Schrijfwijzer Bacheloropleiding Verpleegkunde
Hogeschool Rotterdam Instituut voor Gezondheidszorg September 2013
© 2013, Hogeschool Rotterdam, Instituut voor Gezondheidszorg Samenstellers Hanny Groenewoud Adriaan Visser met medewerking van: Ada ter Maten-Speksnijder Annelies Eysink Smeets-van de Burgt
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
2
Voorwoord Studenten Verpleegkunde worden op de beroepspraktijk voorbereid door het schrijven van diverse teksten. Het kan gaan om kortere stukken, zoals een zorgplan, een voortgangsrapportage, evaluaties van de zorgverlening, overdrachten, een MIP-melding of een folder voor cliënten of verwijzers, of om langere stukken, zoals een stageverslag, een literatuurstudie of een scriptie. Een goede beheersing van de Nederlandse taal is voor een verpleegkundige dan ook belangrijk. Dit geldt niet alleen voor de mondelinge taal; professionals in de gezondheidszorg moeten ook beschikken over een goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid bij het rapporteren, registreren en documenteren. Daarbij moeten zij rekening houden met de doelgroep voor wie de tekst geschreven wordt, zoals cliënten, collegaverpleegkundigen of andere zorgverleners. Deze handleiding bevat algemene regels en aanwijzingen voor schrijfopdrachten. Tenzij anders vermeld, moet elke schrijfopdracht die je in de loop van je studie krijgt worden uitgevoerd volgens de regels zoals beschreven in deze handleiding. Het is mogelijk dat docenten voor bepaalde opdrachten specifieke eisen formuleren. In dat geval volg je vanzelfsprekend de instructies van de betreffende docent. Deze Schrijfwijzer is het vervolg op de Schrijfwijzer Bachelor in Nursing (van Staa, Arends, & Hoitzing, 2005), die in de afgelopen jaren reeds bewerkt werd voor de masteropleiding Advanced Nursing Practice (MANP) en de bacheloropleiding Logopedie. Wij hebben op onze beurt op deze bewerkte versies voortgeborduurd. Voor de huidige versie van de Schrijfwijzer gaat onze dank dan ook uit naar Ada van Bruchem, docent MANP, en naar Barbara Wegener Sleeswijk, Philine Berns en Lisette de Vrij-van Delft, docenten logopedie.
Hanny Groenewoud, docent-onderzoeker Adriaan Visser, senior onderzoeker Rotterdam, september 2013
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, concept versie september 2013
3
Inhoud 1. 2.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5 Inhoud en structuur: werken met een bouwplan ............................................................................. 6 2.1 Tekstthema: de inhoud ............................................................................................................ 6 2.2 Innerlijke structuur: bouwplan ................................................................................................. 6 2.3 Uiterlijke structuur: indeling en lay-out .................................................................................... 9 2.4 Inleiding, kern en slot .............................................................................................................. 9 2.5 Opbouw bij verschillende typen teksten ................................................................................ 11 3. Bronvermelding ............................................................................................................................. 13 3.1 Plagiaat en auteursrecht ....................................................................................................... 13 3.2 Citeren ................................................................................................................................... 14 3.3 Bronvermelding in de tekst.................................................................................................... 15 3.4 Literatuurlijst .......................................................................................................................... 18 4. Opmaak ......................................................................................................................................... 22 5. Schrijven van een brief .................................................................................................................. 24 5.1 Brieven per post .................................................................................................................... 24 5.2 E-mailberichten ..................................................................................................................... 26 6. Top tien schrijfadviezen ................................................................................................................ 28 7. Checklist ........................................................................................................................................ 30 Literatuur ............................................................................................................................................... 31 Bijlage 1: Verder lezen .......................................................................................................................... 32
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
4
1.
Inleiding
Tijdens je studie moet je verschillende schrijfopdrachten uitvoeren. Schrijven is niet zomaar iets op papier zetten. Het is een gestructureerde weergave van jouw waarnemingen, gedachten of opvattingen met betrekking tot een bepaald onderwerp. Deze handleiding is een hulpmiddel bij het schrijven van een goede tekst. We besteden daarbij aandacht aan inhoud en structuur, stijl en spelling, en het verantwoord omgaan met en verwijzen naar bronnen. Leeswijzer In hoofdstuk 2 van deze handleiding vind je adviezen voor de opbouw van je tekst. Uit welke onderdelen bestaat een goede tekst, en wat hoort er bijvoorbeeld in de inleiding en wat in de conclusie? Bij het schrijven zal nogal eens van je worden verwacht dat je de inzichten en onderzoeksbevindingen uit de vakliteratuur weergeeft. Daarbij maak je gebruik van wetenschappelijke bronnen. Het is van groot belang dat je nauwkeurig aangeeft welke bronnen je hebt gebruikt. Zo geef je de aangehaalde auteurs de eer die hen toekomt en maak je het de lezer mogelijk de juistheid van je beweringen na te gaan. Binnen het instituut voor Gezondheidszorg (IvG) van Hogeschool Rotterdam gebruiken we het systeem voor bronvermelding van de American Psychological Association (APA). In hoofdstuk 3 zullen we stilstaan bij de regels van deze stijl. Hoofdstuk 4 gaat in op de opmaak van een stuk. Het gaat in dit hoofdstuk dan met name om de uiterlijke structuur van een tekst. Voor e-mailen en sms’en draait tegenwoordig niemand zijn hand om, maar het schrijven van een officiële brief vinden veel mensen moeilijk. Daarom wordt in hoofdstuk 5 van deze handleiding ingegaan op een aantal regels voor zakelijke correspondentie. Over spellen en stijl zijn veel boeken geschreven. Hoofdstuk 6 geeft de top tien van schrijfadviezen. Hoofdstuk 7 tenslotte bevat een checklist, die je kunt gebruiken om zelf te toetsen of je schrijfopdracht aan de regels voldoet. Wat betreft de spelling verwachten we dat je de officiële spelling van de Nederlandse taal gebruikt, zoals opgenomen in het Groene Boekje (Nederlandse Taalunie, 2005). Deze Woordenlijst Nederlandse Taal is ook digitaal te raadplegen (http://woordenlijst.org/). Hoe taalvaardig ben jij? Op de website http://docententaaltest.nl/ vind je een aantal testjes waarmee je in een paar minuten kunt inschatten wat jouw niveau van schriftelijke taalvaardigheid is. Het gaat hierbij om spelling (onder andere van de werkwoorden), zinsbouw/stijl, woordenschat en uitdrukkingen, spreekwoorden en gezegden. Daarnaast zijn er twee onderdelen waarmee je je kennis op het gebied van grammatica (zinsontleding en woordbenoeming) kunt toetsen.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
5
2.
Inhoud en structuur: werken met een bouwplan
Volgens Renkema (2012) mislukken veel teksten omdat de schrijver eigenlijk niet weet wát hij wil zeggen. Het is dus belangrijk dat je van tevoren helder hebt wáár de tekst over gaat. Een tekst is bovendien meer dan zomaar een aantal willekeurige zinnen. Er moet een bepaalde lijn of structuur in zitten waardoor het een geheel wordt. Volgens Boersma en Crins (z.d.) wordt de structuur van een tekst bepaald door drie kenmerken: 1. De tekst heeft een bepaald onderwerp: het tekstthema. 2. De tekst bestaat uit onderdelen die in een bepaalde logische volgorde staan: de innerlijke structuur. 3. Met bepaalde woorden en andere hulpmiddelen wordt duidelijk gemaakt hoe de tekst in elkaar zit: de uiterlijke structuur.
2.1
Tekstthema: de inhoud
Eén van de eerste eisen is dat een tekst ergens over gaat. Bij sommige schrijfopdrachten ligt het onderwerp van de tekst al vast, in andere gevallen kies je zelf een onderwerp. Het onderwerp van je tekst wordt ook wel het tekstthema genoemd. Het tekstthema moet voldoen aan een aantal eisen (Boersma & Crins, z.d.): Het thema moet de vorm hebben van een zelfstandig naamwoord met zo nodig een of meer preciseringen. Het thema moet zo bondig mogelijk geformuleerd worden. Het thema moet zo exact mogelijk aangeven waar de tekst over gaat. Voorbeelden van tekstthema’s zijn: ‘diabetes mellitus’, ‘leefstijlmaatregelen bij diabetes mellitus’, ‘zelfmanagement’, ‘zelfmanagement bij hypertensie’, of ‘preventie van overgewicht’. Rondom dit tekstthema kun je een centrale vraag formuleren: op welke vraag wordt een antwoord gegeven in het stuk? De centrale vraag begint, zoals iedere andere vraag, met een vraagwoord, zoals wie, wat, welke, waarom, waarmee of hoe? Voorbeelden van centrale vragen zijn: Wat zijn de kenmerken van eerstejaars verpleegkundestudenten? (beschrijvende vraag) Wat zijn de risicofactoren voor overgewicht bij kinderen? (verklarende vraag) Wat is het nut van preoperatief scheren? (beoordelende vraag) Hoe kan verslaving het beste worden aangepakt? (adviserende vraag)
2.2
Innerlijke structuur: bouwplan Bij het opstellen van een bouwplan beschouwen we een tekst als een reeks samenhangende antwoorden op vragen over het tekstthema.
Het belangrijkste bij het schrijven van een tekst is het aanbrengen van structuur. Het gaat bij de innerlijke structuur niet alleen om de opbouw, maar ook om de samenhang tussen de verschillende tekstonderdelen. Het advies is om al in een vroeg stadium een planning te maken in de vorm van een hoofdstuk- en paragraafindeling, of in de vorm van een schema waarin je de belangrijkste vragen over het onderwerp formuleert (de kwesties die aan de orde komen) en een kort antwoord (het kernantwoord) hierop. Als het tekstthema vaststaat, kun je je tekst beschouwen als een verzameling antwoorden op vragen die naar aanleiding van dat thema aan de orde komen.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
6
In de voorbereidingscursussen Nederlands van Hogeschool Rotterdam leren studenten werken met een bouwplan (Boersma & Crins, z.d.). De informatie in deze paragraaf is aan dit bouwplan ontleend. Bij het schrijven van iedere tekst kan met een bouwplan of tekstschema worden gewerkt. In het bouwplan of tekstschema kun je aangeven waar de tekst over gaat: 1.
het tekstthema (het thema van de hele tekst) en de deelthema’s, zoals hoofdstukthema’s, paragraafthema’s en alineathema’s (zie ook paragraaf 2.1)
2.
de hoofd- en de subvragen (de kwesties die aan de orde komen) Vragen die direct over het thema gaan, zijn hoofdvragen. Aan hoofdvragen worden de volgende eisen gesteld: a. Een hoofdvraag begint met een vraagwoord zoals wie, wat, welke, waarom, waarmee of hoe. b. Een hoofdvraag moet een expliciete verwijzing naar het tekstthema bevatten of een verwijzing naar een deel van het thema. Het thema moet letterlijk in de hoofdvraag terugkeren of er moet een verwijswoord in de vraag staan (zoals die, dit, zij, hij, ze, hiervan, daardoor). c. Een hoofdvraag moet zo exact mogelijk geformuleerd zijn. De vraag moet zo precies mogelijk aankondigen wat voor informatie er staat in het gedeelte van de tekst waarop de vraag betrekking heeft. d. Een hoofdvraag moet zo bondig mogelijk zijn. Dat maakt het bouwplan overzichtelijk. In het bouwplan worden de hoofdvragen recht onder het thema gezet. Ze worden onderstreept om ze gemakkelijk te kunnen onderscheiden van de kernantwoorden die erop volgen.
3.
de (kern)antwoorden (de antwoorden op de hoofd- en subvragen) De kernantwoorden zijn de antwoorden op de hoofd- en subvragen. Ze moeten niet te lang zijn en zo exact mogelijk geformuleerd worden.
Werk steeds vanuit de vraagstelling van de opdracht. Houd bij het schrijven altijd de vraagstelling in je achterhoofd: elke zin, elke alinea, elke paragraaf en (bij een langere opdracht) elk hoofdstuk moet bijdragen aan de beantwoording ervan. In kader 1 vind je een voorbeeld van een bouwplan.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
7
Kader 1: Voorbeeld van een bouwplan Tekstthema: Keuzehulpen voor de patiënt Wat zijn keuzehulpen? Een keuzehulp is een ondersteunend middel voor gedeelde besluitvorming. Waaruit bestaat een keuzehulp? 1. Een overzicht van de opties. 2. De mogelijke consequentie voor iedere optie. 3. Een preferentieconstructie. 4. Een stappenplan ten behoeve van de besluitvorming. Wanneer kunnen keuzehulpen van nut zijn? Wanneer er meer behandelopties zijn met verschillende voor- en nadelen. Wanneer de patiënt te weinig of onjuiste informatie heeft over de aandoening. Wanneer er sprake is van onvoldoende therapietrouw. Wanneer er sprake is van interdoktervariatie. Moeten keuzehulpen worden toegepast? Keuzehulpen dragen bij aan actieve deelname van de patiënt. Noot: Gebaseerd op “Keuzehulpen voor de patiënt” door T. van der Weijden en A. Sanders-van Lennep, 2012, Huisarts & Wetenschap, 55(11), p. 516-521. Verbindings- en verwijswoorden Bij de innerlijke structuur gaat het niet alleen om de opbouw, maar ook om de samenhang tussen de verschillende tekstonderdelen. Zorg ervoor dat zinnen, alinea’s, paragrafen en hoofdstukken vloeiend in elkaar overlopen. Het werkstuk moet een samenhangend geheel zijn. De samenhang in een tekst wordt bepaald door verbindingswoorden, ook wel signaalwoorden, structuurwoorden of structuuraanduiders genoemd, en verwijswoorden. Verbindingswoorden (bijvoorbeeld: ‘hiermee’, ‘daarin’ of ‘dit betekent…’) geven een aanwijzing voor de manier waarop informatie gekoppeld moet worden aan het voorafgaande. Zorg ervoor dat altijd duidelijk is waarnaar verbindingswoorden verwijzen. In tabel 1 vind je een aantal voorbeelden van structuuraanduiders en het verband dat ze aanduiden. Tabel 1: Structuuraanduiders met het verband dat ze aanduiden SOORT VERBAND
STRUCTUURAANDUIDER
Opsomming
daarnaast, en, bovendien, niet alleen ... maar ook, ten eerste ... ten tweede, daar komt bij dat ...
Reden, oorzaak, gevolg
want, daarom, kortom, namelijk, immers ...
Tegenstelling
Enerzijds ... anderzijds, maar, desondanks, integendeel ...
Conclusie
dus, immers, kortom, met andere woorden, samenvattend ...
Tijd
intussen, later, vorige week, een uur later ...
Voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, ter illustratie ...
Samenvatting
kortom, al met al, alles bij elkaar genomen, samenvattend ...
Voorwaarde
tenzij, mits, onder voorwaarde dat ...
Uitwerking
in het bijzonder, met name, dit betekent, dat wil zeggen ...
Toegeving
weliswaar, hoewel, al, natuurlijk ... maar, toch ...
Vergelijking
alsof, eveneens, net als, hetzelfde is het geval bij, op dezelfdewijze ... Noot: Overgenomen van “Redactierichtlijnen regionale VTV” van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te downloaden van http://www.toolkitvtv.nl/organisatie-enproces/redactierichtlijnen/
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
8
2.3
Uiterlijke structuur: indeling en lay-out
Bij de uiterlijke structuur gaat het om indeling en lay-out. De uiterlijke structuur moet de lezer helpen om de innerlijke structuur van de tekst op een prettige en efficiënte wijze te kunnen volgen. Denk daarbij aan: TITELBLAD
INHOUDSOPGAVE
INDELING IN HOOFDSTUKKEN, PARAGRAFEN, SUBPARAGRAFEN EN ALINEA’S TITELS EN KOPJES
INLEIDINGEN EN SAMENVATTINGEN
OPSOMMINGEN
LITERATUURLIJST BIJLAGEN
2.4
De titelpagina is vaak de blikvanger van een tekst. Aan de titelpagina worden door het Instituut voor Gezondheidszorg van Hogeschool Rotterdam een aantal eisen gesteld (zie hoofdstuk 4). De titelpagina moet in ieder geval duidelijk maken waar de tekst over gaat, en door wie (en wanneer) de tekst geschreven is. Met een inhoudsopgave kan de lezer zich snel oriënteren. Dit is vooral van belang bij grotere teksten die zijn ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen. Maak alinea’s. Je maakt een nieuwe alinea als je een nieuw argument aanvoert of een nieuw (deel)onderwerp beschrijft. Het advies is om een alinea te beginnen met de kernzin. Deze kernzin is het antwoord op een vraag of subvraag bij het tekstthema. Deze helpen de lezer om de structuur van de tekst te herkennen. Kopjes moeten de lezer ook uitnodigen om verder te lezen. Let er altijd op dat een kopje de lading van de tekst eronder dekt. Korte inleidingen bij ieder hoofdstuk (een vooruitblik op de onderwerpen en de volgorde waarin deze aan de orde komen) en tussentijdse samenvattingen helpen om de grote lijn duidelijk te maken. Opsommingen maken teksten overzichtelijk. Een opsomming wordt altijd voorafgegaan door een dubbele punt. Een opsomming kan genummerd zijn, maar je kunt ook gebruik maken van opsommingstekens. Met de gegevens uit de literatuurlijst is de lezer in staat om zelf de gebruikte bronnen op te zoeken. In de bijlagen neem je informatie op die te uitgebreid of niet relevant genoeg is om in het werkelijke verslag te plaatsen, maar die wel nodig is om het verslag te begrijpen.
Inleiding, kern en slot
Elk betoog en elke zakelijke tekst bestaat uit een inleiding, een kern en een slot. Afhankelijk van het soort tekst kunnen deze onderdelen enkele regels tot meerdere pagina’s beslaan. Wat staat er in de inleiding? Lezers moeten een goede indruk hebben waarover de tekst zal gaan. In de inleiding komen de volgende onderdelen aan de orde: de aanleiding
het doel
In de eerste plaats wordt het onderwerp ingeleid: de beweegredenen voor het kiezen van juist dit onderwerp en de relevantie worden aangeduid. In wetenschappelijke teksten mondt dit uit in een precieze beschrijving van het probleem: de probleemstelling. Wat wil je bereiken met de tekst?
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
9
de opbouw
Dit is een beknopt overzicht van wat de lezer in de rest van het stuk kan verwachten.
Een goede introductie of inleiding is zelfstandig leesbaar. Wat staat er in de kern? Het middenstuk is de kern van je verhaal. De inhoud van het middenstuk wordt sterk bepaald door het type tekst. Veel teksten die je tijdens je studie schrijft, zijn kleinere of grotere betogen. Een betoog is een tekst waarin een bepaald standpunt wordt verdedigd met behulp van argumenten. In een betogende tekst wil de schrijver iets aantonen, iets bewijzen. In een betoog formuleer je in het middenstuk je eigen visie op een onderwerp. Deze visie weerspiegelt niet zozeer een ‘eigen mening’, maar het vermogen om ook kritisch naar de literatuur en onderzoeksresultaten te kijken. In een goed betoog ontwikkel je – in de confrontatie met de literatuur – een eigen visie op een onderwerp. Uitspraken die je doet onderbouw je zoveel mogelijk met bronnen. Bronnen zijn in de regel officiële publicaties en rapporten, vaak over de bevindingen van wetenschappelijk onderzoek. Als het om een literatuurstudie gaat, bestaat het middenstuk van je tekst uit een beschrijving van respectievelijk de methode van onderzoek en de resultaten. Het is om te beginnen belangrijk dat je vermeldt hoe je aan de literatuur bent gekomen. Wat was je zoekstrategie? Vervolgens ga je met behulp van de literatuur die je bestudeerd hebt in op de vraagstelling. Bij het koppelen van de literatuur aan je vraagstelling, verwoord je in eigen woorden wat je in de literatuur hebt gevonden. Zorg ervoor dat je je niet schuldig maakt aan plagiaat (zie paragraaf 3.1). Ook als je zelf onderzoek hebt gedaan, bijvoorbeeld in de vorm van interviews, beschrijf je eerst hoe je je onderzoek hebt aangepakt. Vervolgens breng je verslag uit van de resultaten. Het gaat in het middenstuk vaak ook om analyse en integratie van informatie. Analyse wil zeggen: het interpreteren en uiteenrafelen van bepaalde uitspraken. Integratie wil zeggen dat je de uitspraken van verschillende auteurs of informanten op elkaar betrekt, met elkaar vergelijkt of tegenover elkaar in stelling brengt. Er wordt dus geen schoolse samenvatting van de literatuur of van je bevindingen gevraagd maar uiteindelijk ook een kritische, originele bespreking ervan. Dit laatste doe je in de discussie. Alle literatuur die je leest en/of je onderzoeksresultaten geven een bepaald perspectief op een onderwerp. Je kunt dat bekritiseren door er een ander perspectief – van een andere auteur – tegenover te plaatsen. Wat staat er in het slot? Het slot is de afsluiting van je tekst. Het gaat hier dan om een samenvatting of, in wetenschappelijke teksten, een conclusie. Een goede conclusie dient te voldoen aan de volgende eisen: De conclusie moet een antwoord op de vraagstelling geven. Een directe relatie tussen de probleemstelling uit de inleiding en de conclusies is essentieel. Het antwoord op de hoofdvraag moet duidelijk en helder geformuleerd zijn. Zo nodig moeten essentiële begrippen kort worden toegelicht. Conclusies moeten zelfstandig leesbaar zijn voor een lezer die – op de inleiding na – de rest van het werkstuk niet heeft gelezen. Conclusies volgen direct uit eerdere hoofdstukken. De onderbouwing van de conclusies geef je namelijk in de analyse. In de conclusie vind je dus geen nieuwe onderwerpen. Conclusies moeten kernachtige uitspraken zijn. Zorg ervoor dat elke nieuwe conclusie in een nieuwe alinea komt. Conclusies moeten nauwkeurig zijn, al mogen feitelijke gegevens wat globaler weergegeven worden dan in de analyse.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
10
2.5
Opbouw bij verschillende typen teksten
De opbouw van je schrijfopdracht is afhankelijk van het ‘genre’ van de tekst. Afhankelijk van het type tekst kan voor een bepaald indelingsprincipe of een bepaalde tekststructuur worden gekozen. Dit indelingsprincipe ligt dan ten grondslag aan je bouwplan. Voorbeelden van tekststructuren zijn: de vraag-antwoordstructuur. In de inleiding wordt een vraag gesteld. Deze vraag wordt in het middenstuk uitgewerkt en beantwoord, waarna je in het slot een conclusie of samenvatting geeft. de probleem-oplossingstructuur. In de inleiding beschrijf je het probleem en de relevantie ervan. Vervolgens ga je in op de oorzaken en gevolgen van het probleem, en op de mogelijke oplossingen. Deze oplossingen worden zo veel mogelijk met beschikbare evidence onderbouwd. Uiteindelijk geef je in het slot aan op welke manier het probleem het beste kan worden opgelost, de stelling-en-argumentstructuur. In de inleiding doe je een bewering, waarvoor je in het middenstuk diverse argumenten geeft. Je geeft uiteindelijk een antwoord op de hoofdvraag ‘Waarom is … waar?’ de voordelen-en-nadelenstructuur. In de inleiding beschrijf je een verschijnsel dat duidelijke voor- en nadelen heeft. In het middenstuk behandel je eerst alle voordelen en vervolgens alle nadelen. Je eindigt je tekst met een conclusie of een samenvatting; daarin geef je een antwoord op de hoofdvraag ‘Wat zijn de voor- en nadelen van …?’ de thematische of aspectenstructuur. In een tekst met deze structuur worden de verschillende aspecten van een bepaald verschijnsel beschreven. de chronologische of tijdstructuur. Deze structuur is bijvoorbeeld van toepassing bij historische verslagen of bij de beschrijving van processen. Tabel 2 geeft een overzicht van de indeling van de tekst voor de verschillende tekststructuren. Tabel 2: Indeling van de tekst voor de verschillende tekststructuren STRUCTUUR INLEIDING KERN SLOT Vraag + Vraag Antwoorden Samenvatting of antwoorden conclusie (= beste antwoord) Probleem + Probleem Oplossingen Samenvatting of oplossingen conclusie (= beste oplossing) Stelling + Stelling Argumenten Conclusie (= stelling argumenten of aanzetten tot actie) Voordelen + Beschrijving van het Behandeling van Samenvatting of nadelen onderwerp voor- en/of nadelen conclusie Aspectenstructuur Beschrijving Uitwerking Samenvatting onderwerp, noemen deelonderwerpen van deelonderwerpen Tijdstructuur Beschrijving van het Historische Samenvatting en/of onderwerp, eventueel uitwerking blik op de toekomst noemen van historische perioden Noot: Overgenomen van “Structuur in tekst” van Eigenwijzer van NTR: Schooltv, te downloaden van http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/2157356/nederlands/item/2397696/structuur-intekst/?npo_cc_skip_wall=1&npo_cc=na&npo_rnd=564510871
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
11
Langere schrijfopdrachten, zoals een literatuurstudie of onderzoeksrapport, hebben doorgaans ook een vaste opbouw (Renkema, 2012). Bij grotere teksten is het bovendien vaak wenselijk om de eigenlijke tekst (de hoofdtekst) aan te vullen met zogenoemde voorafgaande onderdelen, zoals titelpagina en inhoudsopgave, en enkele zogenoemde slotonderdelen, zoals de literatuurlijst en de bijlagen (Nederhoed, 2011). In tabel 3 vind je een overzicht van een aantal tekstsoorten en suggesties voor de opbouw. Tabel 3: Opbouw van verschillende tekstsoorten TEKSTSOORT ONDERZOEKSVERSLAG
OPBOUW
Titelblad
Voorwoord
Samenvatting
Inhoudsopgave
(inleiding)
Inleiding
(kern)
Methode van onderzoek
Resultaten
Discussie
(slot)
Conclusie en aanbevelingen
(slotonderdelen)
Literatuurlijst
Bijlagen, waaronder eventueel een lijst met afkortingen
(voorafgaande onderdelen)
CASUSBESCHRIJVING
(inleiding)
Inleiding
Zorg bij een casusbeschrijving of stageverslag dat je vertrouwelijk omgaat met cliëntgegevens door deze te anonimiseren. Zie: Wet bescherming persoonsgegevens (2000).
(kern)
Anamnese
(Verpleegkundige) diagnoses
Planning van zorg
Uitvoering van zorg
(slot)
Evaluatie van zorg
BESCHRIJVING DIAGNOSTISCH
(inleiding)
Aanleiding voor ontwikkeling van dit instrument
(kern)
Methode van test-/therapieontwikkeling, voorgeschiedenis Beschrijving van het instrument Gebruik in de logopedische praktijk (eventueel met voorbeelden)
OF THERAPEUTISCH INSTRUMENT OF PROTOCOL
SAMENVATTING VAN EEN
Discussie
(slot)
Conclusie en aanbevelingen
(inleiding)
Inleiding (aanleiding van het onderzoek)
(kern)
Methodologie
Resultaten
Conclusie
PROEFSCHRIFT OF ANDER ONDERZOEK
(slot)
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
12
3.
Bronvermelding
Bij het schrijven van tekst moet altijd worden aangegeven waar je bepaalde informatie hebt gevonden. De lezer kan dan zien waar de informatie vandaan komt en eventueel zelf het betreffende boek of artikel opzoeken. Literatuurverwijzingen moeten dan ook nauwkeurig worden weergegeven. Kies altijd voor bronnen met een zekere status op het vakgebied dat je beschrijft. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op plagiaat (paragraaf 3.1) en citeren (paragraaf 3.2), op het vermelden van bronnen in de tekst (paragraaf 3.3) en op het maken van een literatuurlijst (paragraaf 3.4). Bij de opleiding Verpleegkunde gebruiken we het systeem voor bronvermelding van de American Psychological Association [APA] (2009). In deze Schrijfwijzer geven we voorbeelden van veel voorkomende literatuurverwijzingen. Indien je met de hieronder genoemde voorbeelden onvoldoende uit de voeten kunt, raadpleeg dan de Publication Manual of the American Psychological Association (APA, 2009), de website over de APA-stijl (http://www.apastyle.org), of de Handleiding Bronvermelding volgens de richtlijnen van de APA (Habraken, 2012). Maak bij het zoeken naar bronnen gebruik van de Toolbox informatievaardigheid van de mediatheek van het Instituut voor Gezondheidszorg van Hogeschool Rotterdam (http://hint.hro.nl/nl/HR/Voorzieningen--Services/Mediatheken/Informatievaardigheid1/).
3.1
Plagiaat en auteursrecht
Plagiaat In Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal (Nederlandse Taalunie, 2005) wordt plagiaat omschreven als “het overnemen van stukken, gedachten, redeneringen van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk”. Enkele verschijningsvormen zijn: het (bijna) woordelijk overnemen van andermans teksten (of delen ervan) ongeacht het soort bron (ook digitale bronnen al dan niet via het internet) zonder het aangeven van een citaat (bijvoorbeeld via aanhalingstekens) en/of zonder adequate bronvermelding; het kopiëren van afbeeldingen, schema’s, grafieken, figuren, geluids- of beeldfragmenten zonder adequate bronvermelding; het parafraseren van andermans teksten zonder adequate bronvermelding; het vertalen van teksten zonder adequate bronvermelding. Wat mag nou wel en wat mag niet? Kijk op de website van SURF, een samenwerkingsverband van universiteiten en hogescholen, voor nuttige en toegankelijke informatie over auteursrechten (www.surf.nl/auteursrechten). In de wetenschap is het gebruikelijk aan te geven waarop beweringen zijn gebaseerd. Daarmee wordt het werk controleerbaar. Het presenteren van werk van anderen alsof het van jezelf is, is in onze westerse maatschappij een ernstig vergrijp. Juridisch gezien is plagiaat een vorm van diefstal, waarbij het behalve om het illegaal gebruiken van tekst ook om het kopiëren van beeld- en/of muziekfragmenten kan gaan. Plagiaat wordt – net als alle andere vormen van fraude – altijd gemeld aan de examencommissie en bestraft met een onvoldoende en eventuele andere maatregelen (Hogeschool Rotterdam, 2013). Op Hogeschool Rotterdam zijn digitale plagiaatscanners in gebruik ter controle op plagiaat. Kortom, je mag ideeën en tekstdelen van anderen wel gebruiken, als maar duidelijk wordt vermeld dat het andermans werk is. In de tekst moet dat duidelijk naar voren komen door middel van een zogenaamde ‘verwijzing’.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
13
Auteursrecht Bij plagiaat speelt het ontbreken van bronvermelding een grote rol. Er bestaan ook regels rondom het auteursrecht. Ook al is er sprake van een correcte bronvermelding, voor het overnemen van grote stukken tekst (de APA legt de grens bij 500 woorden) is toestemming van de eigenaren vereist. Meestal is dat de auteur of de uitgever van een boek/artikel of de eigenaar van een website. Zonder toestemming overnemen van grote gedeelten van een tekst is een overtreding van de auteurswet, ook al is de tekst ‘correct’ geciteerd en is de bron correct vermeld. Kortom, als je grote delen letterlijk overneemt, moet je toestemming vragen aan de rechthebbende en die toestemming ook vermelden in de tekst.
3.2
Citeren
De Dikke van Dale (Nederlandse Taalunie, 2005) omschrijft citeren als “aanhalen” en “een passage uit andermans werk overnemen in een eigen werk, meestal met bronvermelding”. Wanneer een uitspraak van een auteur zo treffend verwoord is dat je er afbreuk aan doet door hem te parafraseren, citeer dan letterlijk. Citaten gebruik je alleen om jouw eigen betoog te ondersteunen. Wees zuinig met citeren en probeer zoveel mogelijk te parafraseren (zelf te formuleren). Materiaal dat geciteerd wordt uit werk van een andere auteur moet letterlijk worden weergegeven. Neem kortere citaten (minder dan 40 woorden) op in de tekst en zet deze tekst tussen dubbele aanhalingstekens. Zet een citaat van meer dan 40 woorden in een apart tekstblok en laat daar de aanhalingstekens achterwege. Ter illustratie volgen hieronder drie citaten: CITAAT 1
Een onderzoek naar de beeldvorming van hbo-studenten over werken in het verpleeghuis bevestigt dat “het werken in een verpleeghuis onder studenten niet als aantrekkelijk perspectief wordt gezien” (Bakker, Coppoolse, & ten Have, 2012, p. 38), zoals ook de docenten van de bacheloropleiding Verpleegkunde van Hogeschool Rotterdam ervaren.
CITAAT 2
In hetzelfde onderzoek naar de beeldvorming van hbo-studenten over werken in het verpleeghuis schrijven Bakker, Coppoolse en Ten Have (2012) dat studenten het beeld hebben “dat er veel mogelijkheden zijn tot het krijgen van coördinerende [cursivering toegevoegd] functies […] en dat er altijd werk in het verpleeghuis is” (p. 38).
CITAAT 3
Eén van de adviezen van Bakker, Coppoolse en Ten Have (2012) heeft betrekking op de negatieve beeldvorming over werken in het verpleeghuis: Er wordt geadviseerd te onderzoeken in hoeverre de beeldvorming van de studenten klopt met de werkelijke situatie in het verpleeghuis. Wanneer deze beelden onnodig negatief blijken te zijn, is het advies om een communicatiestrategie te hanteren waarin de beelden van de studenten worden herzien. (p. 39)
Bij citeren moeten de volgende regels worden opgevolgd: NAUWKEURIGHEID
VERWIJZING NAAR BRONNEN
Citaten dienen nauwkeurig te zijn. Het citaat moet precies overeenkomen met het woordgebruik, de spelling en de interpunctie van de oorspronkelijke bron, zelfs als daar fouten in staan. Geef bij een citaat altijd een verwijzing naar de bron. Noem de
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
14
auteur, het jaartal en het paginanummer. VERWIJZING BIJ CITATEN MIDDEN IN EEN ZIN
GEEN AANHALINGSTEKENS BIJ TEKSTBLOKKEN
ZORGVULDIGE INTERPUNCTIE
VERANDERINGEN VAN HET CITAAT ZONDER VERANTWOORDING
VERANDERINGEN VAN HET CITAAT MET VERANTWOORDING
VERANDERINGEN VAN HET CITAAT DOOR BENADRUKKEN
3.3
Beëindig de passage met een sluitteken ( ” ), verwijs tussen haakjes onmiddellijk na het citaat naar de bron en ga eventueel verder met de zin (zie citaat 1 hierboven). Gebruik geen extra interpunctie behalve wanneer de betekenis van de zin dat vereist. Gebruik geen aanhalingstekens wanneer citaten in tekstblokken worden weergegeven (zie citaat 3 hierboven). Zet punten en komma’s binnen de aanhalingstekens. Zet andere interpunctie (bijvoorbeeld vraagtekens en uitroeptekens) alleen binnen de aanhalingstekens wanneer ze onderdeel zijn van het citaat. De eerste letter van het eerste woord van een citaat kan veranderd worden in een hoofdletter of kleine letter. De interpunctie aan het eind van de zin kan veranderd worden om aan te sluiten bij de zinsbouw. Gebruik drie punten tussen rechte haken […] binnen een zin om aan te geven dat er tekst uit de oorspronkelijke bron is weggelaten (zie citaat 2 hierboven). Veranderingen binnen het citaat om woorden te benadrukken (onderstreping, cursiveringen, in vet zetten) moeten worden toegelicht. Het desbetreffende woord wordt onderstreept, gecursiveerd of in vet gezet en direct gevolgd door tussen vierkante haken [onderstreping toegevoegd], [cursivering toegevoegd] of [vet toegevoegd] (zie coördinerende in citaat 2 hierboven). Het is ook mogelijk om in plaats van ‘toegevoegd’ de eigen initialen te gebruiken, bijvoorbeeld [cursivering JJ]. Het betreft immers een eigen onderstreping, cursivering of aanduiding in vet.
Bronvermelding in de tekst
Bij elke publicatie waarnaar in de tekst wordt verwezen dient de bron te worden vermeld. Volgens de APA-methode moet eerst de auteur en vervolgens het jaar van publicatie genoemd worden op een zinnige plaats in de tekst. Wanneer een auteur in een bepaalde tekst meerdere malen wordt genoemd en het duidelijk is dat er steeds over een bepaald werk wordt gesproken, dan hoeft het jaar van publicatie slechts één keer te worden vermeld. Wanneer je de naam van de auteur niet in de lopende tekst noemt, zet je aan het einde van de zin/alinea tussen haakjes de naam van de auteur met daarachter het jaartal, gescheiden door een komma. Pas na het tweede haakje van de verwijzing komt de punt. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben veel behoefte aan deskundigheidsbevordering op het gebied van zorg rondom het levenseinde, ondanks de enorme toename van het aanbod aan scholing (Francke, Albers, de Veer, & Onwuteaka-Philipsen, 2012). Wanneer je in een lopende tekst al de naam van de auteur noemt, zet je alleen het jaartal nog tussen haakjes erachter. Uit het onderzoek van Francke, Albers, de Veer en Onwuteaka-Philipsen (2012) blijkt dat verpleegkundigen en verzorgenden veel behoefte hebben aan deskundigheidsbevordering op het gebied van zorg rondom het levenseinde, ondanks het toegenomen aanbod aan scholing.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
15
PUBLICATIE DOOR ÉÉN AUTEUR PUBLICATIE DOOR TWEE AUTEURS
Bij meertalige kinderen met een taalprobleem dient zowel onder- als overdiagnose vermeden te worden (Julien, 2008). Wanneer een publicatie twee auteurs heeft, noem je bij iedere verwijzing beide auteurs. In de lopende tekst gebruik je ‘en’ tussen de twee betreffende auteurs. Als je de verwijzing tussen haakjes aan het einde van een zin zet, gebruik je een ampersand (&). Volgens Nieweg en Groenhuis (2013) bestaat de ideale overdracht uit een combinatie van schriftelijke en mondelinge informatie, liefst aan het bed van de patiënt. De ideale overdracht omvat zowel schriftelijke en mondelinge informatie, die bij voorkeur wordt gegeven aan het bed van de patiënt (Nieweg & Groenhuis, 2013).
PUBLICATIE DOOR DRIE, VIER, VIJF OF ZES AUTEURS
Wanneer voor de eerste keer wordt verwezen naar een publicatie met drie, vier, vijf of zes auteurs, dienen alle namen vermeld te worden. Bijvoorbeeld: In de RATS-2 studie werd geen evidentie gevonden voor de hypothese dat afasiepatiënten na een CVA meer profiteren van een cognitieflinguïstische behandeling – gericht op het activeren van onderliggende semantische en fonologische processen – dan van een algemene communicatieve taaltherapie (De Jong-Hagelstein, Van de SandtKoenderman, Prins, Dippel, Koudstaal, & Visch-Brink, 2011). Bij een volgende verwijzing volstaat het de naam van de eerste auteur te noemen, waarna voor de andere auteurs de uitdrukking ‘e.a.’ of ‘et al.’ wordt toegevoegd: (De Jong-Hagelstein et al., 2011) (in een Nederlandstalige schrijfopdracht kun je kiezen tussen ‘e.a.’ en ‘et al.’, maar wees wel consequent; schrijf je in het Engels, dan moet je ‘et al.’ kiezen). ‘Et al.’ staat voor het Latijnse ‘et alii’ wat ‘en anderen’ betekent. Let op: bij meer dan twee auteurs wordt het &-teken voorafgegaan door een komma.
PUBLICATIE DOOR MEER DAN ZES AUTEURS
Wanneer een publicatie is geschreven door meer dan zes auteurs kan bij de eerste verwijzing al volstaan worden met de toevoeging ‘e.a.’ of ‘et al.’, na het noemen van de naam van de eerste auteur (in een Nederlandstalige schrijfopdracht kun je kiezen tussen ‘e.a.’ en ‘et al.’, maar wees wel consequent; schrijf je in het Engels, dan moet je ‘et al.’ kiezen). Rozenboom et al. (2006) toonden daarentegen aan dat de kwaliteit van zorg sterk is toegenomen.
INSTELLING ALS AUTEUR
Instellingen, bedrijven, commissies, werkgroepen, beroepsverenigingen en vakorganisaties kunnen als auteur optreden. Men spreekt dan van een ‘corporatieve’ auteur. Je mag bekende afkortingen van organisaties gebruiken. Bij de eerste verwijzing moet dan de naam volledig worden uitgeschreven met daarbij tussen vierkante haken de afkorting. Bij de volgende verwijzing gebruik je de afkorting. Spraak- en taalontwikkelingsstoornissen kunnen met behulp van het classificatiesysteem MAC-AC op vijf assen worden gescoord (Federatie Nederlandse Audiologische Centra [FENAC], herziene versie 2009).
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
16
VERWIJZING NAAR AUTEURS MET EEN GELIJKE ACHTERNAAM
Wanneer in een publicatie wordt verwezen naar auteurs met dezelfde achternaam, is het raadzaam de voorletters van de auteurs te gebruiken. Hoewel A. Boomstra (2007) wordt aangemerkt als de grondlegger van het gedachtegoed, heeft B. Boomstra (2008) er een meer praktische uitwerking aan gegeven.
VERWIJZING NAAR MEERDERE PUBLICATIES
Wanneer in een verwijzing meerdere publicaties worden genoemd, dan worden de namen en jaartallen van de afzonderlijke publicaties gescheiden door een puntkomma en genoemd in alfabetische volgorde. Er zijn verschillende goede handleidingen voor professionals op het gebied van stempathologie (De Bodt, Heylen, Mertens, Vanderwegen, & Van de Heyning, 2008; Heylen, De Bodt, Mertens, & Van de Heyning, 2001).
VERWIJZING NAAR MEERDERE PUBLICATIES VAN DEZELFDE AUTEUR
Wanneer wordt verwezen naar twee of meer publicaties van dezelfde auteur, dienen de jaren van publicatie in chronologische volgorde te worden vermeld, waarbij de naam van de auteur slechts eenmaal wordt genoemd. Gerrits (2001, 2004) heeft onderzoek gedaan naar de spraakperceptie bij kinderen met een hoog risico op dyslexie. Als er sprake is van publicaties in hetzelfde jaar dan worden die onderscheiden door achter het jaartal letters te plaatsen waarmee de volgorde van publicatie wordt aangeduid. Boshouwers en Ter Boomen (1999, 2000, 2001a, 2001b) hebben verschillende onderzoeken verricht naar de wijze van diagnosticeren.
VERWIJZEN NAAR EEN SECUNDAIRE BRON
Soms wordt er in een door jou gelezen bron verwezen naar een ander boek/artikel. Het beste is dan om dit artikel zelf op te zoeken. Lukt of kan dit absoluut niet, en wil je toch verwijzen naar het niet-gelezen artikel dan gaat dat als volgt. Volgens Boomstra (2001, geciteerd in Bakker, 2004) kunnen ziekenhuizen verschillende maatregelen treffen om de patiëntvriendelijkheid te verbeteren. In bovenstaand voorbeeld heb je het artikel van Bakker (2004) gelezen. In dat artikel wordt verwezen naar een tekst van Boomstra (2001). Het artikel van Bakker (2004) staat dan in je literatuurlijst.
PERSOONLIJKE MEDEDELINGEN
In uitzonderlijke gevallen is informatie niet te herleiden tot een schriftelijke bron, maar gebaseerd op een persoonlijke mededeling die bijvoorbeeld telefonisch of per e-mail is gedaan. Dergelijke verwijzingen worden alleen in de tekst vermeld en hoeven niet te worden opgenomen in de literatuurlijst. Maak alleen als het echt niet anders kan gebruik van een persoonlijke mededeling en zorg ervoor dat de informant een autoriteit is op het betreffende (vak)gebied. Je kunt als volgt verwijzen: De informatie in deze paragraaf is aan dit bouwplan ontleend (Emma Poley, persoonlijke communicatie, 14-05-2012).
TABEL UIT EEN ANDERE BRON
De bron wordt als een noot onder de tabel genoemd. Noot: Overgenomen uit “A nurse-led rapid access chest pain clinic post NICE guidance: analysis of audit results” door G. Robson, 2012, British Journal of Cardiac Nursing, 7(5), p. 237.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
17
FIGUUR UIT EEN ANDERE BRON
De bronvermelding volgt aan het einde van de titel van de figuur (deze titel staat onder de figuur, zie ook hoofdstuk 6 van deze Schrijfwijzer). Figuur 1. Definitieve diagnoses. Overgenomen uit “A nurse-led rapid access chest pain clinic post NICE guidance: analysis of audit results” door G. Robson, 2012, British Journal of Cardiac Nursing, 7(5), p. 239.
3.4
Literatuurlijst
De verwijzingen in de tekst moeten de lezer in staat stellen de bron terug te vinden in de literatuurlijst aan het einde van de schrijfopdracht. De literatuurlijst staat altijd op alfabetische volgorde (op achternaam van de eerste auteur). De literatuurlijst is één doorlopende lijst. Je maakt dus geen aparte kopjes voor tijdschriftartikelen, boeken en internetpagina’s. Bij een boek wordt de titel gecursiveerd en bij een artikel de naam van het tijdschrift en de jaargang (het ‘volume’). Schrijf de namen van de tijdschriften volledig uit. Gebruik dus geen afkortingen. e Vermeld extra informatie die noodzakelijk is voor identificatie en terugzoeken (bijvoorbeeld: 3 herziene druk) tussen haakjes en onmiddellijk na de titel. Gebruik geen punt tussen de titel en de informatie tussen haakjes. Gebruik bij twee of meer auteurs een ‘ampersand’ (&) voor de naam van de laatste auteur. Let op, deze ampersand wordt voorafgegaan door een komma. In de meeste wetenschappelijke tijdschriften worden de pagina’s per jaargang doorgenummerd. Het nummer van de aflevering is dan overbodig. Bij tijdschriften waarin de pagina’s van de afleveringen niet zijn doorgenummerd, is het noodzakelijk het afleveringsnummer te vermelden, tussen haakjes en niet cursief. Bij uitgevers van boeken wordt soms meer dan één plaatsnaam genoemd. Het vermelden van de eerstgenoemde plaatsnaam is voldoende. Boeken BOEK MET ÉÉN AUTEUR
Bastiaanse, R. (2010). Afasie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
BOEK MET TWEE AUTEURS
Hogen, R. van, & Rietstap, E. (2011). Taalvaardig in het hbo. Goed Nederlands als hbo-competentie, ook voor NT2-studenten. Groningen: Noordhoff.
BOEK MET DRIE, VIER, VIJF OF
Zelman, M., Tompary, E., Raymond, J., Holdaway, P., & Mulvihill, M.L. (2010). Pathologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
ZES AUTEURS
BOEK MET MEER DAN ZES AUTEURS
Wanneer een publicatie is geschreven door zeven auteurs, dan moeten alle auteurs in de literatuurlijst worden genoemd. Bij acht of meer auteurs worden de namen van de eerste zes auteurs en van de allerlaatste auteur genoemd, met daartussen het weglatingsteken (drie punten, steeds gescheiden door een spatie). Onwuteaka-Philipsen, B.D., Gevers, J.K.M., Heide, A. van der, Delden, J.J.M. van, Pasman, H.R.W., Rietjens, J.A.C., . . . Maas, P.J. van der. (2007). Evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Den Haag: ZonMw.
BOEK UITGEGEVEN DOOR EEN
Alfabetiseer organisaties als auteur naar het eerste belangrijke woord
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
18
ORGANISATIE
van de naam. Wanneer de auteur en de uitgever dezelfde zijn, gebruik het woord Auteur (Engels: Author) om de uitgever aan te duiden. American Psychological Association. (2007). Publication Manual of the American Psychological Association (5e druk). Washington, DC: Auteur.
GEREDIGEERD BOEK
Plaats in een verwijzing naar een geredigeerd boek de namen van de redacteurs op de positie van de auteurs en zet tussen haakjes de afkorting ‘red.’ na de laatste redacteur. Appel, R., Baker, A., Hengeveld, K., Kuiken, F., & Muysken, P. (red.). (2002). Taal en Taalwetenschap. Malden: Blackwell Publishing. Schwartz, R.G. (red.). (2009). Handbook of Child Language Disorders. New York: Psychology Press.
HOOFDSTUK IN EEN GEREDIGEERD BOEK
Titel van het hoofdstuk niet cursiveren, maar de titel van het boek. De voorletters van de redacteur(en) komen voor de achternaam. Na (red.) wordt een komma geplaatst. Kalverdijk, L.J. (2002). Psychosociale ontwikkeling van het kind en ziekenhuisopname. In: D.C. Aronson, R. Simons, & M.E. Voskuil (red.), Chirurgie bij kinderen. Leerboek voor verpleegkundigen. Den Haag: Boom Lemma.
INTERNE PUBLICATIE
Als je verwijst naar document uit de eigen instelling waartoe buitenstaanders geen toegang hebben, dan kan dit als volgt: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (2009). NVLF – Richtlijn logopedische verslaglegging (interne publicatie).
BOEK, HERZIENE DRUK
Als van een boek meer dan één druk (ongewijzigd) is verschenen, moet het publicatiejaar van de eerste druk worden aangehouden. Als het gaat om een ‘herziene druk’ wordt het publicatiejaar van de herziene druk genoemd. In het Nederlands wordt dan tussen haakjes vermeld (herz. druk). Schoot, T., Danen-de Vries, S., Jonkers, A., Koetsenruijter, R., Ham, H. van der, & Swieten, B. van. (2011). De verpleegkundige als ontwerper (herz. druk). Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Artikelen TIJDSCHRIFTARTIKEL, ÉÉN AUTEUR
TIJDSCHRIFTARTIKEL, TWEE AUTEURS
TIJDSCHRIFTARTIKEL, DRIE, VIER, VIJF OF ZES AUTEURS
Beers, M. (2003). Klankproductieproblemen: een fonologische benadering. Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 11(4), 245-259. Hulst, K. van, & Harmer-Bosgoed, M. (2012). Richtlijn Cerebrale Parese, ook voor logopedisten? Een richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van kinderen met een spastische cerebrale parese en de implementatie ervan in de praktijk. Logopedie en Foniatrie, (1), 4-11. Jong-Hagelstein, M. de, Sandt-Koenderman, W.M.E. van de, Prins, N.D., Dippel, D.W.J., Koudstaal, P.J., & Visch-Brink, E.G. (2011). Efficacy of early cognitive-linguistic treatment and communicative treatment in aphasia after stroke: a randomised controlled trial (RATS-
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
19
2). Journal of Neurology Neurosurgery & Psychiatry, 82, 399-404. TIJDSCHRIFTARTIKEL MET MEER DAN ZES AUTEURS
Wanneer een artikel is geschreven door zeven auteurs, dan moeten alle auteurs in de literatuurlijst worden genoemd. Bij acht of meer auteurs worden de namen van de eerste zes auteurs en van de allerlaatste auteur genoemd, met daartussen het weglatingsteken (drie punten, steeds gescheiden door een spatie). Onwuteaka-Philipsen, B.D., Heide, A. van der, Koper, D., KeijDeerenberg, I., Rietjens, J.A.C., Rurup, M.L., . . . Maas, P.J. van der. (2003). Euthanasia and other end-of-life decisions in the Netherlands in 1990, 1995, and 2001. Lancet, 362, 395-399.
ARTIKEL DAT ALLEEN OP INTERNET IS GEPUBLICEERD
Het is mogelijk dat een artikel alleen op internet is gepubliceerd en niet in druk. In dit geval moet de volledige link worden genoemd plus de datum waarop het artikel is gedownload. In het Nederlands vermeld je dan bijvoorbeeld: “Op 7 mei 2012 ontleend aan...”. Snik, A.F.M., Neijenhuis C.A.M., & Lamoré, P.J.J. (2012). Spraakaudiometrie bij kinderen. In: P.J.J. Lamoré, T.S. Kapteyn, & B.A.M. Franck (red.). Nederlands Leerboek Audiologie, 8.4.2(2). Geraadpleegd op 7 mei 2012, van http://www.audiologieboek.nl/niveau2/hfd8/indexn2h8.htm Als het artikel zowel op papier als digitaal is gepubliceerd, verwijs je alleen naar de papieren editie.
ARTIKEL MET DOI-NUMMER
Het doi-nummer (Digital Object Identifier) is een uniek nummer dat aan een artikel gegeven is. Als het doi-nummer bekend is, voeg dit nummer dan toe achter de referentie (zonder punt!). Stege, H.A. van der, Staa, A. van, Hilberink, S.R., & Visser, A.P. (2010). Using the new board game SeCZ TaLK to stimulate the communication on sexual health for adolescents with chronic conditions. Patient Education & Counseling, 81(3), 324-31. doi: 10.1016/j.pec.2010.09.011
Overige AUTEURS GEVEN INSTRUCTIE VOOR VERWIJZING
Vooral als meerdere partijen bij een publicatie betrokken zijn, komt het voor dat de auteurs expliciet aangeven hoe naar een publicatie moet worden verwezen. Er wordt dan bijvoorbeeld vermeld: Gegevens uit deze publicatie mogen met bronvermelding worden overgenomen. De juiste verwijzing luidt: Commissie CVA-Revalidatie (2001). Revalidatie na een beroerte richtlijnen en aanbevelingen voor zorgverleners. Den Haag: Nederlandse Hartstichting.
PROEFSCHRIFT
RAPPORT
Hesselink, G. (2013). Are patients discharged with care? Cultural barriers and appropriate interventions (proefschrift, Radboud Universiteit, Nijmegen). Gezondheidsraad. (2011). Ondervoeding bij ouderen (publicatienr. 2011/32). Den Haag: Gezondheidsraad. Geraadpleegd op 16 september 2013, van
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
20
http://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/201132_1.pdf WEBPAGINA OF WEBDOCUMENT MET AUTEUR
WEBPAGINA OF WEBDOCUMENT ZONDER AUTEUR
Baan, C.A., Spijkerman, A.M.W., & Kranen H.J. van. (2013). Welke factoren beïnvloeden de kans op diabetes mellitus? Geraadpleegd op 16 september 2013, van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheiden-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/endocriene-voedings-enstofwisselingsziekten-en-immuniteitsstoornissen/diabetesmellitus/welke-factoren-beinvloeden-de-kans-op-diabetes-mellitus/ Longherstel bij cystic fibrosis. (z.d.). Geraadpleegd op 16 september 2013, van https://www.longfonds.nl/onderzoek/onderzoek-naarzeldzame-longziekten/longherstel-bij-cystic-fibrosis
In de literatuurlijst (maar wel in de tekst, zie vorige paragraaf) wordt niet verwezen naar: volledige websites. Als in de tekst verwezen wordt naar de volledige website, dan hoeft deze niet te worden opgenomen in de literatuurlijst; persoonlijke communicatie.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
21
4.
Opmaak
In hoofdstuk 2 van deze Schrijfwijzer ging het om de opbouw (de inhoud) van werkstukken. In dit hoofdstuk staat de presentatie (de vormgeving) centraal. Omvang De lengte van je tekst varieert van opdracht tot opdracht. Bij het berekenen van de lengte worden een aantal onderdelen meestal niet meegerekend. Het gaat dan om: titelblad, voorwoord, samenvatting, inhoudsopgave, literatuurlijst en bijlage(n). Het voorgeschreven aantal pagina’s of woorden mag niet worden overschreden, waarbij een marge van 10% (meer of minder woorden) wordt aangehouden. Probeer helder en beknopt te formuleren. Leren beperken is een belangrijk onderdeel van het leren schrijven. Lay-out Goed leesbaar lettertype, grootte 10, 11 of 12 Kantlijn van 2,5 cm rondom (boven- en onderkant, linker- en rechterzijde van het papier) Tekst links uitlijnen Hoofdstuk- en paginanummering Aan de inhoudsopgave, het voorwoord, de samenvatting, de inhoudsopgave, de literatuurlijst en de bijlagen wordt geen hoofdstuknummer toegekend. De inleiding is altijd hoofdstuk 1 (zie verder: Hoofdstukken en paragrafen hieronder). De paginanummering start officieel pas na de inhoudsopgave en loopt door tot het einde van het werkstuk. Met Microsoft Word is het lastig om de paginanummering pas in de loop van je werkstuk te laten beginnen. Zorg er in ieder geval voor dat het titelblad niet wordt genummerd. Voetnoten Voetnoten worden niet gebruikt voor het verwijzen naar literatuur! Verklarende voetnoten kunnen spaarzaam worden gebruikt om een tekst te becommentariëren zonder de lijn van het verhaal te doorkruisen. Voor het gebruik van voetnoten gelden de volgende regels: Het eerste woord moet met een hoofdletter beginnen Noten eindigen met een punt Noten moeten opeenvolgend genummerd worden Vermijd grote aantallen heel korte noten Tabellen en figuren Verwijzingen in de tekst naar tabellen, figuren en foto’s staan over het algemeen tussen haakjes en aan het einde van een zin: (figuur 1) of (tabel 1). Tabellen en figuren en hun begeleidende tekst dienen op zichzelf te staan; de lezer moet ze kunnen begrijpen zonder de verdere tekst te lezen. Kies bij een figuur of tabel een titel waaruit blijkt welke gegevens worden beschreven. Bij een tabel staat de titel bovenaan omdat men een tabel vanuit linksboven leest. Figuren hebben de titel als onderschrift; een grafiek leest men vanuit het punt waar de x-as en y-as elkaar kruisen. De titelaanduiding begint met een hoofdletter; aan het einde komt geen punt. Tabellen en figuren worden onafhankelijk van elkaar genummerd. In een hoofdstuk kan dus zowel een ‘Tabel 1’ als een ‘Figuur 1’ voorkomen.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
22
Statistische termen Statistische termen (zoals p-waarde, SD, N) mogen naar eigen inzicht in de tekst verwerkt worden. Tip: kijk hoe dit in artikelen gedaan wordt. Deze vermelding verschilt per artikel en hiervoor bestaat geen eenduidige richtlijn. Kies wel voor een consistente aanduiding. Gebruik de termen dus in het hele stuk op dezelfde manier. Hoofdstukken en paragrafen Maak bij schrijfopdrachten gebruik van een indeling in hoofdstukken en paragrafen maar vermijd daarbij een te gedetailleerde indeling. Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel (al dan niet met inspringen). Ter bevordering van de leesbaarheid kun je tussen twee alinea’s een witregel aanbrengen. De lengte van alinea’s kan variëren. Een alinea langer dan 20 regels schrikt af. Gebruik de eerste zin om de kern van die alinea te beschrijven. De rest van de alinea dient dan als toelichting, voorbeeld of uitweiding. Je kunt een reeks bij elkaar horende alinea’s voorzien van een (ongenummerd) tussenkopje. Titels van hoofdstukken en paragrafen beginnen met een hoofdletter. Aan het einde komt geen punt. Titelblad Tenzij anders vermeld staan op het titelblad – behalve de titel van het werkstuk en een eventuele afbeelding – de volgende gegevens (links onder vermelden): naam student, studentnummer en klas; naam en code van de cursus waar de opdracht een onderdeel van is + naam docent/cursus verantwoordelijke; stageverlenende instelling + naam stagebegeleider/opdrachtgever (indien van toepassing); onderwijsinstelling en opleiding; kwartaal + datum. Bijlagen Het kan nodig zijn om achterin je schrijfopdracht een lijst van afkortingen of een verklarende woordenlijst op te nemen. In sommige gevallen is het ook raadzaam om bepaalde stukken tekst in een bijlage op te nemen, zoals de vragenlijst die je hebt gebruikt voor het afnemen van interviews. Ook tabellen en figuren die te uitvoerig zijn om in de tekst op te nemen, kun je in een bijlage zetten. Nummer de bijlagen en voorzie ze van een korte informatieve titel. Bijlagen moeten zelfstandig leesbaar zijn. Voor elke bijlage moet in de tekst een verwijzing staan in de trant van: zie bijlage 1. Het is handig om de paginanummering van het rapport door te laten lopen in de bijlagen. Begin elke bijlage op een aparte pagina.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
23
5.
Schrijven van een brief
Onze communicatie verplaatst zich steeds meer van papier naar e-mail. Tegenwoordig mailen en sms’en we veel en snel. Dit gaat nogal eens ten koste van stijl en spelling. Zakelijke correspondentie dient echter altijd zorgvuldig en efficiënt te zijn. In dit hoofdstuk volgen een aantal do’s and don’ts van zakelijke correspondentie via e-mail en per post.
5.1
Brieven per post
Als verpleegkundige schrijf je niet heel vaak brieven. Tijdens je studie echter zul je op verschillende momenten een bijdrage leveren aan grotere of kleinere (wetenschappelijke) onderzoeken. De werving en selectie van respondenten is daarbij één van de eerste stappen. Aan de informatiebrief voor respondenten worden bepaalde eisen gesteld, zowel wat betreft inhoud als stijl. De Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) heeft een speciale schrijfwijzer opgesteld als hulpmiddel voor onderzoekers bij het opstellen van de schriftelijke informatie aan de (mogelijke) proefpersoon (Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek [CCMO], 2008). Het is raadzaam om ook deze “Schrijfwijzer informatiebrief proefpersoon” te gebruiken. Een goede informatiebrief bevat in ieder geval: een inleiding met daarin duidelijk het doel van de informatie; het doel van het onderzoek; waarom de persoon gevraagd wordt voor deelname; wat deelname aan het onderzoek inhoudt. Geadviseerd wordt om de brief zoveel mogelijk te structureren met behulp van vragende tussenkopjes. Voorbeelden hiervan zijn: Waarom dit onderzoek? of Wat is het doel van het onderzoek? Wat wordt er van de deelnemers gevraagd? of Wat betekent deelname aan het onderzoek? of Wat wordt er van u verwacht? Wat zijn mogelijke voor- en nadelen van deelname aan dit onderzoek? Wat gebeurt er als u niet wilt meedoen? of Wat gebeurt er als u niet wenst deel te nemen aan dit onderzoek? Wat gebeurt er met uw gegevens? Wilt u (verder) nog iets weten? Internationaal is het gebruikelijk om alle onderdelen van een brief op de linkerkantlijn te beginnen. Het voorbeeld in kader 2 is een bewerking van de brief uit Renkema (2012, p. 517).
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
24
Kader 2: Voorbeeld van een brief A.M. Afzender Straatnaam 25 1234 PC PLAATS 012 – 345 67 89 06 – 1234 5678 e-mail
[email protected]
Mevrouw A. de Vries Postbus 1234 5678 AB PLAATS Plaats, 16 september 2013 Onderwerp: uitnodiging onderzoek
Geachte mevrouw De Vries, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx. Met vriendelijke groet, [handtekening] A.M. Afzender student-onderzoeker Bijlagen:
Informed-consent formulier Antwoordenveloppe
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
25
Renkema geeft verder de volgende tips voor het schrijven van een officiële brief: Geadresseerde Noem – indien van toepassing – de naam van het bedrijf/de instelling, met daaronder de naam van de afdeling. Zet daaronder de naam van de geadresseerde. De toevoeging Aan de is overbodig; hetzelfde geldt voor t.a.v. (ter attentie van). Voor de naam van een persoon komt De heer of Mevrouw. Afkortingen (Dhr. of Mw.) worden als onbeleefd ervaren. Tussenvoegsels als de en van bij achternamen beginnen met een kleine letter wanneer er een voorletter aan voorafgaat (bijvoorbeeld Mevrouw C.A.M. de Jong). Het is gebruikelijk om in een officiële brief een eventuele academische graad van de geadresseerde te noemen, bijvoorbeeld Mevrouw drs. A. de Vries. De aanduiding Mevrouw of De heer mag in dit geval ook worden weggelaten (Drs. A. de Vries). Nieuwe titels, zoals MA, LMM, MSc en PhD komen achter de naam. Aanhef De woorden mevrouw en de heer krijgen in de aanhef een kleine letter omdat ze nu niet aan het begin van de zin staan (bijvoorbeeld Geachte heer Jansen). Een eventueel tussenvoegsel krijgt een hoofdletter omdat er geen voorletter gebruikt wordt (bijvoorbeeld Beste mevrouw De Vries). Als je niet weet of de geadresseerde een vrouw of een man is – en je ook niet weet hoe de achternaam is – is het gebruikelijk om te schrijven Geachte heer/mevrouw). Wanneer de brief gericht is aan een groep of instantie, kun je bijvoorbeeld schrijven Geacht bestuur of Geachte commissie. Achter de aanhef komt een komma. Ondanks de komma begint de eerste zin van de brief hierna toch met een hoofdletter. Begin een officiële brief nooit met Ik. Dit geldt nog steeds als onbeleefd. Afsluiting De afsluiting bestaat uit een slotformule of groet, gevolgd door een komma, de handtekening en de naam van de afzender met – indien gewenst – vermelding van de functie. Je kunt een brief formeel afsluiten met Hoogachtend of iets informeler met Met vriendelijke groet(en) of Vriendelijke groet(en). Bijlagen Als er bijlagen zijn toegevoegd, moeten deze onderaan de brief worden vermeld. Elke bijlage moet een titel hebben. Op een bijlage staat rechtsboven de vermelding bijlage 1 enz. Kopie Als anderen een kopie krijgen, schrijf je onderaan de brief cc Xxx. Je mag ook schrijven kopie naar Xxx
5.2
E-mailberichten
Over het algemeen is de schrijfstijl in een e-mail informeel en heel bondig, maar bij meer formele correspondentie – zoals een sollicitatiebrief – wordt ook in een e-mail een meer formele stijl gebruikt. Uiteraard kan een sollicitatiebrief ook als bijlage worden verzonden. Hieronder vind je nog een aantal tips voor zorgvuldige en efficiënte e-mailcorrespondentie: Geef je e-mailbericht altijd een duidelijk onderwerp (subject). Zorg ervoor dat de afzendernaam (‘Van:’) altijd ook je volledige naam bevat, niet alleen je mailadres.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
26
Houd e-mailberichten zo kort mogelijk. Bij langere berichten kun je altijd een bijlage meesturen (maar houd het aantal en de omvang van de bijlages beperkt). Neem in je handtekening (‘signature’) geen plaatjes, iconen of emoticons op. Let er bij het beantwoorden of doorsturen van mailberichten op dat je oude en irrelevante tekst verwijdert. Het komt nogal eens voor dat een mailbericht nog allerlei oude correspondentie bevat.
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
27
6.
Top tien schrijfadviezen
Over schrijfstijl is veel geschreven en boeken als van Renkema (2012) en van Van Hogen en Rietstap (2011) zijn informatief en inspirerend. In dit hoofdstuk vind je de top tien van adviezen die studenten vaak als feedback op ingeleverde schrijfopdrachten krijgen. Doe er je voordeel mee. 1. Schrijf voor een publiek Je schrijft om gelezen te worden. Jouw gedachtegang kan voor jou heel logisch zijn, maar voor de lezer kan dat anders liggen. Maak aannames expliciet. Schrijf zo dat anderen jouw redeneringen kunnen begrijpen zonder dat zij daarvoor extra denkstappen moeten maken. 2. Maak zinnen niet te lang en te ingewikkeld Houd je aan een gemiddelde zinslengte van circa 20 woorden, en wissel lange zinnen en korte zinnen af. Zinnen worden vaak te lang omdat je te veel in één zin wilt zeggen. Splits de zin dan op in meerdere zinnen. Dus niet: Dat deze gevolgen ernstig kunnen zijn blijkt uit de praktijk, voor de vrouw en in veel gevallen ook voor haar partner kunnen ze zodanig zijn dat het emotionele leven en het beroepsmatig functioneren ernstig wordt gestoord (36 woorden). Maar: Dat deze gevolgen ernstig kunnen zijn blijkt uit de praktijk (10 woorden). Het emotionele leven en het beroepsmatig functioneren van zowel de vrouw als haar partner kunnen door de gevolgen ernstig gestoord worden (21 woorden). 3. Formuleer bondig en concreet Formuleer kernachtig. Dat bereik je door niet meer woorden te gebruiken dan er nodig zijn én door niet in herhaling te vallen. Vermijd daarnaast vage woorden als 'een beetje', 'in grote lijnen', ‘enkele’ of ‘meer’. Dus niet: Specifieke taalontwikkelingsstoornissen komen vaak voor. Maar: De prevalentie van specifieke taalontwikkelingsstoornissen is 7% (Schwartz, 2009). 4. Vermijd lege taal en vermeld de bron Doe geen uitspraken zonder bronvermelding en vermijd loze uitspraken, zoals “het is algemeen bekend dat…”. 5. Schrijf levendig en samenhangend Een levendige schrijfstijl bereik je door afwisseling, bijvoorbeeld van langere en kortere zinnen Een tekst die ‘lekker’ leest, is een tekst die samenhangend is. Samenhang binnen een tekst realiseer je door zinnen en alinea’s met elkaar te verbinden met verbindingswoorden, zoals ‘hierdoor’, ‘zodat’, ‘dit’, ‘zoals hierboven genoemd’ , 'ondanks', 'hoewel', 'toch' en 'daardoor'. 6. Schrijf zakelijk-neutraal In de teksten die je voor de bacheloropleiding Verpleegkunde schrijft, gebruik je een zakelijkneutrale toon. Een uitzondering hierop zijn de reflectieverslagen. Een zakelijk-neutrale toon betekent dat je objectief formuleert en je eigen persoon zo min mogelijk in je tekst naar voren brengt. Vermijd ook het gebruik van spreektaal. Dus niet: Ik ga eerst het probleem formuleren en afbakenen. Ik ga daarna een onderzoeksprobleem formuleren. Maar:
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
28
In de inleiding wordt de probleemstelling geformuleerd en afgebakend. Daar vloeit het onderzoeksprobleem uit voort. 7. Citeer spaarzaam Citeer alleen bronnen die je begrijpt en die als ondersteuning dienen van je betoog. Gebruik nooit een citaat omdat je niet weet hoe je zelf iets moet verwoorden. 8. Schrijf foutloos Taal- en schrijffouten doen afbreuk aan je tekst en maken een slordige indruk. Gebruik de spellingcontrole of laat je werk nakijken door iemand anders. Als de spellingcontrole een woord niet herkent, wil dat niet zeggen dat het ook fout gespeld is. Gebruik de spellingcontrole dus met een kritische blik. Als je wilt weten hoe je een woord volgens de officiële spelling schrijft, kun je dit vinden op de website van de Nederlandse Taalunie (http://woordenlijst.org/). In de Schrijfwijzer van Renkema (2012) vind je adviezen over ongeveer alles wat met taal, spelling en formuleren te maken heeft. Hoe maak ik van een lange zin een korte? Wanneer gebruik je ‘hun’ en wanneer ‘hen’? Moet dit woord met een ‘d’ of met ‘dt’? Gebruik ik punten en komma’s op de juiste manier? Ook op de website van het Genootschap Onze Taal vind je veel nuttige schrijfadviezen (http://onzetaal.nl/taaladvies/). 9. Schrijf afkortingen de eerste keer voluit Als je medische termen of afkortingen van instellingen gebruikt, is het noodzakelijk dat je deze de eerste keer in de tekst altijd voluit schrijft, gevolgd door de afkorting tussen haakjes, bijvoorbeeld: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Gebruik geen afkortingen zoals a.h.w., d.w.z. en m.a.w. Schrijf deze woorden altijd voluit. 10. Schrijf getallen onder de twintig voluit Schrijf getallen onder de twintig voluit, bijvoorbeeld: “Aan het onderzoek werkten vijftien logopedisten uit de vrije vestiging mee”. Als er een eenheid wordt bedoeld, schrijf je het getal wel in cijfers, bijvoorbeeld: “3 kg” of “14°C”. Een andere uitzondering is als we een rare mix van woorden en getallen zouden krijgen. Dus niet: “Van de 45 deelnemers zijn er twaalf gezakt en 33 geslaagd”, maar: “Van de 45 deelnemers zijn er 12 gezakt en 33 geslaagd.”
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
29
7.
Checklist
(na te lopen voordat je je opdracht inlevert) INHOUD EN OPBOUW: Heb je een titel gekozen waaruit duidelijk blijkt waar de schrijfopdracht over gaat?
Is het titelblad volledig? (naam student, studentnummer, klas, et cetera)
Heb je in de inleiding een probleemstelling geformuleerd? Wordt die in het stuk beantwoord?
Is de tekst logisch opgebouwd (structuur)?
Heb je op correcte wijze geciteerd en consequent naar je bronnen verwezen volgens de APAstijl?
Staan alle geraadpleegde bronnen in de literatuurlijst? Staan er geen publicaties in de literatuurlijst waarnaar je niet verwijst in de tekst?
Heb je rekening gehouden met eventuele specifieke criteria die door je docent zijn geformuleerd?
OPBOUW, LAY-OUT EN SPELLING: Heb je je gehouden aan het voorgeschreven aantal pagina’s?
Is het lettertype goed leesbaar en heeft het de grootte 10,11 of 12?
Is de volledige tekst links uitgelijnd, met een marge van 2,5 centimeter?
Klopt de nummering van de pagina’s, tabellen, hoofdstukken en paragrafen en van de eventuele eindnoten?
Zijn tabellen en figuren duidelijk, volledig en voorzien van een titel en bronvermelding?
Is de inhoudsopgave volledig en wordt er naar de juiste pagina’s verwezen?
Zijn de literatuurverwijzingen vormgegeven volgens de APA-stijl?
Is de spelling consequent en correct volgens ‘het Groene Boekje’ (Nederlandse Taalunie, 2005)?
Worden leestekens correct gebruikt?
Worden getallen tot 20 voluit geschreven, tenzij het gaat om exacte informatie zoals bij maten?
Staat de literatuurlijst in alfabetische volgorde?
Heb je gedacht aan een eventuele verklarende woordenlijst of lijst met afkortingen? Zijn alle bijlagen toegevoegd en genummerd? Wordt in de tekst naar de bijlagen verwezen?
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
30
Literatuur .
American Psychological Association. (2009) Publication Manual of the American Psychological e Association (6 druk). Washington, DC: auteur. Boersma, E., & Crins, M. (z.d.) Voorbereidingscursus Nederlands. Studievoorbereiding. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek [CCMO]. (2008). Schrijfwijzer informatiebrief proefpersoon. Verkregen via http://www.ccmoonline.nl/hipe/uploads/downloads_cato/Schrijfwijzer%20versie%203-11-08(1).pdf Habraken, A. (2012). Handleiding Bronvermelding volgens de richtlijnen van de APA. Tilburg: Tilburg University. Geraadpleegd van http://drcwww.uvt.nl/its/voorlichting/handleidingen/bibliotheek/apa.pdf Hogen, R. van, & Rietstap, E. (2011). Taalvaardig in het hbo. Goed Nederlands als HBOcompetentie, ook voor NT2-studenten. Groningen: Noordhoff. Hogeschool Rotterdam (2013). Hogeschoolgids Instituut voor Gezondheidszorg 2013-2014. Artikel 11.9 Onregelmatigheden. Geraadpleegd van http://hint.hro.nl/PageFiles/8499/Hogeschoolgids%20Bachelor%20IVG%202013-14.pdf. Nederhoed, P.A. (2011). Helder rapporteren. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Nederlandse Taalunie (2005). Woordenlijst van de Nederlandse Taal. Den Haag: Sdu Uitgevers. Nederlandse Taalunie. (2005). Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Utrecht: Van Dale Lexicografie. Te raadplegen via http://surfdiensten.vandale.nl/ Renkema, J. (2012). Schrijfwijzer. Amsterdam: Boom. Staa, A.L, van, Arends, L.A.P., & Hoitzing, B. (2005). Schrijfwijzer Bachelor in Nursing Basisjaren. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam, Cluster Verpleegkunde. Wet bescherming persoonsgegevens. (2000). Geraadpleegd van http://wetten.overheid.nl/BWBR0011468/
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
31
Bijlage 1: Verder lezen Er zijn verschillende boeken en websites die je verder kunnen helpen bij het schrijven van goede teksten. In deze bijlage vind je een overzicht van deze boeken en websites.
Eigenwijzer, NTR: Schooltv (http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/) Onder het vak ‘Nederlands’ vind je met name een infoblokken over schriftelijke taalvaardigheid.
Hier vind je onder andere tips voor het aanbrengen van samenhang in de tekst en het gebruiken van heldere taal.
Redactierichtlijnen regionale VTV (http://www.toolkitvtv.nl/organisatie-enproces/redactierichtlijnen/)
Schrijfwijzer bacheloropleiding verpleegkunde, versie september 2013
32