Schoolplan 2010 – 2014 OMO scholengroep Tongerlo
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 1
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD HOOFDSTUK 0 0-1 0-2 0-3
WAAR WE VOOR STAAN
10
BELANGRIJKE ONTWIKKELINGEN IN DE OMGEVING
13
INZICHTEN IN HOE LEREN IN ZIJN WERK GAAT
17
Theorieën over leren en ontwikkeling in de onderwijspraktijk Duurzaam vernieuwen in het voortgezet onderwijs:internationaal onderzoek Implicaties voor Tongerlo
HOOFDSTUK 5 5-1 5-2 5-3 5-4
8
Samenvatting (inter)nationale ontwikkelingen Het antwoord: de kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs OMO sg Tongerlo en de ambities van de gemeente Roosendaal
HOOFDSTUK 4 4-1 4-2 4-3
WIE ZIJN WE
Missie en ambitie Visie op leren en vormgeven van onderwijs Visie op de interne en externe leeromgeving Een veilige interne omgeving Visie op het profiel van de medewerker
HOOFDSTUK 3 3-1 3-2 3-3
5
Identiteit Onderwijsaanbod Leeromgeving Medewerkers
HOOFDSTUK 2 2-1 2-2 2-3-1 2-3-2 2-4
INLEIDING
OMO sg Tongerlo Strategisch beleidsplan 2010-2014 Opbouw van het strategisch beleidsplan
HOOFDSTUK 1 1-1 1-2 1-3 1-4
4
ONZE STERKTES EN ZWAKTES EN ONZE STRATEGISCHE KOERS 2010-2014
Sterkte zwakte analyse Strategische koers 2010-2014 Zes ambities voor het onderwijs 2010-2014 Acht thema’s binnen de strategische koers
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 2
21
HOOFDSTUK 6 6-1 6-2 6-2-1 6-2-2 6-2-3 6-2-4
ONZE ONTWIKKELING ALS MEDEWERKERS EN DE ONTWIKKELING IN DE DIENSTEN
26
Personeelsbeleid en organisatiebeleid Ontwikkelingen in de diensten Administratieve organisatie en processen; leerling-administratie Financieel beleid Huisvesting & Facility Kwaliteitszorg
DEEL II
DE ONDERWIJSKUNDIGE AMBITIES VAN DE COLLEGES
35
BIJLAGE 1
OPBOUW OMO SCHOLENGROEP TONGERLO
57
BIJLAGE 2
KORTE SAMENVATTING ZELFEVALUATIE
59
BIJLAGE 3
AMBITIES VAN DE GEMEENTE ROOSENDAAL
63
BIJLAGE 4
SCHEMATISCHE SAMENVATTING SCHOOLPLAN
65
BIBLIOGRAFIE
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 3
67
VOORWOORD Jezelf doelen stellen. Af en toe is dat nodig. Je maakt even pas op de plaats en je vraagt jezelf af: wat wil ik de komende jaren doen? Ben ik op de goede weg? Hoe moet ik mijn talent ontwikkelen om het beste uit mijzelf te halen? Wat is mijn verantwoordelijkheid voor de omgeving? Het zijn vragen waar ook organisaties mee te maken hebben. Zo ook OMO scholengroep Tongerlo. In het onderliggende rapport, het schoolplan 2010-1014, geven we antwoord. We leggen uit wat onze missie is en welke doelen we nastreven. Met dit plan als strategische koers zetten we in op groei. Groei van onszelf, groei in de samenwerking met onze doelgroepen en groei van alle betrokkenen zelf, persoonlijk en professioneel.
Mw. drs. M.J.C. Broodbakker Algemeen directeur OMO scholengroep Tongerlo
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 4
HOOFDSTUK 0
INLEIDING In deze inleiding stellen wij ons eerst voor, vervolgens vertellen we wat de redenen zijn om een strategisch beleidsplan voor OMO sg Tongerlo te presenteren. Tenslotte geven we aan wat de opbouw van dit document is.
0-1
OMO sg TONGERLO OMO scholengroep Tongerlo is een instelling voor katholiek voortgezet onderwijs, die gymnasium, atheneum, havo, vmbo regulier en met leerwegondersteuning in alle leerwegen en praktijkonderwijs aanbiedt. De scholengroep Tongerlo valt onder het bevoegd gezag van Ons Middelbaar Onderwijs (OMO). De instelling met om en nabij 3900 leerlingen en 480 medewerkers mag gerekend worden tot de 1 grote scholen. Om die reden bestaat Tongerlo uit drie deelscholen, colleges genaamd, elk met een eigen naam en eigen invulling van ons gezamenlijke onderwijsconcept. De drie colleges liggen verspreid over Roosendaal.
0-2
STRATEGISCH BELEIDSPLAN 2010-2014 Goed onderwijs, de grote kracht achter economische ontwikkeling van ons land, brengt jonge mensen zelfstandigheid en waar nodig emancipatie. Wij hebben als school dan ook een belangrijke opdracht te vervullen en hebben planmatig en doelmatig te werken. Permanent kijken we kritisch naar onszelf en eens per vier jaar maken we de balans op en stellen we onszelf een aantal kwaliteitsvragen. Hoe doen we het als onderwijsorganisatie? Halen we de doelen die we ons hebben gesteld? En wat mogen anderen de komende jaren van ons verwachten?
zelfevaluatie 2009
1 2
2
We stelden vragen aan verschillende betrokkenen, bijvoorbeeld aan de leerlingen, die naar onze colleges komen. Ook onze ouders hebben we bevraagd en het basisonderwijs dat ons elk jaar van leerlingen voorziet. Wij gingen te rade bij bedrijven en instellingen die via ons op zoek zijn naar goed opgeleide scholieren. We vroegen de mening van onze eigen medewerkers: zij maken goed onderwijs op Tongerlo mogelijk. Op basis van de kengetallen die de Inspectie van Onderwijs, DUO, en wijzelf over Tongerlo hebben, komen we tot een gefundeerd oordeel over de kwaliteit van onze school en maken we plannen om de gewenste onderwijsontwikkeling mogelijk te maken.
In bijlage 1 is de opbouw van OMO scholengroep Tongerlo verder uitgewerkt. Zie bijlage 2
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 5
levend document
Voor
u ligt het strategisch schoolplan 2010-2014 van OMO sg Tongerlo. U kunt hierin onze ambities lezen voor de komende jaren. Een schoolplan is een levend document. Vier jaar vooruit kijken is lang. Daarom zullen er steeds aanpassingen zijn en nieuwe zaken worden toegevoegd, andere onderwerpen zullen minder belangrijk blijken.
Kwalificeren, socialiseren en participeren
Met dit schoolplan zetten we voor alle deelcolleges in op kwalificeren, socialiseren en participeren.
0-3
OPBOUW VAN HET STRATEGISCHBELEIDSPLAN Om de opbouw van dit schoolplan makkelijk te kunnen volgen, beelden we de opbouw van het document met dit schema uit. Dit schema is niet toevallig. Op Tongerlo werken we planmatig. Aan de hand van wat in de kwaliteitszorg de INK methode genoemd worden kijken we systematisch naar alle elementen van de organisatie. Onderstaand schema verduidelijkt dat
De termen plan-do- check en act geven aan dat methodisch werken niet statisch maar dynamisch is. Je zou het model ook op deze manier kunnen weergeven
Wij volgen in het schoolplan deze opbouw: 1 plan: de hoofdstukken 1 en 2: wie zijn we, wat is de missie en de visie van de school?
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 6
2 3 4
do:
de hoofdstukken 5 en 6: wat doen we in ons onderwijs en hoe zetten we mensen en middelen in? check: in onze jaarplannen beschrijven we de gewenste prestaties naar de ‘klantgroepen’ van de school en monitoren we halfjaarlijks de voortgang en opbrengsten. act: en tot slot act: hoofdstuk 3 en 4 geven een omgevingsanalyse, nodig om te weten wat ons te doen (DO) staat. In schema:
Hoofdstuk 0
Inleiding
Hoofdstuk 1
Wie wij zijn
Hoofdstuk 2
Waar we voor staan
Hoofdstuk 3
Belangrijke ontwikkelingen in de omgeving
Hoofdstuk 4
Inzichten in hoe leren in zijn werk gaat
Hoofdstuk 5
Onze sterktes en zwaktes
Strategische koers Tongerlo
Onderwijskundige Onderwijs
ambities van de drie colleges
Hoofdstuk 6
Onze ontwikkeling als medewerkers en de ontwikkelingen in de diensten * personeel Beleidsterreinen
Bibliografie
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 7
* CPTT * administratie * financien * huisvesting & facility * kwaliteitszorg
HOOFDSTUK 1
WIE WIJ ZIJN In het eerste hoofdstuk beschrijven we OMO sg Tongerlo: onze identiteit, ons onderwijsaanbod, de plek in de samenleving en de medewerkers van OMO sg Tongerlo.
1-1
IDENTITEIT
open katholiek karakter
OMO sg Tongerlo is een bijzondere school. In de allereerste plaats door het open katholieke karakter van de school. Deze identiteit betekent een opdracht in het leven, een opdracht bij alles wat de school onderneemt.
kernwaarden
OMO sg Tongerlo is een plaats waar leerlingen en medewerkers zich thuis voelen en waar een veilig klimaat heerst op basis van onze kernwaarden, te weten:
3
■
Respectvol handelen naar de ander en jezelf.
■
Dienstbaarheid tonen naar de ander en de omgeving waarin je leeft.
■
Verantwoordelijkheid nemen voor de ander, je omgeving en jezelf.
Leerlingen worden binnen onze colleges gevormd tot mensen die zich kunnen ontplooien tot een volwaardig lid van de maatschappij. Deze vorming richt zich op het nemen van verantwoordelijkheid in de gemeenschap en het medeverantwoordelijk zijn voor de gemeenschap. De leerling leert wat zijn rechten, maar ook wat zijn plichten zijn: het zorg dragen voor zichzelf, voor elkaar en voor de gemeenschap. In onze school heerst een sfeer van collegialiteit, solidariteit, dienstbaarheid en verantwoordelijkheid. Deze bijzondere opdracht ingegeven vanuit de identiteit van de school betreft ieder lid van de gemeenschap. Onze identiteit is leidend bij de uitwerking van de missie en ambitie voor OMO sg Tongerlo (2-1). 1-2
ONDERWIJSAANBOD
opleidingen
OMO sg Tongerlo is bovendien een bijzondere school vanwege zijn onderwijsaanbod voor Roosendaalse jongeren tussen pakweg 12 en 18 jaar. Alle jongeren uit Roosendaal en de regio kunnen op Tongerlo terecht voor regulier voortgezet onderwijs. Op de sector Groen na, biedt OMO sg Tongerlo alle opleidingen van vwo (inclusief ondersteuning hoogbegaafdheid) tot vmbo (inclusief leerwegondersteuning) en praktijkonderwijs aan. Binnen elk onderwijsprogramma, zowel in de onderbouw als in de bovenbouw, wordt gewerkt met een optimale mix van specialistische en algemeen vormende vakken, waardoor alle leerlingen een voor hen passende en brede talentontwikkeling doormaken. Onze ambitie en onze onderwijsvisie zijn leidend bij de uitwerking van de visie op leren voor OMO sg Tongerlo (2-2).
1-3
LEEROMGEVING
samenleving
Wij realiseren ons terdege dat we een belangrijke maatschappelijk taak hebben te vervullen. Onze school is geen eiland, maar maakt deel uit van de Roosendaalse samenleving. Wij werken daarom met gemeenten, andere (onderwijs)instellingen en het bedrijfsleven gezamenlijk aan een brede vorming en aan het verzorgen van een hoge onderwijskwaliteit.
3
Waar we spreken over OMO sg Tongerlo, bedoelen we alle deelcolleges; in andere gevallen noemen we de colleges bij naam
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 8
ouders
Ouders willen de best mogelijke toekomst voor hun kind. Ouders gaan een principiële verbintenis aan met de school op het moment dat hun kind onze leerling wordt. Wij zijn helder over de wederzijdse verwachtingen van school en ouders. Van ouders wordt verwacht dat zij –net als onze medewerkers- hun kind begeleiden met het geven van steun, sturing, inspiratie en motivatie. Onze opvattingen over onze maatschappelijke opdracht werken wij uit in onze visie op de in- en externe leeromgeving (2-3)
1-4
MEDEWERKERS OMO scholengroep Tongerlo is tenslotte ook bijzonder door de mensen die er werken. Daarom zijn wij steeds op zoek naar dé ‘Tongerlo-medewerker’ om op onze colleges te werken. Medewerkers van Tongerlo (docenten en onderwijsondersteuners) herken je in hoge mate aan de grote betrokkenheid bij hun werk en hun hart voor de leerlingen en de school. Zij voelen zich verantwoordelijk voor het leren van onze leerlingen en zijn zich bewust van de voortdurende veranderingen in de wereld om ons heen. Zij zijn zorgzaam in het begeleiden van de leerlingen. Zij onderhouden contacten met ouders en anderen ten behoeve van het leren van de leerlingen. Zij houden hun kennis bij. Zij leven onze leerlingen de waarden voor waarin wij ze willen opvoeden. In 2-4 beschrijven wij het profiel van onze medewerker en in 6-1 worden de ontwikkelingen op het terrein van ons personeelsbeleid beschreven.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 9
HOOFDSTUK 2
WAAR WIJ VOOR STAAN. In het tweede hoofdstuk werken we uitgaande van onze identiteit onze ambitie uit; geven we onze visie op leren en beschrijven we onze visie op samenwerken met partners, om tot slot onze visie op het profiel van de medewerker te verwoorden.
2-1
MISSIE EN AMBITIE
KWALIFICEREN, SOCIALISEREN EN PARTICIPEREN
4
kennis
Wij bieden goed onderwijs aan aan elke leerling tussen 12 en 18 jaar in de regio Roosendaal , mits die toelaatbaar is. Elke leerling wordt succesvol opgeleid en verlaat onze school, na het examen, met een diploma of kwalificatie. Hij is voorbereid op het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt én op zijn toekomstige rol als actief burger.
kundigheden
Wij investeren in ‘leren leren’ en in zorg en begeleiding. We hebben veel aandacht voor sociale vaardigheden, overdracht van waarden en houden in het oog dat bij elke leerling een goede basis voor de ontwikkeling gelegd wordt. Die basis bestaat uit de volgende bouwstenen: Zelfbewustheid Onze kinderen hebben een positief zelfbeeld. Zij weten wie ze zijn, waar ze voor staan en hebben duidelijke waarden en normen. Ze zijn gemotiveerd, nemen persoonlijk initiatief en kunnen omgaan met tegenslagen. Zelfstandigheid Onze leerlingen verwerven kennis en vaardigheden die nuttig zijn om zich binnen en buiten de school te kunnen redden. Daarbij hoort ook de vaardigheid om je afhankelijk op te stellen en hulp te vragen aan anderen. Sociaal gedrag Onze leerlingen kunnen werken in samenwerkingsverbanden. Zij kennen regels van feedback geven én ontvangen. Zij investeren in relaties en vertrouwen. Zij kunnen zelf denken én samen doen. Zij zijn betrokken bij hun omgeving. Keuzevrijheid Wij leren leerlingen kiezen en verantwoordelijk te zijn voor de gevolgen van hun keuzes. Onze onderwijsprogramma’s bieden leerlingen de mogelijkheid om te zoeken naar uitdagingen. Wij leren ze vooruit te kijken en doelen te stellen. Hiervoor moeten zij creatief en optimistisch zijn en lef tonen.
2-2
VISIE OP LEREN EN VORMGEVEN VAN ONDERWIJS
relatie eigen visie en externe kennis
4
Onderwijsontwikkeling start in onze ogen bij de visie op leren. Onze visie op het leren is gebaseerd op onderzoeken en ervaringen vanuit de wetenschap en de praktijk. Voor een samenvatting van de laatste inzichten verwijzen wij naar hoofdstuk 3-2. Onze visie op leren stoelt op de opvatting dat elke leerling ergens goed in wil zijn en zich daarvoor wil inspannen. Een leerling wil leren als zijn leren maar authentiek mag zijn.
Zie bijlage 3
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 10
visie op leren
Leren doet de leerling zelf, dat kunnen wij niet voor hem doen. Wat we wel kunnen doen, is de leerling zelf ervaringen op laten doen in contextrijke leeromgevingen met voor hem betekenisvolle leerstof en steeds opnieuw in dialoog met elkaar antwoorden zoeken op de vragen : “wat moet de leerling kunnen om zijn ambities te kunnen verwezenlijken?” en “hoe kunnen we de leerling boeien?”.
visie op onderwijs
Uit de visie op leren vloeit de visie op onderwijs voort. Het onderwijs dat ons voor ogen staat, is: actief In het leerproces gaan we uit van de talenten die een leerling heeft en die hij verder ontwikkelt door er zelf wat mee te doen. We creëren daarom zodanige leeromgevingen dat deze uitnodigen om actief te zijn, op onderzoek uit te gaan binnen en buiten de school, te handelen, alleen, in kleine groepjes of in grote groepen. Ook zorgen we ervoor dat we daarbij leerarrangementen maken, die de leerling uitdaagt om zelf net dat stapje meer te willen maken dan hij denkt dat hij kan. attractief Het onderwijs moet de leerlingen motiveren en moet dus levendig en aantrekkelijk zijn. In de vormgeving van ons onderwijs maken we daarom maximaal gebruik van de karakteristieken van de opleidingen: de vwo-er die wil onderzoeken om te begrijpen, de havo-leerling die wil onderzoeken om er iets mee te kunnen doen, de vmbo-leerling die iets wil uitzoeken en er wat van wil maken. aandachtsvol In ons onderwijs en onze leerlingbegeleiding staat de zorg voor de leerling en diens leerproces centraal. Leerlingen verschillen in capaciteiten, zorgbehoeften en leeftijd. Daarom is de school onderverdeeld in logisch samenhangende clusters, zodat het mogelijk is die aandacht en die structuur te geven die bij een bepaalde leerlingengroep past. Door de aldus gecreëerde kleinschaligheid weet elke leerling dat hij gekend is en kent elke docent zijn leerlingen. De docent is steeds aanspreekbaar voor de leerling, de leerling voor de docent en de leerlingen voor elkaar. Je leert samen, je hebt iets voor elkaar over en je bent er trots op om er bij te mogen horen.
2-3-1
VISIE OP DE INTERNE EN EXTERNE LEEROMGEVING
versterkt leren
Vanuit de 3 A’s bieden we een scala van programma's aan, voor een deel in samenwerking met het bedrijfsleven en welzijnsorganisaties. Het gaat om programma’s op kunstzinnig en cultureel gebied alsook op sportief en recreatief gebied, omdat hier andere talenten en capaciteiten worden aangesproken en ontwikkeld, die vooral voor de persoonlijke ontwikkeling van belang zijn. Naar onze mening is iedere leerling ergens goed in en wil dat ook laten zien. Daarnaast werken we steeds meer samen met partners (bedrijfsleven, pre-university etc) vanuit de gedachte dat levensecht leren versterkt en verdiept. Het meest expliciet gebeurt dit al op het vmbo en in het praktijkonderwijs. Bovendien leert iedere leerling via bv. (maatschappelijke) stages hoe hij zijn plaats in de maatschappij kan innemen.
ouderparticipatie
Uit eigen ervaring weten we dat samenwerking tussen school en ouders effect heeft: leerlingen gaan er beter door presteren. Ook in onderzoek is het verband aangetoond. Indirecte, subtiele vormen van ouderbetrokkenheid blijken krachtiger te zijn dan directe, zichtbare vormen. Indirecte vormen zijn bijvoorbeeld verwachtingen die ouders van hun kinderen hebben en de
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 11
manier waarop ze met hen praten en dan niet alleen over school. Directe vormen van betrokkenheid zijn deelname aan ouderavonden en participatie in de school. partners in de keten
Onze leerlingen zullen vaak nog een aantal jaren naar school gaan en studeren, voordat ze in hun eerste baan starten. Met onze partners in de ‘onderwijsketen’ werken wij samen aan de doorgaande leerlijn van onze leerlingen. Beroepsmatig leren eindigt niet als een leerling de school verlaat om te gaan werken. Daarom willen we onze leerlingen in het praktijkonderwijs zo voorbereiden dat zij zich in hun latere beroepsleven staande kunnen houden en verder kunnen groeien.
2-3-2
EEN VEILIGE INTERNE LEEROMGEVING
uitdagende omgeving
Veranderingen zijn een kenmerk in het onderwijs. Daarom streven we ernaar om de ruimtes in de gebouwen multifunctioneel te gebruiken. Er zijn voldoende ruimtes beschikbaar, waarin gewerkt kan worden met grote en kleine groepen alsook individueel. De ruimtes zijn qua inrichtingsmogelijkheden flexibel en voorzien van een scala aan lesmateriaal en leermiddelen. Docenten krijgen de mogelijkheid op school al hun werkzaamheden te verrichten. Kansen worden gecreëerd en uitgeprobeerd, de docent daagt de leerlingen uit om te leren.
sociale veiligheid
We creëren in de wijze waarop we ons onderwijs vormgeven en met de leerlingen en elkaar omgaan een veilige omgeving voor leerlingen en medewerkers. De gebouwen en de ruimtes daarbinnen zijn zo open dat sociale controle vanzelfsprekend is en tevens zo gesloten dat er afgeschermde, knusse plekken zijn voor de leerlingen. Duidelijke regels en vaste afspraken geven leerlingen een gevoel van veiligheid. Leerlingen willen graag duidelijkheid over wat er van hen wordt verwacht. Wij bieden de leerlingen dit houvast. Het naleven van regels bevordert ook het respect voor de ander en het rekening houden met elkaar. We gaan uit van een positief stimulerende benadering van de leerling, uitgaande van wat de leerling wel kan. Fouten maken mag: het bevordert het leren.
2-4 tweesporenbeleid
VISIE OP HET PROFIEL VAN DE MEDEWERKER Hoogwaardige onderwijskwaliteit is afhankelijk van de medewerkers. Competenties van medewerkers staan daarom centraal binnen Tongerlo. Naast kennis, vaardigheden en competenties zijn persoonlijke ontwikkeling en het arbeidsplezier van de medewerker evenzo van belang. Deze twee sporen zijn de kern van het personeelsbeleid van Tongerlo. Krachtige leeromgeving colleges Het college moet een krachtige leeromgeving vormen waar medewerkers met elkaar spreken over wat ze zelf in hun manier van werken willen veranderen. Medewerkers zijn gewend aan reflectie, aan het feit dat anderen hen een spiegel voorhouden, zodat ze zicht krijgen op hun eigen handelen. Er is ruimte voor experiment, dat telkens weer wordt getoetst aan de vooropgezette doelen en de mening en waardering van betrokkenen zodat weloverwogen en stapsgewijs te werk kan worden gegaan. Essentieel is een sfeer waarin we elkaar op de kwaliteit van het werk aanspreken.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 12
HOOFDSTUK 3
BELANGRIJKE ONTWIKKELINGEN IN DE OMGEVING In dit hoofdstuk brengen wij in kaart welk effecten belangrijke maatschappelijke, economische en onderwijskundige ontwikkelingen hebben op de maatschappelijke vraag naar het onderwijs dat wij verzorgen. We laten zien dat deze ontwikkelingen uiteindelijk leiden tot een aantal uitdagingen voor ons onderwijs. Hoofdstuk 3 is opgebouwd uit de volgende onderdelen: 3-1 samenvatting van (inter)nationale ontwikkelingen, 3-2 het antwoord: de kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs, 3-3 OMO sg Tongerlo en de ambities van de gemeente Roosendaal.
3-1
SAMENVATTING (INTER)NATIONALE ONTWIKKELINGEN 1
Kennisverhoging en -verbreding Internationalisering en globalisering Economische activiteiten zijn in toenemende mate internationaal. De sterke opkomst van economieën als China en India laten de wereldeconomie en de concurrentiepositie van Europa en Nederland daarbinnen niet onberoerd. We zien dat bedrijven over nationale grenzen heen fuseren. Deze trend van globalisering brengt met zich mee dat activiteiten daar ontwikkeld worden waar de omstandigheden het gunstigst zijn. De internationale mobiliteit en concurrentie nemen verder toe waardoor de arbeidsmigratie in de komende jaren verder zal uitbreiden. Bedrijven besteden al lang laaggeschoolde arbeid uit aan zo goedkoop mogelijke arbeidskrachten, hetzij in lage lonen landen, hetzij in Nederland door arbeidskrachten van elders te werven. De dalende trend naar laaggeschoolde arbeid voor Nederlanders zal aanhouden. Hooggekwalificeerd personeel gaat werken waar de beste voorwaarden worden geboden. Zo moeten de wetenschappelijke en onderzoekscentra internationaal concurreren om de beste wetenschappelijke talenten van de wereld aan te trekken. Nederland als kennisland
Gezamenlijk met andere EU-landen heeft Nederland in 2000 haar doelstellingen op het gebied van kennisontwikkeling in het Lissabon-akkoord vastgelegd. De eerste Lissabon-agenda is inmiddels geëvalueerd en een tweede agenda tot 2020 is opgesteld. Het Innovatieplatform in de Kennis-investeringsagenda (KIA) heeft de ambities voor Nederland op het gebied van kennis en innovatie geformuleerd. Doel is om in 2016 een toonaangevend kennisland te zijn en hét land van de talenten. De zogeheten KIA-foto is inmiddels een geaccepteerde standaard voor het meten van het Nederlandse kennisniveau en innovatievermogen. Zonder gemeenschappelijke Lissabon-doelstelling zou dit waarschijnlijk veel minder het geval geweest zijn.
bevorderen menselijk kapitaal
Op het gebied van het bevorderen van ‘menselijk kapitaal’ zijn drie streefwaarden geformuleerd. Terugbrengen voortijdig schoolverlaten Doelstelling is het percentage voortijdig schoolverlaters in 2010 met 50 procent te verminderen ten opzichte van 2000. Dit betekent voor Europa een verlaging tot maximaal 10 procent. Nederland heeft als streefwaarde een reductie tot 8 procent (15,6 procent in 2000). Nederland doet het in Europees perspectief nog niet zo slecht, het land behoort tot de middengroep. Meer startkwalificaties Een andere doelstelling is dat in 2010 minstens 85 procent van de 20-24-jarigen een diploma heeft op het niveau van minimaal hoger secundair onderwijs (een startkwalificatie). Binnen de EU27 hebben negen landen de doelstelling weten te realiseren. Nederland is er in 2007 nog niet in geslaagd die doelstelling te halen en presteert in Europees perspectief niet goed op deze
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 13
indicator. Het gat met de doelstelling van 85 procent bedroeg in dat jaar bijna 9 procentpunt. Het lijkt dan ook dat Nederland het streefcijfer voor 2010 niet gaat halen. Een deel van de verklaring is dat relatief veel jongeren in deze leeftijdsgroep nog met een opleiding in het secundair onderwijs bezig zijn; ze worden niet meegeteld bij deze indicator, maar kunnen nog wel een startkwalificatie behalen. Leven lang leren Door deelname aan een leven lang leren worden kennis en vaardigheden ook tijdens het werkzame leven bijgehouden. Dit is nodig omdat de maatschappij constant verandert, mede als gevolg door de snelle technologische vooruitgang. Er is dan ook een expliciete doelstelling met betrekking tot een leven lang leren. Het doel is dat in 2010 12,5 procent van de bevolking van 25- 65 jaar deelneemt aan een vorm van opleiding of cursus. Slechts zeven EU27-landen, waaronder Nederland, hebben de doelstelling gehaald. Daarbij moet wel worden vermeld dat Nederland nog een grote achterstand heeft op de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk en de niet-EU-landen IJsland en Zwitserland. Op basis van bovengenoemde Europese indicator hoort Nederland dus bij de subtop. 2 Internationale aandacht voor burgerschapsvaardigheden Naast de noodzaak van kennisverhoging en –verbreding is er ook internationale aandacht voor de ontwikkeling van burgerschapsvaardigheden. Zo heeft de Inspectie van het VO in haar toezichtkader de eis opgenomen dat de school een structureel aanbod heeft dat zich richt op houdingen en vaardigheden die nodig zijn om als burger in een democratische rechtsstaat te functioneren, met inbegrip van kennis over de hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting.
Passend onderwijs
3-2
3 Zorgplicht Het onderwijsstelsel voor zorgleerlingen wordt in de komende jaren sterk vereenvoudigd, overzichtelijker (onder meer voor ouders) en meer resultaatgericht gemaakt. Met de wet op Passend Onderwijs die in de komende jaren in werking zal treden, komt niet het aanbod, maar het kind centraal te staan. Hiermee wordt elke school verantwoordelijk voor het bieden van een passend onderwijsarrangement aan iedere leerling, om te voorkomen dat leerlingen die extra zorg nodig hebben buiten de boot vallen. Er moeten sluitende afspraken met vervolgonderwijs in het mbo komen, zodat duidelijke leerdoelen kunnen worden vastgesteld en resultaten meetbaar zijn. Tot slot worden ook de gemeentelijke organisaties en jeugdzorg bij de regionale netwerken betrokken. HET ANTWOORD: DE KWALITEITSAGENDA VOORTGEZET ONDERWIJS In de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs 2008-2011 zijn afspraken gemaakt door de overheid en de sector voor beter voortgezet onderwijs. Nederland heeft grote ambities: “maximale kwalificatiewinst” en “ontplooiing van alle talenten van jongeren”. De kwaliteitsagenda VO herhaalt dat het gaat om inhoudelijke kwaliteit en dat het onderwijs zich heeft te richten op wat jongeren nodig hebben voor hun persoonlijk, beroepsmatig en maatschappelijk functioneren en een leven lang leren. Met de zes beleidsprioriteiten geformuleerd sluit Nederland dus aan op de EU agenda Kennisverhoging en kennisverbreding.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 14
KWALITEITSAGENDA VO 2008-2011 1. 2. 3. 4. 5. 6. 3-3
Aantoonbare verbetering taal- en rekenprestaties Goede en betrouwbare examens Uitblinken Professionele ruimte (sterker beroep, betere beloning) Burgerschap Verbetercultuur (reductie van het aantal zwakke scholen)
OMO SG TONGERLO EN DE AMBITIES VAN DE GEMEENTE ROOSENDAAL 5
Omo sg Tongerlo is een school in Roosendaal . De school heeft daarmee een maatschappelijke taak binnen deze gemeente. De lokaal educatieve agenda van de gemeente is op delen congruent aan de Europese/Nederlandse kwaliteitsagenda VO: passend onderwijs, alle jongeren een passende startkwalificatie.
LOKAAL EDUCATIEVE AGENDA ROOSENDAAL 2008-2011 voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstand door middel van verbetering van de leerprestaties en schoolloopbanen van kinderen die achterblijven. vergroten van de onderwijsparticipatie van leerlingen en ouderen. voorkomen van voortijdig schoolverlaten. bestrijden van taalachterstand. tegengaan van schoolverzuim door het goed uitvoeren van de leerplichtwet door alle daaraan gehouden partijen. bevorderen van de doorstroming van Voorbereiding Middelbaar Beroeps Onderwijs (VMBO) naar Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO). Betrokkenheid van het bedrijfsleven is hierin essentieel. ondersteunen van de kwaliteitszorg in het achterstandenbeleid en de schoolbegeleiding door middel van continuering van de gemeentelijke (financiële) inzet. Mede zorg dragen voor een adequate onderwijshuisvesting. De prioriteiten worden door de gemeente gelegd bij: 1. het garanderen van voor- en vroegschoolse educatie, 2. schakelklassen, 3. doorlopende leerlijnen van voorschoolse opvang tot en met het behalen van een startkwalificatie, 4. een sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar door middel van het doortrekken van de registratie van de tijdsbesteding van jongeren van 18-23 jaar, 5. vangnet van zorg.
5
Zie bijlage 3
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 15
Samen met de gemeente willen wij aan beleidsprioriteiten 3, 4 en 5 invulling geven. Daarnaast willen wij nauw samenwerken met het bedrijfsleven, zowel voor onze vmbo als voor het havo en vwo. Vanuit oogpunt van toekomstige werkgelegenheid is het belangrijk de trends in de regionale arbeidsmarkt in het oog te houden. In het kader van burgerschapsvorming en culturele en sportieve vorming wordt nauwere samenwerking met de gemeente en andere instellingen gezocht.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 16
HOOFDSTUK 4
INZICHTEN IN HOE LEREN IN ZIJN WERK GAAT In dit hoofdstuk vatten we de opvattingen over leren van mensen samen. Er zijn veel en veel veelbelovende ontwikkelingen gaande. Aan het eind van het hoofdstuk vatten we de implicaties voor Tongerlo samen.
4-1
THEORIEËN OVER LEREN EN ONTWIKKELING EN DE ONDERWIJSPRAKTIJK De leer- en ontwikkelingspsychologie heeft verschillende theorieën opgeleverd over hoe mensen leren en zich ontwikkelen. De meeste theorieën belichten een bepaald aspect van het leren van mensen, of benadrukken het leren in bepaalde omstandigheden of in bepaalde ontwikkelingsfasen. De laatste jaren is de theorievorming over leren meer en meer een multidisciplinaire aangelegenheid geworden. De psychologie als sociale- of gedragswetenschap en de biologie als natuurwetenschap komen in positieve zin in elkaars vaarwater als het gaat om de vraag ‘ hoe mensen leren?’
constructivisme
werking v.h. brein
In ons onderwijs wordt als leertheorie het (sociaal) constructivisme gebruikt. Het constructivisme gaat ervan uit dat mensen zelf betekenis verlenen aan hun omgeving en dat sociale processen hierbij een prominente rol spelen. Ieder mens construeert zijn kennis op een eigen wijze, waarbij men sterk wordt beïnvloed door de reacties en opvattingen in de sociale omgeving. Het uitgangspunt van ons handelen is wat de leerling ‘meebrengt’. De hersenstructuur rijpt tot na het twintigste levensjaar, zo ontdekten wetenschappers een paar 6 jaar geleden . Ook is duidelijk geworden dat er tussen kinderen forse verschillen bestaan in individuele ontwikkeling. De hersenen blijken te kunnen functioneren als ‘afhankelijke variabele’. Dat wil zeggen dat het vooral omgevingsfactoren zijn die – in de juiste fasenbepalend zijn voor de uitgroei van het brein en de effectiviteit van het cognitieve functioneren. Ten aanzien van de ontwikkeling van talenten, aanleg, vermogens geldt dus ook: een basisaanleg is biologisch van aard, en het is de omgeving (ouders, vrienden, docenten) die bepalend is voor ‘wat er uit komt’, ‘wat geactualiseerd wordt’. Hoogbegaafdheid ligt niet in de genen vast maar is het resultaat van een samenwerking tussen biologische en psychosociale factoren, inclusief opvoeding en onderwijs op school. Het is een uitdaging voor het onderwijs om samen met ouders en anderen de condities te creëren die bepalend zijn voor optimale ontwikkeling.
evidence-based handelen
Voor ons is het belangrijk te weten wat al die theorieën betekenen voor het ontwerpen van leerarrangementen en voor het professioneel handelen van docenten. Om de kloof tussen de theorieën en de onderwijspraktijk te verkleinen, en om te komen tot een ‘evidence-based’ manier van werken, is het van belang om te zorgen voor een heldere beschrijving van begrippen die te maken hebben onderwijs. Er moet meer gewerkt gaan worden volgens modellen die toetsbaar zijn, die predicties leveren en die het proces van onderwijsvernieuwing kunnen helpen sturen.
6
Bouwen aan het brein: over talenten en creativiteit in relatie tot hersen- en cognitieve ontwikkeling (webcomment 70320). Jelle Jolles.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 17
Evidence-based handelen is het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van het beste bewijsmateriaal en ervaringen om beslissingen te nemen met of voor individuele leerlingen om het onderwijsleerproces te verbeteren. De praktijk van het evidence-based handelen impliceert het integreren van professionele kennis van de medewerker met de voorkeur van de leerling en met het beste bewijsmateriaal dat vanuit onderzoek beschikbaar is.
4-2
DUURZAAM VERNIEUWEN IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS: INTERNATIONAAL ONDERZOEK De Programmaraad, een onafhankelijk adviesorgaan van de VO-raad, heeft in 2006 een overzichtstudie van wetenschappelijk onderzoek naar duurzaam vernieuwen in het voortgezet onderwijs uitgevoerd. Een aantal relevante inzichten worden hieronder beschreven. Talentontwikkeling van leerlingen en medewerkers Uit een grote meta-analyse over talentontwikkeling blijkt dat de grootte van de effecten niet is terug te voeren op de kenmerken van de programma’s. Veel belangrijker blijkt de feitelijke implementatie. Eigenaarschap van docenten is een cruciale voorwaarde, ongeacht welk programma een school invoert. Docenten moeten zich het programma eigen kunnen maken en er binnen kaders hun eigen invulling aan kunnen geven.
eigenaarschap
inhoud en middelen
Er zijn twee benen nodig om de weg van de verbetering te kunnen bewandelen. Het ene been staat voor de ‘technische’ kant van het onderwijs (inclusief de onderwijsinhoud), het andere been voor de ‘sociale’ kant van het onderwijs. Beide zijn nodig om vooruit te komen; als het ene been ver op het andere vooruitloopt, verliest de school het evenwicht. Bij de technische kant van het onderwijs gaat het om de beschikbaarheid van voldoende en adequaat materiaal; materiaal voor leerlingen die op onderdelen extra ondersteuning nodig hebben; afstemming tussen leermateriaal en toetsing; een logische opbouw van het curriculum; deskundige docenten die weten hoe ze met het leermateriaal kunnen werken. Een ander punt van belang is het niveau van de interactie tussen docenten en leerlingen. Welke vragen stelt de docent? En welke instructievormen gebruikt hij hierbij? Ook hebben instructievormen een positief effect op talentontwikkeling. Het gaat om instructievormen die door de tijd variëren, zodat leerlingen niet het hele lesuur en alle lesuren achter elkaar geacht worden hetzelfde te doen. Maar ook een andere vorm van variatie is van belang, het variëren tussen leerlingen.
homogeen/heterogeen
Al lange tijd is er debat over wat de beste groeperingsvorm is: homogene of heterogene groepen. Onderzoek wijst uit dat de groeperingsvorm niet per definitie een hindernis of een garantie is voor adequate instructie. Het gaat erom dat leerlingen op hun eigen niveau, of iets daarboven, kunnen werken.
extracurriculaire activiteiten
Er is veel onderzoek gedaan of deelname van leerlingen aan activiteiten zoals sport, muziek, schoolkrant, bijdraagt aan hun functioneren in brede zin. Deelname aan activiteiten onder supervisie (gestructureerde activiteiten) leidt wel tot positieve uitkomsten, deelname aan ongestructureerde activiteiten niet. Het maakt veel uit met welke medeleerlingen een leerling aan een activiteit deelneemt.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 18
pedagogische relatie
In veel onderzoek wordt op verschillende manieren geprobeerd een hechte pedagogische relatie tussen leerlingen en docenten te stimuleren. Een goede pedagogische relatie heeft een positieve invloed op het schoolklimaat en de tevredenheid van leerlingen en docenten. Of de prestaties erdoor verbeteren is de vraag: leerlingen halen gemiddeld hogere cijfers op schoolwerk, maar de scores op gestandaardiseerde toetsen zijn wisselend.
ouderparticipatie
Projecten die tot doel hebben ouders meer bij de school te betrekken hebben effect: leerlingen gaan er beter door presteren. Indirecte, subtiele vormen van ouderbetrokkenheid blijken krachtiger te zijn dan directe, zichtbare vormen. Indirecte vormen zijn bijvoorbeeld verwachtingen die ouders van hun kinderen hebben en de manier waarop ze met hen praten en dan niet alleen over school. Directe vormen van betrokkenheid zijn deelname aan ouderavonden en participatie in de school.
school als community
Motivatie, betrokkenheid en uitval Leerlingen leren meer als ze gemotiveerd en betrokken zijn bij het leren. Bovendien vermindert dat de kans op uitval. In scholen die als community, als gemeenschap, functioneren voelen leerlingen zich doorgaans meer betrokken bij het leren en de school en is de kans op voortijdige uitval kleiner.
cognitie, emotie, gedrag Betrokkenheid
heeft drie componenten: cognitie, de inhoud interessant vinden of weten dat het nodig is; emotie, je verbonden voelen met andere mensen op school; en gedrag, doen wat van je verwacht wordt en je inzetten. Voor elke component is er een eigen manier waarop scholen betrokkenheid van leerlingen kunnen bevorderen. Aanpakken om uitval te voorkomen boeken meer succes als ze zich (ook) op gedragsmatige betrokkenheid richten.
Docenten en professionalisering gedrag, cognitie, emotie Bij vernieuwingen in het onderwijs gaat het altijd om docenten. Een verandering in een school impliceert uiteindelijk altijd een gedragsverandering van docenten. Ook bij docenten is betrokkenheid meer dan gedrag, het gaat ook om cognities en emoties. Als docenten zich geen eigenaar voelen, heeft ook een uitstekend en weldoordacht plan weinig kans van slagen. eigenaarschap
Eigenaarschap impliceert zeggenschap. Een verandering afdwingen biedt op termijn weinig soelaas. Eigenaarschap betekent niet onbegrensde ruimte. Het implementeren van een vernieuwing heeft meer kans van slagen als doelen en aanpak concreet zijn. Niet als voorschrift, maar als voorbeeld.
continuïteit
Om een grote vernieuwing duurzaam in te bedden in de school is een zekere continuïteit noodzakelijk. Dat geldt voor de plannen zelf, maar ook voor de docenten die er mee werken. Als docenten niet de tijd krijgen zich een vernieuwing eigen te maken en er ervaring mee op te doen, kunnen ze ook niet bijdragen aan de implementatie van die vernieuwing in de school als geheel.
leiderschap
Als docenten een professionele gemeenschap vormen, zijn scholen beter in staat vernieuwingen te implementeren. Het implementeren van een vernieuwing vereist, net als het laten functioneren van een professionele gemeenschap, passend leiderschap.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 19
4-3
IMPLICATIES VOOR TONGERLO Op basis van de hoofdstukken 3 en 4 komen we tot de conclusie dat onze missie congruent is aan de eisen en ambities uit de omgeving. Onze focus is de verschuiving van leerstofgericht onderwijs naar leerlinggericht onderwijs. In relatie hiermee zal onze aandacht vooral gericht zijn op: Kennis: is onze kennis over het leerproces voldoende en hoe verhoudt deze zich tot de buitenwereld, maar ook: krijgen onze leerlingen genoeg kennis (voor de ontwikkeling van hogere hersenfuncties als abstract denken, rekenen, wiskunde en andere bètavakken) Samenwerking: optimale inzet van medewerkers, ouders, bedrijven en instellingen bij het onderwijsontwerp Professionalisering: drie accenten zijn voor ons van belang: o de motiverende rol van de docent bij het leerproces o het werken op basis van evidence based handelen o resultaatgericht werken volgens de PDCA cyclus In de komende twee hoofdstukken worden de ambities voor het onderwijs en de professionalisering geformuleerd.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 20
HOOFDSTUK 5
ONZE STERKTES EN ZWAKTES EN ONZE STRATEGISCHE KOERS 2010-2014
Hoofdstuk 5 en 6 horen bij elkaar. Hoofdstuk 5 gaat over de ambities voor het onderwijs 20102014, hoofdstuk 6 gaat over de ambities op het terrein van medewerkers en middelen. In dit hoofdstuk vatten wij om te beginnen de belangrijkste bevindingen van de zelfevaluatie die in eind schooljaar 2008-2009 afgerond is schematisch samen. Ook onze kengetallen en externe oordelen (Inspectie, Trouw/Elsevier) gebruiken wij om onze sterkten en onze minder sterke punten vast te stellen. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt de strategische koers voor het onderwijs uiteengezet. Met zes ambities geven we aan waar Tongerlo zich op wil richten, waar we ons nog verder in willen ontwikkelen. De 8 thema’s beschrijven hoe we die ontwikkelingen binnen de colleges willen bewerkstelligen (strategie). De colleges beschrijven vervolgens in het tweede deel van dit schoolplan (bladzijde.. e.v.) hoe zij inzetten, investeren op de zes ambities. Concrete uitwerking van de investeringen aan de hand van het SMART-principe vindt plaats in de jaarplanningen op basis van een vastgesteld format. In de schoolplannen van de colleges wordt tevens voor de drie belangrijkste doelgroepen leerlingen & ouders, primair & tertiair onderwijs, bedrijven & instellingen - de situatie beschreven waarin ze in 2014 willen verkeren. 5-1
STERKTE ZWAKTE ANALYSE
7
Om onze voornemens zo adequaat mogelijk te laten zijn, is het nodig onze interne en externe ontwikkelingen te kennen. Ontwikkelingen die je vervolgens een kans of een bedreiging kan vinden. Door deze in een matrix tegen elkaar af te zetten, ontstaat zicht op de te volgen strategische koers. Veel van wat hier volgt, is in juni 2009 met de klankbordgroepen van de deelcolleges vastgesteld. EXTERNE WAARDERING Kansen 1 helderheid over het onderwijsaanbod op de colleges 2 nieuwbouw/ verbouw van de Tongerlo colleges verder vormgeven van onderwijskundige ontwikkelingen om onderwijs 3 meer een leerlinggericht karakter te geven sterke maatschappelijke betrokkenheid tussen deelscholen en 4 bedrijven, instellingen en gemeente 5 ontwikkelingsmogelijkheden in het kader van passende zorg
7
INTERNE WAARDERING Sterke punten colleges 1 hoge motivatie van medewerkers voor onderwijs en leerlingbegeleiding 2 ontwikkelingsmogelijkheden binnen het "Opleiden in de School" hoge waardering van ouders en leerlingen over klimaat, sfeer en begeleiding op school en hoge waardering over het contact tussen 3 leerlingen en docenten 4 goede ICT infrastructuur 5 goed onderwijsrendement 6 goed contact met basisscholen
Bedreigingen 1 dreigende schaarste personeel 2 gemiddelde leeftijdsopbouw directie en docenten
Zwakke punten colleges 1 mate waarin leerlingen worden gemotiveerd en uitgedaagd 2 aansluiting onderwijs van onderbouw naar bovenbouw
3 maatschappelijke druk, imago vmbo 4 de financiële middelen voor de aankomende jaren
3 de afstand in de beleidsvoering tussen directie en medewerkers 4 lesuitval
de belemmerende werking van de hoeveelheid regelgeving van externe 5 instanties en daarvan afgeleid die van het bestuur
onvoldoende 'collectief bewustzijn' op Tongerloniveau, waardoor 5 samenwerkingsmogelijkheden onvoldoende benut worden
Uitgebreide rapportage van de zelfevaluatie 2009 is beschikbaar
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 21
5-2
STRATEGISCHE KOERS 2010-2014 Vanuit de interne- (hoofdstuk 1 en 2) en externe ontwikkelingen (hoofdstuk 3 en 4) formuleren we voor de komende jaren de volgende koers: passend onderwijs voor alle leerlingen in de regio Roosendaal; flexibilisering van leerroutes, zowel binnen scholengroep Tongerlo als in aansluiting op andere onderwijsinstellingen.
5-3
ZES AMBITIES VOOR HET ONDERWIJS 2010-2014 De beschreven koers betekent voor Tongerlo, dat de aandacht de komende jaren gericht is op: De (interne) doorstroom [ambitie 1] van leerlingen, waarbij het individueel belang en profiel van leerlingen gecombineerd wordt met de (externe) druk om leerlingen zo snel mogelijk naar een kwalificatie te leiden. Het streven naar maatwerk te leveren voor leerlingen [ambitie 2] en daarmee recht te doen aan verschillen en het bevorderen van leerprestaties en excellentie [ambitie 3] . De verbetering van het taal- en rekenniveau van leerlingen [ambitie 4] zowel bij de instroom (in samenwerking met het PO) als bij het verlaten van de scholengroep. Tongerlo vergroot de externe gerichtheid van het onderwijs [ambitie 5] -ook internationaal- en de samenwerking met externe partners [ambitie 6], om daarmee een bredere basis te bieden voor de ontwikkeling van leerlingen. De externe partners bestaan daarbij zowel uit onderwijsorganisaties (primair onderwijs, vervolgonderwijs), als maatschappelijke organisaties als bedrijven.
5-4
ACHT THEMA’S BINNEN DE STRATEGISCHE KOERS Vanuit onze strategische koers beschrijven we per kernthema een korte motivatie die moet leiden tot de realisatie van de zes ambities. Flexibilisering leerroutes zowel binnen Tongerlo als in aansluiting op andere onderwijsinstellingen Het beter benutten van ieders talent en de talenten van de leerling in het bijzonder, moet een continu proces zijn tijdens iedere fase van de leerloopbaan van de leerling. Vanaf het moment dat de leerling instroomt vanuit het primair onderwijs, gedurende de tijd dat hij voortgezet onderwijs volgt, tot op en na het moment dat de leerling doorstroomt naar de arbeidsmarkt of het vervolgonderwijs. De contacten die onze school met het primair onderwijs onderhoudt zijn goed te noemen. Informatieverstrekking over instromende en zittende leerlingen is goed ingericht. In voorkomende gevallen is er zelfs direct overleg tussen onze colleges en het primair onderwijs over een specifieke leerling vóór dat deze bij Tongerlo begint. De wens bestaat om gericht aandacht te besteden aan de aansluiting PO-VO, door het opstellen van individuele leerling-profielen, mede op basis van de adviezen en onderwijskundige rapporten die wij ontvangen. Een goede overgang naar het voortgezet onderwijs is immers essentieel in het tegengaan van onderpresteren. Ook het verruimen van de interne doorstroommogelijkheden is een belangrijk punt van aandacht. Zo zullen mogelijkheden worden onderzocht om het determinatieproces te verrijken.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 22
De leerloopbaan van een leerling eindigt niet bij het verlaten van een van de scholen van Tongerlo. Ons streven is zoveel mogelijk leerlingen door te laten stromen naar het vervolgonderwijs én daar succesvol te laten zijn. Succesvol impliceert dat het aantal leerlingen dat in het vervolgonderwijs afhaakt of van opleiding switcht laag is. Een goede voorbereiding op dat vervolgonderwijs is dan ook – in samenspraak met dat vervolgonderwijs – nodig. De volgende activiteiten zijn nodig om tot gewenste resultaten te komen: 1. Opstellen individueel leerling-profiel Om een completer beeld van (aankomende) leerlingen te krijgen, gaan we over tot het opstellen van individuele leerling-profielen. Tijdig en meer inzicht in de eigenheid van de leerling met als doel het onderwijsaanbod beter op de leerling te kunnen afstemmen. Naast inzicht in het kennisniveau is het voor ons relevant om ook meer de niet- cognitieve kant van een leerling te belichten. Daarnaast zijn we op zoek naar aspecten die een voorspellend karakter hebben op de optimale leerroute van de leerling. Hoe een kwalitatief goed leerlingprofiel voor Tongerlo er exact uit moet zien is in de aankomende beleidsperiode onderwerp van in- en extern onderzoek. 2. Verdieping en verbreding loopbaanoriëntatie Een goede voorbereiding op het vervolgonderwijs start met een diepgaande loopbaanoriëntatie, met als doel alle leerlingen in staat te stellen een bewuste en gefundeerde keuze van de vervolgopleiding te maken, hetgeen zal bijdragen aan minder uitval en switchers in de vervolgopleidingen. Een succesfactor bij de invulling van de loopbaanoriëntatie is de verdiepende en stimulerende rol die ouders en externe partners hierbij kunnen spelen. Tevens zal leerlingen die voorop lopen op het curriculum, aanvullend lesmateriaal worden aangeboden, zo mogelijk ook leerstof uit het vervolgonderwijs. Op deze wijze doen de leerlingen kennis op van het vervolgonderwijs en kunnen zij vroegtijdig, voor aanvang van de vervolgopleiding, inschatten of de opleiding of het type opleiding past bij zowel hun competenties als interessegebied. Daarnaast stelt pre-vervolgonderwijs de leerling in staat reeds studiepunten te vergaren of competenties te ontwikkelen die kunnen leiden tot vrijstellingen in het vervolgonderwijs. Om pre-vervolgonderwijs te realiseren, is nauw overleg met het vervolgonderwijs nodig. Passende onderwijsprogramma’s (α, β, en γ) dienen hiervoor ontwikkeld te worden. 3. Flexibilisering afsluitende toetsen en examens Voor leerlingen die in eerste instantie gezakt zijn voor het examen wordt naar mogelijkheden gezocht om op een ander moment het (her)examen te doen voor die vakken die zij bij het reguliere examen niet met voldoende gevolg hebben afgelegd. Hierdoor is het niet noodzakelijk het gehele jaar te herhalen en wordt de gemiddelde verblijfsduur verkort. Ook zullen mogelijkheden worden verkend voor leerlingen die in aanvang niet voldoen aan de bevorderingsnormen van een jaarovergang. Te denken valt aan een uitgestelde beoordeling van de bevorderingsnormen, hetgeen zal leiden tot verlaging van afstroom- en doublurepercentages en tot betere benutting van talenten van leerlingen.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 23
Passend onderwijs Leerlingen ontwikkelen zich tijdens hun schoolloopbaan op hun eigen manier waarbij tal van factoren, zoals stijl, tempo, sociale achtergrond of vermogen om samen te werken, bepalend zijn voor de wijze waarop de leerling kennis en vaardigheden ontwikkelt. De diversiteit aan leerlingen vereist een gedifferentieerd onderwijsaanbod om die talenten optimaal te benutten. Binnen de grenzen van organisatorische en financiële haalbaarheid, streven wij ernaar elke leerling onderwijs op maat aan te bieden. Om passend onderwijs te realiseren richten wij ons op: 4. Maatwerk op basis van het leerling-profiel Aan leerlingen voor wie de doorlooptijd van het curriculum te lang is, doordat zij kennis en vaardigheden sneller dan gemiddeld kunnen ontwikkelen, wordt aanvullend onderwijs geboden. Dit extra aanbod stelt de leerling in staat de leerstof te verdiepen, verbreden en versneld te doorlopen. De inzet van tutoren en onderwijsassistenten zijn mogelijke manieren om deze vorm van maatwerk te realiseren. Leerlingen voor wie de doorlooptijd van het curriculum juist te kort is en daardoor hun kennis en vaardigheden niet binnen de voorgeschreven tijd op het juiste niveau krijgen, dreigen vaker te doubleren of af te stromen. Voor deze groep leerlingen zullen passende vormen van zorg en ondersteuning worden ontwikkeld om tot verbetering van de doorstroom en verlaging van de afstroompercentages te komen. Ook is leerling-gerichtheid en maatwerk van belang voor de groep leerlingen die het curriculum wel in de vastgestelde tijd met goed gevolg kan doorlopen. Te denken valt aan maatwerk in de vorm van het aanbieden van meer keuzeprogramma’s zodat ook deze leerlingen uitgedaagd en gemotiveerd blijven en tot optimale leerprestaties te komen. 5. Variatie en verbreding in het onderwijs Kwaliteitsverbetering van het primair proces wordt onder andere bevorderd door het aanbieden van variatie in de onderwijsprogramma’s, door het leren binnen en buiten de school met elkaar te verbinden en door de externe gerichtheid van ons onderwijs te vergroten. Op deze manier wordt meer recht gedaan aan de diversiteit waarop leerlingen leren en is meer sprake van toegepast leren en een brede maatschappelijke en persoonlijke ontwikkeling. 6. Wegwerken deficiënties Als uit een leerling-profiel blijkt dat er grote deficiënties zijn, dan wordt getracht deze weg te nemen door het inzetten van diverse instrumenten en hulpmiddelen. Door het wegwerken van deficiënties zal de doorstroom verbeteren en worden afstroompercentages verlaagd. 7. Efficiënte en toekomstbestendige hulpmiddelen Kwaliteitsverbetering in het primair proces wordt ook bewerkstelligd door een goede inzet van hulpmiddelen. In onze maatschappij zien we een steeds verdergaande opkomst van ICTtoepassingen. Elektronische leeromgevingen (ELO), wiki’s, games, e-books, I-pads: het is gemeengoed voor jongeren en het spreekt ook onze leerlingen in grote mate aan. Veel van deze nieuwe toepassingen kunnen goed worden ingezet in het onderwijs. Met name meer gebruik van de elektronische leeromgeving en digitale content zijn goede aanvullingen om passend maatwerk te leveren dat toekomstbestendig is.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 24
8. Aansluiten bij (inter)nationale referentiekaders Een van onze kerntaken is het aanbieden van basiskennis en -vaardigheden op het gebied van taal en rekenen. Een algemene niveauverhoging wordt nagestreefd door de invoering van referentiekaders, waarin helder staat omschreven wat een leerling moet kennen en kunnen. Voor elke opleiding zal nader worden onderzocht welke referentiekaders wenselijk (en van toepassing) zijn en welke referentiewaarden worden geambieerd.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 25
HOOFDSTUK 6
ONZE ONTWIKKELING ALS MEDEWERKERS EN DE ONTWIKKELINGEN IN DE DIENSTEN
In dit hoofdstuk bespreken we achtereenvolgens twee zaken: de ontwikkelingen op het terrein van personeelsbeleid en onze ambities ten aanzien van de overige beleidsterreinen, georganiseerd binnen de centrale dienst van Tongerlo. Waar de colleges onderwijskundig beleid naar eigen opvatting vertalen binnen de kaders van de gedeelde ambities binnen Tongerlo en elkaar zo aanvullen, werken we op alle andere terreinen (die het onderwijskundig proces ondersteunen) op eenzelfde wijze. Wij hebben Tongerlo beleid op het terrein van personeel en organisatie, financiën, huisvesting en facility, leerling-administratie, communicatie en kwaliteitszorg, binnen de aangereikte kaders van het bevoegd gezag van OMO. Nu zou makkelijk het misverstand kunnen ontstaan dat er dan sprake is van eenheidsworst. Het omgekeerde zal waar zijn. Binnen Tongerlo profiteren we van de gezamenlijke know how en kracht, is het geheel meer dan de som der delen. De centrale directie van Tongerlo bereidt nu al gezamenlijk het Tongerlobeleid voor. In de komende jaren zal de brede directie bestaande uit de afdelingsdirecteuren meer systematisch betrokken worden bij dit beleidsproces. 6-1
PERSONEELSBELEID EN ORGANISATIEBELEID werkplezier, professionaliteit en resultaatgerichtheid OMO sg Tongerlo biedt een stimulerende omgeving voor wie wil groeien tot een toongevende professional in zijn vak. Ze vinden bij OMO sg Tongerlo de randvoorwaarden om als enthousiaste professionals te kunnen werken en presteren. Vertrouwen en werkplezier Tongerlo heeft een bijzondere kijk op werken. Het bedrijf biedt werknemers het vertrouwen, de vrijheid en de verantwoordelijkheid om hun werk zo in te richten dat het past bij hun persoonlijke wensen. De vrijheid om op deze manier te werken in een inspirerende werkomgeving zorgt voor betrokken en verantwoordelijke medewerkers. Medewerkers voelen zich verbonden met het werk dat ze doen en verantwoordelijk voor de leerlingen voor wie ze werken. Tevreden medewerkers zijn bereid een stap extra te doen. Dat merken de leerlingen. We vinden het belangrijk dat alle medewerkers voldoen aan ons generieke competentieprofiel. Hierbij staan vier kerncompetenties centraal: resultaatgedrevenheid leerling-gerichtheid ontwikkelingsgerichtheid autonomie Competenties docenten De wet BIO laat zien dat het denken over competenties van leraren is veranderd, in lijn met een veranderde kijk op de beroepsrollen van de docent. Stond eerder de rol van vakinhoudelijk en didactisch expert centraal, tegenwoordig moet een docent ook interpersoonlijk competent zijn en pedagogische en organisatorische bekwaamheden bezitten. Deze competenties zijn niet alleen van belang in relatie tot leerlingen, maar ook tot collega’s, de bredere
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 26
onderwijsomgeving en zichzelf. Binnen Tongerlo komt meer en meer het accent te liggen op vakoverstijgende samenwerking, om samen te werken aan een visie op onderwijs en die vormgeven, meer oog te hebben voor differentiatie tussen leerlingen, kritischer te staan ten opzichte van je eigen onderwijs, daarop te reflecteren en er met anderen over praten. Bovenstaande betekent niet alleen dat alle (inhoudelijk) betrokkenen de wet BIO moeten kennen en de bekwaamheden in meerdere of mindere mate geïntegreerd moeten voorleven, maar ook dat de organisatiestructuur van onze scholen om deze bekwaamheden vraagt en ze vanzelfsprekend maakt. Lerende organisatie Tongerlo streeft ernaar een lerende organisatie te worden die in staat is mee te bewegen met ontwikkelingen in de samenleving. Naast permanente aandacht voor het welbevinden van medewerkers gaan we ons meer richten op onderwijskundige vernieuwing en permanente professionele groei. Dit doen we door vormen van individueel leren en collectief leren aan elkaar te verbinden door bijvoorbeeld te werken in teams op basis van een teamontwikkelingsplan. De focus dient gericht te zijn op alle relevante leerprocessen en de bijbehorende resultaten. Relevante leerprocessen zijn niet alleen inhoudelijk van aard, maar hebben ook te maken met het proces van veranderen waarvoor gekozen is. Zo dient er aandacht te zijn voor teamleren, voor intercollegiale consultatie, voor verandering van managementstijl en voor het creëren van voorwaarden voor zelfsturing en teamspirit. Ook een goede implementatie van vernieuwingen draagt bij aan een lerende organisatie. Succesvolle implementaties gaan de hele schoolorganisatie aan, in plaats van dit te koppelen aan een paar mensen. Waardering, steun en interesse voor elkaars bijdrage zijn hierbij belangrijke factoren. Door onze opleidingsschool, of te wel ons center of professional teacher training (CPTT ) verder uit te bouwen willen wij de medewerkers ondersteunen in een hun verdere professionele ontwikkeling.
6-1-2
IPB/CENTER OF PROFESSIONAL TEACHER TRAINING (CPTT) Een academische opleidingsschool is door het ministerie van OC&W in 2005 beschreven als “een school die de opleidingsfunctie verbindt met schoolontwikkeling, onderwijsinnovatie en onderzoek binnen de school. Op dergelijke scholen versterken de onderwijspraktijk, de opleiding van leraren op de werkplek en het wetenschappelijk onderzoek elkaar”. Tongerlo beoogt met de opleidingsschool een nieuw model van opleiden van leraren te realiseren, waarmee de kwaliteit van docenten en daarmee de kwaliteit van het onderwijs voor onze leerlingen wordt verhoogd. Vanaf de start van onze opleidingsschool in het schooljaar 2006 -2007 staat het opleiden en begeleiden van studenten centraal. Met ingang van schooljaar 2009-2010 is het CPTT -een samenwerkingsverband met de Hogeschool Rotterdam- geaccrediteerd als duale tweedegraads lerarenopleiding. Door de groei van opleidingsschool naar academische opleidingschool in het schooljaar 2009-2010, zal de komende jaren het ontwikkelen van een onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden speciale aandacht krijgen. In 2014 zal ook de academische kop in de opleidingsschool volgroeid zijn.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 27
Een onderzoekende houding is voor leraren (en voor alle andere medewerkers) een krachtig en noodzakelijk instrument om beter toegerust te zijn op ontwikkelingen die op hen afkomen en waarmee zij flexibeler en beter op die ontwikkelingen kunnen inspelen. Het werk blijft boeiend doordat de leraar voordurend zoekt maar mogelijkheden om het dagelijkse handelen en de eigen professionaliteit te verbeteren (Van der Donk e.a. , 2009).
Onderzoekende houding
Doel onderzoek
Tongerlo kiest ervoor om te werken aan een onderzoekende houding door onder andere leraren zelf systematisch onderzoek te laten doen over de kern van het beroep “leerlingen leren leren”. Als leraren systematisch hun eigen werk en werkwijzen onderzoeken en verbeteren heeft dat als effect voor de school als geheel dat: daarmee een houding ontwikkeld wordt in de school van permanente aandacht voor de werkelijke kwaliteit van het geboden onderwijs (en niet de veronderstelde kwaliteit); zich in de school een professionele leercultuur ontwikkelt van wendbaarheid waarmee de school bestand is tegen veranderingen in de omgeving; denken en doen met elkaar verbonden wordt, waardoor de leraar eigenaar wordt van de kwaliteit van zijn werk en daarmee de school in staat stelt om onderwijsbeleid te voeren dat ook geïmplementeerd wordt; de systematische kwaliteitszorg op het domein van het primair proces versterkt wordt en daarmee het onderwijsbeleid gevoed, omdat de onderzoeken directe gegevens opleveren over de kwaliteit van het onderwijs. De gegevens over de kwaliteit van het primair proces worden nu nog indirect verkregen via de onderzoeken op het domein van de waarderingsgebieden en het domein van rendement en resultaten;
post-initieel opleiden
Met de naam center of professional teacher training voor onze opleidingsschool duiden we ook aan dat het CPTT zich zowel richt op het opleiden en ontwikkelen van aankomende als zittende medewerkers. Een ‘leven lang leren’ is de leidende gedachte achter onze opleidingsschool en deze gedachte zal verder moeten worden geconcretiseerd in een visie op professionalisering van (startbekwame) medewerkers met betrekking tot onderwijzen, opleiden en begeleiden. Op basis van deze visie kan het CPTT in de toekomst uitgroeien tot een academische opleidingsschool die zowel initieel als postinitieel opleidt en als makelaar voor cursussen en (onderlinge) scholing fungeert.
6-1-3
IPB/ CARRIERE DOCENTEN EN ORGANISATIE Het ambt van docent is sterk in ontwikkeling. Met het Convenant Leerkracht hebben overheid, vakcentrales en werkgevers afspraken gemaakt die het mogelijk maken om in het vak van docent carrière te maken: we spreken van het functiehuis leraren. Er zijn vier onderscheiden functies met bijbehorende salariëring. Alle colleges beschrijven hun functiehuis voor de onderwijsfuncties. Daaraan gekoppeld vinden de promoties plaats in hogere schalen. Binnen Tongerlo wordt het functiehuis in overleg met de colleges opgesteld en de komende jaren geïmplementeerd.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 28
6-1-4
IPB/LEIDERSCHAP EN ORGANISATIE Ook professioneel leiderschap is binnen onze organisatie een continu aandachtspunt. Binnen de brede directie vindt scholing plaats op het thema leidinggeven en organiseren van duurzaam veranderen in het onderwijs. De directie en staf ondergaan daarnaast een verdere professionalisering om de bedrijfseconomische competenties te versterken.
6-1-5
IPB/EVENREDIGE VERTEGENWOORDIGING VROUWEN De schoolleiding van Tongerlo bestaat in engere zin uit de centrale directie die wordt gevormd door de algemeen directeur en de collegedirecteuren. In 2006 en in 2010 telde deze centrale directie 4 leden: 3 mannen en 1 vrouw. De brede directie omvat naast deze 4 mensen ook de afdelingsdirecteuren: 3 per deelcollege. Samen zijn deze 13 mensen het totale management van Tongerlo (2,7% van personeel). In 2006 telde het management 3 vrouwen en 11 mannen; in 2010 telt het management 4 vrouwen en 9 mannen. Sinds 2008 zijn drie vacatures in de schoolleiding opgevuld: 2 vrouwen en 1 man. Het streven van de school is gericht op een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen. Management Tongerlo Situatie Mannen Vrouwen Totaal management / personeel
2006 11 (78,6%) 3 (21,4%) 14 (100%)
2010 9 (69,2%) 4 (30,8%) 13 (100%)
6-2
ONTWIKKELLINGEN IN DE DIENSTEN
6-2-1
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN PROCESSEN; LEERLING-ADMINISTRATIE
verantwoording en communicatie
De leerling-administratie dient leerlingen, ouders, de school en externe partners van betrouwbare informatie te voorzien. Met ingang van 2009 werkt OMO sg Tongerlo met Magister. De eerste fase van implementatie is achter de rug. Schoolmaster als ontwikkelaar van Magister is momenteel met een groot transformatieproces in SQL bezig. Magister 5 zal meer functionaliteiten hebben, dan nu het geval is.
Ambities leerling-administratie 2010-2014 Communicatie doelgroepen Voor de verschillende groepen gebruikers worden de communicatiemogelijkheden van Magister verder uitgebouwd. Wij willen ouders en verzorgers de mogelijkheid gaan bieden om op een veilige manier de prestaties en voortgang van hun kinderen te volgen. Leerlingvolgsysteem (LVS) Het doel van het LVS is de begeleiding van de leerling optimaal te ondersteunen. Het leerlingvolgsysteem zal verder worden ingericht conform de wensen in onze opleidingen. De meerwaarde wordt zichtbaar door grotere gebruiksmogelijkheden op basis van de ingevoerde gegevens. Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 29
Genereren managementinformatie Magister biedt mogelijkheden voor rapportages, statistieken en analyses teneinde meer inzicht te creëren in de prestaties van de verschillende colleges. Op dit moment is de zogeheten managementfunctionaliteit onvoldoende uitgewerkt en getest waardoor de betrouwbaarheid van de gegeneerde informatie te wensen overlaat. In samenwerking met Schoolmaster zal gewerkt worden aan verbetering van deze functionaliteit. 6-2-2
FINANCIEEL BELEID
Planning en control
Op zichzelf is planning en control een weinig aansprekende term bij niet-financiële mensen. Al naar gelang hun achtergrond roept het verschillende beelden op. Van iets "instrumenteels" tot iets "financieels". In instrumentele zin ziet men planning en control als een cyclus van plannen en rapportages opgebouwd vanuit de financiële budgetcyclus. Vandaar ook iets financieels, waarmee vooral de directie wordt geacht zich bezig te houden.
Definitie
Planning & control is te definiëren als het geheel van activiteiten die uitgevoerd moeten worden om duidelijk te maken wat er in een bepaalde periode moet gebeuren als uitkomst van beleidsmatige onderwijskundige keuzes (planning), de rapportage daarover en de benodigde bijsturing en uiteindelijke verantwoording over de behaalde resultaten aan het bestuur (control). Binnen planning & control zijn daarmee twee belangrijke onlosmakelijke processen met elkaar verbonden: plannen en beheersen. Een heldere planning en control functie biedt op alle niveaus binnen de organisatie houvast om op een juiste wijze (bij)sturing te kunnen geven aan de (financiële) processen. De functie wordt in de praktijk vaak als volgt vormgegeven (en deze vier thema’s vormen tevens de ambities voor 2010-2014):
Inrichting en ontwikkeling
Ambities financiën 2010-2014 Financiële onderbouwing Vertrekpunt voor de financiële planning en control vormen de beleidsvoornemens zoals vastgelegd in de programmabegroting enerzijds en de beschikbare middelen anderzijds. Vertrekpunt van de inrichting van het onderwijs zijn de regulier te ontvangen middelen. Voor alle additionele middelen bestaat een aparte programmabegroting. De beleidsvoornemens plus de going-concern activiteiten worden vertaald in een meerjarige planning van activiteiten. Dit resulteert in een (financiële) begroting voor het eerstvolgende jaar, alsmede in een financiële meerjarenraming. Dit geschiedt zowel op het niveau van elke deel organisatie, als voor de organisatie als geheel. Voortgangsrapportages Het bewaken van de uitvoering van activiteiten middels voortgangsrapportages zorgt ervoor dat de bedrijfsvoering 'in control' (beheersbaar) blijft. Dit kan leiden tot bijstelling van activiteiten en/of processen dan wel het heroverwegen en zo nodig aanpassen van voorgenomen beleid.
Risicomanagement
We zien de risico’s toenemen waaronder de demografische ontwikkelingen (minder jongeren in de komende jaren) en de doorwerking van de economische crisis in de maatregelen van de overheid. Om deze en andere risico’s op verstandige wijze te kunnen opvangen, wordt in de komende periode risicomanagement ingevoerd.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 30
Door de gerichtheid op de beroepspraktijk biedt het vmbo extra mogelijkheden voor het uitvoeren van ondernemerschapprojecten in de vorm van het runnen van een bedrijfje en het uitvoeren van opdrachten voor bedrijven. Ook door ondernemende onderwijsvormen, waarbij de wereld buiten school met die binnen het onderwijs wordt verbonden, is er ruimte in het onderwijsprogramma voor het oefenen van praktische vaardigheden op het gebied van ondernemerschap. In de aankomende periode zal voor het primair proces een werkwijzer over financiële aspecten die hierbij aan de orde zijn, zoals geldverkeer, verzekeringen, BTW, worden opgesteld en geïmplementeerd.
Geldverkeer primair proces
Digitalisering
Digitalisering van de financiële processen wordt steeds gebruikelijker. Een eerste stap is het scannen van inkomende facturen en deze intern digitaal ter autorisatie aanbieden. Hiermee zal ook de administratieve ondersteuning van Tongerlo efficiencywinst boeken.
Multicards
Om administratieve handelingen te vereenvoudigen en om zo min mogelijk geld in de school te hebben zullen multicards worden ingevoerd.
Sponsoring
OMO sg Tongerlo vindt het van groot belang dat er goede relaties zijn met instellingen en bedrijven in Roosendaal en in de regio. Sponsoring is een vorm, waarbij de betrokkenheid van het bedrijfsleven met Tongerlo actief tot uiting komt. Bedrijven en instellingen die in de vorm van geld, goederen of diensten activiteiten willen ondersteunen, kunnen sponsor zijn van Tongerlo. Wij zijn ook bereid om tegenprestaties te leveren. Echter sponsoring wordt alleen aangegaan als deze: niet in strijd is met de visie en de missie van Tongerlo. in overeenstemming is met de goede smaak en fatsoen. niet leidt tot enige psychische of fysieke schade. noch direct noch indirect leidt tot enige bemoeienis met de inhoud van het onderwijs. niet van dien aard is dat bij het wegvallen van sponsoring de voortgang van het onderwijs in gevaar komt. niet leidt tot koppelverkoop. de verlangde tegenprestatie evenredig is ten opzichte van de sponsoring. De werkelijke sponsoring is op Tongerlo gering en beperkt zich tot zaken als het bekostigen van de diplomamappen, het adverteren in de schoolkranten en het geven van gastlessen.
Beleid ouderbijdrage
Alle lesmaterialen en verbruiksmateriaal die een leerling in een leerjaar nodig heeft plus activiteiten en diensten die het collectieve belang van de school dienen en/of als algemene voorziening gelden wordt door scholen kosteloos aan leerlingen verstrekt. Daarnaast kunnen scholen ouders en leerlingen extra diensten en producten aanbieden. Deze additionele diensten en middelen zijn niet kosteloos.
6-2-3
HUISVESTING & FACILITY
Facilitair
Faciliteiten zijn het samenspel van fysieke condities die het een organisatie mogelijk maken zijn werkzaamheden uit te voeren. Eenvoudig gezegd gaat het dus om de werkplekken, de omgeving waarin deze staan en de voorzieningen die nodig zijn om de werkplekken te kunnen gebruiken. Beleidsplan facilitair beheer OMO sg Tongerlo 2010-2014
In de komende periode zal het huidige facilitaire beleidsplan worden geactualiseerd. In dit beleidsplan worden de ambities voor de komende jaren planmatig en realistisch beschreven en wordt ten minste ingegaan op de volgende drie zaken:
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 31
Ambities Huisvesting & Facility 2010-2014 Kwaliteitsstandaard In het beleidsplan zal aangegeven worden welke kwaliteitsstandaard nagestreefd wordt. Te denken valt aan een facilitaire werkwijzer als ondersteuning bij het efficiënt en effectief uitvoeren van facilitaire diensten. Sinds 2007 zijn de Europese FM normen NEN-EN 15221-1 en 2 van kracht. Deze normen kwamen tot stand door een Nederlands initiatief van NEN gesponsord door vele grote instellingen. Rendement Elk jaar wordt van een of twee diensten/producten systematisch nagegaan hoe de prijskwaliteit is, welke verbeteringen te bereiken zijn. Daarbij wordt de vraag gesteld welke zaken in eigen beheer gebeuren en welke zaken uitbesteed worden. Ook langlopende contracten worden eenmaal in de vier jaar geactualiseerd als daarvoor aanleiding is. Duurzaam gebruik Respect voor de omgeving vertalen we in zo duurzaam mogelijk omgaan met middelen. Waar financieel realistisch houden we rekening met de milieubelasting bij het afsluiten van contracten en bij onze inkoop. Nieuwbouw Da Vinci College
In de komende vier jaar zal de nieuwbouw voor het Da Vinci College en de centrale dienst (inclusief het CPTT) gereed komen. Een in drie opzichten spannend proces bepaalt het uiteindelijk te boeken resultaat: - het onderwijsconcept van het Da Vinci College vertaald in een ruimtelijk Plan van Eisen; - een ruimtelijk en deels functionele symbiose met het stadskantoor Roosendaal en; - realisatie van een duurzaam gebouw samen met inzet van de provincie. Overige huisvestingszaken
Het onderwijs verandert en stelt andere eisen aan het gebouw en de infrastructuur. Daarnaast zijn gebouwen ook buiten kantooruren en in vakanties steeds meer in gebruik voor (buiten)schoolse en bovenwijkse activiteiten. Ook dat vereist aanpassingen. Het Gertrudiscollege en Norbertuscollege vertalen net als het Da Vinci College hun onderwijskundige visie in een gewenst ruimteplan. Doordecentralisatie huisvestingsmiddelen
In de komende jaren wordt het gesprek gevoerd met de gemeente Roosendaal over de (vernieuw)bouw van de schoolpanden aan de Bovendonk (111 en 115) die inmiddels de leeftijd bereikt hebben waarop vervanging of renovatie aan de orde is. De beide gebouwen dateren uit de 60- er jaren en zijn met relatief beperkte middelen opgericht. De prioriteiten in die jaren lagen vooral in de oprichting van veel lesruimten om de sterke groei in de nieuwbouwwijken van dat deel van Roosendaal op te vangen. Wij willen verkennen of doordecentralisatie van huisvestingsmiddelen voor OMO sg Tongerlo een interessante optie is. ICT
De ontwikkelingen op het terrein van ICT zijn onverminderd van belang. Het beleidsplan systeembeheer 2010-2013 werkt de belangrijkste opdrachten uit. Vraagstukken hebben ondermeer betrekking op: hosten, virtualisatie, elektronische leeromgeving, het bereikbaar maken van internet binnen schoolgebouwen, aanpassingen van de omgeving om met digitaal leermateriaal te werken. Dit gecombineerd met de ontwikkelingen op het terrein van de leermiddelen, de schoolboeken.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 32
De ontwikkeling van het leerprofiel van de leerlingen doet een beroep op enerzijds de verdere ontwikkeling van de leerling-administratie in Magister en anderzijds op de elektronische leeromgeving in N@tschool. Ontwikkelingen in digitale leermaterialen worden voorzichtig gevolgd.
6-2-4
KWALITEITSZORG In veel deelterreinen die hiervoor besproken zijn, speelt kwaliteitszorg al een belangrijke rol. Tongerlo beschikt over een eigen managementinformatiesysteem en heeft een afdeling kwaliteitszorg. Ambities 2010-2014 Herinrichting managementinformatiesysteem Het achterhalen van managementinformatie is arbeidsintensief en het risico op fouten is groot. De afgelopen jaren is hard gewerkt aan een betrouwbaar en volledig managementinformatiesysteem (kengetallenoverzicht) voor de terreinen onderwijs en leerlingen, personeel, financiën en huisvesting & facility. In de aankomende jaren zal actief aansluiting worden gezocht bij twee belangrijke initiatieven, namelijk “OMO InZicht” en “Vensters voor Verantwoording” van de VO-Raad. Bewust en resultaatgericht handelen Belangrijker dan getallen, is het kwaliteitsbewustzijn van al onze medewerkers. In een instrument als ons eigen Dashboard worden bereikte resultaten afgezet tegen een vooraf bepaalde norm. Hiermee willen we systematisch, congruent en duurzaam werken en veranderen verder stimuleren. Horizontale verantwoording en dialoog Onze opbrengsten maken we in eerste instantie transparant en inzichtelijk voor onszelf met behulp van ons kengetallenoverzicht en het Dasboard. Ook maken we onze prestaties en de inzet van publieke middelen zichtbaar aan derden. Deels verloopt dit via jaarverslaglegging (aan OMO-bestuur, inspectie en ministerie) en via toezicht (inspectie). Dit wordt verticaal toezicht genoemd. Ook streven we naar passende horizontale verantwoording bijvoorbeeld in de vorm van een publieksversie van ons jaarverslag en een publiek toegankelijke prestatiemonitor (Vensters voor Verantwoording). Verantwoording heeft zowel een ‘harde’ als een ‘zachte’ kant. De harde kant betreft vooral het afleggen van rekenschap met behulp van cijfers (opbrengsten en besteding van middelen). Tegelijk zijn er ook zaken die niet of nauwelijks meetbaar zijn en die juist in dialoog en interactie tot stand komen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de toegevoegde kwaliteit van ons katholieke karakter voor het onderwijs. Dialoog is daarmee een van de instrumenten gericht op verantwoording als doel. Het afleggen van verantwoording en het voeren van de dialoog is niet iets nieuws, maar sluit grotendeels aan bij reeds bestaande activiteiten en instrumenten zoals samenwerking met leerling-, ouder- en personeelsraden en de (G) MR, diverse interne en externe overlegvormen, ouderavonden, (klachten)regelingen en schoolgidsen. De kwaliteit en doeltreffendheid van de bestaande activiteiten en instrumenten binnen de dialoog is een belangrijk onderwerp binnen heel Tongerlo.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 33
Kennisuitwisseling Ter bevordering van de uitwisseling van kennis en ervaring zal in toenemende mate aandacht worden besteed aan geschikte vormen van kennisuitwisseling. Te denken valt aan kennisdeling en samenwerking binnen Ons Middelbaar Onderwijs, maar ook aan het organiseren van bijvoorbeeld kenniscafe’s binnen en buiten de muren van Tongerlo, en de ontwikkeling van een digitaal platform. Samenwerking en relatie academische onderzoeksschool CPTT Het al dan niet op verzoek (doen) uitvoeren en begeleiden van onderzoek en evaluaties is een belangrijke taak van de stafmedewerker kwaliteitszorg evenals het stimuleren van evidencebased handelen. Krachtenbundeling vindt plaats om het leren van medewerkers en leerlingen én de ontwikkeling van het onderwijs te bevorderen.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 34
DEEL II DE ONDERWIJSKUNDIGE AMBITIES VAN DE COLLEGES A:
HET DA VINCI COLLEGE 2010-2014
Ambitie 1, 2 en 3
Combinatie van het individuele belang en profiel van leerlingen met de druk om leerlingen snel en goed te kwalificeren, het leveren van maatwerk en het bevorderen van excellentie. We komen tegemoet aan het individuele belang en profiel van de leerling door hem of haar de mogelijkheid te geven te kiezen voor een vakcollege. In de vakcolleges komen leerlingen niet terecht op grond van hun cito-score of op grond van het niveau-advies van de basisschool, maar op grond van hun affiniteit met de beroepsomgeving: ze kunnen hun droom volgen. Ze kunnen laten zien waar ze wel goed in zijn of hun interesse volgen. Hierdoor zal hun zelfbeeld positiever worden. Datzelfde geldt voor hun zelfvertrouwen en hun ‘leerverwachting’. De aanname is, dat leerlingen gemotiveerder zijn om iets te onderzoeken en te ontdekken of met een opdracht aan de slag te gaan als ze het nut of de betekenis ervan inzien of als het onderwerp hun belangstelling heeft. Leerlingen zullen op het gebied van praktische vaardigheden snelle vorderingen maken. Op de eerste plaats vanwege de ruime onderwijstijd die daaraan besteed wordt. Op de tweede plaats vanwege de intrinsiek aanwezige interesse voor de beroepsomgeving. In vergelijking met de beroepsgerichte programma’s die in het verleden in het derde leerjaar werden opgestart, zal er sprake zijn van èn versnelling (leerlingen zullen eerder de einddoelen van het vmbo bereiken) èn verdieping (leerlingen zullen meer onderdelen beheersen en deze beter beheersen). De focus ligt dan ook niet enkel op het behalen van het vmbo-diploma, maar vooral op de startkwalificatie. Het vmbo-examen is een tussenstation dat ergens in het traject wordt aangedaan. Samenwerking met het MBO is noodzakelijk om deze voorziene ontwikkeling optimaal te kunnen faciliteren. De vm2-trajecten zijn een voorbeeld van een effectieve aanpak van de kwalificatiedruk. Door het flexibel ineenschuiven van vmbo- en mbo-programma’s binnen één onderwijssetting ontstaat meer onderwijstijd om leerlingen voor te bereiden op hun startkwalificatie. Een tweede mogelijkheid ligt in het efficiënt verdelen van delen van het onderwijsprogramma tussen leersituaties buiten de deur, als de leerlingen op stage gaan, en binnen de muren van de school. Om die reden praten we met bedrijven en instellingen ook over het curriculum, nemen we hun suggesties mee en betrekken ze ook bij de inoefening en toetsing van programma-onderdelen. In de praktijkomgeving krijgt de leerling directe feedback van de stagebegeleider. In deze werkwijze is de parallel te trekken met de meester-gezel werkwijze. Personen uit de directe leef- en leerwereld van leerlingen hebben grote betekenis voor de wijze waarop een leerling zijn wereld interpreteert. Zij bepalen de wijze en het tempo van de ontwikkeling. Het niveau waarop leerlingen zelfstandig kunnen leren, bepaalt de comfortzone. In die zone voldoet het aanwezige kennissysteem. Daarnaast ligt de zone van de naaste ontwikkeling. Het is de taak van het onderwijs om die zone te creëren en leerlingen daarheen te leiden. In deze zone vindt het eigenlijke leren plaats. De volwassene prikkelt de nieuwsgierigheid van de leerling. Deze rol is essentieel om te voorkomen dat leerlingen in hun eigen zone blijven rondcirkelen en niet verder komen. Zo ontwikkelt elke leerling zijn eigen ‘excellentie’. In de vakcolleges van het Da Vinci College zijn de lesgroepen heterogeen samengesteld. Dit betekent dat leerlingen van verschillende niveaus bij elkaar zitten. De aanname is dat in een
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 35
contextrijke leeromgeving leerlingen zich op eigen niveau ontwikkelen, ervan uitgaande dat ze gestimuleerd worden hun naaste zone van ontwikkeling te exploreren. Door de stimulerende werkomgeving en de persoonlijke invloed op het leerproces zal een grote betrokkenheid ontstaan bij het eigen leerproces en dat van de groep. De aanname is dat de motivatie van leerlingen om te leren en naar school te komen groter is dan in de ‘reguliere’ setting. De aanname is dat het sociale proces met daarin veel ruimte voor individuele verschillen ervoor zal zorgen dat leerlingen gemakkelijker zullen worden meegetrokken met het collectieve niveau van de lesgroep. In de praktijk zouden we mogen verwachten dat leerlingen op basisniveau minder moeite hebben met de stof op hun eigen niveau en dat ze op sommige gebieden zelfs boven dat niveau uitstijgen. In de heterogene lesgroep zitten ook leerlingen met een zodanige problematiek op het gebied van leren en/of gedrag dat ze in aanmerking zijn gekomen voor leerwegondersteuning. Deze leerlingen hebben een handelingsplan dat is toegespitst op het leren binnen de specifieke context van het vakcollege. De nadruk ligt niet op de problematiek, maar op hun affiniteit. In deze zin zijn ze niet anders dan andere leerlingen. Ze krijgen geen stempel. De benadering is gericht op het ontwikkelen van veerkracht en zelfredzaamheid. De impliciete opdracht aan de leerling is om zo min mogelijk last te hebben van het probleem. Dat gebeurt vanzelf als je vooral gericht bent op het sterker maken van je kwaliteiten. De aanname is dat leerlingen door een natuurlijk groei- en leerproces na verloop van tijd geen belemmering meer ervaren van de problematiek waarop de lwoo-indicatie was gebaseerd. Elke leerling kan dicht bij de eigen leerstijl blijven. We gaan ervan uit dat leerlingen op verschillende manieren het meest effectief leren, anders gezegd meerdere intelligenties in kunnen zetten. Dit sluit aan bij de principes van de meervoudige intelligentie. Als leerlingen inzicht hebben in hun favoriete leerstijl kunnen ze efficiënt hun verschillende intelligenties inzetten. Leren in de vakcolleges vertoont kenmerken van het natuurlijk leren (werken aan opdrachten, basisgroep, stamlokaal-clubhuis), taalleren (formuleren van leervragen, overlegsituaties, presentaties), samenwerkend leren (werken in grotere of kleinere groepen), actief leren en effectief leren (directe instructie van docent, leer- en onderzoeksvragen/-opdrachten). Op deze manier proberen we de condities waaronder leerlingen zich kunnen ontwikkelen zo optimaal mogelijk te maken. Ambitie 4
Inzet op taal en rekenen. Voldoende beheersing van taal en rekenen wordt gezien als voorwaarde voor een succesvolle schoolloopbaan. Onderzoek op onze eigen school wijst uit dat veel leerlingen met een zwakke beheersing op één of beide gebieden aan de vmbo-opleiding beginnen. In het onderwijsprogramma wordt structureel onderwijstijd ingeruimd voor taal en rekenen. De vorderingen worden systematisch getoetst. Voor het begeleiden van dit proces zijn expertgroepen op het gebied van taal en rekenen actief. We sluiten aan op de Europese referentiekaders. Voor rekenen is contact gezocht met het basisonderwijs en het mbo. We zoeken naar mogelijkheden om leerlingen al in groep 8 actief te laten trainen met de rekenprogramma’s. Vooral de leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg zullen hier baat bij hebben. Landelijk sluiten we aan bij het programma Rekenvoort. Dit programma slaat de brug naar het mbo, ook voor die leerlingen die geen wiskunde in hun pakket opnemen.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 36
De toetsing, zowel in onder- als bovenbouw, is onderwerp van onderzoek. Hiervoor wordt een docent gedeeltelijk vrijgemaakt. Deze zal zich samen met de stafmedewerker kwaliteitszorg van Tongerlo richten op het meten van leervorderingen bij zowel taal en rekenen als de andere vakken. Op deze manier zal duidelijk worden of de voorziene verbetering van vaardigheid in taal en rekenen ook op de andere leergebieden tot een toename van de prestaties leidt. Ambitie 5 en 6
Externe gerichtheid van het onderwijs en samenwerking met externe partners Ondernemingen In de blauwe balk van onze onderwijstempel staat dat we twee strategische keuzes hebben gemaakt. Intern richten we ons sterk op de pedagogische component. Extern gaan we de relatie aan met bedrijven en instellingen in de vorm Educational Partnerships om het leren binnen en buiten de school met elkaar te verbinden. De school is heel lang een eiland geweest dat intern gericht was. De school wist zelf wel wat goed was voor leerling, beroepsomgeving en samenleving. Dat in een aantal gevallen het referentiekader van docenten tot meer dan 30 jaar terugliep, was voor sommigen geen reden hun beeld van wat leerlingen moeten leren bij te stellen. Het Da Vinci College maakt hierin een fundamenteel andere keuze. Bedrijfsleven en onderwijs moeten elkaar vinden om een antwoord te formuleren op de steeds afnemende belangstelling voor de sector techniek in het vmbo en de stijgende vraag naar (toekomstige) arbeidskrachten in de markt op de terreinen van de techniek en de zorg . Daarom zoekt het Da Vinci College naar ‘educational partners’, niet alleen om mee te praten, maar vooral om mee te werken. De ontwikkelingen in het bedrijfsleven gaan snel. Het tempo waarin de techniek en de technologie veranderen, kan een school nooit bijhouden. Alleen al op het gebied van inventaris en machinepark loopt een school per definitie achter op de praktijk. We dienen leerlingen voor te bereiden op de toekomst van morgen, niet op de historie van gisteren. We moeten concluderen dat een school dat niet meer alleen kan. Het praktijkleren zal ook en misschien wel vooral buiten de deur dienen te gebeuren. Het voordeel hiervan is dat het leren daar plaatsvindt in een betekenisvolle context. Voor het bedrijfsleven, vooral in de techniek en in de zorg, is het lastig om aan goed gekwalificeerd personeel te komen, dat over de juiste arbeidsattitude beschikt. Veel ondernemingen zoeken hun heil in het aantrekken van buitenlandse werknemers. Voor het bedrijfsleven ligt er de uitdaging om leerlingen in het vmbo warm te krijgen voor hun sector. Tevens ligt er de kans om potentiële werknemers ‘op te voeden’ in de gewenste arbeidshouding door enerzijds de school op te zoeken als ‘educational partner’ en anderzijds leerlingen binnen te halen in de eigen werkomgeving om daar de juiste arbeidshouding te vormen. Leerlingen zijn enthousiast als ze stage mogen ‘lopen’. Ze hebben het gevoel dat ze dan veel meer leren, maar ook dat ze als ‘jong-volwassene’ worden benaderd en niet als ‘schoolkind’, dat zich aan allerlei schoolregeltjes moet houden. Aansprekende leersituaties buiten de school kunnen voor sommige leerlingen het verschil betekenen tussen de opleiding blijven volgen of afhaken, het grote maatschappelijk probleem van voortijdig schoolverlaten. Hoe langer leerlingen op school blijven, hoe groter hun kansen op werk, hoe geringer op de lange termijn de maatschappelijke kosten (beroep op sociale voorzieningen, mogelijke vormen van ongewenst gedrag). Hoe bewuster leerlingen kiezen voor een vervolgstudietraject, hoe kleiner de kans op uitval. De vmbo-periode is een uitstekende gelegenheid om in de praktijk lijfelijk te ervaren of werken in
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 37
een bepaalde omgeving wel of niet bij de leerling past. Ook wanneer een leerling tot de ontdekking komt, dat het werk absoluut niet bij hem past, is dat een positief resultaat: de leerling blijft een teleurstelling bespaard, de vervolgopleiding een leerling die van opleiding wisselt of er zelfs helemaal mee stopt en het bedrijf of de instelling een medewerker die niet functioneert. In elk educational partnership worden concrete afspraken gemaakt over vier thema: stage van leerlingen en docenten, gastdocentschap e.d.; gezamenlijk ontwikkelen van het curriculum; ondersteuning (ook in materiële zin) bij de inrichting van een up-to-date leeromgeving in de school; mogelijkheden van een baangarantie voor leerlingen van het Da Vinci College. Deze benadering ondervindt een grote belangstelling. Veel bedrijven en instellingen, waaronder de overheid, zijn bereid een educational partnership af te sluiten. Het Da Vinci college wordt vaak als succesvol voorbeeld genoemd in verband met de verbinding van de drie O’s: overheid, ondernemingen en onderwijs. Onderwijs Het Da Vinci College legt de verbinding tussen en aanleverend en afnemend onderwijs. Het contact met het basisonderwijs is intensief in de periode van aanmelding. De vaak complexe dossiers vragen vaak om overleg met de leerkrachten van groep 8. We werken met vaste contactpersonen, zodat elke basisschool bij één persoon terecht kan. Elk jaar organiseren we in januari een voorlichtingsbijeenkomst voor de scholen voor primair onderwijs over de onderwijsontwikkelingen op onze school of over speciale thema’s. Met een aantal basisscholen wordt op initiatief van DVC een programma voor rekenen uitgewerkt. Met enkele afnemende ROC’s wordt samengewerkt in het licht van de vm-2-trajecten. Leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg krijgen de gelegenheid om op onze school hun startkwalificatie niveau 2 te behalen. Ze gaan na hun diploma niet naar het ROC, maar werken op onze school verder aan hun mbo-opleiding. Het onderwijsprogramma wordt samen met docenten van het ROC ontworpen en ook gegeven. De regie ligt bij onze school. Op dit moment werken we op deze manier samen met het Kellebeekcollege uit Roosendaal (verzorging) en het Radiuscollege uit Breda (metaaltechniek). Met het Kellebeekcollege wordt in het kader van de doorlopende leerlijn rekenen mogelijkheden voor samenwerking onderzocht. Instanties Het Da Vinci College wil midden in de maatschappij staan en legt daartoe de verbindingen met maatschappelijke instanties. Samen met de Rotary wordt ingezet op de versterking met het bedrijfsleven door het organiseren van manifestaties of breed opgezette uitwisselingsprojecten tussen docenten en werknemers van bedrijven en instellingen. En dit alles onder de titel ‘Ontmoeten is leren’. De contacten met de gemeente Roosendaal zijn intensief. Met de gemeente is een educational partnership afgesloten. Nu het erop gaat lijken dat beide organisaties in één gebouw zullen worden gehuisvest krijgt dit partnership wel een heel bijzondere inkleuring, Ook de samenwerking met woningbouwcoöperatie Aramis is effectief. Zij beheert de woningen waarin veel van onze leerlingen wonen. Onze leerlingen zullen voor een belangrijk deel hun toekomstige huurders zijn. Bijzonder is het beschikbaar stellen van gebouwen waarin onze leerlingen praktijkervaring kunnen opdoen. Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 38
Het Da Vinci College participeert in het zgn. TOP-overleg. In dit tactisch operationeel plaatselijk overleg , dat onder regie van de afdeling Toezicht en handhaving van de gemeente plaatsvindt, zijn de politie, Stichting Integraal Welzijn, jeugdhulpverleningsorganisatie De Zuidwester en woningbouwcoöperatie Aramis vertegenwoordigd. Medewerkers
Professionalisering medewerkers Een ambitie hebben en uitdragen is één ding, deze realiseren is een andere kwestie. We sluiten opnieuw aan bij de sociotechnische benadering waarop het Da Vinci College de organisatie heeft ingericht, die stelt dat de teamleden de kritische succesfactor vormen in een meer of minder zelfsturende organisatie. Er moet sprake zijn van voldoende taakvolwassenheid. Dat betreft twee aspecten: kunnen en willen. Werken aan de eigen professionaliteit en aan effectieve samenwerking vereist inspanningen en ambitie van de medewerker. Teamleden moeten beschikken over ruime sociale vaardigheden en in staat zijn om met anderen samen te werken. Er moet sprake zijn van gerichtheid op zelfontplooiing, flexibiliteit, creativiteit en resultaatgericht ondernemerschap. Dat vereist een hoge betrokkenheid van elk teamlid. Dat kan alleen als de collectieve ambitie het bindend element is. Acceptatie van en zich herkennen in de missie, visie, strategie, doelen en richtinggevende principes zijn essentieel. De kwaliteit van het personeel bepaalt het succes van de school. En met dat personeel worden alle medewerkers bedoeld, ook het management. Daarom wordt er onder impuls van de wet BIO veel geïnvesteerd in de bekwaamheid van het personeel, inclusief management. Het onderwijzend personeel en dat van de facilitaire en administratieve dienst hebben competentieprofielen opgesteld: hieraan zou een docent van het Da Vinci College moeten voldoen. In de notitie Functiehuis Da Vinci College staat de personeelsopbouw in functionele zin weergegeven. De toekomstige personeelsbezetting zal een gemêleerd beeld geven van onderwijsassistenten, instructeurs en docenten. Ook zullen steeds meer externen tijdelijk of partieel een aandeel in ons onderwijs gaan hebben. In het kader van de functiemix zijn in het onderwijs aan het Da Vinci College de LC-functies van beide typen, pedagogisch-didactisch en vakinhoudelijk, helder en onderscheidend te duiden. Iedere medewerker, ook het management, werkt actief aan zijn bekwaamheid. In het digitale bekwaamheidsdossier van Bardo maakt hij de professionele ontwikkeling zichtbaar. DVC hecht zeer aan scholing. Heel veel trainingen en thema’s zijn samen met het APS aangeboden. In de toekomst zal ook de eigen opleidingsschool van OMO sg Tongerlo hierin een belangrijke rol gaan vervullen. In het kader van passend onderwijs zal het regionaal samenwerkingsverband een aantal scholingsinitiatieven nemen. Deze zullen naadloos aansluiten op de ontwikkelingsrichting van onze school en daarmee op de scholingsvraag van teams en individuele medewerkers. Wat wij in het leven nodig hebben, zijn mensen die ons er toe brengen te doen waartoe wij in staat zijn, ons te helpen worden wie we hebben te zijn. Wij hopen van harte dat wij als medewerkers van het Da Vinci College deze mensen voor leerlingen en voor elkaar kunnen zijn. Werken in het onderwijs is en blijft mensenwerk. Iedere medewerker brengt mee wie hij is en waar hij voor staat. Iedereen vervult een voorbeeldfunctie en is voor de leerlingen een rolmodel. Dat is geen vak, geen programma, dat is geen les- of leerstof. Dat is wie je bent. Dat leer je op geen enkele cursus. Mens word je samen met anderen. Dat is teamwork. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. In deze zin willen wij van harte een pedagogische school zijn: ontmoeten is leren.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 39
B:
HET GERTRUDIS COLLEGE 2010-2014
WETEN, WARMTE EN WAARDEN 1 Kernwaarden van het Gertrudiscollege
Kennis Op het Gertrudiscollege gaan wij uit van de natuurlijke behoefte van mensen (leerlingen, en medewerkers) om zich te ontwikkelen, om te leren. Ons onderwijs staat in het teken van het leren, kennis opdoen, kennis toepassen en reflectie op ons eigen leren en handelen. Begeleiding Iedereen op onze school maakt actief onderbouwde keuzes in het persoonlijk leerproces. Leerlingen en medewerkers dragen naarmate ze langer op onze school zijn in toenemende mate verantwoordelijkheid voor hun eigen persoonlijke ontplooiing en ontwikkeling. Zo is er verschil tussen de jonge leerling en de examenkandidaat; tussen de startende docent en de senior docent. Wat wij van elkaar verwachten en als school kunnen bieden, hebben we neergelegd in onze documenten (waarden, gedragscodes en grenzen: schoolgids en het leerling-reglement) Sociaal maatschappelijk bewustzijn De gedragscode van het Gertrudiscollege hebben wij vastgelegd in “Samen leven”. Daarin stellen wij hoe wij op onze school met elkaar omgaan. Centrale waarden zijn: -
oog voor elkaar, respect voor de omgeving en jezelf, persoonlijke verantwoordelijkheid om je eigen ontplooiing in dienst te stellen van de maatschappij waarin je leeft. Op het Gertrudiscollege leven wij dit voor (denk bv aan de wijze waarop de school maatschappelijke stage invult) en praten wij hier met leerlingen, ouders en elkaar over.
Op deze drie pijlers –samen de 3 W’s genoemd - rust het Gertrudiscollege: 1 Weten staat voor kennis 2 Warmte staat voor begeleiding 3 Waarden staat voor sociaal maatschappelijk bewustzijn
Gertrudiscollege geeft toegang tot Kennis en Groei Omdat het onderwijsconcept en daarmee de onderwijsinrichting in de periode september – december 2010 onderwerp van gesprek is, zal later een bijgesteld stroomdiagram worden toegevoegd die de onderwijsfilosofie van het Gertrudiscollege schematisch weergeeft.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 40
Met onderstaand stroomdiagram willen wij de lezer een eerste beeld geven van ons onderwijs.
Gertrudiscollege 2010 - 2014 Weten
Warmte
Waarden
(kennis)
(begeleiding)
(sociaal-maatschappelijk bewustzijn)
We verwachten wat van je
Medeverantwoordelijk voor eigen leerproces
Externe gerichtheid en samenwerking
Extra keuze mogelijkheden
Kerncurriculum
Verdieping en verbreding van talig en beta onderwijs
Profielen
Talentmanagement
BPS
Didactisch handelen
sport klas
vmbo
havo
vwo
Leerattitude en -ontwikkeling
Sociaal emotioneel handelen
Samenleven
Kennis, sociale vaardigheden en burgerschap Alg. houding t.a.v.school, leren, werk
Begeleiding vanuit vakdisciplines
Specifieke leerlingbegeleiding
Bereidheid mee te werken
Modules Persoonlijk contact is essentieel
Spreken in positieve termen naar leerlingen
Geinspireerd onderwijs
Fatsoen en voorkomendheid
Elkaar op afspraken aanspreken (gedragscode)
Optimale doorstroom
Terugkoppeling kennis
Terugkoppeling studievaardigheden
Terugkoppeling maatschappelijke vaardigheden
ALUMNI
Horizontale en verticale verantwoording en dialoog
De school is in de eerste plaats een instituut waar je kennis vergaart en leert hoe je kennis effectief binnen handbereik kunt brengen. Daarbij stelt het Gertrudis duidelijke eisen, niet alleen aan leerlingen, maar ook aan zichzelf.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 41
De school wil dat leerlingen zich veilig en geaccepteerd voelen. Het Gertrudis hecht waarde aan zorg, respect voor jezelf en anderen, aan ontplooiing en eigen verantwoordelijkheid.
Waar mensen samenkomen, zijn regels onmisbaar. Deze regels ziet het Gertrudis als een instrument om een cultuur te ontwikkelen en te behouden die is gebaseerd op belangrijk geachte levensopvattingen.
Ouderparticpicatie
Inhoud curriculum
Je bent deel van de maatschappij en je draagt actief bij
Je wordt gezien
2
Vertaling van de gezamenlijke ambities van Tongerlo
2-1 Ambitie I (Interne) doorstroom Instroom Op het Gertrudiscollege willen wij een leerling het liefst vanaf de start, maar op zijn laatst aan het eind van het eerste leerjaar op de opleiding plaatsen die hij intellectueel gezien in staat is te volgen. Op deze wijze zorgen we ervoor dat een leerling in een onderwijssituatie verkeert, die dusdanig gearrangeerd is dat die het best bij de leerbehoefte van de leerling past. Zo wordt de leerling het best uitgedaagd om actief aan het leerproces deel te nemen. Alle kennis die een leerling aan bagage heeft en meeneemt is uitgangspunt voor zijn/ haar verdere ontwikkeling en scholing. Dat betekent dat er veel aandacht is om de plaatsing in een keer goed te doen; om de aansluiting met het primair onderwijs en de onderwijskundige rapporten te realiseren. De komende jaren zal er meer aandacht zijn voor het basiscurriculum taal (Nederlands en Engels) en rekenen. In de bovenbouw zullen de vakken Nederlands, Engels en Wiskunde extra aandacht en verdieping krijgen. (investeringsagenda nummer B2 en B3) Doorstroom Het onderwijs wordt vanaf klas 1 zo vormgegeven zodat alle leerlingen ongehinderd in- en doorstromen binnen het Gertrudiscollege. Door de onderlinge afstemming in de leerlijn tussen vmbotgl, havo en vwo, tussen onderbouw en de afdeling tweede fase wordt aan deze ambitie invulling gegeven. Dit betekent dat controle op de onderlinge afstemming van de curricula opnieuw georganiseerd zal worden met name tussen de onderbouw en bovenbouw van het HAVO en VWO en tussen VMBO en HAVO. Daarmee blijft doorstroom naar een hoger gelegen leerweg voor iedere leerling mogelijk mits leerhouding en leerattitude hieraan bijdragen. Uitstroom Leerlingen die van het Gertrudiscollege afkomen, hebben de vaardigheden en kennis om in het vervolgonderwijs (MBO,HBO en WO) te slagen. Vwo Het vak LOB (loopbaan oriëntatie en begeleiding) heeft tot doel de vwo-leerling met een zo maximaal mogelijk uitstroomprofiel toe te rusten voor het wetenschappelijk onderwijs. De inrichting van LOB is zodanig dat leerlingen actief gestimuleerd worden na te denken over hun toekomstige opleiding. Vanaf klas 4 vwo wordt de leerling uitgedaagd na te denken over zijn/ haar affiniteiten, technisch, sociaal, economisch of anderszins. Deze affiniteit moet leiden tot het gesprek over de toekomst. Samen met de decaan en mentor worden alle mogelijkheden in twee en een half schooljaar besproken, onderzocht en uitgeprobeerd. De leerling wordt daarbij gestimuleerd zelfstandig op onderzoek uit te gaan. Stages, onderwijsbeurzen en meeloopdagen op universiteiten moeten de leerling voldoende bagage geven de juiste keuze te maken voor zijn WO-opleidng. Pre Universal programma’s kunnen hier in de toekomst een extra dimensie aan geven. Het nog op te zetten alumnibeleid zal in de toekomst toetsen of de studenten, ooit leerling binnen onze drie pijlers, hebben kunnen waarmaken hetgeen is beloofd (zie Stroomdiagram).
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 42
Havo Het havo onderwijs wijkt af van het vwo-onderwijs, doordat er voor de leerlingen naast het opdoen van kennis en intellect een verbinding gemaakt wordt met de meer praktische werkhouding van dit type leerling. Het uitgangspunt van Havisten Competent is leidend voor de onderwijskundige inrichting (pedagogisch en didactisch werkklimaat). Specifiek voor Gertrudiscollege is bv : -
De wijze waarop in klas de LOB verloopt (zie VWO met dien verstande dat de start plaatsvindt in leerjaar 4 havo en de uitdaging moet leiden tot de juiste HBO-opleiding). De wijze waarop de bètakeuze en ontwikkeling voor Havo leerlingen is vormgegeven. Het HAVO-onderwijs (zal daarbij zodanig vorm worden gegeven dat de leerling mogelijkheden krijgt om kennis, vaardigheden en attitudes te ontwikkelen om in het hoger beroepsonderwijs maximaal beslagen ten ijs te komen. Daarnaast zullen havisten gestimuleerd worden door te stromen naar het vwo.
Vmbo Binnen het VMBO geldt dat het onderwijs vanaf klas 1 zo wordt vormgegeven dat de leerling maximaal doorstroom mogelijkheden hebben naar het MBO onderwijs en optimaal kunnen instromen naar het HAVO. Het VMBO onderwijs is gericht op het verwerven c.q. ontwikkelen van kennis, vaardigheden en gewenste attitudes, die nodig zijn voor een succesvolle doorstroming. Het is om deze reden dat het e Gertrudiscollege wil dat iedere leerling in het VMBO een 7 vak kiest. Maximaal benutten van je eigen mogelijkheden en maximale inrichting van het curriculum moeten de eerder beschreven doorstroom garanderen. Nog op te zetten alumnibeleid zal ook voor deze leerlingen het rendement naar de toekomst vergroten (zie Stroomdiagram). Alumni Ons alumni en hun succes in de vervolgstudie zijn voor ons graadmeter hoe goed we het doen als school. We willen volgen hoe het onze alumni vergaat, omdat we dat een van de belangrijkste bronnen van feedback vinden en om dat voor de reflectie op de kwaliteit van ons onderwijs te gebruiken. De ontwikkeling van het digitale schooldossier kan hieraan een bijdrage leveren. Toetsbeleid Goede toetsing geeft weer wat leerlingen kennen en kunnen, en is in lijn met wat ze eerder al leerden (primair onderwijs, onderbouw e.d.) en sluit aan op de kennis en vaardigheden die in de vervolgopleiding gevraagd wordt. Voor iedere opleiding ontwikkelen we een helder toetsprogramma en uitgangspunten voor dat programma (2010-2013). De notitie “borging kwaliteit schoolexamen” van de VO-raad is richtinggevend. In het schooljaar 2012 – 2013 zijn (net als in de bovenbouw) voor alle leerjaren standaarden Ingericht.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 43
Ambitie II en Ambitie III Maatwerk leveren voor de leerlingen en het bevorderen van excellentie: Wat betreft weten: In het algemeen geldt dat het onderwijs op ons college zich kenmerkt door een breed en gestructureerd kerncurriculum (vakonderwijs). Het onderwijs is zodanig opgezet dat er voor de leerling keuzemogelijkheden zijn om zich breder te oriënteren en uit te dagen. Nadere uitwerkingen van de programmatische opzet voor elke leerweg, van Gymnasium tot en met VMBO, zal in schooljaar 2010 2011 uitgewerkt worden en zorgen voor de uitdaging die nodig is om iedere leerling maximaal te stimuleren. Extra aanbod/ verdieping/ verbreding en digi ontwikkeling zijn de kernbegrippen. Deze ambitie zal op heel het Gertrudiscollege invulling krijgen door op een meer flexibele manier naar het onderwijsaanbod te kijken. Het woord Flexibel moet hier vanuit het curriculum worden geïnterpreteerd vanuit de verantwoordelijkheid die de school heeft in haar opdracht curriculum aan te bieden. Voorbeeld; wanneer een leerling laat zien dat hij/ zij met de juiste leerhouding en attitude vooruit loopt op het programma kan er in samenspraak met ouders en leerling onderzocht worden welke andere uitdagingen het kind aan kan binnen het aanbod dat de school kan bieden. Per vak, leerjaar en afdeling zullen hier plannen voor worden gemaakt. In het schooljaar 2011- 2012 wordt hiermee gestart en in het schooljaar 2013 – 2014 zijn hiervan de resultaten beschikbaar. Vwo Als “begaafdheidsprofielschool” hebben we voor deze specifieke doelgroep leerlingen, flexibelere leerroutes. De ervaringen van de afgelopen jaren blijft ons stimuleren om deze leerroutes in beeld te houden en optimaal in te richten. De kennis die wordt opgedaan wordt ingezet bij alle andere leerlingen . Het VWO-onderwijs is georiënteerd en afgeleid van de wetenschappelijke vakdisciplines. Binnen het VWO -onderwijs zullen leerling meer mogelijkheden krijgen tot pre-universitair leren en andere verdiepende curricula. Door te zoeken naar samenwerking met verschillende universiteiten kan het alfa en natuurwetenschappelijk profiel worden versterkt. Het gymnasium zal verder geprofileerd worden als onderdeel van het VWO+ en om de uitdaging van de meer begaafde leerlingen ook te kunnen beantwoorden. Ons toetsbeleid zal meer dan nu het geval is aansluiten bij de eisen van het wetenschappelijkonderwijs. Havo De vakken die gegeven worden op het Havo-onderwijs zijn afgeleid van en oriënterend op wetenschappelijke vakdisciplines maar krijgen een meer praktische invulling en waarde die bruikbaar is binnen het HBO. Havo competent is de gekozen werkvorm om leerlingen op te leiden en toe te rusten om gekwalificeerd in het HBO hun weg te vinden. Er is nadrukkelijk aandacht is voor afstemming tussen verwante vakken in vakleerplannen en/of middels gezamenlijke projecten. vmbo Het vmbo onderwijs is gestructureerd, uitdagend vormgegeven, contextrijk en op de praktijk gericht. Daarmee doen we recht aan de individuele verschillen tussen leerlingen. Belangrijk onderdeel van Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 44
deze opleiding is de stage en de aandacht voor de beroepsbeeldvorming. Binnen het onderwijs aan onze leerlingen is recht doen aan verschillen belangrijk en komt tot uiting in de klas doordat de leraren kennis en ervaring hebben met de verschillende leerstijlen van kinderen. Inspelen hierop betekent in onze ogen dat kennis opdoen maximaal kan worden ingericht inclusief het benutten van de eigen capaciteiten van het kind. Leermiddelenbeleid Maatwerk en differentiëren binnen klassenverband kan makkelijker als wij de juiste leermiddelen en een rijkdom aan leermiddelen tot onze beschikking hebben. De ontwikkeling van met name digitale leermiddelen kan de docent ondersteunen. Door vanaf schooljaar 2010- 2011 gezamenlijk met andere OMO-scholen mee te doen aan impulstrajecten ICT geëntameerd door het Ministerie van Onderwijs moeten er nieuwe mogelijkheden onderzocht worden om de bijdrage van IT in het klas te vergroten. Wat betreft warmte: Zorg en begeleiding zijn een permanent aandachtspunt op ons college. In het zorgplan staat in aanloop naar “Passend Onderwijs” beschreven hoe de zorg op ons college is ingericht. De begeleiding van de leerling kent een eerstelijns, een tweede lijn en een derdelijn. Eerstelijns zorg en begeleiding De reguliere leerling-zorg is in handen van de mentor. Op het Gertrudiscollege kennen we daarnaast coaches en tutoren. In de bovenbouw van het VMBO zijn daarvoor coaches aangesteld die de leerlingen maximaal kunnen begeleiden zowel sociaal emotioneel als ook in het onderwijs op weg naar het examen. In de onderbouw van het Havo en Vwo onderwijs zijn dit nog de aloude mentoren en in de bovenbouw worden deze aangevuld met tutoren, leerlingen uit de bovenbouw die jongere leerlingen onder hun hoede nemen en hen sociaal, maar ook intellectueel ondersteunen. Dit laatste project is schooljaar 2008- 2009 gestart en zal in de toekomst zo ingericht worden dat iedere bovenbouwleerling een onderbouwleerling begeleidt binnen zijn schoolcarrière. Bij deze eerstelijns begeleiding verwachten wij een belangrijke en proactieve houding van ouders ten einde te kunnen werken aan de schoolopdracht om de leerling zowel intellectueel als ook sociaal emotioneel en sociaal te brengen naar het volgende niveau van burgerschap. Tweedelijns zorg en begeleiding Door aanstelling van een orthopedagoog, tevens coördinator Zorg, wordt gewaarborgd dat geïndiceerde leerlingen handelingsplannen hebben en dat zowel de leerling als lesgever handvatten krijgt. Ook niet geïndiceerde leerlingen kunnen, mits het de zorgtaak van de school niet overschrijd, extra ondersteuning krijgen bij rekenen en taal. Hiervoor zijn speciale programma’s ingericht. Derdelijns zorg en begeleiding Er zijn ook situaties waarin leerlingen (tijdelijk) belemmerd worden in hun leren en de school niet de expertise heeft om de complexe (sociaal emotionele/gedragsproblematiek) te begeleiden. In overleg met de ZAT’s worden binnen de schooltaakstelling afspraken gemaakt. Hierbij wordt een actieve ondersteunende rol van de ouders verwacht ten einde de opdracht waar te kunnen maken.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 45
Wat betreft waarden: In de schoolgids worden de waarden, gedragscode en grenzen van ons college beschreven. Wij verwachten van eenieder die onze school bezoekt deze te eerbiedigen. Vanuit onze maatschappelijke opdracht willen wij kinderen leiden naar sociaal en maatschappelijk geëngageerde burgers. Hiervoor heeft het Gertrudiscollege veel ervaring opgedaan bij projecten van maatschappelijke stage. Wij vinden het belangrijk dat alle leerlingen hier ervaring mee opdoen ten einde onze onderwijsdoelstelling te kunnen waarmaken. Instanties zoals het rode Kruis, de voedselbank en verschillende verzorgingstehuizen in Roosendaal helpen ons al sinds jaar en dag deze doelstelling waar te maken.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 46
Ambitie IV Verbeteren reken en taalniveau: Landelijk gezien is er veel aandacht voor het belang van de basisvakken taal en rekenen Zowel voor het reken als ook het taalonderwijs wordt in schooljaar 2010 – 2011 beleid geformuleerd. Vanaf schooljaar 2010 – 2011 wordt een 0-meting afgenomen in de klas die is gebaseerd op het europees referentiekader. De rekentoets geldt voor alle leerlingen ongeacht het feit of ze wiskunde in hun pakket hebben of niet. Daarmee bestaat het eindexamen vanaf schooljaar 2013-2014 uit een centraal examen en/of schoolexamen per vak en een rekentoets. De bedoeling van deze rekentoets is: Het borgen van een basisniveau rekenvaardigheden voor alle leerlingen. Het informeren van vervolgopleidingen over de mate waarin een leerling de rekendoelen uit het referentiekader beheerst. Het bieden van een uniform instrument voor meting van beheersing van rekenvaardigheden, zodat onder meer verhoging van het algemene rekenniveau over de jaren gemonitord kan worden. Voor het vmbo is referentieniveau 2F het uitgangspunt voor de rekentoets, voor havo/vwo is dat 3F. In de brugklas wordt een rekentoets (bedoel je hier de 0-meting) afgenomen bij alle leerlingen. De uitvoering ligt bij de sectie wiskunde. Deze rekentoets wordt in 2010-2011 tegen het licht gehouden vanuit het perspectief van de het vastgestelde referentieniveau rekenen. Leerlingen die significante achterstand hebben, worden uitgenodigd deel te nemen aan extra rekenlessen. In de bovenbouw wordt in 2010-2011 en in de andere leerjaren vanaf 2011-2012 een rekentoets 5-18 afgenomen. Daarbij zal aangesloten worden bij COOL . COOL is een cohortonderzoek en biedt betrouwbare, vergelijkende informatie over de prestaties van de leerlingen op de school. Voor de 5-18 landelijke overheid fungeert COOL als ‘thermometer’ voor ontwikkelingen in het onderwijs en als informatiebron voor allerlei beleidsvragen. Het streven hierna is dat alle leerlingen bij hun afstuderen in hun examenjaar vanaf 2014 voldoen aan de eerder beschreven referentieniveaus. Ten behoeve van het taalbeleid zal er op een vergelijkbare wijze zoals hierboven beschreven beleid ontwikkeld worden en indien mogelijk standaarden afgesproken worden. Dit als aanvulling op de reeds in klas 1 voor alle leerjaren afgenomen taalvaardigheidtoets. Deze toets is echter door de school ontwikkeld en kan later vervangen dan wel aangepast worden aan het referentiekader.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 47
Ambitie V en Ambitie VI Externe gerichtheid van het onderwijs en Samenwerking met externe partners: Het onderwijs op het Gertrudiscollege kent naast het kerncurriculum van ieder vak de volgende gespecialiseerde profielen: BPS (begaafdheidprofiel), IT (met ICT en digitalisering binnen onderwijs als speerpunt), uitgangspunten HACO (Havisten Comptetent), natuurwetenschappelijk profiel (universumschool en Jet Net) inclusief medewerking aan de nationale en internationale Olympiades voor de alfa en Bèta programma’s. Het is hierbij de bedoeling om naar de toekomst niet alleen voor de bètavakken zoals wiskunde en natuurkunde een bijdrage te leveren maar ook met de taalvakken en geschiedenis. Hiervoor worden vanaf schooljaar 2010 -2011 initiatieven ontwikkeld. Op deze wijze kan niet alleen de externe gerichtheid worden bevorderd, maar ook het academische werkniveau van onze medewerkers t.b.v. het onderwijs aan de leerlingen. Het steunpunt Olympisch netwerk Brabant waar het college bij is aangesloten is van belang voor topsporters op ons college. Hiermee zijn al een aantal externe partners van het college benoemd. Zowel lokaal als ook nationaal vindt samenwerking plaats met verschillende instanties. Lokaal: gemeente, Cultuurlinq, maatschappelijke organisaties zoals het rode kruis, de voedselbank en instellingen voor ouderenzorg en speciaal voortgezet onderwijs. Stages voor leerlingen in het VMBO door samenwerking met lokale bedrijven en instellingen. Verschillende bedrijven in de regio in het kader van sponsoring t.b.v. de Shell ecomarathon. Nationaal: Hogeschool AVANS, Hogeschool van Rotterdam en Fontys, Universiteit van leiden, Delft, Eindhoven en Nijmegen i.v.m. pre-universal programma’s voor begaafde leerlingen. Bedrijven als Shell en Philips in het kader van Jet Net Internationaal zijn er nog weinig contacten. De Shell ecomarathon en medewerking aan de natuurkunde Olympiade zijn projecten waaruit kennis en netwerk gegenereerd kan worden. Naar de toekomst is het in het belang van de onderwijsontwikkelingen om op zoek te gaan naar uitwisselingsprogramma’s voor bijzondere leerlingen. Dit kan met VO-scholen in buurlanden zoals in België, maar ook met universiteiten in het buitenland. Verbreding en verdieping kan op deze manier bijdragen aan het bevorderen van excellentie.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 48
C: HET NORBERTUS COLLEGE 2010-2014
Het Norbertuscollege anno 2010 De kerntaak van een school is het onderwijsleerproces van de leerlingen binnen de verschillende leerroutes te initiëren en te faciliteren door de inzet van bekwame leerkrachten, moderne leermiddelen en –methoden en een adequate onderwijsorganisatie. Hoe en of we die taak op dit moment met succes uitvoeren, gaan we na via de thema’s zoals de onderwijsinspectie die hanteert bij het beoordelen van scholen. Daarbij maken we gebruik van de resultaten van het waarderingsonderzoek 2009 en de zelfevaluatie die ook te vinden zijn op onze website. Opleidingsprofielen De opleidingen zijn verdeeld over drie afdelingen. De afdeling Onderbouw bestaat uit de leerjaren 1 en 2 met de leerroutes Havo – Havo/Vwo – Vwo-plus in het brugjaar, uitgebreid met gymnasium in het tweede leerjaar. De Bovenbouw bestaat uit twee afdelingen te weten Havo met de leerjaren 3 t/m 5 en Vwo / Vwo + met de leerjaren 3 t/m 6, waarin de opleidingen atheneum en gymnasium worden aangeboden. Afhankelijk van hun capaciteiten worden leerlingen via Havo of Vwo opgeleid voor HBO respectievelijk WO. Er zijn goede ervaringen met deze organieke onderwijsorganisatie. Het onderwijs in de afdelingen is gebaseerd op een vakken- en lessentabel met geringe keuzemogelijkheden in de onderbouw en ruime keuzes in de bovenbouw. In leerjaar vier en hoger hebben de leerlingen de mogelijkheid om extra vakken te sprokkelen. Het onderwijsprogramma is afgestemd op de onderscheiden opleiding en moet leerlingen impliciet en expliciet in aanraking brengen met ontwikkelingen en uitingen in Kunst, Cultuur & Maatschappij en Natuur & Techniek. In vakoverstijgende projecten, als Bètamiddagen en de wetenschapslessen in vwo –plus worden leerlingen meegenomen in een andere wereld, zodat ze hun affiniteit en hun talent daarvoor kunnen ervaren. Het binnenhalen van de maatschappelijke omgeving en het op zijn tijd buiten de schoolmuren organiseren van het leerproces bieden een relevante variatie in het leerproces en stimuleren de inzet van de leerling. Onderwijs / leerstofaanbod De vaksecties gebruiken moderne leermethoden. De opzet en keuze van de methoden is vooral gebaseerd op de afstemming van de leerstof op de relevante eindtermen, de spreiding over de leerjaren en de aansluiting van leerjaar drie op leerjaar vier. Steeds meer methoden maken uitgebreid gebruik van ICT. Met de inzet van digitale schoolborden in alle lokalen kan het onderwijs in de klas gemakkelijk de buitenwereld binnenhalen en visueel adstrueren wat in theorie geleerd moet worden. De aandacht voor de algemene en specifieke vaardigheden is geconcentreerd binnen de vakken. Het leren vindt niet alleen plaats in de les. Het curriculum wordt behalve in de vaklessen, in practica, projecten, excursies en in andere buiten lesactiviteiten afgewerkt. Op die manier wordt het onderwijs vaak in de context van de maatschappelijke omgeving en de actualiteit gebracht. Deelname aan het Universumproject, JetNet, de Artisjok-CKV-dagen en het organiseren van de maatschappelijke stage zijn daar mooie voorbeelden van. Soms volgen leerlingen een reeks colleges buiten de school. Een samenwerkingsovereenkomst met de TUe maakt dit bijvoorbeeld mogelijk. Het gehele buitenlesprogramma brengt leerlingen in aanraking met kunst, cultuur en sport en draagt vooral bij aan hun persoonlijke groei. De samenhang tussen de onderscheiden vakken wordt vooral zichtbaar tijdens de Norbertusweken en de profielweken zoals die voor de onder- respectievelijk bovenbouw in het onderwijsprogramma zijn opgenomen. De Bètamiddag in Vwo5 is een mooi voorbeeld van vakoverstijgend onderwijs over de vakken wiskunde, biologie, scheikunde en natuurkunde. Het gebruik van studiewijzers / - planners vanaf de brugklas geeft de leerling inzicht in het leerwerk wat te doen staat en stelt hem in staat om te plannen. Als voorbereiding op de Tweede Fase worden bij het vorderen van de leerjaren de planperioden langer en wordt in het derde leerjaar bij enkele Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 49
vakken expliciet gestuurd op productief in plaats van reproductief leren. Na de voorlopige profielkeuze wordt soms de groepsindeling in het derde leerjaar gewijzigd en het leerstofaanbod meer afgestemd op wat in de verschillende profielen is vereist. Door het derde leerjaar onderwijskundig onder te brengen in de bovenbouwteams Havo en Vwo is de zorg voor een goede aansluiting vooral een verantwoordelijkheid van deze afdelingsteams geworden. De educatieve opdracht is meer dan het verzorgen van lessen. De vormende waarde van de vele schoolactiviteiten op het gebied van sport, kunst en cultuur is groot. Leerlingen nemen daarvan mee wat ze willen. Ook het belang van het schoolklimaat en het sociale verkeer tussen leerlingen onderling en met docenten is van niet te onderschatten belang voor de groei naar jong volwassenheid. Leertijd De school is dagelijks open tussen 8.00 en 17.00 uur. Die tijd dienen leerlingen beschikbaar te zijn voor onderwijsactiviteiten. In de onderbouw werken leerlingen het gehele jaar door zonder tussenuren. Als in de bovenbouw noodgedwongen tussenuren in de lesroosters voorkomen, worden leerlingen geacht die nuttig te besteden als studie –uren. Verzuim van leerlingen wordt door coördinatoren nauwgezet geregistreerd en heeft altijd een vervolg. Een bevestigend briefje van de ouders, een berichtje van de school of een sanctie naar de leerling. Er is in voorkomende gevallen contact met de leerplichtambtenaar. Docenten en directie zijn kritisch op activiteiten die leiden tot lesuitval. De planning van les- en andere onderwijsactiviteiten wordt per afdeling en leerjaar voorgelegd aan de Ouderraad, Personeelsraad en de MR. De verantwoording van de gerealiseerde onderwijstijd vindt op dezelfde wijze plaats. Als lessen uitvallen in de brugklas dan worden deze lessen altijd waargenomen. In leerjaar twee en drie wordt lesuitval waar mogelijk waargenomen. In leerjaar vier en hoger vragen we leerlingen de vrijkomende tijd nuttig te besteden aan hun studie in de mediatheek. Onderwijsleerproces Docenten doen veel moeite om leerlingen te interesseren en actief te betrekken bij de leerstof die zij aanbieden. Voor de leerling anno 2010 valt het niet altijd gemakkelijk om actief en geïnteresseerd te zijn in de les, vooral niet als de lesdag overwegend klassikaal, leerstof- en aanbodgericht is. Toch zeggen leerlingen van het Norbertuscollege van zichzelf dat ze actief betrokken zijn in de les. Wellicht omdat docenten zeer wel in staat zijn om hun lessen adequaat in te richten, de leerstof duidelijk uit te leggen en in te gaan op leervragen van leerlingen. Het variëren met werkvormen maakt het leren ook aantrekkelijker. Dat doet recht aan verschillen en geeft leerlingen kans om meer op de eigen manier te leren. Alle docenten hebben in dit verband kennis gemaakt met het gedachtegoed van Human Dynamics. Meer dan voorheen is men er zich van bewust hoe leerlingen van elkaar verschillen en waarom ze op hun eigen manier leren. Het ontwikkelen van bij de verschillende dynamiek van mensen passende didactische werkvormen blijkt niet eenvoudig te zijn. Het dagdelenonderwijs In de Tweede Fase bij de vakken Nederlands, Engels en Levensbeschouwing is een geslaagd voorbeeld. De vakken culturele kunstzinnige vorming, muziek en beeldende vorming werken met projecten uitmondend in presentaties, zoals het Pop –project in leerjaar 3. Ook in de ‘profielweek’ en de Norbertusweek leren leerlingen vakoverstijgend werken. Hoe hoger het leerjaar, hoe meer de leerlingen onder toeziend oog van de docent zelf geacht worden keuzes te maken voor hun eigen leren. Anders gezegd, zelf actief te worden. Dat geldt niet alleen de al dan niet actieve deelname in de les zelf, maar ook de studieplanning, de keuze van het profiel en de vakken in de Tweede Fase, eventueel de keuze voor een extra vak en wellicht zelfs de keuze voor een studietraject op maat. Toetsbeleid Het toets- en beoordelingbeleid van de school is vastgelegd in een notitie. De belasting met toetsen wordt gereguleerd door afspraken over onder meer een maximum aantal toetsen per dag en per Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 50
week. Via studieplanner en PTA’s hebben leerlingen een beeld van de toetsen die zij kunnen verwachten. In de schoolgids, de PTA’s en handboek Tweede Fase zijn afspraken te vinden over hoe de school omgaat met onregelmatigheden bij toetsen. In de onderbouw worden naast klassikale toetsen van tijd tot tijd synchrone proefwerken georganiseerd om alle leerlingen eenzelfde werk te laten maken, dat wordt beoordeeld aan de hand van een afgesproken correctiemodel. In de Tweede Fase worden alle schoolexamens centraal gepland en synchroon afgenomen. Per vak krijgen leerlingen dezelfde toetsen die volgens een afgesproken correctiemodel worden gecorrigeerd en met een vooraf afgesproken wegingsfactor deel uitmaken van het schoolexamen. Afhankelijk van de opleiding en het niveau worden toetsen in meerdere of mindere mate opgebouwd uit reproductieve of productieve vragen. In het kader van de kwaliteitszorg wordt aandacht besteed aan het toetsen van vaardigheden of andere werkvormen en zijn afspraken gemaakt over de totstandkoming en correctie van de schoolexamens. Schoolklimaat Het leer- en werkklimaat op het Norbertus is goed en veilig. De gelijkwaardige behandeling van leerlingen, de regelmaat, de afspraken over orde, netheid en omgangsvormen, tussen leerlingen onderling en met docenten, dragen daar in positieve zin aan bij. Er is sprake van respect en verantwoordelijkheid voor elkaar. Het onderhoud en de aankleding van het schoolgebouw, waarbij bewust een grote plaats is ingeruimd voor kunst, dragen bij aan het gewenste leer-en werkklimaat. De onderlinge sfeer wordt verder bevorderd door tijdens het schooljaar ook tijd te nemen voor gezamenlijke feesten en uitstapjes. Docenten en mentoren hebben veel aandacht voor leerlingen en zijn binnen en buiten de les gemakkelijk aanspreekbaar. Zij zijn er alert op dat leerlingen goed met elkaar omgaan en treden zo nodig corrigerend op. Zo is er veel aandacht voor het voorkomen van pestgedrag. In het tweede en derde leerjaar zijn er leerjaarbreed projecten met als onderwerp ‘vandalisme’, ‘roken’, ‘drugs’ en ‘eetstoornissen’. Zorg en begeleiding Pedagogisch handelen Docenten zijn geïnteresseerd in leerlingen en datgene dat hen bezig houdt. Ze verlangen van hen een actieve inzet en stellen duidelijke en realistische eisen. Daarbij houden ze rekening met relevante omstandigheden binnen en buiten de school die de belastbaarheid van een leerling mede bepalen. In voorkomende gevallen is er overleg met de afdelingscoördinator. Als leerlingen in gebreke blijven volgen passende sancties. De mentor is de spil in de leerlingenbegeleiding. De vakdocent signaleert en reageert naar de leerling. Hij zoekt contact met de mentor of de afdelingscoördinator als daar voor aanleiding is. Bij gecompliceerde kwesties wordt de counselor ingeschakeld en wordt zo nodig de casus ingebracht in de vertrouwensgroep. Eventueel wordt externe hulp ingeschakeld. De mentor houdt van elke leerling een dossier bij, waarin relevante zaken wat betreft studie, gedrag en persoon worden opgenomen. Rapportresultaten worden aan het einde van elk schooljaar aan het dossier toegevoegd. Het dossier wordt digitaal bijgehouden. Begeleiding schoolloopbaan In het eerste leerjaar worden leerlingen op grond van de toelatingscriteria in een van de drie leerroutes geplaatst. Op basis van het eindrapport van het brugjaar wordt bepaald hoe de opleiding kan worden vervolgd: Havo, Atheneum, Vwo-plus en/of Gymnasium. Als studiehouding en/of leerprestaties daar aanleiding toe geven, wordt een gericht advies gegeven.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 51
In het eerste en tweede leerjaar wordt gebruik gemaakt van een systeem om naast de cijfermatige leerprestaties van leerlingen ook andere voor het vervolg van de opleiding belangrijke aspecten in beeld te krijgen als bijvoorbeeld concentratievermogen, inzet, tempo en analytische capaciteiten. Vanaf het derde leerjaar is er een uitgebreide begeleiding bij studie- en beroepskeuze te beginnen bij de keuze van de stromen / profielen. Onder verantwoordelijkheid van de decanen werken ook de vakdocenten en mentoren daaraan mee. In havo drie is het mentoraat een extra les toegekend waarbij uitgebreid aandacht wordt gegeven aan de beroepsoriëntatie. In het vóór- en eindexamenjaar worden leerlingen geïnformeerd en geadviseerd over mogelijke vervolgopleidingen. Daarbij wordt gebruik gemaakt dedecaan.net waarin leerlingen ook een dossier bijhouden. Begeleiding zorgleerlingen Het aantal leerlingen dat met een zorgindicatie de school bezoekt, is groeiend. Leerlingen die extra zorg nodig hebben, die binnen de school geboden kan worden, krijgen extra begeleiding van een specifiek aangewezen mentor. Hij draagt zorg voor de nodige informatie en begeleiding van de overige betrokken docenten. In de brugklas worden alle leerlingen gescreend op dyslexie. Als bij een leerling dyslexie wordt vastgesteld of sterk wordt vermoed, worden faciliteiten geboden. In het eerste en tweede leerjaar wordt met behulp van het programma Remedioom onder leerlingen onderzoek gedaan naar eventuele problemen bij het leren van de moderne vreemde talen. Leerlingen die kampen met een inhaalbare onderwijsachterstand op het gebied van talen, exacte vakken en zaakvakken kunnen in aanmerking komen voor extra hulplessen van een vakdocent. Binnen het college is er faalangstreductietraining, sociale vaardigheidstraining en motorische remediale hulp voor leerlingen die in hun ontwikkeling in dat opzicht een probleem ervaren. Het is de mentor die in overleg met de afdelingscoördinator en/of de counselor de hulpvorm bepaalt. Bij dieper liggende sociaal –emotionele problemen, gerelateerd aan de persoonlijke ontwikkeling dan wel de thuissituatie van leerlingen, kan de zorg van de counselors en schoolmaatschappelijk werk worden ingeroepen. Binnen het zorgteam, bestaande uit afdelingscoördinatoren, counselors, schoolmaatschappelijk werker en orthopedagoog, worden de zorgleerlingen besproken. De contacten met de leerplichtambtenaar zijn goed. Opbrengsten Zowel de examenresultaten als de resultaten van de jaarovergang zijn goed. Eigen cijfers, de opbrengstenkaart van CFI en de daarop gebaseerde onderzoeken van Elsevier en Trouw bevestigen dat beeld. Het percentage geslaagden van de Havo –afdeling was in de afgelopen vier schooljaren: 97, 94, 98 en 86. De gemiddelde cijferscore over de eindexamenvakken was in de vergelijking met landelijke resultaten gemiddeld iets beter. En dat bij een doorstroom van klas 3 naar 5 waarbij relatief weinig leerlingen vertraging opliepen. De slaagpercentages op het Vwo waren vanaf 2006 achtereenvolgens 93, 100, 99 en 92 procent. De gemiddelde cijferresultaten van de eindexamenvakken zijn ‘gemiddeld’ in vergelijking met landelijke cijfers. Ook hier geldt dat in de voor- eindexamenklassen relatief weinig leerlingen vertraging oplopen. In de afgelopen vier jaren is het jaarlijkse bevorderingspercentage over de gehele school ( excl. examenklassen) 94,5, 92,9, 95 en 93,1.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 52
Het Norbertuscollege anno 2014 Vanuit het Norbertus anno 2010 en de geformuleerde ambities van sg Tongerlo is het strategische beleid van het Norbertuscollege gericht op het meer “profileren” van het onderwijs en het verder “professionaliseren” als schoolorganisatie. Daarbij denken we aan de volgende thema’s. PROFILEREN Een eigen havo –vwo opleidingsprofiel Met de profilering van de opleidingen havo –atheneum, gymnasium en de vwo + route maken we meer expliciet met welke focus het onderwijs in een opleiding wordt ontwikkeld en verzorgd. Door hier bewust aan te werken, neemt de kans dat leerlingen beter worden aangesproken op hun capaciteiten en talenten aanzienlijk toe waarmee hun motivatie en studieresultaten zullen verbeteren. Binnen de school levert dit meer en betere aanknopingspunten voor de determinatie van leerlingen op. Een scherpere profilering van de opleiding vergemakkelijkt de communicatie naar buiten met ouders en basisscholen waar het gaat over het didactisch en pedagogisch model, het niveau, de inhoud en het perspectief van ons onderwijsaanbod. Effectiever leren in de les In een maatschappelijke omgeving waarin zoveel zaken aandacht trekken van leerlingen besteden ze buiten de school /les relatief steeds minder tijd aan hun studie. Het effectief benutten van de lestijd wordt dan steeds belangrijker om de opleiding kwalitatief en binnen de gestelde tijd goed te kunnen afronden. Ook voor docenten is het van belang om resultaat te blijven zien van hun inspanningen. Dat is de reden om bijzondere aandacht te schenken aan het ‘effectiever leren in de les’. De aspecten die daarbij een rol spelen zijn in de “LES –piramide’ hieronder weergegeven.
leerstof
Hulp-
- middelen
Didactiek
docent
leerstijl ped./did. relatie
leerling
Docent, leerling, leerstof en hulpmiddelen vormen de hoekpunten van de piramide. Elke zijde / vlak heeft een specifieke betekenis in de les. De pedagogische relatie van de docent met de leerling, de didactiek annex de hulpmiddelen waarmee de docent de leerstof aanbiedt en de leerstijl annex de hulpmiddelen waarover de leerling beschikt. Het geheel maakt de les. Praktijkonderzoek kan uitwijzen wat de toegevoegde waarde van een les groter maakt, wat ‘werkt’ en wat ‘niet werkt’. Het sluit naadloos aan bij de ambitie om te willen doorontwikkelen tot academische opleidingsschool, bij de ambitie dat docenten onderzoek doen en dient als voorbeeld bij het streven leerlingen positief kritisch te maken.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 53
PROFESSIONALISEREN Persoonlijke en professionele ontwikkeling De kwaliteit van het onderwijs wordt in hoge mate bepaald door de medewerkers die het onderwijs verzorgen. Kennis van ontwikkelingen in de leer- motivatie en ontwikkelingspsychologie is essentieel voor de ontwikkeling van het eigen werk. Het is om die reden én om medewerkers te motiveren en te inspireren van groot belang dat hun ontplooiing en kennisontwikkeling onderhouden wordt. Het zal indirect bijdragen aan een beter, sterker imago van het beroep van docent. Organisatieontwikkeling Een goede interne informatie en communicatie draagt bij aan een betere school. Een lerende en onderzoekende houding en de betrokkenheid van medewerkers bij de vormgeving van het onderwijs is van essentieel belang. De kwaliteit van de docent is daarbij bepalend. Het leveren van een substantiële bijdrage aan de opleiding van toekomstige medewerkers uit oogpunt van de kwaliteit van de opleiding als ook de schoolontwikkeling die hiermee is te genereren, past een moderne school. De informatie van en communicatie met ouders kan beter. Met de huidige en toekomstige digitale mogelijkheden moet het mogelijk gemaakt worden dat zij ‘on line’ directe informatie kunnen krijgen over aan- en afwezigheid, behaalde studieresultaten en het monitoren van vordering in het leerproces van hun zoon of dochter. Samenwerking De school heeft een bijzondere plaats en taak in de samenleving en kan niet zonder samenwerking met zijn omgeving. Samenwerking met het basisonderwijs en hoger onderwijs is nodig in het belang van de inrichting van leer- / opleidingsroute van onze leerlingen. Die leren en leven ook buiten de school. Daarom zoeken we ook gerichte samenwerking met andere partijen met taken op het gebied van opvoeden en begeleiden van jongeren. Binnen de school zetten we in op samenwerking om alle inspanningen binnen de afzonderlijke onderwijsafdelingen zo effectief mogelijk te laten zijn. Afstemming zal vaak niet voldoende blijken te zijn. Samenwerking tussen individuele docenten, onderwijsteams en het OOP team levert meer op. Binnen het onderwijs zoeken we naar uitbreiding van concrete vakoverstijgende projecten. Moderne bedrijfsvoering ICT is een belangrijk middel om meer en sneller informatie te verzamelen, te verwerken, te simuleren en te experimenteren. Het is een uitdaging om te zoeken naar nieuwe toepassingen in het leerproces en de schoolorganisatie. Een goede ICT infrastructuur in de school moet die ontwikkelingen mogelijk maken evenals een adequate digitale leeromgeving (ELO). Het nieuwe schooladministratiesysteem ( Magister) heeft veel te bieden. We willen de mogelijkheden van het leerlingvolgsysteem, de cijferadministratie, de aan – en afwezigheidregistratie volledig benutten. Verder verdient onder de secundaire bedrijfsprocessen de aandacht uit te gaan naar het verminderen van de contante geldstromen en het schoolkantine beleid. Bij het laatste is de inzet om zoveel mogelijk gezonde producten in het assortiment te hebben.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 54
Investeringsagenda Norbertuscollege 2010-2014 De Kwaliteitsagenda VO, de ambities van sg Tongerlo en de eigen strategische thema’s, onder andere gebaseerd op de zelfevaluatie van 2009, bepalen onze investeringsagenda voor 2010-2014. De verbetering van de kwaliteit van het bestaande onderwijsaanbod en de leer –en werkprocessen zijn daarin dominant vertegenwoordigd. Hieronder de thema’s en prestaties. 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Verschillen als kansen Het toegenomen bewustzijn dat ‘verschillen’ geen belemmering vormen maar ‘kansen’ biedt, is aanwijsbaar terug te vinden in ieders werk in de school. Een eigen onderwijsprofiel met ‘Norbertus’ inkleuring van de opleidingen Havo, Vwo, Vwo+. Voor elke opleiding is het doel en leer- en begeleidingsproces vastgesteld. Het bij het Norbertus passende docentprofiel is beschreven en vastgesteld. Het proces van determinatie in de brugklas en de interne doorstroming tussen de opleidingen is geoptimaliseerd en vastgesteld. Een zorgstructuur en – aanbod voor alle leerlingen conform “Passend Onderwijs”. Er is een sluitend zorgaanbod samen met andere onderwijsaanbieders in de regio. Het mentoraat als spil in de zorgstructuur is versterkt door interne scholing en training. Het zorgplan is compleet beschreven en de uitvoeringsorganisatie wordt gedragen door medewerkers met voldoende kennis en expertise. Leermiddelen die het leren bevorderen. Er is een adequate ICT infrastructuur De Elektronische Leer Omgeving ( ELO) is een basisinstrument in ons onderwijs. Leerlingen werken thuis even gemakkelijk in het educatieve systeem als op school. Het leermiddelenbeleid dat is ontwikkeld stimuleert het leren met digitale en andere leermiddelen. Loopbaan- en studiebegeleiding die leidt tot doordachte keuzes. Binnen Tongerlo zijn sluitende afspraken over de interne doorstroommogelijkheden tussen de opleidingen, zodat elke leerling met een startkwalificatie uitstroomt. Het proces van loopbaan – en studiebegeleiding is geëvalueerd en zodanig heringericht dat het keuzeproces en de persoonlijke ontwikkeling daarin zichtbaar zijn. Op basis van eigen ervaring en het advies “Vroeg of laat’ van de Onderwijsraad streven we naar een (gedeeltelijk) herstel van een brugjaar in het VO. Taal en rekenen op niveau. Van elke leerling wordt het niveau van taal en rekenen in de brugklas gemeten. Leerlingen met een ‘Norbertus diploma’ hebben het gewenste niveau in taal en rekenen. Toetsbeleid transparant en adequaat. De samenstelling, beoordeling en evaluatie van schoolexamens voldoen aan de eisen in de notitie “borging kwaliteit schoolexamen” van de VO –raad. De analyse van de toetsen op taal, variatie, verzorging, lay out, et cetera heeft geresulteerd in een eigen toetsstandaard. Een digitaal schooldossier. Van elke leerling bestaat een compleet digitaal dossier met daarin oa. studieresultaten, overzicht van aan –en afwezigheid en het logboek van zijn schoolloopbaan. Ouders hebben thuis de mogelijkheid om het schooldossier van hun kind in te zien en bijvoorbeeld kennis te nemen van de resultaten. De schooladministratie levert de gewenste informatie voor het onderwijsmanagement. Opleiden in de school
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 55
Het onderzoek naar de eigen onderwijspraktijk door docenten heeft daadwerkelijk vaste voet op het Norbertus gekregen. Er zijn voldoende gekwalificeerde docenten om studenten te begeleiden bij hun onderzoek. 10. Meer aandacht voor samenwerking. Vanuit een toegenomen ‘keten - bewustzijn’ is de samenwerking met primair en hoger onderwijs verstevigd. Behalve een betere afstemming is er ook deelname aan elkaars onderwijs. Binnen en tussen de vaksecties is de samenwerking aanwijsbaar toegenomen.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 56
BIJLAGE 1 OPBOUW OMO SCHOLENGROEP TONGERLO Tongerlo is een grote scholengroep die 3934 leerlingen telt in 2009-2010 en waarop 484 medewerkers werkzaam zijn. In zijn vormgeving is Tongerlo echter niet groot. Bij de inrichting van de organisatiestructuur is wat de ‘voorkant’ betreft (d.w.z. voor leerlingen, ouders en medewerkers) gekozen voor de menselijke maat. Tongerlo bestaat uit drie deelscholen die ter wille van de herkenbaarheid voor de ‘klanten’ ieder een eigen naam hebben. Iedere deelschool is weer onderverdeeld in afdelingen. Omdat onze besturings- en managementfilosofie gebaseerd is op Integraal Resultaat Verantwoordelijk Management (IRVM) is de indeling van de afdelingen afgeleid van het primair proces. De afbakening van een afdeling is bepaald door de resultaatverplichting om de ontvangende leerlingen via een proces van determinatie toe te leiden naar de juiste vervolgstap in de schoolloopbaan. De opbouw van sg Tongerlo ziet er als volgt uit:
OMO sg Tongerlo is gevestigd in Roosendaal Bezoekadres: Laan van Henegouwen 16, 4701 CP Roosendaal Postadres: Postbus 1648, 4700 BP Roosendaal Telefoonnummer: 0165-597040 E-mail adres:
[email protected] Internet: www.sgtongerlo.nl Algemeen directeur: Mw. drs. M.J.C. Broodbakker
De OMO scholengroep Tongerlo, brinnummer 20ZK, ressorteert onder het bevoegd gezag van de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) te Tilburg. De voorzitter van de Raad van Bestuur is de heer drs. E.G.H. Bernard MPM. De Raad van Bestuur is gevestigd op de Spoorlaan 171 te Tilburg. Het postadres is Postbus 574, 5000 AN Tilburg. Het onderwijsaanbod van de scholengroep is zeer breed namelijk gymnasium, atheneum, havo, praktijkonderwijs en de vier leerwegen van het vmbo met in alle leerwegen leerwegondersteunend onderwijs. Het onderwijsaanbod is als volgt verdeeld over de drie deelscholen. Da Vinci College: Bezoekadres: Postadres: Telefoonnummer: E-mailadres: Internet: Directeur:
praktijkonderwijs en vmbo regulier en met leerwegondersteuning Bovendonk 111, 4707 ZH Roosendaal Postbus 1182, 4700 DB Roosendaal 0165-395900
[email protected] www.davincicollege.nl dhr. J.J.A.M. Dekkers
Afdelingen en locaties: o Afdeling onderbouw vmbo, inclusief opleiding Science: o Afdeling bovenbouw vmbo, inclusief vakcolleges: o Afdeling praktijkonderwijs: Gertrudiscollege: Bezoekadres: Postadres: Telefoonnummer: E-mailadres: Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 57
Bovendonk 111, 4707 ZH Roosendaal Laan van België 88, 4701 CL Roosendaal Norbartlaan 38, 4702 ZM Roosendaal
gymnasium, atheneum, havo, vmbo theoretische en gemengde leerweg Bovendonk 115, 4702 ZH Roosendaal Postbus 1275, 4700 BG Roosendaal 0165-537552
[email protected]
Internet: Directeur:
www.gertrudiscollege.nl dhr. F.W.E.M. Looijen
Afdelingen: o Afdeling onderbouw havo/ vwo o Afdeling bovenbouw havo/ vwo o Afdeling vmbo tl/gl: Leerjaar 2,3 en 4 van het vmbo zijn gehuisvest op de Vincentiusstraat 53, 4701LN Roosendaal
Norbertuscollege: Bezoekadres: Postadres: Telefoonnummer: E-mailadres: Internet: Directeur:
gymnasium, atheneum en havo Lyceumlaan 10, 4702 XG Roosendaal Postbus 1127, 4700 BC Roosendaal 0165-557744
[email protected] www.norbertuscollege.nl drs. J.P. van Oosterhout
Afdelingen: o Afdeling onderbouw havo/vwo o Afdeling bovenbouw havo o Afdeling bovenbouw vwo
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 58
BIJLAGE 2 KORTE SAMENVATTING ZELFEVALUATIE
Zelfevaluatie 2008-2009 DA VINCI COLLEGE Overzicht sterke en minder sterke punten per doelgroep, op basis van onderzoeksrapportages Doelgroep Leerlingen VMBO
Sterke punten De medewerkers op school hanteren in hoge mate de zelfde regels. Lesuitval en het oplossen van tussenuren wordt bovengemiddeld goed geregeld.
De leerlingen zijn tevreden over de kantine (zoals het assortiment), uitzondering hierop zijn de prijzen van het assortiment.
Leerlingen geven aan veel te leren op school en veel zelfstandig te kunnen werken in de lessen.
Minder sterke punten De leerlingen zijn niet zo tevreden over de mogelijkheden die zij krijgen om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen. De tevredenheid over de begeleiding is beneden gemiddeld, het betreft daarbij onder andere de tijd die docenten hebben voor leerlingbegeleiding, het beantwoorden van vragen en de mogelijkheden om huiswerk te maken of (huiswerk)begeleiding te krijgen op school. De sfeer op school leidt niet tot grote tevredenheid, door de onderlinge sfeer tussen leerlingen, de orde, de mate waarin leerlingen aangesproken worden op gedrag en de veiligheid (met name de mate waarin er gelet wordt op diefstal). Een aantal randvoorwaarden leidt niet tot grote tevredenheid, zoals de aantrekkelijkheid van het gebouw, de ICT voorzieningen en de elektronische leeromgeving.
De leerlingen hebben goede contacten met onderwijsondersteunend personeel en onderwijzend personeel. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Leerlingen De leerlingen zijn behoorlijk tevreden over de mate waarin ze meedoen in het Leerlingen zijn met name beneden gemiddeld tevreden over de mate waarin ze Praktijkonderwijs, ze vervelen zich niet veel. leren op school, de kwaliteit van de school en de mate waarin de school aan onderwijs hun verwachtingen voldoet. Leerlingen geven aan dat ze gestimuleerd worden om hun werkwijze te Leerlingen gaan met beneden gemiddeld plezier naar school, wellicht door de verbeteren. omgang van de leerlingen onderling en door het gevoel van veiligheid op school (er wordt volgens de leerlingen onder andere beneden gemiddeld veel gelet op diefstal). De werkvormen zijn divers, er is veel aandacht voor zelfstandig werken, Het gebouw is volgens de leerlingen niet erg aantrekkelijk om in te leren en de samenwerken en individuele begeleiding. leerlingen zijn niet zo tevreden over de kantine (assortiment en prijzen). De leerlingen zijn tevreden over zaken aangaande de toetsen, het rooster en het De aansluiting met het basisonderwijs en de aansluiting tussen de onder- en omgaan met tussenuren. de bovenbouw leidt niet tot grote tevredenheid van de leerlingen. De leerlingen zijn tevreden over de buitenschoolse activiteiten. De leerlingen zijn tevreden over de directie en over de mate waarin dezelfde regels worden gehanteerd door de verschillende leerkrachten van de school. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Ouders VBMO De ouders zijn goed bekend met de onderwijskundige doelen van de school en De ouders zijn voldoende tevreden over de leeropbrengsten die de school de mate waarin docenten dit uitdragen. realiseert, maar deze tevredenheid is wel beneden gemiddeld. De leerlingen doen volgens de ouders actief mee op school en vervelen zich niet De huiswerkbegeleiding of de mogelijkheid om op school huiswerk te maken veel. leidt niet tot grote tevredenheid bij de ouders. Er is volgens de ouders goede aandacht voor de begeleiding bij het maken van Het algemene (sociale) klimaat op school is goed, maar ouders zijn wel belangrijke keuzes en goede voorlichting over en kennismaking met beneden gemiddeld tevreden over de omgang tussen leerlingen onderling en vervolgmogelijkheden. tussen leerlingen en leerkrachten, met name waar het aankomt op orde en discipline en het gevoel van veiligheid van de leerlingen (de school let volgens de ouders onder andere beneden gemiddeld goed op diefstal). De ouders zijn tevreden over de ICT voorzieningen die aanwezig zijn en de mate De ouders zijn tevreden over de indeling van het rooster, maar niet over de mate waarin die gebruikt worden. van lesuitval. De ouders hebben goed contact met de school. De interactie met leerkrachten De ouders geven beneden gemiddeld vaak aan dat ze opnieuw voor deze school wordt gewaardeerd, de tevredenheid over de directie is groot, evenals de zouden kiezen of de school zouden aanraden aan anderen. tevredenheid over de vertegenwoordiging door de MR. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Ouders Praktijk- De ouders zijn erg tevreden over de wijze waarop het onderwijs wordt Ondanks de goede tevredenheid over de interactie op en met de school, is de onderwijs aangeboden, voorbeelden zijn de aansluiting bij de belevingswereld van de tevredenheid over de interactie tussen leerlingen onderling niet zo groot. leerlingen, de werkomstandigheden die worden gecreëerd, het zelfstandig en het samenwerken en het enthousiasme van docenten. De ouders zijn tevreden over de maatschappelijke stage(s) en de begeleiding bij De ouders zijn relatief weinig tevreden over de leeropbrengsten die de school en voorlichting over vervolgkeuzes. realiseert. De gerichtheid op de prestaties van de leerlingen kan volgens de ouders groter. De tevredenheid over het rooster, de omgang met tussenuren en de mate van lesuitval is groot bij de ouders. De ouders zijn erg tevreden over allerlei aspecten van communicatie, zoals de interactie met docenten en de school in het algemeen. Er is bovengemiddelde tevredenheid over de vertegenwoordiging door de MR en de mate waarin de school iets doet met de inbreng van ouders en leerlingen. De ouders geven aan dat de leerlingen zich veilig voelen op school.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 59
Doelgroep Docenten
Sterke punten Wat het onderwijs betreft zijn de docenten met name tevreden over de mate waarin leerlingen leren samenwerken en de mate waarin er rekening wordt gehouden met verschillen. De docenten zijn erg tevreden over de eenheid die de leidinggevenden vormen.
Een aantal organisatorische en beleidsmatige zaken leidt tot erg goede tevredenheid, zoals de informatievoorziening en de overlegstructuur en op het gebied van personeelsbeleid met name het loopbaanbeleid, de afwisseling in taken en de taak- en functiedifferentiatie. Ook de culturele kant (de professionele werkcultuur) van de organisatie wordt gewaardeerd, bijvoorbeeld wat het belonen van prestaties en de bespreekbaarheid van tegenvallende prestaties betreft.
Minder sterke punten Wat het onderwijs betreft vinden de docenten niet in grote mate dat er aandacht is voor de brede ontwikkeling van de leerlingen. Ook zijn de docenten niet zo tevreden over de leeropbrengsten die worden gerealiseerd, de kwaliteit die de school levert en de mate waarin verwachtingen worden waargemaakt. Verder leidt de aansluiting tussen onder- en bovenbouw niet tot grote tevredenheid van de docenten.
De tevredenheid over huiswerkbegeleiding die de school biedt is niet groot, evenals de tevredenheid over de zorg. De maatschappelijke stage en de keuzebegeleiding van leerlingen leidt niet tot goede tevredenheid. Docenten hebben relatief weinig waardering voor de sfeer tussen leerlingen onderling, de mate waarin leerlingen zich volgens hen veilig voelen (bijvoorbeeld door de omgang met conflicten en de aandacht voor diefstal en vernieling) en de mate waarin de leerlingen volgens hen met plezier naar school gaan.
De inrichting van de school, de hygiëne en de aantrekkelijkheid van het gebouw leidt niet tot veel tevredenheid bij docenten, evenals de ICT voorzieningen en andere leermiddelen. Wat het personeelsbeleid betreft is er minder tevredenheid over de wijze waarop wordt omgegaan met ziektepreventie, de werkdruk en de verhouding tussen de beloning en de zwaarte van de functie. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten OnderwijsHet OOP is bovengemiddeld tevreden met het contact dat er is met de leerlingen Wat de leerlingen betreft is er geen grote tevredenheid over de mate van respect ondersteunend (contact met ouders wordt daarentegen beneden gemiddeld gewaardeerd en waarmee de leerlingen met elkaar omgaan en de hoeveelheid plezier waarmee personeel ook beneden gemiddeld als onderdeel van de eigen functie beschouwd). de leerlingen volgens het OOP naar school gaan.
Doelgroep Ondersteunend personeel primair proces
Doelgroep Basisscholen
Het OOP is erg tevreden over de collegialiteit binnen de school, de samenwerking met docenten en binnen teams en over de directie. Het OOP is bovengemiddeld tevreden over de omgang met zieke collega’s, over de dienstverlening van de ARBO dienst en over het leeftijdsbewust personeelsbeleid dat de school voert. Andere personele zaken die tot grote tevredenheid leiden zijn de afwisseling binnen de eigen functie en de mogelijkheden die het systeem van functiedifferentiatie biedt.
Ook is de tevredenheid niet groot over het gebouw en het meubilair en de mogelijkheden om te pauzeren/lunchen. Het OOP is niet erg tevreden over de vertegenwoordiging door en de informatie vanuit de MR.
Sterke punten Het OPP waardeert de mate waarin leerlingen worden aangesproken op hun gedrag, het toezicht op het schoolplein en de aandacht voor het voorkomen van diefstal en vernielingen. Ook is de tevredenheid groot over de ICT voorzieningen die voor het ondersteunend personeel beschikbaar zijn. Op het terrein van personeelsbeleid wordt de vervanging van zieke werknemers erg gewaardeerd door het OPP, evenals de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de eigen functie. De verhouding tussen de beloning en de zwaarte van de functie leidt niet tot erg grote tevredenheid, maar deze (beperkte) tevredenheid is wel bovengemiddeld.
Minder sterke punten Ondanks het goede aanspreken op gedrag en dergelijke voelen de leerlingen zich volgens het OPP beneden gemiddeld veilig op school.
Op het terrein van het personeelsbeleid is het OOP niet zo tevreden over de mate waarin rekening gehouden wordt met wensen over de werktijden, de vervanging van zieke werknemers, de taakbelasting en de mate waarin het mogelijk is tegenvallende prestaties te bespreken. Ook is het OOP niet zo tevreden over de mogelijkheden voor nascholing en ontwikkeling (al worden sommige aspecten van ontwikkeling wel bovengemiddeld gewaardeerd in vergelijking met de externe benchmark) en ontevreden over de verhouding tussen de beloning en de zwaarte van de functie.
De aandacht voor orde en discipline leidt niet tot grote tevredenheid van het OPP. De leerlingen gaan, wellicht daardoor, volgens het OPP niet zo heel graag naar school en er is bij het OPP geen grote tevredenheid over de sfeer tussen de leerlingen onderling en tussen leerlingen en medewerkers. Het gebouw is niet erg aantrekkelijk, het meubilair wel, en er zijn geen erg goede werkplekken. Op het gebied van communicatie is het OPP niet zo tevreden over de openheid van de communicatie en de tijdigheid van schriftelijke communicatie. Op het gebied van het personeelsbeleid is de tevredenheid niet groot over de totstandkoming van de taakbelasting en de personeelsplanning, de werkdruk en het voorkomen van ziekte. Ook is er beperkte tevredenheid over de gelegenheid tot nascholing, het bespreken van het functioneren door de leidinggevende en de mate waarin de directie op de hoogte is van de gang van zaken op school. Ook is de tevredenheid over het werkklimaat en het werkplezier bij het OPP beneden gemiddeld in vergelijking met het OOP binnen de Tongerlo scholen. Het OPP voelt zich beneden gemiddeld betrokken bij de eigen school. Minder sterke punten Basisscholen vinden de school niet erg streng en ordelijk.
Sterke punten De basisscholen vinden dat de school bovengemiddelde aandacht besteedt aan zelfstandig werken en rekening houdt met verschillen tussen leerlingen. De basisscholen zijn verder tevreden over de kwaliteit van de zorg (de school De aansluiting met het basisonderwijs leidt niet tot grote tevredenheid, ook niet heeft zicht op ontwikkeling van leerlingen en voldoende expertise om goed om te wat de mate waarin de lesorganisatie aansluit bij vaardigheden die de gaan met zorgvragen). leerlingen in het basisonderwijs hebben opgedaan betreft. Verder is de informatie die de school via de website en de schoolgids biedt De school vormt ook geen erg stimulerende leeromgeving voor de leerlingen, bovengemiddeld goed. volgens de basisscholen.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 60
Zelfevaluatie 2008-2009 GERTRUDISCOLLEGE Overzicht sterke en minder sterke punten per doelgroep, op basis van onderzoeksrapportages Doelgroep Leerlingen
Sterke punten De leerlingen zijn tevreden met hun keuze voor het Gertrudiscollege en raden andere kinderen zeker aan voor het Gertrudis te kiezen. De leerlingen weten wat voor soort onderwijs het Gertrudiscollege geeft.
Minder sterke punten Leraren gaan minder goed dan de benchmark om met verschillen tussen leerlingen. De leerlingen zijn ten opzichte van de interne benchmark minder positief over de lesstof, deze is niet altijd actueel en niet altijd interessant. De leerlingen worden op de school matig gemotiveerd en uitgedaagd. De school maakt duidelijk hoe de dagelijkse gang van zaken geregeld is. Het is De leerlingen zijn over het algemeen minder tevreden dan die van de andere goed duidelijk wat wel en niet kan en er wordt goed gecontroleerd op spijbelen. scholen onder sg Tongerlo over hun rooster en de lesuitval. Ze zijn matig tevreden over de indeling van hun rooster, de tussenuren worden matig opgelost, bij uitval wordt niet altijd verder gegaan met de lesstof. De ICT op school is zeer goed en de school beschikt over een goede ELO. De leerlingen zijn matig tevreden over de hulp bij het maken van belangrijke keuzes, dit is voornamelijk te zien bij de vmbo leerlingen. Ook is de aanwezigheid en rol van de vertrouwenspersoon niet helder. Over het contact dat de leerlingen hebben met de leraren en het OOP zijn de Ondanks dat de school beschikt over goede ICT faciliteiten en een goede ELO, leerlingen tevreden. worden deze volgens de leerlingen niet altijd door de docenten in de lessen gebruikt. De leerlingen zijn over het algemeen tevreden over het schoolgebouw en de De leerlingen vinden dat hun mening niet altijd telt op school en of ze de voorzieningen. gelegenheid hebben mee te denken. Ze zijn matig tevreden over de medezeggenschap. De klachtenregeling is bij de leerlingen matig bekend. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Ouders De ouders zijn zeer tevreden over het onderwijs, zoals dit wordt aangeboden op Ten opzichte van de interne benchmark scoren de ouders iets lager op de vraag het Gertrudiscollege. of hun kind begeleiding krijgt bij het maken van belangrijke keuzes. De ouders zijn zeer tevreden over de cultuur op school, hun kind gaat volgens De ouders vinden de leraren minder enthousiast dan de ouders van de andere hen graag naar school en voelt zich daar zeer veilig. scholen. De school heeft alle organisatorische aspecten volgens de ouders goed op Het item over of de leraren controleren of hun kind de lesstof begrijpt scoort orde, de tevredenheid over de interactie met de medewerkers is zeer goed. matig. De ouders zijn zeer tevreden over de informatie die zij van de school krijgen in De havo en vwo leerling wordt volgens de ouders iets minder gemotiveerd en nieuwsbrieven, mails en via de website. uitgedaagd dan de gemiddelde vmbo leerling. De ouders geven hoge cijfers voor het Gertrudiscollege, de ouders van de vmbo De ouders van het vmbo zijn iets minder tevreden dan de ouders van de havo en leerlingen geven het hoogste cijfer. vwo leerling over informatie over de vorderingen van hun kind. De ouders zijn matig tevreden over de lesuitval. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Docenten De docenten zijn zeer tevreden over de mogelijkheden voor leerlingen om hun De mogelijkheden voor leerlingen om samen te werken is op het Gertrudis talenten te ontdekken en te ontwikkelen. volgens de docenten iets geringer dan op de andere scholen van sg Tongerlo. De school heeft volgens de docenten een zeer goede begeleiding voor Ondanks de goede ICT en de ELO, geven docenten aan hier niet altijd gebruik leerlingen om hun schoolkeuze te bepalen. van te maken. Bij het vmbo is dit met name het geval. De school voorziet in ICT voorzieningen en heeft een goede ELO, volgens de De docenten zijn minder dan de benchmark tevreden over de beloning (hoogte docenten. salaris) en de waardering die zij krijgen voor hun werk. Met name over het onderling uitspreken van deze waardering. Over de zorg en begeleiding aan leerlingen zijn de docenten meer tevreden dan De afdeling brugklas is minder dan de andere afdelingen tevreden over de de collega’s van de andere scholen. samenwerking binnen het team en de wijze waarop de school de samenwerking bevordert. Over de onderlinge interactie met collega’s, ouders en leerlingen zijn de De afdeling tweede fase is iets minder tevreden over de aansluiting van de docenten zeer tevreden. leerstof. De docenten van alle afdelingen zijn zeer tevreden over de kwaliteit die de school levert. De thema’s over de organisatiestructuur en de bedrijfsvoering worden zeer goed gewaardeerd op het Gertrudiscollege. De organisatiestructuur vinden zij prettig en de medezeggenschap is volgens hen goed geregeld. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Onderwijsonder Het OOP voelt zich veilig op school en ze gaan met plezier naar hun werk. Het Het OOP vindt dat de docenten de leerlingen niet altijd aanspreken op steunend OOP voelt zich zeer betrokken bij de school. ongeoorloofd gedrag. personeel Volgens het OOP gaan de leerlingen graag naar school. De sfeer tussen De onderlinge interactie met de collega’s wordt lager gescoord dan op de leerlingen en medewerkers is prettig. andere scholen. Dit heeft onder andere betrekking op het bespreekbaar zijn van problemen en de mate van samenwerking en collegialiteit. Het ICT en met name het gebruik van de ELO is volgens het ondersteunend Het OOP (met name het overig OOP) scoort veelal een ‘matig’ op de personeel goed geregeld op het Gertrudiscollege. onderwerpen over de interne informatievoorziening en de interne organisatie, de administratie is hier positiever over. Het OOP is tevreden over de schoolregels en de controle op spijbelen van de De directie staat matig open voor kritiek en is matig op de hoogte van het leerlingen. welbevinden van het OOP. De arbeidsomstandigheden zijn minder ideaal voor het OOP dan op andere scholen. Vooral de fysieke werkomstandigheden scoren ‘matig’, evenals de aandacht voor het voorkomen van ziekte van medewerkers. Het OOP voelt zich matig gewaardeerd en is matig tevreden over de beloning van de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Basisscholen De basisscholen scoren hoger dan het gemiddelde op de thema’s De school heeft volgens de basisscholen een minder ondernemend karakter onderwijsaanbod en stimulerende leeromgeving voor leerlingen. De school dan de andere scholen. levert een aanwijsbare positieve bijdrage aan de leerprestaties van leerlingen. De sfeer op het Gertrudiscollege is boven het gemiddelde van de scholen van Het Gertrudiscollege wijkt negatief van het gemiddelde af ten aanzien van de sg Tongerlo. De basisscholen geven aan dat oud-leerlingen zich zeer prettig mate waarin de leerlingen leren zelfstandig te werken. voelen op de school. De contacten tussen het Gertrudiscollege en de basisscholen is zeer goed te De school scoort iets lager op de vraag of het voor de basisscholen duidelijk is noemen, op basis van de tevredenheid van de basisscholen. Het wie waarvoor benaderd moet worden. informatiemateriaal voor leerlingen van groep 8 en hun ouders is zeer goed, vinden zij en de school houdt rekening met de adviezen van de basisscholen. De basisscholen scoren iets lager dan de andere scholen op de vraag of de leerlingen gemiddeld genomen beter dan of conform het verwachtingspatroon presteren.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 61
Zelfevaluatie 2008-2009 NORBERTUSCOLLEGE Overzicht sterke en minder sterke punten per doelgroep, op basis van onderzoeksrapportages Doelgroep Leerlingen
Sterke punten De sfeer en veiligheid op school scoren bovengemiddeld.
Leerlingen worden goed in staat gesteld om op school huiswerk te maken in bijvoorbeeld huiswerkklassen of met huiswerkbegeleiding.
Doelgroep Ouders
De leerlingen zijn bovengemiddeld tevreden over hun lesrooster. De tevredenheid over de opvang bij lesuitval en de oplossingen bij tussenuren is groter dan bij andere (Tongerlo) scholen gemiddeld. Leerlingen vinden de lesstof gemiddeld interessanter en beter aansluiten bij hun belevingswereld. Ook de aansluiting tussen de verschillende leerjaren wordt positief beoordeeld. Zij zijn positief over het schoolgebouw en de leer- en hulpmiddelen op school. Sterke punten De ouders zijn erg tevreden over het pedagogisch klimaat en de sfeer op school. Er wordt voldoende aandacht besteed aan orde en discipline en men gaat op school respectvol met elkaar om. De leerlingen voelen zich volgens hun ouders veilig op school. Ouders zijn positief over het schoolgebouw en de inrichting van de vaklokalen. Zij zijn bovengemiddeld tevreden over de mate van lesuitval.
Doelgroep Docenten
De leerlingen doen volgens de ouders actief mee op school en worden gestimuleerd tot nadenken. De leerstof sluit goed aan bij de belevingswereld van hun kinderen en is afgestemd op hun niveau. De leerlingen krijgen op het Norbertuscollege een brede ontwikkeling. De ouders hebben goed contact met de school. Zij waarderen de interactie met docenten, de directie en ondersteunend personeel. Sterke punten Op het gebied van onderwijs zijn de docenten zeer tevreden over de toetsing van prestaties en goed tevreden over de werkvormen, de ondersteuning en de mate waarin leerlingen gemotiveerd en uitgedaagd worden. Leerlingen worden gestimuleerd om na te denken en vervelen zich zelden. Docenten geven aan dat zij de leerlingen individuele feedback geven. Zij zijn positief over het pedagogisch klimaat en de sfeer op school. Ook de collegialiteit en de werkcultuur worden positief gewaardeerd door de docenten.
Minder sterke punten De leerlingen zijn niet zo tevreden over de mate waarin zij gemotiveerd en uitgedaagd worden tijdens de lessen. Zij vervelen zich relatief vaak en hoeven niet altijd goed na te denken. Ook krijgen zij lang niet altijd individuele feedback en worden zij niet vaak uitgedaagd om hun werkwijze te verbeteren. De medezeggenschap is minder goed georganiseerd volgens de leerlingen. Zij zijn minder tevreden over de mate waarin de MR hun belangen vertegenwoordigt en hen informeert. De aansluiting tussen de onder- en bovenbouw is nog niet optimaal.
De school besteedt volgens leerlingen weinig aandacht aan gezonde voeding.
Minder sterke punten Volgens ouders worden de leerlingen niet altijd gemotiveerd door de manier waarop de lesstof wordt aangeboden.
De ouders zijn gemiddeld minder positief dan andere ouders over de mate waarin de MR hen informeert. Ouders zijn minder tevreden over de manier waarop de maatschappelijke stages zijn geregeld. De school zou volgens de ouders meer aandacht kunnen besteden aan gezonde voeding.
Minder sterke punten Docenten geven aan dat de school een duidelijke visie heeft, maar dat het voor hen niet altijd goed duidelijk is wat de school met leerlingen wil bereiken. De school zou haar beleid eenduidiger kunnen formuleren en uitdragen en zou samenwerking beter kunnen faciliteren.
Docenten zijn minder positief over de ICT- voorzieningen en de beschikbaarheid van technische hulpmiddelen als beamers en active b oards en maken hier beperkt gebruik van. Docenten zijn beter tevreden over het schoolgebouw en de inrichting hiervan dan Volgens de docenten zijn er onvoldoende werkplekken voor leerlingen om buiten gemiddeld is binnen Tongerlo. Het gebouw is aantrekkelijk om in te werken en de les te werken. er zijn voldoende werkplekken voor docenten. De tevredenheid over de leer- en hulpmiddelen is bovengemiddeld. Hierbij gaat Docenten zijn benedengemiddeld tevreden over de overlegstructuur. Hierbij gaat het met name om de voorgeschreven lesmethoden en de lesmaterialen. het om het aantal overlegmomenten voor personeel en organisatie. Ook zijn zij minder positief over de mate waarin vergaderingen worden voorbereid. Zij zijn positief over de urenindeling in hun rooster, de taakbelasting, de Docenten zijn minder tevreden over de manier waarop de MR hun belangen afwisseling binnen hun functie en het taakdifferentiatiesysteem dat de school vertegenwoordigt en hen informeert dan gemiddeld is binnen Tongerlo. hanteert. De manier waarop nieuwe collega’s worden ondersteund en de manier waarop met waardering wordt omgegaan binnen de school zouden volgens docenten verbeterd kunnen worden. Doelgroep Sterke punten Minder sterke punten Onderwijsonder Het OOP is bovengemiddeld tevreden over het pedagogisch klimaat en de sfeer Het OOP van het Norbertuscollege is minder tevreden over de mate waarin de steunend op school. De sfeer tussen leerlingen onderling en tussen medewerkers en MR hun belangen vertegenwoordigt en hen informeert. personeel leerlingen is goed. Ditzelfde geldt voor de sfeer tussen medewerkers onderling en de omgang met de directie en andere leidinggevenden. Collega’s staan open voor nieuwe ideeën en meningen en problemen zijn bespreekbaar. Zij vinden het schoolgebouw aantrekkelijk om in te werken en zijn positief over de inrichting van hun werkplek.
Doelgroep Basisscholen
De manier waarop binnen de school met waardering wordt omgegaan is goed, maar de hoogte van hun salaris komt niet goed overeen met de zwaarte van hun functie. De arbeidsomstandigheden zijn goed. De overleg- en organisatiestructuur en De medewerkers van de interne dienst zijn minder positief over de ICThet werkklimaat leiden tot tevredenheid en de eisen die aan hen worden gesteld mogelijkheden voor ondersteunend personeel en het evenwicht tussen de zijn duidelijk. De tevredenheid over de taakbelasting en ondersteuning is groter verschillende taken binnen hun functie. dan bij onderwijsondersteunend personeel op andere scholen voor voorgezet onderwijs in Nederland gemiddeld. Het OOP is bovengemiddeld tevreden over het rooster en de manier waarop op school wordt omgegaan met het vervangen van zieke werknemers. Sterke punten Minder sterke punten Er wordt op school goed invulling gegeven aan de onderwijsambitie. De visie en Basisscholen vinden de school in vergelijking minder leerling-gericht. De school werkwijze worden beter onderschreven door het personeel en de school houdt daarnaast volgens hen minder goed rekening met verschillen tussen realiseert haar identiteit op een betere wijze. leerlingen. De school is volgens basisscholen ondernemend, prestatiegericht, streng en De aansluiting met het basisonderwijs leidt niet tot grote tevredenheid. Hierbij veilig. gaat het onder andere om de mate waarin de lesorganisatie aansluit bij vaardigheden die de leerlingen in het basisonderwijs hebben opgedaan en de mate waarin leerlingen zelfstandig kunnen werken. Ook zou de leerlingbegeleiding beter kunnen worden afgestemd op de behoeften van de leerlingen. Het Norbertus vormt een stimulerende leeromgeving voor leerlingen en oudDe school maakt minder goed gebruik van relevante leerling-informatie van leerlingen van de basisscholen voelen zich zeer prettig op het Norbertus. basisscholen en maakt minder goed duidelijk dat zij het contact met basisscholen van groot belang vinden. Ook de informatievoorziening scoort lager dan de interne benchmark. Basisscholen zijn minder tevreden over het informatiemateriaal en de informatie die de website biedt. De school voorziet leerlingen van groep 8 en hun ouders minder goed van informatie en houdt de basisschool minder goed op de hoogte van de prestaties van oud-leerlingen.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 62
BIJLAGE 3
AMBITIES VAN DE GEMEENTE ROOSENDAAL
bedrijvigheid
Roosendaal – een gemeente van 77.562 inwoners- kent relatief veel industrie. Deze is goed voor 20% van de werkgelegenheid. Tweede werkgever is de zorgsector, gevolgd door zakelijke dienstverlening en detailhandel. In periode 2000-2008 is vooral het aantal banen in de gezondheidszorg, de zakelijke dienstverlening en bij de overheid gegroeid. Vooral grotere bedrijven zorgen voor de werkgelegenheid. Roosendaal kent relatief veel starters. De meeste starters zijn te vinden in de persoonlijke diensten, bouw en facilitaire diensten.
werkgelegenheid
Roosendaal heeft een regionale werkgelegenheidsfunctie: het aantal banen is groter dan de beroepsbevolking. Het aantal openstaande vacatures blijft in de gemeente Roosendaal in de eerste helft van 2009 redelijk op peil ondanks de inzet van de financiële crisis van 2008.
beroepsbevolking
De beroepsbevolking veroudert snel. De beroepsbevolking in Roosendaal is middelbaar opgeleid. Bijna de helft heeft een MBO opleiding genoten. Hoger opgeleiden zijn er relatief weinig. In juli 2009 telde de gemeente Roosendaal 1.972 niet-werkende werkzoekenden, 5,5% van de totale beroepsbevolking. Dit percentage ligt lager dan in de andere grote steden. Eén op de tien personen ontvangt een uitkering (vooral Arbeidsongeschiktheid). Na een gestage bevolkingsgroei is er sinds 2003 in Roosendaal sprake van een krimp van de bevolking. De komende jaren zal er sprake zijn van een zeer lichte, ondergemiddelde groei van de bevolking: tot 2025 krimpt de bevolking per saldo met 0,4%. Roosendaal heeft weinig jongeren en veel ouderen. De trend van ontgroening en vergrijzing zal zich sterk voortzetten. Tussen 2008 en 2025 zal het aantal 0-14 jarigen in Roosendaal naar schatting met ruim 2.500 afnemen. Het aandeel van deze leeftijdscategorie zakt van 17,4% naar 14,2%. Ook de leeftijdscategorie ’15-64 jaar’ zal in omvang kleiner worden (tot 2025: -4.500 personen/denk aan nieuw personeel). Het aantal 65-plussers is nu circa 16%, maar zal in 2025 bijna een kwart bedragen. Vooruitzichten en kansen van jongeren zijn bepalend voor de toekomst van de stad: “In dit opzicht is investeren in jongeren en in hun onderwijs, investeren in de toekomst van de Roosendaalse economie.” (gemeente Roosendaal)
demografische ontwikkeling
de jeugd in cijfers
In de gemeente Roosendaal wonen een kleine 22.000 jongeren in de leeftijd 0 tot en met 23 jaar. Dat is bijna 30% van de totale bevolking. Van deze jongeren heeft 28% een nietNederlandse etniciteit. De Marokkaanse en Turkse etniciteit zijn daarbinnen de grootste groepen. Terwijl het totaal aantal jeugdigen in de afgelopen jaren daalde, steeg het aantal Marokkaanse jeugdigen met 5%. Van de Roosendaalse kinderen tot en met 17 jaar (16.468 kinderen in 9.166 huishoudens) woont 13% in een eenoudergezin. Van de jongerenhuishoudens (hoofd van het huishouden is in de leeftijd van 15-24 jaar) zien we dat Roosendaal in verhouding tot Noord-Brabant en Nederland vooral meer eenoudergezinnen en minder singles/alleenstaanden heeft. De hoogst afgeronde opleiding van de moeder is het vaakst voortgezet onderwijs; voor de vader is dit een hbo/wo-opleiding. Drie en twintig procent van de jongeren (12-17 jaar) heeft een vader of moeder met een lbo-opleiding. Bijna negen op de tien jongeren heeft een fulltime werkende vader. Het aandeel fulltime werkende moeders ligt veel lager (16 procent). Meer dan de helft van de moeders werkt parttime en bijna een kwart is huisvrouw. Ongeveer 7 procent van de vaders en moeders is werkloos of arbeidsongeschikt.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 63
In 2006 zijn er 960 jeugdigen (0 tot en met 23 jaar) uit een andere plaats naar Roosendaal verhuisd. Daar staat een vertrek tegenover van 1200 jeugdigen. Met name in de leeftijdsgroepen 16-19 jaar en 20-23 jaar is het vertrek groter dan de vestiging. In 2008-2009 waren er 6.118 onderwijsdeelnemers in de gemeente Roosendaal. Hiervan zitten er 4.341 in het Voortgezet Onderwijs en 1.777 in het Middelbaar Beroepsonderwijs. In het Voortgezet Onderwijs zijn 65 leerlingen (1,5%) in 2008-2009 formeel gekenmerkt als nieuwe ‘voortijdige schoolverlaters’. Dit zijn leerlingen die (tijdelijk) zonder startkwalificatie het onderwijs geheel verlaten. Een startkwalificatie staat gelijk aan een diploma havo, vwo of mbo-niveau 2. De verwachting is dat het aantal leerlingen in het voorgezet onderwijs in de gemeente Roosendaal vanaf 2015 zal krimpen, op basis van de demografische ontwikkelingen. Voor Tongerlo verwacht men een krimp van circa 350 leerlingen tussen 2015 en 2020.
het voortgezet onderwijs in Roosendaal
De samenwerking tussen het onderwijs en ondernemers is in Roosendaal goed geregeld, naar het oordeel van de gemeente. Het onderwijs is zeer actief in het betrekken van ondernemers. Ondernemers nemen veelal hun verantwoordelijkheid in het opleiden van mensen; zo zijn er in Roosendaal voldoende stageplaatsen voor leerlingen van de beroepsopleidingen. Ondernemers zijn zelfs bereid een stapje extra te doen zoals blijkt uit een initiatief van de Rotary en het VMBO die ruim 100 docenten en mensen van meer dan 70 bedrijven met elkaar matchen om elkaar en elkaars wereld te leren kennen en om opleiding en praktijk dichter bij elkaar te krijgen. Dit is hard nodig om jongeren ook op te leiden voor beroepen in de Roosendaalse bedrijven.
Onderwijs en ondernemers in Roosendaal
In de lokaal educatieve agenda lezen wij dat de gemeente Roosendaal ervoor wil zorgen dat iedere burger kan meedoen in de samenleving, dat niemand wordt uitgesloten en dat mensen zichzelf kunnen redden. De algemene voorzieningen ondersteunen alle Roosendaalse kinderen en hun ouders bij het opgroeien en opvoeden. Met veel Roosendaalse kinderen gaat het over het algemeen goed en zij hebben voldoende aan deze algemene, preventieve ondersteuning. Er is echter een groep ouders en jeugdigen waar het opvoeden en opgroeien niet vanzelfsprekend gaat. Voor deze groep is er specifieke hulp. Deze bestaat uit informatie en advies aan ouders, signaleren van problemen, het eventueel toe leiden naar een hulpaanbod, het aanbieden van pedagogische hulp en coördinatie van zorg.
de lokaal educatieve agenda: de ambitie van Roosendaal ten aanzien van onderwijs
Wanneer het met ouders en kinderen niet goed gaat, heeft dat effect op de ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Dit is vooral merkbaar op school, waar kinderen een groot deel van hun tijd doorbrengen. Van de docent voor de klas mag en kan niet verwacht worden dat zij achterstanden in ontwikkeling en opvoeding van deze kinderen compenseert. Er ligt wel een belangrijke taak bij het signaleren en van problemen en deze melden bij, in eerste instantie, het zorgsysteem binnen de school.
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 64
Bijlage 4: Samenvatting schoolplan OMO scholengroep Tongerlo 2010-2014 HOOFDSTUKKEN 1 EN 2 wie zijn we:
Tongerlo: drie deelcolleges katholieke instelling voor voortgezet onderwijs in Roosendaal
- respect voor jezelf en voor de ander - dienstbaar naar de ander en de omgeving waarin je leeft - verantwoordelijkheid voor jezelf, de ander en de omgeving waar staan we voor:
Missie: kwalificeren,socialiseren en participeren - een leerplek voor elke toelaatbare leerling - elke leerling wordt succesvol opgeleid met diploma of kwalificatie - onderwijs passend bij maatschappelijke eisen zowel wat betreft burgerschap als beroepsperspectief bij elke leerling wordt een basis voor ontwikkeling gelegd zelfbewust zelfstandig sociaal keuzevrijheid
eisen organisatie:
Onderwijs: actief, attractief en aandachtsvol
versterkt leren
Leeromgeving: intern: veilige en uitdagende leeromgeving met een positief stimulerende benadering van leerlingen extern: participatie van ouders, bedrijven en instellingen Medewerkers: bepalen in hoge mate de onderwijskwaliteit Personeelsbeleid: 1. kennis, vaardigheden en competenties 2. persoonlijke ontwikkeling en het arbeidsplezier
Krachtige leeromgeving colleges: elkaar aanspreken op kwaliteit van het werk
HOOFDSTUKKEN 3 EN 4 eisen omgeving:
- noodzaak tot kennisverhoging- en verbreding (EU-agenda) - bevorderen van menselijk kapitaal (innovatieplatform/KIA) terugdringen voortijdig schoolverlaten leven lang leren meer leerlingen een startkalificatie - internationale aandacht voor burgerschapsvaardigheden - zorgplicht
kwaliteitsagenda VO:
6 beleidsprioriteiten VO - aantoonbare verbetering taal- en rekenprestaties - goede en betrouwbare examens - uitblinken - professionele ruimte - burgerschap - reductie van het aantal zwakke scholen (verbetercultuur)
ambities Roosendaal:
- garanderen van voor- en naschoolse opvang - schakelklassen - doorlopende leerlijnen van voorschoolse opvang t/m behalen startkwalificatie* - een sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar dmv doortrekken van de registratie van de tijdsbesteding van jongeren 18-23 jaar* - vangnet van zorg* * aan deze ambities willen we samen met gemeente invulling geven
inzichten in leren:
1. sociaal constructivisme 2. werking van het brein 3. evidence based handelen - hu idig best bewijsmateriaal - kennis en ervaring professional - wensen, voorkeuren leerlingen 4. onderzoekresultaten - aandacht voor initiele kennis én aandacht voor leren leren en leren samenwerken - aandacht voor individuele leerling, maatwerk - aandacht voor eigenaarschap docenten - betrokkenheid ouders vergroot leerprestaties
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 65
implicaties: (o.b.v. deel I en deel II)
HOOFDSTUK 5 SWOT:
Is onze missie congruent met de eisen en ambities uit de omgeving? Ons antwoord: ja Onze focus: van leerstofgericht onderwijs naar leerlinggericht onderwijs - kennis: is onze kennis voldoende, relevant en hoe verhoudt deze zich tot de buitenwereld, leren onze leerlingen genoeg - samenwerking: de rol van medewerkers, ouders, bedrijven, instellingen - professionalisering, scholing is gericht op motiverende rol docenten, evidence based en resultaatgericht handelen
zie tabel
koers:
- passend onderwijs voor alle leerlingen in regio Roosendaal - flexibilisering van leerroutes, zowel binnen sgT als in aansluiting met andere onderwijsvormen en onderwijsinstellingen
6 ambities:
1. optimaliseren van de (interne) doorstroom van leerlingen 2. maatwerk leveren voor leerlingen 3. bevorderen van leerprestaties en toptalent 4. verbeteren taal- en rekenniveau van leerlingen 5. vergroten externe gerichtheid van het onderwijs 6. verstevigen van de samenwerking met externe partners
8 thema's:
1. opstellen individueel leerling-profiel 2. verdieping en verbreding loopbaanorientatie 3. flexibilisering afsluitende toetsen en examens 4. maatwerk op basis van het leerling-profiel 5. variatie en verbreding in het onderwijs 6. wegwerken deficienties 7. efficiente en toekomstbestendige hulpmiddelen 8. aansluiten bij (inter)nationale referentiekaders
(strategie)
onderwijsambities colleges: HOOFDSTUK 6 ambitie IPB/CPTT:
aparte beschrijving per college in deel II van het schoolplan
- werken in vertrouwen, in professionele kennis en kunde - ontwikkelen tot een lerende organisatie - visie op profesionalisering aanstaande en zittende docenten vaststellen - leren van medewerkers systematisch stimuleren, accent op academische houding, uitvoeren van actieonderzoek
ambitie leerling-administratie:
- ouders prestaties van kinderen online laten volgen - uitbouwen functionaliteit en gebruik leerlingvolgsysteem - verbeteren functionaliteit managementinformatie
ambitie financien:
- verbeteren financiele onderbouwing - invoeren risicomanagement - werkwijzer geldverkeer primair proces - digitalisering: scannen inkomende facturen - invoeren multicards
ambitie huisvesting & facility:
- kosten/batenanalyse van diensten en producten - duurzaam gebruik middelen - nieuw- en verbouw gebouwen Tongerlo - doordecentralisatie huisvestingsmiddelen - optimaliseren ICT gebruik
ambitie kwaliteitszorg:
- herinrichting intern informatiemanagementsysteem - stimuleren van bewust en resultaatgericht handelen - horizontale verantwoording en dialoog - kennisuitwisseling - samenwerking en relatie academische opleidingsschool (CPTT)
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 66
BIBLIOGRAFIE Bouwen aan het brein: over talenten en creativiteit in relatie tot hersen- en cognitieve ontwikkeling (webcomment 70320). Jelle Jolles. Beter onderwijs door meer kennis over leren en de hersenen (2006). Jelle Jolles. De Lokaal Educatieve Agenda, gemeente Roosendaal (2007). Krachtig Meesterschap. Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs. Tekenen voor Kwaliteit. Afspraken voor een beter voortgezet onderwijs 2008-2011. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Leren over innoveren. Overzichtsstudie van wetenschappelijk onderzoek naar duurzaam vernieuwen in het voortgezet onderwijs. Prof. Dr. Sietske Waslander (2007). Nederland Ondernemend Innovatieland. Maatschappelijke Innovatie Agenda Onderwijs. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Nieuw leren waarderen. Een literatuuronderzoek naar effecten van nieuwe vormen van leren in het voortgezet onderwijs. Publicatie van Schoolmanagers VO (2006). NWO. Samenvatting Hersenen en Leren op basis van het rapport ‘Leer het brein kennen’. Opleiden in de school. Kwaliteitsborging en toetsing. Inspectie voor het onderwijs en de Nederlands-Vlaamse accreditatie organisatie (2005). Praktijkonderzoek in de school. Donk, C. van der & Lanen, B. van (2009). VO-Medius. Investeringsplan van een school met ambitie. VO-Raad (2010).
Schoolplan 2010-2014, juni 2010, 67