met de tanden of hou geen voorwerpen onnodig tegen u aan. Veeg ook niet uw gezicht af met besmette handschoenen of neem geen voorwerpen vast die mogelijk besmet zijn.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 26 van 79
Besmet materiaal in container Dit waarschuwingsteken toont het niveau van besmettingsgevaar van de materialen in de container, alsook het stralingsniveau op contact en op 1 meter van de container. Deze mag u niet onnodig openen.
Limieten Het besmettingsniveau wordt gemeten in Becquerel per vierkante centimeter. Op het SCK•CEN is de limiet voor oppervlaktebesmetting: door alfastralers: 0,04 Becquerel per vierkante centimeter, voor bètastralers: 0,4 Becquerel per vierkante centimeter, voor Tritium: 25 Becquerel per vierkante centimeter. Onder deze maxima, wordt de wettelijke effectieve dosis ten gevolgen van besmetting niet overschreden. Oppervlaktebesmetting wordt gemeten met dit meettoestel.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 27 van 79
Meting van besmetting in de lucht De besmetting in de lucht wordt permanent gemeten met vaste meetketens. Bovendien controleren de agenten stralingscontrole regelmatig de luchtbesmetting in diverse lokalen.
Hand- en voetmonitor Enkele regels die u in acht moet nemen bij het verlaten van een gecontroleerde of bewaakte zone: Vóór het verlaten van de zones moet u uw handen en voeten controleren op besmetting. Dit doet u door uzelf te meten met de hand- en voetmonitor. Op BR2 en BR3 moet u uzelf bij het verlaten van de kleedkamers ook nog meten in een portiek monitor.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 28 van 79
Praktische regels (uitgang zone) Eenmaal een overshoe is uitgedaan, mag u uw voet niet meer in de zone plaatsen.
Gebruik de 'rol-uit methode' wanneer beschermingskledij uittrekt. Zo voorkomt u besmetten.
u de uzelf te
Was altijd uw handen.
Alle materiaal dat uit de zone gebracht wordt moet gemeten worden door de agent Stralingscontrole.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 29 van 79
4. Medische dienst 4.1 Medisch onderzoek Tot slot nog enkele punten in verband met het medisch toezicht. Om toegang tot de gecontroleerde en bewaakte zones te krijgen moeten de werknemers OP VOORHAND een bloedonderzoek ondergaan, voor de opsporing van bepaalde bloedafwijkingen. In sommige gevallen is blootstelling aan ioniserende straling dan verboden. Wanneer de wettelijke dosislimieten gerespecteerd worden kan de opgelopen hoeveelheid straling niet door bloedanalyses bepaald worden. Een dosismeter is in dit verband veel gevoeliger. Na 6 maanden vervalt de toelating om de gecontroleerde en bewaakte zones te betreden: een verlenging is alleen mogelijk na een nieuw bloedonderzoek. 4.2 Kennisgeving stralingsdosissen
eventueel
opgelopen
Externe werknemers krijgen net zoals de SCK•CEN werknemers twee dosismeters die de ontvangen hoeveelheid straling registreren. De meetresultaten van de wettelijke TLD worden maandelijks opgestuurd naar de externe werkgever met kopie voor de arbeidsgeneesheer van de externe firma. De resultaten kunnen ook altijd daar opgevraagd worden. Het is bovendien altijd mogelijk om de meetresultaten van de elektronische EPD op te vragen bij de agent Stralingscontrole van het gebouw waar u werkt.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 30 van 79
4.3 Zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven In geval van zwangerschap of bij het geven van borstvoeding is alle werk met risico op radioactieve besmetting bij wet ABSOLUUT VERBODEN. Bijgevolg gelden er in beide gevallen ook op het SCK•CEN belangrijke beperkingen voor de tewerkstelling in gecontroleerde zones. Indien u zwanger bent of indien u borstvoeding geeft moet u dit ALTIJD melden aan de arbeidsgeneesheer van het SCK•CEN via het nummer 2809.
4.4 Medisch onderzoek of behandeling in ziekenhuis met radioactieve producten Indien u recent een medisch onderzoek of een behandeling hebt ondergaan waarbij radioactieve producten werden ingespoten, dan moet u dit melden aan de arbeidsgeneesheer van het SCK•CEN, vooraleer u de hoofdingang van het SCK•CEN domein passeert. De arbeidsgeneesheer treft dan vooraf de gepaste acties in overleg met de bewakers en de agent Stralingscontrole van het gebouw waar u werkt.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 31 van 79
Milieu: Inhoudstafel
1. 2. 3. 4. 5. 6.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Inleiding Binnen de gecontroleerde of bewaakte zone Buiten de gecontroleerde of bewaakte zone Werken met chemische producten Chemische producten - etiket Slot
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p
32 33 34 35 36 36
pagina 32 van 79
1. Inleiding Het SCK•CEN probeert altijd rekening te houden met de invloeden van zijn taken op het milieu. U kan hieraan meehelpen door onder andere te zorgen voor een correcte behandeling van het afval dat u bij uw taken produceert. Als externe werknemers kan u tewerkgesteld worden zowel binnen als buiten de gecontroleerde zones en in beide gevallen bent u verantwoordelijk voor het door u geproduceerde afval. Hou daarom altijd volgende 3 pijlers in gedachte en dit zowel vóór, tijdens, als ná de uitvoering van uw taak. Preventie: Tracht in eerste instantie de productie van afval te vermijden. Sortering: Produceert u dan toch afval, zorg er dan voor dat het goed gesorteerd wordt. Verwijdering: Het verwijderen van afvalstoffen moet altijd gebeuren volgens de geldende voorschriften.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 33 van 79
2. Binnen de gecontroleerde of bewaakte zone De 3 pijlers zijn ook binnen de gecontroleerde of bewaakte zone van toepassing. Preventie: Tracht in eerste instantie afval te vermijden. Ontdoe de verpakking van het materiaal dat u wil meenemen zoals bijvoorbeeld plastiekfolie of een opbergkoffer en neem alleen mee wat u effectief nodig heeft. Sortering: Ook binnen de gecontroleerde zone moet afval gesorteerd worden. We maken hier onderscheid tussen brandbaar afval zoals bijvoorbeeld handschoenen, hout en papier, en niet-brandbare afval zoals metaal, kabels, PVC. Dit staat duidelijk vermeld op de afvalbakken. Neem bij twijfel contact op met de agent Stralingscontrole van het gebouw. Verwijdering: Afval dat binnen de gecontroleerde zone geproduceerd wordt, moet binnen de gecontroleerde zone blijven. Neem nooit materiaal mee naar buiten zonder uitdrukkelijke toestemming van de agent Stralingscontrole. Deze zaken worden stralingsbescherming.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
uitgebreid
verteld
in
de
module
pagina 34 van 79
3. Buiten de gecontroleerde of bewaakte zone Ook buiten de gecontroleerde of bewaakte zone moet u rekening houden met de drie pijlers. Preventie: Door logisch te redeneren voorkomt u vaak productie van afval: breng geen grote hoeveelheden van iets mee als u hiervan maar een kleine hoeveelheid effectief nodig heeft. Zo heeft u bijvoorbeeld geen 100 liter verf nodig om een deur te schilderen en het reinigen van een verfborstel kan ook met 1 liter verdunner. Sortering: Als externe werknemer moet u het door u geproduceerde afval terug meenemen; in geen geval mag dit gedeponeerd worden in de containers op ons technisch domein of onbeheerd achtergelaten worden. Verwijdering: Het geproduceerde afval moet door de aannemer verwijderd worden volgens de geldende voorschriften. Hiervoor moeten attesten voorgelegd worden op eenvoudig verzoek.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 35 van 79
4. Werken met chemische producten Werkt u met chemische producten, luister dan aandachtig naar volgende richtlijnen en bedenk dat verf, verdunner, ontvetter en dergelijke producten ook chemische producten zijn. MSDS Zorg ervoor dat u de risico's van het product waarmee u werkt goed kent en lees hiervoor aandachtig de MSDS-fiche wat staat voor Material Safety Data Sheet. Deze geeft een overzicht van de mogelijke risico's en legt een veilige manier van stockeren en behandeling uit. Werkplaats Maak van uw werkplaats geen opslagplaats voor chemische stoffen. Bewaar in het labo alleen een dagvoorraad en grotere hoeveelheden in een chemiekast. Lekopvang Maak altijd gebruik van een lekopvang. Absorptiemateriaal Hou steeds aangepast absorptiemateriaal bij de hand. Verboden te lozen Het is ten strengste verboden vloeibare afvalstoffen te lozen in lavabo's, regenputjes, toiletten en de bodem,... ook als het gaat om een verdunde vorm. Veilig opbergen Berg na uw dagtaak uw producten weer veilig op.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 36 van 79
5. Chemische producten - etiket Voor chemische producten bestaan specifieke pictogrammen, die duiden op hun gevaar. Dit wordt verder uitgelegd in de module Gevaarlijke stoffen. Het is heel belangrijk dat het etiket goed zichtbaar en leesbaar is. Hierop staat immers belangrijke informatie. Bewaar het product zoveel mogelijk in de originele verpakking. En, als u werkt met chemische producten mag u niet roken, eten of drinken en was telkens na gebruik goed de handen.
6. Slot Dank zij de inspanningen die tot nu toe geleverd werden is de verontreiniging van ons industrieel afvalwater gedaald. Help ons dit ook zo te behouden!
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 37 van 79
Industriel Veiligheid - Brandrisico : Inhoudstafel
1. Drie elementen om een brand te ontstaan 2. Vuurvergunning 3. Aard van blusmiddellen – types van blusapparaten 3.1 De CO2 blusapparaten 3.1.1 Beschrijving 3.1.2 Gebruik 3.1.3 Voordeel en nadeel 3.2 De poederblusapparaten 3.2.1 Beschrijving 3.2.2 Gebruik 3.2.3 Voordeel en nadeel 4. Algemene gebruiksregels van blusapparaten 4.1 De wind 4.2 De techniek 4.3 Het beheer van blusapparaten 5. De automatische branddetectoren 6. Reflex in geval van brand 6.1 Rode drukknop 6.2 Gele drukknop 7. Algemene instructie 8. Slot
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p p p p p p p p p p p p p p p
38 38 39 39 39 40 40 41 41 41 42 42 42 42 43 43 44 44 44 45 45
pagina 38 van 79
1. Drie elementen om een brand te ontstaan Hoewel de kans op een brand op het SCK•CEN beperkt wordt door organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen, kunnen de gevolgen bijzonder groot zijn. Een brand kan enkel en alleen ontstaan als er 3 elementen gelijktijdig aanwezig zijn nl.: een brandbare stof zoals papier, zuurstof - er zit 21% zuurstof in de lucht, en een energiebron zoals elektriciteit, warmte, of een vlam. Wanneer één van die drie componenten ontbreekt, zal er nooit een brand ontstaan. Als er door de uitvoering van uw werk op het SCK•CEN een kans op brand bestaat, moet u maatregelen nemen om minstens één van deze elementen uit te sluiten. 2. Vuurvergunning Bij dergelijke werken moet u altijd een vuurvergunning aanvragen aan de preventiedienst, via uw contactpersoon op het SCK•CEN. Afhankelijk van de aard en de plaats van de werken en de aanwezige stoffen in de omgeving zal de preventiedienst in samenspraak met uw contactpersoon de nodige veiligheidsmaatregelen opleggen, bij voorbeeld. persoonlijke beschermingsmiddelen zoals het dragen van een veiligheidsbril, en/of collectieve maatregelen zoals het uitschakelen van de ventilatie en de blusmiddelen die moeten klaar staan.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 39 van 79
3. Aard van blusmiddelen – types van blusapparaten De aard van het blusmiddel is onder andere afhankelijk van de plaats waar u gaat werken en de aard van de materialen die vuur kunnen vatten. Bluswater is beschikbaar via hydranten en haspels. In de gecontroleerde en bewaakte zones trachten we zo weinig mogelijk water te gebruiken. De keuze van het blusmiddel (zoals water, poeder of CO2) moet gebeuren vóór u werken start waarbij een kans op brand bestaat. 3.1. De CO2 blusapparaten 3.1.1 Beschrijving Een CO2 blusapparaat is vrij eenvoudig te herkennen: de fles is rood, de kop heeft een grijze band, en de straalpijp is groot en breed uitlopend. Deze blusapparaten vindt u in de gangen en in de labo’s.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 40 van 79
3.1.2 Gebruik Het bedienen van dergelijke apparaten is heel eenvoudig. Trek de slagpin uit het toestel, test het apparaat door de hendel even in te drukken en val dan de vuurhaard aan door onderaan op de vuurhaard te richten en de hendel blijvend in te drukken. Merk op dat CO2 toestellen na ongeveer 20 seconden al leeg zijn.
3.1.3 Voordeel en nadeel Het gebruik van CO2 blusapparaten heeft een groot voordeel in de gecontroleerde en bewaakte zone: het is een 'proper' blusmiddel: na de brand moet u geen blusmiddel opruimen. Bovendien is CO2 niet elektrisch geleidend. Hiermee kan dus makkelijk een elektrische brand (zoals bij een pc of een stuurkast) geblust worden. Let wel op in kleinere ruimtes of kelders: CO2 is verstikkend. CO2 mag u nooit in de richting van personen spuiten omdat het op een temperatuur van ongeveer –78°C vrij komt en dus vrieswonden kan veroorzaken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 41 van 79
3.2. De poederblusapparaten 3.2.1 Beschrijving Bij brand buiten de gebouwen kan u water of een poederblusapparaat gebruiken. De poederblusapparaten vindt u in talrijke mate terug in de SCK•CEN gebouwen. Deze toestellen zijn gemakkelijk herkenbaar: het zijn volledig rode flessen met een korte zwarte straalpijp.
3.2.2 Gebruik Een poederblusapparaat is iets moeilijker te bedienen dan een CO2 blusapparaat omdat een poederblusapparaat niet op druk staat. Het bedienen van een poederblusapparaat gebeurt als volgt: Trek de borgschijf weg. Druk vervolgens de slagpin in om het toestel op druk te zetten en hou hierbij de slang stevig vast. Bij het op druk komen van de fles zou het kunnen dat de slang beweegt of weg slaat. Test dan eerst even het apparaat door de hendel in te drukken. Doof daarna het vuur door op de basis van de vuurhaard te richten en de hendel in te drukken. In tegenstelling met een CO2 apparaat mag u het indrukken onderbreken om de situatie te evalueren. © SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 42 van 79
3.2.3 Voordeel en nadeel Het grote voordeel van een poederblusapparaat is dat een onervaren persoon een brand sneller met poeder kan blussen dan met CO2. Bovendien kan u met een poederblusapparaat op relatief grote afstand van de vuurhaard blijven, namelijk 5 meter. Bij een CO2 blusapparaat is dit slechts 2 meter. Het bluspoeder is niet toxisch en niet verstikkend. Het grote nadeel van bluspoeder is dat het een ‘vuil’ blusmiddel is. Daarom moet na de brand het wit corrosief poeder zo snel mogelijk verwijderd worden.
4. Algemene gebruiksregels van blusapparaten Nog enkele gebruiksregels in verband met blusapparaten. 4.1 De wind Zorg ervoor dat u altijd met de wind mee blust zodat het blusmiddel meegedreven wordt en u zelf niet in de rook staat. 4.2 De techniek Blus nooit in het wildeweg maar ga gericht op het doel af. Pak daarom de vuurhaard van onder naar boven aan en maak een beweging van links naar rechts.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 43 van 79
4.3 Het beheer van blusapparaten Zorg dat een collega een extra blusapparaat heeft gehaald voor het uwe leeg is. Verzamel de lege apparaten ter plaatse en verwittig de preventiedienst (2807). Lege apparaten moet u altijd plat op de grond leggen en nooit terug ophangen op de plaats waar u ze gehaald heeft.
5. De automatische branddetectoren In het SCK•CEN hebben de meeste lokalen een automatische branddetectie die in verbinding staat met de interne bewakingsdienst. Een begin van brand wordt op die manier snel gedetecteerd. Ons intern brandweerkorps zal ook snel ter plaatse zijn.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 44 van 79
6. Reflex in geval van brand 6.1 Rode drukknop Ziet u ergens een begin van brand sla dan alarm door op de rode knop te drukken. Deze knop vindt u bij elke uitgang van het gebouw. De interne bewakingsdienst wordt automatisch gewaarschuwd en zal een interventieploeg sturen.
6.2 Gele drukknop De gebouwverantwoordelijke, de brandweer of de preventiedienst beslissen of het gebouw ontruimd wordt. Dit gebeurt door de gele knop in te drukken, die zich op het bedieningspaneel van de branddetectie centrale bevindt. In dit geval zullen in het gebouw de sirenes beginnen te loeien. U bent dan verplicht het gebouw te verlaten. Lokalen waar een brand gedetecteerd wordt mogen niet meer betreden worden en zeker niet als ze uitgerust zijn met een automatische blussing. Dit staat aangegeven door deze signalisatieborden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 45 van 79
7. Algemene instructies Tot slot wat te doen in geval van brand: Blijf kalm. Waarschuw uw collega’s. Houd deuren en ramen gesloten en sluit bij het weggaan de deuren achter u. Vlucht volgens het vluchtplan. Blijf dicht bij de grond in geval van rook. Gebruik nooit de lift. Bel na ontsnapping onmiddellijk 2222. Geef de brandweer informatie. Kunt u zelf de brand blussen? Doe het dan, maar neem geen enkel risico. De veiligheid van u en uw collega’s staat voorop.
8. Slot Wist u dat het SCK•CEN over brandweervrijwilligers beschikt? Wist U dat er jaarlijks een grote blusoefening gehouden waarop iedereen welkom is ?
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
wordt
pagina 46 van 79
Industriële veiligheid Inhoudstabel
–
Persoonlijke
BeschermingsMiddelen
1. Inleiding : De risico’s 1.1 Fase 1 : De risico’s vermijden 1.2 Fase 2 : De risico’s verminderen 1.3 Fase 3 : Collectieve en of persoonlijke veiligheidsmaatregelen 2. De Persoonlijke BeschermingsMiddelen 2.1 Beschikbaarheid van PBM 2.2 De signalisatie 2.2.1 Bescherming van de ogen 2.2.2 Bescherming van het gehoor 2.2.3 Ademhalingsbescherming 2.2.4 Bescherming van het hoofd 3. Slot
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
–
p p p p p p p p p p p p
PBM :
47 47 48 48 49 49 49 50 50 51 52 52
pagina 47 van 79
1. Inleiding : De risico’s Aan elke taak zijn risico’s verbonden. Dit geldt dus ook voor de werkzaamheden die u op het SCK•CEN uitvoert. Om de risico’s te vermijden moeten het SCK•CEN , uw werkgever, uw collega’s maar ook uzelf hiervoor de nodige veiligheidsmaatregelen nemen.
1.1 Fase 1 : De risico’s vermijden In eerste fase en in de mate van het mogelijke worden zoveel mogelijk risico’s vermeden. Bijvoorbeeld het verbod op gebruik van asbest. Vroeger werd asbest veelvuldig gebruikt als isolatiemateriaal, als brandbeschermingsmateriaal of als vochtregulator. Plaatsen op het SCK•CEN waar nog asbest zit worden duidelijk gesignaleerd met dit pictogram. Een andere situatie waar u risico’s kan vermijden, is bij werken aan elektrische installaties. Door spanningsvrij te werken sluit u het risico op elektrocutie uit.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 48 van 79
1.2 Fase 2 : De risico’s verminderen Het is niet altijd mogelijk om risico’s te vermijden. Daarom zullen we in een tweede fase proberen de risico’s te verminderen. Dit kan bijvoorbeeld door gevaarlijke stoffen te vervangen door minder gevaarlijke.
1.3 Fase 3: Collectieve veiligheidsmaatregelen
en
of
persoonlijke
Maar ook fase 2 is niet altijd mogelijk. Vandaar dat we soms moeten overgaan tot het nemen van collectieve en of persoonlijk veiligheidsmaatregelen. Een voorbeeld van een collectieve veiligheidsmaatregel is het plaatsen van een algemene ventilatie in een werkruimte. Collectieve veiligheidsmaatregelen beschermen uzelf maar ook uw collega’s. Persoonlijke beschermingsmiddelen daarentegen beschermen enkel uzelf, zoals bijvoorbeeld door het dragen van een veiligheidsbril, een helm, veiligheidsschoenen, enzovoort.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 49 van 79
2.Persoonlijke beschermingsmiddelen 2.1 Beschikbaarheid van PBM Persoonlijke beschermingsmiddelen worden door uw werkgever ter beschikking gesteld. Ze zijn individueel en kunnen dus niet uitgeleend worden. In overleg met uw contactpersoon van het SCK•CEN kan u ook de persoonlijke beschermingsmiddelen krijgen via ons magazijn. In ieder geval bent u verplicht de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken en er zorg voor te dragen.
2.2 De signalisatie Plaatsen op het SCK•CEN waar u verplicht bent om persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen zijn aangegeven door signalisatieborden en pictogrammen of zijn beschreven in werkinstructies. Ronde blauwe borden met daarop een witte tekening duiden aan welke beschermingsmiddellen u moet gebruiken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 50 van 79
2.2.1 Bescherming van de ogen De veiligheidsbril Als u werkt met chemische stoffen moet u naast handbescherming ook oogbescherming dragen bv. bij het overgieten van zuren in een kleiner reservoir. Ook op plaatsen waar een risico op wegvliegende deeltjes bestaat moet u een veiligheidsbril dragen bv. aan een draaibank of bij het werken met een slijpschijf. Het gelaatsscherm Voor lassers is het eerder aangeraden een gelaatsscherm te dragen in plaats van een veiligheidsbril. Lasschermen beschermen namelijk het volledige gezicht en het vizier verkleurt automatisch waardoor het comfortabeler werken is.
2.2.2 Bescherming van het gehoor Op lawaaierige plaatsen moet gehoorbescherming gedragen worden. Op het SCK•CEN is dit bijvoorbeeld het geval in de compressorlokalen , in de ventilatiegebouwen en in het dieselgebouw BR2. Ook als u werkt met een slijpschijf of drilhamer moet u gehoorbescherming dragen. Aarzel niet om naar uw persoonlijke beschermingsmiddelen te vragen.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 51 van 79
2.2.3 Ademhalingsbescherming In uitzonderlijke gevallen moeten er ademhalingbeschermingsmaatregelen genomen worden. Gebruik deze middelen alleen na grondig overleg met uw dienst veiligheid, uw arbeidsgeneesheer, en de veiligheidscoördinator van het SCK•CEN. Wanneer het werk in de gecontroleerde of bewaakte zone plaatsvindt moet u de agent stralingscontrole om advies vragen. Een masker met stoffilter dat u gebruikt om u bv. te beschermen tegen hout- of cementstof is totaal verschillend van een masker met gasfilter. De keuze van een geschikte filter vraagt enige kennis van het risico en moet daarom goed overwogen worden. Op plaatsen waar er mogelijk een tekort is aan zuurstof, zoals bijvoorbeeld in de riolering van het SCK•CEN, is het verplicht ademlucht te dragen. Weet dat niet iedereen hiervoor geschikt is (zoals bv. baarddragers, personen met claustrofobie,..). Vraag hiervoor advies aan uw arbeidsgeneesheer.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 52 van 79
2.2.4 Bescherming van het hoofd Op plaatsen waar gevaar bestaat voor een hoofdletsel moet u een helm dragen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de SCK•CEN kelders, waar u uw hoofd kan stoten of op plaatsen waar voorwerpen op uw hoofd kunnen vallen.
3. Slot Tot slot … persoonlijke beschermingsmiddelen zijn geen overbodige luxe!
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 53 van 79
Industriële veiligheid – Gevaarlijke stoffen: Inhoudstafel
1. Inleiding 1.1 Corrosieve stoffen 1.2 Explosieve – ontplofbare stoffen 1.3 Brandbare stoffen 1.4 Oxiderende stoffen 1.5 Milieugevaarlijke stoffen 1.6 Giftige stoffen 1.7 Schadelijk / Irriterend (Xn/Xi) 2. Slot
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p p p
54 54 55 55 56 56 57 57 58
pagina 54 van 79
1. Inleiding Wanneer u met gevaarlijke stoffen werkt, vindt u op het recipiënt een etiket, met pictogrammen, symbolen en veiligheidsinstructies. Deze informatie zal u wijzen op de risico’s bij het gebruik van die stoffen. Een goede kennis van de pictogrammen, de symbolen en de instructies is dan ook noodzakelijk.
1.1 Corrosieve stoffen Corrosieve stoffen hebben de kracht om levende weefsels zoals de huid zwaar te beschadigen en andere stoffen zoals metalen aan te tasten. In contact met levende weefsels veroorzaken ze meestal brandwonden en ontstekingen. Zodra u met corrosieve stoffen werkt moet u persoonlijke beschermingsmaatregelen nemen zoals het dragen van handschoenen, een veiligheidsbril en een laboschort. Als u dan toch in contact komt met corrosieve stoffen is de meest doeltreffende remedie het langdurig wassen met veel lauw water. Typische corrosieve stoffen zijn zuren, ammoniak, javel en zwavelzuur.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 55 van 79
1.2 Explosieve stoffen Ontplofbare stoffen zijn stoffen die bij bepaalde temperaturen, bij schokken of bij wrijvingen explosief kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld TNT. De maatregelen om explosies te voorkomen dienen om vorming van ontplofbare mengsels en ontstekingsbronnen te vermijden. Soms kunnen mengsels van niet ontplofbare stoffen toch een ontplofbare stof vormen zoals bv. koper en acetyleen. Scherm ontplofbare stoffen af tegen warmtebronnen, zoals bijvoorbeeld zonnestralen, verwarming en vlammen en bewaar ze in een koele droge ruimte.
1.3 Brandbare stoffen Een stof kan pas ontbranden als er drie elementen gelijktijdig aanwezig zijn, namelijk De brandbare stof (vloeibaar, gasvormig of vast), Een oxiderende stof zoals zuurstof, Energie zoals een vonk of een warmtebron. Wanneer u met dergelijke stoffen werkt, zorg dan voor een goede ventilatie van het lokaal, vermijd open vlammen en hou altijd een aangepast blusmiddel bij de hand. Hou ontvlambare stoffen weg van oxyderende stoffen. Voorbeelden van ontvlambare stoffen zijn aceton, acetyleen, benzine en ether.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 56 van 79
1.4 Oxiderende stoffen Oxiderende stoffen zoals zuivere zuurstof en salpeterzuur kunnen in contact met brandbare stoffen branden veroorzaken met hevige warmteontwikkeling. Vermijd contact met de huid en draag aangepaste beschermingsmiddelen. Zorg voor een goede ventilatie van het lokaal.
1.5 Milieugevaarlijke stoffen Milieugevaarlijke stoffen mogen niet geloosd worden in het water, de lucht of in de bodem. Zoek daarom zoveel mogelijk naar een milieuvriendelijk alternatief. Om het afval zoals de verpakking en de resten van deze stoffen af te voeren, neemt u contact op met de gebouwverantwoordelijke chemisch afval.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 57 van 79
1.6 Giftige stoffen Giftige stoffen brengen zeer ernstige schade hoe aan de gezondheid ; zelfs bij zeer kleine hoeveelheden. Lees het etiket op de verpakking grondig na en wanneer u met deze stoffen werkt, vermijd dan contact met de huid en pipetteer niet met de mond. Bewaar ze gescheiden van andere scheikundige stoffen en hou een register bij volgens type, hoeveelheid en afname. Vermijd inademing van dampen afkomstig van de giftige stoffen. Neem bij twijfel contact op met de preventiedienst. Typische voorbeelden zijn asbest, benzeen, chloor, en kwik.
1.7 Schadelijk / Irriterend (Xn/Xi) Deze stoffen zijn schadelijk wanneer ze worden ingeademd of als ze worden opgenomen via de huid of de mond. Ze houden beperkte risico’s in. Zorg voor aangepaste beschermingsmiddelen zoals handschoenen of een bril en voor een goede ventilatie van de ruimte Typerende voorbeelden zijn cafeïne, heptaan, en jodium.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 58 van 79
2. Slot En, in ieder geval, waar met gevaarlijke stoffen gewerkt wordt mag u niet roken, eten of drinken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 59 van 79
Industriële Veiligheid – Signalisatie: Inhoudstabel
1. Inleiding 2. Gebodsborden 2.1 Helm 2.2 Veiligheidsbril - lasschermen 2.3 Oorstopjes – oorkappen 2.4 Schort 2.5 Ademhalingsbescherming en masker 3. Waarschuwingsborden 3.1 Elektrocutie gevaar 3.2 Radioactiviteit 3.3 Biologisch gevaar 3.4 Lading 4. Informatie bord 4.1 EHBO 4.2 Uitgang en nooduitgang 5. Verbodsbord 6. Pictogrammen ivm brand 7. Slot
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p p p p p p p p p p p p
60 60 61 61 62 62 63 63 64 64 65 65 66 66 67 67 68 68
pagina 60 van 79
1. Inleiding Veiligheid op de arbeidsplaatsen betekent dat er voorzieningen moeten zijn voor de bescherming tegen ongevallen. Dit kan op vele manieren. In de eerste plaats en bij voorkeur moeten er veilige arbeidsmiddelen en werkplaatsen zijn. Deze manier van werken gebeurt volgens het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, en de Codex voor welzijn op het werk. Het is niet altijd mogelijk om bepaalde gevaren uit te sluiten. Daarom gebruiken we soms pictogrammen of bordjes om informatie te geven over het gevaar. Dit zijn kentekens die nabij of op gevaarlijke plaatsen staan. Ze dienen om aandacht te trekken en een bepaalde boodschap mee te delen. Dit kan een verbod, een waarschuwing, een gebod of een aanwijzing zijn. 2. Gebodsborden Gebods- of verplichtingsborden zijn altijd rond en hebben een blauwe kleur. Meestal hebben ze betrekking op het verplicht dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze kan u vinden in ons magazijn in het gebouw HoofdWerkPlaats (HWP).
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 61 van 79
2.1 Helm Op plaatsen waar u uw hoofd kan stoten, zoals in kelders en kruipruimten, is het verplicht een helm te dragen.
2.2 Veiligheidsbril - lasschermen Als u met gevaarlijke stoffen werkt of slijpwerken uitvoert, is het noodzakelijk een veiligheidsbril te dragen. Bij laswerken draagt u een gelaatsscherm. Er zijn lasschermen beschikbaar die automatisch verkleuren naargelang de werkzaamheden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 62 van 79
2.3 Oorstopjes – oorkappen Gehoorbescherming is noodzakelijk op plaatsen met veel lawaai zoals in compressorlokalen, ventilatielokalen en in het dieselgebouw van BR2.
2.4 Schort In de meeste labo’s moet u een witte schort dragen. Die zorgt ervoor dat uw persoonlijke kledij niet beschadigd wordt.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 63 van 79
2.5 Ademhalingsbescherming en masker Op plaatsen waar de lucht vervuild is met chemische stoffen is het dragen van ademhalingsbescherming verplicht. De correcte keuze van het type ademhalingsbescherming is zeer belangrijk en gebeurt in overleg met de preventiedienst. Stofmaskers beschermen in geen geval tegen gassen en zijn ook niet geschikt voor plaatsen waar er een zuurstofgebrek kan zijn zoals bijvoorbeeld in kruipruimtes. Daar is het dragen van ademlucht noodzakelijk en is een filtermasker uit den boze.
3. Waarschuwingsborden Waarschuwingsborden zijn altijd driehoekig en hebben een geel-zwarte kleur. Deze borden wijzen op bijzondere gevaren op het werk.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 64 van 79
3.1 Elektrocutie gevaar Zo vindt u op elektrische kasten dit pictogram. Het wijst erop dat werkzaamheden aan toestellen, instrumenten of installaties enkel en alleen mogen uitgevoerd worden door opgeleid personeel.
3.2 Radioactiviteit Gecontroleerde en bewaakte zones of radioactieve bronnen worden hiermee aangeduid. Alleen bevoegd personeel mag in de gecontroleerd en bewaakte zone gaan. De veiligheidsmaatregelen erover worden in de module stralingsbescherming uitgelegd.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 65 van 79
3.3 Biologisch gevaar Dit pictogram duidt lokalen of labo’s met biologisch gevaar aan. In deze lokalen of labo’s bent u verplicht een schort te dragen.
3.4 Lading Plaatsen waar regelmatig intern transport is of waar lasten verplaatst worden zijn aangeduid door deze pictogrammen of signalisatieborden: Merk op dat personen die werken met een heftruc en heftoestellen een veiligheidsfunctie hebben en daarom medisch geschikt moeten zijn. Ze moeten de nodige opleiding gevolgd hebben.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 66 van 79
4 Informatie bord Informatieborden en reddingstekens zijn vierkant of rechthoekig en hebben een groen-witte of zwart-witte kleur.
4.1 EHBO Wist u dat er in elk gebouw een EHBO post is? Dit lokaal wordt aangeduid met dit pictogram. U kan er een oranje EHBO koffer vinden. Wist u dat er in elk gebouw nijverheidshelpers aanwezig zijn? Het SCK•CEN heeft een Medische dienst waarop u steeds beroep kan doen.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 67 van 79
4.2 Uitgang en nooduitgang Kent u de uitgangen en nooduitgangen van het gebouw waarin u werkt? Deze worden aangegeven met deze signalisatieborden. Opgelet: in geval van nood zoals bijvoorbeeld bij een brand moet u vluchten via de nooduitgangen en niet via de normale in- of uitgang van het gebouw. De nooduitgangen leiden tot een veilige verzamelplaats buiten het gebouw. Wacht op deze plaats tot u verdere instructies krijgt.
5. Verbodsborden Verbodsborden zijn rond en hebben een wit-rode kleur. Enkele typische voorbeelden zijn: Verbod op roken: Roken is verboden in alle gebouwen van het SCK•CEN. Verbod op het maken van vuur: B.v. een verbod op het maken van vuur of het werken met open vlam. In opslagplaatsen met ontvlambare vloeistoffen mag geen vuur gemaakt worden. Toegangsverbod: Zo kan een lokaal waar een proef gedaan wordt verstoord worden door uw aanwezigheid. Verbod om water te gebruiken bij brand: Zoals opslagplaatsen met kernbrandstoffen. Verbod om GSM te gebruiken: Een verbod op het gebruik van zenders en gsm’s.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 68 van 79
6. Pictogrammen ivm brand Tot slot vindt u heel wat pictogrammen in verband met brand. Deze pictogrammen en signalisatieborden zijn vierkant en hebben een roodwitte kleur.
7. Slot Zorg ervoor dat u steeds een blusapparaat weet hangen en waar u bluswater kan vinden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 69 van 79
Industriële veiligheid – Eleckriciteit: Inhoudstafel
1. Risico van elektrocutie 2. Akkoord 3. Maatregelen 3.1 Schakel vrij 3.2 Vergrendel 3.3 Meet en controleer 3.4 Aarden en kortsluiten 3.5 Baken 4. Slot
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p p p
70 70 71 71 71 72 72 73 73
pagina 70 van 79
1. Risico van elektrocutie Het werken aan elektrische installaties is risicovol. De gevolgen van een elektrocutie zijn afhankelijk van: de stroomsterkte, de frequentie van de stroom, de duur van de stroomdoorgang, en de weg die de stroom doorheen het lichaam volgt. Een wisselstroom van bijvoorbeeld 200 milliAmpère uit een stopcontact, kan bij een aanraking die langer dan een halve seconde duurt, al dodelijk zijn. Daarom moeten werken aan elektrische installaties altijd goed voorbereid worden.
2. Akkoord Om te kunnen werken aan elektrische installaties moeten minstens: de gebouwverantwoordelijke elektriciteit, de dienst Elektriciteit HoofdWerkPlaats, uw contactpersoon, akkoord zijn met de geplande werkzaamheden. Werk ook zoveel mogelijk spanningsloos. Als er niet spanningsloos gewerkt kan worden moet op voorhand overleg gepleegd worden.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 71 van 79
3. De maatregelen 3.1 Schakel vrij Welke maatregelen moet u nemen? Schakel vrij door het openen van een schakelaar. Hierdoor wordt de installatie spanningsloos. Dit kan door bijvoorbeeld de stekker uit te trekken of door de zekering van de betreffende voedingslijn uit te schakelen.
3.2 Vergrendel Vergrendel de schakelaar in geopende toestand. Hierdoor kan de installatie door iemand anders niet onder spanning geplaatst worden. Dit kan bv. door middel van een slot op de zekering of door een signalisatiebord te plaatsen.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 72 van 79
3.3 Meet en controleer Meet de installaties waaraan gewerkt wordt en controleer met een multimeter of de installatie spanningsloos is.
3.4 Aarden en kortsluiten Zorg voor het aarden en kortsluiten van installaties waaraan u gaat werken.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 73 van 79
3.5 Baken Baken de werkzone af met lintjes of paaltjes. Hang een informatiebordje met de naam en het telefoonnummer van een contactpersoon.
4. Slot Heeft u de nodige informatie ? Heeft u de nodige opleiding gekregen ? Bent u bevoegd om aan de installatie te werken ?
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 74 van 79
Industriële veiligheid – Werken op hoogte: Inhoudstafel
1. Risico 2. Veiligheidsmaatregelen 2.1 Collectieve maatregelen 2.2 Individuele maatregelen - veiligheidsharnas 3. Op een ladder kan men geen werkzaamheden uitvoeren 4. Ladder correct plaatsen 5. Slot
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
p p p p p p p
75 75 75 75 76 77 78
pagina 75 van 79
1. Risico Als u moet werken op een stelling, een dak of een ladder, is er een verhoogd risico op letsels of verwondingen. Daarom moeten werkzaamheden op hoogte altijd goed gepland worden. 2. Veiligheidsmaatregelen 2.1 Collectieve maatregelen Op het SCK•CEN bent u verplicht om bij werkzaamheden op hoogte collectieve veiligheidsmaatregelen te nemen. Die zorgen er voor dat u niet kan vallen of dat de gevolgen van een val beperkt worden. Typische voorbeelden zijn het plaatsen van balustrades en opvangnetten.
2.2 Individuele maatregelen - veiligheidsharnas Er zijn echter een aantal werkzaamheden of omstandigheden waarvoor u geen of onvoldoende collectieve maatregelen kunt nemen. In dit geval moeten individuele veiligheidsmaatregelen genomen worden. Dit kan bv door het dragen van een veiligheidsharnas, waarbij u zich vasthaakt aan een vast hoger gelegen punt.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 76 van 79
3. Op een ladder kan men geen werkzaamheden uitvoeren Weet dat een ladder bedoeld is om een hoger gelegen punt te bereiken en niet om werkzaamheden op uit te voeren. Op het SCK•CEN is het gebruik van een ladder toelaatbaar voor korte werkzaamheden, kleine herstellingswerken en een éénmalige toegang tot daken en platforms. In alle andere gevallen bent u verplicht een stelling of een volwaardig alternatief te plaatsen. De opbouw van een stelling moet gebeuren door bevoegd en opgeleid personeel. Een correct geplaatste stelling is herkenbaar via het groene label. Bij twijfel kan u altijd terecht bij de preventiedienst of de veiligheidscoördinator.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 77 van 79
4. Ladder correct plaatsen Een ladder zet u als volgt correct: Ga met de tippen van uw veiligheidsschoenen tegen de ladderbomen staan. Als u met gestrekte armen de ladderbomen kunt vastnemen, staat de ladder onder de goede hoek. Zorg ervoor dat de ladder niet kan wegschuiven. Zet een ladder nooit op een onstabiele ondergrond zoals op vaten of kisten. Zorg ervoor dat de ladder ongeveer 1 meter of 4 sporten boven het bovenste steunpunt uitsteekt. Hou bij het beklimmen of het afdalen van de ladder de sporten vast en niet de bomen. Beklim een ladder nooit met meerdere personen gelijktijdig. Spring nooit van een ladder, zelfs niet wanneer u nog maar een paar sporten moeten afdalen.
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 78 van 79
5. Slot Wist je dat 15 % van de arbeidsongevallen te maken hebben met vallen ? Wist je dat bij een val van hoogte je een zeer grote kans hebt op een blijvend letsel ?
© SCK•CEN isRP – maart 2006
Veiligheidsbrochure - extern
pagina 79 van 79